Dublin-overdrachten naar Hongarije |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de misstanden in Hongarije ten aanzien van de opvang zoals ook was te zien in de uitzending van Nieuwsuur van vrijdag 11 september jl.? Wat is daarop uw reactie?
Ja. Voor mijn reactie verwijs ik u naar mijn antwoorden van heden op de vragen van de leden Voortman (Groenlinks), Kuiken en Maij (PvdA).
Klopt het dat Nederland nog altijd mensen middels de Dublin-verordening terugstuurt naar Hongarije? Zo ja hoeveel mensen betreft het op de korte termijn?
Ja, Nederland past de Dublin-verordening toe ten opzichte van Hongarije. Van 1 januari 2015 t/m 19 augustus heeft de IND 230 claims gelegd op Hongarije. In deze periode heeft Hongarije 160 claims van Nederland geaccordeerd, waarvan een aantal al in 2014 ingediend waren. Circa 30 zaken zitten in de caseload van DT&V.
Hoeveel mensen zijn er recentelijk, in de afgelopen drie maanden, teruggestuurd naar Hongarije?
In de periode 15 juni t/m 15 september 2015 is 1 persoon teruggekeerd naar Hongarije op basis van een Dublin-claim. Oorzaak is het gehele proces dat moet worden doorlopen van afhandeling van een claim tot en met het daadwerkelijk realiseren van het vertrek.
Wat gaat u, zelfstandig en in EU-verband, doen teneinde helderheid te krijgen over de situatie in Hongarije?
Zoals geantwoord op de vragen van de leden Voortman, Kuiken en Maij ligt het primair bij de Europese Commissie om te beoordelen of het optreden van de regering van Hongarije in lijn is met de EU-verdragen en wetgeving. Hiernaast volgt Nederland de ontwikkelingen, onder andere via rapportages van de Nederlandse ambassade in Boedapest.
Bent u bereid uitzettingen naar Hongarije op te schorten totdat er helderheid is over deze situatie? Zo nee, bent u dan in ieder geval bereid de uitzettingen naar Hongarije van minderjarige asielzoekers op te schorten?
Zoals geantwoord op de vragen van de leden Voortman, Kuiken en Maij houd ik vast aan het interstatelijke vertrouwensbeginsel ten opzichte van Hongarije en zie ik onvoldoende aanleiding om Dublinoverdrachten op te schorten. De vraag naar de juridische toelaatbaarheid van een overdracht naar Hongarije, ligt nu ook voor bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Overigens worden alleenstaande minderjarige asielzoekers in het algemeen niet overgedragen aan een andere lidstaat, tenzij de overdracht juist in hun belang zou zijn.
Welke consequenties worden door het kabinet verbonden aan mogelijke schendingen van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens door Hongarije waar het teruggestuurde asielzoekers betreft?
In het kader van de Dublinverordening is belangrijk dat met de overdracht het EVRM en het EU-Handvest niet worden geschonden. Naar mijn mening, blijkt uit de beschikbare informatie niet dat met een overdracht naar Hongarije deze verdragen zouden worden geschonden. Zoals ook aangegeven ligt deze vraag nu ter beoordeling voor bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
Hoe verhoudt de Nederlandse positie om Dublin-overdrachten naar Hongarije uit te blijven voeren zich, tot het Duitse en Oostenrijkse besluit om deze op te schorten?
Het is niet juist dat vanuit Oostenrijk en Duitsland geen Dublin-overdrachten (meer) zouden plaatsvinden naar Hongarije.
Bent u op de hoogte van het voornemen van Hongarije om asielzoekers terug te sturen naar Servië, een land buiten de EU? Wat is daarop uw reactie?
Ja. De EU-procedurerichtlijn biedt daartoe ook de ruimte, en biedt tegelijk de asielzoeker wel de mogelijkheid om aan te tonen dat in zijn individuele geval hij niet in Servië om bescherming kon vragen.
Het onderzoeken van signalen van mensensmokkel |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Argos, OneWorld, Radio Bremen op zaterdag 12 september inzake het overlijden van Kahsay Mekonen?
Ja.
De voorbereidingen voor de gezinshereninging van het gezin Mekonen waren al in gang gezet voor de dood van Kahsay Mekonen, zij lopen gevaar in Eritrea; hoe gaat het nu verder met het gezin en deze procedure?
Door het overlijden van de heer Mekonen is gezinshereniging niet langer mogelijk. Wel bestaat voor de gezinsleden de mogelijkheid om op grond van een aan te vragen visum voor een kort verblijf naar Nederland te komen in verband met het overlijden. In dat geval zijn de algemene voorwaarden, waaronder het beschikken over een geldig grensoverschrijdend document en bestaansmiddelen, alsmede de waarborg van een tijdige terugkeer, wel van toepassing. Een daartoe strekkende aanvraag kan, indien nodig, versneld worden behandeld.
Heeft de politie serieuze stappen genomen naar aanleiding van de bedreiging, op zijn laatst bij de aangifte van 2 januari? Zo nee, waarom niet?
Het Openbaar Ministerie (OM) en de nationale politie hebben mij geïnformeerd dat bekenden van de heer Mekonen op 2 januari 2014 bij de politie melding hebben gedaan van diens vermissing. Daarbij hebben deze bekenden tevens gemeld dat de heer Mekonen eerder bedreigd zou zijn door een kamergenoot in het AZC te Leersum. De heer Mekonen had van deze bedreiging geen aangifte gedaan, waardoor de politie niet eerder dan 2 januari betrokken was bij deze zaak. Bij het COA was geen melding van een bedreiging bekend.
Vervolgens ontving de politie kort daarop bericht van de Duitse politie dat de heer Mekonen zelfmoord zou hebben gepleegd. De Nederlandse politie heeft op basis van dit bericht, in combinatie met de informatie die het COA had verstrekt, geen aanleiding gezien om de mogelijke bedreiging in het AZC nader te onderzoeken, noch om deze mogelijke bedreiging aan de Duitse politie te melden.
Naar aanleiding van twijfels van de familie van de heer Mekonen over zijn doodsoorzaak heeft de Nederlandse politie de Duitse collega's expliciet gevraagd of er indicaties waren om te twijfelen aan een zelfmoord. De Duitse politie herbevestigde dat zelfmoord door hen als de doodsoorzaak werd gezien. Ook hierna is in Nederland door de politie en het OM van verder onderzoek afgezien.
Zijn de kamergenoten van Kahsay Mekonen in het asielzoekerscentrum, waaronder de man met wie hij ruzie had, verhoord? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft de politie de informatie over de bedreiging doorgegeven aan de autoriteiten in Bremen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hebben politie en het Openbaar Ministerie de signalen die wijzen in de richting van mensenhandel doorgegeven aan de Duitse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Het overlijden van de heer Mekonen is door de Duitse autoriteiten beschouwd als een zelfmoord. Het OM en de politie hebben mij laten weten dat zij destijds rondom de vermissing en het overlijden van de heer Mekonen geen concrete signalen van mensenhandel of mensensmokkel hebben ontvangen in relatie tot de heer Mekonen dan wel in relatie tot zijn dood. Er was op dat moment dan ook geen aanleiding voor een onderzoek naar een mogelijk mensensmokkelnetwerk.
Hebben politie en het Openbaar Ministerie de mysterieuze dood van Kahsay Mekonen aangegrepen voor een onderzoek naar een mogelijk ook in Nederland actief crimineel mensensmokkelnetwerk? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verhoudt zich de stellingname van de Nederlandse regering actief in te zetten op het tegengaan van criminele mensensmokkelnetwerken tot de conclusie van Argos, OneWorld en Radio Bremen dat signalen van mensensmokkel, zoals in de zaak van Mekonen, niet worden nagegaan?1
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat de politie in januari 2014 een telefoongesprek heeft getapt, waarin twee personen van Eritrese afkomst spreken over de dood van Kahsay Mekonen, waarbij het vermoeden wordt uitgesproken dat Mekonen vermoord is?
Het OM bevestigt dat de politie een dergelijk telefoongesprek heeft getapt waarin die woorden zijn uitgesproken. Het betrof een strafrechtelijk onderzoek naar de vermissing van een Eritrese vrouw, waarbij aanvankelijk een vermoeden bestond van vrijheidsberoving en mogelijk ook mensensmokkel. Dit bleek echter niet zo te zijn. Het opsporingsonderzoek is daarna gestaakt.
De politie heeft de getapte informatie die leek te verwijzen naar de dood van de heer Mekonen – een naam werd overigens niet genoemd – gedeeld met de Duitse autoriteiten om hen in staat te stellen de inhoud van het gesprek te koppelen aan het aantreffen van het lichaam van de heer Mekonen.
In Duitsland is men na ontvangst van de resultaten van de autopsie, inclusief het toxicologisch onderzoek, tot het oordeel gekomen dat het bij de heer Mekonen ging om een zelfdoding. De DuitseStaatsanwalt heeft het onderzoek in deze zaak gesloten.
Klopt het dat in dit door de politie getapt telefoongesprek ook de volgende woordwisseling plaatsvond: «Pas op voor jezelf. Breng hen niet naar je huis. Ze zijn te brutaal en gemeen geworden. Als hij zelfmoord had gepleegd, dan was hij in het opvangcentrum gevonden. Zij hebben hem vermoord, zonder twijfel. Zij hebben hem opgehangen.»?
Zie antwoord vraag 9.
Heeft de politie deze personen gehoord over het vermoeden dat zij hebben over de mogelijke moordenaars? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid de politie te verzoeken het onderzoek te heropenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de nabestaanden van Kahsay Mekonen bij het onderzoek te betrekken en minstens te informeren wat er in het dossier staat opdat zij meer weten over de toedracht van de dood van deze echtgenoot/vader?
Zoals bij het antwoord op vraag 6, 7 en 8 reeds is aangegeven, heeft de politie noch het OM destijds, in de periode rond de vermissing en het overlijden van de heer Mekonen, concrete signalen van mensenhandel of mensensmokkel ontvangen in relatie tot de heer Mekonen dan wel in relatie tot zijn overlijden.
Politie en OM hebben kennis genomen van de uitzending van het programma Argos waarin wordt gesteld dat er in relatie tot de heer Mekonen signalen van mensensmokkel dan wel -handel zouden zijn. De politie en het OM hebben Argos reeds benaderd met het verzoek om deze informatie te delen; op zeer korte termijn staat een afspraak met Argos gepland. Indien de programmamakers van Argos bereid zijn hun onderzoeksbevindingen te delen, dan zullen politie en OM deze nader bestuderen. Indien dit leidt tot nader inzicht in de gang van zaken rondom het overlijden van de heer Mekonen, zullen politie en OM de nabestaanden daarover op een daartoe geëigend moment informeren.
Zijn er aanwijzingen dat er in Nederland activiteiten plaatsvinden die te maken hebben met illegale orgaanhandel?
Het OM heeft mij laten weten dat er op dit moment geen aanwijzingen of signalen zijn dat in Nederland sprake is van (gedwongen) orgaanhandel. In dit verband wil ik u graag wijzen op een groot Europees onderzoek naar de aard en omvang van orgaanhandel, het HOTT-project. De Landelijke Eenheid participeert in dit door de EU gesubsidieerde onderzoeksproject van de Erasmus Universiteit. De eerste resultaten van dit drie jaar durende onderzoek worden eind dit jaar verwacht. Expertise op het gebied van orgaanhandel is wel bij de Landelijke Eenheid aanwezig. Aangezien er op dit moment geen aanwijzingen of signalen zijn van (gedwongen) orgaanhandel, is dit geen prioriteit.
Zijn er aanwijzingen dat vluchtelingen, die in Nederland opgevangen worden, onder druk worden of zijn gezet om te «betalen' met een nier?
Zie antwoord vraag 13.
Is er bij de politie expertise op het gebied van orgaanhandel aanwezig? Is dit een prioriteit van de politie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat de asieladvocate van de overleden Kahsay Mekonen, gemachtigd door een broer van hem, het COA (Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers) heeft verzocht om inzage in alle informatie die bij het COA aanwezig is over de heer Mekonen, onder meer in het IBIS-systeem?
Ja, dat klopt. In reactie op dat verzoek heeft het COA de asieladvocate van de overleden heer Mekonen verzocht om een door de broer van de heer Mekonen ondertekende schriftelijke machtiging waaruit blijkt dat hij haar heeft gemachtigd om namens hem alle informatie, die bij het COA aanwezig is, in te zien. Zodra het COA bedoelde machtiging heeft ontvangen, zal het COA in het licht van de Wet bescherming persoonsgegevens beoordelen of en onder welke voorwaarden inzage kan worden verstrekt.
Klopt het dat de COA-leiding medewerkers van het Asielzoekerscentrum in Leersum verboden heeft om met de journalisten Sanne Terlingen (OneWorld) en/of Huub Jaspers (Argos) en/of Hanna Moellers (Radio Bremen) te spreken?
Nee. Bij het COA geldt voor mediacontacten een aantal werkafspraken, zeker als het gaat om individuele dossiers. Van een spreekverbod is echter geen sprake.
Indien het politieonderzoek niet heropend wordt, bent u bereid alsnog inzage en openheid te geven inzake documenten in onder meer het IBIS-systeem rondom Mekonen?
Nee. Gelet op de uitgebreide aandacht die de zaak reeds heeft gehad van politie en OM zie ik daar geen aanleiding toe.
Onderwijs aan meerderjarige vreemdelingen |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Acht u het wenselijk dat Nederland jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs onthoudt?1 2 3
Het is een misverstand dat aan alle jongeren van 18 jaar of ouder zonder verblijfsvergunning het actief recht op onderwijs wordt onthouden. Ook meerderjarige vreemdelingen kunnen onderwijs volgen in ons land, indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving voldoen, zoals gesteld in de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) en de Wet educatie en beroepsonderwijs (WEB). Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Er is o.a. sprake van rechtmatig verblijf wanneer de vreemdeling een verblijfsvergunning heeft aangevraagd en in afwachting is van het besluit daarop. Meerderjarige vreemdelingen die hier arriveren en een verblijfsvergunning aanvragen, wordt dus niet het recht op onderwijs onthouden.
Verder is geregeld dat ook een meerderjarige vreemdeling die hier niet langer rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 Vw 2000, zijn opleiding kan voortzetten aan de instelling waar hij tijdens zijn rechtmatig verblijf volgens de geldende regels was ingeschreven. Overigens is het recht op het volgen van onderwijs geen beletsel voor uitzetting van onrechtmatig verblijvende vreemdelingen.
Wat is de reden dat de regering het onmogelijk maakt dat meerderjarige vreemdelingen een opleiding kunnen starten, kunnen wisselen van opleidingsrichting of kunnen wisselen van school na een gedwongen verhuizing uit een gezinslocatie van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers?4
Zoals uit het antwoord op vraag 1 blijkt, kan het grootste deel van de groep meerderjarige vreemdelingen zich hier wel inschrijven aan een opleiding. Ook is het voor het grootste deel van deze groep geen probleem om van onderwijsinstelling te wisselen na een verhuizing. Dit is alleen niet mogelijk voor meerderjarige vreemdelingen die niet meer rechtmatig in Nederland verblijven (bijvoorbeeld omdat hun aanvraag voor een verblijfsvergunning definitief is afgewezen of een rechterlijke beslissing tot uitzetting is genomen) en die willen beginnen aan een nieuwe opleiding of die zich bij een andere instelling willen inschrijven. Zij mogen dan dus nog wel de opleiding afmaken waaraan ze volgens de geldende regels waren ingeschreven.
Met de Koppelingswet die in 1998 in werking trad heeft de regering beoogd illegaal verblijf in Nederland te ontmoedigen door illegaal in Nederland verblijvende personen het recht op een aantal voorzieningen te ontzeggen. Er wordt geen aanleiding gezien om op de uitgangspunten van de Koppelingswet terug te komen.
Deelt u de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen de mogelijkheid moeten hebben om onderwijs te volgen en zich verder te ontwikkelen? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat ook meerderjarige vreemdelingen zich op dit recht kunnen beroepen?
Ja, ik deel de mening dat ook meerderjarige vreemdelingen onderwijs moeten kunnen volgen in ons land, maar uitsluitend indien zij aan de wettelijke vereisten voor inschrijving, zoals gesteld in de WHW en de WEB, voldoen. Volgens deze regels mag een vreemdeling van 18 jaar en ouder zich inschrijven aan een WEB- of WHW-opleiding indien hij hier rechtmatig verblijf houdt in de zin van artikel 8 van de Vw 2000. Zie ook het antwoord op vraag 1 en de eerdere antwoorden op de vragen van de leden Van der Ham en Koşer Kaya (ingezonden op 13 januari 2012).
Het kabinet ziet geen noodzaak om verdere maatregelen te nemen.
Bent u van mening dat het verbod op het volgen van een opleiding voor meerderjarige vreemdelingen ervoor zorgdraagt dat veel talent verloren gaat? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op de vorige vragen.
Wat is uw reactie op signalen dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen? Ontvangt u deze signalen ook? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om ook stageplekken beschikbaar te stellen voor deze leerlingen?
Van elke middelbare beroepsopleiding maakt onderricht in de praktijk van het beroep deel uit. Het examen van een beroepsopleiding is eerst dan met goed gevolg afgesloten wanneer zowel de beroepspraktijkvorming als het overige deel van de beroepsopleiding met goed gevolg is afgesloten. Binnen het mbo doet de stichting Samenwerking Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) er daarom alles aan om stagetekorten voor zowel Nederlandse ingezetenen als vreemdelingen, zo goed mogelijk op te pakken in de regio. Op dit moment hebben mij nog geen signalen bereikt dat vreemdelingen met grote moeite of zelfs helemaal niet aan een stageplek kunnen komen. Ook navraag bij SBB en de MBO-Raad levert deze signalen nog niet op. Ik zou het zorgelijk vinden als deze signalen blijken te kloppen. Om transparant te maken of en waar zich eventuele knelpunten bevinden, is het noodzakelijk dat er melding van gemaakt wordt. Ik roep instellingen dan ook op om bij knelpunten altijd contact op te nemen met de contactpersoon van SBB of een melding te maken via het meldpunt stagetekorten5, zodat er contact opgenomen kan worden met de betrokken partijen om een oplossing te zoeken.
Voldoet de Nederlandse onderwijs- en vreemdelingenwetgeving volgens u aan de normen van het Europese Verdrag voor de Rechten van Mens? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Zoals ook op 13 januari 2012 is geantwoord op vragen van de leden van der Ham en Koşer Kaya, geldt voor het recht op onderwijs, neergelegd in artikel 2 van het Eerste protocol bij het EVRM, dat dit recht niet absoluut is. Uit Europese en Nederlandse rechtspraak blijkt dat veel vormen van onderwijs op zichzelf binnen het toepassingsbereik van artikel 2, 1e Protocol EVRM kunnen vallen, maar dat dat niet met zich brengt dat steeds een onverkort en absoluut recht op onderwijs, met voorbijgaan aan andere regelgeving, zou bestaan.
Ziet u mogelijkheden om de wetgeving aan te passen nu blijkt dat de Staat de toegang tot onderwijs niet meer alleen voor een beperkte groep volwassen vreemdelingen uitsluit, maar de groep volwassen vreemdelingen groeit?5 6
Zie de antwoorden op de vragen 1 tot en met 3. Zoals gesteld betreft dit uitsluitend meerderjarigen die in Nederland verblijven zonder rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 van de Vw 2000 en die niet vóór hun achttiende jaar of tijdens hun rechtmatige verblijf zijn gestart met een opleiding. Aanpassing van de wetgeving op dit punt acht het Kabinet niet wenselijk.
Het bericht dat het nieuwe tapbeleid van Justitie een aanval is op onze grondrechten |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten dat de politie standaard telefoon en internet tapt?1
Onder het plaatsen van een tap wordt begrepen het conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering opnemen van communicatie die plaatsvindt via een communicatiedienst. Hieronder vallen zowel telefoonnummers, IP-adressen als emailadressen. Een tap wordt geplaatst op bijvoorbeeld een computer, tablet of mobiele telefoon. Wanneer de rechter-commissaris toestemming verleent voor het plaatsen van een tap op een mobiele telefoon gaat het om alle communicatie die via een toestel verloopt, dus zowel spraak als data (internetverkeer). Dit was al zo voordat de interceptiestandaard werd aangepast en dit blijft zo.
De interceptiestandaard is het overdrachtsprotocol tussen de aanbieders en de politie om tapgegevens op uniforme wijze technisch over te dragen. De gewijzigde standaard heeft geen betrekking op het juridisch kader, maar alleen op de techniek en het technische proces ten aanzien van tappen. Uitsluitend de wijze van technische overdracht van de tap tussen de aanbieder en de politie en de wijze waarop in de statistieken vervolgens het aantal taps kan worden geteld, zijn gewijzigd.
De nieuwe standaard, die gebaseerd is op de Europese standaard, vervangt twee oude standaarden waarvan er één werd gebruikt ten behoeve van het tappen van spraak en de ander voor het tappen van internetverkeer. De nieuwe standaard sluit daardoor beter aan bij de huidige stand van techniek en praktijk. Er is geen sprake van een situatie dat nu standaard alle telefoon- en internetgegevens worden getapt. Indien naast het opnemen van communicatie via de mobiele telefoon (inclusief internetdata) ook het opnemen van andere internetverbindingen dringend noodzakelijk is voor het strafrechtelijk onderzoek, wordt daarvoor een aparte aanvraag gedaan en wordt deze aanvraag opnieuw door de officier van justitie en de rechter-commissaris getoetst.
Wat houdt de nieuwe interceptiestandaard in? Leidt deze nieuwe standaard er inderdaad toe dat de politie nu standaard alle telefoon- én internetgegevens tapt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is tot deze meer ingrijpende opsporingsmethode overgegaan? Wat is hiervan de wettelijke grondslag?
Er is geen sprake van een meer ingrijpende opsporingsmethode. Het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen zijn namelijk niet gewijzigd. Uitsluitend de wijze van technische aanlevering van de tap en de wijze waarop in de statistieken vervolgens kan worden geteld, zijn gewijzigd.
Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data en dit was, zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 aangegeven, vóór de nieuwe interceptiestandaard ook al het geval. Voordat deze telecommunicatie wordt opgenomen, wordt conform artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering getoetst of aan de daarin genoemde wettelijke eisen is voldaan en of de inzet van de tap voldoet aan de proportionaliteits- en subsidiariteitsvereisten. Deze toets wordt tweemaal gedaan, te weten door de officier van justitie die de rechter-commissaris vraagt om een machtiging tot tappen en door de rechter-commissaris die de machtiging afgeeft.
Acht u het proportioneel en legitiem om standaard over te gaan tot het tappen van zowel telefoon als internet? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de proportionaliteitsafweging in Nederland structureel anders ligt dan in veel andere landen?2 Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het is moeilijk een vergelijking te maken met andere landen omdat de rechtsstelsels van die landen veelal verschillend zijn. Ieder stelsel kent zijn eigen voorwaarden en waarborgen ten aanzien van de inzet van bijzondere opsporingsmiddelen zoals het opnemen van telecommunicatie. Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (WODC) uit 2012 laat zien dat in Nederland een zorgvuldige afweging wordt gemaakt tussen het nut en de noodzaak van de inzet van een telefoon- en internettap in een opsporingsonderzoek.
Ook de tapstatistieken in verschillende landen laten een grote verscheidenheid zien. Dit soort cijfers zeggen overigens niets over de mate waarin de privacy in opsporingsonderzoeken wordt aangetast. Zo is bekend dat de autoriteiten in de VS andere opsporingsmethoden, zoals het plaatsen van bakens of de inzet van (criminele) infiltranten, vaker inzetten dan in Nederland. Ook wordt er niet in alle landen eenduidig geteld. In Nederland wordt bijvoorbeeld het aantal getapte nummers geteld terwijl in andere landen, bijvoorbeeld Spanje, het aantal vorderingen wordt geteld waarbij een vordering meerdere nummers kan bevatten. Dit maakt een betrouwbare cijfermatige vergelijking onmogelijk.
Deelt u de mening dat de nieuwe interceptiestandaard minder transparant is? Zo nee, waarom niet?
Nee, de nieuwe interceptiestandaard is niet minder transparant. Een tap op een mobiele telefoon omvat zowel spraak als data, dus het is feitelijk onjuist om deze taps separaat te tellen. De nieuwe standaard geeft om die reden een accurater beeld.
Deelt u de mening dat met de nieuwe interceptiestandaard de kans groter is dat extreem privacygevoelige data van onschuldige mensen worden verzameld? Zo nee, waarom niet?
Nee, omdat het juridisch kader en de opsporingspraktijk ten aanzien van tappen niet zijn gewijzigd. Zoals in het antwoord op vraag 3 en 4 aan de orde is gekomen, wordt iedere tapaanvraag getoetst door de officier van justitie en de rechter-commissaris. Dit juridisch kader biedt voldoende waarborgen.
Onder welke voorwaarden wordt het op dit moment rechtmatig geacht om telefoons te tappen? Welke voorwaarden gelden er als het gaat om internettaps?
De voorwaarden voor het plaatsen van een tap op alle communicatie op een mobiele telefoon, dus zowel spraak als data, zijn neergelegd in (onder andere) artikel 126m/126t van het Wetboek van Strafvordering. Er moet sprake zijn van een verdenking van een misdrijf, waarvoor een bevel tot voorlopige hechtenis kan worden gegeven en dat een ernstige inbreuk op de rechtsorde oplevert. Tevens moet het onderzoek de inzet van de tap dringend vorderen.
Hoe wordt omgegaan met de zogenaamde bijvangst en met de gegevens van onschuldige mensen?
Conform het Wetboek van Strafvordering (art. 126cc en 126dd Sv) wordt de opgenomen communicatie bewaard tot het einde van de betreffende strafrechtelijke onderzoeken. Alle opgenomen communicatie wordt bewaard omdat dit van waarde kan zijn voor het strafrechtelijk onderzoek, zowel in belastende zin als in ontlastende zin.
Hoe lang worden de verzamelde gegevens bewaard en wat is daar de reden van?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe verhoudt de nieuwe interceptiestandaard zich tot de uitspraak van het Europese Hof over de bewaarplicht?3
De nieuwe interceptiestandaard heeft niets met de uitspraak van het Europees Hof over de bewaarplicht te maken. Die uitspraak betreft de bewaarplicht van zogenaamde historische (verkeers)gegevens. Dit zijn gegevens over onder meer het nummer van de oproeper en opgeroepene, tijd en duur van het gesprek en de locatie bij het begin van de verbinding. De inhoud van een gesprek valt daarmee niet onder die uitspraak.
De nieuwe interceptiestandaard heeft enkel betrekking op het opnemen van communicatie en niet op deze historische (verkeers)gegevens.
Hoeveel mensen zijn er sinds begin 2014, conform de nieuwe interceptiestandaard, getapt? Hoe lang is er gemiddeld getapt? Indien deze cijfers niet worden gegeven, kunt u dan toelichten waarom niet?
Het wettelijk kader vereist dat per telefoonnummer een vordering tot het plaatsen van een tap wordt gedaan. In de statistieken kan daarom alleen het aantal taps worden weergegeven en niet het aantal personen dat getapt is. Het aantal taps zegt bovendien niet zoveel over het aantal mensen dat wordt afgeluisterd omdat verdachten doorgaans meer dan één telefoon hebben – soms wel enkele tientallen- waarmee zij communiceren. De gemiddelde duur van een tap wordt niet bijgehouden. Wel worden er cijfers verstrekt in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie over het gemiddeld aantal taps per dag. In 2014 liepen gemiddeld 1.386 taps per dag.
Kan over 2014 en een deel van 2015 alsnog onderscheid worden gemaakt tussen het aantal telefoontaps en internettaps? Zo nee, waarom niet?
Nee, zoals bij de tabel in het jaarverslag van het Ministerie van Veiligheid en Justitie staat toegelicht wordt sinds de invoering van de nieuwe interceptiestandaard, zowel technisch als procedureel, geen onderscheid meer gemaakt tussen een telefoontap en een internettap. Het onderscheid in de tellingen is hiermee ook komen te vervallen.
Hoe vaak tapt Nederland telefoons en internet in verhouding tot andere landen, zoals bijvoorbeeld de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 5.
Heeft het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) zich reeds uitgelaten over de nieuwe interceptiestandaard? Zo nee, waarom niet en bent u bereid alsnog het oordeel van het CBP te vragen? Zo ja, wat was het oordeel?
Nee, daartoe bestaat geen aanleiding nu de wijziging van de interceptiestandaard louter technisch en procedureel van aard is en niet leidt tot een gewijzigde verwerking van persoonsgegevens.
De scheiding van een gezin vanwege tegenwerping 1F |
|
Linda Voortman (GL), Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u de Kamer vertrouwelijk informeren over de tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag tegen de heer Ventura Tiago?
Ja. Bijgaand treft u ter vertrouwelijke inzage de niet geanonimiseerde en in het openbaar uitgesproken oordelen van de rechtbank ‘s-Gravenhage, zittingsplaats Breda (d.d. 27 juli 2006) en de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (d.d.7 november 2006) waarmee de tegenwerping van artikel 1F Vluchtelingenverdrag aan de heer Francisco Tiago Joao onherroepelijk is geworden. 1
Heeft het Openbaar Ministerie onderzoek gedaan in deze kwestie? Waarom is niet tot vervolging overgegaan?
Ik kan uw kamer niet informeren. Het Openbaar Ministerie doet geen mededelingen over dit individuele geval.
Voor meer informatie over de strafrechtelijke aanpak van internationale misdrijven verwijs ik naar de rapportagebrief internationale misdrijven 2014 en naar het verslag van een schriftelijk overleg, vastgesteld 14 april 2014, kenmerk 1808, pagina 26–27.
Bent u bereid, nu zich de ernstige situatie voordoet van scheiding van kinderen en moeder enerzijds en vader anderzijds, voor zover mogelijk de kwestie van de 1F-tegenwerping nogmaals tegen het licht te houden?
Nee.
Door de Raad van State, de hoogste rechterlijke instantie in dit soort zaken, is vastgesteld dat terecht artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag aan de vader is tegengeworpen vanwege zijn persoonlijke betrokkenheid bij oorlogsmisdrijven.
Ik zie dus geen enkele aanleiding om nader onderzoek te verrichten.
Kunt u deze vragen uiterlijk donderdag 3 september 2015 beantwoorden?
Ik heb uw vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
Scheiding van gezinnen vanwege tegenwerping 1F |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Joël Voordewind (CU), Linda Voortman (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wordt, indien een uitzetting van een vreemdeling op basis van tegenwerping van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag leidt tot het scheiden van een gezin, de kwestie van de 1F-tegenwerping nogmaals door de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) of andere overheidsinstanties tegen het licht gehouden?
De 1F beoordeling vindt plaats in de asielprocedure en staat geheel los van de vraag of sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM. In het kader van de beoordeling van de asielprocedure zal enkel van belang zijn of er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de vreemdeling oorlogsmisdrijven of andere ernstige misdrijven heeft gepleegd en of artikel 3 EVRM in de weg staat aan gedwongen terugkeer naar het herkomstland.
Artikel 8 EVRM kan wel een rol spelen bij het nemen van een besluit tot het (tevens) opleggen van een inreisverbod. Dit zal echter niet snel leiden tot schending van artikel 8 EVRM. Artikel 8 EVRM is immers geen absoluut recht en uit de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens vloeit voort dat ernstige bezwaren in het kader van de openbare orde veelal zullen maken dat geen sprake is van schending van artikel 8 EVRM, ook niet indien dit leidt tot een scheiding van het gezin.
Uitzetting komt pas in zicht wanneer de vreemdeling geen rechtmatig verblijf (meer) heeft. Wanneer er sprake is van een gezin waarin een aantal gezinsleden wel een verblijfsstatus heeft, maar één van de ouders niet vanwege de 1F-tegenwerping, zijn er op het moment dat uitzetting aan de orde is vaak al meerdere procedures gevoerd en tot en met de rechter uitgeprocedeerd waarin veelal ook de toets aan artikel 8 EVRM (gezinsleven) aan bod is gekomen (zoals bijvoorbeeld in de procedure ter oplegging van een inreisverbod).
Kunt u de Kamer garanderen dat, indien sprake is van een voor een gezin dusdanig ernstige situatie, met de groots mogelijke zorgvuldigheid wordt onderzocht of de 1F-tegenwerping stand moet houden?
De toepassing van artikel 1F wordt altijd met de grootst mogelijke zorgvuldigheid onderzocht. Indien in de met alle waarborgen omklede procedure tot en met de rechter is vastgesteld dat artikel 1F van toepassing is, dient de 1F’er uit Nederland te vertrekken. Als sprake is van gezinsleden die wel in Nederland mogen blijven, dan is de keuze aan de gezinsleden of zij met de 1F’er uit Nederland vertrekken. Dit is ongetwijfeld een moeilijke keuze, maar niet een die ligt bij de overheid.
In welke landen waaruit zich in Nederland bevindende mensen tegen wie 1F is tegengeworpen, vindt nog vervolging plaats van diegenen die zich mogelijk schuldig hebben gemaakt aan oorlogsmisdaden gedurende conflicten? In hoeverre is een rechterlijke uitspraak uit het land van herkomst en eventuele andere verklaringen van bijvoorbeeld consulaten afdoende bewijs voor een vreemdeling om zijn/haar onschuld te bewijzen in geval van een1F-tegenwerping?
De ratio van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag is dat bescherming er is voor de slachtoffers, niet voor de daders. Het gevolg van toepassing van artikel 1F is alléén dat de aanvraag van de vreemdeling om een verblijfsvergunning (of om Nederlander te worden) wordt afgewezen, of dat zijn verblijfsvergunning of Nederlanderschap door de IND wordt ingetrokken en dat hij uit Nederland moet vertrekken. Door 1F’ers uit te sluiten van bescherming, wordt mede beoogd te voorkomen dat 1F’ers het vreemdelingenrecht misbruiken om verantwoording voor hun daden te ontlopen.
Het is aan het herkomstland waar de misdrijven zijn gepleegd op welke wijze het met het eigen verleden omgaat. De geschiedenis leert dat dit gebeurt op uiteenlopende manieren, bijvoorbeeld door middel van strafrechtelijke vervolging (bijv. Rwanda, Chili), waarheidscommissies (Zuid-Afrika) of amnestieregelingen (bijv. Angola) en soms gebeurt ook helemaal niets. De vraag of en hoe een land van herkomst dit doet, staat los van de rechtmatigheid van de tegenwerping van artikel 1F in de Nederlandse verblijfsprocedure en het onthouden van rechtmatig verblijf in Nederland. Het maakt de misdrijven niet ongedaan en daarmee in principe evenmin de daaraan verbonden verblijfsrechtelijke consequenties.
De vraag of 1F’ers strafrechtelijk worden vervolgd, staat dus los van de rechtmatigheid van de tegenwerping van artikel 1F in de verblijfsprocedure. Nederland hecht evenwel ook belang aan het tegengaan van straffeloosheid. Wat betreft Nederland heeft berechting in de landen waar de feiten zijn gepleegd de voorkeur, opdat de slachtoffers kunnen zien dat er recht wordt gesproken. Waar dit niet mogelijk is, beziet Nederland of een 1F’er in Nederland kan worden vervolgd. Dit is in de meeste gevallen echter heel moeilijk en hangt af van talloze juridische en praktische factoren, zoals juridische obstakels bij het doen van onderzoek in de herkomstlanden, beschikbaarheid van getuigen, veiligheid van getuigen, veiligheid van Nederlands politie- en justitiepersoneel etc. In ieder geval informeert de IND het Openbaar Ministerie (OM) altijd als er sprake is van toepassing van artikel 1F in een zaak, en het OM is er blijvend alert op of de feiten en omstandigheden zo zijn (geworden) dat strafrechtelijke vervolging mogelijk wordt.
Voor zover wel strafrechtelijke vervolging van een 1F’er plaatsvindt, in het land van herkomst dan wel in Nederland, en er sprake is van een gerechtelijke uitspraak, geldt dat deze in de procedure wordt betrokken bij de beoordeling of artikel 1F kan worden tegengeworpen dan wel of de tegenwerping stand kan houden.
Is een amnestiewet of regeling in het land van herkomst, dat wil zeggen het land waar de schendingen die hebben geleid tot de 1F-tegenwerping zouden hebben plaatsgevonden, van invloed op de tegenwerping?
Zie antwoord vraag 3.
Het gebruik van open standaarden in de informatievoorziening van het UWV en het departement van Veiligheid en Justitie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Kunt u aangeven met welke programma’s u de tekst in het aan u voorgelegde PDF-bestand van het UWV leesbaar heeft kunnen maken en met welke PDF-leesprogramma’s dit onmogelijk bleek te zijn?1
UWV streeft ernaar te voldoen aan het open-standaardenbeleid van de rijksoverheid, tenzij dit in grote mate ten koste gaat van de dienstverlening die UWV hierdoor kan bieden.
UWV werkt constant aan een meer klantgerichte benadering. Daarbij hoort ook het verbeteren van de opmaak en leesbaarheid van documenten. Om dit te realiseren heeft UWV medio 2015 een deel van de documenten omgezet in een meer geavanceerde PDF-versie (van statische PDF naar dynamische PDF). Uit reacties van klanten bleek echter dat deze meer geavanceerde PDF’s op een aantal PDF readers, waaronder open source PDF-readers en PDF-readers voor mobiele apparaten (bijvoorbeeld smartphones), niet geopend kunnen worden. Naar aanleiding van die signalen is UWV voor de meest gebruikte brieven aan klanten inmiddels weer overgegaan op het gebruik van de minder geavanceerde PDF’s. Die PDF’s voldoen aan het open-standaardenbeleid van de rijksoverheid, waardoor deze documenten met uiteenlopende software toegankelijk zijn.
UWV beziet welke PDF-versies gebruikt kunnen worden die voldoen aan eisen voor enerzijds de betere opmaak en leesbaarheid én die geopend kunnen worden via PDF-readers op mobile devices en open source systemen. In de tussentijd zal UWV in zijn voorlichting aan klanten erop blijven wijzen dat de PDF-bestanden geopend kunnen worden op PC’s met de PDF-reader van Adobe (vanaf versie3 die gratis verkrijgbaar is voor de besturingssystemen MS Windows en Mac OS.
Kunt u aangeven welke voorschriften het UWV heeft voor het gebruik van open standaarden in haar informatievoorziening?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven welke van deze programma’s gratis zijn te installeren op computers die op open source-besturingssystemen draaien?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of cliënten van het UWV die PDF-bestanden op een verkeerde manier weergegeven te krijgen de informatie op een andere manier kunnen ontvangen? Zo ja, hoe ontvangen zij die informatie en hoe worden zij hierover geïnformeerd?
Indien klanten van UWV een bestand van UWV niet (goed) kunnen lezen, dan kunnen zij contact opnemen met het Klant Contact Centrum van UWV. Op verzoek zal UWV een papieren exemplaar van de brief toesturen. UWV mailt documenten niet aan klanten, omdat de documenten vaak privacy gevoelige informatie bevatten.
Welke programma’s die wel in staat waren het PDF-document op een manier te openen, waarop de inhoud juist kon worden weergegeven, zijn open source?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u, indien dit er geen waren, conform de motie Oosenbrug-Gesthuizen aangeven waarom het UWV gekozen heeft voor closed source-programma’s als Adobe Acrobat en Adobe Acrobat Reader?2
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het Kamerstuk «Nadere uitwerking kabinetsstandpunt drones» te lezen is in het open source-tekstverwerkingsprogramma LibreOffice?3
Het stuk «Nadere uitwerking kabinetsstandpunt drones» is gepubliceerd op www.overheid.nl en is daar in ODF formaat beschikbaar gesteld (zie https://zoek.officielebekendmakingen.nl/kst-30806–31.html). Het document is in dit formaat leesbaar voor het tekstverwerkingsprogramma LibreOffice.
Kunt u toelichten, indien dit het geval is, waarom niet alle overheidsdocumenten voldoen aan open standaarden?
Op het moment dat documenten (die de overheid opstelt) formele overheidsdocumenten worden en openbaar worden gemaakt, dan gelden de regels van de Digicommissaris (waaronder het gebruik van de open standaarden van de «pas toe of leg uit» lijst van het Forum Standaardisatie). In deze lijst staat aangegeven bij welke functionaliteiten welke formaten voor deze documenten gebruik moeten worden. Deze formaten betreffen voornamelijk de verschillende PDF versies (PDF A 1, PDF A 2 en PDF 1.7) en ODF. PDF geldt in de wereld de-facto als de open standaard voor digitale duurzaamheid.
De Digicommissaris heeft deze formaten benoemd op aanwijzing van de experts met consultatie van de markt. Het Ministerie van Veiligheid en Justitie houdt zich aan deze afspraken. UWV houdt zich zoveel mogelijk aan deze standaarden, tenzij dit de dienstverlening in grote mate nadelig beïnvloedt.
Bent u bereid de eerdergenoemde motie Oosenbrug-Gesthuizen alsnog uit te voeren en binnen uw organisatie en de onder uw verantwoordelijkheid vallende organisaties te vragen voor open standaarden en open source-programma’s te kiezen, tenzij de noodzaak van een closed source-oplossing beargumenteerd kan worden?
De Minister voor Wonen en Rijksdienst zal uw Kamer bij de volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van de kabinetsreactie op het eindrapport van de Tijdelijke commissie ICT over de uitvoering van deze motie informeren.
Het bericht over uitzetting van twee kinderen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het nieuwsbericht op de website van EénVandaag: «Glaucio (13) en Marcia (18) worden uitgezet»?1
Ja.
Wat is de reden dat u dit gezin heeft vastgezet in de gesloten gezinsvoorziening in Zeist, gelet op het feit dat het gezin zich nooit aan het toezicht heeft onttrokken en sinds enkele weken reeds verbleef in een gezinslocatie waar hun vrijheid al werd beperkt?
Zoals bekend, is het gezin in vrijheid gesteld. Voor het overige ga ik niet in op (de afwegingen in) individuele zaken.
Bent u bereid om het gezin in vrijheid te stellen omdat niet is voldaan aan het ultimum-remediumbeginsel (artikel 37 VN-Kinderrechtenverdrag) en er alternatieven voor de inbewaringstelling voor handen zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de uitspraak van de Rechtbank Den Haag (zittingsplaats Groningen) van 5 december 2014 over een gezin in een vergelijkbare zaak?2
Ik ben bekend met deze uitspraak.
Klopt het dat gezinnen in gevolge deze uitspraak de hoger beroepsprocedure in Nederland mogen afwachten? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat klopt niet. In algemene zin geldt dat als een door de vreemdeling ingesteld beroep gegrond wordt verklaard de Staat daartegen in hoger beroep kan gaan. De uitkomst daarvan mag in dat geval in beginsel in Nederland worden afgewacht. Dat geldt echter niet wanneer het door de vreemdeling ingestelde beroep niet gegrond is verklaard en de vreemdeling tegen die uitspraak in hoger beroep gaat.
Bent u bereid om ook Márcia en Gláucio hun hogerberoepsprocedure af te laten wachten in Nederland, mede gelet op het feit dat zij een zeer vergelijkbare procedure voeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in hoeveel kinderpardonprocedures er een beroep is gedaan op het tienjarenbeleid voor gezinsleden van 1F-ers? Klopt het dat het slechts om 2 of 3 gezinnen gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven waarom het 10-jarenbeleid voor gezinsleden van 1F-ers niet op het Kinderpardon van toepassing is? Klopt het dat dit nergens expliciet kenbaar is gemaakt?
De regeling langdurig verblijvende kinderen (RLVK) is een begunstigende regeling. Het belang van het kind wordt hierin afgewogen tegen andere maatschappelijke belangen, waaronder het belang van bescherming van de openbare orde. In het Regeerakkoord is in dit kader expliciet verwezen naar 1F’ers en hun gezinsleden: «Geen vergunning op grond van deze regeling wordt verleend aan een vreemdeling die een zwaar delict heeft begaan
of aan wie is tegengeworpen dat hij oorlogsmisdaden heeft begaan en evenmin aan zijn gezinsleden.» Dit is leidend geweest bij de nadere uitwerking van de RLVK.
Overigens is ten aanzien van bijna alle voorwaarden en contra-indicaties van de regeling als uitgangspunt genomen dat deze doorwerken op het hele gezin. Daarmee neemt de regeling de eenheid van het gezin als uitgangspunt.
In de paragraaf in de Vreemdelingencirculaire over de RLVK staat expliciet vermeld dat voor het tegenwerpen van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag geen verjaringstermijn geldt. Daarnaast is uitdrukkelijk vermeld dat de genoemde verjaringstermijn van vijf, respectievelijk tien jaar niet van toepassing is indien er sprake is van ernstige redenen om te veronderstellen dat de vreemdeling (of diens gezinslid) zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen als bedoeld in artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag. Daarmee is helder dat het tienjaren beleid niet van toepassing is, zoals de rechtbank Den Haag (zittingsplaats Arnhem) bevestigt in de uitspraak van 17 februari 2015.
Bent u er mee bekend dat het verstrekken van een vergunning aan Márcia, Gláucio en hun moeder, niet betekent dat u hiermee tevens verblijfsrecht aan vader hoeft te verlenen?3
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de familie van Márcia en Gláucio al bijna vijftien jaar in Nederland woont en gedurende die periode altijd in beeld van de Nederlandse autoriteiten is geweest? Zo ja, hoe beoordeelt u het feit dat de familie lange tijd niet door Nederland is uitgezet en dat dit nu in het zicht van een uitspraak in hun kinderpardonprocedure alsnog met veel haast dreigt te gebeuren?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt deze uitzetting zich tot de in de Jeunesse-zaak geformuleerde criteria dat altijd moet worden beoordeeld of een uitzetting uitvoerbaar, haalbaar en proportioneel is gelet op de belangen van de betrokken kinderen?4
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen beantwoorden voordat tot uitzetting van het betrokken gezin wordt overgegaan (naar verwachting op 4 september a.s.)? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Het bericht dat voorschotfraude toeneemt |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat fraudeurs steeds meer geld opstrijken met een verzonnen erfenis of een zogenaamde loterij?1
Ik heb het bericht gelezen. De cijfers die in de media zijn verschenen betreffen de fraudevorm voorschotfraude. Hierbij worden slachtoffers onder andere via de e-mail benaderd door fraudeurs, die hen een hoog bedrag in het vooruitzicht stellen als het slachtoffer hen een bepaald bedrag vooruit betaalt, bijvoorbeeld voor zogenaamde notariskosten. Na betaling wordt het bedrag dat in het vooruitzicht is gesteld echter niet betaald. Voorschotfraude kent diverse verschijningsvormen, waarvan de meest in het oog springende erfenis-, loterij-, en datingfraude zijn.
In de media zijn verschillende cijfers genoemd over voorschotfraude waarbij de indruk wordt gewekt dat met name het schadebedrag van erfenis- en loterijfraude in 2015, vergeleken met 2014, fors is gestegen. Dit dient echter te worden genuanceerd. Het door de Fraudehelpdesk genoemde bedrag van daadwerkelijk geleden schade van 2,8 miljoen euro over de eerste 7 maanden van 2015 ziet op alle verschijningsvormen van voorschotfraude. Van de Fraudehelpdesk heb ik begrepen dat onder deze 2,8 miljoen euro twee meldingen vallen die het schadebedrag van 2,8 miljoen euro op significante wijze beïnvloeden.
Voor wat betreft de vraag naar redenen voor de toename van het aantal meldingen van voorschotfraude bij de Fraudehelpdesk, kan het toenemende gebruik van internet als verklaring worden aangedragen, tevens krijgt het fenomeen in de media meer aandacht en is er meer bekendheid met de werkzaamheden van de Fraudehelpdesk waardoor er mogelijk eerder melding van deze vorm van fraude wordt gemaakt. De Fraudehelpdesk doet veel om burgers te wijzen op erfenis-, loterij-, en datingfraude. Op deze manier wordt zoveel mogelijk voorkomen dat burgers het slachtoffer worden van deze vorm van fraude. Ik hecht aan de voorlichting van burgers meer waarde dan het doen van nader onderzoek naar de redenen van de toename.
Kunt u redenen geven van de toename van voorschotfraude? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen of te laten doen door bijvoorbeeld de Fraudehelpdesk?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke manier wordt voorschotfraude op dit moment zoveel mogelijk voorkomen en bestreden?
Het kabinet heeft de aanpak van horizontale fraude (fraude waarvan burgers en bedrijven het slachtoffer zijn) tot prioriteit benoemd. Dit is als zodanig opgenomen in de Veiligheidsagenda 2015–2018 van de politie, het openbaar ministerie en regioburgemeesters. De doelstelling is om het aantal strafzaken met betrekking tot horizontale fraude van 2015 tot in 2018 met in totaal 50 procent te laten stijgen. In de Veiligheidsagenda is daartoe opgenomen dat er in 2015 door de regionale eenheden 1.500 horizontale fraudezaken worden opgepakt. Voorschotfraude is een vorm van horizontale fraude en maakt als zodanig onderdeel uit van de verwoorde ambitie. De fraudedoelstelling in de veiligheidsagenda ziet op het aantal door de politie bij het openbaar ministerie aangeleverde zaken. Vanuit de gezagsrol stuurt het openbaar ministerie op verwezenlijking daarvan.
Ik beschik niet over gegevens om de exacte pakkans te bepalen. Veel fraudefenomenen – en dus ook voorschotfraude – hebben een internationaal karakter en vinden bovendien vaak via internet plaats. Hierdoor is voorschotfraude relatief eenvoudig te plegen en zijn de onderzoeken hiernaar complex. Het is daarom van belang om adequate barrières op te werpen en zo de kans op slachtofferschap te verkleinen en de pleegkans te verlagen.
In het Nationaal Platform Criminaliteitsbeheersing, waarin ik samen met mijn collega van Economische Zaken spreek met het bedrijfsleven over de aanpak van criminaliteit, is de aanpak van fraude tot gezamenlijk speerpunt benoemd. Binnen deze gezamenlijke, integrale aanpak wordt ingezet op de preventie van fraude door het vergroten van de bewustwording van burgers en bedrijven en het opwerpen van barrières door private en mogelijk ook publieke partijen om het frauderen zo moeilijk mogelijk te maken.
Welke mogelijkheden hebben de politie en het openbaar ministerie om voorschotfraude aan te pakken? Wat is daarbij de pakkans?
Zie antwoord vraag 3.
Is de nationale en internationale samenwerking op het gebied van de bestrijding van dit soort fraude voldoende? Zo ja, op welke manier is deze ingericht? Zo nee, welke maatregelen worden of moeten worden genomen om dit te verbeteren?
Er is een internationale werkgroep «International Mass-Marketing Fraud». De politie participeert in deze werkgroep. In de werkgroep wordt gesproken over diverse internationale fraudevormen zoals phishing, maar ook voorschotfraude zoals datingfraude en loterijfraude. De werkgroep bestaat uit internationale opsporings- en handhavingsdiensten. Binnen de werkgroep wordt operationele informatie en kennis gedeeld teneinde de deelnemende landen barrières op te laten werpen en fraude te voorkomen.
Ook ben ik met verschillende branches waar fraude voor komt in gesprek. Vorige week heb ik gesproken met vertegenwoordigers van de datingbranche om hun ervaringen en ideeën aan te horen.
De omgang met sociale media in (geestelijke gezondheid)zorginstellingen |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe reageert u op de lezerscolumn en het interview van mevrouw P. in Metro?1 2
Ik heb de column van mevrouw P. met belangstelling gelezen en bewonder haar openhartigheid. Ik realiseer me dat een psychische aandoening niet alleen voor de betreffende patiënt een belasting is. Ook voor de omgeving is het soms moeilijk om te leven met iemand – een kind, ouder, familielid, vriend(in) of buurman/-vrouw – die een psychische aandoening heeft. Of het nu gaat om het verlenen van (mantel)zorg, je zorgen maken over iemand of gewoon omdat je ziet dat iemand lijdt, maar daar weinig of niets aan kunt doen.
Herkent u de klacht van deze moeder van een schizofrene vrouw dat de ggz-instelling waar zij verblijft te weinig oog heeft voor de gevaren die gebruik van sociale media kan hebben voor mensen die niet of maar deels beseffen waartoe hun online handelen in de reële wereld kan leiden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mij zijn geen andere soortgelijke signalen bekend over de risico’s van het gebruik van sociale media binnen de ggz. De reacties onder de lezerscolumn maken evenwel duidelijk dat meer mensen zich zorgen maken over dit thema.
Het zelfbeschikkingsrecht van individuen is in ons land een groot goed. Toegang tot het internet en gebruik van sociale media vallen onder die vrijheid. Opname of behandeling in een zorginstelling leiden niet automatisch tot het beperken van het zelfbeschikkingsrecht. De mogelijkheden om iemand tegen zichzelf of zijn omgeving te beschermen worden per individu bepaald. Hierbij is van belang of iemand vrijwillig of gedwongen is opgenomen.
Is een patiënt vrijwillig opgenomen, dan kan (beperking van) het gebruik van sociale media alleen met instemming van de patiënt opgenomen worden in het behandelplan.
Is een patiënt gedwongen opgenomen, dan kunnen zorgaanbieders vrijheidsbeperkingen opleggen aan patiënten. Deze individuele beperkingen zijn echter alleen toegestaan op grond van de voorwaarden in de Wet Bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Bopz). De bescherming van de gezondheid van de patiënt vormt daarbij het criterium. Dit betekent dat in individuele gevallen, vanuit veiligheidsoverwegingen en met het oog op de stoornis van een patiënt, een instelling kan besluiten dat het gebruik van sociale media een risico vormt voor de betreffende patiënt en dat een beperking van het gebruik in het behandelplan moet worden opgenomen.
Op welke wijze gaat de ggz-sector om met het gebruik van sociale media door (kwetsbare) patiënten? Is dit gebruik standaard onderdeel van behandelplannen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er juridische beperkingen of mogelijkheden om iemand die in een (ggz-)zorginstelling woont tegen zichzelf te beschermen als het gaat om grensoverschrijdend gedrag op sociale media? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Welke praktische bezwaren of mogelijkheden – bijvoorbeeld internetinstellingen of het hebben van toegang tot een computer/smartphone – zijn er om (meer) oog te hebben voor het online risicogedrag van iemand?
Het is aan de instelling, de behandelaar en de patiënt om in het behandelplan overeen te komen wat de beste manier is. Dit kan leiden tot het ontzeggen van de toegang tot computer en/of telefoon etc., tot het laten meekijken van een behandelaar of tot controle achteraf.
Hoe reageert u op het verwijt van de moeder, maar ook de herkenning van lezers van de column, dat zij onvoldoende wordt betrokken bij de behandeling van haar dochter? Is dit een «individueel» geval, volgens u, of is er breder een klemmend beroep door naaste familie om meer betrokken te zijn bij de zorg, behandel- en herstelplannen van mensen in de psychiatrie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zowel de wens om betrokken te worden bij de behandeling van een naaste, als de teleurstelling als dat niet gebeurt, kan ik mij goed voorstellen. De roep om bij de behandeling betrokken te worden is niet nieuw. Het betrekken van familie en naastbetrokkenen draagt bij aan het resultaat van de behandeling en het herstel van de cliënt. Het belang van familiebeleid wordt inmiddels dan ook door de hele sector onderkend. In het familiebeleid regelt de instelling hoe wordt omgegaan met familie en naastbetrokkenen van cliënten en de manier waarop zij worden benaderd en betrokken. Het is wel van belang dat aanbieders alert zijn op het doorvertalen van het beleid naar de werkvloer. Ik vind dat ook zorgverzekeraars daar alert op dienen te zijn bij de inkoop- en contractafspraken. Het in de Tweede Kamer aanhangige Wetsvoorstel verplichte ggz versterkt de rechtspositie van de familie op verschillende punten.
Twee ontwikkelingen zullen zorgaanbieders naar mijn idee helpen om familiebeleid verder te implementeren in de dagelijkse praktijk. Ten eerste deelt het Landelijk Platform GGz (LPGGz) sterren voor familiebeleid uit, aan zorgaanbieders die naar oordeel van het LPGGz excelleren op het gebied van organisatie en uitvoering van familiebeleid binnen een instelling. Een lijst met sinds 2012 toegekende sterren is staat online3. Instellingen met één of meer sterren kunnen zo als voorbeelden dienen voor andere instellingen. Voor patiënten en voor zorgverzekeraars ontstaat ook keuzeondersteunende informatie. Ten tweede wordt er een generieke module Ondersteuning familiesysteem en mantelzorg ontwikkeld in opdracht van het Netwerk Kwaliteitsontwikkeling ggz. Met deze module wordt de positie van familie verstevigt, krijgen zorgverleners onder andere aanbevelingen over hoe familie en mantelzorgers een positieve bijdrage kunnen leveren aan herstel van de cliënt en worden aanwijzingen gegeven voor samenwerking met familieleden en mantelzorgers. De module zal naar verwachting begin 2016 gereed zijn.
Desondanks kunnen er in uitzonderingssituaties gegronde redenen zijn om de familie (tijdelijk) niet te betrekken bij de behandeling. In de situatie dat de patiënt écht niet wil dat er contact is of wordt gelegd met diens familie, moet de hulpverlener de wens van zijn patiënt immers respecteren. Ook hier geldt dat het zelfbeschikkingsrecht van een (meerderjarige) patiënt voorop staat. Wanneer een behandelaar de betrokkenheid van de familie toch wenselijk vindt, zal deze daarover met zijn patiënt in gesprek gaan en proberen het contact tussen patiënt en familie te herstellen.
De aanbesteding van boekscanners en de digitalisering van rijksarchieven door het Nationaal Archief |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Agnes Mulder (CDA), Kees Verhoeven (D66), Erik Ziengs (VVD) |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA) |
|
Is het waar dat u in antwoord op eerdere vragen d.d. 21 april 20151 met de tekst «Er is geen sprake van het in bruikleen geven aan de Belastingdienst» verkeerd heeft geantwoord?» Zo nee, hoe kan het dan dat er in het aanbestedingsdocument2 staat dat er sprake is van bruikleen?
Zoals ik eerder op 21 april jl. aan u heb geantwoord, is er geen sprake van het in bruikleen geven van de boekscanners aan de Belastingdienst, maar zijn deze na de inkoop eigendom van de Staat. De formulering in het aanbestedingsdocument d.d. 21-10-2014 is op dit punt helaas ongelukkig.
Verschillen u en de Commissie van Aanbestedingsexperts nog steeds van mening over de regels die gelden wanneer de Staat inkoopt op de markt, en over de voorwaarden waarop de Staat als rechtspersoon binnen zijn eigen organisatie werkzaamheden kan laten uitvoeren? Zo ja, wat betekent dit verschil van mening over de bruikbaarheid van de aanbestedingsregelgeving? Vindt u het wenselijk dat regelgeving voor meerdere interpretaties vatbaar is?
Er is geen verschil van mening dat de aanbestedingsregels van toepassing zijn, wanneer de Staat inkoopt op de markt. Het gaat in deze zaak om de vraag of de Staat als rechtspersoon binnen de eigen organisatie werkzaamheden kan laten uitvoeren zonder dat de aanbestedingsregels daarop van toepassing zijn.
Ook eerder is in een overleg met uw Kamer reeds aangegeven dat het kabinet van mening verschilt met de Commissie van Aanbestedingsexperts. Het kabinet is van mening dat de overheid gerechtigd is om dit eigen werk door eigen mensen te laten doen.3 Er is in deze zaak dan ook geen aanleiding tot het innemen van een ander standpunt dan zoals verwoord in de beantwoording van de Kamervragen en mijn reactie op de motie.4 Voorts wijs ik u in dit verband op een aantal publicaties dat mijn standpunt ondersteunt.5 Het is niet ongebruikelijk dat er verschillende interpretaties zijn van regelgeving. In zo’n geval is het aan de rechter om de regelgeving uit te leggen. Het feit dat er een geschil is over de toepasselijkheid van de Aanbestedingswet 2012 maakt de wet niet minder bruikbaar.
Hoe beoordeelt u de belangrijkste conclusies van het onderzoek van het Public Procurement Research Centre van de Universiteit Utrecht, waarin een verdere juridische onderbouwing wordt gegeven van het begrip «zelfvoorziening» in het aanbestedingsrecht, en het begrip «Staat» zoals opgenomen in de Aanbestedingswet 2012?
Uit nadere informatie is gebleken, dat het onderzoek met de conclusies waarnaar de vraag verwijst nog niet beschikbaar is. Beantwoording van deze vraag zal plaats kunnen vinden, zodra het kabinet kennis heeft kunnen nemen van het bewuste rapport en de gevolgtrekkingen.
Als het juridisch al juist zou zijn dat, zoals u stelt, overheden vrij zijn om te beslissen of activiteiten ten behoeve van de eigen overheidsorganisatie worden uitbesteed aan derden, dan wel in eigen beheer worden uitgevoerd, waarom legt u dan het verzoek van de Kamer om de inbestedingsplannen terug te draaien en u in te spannen voor een eerlijke en transparante aanbestedingsprocedure voor digitaliseringswerkzaamheden naast zich neer?
Na alle voorbereiding sinds 2014 kan in dit najaar een begin met de geplande werkzaamheden worden gemaakt. Het behoort tot mijn verantwoordelijkheid om de nu op handen zijnde start af te wegen tegen het verzoek van uw Kamer om de inbesteding terug te draaien. De verschillende elementen die onderdeel uitmaken van mijn afweging licht ik hierna nader toe.
Naar mijn overtuiging dienen wij met de digitalisering en ontsluiting van de rijkscollecties een maatschappelijk belang. Door de digitalisering maakt het Nationaal Archief de archiefcollecties beter toegankelijk, wordt hergebruik van informatie gestimuleerd en worden mogelijkheden gecreëerd tot het combineren van de archiefinformatie met die uit andere bronnen.
De wijze van uitvoering waarbij het Rijk gebruikmaakt van shared services is geoorloofd en beproefd, een uitgangspunt dat ook is vastgelegd in het Regeerakkoord.6 Binnen het concern Rijk is elk organisatieonderdeel van de rijksdienst flexibel inzetbaar en beschikbaar om werkzaamheden te verrichten voor andere onderdelen binnen de rijksdienst, zoals de Minister voor Wonen en Rijksdienst aan uw Kamer uiteen heeft gezet.7 Voorbeelden van interne dienstverlening binnen de rijksoverheid zijn afgezien van de onderhavige scandiensten te vinden op het terrein van salarisadministratie en personeelszaken (P-Direkt; Expertisecentrum Organisatie en Personeel, BZK), gezamenlijke inkoop (Inkoop Uitvoerings Centra, diverse ministeries), werkplekbeheer en ICT-diensten, documentdiensten (Doc-Direkt, BZK), facilitaire dienstverlening (FMHaaglanden, BZK) en incassodiensten van het Centraal Justitieel Incassobureau (V&J), deze laatste voor onder meer de Dienst Uitvoering Onderwijs en het Zorginstituut Nederland. Tevens is het een goede en te verdedigen zaak dat met de digitalisering van de rijkscollecties binnen diezelfde rijksoverheid werk met werk gemaakt wordt, zoals ook het Regeerakkoord spreekt van het belang van een baanperspectief bij het Rijk.
Terugdraaien van de inbesteding van de werkzaamheden, zoals de motie vraagt, leidt tot een verdere vertraging van, naar verwachting, minimaal een jaar. Eenmalige investeringen voor het inrichten van het scanproces moeten dan worden afgeschreven. Er zullen extra kosten zijn voor transport en logistiek. Voor het aanbestedingsproces zelf is het nodig een nieuwe begroting op te stellen en middelen te reserveren. In totaal zal het terugdraaien van de afspraken met de Belastingdienst en het herinrichten van het digitaliseringsproces leiden tot een eenmalige extra kostenpost van naar schatting € 0,75 mln.
Zoals ik in mijn beantwoording van de Kamervragen en de reactie op de motie aan uw Kamer uiteenzette, is bij de keuze voor inbesteding van de werkzaamheden voor het Nationaal Archief bij de Belastingdienst niet over één nacht ijs gegaan. De businesscase is gebaseerd op een goede verhouding tussen prijs en kwaliteit en afspraken over maatwerk. De positieve samenwerking tussen het Nationaal Archief en de Belastingdienst op het terrein van digitalisering is niet nieuw en dateert al van enige jaren terug.
Hoewel in beginsel niet onmogelijk, is een positieve businesscase als er nu is voor inbesteding van de werkzaamheden langs de weg van aanbesteding niet zomaar te realiseren. Omdat de collecties divers van locatie, aard, omvang en afmeting zijn en deze aspecten niet altijd tevoren bij de archiefdiensten volledig bekend zijn, vergt een aanbestedingstraject ook uit dat oogpunt veel voorbereiding en nazorg.
Dit laatste zet ik graag nader uiteen. Bij de bestaande raamovereenkomsten van het Nationaal Archief met marktpartijen is digitalisering gekoppeld aan het type archiefstuk binnen een archief (negatieven, grote formaten, foto’s, microfilms en archieven). Een en hetzelfde archief kan verschillende typen archiefstukken bevatten. Bij het werken volgens deze overeenkomsten zouden archieven afhankelijk van het type archiefstuk moeten worden opgesplitst om te kunnen worden gedigitaliseerd door verschillende partijen en na afloop weer moeten worden hersteld. Dit proces is logistiek complex en foutgevoelig en brengt extra kosten en risico’s met zich mee.
Voorgaande elementen maken deel uit van mijn afweging. Op grond hiervan is in mijn ogen een verder uitstel van de digitalisering van de rijkscollecties onnodig en evenmin wenselijk.
Hoe verhouden uw inbestedingsplannen zich tot het negeren van het oordeel en de expertise van de Commissie van Aanbestedingsexperts, het naast u neerleggen van een met ruime meerderheid aangenomen motie in de Kamer3, en het doorzetten van uw eigen plannen en die van het Nationaal Archief, met de kabinetsbrief van 11 oktober 20134, waarin helder wordt geschreven: «binnen het Rijk wordt geen uitbreiding met scanfaciliteiten meer toegestaan»?
De passage in de aangehaalde kabinetsbrief van de Minister voor Wonen en Rijksdienst houdt in dat grootschalige scanactiviteiten binnen het Rijk dienen te worden uitgevoerd bij één van de drie genoemde scanstraten van de ministeries van BZK, V&J en de Belastingdienst. De voorgenomen inbesteding en uitvoering van de digitaliseringswerkzaamheden ten behoeve van de rijkscollecties dienen derhalve binnen een van deze drie faciliteiten plaats te vinden. Op de onjuiste aanname van de Commissie van Aanbestedingsexperts wees ik eerder onder vraag 2.
Bent u bereid dit keer rechtstreeks te beantwoorden of u het digitaliseren van archieven een taak vindt van de Belastingdienst?5 Zo ja, vindt u dit een taak van of voor de Belastingdienst?
Het digitaliseren van documenten en stukken is te beschouwen als onderdeel van het primaire werkproces van de Belastingdienst. Het is daarmee een van diens taken, die worden uitgevoerd door het Centrum voor Facilitaire Dienstverlening (B/CFD). De afdeling Centrale Invoer in Heerlen, onderdeel van B/CFD, is een van de drie aangewezen scanstraten die de gehele rijksoverheid ten dienste staan. Op grond van die aanwijzing kan ook het scannen van archiefmateriaal tot de taken van de Belastingdienst behoren. Behalve aan het Nationaal Archief verleent de Belastingdienst, afdeling Centrale Invoer, momenteel scandiensten aan de Rijksdienst voor Cultureel Erfgoed (OCW), het CIBG (VWS), de Inspectie voor de Gezondheidszorg (VWS) en de Kiesraad (BZK).
Deelt u de mening dat het een vreemde gang van zaken is dat de Belastingdienst, naast de uitvoering van haar kerntaak – het innen van belastingen –, ook in staat wordt gesteld om diezelfde bedrijven van wie ze belasting int te beconcurreren met, in dit geval, digitaliseringswerkzaamheden?
Zoals ik in mijn eerdere beantwoording van de Kamervragen heb aangegeven, is van concurrentie met derden geen sprake indien de rijksoverheid zelf voorziet in bepaalde goederen of diensten die zij nodig heeft en het aanbieden van die goederen en diensten uitsluitend binnen de rechtspersoon de Staat geschiedt. Zie ook het antwoord onder vraag 4.
Op welke exacte datum is de aanbesteding van de 16 boekscanners gegund?
Op 16 januari 2015 is de opdracht voor de boekscanners inclusief additionele diensten en ondersteuning gegund. In de hierop volgende zogeheten Alcatel-periode van 20 dagen is geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om op te komen tegen deze gunningsbeslissing. Hiermee is de gunning definitief geworden. Op 24 juni 2015 is de aankondiging van de gegunde opdracht op TenderNed geplaatst.
Hoe heeft u kunnen beoordelen of er sprake is van een marktconforme prijs – een vereiste die u in uw brief van 23 juni 20156 zelf poneert – zonder bij marktpartijen op te vragen wat hun prijs zou zijn? Kunt u de betreffende afweging over de te kiezen uitvoeringsvorm uiteenzetten, en uw stelling over «een positieve businesscase» verklaren, als er niet eens is geïnformeerd bij de marktpartijen?
Het Nationaal Archief beschikt door de bestaande raamovereenkomsten alsmede verschillende digitaliseringsprojecten zoals Metamorfoze, Beelden voor de Toekomst en Gemeenschappelijk Cultureel Erfgoed (GCE) over voldoende actuele marktkennis en expertise, op grond waarvan het een goede inschatting kan maken van wat als marktconform mag gelden. Deze informatie en expertise is betrokken bij het opstellen van de businesscase tot inbesteding.
Is het waar dat als de digitalisering van het Rijksarchief zou worden gerealiseerd via openbare aanbestedingen en gunningen aan marktpartijen, het Nationaal Archief niet zelf de kosten had hoeven maken voor de aanschaf van de scanapparatuur? Hoe verhoudt dit zich tot de businesscase?
Indien de digitaliseringswerkzaamheden ten behoeve van de rijkscollectie zouden worden aanbesteed, ligt het niet voor de hand dat het Rijk zelf de benodigde apparatuur zou aanschaffen. Daar staat tegenover dat de kosten voor het gebruik, onderhoud en afschrijving van apparatuur in dat geval door marktpartijen worden verdisconteerd in de kostprijs per scan. Zoals ik in mijn reactie op de motie echter aangaf, bestaat de businesscase uit meer dan het element prijs. Daar komt bij dat de door aanbesteding aangeschafte scanapparatuur eigendom is geworden van de Staat en binnen het gehele concern Rijk gebruikt kan worden.
Waarom schrijft u in uw brief van 23 juni 20157 dat in het geval dat de werkzaamheden niet worden inbesteed bij de Belastingdienst, maar openbaar aanbesteed bij marktpartijen, zoals de eerdergenoemde motie voorstelt, de rijkscollectie bij het Nationaal Archief moet worden geanalyseerd? Impliceert u hiermee dat wanneer de digitaliseringswerkzaamheden zouden worden inbesteed, een analyse van de rijkscollectie niet nodig is?
Ja, bij inbesteding is nadere analyse van het deel van de rijkscollectie dat voor digitalisering in aanmerking komt niet nodig. Bij aanbesteding had het Nationaal Archief gebruik moeten maken van de bestaande raamovereenkomsten, waarbij digitalisering is gekoppeld aan het type archiefstuk. Zie voorts het antwoord onder vraag 4.
Indien het antwoord op vraag 11 bevestigend is, hoe verklaart u dan dat circa 70% van het in te besteden budget geldt ter dekking van kosten van voorbereiding en verwerking die door het Nationaal Archief zelf worden gemaakt?
De 70% van het budget bij inbesteding is bedoeld voor voorbereidende werkzaamheden en begeleiding door en bij het Nationaal Archief. Deze voorbereidende werkzaamheden zijn onder alle omstandigheden noodzakelijk en bestaan uit onder meer logistieke organisatie, selectie van archieven, transport, gereedmaken van documenten, toekennen van metadata en kwaliteitscontrole van de scans.
Indien het antwoord op vraag 11 ontkennend is, waarom gebruikt u dit dan als argument vóór inbesteding?
Zie de beantwoording onder vraag 11.
Hou verhouden de cijfers uit uw antwoord op eerdere vragen d.d. 21 april 2015 waarin u een bedrag van € 7 miljoen opvoert voor de digitaliseringswerkzaamheden voor de periode van eind 2013 t/m 20158 zich met de cijfers in de passage uit uw eerdergenoemde brief van 23 juni 2015, waarin een bedrag van € 5 miljoen wordt genoemd9? Welk van de twee bedragen is juist?
Beide bedragen zijn juist. Voor de digitaliseringswerkzaamheden is voor de periode van eind 2013 t/m 2015 binnen het programma DTR € 7 mln. gereserveerd. Voor de jaren na 2015 is er binnen het programma DTR structureel € 5 mln. opgenomen.
Is de Belastingdienst voornemens de scanwerkzaamheden en het noodzakelijke werk daaromheen uit te laten voeren? Zou dat eigen personeel van de Belastingdienst betreffen? Of wil de Belastingdienst personeel aantrekken via bijvoorbeeld uitzend- en/of payrollconstructies?
De voorgenomen scanwerkzaamheden zullen voornamelijk worden uitgevoerd door personeel dat binnen de Belastingdienst tijdelijk of permanent in dienst is. De Belastingdienst maakt geen gebruik van payroll-constructies.
Realiseert u zich dat er bedrijven zijn die hebben geïnvesteerd in onder meer scanapparatuur, om te kunnen voldoen aan de aanbestedingseisen van de overheid bij scanopdrachten?
Ik realiseer mij dat de markt inspeelt op de vraag van de overheid. Er is echter nooit sprake van geweest dat ook de digitalisering van de rijkscollecties als onderdeel van het programma Digitale Taken Rijksarchieven (DTR) openbaar zou worden aanbesteed.
Hoe kunt u in de beantwoording van 21 april jl. op de eerdere vragen10 beweren dat het belang van het midden- en kleinbedrijf geenszins ter discussie staat, als u uw inbestedingsplannen tegen de wens van de Kamer, en lijnrecht tegen het oordeel van de Commissie van Aanbestedingsexperts in toch doorzet, met als gevolg banenverlies bij het midden- en kleinbedrijf?
Zoals ik in mijn beantwoording van de Kamervragen d.d. 21 april jl. en mijn reactie op de motie d.d. 23 juni jl. aangaf, is het kabinetsbeleid gericht op een goede balans tussen enerzijds het belang van een kleinere, slagvaardige en efficiënte overheid alsmede het belang van goed en sociaal werkgeverschap en anderzijds de belangen van de markt. Van een zwart-wittegenstelling voor of tegen de markt is geen sprake. Een dergelijke tegenstelling doet evenmin recht aan de belangenafweging die van geval tot geval aan een beslissing tot in- of aanbesteden voorafgaat.
Bovendien is er bij die beslissingen ruimte voor een meersporenaanpak. Bij inbesteding is meestal sprake van gelijktijdige inkoop van goederen of diensten op de markt. In het onderhavige geval is de benodigde scanapparatuur openbaar Europees aanbesteed. Buiten het programma DTR besteedt het Nationaal Archief digitaliseringsopdrachten ook openbaar aan.
Zie voorts het antwoord onder vragen 2 en 16.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 4 september beantwoorden, zodat de antwoorden kunnen worden betrokken bij het plenaire debat over dit onderwerp dat waarschijnlijk plaatsvindt in september?
Ja.
Zou u deze vragen zoveel mogelijk afzonderlijk willen beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat toekenning van DLO-gelden via de topsectoren een hoog ons-kent-ons-gehalte heeft |
|
Eric Smaling , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Ons kent ons in de topsector»?1
Ik herken mij niet in het geschetste beeld. Het artikel focust op de verdeling van de onderzoeksbudgetten voor DLO binnen de topsectoren Agri&Food (A&F) en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen (T&U). Tegelijkertijd is het instrumentarium dat de topsectoren ter beschikking staat breder. Voorbeelden hiervan zijn de instrumenten die onder meer voor het mkb zijn ontwikkeld, zoals de regeling Mkb-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT) en Small Business Innovation Research (SBIR). Zie ook het antwoord op vraag 7.
Herkent u zich in het beeld dat wordt geschetst over de wijze waarop het onderzoeksgeld voor de Dienst Landbouwkundig Onderzoek (DLO)-instituten via de topsectoren wordt verdeeld?
Nee. De onderzoeksmiddelen voor DLO worden op een transparante manier verdeeld. De topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen doen een open oproep (call) voor het indienen van onderzoeksvoorstellen. De criteria staan vooraf vast. Alle private partijen uit beide sectoren – van mkb tot grote bedrijven – kunnen een voorstel indienen.
Deelt u de conclusie dat de overheid zich nog amper inhoudelijk bemoeit met de keuzes die gemaakt worden? Vindt u dit een goede zaak? Graag een toelichting.
Nee. De essentie van het Topsectorenbeleid is dat bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid samen de onderzoeksagenda’s voor kennis en innovatie programmeren. De overheid neemt dan ook volwaardig deel aan zowel de topsector Agri&Food als de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen. Zij is onder meer inhoudelijk betrokken bij het opstellen van de Kennis- en Innovatieagenda, bij de oproepen die de topsector doet voor nieuwe PPS-en, en de overheid is onderdeel van de tripartite (bedrijfsleven, overheid en kennisinstellingen) samengestelde commissies die de topsectoren adviseren over de innovatiethema’s. Voor beide topsectoren wordt de overheidsrol op een vergelijkbare wijze ingevuld.
Vindt u het juist dat het bedrijfsleven met behulp van goed ingevoerde marktleiders de projecten binnenhaalt, terwijl belastinggeld eerder geïnvesteerd zou moeten worden in niet direct competitief onderzoek? Kunt u uw antwoord toelichten?
De topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen doen een open oproep (call) aan alle private partijen voor het indienen van onderzoeksvoorstellen. Voorstellen die als competitief of anderszins niet-subsidiabel worden beoordeeld, vallen af. De overige voorstellen worden vervolgens door een onafhankelijke commissie beoordeeld en gerankt op basis van kwaliteit en maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact. De criteria zijn vooraf opgenomen in de oproep. De ranking en beschikbare middelen bepalen welke voorstellen in de werkprogramma’s van DLO kunnen worden opgenomen. Aangezien de vraag naar onderzoeksmiddelen tot nu toe het beschikbare budget overstijgt, valt op basis van de ranking altijd een aantal projecten af. De adviezen omtrent de uit te voeren voorstellen worden vervolgens voor akkoord voorgelegd aan de besturen van de TKI’s (Topconsortia voor Kennis en Innovatie) bij A&F en T&U, aan de topteams en vervolgens aan mij. Eerder heb ik de Kamer al geïnformeerd over het belang dat de instituten voor toegepast onderzoek hebben voor overheid en bedrijfsleven, en over de wijze waarop het pre-competitieve karakter van het onderzoek voor de topsectoren wordt bewaakt (Kamerstukken 2014/15, 32 637, nr. 146). Zie ook vraag 11.
Wat zijn de risico’s van de situatie dat innovatie door creatieve geesten nu minder goed van de grond komt doordat de gevestigde orde («ons kent ons») de besteding van middelen bepaalt?
Zoals onder 4 aangegeven gaan de DLO-middelen die beschikbaar zijn voor de topsectoren naar de beste voorstellen. Er wordt een open oproep gedaan, waarbij iedereen kans heeft. Naast de maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact zijn ook de mate van vernieuwing en de kwaliteit van plan en uitvoerders belangrijke criteria bij de beoordeling van de voorstellen.
Hoe oordeelt u over het feit dat de posten directeur van een voederfabrikant, hoogleraar duurzame diervoeding én bestuurslid van de topsector Agri & Food door dezelfde persoon worden vervuld? Bent u van mening dat op deze wijze alle onderzoeksbelangen evenredig aan bod kunnen komen?
Het kabinet juicht het toe dat bedrijven met kennisinstellingen en overheid in de topsectoren met elkaar samenwerken. De samenwerking wordt vormgegeven in gezamenlijke publiek-private onderzoeksprogramma’s, in de vorm van leerstoelen voor bijzonder hoogleraren en in besturen van TKI’s. Deze samenwerkingsvormen dragen bij aan innovatie, valorisatie van kennis en aan de maatschappelijke oriëntatie in het universitaire onderwijs. Daarnaast draagt de samenwerking bij aan het streven van het kabinet naar meer investeringen door bedrijven in R&D, zoals verwoord in het bedrijfslevenbeleid en het beleid voor de topsectoren. Bij de uitvoering van de agenda van de topsector zijn inderdaad personen betrokken die meerdere functies bekleden. Juist vanwege hun expertise zijn ze gevraagd. De combinatie van deze functies bij één persoon zie ik, omdat daar transparant mee wordt omgegaan, niet als een belemmering. Zie ook het antwoord op vraag 11.
Bent u het eens met de constatering dat het MKB geen voet tussen de deur krijgt als het gaat om de besteding van middelen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u dat verbeteren?
Nee. Zoals ik op 9 oktober 2014 heb gerapporteerd in de jaarlijkse voortgangsrapportage «Samen werken aan groei: bedrijvenbeleid op koers» (TK 32 637 nr. 151), nemen er in de publiek-private onderzoekssamenwerking van de topsectoren 1900 bedrijven deel, waarvan 1400 mkb’ers. De topsector Agri&Food geeft in aanvulling hierop aan dat van de 400 bedrijven die participeerden in PPS-onderzoeksprojecten van de topsector Agri&Food ruim 300 bedrijven tot het mkb behoren. Op enkele grote veredelingsbedrijven na nemen bij de topsector Tuinbouw& Uitgangmaterialen uitsluitend mkb’ers of hun (vaktechnische) organisaties deel aan de PPS-onderzoeksprojecten.
De Mkb-Innovatiestimulering Topsectoren (MIT)-regeling is in het leven geroepen om de betrokkenheid van het mkb bij het Topsectorenbeleid te versterken. Dankzij de MIT-regeling hebben in 2013 ruim 700 mkb-ers innovatieprojecten kunnen uitvoeren en daarmee bijgedragen aan het realiseren van de topsectorenagenda’s. De MIT-regeling voorziet duidelijk in een behoefte van het mkb: vanaf het beginjaar 2013 is het beschikbare budget volledig uitgeput, hetzelfde geldt voor de herhaalde ophoging hiervan. In 2015 hebben Rijk en regio voor de MIT gezamenlijk € 50 mln beschikbaar gesteld (TK 29 697 nr. 20). Daarnaast hebben de topsectoren A&F en T&U samen met DLO speciaal voor het mkb DLO-(kennis)vouchers ontwikkeld.
Bent u tevreden over de manier waarop de middelen tot nu toe zijn toegekend? Zo ja, kunt u dat inhoudelijk onderbouwen?
Ik ben tevreden over de manier waarop de middelen voor DLO binnen de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen zijn toegekend. Dit is op een transparante manier gebeurd, door middel van calls, waarbij de criteria vooraf vaststaan en gecommuniceerd worden. Ik krijg het advies welke onderzoeksvoorstellen te honoreren – dat de beide Topteams mij geven op basis van de call procedure – ter goedkeuring voorgelegd en tot nu toe heb ik deze adviezen altijd kunnen overnemen.
Bij de calls is aangesloten op de Kennis- en Innovatie agenda’s van beide topsectoren die zijn opgesteld door bedrijfsleven, kennisinstellingen en overheid.
Waarom gaat een groot deel van het budget naar veehouderijonderzoek en weinig naar consumentenonderzoek? Is dat het gevolg van de verschillen in kwaliteit van de onderzoeksvoorstellen? Vindt u dat hier sprake is van een disbalans? Zo nee, waarom niet?
Als het totale onderzoekspalet van de topsector Agri&Food in ogenschouw wordt genomen, is er geen sprake van een disbalans. Ook onderzoek met betrekking tot gezonde voeding, hoogwaardige producten en biobased economie heeft een stevige omvang. Zeker als hier de programma’s bij andere kennisinstituten als TNO en universiteiten en die van de topsector Tuinbouw&Uitgangsmaterialen worden meegenomen.
De relatief beperkte omvang van onderzoek gericht op consumenten en voedselveiligheid heeft wel de aandacht van de topsector Agri&Food. Voor consumentenonderzoek waren afgelopen jaar de voorstellen van onvoldoende kwaliteit. In de oproep voor onderzoek voor komend jaar heeft de topsector Agri&Food meer accent gelegd op voorstellen voor consumentenonderzoek, om deze kansrijker te maken. Ook zet ik mij in voor de ontwikkeling van het zogeheten Grand Design, waarbij TNO en DLO hun activiteiten op het gebied van voedselonderzoek gaan bundelen tot een gezamenlijk, toonaangevend instituut, waarmee een belangrijke bijdrage wordt geleverd op het gebied van maatschappelijke uitdagingen. Ik heb voor het faciliteren van de gehele transitie binnen Agri&Food € 8 mln vrijgemaakt.
Hoe verhoudt het veehouderijonderzoek zich tot de noodzaak in de nabije toekomst minder dieren te houden in Nederland en minder mest te produceren?
Het veehouderijonderzoek in de topsector is van belang om de transitie naar een integraal duurzame Nederlandse veehouderij te realiseren. Ik constateer dat het veehouderijonderzoek voldoende gericht is op innovaties die bijdragen aan de maatschappelijke opgaven van de sector, zoals nieuwe stalsystemen waarin milieu en welzijn integraal worden verbeterd en het gebruik van antibiotica wordt teruggedrongen.
Op welke wijze gaat u bevorderen dat de beoordeling van onderzoeksvoorstellen transparanter verloopt en men goed zicht heeft op nevenfuncties van betrokkenen?
De beoordeling van de voorstellen verloopt transparant. De werkwijze en criteria die worden toegepast vermelden de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen in de oproepen op hun websites. Voor de beoordeling van de ingediende voorstellen nodigen de TKI’s onafhankelijke deskundigen uit. De samenstelling van de beoordelingscommissies is zodanig dat de maatschappelijke, economische en wetenschappelijke impact goed worden overzien. In het enkele geval dat een deskundige betrokkenheid of belangen bij een voorstel heeft, is dat van te voren bekend en neemt deze voor het betreffende voorstel niet deel aan de beoordeling. De resultaten van de beoordeling worden bekend gemaakt aan de indieners. Met eventuele vragen kunnen zij terecht bij het betreffende TKI.
Tevens heb ik voor de instituten voor toegepast onderzoek (TO2) gedragsregels ingesteld (zie ook Kamerstukken 32 637, nr. 146 en 32 637, nr. 123). Daarin is de transparantie van de programmering geborgd, onder meer doordat de instituten hun conceptprogrammering publiek beschikbaar stellen via internet.
Het pre-competitieve karakter wordt in de topsectoren Agri&Food en Tuinbouw&Uitgangsmaterialen bewaakt door onafhankelijke commissies. Daarnaast hebben alle instituten een klachtenregeling ingesteld voor klachten over oneerlijke concurrentie door bijvoorbeeld private kennisaanbieders. Ze rapporteren mij jaarlijks over eventuele ontvangen klachten, en stellen mij onmiddellijk op de hoogte als een klacht niet naar tevredenheid wordt opgelost. Tot op heden is er over DLO geen enkele klacht binnengekomen.
Het bericht ‘TNO minder actief op topsectoren en maatschappelijke thema’s’ |
|
Henk van Gerven , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «TNO minder actief op topsectoren en maatschappelijke thema’s»1?
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
De bezuinigingen bij TNO volgen uit taakstellingen die al in 2010 zijn vastgelegd in het regeerakkoord en vastgesteld in de begrotingen van respectievelijk de ministeries van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (tot 2011), Economische Zaken (vanaf de overheveling in 2011) en Defensie. Ze zijn dan ook al enkele jaren bij TNO bekend.
Ik heb enkele kanttekeningen bij dit artikel. Ten eerste wordt in dit artikel gesproken over een bezuiniging van 17 miljoen euro. Dit betreft een optelsom van een structurele daling van de vaste rijksbijdrage en het wegvallen van incidentele middelen die de afgelopen jaren bovenop die vaste bijdrage zijn toegekend. Er zijn in de afgelopen jaren onder meer middelen toegekend om de activiteiten van een aantal Technologische Topinstituten (TTI’s) bij TNO op te laten nemen, om het opstarten van het topsectorenbeleid aan te jagen en om de samenwerking tussen TO2»s op maatschappelijke thema’s te bevorderen. De daling van structurele middelen per 2016 bedraagt ongeveer 6 miljoen euro ten opzichte van 2015, ofwel ruim 4%. Ten tweede heeft het kabinet besloten om TNO te compenseren voor beperkingen op het recht van btw-aftrek voor inkoopkosten (zie vraag 6). Ten derde heeft deze bezuiniging uitsluitend betrekking op de vaste rijksbijdrage van TNO. TNO kan daarnaast in aanmerking komen voor financiering uit andere publieke bronnen, zoals de TKI-toeslag, EFRO en Horizon2020. In de nabije toekomst kan TNO waarschijnlijk ook gebruik maken van het matchingsfonds voor participatie in Horizon2020 (regeling Stimulering Europees Onderzoek) en het Toekomstfonds.
Het past in de bekostigingsfilosofie van het kabinet dat de instituten minder vaste financiering ontvangen en dat ze extra middelen kunnen verwerven naarmate het missie-gedreven onderzoek beter aansluit bij vragen vanuit de maatschappij. Hiermee stimuleren en versterken we vraagsturing (zie ook de Visie op het Toegepast Onderzoek, Kamerstukken 2012/2013, 32 637, nr. 68).
Bent u van mening dat TNO een belangrijke rol heeft in het onderzoek naar arbeidsomstandigheden en volksgezondheid?
TNO heeft een jarenlange ervaring met het in kaart brengen en beheersen van de risico’s van arbeid. TNO doet dit door wetenschappelijke inzichten te vertalen naar de praktijk van bedrijven. Daarnaast heeft TNO op het terrein van Gezond en Veilig Werken ook een belangrijke functie als kennisinstituut en vraagbaak voor de overheid. Het belang van de onderwerpen Arbeid en Gezondheid blijkt bij TNO niet alleen uit haar inzet op dit maatschappelijk thema, maar ook uit projecten voor de langetermijnkennisbasis en de inzet op de topsectoren Life Sciences&Health (LSH) en Agri&Food (zie ook vraag 7).
Er is niet zozeer sprake van een koerswijziging, als wel van een bezuiniging die zowel bij onderzoek op het terrein van de topsectoren als bij de maatschappelijke thema’s neerslaat. De overheid heeft er bij TNO op aangedrongen om de benodigde kennis op de voor de overheid prioritaire onderzoeksthema’s op het terrein van Arbeid en Gezondheid beschikbaar te houden. TNO heeft aangegeven dat een kwalitatief hoogwaardige kennisbasis zal worden aangehouden waardoor de kwaliteit van deze onderzoeksthema’s verzekerd is. De rijksoverheid zal het komende jaar zorgvuldig monitoren of de gewenste kwaliteit nog steeds wordt geboden.
Zo ja, hoe ziet u de koerswijziging van TNO waarbij zij aangeeft minder in te gaan zetten op de maatschappelijke thema’s Arbeid en Gezondheid?
Zie antwoord vraag 3.
Welk advies heeft u afgegeven inzake de vermindering van inzet op deze maatschappelijke thema’s en het gelijk laten blijven van de inzet op de topsectoren High Tech Systemen en Materialen (HTSM) en ICT?
TNO is een zelfstandige organisatie met een eigen mandaat om strategische afwegingen te maken. In de Visie op het Toegepast Onderzoek (Kamerstukken 2012/2013, 32 637, nr. 68) heeft het kabinet aangegeven dat de vaste financiering daalt. Tegelijkertijd komen andere bronnen van financiering (zoals de TKI-toeslag) beschikbaar, waarmee het kabinet wil bereiken dat de maatschappelijke en bedrijfsmatige vraag en het private commitment meer worden gevolgd. Zo stimuleren we dat de instituten zich richten op de domeinen waar de grootste economische en maatschappelijke impact kan worden gerealiseerd.
In lijn met het kabinetsbeleid heeft TNO criteria ontwikkeld om tot een conceptverdeling van de bezuinigingen te komen. Het belangrijkste criterium is (economische en maatschappelijke) impact. Daarnaast is er aandacht voor focus en massa in het portfolio, levenscyclus van de technologie, etc. Zo is TNO gekomen tot een conceptverdeling die momenteel met alle betrokkenen (topsectoren, departementen en andere belanghebbenden) wordt besproken. Ik steun die aanpak omdat die gericht is op het versterken van de profilering en de levensvatbaarheid van het instituut. Het zijn moeilijke keuzes, die niet lichtvaardig gemaakt worden, maar die naar mijn overtuiging uiteindelijk wel zullen leiden tot een scherper geprofileerd en sterker TNO.
Kunt u aangeven hoe deze bezuiniging bij TNO mede wordt veroorzaakt door tegenvallers op het gebied van BTW?
De taakstellingen uit het regeerakkoord staan geheel los van de veranderingen op het gebied van btw. Als gevolg van jurisprudentie van het Europese Hof van Justitie krijgen kennisinstellingen, waaronder TNO, te maken met een beperking op het recht van aftrek van btw op inkoopkosten. Het kabinet acht het ongewenst dat TNO hier onbedoeld nadeel van ondervindt. Zoals bij vraag 2 is aangegeven heeft het kabinet besloten om TNO te compenseren voor beperkingen op het recht van btw-aftrek voor inkoopkosten.
Kunt u aangeven welke gevolgen deze bezuiniging heeft voor de toekomst van het onderzoek naar de genoemde maatschappelijke thema’s bij TNO?
TNO heeft aangegeven dat deze afname van middelen niet ten koste zal gaan van de kwaliteit van het onderzoek. Wel zal de omvang van de onderzoeksactiviteit beperkter en meer gefocust worden. Ik streef mede daarom samen met TNO naar maximale synergie tussen de verschillende onderdelen van het portfolio van TNO: onderzoek voor topsectoren, op maatschappelijke thema’s, voor de langetermijnkennisbasis, en de wettelijke taken. Er zijn in veel gevallen dwarsverbanden tussen de verschillende onderdelen en thema’s. In dat verband wil ik u er ook op wijzen dat TNO als onderdeel van de rijksbijdrage een budget ontvangt van ca. 19 miljoen euro voor de instandhouding en ontwikkeling van een langetermijnkennisbasis (de zogeheten Early Research Programmes). Dit betreft onder meer projecten over «Personalized Food» en «Human Enhancement» die ook raken aan het maatschappelijke thema Arbeid en Gezondheid en aan de topsectoren Life Sciences en Health en Agri&Food. Vooralsnog is voor deze middelen geen bezuiniging ingezet. Ik zet mij er dan ook voor in dat die onderdelen zo met elkaar verbonden worden dat de langtermijnkennisbasis aansluit bij de kennisbehoeften van de gebruikers van de kennis die ontwikkeld wordt in Arbeid en Gezondheid en de betreffende topsectoren, zonder dat de kennisbasis verkokert of het langetermijnkarakter ervan wordt aangetast.
Kunt u aangeven of met de aangekondigde bezuinigingen onderzoek zal worden stopgezet en, zo ja, op welke vlakken dit het geval zal zijn?
Er zal inderdaad onderzoek worden stopgezet. TNO onderzoekt momenteel welke gevolgen deze taakstelling heeft voor de werkgelegenheid in de verschillende onderzoeksthema’s.
Het Ministerie van Economische Zaken draagt er, als stelselverantwoordelijke voor het toegepaste onderzoek, zorg voor dat TNO alle drie haar hoofdtaken adequaat kan vervullen. Deze drie hoofdtaken betreffen (I) het ontwikkelen en toepassen van kennis voor maatschappelijke vraagstukken en overheidsbeleid, (II) het ontwikkelen en toepassen van kennis ten behoeve van innovatie en concurrentievermogen, in het bijzonder voor topsectoren, en (III) het beheer van strategische onderzoeksfaciliteiten (Kamerstukken 2012/2013, 32 637, nr. 68). Hiermee zal dan ook rekening worden gehouden als de verdeling van de middelen wordt vastgesteld (zie ook vraag 9).
Kunt u aangeven hoe de verdeling van de rijksbijdrage aan TNO over de thema’s zal zijn na definitieve vaststelling van het in het bericht genoemde beleid?
TNO heeft een voorlopige verdeling opgesteld. Deze ligt dus nog niet vast, op basis van de conceptverdeling worden de gesprekken met belanghebbenden gevoerd. De besluitvorming wordt de komende maanden gefinaliseerd. Een minimaal bedrag per topsector wordt vastgelegd in de Nederlandse Kennis- en Innovatiecontracten 2016–2017, die op 5 oktober a.s. zullen worden ondertekend, daarmee ligt ook de ruimte voor de maatschappelijke thema’s vast. De exacte verdeling van alle middelen wordt vastgelegd in de Beschikking rijksbijdrage TNO 2016. Deze beschikking, en daarmee de verdeling van de middelen, is conform de TNO-wet pas definitief na instemming van het kabinet. Eind 2015 volgt naar verwachting een besluit hierover.
Het ontbreken van afdoende mogelijkheden multinationals aansprakelijk te stellen voor rampen die verderop in de handelsketen plaatsvinden |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het persbericht «Multinationals nauwelijks aansprakelijk te stellen bij fabrieksrampen»?1
Ik juich de aandacht voor maatschappelijk verantwoord ondernemen (MVO) en onderzoek vanuit verschillende disciplines toe. Het in het persbericht genoemde proefschrift – dat de juridische waarde onderzoekt van contracten, algemene voorwaarden en gedragscodes waarmee multinationals hun handelsketen kunnen beïnvloeden – draagt bij aan kennis over de relatie tussen afspraken tussen multinationals en hun leveranciers en de aansprakelijkheid van multinationals in hun thuisland.
Deelt u de mening dat bedrijven verantwoordelijkheid dragen voor misstanden die in de keten plaatsvinden?
Ja. De verantwoordelijkheid van bedrijven voor de mogelijk negatieve effecten van hun gehele onderneming op mensenrechten is verwoord in de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (Ruggie Principles) en de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (OESO-richtlijnen). Wel is de mate van verantwoordelijkheid (en de actie die een bedrijf geacht wordt te ondernemen bij een misstand) proportioneel aan de omvang van de onderneming en afhankelijk van de mate van betrokkenheid van het bedrijf bij de misstand. De Ruggie Principles maken onderscheid tussen het veroorzaken, bijdragen of enkel gelinkt zijn aan een misstand.
Zo ja, bent u van mening dat aan deze verantwoordelijkheid juridische consequenties moeten kunnen worden verbonden bij nalatigheid?
De derde pilaar van de Ruggie Principles beschrijft de toegang die slachtoffers moeten hebben tot effectieve genoegdoening, zowel juridisch als niet-juridisch. Overheden en bedrijven moeten deze toegang gezamenlijk waarborgen. Onder bepaalde voorwaarden kan bij nalatigheid sprake zijn van juridische consequenties. Tijdens het opstellen van het Nationaal Actieplan Bedrijfsleven en Mensenrechten stelde het kabinet vast dat er onvoldoende duidelijkheid was over de zorgplichten die in het Nederlands recht gelden voor bedrijven. Daarom heeft het kabinet aan de Universiteit Utrecht gevraagd te onderzoeken of de zorgplicht van Nederlandse bedrijven ten aanzien van MVO afdoende in de wet is geregeld, dan wel of een explicitering nodig is. De onderzoekers bekijken daarbij de verhouding met de Ruggie Principles, relevante jurisprudentie, het vestigingsklimaat, en de situatie in omringende en met Nederland vergelijkbare landen. Dit onderzoek verkent naast civielrechtelijke ook strafrechtelijke mogelijkheden om bedrijven aansprakelijk te stellen. Het onderzoek naar de zorgplicht van bedrijven zal meer duidelijkheid moeten scheppen over hoe die juridische consequenties vorm kunnen krijgen. De resultaten van het onderzoek worden dit najaar verwacht. Deze staan nog onder embargo totdat ze met begeleidende kabinetsreactie naar de Kamer worden gestuurd, uiterlijk drie maanden later.
Deelt u de mening dat het in het aangehaalde proefschrift geconstateerde gebrek aan mogelijkheden multinationals aansprakelijk te stellen voor misstanden verderop in de keten onwenselijk is?2
Het type zaken in het proefschrift heeft vaak betrekking op het schenden van de zorgplicht (duty of care). Geen van de zaken in Californië (waaronder één tegen Walmart over de werkomstandigheden van arbeiders in de keten), heeft geleid tot aansprakelijkheid voor de multinational voor schade. De auteur van het proefschrift geeft aan dat er weinig wettelijke instrumenten zijn om multinationals aansprakelijk te stellen voor misstanden in de productieketen en trekt «[e]en eerste, voorzichtige conclusie [...] dat het recht op dit moment wellicht niet zoveel te bieden heeft als het gaat om een langetermijnverbetering van MVO-omstandigheden in handelsketens».
Het aansprakelijk stellen van bedrijven is geen doel op zich; het streven is verantwoorde ketens te hebben. Wel is het van belang dat, wanneer er toch misstanden hebben plaatsgevonden, slachtoffers worden gecompenseerd en de bron van de misstanden wordt aangepakt. De OESO-richtlijnen voorzien in een systeem van geschillenbeslechting via Nationale Contactpunten (NCP’s). Belanghebbenden kunnen melding doen van een (vermeende) schending van de OESO-richtlijnen bij een NCP. Wanneer een melding ontvankelijk wordt verklaard, helpt het NCP bij het vinden van een oplossing. Voor een reactie op het eventuele gebrek aan mogelijkheden multinationals aansprakelijk te stellen voor mensenrechtenschendingen in de productieketen wacht het kabinet het eerder genoemde onderzoek naar de zorgplicht van bedrijven af.
Welke mogelijkheden ziet u om, evenals de staat Californië, het type zaken dat in het proefschrift Contractual Control in the Supply Chain is onderzocht in Nederland vaker door rechters te laten behandelen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke conclusie trekt u uit de in het proefschrift gedane constatering dat zwakke gedragscodes van bedrijven of sectoren in de regel niet bindend zijn en sterke codes juist wel?
De auteur concludeert dat «multinationals die sterke maatregelen gebruiken er vaak ook voor zorgen dat die maatregelen juridisch bindend zijn, terwijl zwakke maatregelen eerder vrijwillig zijn». Deze conclusie heeft betrekking op gedragscodes en contracten tussen multinationals en hun leveranciers, niet op onderlinge afspraken binnen een sector (zoals gedragscodes van sectorvertegenwoordigingsorganisaties). Interessant is dat maatregelen die de deelnemende Nederlandse multinationals namen, in het algemeen het sterkst waren in termen van zowel de inhoud als het juridisch bindende karakter (ten opzichte van die in het Verenigd Koninkrijk en Californië). Hieruit concludeer ik dat het aantal zaken dat in een land voor de rechter komt (vooral in Californië), niet per definitie een positieve invloed heeft op de sterkte van de gedragscodes en contracten tussen leveranciers en multinationals die gevestigd zijn in dat land.
Ziet u het geconstateerde tekort aan mogelijkheden om multinationals aansprakelijk te stellen voor misstanden in de keten als motivatie de eerder geïdentificeerde risicosectoren aan te sporen de Ruggie principles zo sterk mogelijk te laten terugkomen in de af te sluiten convenanten op het vlak van Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)?
Voor het IMVO-convenantentraject is het SER advies «IMVO-convenanten» leidend, dit advies stelt dat een convenant moet voldoen aan de OESO-richtlijnen en aan de Ruggie Principles. Dit betekent dat bij alle IMVO-convenanten de inzet is om de Ruggie Principles en de OESO-richtlijnen zo sterk mogelijk terug te laten komen.
Bent u bereid indien nodig de motie Smaling/Voordewind uit te voeren?3
Als sectoren geen initiatief nemen binnen het IMVO-convenantentraject en hiervoor geen geldige reden aan kunnen voeren ben ik bereid verdere stappen te ondernemen. Op driekwart van het proces, tijdens het evaluatiemoment, zal ik hierover rapporteren aan de Kamer. Mijn uitgangspunt bij het aansporen van de achterblijvende sectoren is het IMVO-convenantentraject. Als blijkt dat deze sectoren geen initiatief nemen zal ik met gerichte, niet-generieke maatregelen komen en sluit ik geen maatregel uit.
Het artikel ‘De 7 plagen van het ministerie van Veiligheid & Justitie’ |
|
Nine Kooiman , Michiel van Nispen , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «De 7 plagen van het Ministerie van Veiligheid & Justitie» waarin is beschreven wat er aan de hand is op dit grote departement waar het de afgelopen tijd vaak ernstig mis ging?1
Ik heb kennisgenomen van het betreffende artikel en constateer dat het artikel feiten met meningen vermengt, waardoor een onjuist beeld ontstaat van de werkelijkheid (zie ook het antwoord op vraag2. Over de genoemde zaken die in de inleiding van het artikel worden genoemd onder de noemer «reeks incidenten» is uw Kamer eerder per separate brief geïnformeerd en kortheidshalve verwijs ik daarnaar voor mijn reactie.3
Staan er volgens u feiten in dit artikel beschreven die niet juist zijn? Zo ja, welke en waarom zijn deze feiten volgens u onjuist?
Ja, het artikel vermengt feiten met meningen. Ik herken mij bijvoorbeeld niet in de bewering in het artikel dat problemen «taboe» zijn of dat we in een «vijandige omgeving» opereren dan wel last hebben van «vijanddenken». Ook de bewering dat er sprake is van een «bewuste verdoezeling» van de hoogte van het bedrag van de ontnemingsschikking met Cees H. is voorbarig. De Commissie Oosting onderzoekt momenteel deze kwestie en zal hierover helderheid gaan verstrekken. Ook de aan mijn voorganger toegeschreven «obsessieve» kordaatheid is een mening en geen feit.
Herkent u zich geheel of enigszins in de oorzaken die in het artikel genoemd worden voor de problemen van het Ministerie van Veiligheid en Justitie, zoals desinteresse voor bedrijfsvoering, fixatie op incidentenmanagement en defensief handelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In plaats van desinteresse heeft mijn departement de afgelopen jaren juist veel aandacht besteed om de bedrijfsvoering op orde te krijgen. Zo is bijvoorbeeld het financieel beheer, na de invoering van het financieel informatiesysteem Leonardo, op orde gebracht. Deze verbeteringen worden ook onderkend door de Auditdienst Rijk die in haar auditrapport 2014 in de inleiding schrijft: «de centrale boodschap van dit rapport is dat het departement in 2014 stappen heeft gezet en resultaten heeft bereikt in de verdere uniformering van de departementale bedrijfsvoering. Deze zijn zichtbaar over het gehele spectrum van de bedrijfsvoering».
Zoals is beschreven in het artikel heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie inderdaad relatief veel te maken met incidenten die gemanaged moeten worden. Ik zou dat echter geen fixatie op incidentenmanagement willen noemen. Ook herken ik mij niet in het beeld dat er op het departement sprake is van defensief handelen. Het departement streeft er naar zo open en transparant mogelijk te opereren. Tegelijkertijd functioneert het departement in een omgeving waarin bij uitstek het zorgvuldig omgaan met informatie geboden is.
Wat is uw reactie op de stelling in het artikel dat uit gesprekken met direct betrokkenen en interne documenten het beeld oprijst van een departement dat vóór alles gericht is op behoud van imago, dat alles wat misgaat moet worden geneutraliseerd, dat het managen van de beeldvorming veel tijd en energie kost die niet besteed kan worden aan de publieke taak en dat problemen taboe zijn en daarom vooruitgeschoven in plaats van opgelost worden?
Het beeld dat volgens het artikel oprijst, strookt in het geheel niet met mijn ervaringen die ik tot nu toe heb opgedaan op het departement van Veiligheid en Justitie. Er wordt hard gewerkt aan de taken waarvoor Veiligheid en Justitie verantwoordelijk is. Daarbij merk ik op dat de genoemde bronnen – de opgevoerde betrokkenen – zich niet bij mij hebben gemeld.
Wat is uw reactie op de stelling dat de rechtvaardigheid en de zorgvuldigheid op het departement te vaak opgeofferd zijn aan het uitstralen van veiligheid en feilloosheid, hetgeen minder ruimte betekent voor reflectie en balans in het uitvoeren van justitieel beleid?
Deze stelling onderschrijf ik niet. De thema’s veiligheid en rechtsstaat horen nadrukkelijk bij elkaar. Van oudsher is bescherming van mensen tegen criminaliteit en andere aantastingen van hun veiligheid een kerntaak van de overheid. Die bescherming moet plaatsvinden op een manier die zorgvuldig, correct en rechtvaardig is. Veiligheid en Justitie bewaakt de balans tussen deze belangen. We werken met succes aan o.a. het terugdringen van de criminaliteit. Tegelijkertijd werken we aan onderhoud, modernisering en versterking van de rechtsstaat, opdat deze beter kan voldoen aan de hoge eisen die de samenleving stelt. Het komt nu vooral aan op uitvoering en implementatie van datgene wat beleidsmatig de afgelopen jaren in gang is gezet. Hierbij wordt terdege rekening gehouden met het absorptievermogen in de uitvoering. Dit zal goed worden gemonitord.
Is de enorme organisatie van bijna 100.000 mensen naar uw mening nog goed bestuurbaar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het departement van Veiligheid en Justitie is goed bestuurbaar merk ik uit mijn ervaring als Minister. Juist de combinatie veiligheid en justitie vult elkaar goed aan. Dat neemt niet weg dat er in mijn organisatie veel gebeurt dat individuele personen raakt en de gemoederen in de samenleving danig bezig houdt. Niet voor niets staat bij mijn departement de zin «recht raakt mensen» centraal. De roering die dit soms, ook in de publiciteit, met zich meebrengt moet echter niet verward worden met onbestuurbaarheid. Daarvan is geen sprake.
Wat is uw reactie op de stelling dat er eigenlijk niet genoeg geld is voor alle taken die het ministerie op zich neemt, waardoor niemand zijn werk echt naar believen kan uitvoeren?
Het Kabinet heeft een aantal keuzes gemaakt in het op orde brengen van de Rijksbegroting. Dit betekent ook dat in de VenJ-begroting scherpe keuzes gemaakt zijn. Voor de onderbouwing van de keuzes die hierin gemaakt zijn, verwijs ik naar de VenJ-begroting 2016.
Zou de bewering kunnen kloppen dat sluimerende, langlopende problemen in de bedrijfsvoering die niet direct het imago van de bewindspersonen bedreigen niet tijdig de ambtelijke top bereiken, mede omdat de afstand tussen de werkvloer en de ambtelijke top in zo’n grote organisatie groot is en omdat in de kring rond de Minister de dagelijkse waan overheerst? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze denkt u dit tegen te kunnen gaan?
Nee, indien er problemen zijn in de bedrijfsvoering bereiken die wel degelijk de ambtelijke top en wordt er actie ondernomen. Dit blijkt ook uit het rapport van de Algemene Rekenkamer uit mei 2015, waarin de Rekenkamer concludeert dat het financieel systeem en de administratie in 2014 duidelijk is verbeterd ten opzichte van de jaren daarvoor. De Rekenkamer constateert ook dat het aantal foutieve boekingscoderingen in het systeem aanzienlijk is afgenomen en dat het ministerie in 2014 voldoet aan de rijksbrede norm dat 90% van alle facturen op tijd moet zijn betaald (in 2013 werd dat percentage nog niet gehaald).
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
De opslag van DNA-data bij onder andere Google en Amazon |
|
Renske Leijten , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat er amper toezicht is op de opslag van DNA-data bij onder meer Google en Amazon?1
Het gaat hier om een ontwikkeling die relatief kort aan de gang is, in een veld waar steeds nieuwe bedrijven bij komen die diensten aanbieden rond het gebruik van DNA-data. Zoals de door u aangehaalde bron vermeldt zijn overheden in een aantal landen zich bewust van de (privacy-)problematiek die hiermee ontstaat. In Nederland kan het College Bescherming Persoonsgegevens (Cbp) besluiten hierop te acteren; de Wet Bescherming Persoonsgegevens (Wbp) en de in aantocht zijnde EU-verordening Dataprotectie zijn ook ten aanzien van de genoemde bedrijven van kracht.
Hoe krijgen onder meer Google, Amazon, Illumina en het Beijing Genomic Institute DNA-data in hun bezit? Gebeurt het afstaan van gegevens aan deze bedrijven op vrijwillige basis of ook op andere manieren? Geven de personen die hun DNA afstaan toestemming voor de doorverkoop van deze data?
Het betreft een in beginsel vrije markt, binnen nationale en internationale kaders gereguleerd door handels- en privacywetgeving. De overheid verzamelt niet systematisch gegevens over alle bedrijven die zich op deze markt begeven en hoe zij te werk gaan; wat dat laatste betreft is het aan een bedrijf zelf, gegeven de wettelijke kaders, transparant te zijn over de voorwaarden. Het is vervolgens aan de consument zelf om de voorwaarden waaronder de dienst wordt aangeboden al dan niet te accepteren.
In hoeverre is de werkwijze van deze bedrijven met betrekking tot het verzamelen, verwerken en doorverkopen van DNA-data rechtmatig?
DNA-data zijn persoonsgegevens betreffende erfelijke eigenschappen als bedoeld in artikel 21, vierde lid, van de Wet bescherming persoonsgegevens. Ingevolge deze bepaling is de verwerking van dergelijke gegevens in beginsel alleen toegestaan voor zover de verwerking uitsluitend betrekking heeft op de betrokkene bij wie de betreffende gegevens zijn verkregen. Dit beginsel lijdt slechts uitzondering in het geval dat een zwaarwegend geneeskundig belang prevaleert of de verwerking noodzakelijk is ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek. Bij verwerking ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek of statistiek, kan dit slechts geschieden met uitdrukkelijke toestemming van de betrokkene, tenzij dit onmogelijk blijkt of een onevenredige inspanning kost. Voorts geldt dat bij de uitvoering van het onderzoek of de statistiek moet zijn voorzien in zodanige waarborgen dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokkene niet onevenredig wordt geschaad. In aanvulling op deze algemene bepalingen is het gebruik van erfelijke gegevens door werkgevers en verzekeraars nader geregeld in de Wet op de medische keuringen.
De verwerking van DNA-data door bedrijven moet plaatsvinden binnen de eerder genoemde wettelijke kaders. Een bedrijf moet een geheel of gedeeltelijk geautomatiseerde verwerking van DNA-data melden bij het College bescherming persoonsgegevens (Cbp) of bij de eventueel door het bedrijf aangestelde functionaris voor de gegevensbescherming. Het Cbp kan op basis van deze melding of eventuele andere signalen besluiten een onderzoek naar de rechtmatigheid van de verwerking van DNA-data door het bedrijf starten. Gelet op de onafhankelijke positie van het Cbp, is het aan het Cbp zelf om te bepalen of het daartoe overgaat.
Deelt u de mening dat deze werkwijze op z’n minst misbruikgevoelig is? Zo ja, welke maatregelen worden of zullen worden genomen om misbruik tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wat wordt er met de verzamelde en verkochte DNA-data gedaan? Klopt het dat er op maat gemaakte medicijnen en cosmetica worden gecreeërd en dat er zelfs over wordt gesproken om DNA-data te combineren met andere persoonsgegevens afkomstig van smartphones en draagbare gadgets? Zo ja, wat is uw reactie hierop en is hier een juridische grondslag voor?
Zie antwoord vraag 2.
Welke bedrijven verzamelen, verwerken en verkopen er nog meer DNA-data?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u toelichten op welke wijze het toezicht vooraf en achteraf is ingericht dat op het verzamelen, verwerken en doorverkopen wordt gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is er ondanks de geuite zorgen van de Gezondheidsraad over het mogelijke misbruik van genetica geen concreet beleid opgesteld? Bent u bereid om alsnog zo spoedig mogelijk over te gaan tot het opstellen van concreet beleid en tevens over deze zorgen in gesprek te gaan met andere lidstaten? Zo nee, waarom niet?
In haar signalering over «Next generation sequencing» heeft de Gezondheidsraad aangegeven dat het belangrijk is om commerciële aanbieders van sequencing (het aflezen van de DNA-volgorde) voor onderzoek of klinische toepassingen die zich op de markt bewegen in de gaten te houden, omdat niet duidelijk is hoe de kwaliteit van de sequencing en met name de analyse en interpretatie wordt bewaakt.
De Raad voor de Volksgezondheid en Zorg, sinds 1 januari 2015 genaamd de Raad voor de Volksgezondheid en Samenleving, heeft in het advies «Screening en de rol van de overheid» uit 2008 gesignaleerd dat er risico’s kleven aan de genetische (zelf)tests door mogelijk misbruik van (genetische)gegevens. In de kabinetsreactie op dit advies heeft de vorige Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aangegeven dat er reeds wetgeving bestaat die ziet op de bescherming van de privacy van burgers (Kamerstukken II, 22 894 nr. 179). De praktijk is dat mensen vrijwillig hun DNA afgeven of een app gebruiken waarbij informatie wordt verstrekt. Daarbij zal uiteraard sprake moeten zijn van toestemming voor het gebruik van het materiaal en de daaruit te verkrijgen data, in overeenstemming met de geldende wet- en regelgeving. Het is belangrijk dat de gevolgen van deze afgifte voor de gebruiker duidelijk worden gemaakt zodat men weet waarmee wordt ingestemd.
Ten aanzien van gegevensuitwisseling tussen zorgaanbieders ligt het wetsvoorstel cliëntenrechten bij elektronische verwerking van gegevens in de Eerste Kamer. Hierin wordt geregeld dat elektronische uitwisseling van medische gegevens tussen zorgaanbieders via een elektronisch uitwisselingssysteem alleen is toegestaan met uitdrukkelijke toestemming van de cliënt. Aanvullend bereidt mijn ambtsgenoot van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ook een wetsvoorstel voor ten aanzien van zeggenschap over lichaamsmateriaal. Daarnaast wordt in Brussel, in het kader van de vaststelling van een nieuwe Europese Data Protectie Verordening, gesproken over het opnemen van regels omtrent gebruik van genetische data.
Deelt u de mening van Google en Amazon waar zij aangeven dat hun bestaande privacy- en beveiligingsbeleid voldoende is om genetische data te beschermen? Zo nee, waarom niet?
Biedt het privacy- en beveiligingsbeleid bij andere bedrijven die met DNA-data werken voldoende bescherming?
Welke rol kan het College bescherming persoonsgegevens spelen in het toezicht op het gebruik en potentieel misbruik van DNA-data?
Genitale verminking in Guinée |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Klaas Dijkhoff (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat er voor de stelling in het ambtsbericht van 2014 inzake Guinée dat er tegenwoordig minder sprake zou zijn van genitale verminking van meisjes geen nadere onderbouwing wordt gegeven op basis van harde cijfers? Erkent u bovendien dat de signalen uit anonieme bronnen waarop men zich verlaat bovendien beperkt blijven tot hoger opgeleiden in de grote steden?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het algemeen ambtsbericht Guinée van 2014 is opgesteld onder de verantwoordelijkheid van de Minister van Buitenlandse Zaken en is tot stand gekomen op basis van uitgebreid, zorgvuldig en afgewogen bronnenonderzoek, onder andere ter plaatse. De bevindingen zijn gebaseerd op meerdere schriftelijke bronnen, inclusief cijfermateriaal en gesprekspartners waarbij de verkregen informatie zoveel mogelijk aan elkaar wordt getoetst. De identiteit en achtergrond van de gesprekspartners wordt in de regel niet openbaar gemaakt om hun veiligheid en daardoor hun betrouwbaarheid niet in gevaar te brengen.
Wat is de reden dat u van minderjarige vrouwelijke asielzoekers uit Guinée verlangt2 dat zij aannemelijk maken dat een specifiek persoon concrete plannen heeft hen genitaal te laten verminken, nu uit de officiële cijfers blijkt dat nog altijd 96,9% van de vrouwen genitaal is verminkt?3
De Vreemdelingencirculaire 2000 voorziet in specifiek beleid ten aanzien van meisjes en vrouwen, die het risico lopen genitaal verminkt te worden bij terugkeer naar het land van herkomst. Dit is algemeen, niet landgebonden, beleid. Hierin is bepaald dat een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt verleend als de betrokkene een reëel risico loopt op genitale verminking in het land van herkomst. Voor de toepassing van het beleid wordt geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende typen van besnijdenis (1–4). Bij de beoordeling worden zowel de verklaringen van de betrokkene meegewogen als de algemene informatie over genitale verminking, zoals deze bijvoorbeeld blijkt uit het algemeen ambtsbericht. Of in een specifiek geval bescherming in Nederland aangewezen is, hangt derhalve af van het samenstel van factoren in de zaak. Dit beleid biedt voldoende ruimte om bescherming te bieden daar waar dat nodig is, ook voor vrouwen en meisjes afkomstig uit Guinée. Ik zie dan ook geen aanleiding om dit aan te passen.
De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 juni jongstleden, waarnaar wordt verwezen in noot 2 bij uw vragen, geeft daar evenmin aanleiding toe. De Afdeling heeft daarin geoordeeld dat in de betreffende individuele zaak en onder verwijzing naar het ambtsbericht, het beleid juist is toegepast.
Erkent u dat uit het ambtsbericht blijkt dat voorlichtingscampagnes over genitale verminking bij meisjes vooralsnog niet het gewenste effect hebben gehad?4 Kunt u daarbij aangeven waarom u zich in rechtszaken over dit onderwerp desondanks op deze voorlichtingscampagnes beroept als argument om jonge meisjes terug te kunnen sturen naar Guinée?5
Uit het algemeen ambtsbericht betreffende Guinée van de Minister van Buitenlandse Zaken van 2014 blijkt dat het gewenste effect van de voorlichtingscampagnes, namelijk de uitbanning van genitale verminking, nog niet is bereikt. Wel blijkt uit het ambtsbericht dat er in Guinée een toenemende bewustwording is van de gevaren en risico’s van vrouwenbesnijdenis.
In het ambtsbericht wordt beschreven dat het onder omstandigheden mogelijk is voor een meisje om zich te onttrekken aan besnijdenis en dat dit onder andere afhankelijk is van de attitude van haar familie en de woonplaats. Zo blijkt dat het in de regel de moeder van een meisje is die bepaalt of haar dochter wordt besneden en dat het in een stad gemakkelijker is om zich te onttrekken aan de druk van een gemeenschap, dan in een dorp.
Overigens wordt in het ambtsbericht niet gesteld dat een kleine snee geen genitale verminking zou zijn; de tekst kwalificeert dit juist als de lichtste vorm van besnijdenis.
Erkent u dat, ook indien de ouders geen voorstander zijn van genitale verminking, deze alsnog kan voorkomen omdat bijvoorbeeld een ander familielid dit regelt6 of omdat een vroedvrouw ondanks andere instructie toch een volledige «besnijdenis» uitvoert?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u bovendien dat «geen genitale verminking» volgens het ambtsbericht ook kan inhouden dat aan de vroedvrouw wordt gevraagd slechts een klein sneetje te maken?7 Wat is uw oordeel daarover?
Zie antwoord vraag 3.
Op welke wijze houdt u er in uw beleid rekening mee dat het ambtsbericht eveneens meldt dat «ook waar het mes in het openbaar is afgezworen», gemeenschappen hier in het geheim vaak toch mee doorgaan?8
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in het licht van de genoemde feiten, het asielbeleid ten aanzien van minderjarige meisjes uit Guinée nog eens tegen het licht te houden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid te vragen om een thematisch ambtsbericht over genitale verminking in landen met een verhoogd risico daarop, waarbij nadrukkelijker wordt gezocht naar verifieerbare bronnen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van landen waarvan bekend is dat genitale verminking voorkomt, geldt dat in de ambtsberichten van de Minister van Buitenlandse Zaken hier standaard aandacht aan wordt besteed, zoals ook in het aangehaalde ambtsbericht betreffende Guinée. Een thematisch ambtsbericht ontbeert een toegevoegde waarde.
TenderNed |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Is het waar dat de eerdere vragen over TenderNed (2015Z11872) ertoe hebben geleid dat meldingen over storingen minder vaak op het twitter-account van TenderNed worden gemeld of verwijderd zijn?1
Er is één melding van een storing verwijderd, omdat de storing al verholpen was direct na het plaatsen van de tweet. Een gedeelte van de infrastructuur van TenderNed is daarnaast op maandag 22 juni jl. aangepast. Dat heeft mogelijk geleid tot de oplossing van een belangrijk knelpunt. De resultaten worden gemonitord.
Het misbruiktribunaal binnen de Rooms-Katholieke Kerk |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Ard van der Steur (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op bericht dat de Paus een tribunaal opricht binnen het Vaticaan dat zich gaat buigen over bisschoppen die niet ingrepen terwijl ze wel wisten dat kinderen werden misbruikt?1 Gaat de instelling van dit tribunaal volgens u ver genoeg?
De instelling van het tribunaal geschiedt volledig onder verantwoordelijkheid van de Rooms-Katholieke Kerk. Ik ben niet op de hoogte hoe een dergelijk tribunaal vorm zal krijgen en ingericht zal worden anders dan uit openbare bronnen blijkt. In het licht van de verhouding tussen kerk en staat is het niet aan mij om een oordeel te vellen over de onafhankelijkheid van een door de Rooms-Katholieke Kerk ingesteld tribunaal. Evenmin kan ik een uitspraak doen over de toepassing van kerkelijk recht binnen kerkelijke rechtbanken of een dergelijk tribunaal. Dat neemt niet weg dat ik het in algemene zin toejuich dat binnen de Rooms-Katholieke Kerk maatregelen worden genomen tegen degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel misbruik of daar op enigerlei wijze verantwoordelijkheid voor dragen.
Ik wijs er overigens op dat het tribunaal kennelijk gericht is op verantwoordelijken binnen de Rooms-Katholieke Kerk die nalatig zijn geweest in het bestrijden van seksueel misbruik en niet op het berechten van seksueel misbruik als zodanig. Het berechten van (seksueel) misbruik is uiteraard wel een taak van de overheid die binnen het strafrecht wordt vormgegeven. Wanneer het negeren van misbruik naar strafrechtelijke maatstaven leidt tot bijvoorbeeld medeplichtigheid, kan dit aanleiding zijn voor strafrechtelijke vervolging.
Wie zullen zitting nemen in dit misbruiktribunaal en waarom?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat een tribunaal binnen de kerk niet onafhankelijk genoeg is en dus de schijn van belangenverstrengeling blijft bestaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom zijn bisschoppen die wegkeken niet eerder op grond van het kerkelijk recht veroordeeld? Biedt het kerkelijk recht wel voldoende aanknopingspunten om deze mensen aan te pakken en is al duidelijk welke straffen het tribunaal zal kunnen uitdelen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u reageren op de kritiek van het Survivors Network of those Abused by Priests (SNAP)?2 Deelt u de mening dat er weinig verandert zolang de kerk blijft werken met geestelijken die misbruik plegen of verdoezelen? Zo nee, waarom niet?
De instelling van het tribunaal geschiedt zoals gezegd volledig onder verantwoordelijkheid van de Rooms-Katholieke Kerk. Het staat een ieder vrij om hier kritiek op te hebben, maar ik zie voor mezelf hierin geen rol weggelegd. Overigens lees ik in het persbericht van de Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Kindermisbruik (KLOKK) niet alleen kritiek, maar ziet de KLOKK de instelling van het tribunaal ook als de belangrijkste stap tot nu toe in het misbruikdossier.
Deelt u de mening dat geestelijken die door het misbruiktribunaal op de vingers worden getikt in ieder geval niet meer werkzaam mogen zijn binnen de Rooms-Katholieke Kerk? Zo nee, waarom niet?
In het licht van de bijzondere verhouding tussen kerk en staat is het niet aan mij om een oordeel te vellen over de interne disciplinaire maatregelen die de kerken zelf nemen, zoals ontzetting uit het ambt.
Wat is uw reactie op de kritiek van de Koepel Landelijk Overleg Kerkelijk Kindermisbruik op onder andere de beperkte reikwijdte van het misbruiktribunaal?3
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid voorgaande zorgpunten mee te nemen in uw gesprek met de Rooms-Katholieke Kerk en de Kamer over de resultaten hiervan te berichten? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid ook op het niveau van de JBZ-raad aandacht te vragen voor de kwestie?
In het licht van het bovenstaande zie ik geen aanleiding om hierover afzonderlijk in gesprek te gaan met de Rooms-Katholieke Kerk of dit aan de orde te stellen in de JBZ-raad. Voor de inhoud van mijn gesprek dat ik mede op verzoek van uw Kamer voerde met de vertegenwoordiger van de Konferentie Nederlandse Religieuzen en de Bisschoppenconferentie verwijs ik u graag naar mijn brief van heden over seksueel misbruik binnen de Rooms-Katholieke Kerk.
De regelmatige storingen bij TenderNed |
|
Sharon Gesthuizen (GL) |
|
|
|
Kent u de Twitterberichten op het Twitteraccount van TenderNed over de vele meldingen over storingen van TenderNed1? Wat is uw reactie hierop?
Bent u van mening dat, mede door de harde deadlines, een goed functionerend digitaal aanbestedingssysteem gebaat is bij stabiliteit en continue toegankelijkheid?
Is de verhouding uptime/downtime van TenderNed een criterium voor beoordeling van TenderNed? Zo ja, kunt u aangeven welke verhouding dit moet zijn en kunt u aangeven of op basis van deze verhouding TenderNed als een succesvol project kan worden beschouwd?
Kunt u aangeven hoeveel aanbestedende diensten in het afgelopen jaar een sluitingstermijn hebben verlengd vanwege een storing met TenderNed?
Kunt u een inschatting maken van het aantal bedrijven dat als gevolg van storingen bij TenderNed niet heeft kunnen inschrijven op een via TenderNed aangeboden aanbesteding?
Kunt u aangeven of tijdens het Nevi-Pianoo-congres als oplossing voor de tijdelijke onbeschikbaarheid van TenderNed aan ondernemers is aangeraden niet te lang te wachten met inschrijven en dat gebruik van TenderNed in geen geval leidt tot aansprakelijkheid van TenderNed?
Bent u, als dit het geval is, van mening dat deze mededelingen vertrouwen scheppen in het gebruik van TenderNed? Kunt u aangeven wat ondernemers kunnen doen om zich op een aanbesteding in te schrijven zodra TenderNed niet is te gebruiken indien dit niet het geval is?