Geweldpleging tegen een Pakistaanse blogger in Nederland |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Belaagde Pakistaanse blogger beschuldigt Pakistan van betrokkenheid»?1 Wat is u bekend over het geweld tegen de Pakistaanse journalist?
Ja. Ik heb kennis genomen van het bericht en van het feit dat er aangifte is gedaan door betrokkene.
Houdt u rekening met de mogelijkheid dat het geweld tegen de blogger is aangestuurd door de Pakistaanse overheid?
Het is aan de Politie en het Openbaar Ministerie om onderzoek te doen naar deze aangifte. Ik kan niet op de uitkomst van dat onderzoek vooruitlopen, bovendien kan ik geen uitspraak over individuele zaken doen.
Zijn u eerdere voorbeelden bekend van (mogelijke) Pakistaanse inmenging in Nederland? Welk beeld heeft u hiervan?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de oproep van Reporters Without Borders (RSF) voor bescherming van de journalist? Begrijpt u deze oproep? Welke acties zijn of worden ondernomen om de blogger en zijn gezin te beschermen?
Nederland zet zich wereldwijd in voor de bescherming van mensenrechtenverdedigers en de veiligheid van journalisten. Ik hecht daarom veel belang aan de veiligheid van de heer Goraya en zijn gezin. Het kabinet kan geen mededelingen doen over maatregelen die worden genomen in individuele gevallen.
Bent u bereid de ambassadeur van Pakistan om dit incident te ontbieden? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek moet worden afgewacht voordat er verdere maatregelen worden genomen.
Kunt u aangeven waarom de blogger eerder in Pakistan is «verdwenen» en, naar eigen zeggen, is gemarteld? Is hierover contact geweest met de Pakistaanse autoriteiten? Wat is er toen gewisseld?
Er is destijds contact geweest met de heer Goraya en met de Pakistaanse autoriteiten. De Nederlandse ambassadeur in Pakistan heeft zijn zorgen geuit over de verdwijningen en de beperking van de vrijheid van meningsuiting. Over de inhoud van die gesprekken kan ik vanwege de veiligheid en de privacy van betrokkene verder geen mededelingen doen.
Een in Turkije gevangengenomen Nederlandse vrouw |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrouw uit Etten-Leur die protestliederen maakt in hongerstaking in Turkse cel»?1 Kunt u bevestigen dat een Nederlandse vrouw sinds november in Turkije vastzit en sinds enige tijd in hongerstaking is gegaan? Hoe is haar gezondheid op dit moment?
Ja, dat bericht en de betreffende casus zijn bekend. Uit privacy-overwegingen en in lijn met de algemene kaders voor consulaire bijstand kan ik niet verder ingaan op de inhoudelijke aspecten van deze ene zaak.
In algemene zin kan ik bevestigen dat Nederland in voorkomende gevallen zou verifiëren of gedetineerden met de Nederlandse nationaliteit het goed maken en zou wijzen op de verantwoordelijkheid van het betreffende land om adequaat te zorgen voor betrokkenen.
Kunt u aangeven wat Nederland allemaal heeft gedaan voor deze vrouw sinds ze in Turkije opgesloten zit? Is er consulaire hulp?
Uit privacy-overwegingen en in lijn met de algemene kaders voor consulaire bijstand kan ik niet verder ingaan op de inhoudelijke aspecten van deze ene zaak.
In algemene zin kan ik aangeven dat houders van de Nederlandse nationaliteit in aanmerking komen voor consulaire bijstand conform de kaders zoals neergelegd in onder meer «De Staat van het Consulaire». Personen die ook een tweede nationaliteit hebben, kunnen ervaren dat dit een beperkende invloed kan hebben op de mogelijkheid en mate van consulaire bijstand die door Nederland in het betreffende land succesvol kan worden geboden.
Nederland zou verder via de ambassade of een consulaat-generaal de detentie van betrokkene verifiëren. Betrokkene zou vervolgens van de betreffende diplomatieke post een informatiepakket ontvangen voor Nederlandse gedetineerden in het buitenland. Bij een bevestiging vanuit betrokkene dat hij/zij in aanmerking wil komen voor Nederlandse consulaire bijstand, ontvangt hij/zij, als onderdeel van de aanvullende bijstand voor Nederlandse gedetineerden in zogenoemde zorglanden, een maandelijkse financiële gift.
Een medewerker van de diplomatieke vertegenwoordiging zou betrokkene dan bezoeken in detentie. Bij bekend worden van eventuele bijzondere omstandigheden, zoals een hongerstaking, zou direct aandacht worden gevraagd bij de autoriteiten van het betreffende land. Het ministerie zou voorts contact blijven houden met contactpersoon van de gedetineerde in Nederland.
Klopt het dat de Nederlandse vrouw is opgepakt omdat ze lid is van een muziekgroep? Wat is u hierover bekend?
Uit privacy-overwegingen en in lijn met de algemene kaders voor consulaire bijstand kan ik niet verder ingaan op de inhoudelijke aspecten van deze ene zaak.
Daarbij teken ik aan dat de Nederlandse overheid niet treedt in de interne aspecten van eventuele detentie en strafvervolging. Een mogelijkheid tot consulaire bijstand bestaat ongeacht de inhoud van de voorliggende zaak.
Deelt u de zorgen dat er op dit moment geen garantie is op een eerlijk proces in Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen heeft dit voor uw opstelling in deze zaak? Pleit u voor haar vrijlating?
In algemene zin maakt Nederland zich zorgen over de rechtsstaat in Turkije. Zoals aangegeven, blijft het ministerie, ook in specifieke zaken, waar mogelijk in contact met betrokkenen, met contactpersonen in Nederland en vraagt Nederland aandacht bij de Turkse autoriteiten over specifieke situaties.
Openheid over gezondheidsrisico’s afvalverbranding op missies. |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze de informatie uit het rapport «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt», van 8 maart 2008, eerder is gedeeld met de Kamer?1
In het rapport van 2008 (Rapport afvalverwerking Tarin Kowt, Risicoinventarisatie en Evaluatie (RI&E)) worden de risico’s geduid van onder andere de uitstoot van burn pits. Een dergelijke RI&E is een procedure waardoor een commandant wordt gewezen op mogelijke risico’s voor mens en materieel en stelt de commandant ter plaatse in de gelegenheid om aanvullende maatregelen te nemen om risico’s voor een specifieke locatie te beheersen of risico’s al dan niet te accepteren. In het rapport van 2008 wordt aangegeven dat de blootstelling aan deze emissie dagelijks plaats vindt en dat dit door het personeel als hinderlijk wordt ervaren. In het rapport wordt niet aangegeven dat er op dat moment meldingen van gezondheidsklachten waren. Toch zijn de zorgen wel degelijk serieus genomen. Kort voor het finaliseren van dit rapport in mei 2008 is Defensie in april 2008 gestart met luchtkwaliteitsmetingen op Tarin Kowt om de blootstelling in kaart te brengen. Defensie heeft deze metingen in 2009 en 2010 herhaald. Daarbij zijn geen waarden gemeten die lagen boven de gezondheidsnorm. In zowel de Kamerbrieven d.d. 12 november 2010 (Kamerstuk 27 925, nr. 411) en d.d. 15 december 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799) heeft Defensie met de opgedane kennis van de gehouden onderzoeken de Kamer aanvullend geïnformeerd. Hierbij is aangegeven dat intern Defensie noch bij eerstelijns artsen noch bij medisch specialisten aanwijzingen bestonden dat er ten gevolge van de blootstelling aan de uitstoot van burn pits een toename was van gezondheidsklachten. Op 8 juli 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 431) heeft Defensie de Kamer aanvullend geïnformeerd over de toegezegde luchtmetingen op Kandahar Airfield. Hierin staat dat bij de beschouwing van de onderzoeksresultaten ook de resultaten van Amerikaanse, Britse en Canadese onderzoeken op Kandahar Airfield zijn betrokken. Ten aanzien van het onderzoek naar schadelijke verbrandingsresten is destijds geconstateerd dat er geen gevaarlijke concentraties aanwezig waren.
De Kamervragen d.d. 6 juli 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 3122), waar naar wordt verwezen, betreffen specifieke vragen over de blootstelling van militairen aan mangaan en schadelijke metalen in zand van zandstormen.
Op welke wijze hebt u indertijd de aanbevelingen in het «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt» opgevolgd? Indien u de aanbevelingen terzijde hebt gelegd, kunt u dan aangeven waarom dat is gebeurd?
Defensie neemt de veiligheid van haar medewerkers zeer serieus en heeft hiervoor procedures om voorafgaand aan en tijdens missies mogelijke risico’s in kaart te brengen. Het rapport waar u naar verwijst is een risicoinventarisatie en evaluatie (RI&E) en heeft tot doel om mogelijke risico’s te signaleren voor de inzetbaarheid van mensen en middelen. De constateringen van een dergelijke onderzoek resulteren in een door de onderzoeker ingeschatte aandachtspunten-overzicht, waarna nader onderzoek veelal volgt. Kort voor het finaliseren van het rapport (mei 2008) is Defensie in april 2008 gestart met het meten van de luchtkwaliteit en heeft deze metingen herhaald in 2009 en 2010. Het rapport bevat als zodanig geen nieuwe informatie die niet in de eerdere brieven aan de Kamer is gemeld.
De Kamer is in 2010 en 2011 op verschillende momenten geïnformeerd over de stappen die Defensie destijds heeft genomen naar aanleiding van toenmalige berichten in de media over mogelijke schadelijke effecten van burn pits op militaire locaties in Afghanistan.
Op 12 november 2010 is de Kamer nader geïnformeerd (Kamerstuk 27 925-411) dat uit de onderzoeken is gebleken dat incidenteel sprake was van verhoogde waarden van enkele van de genoemde stoffen. Tevens wordt er gemeld dat het onwaarschijnlijk is dat dit tot langdurige of blijvende gezondheidsschade zal leiden. Ook wordt er in deze brief verwezen naar epidemiologische studies die zijn verricht door het Amerikaanse Ministerie van Defensie naar gezondheidsklachten bij personeel dat gewerkt heeft op locaties met een burn pit. «Bij personeel dat was uitgezonden was het aantal gezondheidsklachten, ongeacht of het een uitzending naar een locatie met of zonder burnpit betrof, niet afwijkend van personen die niet waren uitgezonden».
Op 15 december 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799) heeft Defensie schriftelijke vragen beantwoord van de toenmalige leden Van Dijk en Van Bommel (beiden SP) over gezondheidsklachten van militair personeel in Uruzgan. De toenmalige Minister van Defensie heeft destijds toegezegd de Kamer te informeren over het onderzoek naar de luchtkwaliteit in Afghanistan en meer specifiek de luchtkwaliteit op Kandahar Airfield.
Op 8 juli 2011 (Kamerstuk 27 925, nr. 431) heeft Defensie de Kamer aanvullend geïnformeerd over de toegezegde luchtmetingen op Kandahar Airfield. Hierin staat dat bij de beschouwing van de onderzoeksresultaten ook de resultaten van Amerikaanse, Britse en Canadese onderzoeken op Kandahar Airfield zijn betrokken. Ten aanzien van het onderzoek naar de uitstoot van burnpits verbrandingsresten is destijds geconstateerd dat er geen gevaarlijke concentraties aanwezig waren.
Waarom hebt u de conclusies van het rapport «Rapport afvalverwerking Tarin Kowt» niet serieus genomen?2
Zie antwoord vraag 1.
Indien u van mening bent dat u het rapport wel serieus heeft genomen, waarom hebt u dan ondanks herhaaldelijke vragen3 naar gezondheidsrisico’s voor militairen bij het werken met gevaarlijke stoffen, ook nadat de kwestie in de afgelopen twee jaar grootschalig4 in de aandacht kwam, niet open kaart gespeeld? Kunt u dat toelichten?
Het specifieke RI&E-rapport uit 2008 is helaas niet bij eerdere zoekslagen naar boven gekomen doordat de gebruikte zoektermen niet overeenkwamen met de registratie van dit rapport. Naar mijn mening bevat het RI&E-rapport uit 2008 overigens geen nieuwe informatie en is het rapport juist een positief bewijs dat commandanten ter plaatse de risico’s van de specifieke locatie in kaart brengen om deze vervolgens te kunnen mitigeren. Defensie was al gedurende het opmaken van het rapport gestart met het meten van de luchtkwaliteit in Tarin Kowt en heeft deze metingen in 2009 en 2010 herhaald. De Kamer is over de resultaten van deze metingen geïnformeerd in ondermeer Kamerstuk 27 925-411, Kamerstuk 27 925-431 en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 799.
De Kamervragen d.d. 18 januari 2010 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2009–2010, nr. 1601) waar in vraagstelling naar wordt verwezen betreffen specifieke vragen over de blootstelling van militairen aan kristallijne vormen van silicium(di)oxide die in de natuur voorkomen en fijnstof. In het antwoord op deze Kamervragen wordt aangegeven dat het risico van stof- en kwartsblootstelling door Defensie is onderkend en tijdens verschillende uitzendingen onderzocht. Zowel tijdens missies in Eritrea, in Irak, als in Afghanistan is onderzoek naar stofblootstelling verricht. De conclusie van de onderzoeken was dat er geen onherstelbare gezondheidseffecten door stof en kwartsblootstelling te verwachten zijn, onder meer omdat de blootstellingen een tijdelijk karakter hebben. Wel kunnen er kortdurende gezondheidseffecten optreden, zoals hoesten en kortademigheid.
Kunt u tevens melden waarom die informatie dan niet uitdrukkelijk is gemeld in antwoord op Kamervragen van 3 juli 2010 en 15 november 2010? Waarom is hier niet verwezen naar het nu bekend geworden rapport in 2008 of naar de risico’s en de aanbevelingen?5
Zie antwoord vraag 1.
Waarom maakt u in uw brief van 12 november 2010 geen melding van het nu bekend geworden rapport, noch van de strekking en de waarschuwingen daaruit?6
Zie antwoord vraag 2.
Waarom hebt u de gezondheidsklachten die wel degelijk bekend waren in 2010 in uw antwoorden gebagatelliseerd, in antwoord op Kamervragen eind 2010, terwijl u via het rapport uit 2008 wist dat de risico’s groot waren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de opvatting dat u moedwillig informatie heeft verzwegen die relevant is voor de betrokken militairen en voor de Kamer, teneinde een afgewogen oordeel te kunnen vormen over de missie? Zo nee, waarom niet?
De Kamer is voorzien van de resultaten van de luchtkwaliteitsmetingen die ten tijde van het opmaken van dit RI&E-rapport reeds in gang waren gezet. De Kamer is daarnaast geïnformeerd over de aanvullende metingen die in 2009 en 2010 zijn gedaan. Het rapport «Luchtkwaliteit Afghanistan» d.d. 27 juli 2012 van het Centrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid is eveneens openbaar gemaakt. Hiermee is naar mijn oordeel alle relevante informatie bij de Kamer bekend.
Met welk aantal klachten beschouwt u het probleem incidenteel, en wanneer is er volgens u sprake van een structureel probleem?7
Hoewel er tijdens de rotaties zorgen zijn geuit en er later ook zorgen zijn gemeld bij het meldpunt burn pits, waren er op basis van de uitgevoerde metingen en specialistisch onderzoeken geen aanwijzingen tot zorg ten aanzien van blijvende gezondheidsschade.
Zoals het IRAS aangeeft in haar rapport wordt het risico op gezondheidseffecten bepaald door de hoogte van de blootstelling. Echter, juist over de hoogte (en duur) van de blootstelling en de context waarin deze blootstelling zich voordeed, is maar beperkte informatie voorhanden. Daarmee kunnen ook op basis van beschikbare literatuurgegevens over de relatie tussen blootstelling aan burn pits en gezondheidseffecten geen uitspraken worden gedaan over de waarschijnlijkheid van het optreden van klachten of gezondheidseffecten en kan ook het precieze risico niet worden berekend.
Bent u bereid alle rapporten van de afgelopen negentien jaar over gezondheidsrisico’s van het verbranden van afval, in ovens dan wel in de open lucht, voor Nederlandse en andere militairen, dan wel voor Afghaanse burgers, aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Leidend voor mij is dat alle relevante informatie wordt gedeeld met de Kamers. Het document uit mei 2008 dat in de uitzending van EenVandaag wordt benoemd bevat geen informatie die niet eerder bekend was en de refertes waarnaar in het document wordt verwezen zijn al eerder openbaar gemaakt. Feit is dat Defensie al voor het finaliseren van dit document in april 2008 is gestart met metingen van de luchtkwaliteit in Afghanistan die in 2009 en 2010 zijn herhaald en zijn vastgelegd in het rapport «Luchtkwaliteit Afghanistan» d.d. 27 juli 2012. Dit rapport van het Centrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid is eveneens openbaar gemaakt. Hiermee is naar ons oordeel alle relevante informatie bij de Kamer bekend.
Het gevoegde validatierapport van het IRAS, verbonden aan de Universiteit Utrecht en het Nederlands Kenniscentrum Arbeid en Longaandoeningen, ondersteunt de eerdere beschouwingen van het CEAG. De validatie wijst onder meer uit dat zowel uit onderzoeken naar gezondheidseffecten als uit onderzoeken naar de blootstelling niet zondermeer kan worden geconcludeerd dat burn pit emissies tot een hoger risico hebben geleid dan reguliere luchtverontreiniging. Ik zal uw Kamer over het verdere vervolg blijven informeren.
Het intrekken van perskaarten in Turkije |
|
Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat de Turkse autoriteiten tenminste 17 perskaarten van journalisten van de krant Evrensel hebben ingetrokken?1 Wat is u hierover bekend? Wat betekent dit voor de desbetreffende journalisten?
De krant Evrensel publiceerde op 24 januari jl. dat de perskaarten van 17 journalisten zouden zijn ingetrokken. Op 27 januari jl. kondigde de krant echter aan dat het intrekken van de perskaarten van deze journalisten is teruggedraaid door de Turkse autoriteiten. De perskaarten van de betreffende journalisten zijn dus niet of niet meer ingetrokken. Onduidelijkheid over de status van aanvragen voor perskaarten komt vaker voor in Turkije en past in het beeld dat de persvrijheid in Turkije onder druk staat. Het intrekken van perskaarten kan in algemene zin tot gevolg hebben dat journalisten geen toegang meer hebben tot persconferenties of evenementen die de overheid organiseert.
Klopt het dat dit optreden past in een patroon waarin Evrensel, vanwege kritische, onafhankelijke berichtgeving, vaker doelwit is van repressie door de Turkse staat, onder andere door financiële druk en rechtszaken?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat sinds 2015 al bijna 4.000 perskaarten zijn ingetrokken in Turkije?
Uit officiële cijfers van de Turkse overheid uit oktober 2019 blijkt dat er sinds 2015 in totaal 3.804 perskaarten zijn ingetrokken in Turkije. Het is niet bekend of en hoeveel van deze perskaarten uiteindelijk zijn teruggegeven.
Bent u, in uw contacten met Turkije, bereid om zich uit te spreken over de repressie van persvrijheid in Turkije, specifiek in deze zaak, en erop aan te dringen dat dit stopt? Zo nee, waarom niet?
Nederland hecht erg aan de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid, ook in Turkije. Nederland brengt daarom in contacten met Turkije voortdurend en op alle niveaus de zorgen over het gebrek aan persvrijheid in Turkije op. Dit doe ik zelf ook expliciet in mijn gesprekken met de Turkse Minister Çavuşoğlu. Daarnaast steunen de Nederlandse ambassade en de EU-vertegenwoordiging in Turkije projecten op het gebied van persvrijheid en organiseert de Nederlandse ambassade bijeenkomsten met Turkse journalisten. Turkije wordt door Nederland en de EU ook binnen de Raad van Europa aangesproken op het gebrek aan persvrijheid.
Nederland blijft zich in EU-verband er voor inzetten dat Turkije consequent wordt aangesproken op het gebrek aan persvrijheid, en blijft zich hier ook in bilaterale contacten over uitspreken.
Ziet u mogelijkheden om, eventueel in EU-verband, meer in te zetten op persvrijheid in Turkije?
Zie antwoord vraag 4.
Nederlandse betrokkenheid bij bewapening Libië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat via een Nederlandse tussenhandelaar een Iers marinepatrouilleschip bij de militie van generaal Haftar in Benghazi in Libië terecht is gekomen?1
Ja.
Wat zijn de conclusies die u uit het rapport van het «Panel of Experts on Libya» van de VN trekt aangaande regelgeving in zaken als het doorverkopen van goederen zoals de Avenhorn c.q. Al Karama?2
Het kabinet doet geen uitspraken over de vraag welke zaken al dan niet strafrechtelijk worden onderzocht. In algemene zin geldt dat bij signalen als de onderhavige door het Openbaar Ministerie wordt bezien of er voldoende aanwijzingen zijn om een strafrechtelijk onderzoek te starten.
Ziet u aanleiding voor strafrechtelijk onderzoek in de zaak van de Avenhorn / Al Karama? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat u op dit moment in gesprek bent met Damen Shipyards over de leveranties van marineschepen van dat bedrijf in 2012 en 2013 aan Libië?3 Hebt u indertijd (2012 en 2013) ook gesprekken gevoerd met Damen Shipyards over deze leverantie, en welke voorwaarden hebt u daar toen bij gesteld?
Zoals aangegeven in de antwoorden op schriftelijke vragen van 19 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 698) en 11 december 2018 (Aanhangsel 2018–2019, nr. 900), ontving het ministerie in 2016 informatie dat de door Damen geleverde onbewapende patrouilleschepen na levering door Libische entiteiten van zware bewapening zijn voorzien. In juli 2016 is hierover contact geweest met Damen. Hierbij zijn de zorgen over deze bewapening uitgesproken. Daarnaast is met Damen afgesproken dat voor de levering van dergelijke niet-vergunningsplichtige patrouilleschepen aan Libië voortaan eerst contact met het ministerie moet worden opgenomen. Dat geeft het ministerie de mogelijkheid om Damen een ad hoc vergunningsplicht op te leggen. Deze situatie heeft zich sindsdien echter niet voorgedaan.
Wat zijn de conclusies die u trekt aangaande het wapenvergunningbeleid naar aanleiding van de leverantie van ooit ongewapende schepen die door Damen Shipyards in 2012 en 2013 aan Libië zijn geleverd en waarvan een aantal thans bewapend blijkt te zijn?4 Deelt u de opvatting dat de destijds afgegeven wapenexportvergunning is misbruikt? Zo nee, waarom niet?
Nee, de opvatting dat de destijds afgegeven wapenexportvergunning is misbruikt deel ik niet. Zoals aan uw Kamer is gemeld in de antwoorden op schriftelijke vragen van 19 november 2018 (Aanhangsel 2018–2019, nr. 698) en 11 december 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 900) is er destijds geen uitvoervergunning afgegeven voor deze schepen. De uitvoer van deze schepen viel immers niet onder een vergunningsplicht, omdat de goederen niet onder post ML9 van de Gemeenschappelijke EU militaire lijst vielen.
Is het tevens juist dat één van de geleverde schepen is ingezet door mensensmokkelaars? Zo nee, wat zijn dan de feiten?5
Zoals aan uw Kamer is gemeld in het schriftelijk overleg van 25 juli 2018 (Kamerstuk 21 501-02, nr. 1896) is Libië, na de levering van de civiele, niet-vergunningsplichtige, patrouilleboten, in chaos beland. Het is daarmee niet uit te sluiten dat materiaal terecht is gekomen bij criminelen en is ingezet door mensensmokkelaars.
Kunt u een overzicht geven van de recente wapenleveranties aan een of meerdere strijdende partijen in Libië sinds april 2019 door EU-landen, NAVO-landen, Rusland en Arabische landen?6
De implementatie van het wapenembargo voor Libië wordt gemonitord door het Panel of Experts on Libya(PoE). Op 9 december jl. publiceerde het PoE haar laatste rapport7, waarin het panel onder meer rapporteert over omzeiling van het VN-wapenembargo door derde landen. Volgens bevindingen van het PoE worden de internationaal erkende Government of National Accord(GNA) en Haftar’s Libyan National Army(LNA) door externe actoren voorzien van wapens en militaire goederen, technische steun en niet-Libische strijders, in overtreding met het wapenembargo. Het rapport maakt expliciet melding van Jordanië, Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten.
Hoe denkt u het recent nogmaals afgekondigde wapenembargo tegen Libië, Libische strijdgroepen, effectief te kunnen maken in het licht van het rapport van het VN-panel en uw antwoord op vraag 7? Kunt u uw antwoord toelichten?7
De landen en organisaties die deelnamen aan conferentie in Berlijn op 19 januari jl., hebben zich door het ondertekenen van de slotverklaring opnieuw gecommitteerd aan het VN-wapenembargo dat in 2011 voor Libië is ingesteld. Ook wordt er in de slotverklaring opgeroepen om bestaande monitoringsmechanismen te versterken en steun uitgesproken voor het bestaande Panel of Experts on Libya.
Het kabinet acht het van belang dat de gemaakte afspraken in Berlijn worden vastgelegd in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad. Het kabinet verwelkomt daarnaast de discussies in EU-verband die betrekking hebben op een mogelijke rol van de EU in het toezien op de naleving van het wapenembargo. Hoge Vertegenwoordiger Borrell kondigde tijdens de Raad Buitenlandse Zaken van 20 januari jl. aan ten aanzien van handhaving van het wapenembargo dat onderdeel van het mandaat van de EU-operatie Sophia is, naast een maritieme missie ook de mogelijkheden voor inzet op het land en in de lucht te bezien. Dit is ook aan uw Kamer medegedeeld in de Kamerbrief update maritieme veiligheid Golfregio op 24 januari jl. (Kamerstuk 2020Z01182) en in de Kamerbrief verslag Raad Buitenlandse Zaken op 23 januari jl. (Kamerstuk 21 501-02 nr. 2111). Op dit moment vinden hierover vervolgdiscussies plaats in Brussel.
Een bezoek aan het noorden van Marokko |
|
Sadet Karabulut , Lilian Marijnissen |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoeveel politieke gevangenen van de Hirak-beweging in de Rif, die vanaf oktober 2016 na de dood van visverkoper Mohsin Fikri verantwoordelijk was voor grote vreedzame demonstraties in het noorden van Marokko, zitten nog altijd vast?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken houdt niet bij hoeveel gedetineerden in Marokko een straf uitzitten naar aanleiding van hun deelname aan de Hirak-beweging, daar het geen personen met de Nederlandse nationaliteit betreft.
Welk oordeel heeft u over de processen tegen deze politieke gevangenen, waaronder protestleider Nasser Zafzafi? Bent u het eens met mensenrechtenorganisaties dat die niet eerlijk zijn verlopen en de gevangenen vrijgelaten moeten worden?
De Marokkaanse autoriteiten zijn afdoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie (referte ook het desbetreffende Kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87 en Kamerstuk 32 735, nr. 208). Daarnaast loopt er nog een verzoek tot cassatie. Het is op dit moment niet bekend wanneer dit verzoek behandeld zal worden.
Bent u zich ervan bewust dat het nog vele jaren kan duren voordat processen tegen Hirak-activisten volledig zijn afgerond, dat deze bewust getraineerd kunnen worden en dat dit kan betekenen dat gevangenen nog vele jaren onterecht vastzitten? Wat doet u met dit gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid zich alsnog uit te spreken over de oneerlijke processen in Marokko, deze af te keuren, en op te roepen tot directe vrijlating van alle politieke gevangenen? Zo nee, waarom niet, en wanneer, onder welke omstandigheden dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel en welke processen door Nederland zijn gemonitord? Wat en hoe frequent is hierover gecommuniceerd met advocaten van Hirak-activisten? Met hoeveel advocaten is gesproken?
De Nederlandse ambassade heeft het proces tegen 53 Hirak activisten in Casablanca regelmatig bijgewoond. Ook enkele andere EU-ambassades woonden zittingen bij. Zoals toegezegd aan uw Kamer op 28 juni 2018, heeft de ambassade de rechtszittingen in het kader van de beroepsprocedure eveneens bijgewoond. Daarbij is er ook contact geweest met enkele advocaten van de verdachten.
In augustus 2019 heeft de Nederlandse ambassade het Hirak-proces en de veroordelingen besproken met de voorzitter van de Marokkaanse Nationale Mensenrechtenraad, CNDH, die aankondigde een rapport over het gehele Hirak proces te zullen publiceren.
Wat zijn de bevindingen naar aanleiding van deze monitoring? Wat is er gedaan met deze bevindingen? Is hierover contact geweest met de Marokkaanse autoriteiten?
Zie antwoord vraag 5.
Welk beeld heeft u van marteling door de Marokkaanse autoriteiten van Hirak-activisten? Kunt u het beeld bevestigen dat de indieners van deze vragen tijdens hun bezoek eerder deze maand aan het noorden van Marokko kregen, namelijk dat marteling en andere mishandeling op grote schaal is toegepast? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats aan de autoriteiten in Marokko om onderzoek te doen naar aanleiding van deze berichten. Ik beschik niet over eigenstandige dan wel onafhankelijke, betrouwbare informatie die bovenstaand beeld bevestigen.
Naar aanleiding van berichten over disciplinaire maatregelen tegen gedetineerden heeft de Marokkaanse nationale mensenrechtenraad (CNDH) begin november 2019 een bezoek gebracht aan zes gevangenissen waar Rif-activisten zijn gedetineerd. De conclusies hiervan zijn beschikbaar op de website van de CNDH (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 1062).
Marokko is geen lid van de Raad van Europa. Evenmin heeft het land als zogeheten derde staat de European Convention for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment ondertekend. Het is dan ook niet mogelijk om in het kader van het Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment hierover het gesprek aan te gaan.
Welke mogelijkheden ziet u om de Marokkaanse autoriteiten te dwingen zich te verantwoorden voor het inzetten van marteling? Ziet u hiertoe bijvoorbeeld mogelijkheden via het European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment (CPT)? Wat bepleit u in Europees verband om marteling in Marokko tegen te gaan, om het land te dwingen zich te houden aan internationaalrechtelijke standaarden waar het zichzelf aan verbonden heeft?
Zie antwoord vraag 7.
Welk beeld heeft u van de behandeling van de politieke gevangenen? Krijgen zij goede zorg? Deelt u de zorgen van onze gesprekspartners dat er lang niet altijd goede zorg is? Vraagt u hier aandacht voor bij de Marokkaanse autoriteiten?
Ik beschik niet over eigenstandige dan wel onafhankelijke, betrouwbare informatie over de behandeling van de gedetineerde Hirak-activisten die aanleiding geeft tot zorg (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 1871). Voor zover bekend uit publieke berichten van de Marokkaanse gevangenisautoriteit is een aantal gevangenen vanuit Casablanca en Fes dichter bij hun familie geplaatst, hiervan zijn geen exacte aantallen bekend.
Bent u bereid er bij de Marokkaanse autoriteiten op aan te dringen dat gevangenen in de buurt van hun familie worden geplaatst zodat er geen lange reizen gemaakt hoeven te worden tegen hoge kosten voor bezoek?
Zie antwoord vraag 9.
In welke mate is sinds 2016 door de Marokkaanse autoriteiten tegemoetgekomen aan de legitieme eisen van de Hirak-demonstranten op het gebied van sociaaleconomische ontwikkeling, werkgelegenheid en goede zorg in de regio, waaronder een ziekenhuis ter berstrijding van kanker?
Marokko lanceerde in 2015 het programma Manarat Al Moutawassit, ten behoeve van de ruimtelijke en sociaaleconomische ontwikkeling van de provincie Al Hoceima. Binnen dit programma is ook aandacht voor het verbeteren van de gezondheidszorg in de regio, waaronder de modernisering van het oncologisch centrum in Al Hoceima.
Daarnaast werd afgelopen najaar het plan goedgekeurd voor de bouw van een universitair complex en eind 2019 opende een nieuw behandelcentrum voor hemodialyse zijn deuren.
Wat betreft sociaaleconomische ontwikkeling is het noorden overigens niet het armste gebied van Marokko. In de twee noordelijke regio’s Tanger-Tétouan-Al Hoceima respectievelijk Oriental ligt het jaarlijks inkomen per hoofd van de bevolking hoger dan het gemiddelde in Marokko1.
Deelt u de opvatting dat dit tot op heden volstrekt onvoldoende gebeurt? Bent u bereid er bij de Marokkaanse autoriteiten op aan de dringen dat meer gedaan wordt ter ontwikkeling van het achtergestelde noorden van Marokko?
Zie antwoord vraag 11.
Ziet u mogelijkheden dat hulp en/of investeringen vanuit de EU meer ten goede komen aan de bevolking van Marokko, ook in het noorden van het land, en niet vooral belandt in de zakken van corrupte, zichzelf verrijkende leiders?
EU-steun aan Marokko richt zich tijdens het lopende Meerjarige Financiële Kader (2014–2020) hoofdzakelijk op de volgende sectoren: toegang tot sociale diensten, inclusief de gezondheidszorg; democratisch bestuur, de rechtsstaat en mobiliteit; en werkgelegenheid en duurzame en inclusieve groei. De verbetering van deze openbare diensten komt de Marokkaanse bevolking ten goede, ook in het noorden van het land. Meerdere programma’s met een regionale focus richten zich bovendien specifiek op Noordelijke regio’s, zoals een project voor rurale ontwikkeling van EUR 50 mln, dat Oriental als één van de drie focusregio’s heeft. De samenwerking en steun vanuit de EU kent verschillende vormen: zowel samenwerking met en steun aan de overheid, als het maatschappelijk middenveld en de private sector.
De steun van de Europese Commissie is onderworpen aan gedegen toetsing van ontvankelijkheidscriteria en naleving van financiële regels. Ontwikkelingsprogramma’s kunnen bovendien worden onderworpen aan audits door de Europese Rekenkamer en aan onderzoeken door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF). Dit heeft tot doel om onrechtmatigheden te voorkomen of op te sporen, en bij te dragen aan de effectiviteit van ontwikkelingssamenwerking, bijvoorbeeld door het formuleren van aanbevelingen. Ook vinden regelmatig evaluaties plaats. Het kabinet vindt het belangrijk dat hier lering uit getrokken wordt en dat aanbevelingen worden opgevolgd.
Kunt u het beeld bevestigen dat migratie vanuit het noorden van Marokko richting Europa is toegenomen sinds het gewelddadig neerslaan van de demonstraties? Welke cijfers zijn u hierover bekend?
Tot en met 2018 nam het aantal irreguliere migranten in Spanje jaarlijks toe. In 2019 is dit gehalveerd.2 Een deel van deze migranten heeft de Marokkaanse nationaliteit. Het is onbekend uit welke regio in Marokko deze migranten afkomstig zijn en wat hun motieven waren om te migreren.
Een andere indicator is het totale aantal eerste asielaanvragen in de EU van personen met de Marokkaanse nationaliteit. Deze cijfers zijn sinds 2016 gedaald.3 Op basis van bovenstaande gegevens kan ik het door u geschetste beeld niet bevestigen.
Ziet u een relatie tussen enerzijds de toegenomen migratie en anderzijds het gewelddadig neerslaan van de demonstraties en het onvoldoende tegemoetkomen aan de legitieme eisen van de bevolking in het gebied?
Zie antwoord vraag 14.
Deelt u de opvatting dat het harde neerslaan van de Hirak-demonstraties en de marteling die erop volgde ertoe moet leiden dat activisten die asiel aanvragen in Europa niet teruggestuurd kunnen worden omdat er geen enkele garantie is op een eerlijk proces? Zo nee, waarom niet?
Deze vraag leent zich niet voor een beantwoording in zijn algemeenheid. Als er een asielaanvraag aan de orde is, wordt deze individueel beoordeeld.
Klopt het dat mensenrechtenorganisaties in Marokko, om in aanmerking te komen voor buitenlandse financiering, zich moeten aansluiten bij mensenrechtenorganisaties die onder leiding staan van de centrale autoriteiten? Wat is u hierover bekend?
Er is geen Marokkaanse wet- of regelgeving die stipuleert dat mensenrechtenorganisaties in Marokko zich moeten aansluiten bij mensenrechtenorganisaties die onder leiding staan van de centrale autoriteiten. Wel dient iedere non-gouvernementele organisatie (NGO) die in Marokko financiering wil ontvangen zich te registreren bij het Marokkaanse Ministerie van Binnenlandse Zaken. Als NGOs buitenlandse financiering ontvangen, dienen zij dit binnen dertig dagen na ontvangst te melden aan het Sécrétariat Général du Gouvernement.
Probeert Nederland om onafhankelijke mensenrechtenorganisaties in Marokko te financieren uit het Mensenrechtenfonds? Zo nee, waarom niet? Zo ja, lukt dat?
Nederland financiert op dit moment diverse onafhankelijke mensenrechtenorganisaties vanuit het mensenrechtenfonds zoals ook opgenomen in de jaarlijkse mensenrechtenrapportage (BZDOC-609426177-43).
Kunt u aangeven waarom u geen poging heeft ondernomen om een gesprek tussen de delegatie en de burgemeester van Al Hoceima mogelijk te maken?
Aangezien de delegatie geen officieel werkbezoek bracht aan Marokko heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen rol in het faciliteren van gesprekken of onderdelen van het programma.
De Amerikaanse luchtaanval op de internationale luchthaven van de Iraakse hoofdstad Bagdad, waarbij de Iraanse generaal Qassem Soleimani om het leven is gekomen |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Deelt u de opvatting dat de politieke gevolgen van de Amerikaanse luchtaanval met eliminatie van de Iraanse generaal Soleimani in de nacht van 2 op 3 januari 2020 op het vliegveld van Bagdad ernstig kunnen zijn voor de internationale politieke verhoudingen in het algemeen en de relatie tot Iran in het bijzonder? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit uitgebreid toelichten?1
Nederland heeft begrip getoond voor het feit dat de VS reageerde op recente daden van agressie van Iran, dan wel agressie met Iraanse betrokkenheid. In Irak heeft Soleimani aansturing gegeven aan een veelvoud aan sjiitische milities. Deze milities hebben een belangrijke strijd geleverd tegen ISIS in Irak maar zijn ook in verband gebracht met aanvallen op Amerikaanse en Coalitie-doelwitten in Irak. Het kabinet benadrukt ook de destabiliserende rol van Iran in de regio en de sleutelrol die Soleimani daarin speelde.
Tegelijkertijd betekende de Amerikaanse actie escalatie in een al erg gespannen situatie, en heeft het kabinet opgeroepen tot kalmte en terughoudendheid. Vermindering van spanningen is in eenieders belang.
Voor het kabinet staat het behoud van het JCPOA voorop. Nederland draagt dan ook bij aan het voortbestaan ervan, onder meer door in te zetten op behoud van de economische voordelen voor Iran die onderdeel zijn van de afspraken van het JCPOA.
Om Iran te bewegen terug te keren naar volledige naleving van het akkoord, hebben Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk («de E3») op verschillende momenten aangegeven het starten van het geschillenbeslechtingsmechanisme te overwegen. Op 14 januari 2020 hebben de E3 in een verklaring aangekondigd het mechanisme te starten. Nederland steunt de E3 in hun besluitvorming. Voor Nederland is het van belang dat Iran zich middels diplomatieke druk weer aan de bepalingen uit het JCPOA gaat houden.
Is deze aanval op Iraaks grondgebied in strijd met het internationaal recht en de Iraakse soevereiniteit? Kunt u uw antwoord toelichten?
De VS beroepen zich op het recht op zelfverdediging vanwege een gestelde acute dreiging van aanslagen op Amerikaanse doelen en troepen. Voor geweldgebruik in het kader van zelfverdediging dient sprake te zijn van een (onmiddellijk dreigende) gewapende aanval op een staat, en dient het gebruikte geweld noodzakelijk en proportioneel te zijn om deze aanval te stoppen. Nederland was niet bij dit geweldgebruik betrokken en heeft onvoldoende zicht op de omstandigheden van deze operatie om te kunnen beoordelen of de VS dit beroep op zelfverdediging terecht toekomt. Het kabinet heeft in een bijeenkomst van de anti-ISIS-coalitie op 3 januari jl. en tijdens de ingelaste NAVO-raad van 6 januari jl. het belang van informatiedeling onderstreept en de VS om een nadere toelichting gevraagd op de aangevoerde juridische basis. De VS hebben op 8 januari een brief naar de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gestuurd waarin de Raad over de uitoefening van het recht op zelfverdediging wordt geïnformeerd.
Waarom heeft u nog geen afstand genomen van deze Amerikaanse aanval en verdere escalatie met Iran? Keurt u deze aanval af en bent u bereid de VS en Iran op te roepen tot de-escalatie en een terugkeer naar diplomatie en het nucleaire akkoord met Iran, het Joint Comprehensive Plan of Action (JCPOA)? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, wat is dan uw oordeel over deze Amerikaanse aanval in Irak?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat deze ontwikkelingen, waarbij Irak steeds meer het strijdtoneel wordt van de VS en Iran, zeer gevaarlijk en destabiliserend zijn voor Irak en de regio en alle inspanningen erop gericht moeten zijn hieraan een einde te maken? Zo ja, welke stappen gaat u hiertoe ondernemen? Wat verwacht u van de betrokken grootmachten in de regio? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschouwt de escalatie van de situatie in Irak van de afgelopen weken als zorgelijk en ernstig. Het is van groot belang dat de kalmte in de regio bewaard wordt. Het kabinet heeft actief bilateraal en multilateraal overleg gevoerd over de ontstane situatie. Verschillende leden van het kabinet hebben in dit kader met Europese en regionale partners gesproken. De Minister-President heeft gebeld met de premier van Irak. Tijdens dit gesprek heeft de Minister-President zijn zorgen overgedragen over de onrust in het land, de committering van Nederland aan de strijd tegen ISIS herbevestigd, en aangegeven dat Nederland streeft naar de-escalatie van spanningen in de regio. Voorkomen moet worden dat een nieuwe crisis ten koste gaat van de resultaten die geboekt zijn in de strijd tegen ISIS, die nog niet beslecht is.
De Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister van Defensie staan in nauw contact met bondgenoten en betrokken partijen bij de spanningen. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de afgelopen weken gesproken met zijn collega’s in Irak en Saoedi-Arabië en tijdens zijn recente bezoek met zijn ambtsgenoot uit Oman. Ook heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 8 januari in Brussel met EU-Hoge Vertegenwoordiger Borrell en zijn Franse ambtsgenoot LeDrian gesproken. Tijdens deze gesprekken stond de inzet op de-escalatie telkens centraal. De Minister van Defensie onderhoudt sinds de Amerikaanse actie nauw contact met haar Franse en Duitse ambtsgenoot.
Daarnaast is er, op hoogambtelijk niveau, via diplomatieke en militaire kanalen contact met de Verenigde Staten en vinden er zowel bilateraal als in anti-ISIS coalitie- en NAVO-verband gesprekken plaats met bondgenoten. Ook is er diplomatiek contact met Iran. Tijdens de ingelaste Raad Buitenlandse Zaken van 10 januari stonden de spanningen centraal, en heeft de Minister van Buitenlandse Zaken samen met Europese ambtsgenoten besproken hoe Europa het best bij kan dragen aan de-escalatie van spanningen in de regio. Deze week spreekt ook de Commandant der Strijdkrachten met onder andere zijn Amerikaanse counterpart over de situatie.
Wat zijn de nieuwe risico’s van deze Amerikaanse aanval en mogelijke Iraanse vergelding voor de missie Hormuz met deelname van Zr.Ms. De Ruyter aan de European-Led Mission Awareness Strait of Hormuz (EMASOH) voor de veiligheid van het personeel van Zr.Ms. De Ruyter?3
De-escalatie in de regio blijft essentieel. Zoals aangegeven in de Kamerbrief over de ontwikkelingen in Irak d.d. 6 januari 2020, blijft het kabinet voor nu bij het besluit tot een bijdrage aan de European-Led Mission Awareness Strait of Hormuz (EMASOH)ter versterking van de maritieme veiligheid in de Golfregio. Zoals gebruikelijk, vindt op doorlopende basis een risico-inschatting en overleg met Europese partners plaats, naar aanleiding waarvan zo nodig een nieuwe weging gemaakt zal worden door het kabinet. Indien verdere ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zullen deze worden meegenomen in de brief die uw Kamer toekomt, voor vertrek van het Nederlandse fregat, inzake de Nederlandse bijdrage aan EMASOH, zoals toegezegd aan uw Kamer in het AO d.d. 18 december jl.
Deelt u de opvatting dat de deelname van Zr.Ms. De Ruyter aan de European-Led mission Awareness Strait of Hormuz (EMASOH), vanaf januari, in het licht van deze gebeurtenissen moet worden afgesteld of op z’n minst heroverwogen zoals regeringspartijen hebben geopperd? Zo nee, op basis van welke analyse komt u tot dit oordeel?4 5
Zie antwoord vraag 5.
Burgerslachtoffers door Nederlands optreden in de strijd tegen Islamitische Staat |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Op welk moment is de Minister-President geïnformeerd dat er (mogelijk) burgerslachtoffers zijn gevallen bij een Nederlands bombardement op Hawija op 3 juni 2015? Door wie en hoe is toen wat verteld? Indien hem nooit iets is verteld over (mogelijk) burgerslachtoffers bij deze aanval, of hij zich dat niet actief of passief kan herinneren, wanneer was dan het eerste moment dat hij kennis nam van de mogelijk zeventig burgerslachtoffers als gevolg van het Nederlandse bombardement?
Zoals vermeld in de brief van 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673) is in de reguliere ambtelijke Stuurgroep Missies en Operaties (SMO) van 4 juni 2015 gesproken over een door Nederland uitgevoerde coalitieaanval op een vehicle borneIED faciliteit in de buurt van Kirkuk, dat er sprake was van secundaire explosies, dat het targeting proces zorgvuldig was doorlopen en dat in Iraakse media positief over de actie werd bericht en daarin de mogelijkheid werd genoemd van eventuele burgerslachtoffers. Ook werd aangegeven dat de Coalitie1 na afloop standaard onderzoek uitvoert, waarin ook de mogelijkheid van burgerslachtoffers werd meegenomen, en dat dit onderzoek nog liep. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld.
In de SMO zijn de ministers van Buitenlandse Zaken, Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking, Defensie, Justitie en Veiligheid en Algemene Zaken standaard ambtelijk vertegenwoordigd.
Het Ministerie van Algemene Zaken was in de SMO van 4 juni 2015 niet aanwezig. De ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO heeft kennis kunnen nemen van het besprokene middels de besluitenlijst van de SMO van 4 juni 2015. Daarin stond dat gesproken is over een operatie waarbij een vehicle borneIED faciliteit is vernietigd.
In dezelfde brief van 25 november 2019 is gemeld dat de toenmalige Minister van Defensie aan het Ministerie van Defensie heeft laten weten dat zij zich herinnert dat zij in juni 2015 de toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken mondeling heeft geïnformeerd en vermoedelijk ook de Minister-President. Zij stelt daarbij dat de toon van de boodschap niet alarmerend zou zijn geweest, maar dat zij feitelijk melding maakte van een secundaire explosie na inzet van Nederlandse F-16»s, de oorzaak van de explosies, en dat nader onderzoek moest vaststellen of er burgerdoden zouden zijn gevallen. Hierbij zijn geen aantallen genoemd. De Minister-President heeft geen herinnering aan een dergelijk gesprek, maar sluit ook niet uit dat dit heeft plaatsgevonden. De toenmalige Minister van Buitenlandse Zaken stelt bij navraag geen herinnering te hebben aan een dergelijk gesprek.
Na de afronding van het onderzoek van Defensie op 26 mei 2016, meldde het ministerie op dezelfde dag in de SMO dat het eigen onderzoek was afgerond, maar dat het onderzoek van het OM nog gaande was. Daarbij werd aangegeven dat het CENTCOM-onderzoek en het onderzoek van Defensie hadden uitgewezen dat er bij een secundaire explosie waarschijnlijk burgerslachtoffers waren gevallen, maar dat het vaststellen van het doel op legitieme wijze had plaatsgevonden. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld. In de besluitenlijst van de SMO van 26 mei 2016 werd aangegeven dat de stand van zaken van de twee onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers werd gedeeld in de SMO alsook dat beide onderzoeken nog liepen. In de besluitenlijst staat niet welke onderzoeken het betrof.
De voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS 2018 van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende ministerraad.
Op 29 oktober jl. werd de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de Minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Algemene Zaken gedeeld. In deze versie van de conceptbrief waren de details over datum, plaats en het mogelijke aantal burgerslachtoffers nog niet ingevuld.
Op 4 november jl. werd een nieuwe versie van de genoemde concept-Kamerbrief op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Algemene Zaken gedeeld. Daarin werd vermeld dat de door CENTCOM aangehaalde open bronnen bij de aanval in Hawija spraken over ongeveer 70 slachtoffers, zowel ISIS-strijders als burgers.
Wanneer is de Minister van Buitenlandse Zaken geïnformeerd dat er (mogelijk) burgerslachtoffers zijn gevallen bij een Nederlands bombardement op Hawija op 3 juni 2015? Waarom wordt de Minister van Buitenlandse Zaken op 1 juli 2015 door zijn directeur-generaal geïnformeerd over «collateral damage» als gevolg van een secundaire explosie? Is hij daar voor het eerst op de hoogte gesteld van (mogelijke) burgerslachtoffers als gevolg van een Nederlands bombardement 3 juni 2015 in Hawija?
Zoals vermeld in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) is in de reguliere ambtelijke SMO van 4 juni 2015 gesproken over een door Nederland uitgevoerde coalitieaanval op een vehicle borne IED faciliteit in de buurt van Kirkuk, dat er sprake was van secundaire explosies, dat het targeting proces zorgvuldig was doorlopen en dat in Iraakse media positief over de actie werd bericht en daarin de mogelijkheid werd genoemd van eventuele burgerslachtoffers. Ook werd aangegeven dat de Coalitie na afloop standaard onderzoek uitvoert, waarin ook de mogelijkheid van burgerslachtoffers werd meegenomen, en dat dit onderzoek nog liep. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld. De Minister van Buitenlandse Zaken is door de ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO op dezelfde dag schriftelijk geïnformeerd over wat in de SMO over de Nederlandse wapeninzet was gedeeld.
Op 11 juni 2015 informeerde het Ministerie van Buitenlandse Zaken na afloop van de SMO van die dag bij het Ministerie van Defensie naar de stand van zaken omtrent het onderzoek van de Coalitie naar mogelijke burgerslachtoffers. Het Ministerie van Defensie gaf aan dat dit onderzoek nog enkele weken kon duren. De Minister van Buitenlandse Zaken is hierover door de ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO op dezelfde dag schriftelijk geïnformeerd.
Op 1 juli 2015 is de Minister van Buitenlandse Zaken door de directeur-generaal Politieke Zaken geïnformeerd dat hij van Defensie had vernomen dat onderzoek had uitgewezen dat bij een luchtactie door een Nederlandse F-16 in Irak enkele weken daarvoor «collateral damage» was opgetreden als gevolg van een secundaire explosie in een gebouw met daarin een grote hoeveelheid springstof, en dat nader onderzoek gaande was.
Na de afronding van het onderzoek van Defensie op 26 mei 2016, meldde het Ministerie van Defensie op dezelfde dag in de SMO dat het eigen onderzoek was afgerond, maar dat het onderzoek van het OM nog gaande was. Daarbij werd aangegeven dat het CENTCOM-onderzoek en het onderzoek van Defensie hadden uitgewezen dat er bij een secundaire explosie waarschijnlijk burgerslachtoffers waren gevallen, maar dat het vaststellen van het doel op legitieme wijze had plaatsgevonden. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld. De Minister van Buitenlandse Zaken is door de ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO op dezelfde dag schriftelijk geïnformeerd over wat in de SMO hierover was gedeeld.
Op 29 oktober jl. werd de concept-Kamerbrief inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS van de Minister van Defensie van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld. In deze versie van de conceptbrief waren de details over datum, plaats en het mogelijke aantal burgerslachtoffers nog niet ingevuld.
Op 31 oktober jl. werd een nieuwe versie van de concept-Kamerbrief op ambtelijk niveau ter informatie met het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld. Daarin werd vermeld dat de door CENTCOM aangehaalde open bronnen bij de aanval in Hawija spraken over ongeveer 70 slachtoffers, zowel ISIS-strijders als burgers. Parallel aan de genoemde concept-Kamerbrief werden conceptantwoorden op Kamervragen van het lid Karabulut (SP) over een Nederlandse luchtaanval in Irak waarbij tientallen burgerslachtoffers zouden zijn gevallen ter afstemming met het Ministerie van Buitenlandse Zaken gedeeld. Hierin was dezelfde vermelding opgenomen.
De Minister van Buitenlandse Zaken heeft na verzending naar de Kamer op 4 november jl. kennis genomen van de genoemde Kamerbrief van de Minister van Defensie inzake transparantie over burgerslachtoffers bij luchtaanvallen in de strijd tegen ISIS. Op 1 november jl. is de genoemde concept-beantwoording van de Kamervragen van het lid Karabulut (SP) ter goedkeuring aan de Minister van Buitenlandse Zaken aangeboden. De beantwoording van deze Kamervragen is op 4 november jl. door de Minister van Defensie mede namens de Minister van Buitenlandse Zaken aan uw Kamer verzonden (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 687).
Is de Minister-President op of na 26 mei 2015 (na bespreking in de stuurgroep Missies en Operaties dat eigen onderzoek naar het bombardement in Hawija was afgerond, dat er nog Openbaar Ministerie (OM)-onderzoek gaande was, als ook dat het Centcom-onderzoek en Defensie-onderzoek secundaire explosie met waarschijnlijk burgerslachtoffers hadden geconstateerd) geïnformeerd over besprokene in de stuurgroep Misses en Operaties (SMO)? Zo ja, door wie? Zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) meldde het Ministerie van Defensie na de afronding van het onderzoek van Defensie op 26 mei 2016 op dezelfde dag in de SMO dat het eigen onderzoek naar de aanval waarbij een vehicle borne IED faciliteit was vernietigd was afgerond, maar dat het onderzoek van het OM nog gaande was. Daarbij werd aangegeven dat het CENTCOM-onderzoek en het onderzoek van Defensie hadden uitgewezen dat er bij een secundaire explosie waarschijnlijk burgerslachtoffers waren gevallen, maar dat het vaststellen van het doel op legitieme wijze had plaatsgevonden. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld. In de besluitenlijst van de SMO van 26 mei 2016 werd aangegeven dat de stand van zaken van de twee onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers werd gedeeld in de SMO alsook dat beide onderzoeken nog liepen. In de besluitenlijst staat niet welke onderzoeken het betrof. Er is geen aanwijzing dat de Minister-President in persoon is geïnformeerd over hetgeen in deze SMO is besproken.
Is de Minister van Buitenlandse Zaken op of na 26 mei 2015 (na bespreking in de stuurgroep Missies en Operaties dat eigen onderzoek naar het bombardement in Hawija was afgerond, dat er nog OM-onderzoek gaande was, als ook dat het Centcom-onderzoek en Defensie-onderzoek secundaire explosie met waarschijnlijk burgerslachtoffers hadden geconstateerd) geïnformeerd over besprokene in de SMO? Zo ja, door wie en zo nee, waarom niet?
Zoals vermeld in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) is de Minister van Buitenlandse Zaken op 26 mei 2016 door de ambtelijke vertegenwoordiger in de SMO schriftelijk geïnformeerd over wat in de SMO van die dag over de Nederlandse wapeninzet was gedeeld. Het Ministerie van Defensie meldde die dag in de SMO dat het eigen onderzoek naar de aanval waarbij een vehicle borne IED faciliteit was vernietigd was afgerond, maar dat het onderzoek van het OM nog gaande was. Daarbij werd aangegeven dat het CENTCOM-onderzoek en het onderzoek van Defensie hadden uitgewezen dat er bij een secundaire explosie waarschijnlijk burgerslachtoffers waren gevallen, maar dat het vaststellen van het doel op legitieme wijze had plaatsgevonden. Aantallen mogelijke burgerslachtoffers zijn daarbij niet genoemd, aangezien deze niet konden worden vastgesteld.
Gelet op het feit dat de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS van 13 april 2018, waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende ministerraad, is hierbij gesproken over (mogelijke) burgerslachtoffers? Zo nee, waarom niet? Wie waren allemaal aanwezig bij dit overleg? Is in de eerstvolgende ministerraad gesproken over burgerslachtoffers? Wie waren allemaal aanwezig bij dit overleg?1
Zoals vermeld in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) is de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS 2018 van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, behandeld in de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende ministerraad. In beide vergaderingen zijn aantallen (mogelijke) burgerslachtoffers niet aan de orde geweest. In de RVI hebben standaard zitting de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Bij de ministerraad zijn in de regel alle ministers aanwezig.
Was de Minister-President in april 2018 op de hoogte van het incident in Hawija, toen hij tijdens zijn wekelijkse persconferentie sprak over afronding van van het OM-onderzoek naar burgerslachtoffers? Zo nee, wat wist de Minister-President toen wel?
De Minister-President was op 13 april 2018 op de hoogte van de inhoud van de voortgangsrapportage, omdat deze in de ministerraad van die dag is besproken en op diezelfde dag is verzonden aan de Kamer. Zoals bekend staat daarin geen referentie naar de locatie of mogelijke aantallen burgerslachtoffers die bij de genoemde inzetten zouden kunnen zijn gevallen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Heeft de Commandant der Strijdkrachten de beelden van het bombardement in Hawaija op 3 juni 2015 gezien? Zo ja, wanneer heeft hij daar voor het eerst over gesproken met de Minister van Defensie? Zo nee, waarom niet?
In eerste instantie en zoals vermeld in de brief van 4 november (Kamerstuk 27 925, nr. 670) analyseerde de eenheid de beelden na de landing nauwgezet. De commandant van de eenheid maakte na deze analyse en debriefing het gerubriceerde After Action Report(AAR) op. Zoals vermeld in de brief van 5 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 663) is de Minister van Defensie op 9 juni 2015 gebrieft over de aanval, en over de voortgang van het initiële onderzoek dat door CENTCOM was uitgevoerd naar deze aanval. Daarbij zijn ook videobeelden en foto’s van de inzet getoond. Bij deze briefing was namens de Commandant der Strijdkrachten de plaatsvervangend Commandant der Strijdkrachten aanwezig. Kort na deze briefing zijn de foto’s ook aan de Commandant der Strijdkrachten ter beschikking gesteld. In de periode tussen 9 juni 2015 en heden zijn de foto’s op verscheidende momenten bekeken door verschillende daartoe bevoegde dossierhouders op het Ministerie van Defensie, waarbij het niet mogelijk is om in detail te achterhalen wie de foto’s op welke moment heeft geraadpleegd.
De videobeelden zijn na de reeds genoemde briefing nogmaals getoond in een briefing aan de Minister van Defensie d.d. 28 oktober jl. Daarbij was ook de Commandant der Strijdkrachten aanwezig. Deze briefing is reeds aan de orde geweest in het debat van 5 november jl., waarin de Minister van Defensie heeft aangegeven dat zij op 28 oktober 2019 werd gebrieft over de wapeninzet in Hawija.
Het kabinet is niet bekend met de afkorting «DVI» waar naar wordt verwezen. Mogelijk wordt de RVI (Raad Veiligheid en Inlichtingen) bedoeld. De voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de RVI van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende ministerraad. In beide vergaderingen zijn aantallen (mogelijke) burgerslachtoffers niet aan de orde geweest.
Wie hebben de beelden van het bombardement met secundaire explosie gezien? Is daarover met de Minister van Defensie gesproken? Met wie is daarover gecommuniceerd? Is daarover gesproken in de DVI?
Zie antwoord vraag 7.
Wat was de exacte aanleiding en achtergrond van de vraag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in de dagen na het bombardement over burgerslachtoffers in Irak aan het International Committee for the Red Cross (ICRC)?
Op grond van de informatie die nu beschikbaar is, kan niet meer worden vastgesteld of er een bijzondere reden was voor de generieke vraag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over burgerslachtoffers. Het is echter gebruikelijk dat ambassades, zeker in conflictgebieden, zich in brede zin verdiepen in een onderwerp als burgerslachtoffers. Protection of civilians in conflictsituaties was en is immers een beleidsprioriteit van het kabinet. Een dialoog met partners uit het veld, zoals het ICRC, is daar een wezenlijk onderdeel van.
Bent u ermee bekend dat het ICRC de ambassade in Bagdad in augustus 2015 een vertrouwelijke lijst van onbevestigde gevallen van burgerslachtoffers in Irak meldt en dat in een van die gevallen melding wordt gemaakt van een aanval in Hawija op 4 juni 2015 waarbij naar verluidt 170 burgers waren gedood? Wat heeft u met deze informatie gedaan? Hoe kan het dat deze informatie niet met de Tweede Kamer is gedeeld?
Ja. Zoals vermeld in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) deelde het International Committee of the Red Cross(ICRC) in Irak, naar aanleiding van een generieke vraag van het Ministerie van Buitenlandse Zaken over burgerslachtoffers in de strijd tegen ISIS, in augustus 2015 met de ambassade in Bagdad een vertrouwelijke lijst van onbevestigde gevallen van burgerslachtoffers in Irak waarbij de anti-ISIS coalitie mogelijk betrokken was. In een van die gevallen werd melding gemaakt van een aanval op 4 juni 2015 in Hawija, in de regio Kirkuk, waarbij naar verluidt 170 burgers waren gedood en honderd anderen gewond raakten. De beperkte toegang tot de gebieden waar de aanvallen plaatsvonden maakte het moeilijk om veel details te verkrijgen. Ook vroeg ICRC naar mogelijke Nederlandse betrokkenheid bij de gevallen uit de lijst. Het was niet duidelijk of dezelfde aanval werd bedoeld als de door Nederland uitgevoerde coalitieaanval op een vehicle borne IED faciliteit in de buurt van Kirkuk in de nacht van 2 op 3 juni 2015. In de maanden mei en juni 2015 voerde de anti-ISIS coalitie ruim 40 luchtaanvallen uit in de omgeving Kirkuk. Thans kan niet worden vastgesteld of destijds een reactie aan ICRC is gegeven of, en zo ja welke opvolging aan deze vertrouwelijke lijst is gegeven en welke afwegingen daarbij zijn gemaakt. Het was staand beleid dat om operationele redenen en omwille van de binnenlandse veiligheid geen uitspraken werden gedaan over specifieke gevallen. Dit vertrouwelijke document van een partner uit het veld had niet met de Tweede Kamer gedeeld kunnen worden.
Is het OM, zoals eerder toegezegd, gevraagd de onderzoeken naar de aanval op Hawija openbaar te maken? Zo nee, wanneer wordt dat gedaan?
Zoals vermeld in het debat van 28 november jl. bevat het ambtsbericht van het OM mede gerubriceerde informatie en kan het daarom niet openbaar worden gemaakt. Bovendien is het vaststaand beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid om ambtsberichten – met het oog op het belang van een vrije en vertrouwelijke gedachtewisseling tussen het OM en de Minister – niet openbaar te maken. De inhoud van het ambtsbericht was overigens reeds met uw Kamer gedeeld in de voortgangsrapportage over de Nederlandse bijdrage aan de strijd tegen ISIS 2018 van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925 nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet.
Kunnen de afspraken zoals vastgelegd in het protocol over communicatie over burgerslachtoffers, waar tijdens het debat vorige maand aan is gerefereerd, met de Kamer worden gedeeld? Zo nee, waarom niet?
De afspraken zijn vastgelegd in een interne nota gedateerd 16 januari 2015. Een kopie van deze nota komt u hierbij toe. Een aantal elementen uit deze nota en bijlage3 behoeft nadere toelichting teneinde mogelijke verwarring te voorkomen.
In de nota wordt in algemene zin gesteld dat het Ministerie van Defensie geen onderzoek kan/mag doen naar mogelijke strafbare feiten totdat het OM daar groen licht voor geeft. Het betreft hier een voorrangsrecht, wat erop neerkomt dat wanneer het OM een strafrechtelijk onderzoek start naar een mogelijk strafbaar feit, het eigen onderzoek dat wellicht reeds door Defensie was gestart naar een dergelijk geval alleen in overleg en afgestemd met het OM doorgang kan vinden. In het geval van het eigen onderzoek van het Ministerie van Defensie naar de aanvallen in Hawija en Mosul was hier geen sprake van, aangezien het OM een feitenonderzoek (en dus geen strafrechtelijk onderzoek) heeft gedaan naar deze aanvallen.
De bijlage van deze nota bevat onder andere een beschrijving van het targeting proces. Het targeting proces is in meer algemene bewoordingen reeds toegelicht in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670). De informatie in genoemde bijlage kan gezien worden als aanvulling hierop. Zo wordt er onder andere melding gemaakt van de zogenaamde collateral damage estimate (CDE). De CDE is een specifiek onderdeel van het targeting proces van de coalitie. De achterliggende methodologie is gerubriceerd. Hierdoor kan niet alle informatie over de CDE openbaar gemaakt worden vanwege de operationele, tactische en strategische waarde van die informatie. Naast de CDE wordt melding gemaakt van de begrippen Dynamic Targeting en Deliberate Targeting. Het betreft hier technische begrippen voor onderdelen van het targeting proces, dat reeds in meer algemene bewoordingen is toegelicht in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670).
Daarnaast wekt de bijlage van deze nota de indruk dat het After Action Report(AAR) ter goedkeuring werd voorgelegd aan het OM. Dit is niet het geval. Zoals vermeld in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) werd het AAR opgesteld door de commandant van de eenheid, die vervolgens rapporteerde aan de Commandant der Strijdkrachten. Het OM werd door tussenkomst van de Koninklijke Marechaussee door middel van het AAR op de hoogte gebracht van iedere wapeninzet van de Nederlandse eenheid.
Ten slotte kan de bijlage van deze nota de indruk wekken dat niet alle wapeninzet vooraf getoetst zou worden aan het humanitair oorlogsrecht. Dit is wel het geval. In de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) wordt de rol van de Nederlandse Red Card Holder (RCH) beschreven, die voorafgaand aan de doeltoebedeling en daadwerkelijke inzet alsmede tijdens de inzet toetste of de inzet binnen de Nederlandse kaders en het humanitair oorlogsrecht viel.
Wanneer en hoe is de Kamer voor het eerst geïnformeerd over dit protocol over communicatie over burgerslachtoffers? Gold dit protocol ook tijdens eerdere oorlogen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, waarom niet?
De betreffende interne nota is gedateerd op 16 januari 2015 en is niet eerder met de Kamer gedeeld. De strekking van passages uit de nota, bijvoorbeeld over het informeren van andere ministeries en over de rol van het Openbaar Ministerie, zijn bij uw Kamer bekend.
Welke stappen zijn ondernomen om nabestaanden van burgerslachtoffers te bereiken? Indien nog steeds geen stappen zijn ondernomen, wanneer gebeurt dat dan?
De Kamer is in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) over de mogelijkheden voor slachtoffers en nabestaanden inzake schadevergoedingen geïnformeerd.
Zoals onder andere in het debat van 5 november jl. in reactie op de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 668) en in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) is vermeld, zal er welwillend worden gekeken naar de mogelijkheden voor een vrijwillige vergoeding aan (de nabestaanden van) de slachtoffers en/of voor de gemeenschappen die het betreft. Wel dient er bij de afweging om een vergoeding aan te bieden aan (de nabestaanden van) de slachtoffers en/of hun gemeenschappen een redelijke balans gemaakt te worden tussen een zo laagdrempelig mogelijke aanspraak op een vergoeding en enige mate van zekerheid dat de compensatie ook toekomt aan de juiste personen. De exacte modaliteiten voor een vergoeding worden op dit moment nog bestudeerd. Daarbij zal laagdrempeligheid een nadrukkelijk streven zijn.
De Minister van Defensie heeft tijdens de debatten met de Tweede Kamer over burgerslachtoffers toegezegd een aantal zaken nader te onderzoeken. Het streven is om de Kamer voor het Voorjaarsreces een brief te sturen waarin een stand van zaken wordt gegeven.
Hoe kunnen slachtoffers in aanmerking komen voor gerechtigheid en/of schadevergoeding? Als dit niet kan, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Klopt het dat (een deel van) het Centcom-rapport over de aanval op Mosul waarbij vier doden zijn gevallen openbaar is gemaakt? Zo ja, waarom blijkt dat in dit geval wel mogelijk?
Het is niet aan Nederland om deze gerubriceerde Amerikaanse rapporten eigenstandig openbaar te maken. Zoals vermeld in het debat van 19 december jl. is navraag gedaan bij CENTCOM of de ontvangen rapporten openbaar gemaakt kunnen worden. Daarover werd negatief geoordeeld. De VS heeft eigenstandig een gederubriceerde versie van het zogenaamde Closure Reportinzake de aanval in Mosul vrijgegeven. Dit was een eigenstandige afweging van de VS.
Echter, zoals toegezegd in het debat van 19 december jl. heeft de Minister van Defensie het verzoek van enkele leden van uw Kamer om de rapporten inzake de aanval in Hawija en Mosul te derubriceren, teneinde deze openbaar te kunnen maken dan wel vertrouwelijk aan uw Kamer ter inzage te kunnen leggen, per brief aan de Amerikaanse Secretary of DefenseEsper voorgelegd.
Wilt u pleiten voor en informeren naar de mogelijkheden voor het vrijgeven van voor Nederland relevante Centcom-rapporten?
Zie antwoord vraag 16.
Als er nu kennelijk geen gevaar meer is om locatie en datum van de aanvallen in Hawija en Mosul vrij te geven, waarom kan dat dan niet voor de andere aanvallen worden gedaan? Waarom zou het bezwaarlijk zijn informatie over andere aanvallen openbaar te maken?
Zoals vermeld in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) zijn er risico’s verbonden aan het vrijgeven van gedetailleerde informatie over alle wapeninzet. Het vrijgeven van deze informatie kan immers inzicht geven in de operationele afwegingen, procedures en andere operationele details van Nederland of van andere leden van de Coalitie.
Echter, zoals aangegeven in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) zal het Ministerie van Defensie zoals over de gehele eerste inzetperiode (oktober 2014 tot en met juni 2016) dezelfde mate van transparantie betrachten die is geïntroduceerd bij aanvang van de tweede inzetperiode (januari tot en met december 2018) en daarbij de weging van nationale, operationele en personele veiligheid betrekken. Dit betekent dat het Ministerie van Defensie over de eerste inzetperiode met terugwerkende kracht openbaar melding zal maken van het aantal missies, locaties, type doel en wapeninzet, op het detailniveau van het openbare «Weekoverzicht Defensieoperaties» 2018. Het effect van dergelijke berichtgeving op de nationale veiligheid is situationeel afhankelijk, waarbij het tijdsverloop na beëindigen van de inzet een belangrijke rol speelt. In dat licht is op verzoek van het Ministerie van Defensie dit najaar, na raadpleging van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) waar het de nationale veiligheid betrof, op basis van analyse de inschatting gemaakt dat deze informatie vrijgegeven kan worden zonder daarbij op dit moment de nationale, operationele en personele veiligheid in gevaar te brengen. Het opstellen van een dergelijk overzicht voor de gehele eerste inzetperiode zal wel enige tijd in beslag nemen.
Kan, aangezien de inlichtingen niet deugden, aangegeven worden op basis van wat voor soort informatie in Mosul is overgegaan op bombarderen in september 2015? Is er enkel gebombardeerd omdat er een patroon zichtbaar was dat ook elders bij IS-activiteit is waargenomen? Was er ook enig positief bewijs van IS-activiteit bij dit doel?
Zoals eerder aangegeven kan het Ministerie van Defensie niet eigenstandig inzage geven in de inlichtingen van de anti-ISIS coalitie die ten grondslag lagen aan de genoemde wapeninzet in Mosul, in verband met de rubricering van deze informatie door de VS. Wel kan hier worden verwezen naar de passage over het targeting proces in het op 13 februari 2017 door de VS zelf uitgegeven openbare memorandum over het CIVCAS Closure Report van deze aanval in Mosul4. In het debat van 19 december jl. is dit het bestaan van dit memorandum reeds ter sprake gekomen.
Bent u ermee bekend dat door Lex Runderkamp (NOS) die Hawaja bezocht, een anonieme bron wordt opgevoerd die aangeeft melding te hebben gemaakt van het gegeven dat vluchtelingenfamilies aanwezig waren rondom de munitiefabriek en dat extra vrachtwagens met munitie naar binnen waren gereden? Kan de Minister van Defensie aangeven of er al onderzoek is gedaan naar het feit dat deze informatie gedeeld zou zijn met de Iraakse autoriteiten? Is gepoogd contact te krijgen met deze anonieme bron? Zo nee, waarom niet? Heeft het ministerie contact gezocht met Centcom en de Iraakse autoriteiten of het klopt wat de bron aangeeft? In welke mate kunt u aangeven, als dat niet is gebeurd, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven kan het Ministerie van Defensie niet eigenstandig inzage geven in de inlichtingen van de anti-ISIS coalitie die ten grondslag lagen aan de genoemde wapeninzet in Hawija, in verband met de rubricering van deze informatie door de VS. Naar aanleiding van deze berichtgeving wordt in dit specifieke geval bij CENTCOM echter navraag gedaan of er destijds sprake was van een lokale informant.
Als Nederland op basis van onvolledige informatie en dus op de niet verkregen informatie gehandeld heeft, kunt u dit dan delen met de Kamer? Zo nee waarom niet? En indien sprake is van vertrouwelijke informatie, kan deze dan vertrouwelijk gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 20.
Heeft de Minister van Defensie inzage gehad in het rapport van het OM en in welke mate staat in het rapport iets vermeld over de inlichtingen op basis waarvan het besluit is genomen dat een aanval mogelijk is?
Zie ook het antwoord op vraag 11. Het OM heeft geen dergelijk rapport opgemaakt. Het OM heeft een ambtsbericht opgemaakt waarmee de resultaten van de onderzoeken van het OM aan de Minister van Justitie en Veiligheid bekend werden gesteld.
Aangezien het kabinet aangeeft niet over het besluit van het OM te gaan om nader onderzoek te doen en of rapporten vrijgegeven kunnen worden, kan de Minister van Defensie aangeven of het Ministerie van Defensie het OM-rapport wel heeft ontvangen en of er bezwaren zijn aangegeven door het OM voor het openbaar maken van het rapport wat gedeeld is het met ministerie? Zo nee, waarom zou de Kamer deze informatie, die aan het ministerie wel is toegekomen, niet (eventueel vertrouwelijk) kunnen inzien?
Zie ook het antwoord op vragen 11 en 22. Zoals vermeld in het feitenrelaas van 5 november (Kamerstuk 27 925, nr. 663) is het Ministerie van Defensie in februari 2018 ambtelijk geïnformeerd dat het OM geen aanleiding zag voor vervolgonderzoek naar de vier gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet. De Minister van Defensie is destijds geïnformeerd over de uitkomsten van het onderzoek van het OM maar heeft destijds geen inzage gehad in het ambtsbericht.
Kunt u aangeven (uitgebreid) wat de werkwijze is van het OM die onderzoek doet naar wapeninzet van Defensie en wat de grondslag is van het OM voor het doen van vervolgonderzoek of onderzoek naar de toedracht van burgerslachtoffers?
De werkwijze van het OM inzake meldingen van geweldsaanwending door militairen staat beschreven in de OM-beleidsregel gepubliceerd in de Staatscourant 2006, 233. Daarnaast is het vaststaand beleid dat indien door een geweldsaanwending mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen, het OM een feitenonderzoek start. Dit onderzoek is gericht op het (zoveel als mogelijk) vaststellen van de feiten en omstandigheden waaronder de mogelijke burgerslachtoffers zijn gevallen.
Herinnert u zich de volgende passage in de brief van het kabinet van 25 november 2018: «Het AAR werd op 3 juni 2015 gedeeld met de hulpofficier van Justitie (KMar-medewerker) ter plaatse. Dit AAR is op 29 juni 2015 door het OM in Nederland ontvangen. In dit rapport werd enkel melding gemaakt van aanzienlijke schade aan diverse gebouwen, waardoor het destijds voor het OM geen aanleiding gaf tot het instellen van nader onderzoek»? Kunt u aangeven in welke mate, aangezien gedeeltelijk wordt geciteerd uit het rapport, het OM opmerkt dat ze vermoedens hebben van burgerslachtoffers, maar dit niet op dat moment verder kunnen onderzoeken?2
Het rapport waarnaar wordt verwezen in de passage in de Kamerbrief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) is het After Action Report. Omdat in dat rapport geen melding werd gemaakt van (mogelijke) burgerslachtoffers, gaf dat rapport het OM, zoals aangegeven, geen aanleiding tot het instellen van nader onderzoek. Op 1 maart 2016 stelde het Ministerie van Defensie het OM op de hoogte van het aanvullende onderzoek van CENTCOM dat uitwees dat het probable (aannemelijk) was dat er burgerslachtoffers waren gevallen. Nog diezelfde dag startte het OM een feitenonderzoek naar de wapeninzet en de omstandigheden waarin dit was gebeurd.
Kan de Minister van Defensie uiteenzetten wat de kabinetsprocedures zijn bij mogelijke burgerslachtoffers en op welke wijze informatieoverdracht en -procedures werken tussen andere bewindspersonen en de Minister?
De afspraken die reeds zijn vastgelegd in de in antwoord op vraag 12 genoemde interne interdepartementale nota «Procedure minimaliseren/melden burgerslachtoffers», gedateerd op 16 januari 2015, blijven onverminderd van kracht. In het debat van 28 november jl. is door de Minister-President het belang benadrukt van informatie delen en daar in gezamenlijkheid over spreken. In dat kader heeft hij gewezen op de introductie in 2017 van twee ministeriële onderraden die zien op missies en operaties te weten de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) en de Raad voor Defensie en Internationale Aangelegenheden (RDIA).
De Kamer is in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) en naar aanleiding van het verzoek van enkele leden van de Kamer om een uitgebreidere toelichting vervolgens in de brief van 25 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 673) geïnformeerd over de toekomstige werkwijze inzake transparantie over burgerslachtoffers. De Minister van Defensie heeft tijdens de debatten met de Tweede Kamer over burgerslachtoffers toegezegd een aantal zaken nader te onderzoeken. Het streven is om de Kamer voor het Voorjaarsreces een brief te sturen waarin een stand van zaken wordt gegeven.
Kunt u specifiek aangeven wat het verschil is met de werkwijze en procedure van 2015 en de wijzigingen zoals doorgevoerd en de huidige werkwijze van het kabinet?
Zie antwoord vraag 26.
Jarenlange misleiding over de oorlog in Afghanistan |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «At war with the truth», over leugens en bedrog over de oorlog in Afghanistan?1
Ja.
Wat is uw reactie op het gegeven dat uit voorheen geheime documenten, hoofdzakelijk bestaande uit enkele duizenden pagina’s aan interviews met belangrijke, vooral Amerikaanse betrokkenen, blijkt dat continu niet de waarheid is verteld over de oorlog in Afghanistan?
De vrijgegeven stukken bevatten interviews met personen die op verschillende momenten en op verschillende posities deel hebben genomen aan internationale inzet in Afghanistan. De uitlatingen komen voor rekening van deze personen. Het kabinet heeft kennisgenomen van de individuele opvattingen van de door SIGAR geïnterviewde personen, zoals deze door de Washington Post zijn gepubliceerd.
De berichtgeving onderstreept de complexiteit waarmee het opereren Afghanistan gepaard gaat. Voor de appreciatie verwijst het kabinet naar de brief die uw Kamer vandaag ontvangt.
Hoe beoordeelt u het gegeven dat verschillende geïnterviewden stellen dat het publiek bewust is misleid?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de uitlating van John Sopko, de Special Inspector General for Afghanistan Reconstruction die de interviews afnam, dat uit de documenten blijkt dat er constant is gelogen? Begrijpt u dit? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de constatering dat is weggekeken van de enorme corruptie in Afghanistan, die voor een belangrijk deel door westers geld zelf is veroorzaakt?
Dat er sprake is van corruptieproblematiek in Afghanistan wordt door het kabinet erkend. Uw Kamer is meermaals geïnformeerd over de hardnekkigheid van corruptie in Afghanistan (Kamerstuk 27 925 nr. 254, nr. 398, nr. 415, nr. 472). In 2018 legden donoren en de Afghaanse overheid concrete afspraken over onder andere anti-corruptie maatregelen vast in het zogenaamde Geneva Mutual Accountability Framework. Nederland zet daarnaast in op goede monitoring van ontwikkelingsprojecten en geeft haar inzet vorm door veelal bij te dragen via zogeheten Multi Partner Trust Funds. Deze fondsen kennen verschillende internationale organisaties die optreden als administrator en trustee. Daarnaast speelt Nederland een actieve rol in het doorvoeren van veranderingen om hardnekkige corruptie te bestrijden, zoals in het verleden in het LOTFA – zie de nadere toelichting in de brief die uw Kamer vandaag ontvangt.
Wat vindt u van de enorme discrepantie tussen publieke uitlatingen over progressie die geboekt zou zijn bij het trainen van Afghaans veiligheidspersoneel en de uitlatingen van direct betrokkenen hierover, in het bijzonder dat een derde van de politierekruten zou bestaan uit drugsverslaafden en Taliban en de Afghaanse veiligheidsdiensten nooit in staat zullen zijn de Taliban te verslaan?
De vrijgegeven stukken bevatten interviews met personen die op verschillende momenten en op verschillende posities deel hebben genomen aan internationale inzet in Afghanistan. De aangehaalde uitlating komen voor rekening van deze personen.
De Kamer is meermaals geïnformeerd dat het een proces is van lange adem voordat de veiligheidstroepen op eigen benen kunnen staan (Kamerstuk 27 925, nr. 325, nr. 604, 29 521, nr. 254). Ook is aan de Kamer gemeld dat een inclusief, intra-Afghaans vredesproces dat gesteund wordt door de regio volgens het kabinet de grootste kans biedt op een duurzame vrede in Afghanistan (Kamerstuk 29 521; 27 925, nr. 383).
Hoe is het mogelijk dat de Taliban terrein wint, maar in publieke uitingen de bevolking steeds is voorgehouden dat progressie wordt geboekt? Hoe verklaart u dat de bevolking al ruim 18 jaar hoort dat vooruitgang en belangrijke successen worden geboekt in Afghanistan, maar tegelijk de Taliban meer terrein in handen hebben dan ooit sinds 2001?
Afghanistan staat er in 2020 beter voor dan in 2001. De internationale inzet heeft ervoor gezorgd dat het land stappen kon zetten op het gebied van sociaaleconomische ontwikkeling, onderwijs, vrouwenrechten, goed bestuur en de opbouw van een eigen veiligheidsapparaat. De inspanningen hebben er tevens toe geleid dat Afghanistan niet langer een uitvalsbasis is voor terroristische aanvallen op doelen in het Westen. Maar de vooruitgang is relatief en op sommige vlakken zijn in recente jaren juist stappen achteruit gezet. Dat geldt met name voor de veiligheidssituatie. Nadat de verantwoordelijkheid voor veiligheid in 2014 werd overgedragen aan de Afghaanse autoriteiten heeft de Taliban aan terrein gewonnen, zoals ook eerder aan uw Kamer gemeld (Kamerstuk 27 925 nr. 601, nr. 611). De opbouw van de Afghaanse strijdkrachten (Afghan National Defence and Security Forces – ANDSF) is in de tussentijd voortgezet, maar heeft de verslechtering van de veiligheidssituatie niet kunnen voorkomen. De ANDSF zijn nog niet in staat volledig zelfstandig de veiligheid in het land te garanderen.
Vindt u het een ernstige zaak dat een geïnterviewde stelt dat de waarheid zelden welkom was op het militaire hoofdkwartier in Kabul?
Ja. Het kabinet onderstreept het belang van transparantie over wat er wel en niet goed gaat bij militaire en andere inzet in het buitenland. Dit wordt ook geadresseerd in de beleidsreactie op de postmissiebeoordeling (PMB) Kunduz die vandaag aan uw Kamer is gestuurd. Alleen door transparant te zijn kan verantwoording worden afgelegd en kunnen lessen worden geleerd.
Hoe beoordeelt u, tegen de achtergrond van uw eigen uitlatingen en die van uw voorgangers over de voortgang van de oorlog in Afghanistan, het beeld van leugens en bedrog dat uit berichtgeving over de documenten met interviews naar buiten is gekomen? Is in Nederland ook een rooskleuriger beeld van de oorlog neergezet dan de feiten rechtvaardigden?
De complexiteit en fragiliteit van de situatie in Afghanistan is meermaals benadrukt in de communicatie over de Nederlandse inzet in Afghanistan. Ook de doelstellingen van de regering zijn altijd zo realistisch mogelijk verwoord. Desalniettemin wijst de PMB Kunduz uit dat het kabinet ook de hand in eigen boezem moet steken. Voor de appreciatie van de berichten in de Washington Post verwijst het kabinet naar de brief die uw Kamer vandaag ontvangt. Ook verwijst het kabinet naar de PMB Kunduz en de beleidsreactie daarop, die uw Kamer ook vandaag ontvangt.
Zo nee, op welke onderdelen week de communicatie over de oorlog in Afghanistan in Nederland dan af van uitlatingen die Amerikaanse leiders hierover deden?
Zie het antwoord op vraag 9.
Vernietiging van Europees gefinancierde projecten in Palestina |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bennett to EU: «We’ll destroy your construction in Area C»»?1
Ja.
Klopt het dat de Israëlische Minister van Defensie tijdens een recente ontmoeting met de ambassadeur van de EU in Israël heeft gezegd dat door de EU of afzonderlijke EU-landen (mede)gefinancierde projecten in bezet Palestijns gebied gesloopt zullen worden? Wat is er precies gezegd?
Het bericht is gebaseerd op een besloten briefing voor de EU-ambassadeurs door Minister Bennett. Hierbij is een breed scala aan onderwerpen aan de orde gekomen, waarbij de EU-ambassadeurs de EU-positie hebben toegelicht.
Klopt het dat een vertegenwoordiger van Nederland bij dit gesprek aanwezig was? Wat is er ingebracht tegen de mededeling van de Israëlische Minister?
Zie antwoord vraag 2.
Wat stelt u Israël in het vooruitzicht als het land doorgaat met de sloop van door de EU of afzonderlijke EU-landen (mede)gefinancierde projecten in bezet Palestijns gebied? Vindt u dat het tijd wordt hier harder tegen op te treden, bijvoorbeeld door gerichte sancties? Zo nee, hoe denkt u dan Israël van het voornemen tot sloop af te laten zien?
Als bezettende mogendheid is het Israël op basis van het bezettingsrecht verboden roerende of onroerende goederen te vernielen, behoudens in de uitzonderlijke gevallen waarin militaire operaties een zodanige vernieling noodzakelijk maken. Het is aan Israël om in elk concreet geval aan te tonen dat er sprake is van een dergelijke uitzondering.
Er is in EU-verband afgesproken dat lidstaten en EU-instellingen om schadevergoeding kunnen vragen in geval van sloop door Israël. Nederland en andere EU lidstaten hebben in voorkomende gevallen om schadevergoeding gevraagd, wat Israël weigerde omdat Israël van mening is dat de sloop wel gerechtvaardigd is.
Nederland en de EU spreken Israël consequent aan op diens nederzettingenbeleid, inclusief het weigeren van bouwvergunningen voor Palestijnen en de sloop van Palestijnse bezittingen. Het overgrote deel van de Europese projecten kan mede hierdoor doorgang vinden zonder sloop.
De Nederlandse inzet is erop gericht om in geval van dreigende sloop of confiscatie schade te voorkomen. Wanneer er wel wordt overgegaan tot sloop of confiscatie vraagt Nederland om schadevergoeding en/of teruggave van geconfisqueerde goederen. Nederland zal ook desgevraagd verzoeken om steun voor schadevergoeding door andere EU-partners steunen. Nederland ondersteunt daarnaast organisaties die Palestijnen juridische bijstand verlenen in geval dat zij geconfronteerd worden met dreigende sloop of confiscatie van goederen.
Sloop van Palestijnse bezittingen, ongeacht of deze door donoren zijn gefinancierd, ondermijnt de Palestijnse economische ontwikkeling en draagt bij aan de ongelijkheid tussen Israëliërs en Palestijnen. Hierdoor maakt het vrede moeilijker. Het kabinet verwacht van Israël, en overigens ook van de Palestijnse Autoriteit, dat die afziet van stappen die de twee-statenoplossing moeilijker maken en zal blijven aandringen op constructieve stappen die vrede en de twee-statenoplossing dichterbij brengen. Het kabinet zet zich in voor een eensgezinde Europese aanpak en sluit geen van de instrumenten van het Europees buitenlands beleid op voorhand uit.
Een rapport over mensenrechtenschendingen in het noorden van Syrië |
|
Sadet Karabulut , Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Syria: Civilians Abused in «Safe Zones»» van Human Rights Watch?1
Ja
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport dat de door Turkije gesteunde Syrian National Army zich in het noorden van Syrië schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden, waaronder executies, plunderingen en het tegenhouden van vluchtelingen?
Alle berichten over mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden zijn zeer zorgelijk, dus ook deze laatste over Noord-Syrië. Er mag wat Nederland betreft geen straffeloosheid bestaan en daarom ondersteunt het kabinet ook meerdere initiatieven die dat bestrijden. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM).
Deelt u de analyse dat Turkije hier een verantwoordelijkheid heeft, namelijk dat het deze schendingen moet onderzoeken, schuldigen moet straffen en ervoor moet zorgen dat het stopt?
Er mag wat Nederland betreft geen straffeloosheid bestaan en daarom ondersteunt het kabinet ook meerdere initiatieven die dat bestrijden. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM). Turkije heeft wat betreft het kabinet een duidelijke verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen om schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht te stoppen, en meldingen daarover te onderzoeken. Nederland roept Turkije hier ook voortdurend toe op, ook in bilaterale contacten op politiek niveau. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu zegde publiekelijk toe dat Turkije meldingen van mensenrechtenschendingen zal onderzoeken.
Deelt u de analyse dat Turkije bevindingen zoals beschreven in het rapport van Human Rights Watchniet serieus neemt? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe dringt u er bij Turkije op aan dat mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in het noorden van Syrië worden beëindigd en vluchtelingen veilig terug kunnen keren? Welke gevolgen bepleit u als Turkije dit niet doet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of en in welke mate de Syrian National Army bestaat uit (strijders van) groepen die eerder van Nederland zogenaamde niet-letale steun ontvingen? Wat vindt u hiervan?
In verband met herleidbaarheid naar de namen van de gematigde gewapende groepen die voorheen door Nederland gesteund zijn kan hier in het openbaar niet op in worden gegaan. Uw Kamer is hier vertrouwelijk over geïnformeerd.
Van hoeveel strijders, strijdgroepen en/of rebellengroepen die door Nederland voorzien zijn van niet-letale steun is bekend dat zij meestrijden met Turkije?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer heeft u voor het laatst contact gehad met strijders, strijdgroepen en/of rebellengroepen die niet-letale steun hebben ontvangen?
Als onderdeel van het onderzoek naar de betrokkenheid van eerder door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen bij deze militaire operatie is op 7 december voor het laatst contact gehad met een van deze strijdgroepen.
In hoeverre acht u het problematisch dat met Nederlandse steunmaterialen gevochten wordt tegen de Syrische Koerden, een NAVO-bondgenoot?
De Syrische Koerden als bevolkingsgroep kennen vele verschillende partijen en groeperingen, waaronder het aan de PKK gelieerde PYD, maar ook bijvoorbeeld de Kurdish National Council. Geen van deze groepen kan echter aangemerkt worden als NAVO-bondgenoot.
Ten aanzien van operatie Peace Spring kan gesteld worden dat er geen indicatie is gevonden dat door Nederland geleverde goederen zijn ingezet in de strijd. Tegelijkertijd kan het kabinet ook niet uitsluiten dat dat wel is gebeurd. In het algemeen kan worden gesteld dat de door Nederland geleverde goederen aan gebruik onderhevig waren. In eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat goederen als voedselpakketten en medicijnen al grotendeels geconsumeerd zijn en de gemiddelde levensduur van een geleverd voertuig in de Syrische context naar schatting zes tot acht maanden was (kamerstuk 32623–229). Maar het is ook mogelijk dat sommige (onderdelen van) voertuigen die Nederland leverde wel zijn ingezet (zie ook Kamerbrief onderzoek betrokkenheid NLA-groepen bij operatie Peace Spring d.d. 17 december).
Door Centcom erkende burgerslachtoffers in Irak en Syrië |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kunt u bevestigen dat de coalitie, die onder leiding van de VS oorlog voert in Irak en Syrië, Centcom, erkent bij die strijd ten minste 1346 burgers te hebben gedood?1
Klopt het dat dit bevestigde dan wel geverifieerde burgerdoden betreft? Zo nee, waarom niet? Welke definitie van bevestigd dan wel geverifieerd wordt door Centcom gehanteerd?
Het betreft hier het totaal aantal burgerslachtoffers waarvan CENTCOM heeft kunnen bevestigen dat is omgekomen als gevolg van coalitieoptreden. Door te spreken van «ten minste» 1.347 burgerslachtoffers geeft CENTCOM aan het niet uit te sluiten dat er mogelijk meer burgerslachtoffers zijn gevallen, maar dat men in deze gevallen niet in staat is gebleken om specifieke aantallen te bevestigen.
Zoals eerder aan uw Kamer is gemeld (Kamerstuk 27 925, nr. 673) wordt wanneer er sprake is van een vermoeden en/of melding van burgerslachtoffers volgens de standaard CENTCOM-procedure onderzoek uitgevoerd. In het initiële rapport dat wordt opgemaakt, het zogenaamde CIVCAS Credibility Assessment Report, staan de eerste bevindingen en wordt reeds beoordeeld of een vermoeden/melding dat er burgerslachtoffers zijn gevallen credible of non-credible (geloofwaardig of niet-geloofwaardig) wordt geacht. In het meest recente maandelijkse overzicht dat ingaat op mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden staat in meer detail beschreven wat hieronder wordt verstaan.3
Op basis waarvan worden deze 1346 burgerdoden beschouwd als bevestigd dan wel geverifieerd? Welk type bronnen ligt hieraan ten grondslag?
In Kamerstuk 27 925, nr. 670 en Kamerstuk 27 925, nr. 673 is reeds aangegeven dat CENTCOM het beste is toegerust om een dergelijk onderzoek uit te voeren. Omdat de aansturing van de operatie vanuit CENTCOM plaatsvindt is enkel op die locatie alle informatie bekend over welk land op een bepaalde datum, tijd en locatie een luchtaanval heeft uitgevoerd. Daarnaast beschikt CENTCOM, zeker ten opzichte van een land als Nederland, over veel meer expertise, capaciteit en inlichtingenproducten (incl. van andere coalitiepartners) om onderzoek te kunnen doen naar de betrouwbaarheid van meldingen.
Zoals in het meest recente maandelijkse overzicht dat ingaat op mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden staat beschreven, maakt CENTCOM bij het onderzoek naar mogelijke burgerslachtoffers allereerst gebruik van alle informatie die bij CENTCOM zelf beschikbaar is. Dit betreft bijvoorbeeld inlichtingenproducten (incl. van andere coalitiepartners) en de rapportages die na de aanval worden opgemaakt door het land dat bij de betreffende wapeninzet betrokken was. Daarnaast wordt door CENTCOM ook informatie van derden betrokken indien deze beschikbaar is. Dit kan bijvoorbeeld informatie betreffen uit open bronnen of informatie die wordt aangeleverd door internationale organisaties en/of ngo’s.
Van welke bronnen CENTCOM gebruik kan maken verschilt per onderzochte wapeninzet.
Zijn in dit door Centcom erkende aantal burgerdoden ook doden opgenomen van de Nederlandse aanval op Hawija in de nacht van 2 op 3 juni 2015? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
Zie ook het antwoord op vraag 1. CENTCOM heeft nooit een nauwkeurige vaststelling kunnen maken van het aantal burgerslachtoffers ten gevolge van de Nederlandse wapeninzet in de nacht van 2 op 3 juni in Hawija. Bij navraag geeft CENTCOM aan dat vanwege het feit dat men nooit een aantal heeft kunnen bevestigen, de burgerslachtoffers die zeer waarschijnlijk bij deze wapeninzet zijn gevallen geen onderdeel uitmaken van het totaal aantal van 1.347 door CENTCOM bevestigde burgerslachtoffers ten gevolge van acties van de anti-ISIS coalitie.
Zijn in dit door Centcom erkende aantal burgerdoden ook doden opgenomen van de Nederlandse aanval op Mosul in de nacht van 20 op 21 september 2015? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
De uitkomst van het onderzoek van CENTCOM (reeds aangehaald in Kamerstuk 27 925, nr. 670, Kamerstuk 27 925, nr. 663 en Kamerstuk kenmerk 2019D48072) naar de melding dat er vier burgerslachtoffers zijn gevallen bij deze wapeninzet is dat dit credible (geloofwaardig) wordt geacht4. In tegenstelling tot de genoemde wapeninzet in Hawija heeft CENTCOM in dit geval het aantal burgerslachtoffers daarmee wel bevestigd. Bij navraag geeft CENTCOM aan dat dit aantal daarom inderdaad is opgenomen in het totaal aantal van 1.347 door CENTCOM bevestigde burgerslachtoffers ten gevolge van acties van de anti-ISIS coalitie.
Bent u bekend met het eerder dit jaar door het Amerikaanse Ministerie van Defensie, in samenwerking met de National Defense University, gedeeltelijk vrijgegeven rapport over burgerslachtoffers?2
Ja.
Kunt u bevestigen, zoals in het rapport staat, dat de in de tabel op pagina 3 weergegeven burgerdoden door de coalitie bevestigde burgerdoden betreft? Zo nee, waarom niet?
Bij navraag geeft CENTCOM aan dat het hier inderdaad door de coalitie bevestigde burgerslachtoffers betreft.
Klopt het dat de plotselinge toename van het aantal burgerdoden in juni 2015 (vooral) betrekking heeft op de aanval op Hawija, waarvoor Nederland verantwoordelijk is? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie het antwoord op vraag 4. De genoemde tabel beslaat periodes van twee maanden. In de periode mei tot juli 2015 werd er door de Coalitie zeer intensief gebombardeerd in Irak. Zoals reeds gemeld (Kamerstuk 27 925, nr. 673) voerde de Coalitie in deze periode alleen al in de omgeving Kirkuk ruim 40 luchtaanvallen uit. Uit de tabel kan opgemaakt worden dat CENTCOM op basis van onderzoeken naar mogelijke burgerslachtoffers ten gevolge van de wapeninzet van de Coalitie in deze periode heeft kunnen bevestigen dat daarbij een hoger aantal burgerslachtoffers is gevallen dan in de periode daarvoor en de periode daarna.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over de Nederlandse bijdrage aan de anti-ISIS coalitie en veiligheidsinzet in Irak in 2020 en 2021, die nu gepland staat op 19 december 2019?
Ja.
Een 'family day' |
|
André Bosman (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Martijn van Helvert (CDA), John Kerstens (PvdA), Frank Wassenberg (PvdD), Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66), Femke Merel Arissen (PvdT), Henk Krol (50PLUS), Salima Belhaj (D66), Peter Kwint , Sadet Karabulut , Chris Stoffer (SGP), Kirsten van den Hul (PvdA), Wybren van Haga (Lid-Haga), Isabelle Diks (GL), Joël Voordewind (CU), Eppo Bruins (CU), Harm Beertema (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het fenomeen van «family day» zoals gebruikelijk bij terugkeer van Amerikaanse troepen die op uitzending/missie/deployement zijn geweest?
Ja.
Bent u bereid om een dergelijke mogelijkheid om kinderen van wie de vader of moeder op militaire uitzending/missie/deployement is geweest gelijk na terugkomst een dag vrij te geven van school, ook in Nederland mogelijk te maken?
Ik begrijp het verzoek van de leden van uw Kamer. Op grond van de artikelen 11, onderdeel g, en 14 van de Leerplichtwet 1969kan het hoofd van de school of instelling verlof verlenen aan leerlingen voor maximaal tien dagen per schooljaar. Het gaat hier om een tijdelijke vrijstelling van de leerplicht op grond van «andere gewichtige omstandigheden». De terugkomst van een ouder van een militaire missie valt hier mijn inziens onder, omdat dit een bijzondere aangelegenheid is.
Omdat ik het een begrijpelijk verzoek vind, zal ik aan alle scholen een brief sturen waarin ik erop zal wijzen dat de genoemde situatie onder deze bestaande mogelijkheid valt waarvoor een bijzondere vorm van verlof is toegestaan. De terugkomst van een vader of moeder is een heugelijk gebeurtenis waar kinderen bij moeten kunnen zijn.
Op welke termijn kunt u dat invoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang?
Zie antwoord vraag 2.
Een passage uit het boek Missie F-16 over mogelijke burgerslachtoffers in Irak |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het boek Missie F-16, in het bijzonder met de passage op bladzijde 234 waarin een F-16-vlieger vertelt over een vijfde casus met mogelijke burgerdoden door Nederlands optreden in Irak?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat met Kerst 2014 een Nederlandse F-16 een aanval uitvoerde op een voertuig toen opeens twee brommers van de andere kant passeerden? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Dit gaat over een wapeninzet in de eerste inzetperiode tussen 2014 en 2016. Daarbij rees kort na de aanval twijfel of er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers. Dit werd gemeld door de analisten die vanuit het coalitiehoofdkwartier in Qatar met de operatie hadden kunnen meekijken. Deze melding is opgenomen in het After Action Report. Er kon echter vrijwel direct worden vastgesteld dat van burgerslachtoffers geen sprake was. Het Ministerie van Defensie zag daarom geen aanleiding om een onderzoek in te stellen naar dit geval. Naar aanleiding van de initiële melding uit het coalitiehoofdkwartier heeft CENTCOM, conform de eigen voorschriften, de wapeninzet onderzocht. De conclusie was eveneens dat er geen sprake was van burgerslachtoffers.
Overigens concludeert ook Airwars in de door uw Kamer aangehaalde bron dat er bij de beschreven wapeninzet geen sprake was van burgerslachtoffers («Airwars grading: discounted»).
Klopt het, zoals de F-16-vlieger meldt, dat de brommers, die niet het doelwit van de aanval waren, werden besproeid met kogels? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Zie antwoord vraag 2.
Betreft dit de aanval waar monitororganisatie Airwars eerder over heeft gepubliceerd?2
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat deze casus nooit aan de Kamer is gemeld? Zo ja, waarom is dat het geval?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er allemaal gedaan om te onderzoeken, door Nederland of door de coalitie, of bij deze aanval (mogelijk) burgerslachtoffers zijn gevallen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid onderzoeken naar dit incident, van Nederland of de coalitie, met de Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere aanvallen, die niet aan de Kamer zijn gemeld, waarvoor Nederland verantwoordelijk is en waarover Airwars heeft bericht, omdat er (mogelijk) burgerslachtoffers bij zijn gevallen? Zo nee, hoe is dit uitgesloten? Zo ja, kunt u hier een overzicht van geven?
Binnen de anti-ISIS coalitie is afgesproken dat meldingen van derden over mogelijke nevenschade of burgerslachtoffers in behandeling worden genomen door CENTCOM. CENTCOM beschikt immers over de informatie over welk land op een bepaalde datum, tijd en locatie een luchtaanval heeft uitgevoerd en heeft bovendien meer expertise, capaciteit en inlichtingenproducten om onderzoek te kunnen doen naar de betrouwbaarheid van meldingen. CENTCOM neemt dus kennis van alle meldingen van mogelijke burgerslachtoffers die aan het adres van de coalitie worden gemaakt, bijvoorbeeld door Airwars. Maandelijks publiceert CENTCOM namens de coalitie een openbaar overzicht dat in gaat op meldingen van mogelijke burgerslachtoffers als gevolg van coalitieoptreden.
Uw Kamer is geïnformeerd over de vier gevallen die door Defensie en/of het OM zijn onderzocht waarbij mogelijk sprake is van burgerslachtoffers als gevolg van Nederlandse wapeninzet. Op dit moment lopen er, voor zover bekend, geen onderzoeken meer.
Bent u bereid deze vragen spoedig te beantwoorden, nog voor het debat over burgerslachtoffers dat waarschijnlijk volgende week plaatsvindt?
Ja.
Nederlands vetorecht in geval van inzet kernwapens |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Is het bericht juist dat Nederland geen vetorecht heeft in geval de VS besluit tot inzet van kernwapens?1
Nederland heeft binnen de NAVO een kernwapentaak. Hiermee is één squadron F-16’s belast. Besluitvorming binnen de NAVO vindt plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland vereist is.
Over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, alsmede de precieze procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Bent u bereid alsnog een vetorecht te eisen bij de Amerikanen over de inzet van kernwapens die in beheer zijn van de Nederlandse krijgsmacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze is het juridisch vastgelegd dat Nederlandse militairen, piloten en ondersteunend personeel worden ingezet bij de uitvoering van de Amerikaanse beslissing tot de inzet van het kernwapen? Kunt u de overeenkomst met de Amerikaanse regering ter inzage aan de Kamer beschikbaar stellen?
Zie antwoord vraag 1.
Hebt u kennis genomen van het artikel «Mijn job? Atoombommen onder straaljagers hangen», waarin een Belgische ex-militair vertelt over zijn werk op vliegbasis Kleine Brogel, waar dezelfde soort kernwapens liggen als in Volkel?2 Kunt u bevestigen dat de procedures in Volkel vergelijkbaar zijn? Zo nee, hoe zijn of waren de procedures in Volkel?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat er een specifieke regeling voor Nederlands militair personeel om af te zien van de uitvoering van het bevel tot afvuren van kernwapen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt de tekst daarvan met de Kamer delen? Deelt u de opvatting dat een dergelijk gewetens- of politiek bezwaar dient te worden gehonoreerd? Zo nee, waarom niet?
Nucleaire besluitvorming binnen NAVO vindt plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de bondgenoten. Dat houdt in dat voor nucleaire besluitvorming per definitie ook de instemming van Nederland vereist is. Zodra een dergelijk besluit binnen NAVO is genomen krijgt dit binnen de krijgsmacht de vorm van een dienstbevel. Het hebben van gewetensbezwaren tegen het uitvoeren van deze taak van Defensie kan gevolgen hebben voor de positie van betrokkene. Voor het beleid met betrekking tot ambtenaren met gewetensbezwaren verwijs ik u graag naar Circulaire MP 33-210 van de Staatssecretaris van Defensie van 15 februari 1989, nr. PB 89/1600/76
Is het juist dat Amerikaanse troepen de leiding hebben bij de uitvoering van veiligstellen bij een ongeval met een kernwapen in Nederland? Zo nee, hoe is deze situatie dan geregeld?
Zoals hiervoor vermeld, kunnen geen mededelingen worden gedaan over locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. De kans dat er iets misgaat met transporten van Amerikaans nucleair materiaal over Nederlands grondgebied is uitzonderlijk klein, maar nooit volledig uit te sluiten. Nederland is daarom goed voorbereid op mogelijke ongevallen. De plannen zijn hiervoor aanwezig en in voorkomend geval wordt gebruik gemaakt van de bestaande Nederlandse crisisbesluitvormingsstructuren. Eenheden van de Verenigde Staten zullen in nauwe samenwerking aansluiten bij deze structuren.
Is het juist dat er een verdrag ten grondslag ligt aan de regeling van het Amerikaans bewind bij gevolgen van een kernongeval en dat dit verdrag de «Agreement between the Government of of the Kingdom of the Netherlands and the Government of the United States of America for Responding to an Occurrence in the Netherlands involving U.S. Nuclear Weapons or Nuclear Component» heet? Is het juist dat het in 1992 is overeengekomen?3 Bent u bereid dit verdrag aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken kunnen geen mededelingen worden gedaan over eventuele bilaterale of multilaterale overeenkomsten die verband houden met de kernwapentaak van Nederland. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Op welke wijze was de organisatie van rampenbestrijding in geval van een kernongeval geregeld vóór 1992?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid de B-61-11 niet te vervangen als deze voor vernieuwing c.q. modernisering naar Amerika worden gestuurd?4
De Kamer is herhaaldelijk geïnformeerd over de modernisering van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, meest recentelijk in antwoord op Kamervragen van Karabulut c.s. in 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 2001). Zoals eerder bekend gesteld, hebben de Verenigde Staten een levensduurverlengingsprogramma, het zogenaamde Life Extension Program (LEP), met als doel de veiligheid, beveiliging en effectiviteit van onder meer het type B61 blijvend te garanderen. Het LEP betreft Amerikaanse kernwapens, dus NAVO-bondgenoten hebben geen zeggenschap over deze modernisering.
Bent u bereid de antwoorden op deze vragen vóór het Algemeen Overleg van 12 december 2019 over het kernwapenbeleid aan de Kamer te sturen?
Ja.
Berichten over marteling van protestleider Zafzafi in Marokko |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met berichten over een gelekt audio bericht over marteling van de ten onrechte veroordeelde protestleider Nasser Zafzafi in Marokko?1 Hoe beoordeelt u deze berichten?
Ik ben bekend met de berichten over het audiobericht waarin de heer Zafzafi spreekt over marteling. De informatie in die berichtgeving geeft aanleiding tot zorg.
Klopt het dat meerdere gevangenen 45 dagen eenzame opsluiting is opgelegd vanwege het lekken van genoemd audio bericht? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Anders dan de informatie die in de media hierover is verschenen beschik ik niet over eigenstandige informatie die deze berichtgeving bevestigt.
Ziet u naar aanleiding van deze berichtgeving aanleiding om bij de Marokkaanse autoriteiten aan te dringen op onafhankelijk onderzoek naar marteling van politiek gevangenen? Zo nee, waarom niet?
Het is in de eerste plaats aan de autoriteiten in Marokko zelf om onderzoek te doen naar aanleiding van deze berichtgeving.
Naar aanleiding van berichten over disciplinaire maatregelen die aan enkele gevangenen waren opgelegd heeft de Marokkaanse nationale mensenrechtenraad (CNDH) begin november een bezoek gebracht aan zes gevangenissen waar rif-activisten zijn gedetineerd. De conclusies van dit bezoek zijn beschikbaar op de website van de CNDH. Daarnaast heeft de CNDH eerder aangegeven een rapport over het gehele Hirak proces te zullen publiceren, dat ook in zal gaan op de arrestaties en de situatie in de gevangenissen.
Ook heeft het Marokkaanse Openbaar Ministerie aangegeven bereid te zijn om een nieuw onderzoek naar de aantijgingen te starten, mits dhr. Zafzafi hier nieuw bewijs voor kan aanleveren.
Bent u bereid vrijlating te bepleiten voor Nasser Zafzafi en andere politieke gevangenen in Marokko? Zo nee, waarom niet?
De Marokkaanse autoriteiten zijn voldoende op de hoogte van de eerdere Nederlandse reactie (referte ook aan ons Kamerdebat, Kamerstuk 34 775 V, nr. 87 en Kamerstuk 32 735, nr. 208). Daarnaast loopt er nog een verzoek tot cassatie.
De besluitvorming over geheimhouding burgerslachtoffers in Irak in 2015 |
|
Sadet Karabulut |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Op welke wijze heeft het Ministerie van Defensie de operatie in Hawija in juni 2015 gevolgd en op welk moment zijn diverse waarnemingen of feiten over deze operatie gemeld aan respectievelijk de Minister van Defensie, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister-President?
Het kabinet verwijst naar de passage over de informatiepositie van ministeries in de begeleidende Kamerbrief en de antwoorden op de Kamervragen van het lid Diks (GroenLinks) over de aanwezigheid van informatie op ministeries over de burgerdoden bij het Nederlandse bombardement op Hawija (specifiek de antwoorden op de vragen 2–8), ingezonden op 7 november, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 916
Kunt u aangeven op welke besluitvormingsmomenten in juni 2015 een bespreking is gevoerd over het bombardement in de Iraakse stad Hawija en over de berichten dat daarbij burgers om het leven zijn gekomen en gewond zijn geraakt? Zo ja, op welke datum is die bespreking of op welke data zijn die besprekingen gevoerd?
Het kabinet verwijst naar de passage over de informatiepositie van ministeries in de begeleidende Kamerbrief en de antwoorden op de Kamervragen van het lid Diks (GroenLinks) over de aanwezigheid van informatie op ministeries over de burgerdoden bij het Nederlandse bombardement op Hawija (specifiek de antwoorden op de vragen 2–8), ingezonden op 7 november 2019 met Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 916. Zoals in het feitenrelaas van 5 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 663) staat vermeld is op 9 juni 2015 de Minister van Defensie gebrieft over de Nederlandse wapeninzet in Hawija op basis van het eigen After Action Report (AAR) en de eerste informatie van CENTCOM. Hoewel het zeer waarschijnlijk is dat bij de Nederlandse wapeninzet in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen is tot op de dag van vandaag is nog altijd niet zeker of en zo ja hoeveel burgerslachtoffers er precies zijn te betreuren.
Klopt het dat de Ministers, die wisten van de burgerslachtoffers die tijdens de operaties in Irak zijn gevallen, samen een vaste onderraad van het kabinet vormen?
In de SMO van 4 juni 2015 meldde het Ministerie van Defensie dat met een aanval van Nederlandse F-16»s een vehicle borneIED faciliteit was vernietigd. Het kabinet verwijst hierbij ook naar de passage over de informatiepositie van ministeries in de begeleidende Kamerbrief en de antwoorden op de Kamervragen van het lid Diks (GroenLinks) over de aanwezigheid van informatie op ministeries over de burgerdoden bij het Nederlandse bombardement op Hawija (specifiek de antwoorden op de vragen 2–8), ingezonden op 7 november 2019 met kenmerk 2019Z21418.
De toenmalige onderraden die onder andere zagen op missies en operaties waren de Raad voor Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (RIV) en de Ministeriële Commissie Veiligheid (MCV). In de RIV hadden standaard zitting de Minister-President, de Vice-Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en de Minister van Justitie en Veiligheid. In de MCV hadden standaard zitting de Minister-President, de Vice-Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie en de Minister van Justitie en Veiligheid. Op basis van de verslagen kan worden vastgesteld dat niet specifiek is gesproken in de toenmalige vaste onderraden van het kabinet over de Nederlandse wapeninzet in Hawija.
De huidige onderraden die zien op missies en operaties zijn de Raad Veiligheid en Inlichtingen (RVI) en de Raad voor Defensie en Internationale Aangelegenheden (RDIA). In de RVI hebben standaard zitting de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. In de RDIA hebben standaard zitting de Minister-President, de Minister van Buitenlandse Zaken, de Minister van Defensie, de Minister van Financiën, de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Economische Zaken en de Minister voor Basis- en voortgezet onderwijs en media. De voortgangsrapportage van 13 april 2018 (Kamerstuk 27 925, nr. 629), waarin de Kamer is geïnformeerd over de uitkomsten van de onderzoeken van het OM naar gevallen waarbij er mogelijk sprake was van burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet, is behandeld in de RVI van 10 april 2018 en vervolgens doorgeleid naar de eerstvolgende ministerraad.
Klopt het dat het hier gaat om de Raad voor Defensie en Internationale Aangelegenheden, of is het de raad die in 2012 de Raad voor de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten heette? Zo nee, welke raad is het dan wel geweest?
Zie antwoord vraag 3.
Als het niet een onderraad van het kabinet betreft, ging het om een ad-hocverband?
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk dat de zaak uitsluitend is besproken in de Stuurgroep Missies en Operaties? Kunt u dit, indien dat zo is, toelichten? Zo ja, welke functionarissen hebben hierover gesproken en zijn die besprekingen met u gedeeld?1
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het ook dat de Minister-President, die in de media meldt zich de kwestie niet te kunnen herinneren, betrokken was bij de beslissing om de aanval op Hawija geheim te houden?2
Nee, van een dergelijke beslissing is nooit sprake geweest.
Is het juist dat de toenmalige Ministers van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking niet van de feiten op de hoogte waren? Zo nee, op welke wijze waren ze ingelicht?3
Zie antwoord vraag 1.
In welk besluitvormingsgremium is besloten over uw plan, over het recente plan van de Minister d.d. 4 november 2019, om transparanter te zijn over voorvallen met burgerslachtoffers?
De Minister van Defensie heeft de Kamer in het algemeen overleg van 28 mei jl. over de voortgangsrapportage strijd tegen ISIS 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 653) reeds toegezegd om na de zomer met een brief te komen over de haalbaarheid van meer transparantie. De concept-Kamerbrief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) is niet besproken in de SMO of in een ministeriële onderraad. De brief is op onderdelen afgestemd met het Ministerie van Justitie en Veiligheid en op ambtelijk niveau ter informatie gedeeld met de ministeries van Algemene Zaken, Buitenlandse Zaken en Justitie en Veiligheid.
Bent u bereid relevante passages uit de notulen van die bijeenkomst(en) aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Is het juist te veronderstellen dat de onderraad Raad Inlichtingen en Veiligheid het voorval in Hawija heeft besproken? Zo ja, wanneer? Wie waren daarbij aanwezig? Zo nee, in welk organisatieverband is de bespreking gevoerd?
Zie antwoord vraag 3.
Is op de besluitvormende vergadering besloten de feiten over burgerslachtoffers geheim te houden? Op welke wijze is het besluit geformuleerd?
Zie antwoord vraag 7.
Een luchtaanval op Mosul, Irak waarbij vier burgers werden gedood |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Slachtoffer Nederlandse aanval ging op zoek naar antwoorden, maar stuitte op een muur van bureaucratie» over een aanval waarbij Basim Razzo zijn vrouw, dochter, neef en zwager verloor en zelf zwaar gewond raakte?1
Ja.
Klopt het dat de uitgebreid in een artikel van de New York Times opgevoerde luchtaanval op Mosul, Irak, in september 2015 de aanval is waar Nederland onlangs erkende verantwoordelijk voor te zijn?2 Zo nee, welk land was hier dan verantwoordelijk voor?
Ja, het Ministerie van Defensie werd op 27 oktober 2015, conform de afspraken in de anti-ISIS coalitie door CENTCOM, het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt, ervan op de hoogte gesteld dat er sprake was van Nederlandse betrokkenheid bij mogelijke burgerslachtoffers bij een aanval in Mosul. Op 14 november 2015 ontving het ministerie het initiële CENTCOM-rapport over de wapeninzet in Mosul. In het rapport werd vastgesteld dat inlichtingen van de anti-ISIS coalitie die hadden geleid tot het identificeren van het doel onjuist waren. Op basis van de door CENTCOM aangehaalde open bronnen waren bij deze aanval zeer waarschijnlijk vier burgerslachtoffers gevallen. Het finale CENTCOM rapport, Closure Report, over de wapeninzet in Mosul is gedateerd op 13 februari 2017 en bevat geen nieuwe informatie ten opzichte van het initiële CENTCOM-rapport.
Hoe is het mogelijk dat in dit specifieke geval het zo gruwelijk mis is gegaan? Wat deugde er niet aan de voorbereiding van de aanval? Welke fouten zijn gemaakt?
Het Nederlandse After Action Report (AAR, van 21 september 2015) van de wapeninzet in Mosul gaf geen aanleiding om aan te nemen dat er mogelijk burgerslachtoffers waren gevallen bij deze wapeninzet. In het initiële CENTCOM-rapport dat het Ministerie van Defensie op 14 november 2015 ontving over de wapeninzet in Mosul werd vastgesteld dat inlichtingen van de anti-ISIS coalitie die hadden geleid tot het identificeren van het doel onjuist waren.
Het aanvullende onderzoek van het Ministerie van Defensie naar de wapeninzet in Mosul concludeerde dat het targeting proces destijds correct was doorlopen en dat op basis van de toen beschikbare inlichtingen geoordeeld kon worden dat het doel een legitiem militair doel betrof. Voorafgaand en tijdens de inzet waren er geen indicaties dat de inlichtingen die geleid hadden tot het identificeren van het doel onjuist waren. Daarmee is de aanval uitgevoerd in overeenstemming met het humanitair oorlogsrecht.
Klopt het dat de coalitie die strijd levert tegen Islamitische Staat vrijwel meteen na de aanval een filmpje hiervan op YouTube plaatste, waarin werd gepretendeerd dat het een geslaagde precisieaanval op een bommenfabriek betrof?
De communicatie over acties van de anti-ISIS coalitie is centraal belegd bij CENTCOM, het hoofdkwartier in de Verenigde Staten dat de anti-ISIS operaties aanstuurt. Het Ministerie van Defensie kan niet bevestigen of een filmpje door CENTCOM op YouTube is geplaatst en/of verwijderd, of uitspraken doen over wat de redenen daarvoor waren.
Waarom is dit filmpje op YouTube geplaatst, terwijl men niet wist wie men had gedood?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat dit filmpje pas vele maanden later van YouTube is gehaald? Waarom heeft dit filmpje nog lange tijd op YouTube gestaan, terwijl men wist dat hetgeen erin beweerd werd niet klopte?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom zijn de burgerdoden van deze aanval lange tijd gerekend tot IS-strijders, terwijl de coalitie dat niet kon weten?
Het is geen staand beleid dat gedode mensen in Irak worden gerekend tot ISIS-strijders als dat niet kan worden bevestigd.
Is het nog steeds staand beleid dat gedode mensen in Irak worden gerekend tot IS-strijders, ook al kan dat niet bevestigd worden? Waarom is voor dit beleid gekozen?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de coalitie al in oktober 2015 onderzoek naar dit incident heeft gedaan en het waarschijnlijk achtte burgers te hebben gedood en in februari 2016 een vervolgonderzoek afrondde? Kunnen deze onderzoeken met de Kamer gedeeld worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 2. Voor wat betreft de rapporten die door CENTCOM worden opgemaakt in het kader van het onderzoek dat CENTCOM standaard uitvoert naar gevallen waarbij door coalitieoptreden mogelijk burgerslachtoffers zijn gevallen, geldt dat deze door de VS gerubriceerd worden. Nederland kan deze rapporten dan ook niet eenzijdig openbaar maken.
Hoe is het mogelijk dat ook na afronding van dit onderzoek de gedode burgers niet meteen werden opgenomen in het overzicht van burgerdoden waarvoor de coalitie verantwoordelijkheid erkent?
De uitgifte van het publieke overzicht van burgerslachtoffers3 door de anti-ISIS coalitie is centraal belegd bij CENTCOM.
Waarom duurde het vijftien maanden voordat de coalitie verantwoordelijkheid erkende voor deze aanval? Waarom kon dit niet eerder, terwijl het slachtoffer zich al veel eerder had gemeld?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is de Kamer niet eerder gemeld dat Nederland (mogelijk) verantwoordelijk was voor de aanval op Mosul waarbij vier burgerdoden vielen, terwijl herhaaldelijk aandacht is gevraagd voor het artikel van de New York Times hierover?
Het vrijgeven van de exacte locatie, datum en het vermoedelijke aantal burgerslachtoffers ten gevolge van Nederlandse wapeninzet had gedurende de hele inzetperiode een te groot risico gevormd voor de nationale, operationele en personele veiligheid. In de Kamerbrief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) en in het feitenrelaas van 5 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 663) is de Kamer geïnformeerd over deze verschillende veiligheidsaspecten en de overwegingen die gedurende de inzet een rol speelden.
Wat vindt u van de beschrijving van de «muur van bureaucratie» waartegen Basim Razzo moest vechten in zijn zoektocht naar antwoorden? Erkent u dat dat het ontzettend moeilijk is voor slachtoffers om hun recht te halen?
Nederland heeft geen contact gezocht met genoemde persoon. Nederland is over deze zaak in contact met CENTCOM en dit loopt nog. Daarnaast geldt dat Nederland in het openbaar geen mededelingen doet over individuele gevallen.
In algemene zin geldt dat in de brief van 4 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 670) voor het eerst details konden worden vrijgeven van betreffende wapeninzet in Mosul en is openbaar geworden dat Nederland bij deze wapeninzet betrokken was. Zoals in het debat van 5 november jl. in reactie op de motie-Belhaj (Kamerstuk 27 925, nr. 668) is aangegeven zal er welwillend worden gekeken naar de mogelijkheden voor een vrijwillige vergoeding aan (de nabestaanden van) de slachtoffers en/of voor de gemeenschappen die het betreft. Hiertoe wordt zo spoedig mogelijk een voorstel voor de Kamer op schrift gesteld. De exacte modaliteiten voor een vergoeding worden op dit moment bestudeerd. Daarbij zal laagdrempeligheid een nadrukkelijk streven zijn.
Klopt het dat Basim Razzo 15.000 dollar is aangeboden, wat is geweigerd omdat zijn kosten oplopen tot vele honderdduizenden dollars? Heeft Nederland dit geld (mede) aangeboden? Wat vindt u van de hoogte van dit bedrag?
Zie antwoord vraag 13.
Wanneer is Nederland op de hoogte gebracht dat Basim Razzo zich meldde bij de coalitie?
Zie antwoord vraag 13.
Heeft Nederland contact gezocht met Basim Razzo? Zo ja, wanneer en waarover is gesproken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Het bericht 'Israëlisch hooggerechtshof keurt uitzetting HRW-directeur goed' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Kirsten van den Hul (PvdA), Sadet Karabulut , Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Israëlisch hooggerechtshof keurt uitzetting HRW-directeur goed» van 5 november 2019?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht in vervolg op uw brief van 26 april 2019 (Kamerstuk 32 735 nr. 241)?
Vanwege de bezorgdheid van het kabinet en de EU over de toenemende druk op mensenrechtenorganisaties en -verdedigers in Israël, en specifiek deze zaak, heeft de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens een kennismakingsgesprek met de Israëlische ambassadeur op 7 november jl. de zorgen over deze dreigende uitzetting nadrukkelijk opgebracht. Na bekendmaking van de uitspraak op 5 november zijn deze zorgen tevens op hoogambtelijk niveau overgebracht.
Welke hoorzittingen hebben medewerkers van de Nederlandse ambassade in Tel Aviv bijgewoond? Welke terugkoppeling heeft u ontvangen over het verloop van de hoorzittingen?
Medewerkers van de ambassade in Tel Aviv hebben alle rechtszittingen bijgewoond (27 juni 2018, 11 maart 2019 en 24 september 2019), inclusief de na elke zitting door het verdedigingsteam van de heer Shakir verzorgde briefing voor aanwezige diplomaten.
De heer Shakir is op 8 februari 2019 ontvangen op het ministerie. Ook is een briefing door de heer Shakir bij de EU Delegatie in Tel Aviv bijgewoond op 7 mei en 11 november 2019. Daarnaast onderhoudt de ambassade nauw contact met de advocaat van de heer Shakir. Op basis van deze contacten heeft de ambassade het ministerie op de hoogte gehouden van het verloop van de zaak.
Komt dit besluit van het Israëlisch hooggerechtshof voor uw onverwacht? En zo nee, waarom niet? En zo ja, heeft u of gaat u naar aanleiding van deze uitspraak contact opnemen met uw Europese collega’s? En zo ja, met welke inzet? En zo nee, waarom niet?
De afgelopen jaren heeft Israël meermaals mensen toegang tot het land en de Palestijnse Gebieden ontzegd vanwege vermeende steun voor de Boycott, Divestment and Sanctionsbeweging (BDS). Wat dat betreft is deze uitspraak niet verrassend. Nieuw is echter wel dat nu voor het eerst iemand zijn/haar werkvergunning om deze reden verliest. Na de uitspraak is onmiddellijk contact gezocht met Europese collega’s. Op 11 november heeft de woordvoerder van de EU Hoge Vertegenwoordiger, mede op verzoek van Nederland, in een verklaring bij Israël aangedrongen op het terugdraaien van het besluit het werkvisum van de heer Shakir te herroepen.
Vormt deze uitspraak voor u aanleiding om de zorgen over de mogelijke uitzetting als gevolg van deze uitspraak, eventueel samen met partners, aan de Israëlische autoriteiten over te brengen? Zo ja, zal dit op hoogambtelijk niveau zijn of neemt u contact op met uw Israëlische ambtsgenoot?
Zie antwoord op vraag 2.
Deelt u de zorgen dat als gevolg van deze uitspraak maatschappelijke organisaties, zoals mensenrechtenverdedigers, ngo’s, Community Based Organisations (CBO’s), sociale bewegingen, vakbonden, religieuze organisaties, belangenverenigingen, diaspora organisaties, media en culturele instellingen welke onmisbaar zijn voor open en vrije samenlevingen, zich niet langer kritisch durven uit te laten over mensenrechten in Israël? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke actie gaat u hierop ondernemen?
Ja. Het kabinet en de EU zijn bezorgd over de toenemende druk op de maatschappelijke ruimte in Israël, waar deze kwestie een voorbeeld van is. Het kabinet vreest dat er signaalwerking van de uitzetting van de heer Shakir uit zal gaan die deze ruimte niet ten goede zal komen. Dit kan er toe leiden dat maatschappelijke organisaties zich niet langer kritisch durven uit te laten of terughoudender worden om bedrijven aan te spreken op de wijze waarop zij invulling geven aan internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO). Daarom dringen Nederland en de EU er bij Israël op aan het voornemen tot uitzetting terug te draaien, zie tevens de antwoorden op vragen 2 en 5. Vanwege het belang van een vrije en open samenleving waarin ook afwijkende meningen worden gehoord en waar het recht op vrijheid van vereniging en vergadering worden beschermd, blijft Nederland Israëlische mensenrechtenorganisaties steunen die zich hier voor inzetten.
Deelt u de zorgen dat maatschappelijke organisaties terughoudender worden om bedrijven aan te spreken op de wijze waarop zij invulling geven aan internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen (IMVO) als gevolg van deze uitspraak van het Hooggerechtshof? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden aangezien Omar Shakir uiterlijk 25 november 2019 Israël zou moeten hebben verlaten?
Ja.
De situatie in Chili |
|
Bram van Ojik (GL), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de aanhoudende onrusten in Chili en de hardhandige respons van de Chileense overheid?
Ik ben bekend met de aanhoudende protesten in Chili, die gepaard gaan met gewelddadig optreden en vernielingen. Zowel door de politie als door demonstranten is geweld gebruikt.
Maakt u zich ook zorgen over het buitenproportionele harde optreden van de overheid en het feit dat bij demonstraties en rellen al 20 demonstranten zijn omgekomen en 4.316 mensen zijn gearresteerd, onder wie honderden minderjarigen? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Het kabinet betreurt het geweld ten zeerste evenals het feit dat hierbij slachtoffers zijn gevallen. Het kabinet deelt de zorgen van de VN over de wijze en mate van inzet van repressieve middelen door de politie zoals traangas en rubberen kogels. Vrijheid van meningsuiting en het recht om te demonstreren zijn fundamentele mensenrechten. Het is van groot belang dat mogelijke schendingen via de daartoe geëigende instanties in Chili worden onderzocht en gestraft. Hoewel een groot deel van de demonstraties vreedzaam verloopt, maakt het kabinet zich ook zorgen over de vernielingen en het geweld dat wordt gebruikt door groepen demonstranten.
Hebt u het geweld van de Chileense overheid tegen demonstranten veroordeeld?
De EU heeft zich uitgesproken tegen elke vorm van geweld in Chili. De president van Chili heeft het belang van respect voor mensenrechten benadrukt, evenals het feit dat mogelijke schendingen dienen te worden aangepakt. De Office of the High Commissioner for Human Rights (OHCHR) doet op uitnodiging van de Chileense regering momenteel onderzoek naar de gewelddadigheden. Het kabinet wacht de resultaten van dat onderzoek af. Tot die tijd worden de ontwikkelingen op de voet gevolgd. Zo spraken de ambassadeurs van de Europese Unie in Chili onder meer met de Chileense Minister van Buitenlandse Zaken en met de Ministerie van Justitie en Mensenrechten, en ontvingen zij de directeur van het Nationale mensenrechteninstituut in Chili, dat de protesten en het optreden van de veiligheidstroepen nauwgezet monitort.
Hebt u uw zorgen over de situatie in Chili geuit bij uw Chileense ambtsgenoot? Zo ja, hoe en wanneer? Zo nee, bent u van plan dit op korte termijn te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet wacht de uitkomst van het OHCHR-onderzoek af, alvorens mogelijke stappen te overwegen. In dat verband is relevant dat ook het onafhankelijke nationale mensenrechteninstituut in Chili momenteel onderzoek doet naar de incidenten.
Gaat u bij uw Chileense ambtsgenoot aandringen op een grondig onderzoek naar de mensenrechtenschendingen tijdens het neerslaan van de protesten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.