Filmrollen van de geheime dienst die mogelijk betrekking hebben op de 'affaire Sanders' |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) omstreeks 2008–2009 een aantal filmrollen heeft gedeponeerd bij het Nationaal Archief die mogelijk te maken hebben met de «affaire Sanders», een interne spionagezaak uit 1946 waarbij ook de toenmalige premier betrokken was?1
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft op 4 oktober 2001 het Archief van het Bureau Nationale Veiligheid, 1945–1946 overgebracht naar het Nationaal Archief.
Klopt het dat het Nationaal Archief deze filmrollen aan het publiek ter beschikking zou moeten stellen, maar dit vooralsnog niet kan omdat deze rollen in een slechte staat verkeren?
Het Archief van het bureau Nationale Veiligheid, 1945–1946 bevat beperkt openbaar materiaal dat op grond van de Archiefwet niet zonder meer aan het publiek ter beschikking kan worden gesteld. De betreffende filmrollen zijn bovendien niet gedigitaliseerd waardoor deze filmrollen nog niet toegankelijk zijn.
Klopt het dat de AIVD wettelijk verplicht is om de kosten van de restauratie van deze filmrollen op zich te nemen, maar hier tot op heden niet toe bereid is geweest?
Het Nationaal Archief en de AIVD bezien in gezamenlijkheid op welke manier, gelet op de kwetsbaarheid van het materiaal, de filmrollen gedigitaliseerd kunnen worden, opdat deze toegankelijk worden, met inachtneming van de beperking van de openbaarheid.
Hoe gaat u verzekeren dat deze filmrollen niet verloren gaan, maar alsnog snel worden gerestaureerd?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u verzekeren dat deze filmrollen na een restauratie ook daadwerkelijk openbaar worden?
Zie antwoord vraag 3.
Het geld dat de oud-topman van Rochdale aan de Staat moet betalen |
|
Sandra Beckerman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hoe kan geld, dat op last van de rechter betaald moet worden door de oud-topman en andere oud-medewerkers van woningcorporatie Rochdale, terugkomen bij de huurders en de woningcorporatie die zijn benadeeld door het wanbeleid van de veroordeelden?1
De rechtszaak waarnaar wordt verwezen was gericht op ontneming van het geldbedrag dat als gevolg van strafbare feiten was verkregen (ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel). Dit volgt op de veroordeling van de voormalige bestuurder van Rochdale inzake witwassen, meineed, belastingontduiking en aannemen van steekpenningen en veroordelingen van twee andere personen voor respectievelijk het verstrekken van steekpenningen en valsheid in geschrifte.
Personen die rechtstreeks schade hebben geleden door een strafbaar feit kunnen zich voor het verkrijgen van schadevergoeding als benadeelde partij voegen in het strafproces of tot drie jaar nadat het geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel is betaald of verhaald, alsnog aan de rechter verzoeken het geldbedrag geheel of gedeeltelijk uit te keren. Er moet dan sprake zijn van rechtstreekse schade als gevolg van de strafbare feiten waarvoor de veroordeelde is veroordeeld. Het is de vraag of in dit geval sprake is van een dergelijk rechtstreeks verband bij Rochdale dan wel de huurders. Zij hebben zich in ieder geval tot op heden niet als benadeelde partij gevoegd in de strafzaak.
Tevens bestaat de mogelijkheid voor een benadeelde partij om een civiele claim in te dienen. Rochdale heeft een civiele zaak aangespannen waarin zij € 6 miljoen van de voormalige bestuurder vordert voor door Rochdale door zijn toedoen geleden schade. Deze claim is echter stilgelegd omdat de voormalige bestuurder van Rochdale persoonlijk failliet is verklaard. Rochdale heeft aangegeven dat indien hij in de toekomst weer over financiële middelen komt te beschikken, Rochdale de zaak zal heropenen.
Het bericht dat de gemeente Groningen de ICT-voorzieningen privatiseert |
|
Ronald van Raak |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de gemeente Groningen voornemens is om alle generieke ICT-voorzieningen te privatiseren, ondanks bezwaren van experts?1
Ja.
Hoeveel gemeenten hebben hun ICT-voorzieningen op vergelijkbare wijze geprivatiseerd?
Op aanbesteding van ICT-diensten zijn Europese en nationale aanbestedingsregels van toepassing. Dat laat onverlet dat er onder omstandigheden ook kan worden gekozen voor het inbesteden (in eigen beheer uitvoeren) van bepaalde diensten. De keuze hiervoor binnen de gemeente is de verantwoordelijkheid van het College van burgemeester en wethouders en de raad van de betreffende gemeenten. De wijze waarop ICT-diensten worden aanbesteed of inbesteed wordt niet centraal vastgelegd. Ik heb hier dus geen overzicht van.
Vindt u het privatiseren van de ICT-voorzieningen van de gemeente Groningen, waarbij ook nog eens vele mensen hun baan verliezen, wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik aangeef in het antwoord op vraag 2 is het aanbesteden of inbesteden van ICT-dienstverlening de verantwoordelijkheid van de gemeenten zelf. De afweging over de gevolgen is aan het College en de Raad. Ik kan als Minister van BZK uw opvatting dat «vele mensen hun baan verliezen» in dit verband noch onderschrijven, noch ontkrachten.
Kunt u garanderen dat de gegevens van de Groningse inwoners veilig zijn, wanneer de ICT-voorzieningen van de gemeente worden geprivatiseerd? Zo nee, wat gaat u doen om deze veiligheid te garanderen?
Veiligheid is altijd een streven en is nooit te garanderen. Gemeenten doen er alles aan om de veiligheid te realiseren. Bij aanbesteding of inbesteding van de ICT-diensten blijft de aanbestedende dienst verantwoordelijk voor de bescherming van persoonsgegevens. Daarop is de Wet bescherming persoonsgevens van toepassing. De Autoriteit Persoonsgegevens ziet daarop toe. Om de veiligheid van gegevens te garanderen hebben de gemeenten zich gecommitteerd aan de Baseline Informatiebeveiliging voor Gemeenten (BIG). Aanbesteding of uitbesteding verandert daar niets aan.
Deelt u de zorg dat op deze manier waardevolle ICT-kennis binnen decentrale overheden verdwijnt, zeker nu tweederde van de gemeenten te maken heeft met datalekken?2
Uitbesteden van dienstverlening op het vlak van ICT is en blijft een gemeentelijke afweging. Het is noodzakelijk dat de gemeente in die gevallen een passend opdrachtgeverschap inricht met een daarvoor voldoende inhoudelijke kennis en ervaring. Uitbesteding en/of samenwerking helpt in die zin gemeenten te voorzien in op dit moment schaarse kennis en vaardigheden van de uitvoering van ICT. Deze schaarste doet zich overigens niet alleen bij gemeenten voor.
Uitbesteding van ICT is op zichzelf geen factor bij het voorkomen van datalekken. De gemeente dient passende technische en organisatorische maatregelen te nemen ter voorkoming van datalekken, dit is ook in een situatie van uitbesteding goed mogelijk. Waar nodig wordt, ingevolge de wet bescherming persoonsgegevens (Wbp), een verwerkersovereenkomst opgesteld waarin de afspraken over de omgang met persoonsgegevens worden vastgelegd.
Kunt u aangeven waarom het Bureau ICT Toetsing (BIT) heeft aangegeven dat er bij dit project geen BIT-toets mogelijk was?
In het Instellingsbesluit tijdelijk Bureau ICT-toetsing (Staatscourant Nr. 21178, 23 juli 2015) wordt het bureau belast met de taak te adviseren over de risico’s en slaagkans van ICT-projecten bij ministeries en publiekrechtelijke zelfstandige bestuursorganen, zoals bedoeld in artikel 4 van de Kaderwet zelfstandige bestuursorganen. Het bureau heeft geen bevoegdheid om te adviseren over ICT-projecten bij gemeenten.
Vindt u het wenselijk dat ook gemeenten een BIT-toets kunnen doen bij dit soort grote projecten? Zo ja, gaat u dat mogelijk maken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Gemeenten hebben een zelfstandige verantwoordelijkheid als het gaat om het beheersen van grote ICT-projecten. Ik zie daarin geen rol voor het BIT.
Bent u bereid landelijke regels te stellen rondom gemeentelijke privatisering van ICT-voorzieningen? Zo nee, waarom niet?
Nee, er is op dit moment geen aanleiding om de aanbestedingsregels die gelden voor overheidsorganisaties, die voor het laatst in 2016 zijn aangepast, te herzien.
Enorm hoge vertrekpremies bij woningcorporaties |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op verschillende berichten dat vertrekkende managers bij woningcorporaties enorme vertrekpremies meekrijgen, zoals bijvoorbeeld bij Ymere of De Alliantie?1 2
In het algemeen wil ik opmerken dat het instellingen met een maatschappelijke taakstelling past om een gematigd beloningsbeleid te hanteren, inclusief gematigde vertrekpremies. Het is aan de accountants van de betreffende woningcorporaties om te controleren of de instellingen met de vertrekpremies voldoen aan de geldende wet- en regelgeving. De Autoriteit woningcorporaties controleert de opmerkingen van de accountants en ziet erop toe dat eventuele onrechtmatig toegekende betalingen worden terugbetaald.
Vindt u het gerechtvaardigd dat Ymere 3 ex-managers zulke hoge vertrekpremies meegaf in 2016 aangezien er in datzelfde jaar door Ymere veel minder huurwoningen zijn gebouwd, het onderhoudsbudget nagenoeg gelijk is gebleven en de gemiddelde, maandelijkse huurprijs met 10 euro is gestegen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Er is op zichzelf geen directe relatie tussen de hoogte van vertrekpremies en de hoogte van de huurstijgingen, de nieuwbouwproductie, het onderhoud of andere activiteiten van de woningcorporatie.
Zoals aangegeven, past het instellingen met een maatschappelijke taak om een gematigd beloningsbeleid te voeren om ook via deze weg een bijdrage te leveren aan beperking van de bedrijfslasten.
Waarom heeft een vertrekkend financieel bestuurder van De Alliantie een vertrekpremie van 75.000 euro gekregen terwijl hijzelf heeft gezegd dat er «niets moeilijks» aan zijn baan is en een nieuwe betrekking bij een andere woningcorporatie heeft gevonden?4
Navraag bij De Alliantie leert dat de arbeidsrelatie met de financieel bestuurder op initiatief van De Alliantie is verbroken. De Alliantie geeft aan dat de hoogte van de vertrekpremie conform de wettelijke bepalingen is. Zoals eerder aangegeven zal de accountant controleren of dat inderdaad het geval is. Het oordeel van de financieel bestuurder over de moeilijkheidsgraad van de functie, laat ik voor zijn rekening.
Wat zegt u tegen de huurders van De Alliantie die zien dat het aantal (sociale) huurwoningen van hun woningcorporatie is verminderd en de gemiddelde huurprijs is gestegen, maar dat twee ex-managers samen een half miljoen euro opstrijken?5
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw morele oordeel over het feit dat geld wat opgebracht is door huurders wordt weggegeven aan slechts enkele ex-werknemers?
In mijn antwoord op vraag 1 heb ik aangegeven dat het instellingen met een maatschappelijke taak past om een gematigd beloningsbeleid te hanteren, men staat immers ten dienste van de doelgroep van lagere inkomens. Ik wil in dit verband er op wijzen dat voor woningcorporaties een sectorspecifieke regeling geldt, de Regeling bezoldiging topfunctionarissen toegelaten instellingen volkshuisvesting 2014, die de bezoldiging van topfunctionarissen indeelt in klassen. Deze klassen zijn gebaseerd op de grootte van het bezit en van het werkgebied. Met deze regeling wordt voorkomen dat aan topfunctionarissen excessieve beloningen worden betaald die niet in overeenstemming zijn met de zwaarte van de functie.
Hoe verhouden de genoemde casussen zich tot de Wet normering topinkomens (WNT)? En vallen de functies uit de casussen onder «topfunctionarissen» voor wie een ontslagvergoeding geldt van maximaal één jaarsalaris met een maximum tot 75.000 euro of zullen deze functies onder de uitbreiding van de nieuwe WNT vallen? Zo nee, waarom niet?6
Op basis van de informatie zoals deze nu tot mijn beschikking staat, gaat het in het merendeel van de huidige gevallen niet om topfunctionarissen in de zin van de Wet normering topinkomens (WNT). De normering van de WNT is in die gevallen niet van toepassing, wel moeten bezoldigingen hoger dan het algemeen bezoldigingsmaximum openbaar worden gemaakt. In het geval van de bestuurder bij De Alliantie gaat het wel om een topfunctionaris waarop de bezoldigingsnorm van de WNT van toepassing is. In het geval van de voormalig directeur bij Ymere gaat het volgens de mij bekende informatie om een gewezen topfunctionaris.
De beoogde uitbreiding van de wet (WNT 3) voorziet erin dat de normering van de bezoldiging gaat gelden voor ook niet-topfunctionarissen bij instellingen die onder het bereik van de wet vallen.
Wat zijn de mogelijkheden voor huurders en/ of gemeenten om vertrekpremies aan banden te leggen of (deels) terug te vorderen?
De bezoldiging van (top)functionarissen is in principe een zaak tussen werkgever en werknemer, binnen de kaders van o.a. de WNT. Huurdersorganisaties kunnen eventueel hun mening over de bezoldiging kenbaar maken in het overleg dat zij voeren met hun woningcorporatie. Ook kunnen de commissarissen die namens huurders in de Raad van Commissarissen zitting nemen, de hoogte van de bezoldiging aan de orde stellen. Gemeenten hebben hierin geen formele rol. Terugvorderingen zijn alleen aan de orde als de betalingen niet in overeenstemming met de regelgeving zijn geweest.
Bent u bereid om u ervoor in te spannen om het geld dat bij verschillende woningcorporaties is weggegeven (deels) terug te halen, zodat het ten goede kan komen aan huurders door huurmatiging, renovatie of onderhoud? Zo nee, waarom niet?
Indien de vertrekpremies zijn toegekend in overeenstemming met de wet- en regelgeving, bestaat er geen juridische mogelijkheid om deze terug te vorderen. Of dit het geval is geweest, wordt door de accountant van de woningcorporatie aan de hand van de wet- en regelgeving beoordeeld. Zijn bevindingen worden opgenomen in het oordeel over het jaarverslag van de corporatie. De Autoriteit woningcorporaties controleert of de beoordeling door de accountant alle wettelijk verplichte aspecten van de verantwoording omvat.
De kwaliteit van lokale media |
|
Peter Kwint , Ronald van Raak |
|
Jet Bussemaker (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Deelt u de mening dat bezuinigingen op regionale media een rol hebben gespeeld in het verdwijnen van goede lokale journalistiek?1 2
Teruglopende reclame-inkomsten en een dalend aantal betalende abonnees zijn voor de meeste media-instellingen de belangrijkste reden voor saneringen. Deze daling in inkomsten wordt met name ingegeven door veranderend mediagedrag van het publiek en technologische ontwikkelingen die de mogelijkheden voor adverteerders in de reclamemarkt hebben gewijzigd. Deze ontwikkelingen staan volledig los van de bezuiniging van 2017 op de regionale publieke media-instellingen.
Uw Kamer heeft in de motie van de leden Heerma en Mohandis verzocht om een onderzoeksopzet naar de toekomst van de onafhankelijke journalistiek.3 Ik ben voornemens om hierin specifiek aandacht te besteden aan de lokale en regionale journalistiek. U ontvangt de onderzoeksopzet voor het zomerreces.
Deelt u de opvatting dat de gemeentelijke politiek en de lokale gemeenschap niet zonder goede en onafhankelijke journalistiek kunnen?
Een goede informatievoorziening over de lokale beleids- en besluitvorming en de prestaties van politici en bestuurders is een randvoorwaarde voor een goed functionerende lokale democratie. Traditioneel spelen de media hierin een belangrijke rol. Lokale media hebben in het democratische spel zowel een waakhondfunctie als een rol als facilitator van het debat.4 Het belang van deze rollen neemt met de decentralisaties in het sociaal domein en de overheveling van ruim € 10 miljard naar het Gemeentefonds, alleen maar toe.
Deelt u de mening dat lokale journalisten een publiek belang dienen en niet louter afhankelijk zouden moeten zijn van advertentie-inkomsten?
Ik ben het volledig met u eens dat lokale journalisten een publiek belang dienen. Dat staat echter los van de manier waarop een journalistieke organisatie is gefinancierd. Dagbladen hebben al decennia lang een belangrijke functie in het publieke domein en in hun hele bestaan zijn zij gefinancierd uit met name inkomsten uit advertenties en abonnees. Een organisatie die afhankelijk is van advertentie-inkomsten kan dus heel goed een publiek belang dienen. Daarnaast zijn er ook publieke omroepen die journalistiek aanbod verzorgen op basis van de publieke mediaopdracht. Daarvoor ontvangen zij financiering van de overheid en zijn dus niet alleen afhankelijk van advertentie-inkomsten.
Deelt u de mening dat het niet aan gemeenten is om zichzelf te controleren door zelf een raadsverslaggever aan te stellen, zoals in de gemeente Noordoostpolder?
Het staat een gemeente vrij om te kiezen op welke manier hij communiceert over bijvoorbeeld de raadsvergaderingen. Als een gemeente er voor kiest om iemand in te huren om verslag te doen van de vergadering en hij communiceert helder dat het een verslaggever van de Raad zelf is, dan kan een onafhankelijk journalist daar zijn voordeel mee doen. Een journalist zal een professionele beoordeling maken over het verslag en beslissen of het geschikt is voor publicatie, al dan niet in aangepaste vorm, of dat nader uitzoekwerk of nodig is. Uiteraard staat het onafhankelijke journalisten nog altijd vrij om ook zelf naar de raadsvergaderingen te komen.
Onlangs is in samenwerking tussen het Ministerie van BZK, het Ministerie van OCW en de Vereniging Nederlandse Gemeenten de handreiking «lokale media en informatievoorziening» verschenen.5 Deze handreiking is bestemd voor raadsleden en geeft hen verschillende aanknopingspunten hoe zij kunnen bijdragen aan het versterken van de controlerende functie van de lokale (en regionale) informatie- en nieuwsvoorziening.
Deelt u de mening dat het niet primair de taak is van de vakbonden om in het journalistieke gat te springen dat nu in meerdere gemeenten is ontstaan?
Het staat eenieder die dat wil vrij om de gemeenteraad of het lokale bestuur kritisch te volgen en daarover te berichten. Als een vakbond vindt dat het bij zijn taak hoort, dan kan hij dat doen. Het is geen slechte ontwikkeling dat ook anderen dan journalisten het gemeentebestuur en de -raad volgen. Ook burgers met bijvoorbeeld eigen websites of blogs dragen bij aan de lokale democratie door kritisch te zijn op de gemeente en door informatie te publiceren.
Deelt u de mening van de commissaris van de Koning in Noord-Holland dat het niet aan de provincie is om regionale journalistiek te financieren maar aan de rijksoverheid?
De regionale publieke media-instellingen ontvangen bekostiging van de rijksoverheid, zodat zij de publieke mediaopdracht kunnen uitvoeren. Dus de commissaris van Koning heeft gelijk als hij stelt dat bekostiging een taak van de landelijke overheid is. Het staat de provincie vrij om aanvullend budget beschikbaar te stellen voor een regionale publieke omroep of voor andere journalistieke projecten of instellingen. Daarbij is het van belang dat de onafhankelijkheid van media altijd verzekerd moet zijn.
Hoe kan de publieke omroep een verdere bijdrage leveren aan het versterken van de lokale journalistiek?
Zowel op landelijk, regionaal en lokaal niveau zijn er publieke omroepen actief. De ontwikkeling van de laatste jaren is dat er steeds meer wordt samengewerkt tussen de verschillende niveaus. Het onlangs verschenen Concessiebeleidsplan 2017–2025 van de Regionale Publieke Omroep maakt duidelijk dat de regionale publieke media-instellingen zich volop willen inzetten voor versterking van de journalistiek in de directe leefomgeving van mensen.6 Dat gaan ze onder andere doen door meer samen te werken met lokale publieke omroepen. Het doel daarvan is om een zo goed mogelijke journalistieke infrastructuur neer te zetten om content, kennis en kunde te delen en te reageren op de toegenomen druk op de regionale en lokale nieuwsvoorziening
Wat vindt u van het voorbeeld van de BBC, die investeert in lokale verslaggevers?
Het voorbeeld bij de BBC laat zien dat samenwerking tussen de landelijke publieke omroep en lokale omroepen goed werkt om de journalistiek te versterken. Ik ben voorstander van intensivering van de samenwerking tussen de verschillende publieke omroepen in Nederland. Gelukkig zien we dat deze beweging in Nederland al wordt ingezet. De samenwerking tussen de NOS en de regionale publieke omroepen is de afgelopen jaren versterkt, onder andere door het opstarten van Bureau Regio op de redactie van de NOS en dagelijks regionieuws in de NOS-journaals van 12.00 en 15.00 uur.
Door een wijziging in de Mediawet in 2016 is de Stichting Regionale Publieke Omroep (RPO) opgericht. Hij fungeert als samenwerkings- en coördinatieorgaan voor de regionale publieke media-instellingen. In het eerste concessiebeleidsplan van de RPO wordt onder andere ingezet op steeds meer samenwerking tussen de regionale en de lokale publieke omroepen. Goede voorbeelden zien we al in bijvoorbeeld het NH Nieuwsnetwerk in Noord-Holland of in de samenwerking in Gelderland.
Bent u bereid om, samen met de gemeenten, een fonds in te stellen voor lokale journalistieke projecten, zodat de politieke en de maatschappelijke verslaggeving worden verzekerd?
Er bestaat al een fonds dat journalistieke projecten subsidieert, namelijk het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek. Ook lokale projecten kunnen bij het fonds terecht. Een nieuw fonds ligt niet voor de hand. Ten eerste omdat de lokale journalistiek al wordt gestimuleerd door overheidsfinanciering voor lokale en regionale publieke omroepen. Ten tweede zien we het niet als taak van de overheid om over te gaan op structurele subsidiëring van private journalistieke organisaties. We volgen daarmee een bestendige gedragslijn van achtereenvolgende kabinetten in de afgelopen vier decennia. Steun aan de pers had altijd tijdelijk karakter, juist om te voorkomen dat de journalistieke nieuwsvoorziening door kranten, nieuwsbladen en opiniebladen (en tegenwoordig: journalistieke nieuwssites) afhankelijk zou kunnen worden van overheidssubsidie. Het gaat hier immers om private bedrijven, die ondernemingsgewijs opereren en gericht zijn op het maken van winst.
Deelt u de zorgen over het feit dat de verhouding tussen de vele communicatiemedewerkers bij overheden en de onafhankelijke en kritische journalistiek steeds verder onder druk komt te staan? Zo nee, waarom niet?
Betere communicatie van een gemeente aan zijn burgers hoeft de onafhankelijke journalistiek geenszins in de weg te staan. Beide dragen op hun eigen manier bij aan de kwaliteit van de lokale democratie. Het kan juist in het voordeel van een journalist werken als hij snel en goed antwoord krijgt van een communicatiemedewerker.
De olievervuiling aan de oostkust van Bonaire |
|
Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht dat de gehele oostkust van Bonaire door olie is vervuild?1 Welke risico’s bestaan er door deze olievervuiling voor mens en milieu? Hoe vaak vinden olievervuilingen plaats in het Nederlandse deel van de Caribische regio? Gaat het om een incident of vinden olieverontreinigingen op structurele schaal plaats? Welke effecten heeft dit op het toerisme en daarmee ook op de economie en de werkgelegenheid?
Ja ik ben bekend met het bericht. De verontreiniging lag in de vorm van teerballen op de kust. Teerballen worden gevormd doordat ruwe olie, die zich een langere periode in de zee bevindt, door zeewater wordt aangetast.
De milieuschade is hier gering. De meeste teerballen lagen op de kust, waar de milieuschade zeer gering was en de olie handmatig snel is opgeruimd. Een risico bestond dat de teerballen een nabijgelegen mangrovegebied bereikten. Om dat te voorkomen zijn drijvende lijnen uitgezet om de olie op te vangen. Volgens natuurorganisatie Stinapa zijn de meest waardevolle gebieden zo goed als gespaard gebleven, is geen olie aangetroffen op koralen en zijn geen schildpadden gezien die met olie waren besmeurd. Risico’s voor de mens kunnen optreden als er contact optreedt met de huid en opname via de mond. Deze risico’s zijn beperkt, aangezien de olie in de vorm van teerballen is aangespoeld. De vervuiling was bij aanspoeling al een paar dagen oud, waardoor de lichtere PAK’s (polycyclische aromatische koolwaterstoffen, welke kankerverwekkend kunnen zijn) mogelijk al verdampt en verweerd zijn. De aangespoelde teerballen zijn niet zozeer gevaarlijk voor de huid, maar bij sommige mensen kan er een allergische reactie optreden als gevolg van de substantie. Het openbaar lichaam Bonaire heeft de bevolking hierover geïnformeerd en passende maatregelen getroffen om contact en opname te voorkomen.
In het Nederlandse deel van de Caribische regio vindt olievervuiling gelukkig zelden plaats. Er is geen sprake van structurele verontreinigingen.
Olie op de stranden heeft over het algemeen een negatief effect op het toerisme. Het effect naar aanleiding van de recente olievervuiling zal naar verwachting gering zijn, omdat direct is gestart met de opruimwerkzaamheden, de kust inmiddels vrijwel schoon is en de meest waardevolle gebieden zo goed als gespaard zijn gebleven.
Kunt u een inschatting geven wat nodig is om verdere vervuiling te voorkomen en om de aangespoelde olie te verwijderen? Valt op dit moment in te schatten in hoeverre het ecosysteem van de onvervangbare koraalriffen schade heeft geleden onder deze vervuiling?
Op dit moment is vrijwel alle olie verwijderd. Daarbij heeft het Openbaar Lichaam van Bonaire samengewerkt met de beheerder van het mariene park, natuurorganisatie Stinapa, de vele vrijwilligers en met het afvalbedrijf Selibon. Ook heeft een aantal militairen die op oefening waren op verzoek meegeholpen met het opruimen van de olie.
Zie verder mijn antwoord op vraag 1.
Zijn de lokale autoriteiten van Bonaire in staat om het hoofd te bieden aan deze olievervuiling? Zo nee, bent u bereid om de nodige middelen en menskracht ter beschikking te stellen?
De lokale autoriteiten zijn in staat om het hoofd te bieden aan de verontreiniging. Daarnaast hebben het Ministerie van I&M, Rijkswaterstaat en het KNMI ondersteuning geboden met adviezen en het sturen van materialen die nodig zijn bij het opruimen van de olie.
Valt te vrezen dat de olievervuiling ook andere eilanden zoals bijvoorbeeld Curaçao zal bereiken? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om de lokale autoriteiten te ondersteunen in het voorkomen en beperken van schade voor mens en milieu?
Ja, zowel op Klein Curaçao, Curaçao als Aruba is eveneens olie aangespoeld, ook deze is zo snel mogelijk opgeruimd.
Voor wat betreft Aruba coördineert de rampenstaf de aanpak. Het rampenbureau van het land heeft assistentie gevraagd van Marinierskazerne Savaneta. De daar gestationeerde mariniers van de Koninklijke Marine hebben geholpen de locaties waar vervuiling is opgetreden in kaart te brengen.
Op Curaçao is met behulp van een drone van Defensie een vergelijkbare actie uitgevoerd ter hoogte van St. Jorisbaai. Defensie leverde daarmee informatie waarmee lokale opruimploegen heel gericht te werk konden gaan.
Bestaan er in de Caribische regio samenwerkingsafspraken om olieverontreinigingen te voorkomen en te bestrijden? Zo nee, bent u bereid om in Koninkrijks- en internationaal verband een dergelijk initiatief te nemen? Zo nee, waarom niet?
De landen in de Caribische regio hebben samenwerkingsafspraken gemaakt via het «Cartagena Convention & Protocols» (http://www.racrempeitc.org/regional-legal-framework). Het Regional Marine Pollution Emergency, Information and Training Centre – Caribe (RacRempeitC, http://www.racrempeitc.org/) is de UNEP-organisatie die dit coördineert. Bij dit incident coördineert het RacRempeitC de informatie-uitwisseling en samenwerking tussen de diverse landen in de Caraïben (Aruba, Bonaire, Curaçao, Trinidad & Tobago en Venezuela).
Het bericht dat nieuwbouwwoningen nog steeds op gas worden aangesloten |
|
Sandra Beckerman |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten waaruit blijkt dat nog steeds twee derde van de nieuwbouwwoningen in Nederland worden aangesloten op aardgas?1
Ja.
Deelt u de mening dat het én voor de inwoners van Groningen én voor het halen van de klimaatdoelen van groot belang is zo spoedig mogelijk los te komen van het aardgas?
Het energieverbruik voor het gebruik van lage-temperatuur-warmte beslaat ruim 30% van het totale energieverbruik in Nederland. Dit betreft merendeels aardgas. In de Energieagenda (Kamerstuk 31 510, nr. 64) heeft het kabinet geschreven dat in de gebouwde omgeving wordt ingezet op vergaande reductie van de warmtevraag door energiebesparing en sterke vermindering van aardgasgebruik via stimuleren en inpassen van CO2-arm opgewekte elektriciteit en warmte.
Deelt u de mening dat juist door nieuwbouwwoningen niet meer van een gasaansluiting te voorzien een grote stap richting een duurzame energievoorziening kan worden gezet?
Ja, dat is een belangrijke stap. In de Energieagenda heeft het kabinet geschreven dat er in beginsel geen nieuwe gasnetten worden aangelegd in nieuwbouwwijken en de aansluitplicht op gas moet worden vervangen door een aansluitrecht op energie-infrastructuur. Aanpassing van de Gaswet is hiervoor nodig. Bij uw Kamer is aanhangig het wetsvoorstel voortgang energietransitie (Kamerstuk 34 627) waarop amendementen zijn ingediend met betrekking tot het recht op een gasaansluiting. Nu uw Kamer dit wetsvoorstel controversieel heeft verklaard heb ik u op 13 juni jl. toegezegd om via een nota van wijziging bij het wetsvoorstel Wijziging van de Warmtewet (Kamerstuk 34 723) deze aanpassing vorm te geven. Ook de huidige aansluitplicht van het Bouwbesluit 2012 om nieuwe gebouwen op een aanwezig gasnet aan te sluiten is van belang. Onderdeel van de stelselherziening van het omgevingsrecht (Omgevingswet) is dat die aansluitplicht voor gebouweigenaren als landelijke plicht gaat vervallen, waardoor gemeenten ruimte krijgen om in het omgevingsplan regels over gebouwaansluitingen op de energie-infrastructuur te gaan stellen. Dat biedt mogelijkheden voor lokaal maatwerk. In het concept-Besluit bouwwerken leefomgeving, dat onder de Omgevingswet het huidige Bouwbesluit 2012 gaat opvolgen, zijn dan ook geen landelijke regels over verplichte gebouwaansluitingen meer opgenomen. Zoals aangegeven in de Energieagenda (blz. 66) gaat het gemeentelijk omgevingsplan dus ook fungeren als lokaal energie- en warmteplan.
Op welke wijze en termijn moeten al deze nieuwe woningen alsnog overstappen op een duurzame energiebron? Deelt u de mening dat de kostenpost die daarmee gepaard gaat voorkomen had kunnen worden door deze woningen direct van een toekomstbestendige energievoorziening te voorzien?
De huidige nieuwbouw is een gevolg van eerdere keuzes. Tot enige jaren geleden stond een aansluiting op het aardgasnet nog nauwelijks ter discussie. Ook voor deze woningen zal tussen nu en 2050 bezien moeten worden welk alternatief voor verwarming met aardgas mogelijk is en welke ingrepen in de gebouwen nodig zijn voor energiebesparing en het alternatieve verwarmingssysteem. Doordat nieuwbouwwoningen zeer goed geïsoleerd worden, zijn alternatieven redelijk gemakkelijk toe te passen. Het ligt voor de hand hiervoor een natuurlijk vervangingsmoment te kiezen. Wat dit precies betekent voor de kosten zal afhangen van de eventueel beschikbare alternatieven.
Kunt u aangeven op welke wijze u gemeenten die wel gasloos willen bouwen, maar tegen belemmeringen aanlopen zoals de aansluitplicht en de hogere kosten, kunt ondersteunen?2
Via de Green Deal aardgasvrije wijken worden gemeenten ondersteund die stappen willen zetten in zowel de nieuwbouw als de bestaande bouw. Hiermee worden belangrijke ervaringen opgedaan die kunnen helpen bij de toekomstige grootschalige aanpassing van de warmtevoorziening in het gehele land. Een structurele oplossing wordt uitgewerkt met de invulling van het transitiepad lage-temperatuur-warmte dat eind dit jaar, samen met de drie andere transitiepaden, afgerond wordt.
Er is overigens geen generieke plicht om woningen aan te sluiten op het gasnet, maar een plicht om op verzoek te voorzien in een aansluiting. Bij nieuwbouwprojecten is het in eerste instantie de projectontwikkelaar die bepaalt welke warmtevoorziening gekozen wordt. Gemeenten kunnen, wanneer zij eigenaar van de te bebouwen grond zijn, hierover afspraken met de ontwikkelaar maken.
Wanneer een aardgasloze wijk is gerealiseerd, kan een bewoner vervolgens alsnog om een aansluiting vragen, maar hij zal wel zelf de kosten daarvan moeten dragen. Bij een grote afstand tot het net zal dat duur zijn. Het is dus mogelijk om vooruitlopend op een aanpassing van de wetgeving nu al stappen te zetten.
Bouwbedrijven en consumenten nemen echter zelf nog niet vaak initiatief om voor een alternatief voor een gasaansluiting te kiezen. Aardgas blijkt veelal een vanzelfsprekendheid. Hieruit blijkt wederom dat de energietransitie naast technische en financiële aspecten een culturele en sociale kant heeft.
Een belangrijk aspect voor het creëren van voldoende draagvlak bij (toekomstige) bewoners betreft de betaalbaarheid. Daarbij gaat het niet alleen om de betaalbaarheid voor een alternatieve warmtevoorziening en de benodigde aanpassing van woningen, bijvoorbeeld via een warmtenet of een volledig elektrische voorziening, maar ook om de betaalbaarheid van de nog bestaande gasvoorziening als daarvan steeds minder mensen gebruik maken.
Bent u bereid vaart te maken met de herziening van de gasaansluitplicht?
Voor het antwoord op deze vraag wordt verwezen naar het antwoord op vraag 3.
Particuliere verhuurders die massaal van vaste huurcontracten af willen ten gunste van tijdelijke huurcontracten en de huren fors verhogen |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van berichtgeving over particuliere verhuurders van goedkope huurwoningen, die in Amsterdam massaal proberen van huurders met vaste huurcontracten af te komen om te kunnen verhuren via tijdelijke contracten en om hierbij de huren periodiek fors te verhogen?1 2
Ik heb de genoemde berichten gelezen.
Hoe beoordeelt u deze zorgwekkende signalen en specifiek het signaal dat deze particuliere verhuurders elke twee jaar de tijdelijke huurcontracten beëindigen en daarna een nieuwe huurder een forse huurverhoging opleggen?
Bij een niet-tijdelijk huurcontract kan de huur niet zomaar beëindigd worden; er geldt slechts een aantal opzeggronden en de opzegging moet, als de huurder niet instemt, altijd via de rechter plaatsvinden. Dat geldt zowel voor gereguleerde als geliberaliseerde huur. Het is dus voor een verhuurder niet mogelijk om de huur van een woning te beëindigen teneinde vervolgens alleen nog maar tijdelijke contracten af te sluiten.
Wanneer een woning vrijkomt kan de huur aan het begin van het volgende contract ineens op het gewenste niveau gebracht worden (harmonisatie), althans voor zover het puntenstelsel (woningwaarderingsstelsel) dit toelaat. Daarna kan de huur ook binnen het huurcontract jaarlijks worden verhoogd. Daarvoor hoeft geen nieuwe huurderswissel plaats te vinden, zoals het artikel veronderstelt.
Bij een gereguleerde huurovereenkomst geldt een maximale huurverhoging van inflatie+2,5%. Bij een geliberaliseerde huurovereenkomst zijn de afspraken over de huurverhoging geregeld in het huurcontract. Daarin staat dan ook of de verhuurder bijvoorbeeld de mogelijkheid heeft de huur periodiek (bijvoorbeeld vijfjaarlijks) op te trekken naar een marktconform niveau.
Bent u van mening dat dit een totaal onwenselijke en niet bedoelde uitwerking is van de Wet doorstroming huurmarkt 2015, waarin de mogelijkheid voor tijdelijke contracten van twee of vijf jaar is opgenomen, maar waarbij de mogelijkheden voor tijdelijke huurcontracten niet bedoeld zijn om woningen in hoog tempo aan de betaalbare huursector te onttrekken?
Met de introductie van de tijdelijke huurcontracten zijn bestaande rechten van huurders en verhuurders ongemoeid gelaten.
In Amsterdam heeft een groot deel van de huurvoorraad voldoende punten om geliberaliseerd verhuurd te kunnen worden. Particuliere verhuurders zullen dit bij het vrijkomen van een woning vaak ook doen. Zij hebben immers geen sociale taak. Dit staat echter los van de tijdelijke verhuur. Het is immers niet noodzakelijk om tijdelijk te verhuren om de huurprijs te harmoniseren of liberaliseren. Dit kan bij de eerste huurderswissel al gebeuren.
Veel (grotere) verhuurders geven ook aan geen behoefte te hebben aan tijdelijke huur, met alle bijbehorende transactiekosten (frictieleegstand, bemiddelingskosten), maar juist aan een bestendige huurrelatie met hun huurders.
Herinnert u nog de toezegging van uw ambtsvoorganger waarin deze bij de wetsbehandeling in de Tweede Kamer stelde dat «contracten voor onbepaalde tijd de norm bleven en dat er zorgvuldig bijgehouden zou worden of er geen wildgroei ontstaat maar dat dit niet verwacht werd»?3 Zo ja, wat betekent dit in relatie tot de zorgwekkende signalen vanuit Amsterdam?
Bij de introductie van de nieuwe tijdelijke huurcontracten voor maximaal 2 (zelfstandige woningen) en 5 (onzelfstandige woningen) jaar is met de Kamer afgesproken dat de toepassing van deze en andere tijdelijke contracten door zowel particuliere verhuurders als woningcorporaties intensief gemonitord zal worden. Zie hierover ook mijn brief van 8 juli 2016 over evaluatie en nul- en tussenmetingen met betrekking tot de Wet doorstroming huurmarkt.
De resultaten van de eerste tussenmeting van het gebruik van de verschillende vormen van tijdelijke huur zult u ontvangen bij de Staat van de Woningmarkt dit najaar. Hieruit zal ook blijken in welke mate particuliere verhuurders de nieuwe tijdelijke huur toepassen. Ook eventuele andere signalen zal ik bij het verslag hierover vermelden.
Deelt u de mening dat de wijze waarop het nu in Amsterdam uitpakt, via een perverse toepassing door particuliere huurders van deze wettelijke mogelijkheden, niet rijmt met de intenties van deze wettelijke mogelijkheden, de bedoelde effecten op vergroting van (tijdelijk) aanbod en de uitspraken vanuit uw ambtsvoorganger bij de wetsbehandeling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de gemeente Amsterdam om de door haar waargenomen effecten en de mate waarin dit plaatsvindt en oplossingen te bespreken?
Uiteraard ben ik altijd bereid om met de gemeente Amsterdam in gesprek te gaan wanneer de gemeente daar behoefte aan heeft.
Op welk moment mag de Kamer een tussentijdse evaluatie tegemoet zien van de effecten van het gebruik van tijdelijke huurcontracten en betrekt u hierbij ook de signalen die u vanuit Amsterdam en eventueel andere gemeenten bereikt?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om bij waargenomen onwenselijk gebruik van tijdelijke verhuurcontracten bij particuliere goedkope huurwoningen maatregelen te nemen om dit onwenselijk gebruik te voorkomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om maatregelen, zoals een «Amsterdams puntenstelsel»,4 of het beperken van de mogelijkheden tot huurverhoging bij huurderswisseling bij tijdelijke contracten – en daarmee het verkleinen van de perverse prikkel voor verhuurders – te overwegen en mogelijk te maken?
Bij woningcorporaties wordt de huurverhoging tijdens de huur en bij harmonisatie beperkt door de nieuwe huursombenadering; de totale huursom van een woningcorporatie mag stijgen met maximaal inflatie+1%. Bij particuliere verhuurders geldt geen beperking van de harmonisatie.
De gemeente heeft het beste inzicht in de lokale behoeften. In het algemeen geldt daarom dat afspraken over de omvang en samenstelling van de sociale voorraad door de gemeente op lokaal niveau met verhuurders zullen moeten worden gemaakt, bijvoorbeeld middels prestatieafspraken.
Het kabinet ondersteunt waar nodig. Daarom staat met de gemeente Amsterdam reeds een overleg gepland over de bestaande voorraad van particuliere huurwoningen. Dit overleg gaat ondermeer over de vraag wat er gebeurt met de ontwikkeling van de huurprijs als een woning bij mutatie geliberaliseerd wordt. Dit gesprek heeft in eerste instantie als doel om de bestaande situatie in kaart brengen.
Het voorkomen van koolmonoxidevergiftiging |
|
Sandra Beckerman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van een onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waaruit blijkt dat 16 van de 29 onderzochte koolmonoxidemelders voldoet niet aan de veiligheidseisen?1
Aanleiding voor het NVWA-onderzoek was een eerder onderzoek van Prosafe (een samenwerkingsverband van verschillende Europese toezichthouders) naar verschillende CO-melders in heel Europa. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat vier CO-melders op de Nederlandse markt onvoldoende bescherming boden tegen een koolmonoxidevergiftiging en niet voldeden aan de veiligheidseisen. Het is daarom goed dat de NVWA de CO-melders op de Nederlandse markt aan een uitgebreider onderzoek onderworpen heeft en naar aanleiding van de resultaten passende maatregelen heeft getroffen.
Wordt verkoop en productie van koolmonoxidemelders in de categorieën «veiligheidsrisico» en «ernstig veiligheidsrisico» verboden? Kunt u uw antwoord toelichten aangezien het voor een consument moeilijk is om aan deze informatie te komen en te beoordelen of een veiligheidsrisico op hen van toepassing is?2
De koolmonoxidemelders in de categorie «Ernstig veiligheidsrisico» voldoen niet aan alle beoordeelde veiligheidseisen. Dit geeft een kans op ernstig letsel of gezondheidsschade. De verkoop is verboden. De producenten is opgedragen de CO-melder terug te roepen.
Bij de koolmonoxidemelders in de categorie «Veiligheidsrisico» stopte het alarm niet binnen een bepaalde tijd wanneer schone lucht wordt toegevoerd, voldoen de opschriften op de CO-melder niet aan de eisen en/of is de inhoud van de meegeleverde gebruiksaanwijzing onvolledig. De verkoop van deze koolmonoxidemelders is verboden, maar er is geen kans op ernstig letsel of gezondheidsschade indien de koolmonoxidemelder juist wordt gebruikt. De NVWA publiceert de onderzoeksresultaten zodat de consument zelf kan beoordelen of het risico op hen van toepassing is.
Bent u nog steeds van mening dat er geen periodieke keuringen van woninginstallaties nodig zijn, ook al heeft een proef in Utrecht laten zien dat keuringen wel effectief zijn, omdat is gebleken dat ruim de helft van de gekeurde woningen niet aan de keuringseisen van elektra-, gas- en leidingwaterinstallaties voldeed? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik ben niet voornemens om een verplichte periodieke keuring voor verbrandingsinstallaties in te stellen. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) doet in haar rapport over koolmonoxide daar nu ook geen aanbeveling toe. De Onderzoeksraad beveelt aan om via een wettelijke erkenningsregeling te zorgen voor een verbeterde kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden door vakbekwame installateurs van gasverbrandingstoestellen. De OvV constateerde dat het gros van de bewoners/eigenaren kiezen voor periodiek onderhoud en dat ongevallen bij (periodiek) onderhouden cv-ketels vaak worden veroorzaakt door wat een installateur doet of nalaat te doen. Ik zet daarom -conform aanbeveling van de OvV- in op het verbeteren van de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden en de vakbekwaamheid van installateurs via een erkenningsregeling. Ik werk aan de uitvoering van deze aanbeveling van de OvV. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Wanneer komt de aangekondigde nieuwe wet- en regelgeving die ervoor moet zorgen dat werkzaamheden aan gasverbrandingstoestellen en bijbehorende luchttoevoer en rookgasafvoer alleen nog mogen worden uitgevoerd door bedrijven die daarvoor erkend zijn?4
Tijdens het AO Bouwregelgeving op 14 februari 2017 (Kamerstuk 28 325, nr. 163) heb ik aangegeven te werken naar inwerkingtreding in 2019. Dat is nog steeds mijn streven. Deze planning is gebaseerd op de doorlooptijd van het wetgevingstraject en op de voorbereidingstijd voor installatiebedrijven en monteurs om aan de nieuwe wettelijke verplichtingen te voldoen. Tijdens het AO heb ik toegezegd uw Kamer in het najaar van 2017 te informeren over de voortgang met betrekking tot deze nieuwe regelgeving.
Op welke manieren zal de vakbekwaamheid van installatiebedrijven en individuele installateurs worden gewaarborgd, en hoeveel monteurs zullen een extra opleiding nodig hebben om hun werkzaamheden zelfstandig te kunnen blijven uitvoeren?
In overleg met de sector en het opleidingsveld wordt gewerkt aan invulling van de betreffende regelgeving. Opleidingseisen en vakbekwaamheidseisen zullen onderdeel gaan uitmaken van de verplichte certificering van bedrijven. Ik kan op dit moment nog niet aangeven hoeveel monteurs moeten worden bijgeschoold. Uiteraard wordt bij de invulling van het wettelijke stelsel gestreefd naar een goede balans tussen voldoende vakbekwaamheid enerzijds en geen onevenredige uitsluiting van de beroepsgroep anderzijds. Ook zullen praktijkcontroles van uitgevoerde werkzaamheden onderdeel gaan uitmaken van het wettelijke stelsel, waardoor onbekwaamheid van monteurs aan het licht kan worden gebracht. Ik zal uw Kamer in het najaar van 2017 informeren over de voortgang van de uitwerking van het wettelijke stelsel.
Wat zijn de uitkomsten van het gesprek met de fabrikanten over het vrijwillig plaatsen van koolmonoxide-sensors in verbrandingstoestellen, zoals eerder is aangekondigd?5
Uit gesprekken met de branche in december 2016 bleek dat het voornaamste is dat de CV-installatie veilig is en dat een CO-melders en sensoren de laatste restrisico’s wegneemt. Inbouwen van een sensor lijkt een snelle goede oplossing, maar stuit technisch nog op de nodige onduidelijkheden. Het blijkt moeilijk om te controleren of een ingebouwde sensor werkt tijdens een controle. Ook is er nog onduidelijkheid over hoe de sensor moet worden afgesteld. Er zijn allerlei nieuwe ontwikkelingen waardoor CV-installaties veiliger kunnen worden gemaakt. Onder andere controle op afstand. Mogelijk zijn er in de toekomst ontwikkelingen waarover de branche op vrijwillige basis afspraken kan maken.
De afkoop van het regresrecht waardoor letselschadeslachtoffers gedupeerd raken |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het door de verzekeraars afgekochte regresrecht uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) via een tussen het Verbond van Verzekeraars en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gesloten convenant?1
Per 1 januari 2015 kent de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) een regresrecht voor gemeenten voor wat betreft verstrekkingen aan slachtoffers waarvoor een aansprakelijke persoon bestaat. Op grond van artikel 2.4.4. van de Wmo 2015 heeft de VNG de bevoegdheid om namens haar leden een overeenkomst te sluiten met verzekeraars over een door verzekeraars te betalen afkoopsom van dit regresrecht. Het Verbond van Verzekeraars en VNG sloten in 2015 voor het eerst een convenant Wmo waarin het regresrecht van de gemeenten is afgekocht via een jaarlijkse afkoopsom. Dit met als doel het verhaalsproces tussen verzekeraars en het grote aantal individuele gemeenten te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Gemeenten hoeven zich hiermee in individuele gevallen niet om het regresrecht te bekommeren. Ik vind het goed dat deze mogelijkheid bestaat. Gemeenten maken uiteindelijk zelf de afweging of zij deelnemen aan deze overeenkomst.
Bent u bekend met de nadelige gevolgen die daaruit zijn voortgevloeid voor letselschadeslachtoffers, namelijk dat aansprakelijke verzekeraars letselschadeslachtoffers niet meer tegemoetkomen in bijvoorbeeld de kosten voor noodzakelijke zorg of aanpassingen in de woning, voordat het slachtoffer een afgewezen verzoek hiertoe op grond van de Wmo heeft ontvangen van de gemeente? Of dat een aansprakelijke verzekeraar het letselschadeslachtoffer altijd eerst naar de gemeente doorverwijst, ondanks dat duidelijk is dat een Wmo-aanvraag kansloos is of het slachtoffer met spoed de zorg of aanpassing aan woning of auto nodig heeft? Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Regres speelt zich af in de verhouding tussen verzekeraar en regresnemer. De regresnemer is vrijwel altijd een instantie, vaak een overheidsinstantie. Het slachtoffer speelt geen rol in die verhouding. Het slachtoffer heeft derhalve ook geen last (of voordeel) van het collectief regelen van regres via een convenant. Gemeenten dienen derhalve meldingen door het slachtoffer te behandelen zoals dit wordt voorgeschreven in de wet en zoals zij andere ingezetenen dienen te behandelen die een beroep doen op de Wmo. Dit staat volledig los van het regresrecht en de afgesloten overeenkomst tussen Verbond van Verzekeraars en VNG. Verzekeraars vergoeden geleden schade. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van noodzakelijke Wmo voorzieningen aan letselschadeslachtoffers ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid en participatie, als trapliften of rolstoelen. Mocht het zo zijn dat een gemeente besluit op grond van het wettelijke kader, na het in de wet voorgeschreven onderzoek, geen voorziening toe te kennen, dan bekijkt de verzekeraar per situatie wat op grond van het schadevergoedingsrecht nog gedaan kan worden voor het slachtoffer.
Wat vindt u ervan dat letselschadeslachtoffers op deze manier te maken krijgen met onnodige bureaucratie, verschillende soorten regelgeving per gemeente en lang wachten op een noodzakelijke vergoeding waardoor ze niet snel aan de slag kunnen met het regelen van bijvoorbeeld de noodzakelijke zorg of aanpassing aan de woning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke gevolgen van de afkoop van het regresrecht uit de Wmo in strijd zijn met het doel van ons aansprakelijkheidsrecht en de afspraken die zijn gemaakt op basis van onder andere de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL)? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De Gedragscode Behandeling Letselschade ziet op het proces van vaststellen van aansprakelijkheid en schadeomvang tussen slachtoffer en verzekeraar. Er zijn in de gedragscode geen regels over regres opgenomen. Overigens is de gedragscode behandeling letselschade bindend voor verzekeraars. Verzekeraars worden jaarlijks door een onafhankelijke instantie getoetst en daaruit blijkt dat verzekeraars deze gedragscode nakomen.
Op welke manieren gaat u ervoor zorgen dat slachtoffers niet onnodig lang op een vergoeding moeten wachten voor de noodzakelijke zorg of aanpassingen die verband houden met het opgelopen letsel?
Ik deel het belang van een spoedige toekenning van voorziening in die situaties waarin dat aangewezen is. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 aangeef, kunnen slachtoffers zich melden bij hun gemeente die vervolgens binnen de geldende termijnen moet beslissen op een aanvraag.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de letselschadeadvocaten, de VNG en het Verbond van Verzekeraars over de nadelige gevolgen van de afkoop van het regresrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Ik heb op basis van mijn huidige inzicht geen aanleiding om met hen in overleg te treden.
Bent u bereid om vóór 8 juni a.s. te antwoorden in verband met de Algemene ledenvergadering van de VNG op deze dag een besluit neemt over het al dan niet voor onbepaalde tijd verlengen van dit convenant? Zo nee, waarom niet?
Omdat voor de beantwoording van deze vragen afstemming nodig was met VNG en het Verbond van Verzekeraars is het niet gelukt de antwoorden voor 8 juni te versturen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 aangeef is het afsluiten of verlengen van het convenant door VNG met verzekeraars niet relevant voor de beantwoording van de vraag of en hoe gemeenten moeten omgaan met aanvragen om voorzieningen door ingezetenen met letsel veroorzaakt door derden.
De brand bij de olieraffinaderij Isla op Curaçao |
|
Stientje van Veldhoven (D66), Antje Diertens (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Isla tast nog in het duister», «brand in olieraffinaderij Isla» en het Inspectierapport van de Isla?1
Ja.
Op welke manier en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd waarmee moet worden vastgesteld of er bij de brand schadelijke stoffen zijn vrijgekomen die van invloed kunnen zijn op de gezondheid van de omwonenden?
Zoals ook in voorgaande beantwoording van vragen van Uw kamer betreffende de Isla-raffinaderij is aangegeven, berust de verantwoordelijkheid voor de Isla-raffinaderij bij het land Curaçao. Ik ben dan ook niet in de positie om inhoudelijke antwoorden te geven op vragen die betrekking hebben op het beleid, de uitvoering en de handhaving in relatie tot de Isla-raffinaderij of de communicatie met omwonenden.
De toenmalige regering van Curaçao onder leiding van Minister-President Whiteman heeft een inspectie en audit van de Isla-raffinaderij, de CRU-centrale en Aqualectra laten uitvoeren. Daarbij is gebruik gemaakt van extern ingehuurde expertise. Mijn departement heeft op verzoek van Curaçao daarbij assistentie verleend.
De resultaten van de inspectie en audit zijn door de huidige regering van Curaçao onder leiding van Minister-President Rhuggenaath aan de betrokken ondernemingen ter kennis gebracht. Het inzicht in de situatie zoals een inspectie en audit oplevert vormt een basis voor maatregelen. In het licht van het voorgaande constateer ik dat het land Curaçao daadwerkelijk invulling geeft aan haar verantwoordelijkheid ten aanzien van de Isla-raffinaderij en de milieu hygiënische en gezondheidsaspecten die met de Isla-raffinaderij, de CRU en Aqualectra samenhangen.
Op welk «eerste onderzoek» baseren de lokale autoriteiten en de woordvoerder van de Isla zich wanneer zij stellen dat er geen sprake is van risico’s voor de volksgezondheid als gevolg van de brand?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven of het bekend is of de rookpluimen door toedoen van de brand veel meer fijnstof dan gewoonlijk bevatten, met schadelijke gevolgen bij het inademen? Zo ja, waarom is dit dan niet meegenomen als risico voor de volksgezondheid?
Zie antwoord vraag 2.
Volgens de woordvoerder van de Isla is de brand ontstaan bij de Crude Distiller en is er benzine verbrand; kan worden uitgesloten dat er bij de brand ook andere brandstoffen zijn verbrand of verdampt, waardoor bijvoorbeeld vluchtige organische koolwaterstoffen zoals het kankerverwekkende benzeen zijn ontstaan?
Zie antwoord vraag 2.
De woordvoerder van de Isla geeft aan dat er geen reden is tot zorg omdat de stoffen die zijn vrij gekomen normaal gesproken ook worden verbrand bij het affakkelen; kunt u bevestigen dat bij het affakkelen bij de Isla ook schadelijke stoffen vrij kunnen komen? In hoeverre kan er sprake zijn van een toename in de kwantiteit van deze stoffen tijdens de brand?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en op welk moment zijn omwonenden van de Isla raffinaderij door de Curaçaose overheid en door het management van de Isla op de hoogte gesteld van brand? Hoe wordt geverifieerd of alle communicatie die de omwonenden over de gezondheidsrisico’s ontvangen correct is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke manier en door wie wordt het onderzoek uitgevoerd naar de oorzaak van de brand? Wordt dit alleen door de Isla zelf gedaan, of zullen hier ook externen bij betrokken zijn? Zo ja, wie?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe vaak zijn er veiligheidsincidenten bij de Isla geweest en hoe verhoudt dit zich tot raffinaderijen elders in de wereld? Is er sprake van een structureel veiligheidsprobleem? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat uit het Inspectierapport van de Isla raffinaderij onder begeleiding van Fluor blijkt dat de Isla raffinaderij milieuproblematiek alleen maar benadert vanuit het risico op het «overtreden van de aan de vergunning gebonden eisen» in plaats van dat er een generieke benadering wordt gehanteerd waarbij milieuschade in kosten wordt vertaald?
Zie antwoord vraag 2.
Uit het Inspectierapport van Fluor blijkt dat de Isla raffinaderij op meerdere punten, waaronder het structureel affakkelen, niet aan de huidige vergunningsvereisten voldoet; is het bekend hoe lang de Isla zich al niet aan deze vergunningsvereisten houdt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het Inspectierapport van Fluor doet meerdere aanbevelingen zowel voor de korte als voor de lange termijn waarmee de Isla wél aan de vergunningseisen kan gaan voldoen; kunt u aangeven op welke manier en met welke tijdslijn de overheid van Curaçao handhaaft dat de Isla de aanbevelingen van het Inspectierapport ook daadwerkelijk doorvoert?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft de Curaçaose overheid tot nu toe ondernomen om de overtredingen van de Isla raffinaderij te handhaven en ervoor te zorgen dat de Isla raffinaderij zich aan de minimale vergunningseisen gaat houden?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer wordt door de Curaçaose overheid opnieuw een inspectie uitgevoerd en geëvalueerd of de Isla raffinaderij de aanbevelingen van het Inspectierapport van Fluor heeft opgevolgd en wél aan alle vergunningvereisten voldoet?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de Isla raffinaderij in gebreke blijft en de vigerende wet- en regelgeving blijft overtreden, op welk moment gaat de Curaçaose overheid daar dan consequenties aan verbinden door middel van sancties of het stil leggen van de operaties? Welk kader wordt daarvoor gehanteerd?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben relevante Nederlandse inspectiediensten zoals de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) voldoende capaciteit om hun kennis, expertise en ervaring over hoe handhaving voorspoedig te laten verlopen, beschikbaar te stellen aan de Curaçaose overheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u in dat geval dit aanbod te doen richting de Curaçaose overheid?
Eerst op basis van een concreet verzoek van de Curaçaose autoriteiten kan worden bepaald welke expertise vanuit onder andere de ILT benodigd zou zijn en of deze in voldoende mate aanwezig is. In het kader van de reactie op zo’n verzoek kan ook aandacht worden besteed aan de achtergronden van het incident, de gezondheids- en milieuaspecten ervan en de visie op vergunningverlening en handhaving. Op basis van een eerder verzoek van de Curaçaose regering wordt nu reeds assistentie verleend en ik heb in beginsel de bereidheid deze assistentie desgevraagd te continueren.
Kunt u alle gestelde vragen afzonderlijk beantwoorden?
Omdat de verantwoordelijkheid voor de Isla-raffinaderij bij het land Curaçao berust, zijn de vragen niet afzonderlijk beantwoord.
Het bericht 'Ziekenhuis Curaçao bezorgt NL strop' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u zich de beantwoording van eerdere vragen over het bericht «PAR fractie eist duidelijkheid over begroting HNO» herinneren?1
Ja.
Kunt u zich de brief herinneren over de aan Curaçao verstrekte lening voor het ziekenhuis naar aanleiding van de berichtgeving en het debat daar bij de behandeling van de begroting 2015?2
Ja.
Staat u nog steeds achter uw antwoord: «De bouw van het ziekenhuis is en blijft een autonome aangelegenheid van het land Curaçao. Het is aan de regering van Curaçao om indien nodig (financiële) maatregelen te nemen ten aanzien van de bouw en het sluitend houden van de businesscase»?
Ja.
Kent u het bericht «Ziekenhuis Curaçao bezorgt NL strop»?3
Ja.
In hoeverre komt deze berichtgeving overeen met uw eerdere beantwoording?
De strekking dat er een financiële strop voor Nederland aankomt deel ik niet. In de Rijkswet financieel toezicht zijn afspraken gemaakt over het al dan niet verstrekken van leningen aan de landen. Wanneer een land daaraan voldoet, is Nederland in principe gehouden in te schrijven op de uitgeschreven obligatielening. Daarnaast heeft de Raad van State in 2012 geoordeeld dat voor dit specifieke project nadere financiële monitoring door het Cft was toegestaan (en wordt uitgevoerd).
De lening voor de bouw van het nieuwe ziekenhuis is verstrekt aan het land Curaçao. Het land Curaçao is zelf verantwoordelijk voor de businesscase van het nieuwe ziekenhuis, inclusief de exploitatie ervan. Op het moment dat de businesscase van het bouwproject niet langer sluitend is, zal het land Curaçao dit moeten dekken uit eigen middelen.
Dit staat echter los van de afbetaling van de lening aan Nederland. Die is niet afhankelijk van een sluitende businesscase van het ziekenhuis. De rente- en aflossingsbetalingen zijn separaat onderdeel van de landsbegroting. Tot op heden voldoet Curaçao aan haar rente- en aflossingsverplichtingen.
In hoeverre bent u het eens met de stelling dat Nederland nooit een lening had moeten verstrekken voor een dusdanig project?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeverre is de bouw van het ziekenhuis op Curaçao een financieel risico voor Nederland?
De bouw van het ziekenhuis is geen financieel risico voor Nederland, gegeven het antwoord op vraag 5.
Onder welke voorwaarden is de obligatielening verstrekt? Op welk termijn moet het bedrag terugbetaald zijn?
De obligatielening bestaat feitelijk uit twee leningen (ANG 247 mln. (rente 2,45%) en ANG 245 mln. (rente 1,6%)), met een looptijd van 30 jaar. In de begroting van het land Curaçao zijn de jaarlijkse aflossing- en rente-uitgaven hiervoor begroot. Deze zijn tot op heden altijd tijdig betaald.
In hoeverre bent u op de hoogte gesteld door de regering van Curaçao over het door PwC gemaakte rapport?
Voor zover mijn kennis reikt is er geen rapport opgesteld door PwC. Er is een tussentijds evaluatierapport met betrekking tot het projectmanagement opgesteld door advocatenkantoor FCW Legal. Ik heb hierbij verder geen betrokkenheid gehad en ben hierover niet nader geïnformeerd door de regering van Curaçao.
Bent u bereid het onderzoek naar het project door PwC op te vragen bij Curaçao en te delen met de Tweede Kamer of vertrouwelijk te laten inzien? Zo neen, waarom niet?
Voor het projectmanagement is Curaçao als autonoom land volledig zelf verantwoordelijk.
Het bericht Problemen rond olieraffinaderij loodsen Aruba richting krimp |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Problemen rond olieraffinaderij loodsen Aruba richting krimp»?1
Ja.
In hoeverre hebben de problemen met de olieraffinaderij de economische groei van Aruba beïnvloed? Welke risico’s geven deze problemen voor Aruba? Welke risico’s geven deze problemen voor Nederland?
De Centrale Bank van Aruba schat in haar laatste vooruitzicht van mei 2017 de reële economische groei voor het land op 3,4% voor 2017. Indien de heropening geen doorgang vindt in 2017, verwacht de bank een groei van 1,4% in 2017. Een bijstelling van de economische groei naar beneden gedurende dit jaar impliceert mogelijk lagere (belasting)inkomsten voor het Land dan geraamd. Compenserende maatregelen zullen dan noodzakelijk zijn.
Het CAft volgt deze ontwikkelingen nauwlettend en zal deze vervolgens beoordelen en hierover conform de Landsverordening Aruba tijdelijk financieel toezicht advies uitbrengen. Eventuele risico’s die gepaard gaan met een mogelijke vertraging, komen ten laste van het land Aruba.
In hoeverre is het acceptabel dat een enkel bedrijf de economische groei flink negatief kan beïnvloeden?
De grote invloed van een enkele pijler op de economische groei is inherent aan een kleine eilandeconomie. De kleinschaligheid van de Arubaanse economie en de beperkte mogelijkheden tot diversificatie, maakt die dan ook economisch kwetsbaar.
In hoeverre heeft de eerste inschatting van economische groei in plaats van de nu bijgestelde verwachting naar economische krimp het land Aruba geholpen bij het halen van doelstellingen? Welke voordelen zitten hier aan voor het land Aruba? Welke nadelen zitten hier aan voor het land Aruba?
In de vooruitzicht van mei 2017 van de Centrale Bank van Aruba is de geschatte reële economische groei voor 2016 bijgesteld met – 0.6% van + 0,4% naar – 0,2%. De geschatte prognoses ten opzichte van de nominale ontwikkeling van het bbp is veranderd van – 1,3% naar – 0,9%.
De maximale tekortnorm voor Aruba is gekoppeld aan het nominale bruto binnenlands product (bbp). De bovengenoemde wijziging van de nominale groei is dermate beperkt dat de invloed hiervan in positieve of negatieve zin op de overheidsfinanciën zeer beperkt is. Een eventueel effect van de aanpassing van de nominale of reële groeischattingen op de belastingopbrengsten zijn reeds in de voorlopige resultaatcijfers van Aruba verwerkt.
In hoeverre was de vertraging bij de raffinaderij te voorzien? Is er nog meer vertraging voorzien in het project? Zo ja, welke invloed heeft dat op de economische situatie van het land?
Deze vraag heeft betrekking op een onderwerp dat tot de verantwoordelijkheid behoort van het land Aruba. Mij is niet meer bekend dan hetgeen hierover in de media en de adviezen van het CAft is verschenen.
Een vertraging van de activiteiten van de raffinaderij zou kunnen leiden tot een verlaging van de economische groei, wat lagere inkomsten voor het Land impliceert. Het CAft volgt de uitvoering van de begroting nauwlettend en daarmee ook de financiële gevolgen van de vertraagde activiteiten.
Welke invloed heeft de vertraging bij de raffinaderij op de werkgelegenheid van Aruba?
Zie antwoord op vraag 5.
Welke invloed heeft de vertraging bij de raffinaderij op het huurcontract?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoe is de verwachting van het verwerken van 209.000 vaten olie per dag opgebouwd?
Mij is niet meer bekend, dan wat beschreven staat in de brief van Minister De Meza aan de Staten van Aruba, die ik eerder naar u heb toegestuurd (Kamerstuk 34 300, nr. 71). Hierin wordt enkel aangegeven dat de hervatting van de raffinageactiviteiten een productiecapaciteit zal hebben van minimaal 209.000 vaten per dag.
In hoeverre is de economische situatie in Venezuela van invloed op de raffinaderij en het land Aruba?
De financiering voor de renovatie en exploitatie van de Arubaanse raffinaderij is in handen van CITGO, de Amerikaanse dochter van Venezolaans staatsoliebedrijf PdVSA. Hoewel de activa van CITGO volgens credit rating agency Moody’s (beperkt) blootgesteld staan aan de financiële situatie van PdVSA, is de liquiditeit van CITGO op dit moment ruim voldoende, en zijn er op korte termijn geen redenen om te twijfelen aan de financieringscapaciteit van CITGO voor de herstart van de raffinaderij op Aruba. In dit stadium is het nog onduidelijk welke implicaties de financiële situatie in Venezuela heeft op de solvabiliteit van PdVSA op langere termijn, en wat de gevolgen hiervan kunnen zijn voor CITGO.
De verslechterende economische situatie in Venezuela heeft ook gevolgen voor het toerisme in Aruba. Het aantal Venezolaanse toeristen daalde van januari tot mei 2017 met zo’n 70%. In diezelfde periode steeg het aantal niet-Venezolaanse bezoekers echter met 8,1%, en bleven de totale toeristenuitgaven gelijk, waardoor de toeristische sector van Aruba hier nauwelijks onder geleden heeft.
Op het gebied van handel is de invloed op de Arubaanse economie beperkt, mede omdat de import uit Venezuela relatief klein is voor Aruba.
Hoe wordt de deal voor de raffinaderij door PdVSA (een staatsoliemaatschappij in Venezuela) gefinancierd? Welke gevolgen heeft de financiële situatie van Venezuela en PdVSA op deze deal?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre is de financiële situatie van PdVSA van invloed op de raffinaderij en het land Aruba?
Zie antwoord op vraag 9.
In hoeverre is het mogelijk dat Rosneft de raffinaderij in handen krijgt? Wat zijn daar de gevolgen van voor Aruba? Wat zijn daar de gevolgen van voor Nederland?
De overeenkomst die Aruba heeft gesloten met CITGO is een lease-overeenkomst. De Arubaanse overheid blijft in alle gevallen eigenaar van de raffinaderij. Van een mogelijke overname door Russisch staatsoliebedrijf Rosneft of enige andere partij is daarom geen sprake.
Wel vergroot de verhypothekering van CITGO door PdVSA de onzekerheden rondom de toekomst van de raffinaderij. PdVSA heeft volgens internationale media in december 2016 een lening afgesloten bij Rosneft van USD 1,5 miljard. PdVSA heeft hiervoor 49,9% van de aandelen in CITGO als onderpand geboden. Dit betekent dat bij in gebreke blijven van PdVSA Rosneft aanspraak zou kunnen maken op deze aandelen. Of Rosneft dit in de praktijk ook zou (kunnen) doen is onduidelijk. Zo heeft het Committee on Foreign Investment in the United States(CFIUS) toegezegd een onderzoek te doen naar de deal.
Het valt niet te zeggen wat de invloed van een dergelijke hypothetische situatie zou zijn op de olie- en gastoevoer voor de raffinaderij. Zo heeft CITGO naast PdVSA ook andere leveranciers van ruwe olie voor hun bedrijfsvoering in Amerika.
In hoeverre heeft de mogelijke overname van de raffinaderij door Rosneft invloed op de olietoevoer voor de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 12.
In hoeverre heeft de mogelijke overname van de raffinaderij door Rosneft invloed op de gasaanvoer voor de raffinaderij?
Zie antwoord op vraag 12.
Hoe ziet u uw eerdere antwoorden over de CITGO raffinaderij in verhouding tot de kennis die u nu heeft?
De regering is zich ervan bewust dat de situatie in Venezuela snel verandert, en dat dit mogelijk ook gevolgen heeft voor de raffinaderij in Aruba. Daarom houdt de regering nauwgezet de ontwikkelingen en hun gevolgen voor Aruba en Nederland bij, en is de regering hierover in contact met Aruba.
Wat zijn de gevolgen voor Aruba als er door de overname van de raffinaderij vertraging optreedt?
Zie antwoord op vragen 2 en 5.
Kloppen de gegevens van de gemaakte quick scan nog met de situatie van vandaag? Zo ja, waarop is dit gebaseerd? Zo nee, op welke punten komt de quick scan niet meer overeen met de situatie van vandaag?
De quickscan is geproduceerd als een onafhankelijk advies aan de regering van Aruba voor de mogelijke ondertekening van een MoU inzake de exploitatie van de olieraffinaderij op Aruba door CITGO. De quickscan was derhalve bedoeld voor de besluitvorming op dat moment, rond september 2015. Voor de huidige situatie wat betreft PdVSA, CITGO en Aruba, zie antwoord op vraag 9.
Kent u het bericht «Chinezen in gesprek met Curaçao over overname raffinaderij»?2
Ja.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op de raffinaderij van Aruba?
De raffinaderijen in Aruba en Curaçao blijven een logisch eerste verwerkingspunt voor de Venezolaanse ruwe olie. Hoewel naar schatting zo’n 20% van de Venezolaanse olie op het moment als schuldendienst naar China gaat, vergroot de afkalvende binnenlandse raffinagecapaciteit van Venezuela het belang voor PdVSA van de raffinaderijen op Aruba en Curaçao, die een strategische ligging hebben en als een van de weinigen in het Caribisch gebied zware olie kunnen verwerken.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op het land Aruba?
Zie antwoord op vraag 19.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op de raffinaderij van Curaçao?
Zie antwoord op vraag 19.
In hoeverre heeft de schuld van PdVSA die betaald wordt met olie invloed op het land Curaçao?
Zie antwoord op vraag 19.
In hoeverre is er contact geweest met de nieuwe premier van Curaçao over de hulp van Nederland ten aanzien van de deal met Guangdong Zhenrong?
In zijn felicitatiebrief van 2 juni 2017 aan Minister-President Rhuggenaath heeft Minister Koenders het aanbod herhaald om samen op te trekken op het gebied van de onderhandelingen met het Chinese oliebedrijf Guangdong Zhenrong Energy over het leasen van de Isla-raffinaderij – uiteraard met aandacht voor ieders verantwoordelijkheden.
Welke invloed krijgen China en Rusland in ons Koninkrijk door de raffinaderijen in Aruba en Curaçao?
Uiteraard is een mogelijke investering als die van Guangdong Zhenrong Energy van grote invloed op een economie – zeker een kleine eilandeconomie als die van Curaçao. Op de langere termijn zouden de rentabiliteit van de investering en contractuele afspraken ook van positieve of negatieve invloed kunnen zijn op de financiële situatie van Curaçao. Er is door Curaçao echter nog geen definitieve beslissing genomen over het leasecontract.
Ook voor Aruba geldt dat de grote invloed van een enkele pijler op de economische groei inherent is aan een kleine eilandeconomie. Het wegvallen van zo’n pijler kan juist voor een kwetsbare kleine eilandeconomie, met beperkte mogelijkheden tot diversificatie, grote gevolgen op socio-economisch vlak hebben.
Voor Rusland en de raffinaderij in Aruba, zie het antwoord op vraag 12.
Welke invloed heeft de Chinese en Russische invloed op Aruba en Curaçao op de financiële situatie van de landen Aruba en Curaçao?
Zie het antwoord op vraag 24.
Het bericht “Banken rekenen nog steeds te veel boeterente bij hypotheek” |
|
Alexander Kops (PVV), Teun van Dijck (PVV) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken rekenen nog steeds te veel boeterente bij hypotheek»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat banken nog steeds teveel boeterente berekenen? Zo ja, hoe typeert u de handelwijze van de banken?
Sinds de publicatie van de leidraad van de AFM op 20 maart 2017 zijn de kredietverstrekkers bezig de nieuwe berekeningswijze in hun IT-systemen te verwerken. Dit kan enige tijd vergen waardoor het mogelijk is dat op dit moment nog niet alle berekeningen voldoen aan de leidraad.
Ik vind het belangrijk dat alle klanten met terugwerkende kracht worden gecompenseerd die na 14 juli 2016 op grond van de nieuwe regels en de leidraad van de AFM een te hoge vergoeding hebben betaald. De NVB en het Verbond van Verzekeraars hebben namens hun leden aangegeven dit proactief te zullen doen en alle klanten tot 14 juli 2016 te zullen compenseren.
Wat is de omvang van het probleem? Hoeveel mensen hebben bij het oversluiten van hun hypotheek te veel boeterente betaald? Hoe zijn/worden deze mensen gecompenseerd?
Consumenten die sinds 14 juli 2016 vervroegd hebben afgelost op hun hypotheek, of hun hypotheek hebben overgesloten, hebben mogelijk een te hoge vergoeding betaald aan hun kredietverstrekker. Er zijn geen gedetailleerd cijfers over het aantal consumenten dat sinds 14 juli zijn hypotheek (gedeeltelijk) heeft afgelost of zijn hypotheek heeft overgesloten.
Kredietverstrekkers hebben aangegeven alle klanten die op grond van de nieuwe regels en de leidraad van de AFM teveel hebben betaald proactief te zullen benaderen en met terugwerkende kracht te zullen compenseren.
Hoeveel mensen durven hun hypotheek niet over te sluiten uit angst voor de hoge boeterente?
Veel consumenten kiezen ervoor om hun bestaande hypotheekovereenkomst open te breken om te kunnen profiteren van de lage rente. Ik heb geen cijfers over het aantal consumenten dat hiervan afziet omdat de boeterente te hoog is.
Hoe heeft het kunnen gebeuren dat, ondanks de leidraad van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), in sommige gevallen de boeterente zelfs is gestegen? Hoe oordeelt u over de leidraad van de AFM en de (averechtse) werking ervan?
Sommige kredietaanbieders hebben in het onderzoek van de Consumentenbond aangekondigd dat het volgen van de leidraad in sommige gevallen betekent dat de berekening van de vergoeding op punten nadeliger voor de klant uitvalt. Die aanbieders kiezen er toch voor om de leidraad te hanteren, omdat niet met zekerheid te zeggen is dat de oude systematiek in alle gevallen bij die specifieke aanbieder in het voordeel van de klant werkt. Om discussies over mogelijke verschillen in de verschillende methodes te voorkomen, kiezen deze kredietaanbieders ervoor de leidraad 1-op-1 te implementeren.
Welke maatregelen gaat u nemen om hypotheeknemers te bevrijden van te dure hypotheken met veel te hoge boetes?
De betaalbaarheid van een koopwoning is mede als gevolg van de dalende hypotheekrente de afgelopen jaren toegenomen. Ik deel de mening niet dat hypotheken in Nederland te duur zouden zijn.
De Europese hypothekenrichtlijn schrijft voor dat nieuwe hypotheken die worden afgesloten na de inwerkingtreding van de richtlijn onder de reikwijdte van de richtlijn vallen en dus onder de aangescherpte regels met betrekking tot de vergoeding bij vervroegde aflossing. Nederland heeft de richtlijn echter, met het oog op consumentenbescherming, ruimer geïmplementeerd zodat de regels met betrekking tot de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (Bgfo) ook van toepassing zijn op bestaande hypotheken die na 14 juli 2016 vervroegd worden afgelost of worden overgesloten. Klanten kunnen dus tegen «kostprijs» oversluiten naar een lagere rente. Waar daar sinds juli 2016 teveel voor is gevraagd, zal dit worden door de kredietverstrekkers worden gecompenseerd.
Welke maatregelen gaat u nemen om de doorstroming en concurrentie op de hypotheekmarkt te bevorderen?
De concurrentie op de hypotheekmarkt is de afgelopen jaren verbeterd en inmiddels zijn er ruim 30 hypotheekaanbieders op de Nederlandse markt actief.
Ook de doorstroming op zowel de woningmarkt als de hypotheekmarkt is de afgelopen jaren sterk verbeterd. Zo zijn er in 2016 bijna 215.000 woningen verkocht, het hoogste aantal sinds de meting is begonnen in 1995. En in het eerste kwartaal van 2017 lag het aantal woningverkopen bovendien 30% hoger dan een jaar eerder2. De aantallen doorstromers en oversluiters op de hypotheekmarkt lagen in het eerste kwartaal van 2017 46% respectievelijk 40% hoger dan een jaar eerder en vertonen dus ook een forse toename3.
Op dit moment zie ik daarom geen aanleiding om aanvullende maatregelen te nemen om de concurrentie en doorstroming verder aan te jagen.
Het steeds opnieuw naar de Huurcommissie moeten voor dezelfde kamer |
|
Sandra Beckerman |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat huurders steeds opnieuw naar de Huurcommissie moeten om voor dezelfde kamer met succes een huurverlaging af te dwingen?1
In het bericht wordt gesproken over de situatie dat voor dezelfde woonruimte meerdere malen een verzoek voor geschilbeslechting over de huurprijs door de huurcommissie wordt gedaan. Dit is mogelijk doordat bij het aangaan van nieuw huurcontract een nieuwe huurprijs kan worden afgesproken. Dit vloeit direct voort uit het principe dat contractvrijheid geldt bij het aangaan van een nieuw huurcontract. Het staat de verhuurder en de huurder vrij om een nieuwe huurprijs overeen te komen. De huurprijs die gold voor de vorige huurder heeft geen doorwerking ten aanzien van het volgende huurcontract. Hetzelfde geldt voor uitspraken van de huurcommissie ten aanzien van vorige huurcontracten. Als nieuwe huurders een lagere huurprijs wensen, dan kunnen zij de verhuurder hier een voorstel toe doen. Als de verhuurder dit voorstel niet accepteert of niet reageert op het voorstel, dan kan de huurder naar de huurcommissie stappen.
Hoe vaak komt het voor dat door een huurder succesvol huurverlaging wordt aangevraagd, maar dat de verhuurder bij vertrek van de huurder de huurprijs toch weer verhoogt?
Een huurder kan huurverlaging krijgen als een verzoek hiertoe door de verhuurder wordt gehonoreerd, of als dit volgt uit een uitspraak van de huurcommissie of de kantonrechter. Hoe vaak het voorkomt dat door een huurder succesvol huurverlaging wordt aangevraagd, maar dat de verhuurder bij vertrek van de huurder de huurprijs toch weer verhoogt, is niet bekend.
Hoe vaak komt het voor dat er voor dezelfde woonruimte door verschillende huurders naar de Huurcommissie moet worden gestapt voor huurverlaging, en hoeveel kosten zijn hiermee gemoeid voor huurders en de Huurcommissie?
Sinds 2011 is het 53 keer voorgekomen dat meerdere huurders over dezelfde woonruimte bij de huurcommissie een verzoek hebben ingediend om de huur te verlagen en daarbij (deels) in het gelijk zijn gesteld. Het gaat dan zowel om toetsing van de aanvangshuur als om een huurverlagingsvoorstel van de huurder op basis van het puntenaantal. Per jaar gaat het gemiddeld om ongeveer 10 zaken. In de gevallen waar de huurder in het gelijk is gesteld door de huurcommissie, is de huurder geen leges à € 25 verschuldigd. De kostprijs van huurprijsgeschillen voor de huurcommissie fluctueert. Deze bedroeg in 2016 circa € 1.400 per huurprijsgeschil. Een grove benadering van de totale kosten voor de huurcommissie komt dan voor 53 zaken uit op € 74.200. Hierbij wordt geen rekening gehouden met inkomsten uit leges.
Hoe kunt u verhuurders verplichten zich aan het huurpuntensysteem (woningwaarderingsstelsel) te houden, en hoe moet regelgeving hiervoor veranderen omdat dit nu niet lukt?
De verstrekkendste vorm van verplichting vergt opheffing van de contractsvrijheid voor huurder en verhuurder zoals vormgegeven in het Burgerlijk Wetboek. Vervolgens dient een instantie te worden aangewezen of opgericht om deze verplichting te handhaven. De huurcommissie is hier als geschillenbeslechter niet op toegerust. Naast dat het verplichten van een huurprijs die niet hoger is dan de maximale huurprijs op basis van het woningwaarderingsstelsel (WWS) een stelselwijziging vereist, zal dit dus ook gepaard gaan met aanzienlijke (administratieve) lasten voor verhuurders en de overheid. Ik acht het verplichten van een huurprijs van maximaal de huurprijsgrens op basis van het WWS niet proportioneel.
Een minder ingrijpende maatregel is om een financiële prikkel voor verhuurders te introduceren om het structureel vragen van huren die hoger zijn dan volgt uit het puntenaantal te voorkomen. Onlangs heb ik het wetsvoorstel verdere modernisering van de huurcommissie bij uw Kamer ingediend (TK 34 652). Dit wetsvoorstel bevat een nieuwe legesregeling. Voor een verhuurder die vaker geschillen verliest over de maximaal toegestane aanvangshuurprijs geldt een gedifferentieerd legestarief. Dat wil zeggen dat het legestarief oploopt van EUR 300 (regulier tarief) naar EUR 1.400 (kostendekkend legestarief) naarmate de verhuurder vaak in het ongelijk wordt gesteld. Hiermee wordt gestimuleerd dat geschillenbeslechting door de huurcommissie leidt tot gedragsverandering bij de verhuurder.
Ook is van belang dat huurders bekend zijn met de huurcommissie en met de mogelijkheid om de (aanvangs)huur te laten beoordelen door de huurcommissie. In reactie op de motie Öztürk heb ik aangegeven verder te werken aan het vergroten van de bekendheid van de mogelijkheid om de huur te laten toetsten door de huurcommissie. In dat kader heb ik op www.rijksoverheid.nl informatie over het toetsen van de aanvangshuur laten aanvullen. Ook ben ik in overleg met partijen zoals de huurcommissie en lokale huurteams over manieren om de voorlichting richting huurders te intensiveren. Ik ben voornemens uw Kamer voor de zomer hierover te informeren.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat een verhuurder een uitspraak van de Huurcommissie verplicht moet volgen, ook als er een nieuwe huurder komt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunt u op dit moment ervoor zorgen dat een verhuurder zich aan het huurpuntensysteem houdt, en wat is er nodig om dit (nog beter) te handhaven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre kunt u alsnog bewerkstellingen dat er tegemoet wordt gekomen aan wens uit de motie Jansen, namelijk een bredere werking van een uitspraak van de Huurcommissie, zodat huisgenoten in eenzelfde pand ook op de hoogte zijn van de uitspraak?2
In de motie Jansen waarnaar wordt verwezen, werd de regering verzocht te onderzoeken hoe een uitspraak van de huurcommissie over een casus bij onzelfstandige woonruimte actiever ingezet kan worden voor het verbeteren van de situatie voor de andere huurders in het pand en de Kamer hierover zo snel mogelijk te rapporteren. In zijn brief van 5 maart 2015 (27 926, nr. 245) is mijn voorganger ingegaan op het onderzoek dat is verricht naar de mogelijkheden hiertoe. Om invulling te geven aan de motie is het register waarin de uitspraken van de huurcommissie openbaar worden gemaakt uitgebreid met de aanduiding of de uitspraak ziet op een onzelfstandige of zelfstandige woning. Ook is mogelijk gemaakt om binnen het register op woningtype te zoeken. Van huurteams en de LSVb heb ik vernomen dat zij positief zijn over de uitgebreidere zoekfunctie. In het onderzoek, dat is opgenomen als bijlage bij de genoemde kamerbrief, is ook geconstateerd dat juridische bezwaren eraan in de weg staan om uitspraken van de huurcommissie te verstrekken aan de overige huurders van het pand. Daarnaast is het ook de vraag in hoeverre overige huurders iets hebben aan een uitspraak van de huurcommissie over een andere onzelfstandige woonruimte in hetzelfde pand. De kenmerken van de onzelfstandige woonruimtes, en daarmee het puntenaantal, kunnen immers sterk verschillen.
Welke effecten hebben uw acties gehad die u heeft ondernomen naar aanleiding van de motie Jansen, zoals een betere informatievoorziening onder meer bij relevante organisaties zoals de Landelijke Studenten Vakbond? Heeft dit tot meer klachten en uitspraken bij de Huurcommissie geleid?3
Zoals toegezegd naar aanleiding van de motie Jansen is de zoekfunctie in het openbaar register van de huurcommissie uitgebreid, waardoor beter gezocht kan worden op uitspraken van de huurcommissie over onzelfstandige woningen. Van huurteams en de LSVb heb ik vernomen dat zij positief zijn over op de uitgebreidere zoekfunctie.
In 2016 behandelde de huurcommissie circa 600 geschillen over de aanvangshuur van onzelfstandige huurwoningen of over huurverlaging bij onzelfstandige huurwoningen. Het lijkt er dus op dat huurders van onzelfstandige woonruimte hun weg naar de huurcommissie ook weten te vinden. De verbetering van de zoekfunctie en het openbaar register heeft hier mogelijk aan bijgedragen omdat huurders makkelijker informatie kunnen krijgen over vergelijkbare geschillen.
De internationale cyberaanval en de ICT van de Overheid |
|
Jan Middendorp (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Waarschuwing voor grote internationale gijzelsoftware-campagne»?1
Ja
Wat wordt er op dit moment concreet gedaan om te zorgen dat ICT-systemen van de rijksoverheid zelf niet geïnfecteerd raken?
Mij zijn geen gevallen bekend van besmettingen bij de rijksoverheid. Ook bij het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) zijn geen besmettingen gemeld, zoals de Minister van Veiligheid en Justitie in zijn brief van 2 juni heeft aangegeven. Niettemin heeft de aanval van Wannacry malware en zijn impact ertoe geleid dat bij verschillende organisaties van de Rijksdienst is en wordt nagelopen of ook echt op alle relevante plekken de relevante patches zijn toegepast.
Meer in het algemeen is bij de Rijksdienst een stelsel van regelgeving voor informatiebeveiliging van toepassing. Maar daarmee zijn we er niet. In de strategische I-agenda Rijksdienst is daarom «Verstandige aandacht voor informatiebeveiliging en privacy» één van de vijf thema’s.
Verder informeert en waarschuwt het NCSC organisaties binnen de rijksoverheid zodat ook een dreiging van een passend antwoord kan worden voorzien.
Ten slotte wil ik opmerken dat beveiliging en beheer van ICT een cyclisch proces is. Dat betekent dat acties ten behoeve van beveiliging niet eenmalig zijn, maar voortdurend, en met regelmaat terugkeren.
Is alle software bij de rijksoverheid voldoende veilig en actueel? Zo nee, welke actie gaat u hiervoor ondernemen?
Zie antwoord vraag 2.
Kan er een overzicht verstrekt worden van de ICT-systemen die draaien onder de verantwoordelijkheid van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een beeld van de laatste stand? Hoe wordt het delen van expertise over het voorkomen van dit soort cyberaanvallen met andere ministeries georganiseerd?
Ik beschik over een omvangrijk overzicht van alle ICT-systemen waarvoor ik opdrachtgever en verantwoordelijk ben. Dit overzicht is zeer divers van aard, en bevat naast de grote systemen zoals DigiD ook een veelheid aan componenten die ten dienste staan van de (interne) bedrijfsvoering of kleinere systemen; alles bij elkaar bestaat dit overzicht uit ongeveer 800 elementen. Wat betreft de stand van zaken: van alle elementen in dit overzicht is mijn beeld dat zij niet getroffen zijn door het Wannacryvirus.
De rijksoverheid maakt gebruik van de expertise van het NCSC. Hierbij verwijs ik nogmaals naar de hiervoor genoemde brief van mijn collega van Veiligheid en Justitie.
Welke lessen trekt u uit deze cyberaanval? Wat gaat de rijksoverheid anders doen inzake de eigen ICT-systemen ten opzichte van de huidige aanpak, om ervoor te zorgen dat de Rijks- en mede-overheden in de toekomst niet geraakt worden door cyberaanvallen?
Zoals ik hierboven opmerkte, zijn mij geen gevallen bekend van Wannacry besmettingen bij de rijksoverheid. Niettemin constateert de Algemene Rekenkamer helaas ook tekortkomingen in de informatiebeveiliging. De CIO-Rijk is hierover in gesprek met de CIO’s, waarbij specifieke aandachtspunten per departement worden besproken. In het tweede halfjaarlijkse gesprek zal de CIO Rijk de voortgang bespreken op deze aandachtspunten. De Kamer zal eveneens over de voortgang worden geïnformeerd.
Ten aanzien van medeoverheden geldt dat informatiebeveiliging een verantwoordelijkheid is het betreffende bestuursorgaan, dat dus ook zelf verantwoordelijk voor het nemen van eventuele extra maatregelen.
Het berichtgeving ten aanzien van een Politieacademie op Curaçao |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel d.d. 2 mei 2017 over de Politieacademie op Curaçao1
Ja
Kunt u aangeven of de berichtgeving klopt dat eenzelfde persoon zowel het onderzoek naar de politieacademie heeft uitgevoerd, als de opdracht heeft gekregen om vervolgens een nieuwe bachelor voor de politie op te zetten? Hoe is de besluitvorming hierover tot stand gekomen?
Het bericht richt zich op de (financiële) op- en inrichting van een politieacademie van Curaçao hetgeen een locale aangelegenheid betreft onder de politieke verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie van het land Curaçao. De Rijkswet Politie stelt ex artikel 40, dat de landen gezamenlijk voorzien in politieonderwijs. Hier is door de landen invulling aan gegeven door het vastleggen van gemeenschappelijke eindtermen voor politieonderwijs in de Onderlinge Regeling Kwaliteitseisen politie. Iedere politieopleiding moet daarmee voldoen aan de gestelde eindtermen. De Minister van Justitie van het land wijst vervolgens de geschikte opleiding aan. In het JVO, medio 2016, heeft voornoemde Minister van Curaçao een voorstel voor een bachelor gepresenteerd en de landen hebben op dit initiatief positief gereageerd. Formele afspraken zijn niet gemaakt.
Op welke manier is de ontwikkeling van de politieacademie gerelateerd aan de versterking van de justitieketen die in «10-10-10» was afgesproken en via de voortgangscommissies wordt gevolgd?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe wordt ervoor gezorgd dat de politieacademie zodanig wordt opgezet dat die aan alle eisen omtrent kwaliteit, training en integriteit voldoet, die nodig zijn voor het versterken van de justitieketen?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre is de besteding van 5,6 miljoen Antilliaanse gulden voor alleen een bachelor voor de politie een doelmatige besteding van de financiën, wanneer volgens de rapportages van de voortgangscommissie Curaçao de financiën voor de justitieketen steeds een heikel punt zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Voortgangscommissie Curaçao ook de mogelijkheid gehad om naar de voorstellen voor de politieacademie te kijken? Zo ja, hoe oordeelde de commissie over de rol van deze politieacademie voor de versterking van de Curaçaose politie? Zo nee, waarom niet en bent u bereid om te verzoeken dat dit alsnog gebeurt?
De Voortgangscommissie Curaçao (hierna VC) rapporteerde periodiek over de uitvoering van het plan van aanpak van het Korps Politie Curaçao (KPC) zoals dat in 2010 is bekrachtigd tijdens de Ronde Tafel Conferentie. Het plan van aanpak voorzag in een groot aantal activiteiten om het politiekorps op te bouwen. Eén van de activiteiten was opleiding, maar (de keuze voor) het instituut waar de opleidingen worden gegeven viel niet onder het plan van aanpak voor het KPC. De VC heeft haar werkzaamheden op Curaçao inmiddels afgerond. Er kan ook om die reden geen sprake meer zijn van een rol voor de VC inzake.
De aanbesteding van mobiele telefonie |
|
Maarten Hijink , Ronald van Raak |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw beleid rondom het opslaan van al dan niet vertrouwelijke gegevens van de rijksoverheid? Vallen belgegevens van medewerkers van de rijksoverheid hieronder?
Het beleid voor de rijksoverheid is dat per geval de verantwoordelijke overheidsorganisatie, binnen de kaders van wet- en regelgeving, een afweging moet maken ten aanzien van de gewenste locatie van data. Voor staatsgeheime data en privacygevoelige data leidt deze afweging tot een andere uitkomst dan voor open data.
Belgegevens zoals telefoonnummers, website bezoek (ip-adressen) en verkeersgegevens vallen onder de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). De Wbp schrijft voor dat persoonsgegevens slechts onder bepaalde omstandigheden mogen worden opgeslagen buiten de Europese Economische Ruimte (EER). Voor aanbieders van telecommunicatiediensten geldt naast de Wbp ook de Telecommunicatiewet. In hoofdstuk 11 van de Telecommunicatiewet zijn de bepalingen opgenomen ter bescherming van de persoonsgegevens en de persoonlijke levenssfeer van de gebruikers van elektronische communicatienetwerken en -diensten.
Het bovenstaande wettelijke kader geldt ook voor de belgegevens van medewerkers van de rijksoverheid.
Kunt u aangeven waar de huidige aanbieder van mobiele telefonie voor de rijksoverheid gegevens over het belverkeer van medewerkers van de rijksoverheid opslaat?
VodafoneZiggo slaat persoons- en verkeersgegevens van Nederlandse Vodafoneklanten op in de z.g. switch locaties in Arnhem, Amsterdam, Groningen, Nieuwegein, Utrecht, Rotterdam en Venlo. Daarnaast worden gegevens van Nederlandse Vodafoneklanten opgeslagen in een datacentrum in Ratingen, Duitsland.
Op welke wijze worden eisen gesteld aan de nieuwe aanbieder om te voorkomen dat belgegevens van Rijksmedewerkers onder de USA Freedom Act vallen? Zijn deze eisen vastgelegd in het eisenpakket voor de nieuwe aanbesteding? Zo ja, hoe?1
De aanbestedende dienst verricht de aanbesteding onder de vigerende wet- en regelgeving, waaronder de Aanbestedingswet 2012, de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR) en de Wbp. De Aanbestedingswet 2012 laat zeer beperkt ruimte om op voorhand buitenlandse (Europese) partijen, dan wel partijen die afkomstig zijn uit landen die deelnemen aan de Government Procurement Act, uit te sluiten. Uitsluiting van partijen die onder de toepassing van de USA Freedom Act vallen is voor deze aanbesteding vanwege het non-discriminatiebeginsel niet mogelijk.
Om te voorkomen dat in strijd met Nederlandse wet- en regelgeving gegevens door de opdrachtnemer worden verwerkt of gedeeld, zijn eisen in het contract opgenomen. Deze eisen zijn:
Voldoen aan de in de aanbestedingsstukken genoemde kaders betreffende de beveiliging van gegevens waaronder Wbp, ISO standaard voor informatiebeveiliging (27001/2:2013) of gelijkwaardig, BIR, Voorschrift informatiebeveiliging Rijksdienst (VIR) en Voorschrift informatiebeveiliging Rijksdienst bijzondere informatie (VIRBI), waar deze van toepassing zijn.
Welke eisen werden in de vorige aanbesteding gesteld aan de opdrachtnemer? Is dit in de nieuwe aanbesteding significant gewijzigd?
Voor de vorige aanbesteding geldt: onder Titel 8 («Geheimhouding en (informatie)beveiliging») van het Staatscontract Mobiele Communicatie OT2010 zijn in artikel 31 («Gebruik Persoonsgegevens Eindgebruiker») de voorwaarden opgenomen met betrekking tot persoons- en gebruiksgegevens (voor een pdf van het Staatscontract, zie: https://www.hisict.nl/contracten/ot2010-mobiele-communicatiediensten).
Op de nieuwe aanbesteding IWR2017|MCD (ICT Werkomgeving Rijk|Mobiele CommunicatieDiensten) zijn de Algemene Rijksvoorwaarden bij IT-overeenkomsten 2016 (ARBIT2016) van toepassing. In artikel 18 («Verwerking persoonsgegevens») van de ARBIT2016 de voorwaarden met betrekking tot de verwerking van persoonsgegevens opgenomen (voor de ARBIT2016, zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0038569/2016-10-04).
Daarnaast zijn de beveiligingskaders vastgelegd de aanbestedingsdocumenten. Zie tevens het antwoord op vraag 3.
Door van toepassingverklaring van de ARBIT2016 en de gestelde voorwaarden met betrekking tot beveiliging en privacy zijn de eisen ten opzichte van de vorige aanbesteding in belangrijke mate gewijzigd.
Heeft u ontbindingsclausules in de lopende aanbesteding opgenomen voor het geval de dataveiligheid in het gevaar komt? Is de overname van Vodafone door Liberty Global voor u aanleiding geweest hier gebruik van te maken en is uw beleid op enige wijze hierdoor gewijzigd?
Ja, er zijn ontbindings-/opzeggingsclausules in de lopende aanbesteding opgenomen, te weten:
Vanuit het ARBIT2016 art. 30.3 en art. 30.6. Hierin is onder andere genoemd dat ontbinding van het contract door de opdrachtgever, de Staat, mogelijk is wanneer sprake is van een ingrijpende wijziging in de zeggenschap over de activiteiten van de opdrachtnemer. Daarnaast geldt de overeenkomst voor bepaalde duur en is er geen stilzwijgende verlenging mogelijk. De opdrachtgever kan de overeenkomst onder gelijkblijvende voorwaarden driemaal verlengen, telkens voor een periode van 12 maanden. Indien opdrachtgever gebruik maakt van dit recht doet hij hiervan uiterlijk zes maanden voor het einde van de exploitatieperiode van de Raamovereenkomst schriftelijk en aangetekend mededeling aan de opdrachtnemer.
Van een overname van Vodafone door Liberty Global, het moederbedrijf van Ziggo, is overigens geen sprake. Het gaat om een samenvoeging van de Nederlandse divisies van Vodafone en Ziggo in een gezamenlijke onderneming «VodafoneZiggo Group Holding B.V.». Hierin hebben Vodafone en Liberty Global een even groot eigenaarbelang (50/50). De overgang naar VodafoneZiggo was geen aanleiding om de overeenkomst te beëindigen. Ook is het inkoopbeleid hierdoor niet gewijzigd.
Het bericht dat veel studenten een te hoge huur betalen |
|
Zihni Özdil (GL), Linda Voortman (GL) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat u kennis heeft genomen van het bericht «73 procent van studenten betaalt te hoge huur» en de rapportage die daaraan ten grondslag ligt?1
Ja.
Bent u van mening dat het onacceptabel is dat het puntensysteem massaal omzeild wordt door particuliere verhuurders?
Als een huurder en een verhuurder een huurovereenkomst sluiten, geldt het principe van contractsvrijheid. Beide partijen zijn vrij om onderling een huurprijs af te spreken. Als deze huurprijs hoger is dan de prijs die voortvloeit uit het puntenaantal, dan is dat geen overtreding. Hiervoor kan de huurcommissie, of een andere instantie, dus ook geen sanctie opleggen.
Eigen aan het overeenkomstenrecht is verder dat het aan de contractspartijen is om in te grijpen wanneer zij het met de inhoud van de overeenkomst niet eens zijn. In de huursector is dit geregeld doordat partijen naar de huurcommissie of naar de kantonrechter kunnen gaan.
Wel ben ik met u van mening dat een financiële prikkel voor verhuurders kan helpen om het structureel vragen van huren die hoger zijn dan volgt uit het puntenaantal te voorkomen. Onlangs heb ik het wetsvoorstel verdere modernisering van de huurcommissie bij uw Kamer ingediend. Dit wetsvoorstel bevat een nieuwe legesregeling. Voor een verhuurder die vaker geschillen verliest over de maximaal toegestane aanvangshuurprijs geldt een gedifferentieerd legestarief. Dat wil zeggen dat het legestarief oploopt van EUR 300 (regulier tarief) naar EUR 1.400 (kostendekkend legestarief) naarmate de verhuurder vaak in het ongelijk wordt gesteld.
In reactie op de motie Öztürk heb ik ook aangegeven verder te werken aan het vergroten van de bekendheid van de mogelijkheid om de huur te laten toetsten door de huurcommissie. Ik ben voornemens uw Kamer hierover voor de zomer te informeren.
Bent u van mening dat het oneerlijk is dat huurders zelf naar de Huurcommissie moeten stappen om verhuurders te dwingen zich aan te regels te houden, terwijl er geen sancties staan op het vragen van teveel huur?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze houdt de Autoriteit woningcorporaties momenteel toezicht op het in rekening brengen van hogere huren dan is toegestaan op basis van het puntensysteem?
De Autoriteit woningcorporaties voert, zoals opgedragen in de Woningwet, het integraal risicogericht toezicht op woningcorporaties uit. De Autoriteit woningcorporaties noch het departement of een andere instantie, hebben de taak om toezicht te houden op huren op basis van het woningwaarderingsstelsel.
Op welke wijze houdt u toezicht op het in rekening brengen van hogere huren dan is toegestaan op basis van het puntensysteem door particuliere verhuurders?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de Autoriteit woningcorporaties specifiek onderzoek te laten doen naar de rechtmatigheid van huurprijzen bij studentenwoningen? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in de antwoorden 2, 3 en 7 is een huurprijs die hoger is dan men op basis van het woningwaarderingsstelsel zou verwachten geen overtreding. Daarmee is er ook geen grondslag voor een onderzoek naar de rechtmatigheid van huurprijzen.
Bent u bereid om, in het licht van het voorgaande, sancties in te zetten tegen particuliere verhuurders en woningcorporaties die te hoge huren in rekening brengen bij studenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om contact op te nemen met studenten en huurteams om te kijken hoe de rechtspositie van studenten op de woningmarkt verbeterd kan worden?
Zoals ook genoemd bij het antwoord op de vragen 2, 3 en 7 heb ik in reactie op de motie Öztürk aangegeven verder te werken aan het vergroten van de bekendheid van de mogelijkheid om de huur te laten toetsten door de huurcommissie. In dat kader heb ik op www.rijksoverheid.nl informatie over het toetsen van de aanvangshuur laten aanvullen. Ook ben ik in overleg met partijen zoals de huurcommissie en lokale huurteams over manieren om de voorlichting richting huurders te intensiveren. Ik ben voornemens uw Kamer voor de zomer hierover te informeren.
Ook nu worden huurders via verschillende kanalen geïnformeerd. Voorbeelden hiervan zijn: de website van de rijksoverheid, lokale huurteams, het Juridisch loket en organisaties zoals de LSVb. Ook kunnen huurders op de website van de huurcommissie (www.huurcommissie.nl) of op de website www.checkjekamer.nl de gegevens van hun woonruimte invullen, waarbij zij een indicatie krijgen van wat hun huur op basis van het woningwaarderingsstelsel (WWS) zou zijn.
Het bericht 'Minister ontkent vertraging en onzekerheid rehabilitatie CITGO-raffinaderij' |
|
André Bosman (VVD) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Minister ontkent vertraging en onzekerheid rehabilitatie CITGO-raffinaderij»?1
Ja.
In hoeverre is het bericht dat de heropening van de CITGO-raffinaderij vertraagd waar?
Ook ik heb uit de media vernomen dat er sprake is van een vertraging in de heropening van de raffinaderij met enkele maanden.
Welke invloed heeft de vertraging of een eventuele vertraging van de opening die gepland staat voor 2018 op de financiële staat van Aruba?
Een vertraging in de heropening heeft mogelijk een verminderde economische groei en/of (belasting)inkomsten voor het land Aruba tot gevolg. De regering van Aruba zal met deze financiële gevolgen rekening moeten houden in de begroting van 2018 en voor zover nodig latere jaren. Het College Aruba financieel toezicht zal deze begroting toetsen aan de hand van de geldende begrotingsnormen en hierover advies uitbrengen.
Welke risico's heeft de vertraging of een eventuele vertraging voor de staatsschuld, de werkeloosheidscijfers en het contract met CITGO voor 25 jaar?
Cijfers over de gevolgen voor werkgelegenheid zijn mij niet bekend. Zie verder het antwoord op vraag 3.
In hoeverre heeft de (mogelijke) vertraging van de heropening van de CITGO-raffinaderij invloed op Nederland?
Een eventuele vertraging van de heropening van de CITGO-raffinaderij heeft geen invloed op Nederland.