Het bezoek van de minister aan Zuid-Afrika |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u met een «ambitieuze agenda»1 Zuid-Afrika bezocht heeft op 3 en 4 februari jl.?
Ja. Nederland heeft een brede samenwerkingsagenda met Zuid-Afrika. Het land is één van de twee belangrijkste economische partners van Nederland in Sub-Sahara Afrika. Ongeveer 300 Nederlandse bedrijven zijn actief in Zuid-Afrika. Als voorzitter van de Afrikaanse Unie dit jaar, is Zuid-Afrika ook een belangrijke gesprekspartner wat betreft de EU-AU relatie. Op het terrein van vrede en veiligheid speelt Zuid-Afrika op het Afrikaanse continent een belangrijke rol. Als lid van de VN-Veiligheidsraad en de G20 is Zuid-Afrika een samenwerkingspartner op multilaterale thema’s, zoals klimaat, (cyber)veiligheid en mensenrechten. Ik heb dit bezoek gebruikt om over deze brede samenwerkingsagenda te overleggen met mijn counterpart.
Naast de bilaterale consultaties heb ik tijdens dit bezoek gesprekken gevoerd met Zuid-Afrikaanse parlementariërs, zowel over de relatie met Nederland als over multilaterale samenwerking. Met Nederlandse bedrijven in Zuid-Afrika heb ik gesproken over de uitdagingen die zij ondervinden en de kansen die zij zien in Zuid-Afrika. Ook heb ik onze ambassade in Pretoria en het consulaat in Kaapstad bezocht.
Daarnaast heb ik een aantal plekken bezocht die inzicht bieden in recente ontwikkelingen in de Zuid-Afrikaanse geschiedenis, zoals Constitution Hill (o.a. zetel van het Constitutioneel Hof van Zuid-Afrika) en Kasteel de Goede Hoop (een oud fort dat nu gebruikt wordt voor cultureel-historische programma’s). Ik heb met een oud-gevangene op Robbeneiland gesproken over zijn ervaringen. Tot slot bezocht ik een sloppenwijk (Kameeldrift) om inzicht te krijgen in de dagelijkse harde realiteit waar veel Zuid-Afrikanen nog mee te maken hebben.
Heeft u, naast het «benutten van kansen, zowel politiek als economisch» ook aandacht gevraagd voor de mensenrechtensituatie in Zuid-Afrika?
Tijdens de bilaterale consultaties zijn diverse thema’s besproken, waaronder ook mensenrechten en landhervormingen. Conform de motie3 Van Helvert/Van der Staaij, heb ik aangedrongen op eerlijke compensatie bij het proces van landhervorming en eventuele landonteigeningen. Ik heb benadrukt dat een duidelijk tijdspad over het landhervormingsproces zeer belangrijk is voor (buitenlandse) investeerders. Het thema landhervormingen is derhalve ook vermeld in het gezamenlijke communiqué4 dat na afloop van de bilaterale consultaties is gepubliceerd. De zorgen die bestaan rondom mogelijke landonteigening zonder compensatie heb ik naast het de bilaterale consultaties, ook geuit in een interview met de Zuid-Afrikaanse krant BusinessDay5. Hierbij heb ik benadrukt dat Nederland zeer hecht aan de rechtsstaat, de bescherming van eigendomsrechten en duidelijkheid voor zowel potentiele als bestaande investeerders in Zuid-Afrika.
De voorgenomen grondwetswijziging van de Zuid-Afrikaanse regering is op dit moment nog niet definitief. Een parlementaire commissie heeft een amendementswijziging van de Zuid-Afrikaanse Grondwet voorgesteld om de mogelijkheid om land te onteigenen zonder compensatie te verduidelijken.
Momenteel vinden er publieke consultaties plaats over dit amendement. Het parlement zal naar verwachting niet voor eind april over een finaal amendement stemmen. De regering heeft hiervoor steun van oppositiepartijen nodig, omdat de regeringspartij African National Congress geen twee derde meerderheid in het parlement heeft. Indien de wijziging wordt aangenomen dient nationale wetgeving te worden aangenomen waarin de omstandigheden waarbinnen landonteigening zonder compensatie plaats kan vinden expliciet worden gemaakt.
De Zuid-Afrikaanse regering zegt zich terdege bewust te zijn van de risico’s die landonteigening zonder compensatie met zich mee zouden kunnen brengen voor het investeringsklimaat. Mede om deze reden heeft de Zuid-Afrikaanse regering, ook tijdens de bilaterale consultaties, benadrukt dat de rechtstaat leidend zal zijn bij het proces van landhervorming. Mijn counterpart verzekerde mij dat commerciële belangen en investeringen, incl. van de landbouwsector, niet zullen worden geschaad door landhervormingen. Juridische instituties zullen een belangrijke rol spelen bij de uitvoering van de voorgenomen landhervorming, en bij de beslissingen wanneer er sprake kan zijn van landonteigening zonder compensatie.
Heeft u conform de motie-Van Helvert/Van der Staaij2 duidelijk stelling genomen dat de voorgenomen landonteigening van blanke boeren in Zuid-Afrika, zonder compensatie, in strijd is met de mensenrechten?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u bovendien druk uitgeoefend op Zuid-Afrika om ervan af te zien? Zo ja, welke en met welk resultaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de voorgenomen wijziging van de Zuid-Afrikaanse Grondwet erop neerkomt particulieren geen eigendom kunnen verkrijgen over de door de overheid onteigende grond, maar slechts toegang en dat de overheid dus enige eigenaar van de grond blijft3? Wat vindt u hiervan?
Het voorgestelde amendement7 gaat niet in op deze aspecten. Hierover komt pas duidelijkheid als de aanvullende wetgeving («expropriation bill») wordt gepresenteerd aan het parlement.
Klopt het bovendien dat blanke Zuid-Afrikanen niet tot de begunstigden behoren, die dergelijke toegang kunnen verkrijgen? Betekent dit dat blanke mensen op basis van ras en/of huidskleur door de overheid uitgesloten gaan worden van de toebedeling van grond door de overheid? Wat vindt u hiervan?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees dat dergelijke praktijken buitenlandse investeerders afschrikken, omdat ze geen grond in eigendom kunnen verkrijgen, maar slechts kunnen «leasen» van de overheid?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de vrees dat onteigening zonder compensatie ook Nederlandse bedrijven en hun investeringen in Zuid-Afrika kan raken, aangezien Zuid-Afrika per 1 mei 2014 eenzijdig het bilaterale investeringsakkoord heeft opgezegd, dat onder meer beschermingsclausules bevat tegen onteigening zonder rechtvaardige compensatie? Welke uitleg heeft Zuid-Afrika gegeven voor deze unilaterale stap?
Het kabinet deelt de zorgen over landonteigening zonder compensatie, zoals hierboven aangegeven. Dit betreft ook het Nederlandse bedrijfsleven en hun investeringen. Zuid-Afrika heeft sinds 2012 een groot aantal bilaterale investeringsverdragen opgezegd, waaronder dat met Nederland. Naar mening van Zuid-Afrika waren deze verdragen te eenzijdig van aard. Het verdrag tussen Nederland en Zuid-Afrika kent overigens een zogenaamde «sunset»-clausule, waarmee investeringen die gedaan zijn voor de beëindiging van het verdrag nog voor een periode van 15 jaar de bescherming van het verdrag genieten. Dit geldt niet voor investeringen die gedaan zijn na het verloop van het verdrag.
Bent u inmiddels in overleg met Zuid-Afrika om te komen tot een nieuw investeringsakkoord? Zo nee, waarom niet? Wat bent u bereid te doen om het Nederlandse bedrijfsleven te beschermen tegen onteigeningen zonder compensatie?
Nee, Zuid-Afrika staat op dit moment niet open voor het afsluiten van een nieuw investeringsakkoord. Nederland blijft bereid in overleg te treden over een nieuw investeringsakkoord, indien Zuid-Afrika daartoe een opening biedt. Daarnaast dringt Nederland bij Zuid-Afrika aan op eerlijke compensatie bij eventuele landonteigeningen.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van het lid Van Helvert4 over de toenemende onzekerheid van eigendom en investeringen in Zuid-Afrika?
Ja.
Zijn de zorgen van Europese en Nederlandse ondernemers in Zuid-Afrika op het hoogste niveau onder de aandacht gebracht, zoals tijdens het EU-Zuid-Afrika topoverleg in 2018 en daarna? Met welk resultaat tot nu toe?
Ja, deze zorgen zijn tijdens de bilaterale consultaties uitgebreid besproken. Ik heb onder andere aandacht gevraagd voor problemen met het verkrijgen van werkvisa, handelsbelemmeringen m.b.t. kippenvlees en bevroren aardappelproducten en mogelijke landonteigening zonder compensatie. Deze zorgen zijn ook overgebracht tijdens een bezoek van de directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen in november 2019.
Het aantrekken van buitenlandse investeringen is voor Zuid-Afrika een prioriteit. Zuid-Afrika herziet momenteel bestaande immigratiewetgeving en heeft toegezegd de zorgen over het verkrijgen van werkvisa te willen adresseren.
De importrestricties die golden voor Nederlands kippenvlees (sanitaire standaarden) zijn inmiddels opgeheven, waardoor de export kan worden hervat. Met de EU wordt nog onderhandeld over de importtarieven. De anti-dumpingmaatregelen op bevroren aardappelproducten en kippenproducten worden momenteel herzien. Er is nog geen duidelijkheid over de uitkomst hiervan.
Wat is er gebeurd met de zorgen over het (discriminatoire) Broad-Based Black Economic Empowerment-beleid, dat Europese investeringen afschrikt, door de beleidsonzekerheid, de recente strengere eisen voor «black ownership» en de daaruit voortvloeiende (hoge) kosten?
Tijdens het bezoek van de directeur-generaal Buitenlandse Economische Betrekkingen in november 2019 zijn zorgen rondom het Broad-Based Black Economic Empowerment (BBBEE)-beleid uitgebreid overgebracht aan het Zuid-Afrikaanse ministerieel en hoog-ambtelijk niveau. Er is besproken dat Nederlandse bedrijven de noodzaak erkennen om de gevolgen van apartheid aan te pakken, maar dat zij problemen ondervinden met de wisselende interpretatie van de regels door verschillende organisaties. In bredere zin zijn ook maatregelen besproken waardoor Zuid-Afrika een hogere notatie op de Ease of Doing Business index van de Wereldbank kan bereiken, wat ook hoog op de agenda van de president van Zuid-Afrika staat. Zo raadde Nederland aan om in te zetten op het verhogen van de rechtszekerheid voor bedrijven, concurrentievoorwaarden te verbeteren en zorg te dragen voor betrouwbare politieke en economische kaders voor investeringen.
Heeft u bij uw bezoek aandacht gevraagd voor de «Plaasmoorde», de brute aanvallen op blanke boeren en het falende optreden van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten? Zo nee, waarom niet?
Ik heb in de bilaterale consultaties aandacht gevraagd voor de schrikbarend hoge criminaliteitscijfers in Zuid-Afrika. Zuid-Afrika kent een hoog moordcijfer. Het overgrote deel van de moorden wordt gepleegd in townships en informele nederzettingen in en rond de steden, maar een klein deel treft ook het platteland waarbij zowel witte als zwarte boeren en arbeiders op boerenbedrijven onder de slachtoffers te betreuren zijn. Het optreden tegen de criminaliteit is primair een zaak van de Zuid-Afrikaanse justitie, en is door de Zuid-Afrikaanse regering als prioriteit aangemerkt.
Ik zal binnen de EU in de relatie met Zuid-Afrika aandacht blijven vragen voor de criminaliteitscijfers en de veiligheidssituatie in Zuid-Afrika en het effect daarvan op het investeringsklimaat. Nederland heeft eerder ook landonteigening zonder compensatie geagendeerd binnen de Europese Unie. Dit wordt (net als de criminaliteitscijfers) meegenomen in de relaties met Zuid-Afrika.
Hoe beoordeelt u het optreden van president Ramaphosa5, die oud-president van Zimbabwe, Mugabe, die de blanke boeren heeft laten verjagen en vermoorden, als een held vereerd heeft?
Ik heb aangegeven met zeer gemengde gevoelens terug te denken aan de overleden Zimbabwaanse oud-president Mugabe. Enerzijds heeft Mugabe een leidende rol gespeeld in de onafhankelijkheid van Zimbabwe, waardoor hij in veel Afrikaanse landen als held wordt gezien. Ik neem er kennis van dat veel Afrikaanse leiders zich daar positief over hebben uitgelaten. Anderzijds was Mugabe uiteraard verantwoordelijk voor een zeer bedenkelijk regime dat grote schade aan het land heeft toegebracht. Nederland heeft het beleid van dat regime, onder meer ten aanzien van mensenrechten en illegale toe-eigening van land, altijd in duidelijke taal veroordeeld.
Deelt u de vrees dat de voorgenomen landonteigening, in combinatie met het extreme geweld tegen blanke boeren, kan uitmonden in dezelfde rampzalige toestanden zoals in Zimbabwe, waarbij de voedselvoorziening, voedselkwaliteit en veiligheid in gevaar komen?
Nee, een scenario zoals in Zimbabwe is onwaarschijnlijk. De Zuid-Afrikaanse regering heeft expliciet aangegeven een dergelijk scenario te willen voorkomen. President Ramaphosa heeft publiekelijk benadrukt dat het proces van landhervorming niet ten koste mag gaan van de voedselvoorziening of economische groei. Zuid-Afrika kent daarnaast een sterk en onafhankelijk rechtssysteem.
Bent u bereid om de landonteigening en de Plaasmoorde binnen de EU te agenderen in de relaties met Zuid-Afrika en de Afrikaanse Unie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Is het waar dat het Afrikaans, een officiële taal in Zuid-Afrika, die sterk en nauw verwant is met het Nederlands, onder druk staat?
Het Afrikaans is een van de 11 officiële talen van Zuid-Afrika. Het Afrikaans heeft in het verleden – als enige taal naast het Engels – een groot aantal voorzieningen (scholen, rechtstaal, media) opgebouwd die de negen andere talen (de «Afrikatalen») niet hebben. Momenteel wordt door de huidige Afrikaanse regering een hogere prioriteit toegekend aan de ontwikkeling van de oorspronkelijke Afrikaanse talen, die net als het Afrikaans druk ondervinden van het Engels als meest gebruikte taal in het publieke domein.
Bent u ook verheugd over de overeenkomst6 die de Nederlandse Taalunie en de Afrikaanse Taalraad, een verbond van veertig organisaties die zich inzetten voor het Afrikaans, op 30 januari jl. hebben getekend om kennis en ervaring uit te wisselen en samen te werken om het Nederlands en het Afrikaans te bevorderen?
Ja. Dergelijke overeenkomsten dragen er toe bij dat de Taalunie en de Afrikaanse Taalraad, en de organisaties die bij deze koepels betrokken zijn, elkaar beter weten te vinden en er beter in slagen om kennis en expertise uit te wisselen. De overeenkomst geeft verdere invulling aan de intentieverklaring tot samenwerking, die in 2010 door de Taalunie en de Zuid-Afrikaanse regering werd ondertekend.
Op welke wijze wil het kabinet hier invulling aan geven? In hoeverre biedt internationale culturele samenwerking met Zuid-Afrika op dit punt kansen en mogelijkheden?
Nederland en Zuid-Afrika hebben een sterke culturele samenwerking, gebaseerd op onze gedeelde geschiedenis. Vanuit het internationaal cultuurbeleid zijn er kansen en mogelijkheden om, onder meer via het cultuurprogramma van de ambassade, aandacht te schenken aan taal in relatie tot kunst en cultuur. De regering geeft zelf niet specifiek invulling aan samenwerking op het gebied van taal, maar laat dit via de Taalunie lopen.
In hoeverre werkt de Zuid-Afrikaanse overheid mee aan samenwerking met de Nederlandse Taalunie? Klopt het dat Zuid-Afrika in 2014 aangegeven heeft de gezamenlijke intentieverklaring tot samenwerking uit 2010 te betreuren en af te willen zien van verdere samenwerking7? Zo ja, waarom?
In januari 2014 verscheen een bericht in de Zuid-Afrikaanse pers waarin melding werd gemaakt van het feit dat de Zuid-Afrikaanse regering de intentieverklaring met de Nederlandse Taalunie zou betreuren. Dit bericht is nooit bevestigd door de Zuid-Afrikaanse regering, die hierover door de ambassade en de Vlaamse vertegenwoordiging is bevraagd.
Bent u bereid de Zuid-Afrikaanse regering te attenderen op het belang van het behoud en bescherming van het Afrikaans? Zo nee, waarom niet?
Nee. Welke taal of welke talen in Zuid-Afrika worden gesproken, en wat hun onderlinge verhouding is, is een aangelegenheid van de Zuid-Afrikaanse regering. Wel steunt de Nederlandse regering via de Taalunie programma’s en projecten rond talige infrastructuur, taalonderwijs en talige cultuur van het Afrikaans in Zuid-Afrika.
Bent u bereid een verslag van uw reis aan de Kamer te doen toekomen?
In antwoord op vraag 1 heb ik een uitgebreide toelichting gegeven op mijn bezoek. Hiermee ben ik m.i. tegemoet gekomen aan dit verzoek.
Het bericht dat Turkije Syrische rebellen inzet in de strijd in Libië |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat Turkije Syrische rebellen inzet in de strijd in Libië, waaronder extremisten van Al Qaeda en ISIS?1
Het kabinet is bekend met berichten over de aanwezigheid van Syrische oppositiestrijders in Libië. Het is op dit moment onduidelijk om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden. De toevoer van militaire middelen aan de Libische partijen komt een politieke oplossing niet ten goede en druist in tegen de op 19 januari jl. gemaakte afspraken in Berlijn en het al langer geldende wapenembargo voor Libië.
Het kabinet benadrukt, zowel in EU-verband als bij verschillende regionale actoren, het belang van volledige implementatie van de Berlijn uitkomsten, met in de eerste plaats een duurzaam staakt-het-vuren, volledige naleving van het VN wapenembargo en geloofwaardige stappen op het politieke spoor. Het kabinet verwelkomt de voorzichtige stappen die op deze drie sporen worden genomen, dringt er al langere tijd in EU-verband aan op dat de EU een actieve rol speelt in de implementatie van Berlijn, maar constateert ook dat er nog veel uitdagingen zijn.
Het kabinet heeft met zorg geconstateerd dat het conflict in Libië meer dan ooit onderhevig is aan buitenlandse inmenging. Dit draagt op geen enkele manier bij aan een politieke oplossing. Nederland draagt dit ook uit. Ik deed dit recentelijk nog tijdens mijn contacten met mijn counterparts uit Turkije en de Verenigde Arabische Emiraten. Ook benadrukt het kabinet in de daartoe geëigende gremia in Brussel het belang van de volledige implementatie van de uitkomsten van de Berlijn conferentie en meer specifiek volledige naleving van het wapenembargo.
Acht u de inschatting van het Syrisch Observatorium voor Mensenrechten betrouwbaar dat er al minstens 130 ex-strijders van ISIS en Al Qaeda van in totaal 4700 Syrische rebellen door Turkije naar Libië zijn gestuurd?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid zich aan te sluiten bij de Franse president Macron, die stelt dat Frankrijk Turkse oorlogsschepen gezien heeft die Syrische huurlingen aan land zetten in Libië?2 Vindt u dit ook een ernstige schending van wat afgesproken is op de conferentie in Berlijn, namelijk strikte handhaving van het wapenembargo en geen buitenlandse militaire inmenging? Bent u het met president Macron eens dat Turkije, dat zich ook aan deze afspraken heeft gecommitteerd, een belofte gebroken heeft?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u het in november vorig jaar verschenen VN-rapport waaruit blijkt dat diverse landen, waaronder Turkije, Jordanië en de Verenigde Arabische Emiraten wapens leveren aan strijdende partijen in Libië, in strijd met het VN-wapenembargo?3 Bent u bereid deze schendingen aan de orde te stellen? Zo ja, op welke wijze?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de oproep van de Speciaal VN-Gezant voor Libië, Ghassan Salamé, om alle buitenlandse gewapende bemoeienis met Libië te beëindigen, ook in de richting van Turkije?4
Ja, zie antwoord op vraag 1, 2, 3 en 4.
Deelt u bovendien de opvatting van Salamé dat door de instroom van milities uit Syrië en Soedan de voedingsbodem voor terrorisme in Libië toeneemt?5
Voortdurende instabiliteit in Libië zorgt er voor dat terroristische groeperingen en georganiseerde misdaad voet aan de grond krijgen. Het kabinet acht daarom een sterk en verenigd optreden van de EU in Libië van groot belang.
Is het bovendien waar 6 dat Turkije onder meer de Sultan Murad brigade inzet of in wil zetten in Libië?6
Zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Herinnert u zich de rapporten van Amnesty International7 en de onafhankelijke internationale VN-onderzoekscommissie voor de Arabische Republiek Syrië,8 waarin door Turkije gesteunde rebellengroeperingen, waaronder de Sultan Murad brigade, beschuldigd worden van ernstige mensenrechtenschendingen en zelfs oorlogsmisdaden?
Ja.
Hoe beoordeelt u de beschuldigingen van Amnesty International dat er harde bewijzen zijn dat Turkse strijdkrachten en een coalitie van door Turkije gesteunde Syrische gewapende groeperingen oorlogsmisdaden hebben gepleegd, waaronder het doden en verwonden van burgers tijdens het offensief in het noordoosten van Syrië?9
Nederland heeft zoals bekend het Turkse optreden in Noordoost-Syrië in duidelijke bewoordingen veroordeeld en heeft zich binnen de Europese Unie met succes hard gemaakt voor een scherpe lijn richting Turkije. De Nederlandse opstelling heeft er mede toe geleid dat de Europese Raad de Turkse militaire actie in Noordoost-Syrië heeft veroordeeld. Ook besloten lidstaten tot een strikte interpretatie van criterium 4 van het EU gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexportbeleid (2008/944/GBVB), wat neerkomt op een de facto wapenembargo. Nederland heeft daarnaast benadrukt dat Turkije een verantwoordelijkheid heeft om maatregelen te treffen om schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht te stoppen. Nederland blijft deze boodschap, ook in bilaterale contacten, herhalen.
Bent u bereid inzet van Syrische rebellengroeperingen door Turkije in Libië krachtig te veroordelen, dit kenbaar te maken richting Turkije en aan de orde te stellen binnen de EU en NAVO? Zo nee, waarom niet?
Zoals hierboven bij vraag 1, 2 en 3 al is aangegeven, is het op dit moment onduidelijk welke Syrische strijders of groepen actief zijn in Libië, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden.
En marge van de veiligheidsconferentie in München op 15 februari jl., heb ik met de Turkse Minister van Buitenlandse Zaken gesproken over de situatie in Libië. Hierbij is het belang van naleving van het wapenembargo aan de orde gekomen en de wenselijkheid dat alle partijen afzien van inmenging in het conflict in Libië. Ook is gesproken over de noodzaak van een staakt het vuren en een politieke oplossing voor het conflict.
Bent u expliciet bereid inzet van de Sultan Murad brigade in Libië te veroordelen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien het op dit moment onduidelijk is om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden, treedt het kabinet niet in de veroordeling van de inzet van specifieke groepen.
Behoren tot de in de berichtgeving genoemde Syrische rebellengroeperingen die ingezet zouden worden in Libië, ook groeperingen die in het verleden Non-lethal assistance (NLA) ontvangen hebben van Nederland?10
Het kabinet doet in het openbaar geen uitspraken over de groepen die al-dan-niet NLA-steun hebben ontvangen van Nederland.
Vindt u mogelijke inzet van door Nederland aan Syrische rebellengroeperingen geleverde spullen, zoals pickup trucks, mitrailleurvesten, laptops en uniformen, in Libië wenselijk?
Zie het antwoord op vraag 1, 2 en 3.
Bent u bereid er bij Turkije op aan te dringen dat er geen door Nederland geleverde NLA-spullen ingezet zullen worden in Libië? Zo nee, waarom niet?
Het is op dit moment onduidelijk om welke strijders of groepen het gaat, wat hun achtergrond is en op welke wijze of door wie zij geworven en ingezet zouden worden.
Daarnaast, zoals eerder aan uw Kamer gemeld, is het NLA-programma in het voorjaar van 2018 beëindigd (Kamerstuk 32 623, nr. 229). De door Nederland geleverde goederen waren aan gebruik onderhevig. In eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat goederen als voedselpakketten en medicijnen al grotendeels geconsumeerd zijn en de gemiddelde levensduur van een geleverd voertuig in de Syrische context naar schatting zes tot acht maanden was (Kamerstuk 32 623, nr. 229). Maar het is ook mogelijk dat sommige (onderdelen van) voertuigen die Nederland leverde nog wel in gebruik zijn. Met de beëindiging van het programma, eindigde echter ook de constante monitoring van voorheen gesteunde groepen en geleverde goederen. Zodoende is de status van door Nederland geleverde goederen ruim anderhalf jaar na beëindiging van het programma moeilijk traceerbaar.
In hoeverre heeft Nederland, ook na de beëindiging van het NLA-programma, nog een verantwoordelijkheid om oorlogshandelingen en mensenrechtenschendingen met door Nederland in het kader van NLA geleverde spullen te voorkomen, zoals recent bij de illegale Turkse invasie van noord-oost Syrië? Acht u zich nog gehouden aan een vorm van diplomatieke inspanningsverplichting?
Nederland zet zich in voor het tegengaan van straffeloosheid voor alle misdaden begaan in het kader van het Syrische conflict en ondersteunt daartoe ook initiatieven om vervolging te faciliteren. Zo steunt Nederland organisaties zoals het IIIM, zodat op enig moment vervolging kan plaatsvinden, ongeacht door wie die misdaden zijn begaan.
Aan uw Kamer is eerder gemeld dat er na onderzoek geen indicatie is gevonden dat door Nederland geleverde goederen zijn ingezet in de strijd tijdens de Turkse militaire operatie Peace Spring (Kamerstuk 32 623, nr. 294). Voorts beschikt het kabinet niet over informatie die erop wijst dat de in het verleden door Nederland geleverde goederen elders voor oorlogshandelingen of mensenrechtenschendingen gebruikt worden.
De leefbaarheid rondom AWACS-basis Geilenkirchen |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het krantenbericht van 15 januari uit de Limburger over uw bezoek aan de gemeente Beekdaelen?1
Ja.
Kunt u de Kamer informeren over de uitkomst van het bezoek aan Beekdaelen voor wat betreft de leefbaarheidsaantasting door de AWACS vliegroutes?
Op 15 januari jl. heb ik op uitnodiging van de gemeenten Brunssum en Beekdaelen een bezoek gebracht aan de gemeente Beekdaelen om met bestuurders en omwonenden in gesprek te gaan, met name over de geluidshinder die de omgeving ondervindt van de AWACS-toestellen van de NAVO. Ik heb begrip voor de situatie van de omwonenden, maar heb ook aangegeven dat ik de hinder van de basis helaas niet weg kan nemen, aangezien vanuit de NAVO het sluiten van de vliegbasis Geilenkirchen van waaruit de AWACS-toestellen opereren niet aan de orde is. Tegelijk heb ik aangegeven mij te blijven inzetten voor afname van de geluidsbelasting in de omgeving. Afgesproken is om over een aantal punten verder te praten, waaronder de leefomgevingskwaliteit in de regio.
Herinnert u zich nog uw Kamerbrief BS2018010644 inzake Verlenging levensduur AWACS-toestellen?2
Ja.
Aangezien u in deze Kamerbrief aangeeft dat door de upgrade van de simulatoren en de trend van toenemende training van vliegers en operators in een simulatieomgeving, de geluidsbelasting vermoedelijk minder zal worden, kunt u aangeven wat er is veranderd aan de geluidsbelasting?
Jaarlijks wordt door het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) beoordeeld of de feitelijke geluidsbelasting nabij de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen binnen de vastgestelde geluidszone is gebleven. Deze jaarlijkse rapportages worden gedeeld met en besproken in de Commissie AWACS Limburg (CAL). Deze rapportage zal eind mei gereed zijn. Medio juli zal ook de rapportage van het NLR gereed zijn over de behaalde geluidsreductie in de periode 2016–2019. Via onder andere deze wegen wordt bezien of de afspraken die met de NAVO zijn gemaakt over het gebruik van de vliegbasis nageleefd worden en de ingezette maatregelen effect hebben. In hoeverre de gegevens van 2019 een verandering laten zien ten opzichte van eerdere jaren zal blijken als de rapportages gereed zijn. Deze zullen dan met de omgeving worden gedeeld via de CAL. Ik zal u deze ook doen toekomen.
Navraag bij de vliegbasis wijst al wel uit dat het aantal vliegtuigen dat in 2019 van de route afweek en daardoor over woonwijken vloog (zogenaamde «woonkernoffenders») is afgenomen ten opzichte van 2018. Verder zit er de afgelopen jaren een duidelijke dalende trend in de aantallen vliegtuigbewegingen van de AWACS-basis Geilenkirchen boven Nederland, mede door de inzet van simulatoren. Zo is het totaal aantal vliegtuigbewegingen over Nederland vanaf Geilenkirchen tussen 2004 en 2018 meer dan gehalveerd: van 4.120 in 2004 tot 2.027 vliegtuigbewegingen in 2018. Het aandeel vliegtuigbewegingen hierin met AWACS-vliegtuigen is ook meer dan gehalveerd: van 2.840 in 2004 tot 1.340 vliegtuigbewegingen in 2018.
De inspanningen voor minder vliegtuigbewegingen over Nederland en minder geluidhinder voor de omwonenden in de Nederlandse regio nabij de AWACS-vliegbasis Geilenkirchen zullen worden voortgezet. Daarbij moet ook vermeld worden dat de bodem in zicht is van de nog te verwachten geluidsreductie als gevolg van reeds genomen maatregelen, waaronder de inzet van de simulatoren. De maatregelen hebben effect gesorteerd, zoals bovenstaande gegevens aantonen, maar de geluidshinder zal niet tot nul worden gereduceerd aangezien de AWACS-vliegtuigen moeten kunnen blijven opereren.
Wanneer gaan de omwonenden iets merken van de dalende geluidsbelasting?
Zie het antwoord op vraag 4.
In hoeverre is het mogelijk om de momenten van vliegen te optimaliseren in die zin dat dit gebeurt op momenten dat de overlast zo beperkt mogelijk is?
De NAVO houdt binnen haar mogelijkheden rekening met de omgeving. Zo wordt er bijvoorbeeld zo min mogelijk in de avond gevlogen en niet of bij hoge uitzondering in de nacht of in de weekenden.
Kunt u een jaaroverzicht aanreiken van de oefenvluchten in 2019, zodat de Kamer inzicht krijgt in het aantal vluchten op jaarbasis en op welke momenten en dagen zich deze concentreren, dan wel uitspreiden?
In de rapportages over het vliegverkeer van de AWACS-vliegbasis Geilenkirchen boven Nederlands grondgebied die halfjaarlijks en jaarlijks door het NLR worden opgesteld, zijn alle vluchten uitgesplitst in dagdelen. Ook wordt hierin melding gemaakt van weekendvluchten. Zoals onder vraag vier aangegeven zal ik u deze rapportage doen toekomen.
Bent u bekend met het verslag van het algemeen overleg met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu op 26 februari 2015?3
Ja.
Kunt u aangeven op welke data er gesprekken zijn geweest met welke regionale overheden, aangezien u op de vraag van het lid Van Helvert antwoordde serieus te willen werken aan een leefbaarheidsfonds voor de omgeving van de AWACS-basis, naar het voorbeeld van het leefbaarheidsfonds rondom Schiphol, en daarover in gesprek te gaan met de regionale overheden?
In de Kamerbrief van 3 mei 2016 (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 69) zijn de vier sporen beschreven die het Rijk en de regio samen zouden uitwerken: gezondheid, verbetering van de leefomgevingskwaliteit, minder vliegtuigbewegingen en bosonderhoud en informatievoorziening. Deze onderwerpen zijn sindsdien in de periodieke vergaderingen van de CAL aan de orde geweest, met de meeste aandacht voor gezondheid en de leefomgeving.
Wat zijn de resultaten van die gesprekken?
De stand van zaken van het viersporenbeleid is nu als volgt:
Met betrekking tot het spoor gezondheid bestaat vanuit de regio de wens een gezondheidsonderzoek te laten doen naar de impact van de hinder, en vooral van piekgeluidsbelastingen, in vervolg op het gezondheidsonderzoek dat in de periode 2012–2013 door het RIVM is uitgevoerd. Dit onderzoeksrapport is in 2014 aan uw Kamer aangeboden (Kamerstuk 33 750, nr. 98). Het Rijk heeft aangegeven het ook van belang te vinden om de impact van het vliegverkeer op de ervaren hinder en de gezondheid te monitoren. Echter, als randvoorwaarde bij mogelijk vervolgonderzoek is gesteld dat de onderzoeksopzet zodanig moet zijn dat er naar verwachting goed gefundeerde conclusies kunnen worden getrokken met een handelingsperspectief. Op basis van deze voorwaarden is een eerder onderzoeksvoorstel dat was ingediend terugverwezen. De gemeenten Beekdaelen en Brunssum hebben in de CAL van 18 oktober 2019 aangegeven een nieuw onderzoeksvoorstel uit te zullen werken.
In het licht van een aanbeveling van RIVM (uit eerder genoemde gezondheidsonderzoek uit 2014) om bij de monitoring van gezondheid en hinderbeleving bij omwonenden zoveel mogelijk gebruik te maken van bestaande instrumenten heeft het Ministerie van Defensie inmiddels in samenwerking met het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat afspraken gemaakt over de opname van het onderwerp luchtvaart in de vierjaarlijkse, landelijke Gezondheidsmonitor van de GGD. Hierin zal ook de situatie in de regio van Geilenkirchen worden gemonitord. Hierover is uw Kamer geïnformeerd op 18 december 2019 (Kamerstuk 31 936, nr. 711).
In het kader van het spoor verbetering leefomgevingskwaliteit is aan de regio gevraagd te inventariseren aan welke doelen wordt gedacht bij een mogelijk leefbaarheidsfonds en met concrete voorstellen te komen.
Voor een leefbaarheidsfonds heeft het Rijk verwezen naar het leefbaarheidsfonds voor Eindhoven en naar de projecten die uit dit fonds worden ondersteund. Vanuit de regio is de afgelopen jaren in de CAL een concrete suggestie voor invulling van het leefbaarheidsfonds naar voren gebracht, namelijk nieuwe woningisolatie. Deze suggestie is sinds het begin van het viersporenbeleid in 2016 afgewezen omdat bij de ingebruikname van de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen voor AWACS een uitgebreid isolatieprogramma is uitgevoerd vanuit het Rijk. Tijdens dit programma is rekening gehouden met de hoge belasting in de gemeente Onderbanken door in een breder gebied en met hogere isolatiewaarden te isoleren dan wettelijk is voorgeschreven. Voor te isoleren woningen is toen de 35 Ke-contour aangehouden in plaats van de vereiste 40 Ke-contour. Er zijn dus meer woningen geïsoleerd dan wettelijk was vereist. Hier is uw Kamer in 2006 over geïnformeerd (Kamerstuk 30 800 XI, nr. 69). Er is geen aanleiding om hier een ander standpunt over in te nemen dan toen, omdat het Rijksbeleid ten aanzien van isolatie van woningen in de omgeving van luchthavens niet is veranderd.
Tijdens mijn werkbezoek op 15 januari jl. heb ik de afspraak gemaakt om met de burgemeester van Beekdaelen en de gedeputeerde van de provincie Limburg door te praten over het spoor leefomgevingskwaliteit. Ik sta open voor voorstellen over hoe we met alle betrokkenen de leefbaarheid verder kunnen verbeteren binnen de bestaande verantwoordelijkheden. Ik zal ook NAVO verzoeken hieraan een bijdrage te leveren als er een concrete en realistische aanpak ligt.
Met betrekking tot bosonderhoud heeft het Ministerie van Defensie een beheerplan laten opstellen. Het plan is op 3 mei 2016 aan het gemeentebestuur van Onderbanken gepresenteerd en op diezelfde dag aan de Kamer aangeboden (Kamerstuk 34 300 XII, nr. 69). De gemeente Onderbanken (in 2019 opgegaan in de gemeente Beekdaelen) is gevraagd om medewerking door de in het bestemmingsplan vereiste aanlegvergunning voor de beheermaatregelen te verlenen. De gemeente heeft zich sindsdien op het standpunt gesteld dat zij geen medewerking wil verlenen aan het bosonderhoud. In het vervolg op het bestuurlijk overleg van 15 januari jl. zal ik dit opnieuw aan de orde stellen.
Bij start van het viersporenbeleid in 2016 was er onder de omwonenden van de NAVO-vliegbasis behoefte aan meer informatievoorziening, bijvoorbeeld met betrekking tot het aantal vliegtuigbewegingen, vliegtuiggeluid en veranderingen op de vliegbasis. Het spoor communicatie ziet toe op het verbeteren van deze informatievoorziening. In dit kader heeft er onder andere overleg plaatsgevonden tussen de communicatiefunctionarissen van de NAVO-vliegbasis Geilenkirchen en de betrokken gemeenten. Hierbij zijn de afgelopen jaren doorlopend afspraken gemaakt over betere informatievoorziening aan de omwonenden via informatiekanalen van zowel de vliegbasis als de gemeenten. Deze afspraken zijn geëffectueerd, zo heeft NAVO de website van de vliegbasis verbeterd en wordt er actiever aan informatievoorziening gedaan via de lokale media. Het Rijk heeft in 2017 tevens aangeboden om een werkgroep op te richten om best practices ten aanzien van informatievoorziening en klachtenafhandeling bij andere luchthavens in kaart te brengen. Hier was binnen de CAL destijds geen animo voor. Als er nieuwe initiatieven in de CAL worden opgebracht met betrekking tot verbeteringen van de communicatievoorziening dan levert het Rijk daar graag haar bijdrage aan.
Wanneer zal het leefbaarheidsfonds gestalte krijgen?
Als de situatie dit toelaat (na opschorting van ingestelde maatregelen in het kader van de aanpak van de COVID-19 uitbraak) vindt opnieuw overleg plaats met bestuurders uit de regio. Mijn inzet is om tijdens dat overleg in gezamenlijkheid voortgang te boeken en afspraken te maken over een kansrijke benadering voor het spoor leefbaarheid, maar ook de andere sporen. Hierbij moet ook in gezamenlijkheid met de betrokken partijen over de eventuele financiering worden nagedacht. Ik zal u over de resultaten daarvan informeren.
Welke acties om te komen tot een leefbaarheidsfonds heeft u gepland?
Zie antwoord vraag 11.
Zijn er nieuwe inzichten om te komen tot een vermindering van de overlast voor de omwonenden van de AWACS-basis? Zo ja, welke? Zo nee, wordt er gezocht naar nieuwe mogelijkheden?
Ik heb dit onderwerp geadresseerd bij mijn bezoek aan de vliegbasis en de Commandant der Strijdkrachten heeft sindsdien NAVO ook per brief verzocht om zich actief te blijven inzetten op het merkbaar verminderen van de hinder. Als er nieuwe inzichten aan het licht komen om tot een vermindering van de hinder te komen dan zullen deze via de CAL onder de aandacht van de NAVO worden gebracht.
Bent u bereid om te onderzoeken of stillere motoren op de vliegtuigen mogelijk zijn en binnen welke termijn?
In het verleden is door Nederlandse bewindslieden en militaire vertegenwoordigers herhaaldelijk aangedrongen op vervanging van de motoren. Hier is uw Kamer over geïnformeerd tussen 2003 en 2009 (Kamerstuk NAVO vliegbasis Geilenkirchen/Schinveldse bossen, 11 december 2003 MG2003002469) t/m Kamerstuk 32 123 XI, nr. 4). Ook is in deze periode onderzoek gedaan door de Amerikaanse firma Landrum & Brown naar de businesscase van een vervanging van de AWACS-motoren (Kamerstuk 31 200 XI, nr. 109), waarna nog een vervolgstudie naar de operationele, milieu en lokaal-economische aspecten van de motorenvervanging is gedaan (Kamerstuk 31 700 XI, nr. 94), dit was in 2009. Aangezien er geen operationele redenen zijn om de motoren te vervangen hanteert NAVO het uitgangspunt dat deze investering terug moet worden verdiend. Naarmate de tijd sinds 2009 verder is verstreken, zal de business case voor vervanging nu negatiever uitpakken dan ten tijde van het onderzoek. Daarom zie ik nu geen aanleiding tot aanvullend onderzoek naar dit specifieke punt. Wel is Nederland deelnemer van het «Alliance Future Surveillance and Control (AFSC) programme», dat zich bezighoudt met de opvolging van de AWACS. Over het bestaan van dit programma heb ik u in 2018 geïnformeerd (34 775 XII, nr. 75).
Het bijwonen van de herdenking van de Armeense genocide |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich de aangenomen motie-Voordewind c.s., die de regering vraagt om in 2018 en bij elk lustrum van de herdenking van de Armeense genocide aanwezig te zijn in Yerevan op regeringsniveau?1
Ja.
Welke Nederlandse Minister zal in april bij de genocideherdenking aanwezig zijn, aangezien het in april 2020 105 jaar geleden is dat de Armeense genocide begon?
Daarover wordt nog gesproken. Zoals ook gemeld tijdens de BZ Begrotingsbehandeling voor 2019, zal de Kamer voorafgaand aan de herdenking worden geïnformeerd wie namens Nederland aanwezig zal zijn bij deze herdenking.
Klopt het dat u komende week als eerste Nederlandse Minister van Buitenlandse Zaken in die functie Yerevan (Armenië) bezoekt?
Ja.
Kunt u aangeven binnen welke termijn het lukt om een ambassade in Yereven te openen?
Het kabinet zet zich in om de ambassade te Jerevan zo snel mogelijk te openen nadat alle vereiste procedures zijn afgerond. Een tijdspad kan op dit moment niet gegeven worden.
Zult u komende week een bezoek brengen aan Tsitsernakaperd, het genocidemonument in Yerevan?
Tijdens mijn bezoek aan Jerevan heb ik ook Tsitsernakaperd bezocht.
Zult u een krans leggen bij het monument om de slachtoffers van de Armeense genocide te eren en te herdenken?
Ik heb een krans gelegd om mijn respect te betuigen aan de slachtoffers en nabestaanden van de verschrikkelijke gebeurtenissen van 1915.
Op welke wijze zult u de Armeense genocide benoemen en ter sprake brengen in de gesprekken met de regering van Armenië en bij de herdenking?
Ik heb met mijn Armeense gesprekspartners gesproken over de vreselijke gebeurtenissen van 1915. Bij mijn bezoek aan het monument heb ik een krans gelegd om mijn respect te betuigen aan de slachtoffers en nabestaanden.
Kunt u deze vragen voor dinsdag 21 januari 2020 om 10.00 uur beantwoorden?
Voor de beantwoording van de vragen is uitgegaan van de daarvoor gebruikelijke termijn.
De Ranglijst Christenvervolging 2020 van Open Doors |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Henk Krol (50PLUS), Kees van der Staaij (SGP), Sven Koopmans (VVD), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de Ranglijst Christenvervolging 2020?1
Ja.
Hoe beoordeelt u dat in 2019 volgens Open Doors bijna 3.000 christenen gedood zijn om hun geloof en dat het aantal aanvallen op kerken en christelijke gebouwen explosief gestegen is, van bijna 2.000 in 2018 naar meer dan 9.000 in 2019?
Het kabinet deelt uw grote zorg over de door Open Doors gesignaleerde trend van een toenemend aantal vervolgingen van christenen op basis van hun religie en het toenemend aantal aanvallen op kerken en christelijke gebouwen. Het is onacceptabel dat personen worden gedood om hun geloof of hun levensovertuiging.
Deelt u de conclusie dat er sprake is van een toename en intensivering van vervolging van christenen en dat alleen al in de vijftig landen van de Ranglijst maar liefst 260 miljoen christenen te maken hebben met vervolging vanwege hun geloofsovertuiging?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen over de verslechtering van de positie van christenen in Afrika, waar één op de vijf christenen inmiddels te maken heeft met zware, zeer zware of extreme vervolging?
Het kabinet constateert met grote zorg dat in verschillende landen in Afrika de mensenrechtensituatie verslechtert en het aantal slachtoffers van (extremistisch) geweld toeneemt. Deze ontwikkelingen eisen veel slachtoffers onder christenen en onder burgers van andere religies en levensovertuigingen, waaronder moslims. Het kabinet maakt zich zorgen over deze trend en steunt daarom in verschillende delen van Afrika, waaronder in Oost-Afrika, de Hoorn en de Sahel, programma’s die tot doel hebben de mensenrechtensituatie te verbeteren, interreligieuze dialoog te bevorderen en gewelddadig extremisme tegen te gaan en te voorkomen. Deels is dit invulling van de intensivering van het mensenrechtenbeleid, waarbij Nederlandse ambassades vanuit het Mensenrechtenfonds verschillende nieuwe projecten steunen ter bevordering van de vrijheid van religie en levensovertuiging (Kamerstuk 32 735, nr. 227). Het kabinet kaart dit ook op politiek niveau aan bij de leiders in de Afrikaanse landen waar dit speelt. Ook in het kader van het Nederlandse lidmaatschap van de Mensenrechtenraad zal het kabinet nadrukkelijk aandacht besteden aan de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Herkent u de trend van ontwrichting door de militante islam van landen in sub-Sahara Afrika, zoals Burkina Faso en Kameroen, door aanslagen en ontvoeringen van meer dan 25 militante islamitische groeperingen? Kunt u deze verontrustende trend publiek en internationaal aan de orde stellen?
Het oprukkende extremistische geweld in met name sub-Sahara West-Afrika staat hoog op de internationale agenda. Nederland is hierbij nauw betrokken in verschillende internationale fora, zoals de EU en de G5 Sahel. Nederland wijst in deze fora en in gesprekken met betrokken landen regelmatig op de noodzaak de bevolking te beschermen tegen geweld en op het belang van aanpak van grondoorzaken van extremistisch geweld. Nederland benadrukt daarbij het belang van het versterken van vertrouwen tussen burgers en hun overheid, en ondersteunt in dat kader bijvoorbeeld conferenties van de G5 Sahel over het versterken van vertrouwen tussen burgers en leger en politie, zoals recentelijk op 20 en 21 januari 2020 in Ouagadougou.
Hoe beoordeelt u de drastische verslechtering van de situatie in Burkina Faso, dat lang bekend stond om zijn religieuze tolerantie, maar nu geconfronteerd wordt met terreur door jihadisten die een agenda voeren om alle christenen uit te roeien? Klopt het dat er in het noorden van Burkina Faso meer dan 200 kerken zijn gesloten?
De snel verslechterende veiligheidssituatie in Burkina Faso is uiterst zorgelijk. Het land wordt geteisterd door geweld van verschillende gewapende extremistische groepen. Deze proberen steun van de bevolking te verkrijgen, onder andere door bestaande spanningen tussen bevolkingsgroepen en geloofsgemeenschappen te vergroten. Daarbij zijn niet alleen christenen, maar ook moslims doelwit. Niet alleen kerken, maar ook moskeeën zijn het doelwit geweest van terroristische aanslagen.
Volgens de Federatie van Kerken en Evangelische Missies zijn ongeveer 200 kerken gesloten in het noorden van het land. De organisatie raadt religieuze samenkomsten op zondag in de meeste rurale gebieden af. Naast kerken zijn volgens UNICEF ook meer dan 2000 scholen gesloten, evenals tientallen gezondheidscentra. Scholen zijn vaak doelwit omdat deze gezien worden als symbool van de staat en omdat er in het Frans wordt onderwezen. Extremistische groeperingen willen dat er in het Arabisch wordt onderwezen.
Herkent u zich in de beschrijving van een steeds verder escalerende crisis in Nigeria die zich verspreidt van het noorden naar het midden en het zuiden van het land? Hoe kunt u strategisch werken met de Nigeriaanse overheid en het maatschappelijke middenveld om vrijheid van godsdienst en levensovertuiging als een recht voor iedere burger in Nigeria te zien? Bent u bereid Nigeria aan te spreken op de straffeloosheid van misstanden en geweld tegen christenen?
Het kabinet erkent dat zich verschillende geweldscrises in Nigeria afspelen, die veel levens eisen. De geweldscampagne van onder meer Boko Haram en Islamitische Staat in het noordoosten van Nigeria eist, net als het boeren versus herder conflict in centrale delen van het land, levens onder zowel moslims als christenen. In beide crises zijn Nigeriaanse autoriteiten niet in staat het geweld een halt toe te roepen. Ook is straffeloosheid eerder regel dan uitzondering.
Het kabinet heeft tijdens de bezoeken aan Nigeria van premier Rutte, Minister Blok en Minister Kaag zorgen gedeeld over deze conflicten en de regering Buhari opgeroepen om diegenen die verantwoordelijk zijn voor het geweld te vervolgen. Via het Mensenrechtenfonds steunt Nederland lokale en internationale organisaties die zich inzetten voor bemiddeling in vredesproscessen en interreligieuze dialoog in de regio, waar ook faith-based, christelijke en islamitische groepen bij zijn betrokken.
Het kabinet zal in de dialoog met de Nigeriaanse autoriteiten op het hoogste niveau aandacht blijven vragen voor mensenrechtenschendingen, voor (extremistisch) geweld en blijven wijzen op het belang van vervolging van verantwoordelijken, alsmede het aanpakken van de economische grondoorzaken van conflicten. De Nederlandse speciaal gezant voor religie en levensovertuiging zal nog dit jaar verschillende regio’s van Nigeria bezoeken om te spreken over de situatie ter plekke.
Deelt u de opvatting dat de internationale gemeenschap meer moet doen om christenen te beschermen tegen de opmars van de militante islam in sub-Sahara Afrika? Welke mogelijkheden ziet u tot initiatieven in Europees verband?
Het kabinet is bezorgd over de toenemende invloed van radicale islamistische ideologie en het gebruik van geweld door extremistische groeperingen tegen burgers van alle geloofsovertuigingen, in het bijzonder in sub-Sahara West-Afrika. Nederland stelt deze trend in Europees en internationaal verband aan de orde en zet zich, waar mogelijk met internationale partners, in om deze ontwikkelingen een halt toe te roepen. De versterking van het postennet in de Sahel (onder meer met de opening van ambassades in Niger en Burkina) is mede ingegeven om deze landen te helpen met het aanpakken van de grondoorzaken van de onveiligheid. Dat is ook in het Nederlandse belang. In Europees verband worden reeds een groot aantal initiatieven op dit terrein ondernomen, waaronder steun aan de Multinational Joint Task Force in de Tsjaadmeerregio, die zich inzet voor de bestrijding van Boko Haram. Nederland blijft deelnemen aan de Europese dialoog over inzet op dit terrein, onder meer door het bijdragen aan een herziene EU-strategie voor de Sahel, die dit voorjaar tot stand zal komen.
Bent u het eens met de analyse dat de invloed van radicale islamitische ideologie zich bovendien verder verspreidt over Zuid- en Zuidoost-Azië, in landen als Sri Lanka, de Filippijnen en Pakistan, gepaard gaande met terroristische aanslagen en andere wreedheden? Kunt u deze ontwikkeling publiek en internationaal aan de orde stellen?
Het kabinet is bezorgd over de invloed van radicale islamistische ideologie en het gebruik van geweld. Het kabinet spreekt zich publiekelijk in internationaal verband en in bilaterale gesprekken regelmatig uit tegen terrorisme en de verspreiding van ideologieën die geweld propageren of verheerlijken. Zo heeft de Mensenrechtenambassadeur tijdens haar bezoek aan Pakistan in oktober 2019 vrijheid van religie en levensovertuiging, islamkritiek, blasfemie en het belang van tolerantie opgebracht. Ook organiseerde Nederland op 18 november 2019 een conferentie in het kader van het Istanbul Proces over religieuze (in)tolerantie, waarbij de Pakistaanse Minister van Onderwijs samen met Minister Blok optrad als keynote spreker en deelnam aan een paneldiscussie over religieuze tolerantie.
Bent u bereid te pleiten voor EU- en/of VN-onderzoek naar christenvervolging? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet ziet geen aanleiding om aanvullend onderzoek te bepleiten voor de vervolging op grond van religie of levensovertuiging. Zowel in de EU als in de VN is al specifiek aandacht voor vervolging op grond van religie of levensovertuiging, waaronder dus ook christenvervolging. Zo heeft de VN Speciaal Rapporteur voor vrijheid van religie en levensovertuiging een mandaat om restricties op religie of levensovertuiging te agenderen, onder meer via landenbezoeken en rapportages. Daarnaast bieden rapporten van maatschappelijke organisaties, zoals het rapport van Open Doors, aanvullende informatie over de schendingen van de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Herkent u het gevaar van de inzet van biometrische technologie en kunstmatige intelligentie waardoor de vrijheid van mensen in het algemeen wordt geschonden en in het bijzonder van minderheden zoals bijvoorbeeld de Oeigoeren en ook christenen in China? Waar ziet u mogelijkheden voor Nederland om samen met Europese collega’s landen als India en China op dergelijk misbruik aan te spreken?
Technologieën als biometrische technologie en kunstmatige intelligentie kunnen inderdaad -gewild en ongewild- leiden tot mensenrechtenschendingen. Zoals eerder beschreven aan de Kamer (Kamerstuk 26 643 en 32 761, nr. 642) volgt het kabinet een mensgerichte benadering voor deze technologieën waarbij respect voor publieke waarden gestoeld op mensenrechten het uitgangspunt vormt achter het doel, ontwerp en gebruik van toepassingen van kunstmatige intelligentie en het gebruik van biometrische technologie.
Wat betreft de toepassing van geavanceerde technologie in China ziet het kabinet in bepaalde gevallen risico’s voor de fundamentele vrijheden, privacy en mensenrechten van Chinese burgers en buitenlandse personen die zich in China bevinden. In Xinjiang is reeds sprake van diepgaande schendingen van privacy en andere mensenrechten door middel van geavanceerde surveillancetechnieken. Er zijn ook indicaties dat gezichtsherkenningssoftware buiten Xinjiang wordt ingezet om burgers te monitoren en categoriseren. Dit vormt een risico voor bepaalde etnische en/of religieuze groepen, mensenrechtenverdedigers en activisten van wie bekend is dat zij om hun (volgens internationale mensenrechtenverdragen legale) opvattingen, religie en/of gedragingen in China kunnen worden vervolgd of onderdrukt.
Het kabinet heeft vrijheid van religie en levensovertuiging hoog in het vaandel staan, en spreekt China en India regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband, zoals ook aangegeven in de Kamerbrief van 11 november 2019 over mensenrechten in China (Kamerstuk 35 207, nr. 32). Zo spreekt de EU China en India aan op dergelijke schendingen in reguliere dialogen, waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden belangrijke onderdelen zijn en schendingen van deze vrijheden en rechten aan de orde worden gesteld.
Wat vindt u ervan dat China in 2019 maar liefst 5.576 kerken gesloten, vernield of met de grond gelijk gemaakt heeft? Bent u bereid protest aan te tekenen tegen deze schandalige praktijken?
Het kabinet is bezorgd over deze berichtgeving. Hoewel het kabinet het aantal incidenten niet eigenstandig kan verifiëren, past de berichtgeving bij het beeld dat de vrijheid van religie en levensovertuiging in de afgelopen jaren verder is beperkt in China, waarbij er vanuit de Chinese overheid sterk is ingezet op het in overeenstemming brengen van de grondbeginselen van de religie met het beleid van de Chinese staat. Daarmee is ook de positie van de christenen in China de afgelopen jaren steeds meer in de knel gekomen. Zo hebben de Chinese autoriteiten de afgelopen jaren talloze ondergrondse kerken gesloten en de leiders van dergelijke kerken gearresteerd. Ook staatskerken krijgen strikte regels opgelegd: kerkbezoek moet worden geregistreerd en medewerkers moeten verplicht trainingen ondergaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 12 spreekt het kabinet China regelmatig aan op de inperking van de vrijheid van religie en levensovertuiging, zowel bilateraal als in EU- en VN-verband.
Klopt het dat in Syrië en Irak de exodus van christenen doorgaat? Deelt u de zorgen vanuit Kerk in Nood over het risico van een nieuwe genocide?2
Er zijn geen betrouwbare statistieken van de religieuze verhoudingen onder vluchtelingen bekend bij het kabinet.
Van de aanwezigheid van organisaties als ISIS, Al-Qaeda en andere extremistische groeperingen gaat een blijvende dreiging uit, naar zowel moslims als christenen. Daarnaast wordt het overgrote deel van de burgerslachtoffers in Syrië veroorzaakt door het Assad-regime en zijn bondgenoten.
Het kabinet beschikt niet over gegevens over het aantal Irakezen die het land verlaten. In Irak registreert de VN momenteel een afname van ontheemding, met als uitzondering de ongeveer 20.000 Syriërs die naar Irak zijn gevlucht naar aanleiding van de Turkse inval afgelopen oktober. Nederland heeft in 2019 5,7 miljoen EUR bijgedragen aan humanitaire hulp in Irak. Nederland steunt Irak sinds 2016 ook in het bieden van perspectief aan vluchtelingen en ontheemden, met 16 miljoen EUR in 2020, waarbij specifiek aandacht wordt besteed aan toegang tot bescherming, onderwijs en werk.
Bent u bereid in Irak zowel de Koerdische als de Irakese overheid aan te spreken, om de rechten van alle burgers te waarborgen en initiatieven op het gebied van verzoening en opbouw te ondersteunen?
Nederland spreekt de Iraakse en Iraaks Koerdische autoriteiten aan op het feit dat alle groepen binnen de Iraakse samenleving zich veilig moeten voelen in Irak, inclusief minderheden, en dat er aandacht besteed moet worden aan het herwinnen van vertrouwen tussen de verschillende groepen in de samenleving. Deze boodschap heeft het kabinet onder andere herhaald bij het bezoek van de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken aan Nederland in oktober 2019.
Welke mogelijkheden ziet u in Irak tot hulp, specifiek aan christenen, naar voorbeeld van het hulpprogramma specifiek voor jezidi’s waar Nederland aan bijdraagt?
Het kabinet zet zich in om hulp te bieden aan diegenen die het meest kwetsbaar zijn. Humanitaire principes zijn hierbij leidend. Daar waar dit geldt voor (individuele) christenen, worden die via de bestaande hulpprogramma’s bereikt. De jezidi’s blijven een extreem kwetsbare groep binnen Irak, waardoor enkele specifieke projecten noodzakelijk zijn.
Deelt u de opvatting dat in de wederopbouw van landen de zogenoemde «Local Faith Actors» (LFA’s) een belangrijke rol spelen? Bent u bereid de mogelijkheden te onderzoeken om Nederlandse hulpprogramma’s open te stellen voor LFA’s?
Het kabinet deelt deze opvatting. Religieuze organisaties zijn een belangrijk onderdeel van het maatschappelijk middenveld. Nederlandse fondsen gericht op het versterken van het maatschappelijk middenveld staan al open voor lokale maatschappelijke organisaties. Een lokale faith-based of religieuze organisatie kan, indien voldaan wordt aan de criteria, steun ontvangen uit deze fondsen. Een voorbeeld is het Accountability Fonds, een fonds dat via de Nederlandse ambassades ingezet wordt, gericht op het versterken van lokale maatschappelijke organisaties. Hieruit zijn al organisaties gesteund die werken aan vrijheid van religie en levensovertuiging en het bevorderen van interreligieuze dialoog. Ook in de vervolgfase van het Accountability Fonds, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 20 juni 2019 (Kamerstuk 34 952, nr. 66), kunnen organisaties die opkomen voor rechten van religieuze minderheden bij ambassades voorstellen indienen.
Waar en hoe biedt de Ranglijst Christenvervolging aanknopingspunten voor het mensenrechtenbeleid van Nederland en voor het werk van de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging?
Nederland blijft zich zowel bilateraal als via de diverse multilaterale fora inzetten voor de vrijheid van religie en levensovertuiging en heeft deze inzet geïntensiveerd, zoals schriftelijk aan uw Kamer medegedeeld op 29 oktober 2018 (Kamerstuk 32 735, nr. 227) en in de Mensenrechtenrapportage 2018 (Kamerstuk 32 735, nr. 245). Ook de Nederlandse speciaal gezant voor religie en levensovertuiging besteedt aandacht aan de verontrustende trend van toenemende vervolgingen van christenen en andere groepen vervolgd om redenen van religie of levensovertuiging. Deze ranglijst en soortgelijke rapporten bieden daarvoor input voor gesprekken en bezoeken van de speciaal gezant.
Daarnaast neemt Nederland deel aan de International Religious Freedom Alliance, die op 5 februari jl. is gelanceerd in Washington, DC. De alliantie bestaat uit een groep van landen, die zich inzet om de vrijheid van religie en levensovertuiging wereldwijd te bevorderen.
Kunt u, in het licht van de in de Ranglijst Christenvervolging geschetste verontrustende ontwikkelingen en trends, aangeven op welke wijze u zich gaat inzetten tegen christenvervolging?
Zie antwoord vraag 17.
Het feit dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen tot 8 januari over Irak en Iran bleven vliegen en over de opvolging van aanbevelingen in het OVV-rapport over veilig vliegen over conflict gebieden |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Jan Paternotte (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat KLM pas na de raketaanvallen van Iran op legerbases in Irak en nadat het Oekraïense vliegtuig was neergehaald, besloot om niet langer boven Irak en Iran te vliegen?1
Ja, daar heb ik kennis van genomen.
Vindt u dat KLM dit besluit te vroeg, tijdig of te laat genomen heeft in onderhavige situatie?
Het luchtruim van Iran had geen beperkingen op kruishoogte. Over het luchtruim van Irak hadden verschillende landen en EASA een bericht uitgegeven dat door twee airway-corridors op kruishoogte kon worden gevlogen. Alle luchtvaartmaatschappijen die daar vliegen maken daarvan gebruik.
Naar aanleiding van de aanslag op de Iraanse generaal op 2 jan jl. is de situatie door Nederland (Expertgroep van het Convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart) actief gemonitord. De expertgroep hield de ontwikkelingen in de Golfregio al nauwlettend in de gaten sinds het neerschieten van de Amerikaanse drone en de drone aanvallen in Saoedi-Arabië in 2019. In navolging van de aanslag op 2 januari, gaf de Amerikaanse overheidsinstantie FAA op 3 januari jl. een waarschuwing voor een potentiele escalatie van de situatie af aan de weinige Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen die nog in de Golfregio vlogen.
Na de raketaanvallen op Irak heeft de Amerikaanse luchtvaartautoriteit (FAA) omstreeks 01.00 uur Nederlandse tijd op 8 januari 2020 een verbod uitgevaardigd voor Amerikaanse luchtvaartmaatschappijen voor het luchtruim van Iran, Irak en de Golfregio.
Op basis van de actuele ontwikkelingen heeft de KLM intern beraad gevoerd en de situatie uitvoerig geanalyseerd. Ca. 1,5 uur na het Amerikaanse verbod heeft de KLM besloten niet meer boven Iran en Irak te vliegen. Inmiddels was reeds een KLM-vlucht uit Koeweit vertrokken en het luchtruim van Irak binnengevlogen. Deze vloog – een uur na de eerste raketaanvallen – op ca. 10 km hoogte boven Bagdad.
Volgens de KLM was de beste optie om het toestel zo snel mogelijk te laten doorvliegen uit het luchtruim van Irak via de airway-corridor. Andere vliegtuigen die vóór het betreffende KLM-toestel vlogen, zijn ook zo snel mogelijk doorgevlogen via de airway-corridor.
Een aantal internationale luchtvaartmaatschappijen, waaronder de KLM-Groep, meden vervolgens het luchtruim van Iran en Irak. Inmiddels wordt daar weer gevlogen door vrijwel alle luchtvaartmaatschappijen. De Britse overheid heeft op 17 januari jl. een NOTAM (Notice to Airmen) uitgegeven met een waarschuwing voor de Britse luchtvaartmaatschappijen voor het luchtruim van Iran en de airway-corridors boven Irak beneden de 25.000 voet hoogte (7,5 km). Ook de Duitse overheid heeft soortgelijke NOTAMs gestuurd voor de Duitse luchtvaartmaatschappijen in deze periode.
De KLM heeft mede op basis van de informatie die gedeeld is in de hiervoor extra ingelaste ad hoc vergadering van de expertgroep op 23 januari jl. een nieuwe risicoanalyse uitgevoerd. Hierop heeft de KLM gemeld dat er weer over Iran en Irak kan worden gevlogen.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederlandse luchtvaartmaatschappijen tijdens een enorm gespannen periode na de aanslag op het konvooi van Qassim Suleimani bleven doorvliegen op de routes over Irak en Iran?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoe het Conflict Zone Information Bulletin van het European Union Aviation Safety Agency (EASA) voor Irak en Iran luidde in de periode 25 december tot heden en welke veranderingen daarin zijn aangebacht? Klopt het dat er geen waarschuwingen zijn (geweest) voor Iran en dat de waarschuwing voor Irak sinds 1 oktober 2019 hetzelfde gebleven is?2
Op basis van een EU risk assessment van DG HOME brengt EASA een CZIB uit. Deze CZIB houdt een «operationele aanbeveling» in
Vanaf 1 oktober 2019 is voor Irak een CZIB actief waarin een waarschuwing is opgenomen voor vliegen door het luchtruim van Irak, behalve voor 2 beschreven vliegroutes (airway-corridors) in het oosten van Irak.
Op 8 januari 2020 18:00 CET heeft EASA eigenstandig een advies uitgevaardigd waarin ze adviseren het Iraakse luchtruim te mijden als voorzorgsmaatregel en dat een heroverweging op basis van een EU risk assessment van DG HOME zou moeten plaatsvinden voor het luchtruim boven Irak.
Op 11 januari 2020 heeft EASA nogmaals een advies uitgevaardigd na het DG HOME overleg met voor Irak dezelfde strekking (het mijden van Iraaks luchtruim als voorzorgsmaatregel) en voor Iran als een voorzorgsmaatregel het mijden van het luchtruim onder Flight Level 250 (ca. 7,5 km hoogte) tot nader order. Hierbij geven ze aan dat een CZIB zal volgen over Iran.
Op 16 januari jl. is een CZIB uitgebracht waarin gewaarschuwd wordt voor een risicovolle situatie door slechte coördinatie tussen civiele en militaire operaties en de mogelijkheid van misidentificatie van civiele luchtvaart. Het advies luidt vervolgens om niet beneden Flight Level 250 (ca. 7,5 km hoogte) te vliegen door het luchtruim van Iran.
Vóór 16 januari jl. was er voor Iran geen CZIB actief.
Op 28 januari is, mede op verzoek van de Nederlandse expertgroep een ad hoc ingelaste Europese vergadering van DGHOME, EASA en de luchtvaartmaatschappijen, belegd om de huidige situatie in de Golfregio te bespreken.
Klopt het dat geen enkele staat op dit moment iets aangeleverd heeft voor de online database van de International Civil Aviation Organization (ICAO) over Conflict Zone Risk Information?3
Zoals aangegeven in het rapport van de OVV «Vliegen over conflictgebieden, Opvolging aanbevelingen onderzoek MH17 Crash» (21 februari 2019) en mijn brief aan de Kamer van 20 juni 2018 is de database door ICAO opgeheven. Achterliggende reden was dat, zoals de OVV in het rapport vermeldt, staten weinig links in de ICAO Conflict Zone Information Repository Library plaatsten, zodat er geen noodzaak meer was voor een dergelijk systeem vanuit ICAO.
Kunt u aangeven welke informatie de Nederlandse overheid had over Irak en Iran in deze periode en hoe zij die (eventueel vertrouwelijk) gedeeld heeft met de luchtvaartmaatschappijen?
De expertgroep inzake het convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart heeft de landen rondom de golfregio vanwege de dreigende situatie regulier als aandachtsgebied. Inzake de casus Irak en Iran worden de ontwikkelingen in de landen nauwgezet gevolgd en besproken. Vanaf 2 januari jl. zijn de contacten binnen de expertgroep geïntensiveerd in het licht van de ontwikkelingen in de golfregio, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 2 en 3. De bestaande spanningen duren al geruime tijd (ook ver voor deze aanvallen) en in het luchtruim van de bestaande airway corridors (op ca. 10 km hoogte) kon worden gevlogen. Onder verwijzing naar eerdere Kamerbrieven waarin antwoorden zijn opgenomen op vragen gesteld inzake de golfregio kan ik u antwoorden dat bij de overheid beschikbare informatie ook in dit geval is gedeeld met de luchtvaartmaatschappijen.
Klopt het dat ICAO geen «state letters» heeft doen uitgaan?
ICAO heeft sinds eind 2017 – begin 2018 geen State Letters uitgegeven over conflictgebieden. Voor acties die ICAO heeft gedaan n.a.v. het neerhalen van vlucht MH17 verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Hebben KLM en andere luchtvaartmaatschappijen ooit publieke (jaarlijkse) verantwoording afgelegd over de keuze van luchtvaartroutes, zoals de aanbeveling van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) luidde? Zo ja, waar dan en was dat op voldoende niveau?
De KLM vermeldt op haar website welke vliegroutes zij vliegen. Andere Nederlandse luchtvaartmaatschappijen als TUI en Corendon doen dat ook. Hierover heb ik de Kamer in mijn brief van 29 maart 2019 in reactie op het OVV opvolgingsonderzoek «Vliegen over conflictgebieden, Opvolging aanbevelingen onderzoek MH17 Crash» (21 februari 2019) geïnformeerd.
Kunt u van elk van de elf aanbevelingen van de OVV uit het rapport over de MH17-crash over het vliegen over conflictgebieden aangeven of zij geïmplementeerd zijn of niet en of zij in onderhavige situatie het beoogde effect gehad hebben?
Over de implementatie van de aanbevelingen van de OVV heb ik bericht in mijn brief 24 804, nr. 98 van 29 maart 2019. Nederland heeft zich sterk gemaakt, met concrete voorstellen aan ICAO om deze aanbevelingen te implementeren. ICAO heeft bevestigd dat alle geplande wijzigingen en amendementen van richtlijnen en aanbevolen werkwijzen zijn gerealiseerd. Kortheidshalve kan ik verwijzen naar de ICAO website daarover.
Van de 11 aanbevelingen is aanbeveling 7 als «afdoende» beoordeeld. Van de 6 als «gedeeltelijk afdoende» beoordeelde aanbevelingen (aanbevelingen 1, 3, 5, 6, 8 en 9) is de verwachting dat deze, «afdoende» zijn als de geplande wijzigingen eind 2020 zijn afgerond. Inzake aanbeveling 9 heeft Nederland bij ICAO extra aandacht gevraagd en hulp aangeboden bij de (regionale) implementatie van het handboek Doc 10084 – waarin de regels en de voorlichting over hoe om te gaan met risicobeoordeling bij het vliegen over conflictgebieden zijn opgenomen.
Nederland heeft het initiatief genomen met enkele andere internationale landen voor de oprichting van een informele internationale expertgroep. Daarin worden verbetervoorstellen ontwikkeld voor procedures voor het delen van dreigingsinformatie. Hierbij zijn ook internationale luchtvaartmaatschappijen actief betrokken als eindgebruiker van de te delen informatie. IATA heeft voor haar leden een abonnementsservice ontwikkeld die ook informatie over grote verstoringen in het luchtruim bevat.
Van de 4 «niet afdoende» beoordeelde aanbevelingen (aanbevelingen 2, 4, 10 en 11) hangt de voortgang van deze aanbevelingen voornamelijk af van de inzet van de internationale gemeenschap van staten, van IATA en van de grote verscheidenheid van luchtvaartmaatschappijen wereldwijd. Dit proces leidt veelal tot globaal geformuleerde voorstellen, waardoor het niet te verwachten is dat deze aanbeveling in de toekomst naar de wensen van de OVV geheel als afdoende zullen en kunnen worden beoordeeld.
T.a.v. aanbeveling 4 (Aanscherpen Standaarden en Aanbevolen werkwijzen in het Verdrag van Chicago over de verantwoordelijkheid van Staten m.b.t. sluiten van onveilig luchtruim) verwijs ik naar mijn antwoord hierover in vraag 10.
T.a.v. aanbevelingen 10 en 11 (Afleggen van verantwoording over vliegroutes over conflictgebieden) gericht aan IATA en luchtvaartmaatschappijen, zal IenW dit blijven adresseren. IenW zal zich blijven inzetten om transparantie op bredere schaal te bevorderen.
Vindt u dat het waarschuwen en voorzorgsmaatregelen nemen in onderhavige casus (Iran, Irak, eerste week van januari 2019) internationaal goed gewerkt heeft of niet? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, op welke wijze gaat u het systeem dan verbeteren?
Na het neerhalen van vlucht MH17 heeft Nederland zich nationaal, Europees en mondiaal ingespannen om de aanbevelingen van de OVV inzake het vliegen over conflictgebieden te implementeren. Uit het door de OVV uitgevoerde opvolgingsonderzoek is gebleken dat belangrijke stappen zijn gezet, maar dat nog niet alle beoogde veranderingen zijn gerealiseerd. Hieraan wordt nog volop op de verschillende niveaus gewerkt. Het neerhalen van vlucht PS752 onderstreept de urgentie hiervan.
De komende periode onderneem ik in ieder geval de volgende acties op mondiaal (ICAO), Europees en nationaal niveau. Nederland zal als lid van de ICAO Council in de eerstvolgende vergadering oproepen de mede door Nederland geïnitieerde verbetervoorstellen van het werkprogramma voor conflictgebieden dit jaar geheel af te ronden, waaronder ook het aanscherpen van het ICAO Verdrag ten aanzien van de plicht van een staat tot het sluiten van het luchtruim. Op Europees niveau zal ik bij de eerstvolgende vergadering van de Transportraad aandacht vragen voor het verder verbeteren van het Europese systeem van uitwisselen van dreigingsinformatie en ook inzetten op versterking en stroomlijnen van de bestaande informatie-uitwisseling. Op nationaal niveau zal ik, in aanvulling op bovenstaande acties, als onderdeel van de komende evaluatie van het «Convenant deling dreigingsinformatie burgerluchtvaart» expliciet de recente gebeurtenissen en de werking van het systeem meenemen. Daarnaast zal ik de OVV om een aanvullend advies vragen.
Welke situatie acht u wenselijker: dat het besluit of over een bepaald luchtruim veilig gevlogen kan worden ligt bij de onafhankelijke luchtvaartautoriteit – zoals in het geval van de Amerikaanse Federal Aviation Administration (FAA) – of bij de luchtvaartmaatschappijen zelf? Kunt u dit toelichten?
Luchtvaartautoriteiten van een betreffend land zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van hun luchtruim voor de civiele luchtvaart en daarmee ook voor het sluiten van het luchtruim (of delen daarvan) indien dit vanwege de veiligheid noodzakelijk is. De zeggenschap over het luchtruim behoort tot de volledige en exclusieve soevereiniteit van ieder land.
Zoals ook door de OVV geconstateerd, vult niet ieder land die verantwoordelijkheid naar behoren in. Wat helaas nog niet goed werkt is de verplichting van staten om te allen tijde zorg te dragen voor de veiligheid in het eigen luchtruim. Volgens de verplichtingen die volgen uit het ICAO-verdrag had het luchtruim van Iran en Irak gesloten moeten zijn. Staten dienen hiervoor zorg te dragen conform de internationale verplichtingen van ICAO Annex 2 bij het Verdrag van Chicago. Dit is ook in lijn met het ICAO document 10084, Risk Assessment Manual for Civil Aircraft Operations Over or Near Conflict Zones.
Zoals ik hierboven heb vermeld, zal Nederland naar aanleiding van het tragische ongeval met vlucht PS752 als lid van de ICAO Council vragen om bij de eerstvolgende vergadering de aanscherping van het ICAO Verdrag ten aanzien van de plicht van een staat tot het sluiten van zijn luchtruim versneld te agenderen.
In geval van conflictsituaties is het van het grootste belang dat er informatie is, dat deze betrouwbaar en herkenbaar is en dat deze tijdig gedeeld wordt. Er zijn slechts enkele landen in de wereld die in hun wetssysteem een besluit kunnen uitvaardigen over het vliegen in het luchtruim van derde landen. Dit vereist een uitgebreide inlichtingenpositie en analysecapaciteit. Het gaat hier om de landen VS, VK, Frankrijk en Duitsland. Deze landen hebben een uitgebreid werkproces opgesteld om tot een gefundeerd besluit te komen. Vaker wordt, ook door die landen, informatie gedeeld of adviezen verstrekt in plaats van het opleggen van een verbod.
Zoals ik heb aangegeven is essentieel voor het geven van adviezen de beschikbaarheid over betrouwbare informatie, analysecapaciteit om een dreigingsbeoordeling te maken en de structuur en organisatie om tijdig adviezen te verstrekken. EASA heeft geen eigen onderzoeksbronnen en analysecapaciteit om op eigen kracht een oordeel te vormen over de situatie in conflictgebieden. EASA maakt gebruik van informatie van EU-lidstaten en andere internationale informatie bij het opstellen van een CZIB. Deze afhankelijkheid betekent dat EASA wel informatie over conflict zones kan afgeven, maar in tijden van acute crises minder snel kan acteren dan nationale overheden. Het ligt dan ook niet in de rede dat EASA bindende adviezen kan afgeven
De grote EU-lidstaten willen dat ook niet. Het verstrekken van niet-bindende, maar zwaarwegende adviezen, is wel haalbaar gebleken. Overigens is gebleken dat de CZIBs de facto een bijna niet te vermijden impact hebben op de beslissingen van luchtvaartmaatschappijen voor wat betreft het kiezen van veilige vluchtroutes.
Het kabinet zal zich nationaal en internationaal met betrokken partijen blijven inspannen voor het beter beheersen van de risico’s die gepaard gaan met het vliegen over en nabij conflictgebieden. Hiervoor verwijs ik naar de activiteiten die ik voor de komende tijd heb aangekondigd in mijn antwoord op vraag 10.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het algemeen overleg Vliegen boven conflictgebieden op 29 januari 2020?
Ja.
De veroordeling van de Chinese voorganger Wang Yi |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de veroordeling van de Chinese voorganger Wang Yi?1
Ja.
Bent u bekend met de veroordeling van de Chinese voorganger Qin Defu, die samen met Wang Yi werd gearresteerd?
Ja.
Deelt u de mening dat beide veroordelingen een inbreuk zijn op de vrijheid van religie en daarmee een schending van de door China ondertekende Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens?
In China bepaalt de overheid welke vormen van religie zijn toegestaan en welke niet. Deze beperkingen laten geen ruimte voor andere stromingen of mogelijke nieuwe afsplitsingen zoals de Early Rain Covenant Church. Er is tevens sprake van een toegenomen aantal vervolgingen, getuige de veroordelingen van Qin Defu en Wang Yi. Nederland is hierover bezorgd. Deze aanpak dwingt verschillende religieuze bewegingen, zoals christelijke kerken, om ondergronds te gaan. Als gevolg hiervan staat de vrijheid van religie en levensovertuiging, zoals vastgelegd in de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens, onder grote druk.
Bent u bereid om zich persoonlijk, en in het geval van Wang Yi in navolging van de Amerikaanse regering en een woordvoerder van de Europese Unie, publiekelijk uit te spreken tegen deze specifieke veroordelingen? Zo nee, waarom niet?
Naast het Twitterbericht over de veroordeling van Wang Yi heeft de ambassade ook een nieuwjaarswens op Weibo (het Chinese equivalent van Twitter) gezet. Deze wens hield in dat alle landen zich zouden houden aan de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en in het bijzonder artikel 18 over de vrijheid van religie en levensovertuiging. Op de wens volgde een verwijzing naar de veroordeling van Wang Yi. Het bericht is door meer dan één miljoen gebruikers bekeken en heeft daarmee bijgedragen aan de bewustwording in China over het belang van vrijheid van religie en levensovertuiging. Op politiek en ambtelijk niveau werd, mede op Nederlands initiatief, ook in EU-verband aandacht gevraagd voor de zaak van Wang Yi.
Het kabinet is tevens bereid om de zaak van Qin Defu aan te kaarten bij de Chinese overheid via de reguliere dialogen met de Chinese autoriteiten. Daarnaast zal Nederland zich inspannen om in EU-verband aandacht te vragen voor de zaak van Qin Defu. Ook zal dit kabinet (wederom) ervoor pleiten dat er tijdens de EU-China top voldoende aandacht is voor mensenrechten – vrijheid van religie en levensovertuiging in het bijzonder.
Heeft de Nederlandse ambassade in Beijing, in aanvulling op het publiceren van een afkeurend twitterbericht, actie ondernomen naar aanleiding van de veroordeling van Wang Yi? Zo ja, op welke manier en op welk niveau? Zo nee, waarom niet? En bent u dan bereid om dit de ambassade alsnog te laten doen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om de zaak van Qin Defu aan te kaarten bij de Chinese overheid? Zo ja, wanneer, op welke manier en op welk niveau? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de zorg dat de positie van christenen in China, na de invoering van een nieuwe godsdienstwet in 2018, verder verslechterd is?
Ja. Voor invoering van de nieuwe godsdienstwet van 2018 was de positie van christenen in China reeds precair. Er werden regelmatig kerken gesloten en de leiders ervan werden tot gevangenisstraffen veroordeeld. De nieuwe godsdienstwet geeft de Chinese autoriteiten extra middelen om religieuze groeperingen te controleren. De stringente eisen die de nieuwe wet stelt aan de organisatie en administratie van kerken betekent dat de ruimte voor nieuwe of niet-officiële kerken verder is ingeperkt.
Bent u bereid om bij de Chinese overheid zorgen over te brengen over de afnemende mogelijkheid voor christenen in China om hun geloof uit te oefenen naar aanleiding van de implementatie van deze wet? Zo ja, wanneer, hoe en op welk niveau? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet stelt de mensenrechten consequent bilateraal en op verschillende niveaus bij de Chinese autoriteiten aan de orde. Ook de EU doet dat. Bijzondere aandacht blijft ook uitgaan naar vrijheid van religie en levensovertuiging. Een volgende ronde van de bilaterale mensenrechtendialoog is een gelegenheid om de zorgen van dit kabinet ten aanzien van de nieuwe godsdienstwet over te brengen aan de Chinese autoriteiten.
Kan u nader duiding geven aan het huidige Nederlandse en Europese beleid om de godsdienstvrijheid in China te bevorderen? In hoeverre wordt er, in het geval van het Nederlandse beleid, daarbij door de Nederlandse ambassade in Beijing onderscheid gemaakt tussen een aanpak gericht op de centrale Chinese overheid en lokale Chinese overheden, welke berust zijn met de implementatie van de nieuwe godsdienstwet? Welke ruimte ziet u om de verslechterende positie van christenen in China effectief aan de kaak te stellen bij de centrale en/of lokale Chinese overheid?
Hoewel de contacten primair via de Chinese centrale overheid lopen, kunnen de mensenrechten ook op decentraal niveau aan de orde worden gesteld. Dit kan bijvoorbeeld tijdens officiële en/of ambtelijke bezoeken aan Chinese steden of provincies. De ambassade in Peking beschikt tevens over een gedelegeerd Mensenrechtenfonds (MRF). Op dit moment steunt de ambassade verschillende projecten, waarbij het streven is om het MRF zo breed mogelijk (thematisch en geografisch) in te zetten. Hierbij gaat speciale aandacht uit naar het identificeren van projecten op het gebied van vrijheid van religie en levensovertuiging en vrijheid van meningsuiting.
Naast de individuele Lidstaten levert de EU een belangrijke bijdrage bijvoorbeeld door het thema vrijheid van religie en levensovertuiging (of gerelateerde individuele gevallen) op te brengen tijdens de EU-China mensenrechtendialoog, door incidentele verklaringen van de Hoge Vertegenwoordiger of zijn woordvoerder te plaatsen, en door EU-verklaringen uit te spreken tijdens de VN-mensenrechtenraad.
Kunt u naar aanleiding van uw brief aan de Tweede Kamer, waarin u schrijft dat de Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging voornemens is om een bezoek aan China te brengen, nader aangeven wanneer dit bezoek gaat plaatsvinden en wat de agenda en bijbehorende Nederlandse inzet zal zijn? Bent u bereid om de Speciaal Gezant tijdens dit bezoek de veroordelingen van Wang Yi en Qin Defu aan te laten kaarten?2
De Speciaal Gezant voor Religie en Levensovertuiging is voornemens om naar China te reizen. Dit voornemen is reeds aan de Chinese autoriteiten kenbaar gemaakt. Hetzelfde geldt voor een bezoek van de Mensenrechtenambassadeur in het kader van de bilaterale mensenrechtendialoog. Dit biedt tevens een gelegenheid om de zaken van Wang Yi en Qin Defu aan de orde te stellen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het (nog te plannen) algemeen overleg Mensenrechten China?
Ja.
Het bericht ‘Aantal ontvoeringen in West-Afrikaanse Golf van Guinee groeit hard’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Sven Koopmans (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aantal ontvoeringen in West-Afrikaanse Golf van Guinee groeit hard»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het gevaar voor Nederlandse zeevarenden en reders?
Bekend is dat het aantal gewapende overvallen op zee, ontvoeringen en piraterij, in West-Afrika toeneemt. Volgens het International Maritime Bureau (van de International Chamber of Commerce) in hun rapport over 2019 zijn er in dat jaar wereldwijd 162 incidenten van piraterij en gewapende overvallen op zee gemeld (201 in 2018). Van de 162 incidenten wereldwijd, vonden 64 incidenten plaats in de Golf van Guinee, vonden alle 4 de kapingen plaats in de Golf van Guinee en voeren 10 van de 11 schepen waarop werd geschoten in de Golf van Guinee.
Volgens het International Maritime Bureau nam het aantal bemanningsleden dat in de Golf van Guinee werd gekidnapt toe met meer dan 50%, namelijk van 78 in 2018 naar 121 in 2019. Dat komt grofweg overeen met 90% van het totale aantal kidnappings op zee in 2019.
Ook onder Nederlandse vlag varende schepen lopen een risico. In de afgelopen twee jaren werden de «Rapide» van Forest Wave (2018) en de «Blue Marlin» van Boskalis (2019) slachtoffer van aanvallen.
Uitgangspunt is dat waar de problematiek zich afspeelt in territoriale wateren (tot 12 zeemijlen uit de kust) de kuststaat in de eigen territoriale wateren de volledige zeggenschap en verantwoordelijkheid heeft wat betreft de bestrijding van criminaliteit. Daarbuiten kunnen onder meer Vessel Protection Detachments (VPD’s) en (na inwerkingtreding van de Wet ter Bescherming Koopvaardij) particuliere gewapende beveiligers bijdragen aan de veiligheid.
Waarom is de op 19 maart 2019 door de Eerste Kamer aangenomen Wet ter Bescherming Koopvaardij nog steeds niet in werking getreden?2
Na het aanvaarden van de Wet ter Bescherming Koopvaardij door de Eerste Kamer, de bekrachtiging ervan door de regering en de publicatie van de wet in het Staatsblad is direct gestart met het opstellen van de lagere regelgeving. De wet dient immers tezamen met de algemene maatregel van bestuur en de ministeriële regeling als één samenstel op hetzelfde moment in werking te treden.
In de lagere regelgeving moet onder meer een (nadere) invulling worden gegeven aan de voorwaarden waaronder de particuliere beveiligers bevoegd zijn om geweld te gebruiken, het certificerings- en vergunningstelsel, het toezicht en de bestuursrechtelijke handhaving. Dit zijn belangrijke thema’s. Aangezien het gaat om regelgeving op een nieuw terrein was voor de totstandkoming van het concept-Besluit bescherming koopvaardij aanvullende informatie nodig van belanghebbende partijen, waaronder enkele buitenlandse geaccrediteerde certificerende instellingen voor maritieme gewapende beveiliging (ISO 28007). Het vergaren van de noodzakelijke kennis en de overleggen met belanghebbende partijen hebben enige tijd in beslag genomen, omdat het van grootste belang werd geacht hierbij de noodzakelijke zorgvuldigheid in acht te nemen. Dit om te garanderen dat de Wet ter Bescherming Koopvaardij en lagere regelgeving leidt tot een veilige en verantwoorde inzet van particuliere beveiligers. Inmiddels hebben deze inspanningen geleid tot een afgerond concept-Besluit. Dit concept-Besluit is op dit moment in (internet)consultatie gegeven. Na verwerking van de reacties uit de (internet)consultatie wordt het concept-Besluit zo snel mogelijk verder in procedure gebracht (uitvoeringstoets, advies door de Afdeling advisering van de Raad van State en de voorhangprocedure bij beide Kamers).
Bij nadere gesprekken met de betrokken partijen is voorts gebleken dat voor een doeltreffende en rechtmatige uitvoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij een beperkte wetswijziging noodzakelijk is. Zo is onder meer gebleken dat artikel 13, tweede lid, van de wet voor geaccrediteerde certificerende instellingen op dit moment knelt en dat het noodzakelijk is om een aanvullende toets op de nationaalrechtelijke regels voor maritieme gewapende beveiliging onderdeel te laten zijn van de beoordeling van een aanvraag om vergunningverlening. Dit zogeheten alternatieve model vergt een beperkte wetswijziging (uitbreiding van een tweetal definities in artikel 1 en een aanvulling van artikel 13, tweede lid), aangezien de wet er nu van uitgaat dat de toets op nationaalrechtelijke regels een onderdeel is van de certificering. Ik zal deze wijziging zo spoedig mogelijk in procedure brengen.
Wat heeft u gedaan om hier vaart achter te zetten?
Rekening houdend met de maatschappelijke en politieke urgentie van de bescherming van de Nederlandse koopvaardij, is alle inzet erop gericht geweest om nog in 2019 de consultatie te initiëren. Het concept-Besluit bescherming koopvaardij is op 31 december 2019 in internetconsultatie gegeven. De consultatietermijn loopt tot 1 maart 2020.3 Daarnaast is het concept-Besluit voor advies voorgelegd aan de Autoriteit persoonsgegevens en het Adviescollege toetsing regeldruk. Hierna zal, zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, het concept-Besluit zo snel mogelijk verder in procedure worden gebracht. Met het opstellen van de ministeriële regeling is eveneens een start gemaakt.
Wilt u alles op alles zetten om deze wet uiterlijk 1 maart 2020 in werking te doen treden?
Gelet op de eerdere antwoorden, verwacht ik het concept-Besluit (waarbij ik ook acht zal hebben kunnen slaan op het advies van de Afdeling Advisering van de Raad van State) dit najaar aan beide Kamers te kunnen aanbieden ten behoeve van de voorhangprocedure. Ik streef naar inwerkingtreding van de wet (inclusief de Wijzigingswet) en de onderliggende lagere regelgeving zo spoedig mogelijk in 2021.
De OPCW Douma-docs op wikileaks |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van de OPCW (Organisatie voor het verbod op chemische wapens) Douma-docs op wikileaks?1
Ja.
Kunt u voor elk van de 13 documenten uit de eerste 4 releases van Douma-docs nagaan of zij authentiek zijn, door die vraag voor te leggen aan de OPCW en/of de auteurs van de documenten?2
Desgevraagd heeft de OPCW aangegeven dat er een onderzoek is ingesteld naar het lekken van vertrouwelijke, interne documenten en emails. Ook de authenticiteit van de bedoelde documenten wordt daarbij meegenomen. Het onderzoek wordt uitgevoerd door onafhankelijke experts. Als het rapport is afgerond, zal het aan de lidstaten ter beschikking worden gesteld.
Indien er documenten vervalst zijn, wordt er dan fatsoenlijk onderzoek naar gedaan om te zien wie de organisatie in diskrediet brengt?
Het in vraag 2 genoemde onderzoek richt zich ook op de beantwoording van deze vraag.
Zijn er belangrijke documenten weggelaten uit de leaks, die een ander beeld op de gang van zaken rond de totstandkoming van het Douma-rapport kunnen werpen?
Of Wikileaks al dan niet over meer documenten beschikt dan het nu geopenbaard heeft, kan ik niet beoordelen. Op basis van informatie van de OPCW kan ik wel bevestigen dat het Doumarapport is gebaseerd op aanzienlijk meer documenten. Het beeld dat ontstaat uit deze selectie van (te verifiëren) documenten op Wikileaks lijkt geen recht te doen aan de werkelijke situatie.
Indien (bijna) alle documenten authentiek blijken te zijn, wat is dan uw oordeel over de gang van zaken rond de totstandkoming van het eindrapport over Douma?
Ik heb op basis van de huidige informatie geen reden om te twijfelen aan de gang van zaken rond de totstandkoming van het eindrapport, noch aan de daarin vermelde conclusies. Zowel tijdens de toelichting die de Directeur-Generaal heeft gegeven bij het verschijnen van het rapport als recent naar aanleiding van uw vragen, is bevestigd dat het rapport tot stand is gekomen door middel van een degelijk wetenschappelijk proces, waarbij verschillende inzichten en rapporten zorgvuldig zijn gewogen. Dat proces heeft geresulteerd in het thans gepubliceerde rapport. Ik wijs er nogmaals op dat Wikileaks slechts een beperkt aantal documenten heeft geopenbaard, wat lijkt te leiden tot een vertekend beeld.
Indien het interim--rapport authentiek is en bijna alle experts van de OPCW die in Douma geweest zijn, zich niet met het eindrapport mochten bezig houden, blijft de Nederlandse regering dan op het standpunt staan: «Nederland heeft geen reden om aan te nemen dat belangrijke relevante informatie niet zou zijn meegewogen in de conclusies van het Douma-rapport.»3
Ik zie, op basis van de informatie waarover het kabinet nu beschikt, geen aanleiding om mijn conclusie met betrekking tot het eindrapport m.b.t. de aanval met chemische wapens op Douma te wijzigen. Ik onderschrijf de uitleg van de OPCW dat het rapport op een wetenschappelijk verantwoorde wijze tot stand is gekomen, waarbij alle beschikbare informatie in acht is genomen. Het beeld dat de eindconclusies gemanipuleerd zouden zijn door informatie niet mee te wegen, wordt door de OPCW van de hand gewezen. Voorts dient opgemerkt dat het onderzoek is voortgezet in de periode van 8 maanden tussen het interimrapport en het eindrapport.
Is er volgens u aanleiding om een onderzoek te laten doen naar de totstandkoming van het Douma rapport?
Nee. Zoals ik hierboven heb aangegeven, vind ik de uitleg van de OPCW overtuigend en apprecieer ik de aanpak van deze kwestie door de organisatie zelf. Ik heb volledig vertrouwen in de professionaliteit, onpartijdigheid en objectiviteit van de bevindingen in het FFM (Fact Finding Mission)-rapport over de aanval in Douma.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Ik heb mijn uiterste best gedaan om aan uw verzoek tegemoet te komen.
Het zorginnovatieproject ‘Meer tijd voor de patiënt’ in Afferden |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat het succesvolle zorginnovatieproject «Meer tijd voor de patiënt» niet uitgebreid wordt door zorgverzekeraar VGZ, ondanks dat veel huisartsen willen aansluiten in de pilot?1
Ja, ik ben op de hoogte van de pilot «Positieve Gezondheid». Vanuit zowel de Zorggroep Syntein als VGZ hoor ik positieve geluiden over de pilot «Positieve Gezondheid». Daarbij kan ik mij voorstellen dat de beweging naar de Juiste Zorg op de Juiste Plek voor veel veranderingen in een regio kan zorgen. Afspraken over de voortzetting en uitbreiding van het project moeten tussen de betrokken zorgaanbieders en zorgverzekeraars worden gemaakt. Hierbij moeten alle partijen rekening houden met het aanbod van zorg in de regio in zowel de tweede als in de eerste lijn. In dit specifieke geval kunnen deze veranderingen op dit moment niet allemaal tegelijkertijd plaatsvinden. VGZ heeft afgesproken de pilot binnen de vier huisartsenpraktijken te continueren voor het jaar 2020. VGZ heeft mij ook laten weten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van deelnemende huisartsenpraktijken binnen de pilot.
Klopt het dat het zorginnovatieproject daadwerkelijk tot minder zorgkosten leidt, omdat de huisarts meer tijd voor de patiënt heeft en daardoor minder hoeft door te verwijzen? Zo ja, kunt u de kosten in de keten en dus de besparing in kaart brengen?
VGZ heeft mij laten weten in kaart te brengen welke theoretische besparingen gerealiseerd kunnen worden met de pilot. Het grootste effect ligt in de daling van de verwijzingen naar de tweede lijn. Gedurende de pilot heeft VGZ nog geen aangepaste contractafspraken met de tweede lijn gemaakt. Voor de tweedelijnszorg in Limburg geldt dat er specifiek voor het Maasziekenhuis Pantein moet worden gekeken hoe het ziekenhuis duurzaam een goede positie kan innemen. VGZ geeft aan dat er op dit moment dus nog geen lagere zorgkosten worden gerealiseerd. Daarbij gaan de kosten voor de beoogde baten op de langere termijn. Met een juiste vertaling van de afspraken naar de contracten met de tweede lijn verwacht VGZ op termijn zorgkosten te kunnen besparen.
Is het besluit om deze pilot niet uit te breiden onderdeel van de bestuurlijke afspraken die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de Pantein Zorggroep, zorgverzekeraars, het Radboudumc, de Sint Maartenskliniek en de Rabobank heeft gemaakt met als doel het meerjarig borgen van de continuïteit van het Maasziekenhuis Pantein in Boxmeer?2
Dit besluit is geen onderdeel van de bestuurlijke afspraken over de toekomstbestendigheid van Maasziekenhuis Pantein. Wel verwacht ik dit voorjaar het regiobeeld voor Midden en Noord Limburg, dat in zal gaan op het inzichtelijk maken van de (toekomstige) zorgbehoefte en het zorgaanbod in de regio.
Klopt het dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) de bestuurlijke afspraken over het Maasziekenhuis Pantein in Boxmeer monitort, met in het bijzonder de overeengekomen verschuiving van zorg?
Het klopt dat de NZa het nakomen van de bestuurlijke afspraken monitort, waaronder de toezeggingen over de verschuiving van zorg.
Kunt u aangeven of deze monitoring uitwijst dat de afgesproken verschuiving van zorg (met name de veelvoorkomende en de minder complexe patiëntenzorg van het Radboudumc naar het Maasziekenhuis Pantein) voldoende plaatsvindt?
De NZa monitort de voortgang van de bestuurlijke afspraken rondom het Maasziekenhuis Pantein zoals deze in april 2019 zijn opgesteld. Er worden goede stappen gezet om in de toekomst zorg te kunnen blijven leveren in de regio, maar de periode is te kort om al een uitspraak te kunnen doen over verschuivingen van zorg richting het Maasziekenhuis Pantein. Hiervoor zijn de definitieve jaarcijfers 2019 nodig.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn dat als gevolg van te weinig verschuiving van zorg van het Radboudumc naar het Maasziekenhuis, een succesvol huisartsenproject als «Meer tijd voor de patiënt» gefrustreerd wordt? Blijkt uit de monitoring door de NZa dat hier een verband tussen zit?
Ik onderschrijf het belang van de Juiste Zorg op de Juiste Plek. Het is aan partijen in de regio om daar afspraken over te maken en daarbij naar de totale zorgbehoefte en het totale zorgaanbod in de regio te kijken. Ik heb van VGZ en Zorggroep Syntein vernomen dat zij momenteel gezamenlijk met het Maasziekenhuis Pantein in gesprek zijn over de invulling van de Juiste Zorg op de Juiste Plek. Allereerst wordt er met de betrokken partijen gewerkt aan het maken van een regiobeeld op basis van de (te verwachten) zorgbehoefte en het zorgaanbod. VGZ heeft mij laten dat er in de loop van het jaar 2020 verder kan worden gesproken over eventuele uitbreiding van de pilot. Ik heb nog geen zicht op de uitkomsten van de monitor van de NZa.
Blijkt uit de monitoring door de NZa dat het Maasziekenhuis Pantein in de problemen komt door het huisartsenproject «Meer tijd voor de patiënt»?
Zie antwoord op vraag 5.
Hoeveel huisartsenpraktijken vallen onder het verzorgingsgebied van het Maasziekenhuis Pantein in Boxmeer? Hoeveel patiënten vallen onder deze huisartsenpraktijken?
Rondom het Maasziekenhuis Boxmeer is de Zorggroep Syntein gevestigd. Alle huisartspraktijken uit de regio zijn hierbij aangesloten. Het gaat om 25 huisartspraktijken die in totaal 105.437 ingeschreven verzekerden hebben.
Klopt het dat er regiobeelden in Limburg gemaakt zijn? Wat geven die aan qua zorgvraag binnen het verzorgingsgebied van het Maasziekenhuis Pantein?
Vanuit het zorgkantoor van VGZ wordt met de betrokken partijen uit het veld de komende maanden nog gewerkt aan een regiobeeld voor Midden en Noord Limburg. Dit wordt in het eerste kwartaal van dit jaar opgeleverd. Er is nu nog geen concreet beeld beschikbaar met betrekking tot de zorgvraag binnen het verzorgingsgebied van het Maasziekenhuis Pantein.
Beperken van geluidsoverlast A79 Valkenburg aan de Geul |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u de jarenlange lopende kwestie over mogelijke geluidswerende maatregelen langs de A79 ter hoogte van de wijken Goudenrood en Vroenhof in Valkenburg aan de Geul (Houthem-St.Gerlach)?
Ja.
Klopt het dat de verantwoordelijkheid met betrekking tot eventuele maatregelen voornamelijk bij Rijkswaterstaat ligt omdat het gaat om een Rijksweg? Welke mogelijkheden ziet u om de geluidsoverlast te verminderen?
Wanneer er sprake is van overschrijding van de geluidproductieplafonds of de wettelijke geluidsnormen ten gevolge van verkeer ligt de verantwoordelijkheid met betrekking tot eventuele maatregelen bij Rijkswaterstaat. Maatregelen die Rijkswaterstaat dan overweegt om het geluid te verminderen zijn een stiller wegdek, geluidsschermen en gevelisolatiemaatregelen.
Kunt u bevestigen dat het aanbrengen/installeren van geluidswerende maatregelen op twee locaties langs de A79 ter hoogte van Valkenburg aan de Geul (wijken Goudenrood en Vroenhof) nog steeds onderdeel zijn van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) fase twee?
Op alle saneringslocaties binnen het MJPG worden maatregelen afgewogen. Afhankelijk van de situatie en beschikbare middelen zijn dit geluidbeperkende maatregelen (schermen of stillere wegdekken) of geluidwerende maatregelen (gevelisolatie). Voor de twee locaties langs de A79 ter hoogte van Valkenburg aan de Geul (wijken Goudenrood en Vroenhof) maken geluidsmaatregelen nog steeds onderdeel uit van het saneringsplan van fase twee MJPG. Geluidwerende maatregelen worden getroffen voor woningen, waar de geluidbeperkende maatregelen (geluidscherm of stiller asfalt) niet toereikend of doelmatig zijn. Besluitvorming over de financiering van de maatregelen MJPG fase twee zal op korte termijn worden afgerond, waarna de saneringsplannen kunnen worden opgesteld. Publicatie van het betreffende ontwerpbesluit saneringsplan is voorzien voor de eerste helft van 2021. Daarna moeten de planologische en juridische procedures nog worden doorlopen voordat uitvoering kan beginnen.
Kunt u aangeven hoe het komt dat Rijkswaterstaat de toezegging om zeer open asfaltbeton (zoab) aan te brengen zo vaak heeft uitgesteld?
Het uitstel is veroorzaakt omdat voor de A79 een langere voorbereidingstijd nodig was door de verschillende technische onderzoeken die moesten worden uitgevoerd vanwege de opgekomen punten met betrekking tot de tegenvallende technische staat van deze weg. De weg is oorspronkelijk een provinciale weg en later door het Rijk overgenomen en destijds voorzien van vluchtstroken. Dit heeft gezorgd voor complexiteit in de ontwerpkeuzes. Dit heeft ertoe geleid dat de planning voor het grootschalige onderhoud met wegdekvervanging is opgeschoven en in 2021 zal worden uitgevoerd.
Kunt u bevestigen of het op 20 december 2017 gepresenteerde tijdspad van Rijkswaterstaat met betrekking tot het groot onderhoud en aanbrengen van zoab-wegdek aan de A79 (onder andere ter hoogte van Valkenburg aan de Geul) nog actueel is? Klopt het dat het tijdspad inhoudt: in 2018 (vertraagd tot eind 2019) communiceren met omwonenden, eind 2019 aanwijzen van de aannemer, in 2020 plannen en uitvoeren van groot onderhoud/aanbrengen zoab-wegdek, waarbij in 2021 de vernieuwde A79 gereed is? Zo niet, wat zijn de wijzigingen?
Ja, ik kan bevestigen dat behoudens eventuele juridische procedures en onvoorziene omstandigheden de vernieuwde A79 in 2021 gereed zal zijn.
Kunt u aangeven of er geen verder uitstel meer zal optreden voor vervanging van het wegdek van de A79? Zo nee, welke zekerheden kunt u wel geven aan de omwonenden?
Ik verwacht geen verder uitstel voor deze werkzaamheden. Tegelijkertijd kan ik vanzelfsprekend onvoorziene omstandigheden, zoals extreem weer of onverwachte archeologische vondsten, niet uitsluiten.
Bent u bereid de faseringen binnen het MJPG, als leidraad voor de volgorde van uitvoeren van de projecten, los te laten, maar de uitvoering te koppelen aan logische kansen en mogelijkheden in de tijd?
Het koppelen van de uitvoering van MJPG-maatregelen aan andere werkzaamheden (zoals asfaltvervanging) is altijd al onderdeel geweest van de uitgangspunten van het MJPG. Voorwaarde hierbij is wel dat er voldoende zekerheid is over het kunnen nemen van de MJPG-maatregelen door het doorlopen van de benodigde planologische en juridische procedures en het beschikbaar blijven van voldoende middelen voor de overige maatregelen binnen het programma.
Bent u bereid het groot onderhoud aan de A79 (onder andere ter hoogte van Valkenburg aan de Geul), dat volgens planning in 2020 moet worden uitgevoerd, te koppelen aan de te nemen geluidswerende maatregelen in het kader van het MJPG (fase twee), zodat in hetzelfde tijdsbestek van het groot onderhoud parallel de uitvoering van de geluidswering kan plaatsvinden?
Het koppelen van de te nemen geluidsmaatregelen aan het groot onderhoud zal leiden tot verder uitstel van het groot onderhoud. Ik wil gezien de noodzaak van het onderhoud nu zo spoedig mogelijk starten met het groot onderhoud, zodat die werkzaamheden (waaronder het aanbrengen van zoab) in 2021 zijn afgerond. Eventuele toekomstige MJPG maatregelen (zoals geluidsschermen of gevelisolatie) zullen apart worden uitgevoerd.
Kunt u aangeven of de problematiek rondom het Programma Aanpak Stikstof (PAS) in algemene zin heeft gezorgd voor plotseling vrijgekomen uitvoeringscapaciteit en onderbesteding van de geplande budgetten? Zo ja, zou dit ervoor kunnen zorgen dat projecten die kleiner van aard zijn en/of minder van invloed zijn op de stikstofnormen naar voren worden gehaald?
Ik heb uw Kamer op 20 november (kst 35 300 A, nr. 58) geïnformeerd over de gevolgen van de stikstofproblematiek op de MIRT-projecten. Ik streef er naar om alle projecten, ongeacht hun aard, zoveel mogelijk conform planning uit te voeren. Wel wil ik waar mogelijk eventuele capaciteit die vrijvalt door uitstel van nieuwe aanleg gebruiken voor beheer en onderhoud werkzaamheden.
Klopt het dat Rijkswaterstaat aan het buurtcomité heeft toegezegd vanaf het voorjaar van 2018 in overleg te treden over de conceptresultaten van het MJPG inzake de geluidsoverlast van de A79? Klopt het dat dit overleg meermaals is uitgesteld en formeel nog steeds niet heeft plaatsgevonden? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Het klopt dat Rijkswaterstaat aan het buurtcomité heeft toegezegd om vanaf het voorjaar van 2018 in overleg te treden. In september 2018 heeft dit overleg plaatsgevonden tussen het buurtcomité en Rijkswaterstaat over het MJPG en maatregelen. In de tussenliggende periode is er regelmatig telefonisch- en mailcontact geweest. Op 30 januari staat het volgende overleg tussen Rijkswaterstaat, de gemeente en het buurtcomité gepland.
Bent u bereid elke vraag apart te beantwoorden en vóór 15 januari 2020 naar de Kamer te sturen?
Ik heb uw Kamer op 9 januari 2020 geïnformeerd dat het helaas niet mogelijk was om vóór 15 januari te antwoorden vanwege de benodigde afstemming.
Het bericht dat een Chinese geneticus van het Erasmus MC werkt voor de Chinese politie |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u de berichten in het Algemeen Dagblad van 4 december jl. en in de Volkskrant van 3 december jl. waarin wordt vermeld dat een Chinese geneticus van het Erasmus MC werkt voor de Chinese politie?1 2
Ja.
In hoeverre kunt u deze berichtgeving bevestigen of ontkrachten?
Het gewraakte onderzoek, het onderzoek naar gezichtsvorm, staat los van het onderzoek naar voorspelbaarheid van lichaamslengte dat de genoemde onderzoeker in Rotterdam deed. Ook heeft het Erasmus MC het eerstgenoemde onderzoek niet gefinancierd.
Is er vanuit de Nederlandse overheid contact geweest met de Chinese overheid over deze zaak? Zo ja, wat waren de resultaten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet en wat gaat u ondernemen om dit zo snel mogelijk te bespreken met de Chinese overheid?
Door het Ministerie van Buitenlandse Zaken is over deze casus gesproken met de Chinese ambassade. Het resultaat van dat gesprek is dat de Chinese overheid is gewezen op zorgen die er in Nederland bestaan over ongewenste toepassingen van kennis die via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek wordt opgedaan, en op het belang van ethische normstelling in de wetenschap.
Bent u het ermee eens dat het volstrekt onwenselijk is dat Chinese onderzoekers Nederlandse universiteiten gebruiken voor (genetisch) onderzoek en dat de resultaten daarvan vervolgens worden gedeeld met de Chinese overheid ten behoeve van het opsporen en volgen van dissidenten? Zo ja, welke stappen gaat u nu ondernemen?
Onderzoek dat niet past binnen de in ons land gehanteerde medisch-ethische normen wijs ik strikt af. Voor de Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs is het belangrijk aangehaakt te blijven bij de wetenschappelijke ontwikkelingen in China. In lijn met de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans»3 zetten zij in op nauwe samenwerking, gericht op het vergroten van de opbrengsten voor Nederland, waarbij zij ook voldoende aandacht moeten hebben voor mogelijke risico’s, zoals die zich kunnen voordoen waar het onderzoek met medisch-ethische aspecten betreft. Juist vanwege de in Nederland zo gekoesterde open cultuur binnen kennisinstellingen is het zaak voldoende oog te hebben voor de risico’s van het beschikbaar stellen van kennis en faciliteiten, zoals ongewenste kennisoverdracht. Ik heb daarom zowel bij de Vereniging van Universiteiten (VSNU) als rechtstreeks bij onderwijsinstellingen aangedrongen op bewustwording en alertheid. Daar heb ik meermaals met hen over gesproken. Ook onderzoekt het kabinet momenteel in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek (zie ook het antwoord op vraag 8).
Kunt u uiteenzetten wat deze financiering inhield, zowel qua bedragen als wat er gefinancierd is, en wie daarbij betrokken zijn? Bent u het ermee eens dat het ongewenst is dat Chinese wetenschappers die werkzaam zijn in Nederland gefinancierd worden door het Chinese Ministerie van Publieke Veiligheid? Zo ja, hoe kan dit vanuit de overheid en universiteit voorkomen worden?
Het onderzoek naar voorspelbaarheid van lichaamslengte van het Erasmus MC werd gefinancierd door de EU. Het onderzoek naar gezichtsvormen, waar de vragen over gaan, werd in China uitgevoerd. Naar verluidt ontving de onderzoeker voor dit onderzoek een persoonlijke subsidie van het Chinese ministerie voor Openbare Veiligheid. Dit onderzoek werd niet gefinancierd door Erasmus MC of de EU. Sponsoring van onderzoekers en studenten door buitenlandse overheden is niet ongebruikelijk en betekent niet automatisch dat er sprake is van ongewenste kennis- of technologieoverdracht, maar zou voor onderwijs- en kennisinstellingen wel aanleiding kunnen zijn voor extra waakzaamheid.
Gebeurt het vaker dat het Chinese Ministerie van Publieke Veiligheid Nederlands onderzoek in Nederland (mede)financiert?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat het volstrekt onwenselijk is dat het Chinese Ministerie van Publieke Veiligheid onderzoek aan Nederlandse kennisinstituten (mede)financiert?3 Bent u bereid hiertegen op te treden?
Zie antwoord vraag 5.
In hoeverre worden naar aanleiding van de passage in de beleidsnotitie «Nederland – China: Een Nieuwe Balans», waarin wordt vermeld dat de Nederlandse inlichtingendiensten hebben geconstateerd dat China’s spionageprogramma zich ook richt op buitenlandse universiteiten, Chinese werknemers aan Nederlandse universiteiten gescreend? Wat houdt deze screening in? Bevat deze screening ook het inzetten van het netwerk van deze Chinese werknemers voor de Chinese inlichtingendienst?
Internationale sancties die de overdracht van specifieke kennis en vaardigheden verbieden, kunnen een grondslag bieden voor een toetsing van studenten en onderzoekers. Zo zijn er sancties jegens Noord-Korea en Iran van kracht, die in het geval van Noord-Korea betrekking hebben op o.a. de overdracht van kennis die kan bijdragen aan proliferatiegevoelige activiteiten van Noord-Korea of aan de ontwikkeling van systemen voor de overbrenging van kernwapens, en in het geval van Iran op de overdracht van technologie die kan bijdragen aan de ontwikkeling van het ballistische raketprogramma en het verlenen van technische bijstand met betrekking tot deze technologie.
Daarnaast onderzoekt het kabinet momenteel in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn met betrekking tot de risico’s van ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet. De mogelijkheid en wenselijkheid van het toetsen van studenten en onderzoekers wordt in dit traject ook nader bekeken.
Op welke wijze worden universiteiten actief ingelicht over de risico’s van Chinese spionageactiviteiten bij het toelaten van Chinese studenten, medewerkers en onderzoekers, zulks naar aanleiding van de constatering in de beleidsnotitie «Nederland – China: Een Nieuwe Balans» dat Nederlandse kennisinstellingen zich niet altijd voldoende bewust zijn van de risico’s die het beschikbaar stellen van kennis en faciliteiten met zich kan meebrengen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is deze gebeurtenis een aanleiding om de beleidsnotitie «Nederland – China: Een Nieuwe Balans» aan te passen?
In de beleidsnotitie is het risico van ongewenste technologieoverdracht via de weg van (academisch) onderwijs en onderzoek reeds benoemd, en is reeds aangekondigd dat het kabinet opties verkent om ongewenste kennis- en technologieoverdracht in de brede zin te voorkomen. Het kabinet geeft daar thans opvolging aan, en zal de Kamer bij relevante ontwikkelingen nader informeren.
Hoe gaan andere EU-landen om met Chinese spionageactiviteiten op universiteitsinstellingen? Hoe zit dat met andere westerse landen, zoals de Verenigde Staten, Canada en Australië? Worden verdenkingen van Chinese spionageactiviteiten op universiteiten actief gedeeld met Nederlandse bondgenoten? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen uitspraken doen over hoe Europese of andere westerse inlichtingen- en veiligheidsdiensten omgaan met spionageactiviteiten op universiteitsinstellingen. Hetzelfde geldt voor eventuele informatie-uitwisseling tussen Nederlandse en buitenlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten, omdat dit inzicht verschaft in de werkwijze van en samenwerking tussen deze diensten.
In hoeverre wordt de Nederlandse wetenschappelijke integriteit aangetast op het moment dat de Chinese overheid op een dergelijke wijze bezig is op Nederlands grondgebied?
Zoals hiervoor is aangegeven, is sponsoring van onderzoekers door buitenlandse overheden niet ongebruikelijk. Van belang hierbij is dat de context waarin de werkzaamheden worden verricht, moet passen bij de rol van de wetenschapper. Bij deze werkzaamheden genieten onderzoekers academische vrijheid (artikel 1.6. van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek). Die academische vrijheid is een hoog goed dat gekoesterd moet worden maar ook verplichtingen met zich meebrengt. Van onderzoekers mag worden verwacht dat zij varen op een sterk moreel kompas. Dit geldt ook voor de financiering van het onderzoek.
Welke gevolgen heeft deze gebeurtenis, indien bevestigd, voor de diplomatieke relatie met China?
De diplomatieke betrekkingen met China vormen de basis voor overheidscontacten tussen Nederland en China. Die relatie maakt het ook mogelijk om zorgen of ongenoegen over te brengen wanneer daar aanleiding toe is.
Wat is, met in het achterhoofd het bericht van de Chinese geneticus die voor de Chinese politie werkte, uw reactie op het rapport «Kennis in het vizier» van het Rathenau Instituut, waarin wordt gesteld dat «veiligheidsbelangen verder reiken dan de individuele onderzoeker of kennisinstellingen – het zijn nationale belangen» en waarin het Rathenau Instituut aangeeft dat er ook op politiek niveau gehandeld moet worden, onder andere door het opstellen van kaders?
Ik verwijs graag naar de Beleidssreactie op het Rathenau Instituut rapport «Kennis in het vizier» die uw Kamer op 20 december jl. is toegegaan.4
Kunt u een overzicht geven van het aantal spionagegevallen van Chinese studenten en medewerkers bij universiteiten en hogescholen? In hoeverre is dit in de tijd toegenomen?
De AIVD heeft in het jaarverslag 2018 het volgende geconstateerd: «Ook vindt binnen legitieme samenwerkingsverbanden tussen academische en kennisinstellingen diefstal van onderzoeksbevindingen plaats.» Ik kan geen gedetailleerde uitspraken doen over welke informatie al dan niet bekend is bij de inlichtingen- en veiligheidsdiensten omdat dit inzicht geeft in het actuele kennisniveau, de modus operandi en/of bronnen van de diensten.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het AO Mensenrechten China?
Ja.
Een rapport over mensenrechtenschendingen in het noorden van Syrië |
|
Sadet Karabulut , Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Syria: Civilians Abused in «Safe Zones»» van Human Rights Watch?1
Ja
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport dat de door Turkije gesteunde Syrian National Army zich in het noorden van Syrië schuldig maakt aan mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden, waaronder executies, plunderingen en het tegenhouden van vluchtelingen?
Alle berichten over mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden zijn zeer zorgelijk, dus ook deze laatste over Noord-Syrië. Er mag wat Nederland betreft geen straffeloosheid bestaan en daarom ondersteunt het kabinet ook meerdere initiatieven die dat bestrijden. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM).
Deelt u de analyse dat Turkije hier een verantwoordelijkheid heeft, namelijk dat het deze schendingen moet onderzoeken, schuldigen moet straffen en ervoor moet zorgen dat het stopt?
Er mag wat Nederland betreft geen straffeloosheid bestaan en daarom ondersteunt het kabinet ook meerdere initiatieven die dat bestrijden. Zo steunt Nederland bijvoorbeeld organisaties die gespecialiseerd zijn in het vergaren van bewijsmateriaal en het International Impartial Independent Mechanism(IIIM). Turkije heeft wat betreft het kabinet een duidelijke verantwoordelijkheid om maatregelen te nemen om schendingen van mensenrechten en het humanitair oorlogsrecht te stoppen, en meldingen daarover te onderzoeken. Nederland roept Turkije hier ook voortdurend toe op, ook in bilaterale contacten op politiek niveau. De Turkse Minister van Buitenlandse Zaken Çavuşoğlu zegde publiekelijk toe dat Turkije meldingen van mensenrechtenschendingen zal onderzoeken.
Deelt u de analyse dat Turkije bevindingen zoals beschreven in het rapport van Human Rights Watchniet serieus neemt? Zo nee, waaruit blijkt dan het tegendeel?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe dringt u er bij Turkije op aan dat mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in het noorden van Syrië worden beëindigd en vluchtelingen veilig terug kunnen keren? Welke gevolgen bepleit u als Turkije dit niet doet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven of en in welke mate de Syrian National Army bestaat uit (strijders van) groepen die eerder van Nederland zogenaamde niet-letale steun ontvingen? Wat vindt u hiervan?
In verband met herleidbaarheid naar de namen van de gematigde gewapende groepen die voorheen door Nederland gesteund zijn kan hier in het openbaar niet op in worden gegaan. Uw Kamer is hier vertrouwelijk over geïnformeerd.
Van hoeveel strijders, strijdgroepen en/of rebellengroepen die door Nederland voorzien zijn van niet-letale steun is bekend dat zij meestrijden met Turkije?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer heeft u voor het laatst contact gehad met strijders, strijdgroepen en/of rebellengroepen die niet-letale steun hebben ontvangen?
Als onderdeel van het onderzoek naar de betrokkenheid van eerder door Nederland gesteunde gematigde gewapende groepen bij deze militaire operatie is op 7 december voor het laatst contact gehad met een van deze strijdgroepen.
In hoeverre acht u het problematisch dat met Nederlandse steunmaterialen gevochten wordt tegen de Syrische Koerden, een NAVO-bondgenoot?
De Syrische Koerden als bevolkingsgroep kennen vele verschillende partijen en groeperingen, waaronder het aan de PKK gelieerde PYD, maar ook bijvoorbeeld de Kurdish National Council. Geen van deze groepen kan echter aangemerkt worden als NAVO-bondgenoot.
Ten aanzien van operatie Peace Spring kan gesteld worden dat er geen indicatie is gevonden dat door Nederland geleverde goederen zijn ingezet in de strijd. Tegelijkertijd kan het kabinet ook niet uitsluiten dat dat wel is gebeurd. In het algemeen kan worden gesteld dat de door Nederland geleverde goederen aan gebruik onderhevig waren. In eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven dat goederen als voedselpakketten en medicijnen al grotendeels geconsumeerd zijn en de gemiddelde levensduur van een geleverd voertuig in de Syrische context naar schatting zes tot acht maanden was (kamerstuk 32623–229). Maar het is ook mogelijk dat sommige (onderdelen van) voertuigen die Nederland leverde wel zijn ingezet (zie ook Kamerbrief onderzoek betrokkenheid NLA-groepen bij operatie Peace Spring d.d. 17 december).
De kranslegging op het oorlogskerkhof te Margaten |
|
Martijn van Helvert (CDA), Henk Krol (50PLUS) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht van 1Limburg van 1 december jl., waarin wordt vermeld dat de kransen die op oorlogsgraven in Margaten worden gelegd, gemaakt van de balsemzilverspar uit Amerika, slechts 72 uur op de graven mogen liggen?1
Ja.
Klopt het dat de kransen van de balsemzilverspar een speciale betekenis hebben voor de herdenking van de gevallen soldaten?
Een kranslegging is over het algemeen een plechtige gebeurtenis en heeft daarmee een belangrijke symbolische betekenis voor nabestaanden maar is ook belangrijk voor de Nederlandse samenleving. De mooie traditie van de krans van balsemzilverspar kende ik persoonlijk niet maar wordt in Amerika wel al jaren toegepast omdat het voor nabestaanden belangrijk is.
Klopt het dat de kransen, die door families van soldaten in Amerika worden gemaakt en speciaal door Delta Cargo zijn overgevlogen, na 72 uur weggehaald moeten worden? Zo ja, klopt het dat dit te maken zou hebben met EU-importregels in verband met schadelijke organismen die mogelijk op het hout van de kransen zouden kunnen zitten? Zo nee, waarom moeten de kransen dan na 72 uur weggehaald worden?
Ja dit klopt. Bij de import van planten en plantaardig materiaal gelden Europese en nationale regels2. Deze regels dienen ter bescherming van onder andere landbouwgewassen, biodiversiteit en ecosystemen in de Europese Unie. Het importeren van levende plantdelen van balsemzilverspar is in beginsel verboden. Op de balsemzilverspar uit de Verenigde Staten kunnen verschillende soorten schadelijke organismen voorkomen (waaronder diverse rupsen/vlindersoorten en schimmels) die ernstige schade kunnen toebrengen aan Europese bomen uit de dennenfamilie en andere houtige planten. Eitjes van diverse insectensoorten kunnen achterblijven en later uitkomen hetgeen grote schade kan veroorzaken aan bossen in Nederland en de EU.
Bij inspecties van de kransen is een dode larve van een insect aangetroffen. Deze larve wordt nader onderzocht in een laboratorium om te bepalen welke soort het betreft. Voorzichtigheid is daarom gepast. Omdat de kransen niet binnen maar buiten worden geplaatst is het risico op verspreiding van schadelijke organismen groter. Het is dan ook niet zonder reden dat de organisatie die bij de import is betrokken in de aanvraag een periode van 72 uur heeft opgenomen. De periode is bewust kort gehouden om het risico op verspreiding te minimaliseren. Nederland heeft deze aanvraag bij uitzondering toegekend.
Klopt het dat bij de oorlogsgraven in Normandië (Frankrijk) deze kransen wel mogen blijven liggen, terwijl ze aldaar te maken hebben met dezelfde EU-importregels?
De vergunning die door de Franse autoriteiten bij uitzondering is verstrekt gaat er ook vanuit dat de kransen binnen drie dagen worden verwijderd en vernietigd. Dit is ook conform de aanvraag van de organisatie uit de Verenigde Staten.
Bent u het met de indieners eens dat deze periode wel heel kort is en geen eer doet aan de inzet van de gevallen soldaten die voor onze bevrijding hun leven gaven, en bij de nabestaanden tot onbegrip leidt?
Zoals hiervoor aangegeven is de periode mede vastgesteld op basis van de aanvraag door de organisatie uit de Verenigde Staten en passend gezien de fytosanitaire risico’s.
Begrijpt u dat het hier gaat om een traditie die in Amerika al jaren bestaat voor de daar aanwezige 2,2 miljoen oorlogsgraven, dat het de bedoeling was deze traditie in Nederland ook op te starten, en dat dit initiatief nu in de kiem wordt gesmoord?
Ik realiseer me dat een dergelijke traditie bijzonder is. De wetgeving met betrekking tot de bescherming van de plantgezondheid is er echter niet zonder reden. Per 14 december 2019 is het Europese fytosanitaire stelsel verder aangescherpt. Dit is nodig om de Europese landbouw en biodiversiteit te beschermen. Zoals hierboven gemeld, is de betreffende vergunning bij uitzondering toegekend en is er tijdens inspecties aanwezigheid van insecten vastgesteld. Bij een eventuele nieuwe aanvraag volgend jaar zal een nieuwe risico analyse moeten worden gemaakt. Het is dus niet zeker of een dergelijke ontheffing volgend jaar opnieuw kan worden verleend. De betreffende organisatie is daarom reeds geadviseerd gebruik te maken van plantmateriaal van Europese bodem.
Welke mogelijkheden ziet u om ervoor te zorgen dat in de toekomst de kransen tot 2 januari van het jaar daarop mogen blijven liggen, bijvoorbeeld door het maken van afspraken met de producent, de vervoerder, de importeur, de douane, de gemeente, hoveniers, enzovoort?
Gezien de strikte regelgeving en de risico’s dient Nederland behoedzaam om te gaan met het toepassen van uitzonderingen. Desgewenst ga ik graag in gesprek met de initiatiefnemers hoe we op alternatieve wijze aan de wensen rond Amerikaanse kransleggingstradities tegemoet kunnen komen.
Het bericht 'Weer gedoe bij kleding defensie’ |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat er weer gedoe zou zijn met kleding binnen Defensie?1
Met de extra gelden uit het regeerakkoord investeert Defensie in haar mensen en middelen. Een belangrijk onderdeel hiervan betreft de kleding en uitrusting voor haar personeel. Voor het verbeteren van de kwantiteit en kwaliteit van de kleding en uitrusting zijn meerdere projecten in uitvoering, zoals het project Defensie Operationeel Kledingsysteem (DOKS). In dit project is er voor gekozen om extra te investeren om de kwantiteit en de kwaliteit van de nieuwe kleding inclusief helmen te verhogen. U bent hierover in 2018 geïnformeerd (Kamerstuk 27 830, nr. 260). Ook de investeringen in de projecten Verbeterd Operationeel Soldaat Systeem (VOSS) en vervanging gevechtsuitrusting dragen bij aan een verbetering van de uitrusting. U bent over deze projecten geïnformeerd o.a. met brieven, het Defensie Projectenoverzicht, de begroting en het jaarverslag.
Naast de genoemde grote projecten zijn er vele kleinere projecten om de kwantiteit en kwaliteit van de kleding en uitrusting te verbeteren. Zo wordt er nu gewerkt aan een keuzeconcept voor gevechtslaarzen. Dit project zorgt naast voldoende gevechtslaarzen ook voor het introduceren van een keuzemogelijkheid voor militairen. Door deze projecten neemt de kwantiteit, de kwaliteit en het aantal soorten artikelen toe.
Om te zorgen voor een tijdige levering zijn en worden er maatregelen genomen om beter gebruik te maken van raamcontracten, bestaande noodprocedures tijdig toe te passen en de planning en het beheer van vraag en aanbod te verbeteren (Kamerstuk 27 830, nr. 270). Het geheel aan projecten en maatregelen levert al resultaten op waaronder een gestegen leverbetrouwbaarheid van kleding en uitrusting.
Als een artikel desondanks niet voorradig is, kunnen maatregelen worden genomen zoals het verstrekken van een alternatief artikel, het zo snel mogelijk naleveren van een artikel of het bieden van de mogelijkheid en financiële middelen voor zelfstandige aanschaf. De militair kan er dan voor kiezen om het benodigde geld zelf voor te schieten en achteraf te declareren, of ervoor kiezen om een voorschot aan te vragen (Aanhangsel Handelingen 2018–2019, nr. 425).
Vanwege schaarste uit het verleden is er op het gebied van kleding en uitrusting nog veel achterstand weg te werken. De veranderende omgeving en dreiging veroorzaken o.a. een verandering in het programma voor opleiding en training, hetgeen ook een veranderende behoefte aan kleding en uitrusting met zich meebrengt. Mede hierdoor is de omvang van het werk groot. Het betreft immers ruim 45.000 militairen, een stroom van bijna één miljoen artikelen die per jaar verstrekt worden en een uitgebreide diversiteit aan maatvoering. Daarnaast is het werk ook dynamisch. Zo verandert de vraag en blijkt deze soms hoger dan de gestelde norm. Ook kunnen zich problemen voordoen met leveranciers of kunnen artikelen bij beproeving tekortschieten. Tevens kan het wisselen van leverancier leiden tot overgangsproblemen als bijvoorbeeld de maatvoering verschilt. Dit heeft zich bijvoorbeeld voorgedaan bij het wisselen van leverancier van gevechtslaarzen. In dit soort gevallen wordt gezocht naar de meest praktische oplossing.
Met het oog op de toekomst wordt bezien welke structurele maatregelen moeten worden genomen en welke capaciteit moet worden toegevoegd aan het Kleding en Persoonsgebonden Uitrusting (KPU) bedrijf om de toegenomen kwantiteit en kwaliteit van kleding en uitrusting in stand te houden. Hoewel Defensie er naar streeft om het aantal situaties waarin artikelen niet voorradig zijn te minimaliseren, is een servicegraad van 100% extreem kostbaar en kan het niet-leveren van artikelen nooit helemaal worden voorkomen. Door de genoemde factoren tezamen is het niet te garanderen dat zich geen problemen voordoen op het gebied van kleding en uitrusting zoals ook aan u gemeld is in Kamerstuk 27 830, nr. 270.
Is het waar dat, na de ophef over winterkleding vorig jaar, er nu opnieuw tekorten zijn aan winterjassen en andere kleding en uitrusting, zoals kisten en uniformen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u van verhalen van een militair die al drie maanden wacht op een winterjas en hem vervolgens maar zelf koopt, en een militair die te horen krijgt dat de kisten op zijn en dus maar door moet blijven lopen op afgetrapte exemplaren?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn er ook problemen met het leveren van desertuniformen en de nieuwe interim multicam gevechtspakken, die militairen die op missie gaan nodig hebben?
De gevechtspakken in multicam-camouflagepatroon en de desertuniformen worden in hoofdzaak geleverd aan personeel dat op missie gaat als interim oplossing totdat de nieuwe kleding van het project DOKS instroomt. Zoals in de antwoorden op vragen over de tweede suppletoire begroting is toegelicht zal deze periode langer duren dan gepland (Kamerstuk 35 350, nr. 3). Er wordt bezien welke maatregelen moeten worden genomen om deze verlengde periode te overbruggen. De leverbetrouwbaarheid voor missies is bijna 100%, maar soms zijn bepaalde artikelen niet voorradig. In die gevallen dat een multicam artikel niet leverbaar is, wordt een alternatief artikel verstrekt, of wordt de optie voor zelfstandige aanschaf van een artikel aangeboden.
Herinnert u zich uw uitspraak dat het zelf moeten kopen van kleding door militairen «niet voor herhaling vatbaar» is?2
In het vragenuur op 25 september 2019 heb ik in de context van het grootschalig zelfstandig aankopen van kleding door individuele militairen voor een grote oefening aangegeven dat dit niet voor herhaling vatbaar is. Onder andere door de grote aantallen militairen en diversiteit aan artikelen kan het niet-leveren van artikelen nooit helemaal worden voorkomen. Om maatwerk of specifieke behoeften voor individuele militairen te kunnen toepassen in incidentele gevallen blijft zelfstandige aanschaf (ZA) een mogelijkheid (Kamerstuk 27 830, nr. 270 en Aanhangsel handelingen 2018–2019, nr. 425).
Deelt u de opvatting van de directeur Wapensystemen & Bedrijven bij de DMO dat «te lang wachten op kleding en uitrusting of geen munitie hebben voor een oefening niet is uit te leggen»?3
Ja, zie tevens de antwoorden op vraag één, twee, drie, negen en veertien.
Klopt het dat het budget overschreden is? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Is er te weinig toezicht geweest?
Zoals in het antwoord op de vragen één, twee, drie, negen en veertien is aangegeven is er veel achterstand in te halen. Het leveren gaat sneller dan gepland en de vraag neemt toe, soms ook buiten de vastgestelde norm. Daarom moest dit jaar extra budget worden toegekend. De besluitvorming hierover vond zorgvuldig plaats. Hierdoor konden gedurende een beperkte periode geen bestellingen worden geplaatst, maar inmiddels is dit opgelost en neemt Defensie ook structurele maatregelen voor de toekomst.
Is het zo erg dat er niets nieuws meer besteld wordt bij leveranciers?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat Defensie tegenspreekt dat er «ernstige leveringsproblemen» zouden zijn? Erkent u daarmee dat er dus wel leveringsproblemen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u de uitspraak «wat er niet op voorraad is, wordt nageleverd» nader toelichten? Zijn de voorraden voldoende op peil? Hoe lang moeten militairen wachten op naleveringen?
Indien een militair een artikel niet direct geleverd kan krijgen, kan een alternatief artikel worden verstrekt of kan het artikel later alsnog worden geleverd. De gekozen optie is voornamelijk afhankelijk van de urgentie gerelateerd aan een missie. Naleveringen verschillen per artikel en moment van plaatsing van de order. Een algemene wachttijd is dan ook niet te geven. Defensie streeft er naar het aantal naleveringen te beperken en de wachttijd te minimaliseren. Zie tevens de vragen één, twee, drie, negen en veertien.
Klopt het dat het KPU-bedrijf kampt met onderbezetting, waardoor niet snel genoeg alles geleverd kan worden?
Ja, het klopt dat de personele capaciteit die het KPU-bedrijf toebedeeld heeft gekregen onvoldoende is om de huidige werklast aan te kunnen. Dit wordt momenteel opgevangen met tijdelijke capaciteit. Met het oog op de toekomst wordt bezien welke structurele maatregelen moeten worden genomen en welke capaciteit moet worden toegevoegd om deze problemen op te lossen.
Maken operationele commando’s gebruik van de mogelijkheid om zelf kleding te bestellen als het KPU-bedrijf er niet (tijdig) in kan voorzien? Wordt gebruik gemaakt van de escalatieprocedure?
Defensieonderdelen (of eenheden daarvan) schaffen soms zelf delen van kleding en uitrusting aan. De escalatieprocedure wordt bij hoge uitzondering gebruikt indien omwille van operationele noodzaak aanbestedingen niet volgens de vigerende aanbestedingsregels kunnen plaatsvinden.
Welke resultaten heeft het door u ingestelde «interventieteam» geboekt? Waarom zijn er kennelijk nog steeds problemen?
Het personeel van defensie weet het interventieteam goed te vinden zoals blijkt uit de meldingen die zijn sinds de oprichting zijn binnengekomen. In ca. 20% van de gevallen gaat de vraag aan het interventieteam over kleding en uitrusting. De resultaten van het interventieteam verschijnen op Defensie.nl en u wordt over het interventieteam geïnformeerd in het jaarverslag.
Zie tevens op de vragen één, twee, drie, negen en veertien.
Wat gaat u doen om deze zo snel mogelijk op te lossen?
Zie antwoord vraag 1.
Een 'family day' |
|
André Bosman (VVD), Rudmer Heerema (VVD), Roelof Bisschop (SGP), Martijn van Helvert (CDA), John Kerstens (PvdA), Frank Wassenberg (PvdD), Michel Rog (CDA), Paul van Meenen (D66), Femke Merel Arissen (PvdT), Henk Krol (50PLUS), Salima Belhaj (D66), Peter Kwint , Sadet Karabulut , Chris Stoffer (SGP), Kirsten van den Hul (PvdA), Wybren van Haga (Lid-Haga), Isabelle Diks (GL), Joël Voordewind (CU), Eppo Bruins (CU), Harm Beertema (PVV) |
|
Barbara Visser (staatssecretaris defensie) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het fenomeen van «family day» zoals gebruikelijk bij terugkeer van Amerikaanse troepen die op uitzending/missie/deployement zijn geweest?
Ja.
Bent u bereid om een dergelijke mogelijkheid om kinderen van wie de vader of moeder op militaire uitzending/missie/deployement is geweest gelijk na terugkomst een dag vrij te geven van school, ook in Nederland mogelijk te maken?
Ik begrijp het verzoek van de leden van uw Kamer. Op grond van de artikelen 11, onderdeel g, en 14 van de Leerplichtwet 1969kan het hoofd van de school of instelling verlof verlenen aan leerlingen voor maximaal tien dagen per schooljaar. Het gaat hier om een tijdelijke vrijstelling van de leerplicht op grond van «andere gewichtige omstandigheden». De terugkomst van een ouder van een militaire missie valt hier mijn inziens onder, omdat dit een bijzondere aangelegenheid is.
Omdat ik het een begrijpelijk verzoek vind, zal ik aan alle scholen een brief sturen waarin ik erop zal wijzen dat de genoemde situatie onder deze bestaande mogelijkheid valt waarvoor een bijzondere vorm van verlof is toegestaan. De terugkomst van een vader of moeder is een heugelijk gebeurtenis waar kinderen bij moeten kunnen zijn.
Op welke termijn kunt u dat invoeren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de Kamer op de hoogte houden van de voortgang?
Zie antwoord vraag 2.
De Zembla-uitzending ‘Doelwit Volkel’ |
|
Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Heeft u kennis genomen van de uitzending «Doelwit Volkel», over Amerikaanse kernwapens op de vliegbasis Volkel?1
Ja.
Klopt het dat Nederland geen vetorecht heeft bedongen bij het inzetten van Amerikaanse kernwapens vanaf de vliegbasis Volkel?
Nederland heeft binnen de NAVO een kernwapentaak. Hiermee is één squadron F-16’s belast. Besluitvorming binnen de NAVO vindt plaats op basis van unanimiteit, waarbij altijd sprake is van strikte politieke controle door de NAVO-bondgenoten. Dit betekent dat ook bij nucleaire besluitvorming binnen de NAVO altijd de instemming van Nederland vereist is.
Over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, alsmede de precieze procedures voor nucleaire besluitvorming en uitvoering van de kernwapentaak kunnen, op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken, geen mededelingen worden gedaan. Overwegingen van veiligheid liggen hieraan ten grondslag. Alle bondgenoten onderschrijven deze geheimhoudingsplicht.
Wat houdt dit in? Betekent dit dat, wanneer de president van de Verenigde Staten besluit dat de Koninklijke Luchtmacht kernwapens moet afgooien, een Nederlandse vlieger dat heeft uit te voeren? Of is bij de kernwapentaak voorzien dat Nederland altijd kan besluiten om zelf af te zien van het inzetten van kernwapens?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat de toenmalige Minister van Defensie in 1960 al openlijk aangaf dat Nederland onderdak bood aan Amerikaanse atoombommen?
Voor de uitspraken van Minister Visser verwijs ik u naar de handelingen van uw Kamer. Zoals hierboven beschreven doet de regering geen mededelingen over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens.
Bent u, in het kader van meer transparantie, bereid in elk geval de aanwezigheid van kernwapens in Nederland te bevestigen, los van aantallen of locatie? Zo nee, bent u dan bereid binnen de NAVO en bij de VS te pleiten voor deze vorm van transparantie voor Nederland, naar voorbeeld van Duitsland? Hoe staat het met de uitvoering van de motie-Knops ter zake?2
Zoals hierboven beschreven kunnen op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens geen mededelingen worden gedaan.
Conform de motie Knops heeft Nederland zich herhaaldelijk ingezet binnen de NAVO en bij de VS voor het moderniseren van deze geheimhoudingsafspraken in het licht van de huidige tijd. Helaas krijgt Nederland geen enkele bijval voor het aangaan van een discussie over het eenzijdig vergroten van de transparantie binnen de NAVO. De assertieve nucleaire houding van Rusland en de verregaande nucleaire geheimhouding door Rusland liggen hieraan ten grondslag. Nederland blijft dit standpunt echter onverminderd uitdragen, conform de wens van uw Kamer, ook al is het weinig waarschijnlijk dat bondgenoten binnenkort tot een andere afweging komen over het eenzijdig vergroten van de transparantie.
Tegelijkertijd zet Nederland zich ook in voor wederzijdse transparantie tussen kernwapenstaten, zoals eerder beschreven in de Kamerbrief inzake recente activiteiten nucleaire ontwapening (d.d. 26 november 2019). Dit doet Nederland met name als actief lid van NPDI (Non-Proliferation & Disarmament Initiative), de enige groep die op regelmatige basis overlegt met de P5 (de vijf permanente leden van de VN-Veiligheidsraad) over het vergroten van wederzijdse transparantie. In 2020 zal Nederland de volgende ministeriële NPDI-bijeenkomst organiseren.
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg van 4 november 2019, waarin de arts, die in het medisch dossier van klokkenluider de heer Van Wulfen een consult op 16 november 2009 plaatste met de diagnose «Overige psychische stoornissen, Andere psychische stoornissen», publiekelijk berispt is omdat er geen medisch consult heeft plaatsgevonden en dus ook helemaal geen diagnose gesteld kon worden?1
Ik heb kennis genomen van de uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven van 4 november 2019.
Deelt u de mening dat het oordeel van het tuchtcollege dat «(h)et college oordeelt dat de onderdeelsarts ten onrechte een diagnose heeft toegevoegd aan klagers medisch dossier. Er had geen consult tussen klager en de onderdeelsarts plaatsgevonden. De arts had de aantekening in het medisch dossier zo moeten formuleren dat het voor opvolgende zorgverleners duidelijk was dat de informatie niet afkomstig was van klager maar van de commandant, maar heeft dat niet gedaan. Ook verwijtbaar is dat de onderdeelsarts juist heeft gekozen voor deze ziektecode. Het had voorzienbaar moeten zijn voor de arts dat dit grote gevolgen kon hebben voor klager.» keihard is?2
Het Regionaal Tuchtcollege is van oordeel dat de wijze waarop de arts op 16 november 2009 verslag heeft gedaan in het medisch dossier van klager van hetgeen hem ter ore is gekomen dan wel wat tussen de arts en de commandant over klager is besproken, de toets der kritiek niet kan doorstaan. Naar het oordeel van het tuchtcollege heeft de arts ten onrechte een diagnose toegevoegd aan het medisch dossier van klager.
In februari 2012 heeft dhr. van Wulfen zich gewend tot de Inspecteur Militaire Gezondheid (IMG) en geklaagd over onzorgvuldig handelen van de arts. Op 22 maart 2012 heeft de IMG zijn onderzoek afgerond, waarbij onder andere is gekeken naar de gang van zaken rondom de mutaties in het medisch dossier. Op 7 februari 2013 heeft Defensie de Onderzoeksraad Integriteit Overheid (OIO), de voorloper van het Huis voor de Klokkenluiders, verzocht om onderzoek te doen naar een door dhr. van Wulfen ingediende melding van vermoede mistanden. Ook in dit onderzoek is aandacht besteed aan de mutaties in het medisch dossier. Het OIO-rapport vermeldt dat de IMG heeft vastgesteld dat er sprake was van een onzorgvuldige verslaglegging onder een onjuiste code. Het rapport van de OIO, inclusief de reactie van Defensie, is d.d. 28 mei 2015 geanonimiseerd aangeboden (Kenmerk 34 000 X, nr. 94) aan de Kamer. Het rapport van de Inspecteur Militaire Gezondheidszorg (IMG) (Kenmerk 2017D03208) is d.d. 1 februari 2017 met de Kamer gedeeld (Kenmerk 34 550 X, nr. 71). De conclusies van de IMG en de OIO is een aantal keer in de Kamer aan de orde geweest3 4 5.
In de reactie van Defensie op het OIO-rapport, die d.d. 28 mei 2015 geanonimiseerd aan de Kamer is aangeboden (Kenmerk 34 000 X, nr. 94), is opgemerkt dat het medisch dossier van klager inmiddels was geschoond.
Wilt u een algemeen oordeel geven over deze uitspraak en welke gevolgen deze voor beide betrokkenen heeft?
Zie antwoord op vraag 2. Ik acht het niet opportuun om nader in te gaan op uitspraak van het Regionaal Tuchtcollege, mede omdat de termijn om daartegen beroep in te stellen nog loopt.
Voor de volledigheid merk ik op dat met de heer Van Wulfen naar aanleiding van het OIO-rapport eerder al afspraken zijn gemaakt om hem te rehabiliteren die zijn vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst. In 2017 is met de heer Van Wulfen een tweede vaststellingsovereenkomst gesloten, waarin is afgesproken dat zijn dienstverband op zijn aanvraag werd beëindigd. Partijen beoogden met het sluiten van deze overeenkomst de rechtsverhouding te beëindigen en zich op de toekomst te richten.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in de Kamer het volgende zei: «Het geheel is door de Inspectie Militaire Gezondheidszorg onderzocht. Er bleek geen sprake van fraude of vervalsing te zijn. De betrokken arts, die dus echt niets fout heeft gedaan, is inderdaad bevorderd» (Kamerstuk 34 550 X, nr. 48)?
Hierover zijn op 23 januari 2017 Kamervragen gesteld. In antwoord daarop (2016–2017, Aanhangsel van de Handelingen, nr. 1001) heeft de toenmalig Minister als volgt gereageerd: «Mijn uitlatingen tijdens de begrotingsbehandeling op 16 en 17 november jl. moet u zien in de context van de vragen die toen zijn gesteld. Zoals ook in het door de IMG uitgevoerde onderzoek is vastgesteld, concludeert de OIO dat in het onderhavige geval sprake is geweest van een onzorgvuldig wegschrijven van een notitie van een overleg tussen de arts en de leidinggevende. De notitie is weggeschreven onder een onjuiste code in het medische systeem (GIDS). Dit is later in het medische systeem gecorrigeerd. Er was geen sprake van fraude of een strafbaar feit. Met de arts zijn gesprekken gevoerd over zijn handelen.»
Het Regionaal Tuchtcollege heeft in haar uitspraak hieromtrent bij de beoordeling het volgende overwogen: «Het college merkt daarbij echter op dat niet gebleken is van vervalsing in de zin van kwaadwillendheid of opzet aan de zijde van verweerder, zoals klager stelt.»
Hoe beoordeelt u de bevindingen van de Inspectie Militaire Gezondheidszorg dat «(o)p maandag 16 november 2009 had melder een gesprek met de vliegerpsycholoog, die hij verzocht om aanwezig te zijn bij een voor woensdag 18 november gepland gesprek met de squadroncommandant. Eveneens op 16 november 2009 maakte de squadroncommandant tegenover de arts en in het SMT melding van door hem gesignaleerde problemen met betrekking tot melders functioneren en de daarop genomen actie, alsmede het contact met de vliegerpsycholoog. Op diezelfde dag tekende de arts in het elektronisch patiëntendossier (GIDS) van melder aan (evidente typfouten door IMG gecorrigeerd): Gesprek met c336 en in SMT, mag nu niet vliegen van C, leeft mogelijk in een aparte wereld. Wel incidenten geweest, gaat niet op uitzending, c heeft contact gehad met. De aantekening werd in de SOEP-systematiek van het GIDS (Subjectief/Objectief/Evaluatie/ Plan) genoteerd bij de S. Verdere aantekeningen ontbraken; in het systeem werd een en ander die dag weggeschreven als CONSULT onder de ziektecodes Cas P69 / ICPC P99 – Overige psychische stoornissen, andere psychische stoornissen. Op dinsdag 17 november 2009 kwam melder weer terug op het onderdeel, waar hij zag dat hij van de lijst aangewezenen voor uitzending was afgehaald en vervangen door een van stafcursus teruggeroepen collega. Op woensdag 18 november 2009 volgde het geplande gesprek van melder met de squadroncommandant, waarbij naast anderen ook de vliegerpsycholoog aanwezig was. Aan melder werd meegedeeld dat hij in een schijnwereld leek te leven en professionele hulp nodig had. Er werd een afkoelingsperiode van twee weken ingelast, waarna hij zich moest melden bij de arts.», terwijl het tuchtcollege duidelijk heeft vastgesteld dat dhr. Van Wulfen niet in Nederland was en dat deze gesprekken in zijn geheel niet plaatsgevonden kunnen hebben?3
In het Algemeen Overleg Personeel d.d. 26 januari 2017 (Kenmerk 34 550 X, nr. 74) heeft de toenmalige Minister van Defensie laten weten dat de data die zijn genoemd in het IMG-rapport niet kloppen en dat de chronologie der dingen is rechtgezet in het OIO-rapport dat op verzoek van Defensie is uitgevoerd. Daarbij heeft de toenmalig Minister ook gewezen op het feit dat de IMG in zijn rapport bij zijn bevindingen een voorbehoud heeft gemaakt met betrekking tot bepaalde dateringen.
Deelt u de mening dat de inspecteur de conclusie dat «van onzorgvuldig medisch-inhoudelijk handelen niet is gebleken» nooit had mogen trekken?
Ik heb begrepen dat er een klacht is ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege die verband houdt met deze vraag. Ik acht het daarom niet opportuun op deze vraag in te gaan.
Bent u bereid om nader onafhankelijk onderzoek te laten doen naar de totstandkoming van het rapport van de Inspectie Medische Gezondheidszorg, dat elementaire fouten bevat?
Het rapport van de IMG is reeds door een onafhankelijke instantie bezien. Immers, de OIO heeft in haar rapport van 5 februari 2015 (Kenmerk 34 000 X, nr. 94) het IMG-rapport betrokken. Daarnaast geldt dat, zoals ik heb opgemerkt bij de beantwoording van vraag 6, mij bekend is dat er een klacht is ingediend bij het Regionaal Tuchtcollege die verband houdt met deze vraag. Gelet op het voorgaande zie ik geen aanleiding om nader onafhankelijk onderzoek te laten doen.
Is er in dit dossier van de heer Van Wulfen door iemand fraude, valsheid in geschrifte en/of een ambtsmisdrijf gepleegd? Indien u het niet zeker weet, wilt u dit dan laten onderzoeken en terugrapporteren aan de Kamer?
Zoals blijkt uit de beantwoording van vraag 2 hebben de IMG, de OIO en het Regionaal Tuchtcollege de kwestie bekeken. Op basis van die onderzoeken heb ik geen aanwijzingen dat sprake is geweest van fraude, valsheid in geschrifte en/of een ambtsmisdrijf. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 heeft het Regionaal Tuchtcollege bij de beoordeling opgemerkt dat niet gebleken is van vervalsing in de zin van kwaadwillendheid of opzet.
Heeft de heer Van Wulfen op zijn verzoek de beschikking gehad over alle documenten over zijn zaak (rapporten, emails etc.)? Zo nee, welke documenten heeft hij niet gekregen en wat is daar de oorzaak van?
De heer Van Wulfen heeft met het oog op de procedure bij het Regionaal Tuchtcollege aan Defensie gevraagd om een aantal stukken, die hij in die procedure wilde inbrengen.
Defensie was bij deze procedure geen partij. Het doel van een tuchtrechtelijke procedure is om vast te stellen of de beklaagde, dat is de medisch professional in deze, binnen de grenzen van een redelijk bekwame beroepsuitoefening is gebleven, rekening houdend met de normen en standaarden van de beroepsgroep. Binnen een tuchtrechtelijke procedure is het aan de beklaagde zelf om te bepalen welke stukken hij verstrekt in het kader van zijn verdediging. De regelgevende kaders van het medisch tuchtrecht bevatten geen grondslag om de beklaagde (of diens werkgever) te verplichten bepaalde stukken in het geding te brengen, noch om stukken aan de klager te verstrekken. Defensie heeft het verzoek dan ook gemotiveerd afgewezen.
Daarnaast merk ik op dat het Regionaal Tuchtcollege aan Defensie geen verzoek heeft gedaan om stukken in te dienen.
Bent u bereid deze vragen een voor een en binnen twee weken te beantwoorden?
Ik houd mij aan de door de Kamer gestelde reguliere termijn van drie weken.
De Iraakse weigering om IS-strijders uit Syrië te berechten |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving dat Irak «niets ziet» in het plan van Nederland om Europese IS-strijders in Irak te berechten?1
Ja.
Is het waar dat de Iraakse regering zelf niet meer mee wil werken aan een tribunaal voor IS-strijders?
Minister van Buitenlandse Zaken van Irak, Al Hakim, gaf tijdens zijn bezoek aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. aan dat zijn land alleen ISIS-strijders wil berechten die misdrijven in Irak of tegen Iraakse belangen hebben gepleegd. Daar heb ik uiteraard alle begrip voor, want Irak draagt reeds een zware last met de aanwezigheid van veel voormalige strijders van ISIS op zijn grondgebied. Ik blijf hierover, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak (zoals verzocht in motie 21501 02, nr. 1963).
Wanneer bent u op de hoogte gebracht van deze mening van de regering van Irak?
Irak heeft begin dit jaar te kennen gegeven dat het onder bepaalde condities bereid zou zijn om alle in Noordoost Syrië vastzittende foreign terrorist fighters in Irak te vervolgen en berechten. Daarover is door een aantal Europese landen verder met Irak doorgesproken, waarbij altijd is onderstreept dat oplegging van de doodstraf door Irak niet kan worden geaccepteerd en dat Irak garanties moet afgeven voor een eerlijke procesgang. Tijdens het bezoek van een ambtelijke delegatie aan Bagdad en het daaropvolgende bezoek van de Minister van Buitenlandse Zaken van Irak aan Nederland op 28 en 29 oktober jl. heeft Irak aangegeven dat het land alleen nog buitenlandse strijders wil vervolgen en berechten die misdaden hebben begaan tegen Iraakse belangen of in Irak.
Herinnert u zich het event nog dat u op 26 september jl. bij de Verenigde Naties in New York organiseerde samen met Irak, waarbij deze landen gezamenlijk een oproep deden aan de internationale gemeenschap om verschillen van mening te overwinnen om tot een berechting van IS-strijders te komen? Klopt het dat op dat event Irak als locatie is genoemd voor een dergelijk tribunaal?
De door Nederland en Irak voorgezeten bijeenkomst in New York op 26 september jl. stond in het teken van de berechting van álle ISIS-strijders. De deelnemende landen en VN-organisaties onderstreepten het belang van accountability als noodzakelijk ingrediënt voor duurzame vrede in de regio. De deelnemers presenteerden echter verschillende visies over de vraag of accountability zou moeten geschieden door middel van de oprichting van een internationaal tribunaal in bijvoorbeeld Irak of door middel van nationale berechting.
Heeft de regering van Irak zich tijdens het event direct uitgesproken tegen berechting in Irak?
Minister Al Hakim, co-voorzitter van deze bijeenkomst, heeft tijdens zijn interventie aangegeven dat berechting in Irak van in Syrië gedetineerde foreign terrorist fighters een enorme belasting zou betekenen voor Irak dat immers al te kampen heeft met de last van de berechting van duizenden Iraakse ISIS-strijders. Zonder buitenlandse hulp zou een dergelijke exercitie dan ook niet mogelijk zijn, aldus Al Hakim destijds.
Heeft de regering van Irak zich tijdens het event uitgesproken vóór berechting van IS-strijders in Irak?
Irak heeft zich evenals de andere deelnemers aan de bijeenkomst uitgesproken voor de noodzaak van accountability voor ISIS-strijders en opgemerkt dat Irak hier reeds actief opvolging aan heeft gegeven en inmiddels duizenden strijders heeft berecht.
Wat is er gebeurd na het succesvolle gezamenlijke event over het tribunaal tijdens de VN-top van 26 september jl.?
Na de bijeenkomst in New York hebben vertegenwoordigers van Nederland, Frankrijk, het VK, Duitsland, België, Zweden en Denemarken op 15 oktober jl. een bezoek gebracht aan Bagdad om daar verder te spreken over de mogelijkheden van berechting in Irak van in Noordoost Syrië gedetineerde foreign terrorist fighters. Tijdens dat bezoek bleek Irak zijn standpunt terzake verder te hebben aangescherpt door aan te geven dat Irak alleen foreign terrorist fighters wil vervolgen die misdaden tegen Iraakse onderdanen of Iraakse belangen hebben gepleegd. Dat standpunt heeft de Iraakse Minister van Buitenlandse Zaken Al Hakim ook tijdens zijn recente bezoek aan Nederland met mij gedeeld.
Wat heeft Irak van mening doen veranderen?
Tijdens zijn bezoek aan Nederland heeft Minister Al Hakim gesteld dat zijn land niet over de capaciteit beschikt om duizenden extra ISIS-strijders te vervolgen, berechten en vast te zetten. Irak maakt uiteraard een eigen afweging over de bereidheid om al dan niet buitenlandse strijders te berechten.
Wanneer zijn er tussen 26 september en 28 oktober jl. contactmomenten geweest tussen de regering van Irak en het Ministerie van Buitenlandse Zaken aangaande een vervolg op het VN-event van 26 september?
Op 15 oktober jl. heeft een ambtelijke delegatie van de betrokken Europese landen Irak bezocht om nader te spreken over voorwaarden waaronder Irak bereid is tot berechting van buitenlandse strijders uit noordoost Syrië. Op 28 en 29 oktober jl. bezocht Minister Al Hakim Nederland.
Wat waren de uitkomsten van het contact of de afzonderlijke contactmomenten?
Zie antwoord op vraag 3.
Klopt het dat Nederland op verzoek van de Iraakse regering sinds 2014 een militaire missie in Irak is gestart in het kader van de strijd tegen IS?
Ja.
Hoe verhoudt deze Nederlandse inzet op verzoek van de Iraakse regering zich tot de verwerping van het Nederlandse verzoek tot berechting in Irak?
Het besluit van het kabinet een Nederlandse militaire bijdrage te leveren aan de strijd tegen ISIS (27 925 nr. 506) in Irak werd ingegeven door de dreiging van ISIS in Irak en Syrië, maar evenzeer door de dreiging van de organisatie tegen Europa en Nederland. Met het einde van het fysieke «kalifaat» zijn we nu in een andere fase van het conflict belandt. Het verzoek van Irak tot het leveren van een militaire bijdrage aan de strijd tegen ISIS staat los van het vraagstuk van de berechting van buitenlandse ISIS-strijders.
Op welke wijze ziet u mogelijkheden om het IS-tribunaal in de regio te realiseren?
Nederland blijft zich sterk maken voor berechting in de regio naar internationale standaarden van misdrijven gepleegd door alle partijen bij het conflict. Voor de berechting van ISIS-strijders blijf ik hierover dan ook, samen met onze Europese partners, in gesprek met Irak. Los van de uitkomst daarvan zal ik indachtig bovengenoemde voorwaarden in bilateraal en multilateraal verband dialoog en samenwerking blijven opzoeken om berechting van buitenlandse strijders in de regio te realiseren. De misdaden van ISIS mogen namelijk niet onbestraft blijven; dit zijn we verschuldigd aan de slachtoffers. Zolang er nog geen sprake is van berechting, is het belangrijk dat bewijsmateriaal wordt veiliggesteld. Nederland steunt dan ook de mechanismes die hiertoe voor Syrië en Irak zijn opgericht, het International Impartial and Independent Mechanism (IIIM) en het United Nations Investigative Team to Promote Accountability for Crimes Committed by Da’esh/ISIL (UNITAD). Indachtig de aangehouden motie van het lid Van Helvert (kamerstuk 35 300 V nr. 22) d.d. 14 november, is het kabinet ook in gesprek met Europese partners om nader te onderzoeken -met inachtneming van het advies van de Volkenrechtelijk adviseur- of Nederlandse Syrie-gangers door de lokale Syrisch-Koerdische autoriteiten kunnen worden berecht.2
Het bericht 'België houdt grens dicht voor directeur Confucius-instituut' |
|
Martijn van Helvert (CDA), Harry van der Molen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u via uw ambtsgenoot in België geïnformeerd dat professor Xinning Song niet meer welkom is in België, en dus de hele Schengenzone?1 Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is door België niet actief geïnformeerd dat professor Xinning Song niet meer welkom is in België. Als België (of een ander Schengenland) na een eigen afweging concludeert dat er sprake is van een bedreiging van de openbare orde, nationale veiligheid en/of de internationale betrekkingen, kan een persoon in het Schengen Informatiesysteem (SIS) worden gesignaleerd om toegang tot het Schengengrensgebied te voorkomen. Als een inreisverbod wordt opgelegd dat geldt voor het gehele Schengengebied, wordt de betreffende persoon sowieso gesignaleerd in SIS. Nederland en andere Schengenlanden ontvangen daarvan niet automatisch een melding. Op het moment dat het SIS wordt geraadpleegd, zoals bij een visumaanvraag, komt er een «hit / no hit»-melding, waaruit blijkt of een persoon in SIS is gesignaleerd.
Aan welke Nederlandse universiteiten is professor Xinning Song verbonden? Zijn er Nederlandse hogescholen of universiteiten verbonden aan andere buitenlandse Confucius-instituten? Zo ja, welke?
Voor zover mij bekend is professor Xinning Song niet verbonden aan een Nederlandse universiteit. Daarnaast zijn er, voor zover ik weet, geen hogescholen of universiteiten die verbonden zijn aan andere buitenlandse Confucius-instituten.
In hoeverre worden werknemers, die verbonden zijn aan Confucius-instituten, in Nederland gescreend? Wie doet deze screening, hoe vaak worden zij gescreend en wat houdt deze screening in? Bevat deze screening ook het inzetten van hun netwerk voor de Chinese inlichtingendienst?
Er zijn geen vertrouwensfuncties aangewezen bij de Confucius-instituten in Nederland. Werknemers ondergaan dus geen veiligheidsonderzoek, zoals bedoeld in de Wet veiligheidsonderzoeken.
Worden organisaties, zoals Confucius-instituten, in China verplicht om mee te werken aan opdrachten vanuit de Chinese inlichtingendienst?
Dat valt niet uit te sluiten. Chinese wetgeving schrijft voor dat alle Chinese burgers en organisaties mee moeten werken met inlichtingendiensten als hen dat gevraagd wordt.
Kunt u garanderen dat medewerkers, die verbonden zijn aan de Confucius-instituten, geen inlichtingen delen met de Chinese overheid?
Zie antwoord vraag 4.
Was bij u bekend dat vorig jaar de Amerikaanse FBI al waarschuwde voor spionageactiviteiten? Zo ja, wanneer bent u hierover geïnformeerd?
Ik heb kennis genomen van de berichten in de Amerikaanse media in februari 2018 over de FBI en de Confucius-instituten. In algemene zin kan worden gesteld het onderkennen en tegengaan van spionageactiviteiten in Nederland een belangrijke activiteit is van onze inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
In hoeverre maakt u zich zorgen over Confucius-instituten in Nederland nu na de Verenigde Staten en Canada ook het instituut in België in opspraak komt? Bent u voornemens om, zoals het Rathenau Instituut in het rapport «kennis in het vizier» adviseert, op het niveau van de nationale overheid kaders vast te stellen waarbinnen kennisinstellingen beleid dienen te formuleren waarin veiligheidsbelangen moeten worden afgewogen tegen andere belangen zoals de vrijheid van wetenschap?
Bestaande wetgeving op het gebied van exportcontrole en sancties heeft ook betrekking op de overdracht van kennis en technologie en is daarmee ook van toepassing op kennisinstellingen. Het kabinet is in gesprek met de instellingen over de wijze waarop deze wetgeving wordt nageleefd. Daarnaast is een traject gestart om te onderzoeken in hoeverre aanvullende maatregelen gewenst zijn om ongewenste kennis- en technologieoverdracht in brede zin via de weg van academisch onderwijs en onderzoek te voorkomen. In dit traject wordt onderzocht op welke manier er een brede kennisregeling kan worden opgezet.
Deelt u de mening dat het nodig is om een onderzoek te starten naar de Nederlandse Confucius-instituten en in gesprek met de Rijksuniversiteit Groningen en Hogeschool Zuyd te gaan om hen te bewegen te stoppen met deze samenwerking? Zo ja, op welke termijn kunt u de Kamer informeren over de voortgang? Zo nee, waarom bent u niet bereid dit op te starten?
In het kader van de uitvoering van de beleidsnotitie «Nederland-China: een nieuwe balans» (Kamerstuk 35 207, nr. 1), die op 30 september 2019 met uw Kamer is besproken, wordt gewerkt aan kennisopbouw over China bij de overheid, bedrijven en onderwijsinstellingen. Onderdeel daarvan is bewustwording in het Nederlandse (hoger) onderwijs van de risico’s van samenwerking, naast de kansen. Daarbij zijn alle samenwerkingsverbanden van Nederlandse kennisinstellingen met Chinese instellingen van belang. Bij relevante ontwikkelingen hieromtrent zal ik uw Kamer nader informeren.