Aanhoudende ontevredenheid op de BES-eilanden |
|
Wassila Hachchi (D66), Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving betreffende de aanhoudende ontevredenheid op Bonaire?1
Ja.
Bent u zich er van bewust dat de onderliggende frustraties ook op Saba en Sint Eustatius actueel zijn?
Op alle drie de eilanden bestaan bij bepaalde groepen gevoelens van onvrede. Tegelijkertijd zijn er ook op alle drie de eilanden belangrijke verbeteringen gerealiseerd ten opzichte van vóór 10-10-2010.
Wat is volgens u de aanleiding voor de onrust en de gevoelens van onmacht op de drie eilanden?
In tegenstelling tot berichtgeving in enkele media was er geen sprake van dreigende rellen op Bonaire, noch in de rest van Caribisch Nederland. Het eilandbestuur van Bonaire heeft dit eveneens aan de pers laten weten en zegt dat ervoor moet worden gewaakt dat er een beeld ontstaat dat niet representatief is voor Bonaire en haar inwoners. Inwoners van Caribisch Nederland hebben dezelfde democratische rechten als inwoners van het Europese deel van ons land. In die zin zijn zij net zo «machtig».
Deelt u de constatering dat een van de aanleidingen het uitblijven van sociaal-maatschappelijke verbeteringen betreft? Zo nee, waarom niet?
De petitie van de actiegroep Bezorgde Bonairianen heeft betrekking op de voorgestelde Grondwetswijziging en het verloop van het staatkundig proces en de wijze waarop daarbinnen twee referenda hebben plaatsgevonden. Ook eerdere petities benadrukten het zelfbeschikkingsrecht van de inwoners van Bonaire. De actiegroep heeft daarnaast via enkele protestacties aandacht gevraagd voor sociaal-economische problematiek en respect voor de eigen cultuur en identiteit.
Wanneer kan de Kamer de resultaten van het meermaals toegezegde koopkrachtonderzoek verwachten?
Die heeft u ontvangen bij brief van de staatssecretaris van Financiën d.d. 11 juni 2012.
Bent u bereid, zodra de resultaten van het onderzoek bekend zijn, met de betreffende collega’s en de drie eilanden om tafel te gaan om te bezien hoe de inflatie kan worden tegengaan, de koopkracht kan worden hersteld en het teveel aan geïnde belastinggelden terug kan vloeien naar de eilanden? Welk tijdpad heeft u hierbij voor ogen?
Hiervoor verwijs ik u naar het kabinetsstandpunt over het koopkrachtonderzoek (Kamerstuk 33000-H nr. 7).
Bent u bekend met het onbegrip en de vragen die op de eilanden leven in verband met de beoogde verankering van de status van Bonaire, Sint Eustatius en Saba in de Grondwet, analoog aan de bepaling in het huidige statuut?2 Op welke wijze tracht u het onbegrip weg te nemen en de vragen over de beoogde verankering te beantwoorden?
De Kamer heeft in haar verslag over de voorgestelde Grondwetswijziging verschillende vragen gesteld. De Nota naar aanleiding van Verslag is in voorbereiding. De eilandbesturen van Caribisch Nederland hadden reeds in 2010 de kans gekregen hun mening over het wetsvoorstel te geven. Desalniettemin hebben zij in dit stadium nogmaals mogen reageren. Binnenkort – voor het reces – zal ik u hun brieven hierover aanbieden.
Wat is uw reactie op de reeds eerder gemaakte opmerkingen van gedeputeerde El Hage dat de eilanden een informatieachterstand hebben en daardoor achter de feiten aanlopen en dat een liaison mogelijk uitkomst zou kunnen bieden? Welke stappen neemt u om de informatiepositie van de eilanden te verbeteren?3
Vrijwel alle ministeries zijn in Caribisch Nederland vertegenwoordigd in de vorm van vooruitgeschoven beleidsmedewerkers en/of uitvoerende diensten. Van hen ontvangen de eilandbesturen alle informatie die zij nodig hebben. De eilandbesturen van Caribisch Nederland evenals eilandraadsleden zijn ook met enige regelmaat in Den Haag om te praten met verschillende organisaties (waaronder ministeries) en uw Kamer. Tweemaal per jaar organiseert mijn ministerie bovendien de Caribisch Nederland-week waarbij de eilandbesturen alle ministeries bezoeken en met mij bestuurlijk overleg voeren over de financiële verhoudingen. Daarnaast bezoek ik zelf regelmatig Bonaire, Sint Eustatius en Saba en heb ik contact per videoconferentie met de besturen. De ministeries in Den Haag voeren daarnaast met grote regelmaat overleg met de eilandbesturen via een videoverbinding. Ik ben dan ook niet van mening dat de eilandbesturen niet in staat zouden zijn over voldoende informatie te beschikken.
Een liaison van de eilandbesturen in Den Haag biedt in mijn ogen geen meerwaarde. Naast alle bovengenoemde contacten zijn de eilanden lid van de VNG én maken zij gebruik van de Rijksvertegenwoordiger. Laatstgenoemde is bij uitstek de bestuurlijke schakel die eilandelijke- en rijksoverheid met elkaar kan verbinden.
Het gedwongen duurzaam maken van woningen in Amsterdam-West |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Oude huizen gedwongen duurzamer»?1
Ja.
Is het waar dat de stadsdeelraad Amsterdam-West eigenaren wil dwingen om woningen duurzamer te maken? Zo ja, waar is dit op gebaseerd en is een dergelijke aanpak niet onredelijk en in strijd met het eigendomsrecht van eigenaren van woningen?
De aanpak die de stadsdeelraad voorstaat gaat in beginsel uit van het vrijwillig treffen van duurzaamheidsheidsvoorzieningen aan woningen, waaraan vanwege de slechte technische staat toch al technische voorzieningen getroffen gaan worden. De stadsdeelraad wil eigenaren daartoe informeren en stimuleren tot het tegelijkertijd treffen van voorzieningen die de woning energiezuiniger maken. Slechts in uitzonderingssituaties wil de raad indien noodzakelijk een eigenaar dwingen om zijn woning duurzamer te maken. Op grond van artikel 13 van de Woningwet kan het bevoegd gezag een eigenaar (of degene die uit andere hoofde bevoegd is) verplichten voorzieningen te treffen die hoger liggen dan het niveau voor bestaande bouwwerken Bouwbesluit 2012 maar niet hoger dan het niveau voor nieuw te bouwen bouwwerken. Die voorzieningen dienen dan noodzakelijk te zijn en het bevoegd gezag zal die noodzaak in het concrete geval goed moeten motiveren. Wanneer de eigenaar niet met de opgelegde plicht instemt, kan hij het geschil in beroep aan de rechter voorleggen. Ik acht die aanpak, gegeven het wettelijk kader van de Woningwet en de voor eigenaren openstaande rechtsbeschermingsmogelijkheden, niet onredelijk.
Deelt u de mening dat duurzaamheidsmaatregelen die verder gaan dan het Bouwbesluit niet verplichtend kunnen worden opgelegd aan huiseigenaren? Bent u bereid om in overleg te gaan met het stadsdeel Amsterdam-West om zodoende een einde te maken aan dit dwangbeleid? Zo nee, waarom niet?
Ik deel die mening voor zover wordt gedoeld op duurzaamheidsmaatregelen die verder gaan dan het nieuwbouwniveau uit het Bouwbesluit. Blijkens de mij beschikbare informatie is in dit geval evenwel geen sprake van zulke verdergaande eisen.
In gevallen dat het bevoegd gezag binnen de hem op grond van artikel 13 van de Woningwet gegeven bandbreedte blijft, deel ik die mening niet.
Ik ga niet in overleg met het stadsdeel Amsterdam-West omdat het in dit geval gaat om een discretionaire bevoegdheid die het bevoegd gezag op grond van de Woningwet toekomt, ik op voorhand geen aanleiding heb om te veronderstellen dat die bevoegdheid niet zorgvuldig zal worden uitgeoefend en het aan de rechter is om in een voorkomend geval te toetsen of het bevoegd gezag bij het uitoefenen van de hem toekomende bevoegdheid rechtens juist heeft gehandeld.
Hoeveel «dwangaanschrijvingen» over het duurzaam maken van woningen betreft het in Amsterdam-West? Welke kosten hebben de bewoners hiervoor moeten maken? Hebben de bewoners hiervoor een extra hypotheek moeten afsluiten? Zijn er nog meer gemeenten in Nederland die «dwangaanschrijvingen» inzake duurzaamheid als beleid hanteren?
Met het actieprogramma Duurzaam Bouwen van de stadsdeelraad wordt ingezet op het tegengaan van slechte woningen en wordt gestimuleerd om op vrijwillige basis woningen duurzamer te maken. Er zal een subsidieverordening worden vastgesteld om indien men op vrijwillige basis overgaat tot verduurzaming een bijdrage te leveren in de kosten. Met de uitvoering van dit programma is nog geen begin gemaakt. Er zijn dan ook tot nu toe geen kosten door woningeigenaren gemaakt en nog geen aanschrijvingen op grond van artikel 13 van de Woningwet gedaan. Het kan incidenteel voorkomen dat het bevoegd gezag het noodzakelijk acht om dit instrument in te zetten.
Overigens richt het beleid zich niet enkel op eigenaren die tevens bewoner zijn, maar ook op particuliere verhuurders, mede als uitvloeisel van een convenant dat met Vastgoed Belang is afgesloten, en op woningcorporaties.
Of er meer gemeenten zijn die dit instrumentarium voor duurzaamheid sec gebruiken is mij niet bekend.
De toekomstplannen van de ISLA raffinaderij te Curaçao |
|
Ineke van Gent (GL) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat Curaçao de ISLA raffinaderij niet wil sluiten of verplaatsen? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?
Ik ben op de hoogte van de verschillende berichten in de media naar aanleiding van het door Curaçao opgeleverde plan van aanpak over de toekomst van de Isla raffinaderij. Curaçao geeft daarin aan een tweesporenbeleid na te streven. Er wordt getracht zo spoedig mogelijk één of meerdere investeerders te vinden om de raffinaderij zodanig te moderniseren dat deze voldoet aan internationaal gangbare milieunormen. Tegelijkertijd bereidt Curaçao zich voor op sluiting in 2019 indien de benodigde investeringen niet gerealiseerd kunnen worden. Het past de Nederlandse regering niet hier een mening over te hebben, omdat dit een autonome aangelegenheid is van Curaçao.
Kunt u aangeven hoe het bestuur van Curaçao deze keuze heeft onderbouwd en hoe de afweging tussen sluiting, verplaatsing en voortzetting van deze raffinaderij precies is gemaakt?
De regering heeft voor de onderbouwing van het plan van aanpak primair het onderzoeksrapport van Ecorys gebruikt. Het plan van aanpak volgt de lijn van het rapport.
Deelt u de mening dat dit wel een heel erg schrale toekomstvisie op de ISLA raffinaderij is? Hoe lang duurt het nog voordat er een precies inzicht ontstaat in hoe de voorgenomen moderniseringsplannen worden ingevuld?
Ik heb geen mening over de inhoud van het plan van aanpak, anders dan dat het document voldoet aan hetgeen afgesproken in het kader van het Sociaal Economisch Initiatief (SEI). Het plan van aanpak geeft aan dat de regering van Curaçao op korte termijn een projectteam zal opzetten die beide trajecten zal uitvoeren. Daarbij worden ook de nadere bepalingen en voorwaarden voor het moderniseringstraject opgesteld. Daarbij is verder geen tijdpad gegeven.
In hoeverre bent u betrokken bij de verdere invulling van het voornemen om de door de ISLA raffinaderij veroorzaakte vervuiling te beperken?
De Nederlandse regering blijft met Curaçao in gesprek over de ontwikkelingen omtrent de Isla raffinaderij en zal de uitvoering van het plan van aanpak blijven volgen. Waar het gaat om het maken van beleidskeuzes ligt de verantwoordelijkheid primair bij Curaçao zelf.
Deelt u de mening dat uitgangspunt moet zijn dat de ISLA raffinaderij na modernisering überhaupt geen milieuoverlast mag veroorzaken? Zo ja, hoe zal dat worden gerealiseerd? Zo nee, waarom niet?
Een installatie als een raffinaderij zal altijd een zekere mate van invloed op het milieu hebben. Ik ben wel – samen met de regering van Curaçao – van mening dat de Isla raffinaderij na modernisering zou moeten voldoen aan internationaal gangbare milieunormen.
Kunt u aangeven hoe het tijdpad van de verdere besluitvorming eruit ziet? Bent u bereid om de Kamer te informeren over elke vervolgstap in dit slepende dossier?
Ik informeer uw Kamer met regelmaat over zaken omtrent de Isla raffinaderij en zal dat blijven doen. Doorgaans wordt dat meegenomen in de verslagen aangaande de werkbezoeken die ik aan Curaçao afleg, zoals ook na mijn meest recente bezoek is gebeurd.
De afdeling Bevolking, Burgerlijke Stand en Verkiezingen op Curaçao |
|
Jan van Bochove (SGP) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hebt u kennisgenomen van de brief van 15 mei 2012 van de Gouverneur van Curaçao aan de minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening van het land Curaçao betreffende de afdeling Bevolking, Burgerlijke Stand en Verkiezingen (BBSV)?1
Ja.
Deelt u de zorgen van Gouverneur?
Ja.
Welke actie onderneemt u c.q. laat u ondernemen, om de veiligheid en het beveiligingsniveau rondom de uitgifte van paspoorten in stand te houden?
De Gouverneur is verantwoordelijk voor een juiste paspoortuitgifte in Curaçao, ook als dat gebeurt in mandaat. De Gouverneur heeft vertrouwen in de paspoortuitgifte in mandaat op de huidige locatie, een locatie die geschikt is voor de paspoortuitgifte en voldoet aan de beveiligingseisen die zijn neergelegd in de paspoortregelgeving. Wat betreft de eventuele nieuwe locatie moge duidelijk zijn dat deze op dit moment of op zeer korte termijn nog niet aan die eisen voldoet. De Gouverneur zal pas kunnen instemmen met paspoortuitgifte in mandaat op een nieuwe locatie als deze geschikt is voor de paspoortuitgifte en voldoet aan de beveiligingseisen. De technische voorzieningen die door het Rijk zijn verstrekt danwel eigendom zijn van het Rijk (zoals de servers van de reisdocumentenadministratie en de apparatuur waarmee aanvraaggegevens voor de reisdocumenten worden gedigitaliseerd) zullen pas naar de nieuwe locatie kunnen worden overgebracht als de nieuwe locatie gereed is en akkoord is bevonden. De verplaatsing zal dan geschieden door het bedrijf dat in mijn opdracht deze voorzieningen in onderhoud heeft.
In zijn algemeenheid geldt dat indien de Gouverneur van oordeel is geen verantwoordelijkheid meer te kunnen nemen voor paspoortuitgifte in (volledig) mandaat, de Gouverneur verzekerd is van mijn steun voor het verrichten van de benodigde aanpassingen. Het initiatief hiertoe ligt bij de Gouverneur.
Bent u bereid zo nodig verregaande stappen te zetten, c.q. door de Gouverneur te laten zetten, als veiligheid en beveiligingsniveau niet optimaal zijn en niet voor de volle 100% door de regering van Curaçao worden gegarandeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in verband hiermee het mandaat dat de Gouverneur aan BBSV heeft gegeven in te trekken c.q. in te laten trekken?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de nieuw te huren ruimte ruim twee maal zoveel huur gaat kosten?
De Gouverneur heeft mij gemeld dat er tot op heden, ondanks eerdere berichten, onduidelijkheid lijkt te bestaan over de precieze afspraken. Wel lijkt er sprake te zullen zijn van een duidelijk hogere huur voor het nieuwe pand.
Kunt u aangeven of u van mening bent dat deze forse huurstijging in relatie tot bijvoorbeeld betere bereikbaarheid, betere dienstverlening, betere beveiliging etc. gerechtvaardigd is?
Een oordeel over de hogere huurprijs in relatie tot de meerwaarde van het gebouw, laat ik aan het Parlement van Curaçao.
Hoe voorkomt u dat Nederland, indirect via de weg van de betalingsachterstand, deze extra kosten gaat betalen?
De verantwoordelijkheid voor de inning van de rijksheffing voor de paspoorten ligt bij de Gouverneur. De Gouverneur zal bij de huidige minister van Bestuur, Planning en Dienstverlening, de heer Trinidad, blijven aandringen op spoedige betaling en een betere betaaldiscipline. Ik heb op dit moment geen redenen om aan te nemen dat Curaçao de afdrachten niet zal voldoen.
Op grond van het mandaat dat de Gouverneur aan BBSV heeft gegeven, worden ook de legesgelden van de burgers geïnd door BBSV. Het rijksdeel daarvan dient vervolgens maandelijks aan hem te worden afgedragen. Hier is sprake van het uitblijven van die afdracht. Deze financiële stroom loopt niet via de begroting van Curaçao. Omdat het Cft toeziet op evenwicht en uitvoering van deze begroting, ligt deze kwestie niet op het terrein van het Cft.
Kunt u aangeven hoe u er zorg voor draagt dat de betalingsachterstand, waarover in de brief wordt gesproken, per ommegaande wordt betaald?
Zie antwoord vraag 8.
Wordt de regering van Curaçao extra belast met rente op de betalingsachterstand? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit als nog te doen?
Nee. De Gouverneur gaat er van uit dat alsnog in de afdracht van de achterstallige betalingen wordt voorzien en acht het berekenen van rente op dit moment nog niet aan de orde.
Kunt u aangeven hoe u er voor gaat zorgen dat deze betalingsachterstanden niet verder optreden?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de opvatting dat de hiervoor genoemde betalingsachterstanden feitelijk schulden zijn van het land Curaçao ten aanzien van derden (in dit geval Nederland) en dat het College financieel toezicht (Cft) hierover een standpunt dient in te nemen?
Zie antwoord vraag 8.
Het artikel ‘27 Weken zwangere toeriste niet welkom’ |
|
André Bosman (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «27 weken zwangere toeriste niet welkom»?1
Ja.
Is het waar dat een 27 weken zwangere Nederlandse vrouw de toegang tot Curaçao werd geweigerd omdat een eventuele bevalling wel eens ten koste had kunnen gaan van de Curaçaose overheid?
Door een fout van een individuele immigratiefunctionaris op Hato Airport heeft een Nederlandse vrouw niet direct toegang gekregen tot Curaçao, terwijl zij wel in bezit was van een geldig paspoort. Toen de fout aan het licht kwam is de toeriste meteen toegelaten.
Kunt u aangeven of er vaker Nederlanders met een geldig paspoort de toegang tot Curaçao wordt geweigerd? Zo ja, wat zijn hiervoor de redenen? Zo nee, waarom niet?
Het toegangsbeleid is een landsaangelegenheid. Ik beschik niet over informatie waaruit blijkt dat Nederlanders vaker de toegang tot Curaçao geweigerd wordt.
Deelt u de mening dat inwoners van Nederland met een geldig paspoort te allen tijden toegang moeten krijgen tot Curaçao? Zo nee, waarom niet?
Het uitgangspunt is dat met een geldig Nederlands paspoort gereisd kan worden binnen het Koninkrijk. Inwoners van Nederland zouden met een geldig Nederlands paspoort toegang moeten krijgen tot Curaçao.
Deelt u de mening dat wanneer Nederlanders de toegang tot Curaçao wordt geweigerd wanneer zij zwanger zijn, de verantwoordelijke minister van Curaçao moet worden aangesproken? Bent u van plan dit te gaan doen? Zo nee, waarom niet?
Aangezien de betrokken toeriste alsnog is toegelaten, beschouw ik dit voorval als een betreurenswaardig incident. Ik zie geen aanleiding om, op basis van een incident, de verantwoordelijk minister van Curaçao aan te spreken.
Kunt u aangeven hoeveel mensen van Curaçao jaarlijks, op kosten van de Nederlandse belastingbetaler, onverzekerd gebruik maken van Nederlandse zorgfaciliteiten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe en waar wordt dit geld verhaald?
Nee, ik beschik niet over deze gegevens.
Kenniscentrum E-Quality en de afscheidsreceptie van zijn directeur |
|
Johan Driessen (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Hoeveel subsidie heeft kenniscentrum E-Quality sinds zijn bestaan ontvangen? Welke ministeries hebben subsidie verstrekt en waarom?
E-Quality heeft in de afgelopen jaren van OCW ontvangen:
2007
2008
2009
2010
2011
2012
E-Quality
1 864 466
1 909 213
2 064 998
1 858 498
1 858 498
1 393 874
De loon- en prijsbijstelling, waarvoor E-Quality tot en met 2009 een vergoeding voor ontving, zorgt voor de oplopende reeks van 2007 tot en met 2009. De aflopende reeks vanaf 2010 wordt veroorzaakt door een efficiencykorting van 10% in dat jaar en een bezuiniging van 25% in 2012.
Het ministerie van OCW heeft subsidie verstrekt aan E-Quality om de emancipatie van vrouwen en meisjes in de samenleving te bevorderen. E-Quality geeft beleidsadvies en verzorgt beleidsimplementatie voor en onderzoek naar emancipatie. E-Quality informeert overheden, politici en maatschappelijke organisaties. E-Quality is inmiddels, i.c. per 1 mei jl., gefuseerd met Aletta tot één nieuw kennisinstituut.
Wat zijn de kosten van de afscheidsreceptie van de directeur van E-Quality, mw. J. Ferrier?1
E-Quality organiseert jaarlijks een voorjaarsbijeenkomst in de vorm van een symposium. Volgens gebruik wordt het symposium afgesloten met een borrel. Het symposium voor 2012 heeft donderdagmiddag 31 mei jl. plaatsgevonden. Deze keer is de borrel benut om professionele relaties en netwerkrelaties de gelegenheid te bieden afscheid te nemen van de vertrekkend directeur.
De kosten van de bijeenkomst zijn op dit moment niet bekend; welke kosten hiermee gemoeid waren zal blijken bij de verantwoording.
Wilt u er zorg voor dragen dat er in toekomst geen subsidie meer verstrekt wordt aan kenniscentrum E-Quality of zijn rechtsopvolger? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik zie hiertoe geen aanleiding, de subsidieregeling Emancipatie voorziet in de mogelijkheid een subsidie te verstrekken aan organisaties die zich inzetten voor vrouwenemancipatie. Afhankelijk van de kabinetsdoelstellingen wordt bezien of een instelling of organisatie in aanmerking komt voor een subsidie. OCW controleert altijd of de taken en plannen voldoen aan de in de emancipatieregeling genoemde voorwaarden én aan de kabinetsdoelstellingen. Subsidies worden verleend voor een periode van één tot twee jaar.
De ontwikkeling van Lelystad |
|
Jan van Bochove (SGP), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de afspraken van de «Lelystadtafel»?
Ja. De Lelystadtafel is een vervolg op een rapport van de Interdepartementale Commissie Lelystad (ICL). De Lelystadtafel is in 1997 afgerond.
Deelt u de opvatting dat deze afspraken waren bedoeld om Lelystad de noodzakelijke groei en ontwikkelingsmogelijkheden te geven?
De aanbevelingen van de Lelystadtafel waren gericht op de verdere groei van de stad. Op basis van deze aanbevelingen heeft het toenmalige ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) toegezegd een drietal door de gemeente ontwikkelde plannen voor de drie meest cruciale geachte projecten (herinrichting centrum, ontwikkeling van de kust en herstructurering van het bedrijventerrein Noordersluis) ca. 34 mln euro beschikbaar te stellen. Deze middelen zijn toegevoegd aan het budget voor stedelijke vernieuwing voor de gemeente Lelystad en zijn in dat kader ook door de gemeente besteed en verantwoord.
Hoe ziet u de ontwikkeling van Lelystad sindsdien?
In het kader van de ICL is begin jaren negentig een extra bijdrage aan de gemeente ingesteld. Deze bijdrage, welke thans circa € 15 miljoen op jaarbasis bedraagt, is bedoeld om te voorzien in het achterblijven van de bewonersgroei bij de door het Rijk indertijd bedachte omvang en infrastructuur. Daarbij is afgesproken dat de evaluatie van de bijdrage niet vóór het bereiken van de 70 000 inwoners en uiterlijk 3 jaar voor het geplande bereiken van de 80 000 inwoners zou plaatsvinden. De verwachting is dat die grens in 2018 wordt gehaald. Overigens hebben ook de afspraken die zijn gemaakt in het kader van de Lelystadtafel bijgedragen aan de ontwikkeling van de gemeente. De onevenwichtigheid in de ontwikkeling van de gemeente is overigens nog steeds een aandachtspunt.
Kent u de afspraken, die zijn gemaakt bij de sanering van de in 1997 als gevolg van een fusie ontstane woningcorporatie Centrada, over woningverkoop als bijdrage in die sanering?
In verband met de fusie tussen de Christelijke woningstichting De Opdracht en Woningbouwstichting Lelystad is op 25 augustus 1999 een steunbedrag van € 30,5 miljoen toegekend, waarin een taakstellende verkoop van € 27,9 miljoen is opgenomen. Het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting heeft geen eisen aan de invulling van de taakstellende verkoop gesteld. Die invulling naar aantallen, wijken en complexen en dergelijke was de verantwoordelijkheid van de gefuseerde corporatie Centrada.
Deelt u de opvatting dat als gevolg van de noodzakelijke uitvoering van die gemaakte afspraken een versnipperd bezit is ontstaan en dat als gevolg daarvan beheer en onderhoud (waaronder gevelvernieuwing) een moeizaam proces is omdat particuliere eigenaren vaak niet het geld hebben om te participeren?
Ik deel de opvatting dat beheer en onderhoud van gesnipperd bezit een moeizaam proces kan zijn. Het in vraag 10 genoemde rapport «Evaluatierapport Afsprakenkader herstructurering Lelystad Noordoost» geeft de situatie in mijn ogen goed weer. In de situatie van Lelystad is pas gaandeweg de aanpak gebleken dat, onder andere vanwege het aangaan van te hoge hypothecaire verplichtingen, de financiële draagkracht van veel particuliere huishoudens in de Zuiderzeewijk en Atolwijk beperkt is. In het rapport is het volgende opgenomen: «Het is dan ook niet verwonderlijk dat wanneer we spreken over een breed scala van maatschappelijke vraagstukken er gedacht moet worden aan een geheel ander instrument. Een instrument dat meer (gemeentelijke) taken omvat zoals maatschappelijke dienstverlening, schuldsanering, re-integratie trajecten naar werk e.d. Pas daarna kan wellicht ook een element als particuliere woningverbetering een rol gaan spelen.»
Is de toezegging van (cumulatief) € 3,5 miljoen voor de jaren 2007 tot en met 2009 voor particuliere woningverbetering niet een erkenning van de problemen die zijn ontstaan door de gedwongen verkoop van woningen en het versnipperd bezit dat als gevolg daarvan is ontstaan?
De gemeente Lelystad heeft, net zoals andere gemeenten, een beroep gedaan op de subsidieregeling «impulsbudget stedelijke vernieuwing». In het kader van deze regeling was in totaal € 100 miljoen beschikbaar voor het oplossen van onvoorziene knelpunten of het versnellen van de stedelijke vernieuwing. De gemeente Lelystad heeft voor de aanpak van Atolwijk en Zuiderzeewijk in 2007 een bedrag van € 3,5 miljoen ontvangen.
Bent u zich bewust van het feit dat de herstructurering en ontwikkeling van meerdere wijken in Lelystad als gevolg van de hiervoor aangegeven problematiek ernstig wordt gefrustreerd?
De aanpak is inderdaad complex en vraagt om een specifieke aanpak op lokaal niveau. In het in vraag 10 genoemde rapport «Evaluatierapport Afsprakenkader Lelystad Noordoost» wordt gewezen op het belang van de samenhang tussen de fysieke kant van de particuliere woningverbetering en de aanwezige sociaal maatschappelijke vraagstukken en de geringe behoefte (urgentie) in de beleving van vrijwel alle eigenaren.
Deelt u de opvatting dat problemen, die mede zijn ontstaan als gevolg van afspraken die door verschillende partijen zijn gemaakt, onder verantwoordelijkheid van diezelfde partijen moeten worden opgelost?
Nee. Voor een omschrijving van de problematiek verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5. Volledigheidshalve wijs ik erop dat de verkoop van de huurwoningen heeft plaatsgevonden op basis van het Besluit Beheer Sociale Huursector. Voor de financiering van de woningen moest voldaan worden aan de indertijd gebruikelijke regels en inkomensnormen. De woningen zijn indertijd op basis van de marktwaarde verkocht, waarbij rekening is gehouden met de onderhoudstoestand van de woning. De eigenaar van de woning is verantwoordelijk voor het noodzakelijke onderhoud aan de woning en zorgt daarvoor de nodige middelen te reserveren.
Moet de meer dan noodzakelijke aanpak van de particuliere woningverbetering, in het licht van de enorme investeringen die de «armlastige» woningcorporatie doet, niet gelijk oplopen met de aanpak van de woningcorporatie omdat er anders toch sprake is van een feitelijke desinvestering?
Het is belangrijk dat bij versnipperd bezit de aanpak van de woningen van corporaties en particulieren wordt afgestemd. In het in vraag 10 genoemde rapport «Evaluatierapport Afsprakenkader» is een aantal specifieke aanbevelingen voor de case Lelystad gedaan die ook voor andere gemeenten relevant kunnen zijn. Ik zal samen met de gemeente Lelystad bezien hoe de concrete uitwerking van deze aanbevelingen een plaats kunnen krijgen in de kenniskring particuliere woningverbetering die door het kenniscentrum stedelijke vernieuwing (KEI) wordt gefaciliteerd.
Kent u het «Evaluatierapport Afsprakenkader, voor de jaren 2005–2010 voor de herstructurering Lelystad Noordoost» van Ecorys uit oktober van 2009?
Ja, ik heb het rapport van de gemeente ter kennisneming ontvangen.
Kunt in relatie tot de voorgaande vragen en het genoemde evaluatierapport uiteenzetten hoe u aankijkt tegen het ondernemen van een gezamenlijke poging de problematiek van woningverbetering van gemengd bezit van woningcorporaties en particulieren aan te pakken?
De gemeente heeft mijn ministerie uitgenodigd voor een overleg over mogelijke oplossingsrichtingen. Door het ministerie is het initiatief genomen om een rondetafelgesprek te organiseren met woningbouwcorporatie Centrada, het Centraal Fonds Volkshuisvesting en marktpartijen (waaronder banken en makelaars). Een dergelijke rondetafel biedt mijns inziens de kans om een aantal concrete vervolgafspraken te maken over de aanpak van de geschetste problematiek in Lelystad. Het genoemde evaluatierapport kan hierbij een goede rol vervullen.
Bent u bereid sturing te geven aan een proces waarbij in samenspraak met alle relevante partijen wordt gezocht naar mogelijkheden om dit probleem aan te pakken?
Zie antwoord vraag 11.
Is de (ernstig negatieve) ervaring die in Lelystad is en wordt opgedaan als gevolg van gedwongen verkoop van corporatiebezit, niet een belangrijk leermoment voor particulieren, woningcorporatie en gemeente bij voorstellen van het kabinet tot gedwongen verkoop van corporatiebezit aan huurders?
Zoals blijkt uit bovenstaande antwoorden kent de situatie in Lelystad specifieke oorzaken. De ervaringen in Lelystad zijn niet vergelijkbaar met de algemene ervaringen met de verkoop van corporatiewoningen aan zittende huurders. Bij het maken van het wetsvoorstel tot invoering van een kooprecht voor huurders van woningen van toegelaten instellingen is het voorkomen van problemen ten aanzien van onderhoud bij de verkoop van woningen overigens een belangrijk aandachtspunt.
De brief van Own Your Own Home te Saba |
|
Cynthia Ortega-Martijn (CU) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brandbrief van Own Your Own Home Foundation (OYOHF) aangaande het structureel tekort aan fondsen? Bent u bereid deze brief zo snel mogelijk inhoudelijk te behandelen?
Ja, ik heb kennis genomen van de inhoud van de brief. Ik zal de brief zo spoedig mogelijk inhoudelijk beantwoorden in lijn met mijn reacties op onderstaande vragen.
Is het waar dat OYOHF onvoldoende middelen heeft om adequaat onderhoud aan woningen te verrichten? Deelt u de mening dit een zeer onwenselijke situatie betreft, temeer omdat dit vooral huishoudens met lagere inkomens treft?
Ik heb geen inzicht in de financiële situatie van OYOHF daar de OYOHF geen toegelaten instelling waarop het Besluit beheer sociale huursector (Bbsh) van toepassing is. IK heb daardoor geen (financieel) toezicht op de OYOHF.
Deelt u de mening dat deze huidige regeling, geënt op de Wet houdende regels inzake de volkshuisvesting, de ruimtelijke ordening en het milieubeheer in de openbare lichamen Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (Wet VROM BES), tot de onhoudbare situatie leidt waarbij «woningcorporaties» geen kostendekkende huuropbrengst kunnen innen daar het gemiddelde inkomen op Saba laag ligt? Zo ja, bent u voornemens de regeling op de openbare lichamen gelijkwaardig te stellen aan het Europees deel van Nederland door ook op Bonaire, Sint Eustatius en Saba huursubsidie in te voeren? Zo, nee waarom niet?
Zoals ik bij vraag 1 heb aangegeven, heb ik kennis genomen van de inhoud van de brief van OYOHF waarin mij wordt verzocht het voor de OYOHF mogelijk te maken om de bij de woning passende huren te kunnen innen en de financiële problemen die dat geeft bij de huurders op te lossen door middel van een huurtoelage, zoals in het Europese deel van Nederland gebeurt. Mocht ik willen vasthouden aan het huidige systeem, dan verzoekt de OYOHF mij het verschil tussen ontvangen huur en werkelijke huur te compenseren om er zo voor te zorgen dat OYOHF overeind kan blijven.
Ik deel de mening niet dat de huidige regeling geënt op de Wet VROM BES, tot de onhoudbare situatie leidt waarbij «woningcorporaties »geen kostendekkende huuropbrengst kunnen innen. De Wet VROM BES bevat artikelen over bouwen en een huisvestingsverordening maar geen artikelen over huurbeleid en huurtoeslag. Zoals ook in eerdere beantwoording van Kamervragen is aangegeven, zal de rijksoverheid geen huurtoeslag gaan verstrekken op Saba omdat dit niet past binnen het belastingstelsel van Caribisch Nederland. In Nederland bestaat een belastingsysteem met verschillende belastingschrijven en toeslagen (zorgtoeslag; kindertoeslag; alleenstaande ouder toeslag en huurtoeslag). In Caribisch Nederland is een eenvoudiger belastingsysteem geïntroduceerd zonder belastingschijven, met een vlaktax en zonder toeslagen. Daarom is er geen huurtoeslag (en ook geen zorgtoeslag etc.). Ik zal ook niet overgaan tot het compenseren van het verschil tussen ontvangen huur en werkelijke huur.
Kunt u aangeven hoe groot het tekort van de vrije uitkering is geweest zoals berekend in het referentiekader? Bent u bereid om de correctie mee te nemen in de voorjaarsnota? Zo, nee waarom niet?
Het kabinetsstandpunt over de (financiële) vertaling van het referentiekader onderzoek is op 8 juni jl. naar uw Kamer gestuurd. Ik verwijs daarom gemakshalve naar deze kabinetsreactie. Hierin is ook de reactie van Saba opgenomen. De uit het kabinetsstandpunt voortvloeiende verhoging van de vrije uitkering is verwerkt bij voorjaarsnota 2012.
Het vernietigen van een onrechtmatige vergunning voor de bouw van een geitenstal |
|
Marianne Thieme (PvdD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat er in het dorp Zeeland in de gemeente Landerd, een vergunning is gegeven voor de bouw van een grote geitenstal ondanks de bouwstop die in Noord-Brabant is afgekondigd?1 Zo ja, hoe beoordeelt u dat?
Ja, ik heb hier kennis van genomen. Voor het antwoord op de vraag hoe ik dit beoordeel verwijs ik naar mijn antwoord op de vragen 2 tot en met 5.
Kunt u uiteenzetten hoe het kan gebeuren dat er ondanks de bouwstop van de provincie Noord-Brabant een vergunning wordt afgegeven voor de bouw van een grote geitenstal, nota bene in de gemeente waar de gevaarlijke Q-koortsbacterie tenminste 200 mensen ziek heeft gemaakt?
Op 11 december 2009 hebben Provinciale Staten in verband met de Q-koorts problematiek een provinciaal voorbereidingsbesluit geitenhouderijen genomen waardoor vanaf dat moment voor bouwvergunningsaanvragen voor geitenhouderijen en schapenhouderijen een aanhoudingsverplichting ging gelden. Dit gold als «bouwstop». Op 19 maart 2010 is in aanvulling hierop een voorbereidingsbesluit voor intensieve veehouderijen vastgesteld. Op 23 april 2010 is in de verordening Ruimte van de provincie een «bouwverbod» voor geitenhouderijen en schapenhouderijen definitief vastgelegd. Deze regeling is op 1 juni 2010 in werking getreden.
De aanvraag voor de verleende bouwvergunning in kwestie dateert van 11 december 2007, dus van voor het voorbereidingsbesluit, de aanvraag valt daarmee niet onder de werking van genoemd voorbereidingsbesluit.
Heeft u er kennis van genomen dat deze provincie van mening is dat deze geitenstal niet gebouwd mag worden en dat deze vergunning door u vernietigd moet worden?
Ja. Opgemerkt moet worden dat enkel de Kroon bevoegd is te vernietigen.
Deelt u de mening dat de vergunning vermoedelijk onrechtmatig is afgegeven en dat deze vergunning zo snel mogelijk vernietigd moet worden?
Ik kan en wil hier op dit moment geen uitspraak over doen. Er is door provincie noch gemeente tot op heden een verzoek tot vernietiging ingediend. Er is wel contact tussen het ministerie van Infrastructuur en Milieu en de provincie en de zaak wordt op dit moment onderzocht door het ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Bent u bereid gehoor te geven aan deze oproep van deze provincie en zo snel mogelijk de vergunning te vernietigen? Zo nee, waarom niet?
Zoals u in mijn antwoord op vraag 4 hebt kunnen lezen is er op dit moment nog geen verzoek van de provincie ontvangen.
Vernietiging van een besluit door de Kroon kan plaats vinden indien er sprake is van strijd met het recht of het algemeen belang. Daarbij is vernietiging een «ultimum remedium». Dit betekent dat alle andere middelen moeten zijn uitgeput. Indien er een verzoek tot vernietiging wordt ingediend en indien er voldoende grond voor vernietiging blijkt zal de vergunning aan de Kroon worden voorgedragen voor vernietiging.
Huursubsidie aan hogere inkomens |
|
Betty de Boer (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «En in welke schijf val jij»?1
Ja.
Heeft u enig idee waarop de uitspraak in dit artikel2 is gebaseerd? Klopt het wat hier wordt gezegd? Zo ja, wat gaat u hieraan doen, nu huursubsidie uitsluitend voor de lagere inkomens (< € 27 000) is bedoeld en niet voor inkomens van € 54 367 en hoger?
De cijfers waarop de uitspraak in het artikel is gebaseerd («toch zijn er nog een paar duizend mensen die meer dan 54 367 euro verdienen en toch huursubsidie krijgen»), zijn afkomstig uit de inkomensstatistieken van het CBS.
De gegevens betreffen voorlopige cijfers over 2010. De waarneming betreft daarom de voorlopig toegekende en uitbetaalde toeslag. Als bij de definitieve toekenning blijkt dat het inkomen in 2010 te hoog was voor het ontvangen van toeslag, wordt de te veel ontvangen huurtoeslag teruggevorderd. Overigens zet de Belastingdienst/Toeslagen het voorschot stop als uit voorgaande jaren blijkt dat burgers hun inkomen structureel te laag schatten.
Daarnaast treedt enige vertekening op omdat het CBS-bestand uitgaat van de samenstelling van het huishouden op een bepaald moment (31 december), maar een inkomen waarneemt over een periode (jaar). Het kan zijn dat de samenstelling van het huishouden op het moment van aanvragen van de huurtoeslag afweek van die op het einde van het jaar (het peilmoment dat gehanteerd wordt). Als de huishoudsituatie wijzigt doordat bijvoorbeeld iemand die in het eerste deel van het jaar (terecht) huurtoeslag ontvangt, later in het jaar gaat samenwonen met iemand met een hoger inkomen, dan is dit in de statistieken te zien als een huishouden met een hoger inkomen, maar toch met huurtoeslag.
Deze cijfers wijzen er dus niet op dat ten onrechte een paar duizend mensen die meer dan 54 367 euro verdienen toch huursubsidie (huurtoeslag) krijgen.
Het bericht ‘Bank zet trouwe klant in de kou’ |
|
Ronald Plasterk (PvdA), Jacques Monasch (PvdA) |
|
Jan Kees de Jager (minister financiën) (CDA), Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Is het waar dat banken momenteel substantieel minder financieringsruimte voor een hypotheek bieden aan bestaande klanten van wie de inkomenspositie niet is verslechterd?1
Wat iemand hypothecair mag lenen ten opzichte van zijn inkomen (LTI norm) wordt bepaald door de normen van het Nibud. De ruimte die een huishouden heeft voor woonuitgaven wordt hierbij bepaald door het bruto inkomen te verminderen met de verschuldigde belastingen en premies en overige kosten voor levensonderhoud. Jaarlijks worden de normen opnieuw berekend. De laatste jaren zijn de normen verkrapt door beperkingen van de koopkracht, onder andere door aanpassingen van regelingen voor sociale zekerheid. Daardoor is het bedrag wat iemand kan lenen ten opzichte van zijn inkomen de laatste jaren beperkt. Afhankelijk van de rentestand en het inkomen kan er in 2012 daardoor 1 tot 5% minder geleend worden dan in 2011. De wijze waarop deze LTI norm wordt berekend, is niet veranderd, uitsluitend de uitkomsten van deze berekeningen hebben tot een verkrapping geleid.
De Gedragscode Hypothecaire Financieringen (GHF) is mede op aandringen van de AFM en het ministerie van Financiёn door marktpartijen zelf aangescherpt met ingang van 1 augustus 2011. Hypotheken die zijn en worden afgesloten na 1 augustus dienen te voldoen aan de regels in deze GHF. Dit geldt ook voor hypotheken die, zoals in het artikel in de Telegraaf d.d. 16 mei 2012 wordt aangegeven, worden meeverhuisd naar een nieuwe woning. De AFM houdt toezicht op de naleving hiervan.
Voor inwerkingtreding van deze aangepaste GHF werd in ruime mate gebruik gemaakt van de mogelijkheid om af te wijken van de LTI- norm (in 2009 werd in 6,5% van de gevallen niet goed onderbouwd waarom werd afgeweken van deze norm). Daarom zijn in de GHF beperkingen gesteld aan de afwijkingsmogelijkheden van de inkomensnormen. Dit betekent dat een aantal consumenten minder kan lenen dan toen deze afwijkingsmogelijkheden groter waren.
Hierbij moet wel opgemerkt worden dat, hoewel de financieringsruimte iets kleiner is geworden, ook de huizenprijzen gedaald zijn en de overdrachtsbelasting met 4% is afgenomen.
Kunt u toelichten in welke mate de financieringsruimte voor klanten is verminderd sinds, mede op voorspraak van de Autoriteit Financiële Markten (AFM), de regels voor hypotheekverstrekking zijn verscherpt? Kunt u aangeven welk effect dat heeft op de hypotheekruimte voor consumenten en op de woningmarkt?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven op welke wijze de banken de strengere regelgeving van de AFM interpreteren? Is er in uw ogen sprake van een striktere interpretatie door de banken dan noodzakelijk? Kunt u dit toelichten?
Binnen de GHF regels is er nog steeds ruimte voor maatwerk bij de LTI norm.
Voor deze inkomensnormen geldt dat naast de Nibud normen rekening mag worden gehouden met een onvoorwaardelijke, schriftelijk vastgelegde inkomensstijging binnen 6 maanden; de gemiddelde inkomsten over de laatste drie kalenderjaren wanneer de consument ondernemer is; en inkomsten uit vrij beschikbaar vermogen. Daarnaast zijn er verschillende uitzonderingsmogelijkheden op de inkomensnorm mogelijk. Als een hypothecaire financiering wordt overgesloten, mag er een uitzondering worden gemaakt (onder de voorwaarden dat de consument in de woning blijft wonen en de nieuwe hypothecaire financiering niet hoger is dan de af te lossen hypothecaire financiering, vermeerderd met notaris- en taxatiekosten, eventuele afsluitkosten en/of door de consument aan een bemiddelaar betaalde vergoedingen ter zake van de hypothecaire financiering en een eventueel verschuldigde vergoeding wegens vervroegde aflossing van de oude hypothecaire financiering). Dit mag ook bij energiebesparende voorzieningen in de woning en bij verwerving van een woning met het zogenaamde A-label. In zo’n geval mag een extra hypothecaire financiering verstrekt worden door het Contactorgaan Hypothecair Financiers in overleg met het NIBUD vast te stellen bedrag.
Verder mogen bij een zogenaamde overbruggingssituatie de verplichtingen van de consument uit een bestaande hypothecaire financiering van een verkochte of te verkopen woning en van een overbruggingsfinanciering buiten beschouwing worden gelaten, mits aannemelijk is dat de verplichtingen uit de hypothecaire financieringen gedurende een realistische periode door de consument kunnen worden nagekomen.
Tenslotte is er een algemeen omschreven uitzonderingsmogelijkheid opgenomen in de GHF. Als een afwijkende situatie goed gedocumenteerd is, goed gecontroleerd wordt en aantoonbaar bestendig is, kan worden afgeweken van de inkomensnormen.
De AFM houdt in haar toezicht rekening met deze uitzonderingsmogelijkheden. Eind vorig jaar (Kamerstuk 29 507, nr. 105) heb ik Uw Kamer geïnformeerd over een gesprek dat heeft plaatsgevonden tussen de banken en de AFM en het ministerie van Financiёn waarbij werd verduidelijkt hoe bepaalde uitzonderingen konden worden toegepast in de praktijk. De banken, de AFM en ikzelf blijven hierover in gesprek.
Zijn er in uw ogen andere redenen dan de verscherpte hypotheekregels waarom banken steeds strengere voorwaarden stellen aan hypotheekverstrekking aan consumenten? Kunt u dit toelichten en tevens aangeven welke signalen u daarover heeft ontvangen?
Het is moeilijk om te beoordelen in hoeverre banken strenger zijn in het verstrekken van hypothecair krediet om andere redenen dan hierboven genoemd.
De huidige economische en financiële problemen confronteren banken echter wel met een aantal factoren die kunnen betekenen dat banken voorzichtiger zijn in het verstrekken van nieuwe leningen dan in de hoogtijjaren voorafgaand aan de crisis. Zo is het voor banken sinds het uitbreken van de crisis moeilijker om financiering aan te trekken voor de (hypothecaire) leningen die ze verstrekken. Dit kan invloed hebben op het vermogen en de bereidheid van banken om extra (hypothecaire) leningen te verstrekken.
Daarnaast beoordelen banken bij het verstrekken van een (hypothecaire) lening altijd het risico dat een lening (ten dele) niet wordt terugbetaald. Hoewel het aantal betalingsachterstanden en gedwongen verkopen in Nederland nog steeds erg laag is ten opzichte van andere landen, maken het huidige slechte economische klimaat, de dalende huizenprijzen en de oplopende werkloosheid banken mogelijk voorzichtiger in het verstrekken van nieuwe hypothecaire leningen.
Banken worden daarnaast geconfronteerd met diverse maatregelen, zoals verscherpte kapitaalseisen onder Basel III en een bankbelasting. Deze hebben (mogelijk) beperkende gevolgen voor de kredietverlening aan consumenten. Het is moeilijk om aan te geven wat de precieze impact van dergelijke maatregelen is. Ten aanzien van de bankbelasting is recent aan Uw Kamer een brief (Kamerstuk 33 121, nr. 31) gestuurd waarin DNB een berekening heeft gemaakt van de effecten van de bankbelasting op de kredietverlening.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat banken relatief hoge hypotheekrentes berekenen aan consumenten, zowel voor hypotheken met nationale hypotheekgarantie (NHG) als zonder, terwijl zij zelf voor relatief lage rentes kunnen lenen op de internationale geldmarkt? Kunt u dit toelichten?
In 2011 heeft de NMa onderzoek gedaan naar de margeontwikkeling op de Nederlandse hypotheekmarkt. De NMa concludeerde dat de marges na het uitbreken van de crisis op de financiële markten sterk waren toegenomen en historisch gezien op een hoog niveau lagen, maar dat de marges begin 2011 weer waren gedaald tot niveaus die voor de crisis gangbaar waren. Daarnaast is het van belang dat er onderscheid wordt gemaakt tussen de rente op Nederlandse staatsobligaties, de interbancaire rente (euribor) en de rentes die banken betalen op de internationale kapitaalmarkten. De rente op Nederlandse staatsobligaties is door de problemen in de Eurozone sterk gedaald; ook de interbancaire rente is sterk gedaald, mede door het optreden van de ECB. Echter, de interbancaire rente is niet de rente waartegen banken onbeperkt lange financiering kunnen aantrekken aangezien de interbancaire markt door het onderlinge wantrouwen tussen banken behoorlijk opgedroogd is. Daarmee zijn de rente op Nederlandse staatsobligaties en de interbancaire rente dus geen goede graadmeter voor de rente die de banken op de internationale kapitaalmarkten betalen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat de strengere regels voor hypotheekverstrekking zo rigide worden toegepast dat aantoonbaar kredietwaardige consumenten toch substantieel minder hypotheekruimte krijgen van hun bank? Kunt u dit toelichten?
Zie het antwoord op vraag 3. Er is ruimte voor maatwerk.
Het bericht dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw heeft meegewerkt aan het gebruik van risicovolle financiële producten door woningcorporaties |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met de inhoud van het bericht «Waarborgfonds stimuleerde risico’s»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het Waarborgfonds Sociale Woningbouw (WSW) onvoldoende heeft opgetreden tegen het gebruik van risicovolle financiële producten door woningcorporaties, zelfs toen woningcorporatie Vestia in 2008 al een kwart miljard euro moest bijstorten vanwege het gebruik van derivaten?
Een situatie zoals bij Vestia levert niet alleen lessen op voor het WSW maar voor alle partijen die daarbij betrokken zijn geweest. Allereerst natuurlijk voor het bestuur en de interne toezichthouders van Vestia zelf. Maar ook de betrokken banken, de controlerende accountants, de rijksoverheid, het Centraal Fonds Volkshuisvesting (CFV) als financieel toezichthouder en het WSW als borgings-instelling dienen bij zichzelf en elkaar te rade te gaan hoe een dergelijke situatie als bij Vestia in de toekomst moet en kan worden voorkomen. Bij de herziening van de Woningwet en de daaraan verbonden algemene maatregel van bestuur zal nadrukkelijk aandacht worden besteed aan het financiële beheer van corporaties en het toezicht daarop in het algemeen en aan het gebruik van derivaten in het bijzonder. Daarnaast zal, zoals aangekondigd in mijn brief van 5 april jl.2, een externe commissie mij gaan adviseren over het financiële kader en toezicht rond corporaties. Tevens zal ik op korte termijn de regels inzake het gebruik van derivaten door woningcorporaties aanscherpen.
Is het waar dat het WSW zijn goedkeuring gaf aan banken voor de verkoop van ingewikkelde financiële producten aan woningcorporaties? Was en is het WSW voldoende in staat om de risico’s van dit soort producten te beoordelen?
In reactie op het artikel heeft het WSW mij laten weten dat het naast de monitoring van de risico’s een actieve rol heeft in het toegankelijk houden van financieringskanalen en dat dit vanuit het WSW overleg met banken en (eind)beleggers zoals verzekeraars en pensioenfondsen vereist. Het WSW heeft overlegd met enkele financiële instellingen om tot standaardbepalingen inzake derivaten te komen. Daarbij is alleen gekeken naar strijdigheid met het Reglement van deelneming en of er geen zekerheden van corporaties worden gevraagd die botsen met de zekerheden die het WSW heeft verkregen. Het WSW is echter geen partij geweest bij de derivatentransacties. Deze werden immers niet door het WSW geborgd. Corporaties dienden primair zelf de voorwaarden van te sluiten derivatencontracten te beoordelen. Bij twijfel konden deze aan het WSW worden voorgelegd ter toetsing op strijdigheid met de WSW-voorwaarden.
Is het waar dat het WSW jarenlang geen informatie kreeg van woningcorporatie Vestia over de derivatenportefeuille? Hoe kan het dat het WSW desondanks toch leningen van Vestia bleef borgen, ondanks dat er geen inzicht was in de financiële risico’s die deze woningcorporatie liep?
Nee, het is niet juist dat het WSW jarenlang geen informatie kreeg van Vestia over haar derivatenportefeuille. Dat blijkt alleen al hieruit dat in elk jaarverslag van Vestia in de afgelopen jaren informatie was opgenomen over de derivatenportefeuille. Wel zijn er gerede twijfels over de vraag of de door Vestia aan het WSW verstrekte informatie steeds, en met name in 2011, tijdig, volledig en transparant is geweest. Zolang het WSW op basis van de haar bekende informatie niet kon constateren dat de derivatenportefeuille van Vestia in strijd was met de WSW-voorwaarden had zij geen grond om haar borgingsvolume te beperken.
Deelt u de mening dat het WSW heeft gefaald in zijn toezichthoudende taak? Welke conclusies trekt u uit dit falen?
Het WSW is een privaatrechtelijke instelling die leningen borgt die corporaties aantrekken ter financiering van hun investeringen in de sociale woningbouw. De borging van het WSW maakt het mogelijk dat corporaties voldoende toegang hebben tot de kapitaalmarkt en over financiering kunnen beschikken tegen een relatief lage prijs. Het WSW heeft echter geen op publiekrecht gebaseerde toezichthoudende taak. Het toezicht dat zij uitoefent hangt uitsluitend samen met de risico´s die zij loopt vanwege haar borgingsfunctie. Dat laat onverlet dat, zoals aangegeven bij vraag 2, het WSW net als alle andere bij Vestia en haar derivatengebruik betrokken partijen lessen dient te leren uit de bij Vestia ontstane situatie. Daar zal ik het WSW ook op aanspreken.
Uitblijvende nieuwbouw en verbouwingsprojecten door de problemen bij Vestia |
|
Sadet Karabulut |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Opknappen oude Haagse wijken op losse schroeven»?1
Ja.
Deelt u de mening dat juist in de oude Haagse en Rotterdamse wijken de wijkaanpak van cruciaal belang is voor de leefbaarheid en hoe gaat u ervoor zorgen dat hier geen stagnatie in gaat optreden?
Ja, de wijkenaanpak is van belang om de problematiek in de oude stadswijken op fysiek en sociaal-economisch terrein aan te pakken. De corporaties spelen hier een cruciale rol in. De financiële problemen van Vestia betekenen dat de investeringen in de achterstandswijken waar Vestia bezit of voornemens heeft voorlopig niet plaatsvinden. Daarom ben ik met de wethouders van Den Haag en Rotterdam in overleg over de precieze consequenties en de mogelijke oplossingen in brede zin. Aan Aedes is verzocht om de bereidheid te onderzoeken van andere corporaties om een bijdrage te leveren aan de noodzakelijke investeringen in de gebieden waar Vestia actief is. Inmiddels heb ik van de wethouders van Den Haag, Rotterdam, Delft en Zoetermeer brieven ontvangen met daarin verschillende oplossingsrichtingen. De komende periode zal ik deze opties bezien op hun reële mogelijkheden.
Wat vindt u van de uitspraken van wethouder Norder van Den Haag dat u als minister verantwoordelijkheid dient te nemen voor de volkshuisvesting nu u, in aansluiting op de conclusies van het Centraal Fonds voor de Volkshuisvesting, heeft geconcludeerd dat Vestia alle geplande investeringen moet laten vallen waar mogelijk?
Ik heb geconstateerd dat Vestia haar investeringsvoornemens zal moeten bijstellen met het oog op het noodzakelijke herstel van haar financiële situatie. Zoals ik in het antwoord op de vorige vraag heb toegelicht ben ik hierover in gesprek met de wethouders van Den Haag, Rotterdam, Delft en Zoetermeer. Op beide punten neem ik dus mijn verantwoordelijkheid.
Kunt u ons een totaal overzicht doen toekomen van alle nieuwbouw- en renovatieprojecten in Nederland van Vestia die door de ontstane situatie nu stil zijn komen te liggen?
Ik heb aan Vestia gevraagd of zij een overzicht kan leveren van alle nieuwbouw- en renovatieprojecten. De bijgevoegde lijst is door Vestia verstrekt.2
Welke oplossingen ziet u voor doorgang van al geplande nieuwbouw en verbouwprojecten van Vestia ook als er geen deal met de banken gesloten kan worden voor eind mei a.s.? Bent u al in gesprek met eventuele andere partners voor alternatieve scenario’s?
Op 19 juni heb ik uw Kamer geïnformeerd3 over de gemaakte afspraken tussen Vestia en de banken. Op basis van deze afspraken worden momenteel verdere vervolgstappen bepaald. Ik ben met Aedes, betrokken gemeenten, de VNG en andere corporaties in gesprek over de overname van investeringsopgaven van Vestia.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de huurders nu uiteindelijk de dupe zijn van het debacle bij Vestia en zo spoedig mogelijk duidelijkheid dienen te krijgen over doorgang van projecten? Hoe gaat u hiervoor zorg dragen?
Ik vind de situatie die is ontstaan, ook voor de huurders van Vestia, bijzonder vervelend. Er is onzekerheid ontstaan over de woningverbetering, verhuismogelijkheden en de huurprijzen. Vestia heeft aangegeven dat er niet wordt bezuinigd op de onderhouds- en beheerprogramma’s. Voor nieuwe huurders zullen de huren bij vrijkomende woningen weliswaar verhoogd worden, maar tot 92% van de maximale huurprijsgrens.
Zijn de betrokken bewonersorganisaties in de betreffende steden en wijken inmiddels benaderd? Zo nee, waarom niet?
De huurders van Vestia zijn allemaal geïnformeerd over de situatie. Ik ga er van uit dat Vestia haar huurders nader zal informeren als de situatie hier om vraagt. Het is de verantwoordelijkheid van de betrokken gemeenten en Vestia om de bewonersorganisaties in de steden en wijken te informeren.
De kosten van het onderzoek naar de toestanden bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA) |
|
Sharon Dijksma (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Leers , Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de hoogte van de kosten van het onderzoek naar de omstandigheden bij het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), € 903 598,= exclusief de kosten van het onderzoek door de Rijks Accountants Dienst (RAD) (314 uur), en de kosten van advocaten van het COA en de onderzoekscommissie COA?
Het bedrag is zonder meer omvangrijk. Het betreft dan ook diverse hoogwaardige onderzoeken die alle nodig waren om een zo compleet mogelijk beeld van de situatie met betrekking tot het COA te krijgen. Op verzoek van en in overleg met de Kamer is de onderzoeksopdracht aan de Commissie van onderzoek COA geformuleerd.
Kunt u nadere informatie verschaffen over de volgende kosten ten laste van BZK: personele kosten € 170 430,–, communicatie € 50 130,– en het onderzoeksbureau € 487 638,–?
De personele kosten betreffen de vergoedingen aan de twee Commissieleden de kosten verbonden aan de inzet van een secretaris van de Commissie, en de secretariële ondersteuning. De vergoeding aan de twee Commissieleden heeft plaatsgevonden comform artikel 2 van de Wet vergoedingen adviescolleges. Dat is terug te vinden in artikel 8 van het Instellingsbesluit van 25 november 2011 (Stcrt. 2011-22063), zoals gewijzigd op 12 april 2012 (Stcrt. 2012-7875).De communicatiekosten zijn gemaakt voor het opzetten en onderhouden van de website van de Commissie en de ontwerp- en drukkosten met betrekking tot het rapport. De kosten van het onderzoeksbureau houden verband met de inzet van een onderzoeksteam dat de Commissie heeft ondersteund bij het uitvoeren van het onderzoek. Voor de activiteiten die in dit kader hebben plaatsgevonden, verwijs ik u naar hoofdstuk 1, paragraaf 1.3 van het onderzoeksrapport.
Op welke wijze heeft de opdrachtverlening voor dit onderzoek plaatsgevonden, ondershands of in het kader van aanbesteding? Waarom is voor deze vorm van opdrachtverlening gekozen? Zijn er meer onderzoeksbureaus benaderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, met welk resultaat en waarom is voor KPMG gekozen?
De opdrachtverlening voor de ondersteuning van de Commissie door een extern onderzoeksbureau heeft plaatsgevonden via een offerteaanvraag die is uitgezet bij alle contractpartners binnen de voor dit onderzoek relevante mantelovereenkomst van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Ik verwijs u hiervoor naar de bijgevoegde «Offerteaanvraag onderzoek naar werkklimaat en bestuursstructuur», d.d. 24 oktober 2011. De gunning van de opdracht heeft plaatsgevonden op grond van gewogen, vooraf vastgestelde en met de betrokken bureaus gecommuniceerde criteria. Uit deze procedure is BDO, met als onderaannemer bureau Berenschot BV, naar voren gekomen als de partij met de economisch meest voordelige offerte.
Hoe luidde de onderzoeksopdracht en de overeengekomen voorwaarden (in offerte, en/of contract) en hoe verhouden de gemaakte kosten zich hiermee?
Ik verwijs u hiervoor naar de in de vorige vraag genoemde offerteaanvraag. In de offerteaanvraag is uitgegaan van een geschatte tijdsbesteding door het bureau van 960 uur. Vanwege de complexiteit van de materie en de zorgvuldigheid die de Commissie in acht wilde nemen heeft de commissie het noodzakelijk geacht om met een aanzienlijk groter aantal personen te spreken dan van te voren ingeschat en om op een aantal onderwerpen verdiepend dossieronderzoek te doen. Mede hierdoor zijn er op verzoek van de Commissie aanvullende offertes voor meerwerk door BDO/Berenschot uitgebracht en zijn de kosten van het onderzoek hoger uitgevallen dan in eerste instantie geraamd.
Hoe en door wie werd er door het ministerie tijdens het onderzoek gestuurd op de kosten?
De Commissie heeft het onderzoek geleid. BDO/Berenschot heeft, onder aansturing van de Commissie, uitvoering aan het onderzoek gegeven. Het opdrachtgeverschap van het brede COA-onderzoek was in handen van de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel. De Secretaris-generaal van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft als gedelegeerd opdrachtgever opgetreden. Dit gedelegeerd opdrachtgeverschap betekende in de praktijk dat de Secretaris-generaal geregeld met de commissieleden overleg voerde in een zogenoemd opdrachtgeveroverleg over de beheersmatige kanten van de opdrachtverlening. Bij een deel van dit overleg was ook het Bureau Berenschot aanwezig. In dit overleg werd over de voortgang en planning van de werkzaamheden gesproken. Daarbij kwamen in voorkomende gevallen verzoeken aan de orde voor meerwerk. Daarover werd uiteindelijk door de Secretaris-generaal besloten op een beargumenteerd schriftelijk verzoek van de Commissie.
Hoe beoordeelt u het gerucht dat het onderzoeksbureau al zijn producten op dit onderzoek heeft ingezet zonder dat daarvoor in alle gevallen de noodzaak aanwezig was?
Dit gerucht is mij onbekend en wordt door mij niet herkend.
Hoe verhouden de kosten van het onderzoeksbureau zich met de richtlijnen voor de kosten van externe inhuur?
De opdracht aan het onderzoeksbureau betrof een resultaatopdracht. Er was daarmee geen sprake van externe inhuur.
Kunt u aangeven welke andere onderzoeken in 2011 en 2012 onder verantwoordelijkheid van het ministerie van BZK en andere ministeries meer dan € 1 mln. hebben gekost?
Binnen het kerndepartement van BZK hebben verschillende onderzoeken plaatsgevonden, waarvan twee onderzoeken een financieel belang van boven de € 1 mln. in de periode 2011–2012 hebben.
Een onderzoek met een beslag van meer dan € 1 mln. is het nader onderzoek Periodiek Onderhoudsrapport van het Gemeentefonds 2010. Dit onderzoek wordt in opdracht van het ministerie van BZK en Financiën uitgevoerd, met als doel in beeld te brengen of, hoe en op welke onderdelen het gemeentefonds aangepast moet worden. Het betreft groot onderhoud aan het gemeentefonds en leidt tot aanpassingen in verdeling en volume van de clusters indien noodzakelijk. Het ministerie van BZK treedt op als opdrachtgever in de rol van fondsbeheerder.
Ook de kosten voor het Woononderzoek Nederland 2012 bedragen meer dan € 1 mln. Het Woononderzoek kent een lange traditie en is een landelijk veldwerkonderzoek dat dient als basis voor meerdere deelonderzoeken. Deze deelonderzoeken (modules) zijn de woningmarktmodule (wordt eens in de 4 jaar gehouden) en de energiemodule (wordt eens in de 6 jaar afgenomen). Dit onderzoek geeft inzicht in onder meer de situatie op de woningmarkt, de betaalbaarheid van het wonen, scheefheid, het verhuisgedrag, leefbaarheid, seniorenhuisvesting, energiegedrag en de energetische kwaliteit van de woningen. Dit onderzoek levert de beleidsinformatie op die noodzakelijk is ter onderbouwing en monitoring van het woonbeleid. Voorbeelden hiervan zijn de doorberekeningen van de effecten van aanpassingen in het huurbeleid of wijzigingen in de hypotheekrenteaftrek, het effect op de financiële situatie van huishoudens, meningen van bewoners over leefbaarheidsontwikkeling, preventieve maatregelen t.b.v. brandveiligheid en de mate waarin internationale afspraken over reductie van de CO2 uitstoot gerealiseerd worden door energiebesparingsmaatregelen in de woningvoorraad. Het WoonOnderzoek Nederland 2012 laat daarnaast 99 gemeenten meeliften met het onderzoek, ten behoeve van de onderbouwing van hun lokale woonbeleid.
Wordt er toegezien op het binnen de perken houden van de kosten van externe onderzoeken? Zo ja, op welke wijze? Bestaan hiervoor richtlijnen per ministerie of rijksbreed? Zo nee, vindt u niet dat de kosten van dit onderzoek aanleiding geven tot een betere sturing van de kosten van de externe onderzoeken?
De sturing op de kosten wordt ondersteund door de aanbestedingsprocedure zoals gehanteerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, waarbij vooraf heldere afspraken over de opdracht, de aanpak, de geschatte tijdsbesteding en voorwaarden worden gemaakt. De aanbestedingsprocedure zorgt ervoor dat de partij met de – op basis van vooraf vastgestelde gunningscriteria – economisch meest gunstige offerte de opdracht gegund krijgt. Volledigheidshalve verwijs ik hierbij naar het antwoord op vraag 5. De rijksoverheid hanteert voor het inkopen van diensten overeenkomsten waarbij algemene voorwaarden van toepassing zijn, vastgelegd in de ARVODI. Hierin zijn onder meer clausules opgenomen waarmee meerwerk beperkt wordt en alleen onder bepaalde voorwaarden ingezet kan worden.
Bent u bereid de Kamer te informeren over de kosten van advocaten van het COA en de onderzoekscommissie COA en eventuele andere kosten voor dit onderzoek, zodat een compleet beeld ontstaat van alle kosten van dit onderzoek?
De kosten van de advocaten van het COA bedragen half juni omstreeks € 190 000. De kosten voor de juridische ondersteuning van de Commissie door het kantoor van de landsadvocaat bedragen € 59 450. De hoogte van de kosten is mede gerelateerd aan het aantal gerechtelijke procedures dat mevrouw Albayrak heeft aangespannen.
Mogelijke schending van de privacy door Mormonen |
|
Anja Hazekamp (PvdD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Mormonen in de streekarchieven op zoek naar dopelingen»?1
Ja.
Is het waar dat al gedurende langere tijd overheidsinstanties samenwerken met genoemde religieuze groepering bij de digitalisering van bestanden? Zo ja, sinds wanneer en op welke schaal? Zo nee, waaraan ontleent u die zekerheid?
De publieke taak van de archiefbewaarplaatsen is vastgelegd in de Archiefwet 1995 (Aw). Op grond van artikel 17 van de Aw stelt de beheerder van de archiefbewaarplaats de archieven aan de verzoeker ter raadpleging of gebruik. Op grond van artikel 14 van de Aw heeft eenieder het recht om de openbare archiefbescheiden kosteloos te raadplegen en daarvan afbeeldingen, afschriften, uittreksels en bewerkingen te maken of op zijn kosten te doen maken.
De archiefbewaarplaatsen hebben voor bezoekers faciliteiten om de archiefbescheiden te kunnen raadplegen en te (laten) kopiëren. Deze faciliteiten kunnen gaan van een aparte tafel in de studiezaal voor het maken van (digitale) foto’s tot het ter beschikking stellen van een ruimte voor (groeps)onderzoek of digitaliseren van grote aantallen archiefstukken.
Indien een bezoeker kopieën van een groot aantal archiefstukken wil maken, kan het praktisch zijn om aparte faciliteiten te organiseren, om andere bezoekers van de studiezaal zo min mogelijk te storen.
De samenwerking met de mormonen moet vanuit dat oogpunt worden bezien. Daarnaast leveren de mormonen een tegenprestatie in de vorm van een exemplaar van de gedigitaliseerde bestanden. Met die gedigitaliseerde bestanden kan een archiefdienst andere bezoekers van dienst zijn, bijvoorbeeld bij het maken van stambomen. Gebruikers van archieven leveren wel vaker een tegenprestatie in de vorm van gratis kopieën.
Sinds de jaren vijftig maken de mormonen kopieën in de vorm van microfilms en/of digitale afbeeldingen van openbare bestanden die in de archiefbewaarplaatsen berusten, zoals de kerkelijke doop, trouw en begraafboeken, militaire stamboeken en burgerlijke standregisters. Er is geen compleet overzicht van bij welke archiefbewaarplaatsen wanneer mormonen afschriften hebben gemaakt van deze bestanden en op welke schaal, noch van instellingen.
De bescherming van de persoonsgegevens strekt zich niet uit tot overleden personen (cf de Wbp). Archiefstukken met gegevens van (mogelijk) nog levende personen zijn beperkt openbaar. Bezoekers moeten in die gevallen aan bepaalde voorwaarden die vastliggen in de Wbp voldoen om de stukken te kunnen raadplegen.
Kunt u uiteenzetten hoe de samenwerking tussen overheidsinstanties en genoemd kerkgenootschap zich verhoudt tot de waardevrije vervulling van de publieke taak en de bescherming van persoonsgegevens?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat digitalisering van overheidsarchieven niet in handen van belanghebbende derde partijen gelegd zou mogen worden? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u daaraan gevolg geven? Zo nee, waarom niet?
Het digitaliseren van overgedragen overheidsarchieven gebeurt meestal door de archiefinstellingen zelf. De Aw biedt geen juridische grond om derden ervan te weerhouden digitale kopieën te maken van openbare archieven. Digitalisering van erfgoed, waaronder archieven, is een kostbare en tijdrovende zaak. Als derde partijen aanbieden daarbij te helpen kan het voor erfgoedinstellingen interessant zijn daarop in te gaan. Publiek-private samenwerking die leidt tot een betere ontsluiting van (overheids)informatie kan positief zijn. Derhalve deel ik niet de mening dat digitalisering per definitie niet door derden gedaan kan worden.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat burgers postuum betrokken raken bij religieuze handelingen van derden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dat te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Daar heb ik geen mening over. Ik zal geen maatregelen nemen om dit te voorkomen vanwege de vrijheid van godsdienst. De religieuze handelingen leiden niet tot een aantasting van de persoonlijke levenssfeer. Wie meent in de persoonlijke levenssfeer te zijn aangetast, staat het vrij de betreffende religieuze groepering daarvoor aansprakelijk te stellen bij de civiele rechter.
De persvrijheid op Curaçao |
|
Martijn van Dam (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Wiels valt uitgever van krant aan»?1
Ja.
Wat is uw beoordeling van de uitspraken van de heer Wiels, partijleider van regeringspartij Pueblo Soberano, dat de hoofdredacteur van het Antilliaans Dagblad «opgepakt» en «in de boeien geslagen» moet worden vanwege eerdere berichtgeving van die krant over een vertrouwensbreuk tussen de minister van Justitie en de procureur-generaal? Hoe verhouden deze uitspraken van een zittende politicus over berichtgeving die zijn regering onwelgevallig is zich volgens u tot de persvrijheid? Deelt u de mening dat dergelijke uitspraken de persvrijheid op Curaçao kunnen ondermijnen?
Het gaat hier om een dispuut binnen het land Curaçao. Dit dispuut valt primair onder de verantwoordelijkheid van de regering van Curaçao. Curaçao kent een historie van een vrij functionerende pers en heeft relatief veel zelfstandige media-organisaties, die onafhankelijk opereren.
In het algemeen wil ik het volgende stellen: vrijheid van meningsuiting is een grondrecht in het gehele Koninkrijk. Vrijheid van meningsuiting geldt voor iedereen, totdat het uitoefenen van die vrijheid botst met andere grondrechten. Het is in dat geval aan de rechter om een afweging te maken.
De journalistieke vrijheid vloeit voort uit het grondrecht van de vrijheid van meningsuiting. Vrijheid van meningsuiting en daaruit voortvloeiende persvrijheid vormen een essentieel onderdeel van het functioneren van een democratische rechtsstaat. Een vrije pers heeft in alle landen van het Koninkrijk een uitermate belangrijke rol, onder meer als onafhankelijke rapporteur over het democratisch proces. Deze rol vergt bij de uitoefenaars van de vrije pers een gevoel voor maatschappelijke verantwoordelijkheid. Het vergt echter ook dat de vrije pers zijn werk kan doen zonder het gevoel te krijgen geïntimideerd of bedreigd te worden. In het geval van stelselmatige bedreiging of intimidatie kan dat leiden tot een ongewenste terughoudendheid bij de vrije pers, waardoor een vorm van zelfcensuur kan ontstaan. Dat is in een vrij en democratisch bestel ongewenst.
Deelt u de mening dat deze uitspraken wederom getuigen van vergaande intimidatie van de pers door de regering op Curaçao? Hoe beoordeelt u deze uitspraken in het licht van de eerdere incidenten waarbij de regeringscoalitie op Curaçao media heeft getracht te intimideren vanwege onwelgevallige berichtgeving over haar handelswijze en praktijken? In hoeverre maakt u zich in het licht van deze ontwikkelingen zorgen over de persvrijheid op Curaçao?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat persvrijheid en een kritische pers van essentieel belang zijn voor het functioneren van een democratische rechtsstaat? Deelt u de mening dat binnen een democratische rechtsstaat de vrijheid gegarandeerd moet zijn voor media om kritisch te berichten over de praktijken van de politiek en de zittende machthebbers? In hoeverre kan er op Curaçao nog gesproken worden van een vrije en onafhankelijke pers als de media op deze wijze gehinderd en geïntimideerd blijven worden door de regering? Wat kan dit betekenen voor de rechtsstaat op Curaçao?
Zie antwoord vraag 2.
Welke verantwoordelijkheid heeft de rijksministerraad volgens u met betrekking tot de bescherming van de persvrijheid binnen het Koninkrijk in het licht van wat is opgenomen in artikel 43 van het Statuut, namelijk dat «het waarborgen van fundamentele menselijke rechten, vrijheden, rechtszekerheid en de deugdelijkheid van bestuur aangelegenheid van het Koninkrijk is? Bent u bereid om de regering van Curaçao er in dit kader op te wijzen dat persvrijheid van essentieel belang is binnen een democratische rechtsstaat en dat intimidatie van de media en beperking van de persvrijheid daarom onacceptabel is binnen het Koninkrijk? Zo nee, waarom niet?
Het land Curaçao is in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor het in stand houden van een gezond evenwicht van de democratische krachten in het eigen land. Premier Schotte heeft onlangs (refererend aan deze kwestie) verklaard de vrijheid van pers hoog in het vaandel te hebben en dat de overheid zowel het recht van vrije pers als dat van vrije meningsuiting beschermt.
Welke consequenties verbindt de rijksministerraad eraan als de regering van Curaçao haar koers in deze niet wijzigt en geen gevolg geeft aan deze waarschuwing? Welke stappen overweegt de rijksministerraad als er sprake is van een zich voortzettende trend richting beperking van de persvrijheid op Curaçao?
De door u aangehaalde uitspraak was afkomstig van een lid van de Staten van Curaçao; niet van de regering van Curaçao. Voor wat betreft de koers van de regering van Curaçao ga ik uit van de uitspraak van minister-president Schotte, die ik in het antwoord op vraag 5 heb aangehaald.
Kiesgerechtigde Nederlanders in het buitenland |
|
Joost Taverne (VVD) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kunt u, bij benadering, aangeven hoeveel kiesgerechtigde Nederlanders in het buitenland wonen?
Zoals ook is geantwoord op vragen van de VVD bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2010 (Kamerstukken 2009–2010, Aanhangsel 2200) is het precieze aantal Nederlanders dat in het buitenland woont onbekend. Nederlanders die in het buitenland wonen hebben immers geen verplichting om zich bij een Nederlandse autoriteit te registeren waar zijn woonachtig zijn.
Kunt u aangeven hoeveel Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland bij de Tweede Kamerverkiezingen in 2010 hun stem hebben uitgebracht?
In de evaluatie van de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 (Kamerstukken II, 2010–2011, 31 142, nr 25, bijlage 4) zijn de cijfers opgenomen van het aantal kiezers dat zich vanuit het buitenland heeft geregistreerd en daadwerkelijk aan de verkiezingen heeft deelgenomen. In 2010 hebben zich 46 546 mensen succesvol geregistreerd. Er zijn vervolgens 39 468 stembescheiden verzonden (een deel van de kiezers die zich registreert stemt ofwel via volmacht ofwel alsnog zelf in een stemlokaal in Nederland). In totaal hebben 35 157 kiezers een briefstem uitgebracht.
Kunt u aangeven, mede in het licht van uw uitspraken hierover tijdens het algemeen overleg inzake verkiezingsaangelegenheden van 1 februari jl., op welke wijze u bij de Tweede Kamerverkiezingen op 12 september a.s., de opkomst van Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland wilt bevorderen?
Het kabinet acht het van belang dat Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland hun stem kunnen uitbrengen en wil dat voor zover redelijkerwijs mogelijk bevorderen.
Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft er allereerst, in samenwerking met de gemeente Den Haag, de ministeries van Buitenlandse Zaken en Defensie en de vertegenwoordigingen van Nederland in Aruba, Curaçao en Sint Maarten voor zorg gedragen dat de registratieformulieren voor kiezers in het buitenland zowel via de website als papieren exemplaren beschikbaar zijn en dat deze zijn verspreid. Op de websites van Den Haag, Rijksoverheid.nl en het ministerie van Buitenlandse Zaken is informatie over het registratieproces geplaatst evenals het registratieformulier. De gemeente Den Haag heeft op 5 mei 2012 via de mail respectievelijk post aan de personen die in de semipermanente registratie (de personen die zich bij de vorige verkiezingen geregistreerd hebben) zijn opgenomen het registratieformulier toegestuurd. Daarbij is vermeld dat men het ingevulde registratieformulier, voorzien van handtekening en kopie paspoort, ingescand via de mail kan terugsturen aan de gemeente Den Haag. Daarnaast is het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties momenteel in overleg met de Rijksvoorlichtingsdienst (verantwoordelijk is voor het uitvoeren van de voorlichtingscampagnes) een campagne op te zetten voor deze doelgroep. Daarbij zal o.a. gebruik worden gemaakt van de (nieuwe) website www.verkiezingen2012.nl die binnenkort beschikbaar is. In de campagne gericht op registratie van Nederlanders in het buitenland, om te stemmen, zal intensief gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden van het internet. Op Nederlandse websites die veel worden bezocht door Nederlanders uit het buitenland zullen banners en informatie worden geplaatst en de mogelijkheden die sociale media, zoals Facebook bieden, zal gericht worden ingezet. Vrijwel alle ambassades en de Nederlandse vertegenwoordigingen in Aruba, Curaçao en Sint Maarten verstrekken op hun website informatie over het registratieproces en nemen hierover ook actief contact op met Nederlandse verenigingen in hun gebied. Radio Nederland Wereldomroep heeft al aandacht besteed aan het registratieproces op de website. Verder zal contact worden genomen met BVN-tv. Tot slot heeft VNO-NCW zich bereid verklaard via hun netwerk Nederlandse bedrijven met gedetacheerde Nederlanders in het buitenland via de Nieuwsbrief te informeren over het registratieproces met het verzoek dit aan hun aan hun medewerkers te verspreiden. Daarnaast zal een bericht geplaatst worden op de site van VNO-NCW in het «verkiezingsdossier». Aan dit dossier wordt nu door VNO-NCW gewerkt en dit verschijnt binnenkort online.
Welke rol ziet u weggelegd voor de Nederlandse ambassades en voor werkgevers in het buitenland bij het geven van voorlichting over de wijze waarop Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland bij de komende Tweede Kamerverkiezingen hun stem kunnen uitbrengen?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u contact opgenomen met de minister van Buitenlandse Zaken en de voorzitters van Nederlandse en buitenlandse werkgeversorganisaties om af te spreken hoe zij betrokken zullen worden bij het geven van voorlichting over de wijze waarop Nederlanders in het buitenland bij de komende Tweede Kamerverkiezingen hun stem kunnen uitbrengen? Indien dit niet is gebeurd, bent u dan bereid dit alsnog zo snel mogelijk te doen en de Kamer hierover binnen twee weken nader te informeren?
Zie antwoord vraag 3.
Op hoeveel Nederlandse ambassades in het buitenland zullen bij de komende Tweede Kamerverkiezingen zogenaamde briefstembureaus worden ingericht? Bent u van oordeel dat dit aantal ten minste op hetzelfde niveau dient te liggen als bij de Tweede Kamerverkiezingen van 2010, ook om verwarring bij Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland te voorkomen? Op welke wijze zullen Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland worden geïnformeerd over de al dan niet aanwezigheid van een briefstembureau op de Nederlandse ambassade in het land van hun verblijf?
In 2010 is besloten om op alle ambassades buiten de EU briefstembureaus in te stellen. De reden hiervoor was dat vanwege feestdagen de periode tussen het verzenden van de stembescheiden en de verkiezingsdatum uitzonderlijk kort was en slechts rond de twintig dagen besloeg. Op de meeste van deze briefstembureaus zijn in 2010 minder dan 50 stemmen geteld en op veel zijn zelfs minder dan 10 stemmen ontvangen. Het stemgeheim van de kiezer kwam hierdoor in sommige gevallen in het gedrang.
Hierom zullen tijdens de komende Tweede Kamerverkiezingen briefstembureaus worden ingericht op de ambassades waar tijdens de Tweede Kamerverkiezingen van 2010 50 of meer stemmen zijn uitgebracht. Ook kiezers uit aangrenzende of nabij gelegen landen kunnen hun stem sturen naar deze briefstembureaus waarmee deze een meer regionaal karakter krijgen. Het betreft de volgende 22 ambassades buiten de EU:
Abu Dhabi, Ankara, Bangkok, Brasilia, Caïro, Canberra, Doha, Jakarta, Kuala Lumpur, Moskou, Muscat, Nairobi, New Delhi, Ottawa, Paramaribo, Peking, Pretoria, Singapore, Tel Aviv, Tokio, Washington en Wellington.
Deze informatie is met de kiezers gedeeld via de websites van Buitenlandse Zaken, de Nederlandse vertegenwoordigingen en de registratiesite van de gemeente Den Haag. Daarnaast zal deze informatie via de algemene voorlichtingscampagne en de kanalen die zijn genoemd in het antwoord op vragen 3, 4 en 5 steeds onder de aandacht van de kiezer worden gebracht.
Naast het instellen van briefstembureaus wordt ook op andere manieren bevorderd dat zo veel mogelijk Nederlanders in het buitenland een geldige stem kunnen uitbrengen.
De Nederlandse vertegenwoordigingen (behalve uiteraard de ambassades met briefstembureaus) in het buitenland zullen faciliteren bij het tijdig doorzenden van de briefstemmen naar het centrale stembureau in Den Haag. Diplomatieke en/of commerciële koeriersdiensten zullen hiervoor worden ingezet. Daarnaast is het postadres van de ambassades beschikbaar gesteld voor kiezers als veilige weg om de stembescheiden vanuit Nederland te ontvangen. De stembescheiden kunnen daar worden afgehaald door de kiezer of worden vervolgens desgewenst doorgestuurd naar de kiezer. Op alle vertegenwoordigingen zullen rode potloden beschikbaar zijn voor de kiezer die daarom verzoekt.
Is het waar dat kiezers die in Nederland stemmen, dit kunnen doen met een identiteitsbewijs dat maximaal 5 jaar is verlopen?
In de Regeling aanwijzing aanvullende documenten identificatieplicht Kieswet (Stcrt. 2010, 7041) is vastgelegd dat kiezers zich op de dag van de stemming in het stemlokaal kunnen identificeren met een identiteitsdocument dat maximaal 5 jaar is verlopen. Deze identificatie dient om vast te stellen dat de kiezer de rechtmatige houder van de stempas is. Deze regeling heeft vooral tot doel om ouderen, die niet meer in het maatschappelijk verkeer participeren en daardoor geen behoefte hebben aan een geldig identiteitsdocument, toch in de gelegenheid te stellen zelf hun stem uit te brengen.
Kiezers buiten Nederland dienen bij registratie blijk te geven van hun Nederlanderschap door een kopie te overleggen van een Nederlands paspoort of identiteitskaart die ten minste geldig is op 31 juli 2012 dan wel een verklaring omtrent het bezit van Nederlanderschap die op dat moment niet ouder is dan 3 jaar. Dit is het moment waarop de kiesgerechtigheid, in casu het Nederlanderschap wordt bepaald. Het toestaan van een maximaal vijf jaar verlopen document zou betekenen dat er een (groter) risico bestaat dat de persoon die om registratie vraagt, niet langer Nederlander, en dus niet kiesgerechtigd is.
Er is derhalve sprake van een gerechtvaardigd verschil omdat de documenten worden gebruikt voor een ander doel. Ik verwijs hierbij overigens ook naar het antwoord dat mijn ambtsvoorganger in 2010 heeft gegeven op een vergelijkbare vraag van de VVD (Kamerstukken 2009–2010, Aanhangsel, 2369).
Voor personen die, om hun moverende redenen geen Nederlands paspoort of identiteitskaart willen aanvragen bestaat de mogelijkheid om een bewijs van Nederlanderschap te vragen bij onder meer Nederlandse ambassades of consulaten. Gezien de beperkte functie van dit document kan men dit slechts gedurende een periode van maximaal 3 jaar gebruiken om het Nederlanderschap aan te tonen. Aangezien paspoorten en identiteitskaarten ook een functie als reisdocument hebben, is ook hier geen sprake van rechtsongelijkheid.
Is het waar dat Nederlandse kiesgerechtigden in het buitenland die zich willen registreren hun Nederlanderschap kunnen bewijzen met een verklaring van een Nederlandse ambassade, die niet ouder mag zijn dan drie jaar, of met een kopie van een paspoort dat ten minste geldig moet zijn tot 31 juli 2012? Wat is de reden voor de verschillen in vereisten ten aanzien van de geldigheid van voornoemde documenten en is er hierdoor niet sprake van rechtsongelijkheid?
Zie antwoord vraag 7.
Is het waar dat het terugsturen van de voor registratie als kiezer noodzakelijke bescheiden ook elektronisch kan geschieden? Indien dit waar is, is dan voor de hier genoemde wijze van retourneren niet een wijziging van de Kieswet noodzakelijk? Indien dit een juiste aanname is, bestaat dan niet het risico dat stemmen die worden uitgebracht door Nederlanders die zich via deze weg hebben geregistreerd, achteraf ongeldig worden verklaard? Indien dit risico bestaat, hoe denkt u dit dan te voorkomen?
Het is inderdaad mogelijk voor kiezers buiten Nederland hun ondertekende registratieformulier en een kopie van hun paspoort in te scannen en via de mail terug te sturen. Hier is geen wijziging van de Kieswet voor nodig. Op grond van afdeling 2.3 van de Algemene wet bestuursrecht staat het bestuursorganen (in casu de gemeente Den Haag) vrij om het elektronische verkeer met burgers open te stellen. In overleg met het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft de gemeente Den Haag besloten de mogelijkheid tot elektronische verzending van de registratiebescheiden voor de komende Tweede Kamerverkiezing open te stellen. Er bestaat geen risico dat de registratie van Nederlanders wordt geweigerd, omdat zij zich via de elektronische weg hebben willen registreren. Er is ook geen risico dat daarom hun stembescheiden achteraf ongeldig kunnen worden verklaard.
De regering heeft overigens in het wetsvoorstel tot wijziging van de Kieswet, dat inmiddels aan de Kamer is aangeboden, voorgesteld om expliciet in de Kieswet vast te leggen dat de elektronische weg open staat bij de registratie van kiezers buiten Nederland. Daardoor is deze voorziening bij toekomstige verkiezingen uitdrukkelijk wettelijk verankerd.
Het zoveelste onzinadvies van de RMO |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Overheid moet term allochtoon niet meer gebruiken»?1
Ja.
Kunt u aangeven of de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (RMO) op de hoogte is van het feit dat met name niet-westerse allochtonen extreem zijn oververtegenwoordigd in de statistieken over schooluitval, taalachterstand, bijstandsafhankelijkheid en criminaliteit? Zo ja, kunt u aangeven waarom de RMO deze waarheid liever wil verdoezelen?
Ik ga ervan uit dat de RMO zich zeer bewust is van de problemen die spelen op het gebied van participatie en integratie. Het staat de RMO vrij om op basis van deze kennis een advies uit te brengen. Zoals vastgelegd in de Kaderwet adviescolleges zal het kabinet beide Kamers een reactie op het advies doen toekomen. Daarbij zal ook worden ingegaan op het belang van herkomstinformatie voor inzicht in de aard en omvang van integratiegerelateerde vraagstukken.
Deelt u de visie dat zaken als eerwraak, uithuwelijking en vrouwenbesnijdenis wel degelijk samenhangen met de afkomst van groepen waar dit voorkomt? Zo neen, waarom niet?
Eerwraak, uithuwelijking en vrouwenbesnijdenis zijn zaken die inderdaad vóórkomen binnen verschillende migranten- en vluchtelingengemeenschappen, met name binnen die gemeenschappen waar sprake is van traditionele familieculturen.
In hoeverre bent u van mening dat een adviesraad die reeds stelde dat er geen culturele eisen mogen worden gesteld aan immigranten, de Nederlandse taal niet meer verplicht geleerd moet worden door immigranten, en nu wil dat de term allochtoon niet meer wordt gebruikt, meer dan wereldvreemd is?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke termijn bent u van plan deze overbodige adviesraad op te doeken?
De RMO is gepositioneerd als één van de acht strategische adviesraden. De taken van de Raad ten aanzien van advisering en standpuntbepaling zijn vastgelegd in de Kaderwet adviescolleges. Doel van de Raad is om de regering en de Tweede- en Eerste Kamer gevraagd en ongevraagd te adviseren op het gebied van sociale verhoudingen. De onderwerpen waar de Raad over adviseert zijn actueel en zijn vaak aanleiding voor maatschappelijk debat in de samenleving. Derhalve zijn de adviezen van de RMO voor mij van toegevoegde waarde. Dit betekent overigens niet dat ik het zonder meer eens ben met de strekking en inhoud van de adviezen.
De versobering van het wachtgeld voor politici |
|
Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politici krijgen tien maanden korter wachtgeld»?1
Ja.
Bent u bereid om de wachtgeldregeling verder te versoberen dan in het genoemde bericht of het Kunduzakkoord aan de orde is gesteld? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
In de vragen 2, 3 en 4 worden vragen gesteld over de uitwerking door het kabinet van een afspraak in het Lenteakkoord betreffende de versobering van de uitkeringsduur van politieke ambtsdragers. Deze afspraak vergt een wetswijziging waarover nog in het kabinet definitieve besluitvorming moet plaatsvinden. Zodra het kabinet na het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State over dit wetsvoorstel, haar standpunt over deze uitwerkingsvragen heeft bepaald, zal het wetsvoorstel aan de Tweede Kamer worden aangeboden. Het wetsvoorstel en de memorie van toelichting bevatten het antwoord op de gestelde uitwerkingsvragen.
Op welke punten zal ook de voorgestelde versoberde wachtgeldregeling toch nog royaler blijven dan voor werknemers met recht op een ww-uitkering?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de regeling dat Kamerleden die op hun 55e jaar in de 12 jaar daarvóór tenminste 10 jaar Kamerlid zijn geweest tot hun pensionering recht op wachtgeld houden, te royaal is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u dan bereid om de leeftijd voor dit recht op verlengd wachtgeld op te hogen tot 60 jaar? Bent u tevens bereid om deze versobering op 1 september 2012 van kracht te laten worden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke wetten moeten voor 1 september 2012 aangepast worden om de versoberde wachtgeldregeling te bewerkstelligen? Wat is de concrete planning van het wetgevingstraject in Tweede en Eerste Kamer?
De uitkeringsregeling voor politieke ambtsdragers is neergelegd in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Het kabinet heeft het voornemen het wetsvoorstel voor wijziging van de Appa zo spoedig mogelijk aan te bieden aan de Tweede Kamer om beide Kamers de mogelijkheid te bieden het wetsvoorstel nog voor het zomerreces te behandelen. De agendering van het wetsvoorstel en de verdere planning van het wetgevingstraject in de Tweede en Eerste Kamer is een aangelegenheid van beide Kamers zelf.
Het bericht dat de minister van Justitie van Curacao persoonlijk ingrijpt in een lopende strafzaak |
|
Eric Lucassen (PVV) |
|
Liesbeth Spies (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Interventie van Wilsoe»?1
Ja.
Is het waar dat de minister van Justitie van Curaçao, Elmer Wilsoe, een verzoek heeft gedaan aan de Verenigde Staten om het beslag op te heffen dat is gelegd op de miljoenen dollars van een verdachte in een omvangrijke strafzaak?
Ja. Overigens betreft het verzoek van de minister van Justitie van Curaçao de beslaglegging op de rekeningen van Ponford Overseas Ltd. en Tula Finance Ltd. in de Bientu-zaak.
Is het waar dat het gaat om de Amerikaanse tegoeden van Robbie Dos Santos, die wordt verdacht van belastingfraude, witwassen en valsheid in geschrifte? Is het waar dat deze verdachte niet alleen bekend staat als geldschieter van één van de regeringspartijen op Curaçao, maar dat hij ook de halfbroer is van een minister in de regering van Curaçao?
Ja, het is waar dat het gaat om de Amerikaanse tegoeden van Robbie Dos Santos, die wordt verdacht van belastingfraude, witwassen en valsheid in geschrifte. Dat deze verdachte bij de bevolking bekend staat als geldschieter van één van de regeringspartijen op Curaçao en dat hij ook de halfbroer is van een minister in de regering van Curaçao kan worden afgeleid uit verschenen persberichten.
Heeft de Nederlandse regering of de Koninkrijksregering overleg gevoerd met de Verenigde Staten over dit verzoek? Zo ja, wat is de uitkomst van dit overleg?
In reactie op het verzoek van de minister van Justitie van Curaçao om het beslag op te heffen dat in het kader van het strafrechtelijk onderzoek is gelegd op genoemde rekeningen, is met tussenkomst van de ambassade in Washington door de autoriteiten in de Verenigde Staten gevraagd om nadere informatie omtrent de bevoegdheid van de minister van Justitie van Curaçao. De Amerikaanse autoriteiten beschikken over een brief uit 1993 van de toenmalige minister van Justitie van de Nederlandse Antillen, mevrouw Römer, waarin deze de Procureur-generaal aanwijst als degene die namens de minister rechtshulpverzoeken doet uitgaan. De Nederlandse regering kan zich voorstellen dat dit voor de autoriteiten in de Verenigde Staten aanleiding is om opheldering te vragen. Bij brief van de Nederlandse ambassadeur in Washington van 7 mei 2012 is een nadere toelichting verstrekt, inhoudende dat de minister van Justitie van Curaçao weliswaar formeel bevoegd is rechtshulpverzoeken te doen, maar dat als bestendige praktijk sinds 1993 de Procureur-generaal als de bevoegde autoriteit wordt aangemerkt. Het eerder ingediende rechtshulpverzoek is derhalve gedaan door de «competent authority.» Het is ongewenst dat er bij een internationale verdragspartner op rechtshulpgebied verwarring ontstaat over handelen vanuit het Koninkrijk. Daarom is in de Rijksministerraad afgesproken dat – teneinde herhaling in de toekomst te voorkomen.- deze kwestie tijdens het eerstvolgende overleg van de ministers van Justitie van het Koninkrijk aan de orde wordt gesteld. Dit overleg is voorzien medio juni 2012.
Is de minister van Justitie van Curaçao bevoegd om een dergelijk verzoek te doen? Ondersteunt de Nederlandse regering dit verzoek? Acht de Nederlandse regering het gepast dat een minister van Justitie op deze manier ingrijpt in een lopende, individuele strafzaak?
De minister van Justitie van Curaçao is weliswaar formeel bevoegd rechtshulpverzoeken te doen, maar het is bestendige praktijk dat de Procureur-generaal, die sinds 1993 als de bevoegde autoriteit is aangemerkt, rechtshulpverzoeken bij buitenlandse mogendheden indient. Dit is ook door de toenmalige minister van Justitie van Curaçao destijds gecommuniceerd met de Verenigde Staten. Echter de bevoegdheid van het Openbaar Ministerie van Curaçao in deze berust op een mandaatconstructie hetgeen impliceert dat de minister van Justitie formeel gesproken de bevoegdheid zelf ook heeft. Het is overigens niet aan de Nederlandse regering om dergelijke verzoeken al dan niet te ondersteunen. Die rol is voor het land Nederland bij buitenlandse rechtshulpverzoeken van en aan Curaçao niet weggelegd.
Bent u van mening dat de regering van Curaçao hiermee opnieuw de verdenking van machtsmisbruik, corruptie en vriendjespolitiek over zich afroept?
Ik ben van oordeel dat elke schijn van machtsmisbruik, corruptie en vriendjespolitiek als gevolg van het handelen van een minister van justitie ongewenst is. Het is evenwel aan de Staten van Curaçao om zich uit te spreken over de vraag of dit in het onderhavige geval aan de orde is en in dat geval zoja, welke consequenties zij hieraan willen verbinden.