Het korten op de subsidie voor Fiom, de landelijke hulpverleningsorganisatie op het gebied van zwangerschap, kinderwens, afstamming en adoptie |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Forse subsidiekorting treft Fiom»?1
Ja.
Met hoeveel wordt de subsidie voor Fiom gekort? Welk deel van het totale budget voor Fiom komt hierdoor per 2013 te vervallen? Hoeveel werkgelegenheid in fte’s wordt hierdoor bedreigd?
De instellingssubsidie voor Fiom wordt van € 5 253 296,- met ingang van 1 januari 2013 structureel verlaagd met € 3 253 296,- tot ten hoogste € 2 000 000,-. Daarnaast ontvangt Fiom voor de jaren 2013 en 2014 een afbouwsubsidie van totaal € 4 500 000,-. In 2013 gaat het hierbij om een bedrag van € 2 750 000,- en in 2014 € 1 750 000,-. Per saldo beschikt Fiom daarmee in 2013 over een bedrag € 4 750 000,- en in 2014 over € 3 750 000.
De afbouwsubsidie is bedoeld voor afbouw van de organisatie van Fiom en de overdracht van kennis en expertise aan reguliere organisaties zoals huisartsen, klinieken, ziekenhuizen en aan (welzijns)organisaties op lokaal niveau. Hoe de afbouw organisatorisch, onder andere ten aanzien van de inzet van personeel, wordt ingevuld is aan Fiom.
Deelt u de mening dat de specifieke expertise en ervaring van Fiom voor de doelgroepen van Fiom van groot belang is? Zo ja, hoe kunt u er zorg voor dragen dat deze specifieke expertise en ervaring bewaard blijft? Zo nee, wie beschikt er dan wel over deze specifieke expertise en ervaring?
Goede zorg en (psychosociale) hulpverlening voor vrouwen die onbedoeld zwanger zijn, voor (echt)paren die ongewenst kinderloos zijn dan wel voor mensen met vragen op terrein van adoptie is van groot belang. Binnen de reguliere zorg kan in vergelijkbaar hulpaanbod worden voorzien. Het gaat hierbij bijvoorbeeld om hulp door huisartsen, ggz en ziekenhuizen en op lokaal niveau door bijvoorbeeld algemeen maatschappelijk werk en hulp en begeleiding en hulp voor (tiener)ouders.
In de voorgaande jaren heeft Fiom reeds ingezet op deskundigheidsbevordering bij onder meer professionals werkzaam in het algemeen maatschappelijk werk. Ten behoeve van deskundigheidsbevordering van organisaties in de reguliere zorg zal Fiom zich in 2013 en 2014 inzetten om kennis en expertise aan hen over te dragen. De afbouwsubsidie die Fiom voor deze jaren ontvangt is nadrukkelijk bedoeld om deze overdracht goed te laten verlopen, alsmede voor de afbouw van de organisatie van Fiom met als doel de continuïteit van hulpverlening optimaal te borgen.
De resterende subsidie aan Fiom van € 2 000 000,- per jaar is bedoeld voor het inrichten van een kennisinfrastructuur en het beheer van een aantal databanken. Hiermee wordt ervoor gezorgd dat de door Fiom opgebouwde expertise en ervaring beschikbaar blijft voor hulpverleners in andere organisaties.
Deelt u de mening dat gemeenten niet de expertise en ervaring van Fiom hebben ten aanzien van hulpverlening aan de doelgroepen? Zo ja, waarom wordt Fiom dan toch gekort? Zo nee, waaruit blijkt dat gemeenten die expertise en ervaring wel hebben?
Voor de beschikbaarheid van expertise en ervaring bij gemeenten verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
In de afgelopen decennia is het taboe op de verschillende onderwerpen (onbedoelde zwangerschap, abortus, ongewenste kinderloosheid, problemen na adoptie) sterk verminderd. Verder is het aantal ongewenste zwangerschappen redelijk stabiel, net als het aantal adopties.
Voor mensen die te maken hebben met bijvoorbeeld onbedoelde zwangerschap, abortus, ongewenste kinderloosheid of vruchtbaarheidsproblemen is binnen de reguliere zorg hulpaanbod beschikbaar. Zo heeft een aantal abortusklinieken zelf een opleiding psychosociale counseling ontwikkeld, die inmiddels ook aan huisartsen is aangeboden. Daarnaast is counseling een vast onderdeel van een vruchtbaarheidsbehandeling. Ook op lokaal niveau kan een alternatief hulpaanbod worden geboden. Het gaat hier bijvoorbeeld om algemeen maatschappelijk werk en begeleiding en hulp voor (tiener)ouders in het kader van de Wmo.
Voor andere groepen met levensvragen of een hulpbehoefte bij moeilijke omstandigheden en gebeurtenissen worden ook geen vergelijkbare activiteiten vanuit de rijksoverheid gesubsidieerd. Mensen kunnen binnen de reguliere zorg hun eigen keuze maken voor het gebruik van psychosociale hulp en begeleiding. Bovendien is de reguliere zorg dicht bij huis en goed bereikbaar.
Gelet op de afname van het taboe, de beschikbaarheid van het aanbod binnen de reguliere voorzieningen en met het oog op de keuzevrijheid van de burger acht ik het niet langer opportuun om vanuit de rijksoverheid de specifieke activiteiten op het terrein van psychosociale hulpverlening van Fiom te subsidiëren.
Zijn er andere dan financiële redenen om Fiom te korten? Zo ja, welke redenen zijn dat?
Zie antwoord vraag 4.
Is er aanleiding om te veronderstellen dat Fiom niet de doelen bereikt die het, onder andere dankzij subsidiegeld, kan bereiken? Zo ja, wat is die aanleiding dan? Zo nee, waarom kort u Fiom dan toch?
Nee die aanleiding is er niet, dit was ook niet de reden voor de korting op de subsidie. Zie voor het overige het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat, doordat er geen specifieke hulpverlening in een vroeg stadium meer kan worden gegeven als Fiom daarmee moet stoppen, dit tot gevolg kan hebben dat de kosten voor de samenleving uiteindelijk hoger zullen uitvallen, omdat vrouwen en mannen uit de doelgroep dan niet goed zullen functioneren in de samenleving? Zo ja, waarom kort u Fiom dan toch op de subsidie? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ook de organisaties binnen de reguliere zorg en op lokaal niveau kunnen in een vroeg stadium goede hulp bieden, zodat psychosociale problematiek tijdig wordt behandeld.
Het weigeren van medewerking van Nederland aan de veroordeling van een pedoseksueel misdrijf verdachte Nederlander in Cambodja |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pedoseksueel Bas R. in Cambodja voor rechter»?1
Ja.
Is deze man eerder in Nederland wegens een pedoseksueel misdrijf veroordeeld?
Het betreft hier een zaak die op het moment in Cambodja onder de rechter is. Er zijn hierover – mede door tussenkomst van de Nederlandse politie-attaché in Thailand – contacten geweest met de Cambodjaanse autoriteiten. Thans wordt bezien in hoeverre Nederland over informatie beschikt die aan de zaak in Cambodja kan bijdragen. Ik acht het niet dienstig daarover informatie naar buiten te brengen.
Is er vanuit Cambodja een rechtshulpverzoek gekomen? Zo ja, bent u aan dat verzoek tegemoet gekomen? Zo nee, zijn er mogelijkheden dat Nederland ongevraagd rechtshulp verleent aan een land waar een Nederlander van een misdrijf wordt verdacht?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben Nederlandse justitiële autoriteiten of de Nederlandse vertegenwoordiger in Cambodja contact gehad met de Cambodjaanse autoriteiten over deze zaak? Zo ja, wat was de aard van die contacten en wat was de uitkomst daarvan? Zo nee, kunt en wilt u alsnog contact met de Cambodjaanse autoriteiten opnemen om hen er op te wijzen dat zij een rechtshulpverzoek kunnen doen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een passieve houding van de Nederlandse autoriteiten in de zaak of in andere zaken, waarbij Nederlanders in andere landen van misbruik van kinderen worden verdacht, niet bijdraagt aan de bestrijding van dergelijk misbruik? Zo ja, welke gevolgen verbindt u hieraan? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik en daarom werkt Nederland in zo ruim mogelijke mate mee om dergelijke delicten te bestrijden en te vervolgen.
Deelt u de mening dat Bas R. voor de feiten waarvoor hij in Cambodja wordt verdacht naar Nederlands recht ook in Nederland kan worden vervolgd? Zo ja, kan hij bij eventuele vrijspraak in Cambodja en terugkeer naar Nederland hier worden vervolgd? Deelt u de mening dat, gezien zijn verleden en de berichten uit Cambodja, tenminste nagegaan moet worden of vervolging hier aan de orde dient te zijn? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse strafwet strekt zich uit tot de feiten waarvan de heer R. in Cambodja wordt verdacht. Een vervolging in Nederland is derhalve mogelijk. Zo lang er een vervolging in Cambodja gaande is, is het niet aan de orde om een Nederlandse vervolging te onderzoeken. Of er na een uitspraak van de Cambodjaanse rechter een tweede vervolging in Nederland mogelijk en opportuun is, valt op dit moment niet te zeggen.
Is het mogelijk om, in het geval de man in Cambodja niet wordt gestraft, een internationaal opsporingsbevel tegen hem te doen uit gaan? Zo ja, gaat u daar zorg voor dragen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Een tekort aan opvang voor slachtoffers van mensenhandel |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Vrouwenopvang zit overvol; Tekort aan onderdak. Quotum ingesteld voor slachtoffers mensenhandel»1 en herinnert u zich de eerdere vragen over dit onderwerp?2
Is het waar dat er in de vrouwenopvang voor zowel slachtoffers van huiselijk geweld als van mensenhandel een tekort aan beschikbare bedden is? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, wat is dan wel de stand van zaken?
Deelt u de mening dat het doen van aangifte door slachtoffers van zowel huiselijk geweld als mensenhandel van groot belang is bij het opsporen en vervolgen van deze ernstige misdrijven? Zo ja, deelt u dan ook de mening dat het doen van aangifte en dus het bestrijden van deze vormen van criminaliteit wordt belemmerd als vrouwen niet weten of zij daarna een veilig onderkomen kunnen vinden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat slachtoffers van mensenhandel geen enkele boodschap aan hebben aan de vraag of de rijksoverheid dan wel de gemeente verantwoordelijk is voor hun opvang? Zo ja, hoe gaat u, eventueel in overleg met de gemeente, ervoor zorgen dat er voldoende opvang voor slachtoffers van huiselijk geweld en mensenhandel komt?
Kunt u nu – in tegenstelling tot het antwoord op dezelfde bovengenoemde eerdere vragen, nu wel inschatten dat «de kans groot [is] dat vanwege de intensievere opsporing van mensenhandel er een grotere capaciteit voor opvang nodig zal zijn»?3 Zo ja, hoe groot en hoeveel extra opvangplaatsen zullen er naar schatting nodig zijn? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Wat is de stand van zaken van de pilot categorale opvang slachtoffers mensenhandel? Deelt u de mening dat ernst van de situatie met zich meebrengt dat niet rustig op de resultaten van een evaluatie van deze pilot kan worden gewacht, maar dat de urgentie van de situatie met zich meebrengt dat de knelpunten in de opvang meteen worden opgelost? Zo ja, hoe gaat u dat dan doen? Zo nee, waarom niet?
Is inmiddels wel duidelijk wie verantwoordelijk is voor de financiering van de opvang van slachtoffers van mensenhandel? Zo ja, wie dan? Zo nee, waarom nog steeds niet?
Acht u het mogelijk dat er een rechtstitel wordt gecreëerd waardoor de pleger van mensenhandel na en naast het betalen van schadevergoeding aan het slachtoffer, naast het ontnemen van crimineel vermogen ook nog financieel verantwoordelijk wordt gesteld voor het betalen van de kosten die de overheid moet maken voor de opvang van het slachtoffer? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Toezicht op de veroordeelde pedoseksueel |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Pedo vindt huis in Gelderland»?1
Ja.
Is het waar dat S. van der V. zelf een woning heeft geregeld zonder dat de reclassering daarbij betrokken was? Zo ja, is de reclassering inderdaad achteraf door S. van der V. zelf op de hoogte gesteld? Zo nee, wat is er dan niet waar aan dat bericht?
In het bericht waar de vraag op doelt wordt gemeld dat Van der V. zelf permanente huisvesting in een gemeente in Gelderland heeft geregeld. Dat is niet het geval.
In het waar dat de rechter heeft bepaald dat de reclassering de gemeente niet mag informeren over de woonplaats van S. van der V. als er aanwijzingen zijn dat de burgemeester hem een gebiedsverbod wil opleggen? Zo ja, deel t u dan de mening dat het niet op de hoogte stellen van de burgemeester hem kan hinderen in zijn taken ten aanzien van de openbare orde en veiligheid? Zo, nee wat is er dan niet waar?
Het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch heeft in zijn arrest van 15 maart 2012 overwogen dat, indien er aanwijzingen zijn dat veroordeelde in een bepaalde gemeente opnieuw op grond van zijn verleden met een gebiedsverbod zal worden geconfronteerd, de wettelijke en de door de rechter opgelegde taak van de reclassering om «hulp en steun» te bieden zwaarder dient te wegen dan de afspraken die de reclassering heeft gemaakt over het informeren van gemeenten.
Dit laat onverlet dat het Openbaar Ministerie in voorkomend geval een eigen afweging maakt. Overigens is de inzet om Van der V. in goed overleg met de gemeente aan structurele huisvesting te helpen.
Herinnert u zich uw eerdere toezeggingen in verschillende debatten en antwoorden op vragen dat de burgemeester altijd geïnformeerd dient te worden over de vrijgelaten ernstige ex-zedendelinquenten die in de gemeente komen wonen? Zo ja, wat is van deze toezegging waard als blijkt dat S. van der V. zich huisvest zonder dat de burgemeester ervan wist?
Aan de toezegging met betrekking tot het informeren van het lokaal bestuur over de terugkeer van ernstige gewelds- en zedendelinquenten in de samenleving wordt op dit moment invulling gegeven. Het project Bestuurlijke Informatievoorziening Justitiabelen (Bij) richt zich op het verbeteren van de informatiepositie van burgemeesters over het vrijkomen van gedetineerden die veroordeeld zijn voor ernstige gewelds- en zedendelicten. Gemeenten kunnen zich aansluiten bij het project, zodat burgemeesters bij verlof en einde detentie of tbs-maatregel tijdig worden geïnformeerd. Daarmee wordt beoogd het handelingsperspectief van de burgemeester bij het voorkomen van verstoring van de openbare orde en veiligheid te verbeteren.
Van der V. is inmiddels echter al meer dan 2,5 jaar geleden in vrijheid gesteld en valt dus niet onder deze informatiestroom, die ook niet bedoeld is als «volgsysteem».
Wat is precies de huidige procedure met betrekking tot huisvesting van vrijgelaten ex-zedendelinquenten? Wie informeert wie? Wie is eindverantwoordelijk?
In het Samenwerkingsmodel Nazorg (ex-)gedetineerden heeft het Ministerie van Veiligheid en Justitie met de VNG afgesproken dat iedere ex-gedetineerde burger na afloop van zijn detentie beschikt over een eerste vorm van onderdak en, indien mogelijk, over een stabiele woonsituatie. Om informatie over huisvesting van een gedetineerde al tijdens detentie te kunnen delen met de gemeente is er een Digitaal Platform Aansluiting Nazorg (DPAN) waarvan de Penitentiaire Inrichtingen en de gemeenten gebruik maken.
Het is uiteindelijk de verantwoordelijkheid van de burger zelf om voor definitieve huisvesting te zorgen. De gemeente kan haar burgers hierbij ondersteunen.
Hebt u een beeld van de tot nu toe vrijgekomen ex-zedendelinquenten en hun verblijfplaats? Weet u of het toezicht op deze ex-delinquenten waterdicht is geregeld? Is in al deze gevallen de burgemeester op de hoogte?
Toezicht op zedendelinquenten heeft geen gestandaardiseerde vorm. Of sprake is van toezicht, en zo ja de vorm daarvan, is afhankelijk van de zwaarte van het delict en van de opgelegde straf, en wordt voorts bepaald door de persoon van de justitiabele, zijn gedragingen en het recidive-risico. Bij zwaardere zedendelinquenten is doorgaans sprake van een intensieve behandelings- en/of begeleidingsvorm in combinatie met toezicht. In het kader van de begeleiding en het toezicht van de delinquent wordt ook intensief contact onderhouden met zijn sociale netwerk, behandelaars, politie en eventueel werkgevers. Ook het sociale netwerk van de justitiabele wordt meer betrokken bij de resocialisatie van zedendelinquenten. Op deze manier kan men beter inschatten of de justitiabele ook in een niet gecontroleerde omgeving zijn in de behandeling aangeleerde vaardigheden toepast. Daarnaast wordt op dit moment door Reclassering Nederland het specifieke toezichtsprogramma voor zedendelinquenten, COSA (Circles of Suppport and Accountability), landelijk ingevoerd. Volgens buitenlands onderzoek blijkt dit veelbelovend te zijn voor bepaalde zedendelinquenten, ook indien dit niet in het kader van een justitieel traject plaatsvindt.
Na afloop van de justitiële titel is betrokkene weer vrij burger en kan hij zich vestigen waar hij wil.
Loopt de proef Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (BIJ), voorheen de pilot Bestuurlijke Informatie Gemeenten inzake Ex-gedetineerden, nog? Zo ja, wat is de stand van zaken? Hoeveel gemeenten doen aan deze proef mee? Zo nee, waarom niet?
Het project Bestuurlijke Informatie Justitiabelen (Bij) loopt nog. Per 1 september 2012 participeren 110 gemeenten, waarmee 56% van de Nederlandse populatie onder de Pilotplus valt. Het project wordt momenteel geëvalueerd. Deze evaluatie brengt in kaart in welke mate burgemeesters van mening zijn dat zij met de informatie een groter handelingsperspectief hebben om de openbare orde en veiligheid in de gemeente te waarborgen met betrekking tot de terugkeer in de gemeente van deze doelgroep. Bij positieve uitkomst zal verder worden gegaan met de landelijke uitrol. Ik zal de Tweede Kamer eind 2012 informeren over de uitkomsten van de evaluatie en het vervolg van de informatiestroom Bij.
Bent u bereid een voorstel in te dienen voor wijziging van de wet- en regelgeving zodat burgemeesters altijd op de hoogte worden gesteld indien er een ernstige ex-zedendelinquent in hun gemeente woont of komen wonen? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Het is nu al mogelijk voor een burgemeester om voortijdig over de komst van een onherroepelijk veroordeelde zware gewelds- of zedendelinquent ingelicht te worden bij einde detentie of verlof. Hiertoe is het Besluit justitiële en strafvorderlijke gegevens (Bjsg) aangepast. De burgemeester kan zich aansluiten bij de informatiestroom Bestuurlijke Informatie Justitiabelen. Eveneens geldt dat de burgemeester aanvullende afspraken kan maken met het Openbaar Ministerie om geïnformeerd te worden bij specifieke gevallen van terugkerende delinquenten.
Ik zie dan ook geen noodzaak om aanvullend op hetgeen ik reeds heb gedaan wijzigingen in wet- en regelgeving door te voeren.
Het niet reageren op het gillen van een meisje dat werd uitgehuwelijkt |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht over een gillend meisje dat niet door de politie werd geholpen?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de politie achteraf wist dat het meisje gilde omdat zich verzette tegen haar uithuwelijking en daarom niet in een auto van de familie wilde stappen?
Ik kan me niet vinden in de kwalificatie dat de politie «ernaar keek en niet ingreep». Navraag bij het korps leert dat na binnenkomst van een melding van een mogelijke ontvoering de politie direct diverse acties heeft ondernomen, te weten:
Na directe inzet van deze acties is er dezelfde nacht telefonisch contact geweest tussen de politie en de betrokken vrouw (welke meerderjarig bleek). Zij verklaarde in dit telefoongesprek aan de politie dat zij tegen haar wil door haar familie was meegenomen om uitgehuwelijkt te worden. Zij was op dat moment niet meer bij haar familie en de politie heeft haar vervolgens opgehaald. De betrokken vrouw gaf aan dat zij op dat moment geen aangifte wilde doen.
De politie heeft de vrouw op dat moment ook hulpverlening aangeboden, maar dit wees zij af. Ik wil hier graag benadrukken dat de politie een hulpverleningstraject niet dwingend kan opleggen.
De vrouw gaf ten slotte aan daags erna aangifte te zullen doen. De vrouw heeft zich echter niet gemeld om dit te doen, wat tot een rechercheonderzoek heeft geleid waarin de focus lag op het vinden van betrokkene. De politiële contactpersoon voor eergerelateerd geweld was hierbij betrokken. De vermissing was aangemerkt als een categorie prioriteit 1, wat betekent dat er voortdurend actief door een team naar betrokkene is gezocht.
Dit heeft erin geresulteerd dat de politie opnieuw contact heeft gehad met de vrouw. Zij heeft aangegeven geen aangifte te willen doen en zij wenst geen verdere opvolging in deze zaak. De politie monitort de situatie.
Wat vindt u van de handelwijze van de politie, te weten ernaar kijken en niet ingrijpen? Is deze handelwijze kenmerkend voor de manier waarop de politie in het algemeen omgaat met deze ernstige problematiek van huwelijksdwang of gaat het om een incident?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de politie niets kon doen omdat het meisje geen aangifte heeft gedaan? Zo ja, hoe kan het dat de politie wel een rol speelt bij de aanpak van kindermishandeling terwijl kinderen ook geen aangifte doen?
Nee, dit klopt niet. Ook zonder de aangifte heeft de politie verdere acties ondernomen (zie mijn beantwoording onder vraag 2,3 en 5).
Deelt u de mening dat de politie op zijn minst het gillende meisje naar een hulpverleningsinstantie had kunnen brengen of hulp inschakelen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de rol van de politie cruciaal is bij de aanpak van geweld tegen kinderen en vrouwen waaronder ook uithuwelijking, achterlating en huwelijksdwang? Deelt u de mening dat een actieve houding van de politie in de aanpak van deze problematiek ook een preventieve werking kan hebben naar ouders, familie en omgeving?
Ja.
Bent u bereid de politie te trainen en te scholen over deze specifieke problematiek naar het voorbeeld van de aanpak eergerelateerd geweld?
De wijze waarop de politie deze zaak heeft opgepakt laat zien dat de problematiek serieus wordt genomen en dat de politie adequaat reageert. Deze zaak toont voorts aan dat in geval van zaken waarbij (mogelijk) sprake is van huwelijksdwang de eergerelateerd geweldspecialist van de politie betrokken wordt. Deze specialisten die als contactpersoon fungeren tussen korps en het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld hebben de opleiding eergerelateerd geweld gevolgd. Deze opleiding bevat ook informatie over het fenomeen van huwelijksdwang. Daarnaast kan de lokale driehoek bij complexe zaken een beroep doen op het Landelijk Expertisecentrum eergerelateerd geweld voor een verdere analyse.
Door hun directe link met het Landelijk Expertisecentrum Eergerelateerd Geweld kunnen zij, indien nodig, (snel) gebruikmaken van de brede expertise die daar aanwezig is. Ik zie dan ook geen toegevoegde waarde in een aparte training over deze specifieke problematiek.
Deelt u de mening dat het geval van dit meisje en de manier waarop de politie hiermee is omgegaan niet bijdraagt aan het vertrouwen van de slachtoffers van huwelijksdwang in het politieapparaat en dat andere meisjes ervan kan weerhouden om zich tegen uithuwelijking te verzetten? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. In tegendeel, ik ben van mening dat de wijze waarop de politie deze zaak heeft opgepakt getuigt van het feit dat zij de ernst van deze problematiek onderkent en hier adequaat naar handelt. Als onderbouwing hiervoor verwijs ik graag naar mijn beantwoording van bovenstaande vragen.
Deelt u de mening dat alles op alles moet worden gezet om dit meisje te achterhalen en haar alle hulp en begeleiding te bieden? Bent u bereid met het betrokken politiekorps contact op te nemen en deze zaak tot de bodem uit te zoeken?
De politie heeft de vrouw achterhaald, haar hulpverlening aangeboden en monitort de zaak (zie mijn beantwoording onder vraag 2,3 en 5).
Bent u bereid deze vragen in verband met de urgentie van deze zaak en de gevolgen hiervan voor het betrokken meisje zo spoedig mogelijk te beantwoorden?
Ja.
De gedwongen uithuwelijking van een Nederlands meisje in Somalië |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel over het Nederlandse meisje S. dat in Somalië gedwongen is uitgehuwelijkt aan haar oom en daar is achtergelaten?1
Wat vindt u van het verhaal van S.?
Herinnert u zich de eerdere Kamervragen over gedwongen uithuwelijking en achterlating van meisjes in landen van herkomst?2 Zo ja, wat is sindsdien door uw departement concreet ondernomen om meisjes die gedwongen worden uitgehuwelijkt en achtergelaten naar Nederland terug te halen?
Hoe kan het dat S. in de Nederlandse ambassade in Addis Abeba haar verhaal heeft gedaan en dat hiermee niets is gedaan en geen hulp aan haar is geboden?
Heeft u een beeld van de omvang van dit probleem? Kunt u aangeven hoeveel meisjes en vrouwen de afgelopen vijf jaar zich hebben gemeld bij de Nederlandse ambassades in Somalië, Pakistan en Afghanistan met hetzelfde verhaal als S.? Zo nee, bent u bereid hier een onderzoek naar te doen?
Deelt u de mening dat meisjes en vrouwen, die in landen van herkomst worden uitgehuwelijkt, achtergelaten of vastzitten vanwege huwelijksdwang, alle steun, hulp en advies verdienen evenals Nederlandse gevangenen in het buitenland? Zo nee, waarom niet?
Hoe beoordeelt u het feit dat S. wel met de hulp van Femmes For Freedom naar Nederland is teruggekomen, maar dat de Nederlandse autoriteiten hiertoe niet in staat zijn geweest?
Kent u Femmes For Freedom, de organisatie die zich inzet tegen praktijken die vrouwen en meisjes onderdrukken zoals huwelijksdwang en huwelijksgevangenschap?
Kent u het pleidooi van Femmes For Freedom om een taskforce in te stellen naar het voorbeeld van de «Forced Marriage Unit» in Engeland?
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over de Britse «Forced Marriage Unit» (FMU), die is ingesteld door de ministeries van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken aldaar voor het tegengaan van de verschijnselen huwelijksdwang en achterlating door middel van onder meer het terughalen van slachtoffers die in landen van herkomst zijn achtergelaten?3 Zo ja, waarop is uw aanname gebaseerd dat de structuur van de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG’s) voldoende mogelijkheden biedt om waar nodig hulp te bieden aan vrouwen die te maken hebben met de verschijnselen huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating van vrouwen en kinderen in landen van herkomst? Hoe verklaart u in verband met het voorgaande de vele indicaties die er zijn dat deze verschijnselen een reëel probleem vormen dat de Nederlandse samenleving in zijn geheel raakt?
Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief van 3 juli jongstleden uiteengezet is, gaat het bij de aanpak van huwelijksdwang, net als bij de brede aanpak van geweld in huiselijke kring, om een ketenaanpak van actieve preventie tot en met opsporing en sanctionering. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011 – 2012, 32 175, nr. 30 en nr. 35). Er zijn veel partijen betrokken. Zo spelen gemeenten een belangrijke rol bij de preventie van huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en achterlating. Vrouwen die in Nederland slachtoffer zijn of dreigen te worden van huwelijksdwang kunnen voor advies en hulp terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG’s) en in het buitenland in principe bij de Nederlandse ambassades. Het SHG geeft advies en kan het slachtoffer in contact brengen met de hulpverlening of, als het slachtoffer dat wil, met de politie. Er is een landelijk dekkend netwerk van SHG’s. De SHG’s werken onder andere samen met politie, het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd geweld (LEC), de vrouwenopvang en Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt, indien noodzakelijk in een concreet geval, eveneens samen met bovengenoemde instanties. Het kabinet werkt toe naar één frontoffice voor alle vormen van geweld in huiselijke kring, dus ook voor eergerelateerd geweld en huwelijksdwang (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 345, nr. 117) zodat voor iedereen (politie, professionals en omstanders) duidelijk is tot welke instantie men zich moet wenden.
Om slagvaardiger hulp te bieden bij gevallen van achterlating en huwelijksdwang maakt het kabinet op dit moment een analyse van de problematiek en welke oplossingen mogelijk zijn. Bij deze analyse worden ook de functies die de Britse Forced Marriage Unit vervult betrokken. Ook zal gekeken worden naar andere voorbeelden, zoals Noorwegen. In het voorjaar van 2013 zal uw Kamer over de uitkomsten van deze analyse worden geïnformeerd.
Bent u bereid om, naar Brits voorbeeld, in Nederland een «Forced Marriage Unit» in te stellen opdat vrouwen en kinderen die te maken krijgen met huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap adequaat kunnen worden geholpen onder regie van deze unit welke tevens kan fungeren als landelijk meldpunt? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel in dat verband verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht over de campagne tegen huwelijksdwang |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht over de campagne tegen huwelijksdwang?1
Ja, het bericht heeft betrekking op het plan van aanpak preventie huwelijksdwang dat de Minister voor Immigratie, Integratie en Asiel, mede namens de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport op 3 juli jongstleden aan uw Kamer heeft toegezonden (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 175, nr. 35).
Deelt u de mening dat een weigering van de man om het nodige te doen om een religieuze echtscheiding tot stand te brengen ernstige gevolgen kan hebben voor de verdere levensmogelijkheden van een vrouw? Zo ja, bent u ervan op de hoogte op welke wijze vrouwen die leven in huwelijkse gevangenschap in hun dagelijkse leven worden beperkt? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is bekend met de problematiek van vrouwen die in een situatie van «huwelijkse gevangenschap» verkeren, zoals mag blijken uit de uitvoerige reactie op een brief over dit onderwerp van de organisatie Femmes for Freedom die ik samen met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie uw Kamer desgevraagd stuurde (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 32 175, nr. 35).
Onder welke omstandigheden is er sprake van psychische druk waardoor niet meer gesproken kan worden van een vrije wil van beide echtgenoten om een (religieus) huwelijk in stand te houden? En wanneer levert deze psychische druk concreet een strafbaar feit op?
Het is niet goed mogelijk om in algemene zin uitspraken te doen over de omstandigheden waaronder sprake is van zodanige psychische druk dat niet meer kan worden gesproken van een vrije wil van beide echtgenoten om een (religieus) huwelijk in stand te houden. De redenen om een huwelijk in stand te houden kunnen voor iedere persoon verschillen en zullen mede afhangen van de zich voordoende omstandigheden. Het antwoord op de vraag wanneer het uitoefenen van psychische druk een strafbaar feit oplevert, zal afhangen van de concrete omstandigheden van het geval. Die omstandigheden bepalen ook welk strafbaar feit mogelijk is begaan. Primair zal gekeken moeten worden naar de wijze waarop de psychische druk wordt uitgeoefend. Indien de psychische druk bijvoorbeeld wordt uitgeoefend door het slachtoffer te bedreigen met de dood of met zware mishandeling, kan sprake zijn van het misdrijf bedreiging (artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht). Wanneer de psychische druk wordt uitgeoefend door bedreiging met geweld of door (bedreiging met) een andere feitelijkheid en ertoe leidt dat de ander wederrechtelijk wordt gedwongen iets te doen, niet te doen of te dulden, kan sprake zijn van het misdrijf dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht). Wanneer de psychische druk wordt uitgeoefend door het slachtoffer opzettelijk de vrijheid te benemen, zal sprake kunnen zijn van wederrechtelijke vrijheidsberoving (artikel 282 van het Wetboek van Strafrecht).
Hoe verklaart u dat, terwijl huwelijkse gevangenschap waarbij de betrokkene door geweld, bedreiging met geweld of door een andere feitelijkheid wederrechtelijk wordt gedwongen geen stappen te ondernemen om het huwelijk te beëindigen , reeds valt onder de huidige strafbaarstelling van (huwelijks)dwang (artikel 284 van het Wetboek van Strafrecht), nog geen persoon in Nederland is veroordeeld voor het verschijnsel?
Bij het Openbaar Ministerie zijn aangiftes in dit verband niet bekend. Zonder aangifte is het moeilijk een vervolging in te stellen, zeker wanneer ook andere informatie ontbreekt die als aanknopingspunt voor een opsporingsonderzoek kan dienen.
Welke consulaire bijstand wordt aan Nederlandse staatsburgers verleend in het buitenland in verband met juridische procedures?
De consulaire bijstand die aan Nederlandse staatsburgers in het buitenland kan worden verleend in verband met juridische procedures is, beperkt tot strafprocedures waarbij de Nederlandse onderdaan in het buitenland is gedetineerd. Consulaire bijstand in civielrechtelijke procedures is beperkt. Betrokkenen kunnen zich uiteraard wel te allen tijde via een advocaat in het buitenland laten bijstaan die toezicht op een eerlijke procesgang zal moeten houden.
Acht u de bijstand aan vrouwen, waarvan de echtgenoot weigert medewerking te verlenen aan de totstandkoming van de ontbinding van een religieus huwelijk in zowel het binnen- als buitenland, voldoende? Zo ja, waar bestaat deze bijstand uit? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om de bijstand voor genoemde vrouwen te vergroten?
Vrouwen in Nederland die in een dergelijke situatie verkeren kunnen voor hulp en advies (anoniem) terecht bij een Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG). Voor eenvoudige rechtsvragen kunnen zij zich wenden tot het Juridisch Loket voor gratis advies. Zoals in de eerdergenoemde schriftelijke reactie aan uw Kamer van 31 mei 2012 op de brief van Femmes for Freedom inzake huwelijkse gevangenschap is aangegeven, kunnen deze vrouwen zich tot de civiele rechter in Nederland wenden teneinde de medewerking van de echtgenoot te vorderen tot ontbinding van het religieuze huwelijk. Hierbij dient de bijstand van een advocaat te worden ingeroepen. Wanneer de vrouw over onvoldoende financiële middelen beschikt, kan in overeenstemming met de geldende regels een beroep op gefinancierde rechtsbijstand worden gedaan. Indien er een strafproces loopt, kunnen de slachtoffers bovendien kosteloos ondersteuning (in juridisch, praktisch, sociaal en psychologisch opzicht) krijgen van Slachtofferhulp Nederland. Hiermee is voldoende bijstand beschikbaar in Nederland.
Voor de ontbinding van een religieus huwelijk in het buitenland, zal veelal de inzet van een advocaat noodzakelijk zijn die bekend is met de rechtsgang in het desbetreffende land. Mocht een persoon aangeven te vrezen voor zijn of haar eigen veiligheid, dan kan zij zich in principe wenden tot een Nederlandse ambassade. De ambassade zal zo zorgvuldig mogelijk hulp bieden. Zo kan men in overleg met Nederlandse instanties onder andere opvang in Nederland regelen en/of op verzoek contacten leggen met door betrokkene aangewezen vertrouwenspersonen, maar er kan geen inmenging plaatsvinden in de rechtsgang.
Omdat de mogelijkheden tot interventie in het buitenland beperkt zijn, zal het kabinet, zoals aangegeven in de Kamerbrief van 3 juli jongstleden, vooral ook preventieve maatregelen treffen teneinde te voorkomen dat vrouwen in het buitenland in situaties van huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap of achterlating terecht komen met alle gevolgen van dien.
Bent u ervan op de hoogte dat Nederlandse vrouwen die leven in huwelijkse gevangenschap en een nieuwe relatie aangaan in islamitische landen groot gevaar lopen omdat ze volgens de religieuze rechtsorde overspel of bigamie plegen? Zo ja, op welke wijze ondersteunt de Nederlandse overheid deze vrouwen om hun te verlossen van de beperking van hun verdere levensmogelijkheden?
Zie antwoord vraag 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om te bewerkstelligen dat Nederlandse rechters een echtscheidingsbeschikking voldoende motiveren opdat een in Nederland tot stand gekomen huwelijksontbinding gemakkelijk in het buitenland erkend kan worden?
Ten aanzien van dit onderwerp geldt thans geen landelijke beleidslijn. De Raad voor de rechtspraak heeft mij evenwel laten weten dat familierechters zonder meer bereid zijn om de echtscheidingsbeschikking zo te motiveren dat erkenning van de huwelijksontbinding in het buitenland gemakkelijker wordt. Voor zover het gaat om echtscheiding waarbij Marokkaanse onderdanen zijn betrokken, kan daarbij gedacht worden aan het nadrukkelijk vermelden van de echtscheidingsgrond (duurzame ontwrichting) in de echtscheidingsbeschikking. Bij veel zo niet alle gerechten wordt de echtscheidingsgrond overigens reeds in de beschikkingen vermeld, al dan niet op verzoek van partijen. Ook kan aangedrongen worden op de vermelding dat er tussen partijen een verzoeningspoging heeft plaatsgevonden, hetgeen door de Marokkaanse wet wordt voorgeschreven. Voor de advocatuur is immers een rol weggelegd om namens partijen aan te geven dat een specifieke motivering – die afhangt van het land waar erkenning moet plaatsvinden – gewenst is.
Op welke wijze gaat u zorgen voor eenduidige landelijke registratie van de verschijnselen huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating van migrantenvrouwen en kinderen in landen van herkomst, opdat inzicht kan worden verkregen in de aard en omvang van deze grotendeels verborgen problematiek? Wanneer kan de Kamer een voorstel dienaangaande verwachten?
Bij huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating is vaak sprake van een verborgen problematiek, hetgeen waarneming en registratie belemmert. Bij huwelijksdwang en huwelijkse gevangenschap speelt bovendien dat de scheidslijn tussen dwang en sterke beïnvloeding moeilijk te trekken is.
Het kabinet laat in 2013 op basis van de beschikbare gegevens en signalen het voorkomen van huwelijksdwang zo goed mogelijk in beeld brengen. Dit geldt eveneens voor de gevallen van achterlating. Op basis van deze uitkomsten en de (on)mogelijkheden van onderzoeksmethoden zal bezien worden of en welke aanpak c.q. registratie voor de komende jaren gehanteerd zal worden om zicht te hebben op de genoemde problematiek.
Herinnert u zich uw antwoorden op de Kamervragen over de Britse «Forced Marriage Unit» (FMU) , die is ingesteld door de ministeries van Binnenlandse en Buitenlandse Zaken aldaar, voor het tegengaan van de verschijnselen huwelijksdwang en achterlating door middel van onder meer het terughalen van slachtoffers die in landen van herkomst zijn achtergelaten?2 Zo ja, waarop is uw aanname dat de structuur van de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG’s) die wij in Nederland kennen voldoende mogelijkheden biedt om waar nodig hulp te bieden aan vrouwen die te maken hebben met de verschijnselen huwelijksdwang, huwelijkse gevangenschap en achterlating van vrouwen en kinderen in landen van herkomst gebaseerd? Hoe verklaart u in verband met het voorgaande de vele indicaties die er zijn dat deze verschijnselen een reëel probleem vormen dat de Nederlandse samenleving in zijn geheel raakt?
Zoals in de eerder genoemde Kamerbrief van 3 juli jongstleden uiteengezet is, gaat het bij de aanpak van huwelijksdwang, net als bij de brede aanpak van geweld in huiselijke kring, om een ketenaanpak van actieve preventie tot en met opsporing en sanctionering. Daarbij wordt zoveel mogelijk aangesloten bij bestaande structuren (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011 – 2012, 32 175, nr. 30 en nr. 35). Er zijn veel partijen betrokken. Zo spelen gemeenten een belangrijke rol bij de preventie van huwelijksdwang, eergerelateerd geweld en achterlating. Vrouwen die in Nederland slachtoffer zijn of dreigen te worden van huwelijksdwang kunnen voor advies en hulp terecht bij het Steunpunt Huiselijk Geweld (SHG’s) en in het buitenland in principe bij de Nederlandse ambassades. Het SHG geeft advies en kan het slachtoffer in contact brengen met de hulpverlening of, als het slachtoffer dat wil, met de politie. Er is een landelijk dekkend netwerk van SHG’s. De SHG’s werken onder andere samen met politie, het Landelijk Expertise Centrum Eergerelateerd geweld (LEC), de vrouwenopvang en Advies- en Meldpunten Kindermishandeling. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken werkt, indien noodzakelijk in een concreet geval, eveneens samen met bovengenoemde instanties. Het kabinet werkt toe naar één frontoffice voor alle vormen van geweld in huiselijke kring, dus ook voor eergerelateerd geweld en huwelijksdwang (Kamerstukken II, vergaderjaar 2011–2012, 28 345, nr. 117) zodat voor iedereen (politie, professionals en omstanders) duidelijk is tot welke instantie men zich moet wenden.
Om slagvaardiger hulp te bieden bij gevallen van achterlating en huwelijksdwang maakt het kabinet op dit moment een analyse van de problematiek en welke oplossingen mogelijk zijn. Bij deze analyse worden ook de functies die de Britse Forced Marriage Unit vervult betrokken. Ook zal gekeken worden naar andere voorbeelden, zoals Noorwegen. In het voorjaar van 2013 zal uw Kamer over de uitkomsten van deze analyse worden geïnformeerd.
Bent u bereid om naar Brits voorbeeld in Nederland een «Forced Marriage Unit» in te stellen opdat vrouwen en kinderen die te maken krijgen met huwelijksdwang, achterlating en huwelijkse gevangenschap adequaat kunnen worden geholpen onder regie van deze unit welke tevens kan fungeren als landelijk meldpunt? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel in dat verband verwachten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Leeftijdsgrens voor esthetische ingrepen |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de discussie over leeftijdsgrenzen voor borstvergroting of andere esthetische ingrepen?1
Ja. Ik ga in mijn verdere antwoorden uitsluitend in op ingrepen zonder medische indicatie.
Wat vindt u van de uitspraak van Diana Gabriëls, directeur van een kliniek voor plastische chirurgie, die pleit voor ingrepen bij minderjarigen: «Het zijn vaak mooie meisjes, maar zíj zijn niet blij met iets aan zichzelf en daar gaat het om. Met een kleine correctie staan ze krachtiger in het leven»?
Deze uitspraak komt rekening van mevrouw Gabriëls en zij is in elk geval strijdig met de richtlijnen voor plastisch chirurgen, zie ook het antwoord op de vragen 4 en 5.
Is het waar dat uit onderzoeken blijkt dat een op de tien Nederlandse jongeren plastische chirurgie overweegt? Zo ja, vindt u dit verontrustend?
Ik kan deze onderzoeksgegevens niet bevestigen. Het is bekend dat jongeren tijdens de adolescentieperiode zoeken naar hun identiteit. De bevindingen kunnen daarmee in lijn zijn. Het feit dat 10% van de jongeren de vraag beantwoord een correctie te overwegen wil nog niet zeggen dat zij hiertoe zullen overgaan. Er is een groot verschil tussen iets overwegen indien er naar gevraagd wordt en daadwerkelijk de stap naar een kliniek maken.
Hoeveel jongeren onder de 18 jaar ondergaan met toestemming van de ouders een plastisch chirurgische ingreep uit esthetische overwegingen? Is bekend in hoeveel gevallen er uitzonderingen worden gemaakt op de richtlijnen van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) vanwege medische noodzaak? Is er enige controle op de toepassing van het begrip «medische noodzaak»?
Het antwoord op beide vragen is mij niet bekend. Ook de NVPC heeft aangegeven niet over deze gegevens te beschikken. Voor zover het om esthetische behandelingen van plastisch chirurgen gaat, moet het dan inderdaad gaan om uitzonderingssituaties. Plastisch chirurgische correctie van afstaande oren is een voorbeeld van een ingreep die onder de leeftijd van 18 jaar plaatsvindt. De leidraad van de NVPC2 benoemt deze uitzondering als zodanig, zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u garanderen dat de kliniek van Diana Gabriels zich aan de richtlijnen van de NVPC houdt? Zo nee, welke mogelijkheden heeft u om dit te controleren en in te grijpen?
In de Leidraad plastische chirurgie en esthetische behandelingen in particuliere klinieken2 van de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC) staat expliciet dat alleen jongeren ouder dan 18 jaar in aanmerking komen voor cosmetische ingrepen. Alle leden van de NVPC dienen zich te houden aan deze richtlijnen van de vereniging. Ook de Nederlandse Vereniging Cosmetische Geneeskunde (NVCG) stelt duidelijk dat haar leden zich conformeren aan het standpunt van de NVPC.
In uitzonderlijke situaties, namelijk wanneer de lichamelijke en psychische gevolgen van het kind dermate groot zijn, kan hiervan worden afgeweken. Dat is niet het geval in de situaties waarover mevrouw Daniëls spreekt.
Plastisch chirurgen in alle Nederlandse klinieken zijn gebonden aan dit standpunt van hun beroepsgroep. In het toezicht op de verleende zorg kan het naleven van richtlijnen van de beroepsgroepen een belangrijke rol vervullen. Als zorgverleners niet conform deze richtlijnen handelen, kan dit aanleiding vormen voor interventie door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ).
De standpuntbepaling van de NVPC gaat overigens verder dan het stellen van een leeftijdsgrens voor cosmetische ingrepen alleen. De NVPC distantieert zich ook van (groeps)aanbiedingen tegen een gereduceerd tarief waarbij onvoldoende bedenktijd wordt gegeven.
Herinnert u zich uw pleidooi in april voor het verhogen van de minimumleeftijd voor cosmetische ingrepen die niet medisch noodzakelijk zijn? Deelt u de mening dat de minimumleeftijd voor cosmetische ingrepen verhoogd moet worden naar 18 jaar, en dat dit wettelijk moet worden geregeld? Zo nee, waarom niet?
Ja dat herinner ik mij.
Op dit moment kent de Wet op de Geneeskundige behandelovereenkomst (WGBO) aan 16- en 17 jarigen een rechtspositie toe die hen in staat stelt geheel zelfstandig een geneeskundige behandelingsovereenkomst aan te gaan en ook zelf de patiëntenrechten van de WGBO uit te oefenen. Geen toestemming van ouders of voogd is vereist. Alleen bij wilsonbekwaamheid worden zij vertegenwoordigd door hun ouders of voogd.
Voor de 12- tot 16 jarigen geldt dat voor geneeskundige behandeling in beginsel dubbele toestemming vereist is, van zowel de minderjarigen zelf als van hun ouders of voogd als deze minderjarigen volgens de hulpverlener wilsbekwaam zijn. Zo niet, dan worden zij vertegenwoordigd door hun ouders of voogd.
Het is duidelijk dat de WGBO in beginsel dus ruimte biedt voor het uitvoeren van esthetische ingrepen onder de 18 jaar, maar deze ruimte wordt voor plastisch chirurgen in de praktijk ongedaan gemaakt door de richtlijnen die deze beroepsgroep voor zichzelf geformuleerd heeft. Ik onderzoek momenteel de schoonheidsbranche om eventueel bestaande hiaten te dichten. Ik zal de leeftijdsgrens daarbij betrekken.
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat slachtoffers van seksueel misbruik, die als kind onder verantwoordelijkheid van de overheid in tehuizen of pleeggezinnen zijn geplaatst, tussen wal en schip dreigen te vallen.
Indien geduid wordt op de berichtgeving in Trouw van 12 juli 2012, ja.
Is het waar dat er nog steeds geen definitief besluit is genomen over de instelling van een meldpunt voor seksueel misbruik? Zo ja, waar ligt dat aan?
Een meldpunt voor alle slachtoffers van seksueel misbruik zal vanaf 1 oktober 2012 gerealiseerd zijn via een landelijk telefoonnummer bij Slachtofferhulp Nederland. Ook de slachtoffers uit de domeinen van de commissies Deetman en Samson kunnen bij dit meldpunt terecht. Hierbij wordt aangesloten op de bestaande meldpunten, de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling en de Steunpunten Huiselijk Geweld, alsmede de Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Inspectie Jeugdzorg. Door dit netwerk wordt bestaande inzet en expertise benut. Dit vergt uiteraard een goede samenwerking door genoemde betrokken partijen. Met deze partijen worden momenteel afspraken gemaakt over een goede doorgeleiding van slachtoffers.
Het telefoonnummer bij Slachtofferhulp Nederland biedt slachtoffers de mogelijkheid om hun verhaal te vertellen en professioneel advies te krijgen over vervolgstappen.
Deelt u de mening dat de inspanningen voor een nieuw meldpunt allemaal rijkelijk laat zijn, nu een nieuw meldpunt niet zomaar van de ene op de andere dag geregeld is?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u garanderen dat een breed meldpunt seksueel misbruik op 8 oktober 2012, de dag dat de commissie-Samson haar conclusies en aanbevelingen presenteert, tot stand zal zijn gebracht? Zo ja, welke kernactiviteiten zullen door het door u beoogde brede meldpunt seksueel misbruik uitgevoerd worden? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een meldpunt seksueel misbruik in een grote behoefte zal voorzien, nu inmiddels 800 mensen zich bij de huidige onderzoekscommissie hebben gemeld en dit aantal het topje van de ijsberg moet zijn? Zo ja, hoe gaat u waarborgen dat slachtoffers die zich nog niet hebben gemeld, maar daar in een later stadium behoefte aan krijgen, zich alsnog kunnen melden? Zo nee, waarom niet?
Is het waar dat veel van de jongeren die slachtoffer werden van seksueel misbruik in de jeugdzorg zelfs niet anoniem durven te melden wie de dader was? Zo ja, hoe gaat u deze jongeren ondersteunen in het proces om alsnog helder te krijgen wie verantwoordelijk was voor het leed dat deze kinderen tijdens hun jeugd is aangedaan?
Ik loop niet op de uitkomsten van het onderzoek door de commissie Samson vooruit met uitspraken. Publicatie van het eindrapport is voorzien op 8 oktober. Daarna zullen de minister van Veiligheid en Justitie en ik onze reactie hierop uw Kamer doen toekomen. Naar aanleiding van mijn periodieke overleg met de commissie tref ik wel steeds voorzieningen om kinderen die nu betere signalering en hulp nodig hebben te helpen.
Mensen die in het verleden slachtoffer zijn geworden en die zich tot nu toe niet hebben kunnen of willen melden kunnen nu terecht bij de commissie Samson. Vanaf 1 oktober kunnen zij terecht bij het hierboven geschetste telefoonnummer bij Slachtofferhulp Nederland en zullen vanuit dat contact desgewenst worden begeleid richting hulpverlening en andere trajecten.
Regionale verschillen in moedersterfte in Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat er regionale verschillen bestaan in maternale sterfte (moedersterfte)?1
Ja.
Wat is uw mening over het feit dat de maternale sterfte in Zeeland, Rotterdam en den Haag significant veel hoger is dan in de rest van Nederland?
Over de periode 1993–2008 was de gemiddelde Nederlandse moedersterfte volgens genoemd onderzoek 10,8 per 100 000 geboortes (De Graaf et al, 2012) of wel gemiddeld 21 gevallen per jaar over heel Nederland. De getallen varieerden binnen Nederland van 6.2 per 100 000 in Noord Brabant tot 16.3 per 100 000 in Zeeland. Deze variatie kan mogelijk verklaard worden doordat de prevalentie van hypertensie het hoogst is in Zeeland. Ook hebben de inwoners van deze provincie gemiddeld een lagere sociaaleconomische status en een minder gezonde leefstijl. De maternale sterfte in de vier grote steden varieerde in dat onderzoek tussen 9.3 in Amsterdam en 21.0 in Rotterdam. Deze bevindingen komen overeen met de al bekende algemene gezondheidsverschillen tussen de grootste steden en de rest van Nederland, en zijn ook conform de internationale en nationale patronen van perinatale sterfte.
Wat is uw mening over het feit dat pre-eclampsie en hypertensie gerelateerde moedersterfte bij vrouwen in Vogelaarwijken en bij niet westerse vrouwen significant vaker voorkomen? Onderschrijft u de conclusie van de onderzoekers dat de aanwezigheid van een opeenstapeling van heterogene risicofactoren hiervan de oorzaak is?
Uit het genoemde onderzoek naar moedersterfte in Nederland kwam naar voren dat vrouwen van niet-westers allochtone herkomst een verhoogd risico lopen, evenals oudere moeders en moeders in achterstandswijken. Daarbij is pre-eclampsie (in de volksmond: zwangerschapsvergiftiging) de belangrijkste factor achter het optreden van moedersterfte. Eerder internationaal vergelijkend onderzoek (periode 1983–1992) suggereerde dat in Nederland pre-eclampsie relatief veel voorkwam als oorzaak van moedersterfte (Rossi & Mullin, 2012).
Er is al enige tijd een Auditcommissie Maternale Sterfte. De Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) installeerde in 1981 de Commissie Maternale Sterfte met de opdracht gevallen van moedersterfte te analyseren naar analogie van de Confidential Enquiries into Maternal Death in het Verenigd Koninkrijk. Dit heeft geresulteerd in een periodieke rapportage van de maternale sterfte in Nederland door deze commissie van de NVOG. Deze commissie heeft de taak om van ieder geval van maternale sterfte in Nederland de geleverde zorg te beoordelen, en in een belangrijk deel van de casus was suboptimale zorg aanwijsbaar. In 2010 is de naam van de Commissie Maternale Sterfte gewijzigd in «Auditcommissie Maternale Sterfte» (AMS).2
In het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte wordt ruim aandacht besteed aan de in deze audits gevonden oorzaken van maternale (en perinatale) sterfte, waarbij sociaal economische gezondheidsverschillen als aandachtspunt worden genoemd. De maatregelen die in dit Stuurgroep advies worden voorgesteld, en waarvan ik ook een groot deel heb overgenomen (zie mijn voortgangsbrief zwangerschap en geboorte van 3 juli 2012, CZ 3119749), zullen een bijdrage leveren aan het terugdringen van de maternale (en perinatale) sterfte. Bijvoorbeeld in het programma Healthy pregnany 4 all wordt gewerkt aan een lokale aanpak, die past bij het specifieke karakter van wijken, waaronder achterstandswijken.
Deelt u de mening dat de lagere sociaal economische status van deze vrouwen en het feit dat er een taalachterstand is in belangrijke mate bijdragen aan het vaker voorkomen van maternale en perinatale sterfte? Zo ja, welke gerichte maatregelen zijn mogelijk om deze verschillen te verkleinen en welke van deze maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 3.
Welke gerichte maatregelen zijn mogelijk om de hoge maternale sterfte in Zeeland terug te dringen? Welke van deze maatregelen gaat u nemen?
Voor het antwoord op vraag 5 tot en met 9 zie mijn antwoord op de vragen 3 en 4.
Welke gerichte maatregelen zijn mogelijk om de hoge maternale sterfte bij vrouwen van niet-westerse afkomst en vrouwen ouder dan 35 jaar terug te dringen? Welke van deze maatregelen gaat u nemen?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van voorlichting en ondersteuningsprogramma» s voor vrouwen met een taalbarrière, bij voorkeur in hun eigen taal? Zo ja, welke en zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze wordt in Nederland aandacht geschonken aan maternale sterfte en met name het terugdringen van regionale verschillen in maternale sterfte?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid de Kamer vóór de behandeling van de begroting voor 2013 een plan van aanpak te zenden met mogelijke strategiën ter verlaging van de Nederlandse moedersterfte en het verminderen van de grote regionale verschillen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Verloskundige zorg in Meppel en omstreken |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Verloskundige Kring Meppel en omstreken stopt met verder overleg met de Raden van Bestuur van Noorderboog en de Isalaklinieken over de toekomst van de afdeling acute verloskunde in Meppel ?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat de reden dat de verloskundigen niet langer overleggen is, dat een bestuurder van Noorderboog bij RTV Drenthe, tegen de afspraken in, heeft benadrukt dat sluiting van acute verloskunde onvermijdelijk is, terwijl het overleg hierover nog gaande is? Wat vindt u van deze uitlatingen? Vindt u dat dit soort uitlatingen passen bij goed bestuur?
Het bestuur van de Noorderboog heeft laten weten dat de betreffende bestuurder zich in een interview op enig moment heeft uitgesproken over verloskunde. De betreffende bestuurder heeft gesproken over de oude situatie voordat diverse interventies hebben plaatsgevonden. Deze interventies van de Commissaris van de Koningin de heer Tichelaar, de burgemeester van Meppel en het College Perinatale Zorg hebben geleid tot gesprekken onder leiding van Professor Dr. G. Blijham. De verloskundigen hebben de derde sessie van deze verkenning afgezegd in verband met de uitspraken van de betreffende bestuurder, zij hebben echter nog wel de kans om te reageren op het rapport van de heer Blijham. Het bestuur geeft aan het eindrapport van de heer Blijham mee te wegen in hun komende besluitvorming. Het bestuur wijst er op dat de bereikbaarheid van de acute verloskundige zorg binnen 45 minuten in de regio niet mag verslechteren ten opzichte van de huidige situatie en dat de samenwerking met de verloskundigen in de regio goed georganiseerd moet zijn.
Kunt u zich de reactie van de verloskundigen voorstellen?
Ik vind het jammer. Uiteindelijk bereik je meer met praten dan met wegblijven. Niemand is gebaat bij het stilleggen van de gesprekken over de inrichting van de geboortezorg in de regio Meppel.
Wat is de afspraak met de Commissaris van de Koningin van Drenthe waard dat door alle partijen in de verloskundige keten opnieuw zou worden overlegd over mogelijke alternatieven en consequenties van de voorgenomen sluiting en dat daarmee het eerder genomen besluit om acute verloskunde in Meppel per 1 juli a.s. te sluiten voorlopig van tafel was?
Het bestuur van de Noorderboog geeft aan, zoals afgesproken met de heer Tichelaar, het rapport van de heer Blijham, gebaseerd op gesprekken met alle partijen, serieus mee te wegen. Ik verwacht dat, zoals afgesproken tussen alle partijen, op 1 november 2012 de contouren van het zorglandschap en de inrichting van de keten van geboortezorg in de regio Meppel bekend zal zijn.
Deelt u de mening dat verder overleg over mogelijke alternatieven en consequenties van de voorgenomen sluiting nog zin heeft als de bestuurder van de Noorderboog al publiekelijk aangeeft dat de beslissing eigenlijk al is genomen? In hoeverre is er sprake van dat alleen voor de vorm opnieuw is overlegd?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Kan geconcludeerd worden dat het besluit tot sluiting van de acute verloskunde in Meppel nu definitief is genomen, zonder dat met alle betrokkenen naar de alternatieven en de meest optimale organisatie is gekeken? Zo ja, wat is uw mening over de gang van zaken?
Zie mijn antwoord op vraag 2. Door middel van interventies van de Commissaris van de Koningin de heer Tichelaar, burgemeester van Meppel en het College Perinatale Zorg zijn de partijen de afgelopen periode weer om de tafel gebracht en heeft er een verkenning plaats gevonden naar de knel- en aanknopingspunten voor samenwerking in de keten van geboortezorg in de regio Meppel. Ik verwacht dat, zoals afgesproken in deze overleggen tussen alle partijen, op 1 november 2012 de contouren van het zorglandschap en de inrichting van de keten van geboortezorg in de regio Meppel bekend zijn.
Welke rol heeft het College Perinatale Zorg (CPZ) precies gespeeld ten aanzien van het overleg over verloskundige zorg in de regio Meppel? Welke rol zou het CPZ in dergelijke situaties naar uw mening kunnen c.q. moeten spelen?
Het CPZ heeft een faciliterende rol gespeeld om alle partijen te horen en aan tafel te brengen. Mijns inziens heeft het CPZ de rol gespeeld die zij zou moeten spelen in een zaak zoals deze.
Jordaanse wetgeving die toestaat dat een verkrachter met zijn slachtoffer mag trouwen |
|
Khadija Arib (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Rape-law triggers fury in Jordan»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het toepassen van het omstreden artikel 308 uit het Jordaanse Wetboek van Strafrecht (ook wel de «Rape Law» genoemd) in strijd is met tal van internationaalrechtelijke verdragen waar Jordanië zich aan heeft gecommitteerd?
Met artikel 308 kunnen rechten van vrouwen geschonden worden.
Deelt u de mening dat ondanks het gegeven dat dit een interne aangelegenheid is internationale druk noodzakelijk is om in de toekomst te voorkomen dat jonge meisjes deze onbegrijpelijke en verwerpelijke toepassing van het recht wordt opgelegd? Indien nee, waarom niet? Indien ja, op welke wijze gaat u actie ondernemen om dit onderwerp aan de kaak te stellen bij de Jordaanse autoriteiten?
Ja, gezien de aard van deze problematiek is internationale druk belangrijk.
Zie ook het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid, gezien het gegeven dat dit geen op zichzelf staand incident is, de Jordaanse autoriteiten rechtstreeks en/of in EU verband aan te spreken op de toepassing van het omstreden artikel 308? Indien nee, waarom niet? Indien ja, hoe gaat u dat doen?
Dergelijke problematiek wordt aan de orde gesteld tijdens de periodieke bilaterale Nederland-Jordaanse consultaties. De kwestie heeft geleid tot uiteenlopende protesten van Jordaanse vrouwen- en mensenrechtenorganisaties alsook individuele activisten aldaar, waarbij de Jordaanse regering werd opgeroepen de wetgeving te herzien c.q. af te schaffen. Ik zal deze problematiek in EU verband aan de orde stellen; het Subcomité Mensenrechten in het kader van het EU Associatieakkoord met Jordanië en de relevante EU-raadswerkgroepen bieden daartoe mogelijkheden.
De eigen bijdrage voor bevallen in het ziekenhuis of geboortecentrum |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de oproep van de Koninklijke Nederlandse Organisatie van verloskundigen (KNOV) dat ook een bevalling in het ziekenhuis zonder medische indicatie volledig vergoed moet worden? Wat is uw mening?
Recentelijk heeft de NZa mij geadviseerd om te onderzoeken of de prikkels die de eigen bijdrage voor de kraamzorg en gebruik van de verloskamer en infrastructuur van het ziekenhuis bij poliklinische bevallingen en bevallingen in geboortecentra opleveren, zoals overbehandeling en hogere kosten, geneutraliseerd kunnen worden. Bijvoorbeeld door te werken met een gedifferentieerde eigen bijdrage of de eigen bijdrage evenredig bij de verschillende bevallingslocaties te verdelen. De NZa adviseert tevens om de samenhang met het wettelijk verplicht eigen risico, welke in het geval van een bevalling met medische indicatie betaald dient te worden, bij dit onderzoek te betrekken. Gezien mijn demissionaire status zal ik de opvolging van dit advies aan mijn opvolger overlaten.
Is er sprake van een toename van het aantal vrouwen dat voor een ruggeprik kiest? Kunt u aangeven hoe het aantal bevallingen met ruggeprik zich in de laatste jaren heeft ontwikkeld?
In 2008 is door de gezamenlijke beroepsgroepen (NVOG, KNOV, NvA) een nieuwe richtlijn pijnbestrijding tijdens de bevalling geschreven. In die richtlijn is epidurale pijnbestrijding gekwalificeerd als een effectieve en veilige vorm van pijnbestrijding. Deze richtlijn heeft in de ziekenhuizen geleid tot verhoogde beschikbaarheid. Hiermee hebben de ziekenhuizen tegemoet proberen te komen aan vraag van de bevallende vrouw.
Uit de gegevens van de St. Perinatale Registratie Nederland (PRN, 2009) blijkt dat van alle vrouwen die spontaan bevielen, er in 10,23% van de gevallen epidurale analgesie (ruggenprik) is gegeven. In 1,77% van de bevallingen met een start in de eerste lijn vindt er om reden van pijnstilling overdracht naar de tweedelijn plaats. Er is de afgelopen 10 jaar een stijging van het aantal ruggenprikken te zien van 3,22% in 2000 naar 10,23% in 2009, zowel bij bevallingen die in de eerste lijn starten als bij bevallingen die in de tweede lijn starten.
Denkt u dat vrouwen voor een ruggeprik kiezen omdat zij dan een medische indicatie krijgen en geen eigen bijdrage hoeven te betalen voor de bevalling in het ziekenhuis? Zijn er cijfers bekend over het aantal vrouwen dat vanwege financiële overwegingen voor een ruggeprik kiest?
Er is op dit moment geen onderzoek bekend waaruit dit blijkt. Ik kan hier dan ook geen uitspraken over doen.
Deelt u de mening dat het feit dat een bevalling in het ziekenhuis zonder medische indicatie een eigen bijdrage betekent, een rol kan spelen in de keuze voor een thuisbevalling? Vindt u het juist dat de eigen bijdrage bij de keuze voor de plaats van de bevalling meespeelt?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u voorts de mening dat alle vrouwen de mogelijkheid moeten hebben om zelf te kiezen waar zij willen bevallen?
Uitgangspunt is dat vrouwen een eigen keuze kunnen maken in de locatie van de bevalling. Hiervoor geldt uiteraard wel de begrenzing van de richtlijnen van de beroepsgroepen die aangeven of het veilig is om op een bepaalde locatie te bevallen.
Deelt u bovendien de mening dat financiële overwegingen geen rol mogen spelen in de keuze voor de plaats waar een vrouw wil bevallen en geen rol mogen spelen in de keuze voor het al dan niet toepassen van een ruggeprik? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 1.
Welke mogelijkheden zijn er om ervoor te zorgen dat er geen financiële verschillen zijn tussen bevallen thuis of in het ziekenhuis en bevallen in het ziekenhuis met of zonder ruggeprik? Welke financiële gevolgen zijn hieraan verbonden? Welke van deze mogelijkheden zou u willen invoeren?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat de babysterfte in de Bijlmer de hoogste is van Nederland |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de babysterfte in de Bijlmer de hoogste is van Nederland?1 Herinnert u zich eerdere vragen over de hogere babysterfte in drie Amsterdamse stadsdelen2?
Ik ben bekend met het artikel over het onderzoek van de heer Makdoembaks. In dit artikel, waarin het boek van de heer Makdoembaks wordt aangehaald, staat dat de babysterftecijfers in de Bijlmer de afgelopen decennia veel te hoog zijn. In deze wijk komen dan ook veel sociale en medische risicofactoren samen. Dat plaatst de zorg in deze specifieke wijk voor een enorme uitdaging. In het advies van de stuurgroep zwangerschap en geboorte zijn deze risicofactoren specifiek aan de orde geweest. Ik ben overigens blij dat de cijfers over de afgelopen jaren een daling in de babysterfte, ook in deze wijk, laten zien. Dit neemt niet weg dat er nog steeds hard gewerkt moet worden aan het verlagen van babysterfte, landelijk en op wijkniveau. Er is nog steeds winst te behalen.
Is het waar dat vermijdbare babysterfte onder de bewoners van de Bijlmer wordt veroorzaakt doordat de zorg in Amsterdamse ziekenhuizen onder de maat is? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe verklaart u dat het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost de hoogste babysterfte van Nederland kent?
Ook uit eerder onderzoek, op basis van de Perinatale Registratie Nederland, is bekend dat de babysterfte in het stadsdeel Zuidoost het hoogste van Amsterdam is en dat dit voornamelijk ligt in de sociale en medische risicofactoren. De IGZ heeft geen signalen ontvangen waaruit blijkt dat daarbovenop de kwaliteit van de zorgverlening in de Amsterdamse ziekenhuizen minder zou zijn dan elders in het land. Het veld werkt erg hard op dit moment aan het opvolgen van de adviezen van de stuurgroep zwangerschap en geboorte. Daarbij zijn al belangrijke stappen gezet. De heer Makdoembaks stelt dat artsen niet leren van hun fouten. In het geval van perinatale sterfte is dit zeker wel het geval. Ook de Amsterdams ziekenhuizen voeren de Perinatale Audit uit, waarin alle sterfte gevallen na 37 weken zwangerschap worden geaudit. De uitkomsten van deze audit leveren concrete verbeterpunten op voor de praktijk en worden lokaal ingevoerd.
Hoe beoordeelt u de analyse dat diverse sociale en medische factoren, zoals tienerabortussen vaak in combinatie met een chlamydia-infectie in het verleden, plus inadequate zorg en begeleiding tijdens de zwangerschap en geboorte, bijdragen aan de hoge babysterfte onder vrouwen uit Suriname, de Nederlandse Antillen en Ghana? In hoeverre wordt er op dit moment aandacht aan deze specifieke problematiek geschonken?
De heer Makdoembaks geeft zeer relevante aanbevelingen. Zowel de ABCD studie in Amsterdam als diverse studies in Rotterdam hebben al eerder soortgelijke aanbevelingen opgeleverd. Deze aanbevelingen zijn meegenomen in de adviezen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Het College Perinatale Zorg (CPZ) stimuleert de implementatie van deze adviezen.
De heer Makdoembaks geeft aanbevelingen over risicoselectie die beter kan. Ik ondersteun en financier een project van het Erasmus MC: Healthy Pregnancy 4 All. Dit project, dat van start is gegaan in 14 steden waar de sterfte hoog is, bevat een nieuwe aanpak van de risicoselectie. Ook geeft de heer Makdoembaks aanbevelingen over de samenwerking. Alle regio’s in Nederland zijn zich hier bewust van en hieraan wordt gewerkt in de Verloskundige Samenwerkingsverbanden. Het College Perinatale Zorg ondersteunt en adviseert de regio’s en geeft hen handvaten om de samenwerking te verbeteren.
Deelt u de mening dat voor deze groepen vrouwen selectieve preventiemaatregelen ten aanzien van preconceptiezorg geïntensiveerd dienen te worden? Zo ja, voor welke andere groepen vrouwen zou dit ook moeten gebeuren? Zo nee, waarom niet?
Deze ontwikkelingen stemmen mij zeer positief en geven mij het vertrouwen dat de afname in de babysterfte de komende jaren verder kan worden doorgezet. Ook in wijken zoals Amsterdam Zuidoost.
Bent u bereid specifieke maatregelen te treffen, teneinde het hoge aantal sterftegevallen rond de geboorte in het Amsterdamse stadsdeel Zuidoost te doen afnemen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zoals uit mijn antwoorden op voorgaande vragen blijkt neem ik mijns inziens voldoende specifieke maatregelen om de babysterfte te doen afnemen, ook in Amsterdam Zuidoost.
Welke zes gemeenten doen mee aan de proef die in 2011 is gestart voor de aanpak van babysterfte met behulp van lokale overheden? Kunnen er al conclusies en lessen worden getrokken uit genoemde proef? Zo ja, welke? Zo nee, binnen welke termijn wordt de Kamer geïnformeerd over de uitkomsten van de proef?
Zoals reeds aangegeven nemen 14 gemeenten deel aan het project Healthy Pregnancy 4 All van het Erasmus MC. Dit aantal is beduidend groter dan eerst voorzien. Op basis van een analyse van de perinatale sterfte en morbiditeit gegevens hebben de onderzoekers overleg gevoerd met de colleges van B&W van diverse gemeenten over de mogelijke deelname en randvoorwaarden in de proef. De colleges van deze gemeenten achten de «sense of urgency» van de hogere lokale perinatale sterfte/morbiditeit dermate hoog dat zij allen deel wensen te nemen aan het project. In het project participeren de gemeenten Amsterdam, Almere, Appingendam, Delfzijl, Den Haag, Enschede, Groningen, Heerlen, Menterwolde, Nijmegen, Pekela, Schiedam, Tilburg en Utrecht.
Gezien de fase van het project van het Erasmus MC is het op dit moment te vroeg om reeds conclusies en lessen te kunnen trekken.
Enerzijds omdat in de gemeenten de zorgpaden netwerken, die verbonden zijn aan de risicoselectie en de andere wijze van preconceptiezorg, opgericht en uitgebouwd worden. In deze netwerken wordt de verbinding tussen de curatieve zorg en de preventieve activiteiten van de gemeenten gelegd. Daar waar mogelijk, wordt aangesloten bij reeds bestaande lokale samenwerkingsvormen van professionals. Gezien het groter aantal deelnemende gemeenten vraagt het organiseren van de verbinding meer tijd dan eerder binnen het project is voorzien.
Anderzijds omdat de eerste perinatale sterfte- en morbiditeitsgegevens pas aan het einde van het project in 2014 beschikbaar zullen komen. Deze cijfers worden verkregen via de Perinatale Registratie Nederland. Deze gegevens komen altijd met enige vertraging beschikbaar, vanwege de bewerking die PRN op de individuele gegevens dient toe te passen.
Wel verwacht ik de Kamer begin volgend jaar te kunnen informeren de voortgang van procesmatige aspecten van het project
Welke rol speelt of zou het College Perinatale Zorg (CPZ) kunnen spelen ten aanzien van deze problematiek in genoemde regio? Welke acties gaat het CPZ nu ondernemen?
Om te bevorderen dat de aanbevelingen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte in praktijk worden gebracht is het College Perinatale Zorg (CPZ) opgericht, waarin de diverse beroepsgroepen zijn vertegenwoordigd. Het college is nu druk bezig om te bevorderen dat de kwaliteit van de geboortezorg in iedere regio in Nederland toeneemt. Binnen het CPZ werken diverse commissies waaronder de commissie voorlichting en preconceptiezorg. Ik heb gevraagd aan het CPZ of zij bekend zijn met het boek van de heer Nizaar Makdoembaks en dat is het geval. Ik heb het CPZ gevraagd om specifiek aandacht te hebben voor de specifieke situatie in de regio Amsterdam. Het CPZ heeft hiervoor contact opgenomen met de betrokken verzekeraar.
Het risico dat er binnen vrijwillersorganisaties en sportclubs ontucht met kinderen kan worden gepleegd |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht ««Foute» jeugdtrainer blijft uit beeld»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het bijzonder zorgwekkend is dat het nog steeds mogelijk blijkt dat personen, die eerder ontucht met kinderen hebben gepleegd, toch in staat zijn weer dat bij een andere sportvereniging te doen? Zo ja, wat gaat u hier concreet tegen doen? Zo nee, waarom niet? Acht u het in het bericht genoemde voorbeeld van de schaakvereniging dan niet ernstig genoeg?
Zoals aangegeven in de antwoorden op eerdere vragen van het lid Arib (PvdA) van uw Kamer2, vind ik het absoluut onwenselijk dat ontuchtplegers als vrijwilliger met kinderen kunnen werken. Ik heb daarbij aangegeven dat mijn ambtgenoot van VWS en ik de op- en inrichting van een tuchtcollege voor de vrijwilligerssector en het gebruik van een referentielijst faciliteren. Op deze referentielijst komen personen die gedragsregels hebben overtreden en hiervoor tuchtrechtelijk zijn gesanctioneerd. Doel hiervan is te voorkomen dat zij bij een (andere) vrijwilligersorganisatie aan de slag kunnen gaan. Ik houd de ontwikkelingen van dit systeem nauwlettend in de gaten en verwacht eind 2012 een bruikbaar registratiesysteem, dat gevuld gaat worden met tuchtrechtveroordelingen. Naast dit systeem heeft de sport een eigen registratiesysteem. Het voornemen bestaat om beide referentielijsten in 2014 aan elkaar te koppelen.
De bovengenoemde zaken vormen mijn inziens een stevig pakket aan preventiemaatregelen om het risico op seksueel misbruik van kinderen binnen het vrijwilligerswerk te beperken.
Over welke mogelijkheden beschikken vrijwilligersorganisaties en sportclubs om te voorkomen dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd bij hun organisatie komt werken? Acht u deze mogelijkheden afdoende? Zo ja, hoe kan het dan toch gebeuren dat ontuchtplegers opnieuw aan de slag kunnen? Zo nee, aan welke mogelijkheden ontbreekt het dan?
Een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft de mogelijkheid om het justitiële verleden van een vrijwilliger te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Zoals ik eerder in mijn beantwoording heb aangegeven is er geen wettelijke basis om de VOG voor vrijwilligers verplicht te stellen.3 Daarbij ben ik van mening dat met een dergelijke wettelijke maatregel de verantwoordelijkheid in volle omvang zou verschuiven naar de overheid, terwijl dat juist primair hoort te (blijven) liggen bij de clubs die activiteiten voor kinderen organiseren. Om vrijwilligersorganisaties in de kosten van de VOG-aanvraag tegemoet te komen, kan vanaf 1 januari 2012 de VOG gratis worden aangevraagd door een grote groep vrijwilligers die met kinderen werken als jeugdtrainer de sport, bij scouting of als begeleider van het Steunpunt KinderVakanties.4
Kan een verplichte Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) voor een ieder die met kinderen werkt, ook als vrijwilliger, eraan bijdragen dat het risico kleiner wordt dat iemand die eerder ontucht met kinderen heeft gepleegd dat weer opnieuw kan doen? Zo ja, waarom bestaat een dergelijke verplichting dan nog niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Zou het in het artikel genoemde voorbeeld van een man die na het eerder plegen van ontucht toch weer bij een andere sportclub aan de slag kon, niet voorkomen kunnen worden als de man in kwestie een VOG had moeten overleggen? Zo nee, waarom niet?
Voor de geschetste situatie in het artikel geldt dat de sportclub de beoogde vrijwilliger kan vragen een VOG te overleggen. Een veroordeelde pedoseksueel zou voor de functie van vrijwilliger die met kinderen werkt, geen VOG hebben gekregen. Als de vrijwilliger geen VOG krijgt kan de club besluiten hem niet te laten functioneren binnen haar organisatie.
Deelt u de mening dat een zwarte lijst van eerdere ontuchtplegers bij sportclubs en vrijwilligersorganisaties van nut kan zijn bij het voorkomen van herhaling van een misdrijf? Zo ja, wat kunt en gaat u doen om deze organisaties te helpen bij het tot stand brengen van een dergelijke lijst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht over zelfdoding onder Hindostaanse meisjes |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het boek «Azijn in mijn aderen» over de hoge zelfdoding onder Hindostaanse meisjes?1
Ja.
Herinnert u zich mijn eerdere schriftelijke vragen over zelfmoorden onder Hindostaanse, Turkse en Marokkaanse meisjes2 en suïcidaal gedrag van jonge migrantenvrouwen in Nederland3?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat ondanks eerdere antwoorden op mijn schriftelijke vragen, namelijk dat er voldoende aandacht is voor deze problematiek, uit het boek blijkt dat dit niet waar is? Wat is uw mening over het ontbreken van voorlichting, deskundigheid en hulp inzake zelfdoding bij Hindostaanse meisjes?
Wat ik zorgelijk vind is dat deskundigen naar aanleiding van dit boek aangeven dat Hindoestaanse meisjes grote prestatiedruk en gebrek aan affectie en geborgenheid in de directie omgeving ervaren. Ik vind echter niet dat er te weinig voorlichting en deskundigheid is op het gebied van suïcidepreventie. Zoals ik al eerder in antwoorden op Kamervragen heb aangegeven is afgelopen jaren, sinds het verschijnen van de Beleidsagenda Suïcidepreventie (TK, 2010–2011, 22 894, nr. 296, pag. 6), meer geïnvesteerd in suïcidepreventie en verbetering van kwaliteit van zorg. Niet specifiek voor deze doelgroep maar voor alle doelgroepen. Uit de Trendrapportage GGZ 2008 blijkt dat allochtone vrouwen sterk emanciperen wat betreft zorggebruik bij psychische problemen. Via (anonieme) e-mental health, websites voor informatie en hulp (bijvoorbeeld www.suicidaalgedrag.nl die informatie geeft aan jonge migrantenvrouwen) en stichting 113-online kunnen deze meisjes op een laagdrempelige manier terechtkomen bij de hulpverlening. GGD Den Haag heeft in maart dit jaar samen met het Trimbosinstituut een toolbox suïcidaal en zelfbeschadigend gedrag ontwikkeld. De toolbox helpt hulpverleners om te gaan met jongvolwassenen en adolescenten die dit gedrag vertonen.
Is het waar dat scholen geen of nauwelijks aandacht schenken aan de problematiek rondom de hoge zelfdoding onder jonge migrantenvrouwen in Nederland? Zo ja, wat is uw mening hierover? Zo nee, waaruit blijkt het tegendeel dan?4
Er is geen landelijk beeld of scholen aandacht besteden aan de problematiek rond zelfdoding onder jonge migrantenvrouwen. Hierdoor is het lastig om uitspraken voor scholen te doen ten aanzien van deze thematiek. Wel vind ik de situatie zodanig ernstig, dat ik de sector via de VO-raad zal wijzen op de beschikbare informatie en hulp, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3.
Niettemin ga ik ervan uit dat als de noodzaak hiertoe is voor scholen bijvoorbeeld als er sprake is geweest van zelfdoding van een (migranten)leerling(e), of als er spanningen en signalen hiertoe zijn, dat scholen met dit gegeven – vanuit hun zorgplicht- hier iets mee doen. Scholen kunnen de ruimte in het onderwijs benutten om naar eigen (professioneel) inzicht en vanuit hun eigen identiteit te bepalen hoe zij hieraan in het onderwijs vormgeven.
Deelt u de mening dat een doelgroepspecifieke aanpak en voorlichting op middelbare scholen hard nodig is, naast adequate reguliere hulpverlening en toegankelijke geestelijke gezondheidszorg, om de hoge zelfdoding onder Hindostaanse meisjes en andere jonge migrantenvrouwen tegen te gaan? Zo ja, op welke wijze gaat u deze problematiek aanpakken? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Beschikt u over recente landelijk cijfers betreffende het suïcidaal gedrag van jonge migrantenvrouwen in Nederland? Zo ja, om hoeveel meisjes gaat het? Onder welke bevolkingsgroepen doet dit verschijnsel zich voor? Zo nee, bent u bereid hiernaar onderzoek te laten verrichten?
Er zijn geen recente landelijke cijfers beschikbaar van het aantal suïcidepogingen onder bepaalde groepen migranten jonge vrouwen. Voor wat betreft het aantal suïcides en suïcidepogingen verwijs ik naar de jaarrapportage Vermindering suïcidaliteit 2011, die ik op 10 februari 2012 naar de Kamer heb gestuurd (TK 2011–2012, 22 894, nr. 309). Suïcidaliteit doet zich voor onder verschillende leeftijdsgroepen van de bevolking en dus ook onder jongeren bij jongeren. Uit de HBSC-studie naar schoolgaande jeugd (11–17jaar) uit 2002 bleek dat 11,2% er in het laatste half jaar wel eens over dacht een eind aan het leven te maken: 6,6% van de jongeren gaf aan dat zij zich in deze periode opzettelijk hadden verwond of een suïcidepoging hadden gedaan.
Is het waar dat suïcide, na verkeersongelukken, de meest voorkomende doodsoorzaak onder jongeren is? Zo ja, welke oorzaak ligt daaraan ten grondslag? Zo nee, waaruit blijkt dat?
In 2010 hebben 1 600 inwoners van Nederland een eind aan hun leven gemaakt. Zelfdoding concentreert zich in toenemende mate in de middelbare leeftijdsgroep. Voor 15–30 jarigen is het de belangrijkste doodsoorzaak. Van de 136 058 sterfgevallen in 2010, overleden er 211 in de leeftijd van 15 tot 20 jaar. Daarvan overleden er 46 als gevolg van wegverkeersongevallen en 49 als gevolg van suïcide (Bron: CBS). Dat suïcide een belangrijkere oorzaak is dan vroeger komt vooral door de flinke daling van andere doodsoorzaken, zoals kanker en verkeersongevallen. Er is niet één bepaalde oorzaak voor suïcide onder jongeren aan te geven. Naast psychologische factoren kunnen ook ingrijpende levensgebeurtenissen (echtscheiding, ziekte, seksueel misbruik) ondermeer een rol spelen.
Bent u bereid om te bewerkstelligen dat er bredere aandacht komt rondom zelfdoding binnen het onderwijs opdat jongeren geleerd kan worden om te gaan met deze problematiek en het onderwerp bespreekbaar wordt? Zo ja, op welke wijze gaat u dat doen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat veel professionals van hulpverleningsinstanties, zoals de jeugdzorg en de geestelijke gezondheidszorg, nog steeds onvoldoende geëquipeerd zijn om passende en verantwoorde zorg te bieden aan jonge migrantenvrouwen en met name Hindostaanse meisjes die te maken hebben met deze problematiek? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om professionals beter te equiperen om de hoge zelfdoding onder deze vrouwen en onder jongeren in het algemeen te beteugelen? Zo nee, waarom niet?
Het verbeteren van de hulpverlening aan allochtone groepen is in eerste instantie een verantwoordelijkheid van zorgaanbieders zelf. Het ZonMw programma «Diversiteit in het jeugdbeleid» versterkt middels onder andere academische werkplaatsen, handreikingen en praktijkprojecten, de kennis en vakmanschap in de praktijk van de preventieve ontwikkelingsgerichte jeugdsector. De eerder genoemde toolbox is specifiek gericht op suïcidaal en zelfbeschadigend gedrag. Het kenniscentrum Mikado adviseert en helpt bij het toegankelijk maken van de zorg aan migranten. Zeer binnenkort verschijnt ook de, door het veld, ontwikkelde multidisciplinaire richtlijn diagnostiek en behandeling suïcidaal gedrag. De richtlijn zal een tevens een bijdrage leveren in het verbeteren van de hulpverlening van mensen met suïcidaal gedrag.
Cosmetische chirurgie als genitale verminking |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Jacht op de G-spot»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel.
Deelt u de mening van de geïnterviewde vrouwenartsen dat hier sprake is van «geldklopperij» en een nieuwe vorm van «vrouwenverminking»? Kunt u uw antwoord toelichten en daarin uitspreken of u vindt dat sprake is van misleiding? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in deze?
De verwondering over dit onderwerp kan ik me goed voorstellen. In dit stadium is oordeelsvorming nog niet goed mogelijk omdat we hier te maken hebben met een experimentele ingreep waarvan ook niet duidelijk is of deze ook daadwerkelijk plaatsvindt. Bezien vanuit mijn eigen verantwoordelijkheid en de rol van IGZ, moet er in elk geval sprake zijn van de levering van kwalitatief goede en veilige zorg, waaronder uiteraard ook is begrepen juiste en volledige voorlichting over alle medische aspecten ervan, inclusief de te verwachten effecten van deze experimentele ingreep.
Op welke wijze zou voorkomen kunnen worden dat specifieke cosmetische operaties door artsen zonder een bepaalde opleiding verricht worden met als doel het wilde westen van de cosmetische chirurgie een halt toe te roepen? Zo ja, binnen welke termijn kan de Kamer in dat verband een voorstel verwachten? Zo nee, welke maatregelen acht u dan wel passend?
Om een dergelijke ingreep te kunnen uitvoeren dient de betrokkene bevoegd en bekwaam te zijn. Zowel basisartsen, huisartsen, dermatologen, oogartsen, gynaecologen en plastisch chirurgen (niet limitatief bedoeld) kunnen ten aanzien van bepaalde (cosmetische) ingrepen zowel bevoegd als bekwaam zijn. Met deze open en proportionele benadering kan vanuit het zorgaanbod flexibel worden ingespeeld op de zorgvraag terwijl anderzijds geborgd is dat er sprake is van verantwoorde zorgverlening en IGZ kan daarop toezicht houden. Er zijn geen voorstellen in voorbereiding welke in deze benadering verandering aanbrengen. Wel is er op dit moment een Europese norm over Esthetic Services in ontwikkeling waar ook alle betrokken veldpartijen in Nederland in participeren
Is het waar dat het overgrote deel van de privéklinieken geen zorgvuldige registratie bijhoudt van het aantal en soort operaties dat ze uitvoeren? Zo ja, acht u een zorgvuldige registratie noodzakelijk voor het benodigde versterkte toezicht door de IGZ op de privéklinieken. Zo nee, waarom niet?
Dat is onjuist. Jaarlijks leveren de privéklinieken gegevens over een aantal specifieke verrichtingen aan de IGZ, waaronder cosmetische ingrepen. Desgevraagd zijn privéklinieken in staat specifiekere informatie te geven.
Herinnert u zich uw eerdere toezegging over de wenselijkheid van een minimumleeftijd voor niet medisch noodzakelijke cosmetische ingrepen? Zo ja, bent u bereid vanwege de toename van het aantal mediaprikkels dat het zelfbeeld van meisjes negatief beïnvloedt, aan niet medisch noodzakelijk cosmetische ingrepen een minimumleeftijdgrens te verbinden opdat minderjarigen niet langer zonder toestemming van hun ouders kunnen overgaan tot een liposuctie, G-spotvergroting, schaamlipcorrectie of borstvergroting? Kan de Kamer op korte termijn voorstellen dienaangaande verwachten?
Vermijdbare sterfte in de zorg en het Kinderformularium |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat het Kinderformularium per 1 juli 2012 gaat verdwijnen omdat overheid, ziekenhuizen en zorgverzekeraars dit project niet meer willen financieren?1
Ik heb gehoord van het mogelijk opheffen van het Kinderformularium per 1 juli as. Mijn ministerie is hier echter niet rechtstreeks bij betrokken, aangezien er vanaf het verlenen van de subsidie in 2008 slechts sprake is geweest van een startsubsidie. Mijn ambtsvoorganger heeft daarbij aangegeven dat het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) zelf financiering zou zoeken voor de continuering van het Kinderformularium. Ziekenhuizen zijn tot nu toe niet betrokken geweest bij de financiering van het formularium. Zorgverzekeraars alleen incidenteel (zie antwoord op vraag 1).
Hoe vaak wordt het Kinderformularium per jaar geraadpleegd? Door wie?
Kinderartsen en ziekenhuisapothekers raadplegen dit formularium het meest. Anderen onder wie openbare apothekers, andere medische specialisten en huisartsen raadplegen het formularium eveneens. Het Kinderformularium wordt dagelijks (op werkdagen) ongeveer 4000 keer geraadpleegd en op jaarbasis ongeveer 800 000 keer. Deze gegevens zijn afkomstig van het Nederlands Kenniscentrum voor Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK).
Hoe wordt het Kinderformularium nu precies gefinancierd? Kunt u aangeven welke argumenten worden gebruikt om de financiering stop te zetten?
Tot nu toe heeft het Ministerie van VWS het Kinderformularium gefinancierd met een subsidie ter hoogte van € 950 000 in totaal over een reeks van jaren. De afspraak was, vanaf het begin van de verlening van deze subsidie, dat het een projectsubsidie of startsubsidie betrof en dat het NKFK voor de continuering andere partijen zou zoeken. Het in totaal uitgegeven bedrag is € 1,3 miljoen. Het verschil wordt veroorzaakt doordat in 2010 en 2011 het Innovatiefonds Zorgverzekeraars en de Stichting Kwaliteitsgelden Medisch Specialisten (SKMS) financieel hebben bijgedragen.
Is het waar dat een bedrag van € 300 000 voldoende is om het voortbestaan van het Kinderformularium mogelijk te maken?
Volgens de gegevens van het NKFK is het benodigde bedrag € 200 000.
Welk deel van de medische missers betreft kinderen? Welk deel daarvan betreft medicatiefouten, verkeerde doseringen of elkaar nadelig beïnvloedende medicatie (interacties)? Deelt u de mening dat het waarschijnlijk is dat dit soort fouten vaker voor zal gaan komen als het Kinderformularium verdwijnt?
Ik heb geen kwantitatieve gegevens over medicatiefouten, verkeerde doseringen of nadelige interacties tussen de verschillende geneesmiddelen die aan kinderen worden voorgeschreven. Het is een logische veronderstelling dat de kans op het ontstaan van deze fouten zal toenemen indien het Kinderformularium verdwijnt.
Deelt u de mening dat het Kinderformularium onmisbaar is voor veilige medicatie? Zo ja, vindt u dat het voortbestaan van het Kinderformularium een noodzakelijke bijdrage levert aan uw beleid om het aantal medische missers met 50 procent te reduceren?
Ik ben het met u eens dat dit formularium onmisbaar is voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen en bijdraagt aan het terugdringen van medicatiefouten.
Bent u bereid om zo snel mogelijk in overleg met de convenantpartijen achter het Kinderformularium (Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP), Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), Nederlandse Vereniging van Ziekenhuisapothekers (NVZA) en Nederlands Kenniscentrum Farmacotherapie bij Kinderen (NKFK) in overleg te treden en tot een oplossing te komen? Welke bijdrage wilt u zelf leveren aan het voortbestaan van het Kinderformularium?
Ambtelijk overleg hierover heeft al eerder dit jaar plaatsgehad met de genoemde partijen (met uitzondering van de NVZA). Daarnaast heeft ook ambtelijk overleg plaatsgevonden met ZN, met individuele zorgverzekeraars en met de NFU. De KNMP heeft, als enige partij tot nu toe, financiële steun toegezegd. Het NKFK overlegt nu verder met de bovengenoemde en nog enkele andere partijen.
Deelt u de mening dat het benodigde bedrag van € 300 000 eenvoudig betaald zou kunnen worden uit bijvoorbeeld de in het Budgettair Kader Zorg (BKZ) veel te hoog geraamde kosten voor geneesmiddelen voor 2012, die dankzij preferentiebeleid en uit patent lopen van geneesmiddelen veel lager uitvallen dan werd verwacht? Zo ja, wilt u toezeggen het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen en de Kamer daarover berichten? Zo nee, waarom bent u niet bereid een relatief kleine bijdrage te leveren aan een veilige medicatie voor kinderen?
Ik ben bereid tot een financiering van het NKFK gedurende de overbruggingstijd die nodig is om de partijen met elkaar tot overeenstemming te laten komen over hoe zij onderling gaan afspreken het voortbestaan van het Kinderformularium te garanderen. Ik geeft partijen hiertoe tot maart 2013 de tijd. Ik ben geen voorstander van een structurele financiering door de overheid omdat er dan een instellingssubsidie wordt gecreëerd. De verantwoordelijkheid voor het veilig voorschrijven van geneesmiddelen aan kinderen ligt primair bij de beroepsgroepen, maar is in feite ook van groot belang voor de zorgverzekeraars en de zorginstellingen. Deze partijen hebben laten weten dat zij het Kinderformularium een belangrijk instrument vinden bij het veilig voorschrijven. Ik ga ervan uit dat zij bereid zijn onderling afspraken te maken over het garanderen van het voortbestaan van het Kinderformularium.
Een 14-jarig meisje die gedwongen werd te trouwen met haar verkrachter |
|
Khadija Arib (PvdA), Frans Timmermans (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving over het 14-jarige Marokkaanse meisje Safae dat gedwongen werd te trouwen met haar verkrachter?1
Ja.
Bent u bereid, gezien het gegeven dat dit geen op zichzelf staand incident is, de Marokkaanse autoriteiten nu wel rechtstreeks en/of in EU verband aan te spreken op de toepassing van het omstreden artikel 475 van het Marokkaanse Wetboek van Strafrecht? Indien nee, waarom niet? Indien ja, hoe gaat u dat doen?
Ja. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Deelt u de mening dat ondanks het gegeven dat dit een interne aangelegenheid is internationale druk nu wel noodzakelijk is om in de toekomst te voorkomen dat jonge meisjes, zoals Safae en Amina Filali, deze onbegrijpelijke en verwerpelijke toepassing van het recht wordt opgelegd? Indien nee, waarom niet? Indien ja, op welke wijze gaat u actie ondernemen om dit onderwerp aan de kaak te stellen bij de Marokkaanse autoriteiten?
Gezien de aard van deze problematiek is internationale druk belangrijk. Daarom heb ik deze zaak aan de orde laten stellen in het landen-examen van Marokko in het kader van de Universal Periodic Review van de VN-Mensenrechtenraad. Daarnaast zal ik het aan de orde laten stellen in de dialoog die door de EU met Marokko wordt gevoerd in het kader van het Europese Nabuurschapsbeleid.
Bent u bereid om de ambtelijke werkgroep van het ministerie van Veiligheid en Justitie en het Marokkaanse ministerie van Justitie spoedig bijeen te roepen om de problematiek aan de orde te stellen en om de Marokkaanse autoriteiten nogmaals op de rechten van slachtoffers van verkrachting in het bijzonder en van vrouwen in het algemeen te wijzen? Zo ja, gaat u dit op kortst mogelijke termijn doen? Wilt u de Kamer op de hoogte stellen van de uitkomst van dit overleg?
Deze kwestie wordt in VN en EU kader aan de orde gesteld. De hierboven genoemde werkgroep is niet het geëigende forum voor deze problematiek.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het nationale debat dat de Marokkaanse minister van Vrouwen en Gezinszaken heeft beloofd te zullen aangaan over dit omstreden wetsartikel?
Dit debat is nog niet begonnen. Het is in de Marokkaanse context niet ongebruikelijk, zeker niet bij onderwerpen die maatschappelijk gevoelig liggen, dat er langere tijd overheen gaat totdat een dergelijk debat van de grond komt.
De vergoeding van IVF |
|
Khadija Arib (PvdA) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Het u kennisgenomen van voorstellen om de vergoeding van IVF-behandelingen te beperken tot vrouwen jonger dan 41 jaar?1 Wat is uw mening hierover?
Ja. Naar aanleiding van het Regeerakkoord, mijn toezegging alternatieven te onderzoeken en de motie (32500 XVI, nr. 46) zijn met betrokken partijen alternatieve maatregelen ontwikkeld. Zo, ook de optie om een leeftijdsgrens te gaan hanteren voor de vergoeding van IVF-behandelingen. Dit is ingebracht door de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), waarvan de voorzitter op 13 mei in Brandpunt het door u aangehaalde voorstel toelichtte. Het College voor zorgverzekeringen (CVZ) heeft deze en de andere alternatieven getoetst en hierover advies uitgebracht. In mijn brief van 22 juni 2012 heb ik de Kamer hierover geïnformeerd en de adviezen van het CVZ meegezonden. In deze brief geef ik aan dat ik heb besloten om de aanbevelingen van het CVZ om een leeftijdsgrens van drieënveertig jaar voor ivf en alle andere vruchtbaarheidsbehandelingen in te voeren. Ik verwijs voor verdere details naar deze brief.
Herinnert u zich uw toezegging om bruikbare voorstellen nader te onderzoeken en in mei 2012 een besluit te nemen over het continueren van de vergoeding van drie IVF-behandelingen? Bent u voornemens drie IVF-behandelingen te blijven vergoeden?
Ja. Zie ook antwoord bij 1. De maatregelen die ik voorstel bieden gezamenlijk voldoende besparingspotentieel om te dienen als alternatieve dekking van de besparingsopgave van 30 miljoen en leveren daarbij substantiële doelmatigheid- en kwaliteitswinst op. Hierdoor blijft de collectieve vergoeding van drie IVF-behandelingen in stand. De voorstellen zijn tevens verwerkt in het ontwerpbesluit zorgverzekeringen 2013.
Wat is de opbrengst van het doelmatiger voorschrijven van geneesmiddelen voor vruchtbaarheidsbehandelingen?
Het CVZ geeft aan dat maatregel «doelmatig gebruik medicatie» door middel van het voorschrijven van een kleinere dosis maximaal 10 miljoen kan opbrengen. Daarnaast zijn er besparingen te realiseren door middel van het vaker voorschrijven van urinaire middelen in plaats van recombinantpreparaten. Volgens het CVZ-advies is het maximale besparingspotentieel daarvan circa 8 mln. Het doelmatig voorschrijven zou kunnen worden versterkt door overheveling van gonadotrofines naar het ziekenhuiskader, waardoor ziekenhuizen verantwoordelijk worden voor de inkoop van deze middelen. Dat is evenwel niet voor 1 januari 2014 te realiseren. Dit hoeft echter het behalen van de beoogde besparingen niet in de weg te staan. Als daadwerkelijk overgegaan wordt tot het voorschrijven van een kleinere dosis, conform de afspraak, en vervanging van recombinantvarianten door urinaire preparaten wordt de beoogde besparing bereikt. Dit zal uit de monitor blijken.
Op welke wijze zouden IVF-behandelingen doelmatiger plaats kunnen vinden? Welke wijzigingen ten opzichte van de huidige gang van zaken zijn daarvoor aangewezen? Welke kostenbesparing zou hiermee kunnen worden behaald?
Hiervoor verwijs ik u naar mijn brief van 22 juni 2012 en de bijgevoegde rapporten van het CVZ.
Deelt u de mening dat het niet verstandig is om de vergoeding van IVF stop te zetten, omdat dit zou betekenen dat mensen die het kunnen betalen dan uitwijken naar het buitenland en het waarschijnlijk is dat het grotere aantal meerlingzwangerschappen dat hierdoor zou ontstaan ook tot hogere zorgkosten zal leiden?
Ik heb niet besloten tot het stopzetten van de vergoeding van IVF.
Deelt u de mening dat het niet eerlijk en niet fatsoenlijk is om de vergoeding voor IVF te beperken, omdat vrouwen die een kinderwens hebben niet voor hun plezier IVF ondergaan en IVF gezien dient te worden als een medisch noodzakelijke behandeling?
De vergoeding van IVF wordt niet beperkt. Er worden ook per 1 januari 2013 nog steeds drie pogingen vergoed. Wel worden er maatregelen getroffen zodat ivf doelmatiger en kwalitatief beter wordt uitgevoerd. Dat geldt ook voor de daarbij behorende medicatie. Met de introductie van een leeftijdsgrens van 43 jaar wordt rekening gehouden met het einde van de vruchtbare levensfase. Het CVZ heeft dit in het recente rapport dat ik aan de Kamer gestuurd heb nader onderbouwt.