De oprichting en werkzaamheden van het LIMC |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van de eerder door het lid Van Haga gestelde schriftelijke vragen aan de Minister van Justitie en Veiligheid inzake de invloed van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) bij het coronabeleid en de betrokkenheid van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) daarbij en de beantwoording daarvan?1
Ja.
Hebt u kennisgenomen van de vragen die tijdens het plenaire debat op 1 februari 2023 over het eerste deelrapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) over de aanpak van de coronacrisis heeft gesteld met betrekking tot het LIMC?
Ja, de mondelinge vragen van het lid Van Haga van 1 februari jl. over de oprichtingsdatum van het LIMC zijn betrokken bij de beantwoording van de vragen 3 en 4 hieronder.
Kunt u verklaren waarom door het kabinet wordt verklaard dat het LIMC in maart 2020 werd opgericht, terwijl uit Wob-verzoeken blijkt dat het LIMC al op 3 december 2019 «symbolisch» werd opgericht?2
Het LIMC is niet op 3 december 2019 opgericht, maar op 23 maart 2020, na het uitbreken van de coronacrisis. Op 3 december 2019 zijn bij de Koninklijke Landmacht wel twee andere eenheden opgericht, namelijk 108 Technical Exploitation Intelligence-compagnie en 109 Open Sources Intelligence-compagnie. Dit staat ook beschreven in het eindrapport over het LIMC van de onafhankelijke commissie Brouwer dat ik met een beleidsreactie mede namens de Staatssecretaris van Defensie op 13 januari 2023 aan de Kamer heb aangeboden (Kamerstuk 32 761, nr. 258). 108 en 109 compagnie zijn op 3 december 2019 «symbolisch» opgericht vooruitlopend op de formele oprichting van beide eenheden op 1 februari 2020.
Wat houdt een «symbolische» oprichting in en waarom werd er dus al voor de coronacrisis in Nederland begon een orgaan in het leven geroepen dat zich bezig ging houden met informatiegestuurd optreden (IGO) en grootschalige burgersurveillance? Wat was de aanleiding voor het oprichten van dit orgaan?
Zie antwoord vraag 3.
Wie heeft of hebben het initiatief genomen voor het oprichten van het LIMC en vanuit welke bevoegdheid is dat gebeurd? Wie binnen uw ministerie en/of het kabinet waren hier destijds van op de hoogte? Welke bewindspersonen waren op welk moment überhaupt op de hoogte van het bestaan van het LIMC?
Voor de beantwoording van de vragen 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14 en 15 verwijs ik u naar het gestelde hierover in het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC door de Commissie Brouwer en naar de beleidsreactie daarop, waar in het antwoord op vraag 3 en 4 naar wordt verwezen.
Hoe lang is de oprichting van het LIMC in voorbereiding geweest, wie waren daarbij betrokken en vanuit welke behoefte/intentie is dit ontstaan? Waarom zijn de Tweede Kamer en de Nederlandse bevolking hierover destijds niet (breed) geïnformeerd en is hierover geen parlementair debat gevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat het LIMC precies heeft gedaan tijdens de coronacrisis? Welke personen en informatie werden precies gemonitord, op basis waarvan? Wat is er met deze informatie gebeurd, waar is deze voor ingezet/gebruikt, hoe zijn de data verwerkt en/of opgeslagen en wat gaat er in de toekomst (mogelijk) mee gebeuren? Kunt u dit gespecificeerd en tot in detail uiteenzetten?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn personen, onder andere binnen uw ministerie en andere overheidsdepartementen, die kritiek hadden op de werkwijze van het LIMC en het bestaansrecht van dit orgaan, terzijde geschoven en zijn heel veel mensen binnen de overheid überhaupt niet geïnformeerd over de activiteiten van het LIMC? Waarom is nooit transparant naar de Nederlandse bevolking en de Tweede Kamer gecommuniceerd over het bestaan van dit orgaan en de activiteiten die werden uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er verslagen/notulen van overleggen van/over het LIMC? Zo ja, kunt u deze aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom is er geen verslaglegging over de oprichting, de werkzaamheden van en de verantwoordelijken voor het LIMC?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom geeft het kabinet aan dat er geen samenwerking bestond tussen het LIMC en verschillende overheidsorganen zoals de politie, het OM en de NCTV, terwijl uit Wob-verzoeken en uit het rapport van de commissie Brouwer blijkt dat deze samenwerking er wel degelijk was? Kunt u uiteenzetten welke samenwerkingen er zijn geweest, waartoe deze dienden en waarin deze samenwerkingen hebben geresulteerd?3
Zie antwoord vraag 5.
Op basis van welke bevoegdheid speelde het LIMC gevoelige informatie over burgers door aan derden, zoals onder meer de politie, de brandweer en het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding, zoals blijkt uit het onderzoek van de commissie Brouwer? Met welk doel werd deze informatie verspreid, welke personen ontvingen deze informatie en wat is daarmee gedaan?
Zie antwoord vraag 5.
Welke personen binnen uw ministerie waren op de hoogte van de activiteiten van het LIMC en de problematiek omtrent het ontbreken en het vinden van een wettelijke basis voor de activiteiten van dit orgaan? Op welk moment zijn deze personen hiervan op de hoogte gebracht en welke acties zijn er op dat moment door hen ondernomen?
Zie antwoord vraag 5.
Als er buiten het medeweten en de instemming van (een deel van) (de top van) uw ministerie is gehandeld door het LIMC, kunt u dan verklaren hoe het mogelijk is dat een (een deel van) de krijgsmacht op eigen kracht en daarmee onrechtmatig dusdanig maatschappelijk ingrijpende operaties in gang zet?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom zijn de activiteiten van het LIMC pas stopgezet nadat via de media naar buiten kwam dat het LIMC op onrechtmatige basis burgersurveillance uitvoerde zonder wettelijke grondslag, terwijl dat binnen de overheid al vanaf het allereerste begin bekend was? Waarom is door uw departement niet eerder aan de bel getrokken? Waarom is expliciet en bewust buiten de wet gehandeld om burgers actief te kunnen monitoren?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat binnen uw ministerie al jarenlang gepoogd wordt om werk te maken van IGO, maar dat dit vooralsnog niet goed van de grond is gekomen? Is in de coronacrisis een kans gezien om deze werkwijze binnen de krijgsmacht uit te rollen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u uitleggen waarom de Nederlandse burger door uw ministerie en/of de overheid en/of het kabinet kennelijk als een «dreiging» wordt gezien die beteugeld moet worden? Welke dreiging vormt het volk dan precies, op basis van welke overwegingen?
De Nederlandse burger wordt door het kabinet niet als een dreiging gezien.
Wat kunnen wij in de toekomst verwachten van IGO door uw ministerie? Bent u voornemens om deze methode verder te implementeren? Zo ja, met welk doel? In welke situaties zal uw departement hiervan gebruikmaken en hoe gaat u ervoor zorgen dat er een wettelijke basis komt op grond waarvan dergelijke surveillance-activiteiten kunnen worden gelegitimeerd? Hoe zullen de rechten, vrijheden en de privacy van burgers worden gewaarborgd?
In de Defensienota-2022 is informatiegestuurd werken en optreden nader toegelicht in actielijn 6 (Kamerstuk 36 124, nr. 1). Zoals toegezegd in de beleidsreactie op het rapport Brouwer ontvangt de Tweede Kamer in de eerste helft van dit jaar de beleidsvisie-IGO. De Staatssecretaris van Defensie heeft tijdens het commissiedebat van 26 januari jl. over het eindrapport over het LIMC van de Commissie Brouwer het voornemen uitgesproken dat de beleidsvisie-IGO vergezeld zal gaan van een voorstel over hoe het kabinet wil omgaan met het advies van Brouwer om in het kader van IGO persoonsgegevens te kunnen verwerken.
Bestaat het LIMC op dit moment nog? Zo ja, wie maken er deel van uit en welke (passieve) activiteiten onderneemt dit orgaan momenteel? Is uw ministerie daar op enige manier bij betrokken? Zo ja, op welke manier en wie zijn dit? Is er van deze activiteiten verslaglegging? Zo ja, kunt deze aan de Tweede Kamer doen toekomen? Bent u bereid periodiek verslag te doen van de activiteiten van het LIMC?
Het LIMC is op 30 maart 2022 opgeheven zoals in het rapport Brouwer staat.
Het artikel ‘Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: 'Kwalijk en naïef'’ |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Chinees staatsbedrijf bouwt onze pantservoertuigen: «Kwalijk en naïef'»»?1
Ja.
Aan welke voertuigen in welke configuraties van de landmacht werkt het bedrijf Visser of heeft het bedrijf gewerkt?
Het bedrijf Visser B.V. heeft diverse werkzaamheden voor Defensie uitgevoerd aan verschillende typen voertuigen, waaronder de Bushmaster. De werkzaamheden betroffen interieurbouw, het ontwikkelen van een prototype interieurinrichtingen, de leveringen van componenten en het opleveren van tekeningen. Visser B.V. voert nog steeds opdrachten voor Defensie uit.
Zoals met uw Kamer gedeeld2, moet voor gerubriceerde opdrachten aan de Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) worden voldaan. Per opdracht wordt gekeken of een opdracht gerubriceerd is en dus of er een ABDO-autorisatie nodig is.
Voor de werkzaamheden die Visser B.V. gedurende de periode van 2003 tot en met 2012 uitvoerde, is destijds vastgesteld dat een ABDO-autorisatie noodzakelijk was. Voor die betreffende (gerubriceerde) opdracht is ook een ABDO-autorisatie verstrekt door Defensie.
Klopt het dat er na de overname van Visser door een Chinese eigenaar geen nieuwe veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop op dat moment een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in zeggenschap, eigendom of bedrijfsstructuur conform ABDO 2019 bijlage 5 schriftelijk te melden. Gezien het feit dat Visser B.V. vanaf 2013 geen als gerubriceerd beoordeelde opdrachten uitvoerde waarvoor een ABDO-autorisatie benodigd was, was bij de overname in hetzelfde jaar meldplicht niet aan de orde. Derhalve was er ook geen reden om de daarbij behorende controles bij het bedrijf uit te voeren.
In 2022 is er wel een ABDO-autorisatie afgegeven. Dit betrof een Facility Security Clearance3 ten behoeve van een ongerubriceerde opdracht die Visser B.V. uitvoert in opdracht van een buitenlandse opdrachtgever. Ondanks dat het een ongerubriceerde opdracht betrof, geldt volgens internationale afspraak dan wel het ABDO-regime. Op basis van deze ABDO-autorisatie had Visser B.V. daarom de in november 2022 opgetreden wijziging in zeggenschap moeten melden bij Defensie. Visser BV heeft dit niet gedaan; Defensie is hierover met het bedrijf in gesprek en beziet welke consequenties daaraan verbonden worden.
Daarnaast was er in november 2022 intern Defensie een nieuw ABDO-aanvraagtraject gestart voor een opdracht vanuit Defensie. Deze autorisatieaanvraag is ingetrokken omdat de opdracht na controle uit de al eerder genoemde ongerubriceerde werkzaamheden bleek te bestaan.
Hoort een bedrijf een dergelijke overname te melden bij het Ministerie van Defensie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Aan welke voertuigen in welke configuraties is gewerkt in de periode na de Chinese overname waarin geen veiligheidscheck heeft plaatsgevonden?
Op basis van met Defensie afgesloten contracten heeft Visser B.V. gewerkt aan interieurbouw en componenten ten behoeve van de Bushmaster. Dit betreft bijvoorbeeld het produceren van draagsteunen, het leveren van plaatmateriaal en het aanbrengen van isolatiemateriaal. Ook levert het bedrijf wapenrekken. Daarnaast heeft Visser B.V. opdrachten uitgevoerd als onderleverancier voor contracten met binnenlandse en buitenlandse partijen voor onder andere de Manticore4. Tevens heeft Defensie Visser B.V. opdracht gegeven voor het leveren van documentatie en inbouwinstructie om diverse inbouw door Defensie zelf te kunnen uitvoeren.
De opdrachten die Visser B.V. van 2013 tot 2022 uitvoerde zijn als ongerubriceerd beoordeeld. Voor deze opdrachten zijn, wanneer nodig, voertuigen zonder gerubriceerde onderdelen aangeboden aan het bedrijf en waar nodig voorzien van dummies5. Er is geen apparatuur of informatie ten aanzien van elektronische oorlogvoering gedeeld. Ook technische tekeningen zoals bijvoorbeeld tekeningen van zogenoemde housings voor schroeven, ophangbeugels en c-profielen van het dak die gedeeld zijn met het bedrijf bevatten geen gerubriceerde informatie.
Gelet op de veranderende geopolitieke situatie worden richtlijnen voor het vaststellen van het niveau van rubricering momenteel binnen Defensie herzien en deze zullen binnenkort formeel in het Defensie Beveiligingsbeleid worden vastgesteld. Vooruitlopend daarop, voert Defensie in de praktijk al een kritischere toetsing uit op opdrachten die bedrijven uitvoeren, en of die gerubriceerd zijn of niet. Ook op basis van deze toetsing zouden de opdrachten in de periode van 2013 tot 2022 als ongerubriceerd beoordeeld worden.
Hoe beoordeelt u de gevoeligheden van het werken aan deze systemen, zoals diegene die betrekking hebben op elektronische oorlogvoering?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe beoordeelt u het risico van het feit dat Visser in handen is van een Chinees staatsbedrijf?
Het is bekend dat buitenlandse mogendheden, waaronder China, en ook niet-statelijke actoren, zich actief inzetten om in Nederland technologische kennis te verwerven. Het voorkomen van ongewenste toegang tot gerubriceerde informatie of wapensystemen is van groot belang voor de nationale veiligheid. Het beleid is gericht op een zorgvuldige afweging van belangen en risico’s. Defensie stelt daarom eisen aan bedrijven waarmee Defensie relaties aangaat en bij gerubriceerde opdrachten moet aan de ABDO worden voldaan.
De geopolitieke situatie is snel veranderd6. Nieuwe opdrachten worden in het licht van deze veranderde situatie getoetst. Ook ongerubriceerde opdrachten worden in het kader van deze veranderingen getoetst aan de hand van een risicoanalyse, waarbij een oordeel wordt gevormd over de kwetsbaarheden ten aanzien van producent, product, productie en life cycle. Daarnaast werkt het kabinet aan een wet op de sectorale investeringstoets voor de defensie-industrie. Het accent bij het wetsvoorstel sectorale investeringstoets defensie-industrie ligt sterk op het waarborgen van strategische autonomie en bevoorradings- en leveringszekerheid (ook voor toekomstige behoeften en nieuwe technologische ontwikkelingen).
Zie ook het antwoord op vraag 11.
Zijn er nog meer Algemene Beveiligingseisen voor Defensieopdrachten (ABDO)-gecertificeerde bedrijven waarbij een meerderheid van het eigendom in handen van Chinese entiteiten of personen ligt?
Zoals ook gemeld in antwoord op de vragen 3 en 4, wordt conform het Defensie Beveiligingsbeleid (DBB) en de ABDO-regeling per opdracht geautoriseerd. Er is dus geen sprake van certificering van een geheel bedrijf; dit om niet onnodig zware maatregelen toe te passen op een bedrijf als geheel.
Als het betreffende bedrijf een ABDO-autorisatie heeft voor een gerubriceerde opdracht, dan dient het bedrijf op basis van de ABDO een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk te melden. Over (lopende) autorisatietrajecten of -autorisaties kan Defensie geen inhoudelijke mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van dergelijke structuren in het licht van de verplichting die er op Chinese bedrijven en staatsburgers rust om desgevraagd mee te werken met de eigen inlichtingendiensten, zoals wordt geconcludeerd in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, is de geopolitieke situatie veranderd en houdt Defensie daar rekening mee met de aanbesteding van materieel.
Aan de hand van een risicoanalyse wordt per opdracht door de behoeftesteller kritisch beoordeeld wat mogelijke kwetsbaarheden zijn in het licht van huidige dreigingen. Daarnaast investeert Defensie verder in de bewustwording van behoeftestellers en inkopers bij de naleving en de uitvoering van het beleid.
Wanneer verwacht u de investeringstoets Defensie-industrie naar de Kamer te sturen?
De internetconsultatie van deze wet is voorzien in het tweede kwartaal en de toezending naar de Tweede Kamer in het vierde kwartaal van 2023.
Hoe bent u van plan daarnaast om te gaan met bestaande gevallen waarin een toeleverancier van Defensie in handen is van entiteiten of personen uit een land dat een offensief cyberprogramma tegen Nederland uitvoert?
Een bedrijf dat een opdracht uitvoert waarop een ABDO-autorisatie van toepassing is, dient een voorgenomen wijziging in eigendom of aandeelhouderschap terstond schriftelijk aan de MIVD te melden.
Het Bureau Industrieveiligheid (BIV) van de MIVD voert toezichtbezoeken uit bij bedrijven. Hierbij wordt door BIV getoetst of nog aan de ABDO-eisen wordt voldaan.
Ook worden behoeftestellers en inkopers binnen Defensie in het licht van de gewijzigde geopolitieke omstandigheden opnieuw voorgelicht. Centraal thema is het vergroten van kennis en bewustzijn hoe opdrachten worden gerubriceerd of gemerkt.
Daarnaast is ook internationale eenduidigheid van het grootste belang. Bij Europese samenwerking is het noodzakelijk om door middel van de onderling erkende Facility Security Clearances (FSC) op eenduidige manier de veiligheidsbeoordeling te blijven continueren en dat de beveiligingseisen worden besproken met bedrijven in het buitenland.
Tot slot zal de Wet Veiligheidstoets Investeringen Fusies en Overnames (Wet vifo) later dit jaar in werking treden. De wet zal dienen als een vangnet om middels een ex ante investeringstoets risico’s voor de nationale veiligheid te mitigeren ten aanzien van bepaalde investeringen in bedrijven die actief zijn op sensitieve technologie, zoals dual-use goederen en/of militaire goederen.
Wat zijn de gevolgen voor het desbetreffende bedrijf en de lopende projecten?
Er zijn geen aanwijzingen dat er informatie of materiaal bij het bedrijf Visser B.V. onjuist is behandeld. Visser B.V. voert momenteel alleen ongerubriceerde opdrachten uit. Deze opdrachten vinden doorgang.
Een klokkenluiderszaak bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt), Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD) |
|
Wat is de status van het onderzoek naar de misstanden bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), zoals aangekondigd in uw brief van 4 oktober?1
Het onderzoek is op 2 februari 2023 met gewijzigde opdracht weer van start gegaan. In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID) en de interne klokkenluidersprocedure die u vandaag is toegekomen2, waarin dit verder wordt toegelicht.
Hoe ziet de samenstelling van de Commissie van Onderzoek eruit?
De Commissie staat onder leiding van een externe voorzitter en bestaat uit leden met afstand tot de COID. De samenstelling van de Commissie is als volgt:
Voor de goede orde merk ik op dat één lid van de Commissie zich op eigen verzoek om agenda-technische redenen heeft teruggetrokken. Op verzoek van de Commissie is een externe adviseur, dhr. dr. ir. H. Paul, aan de Commissie toegevoegd.
Kunt u aangeven wat de onderzoeksmethodiek van de commissie behelst?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID. In aanvulling daarop merk ik nog het volgende op.
De Commissie voert in opdracht van de secretaris-generaal in onafhankelijkheid een onderzoek uit naar het vermoeden van misstanden. Het gaat om een zogenaamd cultuur- en leeronderzoek. De Commissie stelt haar eigen werkwijze vast, waarbij zij de binnen Defensie vigerende regelgeving voor het doen van onderzoek in acht neemt.
Wat was de initiële onderzoeksopdracht van de commissie en klopt het dat deze lopende het onderzoek is gewijzigd?
Uw Kamer is op 4 oktober 2022 geïnformeerd over de initiële onderzoeksopdracht van de Commissie (Kamerstuk 36 200-X nr. 50). De reikwijdte van dit onderzoek is sindsdien inderdaad gewijzigd. Uw Kamer is daarover nader geïnformeerd in mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u de Kamer de initiële onderzoeksopdracht sturen, alsmede een gewijzigde versie, indien die bestaat?
Gelet op het belang van het lopende onderzoek en het personeelsvertrouwelijke karakter daarvan acht ik het niet opportuun de onderzoeksopdracht openbaar te maken.
Zijn er persoonsgerichte onderzoeken uitgevoerd naar aanleiding van de klachten? Zo ja, hoeveel? Zo nee, waarom niet?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wanneer zijn de klachten voor het eerst gemeld en hoe zijn ze toen opgepakt?
Zoals vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 maakten in november 2021 twee medewerkers van de COID melding bij de directeur COID van mogelijk niet-integere en sociaal onveilige gedragingen binnen de afdeling onderzoek van de COID. Naar aanleiding hiervan heeft de directeur COID twee adviseurs, werkzaam buiten de COID, verzocht om een inventarisatie van de bestaande situatie te doen uitvoeren, met als oogmerk om vervolgens als «lerende organisatie» verbeteringen door te kunnen voeren. De inventarisatie was in april 2022 gereed en resulteerde in meerdere aanbevelingen op diverse terreinen, zoals in het antwoord op vraag 9 en 10 nader uiteengezet. De uitkomsten en aanbevelingen van de inventarisatie zijn op 18 mei 2022 aan de afdeling onderzoek gepresenteerd. Op basis hiervan heeft de directeur COID een aantal verbetermaatregelen in gang gezet. Zo heeft de directeur COID onder andere een projectdirecteur professionele ontwikkeling aan de COID toegevoegd. Deze projectdirecteur is afkomstig van buiten Defensie en heeft als taak de verder professionele ontwikkeling bij de gehele COID – waaronder implementatie van de bevindingen uit de inventarisatie – aan te sturen.
Zoals eveneens vermeld in mijn brief van 4 oktober 2022 hebben de melders zich eind mei 2022 tot de secretaris-generaal gewend. Op 7 juli 2022 heeft een gesprek plaatsgevonden met de melders, waarna de secretaris-generaal hen op 18 juli 2022 heeft aangemerkt als klokkenluiders. Hierdoor maken zij aanspraak op de daarbij behorende bescherming.
Bij besluit van 3 oktober 2022 heeft de secretaris-generaal de Commissie opdracht gegeven om onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID.
Klopt het dat de klokkenluiders in januari 2022 al uitvoerig zijn gehoord in het zogenoemde «inventarisatie-onderzoek» binnen de COID en zij de commissie misstanden hebben voorgelegd en daartoe de nodige bewijzen hebben aangeleverd?
De doelstelling van de inventarisatie binnen de afdeling onderzoek van de COID was om duidelijk te krijgen of er binnen die afdeling vanuit een organisatorisch en een individueel perspectief voldoende ruimte was om een «lerende organisatie» te zijn, binnen een sociaal veilige werk- en leeromgeving. Daarnaast is geïnventariseerd welke vakinhoudelijke aspecten van integriteitsonderzoeken aandacht behoefden. In het kader van de inventarisatie hebben de twee externe onderzoekers, elk voor zich, alle betrokken medewerkers, waaronder ook de twee melders, gehoord. De inventarisatie was derhalve geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent. Evenmin was er sprake van een commissie.
Wat is er met de informatie die door de klokkenluiders is aangedragen gebeurd binnen die commissie?
De twee externe onderzoekers hebben op basis van gesprekken met alle betrokken individuele medewerkers meerdere aanbevelingen gedaan. De eerste aanbeveling strekt er toe sociale veiligheid tot speerpunt van de cultuurverandering te maken. Daarnaast richten de aanbevelingen zich op het investeren in een «lerende cultuur», op het structureel verbeteren van kennisoverdracht door coachend leiderschap, op ontwikkeling en vernieuwing van het leiderschap en op het versterken van de interactie door professionele en betrokken communicatie. Een afzonderlijk deel van de aanbevelingen heeft betrekking op noodzakelijke verbeteringen in de procedurele aanpak van onderzoeken en op verbetermaatregelen gericht op de kwaliteit, de scholing en de training van de onderzoekers. Zoals in het antwoord op vraag 8 reeds vermeld was de hier beschreven inventarisatie geen onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
De uitkomst van het onderzoek was dat zowel in de interne aansturing en de samenwerking als in het uitvoeren van onderzoeken verbeteringen nodig waren. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7, heeft de directeur COID op basis hiervan een aantal verbetermaatregelen in gang gezet.
Wat zijn de aanbevelingen die die commissie toen gedaan heeft en wat is er concreet met de aanbevelingen vanuit dit inventarisatie-onderzoek gedaan?
Zie antwoord vraag 9.
Waarin verschilt het in uw brief van 4 oktober 2022 aangekondigde onderzoek met dit eerder uitgevoerde onderzoek?
Ik verwijs voor de doelstelling en de uitkomsten van de inventarisatie naar de antwoorden bij de vragen 8, 9 en 10. De doelstelling van het onderzoek van de Commissie is, zoals beschreven in de Kamerbrief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID, onderzoek te doen naar meldingen van het vermoeden van misstanden bij de afdeling onderzoek van de COID. Zoals in het antwoord op vraag 8 beschreven benadruk ik dat de inventarisatie niet de aard had van een onderzoek naar «misstanden» of vermoedens daaromtrent.
Klopt het dat één van de klokkenluiders op eigen verzoek is overgeplaatst, omdat deze zich niet meer veilig voelde na het bekend worden van de melding binnen de COID?
In het belang van de privacy van individuele medewerkers doe ik over de beide melders geen uitspraak.
Klopt het dat de andere klokkenluider na de melding geen onderzoeken meer mocht doen en vervolgens niet-vrijwillig is overgeplaatst binnen de COID?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe gaat het met beide klokkenluiders?
Zie antwoord vraag 12.
Welke bijstand hebben de klokkenluiders gehad sinds de melding? Hebben zij juridische bijstand gekregen?
Omwille van de privacy van betrokkenen kan ik geen mededelingen doen over of individuele medewerkers (juridische) bijstand hebben gekregen. In het algemeen kan ik hierover zeggen dat een melder die een gerechtelijke procedure instelt of bezwaar maakt, aanspraak kan maken op een tegemoetkoming in de kosten van die procedure indien de procedure gericht is tegen een gestelde benadeling als gevolg van die melding. Daarnaast geldt dat melders zich tot de vertrouwenspersonen kunnen richten voor hulp en advies.
Zou de informatie die de klokkenluiders aan de commissie zouden overhandigen op hun verzoek ook vertrouwelijk behandeld worden?
De Commissie behandelt alle verzamelde informatie als personeelsvertrouwelijk. De leden van de Commissie zijn gehouden tot geheimhouding ten aanzien van de inhoud van dit onderzoek.
Welke interne richtlijnen en protocollen zijn van toepassing op deze klokkenluidersmelding? Kunt u die aan de Kamer doen toekomen en aangeven of die ook zijn nageleefd?
Op voorliggende meldingen is hoofdstuk 7c («Het melden van een misstand») van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (BARD) van toepassing. Het BARD kan online worden geraadpleegd.3
Ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat de in het BARD beschreven voorschriften niet zijn nageleefd.
Is het onderzoek reeds afgerond, aangezien u op 4 oktober schreef 12 weken nodig te hebben? Zo nee, wanneer komt het onderzoek naar buiten?
In reactie op deze vraag verwijs ik graag naar mijn brief van 3 februari 2023 over de wijziging van de reikwijdte van het onderzoek bij de COID.
Wilt u het onderzoek per ommegaande aan de Kamer sturen?
Nadat de Commissie het onderzoek heeft voltooid, zal ik uw Kamer berichten over de resultaten van dit onderzoek. Daarbij zal uiteraard rekening worden gehouden met de privacy van alle betrokkenen.
De inmenging van de Rijksoverheid in het publieke debat over de coronacrisis en het censureren van kritische burgers |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de invloed van de rijksoverheid op het publieke debat over de coronacrisis?1
Dit artikel was ons niet bekend tot u dit onder onze aandacht bracht.
Kunt u bevestigen dat de «desinformatie-operatie» inderdaad heeft plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel?
Alvorens in te gaan op de strategie van de rijksoverheid voor de aanpak van desinformatie, is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving volgens het kabinet een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Er heeft derhalve geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Zie ook het antwoord op vraag 6.
Kunt u aangeven op welke manier het volgens u grondwettelijk en rechtstatelijk te verantwoorden is dat de Nederlandse overheid op een dusdanige manier heeft ingegrepen in het vrije, maatschappelijke debat en in het leven van individuele burgers die gebruik maakten van de vrijheid van meningsuiting?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. De Nederlandse overheid heeft ook niet op een dergelijke manier ingegrepen in het vrije maatschappelijke debat of het leven van individuele burgers.
Waarom heeft u steeds beweerd dat het kabinet geen invloed uitoefende op de media tijdens de coronacrisis, terwijl uit Wet openbaarheid van bestuur (Wob)-verzoeken duidelijk blijkt dat het kabinet op eigen initiatief actief samenwerking met de pers heeft gezocht en de media heeft gevoed met een bepaald narratief en een communicatielijn die moesten worden ingezet? Kunt u reflecteren op de noodzakelijke onafhankelijkheid van de journalistiek en de controlerende taak die journalisten dienen uit te voeren, juist ook in tijden van crisis, en op hoe dit door deze inmenging van de overheid in gevaar is gekomen?
Het kabinet heeft geen invloed op de manier waarop media hun informatie verspreiden of welke boodschap deze informatie bevat. De overheid is er wel verantwoordelijk voor dat informatie over het handelen van haar eigen instituten voldoende beschikbaar is. Om dat te bereiken wordt de pers geïnformeerd en voorzien van informatie. Het gaat hier om antwoorden op vragen die gesteld worden, informatie over maatregelen en aanpak, maar bijvoorbeeld ook over uitkomsten en analyses vanuit de kennisinstituten die met de pers gedeeld worden.
Onafhankelijke controle door journalistiek is onmisbaar in een democratische samenleving, te meer in tijden van crisis. De uitvoering van deze taak is niet door de overheid in gevaar gebracht.
Kunt u aangeven of er sancties stonden op het publiceren van kritische en/of onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het beleid door de officiële pers? Zo ja, wat zouden hiervan de consequenties zijn, welke afspraken zijn hierover gemaakt en door/met wie?
Er bestaan en bestonden geen sancties voor het verspreiden van kritische dan wel onwelgevallige informatie met betrekking tot de coronacrisis en het overheidsbeleid daaromtrent en deze zijn ook niet overwogen.
Kunt u inzicht geven in de «rijksbrede aanpak» die naar aanleiding van druk vanuit de Europese Unie (EU) door het Ministerie van Binnenlandse Zaken werd vormgegeven voor het bestrijden van «desinformatie»? Kunt u dit plan van aanpak delen? Kunt u een gedetailleerde uiteenzetting geven van de strategie en alle daarbij behorende acties, doelstellingen en resultaten?
Het kabinet heeft de Tweede Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de rijksbrede aanpak van desinformatie. Deze informatie is openbaar en te vinden op de websites van de rijksoverheid en de Tweede Kamer. Deze informatie bevat ook een gedetailleerde uiteenzetting over de strategie van de rijksoverheid of het Ministerie van BZK en de daarbij behoorde acties, doelstellingen en resultaten. Zie bijvoorbeeld:
Vind u het geoorloofd dat de rijksoverheid een dusdanig verregaande invloed uitoefent op onafhankelijke organisaties zoals techbedrijven en zorgautoriteiten, teneinde een specifiek «staatsnarratief» uit te dragen en daarbij bovendien tegengestelde en/of ongewenste communicatie onderdrukt, zonder dat gebruikers van deze diensten daarvan op de hoogte zijn? Kunt u aangeven op welke manier dat in lijn is met de principes van onze democratische rechtsstaat?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in het artikel of de vraagstelling.
Over content moderatie en vrijheid van meningsuiting op online platformen bent u op 21 september 2021 geïnformeerd.8
Kunt u uiteenzetten wat de rol van de EU in deze «informatie-oorlog» precies is geweest? Welke afspraken zijn er gemaakt, met wie en wanneer? Welke rol heeft de Nederlandse overheid gespeeld en op welke manier waren welke ministeries precies betrokken?
Er heeft geen «informatie-oorlog» plaatsgevonden.
Waarom mochten de betrokkenen binnen de desinformatie-organisatie kritische burgers «surveilleren», terwijl hiervoor geen wettelijke grondslag was en de Kamer hierover bovendien al eerder aan de bel had getrokken, nadat uit eerdere Wob-verzoeken bleek dat het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) zich bedienden van dergelijke tactieken?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Het LIMC heeft geen kritische burgers «gesurveilleerd». Hiervoor verwijst de Minister van Defensie naar het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, dat op 13 januari jl. samen met de beleidsreactie naar de Kamer is gestuurd (uw kenmerk 32761–258). Anders dan het artikel suggereert is het LIMC nooit door de NCTV aangestuurd. Wij verwijzen in dit verband ook naar de beantwoording van uw vragen van 26 januari 2023.9
Waarom is eerder ontkend dat de overheid gebruik heeft gemaakt van zogenaamde «avatars» en «trollen» om het publieke debat op social media te beïnvloeden en critici te «debunken», terwijl uit vrijgekomen Wob-documentatie nu blijkt dat de overheid deze tactiek wel degelijk heeft ingezet? Waarom is hierover gelogen en kunt u dan nu volledig inzichtelijk maken op welke manier en schaal deze avatars en trollen zijn ingezet door de overheid?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat in de vraagstelling wordt gesuggereerd.
Debunking door de overheid is erop gericht om feitelijke informatie te bieden in reactie op vragen of onjuiste informatie. Ik verwijs in dit verband ook naar de toelichting in de beantwoording op eerdere Kamervragen.10 Daarin is ook vermeld dat er geen trollen door de rijksoverheid zijn ingezet.
Voor zover met de inzet van avatars in de berichtgeving wordt verwezen naar het gebruik van internetmonitoring door de NCTV verwijst de Minister van JenV naar de diverse correspondentie met uw Kamer over de grondslagen NCTV en de verwerking van persoonsgegevens.11
Defensie is op de hoogte van de verwijzing in desbetreffende Wob-documentatie naar het mogelijk gebruik van avatars door het LIMC. Uit het onafhankelijke onderzoek naar het LIMC, waar in antwoord op vraag 9 naar wordt verwezen, is echter «uit de beschikbare informatie en gesprekken niet gebleken dat het LIMC gebruik heeft gemaakt van online schuilnamen, zogenaamde avatars, om informatie op te halen of personen te benaderen.»
Bent u zich ervan bewust dat het stiekem in de gaten houden van burgers, bijvoorbeeld middels bovengenoemde avatars en trollen, wettelijk niet mag? Kunt u uitleggen waarom u buiten de wet heeft gehandeld?
Het kabinet is bekend met de geldende wet- en regelgeving. Het onderzoek doen naar burgers in verband met mogelijke strafbare feiten en mogelijke bedreigingen voor de nationale veiligheid is voorbehouden aan de opsporingsinstanties en inlichtingen en veiligheidsdiensten op basis van specifieke wet- en regelgeving. Voor verdere toelichting verwijst het kabinet u naar de antwoorden op vragen 9 en 10.
Welke gevolgen gaat het onwettelijk handelen van de overheid tijdens de coronacrisis hebben? Bent u het eens dat de grootschalige (bewuste) juridische dwaling die heeft plaatsgevonden niet zonder consequenties mag blijven? Wanneer en hoe gaan de verantwoordelijken hiervoor verantwoordelijk gehouden worden?
Zie de antwoorden op vragen 9 en 10. Er heeft hier geen juridische dwaling plaatsgevonden. Wij nemen daarom ook afstand van deze vraag.
Waarom waren ambtenaren van de rijksoverheid gemachtigd om zelfstandig onwelgevallige informatie te «debunken»? Op welke manier waren zij hiervoor bevoegd? Beschikten zij over de juiste kennis en expertise om (medische) informatie goed te kunnen beoordelen? Zo ja, kunt u dit aantonen? Zo nee, waarom werden leken dan toch in staat gesteld om «desinformatie» aan te merken en te censureren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie en duiden wat de dan heersende inzichten zijn over het virus en de pandemie. Daarbij horen ook antwoorden op veel gestelde vragen of misvattingen die zich de ronde doen. Deze reguliere informatie werd in bepaalde gevallen verschaft door ambtenaren van de rijksoverheid. Dit betreft geenszins medische beoordeling van een persoonlijke situatie.
Hoe reflecteert u op de betrokkenheid van bepaalde organisaties die een persoonlijk belang hadden bij het faciliteren van de desinformatie-aanpak van de overheid, bijvoorbeeld omdat zij subsidies van de overheid nodig hadden? Bent u het eens dat er sprake was van grootschalige belangenverstrengeling, die het publieke debat oneigenlijk en oneerlijk heeft beïnvloed, wederom zonder medeweten van de burger?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat geschetst wordt in de vraagstelling.
Nee.
Klopt het dat er vanuit de rijksoverheid gecoördineerde «aanvallen» op kritische burgers en/of professionals werden georkestreerd, waarbij deze personen door zogenaamde «debunkers» die werden aangestuurd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, middels een vooraf vormgegeven strategie werden aangesproken op hun uitingen teneinde dit geluid te onderdrukken?
Dit klopt niet.
Hoe reflecteert u op het feit dat een aanzienlijk deel van de informatie die door de overheid aangestuurde «factcheckers» als «desinformatie» werd bestempeld, later toch waar bleek te zijn? Waarom is met een dusdanige grote stelligheid informatie als «onjuist» en/of «misleidend» bestempeld terwijl er nog grote (wetenschappelijke) onduidelijkheid bestond over het coronavirus, de maatregelen en de vaccins? En op welke manier heeft de overheid de media beïnvloed deze informatie toch te publiceren?
Binnen de rijksoverheid werken kennisinstituten zoals het RIVM. Het ROVM duidt, op basis van de op dat moment van toepassing zijnde wetenschappelijke informatie, de inzichten over het virus en de pandemie. Het kan voorkomen dat deze inzichten wijzigen op basis van nieuwe informatie.
De rijksoverheid stelt informatie beschikbaar aan pers en media die is geduid door kennisinstituten zoals het RIVM. De rijksoverheid beïnvloedt geen pers of media om deze informatie op welke manier dan ook te publiceren.
Hoe veel geld is er besteed aan het faciliteren van de desinformatie-organisatiestructuur in Nederland? Kunt u deze uitgaven gedetailleerd specificeren? Over welke «Nederlandse projecten» binnen het «Digital News Initiative» waarover in de Wob-verzoeken wordt gesproken gaat het, wat hielden deze projecten precies in en wie waren daarbij betrokken? Wie hebben er in Nederland geld onttrokken aan de journalistieke fondsen die door techbedrijven werden opgezet voor het desinformatie-nieuwssysteem en waarvoor?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Er is geen geld besteed aan het faciliteren van een desinformatie-organisatie structuur in Nederland. Personele kosten zitten in de begrotingen van betrokken ministeries. Voor de maatregelen tegen desinformatie die worden genoemd in de Kamerbrieven onder het antwoord op vraag 6 komt het budget ook uit de bestedingsruimte van de betrokken ministeries.
Het Digital News Initiative is een Europese organisatie opgezet door Google. Het is ons niet bekend welke Nederlandse projecten hierbij betrokken zijn geweest.
Wat vindt u van het feit dat uit de Wob-documentatie blijkt dat de NCTV journalisten heeft bedreigd toen deze niet wilden ingaan op bepaalde verzoeken? Kunt u uitleggen hoe het mogelijk is dat de overheid de mond vol heeft over het belang van de veiligheid en bescherming van journalisten, maar deze zelf kennelijk niet respecteert? Hoe reflecteert u in dat licht op het initiatief van Persveilig, dat mede vanuit de overheid is opgezet? Hoe kunnen journalisten hun werk naar behoren doen en geacht worden altijd onafhankelijk en objectief te blijven als de overheid hen daarin niet faciliteert en zelfs actief tegenwerkt?
De rijksoverheid ondersteunt het initiatief Persveilig. Over de aangehaalde correspondentie tussen een medewerker van de NCTV en een journalist is op 13 april 2021 gesproken in de Tweede Kamer, en over de publicatie is uitgebreid gereageerd in een brief aan de Tweede Kamer.12
Kunt u uitleggen waarom de overheid de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en/of de Inspelctie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) op kritische burgers en professionals afstuurde, terwijl zij de wet helemaal niet overtraden? Op welke manier is dergelijke intimidatie van onschuldige mensen wat u betreft te verantwoorden?
Wij herkennen ons niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling en het artikel.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd baseert haar toezichthoudende activiteiten onder andere op informatie uit meldingen en signalen die zij ontvangt. De IGJ heeft tijdens de coronacrisis een aantal individuele zorgverleners waarover meldingen zijn ontvangen, aangesproken op hun activiteiten. De IGJ heeft bij voorbeeld brieven gestuurd om deze zorgverleners te wijzen op de mogelijke effecten van (onjuiste) uitspraken of berichtgeving omdat deze uitingen risicovolle verwarring met zich kan brengen voor patiënten en het vertrouwen in de zorgverlener of de geneeskundige zorg kan schaden. Zie ook de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer13. Ook heeft zij zoals bekend aan een aantal zorgverleners een maatregel opgelegd.
De taken van de politie waren voor, tijdens en na de corona-crisis hetzelfde, zoals ook vastgelegd is in de Politiewet; Het verlenen van noodhulp, het handhaven van de openbare orde (tijdens de coronacrisis dus ook de handhaving van de anti-coronaregels, zoals die van de anderhalve meter afstand), en de opsporing van strafbare feiten. Wijkagenten zijn de oren en ogen in de wijk en zijn ook continu in gesprek met burgers. Hier kunnen en moeten ook juist kritische burgers bij horen. Het is daarbij echter nooit de bedoeling om te intimideren. De politie herkent zich dan ook niet in het geschetste beeld van de vraag.
Hoe kwamen de door de overheid aangestuurde «debunkers» aan persoonlijke informatie van kritische burgers en professionals, die vervolgens werd gebruikt voor «doxing» en het verklikken en aangeven van deze mensen, bijvoorbeeld bij hun werkgevers?
Zie het antwoord op vragen 14 en 15.
Waarom zijn er geen criteria en toetsingskaders voor wat kan worden geclassificeerd als «desinformatie»? Waar is deze classificatie dan op gebaseerd en aan welke richtlijnen moesten betrokkenen bij de desinformatie-organisatie zich houden bij hun werkzaamheden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel.
Voor de definities die de rijksoverheid hanteert voor desinformatie en misinformatie verwijzen wij u naar de meest recente Kamerbrief hierover.14
In deze brief staat ook dat het uitgangspunt is en blijft dat het bestempelen van desinformatie als zodanig primair geen taak is van overheden. Onafhankelijke media en factcheckers spelen hier een belangrijke rol in. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken. Dit kan ook gebeuren wanneer er schadelijke misinformatie wordt verspreid. Daarbij geldt dat iedere overheidsorganisatie een eigen verantwoordelijkheid heeft voor het formuleren van een effectieve en gepaste reactie op desinformatie waarvan de inhoud raakt aan het eigen beleidsterrein. Vrijheid van meningsuiting en persvrijheid staan daarbij centraal.
Kunt u aangeven of de overheid actief en bewust gebruik heeft gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology (BDM) tijdens de coronacrisis, met als doel het gedrag van de Nederlandse bevolking op basis van specifiek geclassificeerde doelgroepen verregaand te beïnvloeden?
Voor zover bekend is niet actief of bewust gebruik gemaakt van de zogenaamde Behavourial Dynamics Methodology tijdens de coronacrisis.
Blijft de tijdens de coronacrisis opgezette desinformatie-organisatie infrastructuur behouden en zal deze in de toekomst blijvend worden ingezet voor het bestrijden van desinformatie? Zo ja, kunt u aangeven op welke manier en in wat voor soort situaties u dit geoorloofd vindt? Blijft de rijksoverheid gebruik maken van dergelijke verregaande en wettelijk onrechtmatige tactieken teneinde de publieke opinie te beïnvloeden?
Er heeft geen «desinformatie-operatie» plaatsgevonden zoals beschreven in het genoemde artikel. Wij herkennen ons dan ook niet in het beeld dat wordt geschetst in de vraagstelling.
U bent recentelijk geïnformeerd over de rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. Deze Kamerbrief bevat ook een overzicht van de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken ministeries.15
Kunt u de beantwoording van deze vragen toevoegen aan de eerder gestelde vragen van de Groep Van Haga met betrekking tot de Denktank Desinformatie van dinsdag 27 december 2022 en kunt u alle vragen voor het einde van het kerstreces beantwoorden?
I.v.m. de benodigde interdepartementale afstemming was dit niet mogelijk. De antwoorden op de schriftelijke vragen van het lid Van Haga over vrijgegeven documentatie met betrekking tot de Denktank Desinformatie (2022Z26425) worden vrijwel gelijktijdig aan uw Kamer verzonden.
De mogelijkheid dat de Nederlandse overheid toegang heeft of had tot portals voor het aangeven van desinformatie bij sociale media |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Kuipers , Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Herinnert u zich dat u op de vraag of de Nederlandse regering, net zoals de regeringen van Nieuw-Zeeland en de Verenigde Staten, toegang heeft tot enerzijds de portal van Meta waarin direct desinformatie gemeld kan worden, en anderzijds vergelijkbare faciliteiten die door grote online platforms zoals Twitter worden aangeboden het antwoord gaf: «het Ministerie van BZK geen toegang tot een portal van Meta of Twitter waarin direct desinformatie gemeld kan worden. Wel heeft het Ministerie van BZK sinds 2019 de status van «trusted flagger» bij Facebook (later Meta) en Twitter, en sinds 2021 bij Google, TikTok en Snapchat.»?1
Ja.
Kunt u de vraag beantwoorden of de Nederlandse overheid (inclusief alle ministeries, alle diensten zoals AIVD en MIVD, leger(onderdelen), de politie, de NCTV, agentschappen zoals het RIVM, zbo’s en andere eenheden en datacentra (zoals het Land Information Manoeuvre Centre)) de afgelopen vier jaar toegang heeft (of gehad heeft) tot de portal van Meta waar desinformation gemeld wordt of vergelijkbare portals bij andere sociale media bedrijven of andere manieren om bepaalde content minder zichtbaar of onzichtbaar te maken, gebruikers een waarschuwing, een ban of een schaduwban te geven?
Binnen de rijksoverheid zijn er verschillende onderdelen met toegang tot een speciale status om meldingen te doen over verschillende vormen van content bij sociale media platformen. Dit kan gaan over onrechtmatige, strafbare of ongewenste content.
Waar het gaat om meldingen over desinformatie, een vorm van mogelijk schadelijke en ongewenste maar legale content, heeft het team bij BZK dat zich bezighoudt met de aanpak van desinformatie rondom verkiezingen de status van «trusted flagger» bij verschillende online platformen. Dit is ook gemeld in de beantwoording van de Kamervragen over de «escalatie kanalen» en het «desinformatieteam BZK» en in de brief wij op 23 december 2023 aan uw Kamer hebben verzonden. Omdat deze brief gericht was op de vraag of de rijksoverheid toegang had tot enerzijds de portal van Meta waarin direct desinformatie gemeld kan worden, en anderzijds vergelijkbare faciliteiten die van grote online platformen, werd hierin alleen de trusted flagger status van het Ministerie van BZK besproken. Voor meer informatie over het gebruik van deze status en de wijze waarop het Ministerie van BZK deze status heeft gekregen, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.2
De vraag die nu wordt gesteld is breder. «Bepaalde content» is meer dan alleen desinformatie. In de beantwoording van deze vragen benoemen we daarom ook alle organisaties binnen de rijksoverheid waarvan bekend is dat ze een «trusted flagger» status hebben voor het melden van alle vormen van content, zoals strafbare en illegale content, de politie, Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en de Kansspelautoriteit (Ksa) hebben ook een speciale status bij Meta. De politie heeft dit ook bij andere online platformen. De NVWA krijgt dit binnenkort waarschijnlijk ook bij TikTok. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) kreeg in 2019 de status van trusted flagger bij Meta.
Deze statussen zijn tot stand gekomen in overleg tussen platformen en deze organisaties, en dienen ter ondersteuning van de uitvoering van vastgestelde verantwoordelijkheden en taken van deze organisaties. De taak van deze organisaties en hun wettelijke grondslagen zijn daarbij het uitgangspunt geweest. De invulling van deze status is dus afhankelijk van de taken van de organisaties en wettelijke grondslagen.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten doen in het openbaar geen uitspraken over de wijze waarop zij hun wettelijke taken uitvoeren.
De overige instanties waar in deze vraag verder aan wordt gerefereerd, zoals het Ministerie van Defensie, de NCTV, of andere ZBO’s dan hierboven genoemd, hebben of hadden voor zover bekend geen status van «trusted flagger». Er is geen uitvraag gedaan bij alle individuele ZBO’s.
Naast deze speciale statussen kan het voorkomen dat ministeries in contact treden met online platformen zonder dat zij een bepaalde status, of toegang tot bepaalde portalen hebben. Er is hier geen compleet overzicht van. Net als dat bedrijven of burgers meldingen kunnen doen bij online platformen, kunnen organisaties binnen de rijksoverheid om verschillende redenen, en vanuit hun diverse taakopvatting in contact treden met online platformen.
Indien het antwoord op vraag 2 luidt, dat zulk soort toegang bestond, kunt u dan aangeven wie die toegang had, over welke periode, bij welk bedrijf, op welke wijze daar gebruik van gemaakt is en toezicht op gehouden is en wat de wettelijke grondslag van het handelen was?
Bij betreffende organisaties zijn enkele medewerkers aangewezen om een melding te kunnen doen via de verschillende speciale statussen. Toezicht valt onder de verantwoordelijkheid van betreffende organisaties.
In het kort:
Organisatie
Vanaf
Bedrijven
Gemelde content
Wettelijke grondslag
BZK
2019
Twitter
Mogelijke desinformatie rond verkiezingen.
Meldingen gemeentes die rondom verkiezingen geen contact kregen met bedrijven.1
Niet nodig.
Het betreft namelijk geen opdracht tot verwijdering maar verzoek tot controle o.b.v. gebruikersvoorwaarden bedrijf.
2019
Meta
2021
Google
2021
TikTok
2021
Snapchat
NVWA
Enkele jaren
Meta
Reclame voor of aanbod van goederen die niet voldoen aan wet- en regelgeving waarop de NVWA toezicht houd
Uitvoeringswet van Verordening (EU) 2019/1020 – Markttoezicht en conformiteit van producten
Binnenkort
TikTok
AFM
2019
Meta
Malafide advertenties van (potentiële) illegale kredietaanbieders
het toezicht van de AFM op de Wet op het financieel toezicht
KSA
2020
Meta
Ontvangen meldingen van illegaal kansspelaanbod op Facebook en Instagram
Algemene toezichthoudende taak van de Ksa conform artikel 33b Wet op de kansspelen
Zie voor de afschriften van deze meldingen: Bijlage van Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2022–2023, nr. 914.
In het geval van BZK is de toegang tot de trusted flagger status per social media platform verschillend geregeld. Voor meer informatie over de periode waarin deze status is gebruikt, bij welk bedrijf en de wijze waarop het Ministerie van BZK deze status gebruikt, verwijs ik u naar de beantwoording van eerdere Kamervragen.3
Het Ministerie van BZK zet dit middel met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen: wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor Meta en zelf geen gehoor kreeg. Daarbij blijft het uitgangspunt dat het bestempelen van desinformatie als zodanig en factchecken primair geen taak is van overheden. Wanneer de nationale veiligheid, volksgezondheid, maatschappelijke en/of economische stabiliteit in het geding is, kan de overheid wel optreden en desinformatie tegenspreken.4 Het Ministerie van BZK heeft dat ook gedaan rondom de verkiezingen, zie daarvoor de beantwoording van eerdergenoemde set Kamervragen.5 Daarnaast houdt deze trusted flagger status van het Ministerie van BZK slechts in dat online platformen een melding met prioriteit oppakken en beoordelen. De bedrijven waarbij een melding wordt gedaan maken hierbij hun eigen onafhankelijke afweging of er sprake is van een overtreding van de gebruikersvoorwaarden en dus of verwijdering, labelen of een andere actie nodig is. Het Ministerie van BZK heeft via deze kanalen geen bevoegdheid deze bedrijven te dwingen bepaalde content te laten verwijderen of andere acties te ondernemen. Dit is dan ook niet gebeurd. Van een wettelijke grondslag is daarom geen sprake. Hetzelfde geldt voor andere vragen of meldingen van ministeries zonder speciale status. Zij doen net als eenieder die gebruiker is op een online platform, een melding. Daarbij blijft het aan het platform om te bepalen of zij daarop handelen.
De NVWA heeft sinds enkele jaren de status van trusted flagger bij Meta om melding te kunnen doen van reclame voor of aanbod van goederen die niet voldoen aan wet- en regelgeving waarop de NVWA toezicht houdt. Waarschijnlijk krijgt de NVWA deze status binnenkort ook bij TikTok. De uitvoeringswet van Verordening (EU) 2019/1020 – Markttoezicht en conformiteit van producten geeft toezichthouders de bevoegdheid om platforms te gelasten content te laten verwijderen en bepaalde websites te verwijderen of anderszins onbereikbaar te maken.
De AFM kreeg in 2019 de status van Trusted Flagger bij Meta. De AFM deed op deze wijze melding van malafide advertenties van (potentiële) illegale kredietaanbieders. Op dit moment maakt de AFM hier geen gebruik meer van. Door de werking van algoritme op het platform m.b.t. zoekacties, werd het al vanaf eind 2019 steeds lastiger dergelijke advertenties te vinden. Hierdoor bleek het uiteindelijk van onvoldoende toegevoegde waarde om dit nog voort te zetten. Het feit dat hier geen gebruik meer van wordt gemaakt belemmert de AFM niet in haar werkzaamheden. Deze rapportages zijn gedaan in het kader van het toezicht van de AFM op de Wet op het financieel toezicht.
De Ksa heeft sinds oktober 2020 de status van trusted flagger bij Meta, vanwege ontvangen meldingen van illegaal kansspelaanbod op Facebook en Instagram. De Ksa onderzoekt binnengekomen meldingen. Indien er een overtreding van de Wet op de kansspelen wordt vastgesteld, wordt dit gemeld bij Meta via The Gambling Regulatory Channel (escalatiekanaal). De grondslag voor de meldingen is gelegen in de algemene toezichthoudende taak van de Ksa conform artikel 33b Wet op de kansspelen. Daaronder valt het bestrijden van niet toegestaan kansspelaanbod, het toezicht op de naleving van de toepasselijke wet- en regelgeving en de vergunningen en de handhaving daarvan.
De politie kan, net als ieder ander, wanneer zij uitingen tegenkomt die strijdig zijn met de gebruikersvoorwaarden of hier meldingen over ontvangt, deze doorgeven aan de provider en platformen, zodat zij op grond van de gebruikersvoorwaarden deze uitingen kunnen beoordelen. Het is vervolgens aan een platform zelf of en zo ja welke actie wordt ondernomen.
Wanneer er sprake is van strafbare content kan de politie gebruik maken van een bevoegdheid om content te laten verwijderen, namelijk die van 125p Wetboek van Strafvordering. De politie kan in deze specifieke, bij wet bepaalde gevallen, de officier van justitie vragen om een bevel tot ontoegankelijkmaking te richten aan sociale media platformen. De officier van justitie heeft daarbij een voorafgaande rechterlijke machtiging nodig (het eerdergenoemde artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering).
Kunt u aangeven wie van de Nederlandse overheid (in de breedste zin: zie vraag2 in de afgelopen vier jaar de status van trusted flagger had, bij welke sociale media over welke periode en hoe vaak en voor wat voor een soort informatie die status is ingezet?
De enkele meldingen die het Ministerie van BZK bij online platformen heeft gedaan, zijn reeds met uw kamer gedeeld.7
Sinds 2020 zijn er door de Ksa 73 meldingen gedaan met betrekking tot illegaal kansspelaanbod. De AFM heeft in totaal 134 meldingen gedaan, alle in 2019. Bij de NVWA en de politie wordt niet centraal bijgehouden hoeveel meldingen er gedaan zijn.
Zie het antwoord op vraag 3 voor informatie bij welke sociale media meldingen zijn gedaan, over welke periode en voor wat voor een soort informatie die status is ingezet. Er zal worden onderzocht of het mogelijk is een complete lijst van dergelijke meldingen samen te stellen.
Kunt u de richtlijnen/werkinstructies (of vergelijkbare documenten) op basis waarvan mensen die werkzaam waren bij de Nederlandse overheid, posts op sociale media geflagd hebben, openbaar maken (voor alle mensen die de status hadden: zie vorige vraag)?
Er bestaan geen rijksbrede richtlijnen of werkinstructies voor het doen van meldingen bij sociale media platformen. Het kabinet werkt momenteel aan een publiek privaat kader voor het melden van onrechtmatige, strafbare en onwenselijke content aan platformen in het kader van de Digital Services Act. In de ontwikkeling van dit kader worden ook meldingen vanuit overheden meegenomen. Uw Kamer zal in de voorgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van Desinformatie verder worden geïnformeerd over de mogelijkheid Rijksbrede werkinstructies voor de rijksoverheid op te stellen.
Het Ministerie van BZK gebruikt de trusted flagger status met grote terughoudendheid in en alleen rondom verkiezingen. Wel houdt men zich eraan dat er alleen meldingen worden gedaan wanneer er een vermoeden bestaat van de verspreiding van des- of misinformatie waarvan de inhoud als gevolg heeft dat de integriteit van het verkiezingsproces, een vitaal onderdeel van de democratie, belemmering zou kunnen ondervinden. Of wanneer een gemeente rondom verkiezingen een vraag had voor sociale media platformen en zelf geen gehoor kreeg. Eventuele meldingen via de trusted flagger status van het Ministerie van BZK rondom de aankomende provinciale staten en Waterschapsverkiezingen van 2023 zullen worden benoemd in, en meegezonden met, de evaluatie van de verkiezingen.
De politie werkt aan een eenduidige werkprocedure. In beginsel is het zo dat als een opsporingsambtenaar content aantreft in strijd met de gebruikersovereenkomst van het desbetreffende sociale media platform, melding hiervan gemaakt kan worden. De beoordeling daarvan is vervolgens aan het bedrijf. Wanneer er sprake is van strafbare content kan de politie – zoals eerder beschreven – gebruik maken van een bevoegdheid om content te laten verwijderen, namelijk die van 125p Wetboek van Strafvordering.
Overige werkinstructies lenen zich niet voor openbaarmaking wegens mogelijks risico’s tot misbruik hiervan.
De NVWA heeft een werkinstructie voor inspecteurs hoe zij content moeten melden bij Meta. Hierin wordt onder andere beschreven hoe zij het Meta formulier8 goed kunnen invullen.
De Ksa heeft interne werkinstructies opgesteld voor het melden van overtredingen van de Wet op de kansspelen bij Meta. Deze werkinstructies lenen zich niet voor openbaarmaking. Illegale kansspelaanbieders zouden deze instructies kunnen gebruiken om handhaving van de Ksa te ontwijken.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen drie weken beantwoorden?
Dit is, zoals genoemd in het uitstelbericht van 13 januari jl.9, helaas niet gelukt.
Het bericht ‘Luitenant-Kolonel Van Woensel: 'De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort' |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Luitenant-Kolonel Van Woensel: «De landmachtbrigades schieten op meerdere punten tekort»»?1
Ja.
Bent u het eens met de stelling van de voorzitter van de Nederlandse Officieren Vereniging (NOV) dat Nederland ervoor kiest de hoog-technologische dingen te doen en van de landen in Oost-Europa vraagt de lasten en risico’s van een grondoorlog te dragen?
Nederland is voorstander van het verdelen van lasten en risico’s tussen de bondgenoten (risk- en burden-sharing) en levert daar ook een militaire bijdrage aan. De drie gevechtsbrigades van de Nederlandse krijgsmacht, te weten de 11 Luchtmobiele Brigade, 13 Lichte Brigade en 43 Gemechaniseerde Brigade, zijn door NAVO beoordeeld als geavanceerd, interoperabel en van hoge kwaliteit. Nederland levert met deze brigades een belangrijke bijdrage aan het gevecht dichtbij in het landdomein, als onderdeel van het NAVO-bondgenootschap. Zo stationeert Nederland militairen bij de vooruitgeschoven aanwezigheid in Litouwen en Roemenië en staan ook bijna 3.000 militairen in 2023 klaar voor de NATO Response Force (NRF). Naast dit grondoptreden staat Nederland in 2023 ook klaar in het lucht- en zeedomein, met de inzet van F-35»s voor air policing vanuit Polen en de bijdragen van schepen aan de NATO Standing Naval Forces (zie Kamerstuk 28 676, nr. 425, d.d. 22 december 2022).
Het kenmerk «hoog-technologisch» zegt niets over de taken of de rol van Nederland binnen het bondgenootschap, over in welk domein kan worden opgetreden, of over de risico’s die Nederland daarbij bereid is te accepteren. Het kenmerk «hoog-technologisch» betreft vooral het type middelen dat Nederland bij voorkeur kiest om bepaalde taken uit te voeren. De benadering om daarbij zoveel mogelijk gebruik te maken van hoog-technologische middelen in alle domeinen, bij alle krijgsmachtdelen, komt voort uit de ambitie onze mensen bij inzet te laten werken met de modernste middelen, zodat ze op het hoogste niveau en zo veilig mogelijk hun werk kunnen doen. Bij toekomstige internationale samenwerkingsafspraken en bij de toekomstige keuzes over de inrichting van de Nederlandse defensieorganisatie zijn het evenredig delen van de risico’s en de lasten met de bondgenoten essentiële uitgangspunten voor Nederland.
Is de keuze voor de hoog-technologische inzet afgestemd met bondgenoten binnen NAVO en EU? Zo ja, hoe is die afweging gemaakt?
Nederland spreekt met bondgenoten over (internationale) capaciteiten, bijvoorbeeld via het NATO Defence Planning Process (NDPP) van de NAVO en de Coordinated Annual Review on Defence(CARD) van de EU. Bondgenoten (NAVO) en lidstaten (EU) spreken uitvoerig met elkaar over hoe de capaciteiten die landen (gezamenlijk) hebben of opbouwen zo effectief en efficiënt mogelijk kunnen worden ingezet. Hierbij is ook het technologische aspect onderwerp van gesprek. In de Defensienota 2022 zijn keuzes gemaakt binnen het beschikbare budget, waarbij Nederland ook inzet op versterking van de internationale samenwerking.
Bent u bereid om de door de NAVO geïdentificeerde ernstige tekortkomingen zonder verbeteringsplannen alsnog te voorzien van een verbeteringsplan?
Met de huidige investeringen zet Defensie forse stappen in het herstellen, moderniseren en versterken van de organisatie. Hierbij zijn keuzes gemaakt. Dit betekent dus dat niet alle tekortkomingen die de NAVO constateert kunnen worden geadresseerd. Zo is er bijvoorbeeld in de Defensienota 2022 gekozen om onder meer de Combat Support en Combat Service Support van de prioriteitsdoelstelling zware en medium infanteriebrigade te versterken, maar andere delen van deze doelstelling niet in te vullen. Hiermee brengt Defensie de basis op orde.
Voor de volgende vierjarige NDPP-cyclus, die in 2023 start, onderzoeken Nederland en Duitsland hoe zij, in lijn met de motie-Boswijk (Kamerstuk 36 200-X, nr. 37, d.d. 17 november 2022), de capaciteitendoelstellingen van beide landen in het landdomein gezamenlijk kunnen invullen. In de komende cyclus zet Nederland in op meer Europese en multinationale samenwerking binnen de NAVO-defensieplanning. Wij informeren uw Kamer in de loop van dit jaar over de voortgang en inzet voor het NDPP.
Hoe reageert u op de stelling van de voorzitter van de NOV dat de samenwerking in het gezamenlijke Duits-Nederlandse tankbataljon in de praktijk nog niet echt goed is?
Deze stelling herkennen wij niet. De nauwe en bijzondere samenwerking met Duitsland op strategisch en operationeel niveau wordt als goed ervaren en er wordt voortdurend gewerkt aan verdere verdieping en verbetering hiervan. De landmachtsamenwerking met Duitsland is ook onderwerp van een beleidsdoorlichting die is aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda (Kamerstuk 35 925-X, nr. 2, tabel2.
Klopt het dat de Nederlandse eenheid nauwelijks oefent met de Duitsers?
Nee. De Nederlandse eenheid maakt integraal onderdeel uit van het Duits-Nederlandse 414 Tankbataljon. Deze eenheid is in 2021 ingezet in Litouwen als onderdeel van Enhanced Forward Presence (eFP). Bij de voorbereiding en uitvoering van die inzet is intensief met elkaar geoefend, zowel in Duitsland als in Litouwen.
Klopt het dat de inzetbaarheid van de voertuigen vaak schrikbarend laag is?
Nee. De huidige uitdaging bij 414 Tankbataljon is niet zozeer de inzetgereedheid van de systemen, maar betreft momenteel de fysieke beschikbaarheid van de tanks. Het bataljon heeft zowel de Leopard 2a6Ma2 als 2a6Ma3 in zijn bestand. De Leopard 2a6ma2 ondergaat een Midlife Update naar de 2a6Ma3, waardoor dit type systeem enige tijd niet beschikbaar is voor opleiding en training. Het bataljon prioriteert de toewijzing van deze middelen op basis van de opdracht. Daarbij maakt de nationaliteit niet uit. De inzetbaarheid van de Leopard 2a6Ma3 in gebruik bij dit bataljon is voldoende om de opdracht uit te voeren.
Bent u bereid de Kamer in een brief te informeren over de manier waarop de samenwerking in de praktijk vorm krijgt en daarbij in te gaan op de bovengenoemde punten?
Ja. Conform motie Boswijk (Kamerstuk 36 124, nr. 23, d.d. 22 december 2022) zullen wij de Kamer informeren over de verdere integratie van de Nederlandse en Duitse landmachten in het licht van de ontwikkeling van de nieuwe capaciteitsdoelstellingen van de NAVO.
Vindt u het noodzakelijk om te streven naar tanks in eigen beheer? Zo nee, waarom niet?
Voor Defensie is het belangrijk om over wapensystemen te beschikken wanneer deze voor inzet of gereedstelling nodig zijn.
Als onderdeel van 43 Gemechaniseerde Brigade (de Heavy Infantry Brigade) in Havelte beschikken Nederland en Duitsland op dit moment over een gezamenlijke tankeenheid, namelijk 414 Tankbataljon. Duitsland is eigenaar van de gevechtstanks en stelt deze voor het binationale bataljon beschikbaar, ook voor het Nederlandse eskadron. Wanneer deze eenheid wordt ingezet, autonoom of als onderdeel van de NAVO, is het belangrijk dat de wapensystemen hiervoor beschikbaar zijn.
Voor wat betreft de huidige tankcapaciteit heeft Defensie dat in 2008 in een zogenaamde Technical Arrangement (TA) vastgelegd (Kamerstuk 33 279, nr. 28, d.d. 13 december 2018). Indien Nederland het Nederlandse tankeskadron autonoom wil inzetten, dus zonder Duitsland, is in deze overeenkomst een mogelijkheid opgenomen om de gevechtstanks – die in Duits eigendom zijn – daartoe te leasen. Daarmee zijn de tanks bij Nederlandse inzet in eigen beheer, maar zijn ze niet in eigen bezit.
Hoe beoordeelt u zelf de militaire samenwerking met Duitsland op dit gebied?
Duitsland is een zeer belangrijke strategische partner. De integratie met Duitsland wordt als goed ervaren, zoals gesteld in vraag 5. Door de geïntegreerde samenwerking in 414 Tankbataljon heeft Nederland kennis over en ervaring met het tankoptreden kunnen behouden. Ook kunnen we door deze integratie nauwer en beter samenwerken in NAVO-verband en geven we een impuls aan verdere Europese defensiesamenwerking. Zoals aangekondigd in de Strategische Evaluatie Agenda zal de samenwerking nader worden doorgelicht.
Op welke manier kunt u de militaire samenwerking met Duitsland verstevigen en praktisch uitvoerbaarder te maken?
Over eerdere intenties en afspraken op politiek niveau met betrekking tot integratie van capaciteiten met Duitsland is uw Kamer reeds geïnformeerd (zie ook Kamerstuk 33 279, 36 124 nr. 34, d.d. 7 juli 2022). Op 28 november 2022 hebben de commandanten van de Duitse en Nederlandse landmacht een gezamenlijk visiedocument ondertekend over verdere integratie. Onderdeel daarvan is het voornemen de Nederlandse 13 Lichte Brigade te integreren in de Duitse 10e Pantserdivisie.
Andere belangrijke onderdelen zijn: de opbouw en inrichting van landeenheden verder op elkaar afstemmen; het versterken van de binationale commandostructuur met geharmoniseerde procedures en interoperabele systemen; het synchroniseren van kennis- en doctrineontwikkeling; het afstemmen van behoeftestellingen, nationale verwervingsprocessen en instandhouding en het herdefiniëren van de rol van het 1 Duits-Nederlands Legerkorps (1GNC) in lijn met het NAVO New Force Model.
Herkent u zich in de bewering dat de Nederlandse brigades onderling te verschillend zijn om elkaar af te wisselen in het gevecht? Zo ja, op welke manier zet u zich ervoor in om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
De indeling in een heavy, een medium en een light brigade stelt Nederland in staat om diverse typen grondeenheden in te kunnen zetten en bovendien ook breed in het landdomein kennis op te bouwen en te behouden. Dit vergroot de mogelijkheden van Nederlandse inzet op het land nu en in de toekomst.
Twee van deze brigades zijn reeds ingebed in Duitse divisies. Ook Duitsland beschikt over een mix aan verschillende typen eenheden. De Duitse divisies waarin de Nederlandse brigades zijn ingebed, zijn tevens verschillend van aard, waardoor de Nederlandse eenheden hierin goed passen. De veelzijdigheid van Nederlandse landeenheden is dan ook vooral een kracht, die zowel de Nederlandse inzetmogelijkheden, als ook de internationale bijdrage van Nederland aan bijvoorbeeld de NAVO vergroot.
Bij inzet, zeker in het hogere geweldspectrum, zal veelal sprake zijn van een internationale constructie, voornamelijk in NAVO-verband. Dit maakt dat Nederlandse eenheden niet alleen op elkaar moeten kunnen aansluiten, maar vooral in het bredere NAVO-verband moeten passen.
Kunt u de vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
De doofpotoperatie rondom Srebrenica en de rol van Dutchbat III hierin |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichtgeving door het programma Argos Medialogica over de doofpotoperatie rondom Srebrenica en de rol van Dutchbat III hierin?1
Ja
Klopt het dat de militairen van Dutchbat III veel meer hebben gezien van de (gevolgen van) de executies van 8.000 moslimmannen dan zij destijds aangegeven hebben tegenover de media en in de debriefing?
Op verzoek van het toenmalige kabinet heeft het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD) een meerjarig onderzoek uitgevoerd naar de gebeurtenissen rond de val van Srebrenica op 11 juli 1995. Dit onderzoek startte eind 1996 en resulteerde in april 2002 in een uitvoerig rapport getiteld «Srebrenica, een «veilig» gebied». Dit rapport is met uw Kamer gedeeld op 10 april 2002 (Kamerstuk 26 122, nr. 28). Naar aanleiding van de conclusies van dit rapport heeft het toenmalige kabinet zijn ontslag aangeboden. Daarop besloot uw Kamer een parlementaire enquête te houden hetgeen resulteerde in het rapport «Missie zonder vrede» (Kamerstuk 28 506 Nr. 4 dd. 27 januari 2003).
Het NIOD-rapport gaat uitvoerig in op de vraag wat de Dutchbat-militairen hebben waargenomen van de executies rondom Srebrenica en die in Potočari in het bijzonder. Om geen afbreuk te doen aan de veelomvattendheid van het rapport, acht ik het niet zorgvuldig om hieruit delen samen te vatten. Ik verwijs u daarom graag naar de pagina’s 2738 e.v. van het NIOD-rapport.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III hebben gezien dat mannen werden afgevoerd naar een wit huis en vervolgens niet meer terugkeerden? Zo nee, wat zagen of hoorden zij dan wel?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2646, 2648, 2664–2667, 2676, 2689 en 2700–2703.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III een berg achtergelaten paspoorten hebben gezien?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2667, 2718–2719, 2742, 2874 en 2880.
Klopt het dat militairen van Dutchbat III de gevolgen van de executies hebben gezien, dat wil zeggen vermoorde moslimmannen?
Hiervoor verwijs ik u naar het NIOD-rapport. In het bijzonder naar de pagina’s 2719, 2720, 2721 en 2879.
Hebben deze militairen het genoemde onder vraag 3 t/m 5 gezien voor, tijdens of na het besluit om 350 mannen die zich op de compound van Dutchbat bevonden, over te dragen aan de Serviërs?
Het NIOD-rapport gaat niet expliciet in op de volgtijdelijkheid van de gebeurtenissen. In de punten 53 en 54 van het arrest van de Hoge Raad van 19 juli 2019 (zaak 17/04567, Mothers of Srebrenica tegen de Staat der Nederlanden) staat hierover:
Klopt het dat in de periode 1992–1995 al langer bekend was waar de Servische troepen onder leiding van generaal Ratko Mladić toe in staat waren, waaronder moord, verkrachting, plundering en brandstichting?
Ja, in juli 1995 was bekend dat Bosnisch-Servische troepen onder Mladić in de periode 1992–1995 betrokken waren bij dit soort misdaden.
Was het niet alleen al daarom volstrekt onverantwoord om 350 moslimmannen over te dragen aan de Serviërs? Hoe kijkt u hier nu tegenaan, met de kennis van nu?
In het arrest van de Hoge Raad (zaak 17/04567, arrest van 19 juli 2019) oordeelde de Hoge Raad dat de Nederlandse staat tekortgeschoten is in het bieden van bescherming tegen door Bosnisch-Servische troepen toegebracht leed, aan een groep mannelijke vluchtelingen, die op 13 juli 1995 op de compound van Dutchbat in Potočari verbleven. Om uitvoering te geven aan dit arrest, heeft de staat een speciale schaderegeling ingesteld. Over de schaderegeling bent u laatstelijk geïnformeerd met de Kamerbrief Stand van Zaken Civielrechtelijke regeling Srebrenica (Kamerstuk 26 122 nr. 60 dd. 1 november 2021).
Het kabinet betreurt de tragische gebeurtenissen van 13 juli 1995 ten zeerste. De internationale gemeenschap faalde in de bescherming van de mensen van Srebrenica. Als onderdeel van deze gemeenschap deelt de Nederlandse regering in de politieke verantwoordelijkheid voor de situatie waarin dit falen kon gebeuren. Daarvoor heb ik namens het kabinet op 11 juli jl. tijdens de herdenking in Srebrenica mijn diepste excuses aangeboden.
Klopt het dat Ratko Mladić hiervoor ook veroordeeld is door het Joegoslaviëtribunaal? Wanneer is de eerste verdenking door opsporingsautoriteiten hierover geformuleerd?
Het Joegoslaviëtribunaal heeft Ratko Mladić in hoger beroep veroordeeld wegens genocide, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid (8 juni 2021). De genocide in Srebrenica maakt daar onderdeel van uit.
Het formuleren van verdenkingen gebeurt normaliter in een aanklacht. De verdenkingen tegen Mladić gaan terug tot april1992 en hielden verband met de belegering van Sarajevo. Dit kwam tot een aanklacht in juli 19952. In november 1995 klaagde de internationale hoofdaanklager hem aan inzake de genocide in Srebrenica3. De aanklacht tegen Mladić was gebaseerd op een grote hoeveelheid belastende informatie die door de hoofdaanklager was verzameld. Mladić werd in 2011 voor het Joegoslaviëtribunaal gebracht.
Klopt het dat Dutchbat III betrokken was bij zwarte handel, prostitutie, het afpakken van geld van moslims en het met een militair voertuig overrijden van moslims? Zo nee, wat klopt hiervan wel? Zo ja, waarom wordt dit dan in de tv-uitzending ontkend door overste Karremans?
Ik verwijs u naar pagina 1618 e.v., pagina 2610–2616 en 3048–3056 van het NIOD-rapport.
Klopt het dat generaal Couzy journalist Twan Huys heeft verzocht om belastende mediaberichtgeving niet uit te zenden, vanwege de veiligheid van nog in Potočari aanwezige Dutchbatters?
Ik verwijs u naar pagina 2801 van het NIOD-rapport.
Klopt het dat generaal Couzy aan Twan Huys heeft beloofd na terugkomst in Nederland van deze Dutchbatters wel de volledige informatie met Twan Huys te delen, maar deze belofte vervolgens heeft verbroken?
Zie antwoord vraag 11.
Klopt het dat generaal Couzy en generaal Van Baal vervolgens de feiten rondom Srebrenica in de doofpot hebben willen stoppen, onder andere door alle Dutchbatters indringend op te roepen niet hierover met de media te praten?
Ik verwijs u naar de pagina’s 3075–3076 en 3170 van het NIOD-rapport.
In het NIOD-rapport is geen bevestiging gevonden van een expliciete oproep aan alle Dutchbatters om niet met de media te praten. Tijdens uw Parlementaire Enquête over Srebrenica stelde generaal Couzy (Verhoren nr. 492) dat hij de Dutchbatters op het hart had gedrukt om vooral vanuit de eigen ervaring te praten: «(...) alleen vertellen wat je weet, vertellen wat je zelf hebt gezien en niet ingaan op suggestieve vragen (...)». De heer Couzy is in 2019 overleden.
Klopt het dat generaal Couzy ook de toenmalige Minister van Defensie niet informeerde over de feiten rondom Srebrenica?
Zie antwoord vraag 13.
Klopt het dat daarna serieus door de toenmalige Minister is overwogen om generaal Couzy te ontslaan? Klopt het dat dit uiteindelijk niet gedaan is, omdat men de publicitaire effecten vreesde?
Op 27 november 2002 heeft oud-minister Voorhoeve voor uw Parlementaire Enquêtecommissie Srebrenica verklaard dat hij op een aantal momenten heeft overwogen generaal Couzy heen te zenden. Ik citeer daarvoor uit uw Verhoren «Mijn conclusie – ook in overleg met de Staatssecretaris, de chef Defensiestaf en de SG – was steeds: het levert veel schade voor de Defensieorganisatie als de relatie met de generaal Couzy wordt beëindigd». Het had naar zijn mening ook tot een juridische procedure kunnen leiden waarvan de afloop onzeker was (Verhoren nr. 578).
Wat is, met de kennis van nu, uw mening over deze hele gang van zaken?
Daarvoor verwijs ik u naar de verklaring van Minister-President Kok zoals gedaan in de Tweede Kamer op 16 april 2002 waarin hij het aftreden bekend maakte van het kabinet (kenmerk: TK 68–4539). In zijn verklaring zegt hij dat voor [het aftreden van] de Minister van Defensie een aanvullende overweging geldt, dat betreft de conclusie van het NIOD inzake de tekortschietende informatievoorziening.
Is op dit moment sprake van een goede informatievoorziening van de Defensietop richting u, en vanuit u weer naar de Tweede Kamer?
Een goede informatievoorziening is essentieel voor het functioneren van Defensie, dit geldt ook voor de informatievoorziening richting de bewindspersonen. Het kabinet is verplicht beide Kamers tijdig en volledig te informeren.
Kunt u garanderen dat een dergelijke situatie zich in de tegenwoordige tijd niet meer voor zal kunnen doen?
Lessen zijn getrokken, juist ook om te voorkomen dat een dergelijke situatie zich nogmaals zal voordoen. Na Srebrenica zijn er duidelijkere regels gesteld voor de besluitvorming over uitzendingen van Nederlandse militairen naar missies. Sinds 2000 staat in de Grondwet hoe de besluitvorming daarover moet plaatsvinden. Dit betreft artikel 100. Sindsdien ontvangt uw Kamer een zogenaamde artikel 100-brief.
Welke lessen trekt u uit de chaotische evacuaties, of het gebrek daaraan, in Srebrenica in 1995 en Afghanistan in 2021?
Uit de situatie van Srebrenica zijn belangrijke lessen getrokken. Die vallen niet alleen af te leiden uit het veelgenoemde NIOD-rapport uit 2002 maar ook uit de parlementaire enquête van uw Kamer (Commissie Bakker, januari 2003) tot en met het rapport van de Commissie Borstlap (Kamerstuk 26 122 nr. 48 dd. 14 december 2020). Daarbij gaat het over het organiseren van zaken ter voorbereiding, tijdens en na de inzet. Zo is het van belang dat er een helder mandaat ligt; dat er een duidelijke definitie dient te zijn van de aanduiding «safe area», dat er informatie wordt ingewonnen bij de landen die het voorgaande commando voerden (de voorgangers), dienen militairen adequaat te zijn opgeleid voor de specifieke taken en de specifieke omstandigheden, dient het militair-politiek inlichtingenwerk over de intenties van de strijdende partijen op orde te zijn. Ook dient er een adequate vertrekstrategie te zijn, een strategie waarin bovendien ook wordt omgekeken naar de lokale werknemers, en een gedegen traject voor nazorg.
Voor wat betreft de evacuatie uit Afghanistan heeft Crisisplan BV een rapport uitgebracht met de eerste lessen die getrokken kunnen worden uit het verloop van de evacuatie. Het kabinet heeft de Kamer hierover op 16 december 2021 geïnformeerd met de kabinetsreactie op het rapport (Kamerstuk 27 925, nr. 882) en in de Kamerbrief van 7 juli 2022, waarin werd ingegaan op de voortgang van de implementatie van de verbeterpunten uit het rapport (Kamerstuk 27 925, nr. 914). Daarnaast doet een externe en onafhankelijke onderzoekscommissie onder leiding van de heer Ruys momenteel onderzoek naar de evacuatieoperatie vanuit Kaboel. Deze commissie zal uiterlijk 31 mei 2023 het rapport uitbrengen.
Deelt u de mening dat burgers die onder Nederlandse bescherming staan ook daadwerkelijk beschermd moeten worden – indien nodig met behulp van wapens – en niet blootgesteld mogen worden aan vijandige gewapende groeperingen, en daarmee dus aan levensgevaar? Zo nee, wat is dan uw mening hierover?
In het algemeen deel ik die mening. Wel teken ik hierbij aan dat het mandaat van de missie (en de daaraan gekoppelde middelen) de mogelijkheden van de ingezette militairen bepaalt.
Het Zwitserse exportcontroleregime. |
|
Peter Valstar (VVD) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekent met het bericht «German ammunition plant to sidestep Swiss re-export ban»?1
Ja.
Beschikt de Nederlandse krijgsmacht over in Zwitserland geproduceerde munitie? Zo ja, kunt u aangeven om welke types en hoeveelheden het gaat?
Ja, de 35mm kanonmunitie voor het CV90 infanteriegevechtsvoertuig en de 30mm munitie voor de Goalkeeper zelfbeschermingssystemen voor schepen worden in Zwitserland geproduceerd. Omdat de opgedragen NAVO-voorraadnormen voor deze munitiesoorten vertrouwelijk zijn, kan ik u niet in het openbaar informeren over de voorraad van deze munitieartikelen.
Is voor doorvoer van deze munitie naar een derde land, bijvoorbeeld Oekraïne, toestemming van Zwitserland nodig?
Ja, bij verwerving van militair materieel -waaronder munitie- tekent Nederland een eindgebruikersverklaring (End User Certificate). Hierin is vastgelegd dat Nederland de beoogde eindgebruiker is. Wanneer Nederland deze artikelen vervolgens wil schenken of verkopen, moet een formele exportvergunning aan het land van herkomst gevraagd worden.
Welke sancties staan op het tegen de afspraken in doorleveren van Zwitserse munitie?
Zoals ieder ander soeverein land zal Zwitserland in het concrete geval bepalen wat de gevolgen zijn.
Indien de Nederlandse krijgsmacht over in Zwitserland geproduceerde munitie beschikt, is hieruit dit jaar geleverd aan Oekraïne?
Uw Kamer wordt via de reguliere leveringenbrief op vertrouwelijke wijze geïnformeerd over leveringen aan Oekraïne.
Zijn onder het Zwitserse exportcontroleregime vallende leveranciers gegadigden voor de munitieaankopen waar Defensie de komende jaren geld voor uittrekt?
Ja, Defensie heeft voor de levering van conventionele munitie een raamcontract met Rheinmetall. Dit bedrijf heeft productiefaciliteiten in meerdere landen, waaronder in Zwitserland (RMWS: Rheinmetall Schweiz). Om de voorraad munitie op peil te houden verwerft Defensie onder andere 35mm kanonmunitie voor het CV90 Infanteriegevechts-voertuig (Kamerstuk 27 830, nr. 265). Deze munitie wordt in Zwitserland geproduceerd.
Worden er bij de aankoop van munitie de komende jaren vooraf eisen gesteld over het recht op doorlevering voor de veiligheid op het Europese continent, zoals doorlevering aan Oekraïne voor zelfverdediging tegen Rusland?
Een generiek recht op doorlevering voor de veiligheid op het Europese continent is op het moment niet aan de orde. Landen bepalen zelf of een re-exportclausule bij levering wordt opgenomen in afspraken.
Strikte en zuivere exportcontrole is van belang voor de internationale veiligheid. In dat licht staat het elk land vrij om binnen de kaders van internationale afspraken op eigen wijze invulling te geven aan wapenexportcontrole, waaronder op het vlak van re-exportautorisatie.
Beschikt Defensie los van eventuele munitie over andere wapensystemen of onderdelen in wapensystemen die aan het Zwitserse exportcontroleregime, inclusief regels over doorlevering, onderworpen zijn? Zo ja, welke?
Ja, we hebben verschillende wapensystemen en -onderdelen die aan het Zwitserse exportregime onderhevig zijn. Dit zijn onder andere de Pilatus PC-7 lesvliegtuigen, componenten voor de rubber band track van de CV90 en de laserdoelaanwijzer VIS/INVIS.
Tot welke fondsen en andere financiële instrumenten van de Europese Unie (zoals het Europees Defensiefonds of de voorloper daarvan, EDIDP, en het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act) voor de defensiesector hebben bedrijven of bedrijfsonderdelen die onderworpen zijn aan het Zwitserse exportcontroleregime toegang? Indien deze toegang bestaat, kunt u aangeven of er ook daadwerkelijk subsidies zijn verstrekt of zijn voorzien aan deze bedrijven, en om welke bedragen het gaat?
In de verordening van het Europees Defensiefonds (EDF) is vastgesteld dat ontvangers van financiering uit het EDF en de bij het project betrokken onderaannemers gevestigd dienen te zijn in de EU of in een geassocieerd land.2 Zwitserland is geen geassocieerd land van de EU. Bij uitzondering kan in een EDF-project worden samengewerkt met partijen van buiten de Unie, mits dit niet in strijd is met de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en de lidstaten. Hiervan heeft Zwitserland tot op heden geen gebruik gemaakt. Deze partijen kunnen geen aanspraak maken op financiering uit het EDF.
Daarnaast kunnen bedrijven deelnemen aan het EDF die zijn gevestigd in de EU of in een geassocieerd land maar onder zeggenschap staan van (een entiteit uit) een niet-geassocieerd derde land. In het geval van het EDF is er één bedrijf betrokken dat onder controle staat van een Zwitserse entiteit. In het EDIDP zijn dit er twee. De lidstaten waarin deze bedrijven zijn gevestigd hebben de garantie afgeven dat betrokkenheid van deze entiteiten de veiligheids- en defensiebelangen van de Unie en haar lidstaten niet schaadt. Informatie over de hoogte van de subsidie voor individuele bedrijven is niet beschikbaar.
Op dit moment wordt nog onderhandeld over de verordening van het European Defence Industry Reinforcement through common Procurement Act (EDIRPA) instrument. Daarom zijn er nog geen projecten gestart.
Vindt er op dit moment Zwitserse deelname aan PESCO-projecten plaats of is deze deelname voorzien? Zo ja, om welke projecten gaat het?
Nee, deelname aan PESCO-projecten is voorbehouden aan EU-lidstaten, tenzij een project expliciet opengesteld is voor derde landen. Zwitserland heeft wel kenbaar gemaakt te willen participeren in het project «Cyber Range Federation», een PESCO-project onder voorzitterschap van Estland. Besluitvorming over toetreding van een derde land tot een PESCO-project vindt plaats in de Raad.
Aan welke projecten van het European Defence Agency doet Zwitsland mee, en wat is daarin de rol van Zwitserland?
Zwitserland werkt sinds 2012 onder een Administrative Arrangement samen met het EDA. Zwitserland participeert in zeven van EDA’s Capability Technology Groups (CapTechs) en is onder andere lid van het Single European Sky Military Aviation Board, EDA Helicopter Exercise Programme en het EDA Military Airworthiness Authorities Forum. Binnen de CapTechs neemt Zwitserland deel aan verschillende projecten, zoals binnen de CapTech voor Chemische, Biologische, Radiologische en Nucleaire (CBRN) bescherming aan het project dat ziet op het testen en evalueren van persoonlijke beschermingsmiddelen.
Wat is uw mening over de positie van Zwitserland ten aanzien van de blokkade op het doorleveren van wapens en munitie aan Oekraïne?
Het kabinet is zich bewust van belemmeringen die kunnen ontstaan in het ondersteunen van Oekraïne als het gevolg van niet afgegeven re-exportautorisaties. Tegelijkertijd is exportcontrole een nationale bevoegdheid die het landen mogelijk maakt om op eigen wijze en binnen de kaders van internationale afspraken invulling te geven aan export-controle, waaronder het beleid ten aanzien van re-exportautorisatie.
Wanneer een re-exportclausule in het spel is bij de voorgenomen levering van goederen aan Oekraïne doet Nederland een dringend beroep op het land van productie met het oog op de situatie in Oekraïne. In bredere zin geldt dat meerdere leden van het kabinet het vraagstuk van
re-exportautorisatie bespreken in gesprekken op het internationale niveau.
Wat vindt u van de ontwikkeling dat Duitsland nog halverwege 2023 een nieuwe munitiefabriek opent en in productie verwacht te hebben?
Nederland ziet opschaling van de bestaande productiecapaciteit van Rheinmetall als een logisch besluit.
Bent u bereid om ook in Nederland (onderdelen van munitie) te laten produceren en hiertoe het aanbod te doen bij de Duitse regering?
In lijn met de motie-Dassen c.s. (Kamerstuk 36 124, nr. 19) zal Nederland met Duitsland en België in overleg treden om te onderzoeken hoe de gezamenlijke productiecapaciteit voor hoog-technologische (kapitale) munitie kan worden vergroot.
De toegang tot veteranenzorg ‘achter slot en grendel’ |
|
Raymond Knops (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Herinnert u zich de door de Veteranenombudsman onderzochte zorgen over de manier waarop er binnen penitentiaire inrichtingen wordt omgegaan met voormalig militairen, in het bijzonder veteranen die in oorlogsmissies hebben gediend?1
Ja.
Erkent u dat toegang tot specifieke veteranenzorg voor veteranen in detentie in de bijzondere zorgplicht past die de overheid heeft voor veteranen die als gevolg van een uitzending maatschappelijke ondersteuning of geestelijke gezondheidszorg nodig hebben?
Ja. De bijzondere zorgplicht voor veteranen blijft van kracht2.
Bij binnenkomst in de penitentiaire inrichting (PI), wordt sinds januari 2021 als onderdeel van de algemene intake aan de gedetineerde gevraagd of hij of zij veteraan is. Als de gedetineerde aangeeft dat dit het geval is, wordt dit opgenomen in diens detentie- en re-integratieplan. Dit plan is de leidraad voor de invulling van de detentie, de detentiefasering en de voorbereiding op het traject na detentie. Vervolgens worden vanuit de PI de zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi) betrokken. Daarbij wordt de veteraan actief gewezen op het Veteranenloket van het NLVi en het aanbod van hun diensten.
Op welke wijze heeft u invulling gegeven aan uw toezegging om de mogelijkheid en wenselijkheid te onderzoeken om bepaalde gedetineerde veteranen te plaatsen in het Militair Penitentiair Centrum (MPC) te Stroe, in plaats van in een civiele penitentiaire inrichting?2
Zoals aangegeven in de reactie aan de Veteranenombudsman op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» van 26 april 2022, die met uw Kamer is gedeeld, is een verkenning gestart naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het Militair Penitentiair Centrum (hierna: MPC) te Stroe4. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Klopt het dat het recent verbouwde MPC uit tien cellen bestaat, alsmede 11 bewaarders plus directie en alle benodigde faciliteiten, en dat de bezettingsgraad in het jaar 2021 slechts 6,38% bedroeg en het aantal bezette detentieplaatsen drie?3
Het MPC biedt ruimte voor maximaal 13 gedetineerden. Het MPC heeft een capaciteit van zeven individuele- en drie tweepersoons cellen. De personele bezetting bestaat op dit moment uit een directeur, diens plaatsvervanger en een planner en voorts uit 17 bewaarders in ploegendiensten. De bezettingsgraad van de cellen was in 2021 6,4%.
Hoe beoordeelt u de situatie dat het MPC kennelijk voor het grootste gedeelte van het jaar vrijwel leeg staat en het formeel niet mogelijk is om hier strafrechtelijk veroordeelde veteranen, die niet meer in actieve dienst zijn, in detentie te plaatsen?
Zoals aangegeven bij vraag 3 vindt er momenteel een verkenning plaats naar de mogelijkheid en wenselijkheid tot het plaatsen van bepaalde gedetineerde veteranen in het MPC. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van dit jaar nader geïnformeerd.
Deelt u de opvatting dat in het MPC, door de kleinschalige opzet, meer ruimte en tijd is voor persoonlijke begeleiding en meer maatwerk voor de gedetineerde kan worden geleverd?
In het kader van (medische)zorg, re-integratie en resocialisatie besteedt de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) aandacht aan persoonlijke begeleiding en maatwerk aan iedere gedetineerde (waaronder ook veteranen); dit geldt binnen elke justitiële inrichting. Dit maatwerk is afgestemd op de behoefte van de gedetineerde en onafhankelijk van de grootte van de afdeling of de inrichting van plaatsing.
Deelt u de opvatting dat het MPC, anders dan de civiele penitentiaire inrichtingen, volledige toegang biedt tot de specifieke veteranenzorg en daarmee zeer geschikt is voor de detentie en re-integratie van veroordeelde veteranen die niet meer in actieve dienst zijn?
Zie antwoord vraag 3.
Waardeert u de acties die door de directie van het MPC zijn en worden geïnitieerd in het kader van het project «veteranen in detentie»?
Ja, wij waarderen de samenwerking tussen het NLVi, DJI, Defensie en het MPC in het belang van specifieke zorg voor veteranen in detentie.
Hoe beoordeelt u door de Commissie van Toezicht van het MPC geuite zorgen dat afspraken nodig zijn met betrokken partijen, maar dat een convenant, dat nodig is voor de realisatie van deze plannen, nog steeds ontbreekt?
Op 6 december jl. is het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI en voorziet in specifieke afspraken in zake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Wanneer bent u bereid dit convenant, dat het MPC in staat stelt om ook civiel gedetineerde veteranen op te nemen, af te ronden? Bent u inmiddels verder gekomen dan een verkennend gesprek tussen Defensie en het MPC?
Zie het antwoord op vraag 3 en 9.
Welke afspraken zijn er tot dusver gemaakt tussen de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI), Defensie en het Veteraneninstituut?
De samenwerking tussen DJI en het NLVi is in 2020 gestart. Door deze samenwerking kan een gedetineerde tijdens detentie contact opnemen met het NLVi en kunnen zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi de gedetineerden spreken tijdens de bezoekuren. Om de toegang tot de PI voor de medewerkers van het NLVi te verbeteren, gaat DJI zorgcoördinatoren en gespecialiseerde maatschappelijk werkers van het NLVi (als niet-justitiegebonden organisatie) ook buiten de bezoekuren toegang geven.
Zoals aangegeven in de beantwoording bij vraag 9 is op 6 december 2022 het Convenant «huisvesting niet militaire-gedetineerden in Militair Penitentiair Centrum te Stroe» getekend door het Ministerie van Defensie en DJI. Dit convenant voorziet in specifieke afspraken inzake de plaatsing van (niet-militaire) gedetineerden in het MPC. Het gaat daarbij om gedetineerden die behoren tot de categorieën: gezagdragers, geüniformeerden en DJI-personeel.
Deelt u de mening dat het noodzakelijk is dat alle beschikbare capaciteit zo volledig mogelijk wordt benut, met name vanwege de capaciteitstekorten in (onder andere) de penitentiaire inrichtingen en het goed besteden van belastinggeld? Deelt u ook de mening dat het daarom onwenselijk is dat in het MPC cellen leeg blijven staan, terwijl tegelijkertijd de DJI te maken heeft met een grote druk op het gevangeniswezen?
Op dit moment is er geen sprake van een capaciteitstekort. De laatste twee jaar blijkt in de praktijk een fors lagere bezetting dan voorspeld is in de ramingen.6
DJI streeft ernaar om de beschikbare celcapaciteit zo volledig en goed mogelijk te benutten.
Binnen het gevangeniswezen is er een differentiatie aan veiligheidsniveaus waardoor niet elke gedetineerd overal geplaats kan worden. Zoals aangegeven bij vraag 3 is een verkenning gestart naar de mogelijkheid tot het plaatsen van gedetineerde veteranen in het MPC. Uw Kamer wordt in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd over de uitkomsten van deze verkenning.
Klopt het dat er geslaagde proeven zijn geweest waarbij een gedetineerde veteraan als burger toch zijn straf kon uitzitten in het MPC? Zo ja, bent u bereid deze samenwerking tussen Justitie en Defensie voort te zetten, ook zonder convenant?
Er is eenmaal (in 2021) een gedetineerde veteraan in het MPC geplaatst. In deze situatie werd ingeschat dat het MPC deze veteraan de benodigde zorg kon verlenen. Op basis van deze casus kan niet geconstateerd worden of een proef geslaagd is. Derhalve is naar aanleiding van het rapport gestart met een verkenning. Over de uitkomsten wordt uw Kamer in het eerste kwartaal van 2023 geïnformeerd.
Is de Minister voor Rechtsbescherming bereid om, zoals aanbevolen door de Veteranenombudsman, regie hierin te nemen?
Zie hiervoor de reactie op het rapport «Toegang tot veteranenzorg achter slot en grendel» zoals toegestuurd aan de Veteranenombudsman en uw Kamer op 26 april 2022, waarbij ik deze vraag bevestigend beantwoord.7
Bent u bereid om de uitvoering van de andere aanbevelingen van de Veteranenombudsman om de zorg voor veteranen in detentie te verbeteren, met kracht ter hand te nemen en de Kamer hierover, zoals toegezegd, begin 2023 te informeren?
Zoals gecommuniceerd in de brief van 26 april 2022 zal ik de Veteranenombudsman in het eerste kwartaal van 2023 informeren over de uitkomsten van de aanbevelingen. Uw Kamer ontvangt hiervan eveneens een afschrift.
WOB-documenten met betrekking tot de invloed van het NCTV op het coronabeleid |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Kuipers , Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de berichtgeving met betrekking tot de verregaande invloed van de NCTV op het coronabeleid?1
Ja.
Kunt u uitleggen waarom de rol van de NCTV bij het vormgeven van en de besluitvorming over het coronabeleid zo ontzettend groot was? Vanwaar de verregaande spilfunctie van dit orgaan, dat deel uitmaakte van alle overleg- en besluitvormingsstructuren?
Alvorens in te gaan op de rol van de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV), is het van belang aan te geven dat onderhavige berichtgeving een vertekend beeld geeft van de werkelijkheid. Het betreffende bericht lijkt mede geconstrueerd te zijn op basis van informatie uit verschillende Wob-verzoeken, die in een verschillende context zijn samengesteld door verschillende departementen. Uit deze opbrengst wordt vervolgens selectief geciteerd, de berichten worden niet in de volledige context geplaatst, meningen en aannames worden als feiten gepresenteerd en vervolgens worden conclusies getrokken.
Dit laat onverlet dat de NCTV een coördinerende rol speelde tijdens de coronacrisis. De rol van de NCTV in de besluitvorming ten aanzien van het coronabeleid valt in twee fases uiteen. De eerste fase behelsde de periode tussen begin maart 2020 tot en met juni 2020. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) van Covid-19 was in die periode de nationale crisisstructuur geactiveerd. Dit is aan uw Kamer gemeld in de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 13 maart 2020.2 De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend Minister voor crisisbeheersing. De NCTV geeft daarbij invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister.
Overige ministeries vervullen rollen binnen die structuur, of vervullen vanuit hun beleidsveld een eigen rol, zoals tijdens de genoemde periode het geval was voor het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met betrekking tot de infectieziektebestrijding, bijvoorbeeld ten aanzien van de vaccinatiecampagne. Eind juni 2020 leek de acute crisis als gevolg van COVID-19 voorbij. Om de gevolgen van COVID-19 ook na deze fase op te kunnen vangen is een separate structuur ingericht, waarbij door het kabinet werd besloten over de aanpak in de hiertoe opgerichte Ministeriële Commissie COVID-19 (MCC-19). Opschaling in de crisisstructuur was op dat moment niet langer nodig.
In de MCC-19 werden zowel besluiten genomen over maatregelen voor de acute bestrijding van het virus als besluiten om adequaat in te spelen op de middellange en lange termijngevolgen van de crisis. Alle leden van het Kabinet waren lid van de MCC-19. Ook het Veiligheidsberaad was vertegenwoordigd in de MCC-19 evenals de drie planbureaus, zijnde het Centraal Plan Bureau (CPB), het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) en het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP).3
Bij het toenemen van het aantal besmettingen en het stijgende aantal ziekenhuisopnames, droeg vanaf 1 oktober 2020 (tot maart 2022) de NCTV weer zorg voor de coördinatie van en advisering over de besluitvorming over de korte termijn maatregelen (acute crisisbeheersing). U kunt bij de coördinatie daarmee concreet denken aan de organisatie en voorbereiding van voornoemde overleggen ten behoeve van een overzichtelijke besluitvorming. Zo bracht de NCTV ten behoeve van de besluitvorming in de coronacrisis alle relevante documenten bijeen, zoals adviezen en analyses, verzamelde de NCTV de benodigde informatie van betrokken departementen en organisaties en verwerkte deze tot opties voor de integrale besluitvorming voor maatregelen en adviezen. Voorts bracht de NCTV een beeld bijeen van de impact op de uitvoering en handhaving. De NCTV verzorgde de afstemming en voorbereiding van de besluitvorming met de departementen en zorgde voorts voor een tijdige verspreiding van de voorbereiding en stukken. Daarmee brak de tweede fase van betrokkenheid van de NCTV in de bestrijding van de pandemie aan. Daarnaast werd in deze periode ook het nationaal kernteam crisiscommunicatie (NKC) weer geactiveerd.4
Waarom werd al in 2019 het Land Information Manouvre Centre (LIMC) opgericht, als dit orgaan bedoeld was als onderdeel van het instrumentarium om de coronacrisis te bestrijden, terwijl deze crisis in Nederland op dat moment nog helemaal niet bestond en waarom werd dit orgaan aangestuurd door het NCTV, door welke personen en met welke bevoegdheid? Werden vanaf dat moment ook al burgers online gemonitord en zo ja, waarom, met welk doel en op basis van welke (wettelijke) gronden?
Het LIMC is in maart 2020 door de Koninklijke Landmacht opgericht en is nooit door de NCTV aangestuurd. Het rapport van de onafhankelijke Commissie Brouwer, dat samen met de beleidsreactie door de Minister van Defensie, mede namens de Staatssecretaris, op 13 januari jl. naar de Kamer is gestuurd (Kamerstuk 32 761, nr. 258) concludeert dat voor de trendanalyses door het LIMC van gebeurtenissen rondom COVID-19 de benodigde rechtsbasis (de juridische grondslag) ontbrak en daarmee onrechtmatig was. De onafhankelijke commissie stelt daarbij ook vast dat het LIMC «niet de intentie» had om persoonsgegevens te verwerken. Uit hun onderzoek «is niet gebleken» dat er door het LIMC «specifiek naar individuen werd gezocht of dat er profielen werden bijgehouden van personen»
Klopt het dat er werd overwogen om drones in te zetten voor het monitoren van de naleving van bepaalde maatregelen door burgers, zoals bijvoorbeeld de avondklok?
Drones worden regelmatig ingezet voor uiteenlopende toepassingen, zoals handhaving en toezicht, het opsporen van vermiste personen en onderzoek na verkeersongevallen. Op verzoek van het bevoegd gezag en onder leiding van de politie heeft in 2020 (de periode waar in de berichtgeving naar wordt verwezen) inzet van (defensie)drones plaatsgevonden ter ondersteuning van de handhaving van de openbare orde en veiligheid, waaronder de coronamaatregelen. Overigens was dit niet voor de handhaving van de avondklok, omdat deze in 2020 niet van kracht was.
Klopt het dat het NCTV, het LIMC, het Openbaar Ministerie (OM), het Ministerie van Defensie en de politie nauw met elkaar samenwerkten en data uitwisselden, met als doel gericht burgers en burgerorganisaties te monitoren en op te sporen? Zo ja, op welke wettelijke gronden is dit gebeurd? Kunt u aangeven of het wettelijk is toegestaan dat deze afzonderlijke organen op deze manier gegevens en data over burgers met elkaar delen? Klopt het dat de NCTV als opdrachtgever voor deze activiteiten buiten de wet handelde? Zo ja, hoe heeft dit kunnen gebeuren en worden hieraan consequenties verbonden?
Nee, dit klopt niet. Hierover bent u eerder geïnformeerd in antwoord op Kamervragen «over de aansturing van het Land Information Manoeuvre Centre (LIMC) door de NCTV, de samenwerking tussen het LIMC en de Nationale Politie bij social media surveillance, alsmede over de informatievoorziening aan de Tweede Kamer» van 23 juni 2022 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3251).
Klopt het dat voormalig Minister van Defensie de Kamer (bewust) verkeerd heeft geïnformeerd over de (onwettelijke) activiteiten van het LIMC, aangezien zij daar veel eerder vanaf wist dan zij de Kamer heeft verteld, zoals blijkt uit openbaargemaakte WOB-verzoeken? Zo ja, kunt u hierop reflecteren en worden hieraan consequenties verbonden? Wisten andere personen binnen het Ministerie van Defensie en/of andere personen binnen het kabinet en/of de betrokken departementen ook al eerder van de activiteiten van het LIMC?
Nee dit klopt niet. Ik verwijs u verder graag naar het rapport van de Commissie Brouwer en de beleidsreactie zoals genoemd in vraag 3.
Waarom werd er door het CTV grote druk uitgeoefend voor het implementeren van het zogenaamde Nationale Detectie Netwerk (NDN), dat interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties moest doorspelen richting de overheid? Klopt het dat voor het doordrukken hiervan zelfs werd overwogen dit als voorwaarde te stellen bij de vaccinonderhandelingen met farmaceuten?
Het Nationaal Detectie Netwerk (NDN) is niet ingesteld om interne en privacygevoelige data vanuit verscheidene organisaties door te spelen richting de overheid. Evenmin is er vanuit de NCTV druk uitgeoefend om het NDN in te stellen. Het NDN is een samenwerkingsverband tussen het NCSC, de AIVD, de MIVD én hierop vrijwillig aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders, dat gericht is op het digitaal veiliger maken van Nederland. In het NDN wordt dreigingsinformatie gedeeld om cybersecurityrisico’s en gevaren sneller waar te nemen. Het NCSC, de AIVD en MIVD verzamelen uit verschillende bronnen informatie over cyberdreigingen. Dit wordt verrijkt met technische en tactische analyses en gedeeld binnen het NDN. Als een cyberdreiging wordt waargenomen kunnen de vrijwillig aangesloten organisaties snel op de hoogte worden gesteld zodat zij, indien nodig, passende maatregelen kunnen treffen en vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC kunnen terug delen. Daarnaast draagt het NDN bij aan een actueel landelijk beeld van (de ontwikkelingen rondom) digitale dreigingen. De rol van de NCTV in relatie tot het NDN is die van opdrachtgever van het NCSC. De NCTV verstrekt het NCSC de financiële middelen voor de uitvoering van de activiteiten in het kader van het NDN en is daarnaast op strategisch niveau betrokken bij de ontwikkeling van het NDN. Het NCSC, de AIVD en MIVD verrichten hun activiteiten in het kader van het NDN met inachtneming van de voor deze organisaties geldende wettelijke kaders.
Voor onder meer instellingen waar intensive care wordt of kan worden verleend en fabrikanten van geneesmiddelen heeft gedurende de periode van juni 2020 tot augustus 2021, vanwege de Tweede Verzamelspoedwet COVID-19, gegolden dat zij deel uitmaakten van doelgroep waaraan het NCSC krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen bij cyberdreigingen en -incidenten bijstand verleent. Gedurende deze periode werden zij dientengevolge door het NCSC onder meer voorzien van informatie en adviezen over hen aangaande cyberdreigingen en -incidenten. In dit verband bestond er voor deze organisaties ook de mogelijkheid van het vrijwillig aansluiten op het NDN. Daarmee kregen deze organisaties, net als de hierop al aangesloten rijksoverheidsorganisaties en vitale aanbieders van het NCSC ook op deze wijze informatie over cyberdreigingen en -incidenten en was het voor hen evenzeer mogelijk vrijwillig dreigingsinformatie met het NCSC terug te delen.
Het laten deelnemen van farmaceuten aan het NDN is nooit onderdeel geweest van de gezamenlijke Europese inzet in de onderhandelingen met farmaceuten over de aankoop van COVID-19-vaccins.
Kunt u de grote betrokkenheid bij en invloed op de coronamaatregelen van het NCTV uitleggen? Waarom heeft de NCTV een dusdanig bepalende rol gespeeld bij het vormgeven en invoeren van maatregelen en op welke bevoegdheidsgronden is dit gebeurd? Klopt het dat in al veel eerdere stadia dan publiekelijk werd gecommuniceerd werd gesproken over maatregelen zoals een mondkapjesplicht en de avondklok? Kunt u verklaren waarom hier al zo vroeg op werd aangestuurd, wat waren hiervoor de overwegingen en waarom is door de NCTV actief aangestuurd op het vormgeven van (spoed)wetgeving om dergelijke maatregelen een juridische basis te geven?
De suggestie dat de NCTV heeft aangestuurd op bepaalde besluiten is onjuist. Zoals toegelicht in de beantwoording van vraag 2 is het de taak van de NCTV om besluitvorming te faciliteren en voor te bereiden. Daarbij wordt in voorkomende gevallen ook nagedacht over scenario’s die nog geen werkelijkheid zijn maar wel voorstelbaar.
De juridische reden om de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) tot stand te brengen is dat de noodverordeningen waarop maatregelen berustten om de epidemie van covid-19 te bestrijden, uit het oogpunt van democratische legitimatie voor de langere termijn minder geschikt zijn dan een wet die is vastgesteld door regering en Parlement.5 Voor het invoeren van de mondkapjesplicht en van de avondklok is vervolgens geen (spoed)wetgeving gemaakt als juridische basis. De mondkapjesplicht stond in de (bij uw Kamer nagehangen) Regeling aanvullende mondkapjesverplichtingen covid-19, die berustte op de Twm. Duidelijkheid en handhaafbaarheid waren redenen het dragen van mondkapjes juridisch zoals plicht vorm te geven, waar eerder slechts een dringend advies gold. De redenen staan uitgewerkt in de toelichting op de regeling6 en zijn gewisseld in debatten met uw Kamer7. De avondklok is ingevoerd met de Tijdelijke regeling landelijke avondklok covid-19. Deze berustte eveneens op bestaande wetgeving (artikel 8 van de Wet buitengewone bevoegdheden burgerlijk gezag, Wbbbg).8 De reden hiervoor, zo is ook bij de totstandbrenging van de Twm benoemd, was dat de Twm voor een avondklok geen basis bood.9 Later is die regeling omgehangen naar artikel 58j Wpg op grond van de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19. Dit was wel een nieuwe (spoed)wet, maar die is uitsluitend voorgesteld om een wettelijke basis te behouden voor de avondklok, mocht in hoger beroep de uitspraak van de voorzieningenrechter standhouden waarin was geoordeeld dat de Wbbbg ten onrechte was geactiveerd.10 Ook nadat die uitspraak was teruggedraaid door het gerechtshof (hetgeen later is bevestigd door de Hoge Raad), is het kabinet de Wpg blijven gebruiken als basis voor de avondklok, mede omdat uw Kamer had verzocht toepassing van de Wbbbg te beëindigen als de Tijdelijke wet beperking vertoeven in de openlucht covid-19 in werking zou treden.11
Kunt u uitleggen waarom vanaf de zomer van 2020 blijkbaar alle coronamaatregelen door het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV werden vormgegeven en de input/feedback van andere ministeries, in het bijzonder het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, daarin nauwelijks werden meegenomen en deze departementen ook nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen?
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport was en is gedurende de gehele duur van de coronacrisis verantwoordelijk voor de Volksgezondheid. Vanwege de brede maatschappelijke consequenties (volksgezondheid, sociaal, financieel, economisch) is in de periode maart 2020 tot en met juni 2020 de nationale crisisstructuur opgeschaald. De stelling dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de NCTV alle coronamaatregelen nam en andere departementen, in het bijzonder het Ministerie van VWS, nauwelijks werden meegenomen en nauwelijks invloed hadden op het vormgeven van deze maatregelen is niet juist.
In de periode maart-juni 2020 en oktober 2020 – maart 2022 heeft de NCTV een coördinerende rol vervuld bij de aanpak van de coronacrisis, waaronder de te nemen maatregelen ter bestrijding van de pandemie. Een coördinerende rol betekent dat alle ministeries hun eigen verantwoordelijkheden behielden voor de beleidsterreinen waar zij voor verantwoordelijk zijn, maar dat de NCTV dit bij elkaar bracht voor een eenduidige en samenhangende aanpak. Dit gebeurde in continue afstemming met betrokken ministeries. De aanpak als zodanig was een gezamenlijke inspanning.
Kunt u verklaren waarom de NCTV in sommige gevallen doelbewust opereerde zonder juridische grondslag en bovendien actief een risico-analyse opstelde voor de overweging om zonder juridische grondslag te werk te gaan? Bent u van mening dat een dergelijke ondermijning van de democratische rechtsstaat, nota bene door het Ministerie van Justitie en Veiligheid zelf, geoorloofd was?
De risico-analyse waar in de vraag naar verwezen wordt, houdt geen verband met de voorbereiding van coronamaatregelen. Voor zover in dit kader wordt gedoeld op de discussie over de juridische grondslag voor de verwerking van persoonsgegevens ten behoeven van de coördinatie- en analysetaak van de NCTV, verwijs ik volledigheidshalve naar eerdere Kamerbrieven en antwoorden op Kamervragen, waarin is ingegaan op de bedoelde risico-analyse.12
Klopt het dat de Tijdelijke wet maatregelen COVID-19 (Twm) een initiatief was van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en niet van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport? Zo ja, op welke basis was het Ministerie van Justitie en Veiligheid bevoegd om (eenzijdig) initiatief te nemen voor wetgeving voor een crisis met betrekking tot de volksgezondheid?
De Twm is aangekondigd in een Kamerbrief van de toenmalige Minister van Justitie en Veiligheid (JenV).13 Dit was geen eenzijdig initiatief. Hij schreef namelijk over een wens van het kabinet, mede namens de Ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), en voor Medische Zorg en Sport. De bijzondere betrokkenheid van de Minister van JenV vloeide voort uit het feit dat maatregelen destijds stonden in noodverordeningen van voorzitters van veiligheidsregio’s en gezaghebbers. Het beleid inzake veiligheidsregio’s en inzake de bestrijding van rampen en crises behoort tot de portefeuille van de Minister van JenV.
Waarom lijkt handhaving van (verregaande) coronamaatregelen en het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving de voornaamste overweging te zijn geweest bij het gevoerde coronabeleid, in plaats van het waarborgen van de volksgezondheid?
Het inperken van rechten en vrijheden van de samenleving is nooit, laat staan de voornaamste overweging geweest bij het gevoerde coronabeleid. Het doel van het coronabeleid was om de overbelasting van de zorg te voorkomen, kwetsbaren te beschermen en zicht te houden op het virus.
Welke connecties heeft het NCTV met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten en op welke manier is daarmee tijdens de coronacrisis samengewerkt? Hebben deze buitenlandse diensten invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van het NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo ja, op welke manier? Welke afspraken zijn er gemaakt, welke informatie is gedeeld en door wie? Waarom is de Tweede Kamer hierover nooit geïnformeerd?
De NCTV heeft in het kader van de corona-aanpak geen contact gehad met andere internationale veiligheids- en inlichtingendiensten. Zij hebben geen invloed gehad op de beleidsvoering en/of besluitvorming van de NCTV en het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Waarom zijn er tijdens de coronacrisis en gelijktijdig aan het traject van de Twm nog verscheidene andere wetswijzigingen binnen het beleidskader van het Ministerie van Justitie en Veiligheid doorgevoerd, die allemaal te maken hadden met monitoring en surveillance van burgers?
Het is mij niet duidelijk op welke wetswijzigingen hier wordt gedoeld. In zijn algemeenheid blijkt de reden voor elke wetswijziging uit de considerans van de wet, de memorie van toelichting bij een wetsvoorstel en de parlementaire behandeling.
Waarom is actief geprobeerd om de oppositiepartijen voor de parlementaire behandeling al te laten instemmen met de Twm, bijvoorbeeld door bepaalde «deals» met deze partijen aan te gaan, in ruil voor instemming met de wet?
Instemmen met wetgeving, zoals de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19, heeft plaats op het moment van stemming in Tweede Kamer en Eerste Kamer en niet eerder. Wel is het zo dat in een eerder stadium nagegaan kan worden of er gevoeligheden leven bij partijen waar op voorhand rekening mee gehouden kan worden. Dit teneinde het wetgevingsproces geen vermijdbare vertraging op te laten lopen. Deze sondering doet echter geenszins afbreuk aan het uitgangspunt dat Kamerleden stemmen zonder last zoals ook vastgelegd in artikel 67 lid 3 van onze Grondwet.
Kunt u uitleggen waarom de NCTV inmiddels bij meer politieke kwesties verregaande betrokkenheid en invloed heeft en wat hiervoor de overwegingen en de rechtvaardiging zijn?
De NCTV treedt op onder verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid, tevens de coördinerend Minister op het gebied van crisisbeheersing. De NCTV geeft invulling aan deze coördinerende verantwoordelijkheid van de Minister van Justitie en Veiligheid. Bij het activeren van de crisisstructuur (ICCB/MCCB) draagt de NCTV zorg voor de coördinatie van besluitvorming met een spoedeisend karakter over het geheel van maatregelen, voorzieningen, voorschriften en handelingsperspectieven die in samenwerking met betrokken publieke en private partners met het oog op een samenhangende aanpak moeten worden getroffen. Voor het overige gelden de reguliere besluitvormingsstructuren. Ik verwijs hiervoor ook naar mijn antwoorden op vragen 2 en 9.
Kunt u een overzicht geven van prominente/leidinggevende personen bij de NCTV en hun rol en bevoegdheden tijdens de coronacrisis? Wat is hun achtergrond, maken zij op dit moment nog steeds uit van het NCTV en zo ja, in welke hoedanigheid en zo nee, waar zijn deze mensen naartoe gegaan?
Nee. De staatsrechtelijke verantwoordelijkheid voor ambtelijke gedragingen berusten uitsluitend bij de betrokken bewindspersoon of diens ambtsopvolger. Dat geldt dus ook voor alle ambtelijke werkzaamheden binnen mijn departement ten tijde van de coronapandemie. Het middels een schriftelijke Kamervraag informeren naar persoonsgegevens van ambtenaren en hun achtergrond is als zodanig dan ook niet gepast.
Het bericht dat een Nederlands vrachtschip betrokken is bij een illegaal wapentransport naar Libië. |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een Nederlands vrachtschip betrokken was bij een illegaal wapentransport naar Libië?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het inderdaad een Nederlands vrachtschip was dat een enorme voorraad gepantserde legervoertuigen aan boord had, bestemd voor één van de strijdende partijen in Libië?
Op 11 oktober jl. heeft EUNAVFOR Irini een Nederlands gevlagd schip geïnspecteerd, vanwege gerede verdenking van de overtreding van het VN-wapenembargo tegen Libië. Het schip was onderweg naar Benghazi, Libië. De cargo is in beslag genomen voor nader onderzoek door het Panel van Experts van het VN Veiligheidsraad Sanctiecomité, dat momenteel nog loopt.
Wie was de opdrachtgever van deze vracht en waar is deze vracht aan boord gekomen?
Het schip was op weg vanuit de Verenigde Arabische Emiraten (VAE).
Het onderzoek door het Panel of Experts van het VN Veiligheidsraad Sanctiecomité naar de opdrachtgever, de lading van het schip, de benodigde documentatie – waaronder vergunningen – en de mogelijke schending van het wapenembargo is nog gaande. Derhalve heeft het VN Veiligheidsraad Sanctiecomité nog niet vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van schending van het wapenembargo.
Kunt u bevestigen dat het in dit geval gaat om een lading BATT UMG gepantserde terreinwagens? Zo ja, betreft dit type terreinwagen een gesanctioneerde lading, zoals gesteld door de EU-missie IRINI?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat de bemanning noch de eigenaren na het aantreffen van de pantservoertuigen zijn beboet of vervolgd door de Europese autoriteiten en dat het schip over de benodigde documentatie en vergunningen beschikte?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe is het mogelijk dat een schip over de benodigde documentatie en vergunningen beschikt terwijl dat schip een gesanctioneerde lading verscheept?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de opvatting dat het onacceptabel is dat Nederlandse vrachtschepen betrokken zijn bij de import en export van wapens van en naar Libië en zodoende het VN-wapenembargo voor Libië schenden? Zo ja, hoe gaat u voorkomen dat Nederlandse rederijen vaker betrokken raken bij illegale wapentransporten naar Libië?
Ja, het zou onacceptabel zijn als Nederlandse vrachtschepen betrokken zouden zijn bij de import en export van wapens van en naar Libië en zodoende het VN-wapenembargo voor Libië schenden. Zoals boven gesteld is het onderzoek door het Panel of Experts van het VN Veiligheidsraad Sanctiecomité naar de mogelijke betrokkenheid van een Nederlands gevlagd schip bij de schending van het VN-wapenembargo nog gaande. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken geeft bedrijven regelmatig en proactief voorlichting over exportcontrole, waarbij ook aandacht is voor sanctiewetgeving.
Is er een onderzoek gestart naar dit incident? Zo nee, bent u bereid zo spoedig mogelijk een onderzoek in te stellen?
Een eventueel strafrechtelijk onderzoek in Nederland is aan het Openbaar Ministerie. Wanneer een vermoeden bestaat dat Nederlandse bedrijven betrokken zijn bij sanctieschending wordt in beginsel onderzoek gedaan en indien nodig handhavend opgetreden. Over individuele gevallen wordt geen uitspraak gedaan.
Geavanceerde atoombommen op de vliegbasis Volkel |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het waar dat de Verenigde Staten in december nieuwe, geavanceerde atoombommen gaan stationeren op vliegbasis Volkel?1, 2
Zoals uw Kamer bekend, kunnen op grond van bondgenootschappelijke en juridisch bindende afspraken geen mededelingen worden gedaan over aantallen en locaties van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens. Hieraan liggen veiligheidsoverwegingen ten grondslag. Uw Kamer is herhaaldelijk geïnformeerd, zowel mondeling als schriftelijk, over de modernisering van in Europa aanwezige Amerikaanse kernwapens, meest recentelijk in antwoord op schriftelijke Kamervragen van het lid Karabulut in 2020 (kenmerk 2020D44756). Daarbij is aangegeven dat de Verenigde Staten een levensduurverlengingsprogramma uitvoeren. Dit zogenaamde Life Extension Program (LEP) heeft als doel de veiligheid en effectiviteit van onder meer het type B61 kernwapen blijvend te garanderen.
Uw Kamer heeft op 29 november jl. een aanverwante motie van het lid Van Dijk (SP) aangenomen over de stand van zaken rond nucleaire ontwapening en modernisering van kernwapens. Naar aanleiding van deze motie stuurt het kabinet uw Kamer binnenkort een brief.
Kunt u aangeven om hoeveel en wat voor atoomwapens het gaat?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat, zoals in het artikel door diverse experts wordt aangevoerd, dergelijke nieuwe atoombommen, door hun grotere flexibiliteit (multi-inzetbaar met diverse bommenwerpers) en lagere explosiviteit, de drempel naar een kernoorlog verlagen? Vindt u het in het algemeen verstandig om in Nederland nieuwe kernwapens te laten stationeren die de kans op een kernoorlog vergroten?
Het fundamentele doel van de nucleaire capaciteit van de NAVO is om vrede te bewaren, dwang te voorkomen en agressie af te schrikken. De moderniseringsplannen van de Verenigde Staten dragen bij aan een effectieve nucleaire bondgenootschappelijke afschrikking. Deze plannen zijn jaren voor de oorlog in Oekraïne ontwikkeld en staan daar los van. Nederland blijft streven naar een wereld zonder kernwapens, waarvoor het Non-Proliferatieverdrag de hoeksteen is. Zolang er echter kernwapens in de wereld zijn, blijft de NAVO een nucleaire alliantie.
Vindt u niet dat Nederland zou moeten oproepen tot het afzien van het plaatsen van nieuwe kernwapens in Europa teneinde een nucleaire wapenwedloop in Europa te voorkomen, overwegende dat de premiers van zowel Zweden als Finland hebben aangegeven dat zij plaatsing van kernwapens op hun grondgebied niet uitsluiten nadat ze lid zijn geworden van de NAVO, dat de Poolse regering nadrukkelijk heeft verzocht om stationering van kernwapens, en dat Rusland heeft aangegeven als reactie hierop plaatsing van kernwapens in Wit-Rusland en Kaliningrad te overwegen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat Nederland de levering van wapens aan Oekraïne moet staken en bij alle partijen, inclusief Oekraïne, moet aandringen op het zo spoedig mogelijk staken van vijandelijkheden en het starten van onderhandelingen om tot een voor alle partijen aanvaardbaar vredesakkoord te komen, overwegende de enorme risico’s die gepaard gaan met de nu op gang gekomen nucleaire wapenwedloop, die letterlijk het voortbestaan van Europa op het spel zet?
Rusland heeft met de illegale invasie de soevereiniteit en de territoriale integriteit van Oekraïne, en daarmee een grondbeginsel van het VN Handvest, op grove wijze geschonden. Oekraïne heeft het volste recht zich te verdedigen tegen de Russische agressie. Het kabinet blijft zich daarom inzetten om, samen met internationale partners, Oekraïne te steunen. Het is naar de mening van het kabinet primair aan de agressor om het pad richting de-escalatie in te zetten. Het is aan Oekraïne om te bepalen wanneer de tijd rijp wordt geacht voor onderhandelingen, en onder welke voorwaarden.
Spionage met gebruik van Pegasus- of vergelijkbare software |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het dat er geen onderscheid in veiligheidsrisico wordt gemaakt tussen ministers, topambtenaren en ander rijkspersoneel als het gaat om digitale veiligheid? Geldt dit beleid Rijksbreed? Zo ja, waarom wordt er geen onderscheid gemaakt, terwijl het zeer goed voorstelbaar is dat hooggeplaatste functionarissen over meer essentiële informatie beschikken en daardoor eerder het doelwit van spionage of een hack zullen zijn?1
Iedere overheidsorganisatie is in eerste plaats zelf verantwoordelijk voor haar digitale veiligheid, en die van haar medewerkers. Voor zowel Rijksoverheden als medeoverheden biedt onder meer de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) wel een aantal kaders en regels. De BIO bevat een palet aan maatregelen die iedere overheidsorganisatie moet nemen, inclusief een risicobeoordeling. De BIO richt zich hiermee niet alleen op specifieke personen of middelen, maar leidt voor iedere organisatie tot een integrale risicogebaseerde aanpak. Voor de rijksoverheid zien de Audit Dienst Rijk (ADR) en de Algemene Rekenkamer (ARK) hierop toe. CISO Rijk monitort, vanuit het CIO-stelsel Rijk, de implementatie van beleid op het gebied van dataveiligheid bij de departementen.
Hierbij geldt nog een specifieke set regels voor omgang met gerubriceerde informatie bij de rijksoverheid. Dit is vastgelegd in het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie (VIRBI), dat voorschrijft hoe met gerubriceerde informatie moet worden omgegaan. Dit geldt voor alle rijksambtenaren die vanuit hun werk incidenteel of structureel met gerubriceerde informatie moeten werken. Om het werken met dergelijke informatie mogelijk te maken worden er ook onder meer technische, facilitaire en organisatorische maatregelen genomen, en worden er specifieke middelen en netwerken ter beschikking gesteld om veilig met dergelijke informatie te kunnen werken.
Het gaat hier om kaders die in overeenstemming met de ministerraad zijn vastgesteld om te kunnen waarborgen dat de Ministers hun verantwoordelijkheid voor de digitale veiligheid en een zorgvuldige omgang met gerubriceerde informatie waar kunnen maken. Bij hun aantreden krijgen bewindspersonen instructies over veiligheidsrisico’s. In het «Blauwe Boek» worden bewindspersonen gewezen op het Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst/Bijzondere Informatie (VIR-BI)2. Ook krijgen zij middelen aangeboden zoals telefoons.
Deelt u de mening van de beveiligingsspecialist die stelt dat het met het huidige beveiligingsniveau niet te achterhalen is of digitale apparatuur gehackt is met geavanceerdere hacksoftware zoals Pegasus? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In de in het antwoord op vraag 1 genoemde Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) worden drie beveiligingsniveaus onderkend, de zogenaamde basisbeveiligingsniveaus (BBN). Er is sprake van basisbeveiligingsniveau 2 wanneer er wordt gewerkt met (departementaal) vertrouwelijke informatie. In dat geval gaat de BIO uit van het concept «assume breach». In feite houdt men er rekening mee dat een systeem vroeg of laat kan worden binnengedrongen door een geavanceerde kwaadwillende actor. Dat betekent dat maatregelen zoals detectie moeten worden ingeregeld, zodat achteraf effectief kan worden opgetreden. Zoals ook toegelicht in het antwoord op vraag 1 zijn departementen zelf verantwoordelijk voor het implementeren van relevante maatregelen zoals detectiemechanismen.
Garanties zijn echter niet te geven. Dat geldt zeker voor mobiele telefoons, waar binnendringsoftware zoals Pegasus op is gericht. Er is sprake van een continue wedloop van geavanceerde digitale actoren die hun werkwijzen zo aanpassen dat ze niet of moeilijk gedetecteerd kunnen worden. Bovendien maakt een mobiele telefoon per definitie gebruik van een publiek netwerk en is er beperkte controle mogelijk op de software die aanwezig is op een telefoon en is detectie van malware op een telefoon ingewikkeld. De AIVD adviseert daarom terughoudend te zijn met het voeren van (bedrijfs)gevoelige gesprekken via of in de aanwezigheid van een mobiele telefoon.
Gaat u de beveiligingsmaatregelen verhogen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet neemt de statelijke dreiging en risico’s rondom digitale veiligheid bij de overheid serieus. Dat betekent dat het stelsel van maatregelen continu in ontwikkeling blijft. Informatiebeveiliging bij de overheid is dan ook een belangrijk element in de Werkagenda waardengedreven digitalisering en de Nederlandse Cyber Security Strategie, waaruit verschillende acties volgen. Voor de gehele overheid worden wettelijke eisen voor veiligheid ingericht, ook in lijn onder meer met de Europese richtlijn voor Netwerk- en Informatiebeveiliging (NIB). Het gevolg hiervan zal zijn dat de hiervoor genoemde BIO in de wet als eis geborgd zal zijn. Er wordt verder generiek toezicht ingericht en ook dit wordt via een wettelijke verankering geborgd.
Wordt er naar aanleiding van nieuwe beschikbare informatie over landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht een nieuwe afweging gemaakt of de inzet van bepaalde software nog gerechtvaardigd is, als blijkt dat dergelijke landen gebruik maken van dezelfde software?2, 3
Het is van belang dat opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten beschikken over effectieve bevoegdheden voor het uitvoeren van hun wettelijke taak. Die bevoegdheden worden vormgegeven door de Wet op de inlichtingen- en veiligheidsdiensten 2017 (Wiv 2017) en de Wet Computercriminaliteit III. Daarin zijn naast de bevoegdheid van het binnendringen in een geautomatiseerd werk ook de bijbehorende waarborgen verankerd. Voor de uitvoering van deze bevoegdheden kunnen politie, AIVD en MIVD gebruik maken van specifieke soften hardware. De rechtmatigheid daarvan volgt dus uit juridische grondslagen met bijbehorende waarborgen uit hierboven genoemde wetgeving. De rechtmatigheid van de inzet van een bevoegdheid wordt niet bepaald door de gebruikte technologie maar door het geheel van juridische en operationele aspecten van de specifieke casus die gewogen wordt.
Zoals aangegeven in de Kamervragen van de leden Omtzigt (CDA) en van Dijk (SP) (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 3252) mogen leveranciers van binnendringsoftware die wordt ingekocht door opsporingsdiensten niet leveren aan dubieuze regimes. Het gaat om landen die zich schuldig maken aan ernstige schendingen van mensenrechten of internationaal humanitair recht.5 Om deze reden voert de politie een toets uit voordat over wordt gegaan tot de aanschaf van binnendringsoftware.
In deze toets wordt de leverancier gevraagd niet te hebben geleverd aan landen waartegen vanuit de EU of de VN restrictieve sancties bestaan en wordt gecontroleerd of in het land waar de leverancier is gevestigd een exportcontroleregime bestaat waar het respecteren van mensenrechten een onderdeel is in de beoordeling voor het verstrekken van een exportvergunning6.
De politie past dit beleid toe en eist van leveranciers een bevestiging dat niet aan dergelijke landen wordt geleverd. Aanvullend hierop wordt door de politie deze toets periodiek herhaald. De Wet computercriminaliteit III is recentelijk geëvalueerd en naar verwachting kan in het voorjaar 2023 de beleidsreactie aan uw Kamer worden gezonden7.
De inlichtingen- en veiligheidsdiensten kunnen ten behoeve van hun wettelijke taakuitvoering en omgeven door waarborgen bijzondere bevoegdheden inzetten. Over de wijze waarop deze organisaties gebruik maken van hun wettelijk toegekende bijzondere bevoegdheden, en over de afwegingen die daarbij worden gemaakt, kan in het openbaar geen mededeling worden gedaan.
Deelt u de mening dat het gebruik van dergelijke software de democratische rechtstaat veel schade kan berokkenen, als het wordt ingezet tegen de eigen onschuldige inwoners of het gebruikt wordt om functionarissen van andere lidstaten te bespioneren? Zo nee, kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
Het kabinet acht het onrechtmatig gebruik van binnendringsoftware onaanvaardbaar. Dit geldt ook wanneer het om onrechtmatige inzet tegen advocaten, politici, mensenrechtenverdedigers en journalisten gaat. Naast de nationale wetgeving is ook het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens belangrijk in de weging van de rechtmatigheid. In het geval van onrechtmatig gebruik kan de inzet van dit soort software de democratische rechtsstaat schade berokkenen.
Het uitvoeren van de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk door Nederlandse overheidsdiensten is aan strenge voorwaarden en stevige waarborgen gebonden. Deze bevoegdheid kan alleen worden ingezet wanneer minder ingrijpende bevoegdheden niet bruikbaar zijn voor het gestelde doel, en de inzet noodzakelijk en proportioneel is. Voor de voorwaarden en waarborgen die gelden bij de eventuele inzet van binnendringsoftware wordt verwezen naar Kamervragen van de leden Omtzigt (Omtzigt) en Van Dijk (SP) of de samenvatting in antwoord op vraag 6.8 Tegelijkertijd is de rechtmatige inzet van de bevoegdheid tot binnendringen in een geautomatiseerd werk van belang voor onze democratische rechtsstaat. Criminelen en kwaadwillende statelijke actoren zijn een reële bedreiging voor onze maatschappelijke orde, de nationale veiligheid, de mogelijkheid van burgers om vrijelijk van hun rechten te genieten en ons verdienvermogen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat deze software ofwel in het geheel niet gebruikt wordt, dan wel aan strikte regels en toezicht onderworpen wordt, zowel op nationaal als internationaal niveau? Zo nee, waarom niet?
Gegeven het belang van de rechtmatige inzet van binnendringsoftware voor onze democratische rechtsstaat zoals beschreven in antwoord op vraag 5 is het onwenselijk om het gebruik van binnendringsoftware categoriaal te verbieden. Ook deelt het kabinet de opvatting dat inzet van dergelijke software enkel wenselijk is wanneer deze is gebonden aan strikte regels omtrent proportionaliteit, subsidiariteit en noodzakelijkheid, en er sprake is van onafhankelijk toezicht.
Effectief en gedetailleerd toezicht op de inzet van middelen door opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten kan echter, gezien de benodigde toegang tot bijzondere informatie, enkel nationaal vormgegeven zijn.
In de opsporing vindt de uitvoering van de binnendringbevoegdheid plaats onder het gezag van de officier van justitie. Die houdt voor, tijdens en na de inzet door de politie toezicht op de rechtmatigheid van de opsporing en daarmee op de uitvoering van deze bevoegdheid. Een officier van justitie mag een bevel voor het binnendringen in een geautomatiseerd werk slechts geven na voorafgaande machtiging door een rechter-commissaris. Deze rechter toetst een voorgenomen inzet eveneens vooraf. Na afronding van een inzet wordt deze door de politie in processen-verbaal verantwoord. Tijdens de behandeling ter terechtzitting kan de rechter de rechtmatigheid van de inzet beoordelen. De afweging van de proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de software is in eerste instantie aan de officier van justitie, die na machtiging van de rechter-commissaris bevoegd is tot het bevelen van het onderzoek in een geautomatiseerd werk. Deze afweging wordt getoetst door de Centrale Toetsingscommissie bij het OM die het College van Procureurs-generaal adviseert.
De Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) houdt eveneens toezicht op de inzet van binnendringsoftware door het technisch team van de politie. De afweging van het Openbaar Ministerie valt buiten de bevoegdheid van de IJenV. Toezicht op het Openbaar Ministerie wordt op grond van artikel 122 van de wet RO door de procureur-generaal van de Hoge Raad der Nederlanden verricht.
De AIVD en de MIVD mogen onder strikte wettelijke voorwaarden bijzondere bevoegdheden inzetten ten behoeve van de nationale veiligheid. Deze bevoegdheden zijn aan voorwaarden gebonden, die zijn vastgelegd in de Wiv 2017. De Commissie van Toezicht op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten
(CTIVD) houdt toezicht op de juiste toepassing van die wet. De Toetsingscommissie Inzet Bevoegdheden (TIB) richt zich op toetsing voorafgaand aan de inzet van bepaalde bevoegdheden, waaronder het binnendringen in een geautomatiseerd werk. De CTIVD houdt toezicht tijdens en na afloop van inzet van een bevoegdheid.
Verder kan worden gewezen op de internationale afspraken die zijn gemaakt in het kader van toezicht op de handel in binnendringsoftware, zoals de recent geactualiseerde dual-use verordening van de Europese Unie en het Wassenaar Arrangement.
Deelt u de mening dat globale transparantie over of dergelijke software aangekocht is en gebruikt wordt wenselijk is, zodat het parlement de controlerende taak kan uitvoeren? Kunt u uw antwoord uitgebreid toelichten?
In de opsporing worden ten behoeve van de transparantie jaarlijks statistieken van het gebruik van binnendringsoftware openbaar gemaakt. Het verstrekken van informatie aan derden over welke specifieke software de politie beschikt en gebruikt bij de inzet van deze bijzondere opsporingsbevoegdheid, brengt onaanvaardbare risico’s met zich mee voor de inzetbaarheid van die middelen en daarmee het opsporingsbelang. De verwerving van binnendringsoft- en hardware vindt bij de politie onder geheimhouding plaats. Het is voor de afscherming van middelen en methodieken niet mogelijk om openbaar inzicht te geven in welke software de politie gebruikt bij de uitvoering van deze bevoegdheid.
Ook voor de AIVD en de MIVD is transparantie belangrijk. Daarom publiceren de diensten een openbaar jaarverslag en wordt waar mogelijk in de openbaarheid verantwoording afgelegd over het werk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Tegelijkertijd zijn beide diensten ook wettelijk gehouden aan geheimhouding, onder andere over de werkwijze. Dat geldt dus ook voor de inzet van de bevoegdheid tot het binnendringen in een geautomatiseerd werk. De CTIVD en TIB houden toezicht op de taakuitvoering van de diensten. De openbare (jaar)verslagen van de CTIVD en de TIB worden met de Kamer en het publiek gedeeld. Parlementaire controle op de taakuitvoering van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten vindt, wanneer nodig vanwege de geheime aspecten, via de geëigende kanalen plaats.
Kunt u aangeven of volgens u het gebruik van dit soort software van Israëlische makelij past binnen de aangenomen Kamermotie waarin uitdrukkelijk de wens is uitgesproken om dergelijke apparatuur niet aan te schaffen uit landen zoals Israël?4
In de verzamelbrief politie van 19 oktober jl. wordt geschetst hoe uitvoering wordt gegeven aan de motie Van Nispen waarin de regering wordt verzocht bij aanbestedingen voor apparatuur, zoals afluisterapparatuur, drones en ANPRcamera’s, aan veiligheidsvereisten een zwaarder belang toe te kennen en te streven naar apparatuur uit Nederland of op z’n minst uit landen binnen de
Europese Unie.10 Zoals in de verzamelbrief is gemeld, moeten Nederlandse overheden en uitvoeringsdiensten zo nodig kunnen beschikken over kwalitatief hoogwaardige producten en diensten, ook van buitenlandse leveranciers, of over producten en diensten die deels in het buitenland zijn ontwikkeld of geproduceerd. Het uitgangspunt is dat het gebruik van apparatuur en programmatuur veilig moet zijn en dat eventuele risico’s beperkt en/of gemonitord worden. Er kunnen bijvoorbeeld technische beveiligings- of organisatorische maatregelen worden getroffen binnen de eigen organisatie. Ook kunnen strenge eisen gesteld worden aan de beveiliging van producten en diensten en kunnen ondernemers gevestigd in bepaalde landen uitgesloten worden van aanbestedingsprocedures. Voorgaande wordt bij alle eventuele aanschaf van binnendringsoftware in acht genomen.
Specifiek in het kader van binnendringsoftware kan ten eerste worden gewezen op de specifieke regelgeving voor de aanschaf van binnendringsoftware genoemd in antwoord op vragen 3 en 4. Ten tweede wordt het doel onderschreven om het betreden van de markt van dergelijke software tot een minimum te beperken. Ten derde dient een technisch hulpmiddel beveiligd te zijn tegen wijziging van geregistreerde gegevens en kennisneming hiervan door onbevoegden
De stand van zaken overbrengingen van personen uit Afghanistan |
|
Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA), Salima Belhaj (D66) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de deadline van 1 november die genoemd wordt in de laatste kamerbrief slechts geldt voor personen die beschikken over een paspoort en die niet ingaan op het aanbod voor overbrenging naar Nederland?1
Ja, de deadline van 1 november geldt alleen voor mensen met een paspoort die al eerder een aanbod voor overbrenging hebben geweigerd. Deze mensen hebben hierover in september een mail ontvangen. Van de 28 mensen waarvoor dit geldt, zijn vier mensen niet op het aanbod ingegaan. Deze vier mensen behouden het recht om naar Nederland te komen, maar moeten dit vanaf 1 november 2022 zelf organiseren en bekostigen.
Kunt u bevestigen dat voor resterende personen die in aanmerking komen voor overbrenging en die hiervan gebruik willen maken maar dit door omstandigheden buiten hun schuld niet kunnen (zoals gebrek aan geld, ontbreken van de juiste documenten of het feit dat het eerder niet is gelukt om af te reizen naar een buurland van Afghanistan), de deadline van 1 november niet geldt en dat u hun overbrenging zal blijven faciliteren?
Dat kan ik bevestigen. De situatie van deze mensen blijven we uiteraard volgen. Wanneer de mogelijkheid zich voordoet zullen zij alsnog worden overgebracht. Voor deze groep is vooralsnog geen deadline gesteld.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk en uiterlijk voor 1 november beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘UK to issue ‘threat alert’ over China’s attempts to recruit RAF pilots’ |
|
Peter Valstar (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «UK to issue «threat alert» over China’s attempts to recruit RAF pilots»?1
Ja.
Zijn er bij het Ministerie van Defensie, het Ministerie van Buitenlandse Zaken of de veiligheidsdiensten gevallen bekend van voormalige piloten die trainingen geven aan de Chinese strijdkrachten, al dan niet via bedrijven in derde landen?
Het mogelijk rekruteren van Britse (ex)-vliegers door China is zorgelijk. Zoals in het openbare MIVD jaarverslag 2021 staat, onderkent Nederland dat China streeft naar een moderne krijgsmacht van wereldklasse en dat China omvangrijke en structurele inlichtingenactiviteiten uitvoert om dit doel te bereiken.2 De MIVD doet actief onderzoek naar deze Chinese activiteiten om de dreiging tegen te gaan. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen over de aard en inhoud in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Uw Kamer wordt hierover via de geëigende kanalen geïnformeerd.
Bent u bereid om bij de Britse autoriteiten na te gaan welke vliegschool in Zuid-Afrika in het bijzonder bekend staat om het met behulp van voormalige piloten van de Britse luchtmacht aanbieden van trainingen aan de Chinese strijdkrachten?
Ja. Het kabinet staat in nauw contact met de Britse autoriteiten over dit onderwerp. Vanwege het gerubriceerde karakter van deze informatie worden in het openbaar geen verdere uitspraken gedaan.
Zijn er heden of in het verleden piloten van de Nederlandse krijgsmacht verbonden aan deze vliegschool?
Zoals in antwoord op vraag 2 gemeld doet de MIVD actief onderzoek naar activiteiten om dreigingen tegen te gaan. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan in het openbaar. Ook hiervoor geldt dat uw Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Wordt er gemonitord of voormalig defensiepersoneel na het verlaten van de actieve dienst trainings- of advieswerkzaamheden aanbiedt aan krijgsmachten van andere landen, zijnde niet NAVO-, EU- of gelijkgestemde partnerlanden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden bestaan er momenteel om dergelijke advieswerkzaamheden te verbieden of anderszins aan regels te onderwerpen?
De huidige wetgeving voorziet erin dat in geval militairen in actieve dienst zonder verlof daartoe en met inachtneming van de geheimhoudingsplicht in vreemde krijgsdienst treden, de strafbaarheid daarvan conform het Wetboek van Militair Strafrecht als desertie kan worden beschouwd. Voor burgers geldt dat in krijgsdienst treden bij een vreemde mogendheid alleen strafbaar is indien dit plaatsvindt wanneer een oorlog met die staat in het vooruitzicht ligt.
Op basis van de Wet ambtenaren defensie en de Ambtenarenwet 2017 geldt dat iedere (militair) ambtenaar verplicht is tot geheimhouding van enig gegeven, de dienst betreffende, tegenover een ieder die tot kennisneming daarvan niet bevoegd is, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt. Strafrechtelijke handhaving volgt uit het Wetboek van Strafrecht. Ook vloeit uit deze wetten voort dat medewerkers nevenwerkzaamheden moeten melden als die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling kunnen raken. Het verbieden van nevenactiviteiten is aan de orde indien goede vervulling van de functie of de dienst, onvoldoende gegarandeerd kan worden.
Voor zittend Defensiepersoneel, dat op basis van een verklaring van geen bezwaar (VGB) werkzaam is bij Defensie, geldt bovendien dat zij bij herhaling worden onderworpen aan een veiligheidsonderzoek door de MIVD, waarbij «loyaliteit» en «ongewenste beïnvloeding» een van de beoordelingsfactoren zijn (Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021).3 In dienst treden bij een andere mogendheid kan dus leiden tot een intrekking van de VGB en daarmee ontheffing uit de functie.
Bovenstaande is niet van toepassing op mensen die niet meer in dienst van Defensie zijn. Wel blijft voor hen, ook na beëindiging van het dienstverband, de wettelijke geheimhoudingsplicht gelden.
Deelt u de mening dat, indien deze regels niet bestaan, het een gevaar voor de Nederlandse en bondgenootschappelijke veiligheid vormt als voormalig Nederlands Defensiepersoneel bijdraagt aan de training van de Chinese strijdkrachten, en dat hiertegen maatregelen genomen dienen te worden? Zo nee, hoe verhoudt deze conclusie zich dan tot de conclusie in het strategisch concept van de NAVO dat China een bedreiging vormt voor onze belangen, veiligheid en waarden?
Het kabinet deelt de mening dat bijdragen aan het trainen van de Chinese strijdkrachten door voormalig Nederlands Defensiepersoneel onwenselijk is. Het kabinet beziet momenteel samen met het Verenigd Koninkrijk en andere internationale partners of acties, in aanvulling op de mogelijkheden zoals beschreven in antwoord op vraag 6, nodig en mogelijk zijn.
Deelt u de mening dat er in het bijzonder maatregelen genomen dienen te worden om overdracht van militaire kennis en vaardigheden te verhinderen richting landen die volgens het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren een offensief inlichtingenprogramma richting Nederland hebben? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse inlichtingendiensten doen actief onderzoek naar activiteiten van statelijke actoren die raken aan onze nationale veiligheid. Vanwege het gerubriceerde karakter van deze onderzoeken kunnen hierover geen uitspraken worden gedaan in het openbaar. Ook hiervoor geldt dat uw Kamer hierover via de geëigende kanalen wordt geïnformeerd.
Bent u bekend met artikel 101 (treden in vreemde krijgsdienst) en 205 (werven voor vreemde krijgsdienst) uit het Wetboek van Strafrecht?
Zoals gemeld in het antwoord op vraag 6 zijn er verschillende mogelijkheden, waaronder de door u aangehaalde artikelen uit het Wetboek van Strafrecht.
Ziet u mogelijkheden om voormalig medewerkers van de krijgsmacht die, al dan niet via derde landen, ingehuurd worden door de in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren vastgestelde landen die een offensief inlichtingenprogramma richting Nederland hebben, onder deze wetsartikelen te vervolgen? Zo nee, bent u bereid om de wet dusdanig aan te passen dat dit wel tot de mogelijkheden behoort?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat oudgedienden van de Britse luchtmacht training geven en kennis overdragen aan de Chinese krijgsmacht |
|
Alexander Hammelburg (D66) |
|
Christophe van der Maat (staatssecretaris defensie) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «China Recruiting Former R.A.F. Pilots to Train Its Army Pilots, U.K. Says»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht?
Het mogelijk rekruteren van Britse (ex)-vliegers door China is zorgelijk.
Worden er door China in Nederland of bij bondgenoten actief militaire oudgedienden gerekruteerd? Zo ja, wat doet u daaraan? Zo nee, heeft u hier zicht op?
Zoals in het openbare MIVD jaarverslag 2021 staat, onderkent Nederland dat China streeft naar een moderne krijgsmacht van wereldklasse en dat China omvangrijke en structurele inlichtingenactiviteiten uitvoert om dit doel te bereiken.2 De MIVD doet actief onderzoek naar deze Chinese activiteiten om de dreiging tegen te gaan. Vanwege het gerubriceerde karakter van dit onderzoek kunnen hierover in het openbaar geen uitspraken worden gedaan. Uw Kamer wordt hierover via de geëigende kanalen geïnformeerd.
Ziet de huidige wetgeving erop toe dat dienende en oudgediende medewerkers van Defensie mogen werken voor buitenlandse mogendheden in functies waarbij kennis en kunde die de directe of indirecte veiligheid in het geding kunnen brengen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
De huidige wetgeving voorziet erin dat in geval militairen in actieve dienst zonder verlof daartoe en met inachtneming van de geheimhoudingsplicht in vreemde krijgsdienst treden, de strafbaarheid daarvan conform het Wetboek van Militair Strafrecht als desertie kan worden beschouwd. Voor burgers geldt dat in krijgsdienst treden bij een vreemde mogendheid alleen strafbaar is indien dit plaatsvindt wanneer een oorlog met die staat in het vooruitzicht ligt.
Op basis van de Wet ambtenaren defensie en de Ambtenarenwet 2017 geldt dat iedere (militair) ambtenaar verplicht is tot geheimhouding van enig gegeven, de dienst betreffende, tegenover een ieder die tot kennisneming daarvan niet bevoegd is, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt. Strafrechtelijke handhaving volgt uit het Wetboek van Strafrecht. Ook vloeit uit deze wetten voort dat medewerkers nevenwerkzaamheden moeten melden als die de belangen van de dienst voor zover deze in verband staan met de functievervulling kunnen raken. Het verbieden van nevenactiviteiten is aan de orde indien goede vervulling van de functie of de dienst, onvoldoende gegarandeerd kan worden.
Voor zittend Defensiepersoneel, dat op basis van een verklaring van geen bezwaar (VGB) werkzaam is bij Defensie, geldt bovendien dat zij bij herhaling worden onderworpen aan een veiligheidsonderzoek door de MIVD, waarbij «loyaliteit» en «ongewenste beïnvloeding» een van de beoordelingsfactoren zijn (Beleidsregel veiligheidsonderzoeken 2021). 3 In dienst treden bij een andere mogendheid kan dus leiden tot een intrekking van de VGB en daarmee ontheffing uit de functie.
Bovenstaande is niet van toepassing op mensen die niet meer in dienst van Defensie zijn. Wel blijft voor hen, ook na beëindiging van het dienstverband, de wettelijke geheimhoudingsplicht gelden.
Is dit onderwerp van gesprek in internationale gremia zoals de Raad Buitenlandse Zaken Defensie, de NAVO of de Joint Expeditionary Force?
Het kabinet beziet momenteel samen met het Verenigd Koninkrijk en andere internationale partners of aanvullende acties, in aanvulling op de mogelijkheden zoals beschreven in antwoord op vraag 4, nodig en mogelijk zijn.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Onvolledig onderzoek naar het mortierongeluk in Mali in 2016 |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van het programma Argos d.d. 8 oktober 2022? Is het juist dat de toenmalige Minister van Defensie «volledige openheid» eiste, «in het bijzonder voor de nabestaanden» en dat zij onderzoek naar nalatigheid en verwijtbaar handelen van «essentieel belang» noemde?1
Het is juist dat de toenmalige Minister destijds al bij de aanbieding van het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (Kamerstuk 34 775 X, nr. 7.) en in het plenaire Kamerdebat van 3 oktober 2017 heeft benadrukt «volledige openheid van zaken te willen bieden aan de nabestaanden». Zij noemde «onderzoek naar nalatigheid en verwijtbaar handelen van essentieel belang».
Deelt u de analyse dat de ambtelijke top van Defensie wilde voorkomen dat onderzoek werd gedaan naar «nalatigheid of verwijtbaar handelen» inzake het mortierongeval? Zo nee, wat is uw lezing van de feiten?
De documenten die Defensie openbaar heeft gemaakt, geven inzicht in de discussie die in 2017 heeft plaats gevonden over de formulering van de opdracht aan de onderzoekscommissie. Daarbij zijn ambtelijke adviezen gewisseld waarin de wenselijkheid van een onderzoek naar nalatigheid en verwijtbaar handelen door individuen ter discussie werd gesteld.
De toenmalig Minister van Defensie heeft vervolgens op 3 oktober 2017 het besluit genomen om de commissie Van der Veer in te stellen met de opdracht om onder meer «een oordeel te geven in hoeverre er op enigerlei moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar handelen» (artikel 2, onderdeel b, van het instellingsbesluit, Staatscourant 2017, 57398).
Deelt u de conclusie dat ambtenaren van Defensie moedwillig de onderzoeksopzet van de commissie-Van der Veer hebben aangepast? Zo nee, wat is dan uw lezing van de feiten?
Het rapport van de commissie van der Veer is in januari 2018 aan de Tweede Kamer aangeboden. Tijdens een Algemeen Overleg op 25 april 2018 (Kamerstuk 21 501-28, nr. 174) en een Voortgezet Algemeen Overleg op 16 mei 2018 is uitgebreid met de Tweede Kamer gesproken over de onderzoeksopdracht en de wijze waarop daaraan door de commissie invulling is gegeven. Zoals bekend heeft de commissie de vraag naar nalatig en/of verwijtbaar handelen onderzocht op organisatie- en niet op individueel niveau, met als doel lering te trekken en soortgelijke incidenten in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen, zoals in het voorwoord benoemd. Uit de door Defensie, naar aanleiding van het reeds genoemde WOO-verzoek van Argos, openbaar gemaakte documenten blijkt dat er op 9 november 2017 contact is geweest tussen commissievoorzitter Van der Veer en de toenmalig secretaris-generaal van het Ministerie van Defensie over de wijze waarop de commissie invulling aan haar opdracht zou geven.
Tijdens het Voortgezet Algemeen Overleg van 16 mei 2018 is de motie Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 110) ingediend en op 22 mei 2018 aangenomen. De motie verzoekt de regering te allen tijde de Kamer actief te informeren, mocht de taak die opgenomen is in een instellingsbesluit voor het oprichten van een (tijdelijke) commissie onverhoopt geheel of gedeeltelijk wijzigen. Gelet op de tekst van de motie heeft deze betrekking op commissies waarvoor geldt dat de taakstelling, zoals geformuleerd in het instellingsbesluit, is gepubliceerd in de Staatscourant. Het Kabinet voert deze motie uit.
Hoe beziet u de opmerkingen van commissievoorzitter Van der Veer dat hij de onderzoeksopdracht «nader geïnterpreteerd» had en daarover «overleg gepleegd had met de hoge ambtenaren en de secretaris-generaal»?2
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat de aangenomen motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 109) niet volledig is uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Onderhavige motie verzoekt de regering, na het voltooien van het strafrechtelijk onderzoek door het OM, onderzoek te doen naar de mogelijkheid om tot (aanvullende) interne disciplinaire maatregelen over te gaan indien er op enig moment sprake is geweest van nalatig en/of verwijtbaar handelen.
In februari 2021 heeft het Openbaar Ministerie besloten om geen strafrechtelijk onderzoek in te stellen naar het mortierongeval. Direct daarna hebben de nabestaanden via hun advocaat door middel van een artikel 12-procedure bezwaar aangetekend tegen de beslissing van het Openbaar Ministerie. Op dit moment is het strafrechtelijke traject nog niet afgerond omdat deze artikel 12-procedure nog onder de rechter is.
Deelt u de mening dat nog altijd niet is vastgesteld wat de rol en verantwoordelijkheid van Defensiemedewerkers was in de aanloop naar het drama? Zo nee, wat is dan uw opvatting van de feiten?
Er is een reeks onderzoeken gedaan naar de oorzaak van het mortierongeval. In het aanvullend rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (Kamerstuk 35 925-X, nr. 92) treft u een overzicht aan van deze onderzoeken. Al deze onderzoeken hebben veel informatie ontsloten over de aanloop naar dit ongeval en tekortkomingen binnen Defensie aan het licht gebracht. Het is van groot belang dat Defensie hieruit lering trekt om te voorkomen dat een dergelijk drama zich nogmaals kan voordoen.
De nabestaanden hebben aangifte gedaan van dood door schuld en schending van dienstvoorschriften, waarbij ook aangifte is gedaan tegen het Ministerie van Defensie. Zoals ik in vraag 5 heb aangegeven is deze zaak nog in behandeling.
Deelt u de opvatting dat de aangenomen motie van het lid Belhaj (Kamerstuk 34 775-X, nr. 110) niet is uitgevoerd? Wat is uw verklaring daarvoor?
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u bereid nieuw onderzoek in te stellen naar nalatigheid of verwijtbaar handelen, bijvoorbeeld in de vorm van rechtspositioneel onderzoek naar plichtsverzuim waarbij ook de verantwoordelijkheid van individuele ambtenaren kan worden vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
De oproep van de nabestaanden is luid en duidelijk. Ik vind dat we ons moeten inspannen om zoveel mogelijk van hun vragen beantwoord te krijgen. Daarom stel ik een onafhankelijke commissie in om te onderzoeken of en hoe eventueel individueel nalatig en/of verwijtbaar handelen kan worden vastgesteld en hier tevens opvolging aan te geven. Ik realiseer me dat dit besluit voor zowel de nabestaanden, betrokkenen als de Defensieorganisatie emoties zal oproepen. Zorgvuldigheid naar alle betrokkenen staat voorop en ik zal uw Kamer daarom over de verdere invulling zo snel mogelijk informeren.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het commissiedebat Veiligheid en integriteit Defensie op 20 oktober aanstaande?
Ja.
Het bericht dat beide Nord Stream pijpleidingen vlak na elkaar zijn stuk gegaan en dat seismologische bureaus van Denemarken en Zweden hevige explosies hebben geregistreerd. |
|
Raoul Boucke (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Faissal Boulakjar (D66), Alexander Hammelburg (D66) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit bericht?1
Ja.
Hoe oordeelt u over dit bericht en hoe groot schat u de kans dat de explosies het gevolg zijn van sabotage?
Het staat vrijwel zeker vast dat het hier een sabotageactie betrof. Attributie naar een specifieke actor is op dit moment niet mogelijk.
Zijn er aanwijzingen dat de explosies het gevolg waren van een technisch mankement?
Die aanwijzingen zijn er niet.
Kan Rusland beschadigingen aan de pijpleidingen aandragen als reden om onder contractuele leveringsverplichtingen uit te komen?
Een beheerder van gasinfrastructuur kan een force majeur aandragen als reden voor het niet kunnen nakomen van contractuele verplichtingen. Door een beroep te doen op overmacht, neemt het risico af op schadeclaims voor niet geleverde volumes.
Bent u bereid om in Europees verband te pleiten voor het volledig afstappen van Russisch gas, om Europa minder kwetsbaar te maken voor soortgelijke voorvallen bij andere pijpleidingen voor Russisch gas?
In EU-verband pleit het kabinet ervoor om de afhankelijkheid van Russisch gas zo snel mogelijk af te bouwen. De EU heeft als doel om voor 2030 geheel volledig onafhankelijk te zijn van Russische fossiele brandstoffen waaronder gas. Maar wanneer de EU als geheel volledig onafhankelijk zal zijn van Russisch gas is niet duidelijk. Hierbij moet worden opgemerkt dat het voor de ene lidstaat makkelijker is dan voor sommige andere lidstaten, aangezien zij voor een groot gedeelte van hun energievoorziening afhankelijk zijn van Russisch gas, waardoor het een ingewikkelde opgave is om daar op korte termijn volledig van af te stappen. Het kabinet wil in EU-verband bezien hoe deze lidstaten zo goed mogelijk ondersteund kunnen worden om de verdere afbouw van Russische gasexport op te vangen.
Er worden in EU-verband verschillende stappen gezet om de afhankelijkheid van Russisch gas af te bouwen, zo is er in juli afgesproken dat alle lidstaten moeten streven het gasgebruik met 15% te verminderen. Dit doel is nog vrijblijvend, maar Nederland pleit voor een verplicht reductiedoel. Op de Energieraad van 30 september jl. is een aanvullend pakket maatregelen goedgekeurd dat onder meer verplichte elektriciteitsbesparing omvat. Daarnaast is er tussen de lidstaten nog discussie of er een prijsplafond op de import van Russisch pijpleidinggas moet komen. Het kabinet steunt een dergelijke maatregel. Op de Energieraad van 25 oktober is er een eerste gedachtewisseling geweest over het pakket aan energiemaatregelen dat de Commissie op 18 oktober jl. heeft gepubliceerd. Hierover wordt de Kamer nog nader geïnformeerd.
Additioneel heeft de Europese Commissie onlangs bij de EU-landen aangedrongen om vaart te zetten bij de bescherming van de vitale infrastructuur. De Commissie heeft daarbij vier sleutelsectoren aangewezen die prioriteit moeten krijgen: energie, de digitale infrastructuur, transport en ruimte. Daarbij kondigde de Commissie ook een onderzoek aan specifiek naar zeekabels vanwege de enorme strategische en maatschappelijke belangen.
Is er, indien er sprake is van opzet door een partij of land, sprake van schending van internationale verdragen, bijvoorbeeld het VN-zeerechtverdrag dat toeziet op bescherming van het marine milieu?
Om vast te stellen of sprake is van een schending van internationaal recht is nader onderzoek naar de toedracht van de explosies vereist, onder andere naar de vraag welke regels van internationaal recht van toepassing zijn op de situatie. De Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten doen momenteel onderzoek naar de toedracht van de explosies bij Nord Stream 1 en 2.
Wat betekent het voor de veiligheid van andere (internationale) energie-infrastructuur, bijvoorbeeld de kabels voor windparken op zee, als er sprake is van opzet door een partij of land?
Eerder is aan deze Kamer gemeld dat vitale onderzeese infrastructuur zeer kwetsbaar is voor mogelijk spionage, evenals voor verstoring en sabotage.2
Wat zijn de gevolgen van deze explosie voor het veiligheidsassessment van onze eigen vitale infrastructuur in de Noordzee, zoals de pijpleidingen naar Noorwegen en de internetkabels vanuit de Verenigde Staten?
Deze explosie heeft aangetoond dat de onderzeese infrastructuur fysiek zeer kwetsbaar is en dat is zorgwekkend. Hoewel nog afhankelijk van de attributiekwestie laat daadwerkelijk sabotage van onderzeese vitale infrastructuur zien dat er intenties bestaan deze infrastructuur aan te grijpen. Het veiligheidsassessment verschilt bij de verschillende domeinen van de zee.
Bent u bereid de Noors-Nederlandse pijpleidingen te observeren en zo nodig te beschermen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat doen en op welke termijn?
Met betrekking tot de infrastructuur op de Noordzee, waaronder de Noors-Duitse en Noors-Nederlandse-Beligsche pijpleidingen is het kabinet alert op het risico en dreigingen tegen vitale infrastructuur op zee en het borgen van de continuïteit van de processen waar zij onderdeel van uit maken, waaronder gaslevering. Op de specifieke maatregelen die wij nemen wordt ingegaan in de Kamerbrief die uw Kamer samen met het antwoord op deze Kamervragen toeging.
Kunt u deze vragen met enige spoed en afzonderlijk beantwoorden?
In overleg met de Minister van Defensie en de Minister voor Klimaat en Energie heb ik er voor gekozen deze vragen gezamenlijk met de door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking toegezegde Kamerbrief aan u te sturen. Het betreft een complex dossier waarbij uitgebreide interdepartementale afstemming en internationale coördinatie met bondgenoten en partners wenselijk is om te komen tot nadere afspraken ten aanzien van de bescherming van cruciale infrastructuur op de Noordzee.
Nederlandse kennis over Australische oorlogsmisdaden in Afghanistan |
|
Jasper van Dijk , Alexander Hammelburg (D66) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het artikel in NRC waarin gesteld wordt dat Nederlandse militairen al in 2010 wisten van een mogelijke Australische oorlogsmisdaad in Uruzgan, Afghanistan?1
Ja.
Is het juist dat een Special Report over dit voorval zoek is? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Defensie zoekt nog naar een rapport dat volgens de melder zou zijn opgemaakt. De zoekslag is nog niet voltooid. Op dit moment kan het bestaan van dit vermeende rapport niet worden bevestigd.
Herinnert u zich uw toezegging op 15 december 2020 om een inventarisatie uit te voeren om na te gaan of er «naar Nederlands oordeel geen aanleiding is om betrokkenheid bij de misstanden van Australische speciale eenheden aan te nemen»? Wat is de stand van zaken van deze inventarisatie? Wilt u deze inventarisatie met de Kamer delen?2
Ja.
De Kamer is op 19 mei 2021 geïnformeerd over de stand van zaken van de inventarisatie naar Nederlandse betrokkenheid bij de geconstateerde misstanden onder Australische speciale eenheden. Uit de inventarisatie zijn geen aanwijzingen van betrokkenheid van Nederlandse militairen bij de misstanden van de Australische speciale eenheden naar voren gekomen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2812). Dit komt overeen met Australische bevindingen uit 20203, waaruit blijkt dat er geen aanwijzingen zijn van Nederlandse betrokkenheid. Mocht er bij het ordenen van de archieven nieuwe, relevante informatie naar boven komen, zal de Kamer daarover worden geïnformeerd.
Wat is de stand van het onderzoek naar een binnengekomen mededeling?
Eerdere digitale zoekslagen en gesprekken met direct betrokkenen hebben niet geleid tot de vondst van het vermeende rapport. Voor vervolgacties verwijs ik u graag naar het «Actieplan missie-archieven Afghanistan»4 dat gelijktijdig aan uw Kamer is aangeboden.
Is het juist te concluderen dat deze kennis niet is gedeeld met Australische onderzoekers die in Nederland zeker vier mensen hebben gesproken over hun kennis van de feiten? Zo nee, wat hebben zij aan de Australische onderzoekers meegedeeld?
Defensie heeft destijds haar medewerking verleend aan het Australische onderzoek, maar is niet betrokken geweest bij de totstandkoming van de inhoud ervan. Inmiddels heeft recent contact met Australië5 geleid tot het opstarten van een onderzoek naar deze zaak.
Deelt u de opvatting dat Nederland altijd medewerking moet verlenen aan onderzoek naar (mogelijke) oorlogsmisdaden?
Ja, met inachtneming van de kaders voor internationale rechtshulp in strafzaken.
In welke mate vindt u dat de Kamer proactief geïnformeerd moet worden als er mogelijk sprake is van oorlogsmisdaden waar de Nederlandse krijgsmacht van op de hoogte was?
Voor Nederland staat naleving van het humanitair oorlogsrecht centraal en dit beperkt zich niet alleen tot het eigen militaire optreden. Daarom moeten meldingen over mogelijke schendingen hiervan, ook door een partnerland, altijd serieus worden onderzocht. Hierbij is van belang dat er duidelijkheid bestaat over het rapport om te voorkomen dat partijen ten onrechte worden beschuldigd.
Het bericht 'Norway oil safety regulator warns of threats from unidentified drones' en het bericht 'Duitse media: lek Nord Stream vrijwel zeker sabotage ‘door staat' |
|
Ruben Brekelmans (VVD), Peter Valstar (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66), Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kent u het bericht «Norway oil safety regulator warns of threats from unidentified drones»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de veiligheidsrisico's voor de Noorse offshore gasinfrastructuur in het licht van de spanning met Rusland en de Europese afhankelijkheid van dit gas?
Eerder is aan de Kamer gemeld2 dat er een specifieke dreiging uitgaat tegen vitale onderzeese infrastructuur, met activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage voor verstoring en sabotage. Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Het wegvallen van energie-infrastructuur die in gebruik is kan vergaande implicaties hebben voor de energievoorziening. Op dit moment werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan het verbeterd in kaart brengen van kwetsbaarheden en weerbaarheidsmaatregelen van offshore data en energie infrastructuur in de Nederlandse wateren. Dit onderzoek helpt de rijksoverheid ook in het beter inschatten van veiligheidsrisico’s voor de Noorse offshore gasinfrastructuur.
Zijn er naast de meldingen van ongeïdentificeerde drones ook storingsmeldingen geweest aan Noorse gasinfrastructuur?
Nederland doet vanuit veiligheidsoverwegingen in principe nooit mededelingen over verdachte activiteiten.
Zijn dergelijke ongeïdentificeerde drones of andere verdachte activiteiten ook binnen de Nederlandse exclusieve economische zone gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er ten tijde van de dronemeldingen Russische schepen (privaat of van de overheid) in de buurt van de gasinstallaties gesignaleerd?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er aanwijzingen dat aan Rusland te linken schepen in de buurt van de Noorse installaties varen die hun identificatie-apparatuur uit hebben staan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft Rusland de afgelopen jaren met marineschepen of onderzoeksschepen in de buurt van Noorse installaties gevaren, zoals dat ook gebeurt bij datakabels?
Die mogelijkheid bestaat, maar hierover heeft het kabinet geen specifieke informatie. Russische marine- en onderzoeksschepen zijn in het algemeen actief in de noordelijke zeeën.
Welke stappen worden er gezet door Noorwegen en bondgenoten, onder meer in NAVO-verband, om de gasinfrastructuur extra te beveiligen en schepen van de Russische marine en andere aan de Russische staat gelieerde instellingen in deze regio te monitoren?
Noorwegen heeft de bewaking van gasinfrastructuur door marine en luchtmacht verhoogd. Het Noorse leger is ingezet om te assisteren bij de bewaking van een aantal locaties op land. De NAVO heeft haar maritieme presentie in de Noordzee en Oostzee vergroot. Zr.Ms. Tromp speelt hierbij een belangrijke rol als vlaggenschip van het NAVO-vlootverband in deze regio.
Deelt u de mening dat indien Noorwegen daar behoefte aan heeft en er reëele veiligheidsrisico’s zijn, er een NAVO-taak ligt om de gasinfrastructuur te beveiligen?
Eerder is aan de Kamer gemeld3 dat er een specifieke dreiging uitgaat tegen vitale onderzeese infrastructuur, met activiteiten die duiden op spionage en op voorbereidingshandelingen voor verstoring en sabotage voor verstoring en sabotage.4 Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Gezien het grensoverschrijdende karakter van infrastructuur op zee is internationale samenwerking, in NAVO en EU verband essentieel. Vorige week is bij de NAVO Ministers van Defensie afgesproken om de weerbaarheid van deze infrastructuur en inlichtingensamenwerking te versterken.
Welke voorzorgsmaatregelen hebben Noorwegen, Nederland en de andere aan de Noordzee gelegen landen genomen om dergelijke activiteiten te monitoren dan wel tegen te gaan?
Noorwegen heeft op 6 oktober jl. beperkingen opgelegd aan Russische vissersschepen. Ze mogen enkel in drie havens komen en worden gecontroleerd. Op de Nederlandse maatregelen wordt ingegaan in de Kamerbrief die uw Kamer samen met het antwoord op deze Kamervragen toeging.
Kent u het bericht «Duitse media: lek Nord Stream vrijwel zeker sabotage «door staat»»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de oorzaak van de storingen en lekkages rond de Nord Stream 1-pijpleiding?
De Zweedse, Deense en Duitse autoriteiten onderzoeken de toedracht van de explosies bij Nord Stream 1 en 2. Deze onderzoeken zullen moeten uitwijzen wie verantwoordelijk is. Terwijl deze onderzoeken nog lopen is het niet verstandig te speculeren over mogelijke daders of belanghebbenden.
Is het mogelijk dat de schade aan de pijpleiding door sabotage op de zeebodem is veroorzaakt, in plaats van handelen aan het Russische beginstuk?
Zie antwoord vraag 12.
Welke risico’s ziet u voor de onderzeese verbindingen voor gas en elektriciteit, zoals de gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland?
Eerder is aan de Kamer gemeld6 dat vitale onderzeese infrastructuur zeer kwetsbaar is voor mogelijk spionage, evenals voor verstoring en sabotage. Er is dus een reëel veiligheidsrisico. Het wegvallen van energie-infrastructuur die in gebruik is kan vergaande implicaties hebben voor de energievoorziening. Op dit moment werkt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat aan het verbeterd in kaart brengen van kwetsbaarheden en weerbaarheidsmaatregelen van offshore data en energie infrastructuur in de Nederlandse wateren. Dit onderzoek helpt de rijksoverheid ook in het beter inschatten van veiligheidsrisico’s voor de Noorse offshore gasinfrastructuur en de Zweedse electriciteitsinfrastructuur.
Zijn er voorafgaand aan de storing bij Nord Stream 1 en 2 Russische schepen (privaat of van de overheid) in de buurt van de gasinstallaties gesignaleerd?
De Oostzee is een drukbevaren zee met een aantal belangrijke Russische civiele en marinehavens. De Russische marine oefent routinematig, ook in de omgeving van de gaspijpleidingen en electriteitskabels. Het is moeilijk aan te geven of activiteit te maken heeft met reguliere oefeningen of een ander doel dienen.
Zijn er aanwijzingen dat aan Rusland te linken schepen in de buurt van gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland varen, en zich daar langer ophouden dan voor normale doorvaart noodzakelijk is?
Zie antwoord vraag 15.
Heeft Rusland de afgelopen jaren met marineschepen of onderzoeksschepen in de buurt van gaspijpleidingen van Noorwegen naar Europese landen en de elektriciteitskabel tussen Zweden en Duitsland gevaren, zoals dat ook gebeurt bij datakabels?
Zie antwoord vraag 15.