Een aanval op de democratie in Turkije |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Sadet Karabulut , Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU), Lammert van Raan (PvdD), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Is het u bekend dat Turkije opnieuw democratisch gekozen burgemeesters in het zuidoosten van Turkije heeft opgepakt en loyale bestuurders heeft aangesteld?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving over de arrestatie van drie gekozen burgermeesters in het zuidoosten van Turkije en het aanstellen van toezichthouders in hun plaats.
Kunt u bevestigen dat Turkije sinds 2016 zo’n honderd burgemeesters van de Democratische Partij van de Volkeren (HDP) uit hun functie heeft gezet en vervangen door zogenaamde toezichthouders? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Het kabinet beschikt niet over precieze aantallen. Uit publieke berichtgeving blijkt dat tussen begin 2017 en september 2018 94 HDP-burgemeesters in zuidoost Turkije uit hun functie zijn ontheven. Ook zijn een aantal CHP-burgemeesters uit hun functie ontheven.
Deelt u het oordeel van Human Rights Watch hierover, namelijk dat het oppakken van volksvertegenwoordigers een keiharde aanval op de democratie is en hiermee allerlei (politieke) rechten worden geschonden? Zo nee, waarom niet?2
Het kabinet is met onder andere de Europese Commissie en de Venetië Commissie van de Raad van Europa van mening dat het vervangen van gekozen burgemeesters een serieus punt van zorg is omdat het de uitkomst van democratische processen ondermijnt.
Bent u bereid de arrestatie van de gekozen volksvertegenwoordigers in heldere woorden te veroordelen? Zo nee, waarom niet? Bent u daarnaast bereid in EU-verband aan te dringen op een stevige veroordeling?
Mede dankzij Nederlands inzet heeft de Europese Unie op 19 augustus grote zorgen uitgesproken over de recente arrestatie van drie gekozen burgemeesters in Turkije. Ook de President van het Congres van Lokale en Regionale Autoriteiten van de Raad van Europa deelde op 20 augustus jl. zijn zorgen over deze arrestaties. Nederland sluit zich volledig aan bij deze verklaringen. In de VN Mensenrechtenraad roept de EU Turkije bovendien consequent op de rechtsstaat, onafhankelijke rechtspraak, mensenrechten en fundamentele vrijheden te beschermen.
Hoe spannen Nederland en de EU zich in om het respect voor democratische beginselen in Turkije te herstellen?
Zowel Nederland als de EU stellen de zorgen over de democratie en rechtstaat in Turkije regelmatig aan de orde. Nederland deelt deze zorgen voortdurend en op alle niveaus in bilaterale contacten met Turkije, meest recent tijdens het bezoek van Minister Kaag aan Turkije op 11 september jl. Daarnaast monitort Nederland samen met andere EU-lidstaten rechtszaken tegen politici in Turkije om op deze manier te laten zien dat Nederland verwacht dat Turkije de standaarden van een functionerende rechtsstaat accepteert. Bovendien ondersteunt Nederland via projecten en op andere manieren non-gouvernementele organisaties in Turkije die zich bezighouden met versterking van de democratie.
Welke gevolgen moet dit antidemocratische Turkse optreden hebben voor de relatie tussen Nederland/de EU en Turkije?
Zoals eerder gemeld, deelt het kabinet de zorgen van de Europese Commissie over de achteruitgang ten aanzien van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten in Turkije. Tijdens de Raad Algemene Zaken van 18 juni jl. heeft Nederland daarom en in lijn met de motie-Omtzigt/Koopmans (Kamerstuk 32 623 nr. 265) en de motie-Karabulut (Kamerstuk 32 623 nr. 261) bepleit om de toetredingsonderhandelingen formeel stop te zetten en de Commissie verzocht om alternatieve vormen van samenwerking uit te werken. Zoals bekend kreeg het Nederlandse pleidooi voor stopzetten van de onderhandelingen geen bijval. De toetredingsonderhandelingen met Turkije zijn echter wel tot stilstand gekomen en er kunnen geen hoofdstukken worden geopend of gesloten, zoals herbevestigd door de genoemde Raad op 18 juni 2019.
Het opschorten van de hulp aan UNRWA |
|
Wybren van Haga (VVD), Joël Voordewind (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Vindt u, net als de opstellers van de rapportage van de ethische commissie van de United Nations Relief and Works Agency for Palestine Refugees in the Near East (UNRWA), dat de top van de UNRWA vervangen moet worden indien de beschuldigen blijken te kloppen?1
Eind juli heb ik besloten de algemene vrijwillige bijdrage van Nederland voor 2019 voor UNRWA (13 miljoen euro) voorlopig aan te houden, na een interne rapportage waarin ontoelaatbaar gedrag van meerdere topfunctionarissen van de organisatie werd geconstateerd.
Nederland heeft direct bij UNRWA en de Verenigde Naties benadrukt dat alle klachten over het management van UNRWA zorgvuldig en onafhankelijk moeten worden onderzocht. De bevindingen worden momenteel door een onafhankelijke inspectie van de VN gevalideerd. Het is aan de VN om opheldering te geven en toereikend op te treden.
Bent u ook van mening dat de beweringen van het rapport, namelijk dat leden van de inner circle «have engaged in misconduct, nepotism, retaliation ... and other abuses of authority, and that the management is highly dysfunctional, with a significant breakdown of the regular accountability structure» niet zonder gevolgen kunnen blijven voor de gehele UNRWA-top?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dit niet een voorwaarde voor de herstart van de financiering van UNRWA?
Zorgvuldig management en een veilige werkomgeving zijn altijd randvoorwaarden voor Nederlandse financiering. De VN moet deze randvoorwaarden borgen voor UNRWA. De hulpverlening die UNRWA biedt is voor het kabinet van essentieel belang voor de Palestijnse vluchtelingen en de stabiliteit in de regio. Niettemin kan pas worden overgegaan tot betaling als aan de reguliere randvoorwaarden wordt voldaan.
Zou het niet beter zijn de conclusies van het onderzoek af te wachten vóórdat verdere betalingen van Nederlands belastinggeld aan UNRWA kunnen plaatsvinden? Is het in het licht van deze nieuwe situatie niet beter om de conclusies van het onderzoek eerst met de Kamer te bespreken alvorens de betalingen te hervatten?
Ik wacht nu het oordeel van de onafhankelijke inspectie van de VN af. Nederland gaat niet over tot betaling van financiële bijdragen (van zowel de algemene vrijwillige bijdrage als de reguliere eindejaar bijdrage) totdat de VN toereikend heeft opgetreden. Ik kan niet op de bevindingen van de inspectie vooruitlopen. Zoals gebruikelijk neemt het kabinet een eigenstandige beslissing over betalingen als die aan UNRWA.
Waarom beweert u dat de betalingen zeker weer hervat gaan worden terwijl het vervolgonderzoek nog loopt?3
Ik heb niet gemeld dat de betalingen zeker weer hervat gaan worden. Gezien het humanitaire belang van UNRWA-activiteiten is het kabinet echter voornemens de jaarlijkse bijdrage ook de komende jaren voort te zetten. Daarbij moet uiteraard sprake zijn van de randvoorwaarden die in alle gevallen gelden voor Nederlandse financiering van organisaties.
Waarom schrijft u in de beantwoording van de Kamervragen dat er geen sprake is van financiële malversaties, terwijl het rapport juist stelt dat er in de UNRWA-top sprake is van «bypassing established procurement and financial processes and decision making», en dat de commissaris-generaal «structurally away from his duty station of Jerusalem on duty travel ... claiming DSA (Daily Subsistence Allowance) for 28–29 days per month»? Duidt dit niet juist op malversaties welke effect kunnen hebben op het uitvoeren van de kerntaken van UNRWA?4
Bij de technische briefing die de onafhankelijke inspectie van de VN begin augustus in New York heeft gegeven werd te kennen gegeven dat er geen malversaties of onregelmatigheden bij de uitvoering van de kerntaken van UNRWA bekend zijn. De rapportage van de ethische commissie betreft misstanden bij de leiding.
Als het rapport stelt, zoals Al Jazeera beweert, dat er sprake was van machtsmisbruik van de positie van de heer Krahenbuhl, omdat hij eind 2014 «expressed a particular interest» in de medewerker Mohammedi en dat «their relationship went «beyond the professional»»; deelt u dan de mening dat dit tot gevolg moet hebben dat de heer Krahenbuhl niet meer in functie kan blijven, ook gezien uw eerdere uitspraken dat u zero tolerance-beleid zou toepassen op hen die (seksueel) misbruik maken van hun positie?
Zoals bij u bekend heeft Nederland onder dit kabinet een voortrekkersrol ingenomen bij de bestrijding van seksuele intimidatie en machtsmisbruik bij multilaterale instellingen en NGO’s. Nederland hanteert daarbij een zero tolerance for inactionbeleid in geval van verdenking van niet-integer gedrag. Het kabinet kan echter in het specifieke geval van UNRWA op dit moment niet vooruit lopen op de bevindingen van het VN rapport en de daarin gestelde conclusies en te nemen maatregelen.
Het bericht ‘Opvangkampen op Samos een hel: dit niet eerder gezien’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opvangkampen op Samos een hel: «dit niet eerder gezien»»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat er 2000 migranten in het vluchtelingenkamp op Samos verblijven, terwijl daar maar plek is voor 650 migranten en dat er daarnaast ook nog eens 2500 migranten in geïmproviseerde tentenkampen naast het officiële kamp verblijven? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Op dit moment zijn er ruim 4.000 vluchtelingen en migranten op het Griekse eiland Samos. Omdat de officiële capaciteit van de hotspot 650 personen is, is een deel van de vluchtelingen en migranten genoodzaakt in tenten in en rondom het kamp te verblijven. Zoals bekend deelt het kabinet de zorgen van uw Kamer over de situatie op de Griekse eilanden, met inbegrip van die op Samos.
Het kabinet onderstreept eens temeer de dringende noodzaak om de asielprocedures en de terugkeer te verbeteren. Dat is de sleutel tot structurele verbeteringen. Nederland dringt daar voortdurend op aan, op ambtelijk en politiek niveau, bilateraal en in EU-verband.
Griekenland dient daar zelf verantwoordelijkheid voor te nemen. In dat licht verwelkomt het kabinet de prioriteiten van de nieuwe Griekse regering op het terrein van migratie, waaronder het verbeteren van de opvang, het versnellen van asielprocedures, het versterken van grensbewaking en het opschalen van terugkeer. Het opzetten van een nieuwe hotspot op Samos – wat al door de vorige regering in gang was gezet – behoort ook tot die prioriteiten.
Nederland ondersteunt de Griekse autoriteiten bij het doorvoeren van structurele verbeteringen, bijvoorbeeld door het delen van kennis, expertise en ervaring. Minister-President Rutte heeft dit ook in zijn recente gesprek met zijn Griekse counterpart op 3 september jl. nogmaals benadrukt. Over de voortgang van deze steun wordt uw Kamer separaat geïnformeerd.
Kunt u bevestigen dat er geen elektriciteit, stromend water of WC’s aanwezig zijn in de kampen? Hoe beoordeelt u deze situatie?
Op Samos is in 2016 met Europese financiële steun een riool en watertoevoernetwerk gebouwd in de hotspot. Er zijn elektriciteit, stromend water en wc’s aanwezig, maar deze voorzieningen zijn niet toereikend voor de huidige bezetting. In het geïmproviseerde tentenkamp ontbreken deze voorzieningen helaas geheel.
Hoe staat het met de medische voorzieningen op Samos? In hoeverre is er voldoende medische hulp beschikbaar?
Klopt het dat mensen die nu aankomen in de opvangkampen op Samos, pas in 2021 of zelfs in 2022 hun eerste asielintake kunnen krijgen? Zo nee, wat zijn dan de huidige wachttijden? Zo ja, deelt u de menig dat dit veel te lang is, alleen maar bijdraagt aan de al bestaande gevoelens van onzekerheid en uitzichtloosheid en dat deze wachttijden zo snel als mogelijk moeten worden teruggebracht? Zo nee, waarom niet? Bent u bereid hierover het gesprek met uw Europese collega’s aan te gaan en de Kamer over de uitkomsten te informeren?
Zie ook het antwoord op vraag 1
De wachttijden op Samos zijn in vergelijking tot die in andere lidstaten lang. Asielzoekers met bepaalde nationaliteiten moeten inderdaad wachten tot 2021 voor hun eerste interview. Dat is een onwenselijke situatie die het gevoel van uitzichtloosheid en onzekerheid onder asielzoekers kan versterken.
Zoals hierboven gemeld, verwelkomt het kabinet het voornemen van de nieuwe Griekse regering om prioriteit te geven aan het versnellen van asielprocedures. Op verzoek van de Griekse autoriteiten heeft Nederland informatie gedeeld over het Nederlandse juridische kader en de wijze waarop procedures zijn ingericht. In aanvulling daarop hebben de afgelopen maanden diverse bezoeken en gesprekken plaatsgevonden tussen Nederlandse en Griekse experts van de asiel-, opvang- en terugkeerdiensten.
Nederland brengt bilateraal en in EU-overleggen zeer geregeld de situatie op de Griekse eilanden onder de aandacht. Waar opportuun gebeurt dit ook in contacten met VN-organisaties. Nederland blijft dit doen, maar het is nu vooral zaak dat de nieuwe Griekse regering de aangekondigde maatregelen uitvoert. In lijn met het kabinetsbeleid staat Nederland klaar om Griekenland daarin, zonodig, additioneel te ondersteunen om te zorgen dat structurele verbeteringen worden doorgevoerd. Zoals hierboven gesteld, richt zich dit op de inzet van experts.
Hoe verklaart u de slechte omstandigheden in de vluchtelingenkampen op de Griekse eilanden, gelet op de ruime financiële middelen die de Europese Unie ter beschikking stelt? Wat doet de Europese Commissie teneinde de situatie op Samos te verbeteren?
Om de situatie in Griekenland te verbeteren hebben de Europese Unie en haar lidstaten, financiële middelen en capaciteit beschikbaar gesteld. Sinds 2015 is circa 2,1 miljard euro beschikbaar gesteld vanuit de Europese Commissie.2 Ook Nederland heeft in de periode 2015–2016 financiële steun geboden.
Een deel van deze middelen wordt onvoldoende benut. Nederland levert daarom al enige tijd een fondsenexpert aan de Griekse autoriteiten om deze bij de uitputting van middelen te ondersteunen. Ook de Europese Commissie probeert waar mogelijk de gerichte besteding van deze middelen te bevorderen. Zo wordt het nieuw te bouwen kamp op Samos gefinancierd met EU gelden. Voorts dringt de Commissie doorlopend bij de Griekse autoriteiten aan op het verbeteren van de werkprocessen tussen de verschillende Griekse organisaties die werkzaam zijn in de centra, waaronder op Samos. Daarvoor stelt de Commissie aanzienlijke financiële middelen ter beschikking, als ook operationele ondersteuning. Het is aan de Griekse autoriteiten om middelen en andere vormen van assistentie te benutten en nu de juiste stappen te zetten. De nieuwe Griekse regering heeft reeds aangekondigd hier serieus werk van te willen maken.
In hoeverre ziet u een mogelijkheid NGO’s die actief zijn op de Griekse eilanden te ondersteunen teneinde de situatie in de opvangkampen te verbeteren, zoals bepleit in de aangenomen motie van het lid Voordewind?2
Zoals meermaals met uw Kamer gewisseld, gaat het niet om een gebrek aan financiële middelen en stelt het kabinet derhalve geen extra middelen beschikbaar om ngo’s financieel te ondersteunen op de Griekse eilanden (zie ook het antwoord op vraag 6). Vanuit Europese middelen worden ook activiteiten van ngo’s gefinancierd. Een aantal voorbeelden daarvan is ook terug te vinden in de factsheets van de Europese Commissie.4
Het kabinet erkent dat hulporganisaties, waaronder ngo’s, een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van opvangomstandigheden. De Nederlandse ambassade bevordert dan ook de samenwerking van ngo’s met de Griekse autoriteiten. Dit neemt echter niet weg dat de Griekse autoriteiten zelf de verantwoordelijkheid hebben om basisvoorzieningen op orde te hebben en te zorgen voor humane opvang van asielzoekers. Uit verklaringen van de nieuwe Griekse regering blijkt ook dat dit als een van de prioriteiten is gesteld. Het kabinet staat klaar om de Griekse regering daarbij te ondersteunen.
Uitvoering van de motie-Van der Staaij c.s. over eenzijdige resoluties bij de VN |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Sven Koopmans (VVD), Raymond de Roon (PVV), Joël Voordewind (CU), Thierry Baudet (FVD), Chris Stoffer (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kunt u bevestigen dat Nederland voor de resolutie «Situation of and assistance to Palestinian women» gestemd heeft in de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties?
Ja.
Is er, behalve deze veroordeling van Israel, nog enig ander land veroordeeld tijdens deze sessie voor het schenden van vrouwenrechten?
Nee.
Kunt u aangeven hoeveel resoluties in de VN-Mensenrechtenraad en in de Economische en Sociale Raad Israël veroordelen (in de afgelopen vijftien jaar) en hoeveel resoluties de vijf meest bekritiseerde landen veroordelen?
Sinds de oprichting van de Mensenrechtenraad in 2006 zijn, verdeeld over 41 sessies, 66 resoluties aangenomen die zich richten op de mensenrechtensituatie in de Palestijnse en andere bezette gebieden. In de Economische en Sociale Raad zijn in de periode 2005–2019 dertig resoluties aangenomen met betrekking tot de positie van Palestijnse vrouwen en de sociaaleconomische situatie in de door Israël bezette gebieden, inclusief Oost-Jeruzalem. In deze periode zijn tachtig resoluties aangenomen over de mensenrechtensituatie in Syrië, Soedan,
Myanmar, Democratische Republiek Congo en Noord-Korea. Zorgen over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië worden frequent aan de orde gesteld in verklaringen van onder meer de Europese Unie en de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten. Maart jongstleden werd een sterk politiek signaal afgegeven met een verklaring van 36 landen, waarin de positie van vrouwen, vrouwelijke mensenrechtenactivisten in het bijzonder werd benadrukt.
Hoe vaak is bijvoorbeeld de situatie van vrouwen in Saoedi-Arabië, waar vrouwen zonder hun «male guardian» helemaal niets mogen, op de agenda geplaatst en hoe vaak is dat land veroordeeld?
Zie antwoord vraag 3.
Acht u dit proportioneel?
Het kabinet vindt het onbevredigend dat Israël disproportioneel veel vaker genoemd wordt in resoluties binnen de Verenigde Naties dan sommige andere landen waar mensenrechten onder grote druk staan. Het kabinet zet zich daarom in om deze disproportionele aandacht te verminderen en voert daarbij de motie-Van der Staaij uit, zoals aangegeven in eerdere Kamerbrieven hieromtrent, bijvoorbeeld de brief van 19 september 2018 (kenmerk 23 432 nr. 471) en in de antwoorden op schriftelijke vragen van de leden Voordewind, Ten Broeke en Van Helvert (Aanhangsel van de Handelingen, Vergaderjaar 2017–2018, met volgnummer 915, d.d. 19 januari 2018).
Het kabinet beoordeelt ieder voorgesteld besluit van een internationale organisatie op zijn merites. Uitgangspunten daarbij vormen het internationaal recht, het regeerakkoord, waarin wordt aangegeven dat het kabinet de goede betrekkingen met Israël en de Palestijnse Autoriteit benut voor het behoud en de verwezenlijking van de twee-statenoplossing, en het EU-beleid ten aanzien van het Midden-Oosten Vredesproces, zoals vastgesteld in Raadsconclusies. Internationaalrechtelijke uitgangspunten zijn leidend bij de beoordeling van voorgestelde resoluties en andere besluiten waarin de status van de door Israël bezette gebieden (Golan, Westelijke Jordaanoever, met inbegrip van Oost-Jeruzalem, en Gaza) centraal staat. Het uitspreken van Nederlandse zorgen over disproportionele aandacht laat onverlet dat het kabinet van mening is dat er in VN-verband ruimte moet zijn om gerechtvaardigde kritiek op het optreden van lidstaten te uiten.
Uit overwegingen zoals hierboven weergegeven, heeft Nederland zich het afgelopen jaar onthouden van stemming in de Wereldgezondheidsraad over een resolutie over de gezondheidssituatie in de door Israël bezette gebieden. Nederland was geen lid van de Mensenrechtenraad toen daar in maart jl. diverse resoluties met betrekking tot het Midden-Oostenvredesproces werden aangenomen. Nederland was afgelopen jaar ook geen lid van de Uitvoerende Raad van UNESCO, waar ook dit jaar verschillende resoluties konden worden aangenomen zonder discussie nadat Israël en de Palestijnse Autoriteit hierover afspraken gemaakt hadden.
In ECOSOC heeft Nederland voor een jaarlijks terugkerende resolutie over de rechten van Palestijnse vrouwen gestemd. Afgelopen jaren diende de Palestijnse Autoriteit deze resolutie eveneens in ter adoptie door de Commission on the Status of Women (CSW). Deze resolutie werd voorheen ieder jaar aangenomen in CSW en ECOSOC, ongeacht de positie van de EU. De EU heeft, mede op aandringen van Nederland, in onderhandelingen de Palestijnse Autoriteit ervan weten te overtuigen de resolutie niet meer in CSW te agenderen en ter stemming te brengen en de inhoud van de resolutie aan te passen. Mede door de Nederlandse inspanning is de tekst van de overgebleven resolutie meer gebalanceerd geworden en wordt de Secretaris Generaal niet langer gevraagd een apart rapport te schrijven over de situatie van Palestijnse vrouwen. Voorbeelden van de inhoudelijke verbetering zijn het feit dat de bezetting niet langer «het» grootste obstakel voor het verwezenlijken van situatie van Palestijnse vrouwen wordt genoemd, en daarnaast wordt verwezen naar de verplichtingen waaraan de Palestijnse Autoriteit zich gebonden acht – waar eerder alleen Israël werd aangesproken.
De onderhandelingsinzet van de EU, waaronder de inzet van Nederland, heeft ertoe geleid dat de resolutie alleen in ECOSOC is geagendeerd en de inhoud evenwichtiger is geworden. Zonder actieve bemoeienis zou de resolutie opnieuw in CSW en ECOSOC zijn aangenomen, zonder inhoudelijke verbeteringen. Nederland heeft, samen met het merendeel van de Europese leden van de ECOSOC, daarom voor deze resolutie gestemd.
Het terugdringen van het aantal stemmingen over resoluties en de inhoudelijke verbetering is een positieve stap, maar nog niet voldoende. Het is onverkwikkelijk dat binnen de VN het aantal resoluties over Israël aanzienlijk hoger is dan over landen als Saudi Arabië, Iran, Syrië of Venezuela. Nederland zal zich daarom actief blijven inzetten om disproportionele aandacht tegen te gaan in de VN en voor het verminderen van het aantal resoluties over Israël en de bezette gebieden. Tevens zal Nederland zich blijven inzetten voor het brengen van meer inhoudelijke balans in resoluties over het Midden-Oosten Vredesproces, zodat niet langer uitsluitend het handelen van een partij belicht wordt. In de Mensenrechtenraad zal Nederland zich inzetten voor het afbouwen van het specifieke agenda-item over Israël en de bezette gebieden. Nederland zal (concept)resoluties in internationale mensenrechtenfora op de eigen merites blijven beoordelen, rekening houdend met de daadwerkelijke mensenrechtensituatie.
Hoe heeft de regering elk van de twee punten van de aangenomen motie-Van der Staaij c.s. (34 775, nr. 44), uitgevoerd in de VN-organen waarin Nederland vertegenwoordigd is, daar waar die motie de regering in 2017 opriep om Kunt u bij beide agendapunten voorbeelden geven?
Zie antwoord vraag 5.
Reders die op zoek zijn naar veilige havens |
|
Bram van Ojik (GL), Jasper van Dijk , Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «De uit zee opgepikte migranten moeten wel ergens van boord kunnen, waarschuwen Nederlandse reders»?1
Nederland onderschrijft de verplichting voor kapiteins om mensen die op zee in nood verkeren te redden en de noodzaak om voor hen een veilige haven te vinden. Het is bekend dat de situatie in het Middellandse Zeegebied de afgelopen maanden veranderd is en dat het steeds moeilijker lijkt te worden voor bepaalde schepen om havens te vinden die willen meewerken aan het ontschepen van drenkelingen. Dat dit leidt tot spanningen aan boord is gebleken bij recentelijk uitgevoerde operaties. De stelling in het nieuwsbericht dat het noodzakelijk is dat er in het Middellandse Zeegebied voldoende veilige havens zijn om reddingsacties van de koopvaardij tot een goed einde te brengen, onderschrijf ik.
Deelt u de mening dat reders die migranten oppikken een veilige haven moeten kunnen bereiken?
Ja.
Deelt u de mening dat de problematiek rond het redden van drenkelingen voor de reders toeneemt omdat de EU haar eigen missie met marineschepen in de Middellandse Zee heeft opgeschort?
Dit causale verband kan niet worden vastgesteld. Operatie Sophia heeft als hoofdtaak om mensensmokkel te bestrijden en niet om drenkelingen te redden. Het redden van drenkelingen is een internationale verplichting voortvloeiend uit het internationaal zeerecht en wordt veelal uitgevoerd door de kustwacht van Mediterrane landen en andere schepen actief op de Middellandse Zee.
In hoeverre zijn de Europese lidstaten bereid om koopvaardijschepen met drenkelingen te ontvangen?
De meeste Europese lidstaten aan de Middellandse Zee zijn hiertoe bereid. Zoals bekend ligt dit moeilijker voor schepen die opereren in de Middellandse Zee en stelselmatig drenkelingen aan boord nemen.
In hoeverre zijn veilige landen in Noord-Afrika hiertoe bereid?
Ook in Noord-Afrika zijn landen die bereid zijn veilige havens te bieden. Het is bekend dat landen in Noord-Afrika eerder koopvaardijschepen veilige havens hebben geboden en toegestaan hebben om drenkelingen aan wal te brengen.
Hoe staat het met de onderhandelingen over ontschepingsplatforms in Noord-Afrika, waar ook UNHCR en IOM hun medewerking aan willen verlenen?
Kortheidshalve verwijs ik u naar de beantwoording van vergelijkbare vragen in het schriftelijke overleg d.d. 16 juli 2019 ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 18-19 juli 20192 Zoals vaker met uw Kamer is gedeeld, betreurt het kabinet de gebrekkige voortgang op het maken van afspraken over ontscheping in landen buiten de EU. Wel constateert het kabinet dat in meerdere (Noord-) Afrikaanse landen wel degelijk sprake is van een praktijk waarin drenkelingen in hun havens worden ontscheept. Vaak zijn UNHCR en IOM daarbij betrokken.
Deelt u de mening van de reders als zij zeggen dat mensen terugsturen naar Libië in strijd is met het VN-Vluchtelingenverdrag? Zo nee, waarom niet, aangezien u zelf een moratorium heeft afgekondigd op terugkeer naar Libië?
Dit kan niet zo worden gesteld. De Internationale Maritieme Organisatie en UNHCR hebben gezamenlijk richtlijnen opgesteld over de omgang met drenkelingen die hebben aangeven internationale bescherming te willen. In dat geval, dient een kapitein de betreffende drenkelingen aan wal te brengen in een veilige haven waar men toegang heeft tot een procedure die kan leiden tot een beschermde status. Dat kan via de nationale autoriteiten of via UNHCR. Deze mogelijkheid bestaat op dit moment niet in Libië. Het door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op 1 juli 2019 voor de duur van een half jaar ingestelde besluit- en vertrekmoratorium ten aanzien van Libië staat hier los van. Zoals door de Staatssecretaris toegelicht tijdens het Algemeen Overleg Asiel -en Vreemdelingenbeleid op 4 juli 2019 ziet het vertrekmoratorium er uitsluitend op toe dat uitgeprocedeerde Libische asielzoekers thans niet verplicht worden vanuit Nederland terug te keren naar Libië.
Wat onderneemt u om aan de zorgen van de reders tegemoet te komen?
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid onderhandelt op Europees niveau over een structurele oplossing voor de herverdeling van migranten. Ik verwacht dat een structurele oplossing zal bijdragen aan het beschikbaar zijn van voldoende veilige havens om schepen met drenkelingen aan boord te ontvangen. Daarnaast wordt in EU-verband door enkele lidstaten gesproken over een tijdelijk ontschepingsmechanisme. Uw Kamer is hierover geïnformeerd via de aanbiedingsbrief van het verslag van de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019.
Klopt het dat op 17 juli in het kader van de JBZ-Raad op initiatief van Frankrijk en Duitsland een spoedbijeenkomst wordt gehouden over veilige ontscheping van migranten? Steunt u de inzet van deze spoedbijeenkomst?
Ja. De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft uw Kamer voorafgaand aan de informele Raad hierover geïnformeerd via het schriftelijke overleg van 16 juli 2019 ter voorbereiding op de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019. Voorts verwijs ik u naar de aanbiedingsbrief van het verslag van de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019 waarin een uitgebreide toelichting is opgenomen. Zoals toegelicht in dit verslag, hebben de bijeenkomsten niet geresulteerd in een tijdelijk mechanisme dat, wat het kabinet betreft, kan bijdragen aan de gewenste structurele oplossing voor ontscheping.
Etikettering van producten afkomstig uit de Palestijnse gebieden |
|
Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het Israël Centrum in Nijkerk is bezocht door de ambtenaren van Economische Zaken naar aanleiding van een klacht over de etikettering van de producten uit Israël?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe er wordt gehandhaafd op de geldende etiketteringsbepaling voor wijn uit deze gebieden? Wordt daarbij ook gekeken naar de handelwijze van toezichthoudende instanties van andere Europese landen?
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor de handhaving van de geldende etiketteringswetgeving. Zij hanteert hierbij het staande interventiebeleid op de vermelding van de herkomst «Israël». Bij de beoordeling van een inspectie worden de aanwijzingen vanuit het interpretatiedocument van de Europese Commissie «Interpretatieve mededeling inzake de vermelding van de oorsprong van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden, (2015/C 375/05)» gevolgd. Aangezien de vermelding «Product uit Israël» op levensmiddelen uit de door Israël bezette gebieden als misleidend wordt gezien (zie punt 7 van de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie), geeft de NVWA conform het interventiebeleid een waarschuwing zoals in deze casus het geval is.
Aangezien het in dit geval gaat het om wijn uit Israël gaat; kunt u aangeven op welke wijze recht wordt gedaan aan de motie Ten Broeke (Kamerstuk 34 300 V, nr. 22) over etikettering van goederen uit de sinds juni 1967 door Israël bezette gebieden) om álle producten uit álle als bezet aangemerkte gebieden apart te etiketteren en daarop te handhaven?
Het kabinet komt Europese afspraken na en de NVWA handelt conform de aanwijzingen uit het bovengenoemd interpretatiedocument van de Europese Commissie, zoals dat ook van andere Europese handhavingsautoriteiten wordt gevraagd. Zie ook de beantwoording in vraag 2.
Met bovengenoemde aanpak wordt het standpunt van het vorige kabinet gevolgd, zoals uiteengezet in de Kamerbrief van 26 mei 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 420) en de antwoorden op vragen van 14 juni 2016 (Kamerstuk 23 432, nr. 436). Tevens verwijs ik u naar het verslag van het Schriftelijk Overleg, vastgesteld op 17 maart 2016, (Kamerstuk 23 432, nr. 419, antwoord op vragen 23–32). Daarin liet het toenmalige kabinet weten hoe het uitvoering heeft gegeven aan de motie Ten Broeke, die de regering opriep zich in Europees verband in te spannen voor richtlijnen op het gebied van correcte herkomstaanduiding voor alle bezette of geannexeerde gebieden. Daarvoor bleek binnen de EU geen draagvlak te bestaan.
Onderschrijft u de beleidslijn van het toenmalige kabinet dat «Gezien het bestaan van een gemeenschappelijke markt is het kabinet voorstander van een Europese aanpak ten aanzien van etikettering waarbij de lidstaten op dezelfde manier EU-regelgeving uitvoeren,» dat Nederland alleen tot toepassing van de richtlijn overgaat, indien er een gelijk speelveld is met alle andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de stand van zaken is in de Europese discussie over de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie inzake producten uit Israël?
De interpretatieve mededeling geeft uitleg aan bestaande Europese wetgeving over herkomstaanduiding van producten, in relatie tot producten afkomstig uit de door Israël bezette gebieden. Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 handelt de NVWA conform de aanwijzingen uit deze interpretatieve mededeling. Nederland handelt hier als gebruikelijk in Europees verband.
In de zaak nummer C-363/18 «Organisation juive Européenne et Vignoble Psagot» heeft de Franse rechter prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de Europese Unie over (onder andere) de uitleg van deze interpretatieve mededeling.
Het is nog niet duidelijk wanneer het Hof van Justitie uitspraak zal doen. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitspraak.
Wanneer verwacht u de uitspraak van het Hof van Justitie en wat betekent dat voor de handhaving van de richtlijn als er nog geen toepassing is voor alle andere EU-lidstaten?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u evenals het vorige kabinet van mening dat er pas overgegaan kan worden tot toepassing van de richtlijn als alle andere andere lidstaten dit ook hebben gedaan om te voorkomen dat er voor het bedrijfsleven een ongelijk speelveld ontstaat?
Zie bovenstaand antwoord op vraag 3 en 4.
Waarom wordt in de aanwijzing van het ministerie verplicht om «afkomstig uit Palestina» te gebruiken als etikettering, terwijl de staat Palestina nog niet bestaat en dit wel de suggestie wekt dat er alsnog tot een eenzijdige erkenning van de mogelijke staat Palestina wordt overgegaan? Erkent u dat dit ingaat tegen het regeerakkoord? In de voetnoot wordt dit wel erkend maar dit voorkomt niet dat de indruk wordt gewekt dat Nederland de Palestijnse staat eenzijdig erkent. Erkent u dit risico en wat gaat u doen om dit te voorkomen?
Het kabinet veronderstelt dat met «aanwijzing» wordt verwezen naar de interpretatieve mededeling van de Europese Commissie.
De vermelding «afkomstig uit Palestina» is één van de mogelijke vermeldingen van de herkomst van producten uit de door Israël bezette gebieden. Andere opties – conform punt 9 van de interpretatieve mededeling van de Commissie – zijn bijvoorbeeld «product uit de Westelijke Jordaanoever (Palestijns product)» of «product uit Gaza».
Binnen de EU zijn er diverse lidstaten die wel een Palestijnse staat erkennen en een aantal, zoals Nederland, die dat niet doen. Daarom wordt in alle EU-documenten waarin gesproken wordt over de Palestijnse gebieden en de aanduiding «Palestina» wordt gebruikt een voetnoot toegevoegd, waarmee duidelijk wordt gemaakt dat deze aanduiding niet mag worden opgevat als erkenning van de «Staat Palestina» en geen afbreuk doet aan de individuele standpunten van de lidstaten in deze kwestie. Het Nederlandse standpunt over erkenning is ongewijzigd.
Bent u op de hoogte van het rapport «We’re Indians too» van de organisatie Open Doors, waarin een analyse is gemaakt van een toename in mensenrechtenschendingen tegen religieuze minderheden in India?
Ja.
Heeft u er kennis van genomen dat in het rapport ruim 1.600 incidenten van geloofsvervolging van christenen in de periode 2014–maart 2018 worden geanalyseerd en het rapport een beeld schetst van het land India, waarin onder andere geen ruimte is voor niet-Hindoes, anti-bekeringswetten haat en intolerantie in de hand werken en er sprake is van ernstige inperking van de rechten van Dalits en vrouwen? Bent u bereid om deze conclusies te delen met vertegenwoordigers van de Indiase overheid en hen aan te sporen acties van haat en intolerantie te veroordelen en politici en ambtenaren die zich hieraan schuldig maken te vervolgen?
Het kabinet deelt de zorgen over de ontwikkelingen m.b.t. de religieuze vrijheid in India. De Nederlandse overheid zoekt blijvend de dialoog met India over mensenrechten hetzij bilateraal, hetzij in EU en multilateraal verband. Nederland benadrukt daarbij het belang van respect voor mensenrechten voor iedereen, waaronder religieuze en andere minderheden. In deze dialoog komt ook vrijheid van religie en levensovertuiging aan de orde. In India is de vrijheid van religie verankerd in de Grondwet. Indiërs als individu, of Indiase NGO’s hebben, als er sprake is van algemeen belang, de mogelijkheid een petitie in te dienen bij het Hooggerechtshof om vermeende schendingen door het Hof te laten toetsen.
De mensenrechtenambassadeur bracht eind 2017 een bezoek aan India. Tijdens dit bezoek besteedde hij expliciet aandacht aan het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging en de wetten die in een aantal Indiase deelstaten zijn aangenomen die veranderen van geloofs- of levensovertuiging bemoeilijken. Ook ondersteunt Nederland projecten vanuit het Mensenrechtenfonds die bijdragen aan de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Welke mogelijkheden ziet u om via bijvoorbeeld de Nederlandse ambassade en in contacten met parlementsleden en vertegenwoordigers van Indiase staten, waarin anti-bekeringswetten van kracht zijn, deze wetten ter discussie te stellen of misbruik ervan tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om de Indiase overheid, onder wie ook Minister-President Narendra Modi, te stimuleren in het verduidelijken en uitdragen van de overtuiging dat een vreedzame uitvoering van grondwettelijke bescherming van alle geloofsovertuigingen, inclusief het recht om samen te komen, de geloofsovertuiging te praktiseren en uit te dragen, niet op gespannen voet staat met de secties 153A en 295A uit het Indiase wetboek van strafrecht?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mogelijkheden ziet u om samen met andere landen de Indiase overheid aan te spreken op de inperkende classificatie van Dalits, zoals vermeld in de Grondwet?
De multilaterale dialoog met India over mensenrechten vindt plaats in de VN en tijdens de EU – India mensenrechtendialoog. Nederland en de EU benadrukken daarbij het belang van respect voor mensenrechten van een ieder, waaronder religieuze en andere minderheden, voor een goed functionerende rechtsstaat evenals gelijke rechten voor vrouwen en meisjes. Tijdens de 27e sessie van de Universal Periodic Review Working Group op 4 mei 2017 in Genève heeft Nederland in de VN-Mensenrechtenraad een aanbeveling gedaan over vrijheid van religie en levensovertuiging en de conversiewetten in een aantal Indiase deelstaten.
Bent u bereid de Indiase overheid aan te spreken op de dubbele uitsluiting die optreedt als vrouwen uit religieuze minderheden ook nog gekarakteriseerd worden als Dalits, en u in te zetten voor gelijke rechten van allen, ongeacht geslacht of geloofsovertuiging?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid in ontmoetingen op economisch of ander vlak de mensenrechtenschendingen aan de orde te stellen zoals genoemd in dit rapport en andere onderzoeken, zoals het kortgeleden in het Verenigd Koninkrijk verschenen rapport «Independent review for the foreign secretary of FCO support for persecuted Christians»?
Nederland zet zich in voor universele mensenrechten en voor naleving van de internationale mensenrechtenverdragen en zal dat blijven doen. Het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging en gelijke rechten voor vrouwen en meisjes zijn twee van de zes prioriteiten van het buitenlandse mensenrechten-beleid van Nederland. Het belang hiervan wordt in gesprekken met Indiase autoriteiten aan de orde gesteld.
Welke mogelijkheden ziet u voor initiëring en ondersteuning van een internationaal monitoring systeem om schendingen van de vrijheid van geloof en levensovertuiging nog beter in kaart te brengen?
Nederland ondersteunt – ook in financieel opzicht – de diverse multilaterale monitoringsmechanismen zoals deze onder de internationale mensenrechten-verdragen zijn gecreëerd. Ook ben ik voornemens om de onlangs aangestelde Speciaal Gezant religie en levensovertuiging te vragen naar India te gaan om daar met overheid en maatschappelijke organisaties te spreken over vrijheid van religie en levensovertuiging.
Hoe verwacht u dat de situatie van religieuze minderheden zich zal ontwikkelen nu het ernaar uitziet dat de hindoe-nationalistische partij van premier Modi bij de laatste verkiezingen een grote meerderheid in het parlement heeft behaald?
Het kabinet kan niet speculeren over de ontwikkelingen in India na de verkiezingsoverwinning van Minister-President Modi.
Bent u bereid zich ervoor in te zetten dat de behandeling van christenen en moslims in India ook op Europees niveau aangekaart wordt?
De EU heeft met India een reguliere mensenrechtendialoog waarin de vrijheid van religie en levensovertuiging en de rechten van minderheden belangrijke onderdelen zijn. De EU staat pal voor deze rechten.
Het bericht ‘De zwarte kant van het voetbal’ |
|
Esther Ouwehand (PvdD), Joël Voordewind (CU), Chris Stoffer (SGP), Achraf Bouali (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «De zwarte kant van het voetbal»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat bij de bouw van faciliteiten voor het wereldkampioenschap voetbal (WK) in Qatar naar schatting 1.400 arbeidsmigranten zijn omgekomen en dat, als de trend zich doorzet, bij aanvang van het WK meer dan 4.000 mensen bij de bouw zullen zijn omgekomen?
Hoewel onduidelijkheid bestaat over het exacte aantal omgekomen arbeidsmigranten – het artikel maakt hier tevens melding van – is het verlies van elk mensenleven vanwege gevaarlijke arbeidsomstandigheden, er één te veel. Het kabinet is van mening dat verdere ongevallen onder arbeidsmigranten in de bouw in Qatar ten allen tijde voorkomen dienen te worden. Dit standpunt draagt het kabinet consequent uit richting de autoriteiten van Qatar, zowel bilateraal als in multilaterale fora.
Nederland ziet ook dat er de afgelopen jaren een aantal verbeteringen zijn doorgevoerd ten aanzien van de positie van arbeiders, en specifiek arbeidsmigranten, in Qatar. Sinds 2017 werkt Qatar met de International Labour Organization (ILO) aan een samenwerking van 3 jaar om hervormingen door te voeren om de arbeidsomstandigheden te verbeteren in het land. Zo is bijvoorbeeld een nieuwe wet aangenomen in 2018 die bepaalt dat specifieke groepen arbeidsmigranten zonder toestemming van hun lokale sponsor, Qatar tijdelijk of definitief kunnen verlaten tijdens de duur van hun arbeidscontract. Het kabinet ziet dat Qatar de dialoog aangaat over de situatie van arbeiders en arbeidsmigranten en de samenwerking opzoekt met de internationale gemeenschap voor het implementeren van de hervormingen. Het kabinet moedigt deze ontwikkelingen aan zodat verder verlies van mensenlevens bespaard kan blijven.
Welke concrete acties onderneemt u (bilateraal, Europees en internationaal) om het misbruik en de uitbuiting van arbeidsmigranten voor het wereldkampioenschap met de Qatarese regering te bespreken?
Nederland heeft zich in bilaterale gesprekken en multilaterale fora met grote regelmaat uitgelaten over zijn zorgen omtrent de positie van arbeiders en arbeidsmigranten in Qatar, en zal dit blijven doen. Zo heeft Nederland tijdens de Universal Periodic Review van Qatar in de VN Mensenrechtenraad (15 mei jl.) een aanbeveling gedaan ter verdere verbetering van de positie van arbeidsmigranten. Ook stonden mensenrechten, specifiek de positie van arbeidsmigranten, op de agenda tijdens de bilaterale politieke consultaties van april jl. tussen Nederland en Qatar. Minister Blok besprak dit onderwerp ook tijdens zijn ontmoeting met zijn evenknie Minister Al Thani van Qatar in juli 2018 in Den Haag. Nederland ondersteunt de Qatarese samenwerking met de ILO, specifiek op het verbeteren van de Qatarese arbeidsinspectie. Tijdens de bijeenkomst van de ILO Bestuursraad in oktober 2018 werd het eerste voortgangsrapport van Qatar besproken2. De stappen die Qatar had ondernomen werden erkend en het belang van verdere implementatie van de samenwerkingsovereenkomst tussen de ILO en Qatar onderschreven.
Deelt u de analyse dat, hoewel er de afgelopen jaren grote druk is uitgeoefend op de Qatarese regering om een einde te maken aan deze vorm van moderne slavernij, de omstandigheden van arbeidsmigranten in de praktijk nauwelijks zijn verbeterd?
Zie het antwoord op vraag 2.
In hoeverre bent u van mening dat het geloofwaardig is om een officiële Nederlandse vertegenwoordiging naar het WK in Qatar te sturen, overwegende dat de Nederlandse regering zich wereldwijd inzet voor de bestrijding van moderne slavernij?
Het past niet in het Nederlandse beleid om sportevenementen te boycotten vanwege politieke situaties. Nederland zet in om elke bilaterale en multilaterale gelegenheid te gebruiken om zijn zorgen omtrent de positie van arbeidsmigranten kenbaar te maken. Het WK in 2022 biedt hier onder andere de gelegenheid voor. Via deze weg blijft de dialoog met Qatar open en wordt per saldo meer bereikt.
Het bericht ‘Italy holds Netherlands, EU ‘responsible’ for migrant boat’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Rutger Schonis (D66), Joël Voordewind (CU) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Italy holds Netherlands, EU «responsible» for migrant boat»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat Italië heeft gezegd dat het Nederland verantwoordelijk houdt voor het lot van de migranten die momenteel op de Seawatch-3 verblijven?
De drenkelingen die aan boord van de Sea-Watch 3 verbleven zijn op 29 juni 2019 van boord gegaan. Wanneer een schip drenkelingen aan boord neemt kan de vlaggenstaat assisteren bij het vinden van een veilige haven waar de drenkelingen ontscheept kunnen worden in samenwerking met de SAR diensten in de regio waar de drenkelingen aan boord zijn genomen. Dit heeft Nederland gedaan. Nederland kan echter geen toegang tot een veilige haven afdwingen.
Kunt u bevestigen dat de Italiaanse Minister Matteo Salvini afgelopen zondag contact met het Nederlandse regering heeft opgenomen? Zo ja, wat was de inhoud van dit contact, en op welke wijze heeft u hierop gereageerd?
Graag verwijs ik u naar de brief van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid die u op 3 juli 2019 hebt ontvangen (Kamerstuk 32 317, nr. 565) met het antwoord op de brief van de Italiaanse vicepremier Salvini van 23 juni 2019.
Heeft u de Europese Commissie (EC) verzocht de ontscheping van genoemde migranten te coördineren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u hiertoe op welk moment ondernomen of gaat u nog ondernemen?
Nederland heeft de Europese Commissie op 24 juni 2019 verzocht de ontscheping van de Sea-Watch 3 te coördineren. De Europese Commissie heeft dit verzoek geaccepteerd. De Europese Commissie heeft verschillende lidstaten bereid gevonden om de migranten over te nemen. Zoals uw Kamer bekend, neemt Nederland hier niet aan deel.2
Deelt u de mening dat Nederland op grond van het Internationaal Verdrag inzake opsporing en redding op zee (SAR), met name artikel 3.19, Italië moet bijstaan bij het zo soepel mogelijk laten verlopen van het aan wal brengen van de personen aan boord van de Seawatch-3? Zo ja, waarom gebeurt dat momenteel dan niet? Indien dit volgens u wel gebeurt, kunt u dan toelichten op welke wijze Nederland Italië bijstaat om een veilige haven te vinden? Kunt u daarbij uiteenzetten welke stappen Nederland tot nu toe heeft ondernomen en/of van plan is om te nemen?
Volgens artikel 3.1.9 van het SAR-verdrag moet er coördinatie en samenwerking plaatsvinden tussen de verdragspartijen zodat kapiteins aan hun verplichtingen met betrekking tot het aan boord nemen van drenkelingen kunnen voldoen zonder al te grote afwijkingen van hun bedoelde reis. De primaire verantwoordelijkheid ligt bij het land in wiens SAR regio de drenkelingen aan boord zijn genomen. Ontscheping zal zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, moeten plaatsvinden.
Nederland heeft in lijn met het SAR verdrag aan diverse landen rond de Middellandse Zee gevraagd om een veilige haven waar ontscheping veilig plaats zou kunnen vinden. Helaas is daar geen positieve reactie op gekomen.
Is het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat of het Ministerie van Justitie en Veiligheid (of een ander ministerie) leidend in deze zaak? Hoe zijn de specifieke verantwoordelijkheden verdeeld tussen de verschillende betrokken ministeries?
De veiligheid van het schip en diens bemanning behoort tot het beleidsterrein van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. Indien assistentie wordt gevraagd aan Nederland bij het vinden van een veilige haven, zijn verschillende taken verdeeld over verschillende rijksinstanties, waarbij het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat of de Kustwacht in principe als eerste aanspreekpunt fungeren. Wanneer het gaat om de herverdeling van drenkelingen binnen de Europese Unie en een eventuele Nederlandse deelname daaraan, ligt de primaire verantwoordelijkheid bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Hoe verhoudt zich de passieve opstelling van Nederland met betrekking tot de ontscheping van de migranten die op Seawatch-3 verblijven met de eerdere uitspraak van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat dat «de veiligheid voorop staat»?
Er is geen sprake geweest van een passieve opstelling van Nederland. Nederland heeft conform het SAR verdrag diverse landen rond de Middellandse Zee verzocht om een veilige haven te bieden. Helaas heeft dit niet onmiddellijk geleid tot het gewenste resultaat. Het is bekend dat de situatie in het Middellandse Zeegebied de afgelopen maanden veranderd is en het lijkt steeds moeilijker te worden om veilige havens te vinden die willen meewerken aan het ontschepen van drenkelingen.
De veiligheid staat voor mij voorop. Dat is ook de reden dat ik in april 2019 veiligheids- en bemanningseisen heb vastgesteld voor schepen die stelselmatig drenkelingen aan boord nemen. Zolang de Sea-Watch 3 niet voldoet aan deze eisen, vind ik het onverstandig dat het schip wordt ingezet voor het aan boord nemen van drenkelingen.
Bent u bereid om met Italië in overleg te treden om te komen tot een structurele vorm van bijstand met betrekking tot de ontscheping van mensen aan boord van de Seawatch-3? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet dringt al langere tijd aan op een structurele oplossing, zowel in Brussel als in contacten met andere EU-lidstaten, waaronder Italië. Met uw Kamer, is het kabinet teleurgesteld dat na ruim een jaar sinds de Europese Raad van juni 2018, nog altijd geen oplossing is gevonden voor dit vraagstuk. Kortheidshalve verwijs ik u naar de toelichting in de brief van 14 januari 2019 over het standpunt van het kabinet met betrekking tot de structurele oplossing voor dit vraagstuk.3
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de structurele oplossing die u in uw brief van 14 januari 2019 (Kamerstuk 32 317, nr. 535) noemt?
Tijdens verschillende Algemene Overleggen ter voorbereiding op de JBZ-raden is uitgebreid met uw Kamer over dit onderwerp en het gebrek aan voortgang gewisseld. Kortheidshalve verwijs ik u naar de verschillende Geannoteerde Agenda’s voor en Verslagen van de JBZ-raden en in het bijzonder de aanbiedingsbrief bij het verslag van de informele JBZ-raad van 18-19 juli 2019.4
Zoals toegelicht in deze aanbiedingsbrief en het bijbehorende verslag, hebben de bijeenkomsten niet geresulteerd in een tijdelijk mechanisme dat, wat het kabinet betreft, kan bijdragen aan de gewenste structurele oplossing voor ontscheping. Het kabinet zal blijven aandringen op een mechanisme waarin een zo groot mogelijke groep, zo niet alle lidstaten, haar verantwoordelijkheid neemt. Inclusief de lidstaten van aankomst. Daarnaast blijft het kabinet voorstander van een algemeen verdelingsmechanisme waarin bij aankomst middels een verplichte grensprocedure onderscheid wordt gemaakt tussen kansrijke asielzoekers, kansarme asielzoekers en irreguliere economische migranten. Hierbij draagt het kabinet tevens uit dat herplaatsing alleen aan de orde is wanneer een lidstaat onder aanhoudende, disproportionele druk staat.
Welke acties onderneemt het kabinet om, al dan niet samen met de UN Refugee Agency (UNHCR) en de Internationale Organisatie voor Migratie (IOM), tot een dergelijke structurele oplossing voor ontscheping in de Middellandse Zee-regio te komen?
UNHCR en IOM zijn op verschillende manieren betrokken bij de uitwerking van de Conclusies van de Europese Raad van juni 2018. Beide organisaties nemen deel aan de discussies over de ontscheping in de EU. Daarnaast zijn zij actief bij het bevorderen van de ontscheping van drenkelingen in Noord-Afrikaanse landen, alsook de daaropvolgende registratie en opvang in het geval dat UNHCR betrokkenen als vluchteling erkend. Voorts zijn beide organisaties betrokken bij de ontscheping van geredde drenkelingen in onder andere Tunesië.
Kunt u alle vragen individueel beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
De toepassing van de nieuwe werkinstructie voor de beoordeling van lhbti’s en bekeerlingen |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de brief van het COC over de gebrekkige uitvoering van het LHBTI-asielbeleid en van het rapport «Credibility of Conversion» van de Stichting Gave?1 2
Ja
Wat is uw reactie op de kritiek die naar voren komt in beide stukken? Welke kritiek vindt u terecht en welke vindt u niet terecht en waarom?
Ik waardeer het dat belangenorganisaties de IND kritisch volgen. Dat betekent echter niet dat ik het eens ben met de kritiek. Ik baseer mijn standpunt niet alleen op kritiek van belangenorganisaties maar ook op uitspraken van rechters. Uit deze uitspraken blijkt zeker niet dat de IND zijn werk niet goed doet of dat er regelmatig fouten gemaakt worden. Ik sluit echter niet uit dat er af en toe fouten worden gemaakt. Hierna zal ik nader ingaan op de kritiek die door COC en Stichting Gave is benoemd.
Ten aanzien van de beoordeling van lhbti en de kritiek die wordt gegeven op het nog steeds gebruiken van de begrippen bewustwordingsproces en zelfacceptatie en het onvoldoende rekening houden met verklaringen van derden verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 3 en 5.
De kritiek in de brief van het COC dat de IND bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van de seksuele gerichtheid nog steeds gebruik maakt van stereotyperingen herken ik niet. Gelet op een uitspraak van het Europese Hof van Justitie dient de beoordelende instantie erop te letten dat de beoordeling niet louter op stereotiepe opvattingen berust. Er moet ook rekening worden gehouden met de individuele situatie en persoonlijke omstandigheden.3 Het is al geruime tijd staande praktijk dat de IND stereotypen slechts gebruikt indien deze de verklaringen van de vreemdeling ondersteunen. In de werkinstructie lhbti staat ook duidelijk verwoord dat de beoordeling niet gebaseerd mag zijn op vooroordelen.
Dit neemt niet weg dat van een asielzoeker wel mag worden verwacht dat hij kan uitleggen hoe hij zijn seksuele gerichtheid heeft ervaren in een land waarin culturele en religieuze factoren deze gerichtheid sterk afwijzen en hoe hij daarmee is omgegaan. Dit geldt temeer als een vreemdeling afkomstig is uit een land waar een niet heteroseksuele gerichtheid maatschappelijk onacceptabel en/of strafbaar is. Hier zullen tijdens het gehoor dus ook vragen over gesteld worden en dit zal ook worden betrokken in de besluitvorming. Ik zie dit echter niet als het gebruik van stereotypering bij het horen en beslissen in lhbti-zaken.
Met de stelling dat te veel de nadruk wordt gelegd op cognitieve aspecten en dat sociale en emotionele aspecten die ten grondslag liggen aan een bekering door de IND worden genegeerd ben ik het niet eens. In de werkinstructie bekeerlingen wordt expliciet aandacht besteed aan de verschillende aspecten die tot een bekering kunnen leiden. Bij het horen en beoordelen van bekeringszaken wordt de persoonlijke beleving van de vreemdeling als uitgangspunt genomen. Daarbij is er ook aandacht voor sociale en emotionele aspecten. Ten aanzien van deze aspecten geldt uiteraard wel dat van de vreemdeling verwacht mag worden dat hij hierover kan verklaren en dat hij aannemelijk moet maken dat sprake is van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De IND zal tijdens gehoren dan ook doorvragen indien de vreemdeling stelt dat sprake is van een bekering die is voortgekomen uit sociale en emotionele aspecten. De praktijk sluit hiermee aan bij hetgeen in de werkinstructie staat.
Ik kan evenmin instemmen met de kritiek dat de IND zaken te veel vanuit een westers perspectief beoordeelt. In de werkinstructie bekeerlingen wordt de persoonlijke belevenis van de vreemdeling als uitgangspunt genomen bij het horen en beoordelen van bekeringszaken. Aldus wordt zoveel mogelijk geprobeerd aan te sluiten bij het (culturele) referentiekader van de vreemdeling. Daarnaast wordt tijdens de opleiding van medewerkers aandacht besteed aan de verschillende achtergronden en referentiekaders van vreemdelingen waar de IND mee te maken krijgt en aan de vraag hoe zoveel mogelijk aansluiting kan worden gezocht bij het referentiekader van de vreemdeling. Dit geldt overigens niet alleen voor gehoren van bekeerlingen, maar voor alle asielgehoren.
Het uitgangspunt in de praktijk is dat begeleide kinderen onder de 12 jaar niet zelfstandig worden gehoord. Kinderen vanaf 15 jaar worden zelfstandig gehoord, zonder aanwezigheid van de ouders. Zij dienen ook een zelfstandige asielaanvraag in. Kinderen van 12 jaar tot 15 jaar worden zelfstandig gehoord indien zij of hun ouders hierom verzoeken. Ik ben van mening dat deze werkwijze een passend en toereikend kader vormt, ook waar het gaat om bekeringszaken.
Sinds enige tijd wordt de IND benaderd met de wens om (zeer) jonge kinderen te horen over hun bekering, veelal nadat de aanvraag van de ouders is afgewezen. Hoewel het is voorgekomen dat de IND in een enkele zaak kinderen onder de 12 jaar heeft gehoord, acht ik dit niet wenselijk. Juist in bekeringszaken geldt dat van dergelijke jonge kinderen niet verlangd kan worden dat zij uitgebreid, onderbouwd en consistent kunnen verklaren over hun proces en de motieven van een bekering, noch dat zij vragen kunnen beantwoorden die zien op een al dan niet diepgewortelde innerlijke overtuiging. Het is voorts lastig, zo niet onmogelijk, om te onderscheiden of er bij jonge kinderen sprake is van een individuele, diepgewortelde innerlijke overtuiging of dat deze kinderen de ouders volgen ten aanzien van het bezoeken van kerkdiensten, het lezen van de Bijbel of het volgen van onderwijs op een christelijke basisschool. Het is ook niet in het belang van kinderen als zij het gevoel krijgen dat de verantwoordelijkheid voor het slagen van de asielaanvraag van hun ouders op hun schouders rust. Als kinderen zelfstandig worden gehoord, zullen dan ook bij de beoordeling van de oprechtheid van de bekering, in ieder geval bij kinderen tot 15 jaar, de verklaringen van de ouders worden meegewogen.
Ten aanzien van de kritiek van Stichting Gave over het erkennen van passieve bekeerlingen en het verdiepen in andere religies verwijs ik naar de antwoorden op de vragen 6, 7, 8 en 9.
Ten aanzien van het inwinnen van adviezen van externe deskundigen verwijs ik naar de brief van mijn ambtsvoorganger waarin wordt uitgelegd waarom geen gebruik gemaakt wordt van externe deskundigen.4
Klopt het dat de concepten «bewustwordingsprocessen» en «zelfacceptatie» nog steeds worden gebruikt als criteria om de seksuele gerichtheid van asielzoekers mee te toetsen? Erkent u dat deze begrippen daarvoor niet of althans in veel gevallen niet geschikt zijn?
In de brief van mijn ambtsvoorganger aan uw Kamer van juli 20185 alsmede in bovengenoemde brief van november 2018 staat reeds aangegeven dat er geen nadruk meer gelegd wordt op het bewustwordingsproces en zelfacceptatie en dat deze begrippen om die reden zijn geschrapt uit de werkinstructie. Dat op deze begrippen niet langer de nadruk wordt gelegd betekent echter niet dat deze termen nooit meer gebruikt worden in besluiten van de IND. Zo komt het geregeld voor dat de vreemdeling deze begrippen zelf gebruikt of dat wordt aangevoerd dat in het vorige besluit teveel de nadruk lag op het bewustwordingsproces of zelfacceptatie. In die gevallen zal de IND daarop ingaan in het voornemen, het besluit of in beroep en zullen de termen dus terugkomen. Daarnaast zullen vragen aan de orde komen over persoonlijke ervaringen en gevoelens ten aanzien van de geaardheid en daarmee onlosmakelijk ook over het moment waarop een vreemdeling zich bewust werd van zijn seksuele gerichtheid, zijn eigen reactie daarop en hoe hij hier vervolgens in zijn land van herkomst en later in Nederland mee is omgegaan. Afzien van het stellen van vragen daarover en het meewegen daarvan in de beoordeling zou wezenlijke elementen buiten beschouwing plaatsen. Dat is met de werkinstructie nimmer beoogd.
Deelt u de mening dat asielverzoeken waarin op grond van deze criteria het relaas van de asielzoeker ongeloofwaardig is bevonden opnieuw beoordeeld moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook is aangegeven in de brief van november 2018 houdt de aanpassing van de werkwijze die de IND hanteert bij de beoordeling van asielverzoeken van lhbti en bekeerlingen geen beleidswijziging in. Het betreft hier een verbetering in de wijze van beoordeling van asielverzoeken. Ik zie dus geen aanleiding om in zijn algemeenheid alle zaken opnieuw te beoordelen. Voor wat betreft asielzaken die voor de publicatie van de nieuwe werkinstructie zijn gestart geldt dat, indien de overwegingen vrijwel uitsluitend zagen op het bewustwordingsproces en/of op zelfacceptatie, een aanvullend gehoor of besluit nodig kan zijn. Als dit niet het geval is zal de vreemdeling nieuwe feiten moeten aanvoeren om te komen tot een mogelijke herbeoordeling.
Gaat u de medewerkers van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), na de uitspraak van de rechtbank Haarlem dat verklaringen van derden niet zonder motivatie ter zijde geschoven mogen worden en dat aangegeven moet worden om welke redenen verklaringen van derden al dan niet tot een ander oordeel leiden, instrueren voortaan in alle gevallen op deze manier te motiveren? Zo nee, waarom niet? Hoe beoordeelt u het feit dat dit nu kennelijk niet altijd gebeurt?
Zowel in de werkinstructie bekeerlingen (WI 2018/10) als in de werkinstructie LHBTI (WI 2018/9) staat beschreven hoe IND medewerkers om moeten gaan met verklaringen van derden. Wat hierbij van belang is, is dat altijd in de motivering van de beslissing van de IND moet worden aangegeven welke betekenis wordt gehecht aan door de vreemdeling overgelegde verklaringen van derden. Dat dit in de zaak waar de uitspraak van de rechtbank Haarlem op ziet niet in voldoende mate is gebeurd, betekent niet dat de algehele systematiek dan wel de algemene uitvoeringspraktijk niet in lijn is met de werkinstructie. Medewerkers van de IND zullen met inachtneming van de uitspraak opnieuw een besluit nemen. Zoals ook in de brief van 13 november aan de Kamer staat beschreven, geldt voor verklaringen van derden dat de IND deze met name beoordeelt op de aanwezigheid van nieuwe feitelijke informatie. Een verklaring van een derde heeft voor de IND dan ook vooral meerwaarde als het gaat om eigen waarnemingen van derden die nieuwe feitelijke informatie bevatten dan wel een bevestiging van feitelijke informatie die al eerder door de vreemdeling naar voren werd gebracht. Een louter andere interpretatie van het asielrelaas, een alternatieve beoordeling van de geloofwaardigheid of een verklaring met de enkele stelling dat iemand lhbti of bekeerd is, zal niet voldoende zijn. Voorts blijft het uitgangspunt dat primair wordt gekeken naar de verklaringen van de vreemdeling. In twijfelgevallen kunnen de verklaringen van derden – mits deze verklaringen daadwerkelijk, zoals bovenbeschreven, een feitelijke toevoeging zijn op het dossier – de doorslag geven.
Hoe komt het dat ook na het van kracht worden van de nieuwe werkinstructie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van bekeringen de passieve vorm van bekering in verschillende gevallen niet erkend of genegeerd wordt?
Ik sluit niet uit dat het in een individuele zaak voorkomt dat een passieve bekering niet als zodanig (h)erkend is, maar het is niet zo dat passieve bekeringen per definitie niet worden (h)erkend of zelfs genegeerd worden. In het kader van de beoordeling van passieve bekeringen geldt geen wezenlijk andere methode van onderzoek en beoordeling dan bij actieve bekeringen. In een voornemen of beschikking hoeft ook niet expliciet te worden aangegeven dat sprake is geweest van een passieve of actieve bekering. Ook is er in veel gevallen geen sprake van een zuivere actieve of een zuivere passieve bekering, maar van een mengvorm van beide.
Bij een passieve bekering zal de IND zich met name richten op de periode na de gebeurtenis die heeft geleid tot de (plotselinge) bekering. Ook indien sprake is van een bekering in een (relatief) korte tijdspanne met een hoog emotioneel effect, mag verwacht worden dat de vreemdeling hierover een authentiek verhaal kan vertellen én aan kan geven waarom een gebeurtenis zo ingrijpend was dat hij om die reden bekeerd is. Verder geldt ook bij een passieve bekering dat de vreemdeling aannemelijk dient te maken dat bij hem sprake is van een diepgewortelde overtuiging. Dat de (passieve) bekering een vreemdeling is overkomen en de vreemdeling aangeeft om die reden nu christen te zijn, is voor de IND niet voldoende om aan te nemen dat sprake is van een diepgewortelde overtuiging.
Hoe komt het dat ook na het van kracht worden van de nieuwe werkinstructie bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van bekeringen nog steeds van asielzoekers verwacht wordt dat zij zich verdiepen in andere religies, stromingen of zelfs denominaties?
Van asielzoekers wordt in zijn algemeenheid niet verlangd of verwacht dat zij zich verdiept hebben in andere religies of stromingen. Wel kan aan een asielzoeker die stelt zich te hebben bekeerd gevraagd worden waarom hij zich bij een bepaalde stroming of religie heeft aangesloten. Asielzoekers geven soms ook zelf aan zich verdiept te hebben in een bepaalde religie of stroming. In dat geval kan er aanleiding zijn om daarop door te vragen.
Deelt u de mening dat asielverzoeken waarin het onderscheid tussen passieve en actieve vormen van bekering niet gemaakt is of waarin de asielzoeker tegengeworpen is dat hij of zij zich niet verdiept heeft in andere religies, stromingen of denominaties opnieuw beoordeeld zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Ik verwijs hiertoe naar het antwoord op vraag 9.
Hoe gaat u uitvoering geven aan de motie-Voordewind c.s.?3
In de genoemde motie Voordewind werd verzocht om herhaalde aanvragen van een asielzoeker, waarvan de eerdere bekering was afgewezen omdat de overwegingen uitsluitend zagen op het zich niet hebben verdiept in andere religies en stromingen en aanvragen waarbij geen rekening gehouden was met een passieve bekering, opnieuw te beoordelen conform de nieuwe werkinstructie bekeerlingen.
Indien een vreemdeling van mening is dat van deze situatie sprake is kan hij zich melden voor het indienen van een herhaalde aanvraag. De IND zal dan bezien of de voorgaande asielaanvraag enkel om (één van) deze reden(en) is afgewezen. Indien daarvan sprake is zal de aanvraag opnieuw beoordeeld worden conform de nieuwe werkinstructie. Indien hiervan geen sprake is dient de vreemdeling nieuwe feiten en omstandigheden aan zijn herhaalde aanvraag ten grondslag te leggen. Als in een voornemen of beschikking niet expliciet is aangegeven dat sprake is geweest van een passieve of actieve bekering betekent dit niet dat de IND de actieve of passieve bekering niet als zodanig heeft (h)erkend of dat de beoordeling daarvan op onjuiste wijze heeft plaatsgevonden. Zoals eerder vermeld zit er immers geen wezenlijk verschil in onderzoek en beoordeling van een passieve of actieve bekering. Ook is er in veel gevallen geen sprake van een zuivere actieve of een zuivere passieve bekering, maar van een mengvorm van beide.
Wanneer gaat u de Kamer informeren over de resultaten van de pilot in het aanmeldcentrum in Den Bosch?
Informatie over de resultaten van de pilot in aanmeldcentrum Den Bosch wordt meegenomen in mijn beleidsreactie op het WODC rapport over de beoordeling van de geloofwaardigheid van asielverzoeken van lhbti en bekeerlingen.
Hoe gaat u zorgen dat de kennis over de beoordeling van bekeerlingen en lhbti’s verspreid wordt in de organisatie en alle IND-medewerkers hier ook van op de hoogte zijn?
De IND hoor- en beslismedewerkers zijn ten tijde van de publicatie geïnformeerd over de nieuwe werkinstructies. Verder vinden er binnen de IND op dit moment workshops plaats over het horen en de beoordeling van bekeerlingen en zal er binnenkort ook gestart worden met workshops over het horen en de beoordeling van lhbti-zaken. Daarnaast zijn op alle asiellocaties bekerings- en lhbti-coördinatoren werkzaam. Medewerkers kunnen de coördinatoren raadplegen bij vragen over het horen en beslissen in deze zaken. De coördinatoren zorgen ook voor verspreiding van kennis ten aanzien van deze onderwerpen. Tevens worden er vaste intervisiemomenten ingebouwd, waarin medewerkers de dilemma’s waar zij bij het horen en de beoordeling van deze zaken mee geconfronteerd worden kunnen bespreken en waarbij best practices gedeeld kunnen worden.
Hoe gaat u zorgen dat de werkinstructie uit 2018 door alle medewerkers nagevolgd wordt?
Zie antwoord op vraag 11.
Het bericht ‘Mediterranean will be 'sea of blood' without rescue boats, UN warns’ |
|
Joël Voordewind (CU), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Mediterranean will be «sea of blood» without rescue boats, UN warns»?1
Ja.
Wat vindt u van deze waarschuwing van de Verenigde Naties (VN)? In hoeverre heeft u dit met uw collega’s besproken, bijvoorbeeld bij de meest recente JBZ-raad? Gaat u op een bepaalde manier gevolg geven aan deze waarschuwing? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zowel Nederland, als de overige Europese lidstaten, roepen op om de situatie op de Middellandse Zee te verbeteren. Zoals uw Kamer is gemeld in het verslag van de informele JBZ-Raad,2 vinden momenteel op EU-niveau bijeenkomsten plaats om de situatie op de Middellandse Zee en in het bijzonder de ontscheping van drenkelingen in de EU te bespreken. Op de uitkomsten daarvan zal ik niet vooruitlopen.
Deelt u de mening van de VN dat de kans op verdrinkingen op de Middellandse Zee alleen maar toeneemt sinds het oplaaiende geweld in Libië en de afnemende aanwezigheid van NGO-reddingschepen? Zo nee, waarom niet?
Dergelijke oorzakelijke verbanden zijn lastig aan te tonen. Het risico op verdrinkingen wordt bepaald door diverse factoren, waaronder de weersomstandigheden en het seizoen, de gekozen vaarroute, de door mensensmokkelaars geboden ondersteuning, waaronder met name de zeewaardigheid en uitrusting van boten, alsmede de aanwezigheid van schepen die reddingsoperaties uitvoeren. Daarbij komt dat mensensmokkelaars hun werkwijze voortdurend wijzigen. Waar aanvankelijk sprake was van grotere schepen, worden migranten nu veelal vervoerd in nauwelijks zeewaardige rubberboten. Soms ook met onvoldoende brandstof om de dichtstbijzijnde EU-lidstaten te kunnen bereiken. Het effect van de aanwezigheid en activiteiten van NGO-schepen is onderwerp van debat. Vast staat dat activiteiten van deze schepen effect hebben op het handelen van mensensmokkelaars. EASO heeft geconstateerd, dat smokkelaars op sociale netwerken hun diensten adverteren en daarbij melden in welke gebieden NGO-schepen actief zijn. Ook anderszins zijn de posities van deze schepen via de sociale media kenbaar.3 De kans bestaat dat zowel smokkelaars als opvarenden erop rekenen dat men onderweg zal worden opgepikt.
Overigens tonen cijfers van IOM aan dat het absolute aantal verdrinkingen elk jaar significant afneemt.4 Volgens cijfers van UNHCR valt na maart 2019 geen toename te constateren van het percentage doden en vermissingen van het aantal irreguliere aankomsten over zee via de Centraal Mediterrane route.5
Hoe bereiden de Europese Unie (EU) en Nederland zich voor op komende zomer, gelet op het gegeven dat in de zomer het aantal migranten en vluchtelingen dat de oversteek waagt toeneemt?
Het aantal irreguliere aankomsten in de EU ligt op dit moment lager dan in dezelfde periode in 2018. Het kabinet is positief over het feit dat maatregelen hebben geleid tot een daling van het aantal levensgevaarlijke overtochten. Hoewel de huidige situatie ten opzichte van 2015 wellicht beter onder controle lijkt, is er nog veel werk te verzetten. Daar dringt het kabinet in EU-verband ook doorlopend op aan.
Van belang is dat er op EU-niveau een structurele oplossing komt voor het ontschepingsvraagstuk, dat de samenwerking met (Noord-) Afrikaanse partners verder wordt versterkt, dat de asielprocedure inclusief de opvang in lidstaten van eerste aankomst wordt versterkt, en dat terugkeer wordt bevorderd. Daarnaast wordt gewerkt aan het wegnemen van de grondoorzaken die leiden tot het besluit van mensen om hun land te verlaten. Dit zijn lange termijn investeringen. Zowel het kabinet als de EU hebben hier middelen en experts voor beschikbaar gesteld, waarover met regelmaat met uw Kamer wordt gewisseld. Met uw Kamer zou het kabinet echter graag zien dat in sommige lidstaten sneller stappen worden gezet om structurele verbeteringen door te voeren.
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 en 8, neemt met de vermindering van het aantal pogingen tot oversteek ook het absolute aantal verdrinkingen af. De nauwe samenwerking met landen van herkomst en transit draagt hier aan bij. Deze lange-termijn investeringen moeten wat het kabinet betreft worden voortgezet. Door onder andere assistentie te verlenen bij grens- en kustbewaking, te zorgen voor betere, werkende opvang en beschermingsprocedures in deze landen en mensensmokkel- en handel aan te pakken.
Welke trends neemt u waar als het gaat om het aantal verdrinkingen op de Middellandse Zee, sinds het inkrimpen van Operatie Sophia afgelopen maart en de afwezigheid van een groot deel van reddingsschepen van niet-gouvernementele organisaties (ngo's)? Welke conclusies verbindt u aan deze trends?
Kortheidshalve verwijs ik naar de voorgaande beantwoording van vragen 3 en 8. Ten aanzien van Operatie Sophia wijst het kabinet er op dat het aantal door Sophia-schepen geredde drenkelingen de laatste maanden voordat de inzet van schepen op 27 maart 2019 werd opgeschort, zeer beperkt was. Tussen juni en december 2018 vond één reddingsactie plaats waarbij 106 mensen werden gered. Sindsdien hebben Sophia-schepen geen enkele keer reddend op hoeven treden.6Nogmaals wijst het kabinet op het mandaat van Operatie Sophia waar de redding van drenkelingen geen deel van uitmaakt. Het is een verplichting die voortvloeit uit het internationaal zeerecht.
Welke mogelijkheden in Europees verband ziet u om het aantal verdrinkingen op de Middellandse zee terug te dringen, niet alleen op beleidsniveau maar juist ook als het gaat om operationele interventies op korte termijn? Welke specifieke bijdrage kan Nederland daaraan leveren? Welke acties onderneemt u daartoe al en welke acties kunt u nog ondernemen?
Zie antwoord vraag 4.
Welke mogelijkheden ziet u om samen te werken met externe partijen om het aantal verdrinkingen op de Middellandse Zee tegen te gaan?
Het kabinet ziet geen reden om een aparte samenwerking met andere externe partijen op te zetten dan UNHCR, IOM en de autoriteiten van andere landen. In EU-verband wordt intensief samengewerkt met IOM en UNHCR, zowel in EU lidstaten als daarbuiten. Bovendien geldt de plicht om mensen in nood op zee te redden voor iedereen op grond van het internationaal zeerecht en bestaan er duidelijke richtlijnen van de Internationale Maritieme Organisatie en UNCHR in de omgang met drenkelingen die aangeven internationale bescherming te zoeken. Het is zaak dat voor deze groepen veilige havens worden gevonden waar zij zich kunnen wenden tot nationale autoriteiten of UNHCR. Daar is niet alleen sprake van in de EU, maar ook al in andere landen, bijvoorbeeld in Noord Afrika.
Kunt u bevestigen dat het aantal migranten en vluchtelingen dat de overtocht probeert te maken zonder de aanwezigheid van schepen van ngo's, hoger ligt dan mét de aanwezigheid van schepen van ngo's? Deelt u de mening dat het argument dat reddingsboten van ngo's een aantrekkingskracht zou hebben op migranten en vluchtelingen om de overtocht te maken hierbij dus niet opgaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kent u het bericht «Asylum seekers in EU on the rise again»?2
Ja.
Kunt u bevestigen dat het aantal mensen dat in de EU asiel heeft aangevraagd sinds januari dit jaar is toegenomen met 15% ten opzichte van vorig jaar? Welke verklaring heeft u hiervoor?
Het totaal aantal asielaanvragen dat in 2019 is gedaan, lag tot en met mei 14% hoger ten opzichte van dezelfde periode in 2018.8 EASO noemt hier meerdere verklaringen voor. De stijging wordt volgens EASO onder andere verklaard door het aantal herhaalde aanvragen, maar met name door de opvallende stijging van het aantal eerste asielaanvragen van onderdanen uit visumvrije landen. Zo zijn in Spanje circa 75% van de ruim 56.800 asielaanvragen in 2019 gedaan door onderdanen uit Venezuela, Colombia, Honduras, Nicaragua en El Salvador.
Kunt u bevestigen dat het aantal asielaanvragen uit Afghanistan is toegenomen met 36%? Welke verklaring heeft u hiervoor?
De cijfers van Eurostat tonen inderdaad een toename van het aantal eerste asielaanvragen dat door Afghanen wordt ingediend. Daarvoor zijn verschillende verklaringen, waaronder de stijging van het aantal aankomsten van Afghaanse onderdanen op de Griekse eilanden. Deels heeft dit te maken met de omstandigheden in Afghanistan zelf. Uit verschillende analyses blijkt echter ook dat er sprake is van een grote groep die eerst langere tijd in andere opvanglanden, zoals Iran, Pakistan en Turkije, verbleef en er recent voor heeft gekozen om door te reizen.
Kunt u bevestigen dat het aantal asielaanvragen uit Syrië is afgenomen met 8%? Welke verklaring heeft u hiervoor?
Uit cijfers van EASO blijkt dat er sprake is van een afname van het aantal eerste asielaanvragen dat door Syriërs wordt ingediend. De afname wordt mede verklaard door de daling van het aantal aankomsten van Syriërs in met name Griekenland.
Wat voor effecten heeft deze totale toename van het aantal asielaanvragen volgens u voor de stabiliteit van het Europese asielbeleid? Welke gevolgen verwacht u op korte en middellange termijn? Welke maatregelen worden er genomen om deze toename op te vangen?
Hoewel het aantal asielaanvragen is toegenomen in vergelijking met het aantal ingediende asielaanvragen tot 2018, is het nog altijd vele malen lager dan in 2015. De toename van het aantal asielaanvragen loopt niet gelijk met de ontwikkelingen in irreguliere aankomsten aan de buitengrenzen. Dit is mede het gevolg van secundaire migratie, maar ook doordat steeds meer onderdanen uit visumvrije landen in met name Spanje asielaanvragen indienen. Dit zet de asielprocedure in verschillende lidstaten onder druk. Het kabinet pleit daarom in EU-verband voor het invoeren van een verplichte grensprocedure waarin snel onderscheid wordt gemaakt tussen zij die recht hebben op bescherming en zij die dat niet hebben. In de tussentijd is het van belang dat lidstaten hun procedures verder versnellen en de terugkeersamenwerking met landen van herkomst wordt verbeterd om te zorgen dat zij die geen recht op asiel hebben zo snel mogelijk terugkeren. Steun van agentschappen EASO en Frontex is hier van groot belang. Het kabinet waardeert dan ook de intensievere samenwerking tussen EASO en Spanje, naast uiteraard de bestaande inzet van EASO en Frontex in Griekenland en Italië.
In hoeverre zijn deze recente cijfers meegenomen in de discussie tijdens de JBZ-raad van 7 en 8 juni 2019 over de nieuwe terugkeerrichtlijn?
Tijdens de discussie die leidde tot een gedeeltelijke algemene oriëntatie inzake de Terugkeerrichtlijn is niet specifiek gesproken over cijfers. In het algemeen benadrukten verschillende lidstaten het belang van efficiënte procedures om versneld terugkeer in gang te zetten. Daarbij noemden zij verschillende aandachtpunten zoals de detentietermijnen en het schorsende effect van herhaalde asielaanvragen en beroep.
Aanvallen door radicale moslims op christenen in Nigeria |
|
Sven Koopmans (VVD), Raymond de Roon (PVV), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Report: Radical Muslims suspected in May attacks on Nigerian Christians»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat tientallen Nigeriaanse christenen in de omgeving van Jos na een kerkbezoek zijn vermoord door moslimterroristen?
De regering bevestigt dat op 27 mei Nigeriaanse christenen zijn vermoord na een kerkbezoek in de omgeving van Jos.
Beaamt u dat deze moordpartij onderdeel is van een bredere en zorgelijke trend?2
De moordpartij is onderdeel van het complexe conflict tussen boeren en herders in de Middle Belt van Nigeria, zoals eerder geschetst in onze beantwoording Kamervragen van 12 maart jongstleden en van 16 en 21 augustus 2018.
Deelt u de zorg dat radicaal-islamitische Fulani-herders delen van Nigeria willen «Fulaniseren en islamiseren»?
Wat het kabinet eerder heeft benadrukt in de beantwoording van Kamervragen over het conflict tussen voornamelijk islamitische Fulani-herders en voornamelijk christelijke boeren is dat de oorzaken van dit conflict niet primair van religieuze aard zijn. Dit langslepende, complexe conflict kent een veelheid aan grondoorzaken. Toenemende druk op schaarse natuurlijke hulpbronnen als water en land zijn de belangrijkste. De spanningen lijken vooral toe te nemen als gevolg van onder andere bevolkingsgroei, de effecten van klimaatverandering en een toestroom van vluchtelingen uit het Noordoosten. De Nigeriaanse regering slaagt er niet in om de geweldsuitbarstingen te beteugelen. Moordpartijen blijven helaas onbestraft. Dit verergert de spanningen en wakkert etnische en religieuze sentimenten aan.
Wat is de huidige situatie in Nigeria inzake de verspreiding en omvang van irreguliere gewapende strijdgroepen, zoals het islamitische Boko Haram?
Het conflict in het Noordoosten van Nigeria is inmiddels ruim 10 jaar oud. Nadat de Nigeriaanse strijdkrachten, in samenwerking met de strijdkrachten van de buurlanden, aanvankelijk veel progressie boekten is sinds medio 2018 sprake van stagnatie. Maiduguri, de grootste stad in het Noordoosten, is inmiddels relatief veilig maar daarbuiten is de controle van de strijdkrachten beperkt. De verschillende gewelddadige extremistische strijdgroepen hebben daar veel bewegingsvrijheid en voeren met regelmaat aanvallen uit op vooral militaire, maar ook civiele, doelen. Hierdoor zijn naar schatting ruim 800.000 mensen niet bereikbaar voor humanitaire hulpverlening. De schattingen over de omvang van de verschillende groeperingen lopen uiteen, maar het gaat minimaal om enkele duizenden strijders.
Bent u bereid met de Nigeriaanse overheid in gesprek te treden over hoe Nederland maatregelen kan steunen ten behoeve van de versterking van het veiligheidsapparaat en van de rechtsstaat in geheel Nigeria, ook ten bate van kwetsbare christenen?
Het conflict staat op de agenda tijdens bilaterale gesprekken en zal ook tijdens het bezoek van Minister Kaag aan Nigeria in juli worden besproken. Nederland zet zich in om de Nigeriaanse rechtstaat te versterken door toegang tot recht voor burgers te verbeteren. Hiermee wil Nederland ook bijdragen aan conflictoplossing en -preventie op de langere termijn. Daarnaast wisselt Nederland kennis uit met het Office of The National Security Advisor over het tegengaan en voorkomen van gewelddadig extremisme, onder andere door het organiseren van masterclasses.
Bent u bereid de kwetsbare positie van Nigeriaanse christenen ook te agenderen binnen de Europese Unie en in internationale gremia zoals de Verenigde Naties?
Nederland steunt de internationale inzet om bij te dragen aan een oplossing voor het conflict tussen boeren en herders. Niet alleen in VN en EU-verband maar ook in regionaal verband (ECOWAS). Bij gelegenheden zal Nederland aandacht vragen voor dit onderwerp.
Wilt u de speciale gezant voor godsdienstvrijheid opdracht geven zich onder meer expliciet in te zetten voor vervolgde christenen in Nigeria?
Aangezien het conflict in de «Middle Belt» ook een religieuze dimensie heeft zal de speciale gezant ook daar ingezet worden.
De berichten ‘Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden’ en ‘CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Nico Drost (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Iraans anti-Israëlprotest bereikt ook westerse steden»1 en «CIDI: Stop haatdemonstraties Iraans regime in Nederland»2 en de uitlatingen als «Boycot Israël», Weg met Israël», «Weg met Amerika» en «Down, down, Israel» die tijdens deze demonstratie zijn gedaan?
Ja.
Deelt u de opvatting dat deze oproepen voor de ondergang en beëindiging van de staat Israël, als enige Joodse staat, en voor de ondergang van de Verenigde Staten, gezien mogen worden als het aanzetten tot haat? Zo ja, welke consequenties zijn hieraan verbonden? Zo nee, welke kwalificatie geeft u dan aan deze uitlatingen? Zijn er verder strafbare feiten geconstateerd?
Het demonstratierecht omvat ook het publiekelijk uiten van meningen of uitlatingen die als hinderlijk, aanstootgevend of choquerend kunnen worden ervaren. Voorafgaand aan een demonstratie kunnen geen voorwaarden worden gesteld aan de meningen die daar worden verkondigd of de leuzen die worden geroepen. Dit neemt niet weg dat de politie wel kan ingrijpen als tijdens de demonstratie wordt geconstateerd dat er strafbare feiten worden gepleegd. Wel geldt daarbij dat het aanhouden van personen die strafbare feiten plegen, niet noodzakelijkerwijs tot gevolg moet hebben dat de demonstratie ook wordt beëindigd. Het recht om te demonstreren mag niet lichtvaardig worden ingeperkt. De Wet openbare manifestaties (Wom) laat alleen ruimte voor de beëindiging van een demonstratie ter voorkoming of bestrijding van wanordelijkheden, vanwege de verkeersveiligheid of de volksgezondheid. Dat wil zeggen dat als er na de aanhoudingen voldoende vreedzame demonstranten overblijven en er geen sprake is van een onhoudbare situatie – vanwege het risico op nog grotere openbare ordeverstoringen of gevaar voor de verkeersveiligheid – de demonstratie in beginsel door kan gaan.
Van de gemeente heb ik vernomen dat er weliswaar controversiële uitingen zijn gedaan, maar dat de politie geen strafbare feiten heeft geconstateerd. Het is niet aan mij om de uitingen strafrechtelijk te duiden noch om te treden in de beslissing van de burgemeester – al dan niet in overleg met de driehoek – om de uitlatingen niet ter beoordeling voor te leggen aan het Openbaar Ministerie. Het in goede banen leiden van demonstraties is immers een lokale aangelegenheid onder de verantwoordelijkheid van de burgemeester.
Kunt u zich voorstellen dat de aanwezige politie, op basis van genoemde uitlatingen, had gekozen voor beëindiging van de demonstratie? Zo nee, bij welk soort uitlatingen zou hier wat de regering betreft wel sprake zijn van moeten zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Was bij de demonstratie een politieagent dan wel een tolk aanwezig die ook de niet-Nederlandse uitlatingen kon verstaan en duiden? Zo nee, hoe staat u tegenover de suggestie om gemeenten, in elk geval de gemeente Den Haag, te verzoeken dit in de toekomst wel te doen bij demonstraties waar politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen in een vreemde taal worden gedaan?
Ja, er was tijdens de demonstratie zowel een Arabisch, als een Farsi sprekende tolk aanwezig.
In algemene zin wil ik wel het volgende opmerken over de suggestie om «standaard» een tolk aanwezig te laten zijn bij demonstraties waarbij politie aanwezig is en waarbij redelijkerwijs kan worden aangenomen dat (ook) uitlatingen zullen worden gedaan in een vreemde taal. Het is in Nederland niet verboden om tijdens een demonstratie mondelinge of schriftelijke uitlatingen te doen in een vreemde taal. Het Engels wordt vermoedelijk zelfs regelmatig gebruikt en ook bij ambassades is het niet ongebruikelijk dat er wordt gedemonstreerd in de taal van het land waarvan de ambassade de vertegenwoordiging is. Zo vond er in januari 2018 een demonstratie plaats voor de Iraanse ambassade tegen het regime in Iran, waarbij (ook) borden werden meegevoerd met boodschappen in het Farsi. Het gaat mijns inziens dan ook te ver om bij alle demonstraties zoals bedoeld door de Leden, uit voorzorg een tolk aanwezig te laten zijn. Zoals ik hierboven heb betoogd, is dat een beslissing van de burgemeester in overleg met de driehoek die per demonstratie op lokaal niveau moet worden genomen.
Kan u ingaan op de stelling van het CIDI dat sprake is van betrokkenheid van het Iraanse regime bij de organisatie van deze demonstratie? Zijn er redenen om eventuele betrokkenheid uit te kunnen sluiten? Deelt u de lezing dat, indien dit het geval is, hier sprake zou zijn van het misbruiken van onze vrijheden door een onvrij regime om een boodschap van haat op Nederlands grondgebied te kunnen uitdragen? Wat zou, wat het kabinet betreft, hier een gepaste reactie op zijn?
Het kabinet heeft geen concrete aanleiding te concluderen dat Iran betrokken is bij het organiseren van deze demonstraties.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg Demonstratie op 3 juli 2019?
Het algemeen overleg Demonstratie is verplaatst van 3 juli naar 27 juni 2019, en samengevoegd met twee andere algemene overleggen over onderwerpen die binnen mijn portefeuille vallen. Ik beantwoord de vragen voorafgaand aan dit algemeen overleg.
Het tegengaan van het gebruik van lachgas |
|
Carla Dik-Faber (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat steeds meer festivals en gemeenten klaar zijn met lachgas en de verkoop en het gebruik van lachgas verbieden?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht.
Wat is uw reactie op het feit dat steeds meer festivals en gemeenten het recreatief gebruik van lachgas als schadelijk voor de gezondheid beschouwen en dat er op steeds meer plekken lachgaspatronen worden gevonden met de bijbehorende impact op het milieu, waardoor steeds meer festivals en gemeenten het gebruik van lachgas niet meer tolereren?
Gemeenten ervaren overlast en dat is voor hen reden om bijvoorbeeld bij festivals het gebruik te verbieden. Dat doen zij om overlast – bijvoorbeeld door het wegwerpen van lachgaspatronen en overlast door gebruikers van lachgas – tegen te gaan.
Ik zie het als mijn verantwoordelijkheid vanuit het oogpunt van volksgezondheid om beleid te voeren gericht op het voorkomen dan wel beperken van het oneigenlijke gebruik van lachgas. Het gebruik van lachgas is hoog onder jongeren. Uit onderzoek blijkt dat het vaak beperkt blijft tot experimenteren en het gebruik van lachgas tot relatief weinig gezondheidsschade leidt. Het oneigenlijk gebruik van een product is echter nooit zonder risico. Zeker in combinatie met andere middelen, zoals alcohol. Bij excessief gebruik kan er wel degelijk gezondheidsschade optreden. Ik blijf daarom inzetten op voorlichting over de risico’s van het gebruik van lachgas. Ik heb daarnaast het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring nieuwe drugs (CAM) gevraagd een nieuwe risicobeoordeling te doen naar de risico’s voor de gezondheid van lachgasgebruik. In mijn brief over het drugspreventiebeleid van 25 april jl. heb ik u ook aangegeven dat ik in gesprek wil gaan met de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) en gemeenten om te bezien of er meer mogelijkheden nodig zijn om de verkoop van lachgas en het gebruik te verminderen (Kamerstuk 24 077, nr. 426).
Kunt u aangeven hoeveel gemeenten inmiddels zijn overgegaan tot een gebruiksverbod binnen de eigen gemeentegrenzen?
Ik beschik niet over dergelijke gegevens.
Hoe kijkt u nu naar de afspraken die u vorig jaar hebt gemaakt met verkopers over vrijwillige beperkende maatregelen rondom de verkoop van lachgaspatronen? Bent u de mening dat met name jongeren nog veel te makkelijk zonder beperkingen lachgaspatronen kunnen kopen? Wat is uw reactie op de oproep van gemeenten om met landelijk beleid te komen, nu de afspraken met de verkopers van lachgas onvoldoende succes lijken te hebben?
Vorig jaar heb ik u geïnformeerd over de vrijwillige beperkende maatregelen die zijn genomen. Ik vind het goed dat brancheorganisaties en winkelketens zelf maatregelen nemen en zo hun maatschappelijke verantwoordelijkheid invulling geven. Tegelijkertijd betekent dat niet dat de verkoop van lachgas – hetzij in patronen, hetzij in grotere gasflessen – gestopt is, te meer daar het hier gaat om een legaal product. Ik heb u al aangegeven dat ik in gesprek wil gaan met de VNG en gemeenten om te bezien of er meer mogelijkheden nodig zijn om de verkoop van lachgas voor oneigenlijk gebruik en het gebruik te verminderen (Kamerstuk 24 077, nr. 426). Ik zal uw Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek wanneer dat heeft plaatsgevonden.
Bent u ervan op de hoogte dat bedrijven lachgas puur voor recreatief gebruik verkopen, waaronder ook tweeliterflessen lachgas?2 Deelt u de mening dat dit een gevaarlijke ontwikkeling is die indruist tegen afspraken die met de branche zijn gemaakt?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u al gesproken met VNG en de gemeenten om te bezien of er meer maatregelen nodig zijn om de verkoop van lachgas en het gebruik te verminderen? Zo nee, wanneer vindt dit gesprek plaats? Kunt u de Kamer informeren over de uitkomsten van dit gesprek?
Zie antwoord vraag 4.
Wat is de stand van zaken rond de herbeoordeling door het Trimbos-instituut van de schadelijkheid van lachgasgebruik? Wanneer verwacht u deze herbeoordeling naar de Kamer te sturen? Bent u bereid hierbij specifiek te laten kijken naar de schadelijkheid voor jongeren tot 18 jaar?
Het Trimbos-instituut doet onderzoek onder risicogroepen jongeren om er achter te komen in welke mate het gebruik van lachgas onder bepaalde groepen jongeren voorkomt. Ik verwacht dit onderzoek in het derde kwartaal van 2020 naar uw Kamer te sturen.
Het CAM doet een risicobeoordeling van lachgas. Het CAM beoordeelt de risico’s van het gebruik van lachgas voor de gezondheid. Ik heb het CAM gevraagd de beoordeling in september op te leveren zodat deze beschikbaar zou zijn voor het AO dat gepland staat in oktober. Het CAM heeft mij laten weten meer tijd nodig te hebben voor een zorgvuldige risicobeoordeling. Ik streef er naar uw Kamer eind november over de uitkomsten van risicobeoordeling te informeren. De groep 18 minners zal ook onderdeel uitmaken van deze risicobeoordeling.
De uitkomsten van de risicobeoordeling van het CAM vormen het uitgangspunt bij de bepaling of landelijke maatregelen noodzakelijk zijn. In de hiervoor genoemde brief over de uitkomsten van de risicobeoordeling zal ik ook ingaan op de vervolgaanpak van oneigenlijk lachgasgebruik.
Hoe verhoudt zich de nieuwe risicobeoordeling van lachgas door het Coördinatiepunt Assessment en Monitoring Nieuwe Drugs (CAM) tot de herbeoordeling door het Trimbos-instituut? Kunt u toelichten wat het CAM precies onderzoekt in het kader van de nieuwe risicobeoordeling van lachgas?
Zie antwoord vraag 7.
Welke informatie hebt u nog meer nodig naast de herbeoordeling door het Trimbos-instituut en de nieuwe risicobeoordeling door het CAM om te bepalen of landelijke maatregelen inderdaad onvermijdelijk zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Wanneer denkt u de Kamer meer te kunnen melden over uw vervolgaanpak van oneigenlijk lachgasgebruik?
Zie antwoord vraag 7.
De humanitaire noodsituatie waarin vluchtelingen in Libië verkeren |
|
Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL), Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «They sprayed the room with bullets»: migrants in Libyan detention centres living in fear»?1
Ja.
Klopt het dat er ongeveer 3.000 migranten verspreid over vijf detentiecentra binnen of rond Tripoli vastzitten, waar nu hevig gevochten wordt? Klopt het voorts dat meerdere detentiecentra slechts enkele kilometers van de frontlinie van het conflict in Libië gevestigd zijn?
Momenteel bevinden zich circa 3.100 migranten en vluchtelingen in detentiecentra vlakbij conflictzones.2 Het detentiecentrum in Tajoura is op 7 mei jl. gebombardeerd. In de nacht van dinsdag 2 juli jl., is het detentiecentrum in Tajoura opnieuw geraakt door een luchtaanval. Ditmaal zijn de verblijfsvertrekken van de migranten wel getroffen. Volgens berichten van UNHCR zijn hierbij 53 personen om het leven gekomen. De overige personen in het betreffende detentiecentrum zijn inmiddels ondergebracht in het Gathering and Departure Facility(GDF) in Tripoli.
Zoals is gebleken, kan de veiligheid van migranten in Libische detentiecentra niet worden gegarandeerd. In eerdere beantwoording,3 heeft het kabinet u geïnformeerd over de inzet van Nederland in internationaal en Europees verband, en heeft hierbij de noodzaak voor effectieve samenwerking binnen de internationale gemeenschap onderstreept om deze zorgen aan de orde te blijven stellen. In dit kader heeft Nederland zich binnen een groep van verschillende landen, en samen met internationale organisaties en de Libische autoriteiten, ingezet voor de sluiting van detentiecentra en het zoeken naar alternatieve vormen van opvang. Deze inspanning heeft o.a. geleid tot het besluit van de regering van het Nationale Akkoord (GNA) – op 1 augustus jl. – om drie detentiecentra, waaronder die in Tajoura, te sluiten. Het kabinet zal de implementatie van dit besluit nauwlettend volgen.
Tevens is de Nederlandse inzet gericht op het, onder leiding van IOM en UNHCR, evacueren van vluchtelingen en migranten uit detentiecentra die in de gevechtszone liggen en het ondersteunen van vrijwillige terugkeer van migranten naar het land van herkomst. In het kader van de Nederlandse steun heeft in mei jl. een selectiemissie plaatsgevonden in Niger om een vijftigtal kandidaten te selecteren voor versnelde hervestiging vanuit het Emergency Transit Mechanisme (ETM) in Niger om zodoende ruimte te creëren voor verdere evacuaties vanuit Libië.
Kunt u het bericht bevestigen dat vastgezette vluchtelingen in het detentiecentrum in Tajoura worden gedwongen militaire voertuigen te repareren en wapens te laden c.q. schoon te maken?
Deze berichten zijn tot op heden niet bevestigd. Zoals eerder gemeld in de beantwoording op vragen van uw Kamer over het bericht «VN: 1.500 migranten in levensgevaar in Libië», is de gedwongen inzet van burgers in gevechten te allen tijde een schending van het internationaal humanitair recht. Het kabinet vraagt samen met haar partners blijvend aandacht voor respect voor het internationaal humanitair recht en het afleggen van verantwoording, zodat dergelijke misdaden niet ongestraft blijven.
Klopt het dat op 7 mei 2019 een luchtaanval het detentiecentrum in Tajoura heeft geraakt?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u signalen dat ook andere detentiecentra voor vluchtelingen in Libië recent zijn blootgesteld aan (extern) gevaar? Zo ja, kunt u deze omschrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven in welke mate migranten die nu door de Libische kustwacht naar detentiecentra in Libië worden gebracht daar in uw ogen veilig zijn, laat staan op een menselijke wijze behandeld worden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid, in navolging van Italië, migranten van Libië naar Nederland te evacueren en hier de mogelijkheid te bieden asiel aan te vragen, of ondersteunde terugkeer naar het land van herkomst te bieden, en andere EU-lidstaten aan te sporen hetzelfde te doen? Zo nee, waarom niet?2
Nederland kent geen toegang op humanitaire gronden, zoals Italië. Directe evacuatie vanuit Libië naar Nederland behoort dan ook niet tot de mogelijkheden. Zoals uw Kamer bekend, draagt Nederland bij aan de evacuatie van vluchtelingen via het Emergency Transit Mechanisme (ETM) in Niger door middel van hervestiging en steunt Nederland IOM bij de vrijwillige terugkeer van migranten in Libië naar hun landen van herkomst. Daarnaast zal het kabinet bij belangrijke herkomstlanden blijven aandringen op de (consulaire) evacuatie van hun onderdanen vanuit Libië zoals vaak gebruikelijk is in conflictsituaties. Waar nodig zal Nederland deze landen hierbij steunen conform uitgangspunten uit de Integrale Migratie Agenda.
Kent u de brandbrief van het Strategisch Overleg Mensenhandel (SOM) en het Zorgcoördinatorenoverleg Mensenhandel (ZoCo) aangaande de tijdelijke werkwijze Dublinoverdrachten wanneer de vreemdeling heeft aangegeven aangifte van mensenhandel te willen doen?1
Ja, deze ken ik.
Klopt het dat er sprake is van een «tijdelijke werkwijze Dublinoverdrachten wanneer vreemdeling heeft aangegeven aangifte mensenhandel te willen doen»? Zo ja, hoe is de Kamer geïnformeerd over dit besluit?
Er is geen sprake van een nieuwe, tijdelijke, werkwijze. Het is onder de Dublinverordening al mogelijk om Dublinclaimanten vanuit Nederland over te dragen aan een andere Dublinlidstaat, ook als zij hadden aangegeven aangifte te willen doen van mensenhandel. Gelet op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag er namelijk vanuit worden gegaan dat een vreemdeling ook in een andere EU-lidstaat, waar ook de EU Mensenhandelrichtlijn geldt, aangifte van mensenhandel kan doen.
Echter, in het verleden zijn vrijwel geen Dublinclaimanten aan een andere lidstaat overgedragen voordat zij in staat zijn gesteld aangifte te doen van mensenhandel, omdat de aantallen personen die aangifte mensenhandel wilden doen een stuk lager waren en de politie de aangifte snel op kon nemen. Het aantal vreemdelingen, voornamelijk Dublinclaimanten, dat aangifte wil doen van mensenhandel is de afgelopen tijd echter sterk gestegen, waardoor bij sommige politie-eenheden de wachttijd voor het doen van aangifte opgelopen is tot enkele maanden. In een groot deel van deze aangiften (naar schatting 75%) heeft Nederland geen rechtsmacht, wat betekent dat de politie geen opsporingshandelingen kan verrichten, en een groot deel van de aangiften mensenhandel door vreemdelingen (naar schatting 90–95%) bevat geen opsporingsindicaties voor Nederland. Het gevolg is dat een groot deel van de capaciteit van de politie momenteel naar de behandeling van aangiften zonder opsporingsindicaties en/of rechtsmacht gaat, waardoor de opsporing en vervolging van kansrijke mensenhandel zaken in het geding komt.
Door de lange wachttijd bij de politie komt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) in de knel met het uitvoeren van overdrachten van Dublinclaimanten aan de voor de behandeling van hun asielverzoek verantwoordelijke lidstaat. Op basis van de Dublinverordening moet die overdracht binnen een termijn van, in beginsel, zes maanden plaatsvinden. Bij het overschrijden van die termijn van zes maanden vervalt de mogelijkheid om de betrokken vreemdeling over te dragen aan de andere lidstaat. Daarmee vervalt de Dublinclaim definitief. Derhalve wordt sinds kort gebruik gemaakt van de mogelijkheid om door te gaan met de Dublinoverdracht.
Omdat er geen sprake is van een nieuwe werkwijze, bestond er geen aanleiding uw Kamer hier apart over te informeren. Naar aanleiding van vragen vanuit het maatschappelijk middenveld, in reactie op overdrachten waarbij de Dublinclaimant in Nederland geen gelegenheid heeft gehad om aangifte van mensenhandel te doen, is een toelichting gegeven op de van toepassing zijnde wet- en regelgeving hieromtrent. Echter is het aantal overdrachten van Dublinclaimanten die geen aangifte hebben kunnen doen gering.
Dit betekent niet dat voor Dublinclaimanten sprake is van een de facto aangiftestop. Het is ook niet zo dat een groep van ca. 200 mannen en vrouwen onder het Dublin-verdrag overgedragen worden zonder aangifte te kunnen doen. Integendeel er zijn in 2019 tot op heden circa 200 aangiften opgenomen, grotendeels aangiften van Dublinclaimanten. Door de politie wordt er te allen tijde naar gestreefd om verzoeken tot het opnemen van een aangifte mensenhandel zo snel mogelijk in behandeling te nemen. Als dit aantal wordt vergeleken met het totaal aantal opgenomen aangiften in 2018, ruim 300, geeft dit duidelijk de bovenmatige inspanningen van de politie weer.
Inmiddels heb ik verschillende maatregelen aangekondigd om de genoemde problematiek tegen te gaan. Voor deze maatregelen verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 juni 2019.
Op welke wijze is tot deze regeling gekomen? Is het maatschappelijk middenveld hier ook in gekend, alvorens tot invoering is overgegaan?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het, dat de tijdelijke werkwijze een de facto aangiftestop inhoudt? Betekent dit ook dat een groep van ca. 200 mannen en vrouwen onder het Dublin-verdrag zal worden uitgezet, zonder dat zij de mogelijkheid hebben gehad aangifte te kunnen doen van mensenhandel?
Zie antwoord vraag 2.
Met welke reden wordt deze groep vreemdelingen uitgezet, zonder dat zij aangifte hebben kunnen doen? Is er reden om aan te nemen dat een eventuele aangifte in geen van deze gevallen een concrete opsporingsindicatie zou bevatten?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt de stelling in de brandbrief van SOM en ZoCo dat er geregeld vreemdelingen worden uitgezet, wanneer er juist wel concrete opsporingsindicaties aanwezig zijn? Zo ja, om welk aantal gaat het?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt in gevallen van uitzetting, ook wanneer er geen sprake is van een concrete opsporingsindicatie voor mensenhandel, altijd conform de geest van het regeerakkoord een warme overdracht plaats met de opsporingsdiensten ter plaatse? Zo nee, bent u bereid dit als vereiste bij uitzetting in te voeren?
Indien de aangifte van de Dublinclaimant geen opsporingsindicaties voor Nederland bevat, maar wel voor een ander EU-land, zal de politie de aangifte in afstemming met het OM via EuropOL delen met de aangesloten lidstaten en specifiek met het land waar de uitbuiting heeft plaatsgevonden, dit is veelal het Dublinland.
Daarnaast is het de rol van Liaison Officers (OM en politie) die vanuit Nederland in bronlanden zijn gevestigd om te zorgen voor een goede verbinding met de lokale autoriteiten. Een van de belangrijkste bronlanden is Italië: een groot deel van de aangiften mensenhandel betreft verklaringen over uitbuiting in Italië. Gezamenlijk brengen de in Italië gevestigde politie- en OM-liaison officers de aangiften die in Nederland zijn opgenomen met relevante opsporingsindicaties voor Italië onder de aandacht van de Italiaanse autoriteiten.
Is voor de initiële behandeling van aangiften van mensenhandel een werkwijze mogelijk die minder arbeidsintensief is dan de in eerdere berichtgeving genoemde dertig uur onderzoek door twee rechercheurs, maar die niet betekent dat wordt overgegaan tot uitzetting?
De politie en het OM bekijken de mogelijkheden voor een efficiëntere wijze tot het opnemen van deze aangiften mensenhandel, waarbij de kwaliteit van het aangifteproces behouden zal blijven.
Hoe kijkt u aan tegen het scenario dat de belangenorganisaties schetsen dat een dergelijk besluit er toe leidt dat vreemdelingen uit de betreffende groep de illegaliteit in zullen gaan, om na het vervallen van de Dublin-claim alsnog aangifte te doen? Deelt u de mening dat een dergelijk verloop, vreemdelingen juist extra kwetsbaar maakt voor mensenhandel?
Om een dergelijk scenario maximaal te voorkomen, zullen de politie, het Openbaar Ministerie (OM) en de IND een nieuwe werkwijze gaan hanteren. Hiervoor verwijs ik u naar de Kamerbrief van 28 juni 2019.
Dat laat onverlet dat nooit kan worden uitgesloten dat vreemdelingen ervoor kiezen zich aan het toezicht te onttrekken. Dat in zichzelf kan echter geen reden zijn te berusten in het verblijf.
Kent u «Operatie Koolvis», uitgevoerd in 2006?2
Ja, deze ken ik.
Ziet u ook dat er parallellen zijn tussen die casus en de huidige situatie met een onverklaarbaar hoog aantal aangiftes van mensenhandel die weinig concreet waren maar, dat er uiteindelijk wel sprake was van een complex mensenhandelnetwerk? Valt het uit te sluiten dat in de huidige situatie sprake is van één of meerdere van dit soort netwerken? Zo nee, bent u bereid over te gaan tot een fenomeenonderzoek?
Een belangrijke aanleiding van «Operatie Koolvis» was gelegen in het feit dat diverse aangiften van mensenhandel overeenkomstige elementen bevatten. Dit kan duiden op de betrokkenheid van een criminele organisatie en derhalve is destijds nader strafrechtelijk onderzoek ingesteld. Ook in de huidige situatie zijn de politie, het OM en het Expertisecentrum Mensenhandel en Mensensmokkel (EMM) alert op overeenkomstige elementen in de grote hoeveelheid aangiften en wordt waar nodig overgegaan op een fenomeenonderzoek of een strafrechtelijk onderzoek in Nederland. Het is op dit moment echter te vroeg om paralellen te trekken met de Operatie Koolvis. We wachten af wat bovenstaande werkwijze aan informatie zal opleveren.
Kan de beantwoording van deze vragen naar de Kamer worden gestuurd voor het komende algemeen overleg over mensenhandel en prostitutie?
Ja.
De behandeling van het onderwerp godsdienstvrijheid in het Algemeen Ambtsbericht over Afghanistan |
|
Kees van der Staaij (SGP), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u in het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan bedoeld het beeld te schetsen dat er in Afghanistan enige vorm van godsdienstvrijheid bestaat, waarbij ook christenen hun geloof kunnen uitoefenen? Zo ja, kunt u de vrijheid omschrijven die christenen in de praktijk hebben om hun geloof te belijden?
Nee.
Welke ruimte bieden de grenzen van de Afghaanse wet volgens u aan aanhangers van andere religies dan de islam om hun geloof te kunnen uitoefenen?1 Hoe verhoudt zich volgens u deze ruimte tot de vrijheid die christenen in de praktijk hebben om hun geloof te kunnen uitoefenen?
De Afghaanse wet biedt zeer beperkt ruimte aan aanhangers van andere religies dan de islam om hun geloof uit te oefenen. Op pagina 63 van het ambtsbericht wordt ingegaan op de juridische en sociale belemmeringen die niet-moslims ondervinden bij de uitoefening van hun geloof en hoe wetshandhavers met hen omgaan. Op pagina 82 wordt nader ingegaan op de positie van christenen, waaronder bekeerlingen.
Hebt u in het Algemeen Ambtsbericht Afghanistan het beeld beoogd te schetsen dat in Afghanistan christenen niet van overheidswege worden vervolgd? Zo ja, wat is volgens u de rol van de Afghaanse overheid bij het waarborgen van de godsdienstvrijheid en de positie van christenen?
Nee.
Waarom citeert u in het Algemeen Ambtsbericht wel het eerste deel van deze zin uit het rapport van het Amerikaanse State Department «As in the previous three years, there were no reports of government prosecutions for blasphemy or apostasy during the year», maar niet het tweede deel «however, individuals converting from Islam reported they continued to risk annulment of their marriages, rejection by their families and communities, loss of employment, and possibly the death penalty»? Waarom laat u in de vertaling van dat eerste deel van de zin weg dat er slechts gesteld wordt dat er geen rapporten bekend zijn van vervolging door de overheid wegens atheïsme, godslastering of afvalligheid? Vindt u het gedeeltelijke citaat een adequate weergave van de bevindingen uit dit rapport? Kunt u dit toelichten?
Een algemeen ambtsbericht wordt opgesteld op verzoek van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en beoogt een antwoord te geven op vragen gesteld door dat ministerie. Een algemeen ambtsbericht beschrijft de situatie in een land voor zover van belang voor de beoordeling van asielverzoeken van personen afkomstig uit dat land en voor de besluitvorming over de terugkeer van afgewezen asielzoekers door het Ministerie van Justitie en Veiligheid. Het ambtsbericht is gebaseerd op openbare en vertrouwelijke bronnen, waaruit bevindingen veelal in samengevatte vorm met verwijzing naar de bron en voor zover relevant voor de gestelde vragen, worden overgenomen. Ambtsberichten vormen voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid een belangrijke, maar niet de enige bron waarop zijn besluitvorming is gebaseerd.
Naar mijn mening is voldoende duidelijk op basis van andere tekstfragmenten op de pagina’s 63 en 82 van het algemeen ambtsbericht dat christenen, veelal met een moslimachtergrond, bekeerlingen en afvalligen met reden bang zijn om hun geloofs- of levensovertuiging kenbaar te maken. Zij geven aan vervolging te vrezen en denken geen of onvoldoende bescherming van wetshandhavers te krijgen. Ik zie dan ook geen aanleiding om genoemde paragraaf aan te passen.
Bent u bekend met het Open Doors-rapport over Afghanistan waarin staat: «If Christian converts have to stand trial, it is officially not because of their faith, but due to other alleged crimes (e.g. due to treason by working with foreign intelligence agencies, murder or drug dealing)»?2 Zo ja, acht u dit geen relevante en noodzakelijke informatie bij de stelling dat er niemand door de Afghaanse overheid tot de dood veroordeeld is wegens atheïsme, godslastering of afvalligheid? Zo ja, waarom vermeldt u dit niet?
Ja. Het Open Doors-rapport is een rapport zonder concrete voorbeelden van strafvervolging of ernstige vormen van discriminatie van christenen in Afghanistan, ook niet in geanonimiseerde vorm. Derhalve geeft de inhoud van het rapport mij, onder verwijzing naar voetnoot 428 van het ambtsbericht met hierin de Open Doors Afghanistan landeninformatie en mijn antwoorden op de vragen 2, 4 en 7, geen aanleiding om de tekst van het ambtsbericht aan te passen.
Hoe relevant vindt u het dat de vrijheid van religie is verbeterd sinds de val van de Taliban in 2001? Bent u van mening dat de vrijheid van religie in de afgelopen jaren is verbeterd en zo ja, op welke manier is deze verbetering zichtbaar?
Nederland hecht groot belang aan het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging, zoals onder meer neergelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de mens. De bevordering van vrijheid van religie en levensovertuiging is een prioriteit van het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Naast de bilaterale inzet op dit onderwerp staat het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging jaarlijks op de agenda van de EU-Afghanistan mensenrechtendialoog. Sedert de val van het bewind van de Taliban in 2001 wordt er vanuit overheidswege geen strenge interpretatie van de soennitische islam opgelegd aan de gehele bevolking, noch is er sprake van strenge kledingvoorschriften voor vrouwen en het opleggen en uitvoeren van hadd-bestraffingen3 op basis van de sharia door de Afghaanse overheid (zie pagina 52 van het algemeen ambtsbericht).
Acht u de subparagraaf over vrijheid van godsdienst en levensovertuiging in het ambtsbericht gezien de hierboven geconstateerde onvolledigheid nog wel geschikt om het risico voor Afghaanse christenen, bekeerlingen en afvalligen te beoordelen? Bent u bereid deze paragraaf aan te passen?
Zie antwoord vraag 4.
De oprichting van een tribunaal om IS-strijders te vervolgen |
|
Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA), Sadet Karabulut , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL), Martijn van Helvert (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u met de Zweedse regering een gesprek gehad over de oprichting van een tribunaal om IS-strijders te vervolgen?1
Ja. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft zijn Zweedse ambtgenoot op 14 mei jl. gesproken. In dat gesprek is de berechting van ISIS-strijders aan de orde gekomen, een internationaal tribunaal is een van de opties die daarbij is benoemd. Ook in andere gesprekken bespreekt het kabinet het belang van vervolging en berechting van ISIS-strijders. Zo heeft de Minister van Buitenlandse Zaken dit onlangs aan de orde gesteld in gesprekken met de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties, de heer Guterres, de hoge vertegenwoordiger voor mensenrechten van de Verenigde Naties, mevrouw Bachelet, en bijvoorbeeld zijn Noorse collega, mevrouw Soreide. Ook heeft de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie.
Herinnert u zich dat in het regeerakkoord staat dat Nederland zich inzet om een tribunaal op te zetten?
In het regeerakkoord «Vertrouwen in de Toekomst» is opgenomen dat Nederland zich in de VN-Veiligheidsraad actief inzet voor de bestrijding van ISIS en de berechting van ISIS-strijders. Het regeerakkoord spreekt zich er niet over uit hoe deze berechting precies vorm zou moeten krijgen.
Herinnert u zich dat de Nederlandse regering uitgesproken heeft dat IS-strijders (inclusief Nederlanders) zich hoogstwaarschijnlijk schuldig gemaakt hebben aan genocide en misdaden tegen de menselijkheid?
Het kabinet heeft aangeven van oordeel te zijn dat ISIS zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan zeer ernstige internationale misdrijven, waaronder genocide en misdrijven tegen de menselijkheid (zie Kamerbrief van 22 december 2017 over het «advies over het gebruik van de term genocide door politici», Kamerstuk 34 775 V, nr. 44). Het kabinet heeft de VN-veiligheidsraad meerdere malen opgeroepen vast te stellen dat ISIS genocide heeft gepleegd, onlangs nog door de Minister van Buitenlandse Zaken op 23 mei 2019 in de VN veiligheidsraad (ook indachtig de motie-Voordewind c.s. over de erkenning van genocide door ISIS (Kamerstuk 32 623, nr. 193) en de motie-Van Helvert c.s. over de bestrijding van ISIS (Kamerstuk 34 775, nr. 20).
Deelt u de mening dat het van groot belang is dat IS-strijders, die zich immers willens en wetens hebben aangesloten bij een organisatie waarvan uit haar publieke uitingen duidelijk was dat zij zich schuldig maakte aan misdaden tegen de menselijkheid en genocide, bestraft worden wegens (medeplichtigheid aan) die misdaden?
Ja. Het kabinet deelt de mening dat het van groot belang is dat ISIS-strijders strafrechtelijk worden vervolgd voor (medeplichtigheid) aan internationale misdrijven. De bewijslast voor (medeplichtigheid aan) internationale misdrijven, zoals genocide en oorlogsmisdrijven is in vergelijking met andere misdrijven bijzonder hoog. Het aansluiten bij ISIS is daarvoor niet voldoende. Ook voor een veroordeling voor misdrijven tegen de menselijkheid dienen specifieke delictsbestanddelen te worden bewezen die niet gelden voor commune (terroristische) misdrijven.
Herinnert u zich dat leden van de Nederlandse delegatie in de Assemblee van de Raad van Europa voorstellen gedaan hebben om een tribunaal op te zetten?
Ja.
Bent u bereid om deel te nemen aan de conferentie over een internationaal tribunaal waarvoor Zweden Nederland heeft uitgenodigd?
Ja. Zweden heeft Nederland uitgenodigd deel te nemen aan een expertbijeenkomst over de uitdagingen van nationale berechting en mogelijkheden van internationale berechting van ISIS-strijders. Deze bijeenkomst vond plaats op 3 juni jl. in Stockholm. Nederlandse experts van de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Buitenlandse Zaken hebben deelgenomen aan deze bijeenkomst.
Bent u bereid om in de komende twee weken een position paper te schrijven (mogelijk samen met andere landen) waarin Nederland duidelijk maakt hoe zij IS-strijders in internationaal verband wil vervolgen?
De vervolging en berechting van ISIS-strijders in de regio wordt weliswaar door veel landen gesteund, maar overeenstemming over de precieze vorm waarin dit moet gebeuren is nog niet bereikt. Het is mede daarom dat Nederland, samen met gelijkgezinde partners en de VN, een discussie voert over het vinden van een breed gesteunde oplossing voor de berechting van ISIS-strijders.
Over de mogelijke internationale berechting van ISIS-strijders heeft de Minister van Buitenlandse Zaken de extern volkenrechtelijk adviseur (EVA) om advies gevraagd, met het verzoek om dit advies uiterlijk 8 juli 2019 uit te brengen.
Tegelijkertijd is het kabinet in nauw contact met andere landen om de mogelijke politieke complicaties van dergelijke berechting te bespreken. Zo heeft de Minister van Buitenlandse zaken op 23 mei jl. in New York de landen van de VN Veiligheidsraad opgeroepen om over te gaan tot actie en een informele bijeenkomst georganiseerd met experts uit een aantal partnerlanden. Hieruit kwam naar voren dat veel landen worstelen met de vervolging van ISIS-strijders nu een door de VN gemandateerd tribunaal via de weg van de VN Veiligheidsraad onwaarschijnlijk blijkt. Ook het feit dat Irak niet partij wil worden bij het Statuut van Rome, en dat het tot nu toe niet bereid is om de doodstraf op te geven bij de berechting van ISIS-strijders zijn moeilijkheden waar deze landen tegenaan lopen. Ondanks deze complicaties blijft het kabinet zich inzetten voor berechting in de regio en wordt in gesprek met partnerlanden bekeken wat opties kunnen zijn voor bijvoorbeeld een internationaal tribunaal.
De gesprekken die Nederland met andere landen voert en het uiteindelijke advies van de extern volkenrechtelijk adviseur zullen worden meegenomen in een bijeenkomst die Nederland zal organiseren tijdens de Algemene Vergadering van de VN in september. Hierbij worden alle landen en organisaties met wie we nauw samenwerken, zoals UNITAD, de bewijzenbank Syrië en UNAMI, bij elkaar gebracht om concreet te maken hoe ISIS-strijders kunnen worden vervolgd.
Is er in Nederland al een officier van justitie aangesteld die IS-strijder kan vervolgen voor genocide?
De opsporing en vervolging van internationale misdrijven (te weten genocide, oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, foltering, gedwongen verdwijning en het misdrijf agressie) is binnen het OM bij het cluster internationale misdrijven van het Landelijk Parket (LP) belegd. Binnen dit cluster zijn er gespecialiseerde Officieren van Justitie werkzaam die IS-strijders kunnen vervolgen voor deelname aan internationale misdrijven, waaronder genocide. Het OM zal het kabinet naar verwachting voor het reces nog informeren of daarnaast een speciale officier van justitie specifiek voor de vervolging van ISIS-strijders voor genocide van toegevoegde waarde is.
Kunt u deze vragen een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Een Brits rapport inzake geloofsvervolging waarin grote zorgen worden geuit over de wereldwijde christenvervolging |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Pieter Omtzigt (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel «Christian persecution «at near genocide levels» van BBC naar aanleiding van het rapport opgesteld in opdracht van de Britse Minister van Buitenlandse Zaken Jeremy Hunt?1
Ja.
Kunt u uw reactie op dit rapport van Philip Mounstephen in een brief aan de Kamer doen toekomen, samen met de antwoorden op deze vragen? Kunt u reageren op de conclusies van het interimrapport?
De reactie van het kabinet op het tussentijdse rapport van Philip Mountstephen, opgesteld voor het Britse Foreign and Commonwealth Office, ontvangt u met de antwoorden op deze vragen.
De heer Mountstephen concludeert dat, enkele meer positieve ontwikkelingen daargelaten, er wereldwijd sprake is van toenemende schendingen van de vrijheid van religie en levensovertuiging, en van discriminatie en geweld jegens christenen in het bijzonder. De opsteller stelt voorts onder verwijzing naar artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens dat implementatie in plaats van vernieuwing van het bestaande mensenrechtenraamwerk de grootste uitdaging vormt. Deze conclusie deelt het kabinet.
Zoals in het geactualiseerde mensenrechtenbeleid (Kamerstuk 32 735, nr. 198) opgenomen zet Nederland zich in voor universele mensenrechten, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging. Het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de zes prioriteiten van het buitenlandse mensenrechtenbeleid van Nederland. Nederland zet zich in, en zal zich blijven inzetten, voor naleving van de Universele Verklaring, met inbegrip van artikel 18. Conform de moties Voordewind c.s. (Kamerstuk 33 694, nr. 13 en 34 775 V, nr. 29) intensiveert Nederland deze inzet de komende jaren, zoals nader uitgewerkt in mijn brief aan uw Kamer van 30 oktober jl. (Kamerstuk 32 735, nr. 227).
Herkent u de uitspraak van uw Britse collega dat politieke correctheid heeft bijgedragen aan het relativeren van wereldwijde christenvervolging?
Deze uitspraak is aan mijn Britse collega; het kabinet doet daar geen uitspraak over. Dit kabinet zet zich in zijn mensenrechtenbeleid in het bijzonder in voor kwetsbare groepen zoals christenen.
In welke mate herkent u de constatering van uw Britse collega dat «in sommige regio's het niveau en de aard van vervolging aantoonbaar dicht in de buurt komt van het voldoen aan de internationale definitie van genocide, volgens die van de VN»?
De bevinding door Philip Mountstephen in het rapport dat in sommige regio’s de schaal en aard van vervolging misschien wel in de buurt komen van het voldoen aan de internationale definitie van genocide, zoals aangenomen door de VN, is zorgelijk. Het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide, dat het kabinet onderschrijft, verplicht de staten die partij zijn bij het verdrag om genocide te voorkomen en te bestraffen. De verplichting om genocide te voorkomen houdt in dat een staat alle maatregelen moet nemen die redelijkerwijs beschikbaar zijn om genocide zo veel mogelijk te voorkomen. Deze verplichting richt zich primair op de territoriale staat – de staat waar de misdrijven worden gepleegd – maar is niet territoriaal begrensd. De reikwijdte van de verplichting om te voorkomen voor andere staten hangt af van hun mogelijkheden om invloed uit te oefenen op mogelijke plegers van genocide. De verplichting om genocide te bestraffen houdt in dat staten genocide strafbaar moeten stellen en verdachten op hun eigen grondgebied moeten vervolgen. In Nederland is de Wet internationale misdrijven van toepassing, op basis waarvan verdachten van genocide kunnen worden vervolgd indien het OM daartoe besluit. Op basis van deze wet geldt universele rechtsmacht voor deze misdrijven.
Welke conclusie moet getrokken worden uit bovenstaande constatering aan de ene zijde en aan de andere zijde artikel 1 uit het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide, aangenomen in de Algemene Vergadering van de VN op 1 december 1948, waarin staat dat alle ondertekende leden genocide moeten voorkomen en bestraffen?
Zie antwoord vraag 4.
Onderschrijft het kabinet het Verdrag inzake de Voorkoming en de Bestraffing van Genocide nog steeds? Welke actie neemt Nederland, bijvoorbeeld als gevolg van het Verdrag inzake de voorkoming en bestraffing van genocide, tegen christenvervolging?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is het kabinet bereid om de vervolging omwille van geloof hard tegen te gaan?
Nederland zet zich samen met gelijkgezinde landen ervoor in dat mensenrechtenschendingen ook via sancties kunnen worden aangepakt. Zowel in VN- als EU-verband is in verschillende geografisch afgebakende sanctieregimes een criterium voor ernstige mensenrechtenschendingen opgenomen, waar ook schendingen tegen religieuze minderheden onder geschaard kunnen worden. Deze regimes bieden de mogelijkheid voor persoonsgerichte sancties, in beginsel ook jegens hen die hiervoor politieke verantwoordelijkheid dragen.
Daarnaast pleit het kabinet zoals bekend voor een EU-mensenrechtensanctieregime waarmee wereldwijd persoonsgerichte sancties tegen mensenrechtenschenders kunnen worden ingesteld. Ook ernstige mensenrechtenschendingen ten opzichte van religieuze minderheden zouden onder de reikwijdte van dit sanctieregime kunnen vallen. Uw kamer zal periodiek via de gebruikelijke weg over de voortgang van de discussies in EU-verband over dit sanctieregime geïnformeerd blijven worden.
Wanneer wordt de nieuwe Speciaal Gezant voor Vrijheid van Geloof en Levensovertuiging in Nederland aangesteld en krijgt deze dezelfde status als de Ambassadeur voor de Rechten van de Mens?
Gezien het belang dat het kabinet en uw Kamer hechten aan vrijheid van religie en levensovertuiging is de positie voor een Speciaal Gezant voor dit thema gecreëerd. Het streven is dat de Gezant in de zomer van 2019 aantreedt. De gezant krijgt niet de titel van ambassadeur. De Mensenrechtenambassadeur is het boegbeeld van het buitenlandse mensenrechtenbeleid van Nederland, waarbinnen de vrijheid van religie en levensovertuiging één van de zes prioriteiten is. Ook zij zal daarom aandacht aan vrijheid van religie en levensovertuiging blijven besteden in haar werk. Vanzelfsprekend zullen de Speciaal Gezant en de Mensenrechtenambassadeur nauw samenwerken.
In hoeverre is het kabinet bereid om samen met andere landen deze vervolging tegen te gaan met sancties tegen landen die christenen vervolgen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre kunnen persoonlijke sancties worden ingezet tegen leiders in landen die christenen vervolgen?
Zie antwoord vraag 7.
In hoeverre bent u bereid om, samen met de Kamer, en samen met andere landen een «artikel 18 Top» te organiseren, waarbij geen politieke correctheid voorop staat, maar de wens om vervolgde christenen en andere gelovigen te helpen en vervolging te voorkomen?
Gezien het belang dat Nederland hecht aan het recht op vrijheid van religie en levensovertuiging, zoals onder meer neergelegd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, en het voornemen van het kabinet om de inzet hierop te intensiveren, heb ik besloten om op 18 november 2019 een internationale conferentie te organiseren in Nederland over de bestrijding van religieuze intolerantie. Deze conferentie zal plaatsvinden in het kader van het «Istanboel Proces»: het mechanisme voor dialoog over de toepassing van resolutie 16/18 van de VN-Mensenrechtenraad over dit onderwerp. Met deze conferentie geeft Nederland een vervolg en hernieuwde energie aan dit proces. In lijn met de aanbeveling van de VN Speciaal Rapporteur voor vrijheid van religie en levensovertuiging, Dr. Ahmed Shaheed, zal de bijeenkomst qua thema en deelnemersveld gericht zijn op dialoog en een praktijkgerichte uitwisseling van best practices.
Deelt u de mening dat de internationale gemeenschap meer actie moet ondernemen dan tot nu toe werd gedaan, omdat de vervolging van christenen in de wereld verergert in plaats van afneemt?
Zie antwoord vraag 11.
Welke rol ziet u hierin voor Nederland weggelegd als land dat de stad van vrede en recht herbergt?
Zie antwoord vraag 11.
Bent u bereid om het thema religieuze intolerantie, godsdienstvrijheid en christenvervolging te agenderen voor een speciale sessie van de Raad Buitenlandse Zaken en daar een voorstel te doen voor een gezamenlijke strategie richting landen die religieuze minderheden vervolgen?
Ook binnen de EU heeft de vrijheid van religie en levensovertuiging de aandacht. Nederland zet zoals bekend in op versterking en verlenging van het mandaat van de EU Speciaal Gezant voor dit thema. Het kabinet is voorts bereid zich in te spannen om in Raadskader op een opportuun moment het onderwerp vrijheid van religie en levensovertuiging op te brengen.
Het bericht ‘IND stuurt yezidi’s terug naar kampen in Noord-Irak, VN ongerust’ |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), Kirsten van den Hul (PvdA), Sadet Karabulut , Attje Kuiken (PvdA), Joël Voordewind (CU), Jasper van Dijk |
|
Mark Harbers (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht « IND stuurt yezidi’s terug naar kampen in Noord-Irak, VN ongerust» van 27 april jl?1
Ja.
Kunt u toelichten waarom u in tegenstelling tot de Hoge Commissaris voor de Vluchtingen van mening bent dat Noord-Irak veilig is voor de yezidi’s?
In de afgelopen periode heb ik gezien dat zich in Nederland jezidi’s hebben gemeld die recent uit de Koerdisch Autonome Regio zijn vertrokken en hier asiel aanvragen. Deze personen hebben gedurende langere tijd in de Koerdisch Autonome Regio verbleven, nadat zij uit een ander gebied van Irak zijn gevlucht. Bij zo’n aanvraag wordt altijd individueel gekeken wat de persoonlijke omstandigheden zijn, of er familie in Irak is, wat de duur van het verblijf in de Koerdisch Autonome Regio was, wat de verblijfsomstandigheden waren en tot slot wordt gekeken of iemand problemen heeft ondervonden in de Koerdische Autonome Regio en sprake kan zijn van een reëel risico bij terugkeer waartegen de Koerdische autoriteiten geen bescherming kunnen of willen bieden.
Voor iedere aanvraag wordt een individuele afweging gemaakt of iemand recht heeft op bescherming van Nederland en of er sprake is van een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling bij terugkeer.
Het kan voorkomen dat na een langdurig verblijf in een ontheemdenkamp waar iemand een »naar lokale maatstaven normaal leven» leidde wordt aangenomen dat het ontheemdenkamp de normale woon- of verblijfplaats was.
Van belang bij de vraag of een gebied waar een jezidi heeft verbleven aangemerkt wordt als de normale woon- of verblijfplaats is of de jezidi daar naar lokale maatstaven gemeten op een normaal niveau heeft kunnen functioneren. Gelet op recente informatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken zie ik dat dit niet geldt voor jezidi’s die uit andere delen van Irak naar de Koerdisch Autonome Regio zijn gevlucht. De ontheemde jezidi’s hebben het bovengemiddeld zwaar in de Koerdisch Autonome Regio.
Dat betekent dat voor jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar voor hun komst naar Nederland verbleven hebben, ik bij de beoordeling van hun asielaanvraag de Koerdisch Autonome Regio niet (langer) aanmerk als hun normale woon- of verblijfplaats. Dat heeft tevens tot gevolg dat voor hen het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing is.
Het enkel behoren tot een kwetsbare minderheidsgroep is in zichzelf onvoldoende om als jezidi een verblijfsvergunning te krijgen. Er moet sprake zijn van geloofwaardige individualiseerbare verklaringen, waaruit beperkte indicaties naar voren komen die duiden op een risico op ernstige schade als persoon.
De vreemdeling zal de individuele elementen die moeten worden gewogen zelf moeten aandragen en aannemelijk maken, maar de bewijslast die dan op een jezidi als kwetsbare minderheid ligt, is relatief licht.
Wat betreft de Koerdische opvangcapaciteit merk ik op dat het ambtsbericht Irak van april 2018 meldt dat de aanwezigheid van grote aantallen ontheemden en vluchtelingen een zwaar beslag op de bestaande voorzieningen legde. Dit wordt bevestigd door het meer recente bericht van UNHCR. Hoewel de situatie in sommige vluchtelingenkampen in de Koerdisch autonome regio niet optimaal is, kan niet in zijn algemeenheid gesteld worden dat de opvang aldaar niet voldoet.
Ik heb het Ministerie van Buitenlandse Zaken gevraagd bij het komende algemeen ambtsbericht over Irak, dat ik begin volgend jaar verwacht, extra aandacht te besteden aan de jezidi’s, zodat het beleid in overeenstemming blijft met hun positie in Irak. Eventuele belangrijke ontwikkelingen in de tussentijd worden uiteraard ook gevolgd.
Bent u bekend met het feit dat de Koerden die al zorg dragen voor bijna 1 miljoen vluchtelingen en hun capaciteit daarmee vrijwel is uitgeput? Zo ja, hoe kunt u dan stellen dat vluchtelingen in de tentenkampen op onderdak en voldoende voedsel kunnen rekenen? Zo nee, verandert dit iets aan uw opvatting dat de zorg in de tentenkampen toereikend is, zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat Koerden yezidi’s soms tegenhouden en uitzetten naar andere gebieden? Zo ja, wat betekent dat voor het terugsturen van de yezidi’s? Zo nee, verandert dit iets aan uw opvatting dat de yezidi’s terug kunnen naar vluchtelingenkampen in Noord-Irak? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel yezidi’s op de nominatie staan om terug gestuurd te worden?
De etniciteit en religie van (afgewezen) asielzoekers wordt niet bijgehouden. Ik heb bij uitzondering de Dienst Terugkeer en Vertrek gevraagd om handmatig de dossiers van Irakese staatburgers die in vreemdelingenbewaring zitten door te nemen. In de betreffende dossiers zijn geen indicaties gevonden dat zij tot de jezidi’s behoren.
Geldt het beleid van de overheid nog steeds dat de yezidi’s een kwetsbare groep zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u toelichten waarom yezidi’s dan alsnog teruggestuurd worden?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er een onderscheid is tussen niet tegen de regels in gaan en het uitzetten van mensen naar een – in de ogen van de Hoge Commissaris voor de vluchtelingen – onveilig gebied?
Uit de beschikbare informatie volgt niet dat de Koerdisch Autonome Regio niet geschikt zou zijn als opvang voor ontheemden. UNHCR noemt de Koerdisch Autonome Regio ook niet onveilig – zie de recente rapporten van UNHCR van mei 2019.
Bij de individuele asielaanvraag wordt uitdrukkelijk gekeken wat het persoonlijk relaas van iemand is. Als een jezidi destijds uit Centraal-Irak naar de Koerdisch Autonome Regio is gevlucht en daar de afgelopen jaren zonder noemenswaardige problemen heeft gewoond en nu pas door is gereisd naar Nederland en hier asiel aanvraagt, dan wordt dit meegenomen bij de beoordeling van het beschermingsverzoek. Als laatste woon/verblijfplaats wordt dan net als bij andere zaken, aangenomen dat dit de Koerdisch Autonome Regio is en wordt individueel bezien of het redelijk is dat iemand daar naartoe terug kan keren.
Zoals ik hiervoor heb aangewezen, zal ik bij de beoordeling van de asielaanvraag van jezidi’s die afkomstig zijn uit andere delen van Irak en die zijn gevlucht naar de Koerdisch Autonome Regio en daar nu verblijven ervan uitgaan dat zij afkomstig zijn uit Centraal-Irak. Voor hen is het beleid van kwetsbare minderheden van toepassing.