Het mogelijk verdwijnen van de Bredabus |
|
Inge van Dijk (CDA), Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Van Zeeland tot Breda: politici willen Bredabus koste wat kost behouden»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Deelt u de zorgen van de inwoners van Hulst en omstreken en de lokale politici over het mogelijk verdwijnen van buslijn 19, de zogeheten Bredabus, tussen Hulst en Breda?
Vanzelfsprekend deel ik de mening dat goed OV van grote maatschappelijke waarde is. Ik zie er dan ook op toe dat vervoerders en OV-autoriteiten zich inspannen om reizigers zo goed mogelijk te helpen. Voor een optimaal aanbod zijn de primair verantwoordelijke OV-autoriteiten continue bezig met het bijstellen van dienstregelingen.
De verantwoordelijke OV-autoriteit, de provincie Zeeland, heeft me laten weten ook het belang van de verbinding Hulst-Breda te zien en wil deze daarom ook graag behouden. Mede door sterk toenemende exploitatiekosten van deze lijn, ziet de provincie wel de noodzaak om te kijken naar mogelijke alternatieven voor deze verbinding.
Deelt u de mening dat de Bredabus van grote maatschappelijke waarde is voor Zeeuws-Vlaanderen en dat deze verbinding cruciaal is voor veel jongeren uit Zeeuws-Vlaanderen die studeren, werken en/of sporten in Brabant?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het voorstel van de provincie Zeeland om de bus niet verder dan Antwerpen te laten rijden, waarvandaan studenten de trein naar Nederland kunnen nemen, maar geen gebruik kunnen maken van hun studentenreisproduct?
De provincie Zeeland heeft me laten weten dat vanwege filevorming en een parallel lopende trein de dienstregeling anders wordt ingericht, waardoor de reiziger op Antwerpen overstapt op de trein en een snellere verbinding met Breda heeft. De Provincie Zeeland is in gesprek met NS over de mogelijkheid om studenten (met studentenreisproduct) gratis via Antwerpen te laten reizen.
Daarnaast heeft de provincie in de regionale mobiliteitsstrategie het volgende vastgesteld: «Voor de verbinding vanuit Hulst wordt uitgegaan dat reizigers in Antwerpen een goede aansluiting op de trein naar Breda krijgen. Daarbij wordt zorg gedragen dat studenten niet te maken krijgen met oplopende reiskosten».2 Het stemt mij daarom positief dat de provincie Zeeland op zoek is naar mogelijkheden om ervoor te zorgen dat studenten geen hogere reiskosten krijgen door deze aanpassing in de dienstregeling.
Deelt u de mening dat het onredelijk is om Nederlandse studenten te laten opdraaien voor hun reiskosten, terwijl eigenlijk voor hen een studentenreisproduct beschikbaar moet zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om, conform de unaniem aangenomen motie-Geurts2, het maatschappelijk belang van de Bredabus te benadrukken bij het provinciebestuur van zowel Zeeland als Brabant, zodat deze buslijn voor de toekomst behouden kan blijven?
De provincie Zeeland heeft laten weten het maatschappelijke belang van de verbinding Hulst-Breda te delen. De provincie Noord-Brabant is geen concessieverlener voor de Bredabus.
Welke mogelijkheden ziet u om de verschraling van het openbaar vervoer in Zeeland in samenwerking met de provincie Zeeland en de Zeeuwse gemeenten tegen te gaan, om de bereikbaarheid en daarmee de leefbaarheid van Zeeuwse dorpen en steden te waarborgen?
Decentrale overheden en vervoerders moeten en mogen hun eigen afwegingen maken voor een goede dienstregeling en op weg naar een toekomstvast OV-systeem. De afwegingen die daarbij worden gemaakt behoren tot de verantwoordelijkheid van de concessieverlener (in dit geval de provincie Zeeland) in afstemming met de vervoerder. Aanpassingen in het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer.
De provincie Zeeland heeft laten weten geen verschraling van het OV te zien, maar juist een verbetering van de reismogelijkheden. Op meer plaatsten en meer tijden zal er mobiliteit beschikbaar zijn. Dit aanbod zal echter niet alleen bestaan uit grote bussen, maar een combinatie van snel openbaar vervoer en fijnmazige mobiliteit.
Het bericht dat de kleinschalige huisartsenzorg op het platteland in gevaar is en daarmee de leefbaarheid van kleine gemeenschappen. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het in het artikel genoemde manifest? Zo ja wat vindt u van dit manifest?1
Ja, ik ken dit manifest. Hieronder ga ik in op de verschillende onderdelen daarvan.
Deelt u de stellingname dat de apotheekhoudende huisarts onder druk staat, omdat veel huisartsen de komende jaren met pensioen gaan en het moeilijk is opvolgers te vinden in de dunbevolkte delen van Nederland die een praktijk willen overnemen? Zo ja, waarom wel? Zo nee, waarom niet?
Het vinden van een opvolger voor praktijken wordt landelijk ervaren als knelpunt, zowel voor apotheekhoudende huisartsen als voor praktijkhoudende huisartsen.
In veel regio’s zijn zorgverzekeraars en huisartsen in gesprek om de continuïteit van zorg ook in de toekomst te kunnen borgen. Ook binnen de arbeidsmarktaanpak die ik samen met de LHV uitvoer, is dit een belangrijk onderwerp.
In hoeverre is opvolging als apotheekhoudende huisarts in dunbevolkte delen van Nederland een groter probleem dan in het stedelijk gebied? Wat doen zorgverzekeraars om opvolging van plattelandspraktijken en de apotheekhoudende huisartsen te bevorderen?
De opvolgproblemen spelen breder dan alleen bij huisartspraktijken in dunbevolkte gebieden en bij apotheekhoudende huisartsen. De problemen zijn op verschillende plekken in het land merkbaar en hebben verschillende oorzaken.
De meeste preferente zorgverzekeraars werken met specifieke programma’s om in de betreffende regio’s tekorten te voorkomen en opvolging goed en tijdig te regelen, vaak samen met de beroepsgroep en andere betrokken zoals gemeenten.
De aanpak is zeer afhankelijk van de situatie en vraagt om maatwerk. In sommige gevallen worden huisartsen(praktijken) vanaf een bepaalde leeftijd actief benaderd met de vraag of er al wordt nagedacht over opvolging. Waar nodig wordt in dit proces ondersteuning gegeven vanuit stichtingen of programma’s die zijn opgezet (en ondersteund worden door zorgverzekeraars) om opvolging te vinden en huisartsenzorg toekomstbestendig te maken. Zo heeft zorgverzekeraar CZ twee programma's lopen in Zeeland (Toekomstbestendige huisartsenzorg Zeeland en de commissie Opvolging en Vestiging). Via deze programma’s werkt CZ samen met betrokken regio-aanbieders/- organisaties hard om tekorten te voorkomen.
Een ander voorbeeld is verzekeraar Menzis, die huisartsen in plattelandspraktijken vanaf 60 jaar actief benadert via de Regionale Ondersteuningsstructuur (ROS) met de vraag of en zo ja wanneer zij van plan zijn te stoppen.
Levert dit problemen op, dan volgt actieve bemiddeling door bijvoorbeeld Zorgadvies Groningen tussen waarnemers en stoppende huisartspraktijk.
Indien opvolging in het geheel niet mogelijk is wordt bijvoorbeeld in Groningen de Stichting Praktijkopvolging ingezet. De Stichting neemt dan de vacante praktijk over tot er een opvolger gevonden is. Menzis ondersteunt bij moeilijk opvolgbare verouderde praktijken financieel een opvolger om de praktijk naar de huidige standaard te brengen.
In hoeverre is opvolging van een plattelandspraktijk of de apotheekhoudende huisarts in de dunbevolkte delen van Nederland een probleem door de veelheid aan administratieve lasten (de papieren rompslomp)?
De problematiek van de opvolging kent een veelheid aan oorzaken. Bij de overdracht van een praktijk komt natuurlijk altijd (financiële) administratie kijken. De administratieve lasten die specifiek verbonden zijn met de overdracht zie ik echter niet als een belemmerende factor voor opvolging als zodanig.
Klopt het dat zorgverzekeraars de mogelijkheden onderzoeken om de distributie van medicijnen onder te brengen bij landelijke apotheekketens en grote logistieke bedrijven om kosten te besparen? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Nee, dat klopt niet. De verzekeraars geven mij aan dat zij hier geen onderzoek naar doen, en dit ook niet voornemens zijn. Verzekeraars die landelijke apotheekketens contracteren, geven aan dat deze ketens náást de plaatselijke zorgaanbieders worden gecontracteerd, en nadrukkelijk niet met het doel om het apotheekgedeelte van de apotheekhoudend huisarts te laten verdwijnen. Andersom kunnen landelijke (internet)apotheken wel de zorgplicht van verzekeraars ten aanzien van de farmaceutische zorg op het platteland borgen als daar door het wegvallen van een apotheekhoudend huisarts niet meer in wordt voorzien. Wat verzekeraars zien is dat veel huisartsenpraktijken inmiddels een openbare apotheek of groothandel als partner hebben, die ze helpt met de zogeheten «central filling», waarbij vooral herhaalmedicatie elders worden klaargemaakt en gedistribueerd.
Deelt u de zienswijze van de initiatiefnemers van het manifest dat voor veel inwoners van het platteland een apotheekhoudende huisarts de dichtstbijzijnde zorgprofessional is?
Ik deel deze zienswijze van de initiatiefnemers.
Deelt u de zienswijze dat voor ouderen en mensen met een handicap het heel belangrijk is om eerstelijnszorg, zoals een apotheek en huisarts, in de nabije omgeving te hebben?
Ik deel ook deze zienswijze.
Is het probleem bekend dat veel apotheekhoudende praktijken te klein zijn om alleen met het inkomen uit de huisartsfunctie te kunnen voortbestaan? Is bekend bij hoeveel apotheekhoudende praktijken in Nederland dit probleem nu speelt?
Er hebben mij geen concrete signalen bereikt dat de bekostiging niet toereikend is. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) stelt voor de huisartsenzorg (maximum)tarieven vast voor segment 1 van de bekostiging. De NZa doet dit op basis van een kostenonderzoek dat eens in de 5–10 jaar plaatsvindt, waarbij de kosten worden gemeten bij een representatieve steekproef van huisartsenpraktijken en de tarieven worden herijkt. De NZa indexeert deze tarieven jaarlijks. Deze werkwijze zorgt ervoor dat de (maximum)tarieven voor huisartsenpraktijken gemiddeld kostendekkend zijn, ook als zij geen apotheekfunctie hebben of deze sluiten of afstoten.
Zou u verder onderzoek willen doen naar hoe de eerstelijnszorg, waaronder de apotheekhoudende huisartsen, juist behouden kan blijven voor kleine kernen?
Ik ben altijd bereid hierover in gesprek te gaan. Toegankelijkheid en laagdrempelige bereikbaarheid van eerstelijnszorg gaat ons allen aan, ook in de minder bevolkte gebieden. Ik zal mij daar altijd voor inspannen.
Zou u naar aanleiding van dit manifest in gesprek willen gaan met zorgverzekeraars over het probleem van leefbaarheid van kleine kernen in relatie tot het behoud van de eerstelijnszorg, specifiek de apotheekhoudende huisartsen? Waarom wilt u dit wel, of waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Kan de Kamer over de uitkomsten van het gesprek (zie vraag2 geïnformeerd worden?
Ja.
Het bericht ‘Straks kan Zeeland alleen nog een bordje naast de met PFAS-water gevulde Hedwigepolder zetten: ‘Geen vis eten!’’ |
|
Harry van der Molen (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Straks kan Zeeland alleen nog een bordje naast de met PFAS-water gevulde Hedwigepolder zetten: «Geen vis eten!»»?1
Ja.
Klopt het dat Vlaanderen, dat de Prosperpolder en de Hedwigepolder omvormt tot een getijdennatuurgebied, van plan is nog voor de volgende winter de dijken door te steken?
Ja.
Wat is er volgens Vlaanderen de oorzaak van dat er een jaar tijd is gewonnen in de procedure, zodat de werkzaamheden nu «ineens» kunnen starten?
Volgens de planning komt het water enkele maanden eerder in het gebied, namelijk niet begin 2023, maar eind 2022. De redenen hiervoor zijn dat de grond uit de dijk niet behoeft te worden afgevoerd vanwege toepassing in de Panoramaheuvel en dat het aantal werkbare dagen hoog is geweest vanwege gunstige weersomstandigheden.
Acht u het voor de beoogde natuurontwikkeling van belang om de resultaten van het onderzoek van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) naar PFAS in de Westerschelde af te wachten alvorens over te gaan tot het binnenlaten van water uit de Westerschelde in de Hedwigepolder?
In de Kamerbrief over gevolgen PFAS voor ontpoldering Hedwigepolder van 5 oktober 20212 en in de in de beantwoording van Kamervragen over gevolgen van PFAS-concentraties Westerschelde voor Hedwigepolder van 16 november 20213 hebben de Minister en Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven dat de resultaten van de metingen in zwevend stof de beste indicatie zijn voor de op termijn te verwachten kwaliteit van de waterbodem. Deze zwevend stofdeeltjes zullen immers bezinken. De PFAS-concentraties in zwevend stof zijn hoger dan de concentraties die zich op dit moment op de bodem van de Hedwigepolder bevinden, maar zijn niet dusdanig hoog dat deze in strijd zijn met de zorgplichtbepaling uit de Waterwet.
Het genoemde onderzoek van RIVM richt zich op PFAS-concentraties in vis, schaal- en schelpdieren en zeegroenten, die zich op dit moment al in de Westerschelde bevinden. Dit onderzoek zal niet leiden tot nieuwe inzichten over de verwachte water- en bodemkwaliteit van de ontpolderde Hedwigepolder.
Tegelijkertijd wordt druk op Vlaanderen uitgeoefend om de emissie van PFAS terug te dringen en de vergunningvoorwaarden voor vervuilende bedrijven aan te scherpen. Er is dan ook geen aanleiding tot het opschorten van het Hedwigeproject en de resultaten van het onderzoek van het RIVM af te wachten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat in de Hedwigepolder vervuild slib neerslaat als gevolg van de vervuiling van de Westerschelde? Wat is uw verwachting op dit punt?
Het sedimentatieproces, waardoor de bodem in het nieuwe natuurgebied gevormd wordt, is een decennialang proces waarbij de laagjes steeds gevormd worden door het zwevend stof dat op dat moment in het water aanwezig is. Nieuwe natuurgebieden zullen (minimaal) dezelfde natuurkwaliteit en ontwikkelingsmogelijkheden hebben als bestaande natuur in de Westerschelde die is ontstaan door opslibbing. Het huidige slib dat zich afzet in de nieuwe natuurgebieden heeft een betere kwaliteit dan het slib dat in het verleden is afgezet. Er zijn PFAS-maatregelen aangekondigd om de waterkwaliteit te verbeteren. De dalende trend zal zich dus, zoals het er nu uitziet, doorzetten en hiervan zal ook de (dan ontpolderde) Hedwigepolder profiteren.
Deelt u de mening dat de Hedwigepolder niet onder water gezet dient te worden, zolang het onderzoek naar de vervuiling met PFAS niet is afgerond?
Zoals bij vraag 4 is aangegeven zal het huidige RIVM-onderzoek niet leiden tot andere inzichten over de verwachte water- en bodemkwaliteit van de ontpolderde Hedwigepolder. Rijkswaterstaat blijft de PFAS-gehalten in water en zwevend stof monitoren. Door alle ingezette acties, met name het beperken van de emissies in Vlaanderen, is de verwachting dat deze concentraties zullen dalen.
Klopt het dat de laatste eigenaar van de Hedwigepolder een procedure heeft aangespannen bij de Raad van State om de onteigening opnieuw aan te vechten? Zo ja, wat zijn daarvan de consequenties voor de voortgang van de ontpoldering?
De voormalige eigenaar van de Hedwigepolder heeft een herzieningsverzoek ingediend met betrekking tot het Rijksinpassingsplan en de uitvoeringsbesluiten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het indienen van dit verzoek heeft nu geen consequenties voor de voortgang. Dat zou alleen anders kunnen zijn indien de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak op dit verzoek dit zou bepalen, hetgeen ik niet verwacht.
Bent u bereid in gesprek te gaan met uw Belgische ambtgenoot over de Hedwigepolder in verband met de PFAS-lozingen op de Westerschelde? Zo ja, wat zal de insteek van dat gesprek zijn? Zo nee, waarom niet?
Ja. Er vindt op 25 maart een kennismakingsgesprek plaats tussen de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en zijn Vlaamse collega Demir. In dit gesprek zal de Minister, net als zijn voorganger, blijven aandringen op het verminderen van emissies van PFAS naar de Westerschelde.
Bent u bereid een regisseur of opdrachthouder aan te stellen naar het voorbeeld van Vlaanderen, waar een «opdrachthouder voor de PFAS-problematiek» is aangesteld in de persoon van Karl Vrancken, zoals gedeputeerde staten van Zeeland vragen in hun brief aan u?2
In reactie op de brief van GedeputeerdeStaten van Zeeland heeft de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven bij zowel de rijksoverheid als de provincie Zeeland op hoogambtelijk niveau een coördinator te willen aanwijzen, die overzicht en samenhang moet brengen in alle acties die al zijn uitgezet. Over de uitwerking hiervan gaat de Minister met GS van Zeeland in gesprek. Overigens heeft zijn voorganger naar aanleiding van een brief van GS van Zeeland in augustus al coördinatie vanuit het Rijk aangeboden en wordt sindsdien tussen de verschillende partijen intensief samengewerkt.
Het bericht 'Huisartsentekort is doorn in ’t oog voor Gemertse politiek maar die kan het zelf niet oplossen; honderd mensen nu zonder arts' |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kuipers |
|
Kent u het artikel «Huisartsentekort is doorn in ’t oog voor Gemertse politiek maar die kan het zelf niet oplossen; honderd mensen nu zonder arts»? Wat vindt u hiervan? Kent u het Actieplan Huisartsen van het CDA uit december 2020?1 2
Ja, ik ken het artikel en het actieplan. Ik vind het belangrijk dat huisartsenzorg voor elke Nederlander beschikbaar is. De toegankelijkheid van de huisartsenzorg – en de eerstelijnszorg in den brede – staat onder druk. Dit vraagt om actie op meerdere vlakken: zowel aan de kant van de capaciteit als aan de kant van een slimme organisatie van zorg.
Kunt u een geactualiseerde versie van de infographics maken die in dit huisartsenplan aan de orde komen, nader gespecifieerd voor deze regio (reistijd naar dichtstbijzijnde huisartsenpost, percentage huisartsen ouder dan zestig jaar, afstand tot dichtstbijzijnde huisartsenpraktijk, huisartsendichtheid)?
Op de websites https://vzinfo.nl/eerstelijnszorg/aanbod/huisartsenzorg en https://vzinfo.nl/eerstelijnszorg/regionaal/huisartsenzorg kunt u de meest recente versies van deze infographics vinden. Deze geven reeds een beeld per regio.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat eerstelijnszorg dichtbij (wijk, kleine stad of dorpskern) georganiseerd blijft?
Ja. Basiszorg, waar de huisartsenzorg onderdeel van is, moet voor iedere Nederlander goed toegankelijk zijn. Voor de huisartsenzorg bestaan bereikbaarheidsnormen die gericht zijn op huisartsenzorg bij spoed. In de uitvoeringsregeling van de Wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (Wkkgz) is opgenomen:
In de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw 3 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) is de norm opgenomen dat op huisartsen bij spoed de inspanningsverplichting rust om binnen 15 minuten bij de patiënt te zijn.
Kunt u een overzicht geven van de huidige stand van het aantal opleidingsplaatsen per regio met betrekking tot huisartsen, praktijkondersteuners en verpleegkundig specialisten?
Deze informatie heb ik niet voorhanden. Voor de huisartsenopleiding zijn voor 2022 landelijk in totaal 850 opleidingsplaatsen beschikbaar. Het is aan de Huisartsopleiding Nederland (HON) om de opleidingsplaatsen te verdelen over Nederland. Via de subsidieregeling opleiding tot advanced nurse practitioner en opleiding tot physician assistant zijn voor deze twee opleidingen in totaal 700 plaatsen beschikbaar. De subsidieregeling kent geen regionale component voor de verdeling van de plaatsen. VWS is in gesprek met de verschillende partijen over hoe de regionale spreiding van opleidingsplekken verder versterkt kan worden.
Hoe ziet u in dit verband de opnamestop door huisartsen in de gemeente Gemert, dat ertoe heeft geleid dat in Gemert 500 mensen op de wachtlijst staan en daar inmiddels 100 patiënten zijn zonder huisarts?
Hoewel ik het getal van 500 mensen op de wachtlijst niet heb kunnen verifiëren, staat buiten kijf dat iedere Nederlander een beroep moet kunnen doen op huisartsenzorg. Met de toenemende druk op de huisartsenzorg kan het in regio’s voorkomen dat mensen niet (direct) bij een huisartsenpraktijk terecht kunnen. Als dat het geval is, kunnen zij zich wenden tot hun zorgverzekeraar die via zorgbemiddeling naar een oplossing kan zoeken. Zorgverzekeraar CZ heeft mij gemeld dat zij in deze specifieke casus voor de gevallen waarin zorgbemiddeling (nog) geen uitkomst biedt een tijdelijke noodoplossing beschikbaar stellen, in de vorm van digitale zorg met een fysieke achterwacht. Huisartsen, zorgverzekeraar CZ en de gemeente zijn in gesprek over een oplossing voor de groep mensen die zich nu niet bij een praktijk kan inschrijven. Hierin heeft elke partij een eigen rol en verantwoordelijkheid. Er wordt verkend of een nieuwe (extra) praktijk openen mogelijk is.
In bredere zin is de casus in Gemert een voorbeeld van de toenemende druk op de huisartsenzorg. Dat zal in de komende jaren niet minder worden en het openen van extra praktijken en opleiden van extra huisartsen is slechts beperkt mogelijk vanwege de krapte op de arbeidsmarkt. Er lopen al verschillende activiteiten om de druk op de huisartsenzorg te verminderen en ik wil daar nog sterker op inzetten.
In het coalitieakkoord is geld beschikbaar gesteld voor het opleiden van extra huisartsen. Om aan de zorgvraag te kunnen blijven voldoen is naast extra capaciteit ook een sterk georganiseerde basiszorg noodzakelijk. Ook hiervoor zijn middelen opgenomen in het coalitieakkoord en ik ga hier snel mee aan de slag. Ik vind het van groot belang dat de basiszorg in de regio zo wordt vormgegeven dat de spaarzame menskracht optimaal wordt benut. Dat betekent dat goede samenwerking tussen onder meer de huisarts, de wijkverpleging en paramedici de standaard moet worden. Een sterk georganiseerde basiszorg helpt ook om innovaties – zoals digitale zorg – te implementeren en op te schalen. Tot slot helpt een hogere organisatiegraad om in de regio goede afspraken te maken tussen de basiszorg, de zorgverzekeraar, gemeenten en andere zorgaanbieders om zo de zorg toekomstbestendig in te richten.
Hoe ziet u de zorgplicht van de zorgverzekeraar in het algemeen, maar ook specifiek voor deze situatie?
In artikel 11 van de zorgverzekeringswet is de zorgplicht geregeld. In lid 1 is het volgende opgenomen:
Een zorgverzekeraar moet dus in geval van een naturaverzekering zorgen dat een verzekerde de zorg krijgt waar hij of zij recht op heeft. Dat geldt dus ook voor huisartsenzorg.
In de Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars Zvw van de NZa is een verdere uitwerking opgenomen. Hierin staat dat een zorgverzekeraar zorg moet (laten) leveren aan zijn verzekerden. En dat als een zorgverzekeraar ondanks maximale inspanning zijn zorgplicht niet kan nakomen en hij zich beroept op overmacht, hij de aanwezigheid van overmacht moet aantonen. Ook moet een zorgverzekeraar proactief de beschikbaarheid van voldoende zorg voor zijn verzekerden organiseren. In dit toezichtkader zijn ook specifieke eisen voor huisartsen opgenomen, die hebben betrekking op de bereikbaarheid voor spoedgevallen.
De NZa heeft daarnaast nog nadere handvatten over de invulling van de zorgplicht gepubliceerd (Kamerstuk 29 689, nr. 1088). Hierin is onder andere opgenomen dat een zorgverzekeraar mogelijke knelpunten oplost of voorkomt in de aansluiting tussen de zorgbehoefte en het zorgaanbod op de (middel)lange termijn.
Ook in deze specifieke casus is de zorgverzekeraar dus gehouden aan wat ik hierboven beschrijf.
Welke rol ziet u voor de gemeente Gemert in deze situatie?
Daar waar huisvestingsproblematiek een rol speelt bij huisartsen(praktijken) is het belangrijk dat de gemeente een gesprekspartner is van de huisartsen en zorgverzekeraars om te bezien of knelpunten kunnen worden opgelost.
Bent u het eens dat zorgverzekeraars moeten borgen dat er voldoende zorg wordt ingekocht, dat dit breed moet worden gezien en het dus ook gaat om praktijkondersteuners en verpleegkundig specialisten om de capaciteit van de praktijk te verhogen? Zo ja, waarom wel? Zo nee waarom niet?
Ja, een zorgverzekeraar moet voldoende zorg inkopen. Het gaat dan om zorg die onder het verzekerde pakket valt, daarvoor geldt de zorgplicht. Zorgverzekeraars moeten dus huisartsenzorg inkopen. De aanspraak huisartsenzorg hoeft echter niet altijd door een huisarts zelf geleverd te worden, de aanspraak is immers functioneel omschreven. De bekostiging biedt ook alle ruimte om dit in te vullen met verschillende professionals, zoals praktijkondersteuners of verpleegkundig specialisten. Het is aan de verzekeraar en aanbieders van huisartsenzorg samen om dit in de inkoop goed te organiseren, zodat er voldoende zorgaanbod beschikbaar is.
Het artikel 'Huisarts mist ruimte voor uitbreiding' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Kuipers , Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u de resultaten van het onderzoek naar huisvesting van de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV)?1
Ja
Wat vindt u van de resultaten van dit onderzoek?
Ik vind het belangrijk dat de huisartsenzorg toegankelijk is. Het is een duidelijk signaal vanuit de beroepsgroep dat huisartsen problemen ervaren met het vinden van praktijkruimte dan wel de uitbreiding van de praktijkruimte. Het is belangrijk dat het gesprek tussen huisartsen, gemeenten en zorgverzekeraars hierover gevoerd wordt.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat eerstelijnszorg bereikbaar blijft in wijk/stad/dorpskern?
Ja. Basiszorg, waar de huisartsenzorg onderdeel van is, moet voor iedere Nederlander goed toegankelijk zijn.
Wat vindt u ervan dat 77 procent van de huisartsen aangeeft door ruimtegebrek nadelen te ondervinden, waardoor ze patiëntengroei niet kunnen opvangen, geen artsen kunnen opleiden en/of geen extra personeel kunnen aannemen?
Het is een lastige situatie en ik begrijp dat dit knelpunten met zich meebrengt, zeker gezien de toenemende druk op de huisartsenzorg. Dit moet dus onderwerp van gesprek zijn tussen huisartsen, gemeenten en zorgverzekeraars. Zij moeten hierover gezamenlijk tot goede afspraken komen.
Daarnaast kunnen innovatieve manieren van consultvorming, zoals digitale consulten, in sommige gevallen bijdragen, waardoor minder patiënten fysiek naar de praktijk hoeven te komen. Binnen het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg werk ik daarom samen met het veld aan een versnellingstraject op het gebied van digitalisering.
Wat vindt u ervan dat uit het onderzoek blijkt dat ruim de helft van de praktijkhouders wil verhuizen c.q. verbouwen, maar aangeeft dat er geen beschikbare panden c.q. adequate ruimtes zijn, dat de huisvestingskosten te hoog zijn of dat de gemeente niet meewerkt? Vindt u ook dat adequate huisvesting niet alleen een verantwoordelijkheid is van huisartsen en zorgverzekeraars, maar ook van gemeenten?
Adequate huisvesting van huisartsen is naar mijn mening niet alleen een verantwoordelijkheid voor huisartsen en zorgverzekeraars maar ook van gemeenten. In dat kader kan een gemeente vanuit de verantwoordelijkheid voor een goede ruimtelijke ordening in het bestemmingsplan of door de verlening van een omgevingsvergunning de huisvesting van gezondheidszorg c.q. huisartsen op de juiste locaties planologisch mogelijk maken.
Hoe ziet u de taak van gemeenten in dit kader?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid een inventarisatie te laten doen, zodat per COROP-gebied de problematiek duidelijker wordt?
De situatie op de vastgoedmarkt kan enorm fluctueren per gebiedsniveau en daardoor kunnen resultaten van dat moment enige tijd later al niet meer representatief zijn. De enquête van de LHV schetst een goed beeld van de huidige situatie en knelpunten. Ik zal daarom geen aanvullende inventarisatie uitvoeren.
Bent u het eens dat er geen enorme verschillen in huisvestingskosten mogen zijn, aangezien huisartsenzorg publieke zorg is?
Nee. De kosten voor de huisvesting van huisartsenzorg kunnen per praktijk verschillen, afhankelijk van de (koop)waarde van de vestiging of de huurafspraken die zijn gemaakt met een verhuurder. Per situatie of locatie kunnen deze kosten logischerwijs verschillen. Huisvestingskosten maken deel uit van het praktijkkostenonderzoek door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waar vervolgens de tariefbepaling op gebaseerd is. Deze tarieven worden jaarlijks geïndexeerd.
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 is adequate huisvesting van huisartsen een vraagstuk waarover zorgverzekeraars, huisartsen en gemeenten met elkaar het gesprek moeten aangaan, zodat de huisartsenzorg voor elke Nederlander toegankelijk blijft.
Vindt u ook dat er bij bestemmingsplannen en inrichting/aanleg/wijzigingen van wijken/dorpen aandacht moet zijn voor bereikbaarheid van de (eerstelijns)zorg?
Ja, ik vind dat gemeenten bij de inrichting of aanleg van wijken of dorpen rekening moeten houden met voldoende ruimte voor maatschappelijke voorzieningen waaronder de aanwezigheid van (eerstelijns)zorg. Dat kan via het bestemmingsplan waarin de gemeente bijvoorbeeld via de bestemming «maatschappelijk» of «gemengd» kan regelen dat een gebouw, afhankelijk van de omschrijving, alleen of in combinatie met andere functies voor maatschappelijke of medische voorzieningen als gezondheidszorg kan worden gebruikt. Daarnaast kan de gemeente ook via een omgevingsvergunning in afwijking van het bestemmingsplan de vestiging van een huisarts mogelijk maken. Het is van belang dat huisartsen hierover het gesprek voeren met zorgverzekeraars en gemeenten.
Welke acties gaat u ondernemen om onder de aandacht te brengen dat met de invoering van de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) zorgaanbieders per 1 januari 2022 verplicht overleg moeten hebben met het regionale/lokale bestuur bij voorgenomen wijzigingen in de acute zorg?
Met ingang van 1 januari 2022 is de Aanpassingswet Wet toetreding zorgaanbieders in werking getreden. Via deze aanpassingswet is een bepaling opgenomen in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz) omtrent de beschikbaarheid en bereikbaarheid van acute zorg. Deze bepaling is nader uitgewerkt in het Uitvoeringsbesluit en de Uitvoeringsregeling Wkkgz.2 Nadat mijn voorgangers al voorafgaand aan het in werking treden van deze regelgeving hebben gewezen op het belang van alvast handelen in de lijn van de toekomstige regelgeving, heb ik de koepels van zorgaanbieders gewezen op de vindplaats van deze regelgeving. Tevens heb ik een stroomschema laten maken met daarin een overzicht van wat een zorgaanbieder moet doen bij plannen om het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie tijdelijk of blijvend, geheel of gedeeltelijk te sluiten.3 Ik heb de koepels veldpartijen eveneens gewezen op dit stroomschema en de suggestie gedaan deze informatie te delen met leden of andere belangstellenden.
Vindt u ook dat deze huisvestingsproblemen een extra druk creëren op de al bestaande capaciteitsproblemen met betrekking tot huisartsen, zoals vermeld in het Actieplan Huisartsen van het CDA?2
Ik snap dat dit tot extra druk kan leiden. Zie ook het antwoord op vragen 2 en 4. Binnen het hoofdlijnenakkoord huisartsenzorg werk ik met partijen uit de huisartsenzorg aan de toekomstbestendigheid van de huisartsenzorg. Daarnaast zijn in het coalitieakkoord verschillende afspraken opgenomen om de huisartsenzorg te versterken. Zo zijn er middelen gereserveerd voor het opleiden van extra huisartsen en voor het versterken van de organisatiegraad van de basiszorg.
Een omstreden middel tegen corona |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel de De Gelderlander over een omstreden middel tegen corona, zoals vermeld in de voetnoot?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Kunt u aangegeven welke maatregelen u neemt tegen websites die «informatie» verschaffen die haaks staat op richtlijnen van artsen?
In het geval de «informatie» volgens de definities in de Geneesmiddelenwet kwalificeert als reclame, kan dit tot direct beboetbare overtredingen leiden. Zo is het bijvoorbeeld niemand toegestaan om publieksreclame te maken voor receptplichtige geneesmiddelen (zogenaamde UR-geneesmiddelen) en reclame te maken voor geneesmiddelen waarvoor geen handelsvergunning is afgegeven. De IGJ heeft hiervoor al diverse boetes opgelegd. Wanneer sprake is van een zorgverlener die handelt in strijd met de richtlijnen, kan de IGJ een boete opleggen of een tuchtklacht indienen. In de beantwoording op de vervolgvragen wordt hierop nader ingegaan.
Kunt u verduidelijken wat de mogelijkheden van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zijn om te straffen?
De IGJ heeft over meerdere artsen en enkele apothekers meldingen gekregen dat zij ivermectine voorschrijven en verstrekken als medicijn voor Covid-19-patiënten. Als de IGJ na onderzoek een overtreding constateert, onderneemt zij vervolgstappen. Dat is in principe direct een boete, zoals de IGJ heeft aangekondigd in Boete voor artsen die hydroxychloroquine of ivermectine voorschrijven tegen corona | Nieuwsbericht | Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (igj.nl). Ook kan de IGJ een tuchtzaak starten.
De inspectie is tot nu toe in één geval overgegaan tot het opleggen van een boete en er is één tuchtzaak in voorbereiding. Er lopen verschillende onderzoeken die ook kunnen leiden tot een boete of tuchtklacht.
Bij ernstige overtredingen is het aan de strafrechter, zo stelt de IGJ; wie beoordeelt dat c.q. doet een melding om het aan de strafrechter voor te leggen?
Indien mogelijk sprake is van strafbare feiten, kan daar onder leiding van het Openbaar Ministerie (OM) onderzoek naar worden gedaan. De IGJ heeft ook opsporingsambtenaren die onder leiding van het OM een strafrechtelijk onderzoek kunnen uitvoeren. Het OM beslist of er wordt vervolgd en of de zaak voor de rechter komt. Het is voor eenieder mogelijk om aangifte te doen van een strafbaar feit. De IGJ heeft wanneer zij het vermoeden heeft dat bepaalde strafbare feiten zijn gepleegd, een aangifteplicht of een aangifterecht.
Waarom behouden huisartsen die het betreft het recht om zorg te verlenen en worden ze niet geschrapt uit het BIG-register?
Dit is ter beoordeling van de tuchtrechter. De tuchtrechter heeft de mogelijkheid om, als een tuchtklacht gegrond wordt bevonden, de maatregel van doorhaling van de inschrijving in het BIG-register op te leggen. De tuchtrechter heeft echter ook de mogelijkheid om andere, minder ingrijpende maatregelen op te leggen. Het is aan de tuchtrechter om in individuele gevallen te bepalen welke maatregel passend is. De maatregel van doorhaling van de BIG-registratie is in een dergelijke situatie nog niet eerder opgelegd. Daar kunnen verschillende redenen voor zijn, zoals dat in een dergelijke zaak (nog) geen tuchtklacht is ingediend of dat een dergelijke tuchtzaak nog in behandeling is.
Het volgens het kabinet benodigde onderzoek om de sportsector toe te voegen aan de groep van essentiële sectoren op basis van de motie Van de Berg c.s. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Rudmer Heerema (VVD), Jeanet van der Laan (D66), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 21 december 2021 heeft het kabinet aan de motie Van den Berg c.s.1 oordeel Kamer gegeven en deze motie is met ruime meerderheid van stemmen aangenomen; klopt het dat u zelf van mening was dat er nog onderzoek gedaan moest worden om deze motie tot uitvoer te brengen? Wat is de stand van zaken van dit onderzoek? Is het al klaar? Zo ja, wanneer kan de Kamer het besluit verwachten om de sportsector toe te voegen aan de groep van essentiële sectoren? Zo nee, waarom heeft u dit nog niet klaar?
Uit de wet blijkt dat essentiële detailhandel en dienstverlening hoofdzakelijk gericht zijn op het verstrekken van producten ten behoeve van de eerste levensbehoeften. Het is nodig dat deze sectoren vrij toegankelijk blijven om te kunnen voorzien in de eerste levensbehoeften van mens en dier. Het kabinet stelt vast voor welke sectoren bepaalde maatregelen van toepassing zijn. Hierbij wordt bezien wat nodig is gelet op de epidemiologische situatie en wordt dit afgezet tegen de sociaalmaatschappelijke en economische effecten van eventuele maatregelen. De kwalificatie «essentieel» en «niet-essentieel» betekent niet dat winkels en dienstverlening die niet essentieel of niet uitgezonderd zijn, maatschappelijk niet van belang zijn. De kwalificatie is uitsluitend bedoeld om onderscheid te maken tussen enerzijds producten en diensten die zijn gericht op de eerste levensbehoeften, die voor eenieder vrijelijk toegankelijk dienen te zijn, en andere producten en diensten anderzijds. Het kabinet erkent evenwel dat sport en bewegen een cruciale functie heeft voor de gezondheid van de mensen. Daarom heeft het kabinet uitgesproken dat sport een hoge prioriteit heeft, ook al valt het niet onder de definitie van essentiële detailhandel en/of dienstverlening.
Bent u het met de indieners van deze motie eens dat fitte, gezonde en weerbare Nederlanders significant ondervertegenwoordigd zijn in ziekenhuis- en ic-opnames en dat daarmee het voldoende kunnen sporten en bewegen deel van de oplossing is om uit deze coronacrisis te komen?
Ja, een gezonde leefstijl, waar sport en bewegen een belangrijk onderdeel van is, verkleint de kans op een ernstig ziekteverloop met COVID-19. Een gezonde en fitte samenleving zorgt voor een lagere ziektelast door COVID-19 en ook een lagere druk op de zorg.
Bent u bekend met reeds gedane onderzoeken als het gaat om het effect van de coronacrisis op fitheid, gezondheid, mentale en fysieke weerbaarheid en sportdeelname?2 Zo ja, heeft u deze wetenschappelijke onderzoeken ook meegewogen? Zo nee, kunt u deze (kleine greep uit) reeds gedane onderzoeken zo snel mogelijk betrekken bij de uitvoering van de motie Van den Berg c.s.?
Ja, deze en overige onderzoeken (waaronder de monitor Sport en Corona III3 en IV4 van het Mulier Instituut) worden betrokken bij de besluitvorming. Het kabinet neemt de besluiten mede op basis van de adviezen van het OMT en ook zij nemen wetenschappelijke onderzoeken mee in hun advies.
Wat heeft u nu nog aan extra onderzoek nodig, naast alle onderzoeken die er nationaal en internationaal gedaan zijn, om zo spoedig mogelijk uitvoering te geven aan de met ruime meerderheid aangenomen motie Van den Berg c.s., zodat Nederlanders weer kunnen gaan sporten en bewegen om fit, gezond en weerbaar te worden tijdens deze coronacrisis en daarmee onderdeel kunnen zijn van de oplossing?
Vrijdag 14 januari jl. heeft het kabinet vanwege het grote belang van sport en bewegen besloten een groot deel van de sportbeoefening weer toe te laten. Daardoor is zowel binnen- als buitensport weer mogelijk voor alle leeftijden en zit er geen sluitingstijd aan sportlocaties. Ook in de openbare ruimte mogen mensen weer sporten, zonder maximum van aantal mensen bij elkaar. In een volgend besluitvormingsmoment wordt gekeken of amateurwedstrijden tussen clubs weer mogelijk zijn.
Het artikel 'ASR-topman waarschuwt verzekeraars voor tweedeling in de maatschappij' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het artikel «ASR-topman waarschuwt verzekeraars voor tweedeling in de maatschappij»?1
Ja.
Wat vindt u van dit artikel?
Ik wil graag benadrukken dat dit artikel over verzekeringen in het algemeen gaat en niet specifiek over de zorgverzekeringen. Ik zal mij in de beantwoording van onderstaande vragen richten op de zorgverzekeringen.
Bent u het eens dat op essentiële verzekeringen, zoals zorgverzekeringen, geen aanbiedingen mogen gelden die de solidariteit tussen mensen ondermijnen?
Ik ben het met u eens dat solidariteit een belangrijke pijler is. De zorgverzekeringswet (Zvw) is dan ook gebaseerd op risicosolidariteit: iedereen heeft recht op dezelfde zorg uit het basispakket. Om dat te realiseren geldt er voor de basisverzekering een acceptatieplicht en een verbod op premiedifferentiatie. Dat betekent dat zorgverzekeraars alle verzekerden moeten accepteren tegen dezelfde premie. Zorgverzekeraars mogen verzekerden dus niet weigeren en ook geen hogere premie vragen aan verzekerden met bijvoorbeeld een slechtere gezondheid of een hogere leeftijd. Op die manier wordt de risicosolidariteit geborgd. Daarnaast is het zorgstelsel gebaseerd op inkomenssolidariteit. Zo ontvangen mensen met een laag inkomen via de zorgtoeslag een compensatie voor de premie en het gemiddeld eigen risico en wordt de helft van de kosten van de Zvw inkomensafhankelijk gedekt via de inkomensafhankelijke bijdrage (IAB) Zvw.
De solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt heeft mijn voortdurende aandacht. Op dit moment is er nog een premiekorting van maximaal 5% mogelijk voor verzekerden die zich aansluiten bij een collectieve zorgverzekering. Het doel van deze collectiviteitskorting is om besparingen op de (zorg)kosten door (zorg)inhoudelijke afspraken terug te geven aan de verzekerde in de vorm van een premiekorting. De korting blijkt echter niet gefinancierd door besparingen op de (zorg)uitgaven, maar door een opslag op de premie. Dit tast de solidariteit aan en dat is onwenselijk. Daarom ligt er een wetsvoorstel bij uw Kamer om de collectiviteitskorting op de basisverzekering af te schaffen.
Ook heb ik voortdurend aandacht voor de kwaliteit van de risicoverevening die de risicosolidariteit van de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie houdbaar maakt. Ik verwijs u voor de onderzoeksagenda risicoverevening naar mijn brief van 9 september 2021 over de vormgeving van het risicovereveningsmodel 20222.
Kortom, ik ben van mening dat de solidariteit op de zorgverzekeringsmarkt geborgd is, waarbij ik voortdurend aandacht heb voor behoud en onderhoud van deze solidariteit.
Deelt u de mening dat voorwaarden stellen die mensen maar beperkt kunnen beïnvloeden, zoals gezondheid, eigenlijk niet toelaatbaar moeten zijn? Waarom deelt u deze mening wel, of waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb gesteld is solidariteit een belangrijke pijler van de Zvw. Voor de basisverzekering geldt dat iedereen, ongeacht leeftijd en gezondheid, zich tegen dezelfde premie kan verzekeren. Op die manier is solidariteit goed geborgd.
De acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie zijn niet van toepassing op de aanvullende verzekering. De markt voor aanvullende verzekeringen is immers een vrije markt. Op de markt voor aanvullende zorgverzekeringen kunnen verzekeraars daarom wel voorwaarden stellen of een hogere premie vragen aan bepaalde groepen verzekerden. In de praktijk worden zulke voorwaarden overigens maar beperkt gesteld. Onderzoek wijst uit dat in 2021 slechts bij 2.4% van de aanvullende zorgverzekeringen sprake was van medische selectie (Zorgweb, onderzoek aanvullende verzekeringen 20213). Dit percentage is de afgelopen jaren afgenomen. Ook hebben de meeste verzekeringen een premie voor hun aanvullende verzekeringen die onafhankelijk is van de leeftijd van de verzekerde. In 2021 zijn er 5 zorgverzekeraars (van de in totaal 20 zorgverzekeraars) die de premie van één of meer aanvullende verzekeringen die zij aanbieden differentiëren naar leeftijd (Zorgweb, 2021). Het aantal zorgverzekeraars dat premiedifferentiatie naar leeftijd toepast neemt af. In 2016 en 2018 waren er 9 zorgverzekeraars die premiedifferentiatie naar leeftijd toe pasten.
Ik herken het beeld dat er een tweedeling ontstaat op de zorgverzekeringsmarkt niet. De solidariteit in de basisverzekering is geborgd door de acceptatieplicht en het verbod op premiedifferentiatie. Daarnaast komt het stellen van voorwaarden bij de aanvullende verzekeringen vrijwel niet voor.
Denkt u dat het aanbieden van dit soort verzekeringen zorgt voor meer tweedeling in de samenleving? Waarom denkt u van wel en waarom van niet?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid dit soort verzekeraars c.q. aanbiedingen te verbieden?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om voor zorgverzekeraars extra voorwaarden te stellen dat winsten altijd ingezet moeten worden om aan de buffer-verplichtingen te voldoen c.q. de premie te verlagen?
Nee, extra voorwaarden zijn niet nodig omdat positieve resultaten óf worden ingezet ter verlaging van de premie, óf ter aanvulling van de noodzakelijke solvabiliteit. Winstuitkering door zorgverzekeraars heeft nog nooit plaatsgevonden.
Het is zorgverzekeraars toegestaan winst na te streven en deze eventueel uit te keren. Desondanks hebben zorgverzekeraars nooit winst uitgekeerd; zij opereren zonder winstoogmerk. In de huidige statuten van Zorgverzekeraars Nederland is bepaald dat aangesloten zorgverzekeraars niet primair gericht zijn op het maken van winst. Positieve resultaten van zorgverzekeraars blijven binnen de zorg. Deze worden voor het overgrote deel aan de premiebetaler teruggegeven, via een lagere premie. Het overige wordt aan de reserves toegevoegd om te blijven voldoen aan de wettelijke reserve-eisen voor (zorg)verzekeraars.
Ik zie derhalve geen aanleiding om voor zorgverzekeraars extra voorwaarden te stellen dat winsten altijd ingezet moeten worden om aan de buffer-verplichtingen te voldoen c.q. de premie te verlagen. Bovendien is het opleggen van zulke voorwaarden aan de besteding van positieve resultaten moeilijk verenigbaar met het huidige privaatrechtelijk verzekeringsstelsel.
De boostercampagne voor mensen onder de 60 jaar met een kwetsbare gezondheid |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak in het coronadebat van 1 december jl. «Vanaf januari willen we dan zo gaan werken dat niet zozeer de leeftijd bepalend is als wel het moment waarop je je laatste prik hebt gehad. Zodoende willen we ook tot het einde van de boostercampagne volhouden dat de laatste prik leidend is voor het moment waarop je wordt uitgenodigd.»?
Deze uitspraak is door mijn voorganger gedaan.
Kunt u toelichten op welke manier deze uitspraak zich verhoudt tot de kabinetsappreciatie van de motie-Westerveld en de volgende zin in de Kamerbrief «plan van aanpak boosteroffensief»: «Na de jaarwisseling gaat de boostercampagne verder met de mensen onder de 60 jaar. Deze worden uitgenodigd van oud naar jong, in de zevende maand na de laatste vaccinatie of na een doorgemaakte coronabesmetting.»?1 2
De boostercampagne is op advies van de Gezondheidsraad begonnen met het vaccineren van de meest kwetsbare groep. Vooral bij ouderen is gebleken dat de vaccineffectiviteit afneemt, waardoor de kans op ernstiger verloop bij besmetting groter is. Voortschrijdend inzicht heeft doen besluiten om toch te kiezen voor het uitnodigen van leeftijd van oud naar jong. Daarnaast is gekozen voor het verkorten van het interval tussen de laatste vaccinatie uit de basisserie (of doorgemaakte besmetting) en de boostvaccinatie tot ten minste drie maanden. Zowel leeftijd als laatste vaccinatiedatum zijn bepalend voor de volgorde en het moment van uitnodigen.
Bent u op de hoogte van het feit dat de meeste mensen onder de 60 jaar met een kwetsbare gezondheid tussen eind april/begin mei (mensen met ademhalingsondersteuning) en halverwege/eind juni (griepprikplus-groep) hun tweede prik hebben gehad?
Ja.
Kunnen mensen onder de 60 jaar met een kwetsbare gezondheid ervan uitgaan dat zij in de zevende maand na hun laatste vaccinatie een uitnodiging ontvangen en ook in de zevende maand geprikt worden? Zo nee, waarom niet?
In de loop van december is door de sneller teruglopende vaccineffectiviteit en de opkomst van de omikronvariant de boostercampagne versneld. Om zo snel mogelijk iedereen in staat te stellen een boostvaccinatie te halen is de uitvoering vereenvoudigd. Het eerder gecommuniceerde uitgangspunt om vanaf januari uit te nodigen in de 7e maand na de primaire vaccinatie is daarom losgelaten. Uiteindelijk kon op 4 januari iedereen van 18 jaar een ouder een afspraak maken voor een boostvaccinatie. Ook mensen met een kwetsbare gezondheid hebben dus een afspraak kunnen maken om een boostvaccinatie te ontvangen.
Hoe is het advies van de Gezondheidsraad om 60-minners een boosterprik van oud naar jong te geven te verenigen met het streven om iedereen in de zevende maand na de laatste vaccinatie een boosterprik te geven? Hoe wordt meegenomen dat bij de eerste vaccinatieronde mensen met een kwetsbare gezondheid eerder aan de beurt waren dan hun leeftijdsgenoten?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kan het dat u in het debat van 1 december jl. antwoordde dat spierziektepatiënten met beperkte ademhalingsfunctie een arbeidsintensieve groep vormen die thuis gevaccineerd moeten worden, terwijl het grootste deel van die groep in de eerste vaccinatierondes zelf naar priklocaties toe kon komen? Hoe zorgt u dat zij in de zevende maand na hun tweede prik, zij zijn op advies van de Gezondheidsraad met voorrang in maart/april gevaccineerd, een booster aangeboden krijgen op een GGD-locatie?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u ervan op de hoogte dat mensen met een ziekte als sikkelcelanemie of levercirrose een hoger risico lopen op een ernstig verloop van een coronabesmetting dan mensen zonder chronische ziekte? Bent u het eens dat de groep mensen met een kwetsbare gezondheid niet gebaat is bij een lang interval tussen de eerste afgeronde vaccinatiereeks en de boosterprik?3
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Kamerbrief «plan van aanpak boosteroffensief» het beloofde plan van aanpak is waar u in het debat van 1 december jl. naar verwees? Komt er verder nog een uitgewerkt plan van aanpak voor mensen onder de 60 jaar? Zo ja, wanneer?
Ja, dat klopt. Inmiddels heeft er een enorme versnelling van de boostercampagne plaatsgevonden. In de stand van zaken-brieven en de technische briefing is de Kamer geïnformeerd over de uitvoering van de boostercampagne.
Het bericht ‘Nederlandse zelfredzaamheid productie mondkapjes’ |
|
Hilde Palland (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Bent u bekend met het verslag van het commissiedebat van de vaste Kamercommissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport met de voormalig Minister voor Medische Zorg en Sport d.d. 5 juli 2021?1
Ja daar ben ik mee bekend.
Welke acties onderneemt het kabinet om Nederland zelfredzaam te maken in de productie van medische mondkapjes?
In zijn brief van 4 november 2021 welke heeft de toenmalige Staatssecretaris van VWS de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van het versterken van de leveringszekerheid van medische producten waar de zorg van afhankelijk is, waaronder persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) zoals mondneusmaskers. Dit gebeurt in het kader van het versterken van de leveringszekerheid van medische producten. Dit is een blijvende en belangrijke prioriteit voor het Ministerie van VWS.
Aan welke instanties is subsidie verleend? Zijn vanuit het Ministerie van VWS of het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH) afneemgaranties aangereikt voor mondkapjes, zodat een productie kon worden gestart?
Er zijn geen subsidies verstrekt in dit kader. Tijdens de coronacrisis zijn met verschillende mondmaskerfabrikanten contracten afgesloten voor de afname van in Nederland geproduceerde FFP2 mondmaskers en chirurgische mondmaskers (type IIR).
In hoeverre is het tegen te gaan dat bedrijven die mondkapjes vervaardigen (zoals de samenwerking met de sociale werkplaats in Sittard nu failliet dreigen te gaan, omdat ziekenhuizen voorraden hebben van mondkapjes?2
Er zijn de afgelopen periode verschillende bedrijven opgestart die een markt zagen in het produceren van mondmaskers. Toen het weer mogelijk was hebben ziekenhuizen weer bij hun reguliere aanbieders persoonlijke beschermingsmiddelen ingekocht en waarschijnlijk ook hun voorraden opgehoogd. Het is niet aan de overheid om deze bedrijven te ondersteunen in het geval ze failliet dreigen te gaan. Ik zie wel dat door de toegenomen vraag naar medische mondmaskers buiten de zorg de productie bij deze bedrijven is toegenomen.
De leveringszekerheid van medische producten staat voor mij voorop, zodat de zorg altijd kan beschikken over voldoende middelen van de juiste kwaliteit. Productie dichtbij huis kan bijdragen aan het versterken van deze leveringszekerheid. Hierbij is een gezonde business case van belang. Wat een business case gezond maakt verschilt per sector en per product. Hierbij is het aan bedrijven zelf om hun waardeketen in te richten, omdat zij deze het beste kennen.
De toenmalig Staatssecretaris van VWS heeft onderzoek uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Wanneer de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik deze gebruiken om, samen met partijen uit het veld, kennisinstellingen en andere ministeries, te bepalen wat de beste aanpak is.
Wat doet het Ministerie van VWS om via Nederlandse initiatieven, zoals de sociale werkplaats in Sittard, de zelfredzaamheid op peil te houden?
Productie dichtbij huis kan bijdragen aan de leveringszekerheid van medische producten. Ik denk dat deze productie zich kan onderscheiden door innovatie gericht op duurzaamheid en daarmee het verschil kan maken ten opzichte van andere landen. Het vraagstuk van duurzame productie is onderdeel van het onderzoek dat is uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Ook heeft het Ministerie van VWS samen met het Ministerie van EZK twee innovatiecompetities uitgeschreven: één om duurzame mondmaskers te ontwikkelen en één om duurzame isolatiejassen te ontwikkelen.
Bent u bereid om op zeer korte termijn een pilotproject op te zetten, met bijvoorbeeld de sociale werkplaats in Sittard, om te bezien of en op welke voorwaarden een Nederlands initiatief tot het maken van mondkapjes op stand-by niveau gehouden kan worden, zodat de productie in Nederland direct opgeschaald kan worden indien nodig?
Op 4 november 2021 heeft de toenmalig Staatssecretaris van VWS de Kamer geïnformeerd over de stand van zaken ten aanzien van het versterken van de leveringszekerheid. Productie dichtbij huis kan daaraan bijdragen. Opschaalbare productiecapaciteit wordt expliciet meegenomen in het onderzoek dat het Ministerie van VWS heeft uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren. Wanneer de uitkomsten van dit onderzoek bekend zijn zal ik deze gebruiken om, samen met partijen uit het veld, kennisinstellingen en andere ministeries, te bepalen wat de beste aanpak is. Het is nu niet het juiste moment voor een dergelijke pilot.
In hoeverre kan het LCH op kleine schaal mondkapjes blijven inkopen met het oog op een nieuwe coronagolf in de toekomst, zodat de noodzakelijke bedrijven wel kunnen blijven bestaan?
Aan het begin van de huidige coronacrisis bleken er in de zorg acute tekorten te zijn aan persoonlijke beschermingsmiddelen en medische hulpmiddelen. Door samen te werken met verschillende partijen is het gelukt om in korte tijd een tijdelijk consortium op te zetten dat de inkoop en distributie beschermingsmiddelen centraal ging regelen: het Landelijk Consortium Hulpmiddelen (LCH). Dit is wat mij betreft een voorbeeld van hoe een samenwerking tussen overheid en marktpartijen binnen korte tijd zijn vruchten kan afwerpen. Tegelijkertijd is zo’n constructie op de lange termijn niet zonder meer houdbaar. Liever kies ik voor een ijzeren voorraad om toekomstige tekorten te voorkomen. De toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport heeft uw Kamer daarover geïnformeerd in haar brief van 14 april 2021. Over de verdere uitwerking daarvan informeer ik u later dit jaar.
Bent u bereid om in brede zin te bezien of meer gedaan kan worden om initiatieven tot het vervaardigen van mondkapjes te helpen overleven tot de volgende coronagolf, omdat we de productie dan weer hard nodig hebben?
Het thema van opschaalbare productiecapaciteit in tijden van crisis, heeft mijn aandacht. Want productie «koud» opstarten is lastig en inefficiënt gebleken. Dit komt ook terug in de diverse gesprekken die zijn gevoerd met de sector en ook in internationaal verband.
Daarbij vind ik het belangrijk om de kennis en kunde over productie van PBM, die we in de coronacrisis hebben opgedaan, te behouden en te benutten. In het onderzoek dat ik heb uitgezet om de ervaringen met de verschillende instrumenten om productie dichtbij huis te stimuleren te evalueren wordt opschaalbare productiecapaciteit expliciet meegenomen. Het beschikbaar hebben van opschaalbare productiecapaciteit van kritische medische producten in Nederland, kan één van de instrumenten zijn waarop we nog meer gaan inzetten. Dergelijke productiecapaciteit vormt ook onderdeel van het plan voor een ijzeren voorraad voor PBM en overige kritische hulpmiddelen waarover de Kamer eerder is geïnformeerd.
De afschaling van reguliere zorg en de extra wachttijdproblematiek |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Aukje de Vries (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Mirjam Bikker (CU), Wieke Paulusma (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van 15 november jl.: «Kuipers: winst covidzorg kleiner dan schade voor reguliere patiënten» en de recente berichten van ziekenhuizen dat reguliere zorg verder moet worden afgeschaald?1
Ja.
Wat zijn de laatste signalen van de Nederlandse Zorgautoriteit en de Inspectie voor Gezondheidszorg en Jeugd? Is er verbetering opgetreden na hun laatste brief van 5 november jl?2
Het Landelijk Coördinatiecentrum Patiënten Spreiding (LCPS) geeft aan dat, sinds de brief van de toezichthouders van 5 november jl., de COVID-druk op de IC steeds gelijkmatiger kan worden verdeeld tussen de regio’s, gewogen naar de afgesproken fair share.
Bent u bereid, naast de spreiding van coronapatiënten, ook regie te nemen op een evenredige en eerlijke afschaling van reguliere zorg in Nederland zodat voorkomen wordt dat in het ene ziekenhuis meer zorg wordt afgeschaald dan in het andere ziekenhuis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe geeft u daaraan uitvoering?
Voor het afschalen van de reguliere zorg zijn landelijke afspraken gemaakt. Deze zijn vastgelegd in het «Tijdelijk beleidskader voor het waarborgen acute zorg in de COVID-19 pandemie»3 en in het Opschalingsplan COVID-19 van het Landelijk Netwerk Acute Zorg (LNAZ)4. Op 19 november 2021 is een aanvulling op dit tijdelijk beleidskader aan uw Kamer gestuurd, waarin aanvullend is afgesproken dat binnen elke regio bij het spreiden van COVID-patiënten rekening wordt gehouden met het borgen van IC-afhankelijke kritiek planbare zorg5. Het doel van deze afspraken is een evenwichtige spreiding van COVID-patiënten, zodat ook de druk op de reguliere zorg overal in Nederland vergelijkbaar is.
Op 26 november 2021 heb ik op verzoek van het LNAZ bekrachtigd dat fase 2d van het opschalingsplan van kracht is. Dat betekent dat de planbare zorg in alle ziekenhuizen in Nederland wordt gestopt. Dat is zorg met «enig/geen risico op gezondheidsschade» bij uitstel langer dan 6 weken, zoals heupoperaties of sterilisaties. Ook zal, indien nodig, de kritiek planbare zorg (verder) af worden geschaald waar dit verantwoord is. Dat is zorg met een «aanmerkelijk risico op permanente gezondheidsschade dan wel verlies van levensjaren» als het langer dan 6 weken wordt uitgesteld, zoals hartoperaties of grote oncologische operaties. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) en de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) zien er op toe dat de afspraken worden nagekomen.
Bemerkt u dat ziekenhuizen, net als tijdens de coronacrisis in het voorjaar van 2020, bereid zijn om reguliere zorg zo eerlijk als mogelijk af te schalen en te verdelen? Zo ja, waar blijkt dat uit, is dit te kwantificeren? Zo nee, welke individuele belangen spelen er bij ziekenhuizen?
Het is natuurlijk een vervelende situatie voor ziekenhuizen om de planbare zorg opnieuw af te schalen. Geen enkele arts wil een patiënt moeten afbellen omdat er geen plek is. De ziekenhuizen hebben dan ook geprobeerd om de reguliere planbare zorg zo lang mogelijk door te laten gaan, naast het bieden van de zorg voor COVID-patiënten. De les uit de eerste golf in het voorjaar van 2020 was ook, dat alle partijen er met elkaar voor moesten zorgen dat de reguliere zorg zo lang mogelijk doorgang zou vinden en dat er afspraken nodig waren over welke zorg er eerst moest worden afgeschaald. Dit alles om blijvende gezondheidsschade en verlies van levensjaren zoveel mogelijk te voorkomen. Daarom is in het najaar van 2020 ook het tijdelijk beleidskader opgesteld, dat op 19 november jl. nog is aangevuld. De NZa gaf op 25 november jl. aan dat alle ziekenhuizen in Nederland de planbare zorg gedeeltelijk of helemaal hebben moeten afschalen.6 De NZa blijft de afschaling van de zorg monitoren en publiceert daar wekelijks over in de «Informatiekaart Druk op de Zorg».
Klopt het beeld dat zelfstandige behandelklinieken (ZBC’s) niet maximaal benut worden om uitgestelde reguliere zorg van ziekenhuizen over te nemen? Zo ja, wat gaat u doen om deze capaciteit in te zetten? Zo nee, kunt u kwantificeren waaruit dat blijkt?
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars moeten samenwerken om de capaciteit die er is, optimaal beschikbaar te maken. Dit hebben partijen ook met elkaar afgesproken in het kader passende inhaalzorg. De NZa ziet er op toe dat het kader wordt uitgevoerd.
In 2020 bedroeg het aandeel van de zorg van zbc’s ruim 5%7 van de totale medisch-specialistische zorg in Nederland. Uit de monitor «Toegankelijkheid van zorg» van de NZa blijkt de zelfstandige klinieken inmiddels meer zorg leveren dan voor de coronacrisis en de verwijzingen naar deze klinieken zijn gestegen8. Van de operaties die tijdens de coronacrisis in de ziekenhuizen zijn uitgesteld, is circa 10% inmiddels in een zbc ingehaald. Een groter deel van alle patiënten die verwezen worden door de huisarts voor medisch specialistische zorg wordt nu verwezen naar zelfstandige klinieken.
Ik ben bekend met de signalen van zbc’s dat ze onvoldoende een rol zouden spelen bij de afspraken over de inhaalzorg. De NZa doet naar aanleiding van deze signalen een uitvraag bij de zorgverzekeraars over de manier waarop zorg bij de zelfstandige klinieken wordt ingekocht. Ik beschik nog niet over de resultaten. Ik merk wel alvast op dat zbc’s voor een groot aantal specialismen voornamelijk planbare zorg leveren en dat de (inhaal)zorgvraag niet altijd aansluit bij het aanbod van klinieken. Ook zijn er mensen die liever willen wachten op hun eigen dokter. De planbare zorg is immers over het algemeen niet urgent.
Hoe zet u zich actief in om wederom meer gebruik te gaan maken van digitale zorg nu reguliere zorg weer wordt afgeschaald en digitale zorg de wachtlijst ook kan verkleinen?
Het Ministerie van VWS moedigt zorgaanbieders aan om zo veel mogelijk gebruik te maken van alle mogelijkheden om digitale zorg te verlenen. Digitale zorg biedt veel waardevolle veilige en efficiënte mogelijkheden die nog beter benut kunnen worden. Tijdens de eerste golf van de coronacrisis werd een digitale versnelling gecreëerd om goede zorg te blijven verlenen. VWS heeft in het najaar van 2020 partijen in de ziekenhuiszorg via verschillende kanalen opgeroepen tot een extra intensivering van hun inzet op dit terrein. Dit werd de versnellingsimpuls genoemd. Ik verwijs hierbij naar mijn brief van 25 oktober 20219 waarin ik uitgebreid inga op de ontwikkelingen en acties rondom digitale en hybride zorg.
Hoe beoordeelt u het bericht van 16 november jl: «Hartpatiënten UMCG mogelijk snel geopereerd in Duisburg»?3
Het is mooi dat het UMCG Groningen proactief de samenwerking heeft opgezocht met ziekenhuizen in Duitsland om er zo voor te zorgen dat ook patiënten die niet in aanmerking komen voor een (spoed)operatie in Nederland sneller geholpen kunnen worden. Veel ziekenhuizen (met name in de grensstreek) hebben lang bestaande samenwerkingsrelaties met ziekenhuizen in Duitsland of België.
Is er bij het telkens uitstellen van (reguliere) kritiek planbare zorg of electieve zorg ook sprake van het overschrijden van de treeknorm als het aantal weken van uitstel de treeknorm overschrijdt?
De Treeknormen zijn afspraken die aangeven wat de maximaal aanvaardbare wachttijd is voor patiënten. Op dit moment wordt juist van ziekenhuizen en zelfstandige behandelcentra gevraagd om hun reguliere zorg (verder) af te schalen. De Treeknorm wordt op dat moment dan ook niet gehaald.
Klopt het dat indien verzekeraars niet kunnen voldoen aan hun zorgplicht, in dit geval het niet halen van de treeknorm bij kritieke of electieve planbare zorg, dat zij operaties elders in Europa dienen te vergoeden? Zo ja, welke belemmeringen zijn er volgens u voorts om reguliere zorg ook in het buitenland te laten doen?
Zorgverzekeraars hebben zorgplicht wat inhoudt dat zij voor verzekerden met een naturapolis moeten zorgen dat zij tijdige, bereikbare en kwalitatief goede zorg krijgen. Bij een restitutiepolis betreft de zorgplicht de vergoeding van de kosten van zorg die de verzekerde nodig heeft en waar hij wettelijk aanspraak op heeft, en zorgbemiddeling als de verzekerde daarom verzoekt.
Zorgverzekeraars wijzen zorgaanbieders erop dat als zij een verzekerde niet (tijdig) in zorg kunnen nemen, zij de verzekerde doorverwijzen naar de zorgverzekeraar voor zorgbemiddeling. Ook informeren zij hun verzekerden over de mogelijkheid van zorgbemiddeling. Als de verzekerde daarom vraagt dan bemiddelt de zorgverzekeraar hen naar een zorgaanbieder die de zorg tijdig levert, voldoende bereikbaar is en kwalitatief goede zorg levert.
In het geval dat de cliënt naar een zorgaanbieder wil in het buitenland en die aanbieder de zorg binnen de gewenste tijd kan bieden, is (gedeeltelijke) vergoeding van die zorg in beginsel mogelijk.
Het gaat dan om geplande zorg waarvoor in bepaalde gevallen, maar niet altijd, voorafgaande toestemming van de zorgverzekeraar nodig is. Het is raadzaam dat verzekerden altijd vooraf contact opnemen met hun zorgverzekeraars om te weten of en zo ja, welke vergoeding aan de orde is. Ook is van belang dat zorgverzekeraars hun verzekerden erop wijzen dat er problemen kunnen ontstaan als een verzekerde in Nederland vervolgzorg nodig heeft nadat die in het buitenland behandeld is geweest. Omdat in Nederland de reguliere zorg afgeschaald wordt is er namelijk een gerede kans dat eventuele vervolgzorg voorlopig niet geleverd kan worden.
De cliënt doet er goed aan om zich bij de zorgverzekeraar te laten informeren over de toepasselijke polisvoorwaarden en EU-regelgeving, zodat hij niet voor (financiële) verrassingen komt te staan. Ter voorbereiding op dit gesprek kan de cliënt alle relevante informatie vinden op de website van het Nationaal Contactpunt grensoverschrijdende zorg.11 De NZa ziet er op toe dat zorgverzekeraars aan de zorgplicht voldoen.
Bent u bekend met het artikel van vrijdag 12 november jl: «De wachtlijsten voor ziekenhuizen in Groningen en Drenthe groeien hard. Hoe vind ik als patiënt de kortste wachttijd. Dit moet je weten»?4
Ja.
Worden patiënten beter en actiever benaderd voor wachtlijstbemiddeling en hun mogelijkheid om zorg in het buitenland, in een zelfstandig behandelkliniek of in een ander ziekenhuis te krijgen nu er meer reguliere zorg wordt afgeschaald?
Het Ministerie van VWS heeft met de NZa, de Patiëntenfederatie en andere partijen communicatiemateriaal opgesteld gericht op patiënten, waarin onder andere de mogelijkheid tot zorgbemiddeling via de zorgverzekeraar wordt toegelicht. Dit communicatiemateriaal wordt geactualiseerd en eind november opnieuw breed met veldpartijen gedeeld. Zorgaanbieders kunnen met deze materialen patiënten informeren.
Wat is de status van het actueler maken van de wachtlijstinformatie, een belofte die werd gedaan door Nederlandse Zorgautoriteit en de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen naar aanleiding van het bericht van het programma «Kassa»?5
De NZa heeft mij laten weten dat de wachttijden nu vaker vernieuwd worden op de site van Zorgkaart Nederland. Eerst was dit eens in de twee weken, nu is dat twee keer per week. Daarnaast bekijkt de NZa de mogelijkheid om op korte termijn real time de wachttijden door te kunnen geven.
Welke stappen worden er gezet om de wachtlijstgegevens op de complete doorlooptijd te baseren in plaats van op wachttijd tot diagnose of eerste afspraak in de polikliniek?
Als een methode gebruikt wordt om de gehele doorlooptijd te gebruiken, gebeurt dit achteraf. Dat betekent dat de wachttijden minder actueel zijn dan de methode die nu gebruikt wordt en dat is onwenselijk.
Bent u het ermee eens dat patiënten een afweging moeten kunnen maken tussen fysieke reistijd en wachttijd, met andere woorden: eerder zorg verder weg, of later zorg dichtbij? Zo nee, waarom niet?
Het is altijd een afweging van de patiënt zelf waar hij of zij uiteindelijk behandeld wil worden als het planbare zorg betreft. Dat is nu niet anders.
Bent u bereid om stappen te ondernemen om landelijke weergave van de wachttijden ook op ziekenhuischeck.nl te bewerkstelligen zodat mensen, net als bij zorgkaartnederland.nl, beter een afweging kunnen? Zo nee, waarom niet?
Dit is al mogelijk. Op de website van de NZa staat software (API) waar partijen op kunnen aansluiten om zelf de wachttijden te ontsluiten.14 Volgens de NZa is Ziekenhuischeck van de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen ook van plan dit te doen.
Bent u ook bereid om in deze weergave van beschikbaarheid ook de beschikbaarheid van ZBC's mee te nemen? Zo ja, bent u ook bereid hierover het gesprek met de zorgverzekeraars, als inkoper van zorg, aan te gaan? Zo nee, waarom niet?
De NZa vindt het met mij belangrijk dat een volledig overzicht van de wachttijden beschikbaar komt. Daarom staan ook alle zorgaanbieders, zowel zelfstandige klinieken als ziekenhuizen, op Zorgkaart Nederland. De gegevens die de NZa beschikbaar stelt gaan over beide typen instelling, en is dus ook te gebruiken door ziekenhuischeck.nl.
Kunt u deze vragen, gezien de snelheid waarmee reguliere zorg nu wordt afgeschaald, zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
De blijvende problemen van het ophalen van de QR-code voor het coronatoegangsbewijs |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het onderzoek van Radar waarin bijna 2000 mensen problemen melden met de app CoronaCheck?1
Ja.
Hoeveel mensen hebben dagelijks contact met de helpdesk voor CoronaCheck en hoeveel met de GGD over problemen met het digitaal aanmaken van een QR-code of het opsturen op papier? In hoeveel procent van de gevallen was het probleem direct opgelost en bij hoeveel procent zijn er blijvende problemen?
In de week van 1 november ontving de CoronaCheck helpdesk in totaal rond de 70.000 telefoontjes. Ongeveer 7% van deze mensen had een vraag met betrekking tot problemen bij het aanmaken van een QR-code. Het is in gevallen waar het problemen met de registratie van vaccinaties betreft meestal aan de organisatie die de vaccins heeft gezet om ervoor te zorgen dat deze goed geregistreerd staan, zodat een bewijs in de app kan worden aangemaakt. Het kan daarnaast echter ook zo zijn dat er geen toestemming is gegeven om gegevens te delen met het RIVM, waardoor het aanmaken van een bewijs in de app niet mogelijk is. Of gegevens staan wel goed geregistreerd, maar worden door technische fouten niet goed aangeleverd aan CoronaCheck. Waar nodig wordt daarom doorverwezen naar de verantwoordelijke partij die daarbij verder kan helpen. Waar burgers problemen ervaren met de CoronaCheck-app of het aanmaken van een papieren QR-code (via coronacheck.nl/print), worden deze ook zorgvuldig door de helpdesk geholpen en indien noodzakelijk worden de app als ook de processen daartoe verbeterd. Deze meldingen worden nagenoeg allemaal opgelost.
Gemiddeld handelt de Backoffice van de GGD zo'n 3.000 gesprekken per dag af die gaan over registratie van vaccinaties. Voor een deel van de mensen met een vraag kan direct een Coronabewijs aangemaakt worden. Een ander deel van de vragen gaat niet over de registratie zelf, maar bijvoorbeeld om vragen als «hoe print ik een bewijs uit».
Kunt u een opsomming maken van de problemen waar mensen over bellen naar de helpdesk van CoronaCheck en kunt u per probleem een percentage geven hoe vaak dit voorkomt ten opzichte van het totaal aantal contacten bij de helpdesk?
Mensen bellen met diverse redenen naar de CoronaCheck helpdesk. Over het algemeen betreft het vragen rondom het beleid van de inzet van de CoronaCheck-app en de werking ervan, vragen rondom privacy bij gebruik, en tijdens een meting in de week van 1 november jl. betrof het in 7% van de gevallen problemen die worden ervaren bij het aanmaken van een QR-code. In deze laatste categorie gaat het voornamelijk om registratieproblemen waarbij data niet of niet correct in de app kunnen worden opgehaald, waardoor geen bewijs kan worden aangemaakt. Precieze aantallen en percentages van de soorten voorkomende problemen worden niet bijgehouden.
Kunt u een inschatting maken hoeveel mensen in Nederland momenteel volledig gevaccineerd of hersteld zijn van het coronavirus maar het niet lukt om een QR-code te verkrijgen?
Hier kan ik geen precieze inschatting van maken. De meeste problemen die voorkwamen met het aanvragen van een QR-code zijn inmiddels opgelost, maar in een klein aantal gevallen kan het nog voorkomen dat mensen problemen ondervinden. Uiteraard wordt ernaar gestreefd om de bekende problemen zo snel als mogelijk te verhelpen. Op rijksoverheid.nl worden burgers over oplossingen en handelingsperspectieven geïnformeerd.2
Is er genoeg capaciteit bij de helpdesk van CoronaCheck? Zo ja, waar baseert u dat op?
Op dit moment is er voldoende capaciteit bij de helpdesk van CoronaCheck. Eerder was sprake van een toegenomen vraag, onder andere rondom de aankondiging van nieuwe maatregelen vanaf 25 september dit jaar. In die periode is de helpdesk opgeschaald en is ook het keuzemenu dat mensen bij bellen krijgen geoptimaliseerd, waardoor nu automatisch doorverbonden wordt naar andere verantwoordelijke partijen zonder tussenkomst van een helpdeskmedewerker. Drukte wordt continu gemonitord en als er signalen zijn dat dit nodig is kan de capaciteit opgeschaald worden.
Kunt u antwoord geven op hoe deze casus wordt opgelost: iemand is volledig gevaccineerd (ofwel met twee prikken, dan wel met 1 prik én hersteld), degene die de prik heeft gezet (huisarts of GGD) en het RIVM geven aan dat het goed in het systeem staat, maar desondanks lukt het door een technische storing toch niet om een QR-code op te halen?
Soms komt het voor dat door een technische reden de gegevens niet kunnen worden opgehaald in de CoronaCheck-app, ondanks dat deze correct geregistreerd zijn in het betreffende bronsysteem van bijvoorbeeld de huisarts of de GGD. In deze gevallen kan de vaccinatiezetter wel een papieren vaccinatiebewijs maken via het daarvoor ontwikkelde webportaal. De GGD werkt ook aan een duurzame oplossing voor dit specifieke technische probleem welke op korte termijn gereed zal zijn. Tot die tijd is er een noodprocedure in werking bij de Data Mutatie Helpdesk (0800-5090) waarmee via het genoemde webportaal alsnog een coronatoegangsbewijs kan worden aangemaakt.
Is het ook mogelijk voor mensen om zich te melden bij een fysieke helpdesk of loket als het niet lukt om een QR-code op te vragen?
De meeste mensen kunnen zelf via CoronaCheck een QR-code aanmaken of eventueel printen via de website www.coronacheck.nl/print. Dit zo nodig met behulp van personen uit hun omgeving.Naast deze digitale weg zijn ook alternatieven beschikbaar waarbij zonder smartphone en/of internet een bewijs kan worden aangemaakt; bijvoorbeeld telefonisch via het publieksinformatienummer coronavirus (0800-1351) of de CoronaCheck Helpdesk (0800-1421), en sinds 28 september jl. is het ook mogelijk om via een papieren antwoordformulier een bewijs aan te vragen. Gebruikers die hulp nodig hebben bij de aanvraag van een CTB kunnen voor ondersteuning terecht in bibliotheken bij het Informatiepunt Digitale Overheid.
Voor mensen die buiten de EU gevaccineerd zijn en een Nederlandse nationaliteit hebben of in Nederland woonachtig zijn, is bij de GGD in Utrecht, Groningen en Rotterdam-Rijnmond een fysiek loket geopend waar zij terecht kunnen om hun buitenlandse vaccinatiebewijs om te zetten in een Nederlands DCC en CTB. Sinds 30 november jl. kunnen ook personen die woonachtig zijn in Nederland maar elders in de Europese Unie zijn gevaccineerd en daar geen DCC kunnen krijgen, een CTB aanvragen bij deze drie GGD’en.
Bent u bereid de helpdesk voor het ophalen van een QR-code uit te breiden, ook gegeven de mogelijkheid dat het coronatoegangsbewijs breder wordt ingezet? Zo nee, waarom niet?
Ik zie hier momenteel geen reden voor. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven, is er op dit moment voldoende capaciteit bij de CoronaCheck helpdesk, welke indien noodzakelijk kan worden opgeschaald.
Wat is de oorzaak dat het pas vanaf half november mogelijk is voor mensen die hun 1e prik elders maar hun 2e prik in Nederland hebben gekregen om een coronatoegangsbewijs te krijgen? En wat is de reden dat in de loop van de tweede helft van november er een oplossing is voor mensen die woonachtig zijn in Nederland maar elders in Europa zijn gevaccineerd?
Voor de mensen die hun eerste prik elders, en hun tweede prik in Nederland bij de GGD hebben gekregen, wordt hard gewerkt om een technische oplossing in te voeren waarmee het voor hen ook mogelijk wordt om via CoronaCheck een volledig vaccinatiebewijs te ontvangen. Hiervoor was een oplossing gereed die helaas nog niet naar behoren werkte. Verder mogen, zoals toegelicht in mijn Kamerbrief3 van 2 november jl., mensen die woonachtig zijn in Nederland, maar elders in Europa zijn gevaccineerd, binnen de juridische kaders die de EU-verordening over het DCC biedt enkel een CTB krijgen op basis van de vaccinaties die zijn gezet elders in de EU. Zoals ook in de beantwoording van vraag 7 aangegeven is het sinds 30 november jl. voor deze mensen mogelijk om bij het fysieke loket bij de GGD in Utrecht, Groningen en Rotterdam-Rijnmond een CTB aan te vragen.
Wat zijn momenteel de wachttijden bij de locaties in Utrecht en Groningen voor mensen die in het buitenland gevaccineerd zijn en woonachtig zijn in Nederland (of Nederlander zijn)? Bent u bereid meer locaties te openen verspreid over het land?
Als personen die buiten de EU zijn gevaccineerd maar in Nederland woonachtig zijn of de Nederlandse nationaliteit hebben, nu bellen voor een afspraak, kunnen zij vaak binnen een dag nog terecht bij alle GGD locaties waar deze service momenteel wordt aangeboden. Dat zijn op dit moment de GGD regio’s Utrecht, Groningen en Rotterdam-Rijnmond. Ik blijf met GGD GHOR Nederland en de regio’s in gesprek om, waar nodig, deze service uit te breiden.
Is het mogelijk om ook andere GGD-vaccinatielocaties toegang te geven tot het systeem om handmatig buitenlandse vaccinatiebewijzen te registreren, en dat slechts een enkele medewerker ter plaatse hier toegang tot heeft? Zo nee, waarom niet? Waarom is hier specifieke ict-kennis voor nodig?
Zoals in mijn antwoord op vraag 10 aangegeven wordt deze service momenteel al aangeboden in de GGD regio’s Utrecht, Groningen en Rotterdam-Rijnmond. Het openen van eventueel meer locaties zal voorbereidingen op onder meer het gebied van organisatie en ook ICT vereisen. Ik blijf met GGD GHOR Nederland en de GGD’en in gesprek om, waar nodig, deze service uit te breiden.
Vanaf wanneer kunnen ook mensen die buiten de EU volledig gevaccineerd zijn, maar geen Nederlander zijn of niet in Nederland wonen, ook een QR-code opvragen voor het coronatoegangsbewijs, zoals bezoekers aan conferenties? Waarom is het wenselijk als zij zich iedere keer moeten testen?
Voor volledig gevaccineerde reizigers uit een derde land is aansluiting van hun land op het EU DCC de meeste effectieve en efficiënte oplossing om zich in EU-landen en in andere bij het DCC-systeem aangesloten landen vrij te kunnen bewegen. Aansluiting op het EU-DCC is echter niet altijd mogelijk, bijvoorbeeld wanneer een land geen digitale certificaten verstrekt.
Reizigers uit derde landen die wel volledig gevaccineerd zijn, maar die geen gebruik kunnen maken van het coronatoegangsbewijs, een DCC of een DCC-equivalent certificaat, kunnen via een test een 24-uurs CTB ontvangen waarmee zij toegang krijgen tot voorzieningen waar een CTB voor vereist is. Het gaat hier bijvoorbeeld inderdaad om toeristen en zakelijke reizigers. De mate waarin deze reizigers hinder ondervinden doordat zij frequent een test moeten ondergaan zal mede afhangen van hun verblijfsduur en de aard van het bezoek. Ik werk aan een oplossing waarmee deze reizigers zich mogelijkerwijs niet meer dagelijks hoeven te laten testen.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk, en ieder afzonderlijk beantwoorden, gegeven de bredere inzet van het coronatoegangsbewijs?
Dat heb ik geprobeerd.
Het bericht 'Woede om Ollongren die bevolking Caribisch Nederland maant korter te douchen: ’Wat een dedain’' |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «Woede om Ollongren die bevolking Caribisch Nederland maant korter te douchen: «Wat een dedain»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de reacties op uw advies aan de bevolking van Caribisch Nederland om korter te douchen en minder vaak de airco te gebruiken en uw tips over zuinig wassen en drogen en over het zuinig gebruik van een tweede koelkast of vriezer?
Het onderzoek van Milieu Centraal naar energiebesparing in huishoudens is in samenwerking met de openbare lichamen uitgevoerd. Hoewel beoogd was om data te verzamelen via gericht huis-aan-huis bezoek, was dit niet mogelijk in verband met COVID-19. Daarom is in overleg met de openbare lichamen gekozen voor een digitale enquête. Ik begrijp de kritiek op deze vorm van onderzoek doen en heb in mijn brief aan de Kamer dan ook aangegeven dat de resultaten uit de enquête niet representatief zijn, hoewel ze wel richting kunnen geven.
Ik betreur de ophef die is ontstaan over dit initiatief om samen met het openbaar lichaam Bonaire en betrokken instanties WEB en UNKOBON tot bewustwording en mogelijke besparing in huishoudens te komen. De woordkeuze in mijn brief, en welk beeld dat heeft opgeleverd, is ongelukkig omdat er in de tekst onvoldoende rekening is gehouden met de specifieke omstandigheden waarmee huishoudens in de Cariben te maken hebben. Dat neemt niet weg dat bewustwording over verbruik ook in Caribisch Nederland tot besparingen kan leiden. Overigens wil dat niet zeggen dat het gebruik van bepaalde apparaten omlaag moet. Besparing is ook mogelijk door energiezuinige alternatieven in te zetten. Op Saba wordt nu bijvoorbeeld als onderdeel van de bewustwordingscampagne een pilot uitgevoerd met het gratis verstrekken van LED-lampen.
In Europees Nederland lopen al geruime tijd bewustwordingscampagnes op het gebied van energiebesparing, die huishoudens hebben geholpen de energierekening te verlagen. Hetzelfde heeft het kabinet ook Caribisch Nederland willen aanbieden, passend binnen de lokale context.
Vormen de bedoelde tips de «kansen omtrent praktische verduurzamingsmaatregelen in woningen voor Caribisch Nederland», die de voorlichtingsorganisatie Milieu Centraal in beeld zou brengen?
Naar aanleiding van de toezegging in de Kamerbrief Duurzaam bouwen en wonen in de overzeese Koninkrijksdelen d.d. 21 december 2018 (Kamerstukken II 2018/19, 35 000 IV, nr. 36) heb ik Milieu Centraal gevraagd onderzoek te doen naar energiebesparing in huishoudens. Het betreft inderdaad de kansen omtrent praktische verduurzamingsmaatregelen in woningen in Caribisch Nederland. In overleg met de openbare lichamen heeft Milieu Centraal de resultaten uit het onderzoek verwerkt in laagdrempelige tips en deze aangeboden aan de openbare lichamen en de elektriciteitsbedrijven. De openbare lichamen kunnen zelf besluiten of en hoe ze deze willen inzetten.
Heeft uw oproep bijgedragen aan het vergroten van draagvlak, kennis en ervaring omtrent energiebesparing in de woning onder de bevolking van Caribisch Nederland? Zo ja, op welke wijze?
Uit het onderzoek komt naar voren dat in Caribisch Nederland de energierekening van huishoudens voor een belangrijk deel wordt bepaald door verlichting in huis, verkoeling, en verwarming van water. Dit is relevante informatie voor de vergroting van de bewustwording op energieverbruik en besparingsmogelijkheden. In mijn brief aan de Kamer d.d. 15 oktober ga ik hierop in. Het betreft echter geen oproep. Het is aan de openbare lichamen zelf om te bepalen of en hoe ze de informatie die door Milieu Centraal is aangereikt willen inzetten in de informatievoorziening aan hun inwoners.
Ik realiseer mij dat armoedebestrijding en de hoge kosten van levensonderhoud een belangrijk thema is voor het bestuur en de inwoners van Bonaire. Dat geldt ook voor het kabinet en om die reden is door het kabinet geïnvesteerd in het vergroten van de bestaanszekerheid. Het onderzoek naar energiebesparing in huishoudens past binnen de bredere maatregelen van het Rijk op dit gebied. Ook de investeringen van dit kabinet in duurzaamheid op Bonaire, Saba en Sint Eustatius moeten bijdragen aan het verlagen van de kosten van nutsvoorzieningen en vergroten van de bestaanszekerheid van de inwoners. Besparing op verbruik – waar mogelijk – is vanuit duurzaamheid en kostenreductie een kleine, maar verstandige stap.
Begrijpt u dat uw oproep tot verbazing heeft geleid omdat veel inwoners van Caribisch Nederland onder het bestaansminimum leven en daarom al zuinig moeten zijn met energie?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u kennisgenomen van de brief van de gedeputeerden Den Heyer en Tielman van Bonaire van 19 oktober jl.? Zo ja, wat is uw antwoord?
Ja. Ik heb uw Kamer, ongeveer gelijktijdig met deze beantwoording, separaat een afschrift gezonden van mijn reactie aan de gedeputeerden.
Deelt u de mening, dat het voor de energievoorziening in Caribisch Nederland noodzakelijk is te investeren in duurzame vormen van energie? Zo ja, welke maatregelen neemt u daarvoor?
Verduurzaming van de elektriciteitsproductie op Bonaire heeft de aandacht van het kabinet. Er worden met alle betrokken partijen, zijnde het openbaar lichaam Bonaire, WEB, Bonaire Brandstof Terminals B.V (BBT) en ContourGlobal, gesprekken gevoerd over de verdere verduurzaming van de elektriciteitsproductie.
Het investeringsplan van WEB betreft een verzoek aan het Ministerie van EZK om subsidie voor investeringen in hernieuwbare elektriciteitsproductie, waarmee het aandeel hernieuwbare elektriciteitsopwekking volgens dit subsidieverzoek naar 68% zou kunnen stijgen.
Op verzoek van uw Kamer (motie Boucke, 35 632, nr. 13) heeft de op 26 april 2021 opgerichte deelneming BBT in haar statuten ook als doelstelling opgenomen om zich in te zetten op de verduurzaming van de elektriciteitsproductie op Bonaire. Op verzoek van uw Kamer wordt een routekaart naar een 100 procent duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland opgesteld (motie Boucke, 35 632, nr. 15) en daarbij wordt bezien welke taken de BBT op zich kan nemen bij verduurzaming op Bonaire. Het Ministerie van EZK bereidt een reactie op het subsidieverzoek van WEB Bonaire voor, in samenhang met de Kamerbrief waarin de routekaart uiteengezet wordt. Deze wordt uiterlijk in januari 2022 naar uw Kamer gestuurd.
Klopt het dat het investeringsplan van energiebedrijf WEB leidt tot 80% duurzame elektriciteitsopwekking en tot lagere elektriciteitstarieven?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de besluitvorming over het investeringsplan van energiebedrijf WEB?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht dat veel mensen die langjarig medicijnen gebruiken geen tussentijdse beoordelingen aangeboden krijgen |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de enquête van Radar waaruit blijkt dat er bij een groot deel van de respondenten die medicijnen langjarig gebruiken, nooit een tussentijdse controle heeft plaatsgevonden?1
Ja, ik heb daar kennis van genomen.
Wat vindt u ervan dat 39 procent van de respondenten aangeeft dat met hen niet over medicijngebruik wordt gesproken terwijl die medicijnen al langer dan vijf jaar worden gebruikt?
Passende zorg en maatwerk zijn van groot belang om patiënten de zorg te bieden die zij nodig hebben. Zorgverleners zetten zich hier actief voor in. Voorschrijvers, apothekers en (wijk)verpleging houden in de gaten dat patiënten hun medicijnen goed en veilig gebruiken en als deze niet langer nodig zijn, tijdig stoppen. Voor bepaalde patiënten, bijvoorbeeld kwetsbare ouderen, is meer intensieve zorg wenselijk dan voor andere patiënten. Voor patiënten die aangeven begeleiding bij hun medicatiegebruik nodig te hebben, vind ik het belangrijk dat zij deze zorg ook krijgen. Daar ligt een verantwoordelijkheid van de zorgverleners. Daarnaast is het ook van belang dat wanneer patiënten behoefte hebben aan meer contact zij zich duidelijk uitspreken, zodat de zorgbehoefte zichtbaar wordt voor zorgverleners.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de totale uitgaven aan medicijnen worden uitgegeven aan medicijnen die langer dan twaalf maanden gebruikt worden?
De totale uitgaven aan farmaceutische zorg via openbare apotheken bedroegen in 2020 ongeveer € 5 miljard. Dit zijn de kosten voor medicijnen en de kosten voor de door apothekers verleende zorg. Het is niet gemakkelijk een percentage te koppelen aan medicijnen die langer dan twaalf maanden worden gebruikt. Deze berekening is lastig en een snelle en beperkte analyse kan niet zonder een aantal aannames te doen.
Je zou patiënten kunnen indelen in drie groepen: incidentele apotheekbezoekers, chronische gebruikers van geneesmiddelen en zorgintensieve patiënten. Chronische gebruikers gebruiken jaarlijks doorlopend tussen de één en vier geneesmiddelen en zorgintensieve tenminste vijf geneesmiddelen. Als deze personen (chronische en zorgintensieve) daarnaast een middel incidenteel gebruiken, wordt dit gebruik in analyses toch toegerekend aan chronische resp. zorgintensieve gebruikers. Op basis van deze analyse wordt ongeveer 95% van de totale uitgaven aan farmaceutische zorg in Nederland uitgegeven aan de zorg voor chronische en zorgintensieve patiënten en 5% aan incidentele patiënten.
Het is ook mogelijk om dit te benaderen vanuit het verschil tussen eerste uitgiftes en vervolguitgiftes. Eerste uitgiftes zijn alle verstrekkingen van geneesmiddelen die een patiënt voor het eerst gaat gebruiken.
Deze zijn op dat moment dus per definitie nog niet chronisch, maar kunnen dat later wel worden. Uit deze analyse blijkt dat 13% wordt uitgegeven aan patiënten die een middel voor de eerste keer gebruiken en de overige 87% betreft zorgverlening en geneesmiddelkosten voor vervolguitgiftes.
Hoewel er met bovenstaande beperkte analyses geen exact cijfer aan te koppelen is, kun je wel concluderen dat het overgrote deel van de medicijnen wordt gebruikt door chronische en zorgintensieve gebruikers.
Wat kan er volgens u aan gedaan worden om meer bekendheid aan de behandelduur van antidepressiva te geven, aangezien uit de enquête blijkt dat vooral mensen die antidepressiva slikken niet weten wat de voorgeschreven behandelduur is?
De voorgeschreven behandelduur is niet voor alle patiënten gelijk. Richtlijnen gaan uit van gemiddelden. Voor goede zorg is het noodzakelijk om samen met de patiënt afwegingen te maken. Minderen en stoppen van medicatie kan risico’s met zich mee brengen. Apothekers en huisartsen werken samen met specialisten en andere zorgverleners om minderen en stoppen van geneesmiddelgebruik te begeleiden. Daarvoor hebben het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG), de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering der Pharmacie (KNMP) en de Federatie Medisch Specialisten (FMS) een module «Minderen en Stoppen van Medicatie» als onderdeel van de Multidisciplinaire Richtlijn «Polyfarmacie bij Ouderen» ontwikkeld.2
Het minderen en stoppen bij mensen die antidepressiva slikken is maatwerk. Niet voor al deze patiënten is minderen of stoppen gewenst. Naast medische risico’s kunnen er patiëntgebonden factoren meespelen, zoals pijnervaring en gemoedstoestand, waardoor patiënten niet in staat kunnen zijn te minderen of stoppen met medicatie.
Klopt het dat aan de apotheek terhandstellingskosten worden betaald, iedere keer als zij een medicijn uitgeven en dat deze kosten bijvoorbeeld bedoeld zijn voor het controleren of de patiënt de juiste medicijnen krijgt en of het medicijn geschikt is voor de patiënt?
Ja, de kosten zijn onder andere daarvoor bedoeld.
Bent u van mening dat dit betekent dat de apotheker periodiek – bijvoorbeeld jaarlijks – een tussentijdse beoordeling van de medicatie zou moeten uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Het doel van de farmacotherapeutische begeleiding is om veilig, effectief en passend gebruik van geneesmiddelen voor patiënten met chronische aandoeningen te borgen. Voorschrijver, apotheker, (wijk)verpleging en patiënt hebben een verantwoordelijkheid zich uit te spreken wanneer er meer begeleiding nodig is, zodat de zorgbehoefte zichtbaar is voor alle zorgverleners.
Wanneer een zorgverlener of patiënt een probleem signaleert, stemmen de apotheker en voorschrijver af en vinden zij in samenspraak met de patiënt een passende oplossing. Huisartsen, apothekers en wijkverpleging hebben landelijke eerstelijns samenwerkingsafspraken (LESA) samengebracht in de LESA «Organisatie van zorg bij chronische medicatie». Organisaties voor huisartsen en apothekers, NHG en de KNMP, geven aan dat de meeste winst te behalen is door het doen van tussentijdse checks. Achter de schermen houden apothekers en artsen de medicamenteuze behandeling van patiënten nauwgezet in de gaten, de medicatiebewaking. Voorbeelden hiervan zijn medicatiebeoordelingen, en eerste en tweede uitgifte begeleiding. Daarna nemen ze zo nodig contact op met de patiënt, ook hier is maatwerk van belang.
Een jaarlijkse controle bij alle patiënten die langdurig medicijnen gebruiken is daarom niet voor iedereen noodzakelijk. Bovendien zou, vanwege de gelimiteerde capaciteit van de zorg, een jaarlijkse APK bij alle langdurige gebruikers kunnen leiden tot minder goede begeleiding van patiënten met een sterkere zorgbehoefte en patiënten met een hoger risico op farmacotherapeutische problemen.
De bereikbaarheid van testlocaties als gevolg van nieuw beleid van de Stichting Open Nederland |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat in diverse gebieden van Nederland – waaronder Zeeland, de Achterhoek, west Brabant en Drenthe – met ingang van deze week geen locaties voor toegangstesten meer zijn, waardoor op veel plekken de aanrijtijd voor een testlocatie meer dan een half uur is?1, 2, 3
In het begin van week 41, toen de nieuwe wijze van contracteren van testaanbieder inging, waren er inderdaad plekken in Nederland waar mensen verder moesten reizen naar een testlocatie dan bedoeld is. Daar is in die week hard aan gewerkt. Zo zijn er onder meer voor de start van het weekend van 16 en 17 oktober testlocaties geopend in onder andere Terneuzen, Winterswijk, Doetinchem en Roosendaal. En volgen in week 42 nog nieuwe locaties in onder andere, Dokkum en Stadkanaal. Waarbij voor Dokkum een openingstijd van vrijdag 14.00 uur tot 18.00 uur en zaterdag van 11.00 uur tot 18.00 uur geldt. Er zijn momenteel (stand 18-10-2021) meer dan 400 testlocaties beschikbaar in heel Nederland. De dekkingsgraad (hoeveel procent van de mensen binnen 30 minuten reistijd van een testlocatie wonen) is over heel Nederland 99%.
Welke «witte vlekken» waar de aanrijtijd meer dan een half uur is, zijn elders in Nederland ontstaan als gevolg van het nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland?
De huidige wijze van contracteren is niet meer gebaseerd op het betalen voor klaar staan om te testen, maar op betalen voor daadwerkelijk afgenomen testen. Het kost enige tijd om vraag en aanbod op elkaar af te stemmen. Daarnaast kostte het sommige testaanbieders tijd voordat ze aangesloten konden worden op de CoronaCheckApp. Daarom heeft de Stichting Open Nederland en mijn ministerie veel werk gemaakt van het begeleiden van gemeenten en testaanbieders om ervoor te zorgen dat de markt binnen een week ook op plaatsen met minder inwoners een testfaciliteit kon organiseren. De dekkingsgraad is over heel Nederland 99%.
Klopt het dat het verdwijnen van deze testlocaties het directe gevolg is van het nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland, waarbij testlocaties in relatief dunbevolkte gebieden minder interessant zijn geworden omdat er alleen nog maar per test betaald wordt?
De Stichting Open Nederland heeft in opdracht van mij de Open House opgezet. Dat is succesvol. Er zijn bijna vier keer zoveel plekken om te testen dan er onder het oude systeem waren. Het is inderdaad belangrijk om te realiseren dat met de Open House de marktwerking van kracht is. De markt heeft de tijd nodig om optimaal aan te sluiten bij de vraag. Daarbij kan het zo zijn dat het in relatief dunbevolkte gebieden verliesgevend is om een testlocatie te openen. In die regio’s zijn gemeenten, testaanbieders en SON met elkaar in gesprek. En samen met SON beziet mijn ministerie of nog andere acties nodig zijn om voldoende dekking te kunnen blijven bieden. Daarnaast blijft het mogelijk voor ingeschreven testaanbieders om dagelijks locaties te openen of te sluiten. Ook kunnen nieuwe testaanbieders zich elke 20e van de maand aanmelden voor de Open House.
Hoe verhoudt dit nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland zich tot de op 16 september Kamerbreed aangenomen motie Van der Plas waarin het kabinet verzocht wordt er zorg voor te dragen dat mensen minstens binnen een half uur reistijd een test kunnen laten afnemen?4
Er is momenteel een landelijke dekking van 99% waarin burgers binnen 30 minuten reizen bij een testlocatie aanwezig kunnen zijn. In Zeeland lukt dat nog niet voor iedereen. Daar opent deze week nog een teststraat in Renesse en zijn mijn ministerie en SON in gesprek met de veiligheidsregio, de provincie en gemeenten om ook in west Zeeuws-Vlaanderen een oplossing te vinden.
Welke acties heeft u of heeft de Stichting Open Nederland ondernomen naar aanleiding van het signaal dat meerdere testaanbieders half september al afgaven, namelijk dat het nieuwe beleid waarbij per test betaald zou worden het fijnmazige netwerk onder druk zou zetten?5
Er hebben tientallen testaanbieders ingeschreven voor de Open House regeling. Degene die aan de eisen voldoen en die hebben aangetoond dat ze veilig aangesloten kunnen worden op de CoronaCheckApp zijn daadwerkelijk van start. Daarbij zijn ook de testaanbieders die in genoemd artikel aangaven dat de vergoeding te laag was. Zie voor een beschrijving van ondernomen acties het antwoord bij vraag 1.
Klopt het dat ook onder andere de Veiligheidsregio Zeeland de afgelopen periode bij VWS aandacht heeft gevraagd voor deze situatie? Zo ja, wat heeft u met dit signaal gedaan?6
Dat klopt. Het Ministerie van VWS is in contact geweest met zowel de Veiligheidsregio als de provincie Zeeland en er wordt gezamenlijk met gemeenten, burgemeesters en SON gekeken op welke manier er invulling gegeven kan worden aan de witte vlekken. Dat heeft tot nu toe geresulteerd in negen testlocaties in Zeeland (stand 18-10-2021) met testlocaties op Walcheren in Vlissingen, Ritthem en drie in Middelburg, op Zuid Beveland in Goes en Kapelle, op Schouwen-Duiveland gaat deze week de locatie in Renesse open en in Zeeuws Vlaanderen kan getest worden in Terneuzen.
Klopt het dat op sommige plekken ook toegangstesten worden aangeboden bij een apotheker? Zou het aanbieden van toegangstesten bij apothekers volgens u eventueel een oplossing kunnen zijn voor die gebieden waar de bereikbaarheid nu onder druk staat?
Het klopt dat er al samenwerkingsverbanden zijn tussen apothekers en testaanbieders. En op verzoek van mijn ministerie heeft SON de beroepsvereniging van apothekers benaderd. Apothekers zitten fijnmazig verspreid over het land en kunnen deelnemen aan de Open House. Apothekers zijn er op geattendeerd dat zij zich kunnen inschrijven voor de Open House. Apothekers kunnen dit zelfstandig doen of in samenwerking met een reeds geaccepteerde testaanbieder. Binnenkort zal er voor apothekers een informatiesessie georganiseerd worden.
Klopt het dat het nieuwe beleid van de Stichting Open Nederland is ingegeven door het feit dat het aantal afgenomen tests in de zomermaanden fors terugliep en al die tijd de betalingen voor (grotendeels leegstaande) testlocaties doorliepen?
Met het nieuwe testsysteem kunnen alle geïnteresseerde testaanbieders die aan de Open House criteria voldoen, meedoen. Hierdoor geven we alle testaanbieders een kans om mee te doen aan het realiseren van de testcapaciteit in Nederland. De 11 testaanbieders die tot 11 oktober bij SON actief waren, werden betaald d.m.v. een beschikbaarheidsvergoeding. De Open House regeling voor «testen voor reizen» heeft laten zien dat betalen per afgenomen test ook resulteert in een fijnmazig testnetwerk en dat een beschikbaarheidsvergoeding hier niet noodzakelijk voor is. Dit komt doelmatig uitgeven van belastinggeld ten goede.
Welk deel van de totale testcapaciteit wordt momenteel gemiddeld per dag gebruikt? Bij welke mate van gebruik van de testcapaciteit is het volgens u wel weer zinvol om per locatie te betalen in plaats van per test?
In de weekenden zien we een testafname van ca. 140.000 testen per dag, terwijl dit door de weeks lager ligt (25.000–60.000 testen per dag). Per week zijn er tussen de 330.000 en 360.000 testen. Op dit moment volstaat het huidige systeem. Het is niet uitgesloten dat dit bij een (lokaal, regionaal of landelijke) hele lage testvraag niet meer het geval is (door bijvoorbeeld een toename in vaccinatiegraad, een afname in testbereidheid of een verandering in het beleid rond het coronatoegangsbewijs). Uiteraard monitoren we dat en bereiden we ons daar op voor.
Bent u bereid om via het opnieuw betalen per locatie ervoor te zorgen dat de bereikbaarheid van testlocaties in alle regio’s weer op peil wordt gebracht? Zo nee, op welke wijze gaat u er dan zorg voor dragen dat mensen in alle regio’s minstens binnen een half uur reistijd een test kunnen laten afnemen?
Op dit moment volstaat het systeem en ik blijf de situatie nauwkeurig volgen.
Doelgroepen die aanzienlijke moeite hebben met het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs |
|
Aukje de Vries (VVD), Joba van den Berg-Jansen (CDA), Jan Paternotte (D66), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u uiteenzetten welke doelgroepen momenteel een beroep doen en mogen doen op de GGD Utrecht om een coronatoegangsbewijs (ctb) handmatig te maken met behulp van een identiteitsbewijs en elders verkregen vaccinatiebewijs?
Op dit moment kunnen mensen die gevaccineerd zijn buiten de EU een DCC en een coronatoegangsbewijs verkrijgen via de uitzonderingsroute bij GGD regio Utrecht. Voorwaarde is wel dat zij woonachtig zijn in Nederland of een Nederlandse nationaliteit hebben. Ook studenten en expats van buiten de EU die elders gevaccineerd zijn maar in Nederland woonachtig, vallen in principe binnen deze doelgroep. Er wordt momenteel verkend of mensen uit deze groep die aannemelijk kunnen maken dat zij woonachtig zijn in Nederland en nog geen BSN hebben, ook geholpen kunnen worden. Ik verwacht deze oplossing op korte termijn te realiseren.
Dat voor deze doelgroep de vaccinatiebewijzen kunnen worden omgezet naar een DCC/Ctb vloeit voort uit de Europese verordening over certificaten met betrekking tot COVID-19. In het Tijdelijk besluit DCC en de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 is vastgelegd dat op dit moment alleen de GGD regio Utrecht deze bijzondere service verricht.
Van welke andere doelgroepen krijgt u signalen dat het nog altijd lastig is om een ctb aan te maken?
Het is mij bekend dat er doelgroepen zijn die moeite hebben met het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs. Op het gebied van vaccinatiebewijzen gaat het hierbij om mensen die de eerste prik in een ander EU-land dan Nederland hebben ontvangen of mensen die in het buitenland geen vaccinatiebewijs hebben ontvangen. Ook zijn er doelgroepen die problemen ervaren door bijvoorbeeld dataproblemen of door het niet beschikken over een BSN. Voor deze doelgroepen zoek ik op dit moment naar oplossingen. Verder zijn er mensen die zich om medische redenen niet kunnen laten vaccineren of testen.
De groep die niet gevaccineerd kan worden én niet getest kan worden, is zeer waarschijnlijk erg klein. Sinds 6 oktober is een pilot georganiseerd bij de GGD regio Utrecht voor mensen die vanwege een beperking of een ziekte geen test kunnen ondergaan.
Het doel van deze pilot is meerzijdig:
Er is voor de duur van de pilot een beperkt aantal afspraken per dag beschikbaar, vanwege de intensieve betrokkenheid die deze aanpak vergt. Gelet hierop worden voor deze pilot gericht personen benaderd die zich hierover eerder al bij de rijksoverheid of de betreffende koepelorganisaties – onder andere van mensen met een verstandelijke beperking – hebben gemeld, en wordt hen gevraagd deel te nemen.
Klopt het dat er momenteel voor mantelzorgers nog altijd lastig is om voor hun naasten een ctb aan te maken of is dit inmiddels opgelost?1 Zo ja, waar kunnen zij terecht? Zo nee, wanneer heeft u dit voor deze groep opgelost?
Het artikel waarnaar u verwijst beschrijft het inloggen met DigiD en gebruik van DigiD-machtigen. Bij het aanmaken van een ctb is bewust gekozen om ook andere aanvraagroutes beschikbaar te stellen. Hiermee is het voor meer mensen mogelijk om een ctb aan te vragen, ook zonder DigiD. Mantelzorgers die voor hun naasten een ctb aan willen maken, kunnen dit namelijk ook telefonisch via bijvoorbeeld het publieksinformatienummer coronavirus (0800–1351) aanvragen waarbij een papieren bewijs wordt thuisgestuurd.
Wat is momenteel de wachttijd voor mensen die (deels) in het buitenland gevaccineerd zijn om bij de GGD Utrecht een coronatoegangsbewijs (ctb) te krijgen?
Op dit moment is er bij de locaties van GGD regio Utrecht een wachttijd van maximaal zes werkdagen.
Is er inmiddels wel opgeschaald op deze locatie omdat u aangaf dat dit tot afgelopen weekend nog niet was gebeurd en gegeven het feit dat reeds 14.000 mensen alhier geholpen zijn?
Ja. De GGD regio Utrecht is (tijdelijk) opgeschaald om meer aanvragen te kunnen verwerken. Er zijn nu drie locaties, twee in de stad Utrecht en één in Nieuwegein.
Kunnen ook toeristen, internationale studenten en bezoekers – waaronder die van buiten de EU – gebruik maken van de locatie in Utrecht? Zo nee, is het dan wenselijk dat zij op kosten van de Nederlandse belastingbetaler elke 24 uur een negatieve test moeten afnemen terwijl zij volledig gevaccineerd zijn?
Alleen personen die gevaccineerd zijn buiten de EU en die woonachtig zijn in Nederland of een Nederlandse nationaliteit hebben, kunnen gebruikmaken van de locaties in Utrecht. Mensen die niet aan deze voorwaarden voldoen en dus geen coronatoegangsbewijs (op basis van vaccinatie) kunnen aanvragen, moeten op een andere wijze aan kunnen tonen dat zij een verlaagd risico lopen besmet te zijn, bijvoorbeeld met een testbewijs. Alleen op die manier kan voor ondernemers en bezoekers een zo veilig mogelijke omgeving worden gecreëerd. Bij de oplossingen voor deze groep moet het totale risico in ogenschouw genomen worden, om te voorkomen dat ook niet-gevaccineerde groepen of groepen met een niet bij de EMA of WHO goedgekeurd vaccin een vaccinatiebewijs krijgen. In die afweging kan het wenselijk zijn dat deze groepen een testbewijs nodig hebben voor bepaalde activiteiten.
Indien het lastig te achterhalen is of een buitenlands vaccinatiebewijs betrouwbaar is om te gebruiken als ctb, waarom zijn dergelijke bewijzen dan wel afdoende om na het binnenreizen in Nederland vrijgesteld te worden van een quarantaineplicht?
Vrijstelling van quarantaineplicht na het binnenreizen van Nederland is niet vergelijkbaar met het deelnemen aan activiteiten waarvoor het coronatoegangsbewijs in Nederland geldt. Dit zijn activiteiten waar een groter risico op Covid-besmetting bestaat en om die reden is controle van de betrouwbaarheid van het eraan ten grondslag liggende bewijs van groter belang.
Waarom zijn na de brede inzet van het ctb op 25 september jongstleden, naast Utrecht, niet andere locaties geopend waar mensen terecht kunnen om een coronatoegangsbewijs aan te maken als ze in het buitenland gevaccineerd zijn?
De eerste GGD-locatie in Utrecht is eind juli geopend als service voor mensen die buiten de EU zijn gevaccineerd en een Nederlandse nationaliteit hebben of in Nederland woonachtig zijn. Vanwege de specifieke kennis die nodig is om alle mogelijke buitenlandse vaccinatiebewijzen te checken, is ervoor gekozen om centraal deze service aan te bieden. Op de locatie Utrecht zijn inmiddels ongeveer 24.000 mensen geholpen.
Het openen van eventueel meer locaties vereist voorbereidingen op onder meer het gebied van organisatie, ICT en het beperken van fraudegevoeligheid. De GGD regio Groningen treft voorbereidingen om in de tweede helft van oktober naast de GGD regio Utrecht ook deze specifieke service aan te bieden. Een daartoe strekkende ministeriële spoedregeling voor het DCC en een wijziging van de Tijdelijke regeling maatregelen COVID-19 voor het CTB, zijn momenteel in voorbereiding en liggen bij de Kamer voor, respectievelijk ter informatie en in nahang.
Gelet op de specifieke benodigde kennis voor het beoordelen van buitenlandse vaccinatiebewijzen en het omzetten daarvan in een DCC/Ctb, ligt het in de rede deze beoordeling te concentreren tot een beperkt aantal locaties en niet te kiezen voor een grootschalige uitrol. Er wordt verkend of naast de GGD regio’s Utrecht en Groningen nog een enkele locatie kan worden toegevoegd.
Bent u het eens met de stelling dat er komende periode een toename te verwachten is van toeristen, familieleden, internationale studenten en andere reizigers die van buiten Europa Nederland binnenkomen met een vaccinatiebewijs, met name omdat het EU-inreisverbod niet geldt voor gevaccineerden en er bilaterale afspraken komen? Zo ja, kunt u per direct zorgdragen, en de GGD GHOR hiertoe opdracht geven, om op Schiphol en andere grote steden een locatie te openen zodat volledig gevaccineerde bezoekers alhier, eventueel tegen betaling van de kostprijs, een coronatoegangsbewijs kunnen krijgen in plaats van dat zij op kosten van de Nederlandse belastingbetaler elke 24 uur een test moeten doen?
Er wordt inderdaad verwacht dat, aangezien gevaccineerden zijn uitgezonderd op het Europees inreisverbod en de quarantaineplicht die geldt voor reizigers uit zeer hoogrisicogebieden, de reisbewegingen met landen buiten de Europese Unie zullen toenemen. Het betreft een in potentie omvangrijke doelgroep waardoor in de uitvoering een dergelijke voorziening niet zonder meer te realiseren is. Afhankelijk van de wijze waarop een dergelijke voorziening wordt ingericht, is een aanpassing van de Tijdelijke regeling maatregelen en mogelijk een wijziging van de Wpg vereist. De borging van veilige gegevensoverdracht en het beperken van fraudegevoeligheid in de controle van vaccinatiebewijzen en in de systemen zijn daarbij aspecten die nadrukkelijk aandacht vragen. Daarnaast is er ook sprake van een kostenafweging, net zoals dat bijvoorbeeld de inzet van GGD-locaties in de regio Utrecht ook kosten met zich meebrengen (voor ieder consult wordt daar ongeveer 15 minuten uitgetrokken). Niettemin bezie ik mede op basis van ervaringen uit andere EU-landen hoe met deze doelgroep om te gaan en of er een voorziening anders dan testen te realiseren is.
Kunt u tot slot reageren op de vier onderhands doorgezonden casussen: a. extreem lange wachttijden aan de telefoon om een papieren QR-code te bemachtigen, b. een eerste prik in Frankrijk heeft ontvangen, de tweede in Nederland maar geen mogelijkheid heeft om de eerste prik te registreren, c. Nederlanders die tweemaal buiten Nederland maar in de EU gevaccineerd zijn, en in het EU-land van de laatste vaccinatie hun COVID bewijs moeten aanvragen en dat niet vanuit Nederland kunnen doen, d. als men in het land van vaccinatie een QR-code heeft kunnen bemachtigen, maar deze niet kan worden gebruikt in de Nederlandse CoronaCheck-app.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden aangezien er ondanks het feit dat het ctb reeds breed is ingezet in Nederland, er nog altijd mensen zijn die niet in aanmerking komen voor het ctb?
Ja.
Het artikel 'Bas van den Dungen toezichthouder bij Amphia' |
|
Inge van Dijk (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het artikel «Bas van den Dungen toezichthouder bij Amphia»?1
Ja
Wat is in de arbeidsovereenkomst van topambtenaren opgenomen met betrekking tot het vervullen van nevenfuncties?
Voor topambtenaren bij de rijksoverheid geldt de collectieve arbeidsovereenkomst voor de sector Rijk (www.caorijk.nl).2 Daarin staat onder meer: «Het is voor alle ambtenaren wettelijk verplicht dat zij hun nevenwerkzaamheden die de belangen van de organisatie kunnen raken melden aan hun werkgever. Voor u als TMG-lid geldt daarbij dat uw werkgever de nevenwerkzaamheden die u meldt in de meeste gevallen openbaar maakt». Deze verplichting vloeit voort uit de Ambtenarenwet 2017. Daar wordt eveneens expliciet naar verwezen in de individuele arbeidsovereenkomst. Bovendien wordt in de individuele arbeidsovereenkomst aangegeven dat de Gedragscode Integriteit Rijk (GIR) van toepassing is. In de GIR staat onder meer wanneer een meldplicht van toepassing is en welke afwegingen gemaakt worden bij de beoordeling van de toelaatbaarheid van nevenwerkzaamheden.
Welk proces c.q. welke procedure is gevolgd op basis waarvan akkoord wordt gegeven voor een nevenfunctie? Indien zo’n proces c.q. procedure er niet is vindt u dan met de leden van de CDA-fractie dat deze er moet komen?
Bij een eerste benoeming ontvangt de topambtenaar een formulier waarmee deze zijn of haar nevenwerkzaamheden kan melden. Het ingevulde formulier wordt aan Bureau Algemene Bestuursdienst (BABD) gestuurd. BABD draagt er zorg voor dat het formulier wordt ondertekend door de functioneel leidinggevende: deze kan het beste inschatten of de nevenfunctie belangenverstrengeling kan opleveren. BABD zorgt na instemming voor de registratie en publicatie op de website. Gedurende de looptijd van het dienstverband blijft de meldplicht bestaan. Indien de ambtenaar in een andere functie wordt benoemd, worden de gemelde nevenfuncties opnieuw gewogen.
Wat vindt u ervan dat de hoogste ambtenaar die gaat over besteding van financiën commissaris wordt bij een zorginstelling die direct (corona) dan wel indirect gefinancierd wordt met publiek geld?
Als rijkswerkgever moedig ik ambtenaren aan om in hun vrije tijd vrijwilligerswerk en nevenwerkzaamheden te verrichten. Bij de melding van nevenwerkzaamheden vindt een afweging plaats of het verrichten daarvan een mogelijke belangenverstrengeling met zich kan brengen in relatie tot de functie bij het ministerie en zo ja, onder welke voorwaarden deze nevenwerkzaamheden dan kunnen worden verricht, dan wel moet worden verboden. In dit geval heeft de functioneel leidinggevende van de heer Van den Dungen – de Minister van Financiën –, evenals de directeur-generaal voor de Algemene Bestuursdienst, ingestemd met het verrichten van deze nevenfunctie overeenkomstig de voorgestelde maatwerkafspraken. Deze afspraken gaan over het zich onthouden van bemoeienis met specifieke onderwerpen die, in relatie tot de functie, mogelijk (de schijn van) belangenverstrengeling zou kunnen opleveren en hij zal als lid van de raad van commissarissen geen contact onderhouden met ministeries. Mocht zich een situatie voordoen waarin er overlap ontstaat met zijn werk als secretaris-generaal, dan is afgesproken dat er aanvullende afspraken gemaakt zullen worden met de compliance-officer van het Ministerie van Financiën. Ik zie geen belemmering voor het uitoefenen van deze nevenfunctie.
De berichten 'Flinke toename aantal nieuwe besmettingen, ook aantal coronapatiënten in ziekenhuis toegenomen' en 'Reizigers verbazen zich over coronacontrole op luchthavens. ‘Kan op Schiphol zo doorlopen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met bericht dat het aantal besmettingen weer stijgt en het bericht over gebrek aan controles bij luchthavens?1 2
Ja.
Kunt u aangeven of de oorzaak van deze stijging in besmettingen met name ligt bij reizigers die terugkomen uit het buitenland?
Het percentage besmettingen in de periode tussen 27 juli 2021 en 3 augustus 2021 binnen de doelgroep «medereiziger/reis/vakantie» bedraagt 10.2%. Ten opzichte van de voorgaande periode (5 april 2021 en 27 juli 2021) is in de doelgroep «medereizigers/reis/vakantie» een toename van 1.8% naar 10.2% te constateren.3 Het grootste aandeel van het totale aantal besmettingen vond plaats in de thuissituatie (54.6%) en door bezoek in de thuissituatie (17.7%). Het percentage mensen dat in de afgelopen week binnen 14 dagen na terugkomst uit het buitenland met een positieve test bij de GGD is gemeld, bedraagt 17.9%. In de periode tussen 7 juni en 3 augustus was het aandeel 9.3%.4 Op basis van deze cijfers zien we dat het aandeel besmettingen als gevolg van buitenlandse reizen sinds 3 augustus ten opzichte van de periode daarvoor is toegenomen. Minder duidelijk is of hier sprake is van de oorzaak van de toegenomen incidentie. De afgelopen weken zijn er natuurlijk ook veel meer Nederlanders op vakantie geweest dan in de maanden daarvoor. Daarnaast geven de cijfers aan of de betreffende persoon in de 14 dagen voorafgaand aan de positieve test in het buitenland is geweest. Dit hoeft niet te betekenen dat men op reis besmet is geraakt.
Kunt aangegeven hoe gecontroleerd wordt op coronabewijzen bij het inchecken? Is er in 100 procent van de gevallen sprake van controle of gebeurt dat steekproefsgewijs?
Bij het inchecken is de reiziger verplicht een coronabewijs (vaccinatie-, test- of herstelbewijs) te overhandigen, indien het land van bestemming een geel of oranje reisadvies heeft. De reiziger mag alleen aan boord gaan indien hij of zij een negatieve test of geldig herstel- of vaccinatiebewijs overhandigt. Bij aankomst in Nederland wordt, bijvoorbeeld op Schiphol, steekproefsgewijs gecontroleerd of reizigers met een geldig coronabewijs gereisd hebben. Zij worden hier door de luchtvaartmaatschappijen reeds op gecontroleerd vóór vertrek.
Kunt u aangeven wat de acceptatie is van en de ervaringen zijn met aangeboden zelftests voor reizigers die aankomen op Schiphol?
De ervaringen met het uitdelen van de zelftesten zijn goed. Het grootste deel van de inkomende reizigers reageert positief op de zelftest. Slechts een klein deel van de mensen neemt de test niet aan. De zelftesten worden overigens niet alleen op Schiphol aangeboden, maar ook op Rotterdam-The Hague Airport, Eindhoven Airport, Groningen Airport Eelde en Maastricht Aachen Airport. Op Schiphol worden tussen de 10.000–25.000 testen per dag uitgedeeld. Dit is ca. 25–45% van het totaal aantal inkomende passagiers dat in Nederland blijft. Op de andere vliegvelden gaat het om de volgende aantallen zelftesten per dag: Eindhoven ca. 4500, op Rotterdam-The Hague Airport ca. 1.700, op Maastricht-Aachen ca. 240 per dag en op Groningen ca. 120.
Kunt aangeven hoe het gebruik is van de mogelijkheid die GGD Kennemerland biedt aan vertrekkende en aankomende reizigers op Schiphol om zich zonder afspraak te laten vaccineren tegen COVID-19 op de XL-vaccinatielocatie bij P4 Lang Parkeren?
Naar aanleiding van de motie van het lid Paternotte (D66)5 is GGD Kennemerland op 28 juli jl. gestart om inkomende Nederlandse reizigers/burgers te motiveren zich te laten vaccineren. Dit om de vaccinatiebereidheid en -graad te vergroten en daarmee meer mensen te kunnen beschermen tegen het coronavirus. Reizigers kregen op de luchthaven de mogelijkheid aangeboden direct een afspraak te maken voor een vaccinatie bij de GGD in hun woon- of verblijfplaats. Reizigers die dat wilden, konden direct worden doorverwezen naar de vaccinatielocatie van de GGD op Schiphol. Hiertoe was een gratis pendeldienst beschikbaar. De ervaring heeft geleerd dat het actief benaderen van reizigers om hen te informeren over (de mogelijkheid tot) vaccineren in veel gevallen niet werd geapprecieerd en dat het personeel in sommige gevallen agressief bejegend werd. Reizigers lijken al goed geïnformeerd te zijn, reeds een afspraak te hebben staan, of bewust de keuze te hebben gemaakt zich niet te laten vaccineren. Ook hebben reizigers vaak geen interesse, omdat men wordt opgehaald door familie of omdat men eenvoudigweg snel naar huis wil.
Op basis daarvan en het lage aantal gemaakte afspraken, is de informatiestrategie en werkwijze aangepast en is de pendeldienst (waar door de beoogde cliënten geen gebruik van is gemaakt) per 3 augustus jl. stopgezet. Gebleken is dat de inzet op Schiphol niet de gewenste resultaten oplevert om de vaccinatiebereidheid en de vaccinatiegraad te verhogen. De GGD zet andere middelen in om laagdrempelig mensen te kunnen bereiken.
Het bericht Nieuw record aan beleggingen in zorgvastgoed |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nieuw record aan beleggingen in zorgvastgoed»?1
Ja.
Kunt u aangegeven welke voorwaarden c.q. eisen worden gesteld aan een verkoop en door wie, denk aan het voorbeeld van het Albert Schweitzer ziekenhuis (ASz) in Dordrecht dat een deel van zijn vastgoed heeft verkocht (110 miljoen euro) aan NorthWest Healthcare REIT? Zijn daarbij verschillen tussen verkopen binnen de Europese Unie (EU) en buiten de EU?
In het algemeen regelt de Wet toelating zorginstellingen (Wtzi) het toezicht op de aan- en verkoop van vastgoed door zorginstellingen, waaronder het toezicht door het College sanering zorginstellingen (CSZ). In de beantwoording van vraag 4 ga ik daar verder op in. De casus van de verkoop van een deel van het vastgoed van het ASz aan NorthWest Healthcare REIT valt echter niet onder dat toezicht. De stichting Albert Schweitzer, de Wtzi-toegelaten instelling, huurde het merendeel van het vastgoed immers van de Albert Schweitzer vastgoed BV, wat geen WTZi-toegelaten instelling is. De oorspronkelijke overheveling van vastgoed van de Stichting naar de (nieuwbouw in handen van de) vastgoed BV is destijds wel conform de wet beoordeeld en goedgekeurd door het CSZ. De recente verkoop is echter van de vastgoed BV aan de nieuwe investeerder, waardoor dit niet onder het toezicht van het CSZ valt. Het maakt in het algemeen niet uit of de verkoop met een partij binnen of buiten de EU plaatsvindt.
Vindt u het wenselijk dat buitenlandse bedrijven eigenaar zijn van zorgvastgoed terwijl deze gebouwen, zoals een ziekenhuis, onderdeel zijn van de vitale zorginfrastructuur?
Investeringen in zorgvastgoed zijn met het oog op de stijgende zorgvraag en vergrijzing hard nodig. Dat daarbij ook buitenlands kapitaal aangetrokken wordt, is niet direct een onwenselijk verschijnsel. Ontwikkelingen op de vastgoedmarkt mogen echter geen risico voor de continuïteit van zorg opleveren. Betaalbaar zorgvastgoed is immers van belang voor een toekomstbestendig zorglandschap.
Ook vind ik dat geld dat bestemd is voor de zorg ook in de zorg geïnvesteerd moet worden. Buitenlandse investeerders zijn mede daarom gehouden aan de wet- en regelgeving in Nederland.
Wie houdt er toezicht op de aan- en verkoop van vastgoed in de zorg?
Voor Wtzi-toegelaten instellingen is in het algemeen sprake van zowel intern als extern toezicht.
Het externe toezicht omtrent de aan- en verkoop van vastgoed wordt door het CSZ uitgevoerd. Het CSZ ziet er op toe dat het vervreemdingsproces open en transparant is en dat er uiteindelijk een marktconforme prijs wordt betaald aan de zorginstelling. Dit geldt voor instellingen die Zvw-zorg of Wlz-zorg met verblijf leveren en waarbij de Wtzi-toegelaten zorginstelling eigenaar is van het te verkopen of verhuren onroerend goed.
Daarnaast geldt op basis van de Wtzi voor grote instellingen met meer dan 50 werknemers (zoals het Albert Schweitzer) dat een interne toezichthouder vereist is. De intern toezichthouder houdt toezicht op het beleid van de dagelijkse of algemene leiding van de instelling en staat deze met raad ter zijde. Toezicht op een duurzame vastgoedstrategie van een zorginstelling maakt dan ook onderdeel uit van de taak van de intern toezichthouder. Op 1 januari 2022 treedt de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza) in werking. Zorgaanbieders die straks over een Wtza-vergunning moeten beschikken, hebben een onafhankelijke interne toezichthouder. Daarbij versterken aanvullende eisen de positie van de interne toezichthouder, door bijvoorbeeld de eis om ten minste eenmaal per jaar de interne toezichthouder schriftelijk op de hoogte stellen van de hoofdlijnen van het strategisch beleid, de algemene en financiële risico’s en het beheers- en controlesysteem van de instelling.
Kunt u aangeven waarom steeds meer buitenlandse beleggers interesse hebben om te investeren in Nederlands zorgvastgoed?
De zorgvraag zal de komende jaren blijven stijgen in Nederland. Daarom zal er ook er een blijvende behoefte zijn aan (innovatieve) investeringen in zorgvastgoed om de zorgvraag van de patiënt te kunnen blijven bedienen. Tegelijkertijd levert dit toekomstperspectief van een groeiende vraag een aantrekkelijk risico-rendementsprofiel voor investeerders op.
Zorgvastgoed wordt door vastgoedinvesteerders vaak gebruikt om de portfolio te diversifiëren. Zorgvastgoed geldt daarbij als opkomende nieuwe beleggingscategorie naast bijvoorbeeld woningen, kantoren en commercieel vastgoed. Vaak gaat het dan overigens om courant zorgvastgoed dat relatief eenvoudig voor verschillende doeleinden (binnen of ook buiten de zorg) in te zetten is. Zeer specifiek zorgvastgoed is vanuit vastgoedbeleggersperspectief minder aantrekkelijk. Overigens geldt in den brede (niet alleen zorg) dat sprake is van buitenlandse investeringen in vastgoed. De Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst heeft aangekondigd dat hij onderzoek doet op het gebied van vastgoed.2 Dit signaal over zorgvastgoed zal daarin worden betrokken.
Gezien de complexiteit van de internationale kapitaalmarkt heb ik geen definitieve verklaring waarom juist de Nederlandse markt gunstig lijkt voor internationale beleggers. In het algemeen geldt dat er veel geld in de kapitaalmarkt is en de rente laag is, wat gunstig is voor instellingen en projecten die financiering behoeven. Er wordt als het ware geconcurreerd om een project te mogen financieren. Kapitaalverstrekkers doen dit door financiering tegen gunstige voorwaarden te verstrekken, zoals bijvoorbeeld een laag rentepercentage of laag rendement.
Kunt u aangeven waarom internationale beleggers in Nederland blijkbaar een beleggingsklimaat ervaren dat momenteel gunstiger is dan in de meeste andere Europese landen?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven wat de reden is en de achtergronden zijn van het volgende dat in het artikel wordt gesteld: «Er is veel buitenlands kapitaal beschikbaar en deze beleggers kunnen veelal volstaan met een scherper rendement dan veel Nederlandse beleggers. Hierdoor kunnen zij zeer competitieve biedingen uitbrengen.»?
Zie antwoord vraag 5.
Het bekendheidsonderzoek over PGO |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de resultaten van het bekendheidsonderzoek over PGO?1
Ja. Dit onderzoek is onderdeel van het traject dat de Patiëntenfederatie met steun van VWS is gestart om de bekendheid met PGO’s en het gebruik ervan te vergroten. Het onderzoek laat duidelijk zien dat voorlichting over nut en noodzaak van PGO’s nodig is.
Vindt u ook dat PGO (eigendom van medische data bij de patiënt) een essentiële ontwikkeling is voor verdere en noodzakelijke digitalisering van de zorg?
Ja. Goede en tijdige gegevensuitwisseling tussen zorgverleners en patiënten/cliënten is een belangrijke voorwaarde voor de juiste zorg op de juiste plek en om patiënten/cliënten meer regie te geven over hun eigen gezondheid. Het maken van afspraken over veilige gegevensuitwisseling, het vergroten van de bekendheid over en het gebruik van PGO’s is een belangrijk onderdeel van mijn beleid. Met een PGO hebben mensen de mogelijkheid om hun gezondheidsgegevens op één plek te verzamelen en om deze te beheren en te delen indien gewenst. Beter geïnformeerde patiënten hebben een gelijkwaardiger gesprek met de zorgverlener en daarmee kan het samen beslissen met de zorgverlener gefaciliteerd worden. Bovendien maakt een PGO het mogelijk dat de burger/patiënt levenslang zijn gezondheidsgegevens kan verzamelen en gebruiken door deze digitaal op te halen bij zorgverleners. Dit is een essentiële ontwikkeling voor verdere en noodzakelijke digitalisering van de zorg en het verkrijgen van grip op de eigen gezondheid.
Kunt u aangegeven wat de stand van zaken is met betrekking tot de ontwikkeling van PGO’s?
Om veilige uitwisseling tussen de PGO’s van patiënten en de ICT systemen van zorgaanbieders te realiseren moeten er zowel door leveranciers van PGO’s als door leveranciers van systemen van zorgaanbieders aanpassingen gedaan worden in de ICT systemen. Aan de kant van de PGO leveranciers zijn hier al grote stappen in gezet en is door 34 PGO’s het benodigde MedMij-label behaald. Er worden inmiddels meerdere PGO’s aangeboden (zie ook www.pgo.nl), die klaar zijn voor een veilige uitwisseling. Aan de kant van de zorgaanbieders zijn er verschillende stimuleringsregelingen (VIPP’s) om uitwisseling met PGO’s via het MedMij Afsprakenstelsel te realiseren. Voor de huisartsensector is de planning dat vanaf 1 september in het kader van het OPEN-programma uitwisseling met PGO’s mogelijk wordt, wat betekent dat bij een groot deel van de huisartsen in Nederland dit najaar gezondheidsgegevens opgehaald kunnen worden via een PGO. Daarna volgen ook andere sectoren waaronder de geestelijke gezondheidszorg (VIPP GGZ), de vrijgevestigde GGZ (VG VIPP), instellingen voor medisch specialistische zorg (VIPP5), de geboortezorg (Babyconnect) en de langdurige zorg (VIPP InZicht).
In de Achterhoek werken verschillende zorgverleners samen binnen één PGO; kent u daarvan andere voorbeelden? Hoe wordt geborgd dat PGO-systemen met elkaar kunnen communiceren en dat informatie veilig wordt verstuurd?
Een PGO is een middel voor patiënten/cliënten om inzage te krijgen in hun medische gegevens die verspreid kunnen zijn bij zorgaanbieders in het hele land. Zorgverleners werken daarbij niet in de PGO’s van patiënten maar in hun eigen systemen, die dan een deel van de gegevens kunnen uitwisselen met PGO’s. PGO’s communiceren dus niet met elkaar, maar met de ICT-systemen van de zorgaanbieders
In de Achterhoek werken sinds 2018 in een cross sectorale benadering verschillende zorgverleners en vertegenwoordigers van cliënten/patiënten in de regio samen aan het ontsluiten van (alle) gezondheidsgegevens voor burgers, op basis van het MedMij Afsprakenstelsel voor uitwisseling met PGO’s. In aanvulling op de ontsluiting van de gegevens naar MedMij PGO’s, zoals dat ook in de rest van het land kan, wordt ter ondersteuning van de interactie tussen zorgverleners en patiënten in de Achterhoek ook gebruik gemaakt van aanvullende modules, die eveneens het MedMij Afsprakenstelsel volgen. Daardoor kan ook deze informatie veilig worden uitgewisseld.2 Er zijn meerdere voorbeelden van partijen en PGO’s die toepassingen ontwikkelen voor bepaalde ziektebeelden of regio’s die als functionaliteit via het PGO aangeboden kunnen worden. Dit is nog volop in ontwikkeling en ik zal dat samen met Stichting MedMij de komende tijd goed blijven volgen.
Hoe wordt gezorgd dat best practices met betrekking tot PGO verder worden uitgerold?
Best practices, zoals die in de Achterhoek, worden onder andere onder de aandacht gebracht door de PGO alliantie, die bestaat uit ruim vijftig patiënten-, branche-, consumenten- en welzijnsorgansiaties onder leiding van de Patiëntenfederatie Nederland. De alliantie heeft als doel om PGO’s bekender te maken en het gebruik te stimuleren. Zo ontwikkelt de alliantie communicatiemateriaal (o.a. flyers en wachtkamerfilmpjes) dat door alle betrokken partijen gebruikt kan worden. Ook worden er webinars voor gebruikers en zorgverleners georganiseerd en worden er e-learnings over het gebruik van PGO’s ontwikkeld. Daarnaast wordt er actieonderzoek gedaan naar het gebruik van PGO’s, zoals het hier genoemde onderzoek in de Achterhoek. Alle leerervaringen worden meegenomen in de activiteiten van de alliantie. De leerervaringen die nu worden opgedaan rondom de aansluiting van de huisartsensector worden gedeeld met de sectoren die nog zullen aansluiten. Ook vanuit het programma OPEN (het versnellingsprogramma van InEen, LHV en NHG om huisartsen te helpen bij het veilig online delen van medische gegevens met hun patiënten) en vanuit Stichting MedMij worden veel best practices gedeeld met andere sectoren en partijen die aan de slag willen met uitwisseling met PGO’s.