Het bericht “Boeterente aan banden” |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Boeterente aan banden»?1
Ja.
Uit het artikel blijkt dat er nog altijd hypotheekaanbieders zijn die te hoge kosten in rekening brengen bij het oversluiten van de hypotheek naar een lagere rente; kunt u dit bevestigen? Zo ja, om welke hypotheekaanbieders gaat het?
Op 14 juli 2016 is de Mortgage Credit Directive (MCD) geïmplementeerd in Nederlandse wetgeving. Hierin zijn regels geïntroduceerd over de kosten bij vervroegde aflossing op een hypotheek. Zo is onder andere bepaald dat kredietaanbieders voor vervroegde aflossing van het hypothecair krediet geen vergoeding mogen vragen die hoger is dan het financiële nadeel dat de aanbieder hierdoor lijdt. Deze regels zijn vastgelegd in het Besluit Gedragstoezicht Financiële Ondernemingen (BGfo) en het Burgerlijk Wetboek (BW).
De nieuwe regels zijn sinds 14 juli 2016 bij de kredietaanbieders bekend. Hoe het financiële nadeel moet worden gedefinieerd en welke kosten als financieel nadeel mogen worden aangemerkt, wordt echter niet in de Europese richtlijn toegelicht. Hier is dus ruimte voor interpretatie. De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft vervolgens middels een leidraad op 20 maart jl. richting gegeven aan de wijze waarop het financieel nadeel bij vervroegde aflossing op adequate wijze door de kredietverstrekkers kan worden berekend.
Nu de AFM deze duidelijkheid heeft gegeven, zijn kredietaanbieders begonnen met het aanpassen van hun interne systemen, voor zover deze nog niet in lijn waren met de uitgangspunten van de AFM. In aanvulling hierop hebben de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) en het Verbond van Verzekeraars namens hun leden toegezegd alle klanten te zullen compenseren die sinds de inwerkingtreding van deze regels en op grond van de leidraad een te hoge vergoeding hebben betaald.
Nadat aanbieders hun interne systemen waar nodig hebben aangepast, zal de vergoeding op de juiste wijze worden berekend. Ik ga er dan ook vanuit dat er dan geen marktpartijen meer zijn die bij klanten meer in rekening brengen dan het financiële nadeel bij de berekening van de vergoeding bij vervroegd aflossen.
De AFM gaat in de tweede helft van dit jaar onderzoek doen naar de naleving van de regels over de kosten bij vervroegde aflossing en treedt handhavend op als aanbieders de wet overtreden.
Welke sancties kunnen hypotheekaanbieders die teveel boeterente in rekening hebben gebracht tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat dit probleem al in september 2016 bekend was en dat er kennelijk daarna alsnog consumenten zijn gedupeerd?2 3
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden consumenten automatisch gecompenseerd door hun hypotheekverstrekker en wat moeten zij doen als dat niet gebeurt? Hoe worden consumenten bereikt die niet automatisch gecompenseerd worden, maar er niet van op de hoogte zijn dat zij zijn gedupeerd?
De NVB en het Verbond van Verzekeraars hebben namens hun leden toegezegd dat klanten die op of na 14 juli 2016 hun hypotheek (deels) vervroegd hebben afgelost en hiervoor een vergoeding hebben moeten betalen, mogelijk recht hebben op compensatie. De aanbieders zullen deze klanten proactief benaderen en compenseren. Ook klanten die niet weten dat ze mogelijk teveel hebben betaald, zullen worden benaderd door hun kredietverstrekker of adviseur.
Klopt het dat alleen teveel betaalde boeterente van na 14 juli 2016 wordt terugbetaald? Zo ja, wat vindt u hiervan? Deelt u de mening dat ook teveel betaalde boeterente van voor 14 juli 2016 vergoed moet worden? Hoe verhoudt het niet vergoeden van eerder teveel in rekening gebrachte boeterente zich tot de zorgplicht en normale, ethische omgangsvormen?
Vervroegde aflossingen van vóór 14 juli 2016 vallen niet onder reikwijdte van de implementatie van de MCD in het BGfo en het BW. Indien een consument van mening is dat er indertijd teveel vergoeding in rekening is gebracht, zal dit door het Kifid of de rechter moeten worden getoetst aan de hand van de hypotheekvoorwaarden, de gedragscode hypothecaire financieringen (GHF) en de toen geldende bepalingen uit het Bgfo en het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het staat kredietaanbieders uiteraard vrij om gehoor te geven aan de oproep van onder andere Vereniging Eigen Huis en de Consumentenbond om ook klanten te compenseren die voor 14 juli 2016 extra hebben afgelost op hun hypotheek, maar ik kan de kredietaanbieders hier niet toe dwingen.
Wat gaan banken doen om te verzekeren dat er vanaf nu geen consumenten meer benadeeld worden door te hoge boeterente?
Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, hebben de NVB en het Verbond van Verzekeraars namens hun leden toegezegd de leidraad van de AFM te zullen volgen en klanten die sinds de inwerkingtreding van de implementatie van de MCD teveel hebben betaald, te compenseren.
De AFM zal in het vierde kwartaal een onderzoek starten naar de naleving van de leidraad door de sector. Indien kredietaanbieders zich niet aan de bepalingen uit het BGfo houden, dan kan de AFM maatregelen treffen.
Betaalde boeterentes zijn aftrekbaar; wat zijn de fiscale consequenties voor individuen en de overheid van het terugbetalen van teveel in rekening gebrachte boeterentes?
De betaalde vergoeding bij vervroegde aflossing is aftrekbaar als er sprake is van «drukkende kosten». Daarvan is ook sprake bij te veel in rekening gebrachte kosten bij vervroegde aflossing waarvoor aan het einde van het betreffende belastingjaar niet definitief vaststond dat deze zou worden terugbetaald.
Consumenten die op of na 14 juli 2016 (deels) vervroegd hebben afgelost, hebben mogelijk een te hoge vergoeding aan hun kredietverstrekker betaald. Consumenten die tussen 14 juli 2016 en 31 december 2016 een te hoge vergoeding hebben betaald, hebben ook in hun aangifte over 2016 een te hoge aftrekpost opgenomen voor de betaalde vergoeding. Als deze consumenten later dit jaar het aan hun kredietverstrekker het teveel betaalde bedrag terugkrijgen, zal dit ook in hun belastingaangifte moeten worden gecorrigeerd. In 2017 zal in de aangifte over 2016 zekerheid worden verkregen over de te veel betaal vergoeding. Dit bedrag zal worden gecorrigeerd door het in de aangifte over 2016 aan te merken als negatieve aftrekbare kosten eigen woning. De Belastingdienst zal in haar communicatie in 2017 extra aandacht besteden aan dit onderwerp.
Voor de te veel betaalde vergoeding in het jaar 2017 geldt dat reeds in 2017 zekerheid wordt verkregen over de terugbetaling. Bij in 2017 te veel betaalde vergoeding moet daarom reeds in de aangifte over het jaar 2017 rekening gehouden worden met de latere terugbetaling, waardoor in die aangifte alleen het terecht in rekening gebrachte vergoeding (betaalde vergoeding verminderd met de latere terugbetaling) wordt aangemerkt als drukkende kosten en aftrekbaar is.
De doorverkoop van de Fyra’s aan een andere vervoerder |
|
Betty de Boer (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Fyra-treinen mogelijk in Italië weer op het spoor»?1
Ja.
Klopt de inhoud van dit nieuwsbericht en zijn de treinen doorverkocht aan Trenitalia? Zo nee, wat zijn dan de afspraken tussen AnsaldoBreda (nu bekend als Hitachi Rail Italy) en Trenitalia en bent u bereid om deze afspraken te achterhalen?
NS heeft mij laten weten dat er nog geen sprake is van een verkoop. Wel weet NS dat er gesprekken gaande zijn.
Heeft AnsaldoBreda al contact met u opgenomen over de eventueel gesloten of nog te sluiten overeenkomst tussen AnsaldoBreda en Trenitalia? Zo nee, bent u bereid om naar aanleiding van dit nieuwsbericht zelf contact op te nemen met AnsaldoBreda? Zo nee, waarom niet?
Nee. NS noch de aandeelhouder zullen partij zijn bij een eventueel door AnsaldoBreda met een koper te sluiten overeenkomst. NS heeft met AnsaldoBreda en haar toenmalige moedermaatschappij Finmeccanica een overeenkomst gesloten waarin afspraken zijn gemaakt over verkoop van de treinen. Ingeval er sprake is van een daadwerkelijke verkoop, zal NS hierover conform deze overeenkomst door AnsaldoBreda/Finmeccanica op de hoogte worden gesteld en zal NS mij hierover informeren.
Wat zijn de afspraken ten aanzien van het bedrag dat NS terug zou krijgen wanneer AnsaldoBreda de V250 treinstellen weet te verkopen? Wat is het bedrag per treinstel en wanneer kan NS dit geld tegemoet zien? Kan het Rijk ook een bedrag tegemoet zien als compensatie voor de schade die het Rijk heeft geleden?
NS heeft in 2014 de V-250 treinen verkocht aan AnsaldoBreda. Ingeval van een succesvolle doorverkoop, is er in de overeenkomst tussen NS en AnsaldoBreda/Finmeccanica bepaald dat NS een vergoeding van € 3,5 miljoen per trein ontvangt bij verkoop van trein 7 tot en met 12. Dit betekent dus maximaal een opbrengst van € 21 miljoen bij verkoop van 12 treinen of meer.
De baten bij verkoop zullen bijdragen aan de winst van NS en indirect krijgt de aandeelhouder daar een deel van via de reguliere dividendstroom (35% van de jaarlijkse netto winst van NS wordt als dividend uitgekeerd).
De uitzending van Argos over flitskredieten |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Argos over flitscrediteur Ferratum?
Ja.
Klopt het dat deze flitscrediteur vanuit het Verenigd Koninkrijk kredieten aanbiedt met rentepercentages die kunnen oplopen tot 600%?
Sinds 2011 heeft Nederland hard opgetreden tegen Nederlandse aanbieders van flitskredieten, kredieten met een korte looptijd (minder dan drie maanden) en relatief lage leensom die vaak via internet worden aangeboden. De in Nederland gevestigde aanbieders dienen te beschikken over een vergunning van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en vallen onder de reikwijdte van de Wet Financieel Toezicht (Wft). De jaarlijkse effectieve kredietvergoeding is gemaximeerd om te voorkomen dat te hoge kosten in rekening kunnen worden gebracht. Voor kredieten, waaronder flitskredieten, mag jaarlijks niet meer vergoeding worden gevraagd dan 12% plus de wettelijke rente (op dit moment 2%) over het geleende bedrag. Daarnaast moet een kredietaanbieder verplicht toetsen of het krediet past bij de financiële positie van de consument (de kredietwaardigheidstoets) voordat het krediet wordt verstrekt.
Als gevolg van deze maatregelen is het aantal flitskredietaanbieders in Nederland fors gedaald. De AFM heeft de laatste jaren zes lasten onder dwangsom opgelegd (waaronder drie aan de betreffende feitelijk leidinggevende). Het grootste deel van de flitskredietaanbieders is in 2016 onder druk van de AFM gestopt met de activiteiten. De nog lopende onderzoeken van de AFM naar flitskredietaanbieders worden naar verwachting in 2017 afgerond.
Op dit moment is nog een beperkt aantal flitskredietaanbieders actief, die vooral vanuit het buitenland online diensten aanbieden op de Nederlandse markt. Deze aanbieders maken gebruik van de mogelijkheid die daartoe wordt geboden in de richtlijn inzake elektronische handel (2000/31/EG), die in Nederland is geïmplementeerd door middel van de Aanpassingswet richtlijn inzake elektronische handel (Stb. 2004, 210). In voornoemde richtlijn is onder meer vastgelegd dat voor online diensten, verleent vanuit een vestiging in een andere lidstaat, het land-van-herkomstbeginsel geldt. Dit betekent dat op een in een andere lidstaat gevestigde kredietaanbieder die in Nederland online financiële diensten verleent – en die niet beschikt over een in Nederland gelegen bijkantoor – in beginsel het recht van de lidstaat van herkomst van die kredietaanbieder van toepassing is. Dit betekent dat een financiële onderneming in beginsel niet kan worden gebonden aan regelgeving met betrekking tot financiële diensten van de lidstaat waar de afnemers zich bevinden. Hierdoor zijn de mogelijkheden van de AFM om in te grijpen bij een in een andere lidstaat gevestigde online aanbieder van flitskredieten beperkt. Dit geldt ook voor het in het Verenigd Koninkrijk gevestigde Ferratum.
Hoeveel flitskredietaanbieders er nog actief zijn en hoeveel kredieten zij verstrekken kan de AFM vanwege het toezichtsvertrouwelijke karakter van deze informatie niet mededelen. Uit onderzoek van de AFM uit 2014 blijkt dat het aantal verstrekte kredieten van flitskredietaanbieders van grofweg 89.000 in 2011 was gedaald naar minder dan 1500 kredieten in 2013.
Hoeveel van dit soort partijen zijn er actief op de Nederlandse markt? Kunt u inzicht geven in het aantal kredieten dat zij verstrekken?
Ik ben van mening dat het onwenselijk is dat consumenten in Nederland een kredietvergoeding betalen die hoger ligt dan de in Nederland maximaal toegestane kredietvergoeding van (momenteel) 14%. Hoewel het aantal aanbieders de afgelopen jaren fors is gedaald, zijn er enkele aanvullende stappen nodig om Nederlandse consumenten beter te kunnen beschermen tegen aanbieders die vanuit het buitenland online diensten aanbieden op de Nederlandse markt. Deze online-aanbieders werken, voor zover het gaat om het online aanbieden, niet met behulp van een Europees paspoort, maar vallen in beginsel onder de wet- en regelgeving van de lidstaat waarin zij gevestigd zijn. Door online aan te bieden zonder vestiging in Nederland en doordat overeenkomst worden afgesloten naar buitenlands recht vallen de kredietovereenkomsten niet onder de Nederlandse wet- en regelgeving.
Om consumenten beter te beschermen zal in de eerste plaats het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen (Bgfo) zodanig worden gewijzigd dat de mogelijkheid tot het doen van op consumenten in Nederland gerichte reclame-uitingen met betrekking tot bepaalde risicovolle financiële producten wordt beperkt. De wijziging behelst een bevoegdheid van de AFM om financiële producten aan te wijzen waarop de hiervoor bedoelde beperking van toepassing is. In aanvulling daarop zal bij separate ministeriële regeling worden bepaald dat de hiervoor beschreven bevoegdheid ook ziet op online-reclame-uitingen vanuit een vestiging in een andere lidstaat die zijn gericht op consumenten in Nederland. De bevoegdheid tot aanwijzing van financiële producten wordt neergelegd bij de AFM zodat, indien nodig, snel kan worden ingegrepen door de toezichthouder. Zo kan de AFM bijvoorbeeld in geval van een misstand of dreigende misstand ter zake van de marketing, distributie of verkoop van een financieel product, binnen een zeer korte tijd overgaan tot aanwijzing van het financieel product. De wijzigingen zullen naar verwachting per 1 juli 2017 in werking treden. De AFM heeft mij laten weten flitskredieten aan te zullen wijzen voor het reclameverbod. Hierdoor krijgt de AFM de mogelijkheid om op te treden tegen (buitenlandse) online aanbieders van flitskrediet. Ik zal de effectiviteit van deze maatregel monitoren en indien nodig vervolgstappen overwegen.
In de tweede plaats ligt er een rol voor de toezichthouder van het land van herkomst van de flitskredietaanbieders. In het geval van Ferratum, dat in het Verenigd Koninkrijk is geregistreerd en daar een vergunning heeft, is het dan ook aan de Britse toezichthouder (de FCA) om te beoordelen of deze partij zich aan de geldende Britse regelgeving houdt. In het Verenigd Koninkrijk is de maximaal toegestane kredietvergoeding op een hoger percentage vastgesteld dan in Nederland. Sinds 2 januari 2015 geldt in het Verenigd Koninkrijk een maximale kredietvergoeding van 100% per jaar. In aanvulling hierop mag de kredietaanbieder per dag niet meer dan 0,8% rente in rekening brengen over het uitstaande krediet. Concreet betekent dit dat bij een consument, die een lening van 100 euro aangaat en deze na 30 dagen volledig terugbetaalt, volgens het Britse recht nooit meer dan 24 euro aan kosten in rekening mag worden gebracht. Op jaarbasis mogen de kosten van dit krediet niet hoger zijn dan 100 euro (100% van het geleende bedrag). Indien Ferratum zich niet aan deze regels houdt, kan de FCA handhavend optreden.
Deelt u de mening dat rentepercentages van 600% onacceptabel zijn en in strijd zijn met de Nederlandse wetgeving?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn er maximale kredietvergoedingen in het Verenigd Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze crediteur op de Nederlandse markt actief is via een Europees paspoort? Gelden in dat geval de maximaal toegestane rentepercentages uit het thuisland? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de wetgeving ter bescherming van consumenten nationaal is en dus ook nationaal moet worden vastgesteld, nageleefd en gecontroleerd?
De AFM verwacht voldoende middelen tot haar beschikking te hebben om tegen deze partijen op te treden wanneer zij tevens beschikt over de bevoegdheid om flitskredieten aan te wijzen als risicovol product waarvoor geen reclame mag worden gemaakt. Het harde optreden van de AFM tegen flitskredietaanbieders heeft er de afgelopen jaren voor gezorgd dat bijna alle partijen van de Nederlandse markt zijn verdwenen. De kleine groep aanbieders die uitsluitend online (flits)kredieten aan consumenten in Nederland aanbiedt, zal binnenkort verder worden beperkt in hun handelen. Tevens verwacht de AFM via de samenwerking met andere Europese toezichthouders stappen te kunnen zetten. Indien deze maatregelen onvoldoende resultaat hebben, kunnen nadere stappen worden gezet waarbij ook gezocht kan worden naar oplossingen in Europees verband. In dit verband kan ook worden gewezen op het actieplan inzake financiële retaildiensten met als titel «betere producten, meer keuze» van 23 maart 2017, waarin de Europese Commissie inzet op het bevorderen van het consumentenvertrouwen, het verminderen van regelgevende belemmeringen voor bedrijven en het ondersteunen van de ontwikkeling van innovatieve digitale diensten in de Europese Unie. De Europese Commissie gaat hier nader in op het grensoverschrijdend aanbieden van consumptief krediet, waarbij zij aangeeft na te willen denken over het mitigeren van het risico dat onverantwoord grensoverschrijdend krediet wordt verleend. Op dit moment wordt in reactie op het verzoek van de vaste commissie voor Financiën van 14 april 2017 de kabinetsreactie voorbereid. Hierin wordt uw Kamer nader geïnformeerd over de inhoud van het actieplan en de beoordeling ervan.
Welke middelen heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om in te grijpen bij dit soort partijen?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat tegen dit soort flitscrediteurs hard moet worden opgetreden, omdat zij consumenten bedonderden en in grote schulden brengen?
Bent u van mening dat de AFM voldoende middelen tot haar beschikking heeft om hier tegen op te treden? Zo nee, ziet u mogelijkheden om deze middelen uit te breiden?
Bent u bereid om in overleg te treden met uw Europese collega’s om de mogelijkheden te onderzoeken om dit soort financiële instellingen harder aan te pakken?
Het grote tekort aan betaalbare huurwoningen op Bonaire |
|
Roelof van Laar (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het grote tekort aan betaalbare huurwoningen op Bonaire en het tot in detail uitgewerkte voornemen (businesscase) van de Bonairiaanse woningbouwvereniging FCB om de komende jaren 500 sociale huurwoningen te gaan bouwen?1
Ja, ik ben bekend met de problematiek en de uitgewerkte businesscase van FCB.
Deelt u de mening dat met de bouw van deze goedkope huurwoningen armoede effectief wordt bestreden, de kwaliteit van leven voor velen wordt verbeterd en de economie van Bonaire voor vele jaren een impuls krijgt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De bestrijding van armoede krijgt een nadere invulling in de sociaaleconomische agenda die onder regie van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en samen met de eilanden wordt uitgewerkt. De agenda zal naar verwachting rond de zomer van 2017 gereed zijn.
Is het waar dat de plannen voor de bouw helemaal rond en deugdelijk zijn, tot en met de financiering, maar dat de vereiste garantstelling door het Ministerie van BZK wordt onthouden, daar waar het Openbaar Lichaam Bonaire zelf niet de bevoegdheid heeft een dergelijke garantstelling te geven?
FCB heeft een plan voor nieuwbouw van 500 sociale huurwoningen uitgewerkt. Het ontbreekt FCB echter aan de benodigde financiële middelen om over te gaan tot een rendabele realisatie van het project. Mijn ministerie zoekt al geruime tijd mee naar een oplossing voor het financieringsvraagstuk van FCB. Momenteel worden in dit kader nog een aantal opties verkend. Voordat de (on)mogelijkheid van een garantie door het Rijk aan de orde is, wil ik die verkenning afronden. Daartoe ben ik bijvoorbeeld nog in gesprek met het Nederlands Investerings Agentschap. De haalbaarheid van de plannen van FCB zal tot slot in samenspraak met een eventuele financier moeten worden besproken. Ik sluit op voorhand niet uit dat dit nog kan leiden tot mogelijke aanpassingen in de businesscase van FCB.
Waarom wordt de garantstelling onthouden? Bent u bereid deze garantstelling op korte termijn alsnog te geven? Zo ja, wanneer? Zo nee, wat moet er aan de businesscase worden aangepast om alsnog tot garantstelling over te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het voorts dat waar het de koop van woningen betreft, het rijk (als enige) in staat is om net als in Nederland onder voorwaarden een hypotheekgarantie te verstrekken, dat hier al jaren over wordt gesproken maar dat ook deze vorm van garantie maar niet gerealiseerd wordt?
Het Waarborgfonds Eigen Woningen (WEW), welke in Europees Nederland ook de Nationale Hypotheekgarantie uitvoert, beziet momenteel op mijn verzoek de mogelijkheden van een tijdelijke hypotheekgarantie voor de komende 5 jaar voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba. Daarbij wordt voortgebouwd op de NHG, met in acht neming van de eilandelijke context en daaruit voortvloeiende lokale verschillen. Tussentijds en aan het einde van de vijf jaar zal de regeling geëvalueerd worden op de effecten die het heeft gehad op de woningmarkt en de economie.
Deelt u de mening dat een hypotheekgarantie een gunstige ontwikkeling zal hebben op de schrikbarend hoge rente die men in Bonaire op een hypothecaire lening moet betalen en daarmee een positieve impuls kan zijn voor de woningmarkt en daarmee voor de gehele Bonairiaanse economie?
De garantieregeling heeft net als in Nederland onder meer ten doel het bevorderen van de toegang tot en betaalbaarheid van de financiering van een koopwoning. Banken op Bonaire, Sint Eustatius en Saba zijn momenteel slechts bereid om 70–80% van de marktwaarde te financieren, hetgeen betekent dat men veel eigen vermogen mee moet brengen. Met een hypotheekgarantie moeten inwoners straks in staat zijn om 100% van de loan-to-value te financieren. Daarmee zal een belangrijke drempel voor het kunnen financieren van een eigen woning worden weggenomen. Aangezien de banken daarnaast met deze garantie minder risico lopen, zal dat in principe ook terug moeten kunnen komen in de rentetarieven. De verwachte effecten op de kosten voor levensonderhoud en op de bouwproductie zullen een impuls kunnen betekenen voor de economie.
Bent u bereid om op korte termijn, waar nodig samen met uw collega van Financiën, de hypotheekgarantie ook voor Bonaire te realiseren? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet en wat is er dan nodig om dit wel voor elkaar te krijgen?
Zoals eerder gesteld is het WEW op mijn verzoek reeds bezig met de ontwikkeling van een dergelijke garantieregeling voor Caribisch Nederland. Het streven is medio dit jaar een operationele regeling te kunnen presenteren.
De aanleg van een pijpleiding in de Verenigde Staten |
|
Harry van Bommel |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «ABN AMRO stopt financiering Dakota Access-pijpleiding»?1
Ja.
Wat is de laatste stand van zaken met betrekking tot de aanleg van deze pijpleiding in de VS?
De Standing Rock en Cheyenne River Sioux stammen hebben in 2016 een rechtszaak aangespannen tegen de aanleg van de pijpleiding, in deze zaak is nog geen uitspraak gedaan. Begin 2017 hebben de stammen gevraagd om het tijdelijk opschorten van de aanleg totdat de uitspraak zou volgen. De Amerikaanse rechter heeft dit verzoek begin maart 2017 afgewezen.
Hoe beoordeelt u de zorgen van de Sioux indianen dat de aanleg van de Dakota Access-pijpleiding een bedreiging voor het milieu en drinkwater en een schending van voor de Sioux heilige grond en van bepaalde verdragsrechten vormt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de zorgen die in dit kader zijn geuit door VN-experts, waaronder de Speciaal Rapporteur voor de rechten van inheemse volken en de Speciaal Rapporteur voor de vrijheid van vereniging.
Voor de aanleg van de Dakota Access pijpleiding dienen de verantwoordelijke bouwbedrijven te voldoen aan geldende federale en lokale wet- en regelgeving betreffende de aanleg van dergelijke infrastructurele bouwprojecten, waaronder milieuwetten en rechten van de inheemse bevolking.
De afweging om een vergunning te verlenen voor de aanleg van infrastructurele bouwprojecten is een nationale en soevereine bevoegdheid van de Verenigde Staten. De VS kent een juridisch systeem dat toegankelijk is voor (en ook wordt gebruikt door) eenieder die bezwaar wil maken tegen de aanleg van deze infrastructurele bouwprojecten.
Momenteel lopen er juridische procedures tegen de aanleg van Dakota Access pijpleiding. Het kabinet is van mening dat de rechten van de inheemse bevolking gerespecteerd moeten worden.
Is het waar dat ING nog altijd een betrokkenheid heeft bij dit project? Zo ja, bent u bereid ING hierop aan te spreken?
Nee, op 21 maart 2017 heeft ING publiekelijk bekend gemaakt overeenstemming te hebben bereikt over de verkoop van haar lening voor de Dakota Access pijpleiding. De verkoop volgt op een dialoog tussen ING en de Standing Rock Sioux stam.
ING heeft aangegeven dat de koper van de lening het belang van een respectvolle dialoog met de Standing Rock Sioux stam en andere belanghebbenden ondersteunt.
Het bericht dat NS dreigt met afbraakbeleid tweede KLM te worden |
|
Eric Smaling |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «NS dreigt met afbraakbeleid tweede KLM te worden»?1
NS heeft in maart 2016 de strategienotitie «Spoorslags beter, de reiziger op 1, 2 en 3» gepresenteerd voor de periode tot en met 2019. Hierin geeft de NS de hoogste prioriteit aan herstel van het vertrouwen van de reiziger in de NS en in het verbeteren van de prestaties op het hoofdrailnet. NS kiest voor minder marktactiviteiten en meer aandacht voor de kwaliteit van het reizigersvervoer in Nederland. Zo dingt NS niet meer mee bij aanbestedingen voor regionaal vervoer in Nederland en vervreemdt NS winkelformules via het uitgeven van concessies. Ik vind het belangrijk dat NS de publieke taak, het reizigersvervoer, deze prioriteit toekent.
Wat is uw reactie richting de Ondernemingsraad en vakbonden die vrezen voor het lot van vierduizend werknemers?
De communicatie met de Ondernemingsraad en vakbonden is de verantwoordelijkheid van de directie. Als aandeelhouder ben ik niet betrokken bij deze gesprekken. Naar ik begrijp is er op regelmatige basis overleg over de invulling en uitvoering van de strategie. Het voornemen om de exploitatie van winkelformules op NS-stations via concessies aan marktpartijen over te dragen is vorig jaar vastgesteld in de strategienotitie van NS «Spoorslags beter». In het kader van de uitvoering van de strategie heeft de NS-directie mij geïnformeerd dat concessieverlening van winkelformules op NS-stations met de grootst mogelijke zorgvuldigheid wordt voorbereid zonder nadelige gevolgen voor de werkgelegenheid. Medewerkers van NS-stations die werken bij de winkelformules gaan met gelijkwaardige arbeidsvoorwaarden conform Wet Overgang van Onderneming over naar de concessienemer.
Hoeveel winst maakt NS de afgelopen vijf jaar op de winkelactiviteiten van het bedrijf?
De winkelactiviteiten van NS waren de afgelopen vijf jaar winstgevend. Informatie over de omvang van de winst bij bedrijfsonderdelen is bedrijfsvertrouwelijk en kan om die reden niet verstrekt worden.
Welke gevolgen heeft het afstoten van winkelactiviteiten voor de jaarlijkse dividenduitkering aan de staatskas?
In het huidige businessplan van NS wordt ervan uitgegaan dat het resultaat en dividend gelijk blijven bij vervreemding van winkelformules via het uitgeven van concessies.
Wat betekent het afstoten van de winkelactiviteiten voor het nog maar korte tijd functionerende levendige aanbod in vernieuwde stations als Rotterdam, Amsterdam en Utrecht?
Het in concessie geven van (bestaande) winkels heeft geen invloed op de diversiteit van het aanbod; winkels worden in dit kader niet gesloten. Op basis van het optimale aanbod wordt door NS bepaald welke soorten/typen winkels er op een station (waaronder de genoemde) wenselijk zijn voor de reiziger. Vervreemding en concessieverlening betekent dat NS niet zelf deze winkels exploiteert, maar dit bij een concessienemer belegt. Met de bijbehorende concessieovereenkomsten blijft NS regie voeren op het aanbod op de stations. Voor de genoemde stations als Rotterdam, Amsterdam en Utrecht betekent vervreemding dat het levendige aanbod hier zeker zal blijven bestaan.
Welke meerwaarde verwacht u door het afstoten van de winkelactiviteiten?
Zoals toegelicht in de NS-strategie «Spoorslags Beter» is een belangrijke reden voor de overdracht van de exploitatie van winkelformules op NS-stations dat NS zich richt op drie kerntaken: 1) leveren van treindiensten op het hoofdrailnet en de daarmee samenhangende internationale treindiensten; 2) zorgen voor stations; en 3) bijdragen aan de deur-tot-deur reis. Het is voor de reiziger niet nodig dat NS zelf retail en horeca op de stations exploiteert, maar wel de regie blijft voeren in het aanbod van de verschillende retail formules op de stations. NS laat aan de markt wat de markt inmiddels ook kan. Door focus aan te brengen op de kernactiviteiten kan NS haar executiekracht vergroten en de operationele prestaties op het spoor verder verbeteren.
Zijn er bij u klachten of signalen bekend dat NS haar winkelactiviteiten niet naar behoren zou uitvoeren, die het afstoten van de activiteiten onderbouwen?
Nee, dergelijke klachten zijn mij niet bekend.
Kunt u toelichten op welke wijze treinen beter gaan rijden als NS geen winkels meer exploiteert?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u toelichten waarom NS straks onder de naam Abellio kan meedingen op concessies in andere EU-lidstaten maar niet meer mag meedoen in Nederland zelf op de regionale concessies?
In de herijkte strategie geeft NS aan zich te gaan concentreren op de kernactiviteiten in Nederland, te weten het vervoer op het hoofdrailnet. NS heeft besloten om in ieder geval gedurende de strategieperiode niet langer mee te bieden op regionale spoorconcessies en wil op die manier de weg vrijmaken voor een betere samenwerking met de andere vervoerder bij de deur-tot-deur reis. Met dochter Abellio kiest NS voor gerichte groei in het buitenland door in een beperkt aantal Europese landen actief te zijn, namelijk in Duitsland en in het Verenigd Koninkrijk. Zo bereidt NS zich voor op een mogelijke verdere liberalisering van de Europese OV-markt. Daarnaast leert NS van de buitenlandse ervaringen en realiseert hiermee een financieel resultaat dat ten goede komt aan de activiteiten in Nederland.
Staat u nog steeds achter uw eerdere antwoorden dat er eigenlijk geen commerciële spoorbedrijven bestaan, maar dat dit de facto allemaal staatsbedrijven zijn?2
De vraag destijds had betrekking op de vraag of Abellio in een bevoorrechte positie zat als dochteronderneming van NS. In antwoord daarop heb ik aangegeven dat naast Abellio ook Veolia en Arriva mee hebben geboden. Deze twee partijen zijn ook dochter van een staatsdeelneming; Arriva is een dochter van Deutsche Bahn, Veolia is een dochter van Transdev, dat voor meer dan 60% in handen is van de Franse overheid.
In hoeverre heeft u politieke druk uitgeoefend op de directie van NS om delen van het bedrijf af te stoten? Kunt u dit nader toelichten?
Het opstellen en vaststellen van de strategie valt onder de verantwoordelijkheid van het bestuur van NS. Conform de statuten is de staat als aandeelhouder geraadpleegd voordat de strategie is vastgesteld. Ik ben van mening dat de keuzes die NS nu maakt, bijdragen aan rust op het spoor en de continuïteit van de NS waarborgen.
De aankoop van een huis zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring |
|
Henk Nijboer (PvdA), Albert de Vries (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het feit dat steeds meer huizenkopers een huis aankopen zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring, omdat dit door makelaars vaak als concurrerende voorwaarde bij een aankoop wordt gebruikt?
Ik ken de signalen dat consumenten vaker afzien van een financieringsvoorbehoud of een bouwkundige keuring om op populaire locaties meer kans te maken op een woning. Het kabinet heeft eerder gesteld dat het onwenselijk zou zijn als consumenten onder druk besluiten af te zien van een financieringsvoorbehoud of een bouwkundige keuring.
Of er op dit punt verschillen zijn tussen transacties die zonder en transacties die met tussenkomst van een aankoopmakelaar tot stand komen, is niet bekend. Indien er een makelaar is betrokken bij een transactie moet hij handelen in het belang van zijn opdrachtgever, zoals dat van een redelijk handelend en bekwaam makelaar mag worden verwacht. In het kader van deze verantwoordelijkheid kan hij als aankoopmakelaar adviseren of hij het wel of niet verantwoord vindt om een bod uit te brengen zonder financieringsvoorbehoud of voorbehoud voor de bouwtechnische keuring. Dat betekent dat de makelaars consumenten ook kunnen behoeden voor het nemen van onverantwoorde risico’s. De uiteindelijke beslissing om wel of niet een voorbehoud te maken in de koopovereenkomst ligt echter bij de consument.
Ziet u de risico’s van een aankoop zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring? Hoe beoordeelt u de risico’s die hierdoor bij huishoudens komen te liggen bij de aankoop van een woning? Deelt u de mening dat de kans van het kopen van een kat in de zak hierdoor toeneemt?
Het is gebruikelijk dat in de koopovereenkomst wordt afgesproken dat de koper een direct opeisbare boete moet betalen van 10% van de koopsom als hij de koop ontbindt. Daarnaast kan een aanvullende schadevergoeding worden geëist indien de daadwerkelijke schade voor de verkoper hoger is dan deze boete. Ook kan de koper te maken krijgen met hoge onverwachte uitgaven indien in een later stadium sprake blijkt te zijn van bouwkundige gebreken die niet toe te rekenen vallen aan de verkopende partij. Zolang de consument niet zeker weet of hij de woning kan financieren en niet zeker weet of de woning bouwkundig in orde is, is het daarom verstandig om deze ontbindende voorbehouden in de koopovereenkomst op te nemen. In de model koopovereenkomst die is opgesteld door de Nederlandse Vereniging van Makelaars (NVM), VastgoedPRO, VBO Makelaar, de Consumentenbond en Vereniging Eigen Huis, is het financieringsvoorbehoud standaard opgenomen.
Er zijn ook situaties denkbaar waarin het niet opnemen van een financieringsvoorbehoud in de koopovereenkomst niet tot risico’s hoeft te leiden. Zo kan een koper bijvoorbeeld een woning financieren met eigen geld, de mogelijkheid hebben om een familielening aan te gaan of een schenking krijgen voor de aankoop van een woning. Wat betreft bouwtechnische risico’s geldt dat deze doorgaans minder groot zullen zijn wanneer de koper zelf de expertise heeft om een woning te beoordelen op eventuele bouwtechnische gebreken of wanneer er al een recent bouwkundig rapport beschikbaar is. Ook heeft de koper na het sluiten van de voorlopige koopovereenkomst drie dagen wettelijke bedenktijd, waarbinnen zonder opgaaf van reden van de koop kan worden afgezien, ook als er geen enkel voorbehoud is gemaakt. Het hangt dus van de individuele omstandigheden van de koper en de kwaliteit van de woning af, in hoeverre de consument een risico loopt bij een aankoop van een woning zonder voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring.
Heeft u er zicht op hoe vaak er afgezien wordt van het financieringsvoorbehoud en/of een bouwtechnische keuring bij de aankoop van een huis?
Er zijn geen exacte cijfers beschikbaar over het aantal huizenkopers dat een huis aankoopt zonder voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring. Op basis van een recente enquête onder NVM-makelaars kan wel een indicatie worden gegeven. Volgens NVM-makelaars die aan het onderzoek hebben meegedaan, is in de tweede helft van 2016 op landelijk niveau 12% van de woningen in hun portefeuille verkocht zonder financieringsvoorbehoud en 57% zonder voorbehoud van bouwtechnische keuring. Uit die enquête blijken er overigens wel regionale verschillen te bestaan; in de regio Amsterdam wordt 45% van de woningen volgens NVM-makelaars verkocht zonder financieringsvoorbehoud.
Ook komt uit de enquête het beeld naar voren dat het aantal aankopen waarbij geen ontbindende voorwaarden is opgenomen toeneemt; ruim de helft van de ondervraagde NVM-makelaars heeft de indruk dat het aantal kooptransacties zonder financieringsvoorbehoud toeneemt en ruim een kwart heeft het beeld dat het aantal transacties zonder voorbehoud van bouwtechnische keuring is toegenomen.
Verhoudt het afzien van een bouwtechnische keuring omwille van het kunnen meebieden op een huis zich wel tot de onderzoeksplicht van de koper? Zijn beide wel verenigbaar?
De koper dient zich er in het kader van zijn onderzoeksplicht van te vergewissen dat de staat van de woning voldoet aan wat daarover in de koopovereenkomst wordt afgesproken en wat redelijkerwijs verwacht mag worden gezien de aard van de woning en de mededelingen daarover van de verkoper. Het is echter aan de koper zelf om te bepalen hoe hij deze onderzoeksplicht invult en of hij aanvullend bouwkundig onderzoek nodig acht. Indien de koper twijfelt aan de staat van de woning ligt het op zijn weg om de verkoper om meer informatie te vragen en/of om nader (bouwkundig) onderzoek te doen. Voor gebreken die op het moment van het sluiten van de overeenkomst bij de koper bekend waren of redelijkerwijs bij hem bekend konden zijn, kan de verkoper niet aansprakelijk worden gehouden.
Deelt u de mening van het Financieel Stabiliteitscomité dat de aankoop van een huis zonder financieringsvoorbehoud of een bouwkundige keuring kan bijdragen aan oververhitting op de huizenmarkt?
Volgens het Financieel Stabiliteitscomité (FSC) kunnen het kopen van een woning zonder financieringsvoorbehoud of bouwkundige keuring, indicatoren zijn dat sprake is van oververhitting op de woningmarkt. Het FSC lijkt hier dus te wijzen op een omgekeerd verband: oververhitting op de huizenmarkt zou kunnen leiden tot het afzien van een financieringsvoorbehoud bij de aankoop van een woning. Ik deel deze zorg van het FSC. In sommige regio’s stijgen de woningprijzen snel en staan woningen kort te koop. Hierdoor kunnen consumenten zich onder druk gezet voelen om zeer snel te beslissen en het financieringsvoorbehoud of de bouwkundige keuring achterwege te laten om in aanmerking te komen voor een woning.
Het FSC heeft aangegeven het nuttig te vinden dat een nadere analyse plaatsvindt van het biedingsproces bij de aankoop van woningen en daarbij de rol van bijvoorbeeld taxateurs en makelaars.
Deelt u de mening dat bij een dergelijke grote financiële beslissing omwille van consumentenbescherming deze voorwaarden niet als concurrerend element moeten worden ingezet?
Vanuit consumentenbescherming vind ik het onwenselijk dat kopers in een oververhitte markt voorbehouden laten vallen in situaties waarin de koper niet zeker weet of hij de woning kan financieren en niet zeker weet of de woning bouwkundig in orde is. Tegelijkertijd constateer ik dat er situaties mogelijk zijn waarin het bieden zonder voorbehouden in principe geen risico’s voor de koper met zich meebrengt en wel zekerheden aan de verkoper kan bieden.
Welke mogelijkheden ziet u om het aankopen van een huis zonder financieringsvoorbehoud of bouwkundige keuring tegen te gaan? Bent u de bereid met de Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs (NVM) af te spreken deze onwenselijke concurrentie op voorwaarden te stoppen?
Ik heb de brancheorganisaties NVM en VBO erop gewezen dat ik groot belang hecht aan een degelijke advisering over de risico’s bij het bieden zonder voorbehouden. Dit betekent mijns inziens dat makelaars negatief zouden moeten adviseren ten aanzien van het afzien van dergelijke voorbehouden als dit tot risico’s voor de consument leidt. De NVM en VBO hebben bevestigd dat een aankoopmakelaar zijn opdrachtgever sterk zal afraden om zonder voorbehoud van financiering of bouwkundige keuring een bod uit te brengen indien dat niet verantwoord is.
Het is niet mogelijk om via de brancheorganisaties dekkende afspraken te maken over het afzien van voorbehouden omdat niet alle transacties begeleid worden door een makelaar en niet alle makelaars aangesloten zijn bij een branchevereniging. Ook ligt het niet voor de hand om de mate van contractvrijheid tussen kopers en verkopers in te perken via afspraken met brancheverenigingen.
Ik constateer echter dat er signalen zijn dat het aantal transacties zonder financieringsvoorbehoud of bouwtechnische keuring toeneemt. Dit kan betekenen dat de risico’s voor consumenten toenemen. Ik vind het zeer onwenselijk als consumenten onder druk onverantwoorde risico’s nemen. Op dit moment is op basis van de huidige cijfers en kennis niet vast te stellen in hoeveel gevallen biedingen zonder voorbehouden tot problemen leiden en of een wettelijk voorbehoud van financiering en/of bouwkundige keuring hier een goede oplossing voor zou bieden. Het kabinet gaat daarom onderzoek verrichten naar de omvang van deze problematiek en zal aan de hand van de uitkomsten vervolgstappen overwegen.
Deelt u de mening dat wanneer de NVM niet in actie komt, bij wet moet worden afgedwongen dat het financieringsvoorbehoud en de bouwtechnische keuring niet als concurrerende voorwaarde mogen worden gebruikt bij de verkoop van een huis?
Zie antwoord vraag 7.
De astronomische ontslagvergoeding voor NS managers |
|
Eric Smaling |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de ontslagvergoedingen van enkele tonnen die twee oud-managers van de NS hebben ontvangen?1
De raad van bestuur heeft met de twee managers een vaststellingsovereenkomst gesloten. In mijn rol als aandeelhouder heb ik daar geen betrokkenheid bij. Ik ben betrokken bij de benoeming, het ontslag en de beloning van de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen.
Wat is de reden dat deze managers deze vergoedingen hebben ontvangen?
Zie het antwoord op vraag 2 van de vragen die de leden Omtzigt en van Helvert hebben gesteld.
In hoeverre vindt u het passend dat een bedrijf dat volledig in handen is van de overheid dergelijke ontslagvergoedingen hanteert?
Op basis van het vennootschapsrecht komen mij als aandeelhouder alleen bevoegdheden toe op het gebied van benoeming, ontslag en de beloning van de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen. Het personeel elders in de organisatie valt onder directe verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van NS.
Wat is de reden dat u als aandeelhouder niet in staat bent om dit soort excessen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Zou de NS niet beter net als ProRail kunnen worden omgevormd tot een zelfstandig bestuursorgaan (ZBO) waardoor u beter in staat bent om te sturen op het beleid? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
NS is een staatsdeelneming en heeft daardoor een grotere zelfstandigheid en kan als onderneming tot doelmatige en zakelijke uitvoering van de taken komen. Bestuurders en commissarissen krijgen daardoor tot op zekere hoogte de ruimte om te ondernemen en in te spelen op de behoeften van de reizigers. Deze structuur geeft naar mijn mening de beste basis om een goed en betaalbaar product te leveren aan de treinreizigers.
De bevoegdheden van de aandeelhouder zijn gedefinieerd in het Burgerlijk Wetboek en disciplineert de overheid als aandeelhouder tegen teveel operationele sturing. Het dagelijks beleid van NS is een directe verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van NS. De raad van bestuur is naar mijn mening het beste in staat om sturing te geven aan en toezicht te houden op de (dagelijkse) operationele activiteiten van de onderneming. In mijn rol als aandeelhouder ben ik ervoor verantwoordelijk dat het publieke belang dat NS dient, geborgd wordt en stuur ik aan op goed ondernemingsbestuur. Dit doe ik door betrokken te zijn bij bepaalde zaken, zoals het benoemen en ontslaan van de leden van de raad van bestuur en van de raad van commissarissen.
Het bericht ‘Hoge NS bazen kregen half miljoen oprotpremie’ |
|
Martijn van Helvert (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van het artikel in de Telegraaf van 28 februari 2017 «Bijna 6 ton voor ontslagen NS-bobo's»?1
Ja.
Vanaf wanneer was u op de hoogte van de uitkering van € 600.000 aan deze managers?
Via het jaarverslag van NS heb ik kennis genomen van de beëindigingsvergoeding van twee managers.
Bent u op de hoogte van de reden van uitkering van deze vertrekregelingen voor beide managers? Zo nee, wilt u zich op de hoogte laten stellen en de reden aan de Kamer meedelen?
De NS heeft mij het volgende laten weten: Vorig jaar is door de NS een nieuwe strategie vastgesteld («Spoorslags beter»). Onderdeel van de herijkte strategie is een wijziging in de topstructuur van NS. Om deze wijziging te realiseren zijn een aantal reorganisaties en aanpassingen in de organisatie en het management nodig geweest. Dit om de organisatie slagvaardiger en efficiënter te laten functioneren om zo betere prestaties te kunnen leveren voor de reiziger. Dit alles heeft ook geleid tot wijzigingen in bepaalde functies; er zijn functies bijgekomen, banen veranderd of verdwenen. In twee gevallen is hierbij besloten om met wederzijdse goedkeuring de arbeidsrelatie te beëindigen en zijn er individuele afspraken gemaakt over de beëindigingsvergoeding.
Heeft u toestemming gegeven voor deze vertrekregelingen voor beide managers? Zo ja, wanneer?
Als aandeelhouder stel ik het beloningsbeleid van de raad van bestuur vast. Als aandeelhouder ga ik niet over de beloning, benoeming en het ontslag van overig personeel. Die verantwoordelijkheid ligt bij de raad van bestuur. De hoogte van de beëindigingsvergoeding is dan ook een aangelegenheid tussen werkgever en werknemer. De RvB behoeft mij niet om toestemming te vragen en heeft dat ook niet gedaan.
Houden deze vertrekregelingen verband met de fraude bij de NS i.v.m. de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg?
De NS heeft mij laten weten dat het vertrek van beide managers geen verband houdt met de onregelmatigheden bij de aanbesteding van de concessie in Limburg.
Heeft de Raad van Commissarissen toestemming gegeven voor de uitkering van beide vertrekregelingen?
Het ontslag van medewerkers van NS, niet zijnde leden van de raad van bestuur, is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Hiervoor is geen goedkeuring nodig van de raad van commissarissen. De raad van commissarissen is over beide zaken wel geïnformeerd door de raad van bestuur.
Bent u bereid om de verslagen van de Raad van Commissarissen van de afgelopen twee jaren, voor zover zij betrekking hebben op de aanbesteding van het openbaar vervoer in Limburg, alsnog aan te reiken aan de Kamer, indien nodig (deels) vertrouwelijk?
Ik heb geen beschikking over de verslagen van de vergaderingen van de raad van commissarissen. Het is ook niet gebruikelijk dat dergelijke verslagen met de algemene vergadering van aandeelhouders worden gedeeld. Nadat de onregelmatigheden in Limburg waren geconstateerd, is er veelvuldig onderzoek gedaan waar ik de Kamer steeds over heb geïnformeerd. Bovendien hangt het vertrek van de twee managers niet samen met de onregelmatigheden in Limburg. Ik zie daarom nog steeds geen reden om van deze lijn af te wijken.
Deelt u de mening dat dit zeer ruime of zelfs te ruime vertrekregelingen zijn voor managers van de NS?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 7 maart 2017 beantwoorden?
De Kamervragen zijn op 2 maart ingezonden waarop ik u in de week van 13 maart de antwoorden stuur.
Ontslaguitkeringen voor NS-managers |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Bijna zes ton voor ontslagen NS-bobo’s»?1
Ja.
Is het bedrag voor beëindigingvergoedingen van 565.956 euro, zoals dat in het NS-jaarverslag staat, geheel besteed ten behoeve van de vergoeding voor de twee genoemde managers op sleutelposities? Zo nee, aan wie dan nog meer?
Ja.
Op grond van welke criteria is de hoogte van de beëindigingvergoeding vastgesteld?
De NS heeft mij laten weten dat als gevolg van de nieuwe strategie van NS er functies zijn gewijzigd, verdwenen en bijgekomen. Voor twee managers is gebleken dat er geen geschikte functies meer zijn binnen NS. Met wederzijds goedvinden hebben werkgever en werknemer de arbeidsrelatie beëindigd. Hiervoor zijn individuele beëindigingsovereenkomsten gesloten waarbij onder andere rekening is gehouden met het salaris en het aantal dienstjaren.
Is er voor het verstrekken van dergelijke vergoedingen vooraf goedkeuring van de Staat als enig aandeelhouder nodig of is de aandeelhouder daar vooraf van op de hoogte gesteld?
Op basis van het vennootschapsrecht komen mij als aandeelhouder alleen bevoegdheden toe op het gebied van benoeming, ontslag en beloning van de leden van de raad van bestuur en de raad van commissarissen.
De beëindigingsvergoedingen, zoals genoemd in de jaarrekening van NS, zijn een aangelegenheid tussen de raad van bestuur van NS en de twee managers.
Kan de aandeelhouder deze beëindigingvergoeding nog beperken of tegengaan? Zo ja, welke mogelijkheden zijn er en gaat u van deze mogelijkheden gebruikmaken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wordt bij de inwerkingtreding van de Wet uitbreiding personele reikwijdte WNT (WNT-3) de beëindigingvergoeding maximaal 75.000 euro, voor zover functionarissen onder de Wet normering topinkomens (WNT) vallen? Zo ja, kan dit dan ook als richtlijn voor ontslagvergoedingen bij staatsdeelnemingen gaan gelden en hoe beziet u het nu uitgekeerde bedrag in dat licht? Zo nee, waarom niet?
Nee, als aandeelhouder stel ik het beloningsbeleid vast van de raad van bestuur van staatsdeelnemingen. Als aandeelhouder ga ik niet over de vertrekvergoeding van het overige personeel, dit is een zaak van de onderneming zelf. De WNT heeft betrekking op de publieke en semi-publieke sector; hier valt NS niet onder.
Ziet u op andere wijze kans vergoedingen als deze (zowel nu als in de toekomst) te beperken? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erfpacht in Amsterdam |
|
Erik Ronnes (CDA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Huiseigenaren Amsterdam hebben recht op duidelijke afspraken» van de NOS?1 en «Het stadsbestuur rekent zich rijk met de wijze waarop het de erfpacht bepaalt»2
Ja.
Deelt u de gedachte dat het Amsterdamse gemeentebestuur hier als monopolist de bewoners een aanbod heeft gedaan om de erfpacht voor eeuwig af te kopen? Zo ja, noopt dat niet tot extra bescherming? Zo nee, waarom niet?
Een aanzienlijk deel van Amsterdamse woningeigenaren bezit een woning op erfpachtgrond. Middels de erfpachtovereenkomst hebben de woningeigenaren een privaatrechtelijke overeenkomst (via de vestigingsakte van het erfpacht) die de erfpachter de bevoegdheid geeft om een aan een ander toebehorende onroerende zaak te houden en te gebruiken. De inhoud van het recht van erfpacht wordt bepaald door de wettelijke regeling van titel 5.7 van het Burgerlijk Wetboek en hoofdzakelijk door partijen in de akte van vestiging. Het erfpachtrecht kan door partijen worden aangepast, bijvoorbeeld met het oog op een ander gebruik van de grond. Tussen de erfverpachter en erfpachter kunnen verder de eisen van redelijkheid en billijkheid een rol spelen, die impliceren dat de redelijkheid en billijkheid zowel aanvullend als beperkend kunnen werken ten opzichte van wat is overeengekomen (6:248 BW). Bij geschillen staat de weg naar de burgerlijke rechter open. Voor gemeentelijke erfpacht geldt bovendien dat de gemeente gebonden is aan de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Hiermee wordt erfpachters voldoende bescherming geboden.
Uit de contractsvrijheid vloeit daarnaast voort dat het elke erfpachter vrij staat het aanbod van de gemeente voor eeuwigdurende erfpacht af te slaan. Hij kan onder de huidige voorwaarden de erfpacht tot het einde van het huidige tijdvak, zoals eerder overeengekomen, voortzetten. Bij het aflopen van de huidige periode kan de erfpachter ervoor kiezen om onder het huidige stelsel van voortdurende erfpacht een nieuw tijdvak van 50 jaar aan te gaan, in plaats van over te gaan op eeuwigdurende erfpacht.
Herinnert u zich de vragen van de leden Visser en Aukje de Vries (beiden VVD) aan de Ministers voor Wonen en Rijksdienst, van Financiën en van Veiligheid en Justitie over het bericht dat tienduizenden huizen nog altijd onverkoopbaar zijn door erfpacht (ingezonden 17 januari 2014)? Deelt u de toen verwoorde visie nog steeds dat aanpassing van de Wet op het financieel toezicht in dezen geen oplossing biedt?
Erfpacht is een zakelijk recht en kan daarom niet worden aangemerkt als een financieel product. Erfpacht is het recht om de grond van de erfverpachter te gebruiken. Dit betreft privaatrecht en valt onder de werking van het Burgerlijk Wetboek. Bij geschillen staat de weg naar de burgerlijke rechter open. Een dergelijk zakelijk recht kan niet worden onderworpen aan de regels van de Wet op het financieel toezicht (Wft). Een vergelijking kan worden getrokken met huur (een persoonlijk recht dat eveneens is geregeld in het Burgerlijk Wetboek) dat zelfs expliciet is uitgesloten (geen consumptief krediet) van de Wft. Derhalve ben ik met de Minister van Financiën nog steeds van oordeel dat aanpassing van de Wft geen oplossing biedt.
Deelt u de gedachte dat de keuze van de gemeente Amsterdam voor de theoretische methode van de residuele grondwaardeberekening ongewenst is, omdat die methode niet geschikt is voor een langdurig contract als erfpacht, nu de bouwkosten veel minder snel stijgen dan de marktwaarde van de woning?
De residuele grondwaardemethode is de meest gangbare methode om de grondwaarde te bepalen. Hierbij is de geschatte waarde van de grond het verschil (residu) tussen de marktwaarde van het object (de grond plus de opstal) en de waarde van de opstal (bepaald als de geschatte herbouwkosten inclusief sloop van het gebouw). De gemeente heeft haar beleid mede gebaseerd op advies van een door haar ingestelde commissie van onafhankelijke deskundigen; de «grondwaardecommissie Eeuwigdurende Erfpacht»3. Dat de bouwkosten minder snel stijgen dan de marktwaarde in Amsterdam, betekent dat de grondwaarden oplopen, niet dat de residuele methode ongewenst is. Met het erfpachtrecht heeft de erfpachter een recht gekregen de eigendom van Amsterdam te gebruiken gedurende een bepaald tijdvak. Wanneer dit tijdvak afloopt, volgt een nieuw tijdvak waarbij de grondwaardering en de voorwaarden kunnen worden aangepast. Het is dan ook aan de gemeente vanuit haar rol als erfverpachter om af te wegen welke voorwaarden zij overeen wil komen bij een, overigens vrijwillige, overstapmogelijkheid van de erfpachter naar eeuwigdurende erfpacht.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zijn voor de rijksinkomsten van de Amsterdamse voorstellen tot afkoop van de erfpacht en kunt u daarbij ingaan op de factoren: onbeperkte aftrekbaarheid van betaling voor erfpacht (canon), niet-aftrekbaarheid van de afkoopsom voor de erfpacht en de (beperkte) aftrekbaarheid van rente op een lening ter financiering van de erfpachtafkoopsom?
Het is op dit moment niet mogelijk om te bepalen wat de gevolgen voor de rijksinkomsten van de Amsterdamse voorstellen tot afkoop van erfpacht zullen zijn. De voorstellen in hun huidige vorm bieden dusdanig veel keuzemogelijkheden aan erfpachters, dat het niet mogelijk is om te voorspellen hoeveel erfpachters voor welke optie zullen kiezen en op welke termijn deze keuzes gevolgen zullen hebben voor de rijksinkomsten.
In het algemeen heeft een keuze voor het betalen van een jaarlijkse canon ten opzichte van het afkopen mogelijk gevolgen voor de rijksinkomsten, als gevolg van de fiscale aftrekbaarheid. Canonbetalingen stijgen in principe jaarlijks met de inflatie, en de aftrekbaarheid van canonbetalingen is onbeperkt in tijdsduur en hoogte. Als de afkoopsom van eeuwigdurende erfpacht met een (hypothecaire) lening gefinancierd wordt, zijn de rentebetalingen over deze lening ook aftrekbaar, mits deze lening in een periode van ten hoogste 360 maanden ten minste annuïtair afgelost wordt. Hiermee is de aftrekbaarheid van de rentebetalingen begrensd. De afkoopsom zelf is niet aftrekbaar. Wanneer deze met eigen vermogen gefinancierd wordt, leidt dit mogelijk tot lagere belastbare vermogens in box 3 (afhankelijk van de opgebouwde spaartegoeden).
Heeft u overleg gevoerd met het gemeentebestuur van Amsterdam over de gevolgen voor de rijksinkomsten van de Amsterdamse voorstellen inzake de erfpacht? Zo ja, wat zijn de resultaten van die besprekingen, zo nee, waarom niet?
Het erfpachtstelsel is een gemeentelijke regeling. De invulling van het erfpachtstelsel is in beginsel een zaak tussen de erfpachter en de erfverpachter, waar voor de rijksoverheid geen rol weggelegd is. De besluitvorming over de voorgestelde overstapregeling van voortdurende erfpacht naar eeuwigdurende erfpacht ligt bij het gemeentebestuur van Amsterdam. Daar inmenging van de rijksoverheid om deze reden niet gepast lijkt, zijn met het gemeentebestuur geen gesprekken gevoerd over de mogelijke gevolgen voor de rijksinkomsten van het huidige voorstel voor de overstapregeling.
Het bericht 'Brusselse eis zet Rotterdamse haven in financiële klem” |
|
Roald van der Linde (VVD), Aukje de Vries (VVD), Mark Harbers (VVD) |
|
Eric Wiebes (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Brusselse eis zet Rotterdamse haven in financiële klem»?1 Wat vindt u van dit bericht?
Ja. De appreciatie van dit bericht is verwerkt in de beantwoording van de overige door uw Kamer gestelde vragen over dit bericht.
Welke investeringen bij de Rotterdamse haven komen onder druk te staan en welke gevolgen heeft dit?
Voor de Staat als aandeelhouder staan de belangen van het Havenbedrijf Rotterdam (HbR) en de concurrentiepositie voorop. Voldoende investeringsruimte is belangrijk voor het HbR. Op dit moment staat de investeringsruimte van HbR niet onder druk en is het Havenbedrijf in staat de geplande investeringen uit te voeren. Mocht dit in de toekomst anders zijn, dan wordt dit een onderwerp van gesprek tussen HbR en de aandeelhouders, Staat en gemeente. Als mogelijke oplossing zullen dan ook de door uw Kamer genoemde opties de revue passeren om tot een weloverwogen besluit te komen.
Nu de vrijstelling van vennootschapsbelasting (Vpb) onder druk van Brussel voor de Nederlandse havens is gestopt, aan welke andere knoppen kan het Havenbedrijf nog draaien om meer investeringsruimte te krijgen? Het Havenbedrijf zelf noemt de haventarieven verhogen, de dividendbetaling verlagen, de financieringslasten omlaag brengen en interne kosten besparen; welke mogelijkheden ziet de aandeelhouder?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van de acties van de Europese Commissie in België en Frankrijk om ook daar de Vpb-vrijstellingen af te schaffen, omdat een gelijk speelveld in Europa van belang is? Wat is de stand van zaken met betrekking tot de actie richting Duitsland, dat geen Vpb-vrijstelling kent, maar wel publieke middelen besteedt in de Duitse havens? Wanneer kunnen die acties afgerond worden? Wanneer is er een echt gelijk speelveld in Europa voor havens?
Op 21 januari 2016 heeft de Europese Commissie zowel aan Frankrijk als aan België een voorstel tot het nemen van dienstige maatregelen gedaan teneinde ook in die landen de particuliere en publieke havens vennootschapsbelastingplichtig te maken. Omdat deze landen dit voorstel niet geaccepteerd hebben, heeft de Europese Commissie op 8 juli 2016 tegen beide landen de formele onderzoekprocedure geopend. Tegen dit besluit hebben diverse Franse havens beroep aangetekend bij het Gerecht van het Hof van Justitie van de EU (hierna: het Gerecht). Dit beroep is nog in behandeling bij het Gerecht. Zolang dit beroep loopt, kan de Europese Commissie de formele onderzoekprocedure niet afronden met een besluit.
Tegen het besluit van de Europese Commissie hebben ook diverse Belgische havens beroep aangetekend bij het Gerecht. Op 27 oktober 2016 heeft het Gerecht dit beroep niet ontvankelijk verklaard. De Europese Commissie kan daarmee de formele onderzoekprocedure tegen België wel afronden met een besluit. De Europese Commissie streeft er gewoonlijk naar om een formele onderzoekprocedure binnen 18 maanden af te ronden. Van belang is dat als de Europese Commissie een besluit neemt en de staatssteun afkeurt, de Belgische havens per 1 januari 2017 vennootschapsbelastingplichtig zijn. Dit geldt ook voor de Franse havens.
De Europese Commissie heeft in het kader van staatssteun aan zeehavens (nog) geen formele stappen tegen Duitsland genomen. Wel heeft de Europese Commissie in een persbericht van 21 januari 2016 aangegeven dat zij Duitsland om nadere informatie heeft verzocht.
De Europese Commissie heeft uitgebreide bevoegdheden om eerlijke concurrentie tussen zeehavens in de EU te waarborgen. Het is aan de Europese Commissie om hierop toe te zien en invulling aan te geven. Het is derhalve moeilijk concrete uitspraken te doen wanneer er sprake zal zijn van een gelijk speelveld voor de havens in Europa. Nederland pleit al jaren bij de Europese Commissie voor eerlijke concurrentie tussen de Europese zeehavens, bij elke gelegenheid die zich voordoet.
In hoeverre ligt de invoering van de havenverordening, die moet zorgen voor meer transparantie en een meer gelijk speelveld, nog steeds op schema, zodat deze eind 2017 ingevoerd kan worden? Welke effecten verwacht de Minister daarvan en hoe snel?
De Havenverordening is op 3 maart 2017 gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. De verordening treedt 20 dagen na de publicatie in werking, op 23 maart 2017. De bepalingen in de verordening zullen twee jaar na de inwerkingtreding van kracht worden. Dit zal op 23 maart 2019 het geval zijn. De verordening zet in op vrijheid van dienstverlening in zeehavens en financiële transparantie van (publieke) investeringen in zeehavens. Op welke termijn de effecten daarvan te zien zullen zijn is moeilijk te voorspellen omdat deze effecten mede gebaseerd zullen zijn op de marktontwikkelingen.
Welk overleg vindt er plaats tussen het Havenbedrijf, de gemeente Rotterdam en het Rijk over de onderhavige problematiek en welk overleg vindt plaats met de andere Nederlandse havens?
Er vindt zeer regelmatig overleg plaats tussen het Rijk en het HbR. Zo heeft de Minister van Infrastructuur en Milieu in december 2016 nog uitgebreid met de CEO van HbR gesproken en zijn er op ambtelijk niveau verschillende overlegstructuren, zowel op medewerker als op (top)managementniveau. In het kader van het nieuwe werkprogramma zeehavens vindt regelmatig overleg plaats met de andere Nederlandse zeehavens en de Brancheorganisatie Zeehavens (BOZ). Daarnaast is er enkele malen per jaar havenoverleg Europa, waar onder voorzitterschap van HbR de andere Nederlandse zeehavens zijn vertegenwoordigd en namens de overheid het Ministerie van Infrastructuur en Milieu.
Het Ministerie van Financiën heeft als medeaandeelhouder van HbR periodiek overleg met de gemeente Rotterdam en met HbR. Een formeel moment is de jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders. Daarnaast zijn er vier keer per jaar aandeelhouderscommissies. Daarbij komt ook de concurrentiepositie van HbR en het gelijke speelveld ter sprake.
Wat kan het kabinet nog meer doen om ervoor te zorgen dat de concurrentiepositie van de Nederlandse havens niet verslechtert? Hoe ver is de Minister van Infrastructuur en Milieu met het onderzoek om de actuele relevante ontwikkeling voor de zeehavens in kaart te brengen ten behoeve van het werkprogramma zeehavens, dat begin 2017 wordt geactualiseerd?
Het kabinet doet veel om vanuit haar publieke taak bij te dragen aan de juiste randvoorwaarden voor het borgen van de concurrentiepositie van de Nederlandse zeehavens, zowel ten aanzien van een goede maritieme bereikbaarheid als ook optimale achterlandverbindingen en efficiënte nautische dienstverlening. De overheid werkt samen met de sector aan het nieuwe werkprogramma zeehavens, waarin acties kunnen worden afgesproken die nodig zijn om de concurrentiekracht niet te laten verslechteren. Het onderzoek van Ecorys naar het handelingsperspectief van de Nederlandse zeehavens zal op korte termijn gereed zijn en hierin betrokken worden; dit levert naar verwachting inzichten ten aanzien van het gelijke speelveld en brengt mogelijke acties in beeld.
Er wordt nu gefocust op Rotterdam, maar hoe zit het met de andere Nederlandse zeehavens?
Met de verzelfstandiging per 1 januari 2017 van Havenschap Moerdijk naar Havenbedrijf Moerdijk N.V. zijn nu de belangrijkste Nederlandse zeehavens verzelfstandigd. Per 1 januari 2017 zijn deze havenbedrijven verplicht om aangifte vennootschapsbelasting te doen.
Welke mogelijkheden biedt de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) voor de Nederlandse havens? Wat is de stand van zaken met betrekking tot het opnemen van de havens en luchthavens in de AGVV? Welke mogelijkheden ontstaan er dan om de Vpb weer terug te investeren in de havens?
De Europese Commissie is voornemens om de Algemene Groepsvrijstellingsverordening (AGVV) uit te breiden met bepaalde investeringssteun voor zeehavens. Uitbreiding van de AGVV met de categorie zeehavens zorgt ervoor dat EU-lidstaten makkelijker staatssteun kunnen verlenen doordat zij de in de verordening opgenomen categorieën van staatssteun indien deze aan bepaalde criteria voldoen, niet van te voren ter goedkeuring bij de Europese Commissie hoeven aan te melden, maar deze direct kunnen verlenen. Een kennisgeving achteraf aan de Europese Commissie is voldoende. Het kabinet heeft er bij de consultatie van de Europese Commissie voor gepleit dat de zeehavens vrijstelling alleen geldt voor overheidssteun met een beperkt effect op de concurrentieverhoudingen. Voor de gevallen waarin staatssteun zorgt voor aanmerkelijke marktverstoring moet een beoordeling door de Europese Commissie plaatsvinden, bij voorkeur op basis van richtsnoeren voor staatssteun aan zeehavens. De verwachting is dat de Europese Commissie de uitbreiding van de AGVV in het eerste kwartaal van 2017 zal publiceren. Het is aan de Europese Commissie om de reikwijdte van de zeehavens vrijstelling vast te stellen, daarbij rekening houdend met de inbreng van lidstaten en stakeholders. Na uitbreiding van de AGVV kan ook Nederland ervoor kiezen om gebruik te maken van de zeehavens vrijstelling.
Het bericht dat president Trump van de Verenigde Staten nieuwe bankenregels terugdraait |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Trump draait nieuwe bankenregels Dodd-Frank terug»?1
Ja.
Wat is volgens u de consequentie van het decreet dat president Trump hierover heeft getekend?
Het decreet2 bevat een opdracht aan de Financial Stability Oversight Council (FSOC) – onder voorzitterschap van de Treasury – om bestaande regels over de financiële sector tegen het licht te houden en hierover binnen 120 dagen te rapporteren. Het FSOC moet hierbij kijken in hoeverre de bestaande regels passen bij de core principles zoals genoemd in het decreet. Onder deze principes vallen onder meer het voorkomen van het gebruik van belastinggeld voor bail-outs in de financiële sector, het bevorderen van de economische groei, het versterken van de concurrentiepositie van Amerikaanse bedrijven en het behartigen van de Amerikaanse belangen in internationale vergaderingen.
Het decreet zelf bevat geen concrete maatregelen en is vooralsnog vooral een signaal ten aanzien van de uitgangspunten waaraan de nieuwe Amerikaanse regering waarde hecht. Het Amerikaanse Congres gaat over wet- en regelgeving in de financiële sector, zowel ten aanzien van het nemen van initiatieven om wetgeving te wijzingen als de goedkeuring ervan. Benoemingen bij de toezichthouders vinden plaats op voordracht van de Amerikaanse president en dienen met een (enkelvoudige) meerderheid in de Senaat te worden goedgekeurd.
Is inmiddels bekend welke zaken president Trump precies zou willen herzien in de zogenaamde «Dodd-Frank Act»?
Nee. Pas nadat de voornoemde evaluatie is uitgevoerd en concrete voorstellen worden gedaan, kan hier meer over gezegd worden. Zoals gesteld kan daarnaast alleen het Amerikaanse Congres voorstellen doen om financiële wetgeving aan te passen.
Wat vindt u van de mogelijkheid dat de Verenigde Staten hun bankenregels gaan versoepelen?
Zoals aangegeven is nog geen uitwerking beschikbaar van het voornemen tot aanpassing van de regels voor de financiële sector. Als maatregelen worden genomen om bijvoorbeeld de complexiteit van regelgeving te verminderen, meer proportionaliteit aan te brengen en/of administratieve lasten te verminderen, dan kunnen hier positieve elementen in zitten. Indien echter cruciale hervormingen zouden worden afgezwakt die zijn ingevoerd om financiële instellingen veiliger en beter afwikkelbaar te maken, dan zou ik dat zorgelijk vinden.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de bescherming voor consumenten?
Het mogelijk aanpassen van Amerikaanse regelgeving voor consumenten en derivaten heeft geen directe werking in Nederland. Zowel consumentenbescherming als de regulering van derivatenmarkten vallen onder Europese en nationale wet- en regelgeving, die niet direct gekoppeld is aan deze Amerikaanse regelgeving. Desalniettemin zijn de financiële markten mondiale markten en is sprake van het erkennen van elkaars toezicht. Omdat niet bekend is of en hoe Amerikaanse regelgeving op deze punten aangepast zal worden, kan ik (nog) geen uitspraken doen over de mogelijke gevolgen.
Wat zijn de mogelijke consequenties voor de regulering van de derivatenmarkt?
Zie antwoord vraag 5.
Welke invloed heeft het besluit van de Amerikaanse president op de onderhandelingen rondom Basel IV?
Het is op dit moment nog niet bekend of dit besluit tot significante wijzigingen zal leiden in de opstelling van de Amerikaanse toezichthouder in het Bazelse Comité. In het Bazelse Comité vinden op dit moment lastige besprekingen plaats over verdere hervormingen in de bankensector om de Bazel III agenda af te ronden, met name ten aanzien van de mogelijke introductie van een kapitaalvloer. Deze besprekingen verliepen ook al moeizaam voorafgaande aan het aantreden van de nieuwe Amerikaanse regering.
Ziet u een mogelijk risico dat er opnieuw een internationale «race to the bottom» komt op het gebied van toezicht op de financiële sector?
Omdat nog geen concrete plannen zijn gepresenteerd en overeengekomen, is nog niet te zeggen in hoeverre deze afwijken van bijvoorbeeld de standaarden die zijn afgesproken in het Bazelse Comité of de aanbevelingen die zijn geformuleerd door de G20 en de Financial Stability Board. Nederland zal zich in elk geval blijven inzetten voor het handhaven en waar nodig aanscherpen van bankenregels op Europees niveau en ook op internationaal niveau. Het is voor zowel Europa als de Verenigde Staten van belang om internationale minimumstandaarden voor de financiële sector af te spreken – zoals bijvoorbeeld gebeurt in het Bazelse Comité – juist vanwege het risico op besmettingsgevaar in de financiële sector over de grenzen heen. Ongeacht beleidswijzigingen in de Verenigde Staten, blijft de verdere reductie van risico’s in de financiële sector in Europa – met name binnen de Bankenunie – ook onverminderd van belang.
Wanneer regels voor Amerikaanse banken worden afgezwakt, moet dat dan volgens u gevolgen hebben voor Amerikaanse banken die in Europa opereren, maar onder Amerikaans toezicht vallen?
Banken die in de EU een zetel hebben kunnen op basis van een Europees paspoort – die volgt uit de kapitaaleisenverordening CRR – financiële diensten verlenen in de gehele EU zonder dat zij daarvoor afzonderlijke autorisatie hoeven te verkrijgen van de toezichthouders in de verschillende lidstaten. De CRR kent geen bepalingen die banken uit derde landen bij positieve equivalentiebepaling eenzelfde (paspoortachtige) toegang verleent. Als banken uit een derde land gebruik willen maken van het Europese paspoort voor financiële diensten, dienen zij dus een dochter op te richten in de EU. Tot op heden hebben vrijwel alle Amerikaanse banken die actief zijn in de EU dit gedaan. Deze dochters zijn onderworpen aan de Europese wet- en regelgeving en Europees toezicht. In aanvulling hierop kunnen toezichthouders extra eisen stellen wanneer zij van mening zijn dat het geconsolideerde toezicht in het derde land niet (langer) equivalent is aan de Europese eisen. In het bijzonder kunnen toezichthouders in dit geval de oprichting van een (tussen)holding in de EU vereisen, waarop geconsolideerde toezichteisen van toepassing zullen zijn.
Banken uit derde landen kunnen daarnaast actief zijn in een lidstaat door middel van een bijkantoor. Zij dienen hiervoor wel geautoriseerd te worden door de toezichthouder in de betreffende lidstaat. Het is hierbij belangrijk op te merken dat een dergelijke autorisatie geen Europees paspoort voor financiële diensten oplevert. De eisen die gelden voor deze bijkantoren zijn in beginsel een nationale aangelegenheid; hier is geen sprake van volledig Europese harmonisatie. Wel stelt de CRR dat eisen aan bijkantoren van banken uit derde landen niet gunstiger mogen zijn dan de eisen die gesteld worden aan bijkantoren van banken met een zetel in de EU. Toezichthouders in de EU mogen dus wel strengere eisen stellen aan bijkantoren van banken uit derde landen.
De eisen die DNB stelt aan een bijkantoor van een bank uit een derde land hangen onder meer af van de kwaliteit van het toezicht in het derde land. Indien DNB de kwaliteit van het toezicht in het derde land als onvoldoende beoordeelt, zal DNB aanvullende eisen stellen (zoals bijvoorbeeld solvabiliteitseisen). Hiermee heeft DNB naar mijn mening voldoende middelen om adequaat te kunnen reageren indien een derde land haar regels zou afzwakken. Toezichthouders in andere lidstaten kunnen hierbij andere keuzes maken dan DNB, maar zoals beschreven is in deze situaties geen sprake van toegang tot de hele Europese markt.
Kunnen er consequenties zijn voor banken uit derde landen die worden toegelaten op de Europese markt op basis van equivalent toezicht, wanneer er sprake is van afzwakking van de regels in dat derde land?
Zie antwoord vraag 9.
Is een verdere verscherping van de bankenregels in de EU nog steeds aan de orde, ondanks de gewijzigde koers van de Verenigde Staten?
Zie antwoord vraag 8.
Een mogelijk tekort aan accountants die gemeentelijke jaarrekeningen controleren |
|
Arnold Merkies , Eric Smaling |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Gemeenten vrezen zonder accountant te komen zitten» en «Accountants zijn als de dood voor de AFM»?1
Ja
Wat is uw reactie op de genoemde uitkomsten van de enquête, waaruit zou blijken dat de drie grootste accountantskantoren op grote schaal contracten met gemeenten schrappen, niet meer inschrijven op aanbestedingen en/of tussentijds onder lopende contracten proberen uit te komen? Is het waar dat het voor gemeenten steeds lastiger is om een accountant te vinden?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, dhr. Plasterk, heeft mede namens de Minister van Financiën op 6 februari jl. een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer geschreven over de controle van de jaarrekening van gemeenten (Tweede Kamer vergaderjaar 2016–2017, 34 550 B, nr. 12). Voor de controle van de jaarrekening 2016 was er een knelpunt bij de gemeenten Eemsmond, Winsum, Bedum en De Marne. Bij een aanbesteding voor onder meer de controle van de jaarrekening 2016, heeft geen enkel accountantskantoor ingeschreven. Deze gemeenten hebben de Minister van BZK verzocht om uitstel. Dat uitstel is verleend. De eerder genoemde Groningse gemeenten zijn er overigens begin januari 2017 in geslaagd om alsnog een accountant te contracteren, voor de controle van de jaarrekening 2016. Er hebben zich geen andere gemeenten bij het Rijk gemeld, die een aanbesteding hebben georganiseerd voor de controle van de jaarrekening 2016, waarop geen enkel accountantskantoor heeft ingeschreven. Te verwachten is dat ook in 2017 en de jaren daarna er wisselingen van accountantskantoren bij gemeenten zullen zijn. Hoe de markt zich exact zal ontwikkelen, valt nu niet te zeggen.
Herkent u zich in de verklaring van de «Big Four» dat mogelijke terughoudendheid naar hun mening veroorzaakt wordt door capaciteitsproblemen als gevolg van de krapte op de arbeidsmarkt, verzwaarde kwaliteitseisen, verscherpt toezicht en de verplichte accountantswissel bij beursgenoteerde bedrijven? Zo ja, onderschrijft u dit? Zo nee, wat is dan naar uw mening de oorzaak? Welke oplossingen ziet u?
Een werkgroep van het Ministerie van Financiën, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de Nederlandse Beroepsorganisatie van Accountants (NBA) heeft enkele achtergronden in kaart gebracht. Er is op dit moment door de gunstige economische ontwikkeling een toegenomen vraag naar accountancydiensten. Dit speelt zowel in Nederland als wereldwijd, zowel in de gemeentelijke sector als in andere markten. De vraag is groter dan de op dit moment beschikbare capaciteit, mede omdat accountantskantoren (mede met oog op de toegenomen publieke aandacht voor auditkwaliteit) hun controlewerkzaamheden hebben geïntensiveerd. Ten slotte maken accountantskantoren afwegingen tussen de beschikbare schaarse capaciteit, de sectorkenmerken en de verdienmogelijkheden in verschillende markten.
Gegeven het feit dat het hier een vrije markt betreft en gegeven de constatering dat wijzigingen in de markt tot nog toe in vrijwel alle gevallen door de markt worden opgevangen, wordt primair ingezet op het verlagen van de toetredingsdrempels voor nieuwe toetreders en het wegnemen van mogelijke knelpunten bij aanbestedingsprocedures en de borging van de kwaliteit van de dienstverlening van nieuwe toetreders.
Zijn er naar uw mening voldoende middelgrote accountsorganisaties om de verschuiving, veroorzaakt door het terugtreden van de «Big Four», op te vangen en om alle gemeenten op tijd te voorzien van een goedkeurende accountantsverklaring?
In de gemeentesector zijn bij de controle op de jaarrekening 2015 ten opzichte van de controle op de jaarrekening 2014, 54 gemeenten van accountant gewisseld. Er zijn drie grote kantoren actief in de gemeentemarkt, namelijk Deloitte, E&Y en PWC. Het aandeel van deze drie grote kantoren is gedaald. Er zijn ook drie (kleinere) accountantskantoren toegetreden. Naar verwachting zal de trend van de terugtred van grote kantoren doorzetten, waarbij deze kantoren zich waarschijnlijk vooral zullen concentreren op de grotere gemeenten. Middelgrote kantoren zullen hun marktaandeel kunnen vergroten en er is ook ruimte voor nieuwe toetreders. Ook voor de controle over het verslagjaar 2016 lijken wisselingen op deze manier ingevuld te worden. Of er knelpunten op gaan treden bij de aanbesteding van accountancydiensten door gemeenten in het kalenderjaar 2017, is ongewis en afhankelijk van de wijze waarop de markt reageert op de verwachte terugtred van de grotere accountantskantoren en de capaciteit van andere kantoren om deze gemeentelijke cliënten te kunnen overnemen.
Hebben de veranderingen in de zorg in 2015, waarbij veel zorgtaken overgedragen zijn aan gemeenten, naar uw mening geleid tot een verantwoordingscircus waardoor accountants en gemeenten tegenover elkaar zijn komen te staan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Naar mijn mening is er geen sprake van verantwoordingscircus. Door de decentralisaties in het sociaal domein is de verantwoording door gemeenten wel complexer geworden en zijn zij onder meer afhankelijk van de verantwoording door samenwerkingsverbanden, zorgaanbieders en de SVB. De beroepsorganisatie van accountants (NBA) en de VNG zijn in goed overleg over de veranderingen die zich voltrekken in de financiële verantwoording.
Staat naar uw mening de tijdsinvestering om te komen tot een goedkeurende gemeentelijke accountantsverklaring – gezien het controleren vanwege kwaliteitseisen steeds meer tijd kost – nog in verhouding tot de vergoeding?
Het is hierbij van belang om op te merken dat de accountantsmarkt in beginsel een vrije markt is met vraag en aanbod. De omstandigheid dat het een vrije markt betreft, heeft tevens tot gevolg dat marktpartijen (gemeenten en accountants) zelf verantwoordelijk zijn voor het contracteren van accountancydiensten tegen marktconforme condities. Prijsvorming vindt ook op deze markt plaats.
Is naar uw mening het ambtenarenapparaat bij middelgrote en kleine gemeenten voldoende toegerust om gedegen werk te kunnen blijven leveren, nu zij na overheveling van rijkstaken als zorg, jeugdzorg, maatschappelijke ondersteuning, re-integratie van werkzoekenden en bezuinigingen, ook te maken gaan krijgen met ingewikkelde grondboekhoudingen en de (digitale) voorbereiding van de overgang naar de Omgevingswet? Zo ja, waar blijkt dat naar uw mening uit? Zo nee, op welke wijze gaat u gemeenten ondersteunen?
Wat betreft de voorbereiding op de Omgevingswet worden gemeenten ondersteund via het implementatieprogramma Aan de slag met de Omgevingswet. Via dit programma worden bevoegd gezagen, burgers en bedrijven voorbereid op de nieuwe wet-en regelgeving die gaat gelden in het fysieke domein, de daarbij gewenste gedragsverandering en het Digitaal Stelsel Omgevingsrecht. Daarnaast vindt via het implementatieprogramma afstemming plaats over collectieve ondersteuning die door de koepelorganisaties wordt aangeboden.
De werking van het implementatieprogramma, de ontwikkelingen bij het bevoegd gezag en de realisatie van de vier verbeterdoelen van de Omgevingswet worden gemonitord. De voortgang wordt aan de Kamer gerapporteerd, zoals aangegeven per brief op 7 oktober 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 33 118 nr. 35).
Het toegerust zijn van het ambtenarenapparaat is binnen de bestuurlijke verhoudingen de verantwoordelijkheid van gemeenten als zelfstandige bestuurslaag.
Gemeenten kunnen daarbij bij voorbeeld gebruik maken van gemeenschappelijke regelingen en (ondersteunende) producten vanuit het programma i-sociaal domein van de VNG. In de Kamerbrief van 14 november 2016 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2016–2017, 34 477, nr. 9) heeft de Minister van BZK ook gewezen op de mogelijkheid van ondersteuning van gemeenten vanuit het programma «Gemeenten van de Toekomst».
Het bericht “Nederlandse banken vanaf nu vaag over kapitaaleis” |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Nederlandse banken vanaf nu vaag over kapitaaleis»?1
Zie de beantwoording van onderstaande vragen en de Kamervragen gesteld door lid Nijboer over dit krantenbericht (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1348).
Kunt u bevestigen dat de Europese Centrale Bank (ECB) verzocht heeft om de totale kapitaaleis niet meer te melden? Zo nee, bent u bereid om na te gaan bij de ECB wat er precies is afgesproken met ABN Amro en andere systeembanken over het al dan niet publiceren van de door de ECB opgelegde kapitaaleis en om deze informatie met de Kamer te delen?
Nee. De kapitaaleisen die van belang zijn voor het vaststellen van het bedrag dat door een bank maximaal aan onder andere rente op aanvullend tier 1 (AT1) couponbetalingen, dividend en bonussen mag worden uitgekeerd (de zogenoemde Maximum Distributable Amount, MDA) moeten openbaar worden gemaakt. De guidance telt niet mee in het bepalen van deze MDA en hoeft niet openbaar te worden gemaakt. Ik acht het niettemin van belang dat banken niet worden beperkt in de mogelijkheid om de hoogte van de guidance aan de buitenwereld te communiceren als zij hiertoe over willen gaan. De ECB heeft de banken niet verzocht om de guidance niet openbaar te maken. De banken hebben de mogelijkheid om dit te doen. DNB heeft mij aangegeven dat zij bij de Nederlandse banken onder de aandacht zal brengen dat zij kunnen overgaan tot het openbaar maken van de hoogte van de guidance als zij dit willen doen. Mij lijkt dit gewenst.
Welke risico’s ziet u wanneer de gewenste kapitaaleis niet meer publiek gemaakt wordt?
Het kabinet is voorstander van verheldering van de regels van het kapitaaleisenraamwerk waar dat nodig is. Het is van belang dat er voor beleggers duidelijkheid bestaat over de situatie waarin wel of niet sprake kan zijn van de uitkering van coupons op AT1-instrumenten, dividend of bonussen. Duidelijkheid helpt om eventuele onrust onder beleggers weg te nemen, zonder de kapitaaleisen af te zwakken.
Erkent u dat het niet publiceren van de kapitaaleis mogelijk leidt tot het verkeerd inschatten van de waarde van bankaandelen, en daarmee risico’s voor de financiële stabiliteit met zich meebrengt?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u alle voorkomende gevallen noemen waarbij paniek op de markten is ontstaan door publicatie van de gewenste kapitaalbuffer (ook pre-bankenunie) of de verhoging van een richtsnoer door de nationale of Europese toezichthouder?
Ik heb al deze voorkomende gevallen niet beschikbaar. Zoals gesteld in mijn beantwoording van de vragen van lid Nijboer (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1348) over dit krantenartikel «Bank is voortaan vaag over kapitaaleis» ben ik de mening toegedaan dat transparantie over het algemeen juist positief kan uitpakken. Duidelijkheid en transparantie over de aard en de omvang van (kapitaal)eisen, kan bij beleggers de bereidheid vergroten om banken van (goedkopere) financiering te voorzien. Ik verwacht dan ook dat beleggers van banken zullen willen weten hoe hoog de guidance is en/of hier zelf inschattingen van zullen gaan maken.
Vindt u minder transparantie het juiste middel om de stabiliteit van het financiële stelsel te borgen?
Nee, zie mijn beantwoording bij vragen 3, 4 en 5.
Bent u bekend met deze berichten?1 2 3
Ja.
Kunt u beschrijven wat dit plan precies inhoudt, waar het onderdeel van is, wat er al dan niet over besproken is bij de Ecofinraad/Eurogroep en wat EU-commissaris Dombrovskis hierover gemeld heeft bij zijn persconferentie?
De Europese Systeemrisicoraad (European Systemic Risk Board; ESRB) heeft tijdens de reguliere bijeenkomst van 22 september 2016 besloten tot de oprichting van een high level werkgroep.4 Deze werkgroep onderzoekt de potentiële creatie van «veilige activa» en richt zich daarbij op sovereign bond-backed securities. Een vorm hiervan zijn European Safe Bonds, afgekort ESBies zoals voorgesteld door Princeton-econoom Brunnermeier. De vragen die de werkgroep behandelt, zijn te vinden in een achtergrondstuk dat in december 2016 is gepubliceerd.5 Het onderzoek door de werkroep van de Europese Systeemrisicoraad loopt nog, uitkomsten zijn op dit moment nog niet beschikbaar.
De Europese Commissie heeft geen voorstel gepubliceerd voor de creatie van «veilige activa». Het onderwerp is tevens niet geagendeerd voor bespreking in de Eurogroep of Ecofinraad. Indien het onderwerp wordt geagendeerd zal de Kamer zoals gebruikelijk hierover geïnformeerd worden in de geannoteerde agenda voor deze overleggen. Vicepresident en Commissaris van de Europese Commissie Dombrovskis heeft gedurende de persconferentie van 27 januari jl. na afloop van de Ecofin Raad wel vragen beantwoord over het concept.6 De heer Dombrovskis heeft onder meer verwezen naar het werk van de Europese Systeemrisicoraad en gesteld dat de Commissie als lid van de Europese Systeemrisicoraad deelneemt aan deze discussies. De heer Dombrovskis heeft aangegeven het concept nuttig te vinden.
Klopt de bewering uit de artikelen van Politico en EurActiv dat deze zogenaamde European Safe Assets bedoeld zijn om de «doomloop» tussen banken en overheden te doorbreken? Hoe dragen European Safe Assets hieraan bij?
Aangezien er tot op heden geen concreet voorstel is gepresenteerd – noch door de Europese Systeemrisicoraad, noch door de Europese Commissie – is het thans niet mogelijk om een gedegen appreciatie van de werking en de eventuele toegevoegde waarde van het concept te geven.
Wat is de toegevoegde waarde van gesecuritiseerde Europese obligaties? Beschouwt u het als de taak van de Europese Commissie om financiële producten te verzinnen om landenrisico's bij financiële instellingen te beperken?
Zie antwoord vraag 3.
Zijn de in het artikel van EurActiv genoemde bezwaren van de Duitse regering tegen deze European Safe Assets bij u ook bekend? Welke gronden voert de Duitse regering aan voor haar bezwaren?
Aangezien er tot op heden geen concreet voorstel is gepresenteerd – noch door de Europese Systeemrisicoraad, noch door de Europese Commissie – heeft de Duitse regering naar mijn weten nog geen formeel standpunt ingenomen.
Bent u bekend met andere discussies rond het in de artikelen genoemde «witboek»?
De verwachting is dat de Commissie in maart een witboek zal publiceren waarin zij, conform haar werkprogramma, in zal gaan op de toekomst van de EU en de toekomst van de EMU. Vicepresident Dombrovskis heeft gedurende de persconferentie van 27 januari jl. aangegeven voorafgaand aan de publicatie van het witboek geen commentaar te willen geven op de inhoud.
Deelt u de mening dat het van overheidswege aanbieden van gesecuritiseerde Europese overheidsobligaties een stap af is van het neerleggen van de risico's bij private beleggers? Is het niet logischer om de verantwoordelijkheid voor de diversificatie van landenrisico's bij de financiële instellingen zelf neer te leggen?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vragen 3 en 4 is tot op heden geen concreet voorstel gepresenteerd en is het daarmee thans niet mogelijk om een gedegen appreciatie van het specifieke concept te geven. Het kabinet hecht in zijn algemeenheid grote waarde aan het uitgangspunt dat risico’s bij private beleggers worden neergelegd.
Het bericht ‘Bank is voortaan vaag over kapitaaleis’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bank is voortaan vaag over kapitaaleis»?1
Ja.
Is het waar dat de Europese Centrale Bank (ECB) een aantal Nederlandse banken verzocht heeft om de totale kapitaaleis niet te vermelden?
Nee. De kapitaaleisen die relevant zijn voor de berekening van het bedrag dat door een bank maximaal aan onder andere rente op aanvullend tier 1 (AT1) instrumenten, dividend en bonussen mag worden uitgekeerd (de zogenoemde Maximum Distributable Amount, MDA), worden op dit moment door veel banken al openbaar gemaakt. Het openbaar maken van deze kapitaaleisen is ook in het voorstel van de Europese Commissie2 als verplichting opgenomen. Bovenop deze eisen kan de toezichthouder de verwachting uitspreken dat banken enig extra kapitaal moeten aanhouden om bij tegenwind niet direct door de minimale kapitaaleisen en -buffers heen te schieten (de zogenoemde guidance, zie beantwoording van vraag 3). De guidance telt niet mee in het bepalen van deze MDA. Het is niet verplicht om de guidance openbaar te maken. De ECB heeft de banken echter niet verzocht om de guidance niet openbaar te maken. De banken hebben de mogelijkheid om dit te doen. DNB heeft mij aangegeven dat zij bij de Nederlandse banken onder de aandacht zal brengen dat zij kunnen overgaan tot het openbaar maken van de hoogte van de guidance als zij dit willen doen. Mij lijkt dit gewenst.
Wat is het verschil tussen de wettelijke kapitaaleis en de gewenste kapitaalbuffer?
Allereerst is er een wettelijk minimum aan kapitaaleisen waar alle banken aan moeten voldoen, de zogenoemde eerste pijler. Dit moet ervoor zorgen dat de bank een basishoeveelheid aan kapitaal heeft om de meest voorkomende risico’s te ondervangen, zoals kredietrisico, marktrisico en operationeel risico van de bank. De totale hoeveelheid kapitaal moet minimaal 8% van de risicogewogen activa bedragen.
Daarnaast kan de toezichthouder van de bank eisen dat er vanwege aanvullende, bankspecifieke risico’s extra kapitaal wordt aangehouden,de zogenoemde Pijler 2-opslag. Deze extra eisen kunnen voortvloeien uit risico’s die niet door de eerste pijler worden bestreken, zoals renterisico. Deze Pijler 2-eis kan per bank verschillen. De Pijler 1 en Pijler 2 eisen samen zijn een wettelijke minimumeis waar te allen tijde aan moet worden voldaan. Additioneel dienen de banken vervolgens nog een zogenoemde «gecombineerde buffer» (bestaande uit de kapitaalconserverings-, contracyclische en/of systeembuffer) aan te houden. Op deze buffers mogen banken interen, maar dan krijgen banken direct te maken met de in het vorige antwoord genoemde MDA-beperkingen aan onder andere de uitkering van dividend.
In de kapitaaleisen van 2017 wordt door de ECB onderscheid gemaakt tussen een «harde» en een «zachte» eis (guidance) in de Pijler 2-opslag. De guidance wordt gebaseerd op het risico in stress-situaties. Het achterliggende doel van de guidance is dat de bank enige ruimte heeft om bij tegenslag niet direct door de minimale kapitaaleisen en -buffers heen te schieten. In de praktijk zullen, over het algemeen, banken zelf ook trachten enige marge aan te houden bovenop de kapitaaleisen en -buffers, zodat zij minder snel te maken krijgen met beperkingen aan het uitkeren van onder meer dividend.
Is het waar dat een bank die onder het gewenste kapitaalniveau zit niet formeel gedwongen kan worden om maatregelen te nemen? Wat is dan de functie van een dergelijke eis?
De guidance is van relatief recente datum, en de invulling ervan is nog in ontwikkeling. Op dit moment is het de toezichthouder die de guidance bepaalt, op basis van de stresstestresultaten. Het voorstel van de Europese Commissie voorziet erin dat een bank in eerste instantie de guidance zelf bepaalt, waarna de toezichthouder evalueert of zij dit bedrag voldoende acht. Wanneer dit niet het geval is kan de toezichthouder aan de bank melden dat zij verwacht dat de bank meer kapitaal aanhoudt. Dit is een advies en geen formele eis. Wanneer een bank stelselmatig niet aan de guidance voldoet kan de toezichthouder besluiten dit om te zetten in een «harde» Pijler 2-kapitaaleis, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3. Het is aan de toezichthouder om te bepalen wanneer er omzetting van de guidance naar de «harde» eis moet plaatsvinden. Dit is naar verwachting mede afhankelijk van de duur en de ernst van de overschrijding. Vervolgens kan deze «harde» eis afgedwongen worden, wat betekent dat de minimum kapitaaleisen omhoog gaan. Zoals eerder aangegeven wordt de «harde» Pijler 2-eis openbaar gemaakt en telt deze daarmee alsnog mee voor het bepalen van de ruimte voor het uitkeren van onder meer dividend. Zie verder het antwoord op vraag 3 voor de relatie met de kapitaalconserveringsbuffer.
Maakt de ECB gebruik van andere middelen om deze eis toch af te dwingen? Wat wordt er bijvoorbeeld bedoeld met de zinsnede: «De toezichthouders kunnen met goed afgestemde maatregelen komen?» Wat houden deze maatregelen in en hoe zorgen deze ervoor dat een bank toch het gewenste kapitaalniveau bereikt? Hoe verhouden deze maatregelen zich bijvoorbeeld tot de maatregelen die genomen kunnen worden wanneer de kapitaalconserveringsbuffer wordt doorbroken?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat wanneer de toezichthouder van mening is dat er meer kapitaal nodig is dit gewoon afgedwongen moet kunnen worden?
Ja. Indien de toezichthouder van mening is dat meer kapitaal nodig is, dan kan zij de verwachting uitspreken dat de hoogte van de guidance opwaarts moet worden bijgesteld. Indien daaraan stelselmatig geen gehoor wordt gegeven kan zij, afdwingbaar, meer kapitaal eisen door middel van het verhogen van de pijler 2-kapitaaleis.
Hoe oordeelt u over de uitspraak dat de ECB met het verzoek aan banken zou willen voorkomen dat er paniek op de markten uitbreekt? Deelt u de mening dat het vreemd is dat beleggers en het publiek door dit verzoek niet duidelijk kunnen zien wat het vereiste of gewenste kapitaalniveau van een bank is, en daardoor geen adequate inschatting kunnen maken van het risico dat een bank loopt? Deelt u de mening dat deze paniek omtrent richtsnoeren juist kan ontstaan omdat onduidelijk is wat de betekenis en de afdwingbaarheid van deze richtsnoeren precies zijn? Deelt u voorts de mening dat juist de verplichte publicatie van dit soort richtsnoeren kan leiden tot het aanhouden van meer kapitaal door banken?
Het kabinet is voorstander van verheldering van de regels van het kapitaaleisenraamwerk waar dat nodig is. Het is van belang dat er voor beleggers duidelijkheid bestaat over de situatie waarin wel of niet sprake kan zijn van de uitkering van coupons op AT1-instrumenten, dividend of bonussen. Duidelijkheid helpt om eventuele onrust onder beleggers weg te nemen, zonder daarmee de kapitaaleisen af te zwakken. Het Commissievoorstel verheldert welke kapitaaleisen moeten worden meegenomen voor de berekening van de MDA, en levert hier dus een positieve bijdrage aan.
Alhoewel beleggers mogelijk negatief oordelen wanneer een bank niet aan gepubliceerde richtsnoeren (guidance) voldoet, ben ik van mening dat transparantie over guidance over het algemeen juist positief kan uitpakken. In algemene zin kan duidelijkheid en transparantie over de aard en omvang van (kapitaal)eisen, bij beleggers de bereidheid vergroten om banken van (goedkopere) financiering te voorzien. Ik verwacht dan ook dat beleggers van banken zullen willen weten hoe hoog de guidance is en/of hier zelf inschattingen van zullen gaan maken.
Mogelijk leidt de publicatie van de hoogte van de guidance tot het aanhouden van meer kapitaal door banken, maar dit effect moet niet worden overschat. Ook wanneer banken dit niet publiceren, zullen zij vermoedelijk hieraan willen voldoen om (lastige) discussies met de toezichthouder te vermijden. Immers de toezichthouders kan de guidance onder voorwaarden omzetten in een harde kapitaaleis (zie het antwoord op vragen 4 en 5).
Deelt u de mening dat de afdwingbaarheid van deze richtsnoeren bijvoorbeeld vergroot kan worden door het uitkeren van dividenden of bonussen te verbieden in geval er niet wordt voldaan aan deze eisen?
Zoals gesteld in antwoord op vraag 3, bevat het kapitaaleisenraamwerk harde kapitaaleisen waar te allen tijde aan moet worden voldaan, en kapitaalbuffers waar banken op mogen interen. In dat geval krijgen ze echter te maken met beperkingen aan het uitkeren van onder andere dividend. Het idee achter de guidance is dat banken extra ruimte inbouwen om bij tegenwind niet direct te maken te krijgen met beperkingen aan het uitbetalen van dividend, bonussen en betalingen op AT1-instrumenten. Vanuit die gedachte, ligt het niet voor de hand om aan het niet voldoen aan de guidance op zichzelf ook weer de consequentie te verbinden dat beperkingen aan onder meer dividenduitkeringen worden gesteld. Daarnaast is het risico sowieso al groter dat banken die niet aan de guidance voldoen te maken krijgen met onder meer dividendbeperkingen, omdat zij zich dicht(er) in de buurt bij het punt begeven waarop niet meer aan de kapitaalbuffers wordt voldaan (waar de MDA-beperkingen in werking zouden treden). Wel acht ik van belang dat banken niet worden beperkt in de mogelijkheid om de hoogte van de guidance aan de buitenwereld te communiceren. Dit zal Nederland inbrengen tijdens de onderhandelingen over de aangehaalde Commissievoorstellen.
Bent u bereid om de afdwingbaarheid van richtsnoeren alsmede de verplichte publicatie van deze richtsnoeren in te brengen in de behandeling van de risico-reducerende maatregelen die onlangs door de Europese Commissie zijn gepresenteerd?
Zie antwoord vraag 8.
Het bericht ‘Onderzoek witwas via geldautomaat’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Onderzoek witwas via geldautomaat»?1
Ja.
Klopt het dat er een toename is in het aantal geldautomaten die de winkelier zelf bij kan vullen? Heeft u er zicht op om hoeveel geldautomaten het in Nederland gaat?
Uit de beschikbare cijfers van De Nederlandsche Bank (DNB) blijkt niet van een recente significante toename van het aantal geldautomaten dat door winkeliers zelf kan worden gevuld. DNB beschikt in het kader van haar Chartaal Toezichttaak over cijfers van geldautomaten in Nederland die aan haar worden gemeld (zie ook antwoord op vragen 3, 4 en 5). In januari 2017 betrof het aantal geldautomaten dat door winkeliers kan worden gevuld 924, tegen 935 een jaar eerder. Het aantal wisselt iedere maand en een deel van deze geldautomaten wordt niet steeds gevuld met bankbiljetten die van publiek zijn ontvangen, maar ook met eurobankbiljetten die zijn besteld bij een professionele geldverwerker.
Klopt het dat er vaak hoge wisselmarges worden gerekend aan consumenten en dat sommige winkeliers veel geld verdienen aan dit soort automaten? Aan welke regelgeving zijn de uitgevers en de exploiterende winkeliers van dit soort automaten gebonden?
De exacte wisselmarges die worden gehanteerd zijn mij niet bekend. Op wisselmarges of keuzemenu’s wordt in beginsel geen toezicht gehouden. De wetgever heeft er voor gekozen dat de exploitatie van geldautomaten buiten de reikwijdte van de vergunningplicht van de Wet op het financieel toezicht (Wft) valt. Een winkelier heeft voor het plaatsen van een geldautomaat derhalve geen vergunning nodig. Het opnemen van contant geld uit een geldautomaat, voor zover de winkelier geen andere betaaldiensten verleent, wordt niet als betaaldienst aangemerkt in de zin van artikel 1:5a, lid 2, onder o van de Wft.
Onderneming YourCash is een dochteronderneming van Euronet Worldwide. Euronet Payment Services Limited heeft in het Verenigd Koninkrijk een vergunning om te opereren als betaalinstelling en staat als grensoverschrijdende dienstverlener ingeschreven in het register van DNB. YourCash is niet vergunningplichtig voor het exploiteren van geldautomaten.
Om via een geldautomaat aan het publiek eurobankbiljetten te verstrekken, moet evenwel worden voldaan aan de verplichtingen van ECB-besluit 2010/14 inzake echtheids- en geschiktheidscontroles en het opnieuw in omloop brengen van eurobankbiljetten. Kort gezegd houdt dit in dat eurobankbiljetten op echtheid en geschiktheid worden gecontroleerd met een daarvoor bestemde bankbiljettensorteermachine, alvorens deze opnieuw aan het publiek te verstrekken via een geldautomaat. Vóór het in gebruik nemen van een dergelijke bankbiljettensorteermachine moet hiervan melding worden gemaakt bij DNB. Deze wet- en regelgeving heeft als doel de recirculatie van eurobankbiljetten door marktpartijen mogelijk te maken onder omstandigheden die bescherming tegen valsemunterij waarborgen. DNB houdt toezicht op de naleving van het ECB-besluit in Nederland.2
Naast deze wet- en regelgeving vanuit het oogpunt van financieel toezicht zijn geldverwerkers en exploiterende winkeliers gebonden aan de normale regels voor het overeenkomen van diensten vanuit het Burgerlijk Wetboek (BW).
Klopt het dat er nauwelijks toezicht plaatsvindt op deze automaten? Hoe wordt er toezicht gehouden op deze geldautomaten? Klopt het bijvoorbeeld dat de uitgever van automaten van «YourCash» onder toezicht staat van de Britse autoriteiten? Vindt u dat dit toezicht voldoende is om de betrouwbaarheid van deze geldautomaten te waarborgen?
Zie antwoord vraag 3.
Wordt er bij het toezicht bijvoorbeeld ook gekeken naar de hoogte van wisselmarges bij dit soort automaten? Of wordt er bijvoorbeeld meegenomen dat keuzemenu’s dusdanig ingewikkeld zijn dat, met name toeristen, snel in de fout gaan en hierdoor tegen hoge kosten aanlopen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ook bekend met gevallen van witwassen bij dit soort automaten? Heeft u er zicht op of deze automaten vaak gebruikt worden om valse biljetten wit te wassen? Deelt u de mening dat dit soort praktijken te allen tijde moet worden uitgebannen?
Witwassen moet worden voorkomen, en indien achteraf vastgesteld, moet tegen witwassen worden opgetreden. Ook deel ik de mening dat betrouwbare geldautomaten van groot belang zijn voor een goede werking van het betalingsverkeer. DNB houdt toezicht en oversight op systeemrisico’s en op collectieve betaalproducten, en zet zich onder meer in voor de veiligheid en toegankelijkheid van het betalingsverkeer. Daarnaast houdt DNB prudentieel en integriteitstoezicht (op grond van de Wft en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme) op banken die deze exploiterende winkeliers als cliënten hebben. Banken dienen hun cliënten, in dit geval de exploiterende winkeliers, te kennen en te monitoren. Ook hebben banken risicomanagement-systemen voor het opsporen van signalen van witwassen. Hierbij merk ik op dat indien er signalen zijn dat de integriteit van de financiële sector wordt geraakt, het in de rede ligt dat deze signalen worden gedeeld in het Financieel Expertise Centrum (FEC). In dat geval zal worden bekeken of en zo ja, welke interventie in de specifieke casus kan worden gepleegd en door welke FEC-partner.3 Daarbij heeft het Openbaar Ministerie (OM) een rol in de mogelijke strafrechtelijke handhaving in gevallen van witwassen van geld.
Deelt u de mening dat het voor het vertrouwen in het geldsysteem van groot belang is dat klanten kunnen rekenen op betrouwbare pinautomaten, en dat bovengenoemde praktijken dus ontoelaatbaar zijn? Bent u bereid om nader onderzoek te doen naar dit type geldautomaten, en hierbij ook aandacht te besteden aan zaken als witwassen, de gerekende wisselmarges, en het gebruik van ingewikkelde keuzemenu’s?
Zie antwoord vraag 6.
Het omzeilen van bonuswetgeving |
|
Rik Grashoff (GL) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten «Dijsselbloem: «Geen bonusplafond voor Londense importbanken»»1 en «Financiële instanties uit Londen praten met Amsterdam over verhuizing»?2
Ja.
Wat is voor u de reden om Londense banken die niet in Nederland actief zouden worden, in Amsterdam te willen vestigen? Wat is het toegevoegde nut van dergelijke ondernemingen?
Financiële ondernemingen die momenteel in het Verenigd Koninkrijk een zetel hebben kunnen op basis van een Europees Paspoort financiële diensten verlenen in de gehele EU3. Door de naderende Brexit overwegen deze ondernemingen om (een deel van) hun activiteiten te verplaatsen naar één van de andere 27 EU lidstaten. Een aantal van deze ondernemingen voert in dit kader verkennende gesprekken in verschillende EU lidstaten. Ook in Nederland hebben deze ondernemingen verkennende gesprekken met verschillende partijen, zoals de toezichthouders, de gemeente Amsterdam, de Netherlands Foreign Investment Agency («NFIA») en het Ministerie van Financiën. De lijn die hierbij wordt uitgedragen is dat wanneer partijen zich hier willen vestigen, de toezichthouders de aanwezigheid van een aanspreekbaar en deskundig management vereisen, evenals een toereikende inrichting van alle sleutelfuncties en het vermogen om zelfstandig risico’s te beheren.
Geldt het bonusplafond voor alle in Nederland actieve financiële ondernemingen?
In Nederland geldt het bonusplafond van 20% als hoofdregel voor financiële ondernemingen met zetel in Nederland. Het bonusplafond is ook van toepassing op andere ondernemingen die deel zijn van een groep met een financiële onderneming, als de hoofdactiviteiten van de groep bestaan uit activiteiten binnen de financiële sector.
Op natuurlijke personen werkzaam onder verantwoordelijkheid van een financiële onderneming is het Europese bonusplafond van 100% van toepassing indien deze personen hun werkzaamheden in hoofdzaak uitoefenen in het buitenland. Wanneer er sprake is van een internationale groep waarvan de hoofdactiviteiten bestaan uit het aanbieden van financiële producten of het verlenen van financiële diensten, bepaalt de wet dat op de aan het hoofd van deze groep staande groepsmaatschappij het Europese bonusplafond van 100% van toepassing is. Hiervoor stelt de wet als voorwaarden dat minimaal 75% van het alle onder de verantwoordelijkheid van de tot de groep behorende rechtspersonen en vennootschappen werkzame natuurlijke personen over een periode van vijf aaneengesloten jaren tenminste drie van die vijf jaren in hoofdzaak buiten Nederland werkzaam is geweest. In dat geval geldt het Europese bonusplafond van 100% voor alle personen die werken voor de aan het hoofd van die groep staande groepsmaatschappij.
Ook op in Nederland gelegen bijkantoren van financiële ondernemingen met een zetel buiten Nederland is een bonusplafond van toepassing. Voor bijkantoren van banken en beleggingsondernemingen die vallen onder de richtlijn kapitaalvereisten geldt het plafond op basis van de richtlijn kapitaaleisen. Voor bijkantoren van overige financiële ondernemingen geldt het Nederlandse plafond.
Wanneer is volgens u en volgens de wet een onderneming actief in Nederland?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat alle in Nederland gevestigde financiële ondernemingen onder dezelfde bonusregels moeten vallen? Zo nee, waarom niet?
Op alle financiële ondernemingen met zetel in Nederland zijn op gelijke wijze de regels voor een beheerst beloningsbeleid, inclusief de in de wet opgenomen uitzonderingen en voorwaarden daarvoor, van toepassing.
Ontstaat er met de verschillende regels voor bijna gelijke ondernemingen niet het risico dat topmensen weggaan doordat zij een hogere bonus kunnen krijgen bij een financiële onderneming die onder de bonuswet uit weet te komen?
Zie antwoord vraag 5.
Zijn er volgens u wenselijke effecten van het belonen via forse bonussen in de financiële sector? Bent u het eens met de stelling dat bonussen pervers gedrag in de financiële sector kunnen veroorzaken of verergeren?
Ten behoeve van bescherming van de consument, samenleving en de financiële stabiliteit is de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen, waaronder een wettelijk bonusplafond van in beginsel 20%, per 7 februari 2015 in Nederland ingevoerd.
Op welke wijze werkt u samen met wethouder Ollongren om financiële ondernemingen naar Amsterdam te halen? Werkt u, al dan niet samen met wethouder Ollongren, aan aanpassingen van de wet om dit eenvoudiger te maken?
Er is geen sprake van aanpassing van de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen om het voor financiële ondernemingen aantrekkelijker te maken om zich in Nederland te vestigen.
Momenteel voeren financiële ondernemingen die overwegen om (een deel van) hun activiteiten naar Nederland te verplaatsen (verkennende) gesprekken met verschillende partijen, waaronder de gemeente Amsterdam, het Ministerie van Financiën en de financiële toezichthouders. Dit wordt onderling gecoördineerd.
De toelichting op de bonuswet (Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen) begint met de zinsnede «Het kabinet streeft naar een duurzame en aan de burger dienstbare financiële sector waarin geen excessen voorkomen»; staat u nog steeds achter deze zinsnede? Hoe geeft u dit streven vorm?
Ik acht een duurzame en dienstbare financiële sector waarin geen excessen voorkomen van zeer groot belang. Daarom heb ik de afgelopen jaren veel maatregelen getroffen, zoals de substantiële verhoging van de kapitaaleisen bij banken, de invoering van de algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners, de wettelijke verankering van het toezicht op het productontwikkelingsproces en het verbod op provisies. Ook de invoering van de wetgeving met betrekking tot een beheerst beloningsbeleid, zoals neergelegd in de Wet beloningsbeleid financiële ondernemingen, draagt hieraan bij.
Ziet u het actief adverteren met gaten in uw eigen bonuswet als handelen naar de geest van deze wet?
Nee. Er is geen sprake van «adverteren» of «aanmoediging». De vrijwel unaniem aanvaarde wetgeving is helder.
Rondom het behandelen van de wet hebt u gezegd: «Als de sector mijn vertrouwen beschaamt en er misbruik van maakt, dan haal ik de uitzonderingen natuurlijk weer uit de wet»3; deelt u de mening dat uw uitspraken in het bericht van RTL Z dit misbruik juist aanmoedigen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u het eens met de stelling dat de uitzonderingen vooral gericht waren op het uitzonderen van reeds bestaande gevallen, bijvoorbeeld grote verzekeraars die voornamelijk in het buitenland actief waren, maar hun hoofdvestiging in Nederland hadden en dat de uitzonderingen niet bedoeld waren voor het aantrekken van nieuwe uitzonderlijke gevallen?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid de bonuswetgeving aan te passen om deze lekken te dichten?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ‘Armsten opgelicht' |
|
Henk Nijboer (PvdA), Keklik Yücel (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Ard van der Steur (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Armsten opgelicht»?1
Ja.
Is het waar dat gerechtsdeurwaarders van het gerechtsdeurwaarderskantoor BSR jarenlang dubbele kosten in rekening hebben gebracht voor hun werkzaamheden?
Dat is een van de bevindingen uit het onderzoek van het Bureau Financieel Toezicht (BFT) die het BFT als onderbouwing voor de tegen de desbetreffende deurwaarders ingediende tuchtklachten bij de tuchtrechter naar voren heeft gebracht. Het oordeel hierover is aan de tuchtrechter.
Deelt u de woede over dit soort praktijken, zeker ook omdat het hier vaak kwetsbare groepen betreft die al in grote financiële problemen verkeren? Deelt u de mening dat hier dan ook hard tegen moet worden opgetreden?
Het past mij niet vooruit te lopen op een zaak die nog onder de rechter is. Het is een goede zaak dat deze kwestie aan de tuchtrechter is voorgelegd, zodat deze in staat is het handelen te beoordelen en waar nodig daaraan passende consequenties te verbinden.
Hoe houdt de deurwaarderswaakhond Bureau Financieel Toezicht (BFT) toezicht op gerechtsdeurwaarders? Hoe vaak voert de BFT bijvoorbeeld inspecties uit? Hoe wordt voorkomen dat gerechtsdeurwaarders te hoge kosten in rekening brengen? Aan welke eisen moeten gerechtsdeurwaarders in die context voldoen? Zijn er bij het BFT meer gevallen bekend van gerechtsdeurwaarders die dubbele kosten in rekening brengen en daarmee kwetsbare groepen in nog grotere problemen brengen? In hoeverre denkt u dat verdere intensivering van het toezicht op de incassobranche door onder andere het BFT noodzakelijk is? Deelt u de mening dat er structureel onderzoek nodig is naar dit soort praktijken in de deurwaardersbranche?
Het toezicht door het BFT op de gerechtsdeurwaarders bestaat uit het financieel toezicht (primair gericht op een adequaat beheer van de derdengelden) en (sinds 1 juli 2016) het toezicht op de deskundigheid, zorgvuldigheid en integriteit van het handelen of nalaten van de gerechtsdeurwaarder.
Het BFT oefent het toezicht risicogericht (op systematische wijze) en in onafhankelijkheid uit. Het uitgangspunt daarbij is: terughoudend waar het kan en doortastend waar het moet, afhankelijk van de (risico)signalen en omstandigheden van het geval.
In het kader van toezicht kan het BFT in de eerste plaats onderzoeken instellen. Een onderzoek door het BFT vindt doorgaans ten kantore van de gerechtsdeurwaarder plaats. Iedere gerechtsdeurwaarder is verplicht om medewerking aan het onderzoek te verlenen. Afhankelijk van de beoordeling van de uitkomsten van het onderzoek zet het BFT handhavingsinstrumenten in, bijvoorbeeld een klacht bij de tuchtrechter.
In de tweede plaats worden de financiële gegevens van de gerechtsdeurwaarders jaarlijks en per kwartaal door het BFT geanalyseerd. Kantoren die door het BFT gekwalificeerd zijn als kantoor met hoog risico worden vaker, meestal maandelijks, beoordeeld.
In onderhavige casus stelt het BFT door de gerechtsdeurwaarder welbewust onjuist te zijn geïnformeerd over de financiële gegevens.
In de context van het kwaliteitstoezicht zijn met name de eisen gesteld in de Verordening beroeps- en gedragsregels gerechtsdeurwaarders van belang. Deze Verordening regelt onder meer dat de gerechtsdeurwaarder nauwgezet en zorgvuldig in financiële aangelegenheden handelt en dat hij geen onnodige kosten mag maken. Voorts moet de gerechtsdeurwaarder jegens de opdrachtgever vastleggen welke tarieven hij hanteert. Indien de kosten verbonden aan de uitvoering van de opdracht – gelet op alle omstandigheden – onevenredig hoog dreigen te worden, moet de gerechtsdeurwaarder zijn opdrachtgever informeren (artikelen 10 en 11 van de Verordening).
Het BFT heeft mij desgevraagd bericht dat er momenteel niet meer gevallen bekend zijn van gerechtsdeurwaarders die dubbele kosten in rekening brengen.
Het BFT houdt toezicht op de gerechtsdeurwaarders (inclusief de door hen uitgevoerde incassowerkzaamheden) en niet op de gehele incassobranche. De Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) houden toezicht op incassobureaus op grond van de Wet handhaving consumentenbescherming. De AFM houdt toezicht op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) indien een incassobureau een betalingsregeling treft met een consument die niet aan zijn betalingsverplichtingen kan voldoen. Het BFT oefent sinds juli 2016 structureel, dat wil zeggen op systematische wijze, risicogericht toezicht uit op gerechtsdeurwaarders. Het in rekening brengen van onterechte kosten c.q. onnodige kosten, al dan niet in verband met bepaalde kwaliteitsaspecten als onnodige beslagen, dubbele beslagen, onterechte ontruimingen etc. valt hieronder. Voor verdere intensivering op dit vlak zie ik momenteel onvoldoende aanleiding.
Deelt u de mening dat getroffenen, ondanks het faillissement van BSR, zo veel mogelijk gecompenseerd dienen te worden? Welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Ik deel de mening dat gedupeerden zo veel mogelijk gecompenseerd moeten worden uit de failliete boedel. In welke mate wie benadeeld is en wat daaraan ondanks het faillissement nog te doen is, staat ter beoordeling van de waarnemer en de curator in het faillissement. De waarnemer heeft tot taak om, zodra hij benoemd is, in kaart te brengen welke dossiers in behandeling zijn bij de waargenomen gerechtsdeurwaarders. Op basis van inlichtingen die mij over deze zaak zijn verstrekt door de KBvG maak ik op dat de waarnemer daar ook al werk van maakt. Met de afwikkeling van een individueel faillissement als het onderhavige heb ik geen rechtstreekse bemoeienis.
Deelt u de mening dat er snel een einde moet komen aan de malafide praktijken bij incassobureaus en gerechtsdeurwaarders? Bent u bereid om, in navolging van de door leden van de fracties van PvdA en ChristenUnie aangekondigde initiatiefwet «uitbannen malafide incassobureaus», verdere stappen te ondernemen om dit te bewerkstelligen?2
Malafide praktijken zijn vanzelfsprekend onacceptabel. De AFM en de ACM bundelen hun krachten om incassoproblemen aan te pakken. Beide toezichthouders hebben een rol bij de aanpak van de misleidende en agressieve werkwijze van incassobureaus. Dit varieert van consumentenvoorlichting tot het beboeten van bedrijven die zich niet aan de regels houden. Zo is de publiekscampagne gestart «Incasso? Betaal, maar alleen als het klopt». De ACM is handhavingsonderzoeken gestart naar incassobureaus waarover zij (veel) negatieve signalen ontvangt (zie ook het antwoord op eerdere vragen van het lid Van Nispen (SP))3. Daarbij kijkt de ACM zowel naar de werkwijze van het incassobureau (zoals het berekenen van te hoge kosten, dreigen met bevoegdheden die zij niet hebben en het innen van onterechte vorderingen) als naar de werkwijze van opdrachtgevers. De AFM houdt toezicht op incassobureaus indien incassobureaus betalingsregelingen afspreken met consumenten bij betalingsachterstanden van kredieten. Deze incassobureaus zijn vergunningplichtig op grond van de Wft en vallen onder het doorlopend toezicht van de AFM. De AFM heeft eind vorig jaar de leidraad «Consumenten en Incassotrajecten» gepubliceerd waarin aandachtspunten zijn opgenomen voor kredietaanbieders bij het inschakelen van een incassobureau. Incassowerkzaamheden van gerechtsdeurwaarders vallen onder het in de Gerechtsdeurwaarderswet geregelde toezicht en tuchtrecht. Het kabinet kijkt met interesse uit naar het in voorbereiding zijnde initiatiefwetsvoorstel van de PvdA en CU om de incassobranche te reguleren.