Het gebrekkige toezicht op Russische bedrijven |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Een brievenbusje tussen lesauto’s»?1
Ons oordeel is dat er in het artikel verschillende zaken naar voren komen die de aandacht hebben van het kabinet. In het Rapport van de Nationaal Coördinator Sanctienaleving en Handhaving is te lezen dat complexe en internationale eigendomsstructuren het moeilijk maken om eigenaarschap of zeggenschap te achterhalen. De Nationaal Coördinator heeft echter op basis van de beschikbare informatie geen aanleiding om te veronderstellen dat er zaken gemist zijn in de bevriezingen. Er is een datateam sancties gevormd om meer zicht te krijgen op complexere gevallen.
Daarnaast heeft ook illegale trustdienstverlening, die per definitie verboden is, onze aandacht. In de kabinetsreactie op het rapport van SEO Economisch Onderzoek naar illegale trustdienstverlening is een zestal maatregelen aangekondigd tegen illegale trustdienstverlening.2 Een van de maatregelen is een onderzoek naar de toekomst van de trustsector. Centraal in dit onderzoek staat de vraag of bij trustdienstverlening in Nederland de integriteit voldoende te waarborgen is. Over de uitkomst van het onderzoek wordt uw Kamer na de zomer zo snel mogelijk geïnformeerd.
Voorts worden er in het artikel twee voorbeelden gegeven van constructies om de Wet toezicht trustkantoren (Wtt 2018) te ontwijken: het in loondienst nemen van een bestuurder om hiermee de trustdienst «optreden als bestuurder» te ontwijken en het «opknippen» van trustdiensten. In dit kader wijs ik uw Kamer er graag op dat het bewust «opknippen» van trustdiensten sinds de herziening van 1 januari 2019 onder de Wtt 2018 valt. Voorts wordt er in de Wijzigingswet financiële markten 2024 voorgesteld de trustdienst «optreden als bestuurder» aan te scherpen om onduidelijkheid en omzeiling van de Wtt 2018 aan te pakken.
Klopt volgens u de schatting dat 31–50% van de trustdienstverleners zonder vergunning opereert? Wat onderneemt u hiertegen?
Uit de analyse van SEO Economisch Onderzoek in het rapport illegale trustdienstverlening komen 3.800 bestuurders naar voren waar sprake is van een verhoogd risico dat zij illegaal trustdiensten verlenen. In combinatie met het aantal bediende doelvennootschappen komt de schatting van het marktaandeel van de in potentie illegale trustsector uit op ongeveer 15 procent.
Voor domicilieverlening vinden de onderzoekers 690 mogelijke domicilieadressen waarop tenminste tien entiteiten staan ingeschreven en waar mogelijk sprake is van illegale trustdienstverlening, omdat naast domicilie ook andere diensten worden verleend die tezamen onder de vergunningsplicht van de Wtt 2018 vallen.
Is deze zogenaamde schaduwtrustsector meegenomen in het onderzoek van de heer Blok? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat heeft dit opgeleverd?
Illegale trustkantoren zijn daarin niet meegenomen. Het Rapport van de Nationaal Coördinator Sanctienaleving en Handhaving richt zich op de naleving van sancties door instellingen gebonden aan de sanctiewetgeving. Voor trustkantoren geldt dat DNB toezicht houdt op naleving van de sanctiewetgeving. Illegale trustkantoren zijn naar hun aard lastig in beeld te krijgen omdat ze vaak bewust uit het zicht van de toezichthoudende autoriteiten blijven. Deze dienstverlening is per definitie illegaal en handhaving daarvan ligt bij autoriteiten zoals het Openbaar Ministerie.
Deelt u de mening dat deze schaduwtrustsector aan banden moet worden gelegd? Zijn er mogelijkheden om actiever te handhaven, dus niet enkel op basis van meldingen?
Ja, ik deel de mening dat illegale trustdienstverlening zo veel mogelijk moet worden voorkomen of gestopt. Hiertoe is in de kabinetsreactie op het rapport van SEO Economisch Onderzoek naar illegale trustdienstverlening een zestal maatregelen aangekondigd. De Minister van Financiën informeert uw Kamer na het zomerreces zo snel mogelijk over de voortgang en opvolging van deze maatregelen, waaronder het onderzoek naar de toekomst van de trustsector.
DNB heeft als toezichthouder op de vergunninghoudende trustkantoren ook een verantwoordelijkheid voor handhaving tegen illegale trustdienstverlening. DNB handhaaft overwegend op basis van signalen van illegale trustdienstverlening die zij ontvangt (deze signalen worden vaak aangeleverd door vergunninghoudende partijen). Het aantal signalen dat DNB ontvangt van illegale trustdienstverlening is de afgelopen jaren toegenomen. Handhaven op basis van signalen levert resultaat op: in 2021 heeft DNB twintig onderzoeken naar illegale trustdienstverleners opgestart. In tien gevallen leidde het onderzoek tot de conclusie dat sprake was van illegale dienstverlening en is deze beëindigd. Daarnaast heeft DNB in 2021 een bestuurlijke boete en een last onder dwangsom opgelegd aan illegale trustdienstverleners. Deze formele maatregelen hadden betrekking op signalen die DNB voor 2021 ontvangen heeft. In aanvulling hierop is DNB ook betrokken bij het proactief optreden tegen illegale trustdienstverlening. DNB volgt bijvoorbeeld ondernemingen die hun Wtt 2018-vergunning hebben ingeleverd. Het proactief optreden tegen illegale trustdienstverlening doet DNB op beperkte schaal. Van belang is dat het toezicht risicogebaseerd, doelmatig en kostenefficiënt plaatsvindt, waarbij de aandacht voor illegalen in verhouding staat tot de toezichtactiviteiten op vergunninghoudende partijen.
Neemt u de strekking van dit artikel mee in het onderzoek m.b.t. een mogelijk verbod van de trustsector in het algemeen? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de onderzoekers om wel of niet de strekking van het artikel mee te nemen in het onderzoek. Het artikel is onder de aandacht gebracht van de onderzoekers.
Ook ben ik voornemens bepaalde zaken die in het artikel worden genoemd – zoals het omzeilen van de Wtt – te benoemen wanneer ik uw Kamer na het zomerreces infomeer over de voortgang van de aangekondigde maatregelen tegen illegale trustdienstverlening.
Met hoeveel FTE is het toezicht op de naleving van sancties reeds versterkt, in lijn met de motie-Jasper van Dijk2?
Ten aanzien van de Douane is u op 13 mei jl. gemeld dat stappen worden gezet om de capaciteit te vergroten.4 Totdat extra personeel is aangetrokken, wordt bestaande capaciteit geheralloceerd. Het kabinet ziet dat ook andere betrokken instanties momenteel capaciteit heralloceren vanuit andere taken. Dit met als doel dat betrokken instanties steeds voldoende zijn toegerust op hun toezichthoudende en handhavende taak. Zo is de Minister van Financiën blijvend in gesprek met de AFM en DNB over hun capaciteit, waarbij de toezichthouders aangeven dat zij door tijdelijke verschuiving van hun toezichtactiviteiten in staat zijn het toezicht op de Sanctiewet 1977 adequaat uit te voeren. Het kabinet blijft in gesprek om te monitoren of ook voor de langere termijn op een duurzame manier voldoende capaciteit beschikbaar is.
De situatie van de Jezidi’s |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Jezidi's in Noord-Irak: «Jezidi's in tentenkampen in Noord-Irak: «Wij gaan van genocide naar suïcide»»1 en op de radiouitzending «Jezidi trauma’s onbehandeld»2?
Ik heb kennis genomen van het artikel «Jezidi’s in Noord-Irak: wij gaan van genocide naar suïcide» en de radiouitzending «Jezidi trauma’s onbehandeld». Het is verschrikkelijk wat de Jezidi-gemeenschap is overkomen: IS heeft zich schuldig gemaakt aan vreselijke misdrijven tegen verschillende groepen, waaronder Jezidi’s. Het artikel bevestigt dat deze misdaden diepe en blijvende sporen hebben nagelaten in de Jezidi-gemeenschap, met name bij vrouwen en kinderen. Het kabinet is zich bewust van de voortdurende problematiek en blijft zich daarom inzetten voor de bescherming van deze kwetsbare minderheid in Irak. Tevens hecht het kabinet grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en de opsporing, vervolging en berechting van IS-strijders. Tijdens mijn bezoek aan Irak heb ik het belang van samenwerking met Irak op deze onderwerpen benadrukt in mijn gesprekken met Iraakse autoriteiten.
Deelt u de zorgen dat het in Sinjar ontbreekt aan basisvoorzieningen voor een menswaardig bestaan?
Het kabinet deelt de zorgen. Sinjar is één van de Iraakse regio’s die het zwaarst is getroffen door en in de strijd tegen ISIS. De significante vernielingen, het tekort aan economisch perspectief en de snel veranderende veiligheidssituatie belemmeren de terugkeer van de Jezidi gemeenschap naar Sinjar en de verlening van basisvoorzieningen. Volgens UNDP verblijven momenteel nog ongeveer 40.000 Jezidi’s in de vaak schrijnende ontheemdenkampen in Duhok. Tijdens mijn reis aan Irak heb ik een bezoek gebracht aan een ontheemdenkamp en gesproken met vrouwen uit de Jezidi-gemeenschap over de uitdagingen om hun levens op een menswaardige manier weer te hervatten. Nederland blijft zich daarom inzetten voor duurzame oplossingen voor ontheemden om een toekomstperspectief te bieden, bijv. via IOM Durable Solutions en het Prospects partnerschap.
Hoe waardeert u de psychologische hulp aan de Jezidi’s? Hoe beoordeelt u in dit kader de vele suïcides?
Nederland maakt zich hard voor geestelijke gezondheidszorg en psychosociale steun (MHPSS), zowel op mondiaal niveau als in specifieke gebieden in Irak. Het integreren van MHPSS in (post-)conflictrespons is cruciaal om deze noden te lenigen en draagt bij aan de weerbaarheid en de veerkracht van individuen en gemeenschappen. Daarnaast kan MHPSS bijdragen aan het herstellen van sociale banden binnen en tussen gemeenschappen.
In dat kader werkt Nederland intensief met Norwegian People’s Aid (NPA) om dienstverlening voor Jezidi’s op het gebied van ondersteuning bij seksueel en gender gerelateerd geweld (SGBV) en psychosociale hulp te verbeteren, en hun rechtsbewustzijn en economische re-integratie te bevorderen. Tijdens mijn bezoek aan een ontheemdingskamp in Khanke in april ben ik in gesprek gegaan met Jezidi vrouwen die begunstigden zijn van NPA’s psychosociale hulp. Het was indrukwekkend om de veerkracht van deze vrouwen te zien. Tegelijkertijd zag ik dat de psychologische hulp die wordt geboden aan de Jezidi gemeenschap onvoldoende toereikend is. Daarom zet het Kabinet zich internationaal en binnen de VN in voor de voortzetting en opschaling van psychosociale hulp aan Jezidi vrouwen en kinderen. In dit kader heb ik tijdens mijn bezoek een uitbreiding van het NPA programma getekend van 1.1 miljoen euro, waardoor het totaalbudget van het programma op 5.5 miljoen euro uitkomt.
Hoeveel geld voor de wederopbouw van Sinjar is door Nederland uitgegeven en hoe wordt erop toe gezien dat het geld op de juiste plekken terecht komt?
Nederland is als donor van het UNDP Funding Facility for Stabilisation (FFS) nauw betrokken bij de wederopbouw van basisvoorzieningen zoals ziekenhuizen, scholen, wegen en huizen in de meest getroffen gebieden in de strijd tegen ISIS, waaronder Sinjar. Sinds 2016 heeft Nederland 92 miljoen euro bijgedragen aan de FFS. Om de organisatie zoveel mogelijk flexibiliteit te bieden zijn de bijdragen aan de FFS ongeoormerkt. Hierdoor kan UNDP gebruik maken van nodenanalyses om te identificeren welke herstelwerkzaamheden noodzakelijk zijn in de op ISIS veroverde gebieden. Als gevolg is het niet mogelijk exact te identificeren hoeveel procent van de Nederlandse bijdragen aan FFS naar Sinjar zijn gegaan. Belangrijke behaalde resultaten van FFS in het Sinjar district zijn o.a. het herstel van de cementfabriek, de aanleg van 45 kilometer hoogspanningsleiding, herstel en inrichting van het ziekenhuis, landbouw- en onderwijsinstelling en het herstel van politiebureaus.
Ook heeft Nederland in 2021 een meerjarige bijdrage van 7.4 miljoen euro aan NonViolent PeaceForce geleverd voor community security activiteiten in Sinjar. Dit project richt zich o.a. op lokale verzoening en integratie van Jezidi vrouwen. Tot slot is Nederland een actieve donor van de International Commission on Missing Persons (ICMP) met een bijdrage van drie miljoen euro in de afgelopen drie jaar. ICMP zet in op capaciteitsopbouw van medische, onderzoeks-, juridische en gerechtelijke sectoren in Sinjar.
De uitvoering en resultaten van de projecten worden nauw gemonitord. Bij aanvang van de projecten zijn strikte Monitoring Evaluation and Learning-verplichtingen opgesteld waar de organisaties zich aan behoren te houden. De rapportages worden op de gebruikelijke wijze geanalyseerd en beoordeeld.
Bent u alsnog bereid, vanwege de bijzondere omstandigheden waaronder genocide, een apart asielprogramma op te zetten zodat een aantal kwetsbare Jezidi’s naar Nederland kan komen, in navolging van Frankrijk, Duitsland en Canada?
Nederland kent geen beleidskader voor de overbrenging van mensen uit hun land van herkomst voor asiel in Nederland en heeft dus ook geen beleid voor de overbrenging van Jezidi’s. Dat is anders voor de genoemde landen.
Indien u niet bereid bent een apart programma in te stellen, in hoeverre komen Jezidi’s dan in aanmerking voor hervestiging binnen het UNHCR-hervestigingsprogramma en is de regering bereid hierop aan te sturen?
Hervestiging binnen het UNHCR-hervestigingsprogramma ziet uitsluitend op vluchtelingen, dat wil zeggen mensen die hun thuisland hebben verlaten. Dit is niet het geval bij Jezidi’s in (Noord-)Irak.
Voor zover Jezidi’s buiten (Noord-)Irak verblijven, is hervestiging mogelijk wanneer UNHCR oordeelt dat zij in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. UNHCR maakt die beoordeling in het licht van de situatie in het opvangland en welke vluchtelingen zich aldaar in een kwetsbaarder positie bevinden dan de andere vluchtelingen.
De UNCHR toetst of er sprake is van vluchtelingschap. Vervolgens selecteert UNHCR vanuit de totale vluchtelingenpopulatie personen die vanwege individuele kwetsbaarheden vallen binnen de zeven voordrachtcategorieën (o.a. legal and/or physical protection needs, survivors of torture and/or violencetorture, medical needs, women and girls at risk) en in aanmerking komen om te worden voorgedragen voor hervestiging. Jezidische slachtoffers en in het bijzonder vrouwen en kinderen die slachtoffer zijn van seksueel geweld, kunnen binnen meerdere van deze categorieën vallen. UNHCR beoordeelt daarnaast ook welk hervestigingsland, gelet op de individuele omstandigheden, het meest aangewezen is om een persoon aan voor te dragen. Nederland hecht er aan om die keuze over te laten aan UNHCR, aangezien UNHCR vanuit haar positie het beste in staat is te bepalen voor welke personen hervestiging het meest noodzakelijk en passend is. Vervolgens is een enkele voordracht door UNHCR nog niet voldoende om in aanmerking te komen voor hervestiging naar Nederland. De IND beslist uiteindelijk op basis van het geldende Nederlandse asielbeleid (alsmede aan de hand van informatie van UNHCR en COA) welke van de door UNHCR voorgedragen kandidaten in aanmerking komen voor hervestiging en een asielvergunning in Nederland.
Het bericht dat de Universiteit Leiden sponsoring hoogleraar door Belastingdienst verzweeg. |
|
Peter Kwint , Jasper van Dijk |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Universiteit Leiden verzweeg sponsoring hoogleraar door Belastingdienst»?1
Als een leerstoel wordt gefinancierd door externe partijen, dan moet duidelijk zijn wie de financier is. Uit de berichtgeving is gebleken dat de universiteit en de betreffende hoogleraar hierover geen volledige openheid hebben gegeven. Dat vind ik kwalijk.
Waarom heeft de Rijksuniversiteit Leiden niet vermeld dat de leerstoel van bijzonder hoogleraar Rex Arendsen werd betaald door de belastingdienst, terwijl hij als hoogleraar onderzoek doet naar belastingwetgeving en de uitvoerbaarheid daarvan? Gaat u de Rijksuniversiteit daarop aanspreken?
Universiteiten (en hoogleraren) staan in toenemende mate in nauwe verbinding met de samenleving. Dat wordt ook van de instellingen verwacht. Onderzoek en onderwijs zijn gebaat bij kennis en samenwerking met het bedrijfsleven en maatschappelijke organisaties. Om die reden is de afgelopen decennia door universiteiten juist veel geïnvesteerd in samenwerkingen, nevenfuncties en nevenwerkzaamheden. Dit alles met het oog op kennisontwikkeling die bijdraagt het oplossingen van maatschappelijke uitdagingen.
Tegelijkertijd moet steeds de onafhankelijkheid bewaakt worden. De Universiteit Leiden heeft mij laten weten dat ze de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit onderschrijft en volledige transparantie betracht over externe financiering van activiteiten en nevenfuncties. Hiervoor wordt intern regelmatig aandacht gevraagd. Hoogleraren en faculteiten doen hun best aan de eisen van transparantie te voldoen, maar rondom financiering van leerstoelen zijn de kaders nog niet volledig uitgekristalliseerd. Dat blijkt ook uit de berichtgeving in de media waaruit blijkt dat universiteiten de kaders verschillend interpreteren als het om extern gefinancierde leerstoelen gaat. Omdat de Universiteit Leiden meent dat de vermelding van financiers dit geval wel vollediger en gedetailleerder had gemoeten, zijn inmiddels de vermeldingen aangepast. De universiteit geeft aan van deze casus te willen leren. Hiertoe wordt eerst een inventarisatie uitgevoerd. Daarna zal er intern aandacht aan worden besteed, met als doel actief het belang van transparantie actief uit te blijven dragen binnen haar universitaire gemeenschap.
Ik ben van mening dat de Universiteit Leiden naar aanleiding van deze casus de nodige eerste stappen heeft gezet. Transparante vermelding van dergelijke financiering is aan de betreffende universiteit en diens bijzonder hoogleraren. Ik zal vanuit mijn verantwoordelijkheid voor het wetenschapsstelsel aan UNL vragen hier goed naar te kijken.
Waarom was de Rijksuniversiteit Leiden niet op de hoogte van regels rondom financiering van leerstoelen? Hoe gaat u ervoor zorgen dat iedere universiteit op de hoogte is van de regels en protocollen rondom de financiering van leerstoelen?
De Universiteit Leiden was en is volledig op de hoogte van geldende kaders, en past deze zo goed mogelijk toe ook op financiering van leerstoelen. Daarbij is Universiteit Leiden (net als de andere instellingen) mede afhankelijk van de (ver)meldingen van externe financiering door de hoogleraren zelf. De hoogleraren worden door de Universiteit Leiden regelmatig aangesproken op en herinnerd aan het grote belang van het tijdig, juist en volledig vermelden van nevenwerkzaamheden en externe financiering. In het geval van de genoemde hoogleraar wordt op dit moment geïnventariseerd hoe de hoogleraar is omgegaan met de kaders. De universiteit heeft aangegeven daarvan te willen leren en zal aandacht blijven vragen voor de noodzaak van transparantie en zorgvuldigheid. Ik ben voornemens de universiteitsbesturen een brief te sturen waarin ik hun verantwoordelijkheden met betrekking tot transparantie over nevenwerkzaamheden en externe financiering onder de aandacht breng.
Welke gevolgen heeft dit voor de Rijksuniversiteit Leiden en Rex Arendsen? Bent u bereid om sancties op te leggen in het geval er niet is voldaan aan de transparantie-eisen?
Wetenschap moet onomstreden en transparant zijn. Alleen dan kunnen we vertrouwen op de feiten, en gaan staan voor deze feiten. In de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit staan normen voor onderzoekers en zorgplichten voor instellingen. Het is van belang om een beeld te krijgen van de effectiviteit, handhaving en naleving van de normen en zorgplichten en de omvang van de schendingen hiervan. Indien er een vermoeden bestaat dat de Nederlandse gedragscode wetenschappelijke integriteit wordt geschonden kan een klacht worden ingediend bij en behandeld door de Commissie Wetenschappelijke Integriteit (CWI) van de kennisinstelling waar de persoon waartegen de klacht zich richt werkzaam is. Daarnaast is er het Landelijk Orgaan Wetenschappelijke Integriteit (LOWI), een onafhankelijk adviesorgaan in de klachtenprocedure voor mogelijke schendingen van de wetenschappelijke integriteit. Het LOWI kan op verzoek beoordelen of de klachtenprocedure bij de CWI van de instelling zorgvuldig is verlopen, of er normen van wetenschappelijke integriteit zijn geschonden en, zo ja, hoe de normschending vervolgens gekwalificeerd zou moeten worden. Het ministerie heeft niet de mogelijkheid sancties op te leggen.
Bent u bereid één landelijk register te maken waarin alle hoogleraren inclusief bijbanen zijn opgenomen, onder toezicht van uw ministerie en deze publiek toegankelijk te maken, zodat het publiek weet wie het voor zich heeft alsmede de mogelijke belangen die de hoogleraar dient? Zo nee, hoe voorkomt u dat de registratie onnauwkeurig blijft?
Ik ben in gesprek met UNL over wat de universiteiten gaan doen om de registratie te verbeteren. Het idee van een centraal en openbaar register zal onderdeel van dat gesprek zijn, en hoe geborgd kan worden hoe de registratie van nevenwerkzaamheden actueel en volledig blijft. Ik zal uw Kamer dit najaar een brief sturen over de stand van zaken met betrekking tot de registratie van nevenwerkzaamheden.
Bent u bereid om universiteiten sancties op te leggen in het geval er in de toekomst niet transparant wordt omgegaan met de financiering van leerstoelen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Wat is uw inzet bij het gesprek met universiteiten om het thema over transparantie te bespreken?
Mijn inzet is allereerst dat ik sta voor de wetenschap. Als Minister heb ik, samen met de universiteiten, ervoor te waken dat wetenschappers in vrijheid en veiligheid hun werk kunnen doen. Ik heb, samen met hen, ook de opdracht om in te staan voor de betrouwbaarheid en het gezag van wetenschap. Ook sta ik voor het belang van een goede samenwerking tussen publieke en private partijen om onze kennissamenleving verder te brengen.
Hier staat tegenover dat de universiteiten en hun medewerkers transparantie moeten betrachten en elke schijn van belangenverstrengeling moeten vermijden. De sector heeft verschillende instrumenten van zelfregulering, zoals de gedragscode, om die verantwoordelijkheid te nemen. Als ik constateer dat zelfregulering niet naar behoren werkt en er geen zicht op verbetering is, zal ik niet schuwen om waarborgen met betrekking tot wetenschappelijke integriteit in de wet te verankeren.
Op welke manier heeft u de Universiteit Leiden en de UvA aangesproken op het gebrek aan transparantie? Kunt u in het kader van transparantie hiervan een afschrift of gesprekverslag naar de Kamer sturen?
Naar aanleiding van de berichtgeving van NOS over financiering van de leerstoel van de bijzonder hoogleraar in Leiden hebben mijn ambtenaren contact opgenomen met de Universiteit Leiden om opheldering te vragen. Er is per mail gevraagd om te reageren op de gang van zaken zoals beschreven in het bericht. De universiteit heeft aangegeven dat de vermelding van financiers in dit geval vollediger en gedetailleerder had gekund en dat de universiteit inventariseert hoe omgegaan wordt met de geldende kaders.
Naar aanleiding van de berichtgeving in Folia over de afdeling Belastingrecht bij de Universiteit van Amsterdam (eind februari) hebben mijn ambtenaren contact opgenomen met de UvA om opheldering te vragen. Er heeft een gesprek plaatsgevonden. Daarvan is geen gespreksverslag gemaakt, maar ik geef hierbij de strekking weer. In dit gesprek hebben mijn ambtenaren gevraagd of het artikel in Folia juist is – dit kon de UvA bevestigen. Gevraagd is of de UvA van plan was om een onderzoek in te stellen naar de gang van zaken. Mijn ambtenaren hebben daarbij gewezen op het belang van een onafhankelijk onderzoek. De UvA heeft bevestigd een onafhankelijk onderzoek in te zullen stellen. Nadat de NOS (eind april) berichtte dat een hoogleraar van deze vakgroep was opgestapt hebben mijn ambtenaren opnieuw contact gezocht met de UvA. De UvA heeft toen bevestigd dat er meerdere onderzoeken zouden plaatsvinden, door externe, onafhankelijke commissies, waaronder de commissie wetenschappelijke integriteit.
Het besluit van het Israëlisch Hooggerechtshof dat de weg vrijmaakt voor gedwongen uitzetting van een grote groep Palestijnen uit Masafer Yatta. |
|
Jasper van Dijk , Kati Piri (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kritiek op besluit Israëlisch Hooggerechtshof om duizend Palestijnen te verdrijven»?1
Ja.
Deelt u de verontwaardiging en onvrede over de uitspraak van het Hooggerechtshof over de legaliteit van gedwongen uitzetting van een grote groep Palestijnen uit Masafer Yatta?
Met de uitspraak van het Israëlische Hooggerechtshof is herbevestigd dat de Israëlische regering het Masafer Yatta-gebied als militair oefenterrein mag gebruiken en dat de Palestijnse bewoners geen eigendomsrechten in het gebied kunnen doen gelden. Met deze uitspraak staat het Israël vrij om meer dan 1000 Palestijnen uit huis te plaatsen, hun dorpen te doen verlaten en gebouwen te slopen.
Nederland respecteert de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Israël, maar is zeer bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak. Nederland heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen hier geen actieve opvolging aan te geven. De eerste zorgelijke berichten van vernielingen zijn echter reeds bekend. Hierop volgend heeft een demarche plaatsgevonden in EU-verband bij het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken en is nogmaals bepleit dat geen verdere actieve opvolging wordt gegeven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof.
Deelt u de analyse van mensenrechtenorganisaties dat het verdrijven van Palestijnen uit het gebied waar zij al decennia wonen, volstrekt ontoelaatbaar en een schending van het internationaal recht is?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u, in navolging van een woordvoerder van de EU, de uitspraak van het Hooggerechtshof over de verdrijving veroordelen?
Nederland respecteert de onafhankelijkheid van de rechtspraak in Israël, maar is zeer bezorgd over de mogelijke gevolgen van deze uitspraak van het Hooggerechtshof. Nederland heeft Israël bilateraal, en in een verklaring met veertien EU-lidstaten, opgeroepen geen actieve opvolging te geven aan de uitspraak van het Hooggerechtshof. Daarnaast is in EU-verband een demarche uitgevoerd bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken in Israël. Nederland wijst de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen, zowel bilateraal als in EU-verband.
Gaat u contact opnemen met de Israëlische autoriteiten om de onrechtmatigheid van de uitspraak te benadrukken en erop aan te dringen dat de Palestijnse dorpelingen niet uit hun huizen in Masafer Yatta worden gezet? Zo nee, op welke andere manier gaat u druk uitoefenen om de uitspraak terug te draaien? Zo ja, op welke termijn?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om in Europees verband ervoor te pleiten om druk uit te oefenen op Israël om niet tot gedwongen uitzetting over te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de gemeenschap in Masafer Yatta humanitaire hulp van EU-landen heeft ontvangen? Heeft Nederland hier ook aan bijgedragen?
Op de Westelijke Jordaanoever zijn verschillende VN-organisaties actief die humanitaire hulp bieden. Nederland draagt financieel bij aan deze organisaties, maar heeft geen eigen humanitaire hulp verleend aan de gemeenschap in Masafer Yatta.
Op welke manier gaat Nederland (al dan niet in EU-verband) bijdragen aan de bescherming van de gemeenschap in Masafer Yatta?
Zie antwoord op vragen 4, 5 en 6.
Wat is de positie van Nederland als Israël daadwerkelijk overgaat tot gedwongen uitzetting?
Ontwikkelingen in deze specifieke casus worden nauwgezet gevolgd, en Nederland blijft de Israëlische overheid consistent op haar internationaalrechtelijke verplichtingen wijzen. Nederland blijft zich uitspreken tegen unilaterale stappen die een toekomstige twee-statenoplossing bemoeilijken en verder op afstand plaatsen. Zie daarnaast ook het antwoord op vraag 2 en 3.
Welke stappen gaat u zetten om de groep Palestijnen uit Masafer Yatta te beschermen als Israël daadwerkelijk overgaat tot huisuitzettingen?
Zie antwoord vraag 9.
Het ethisch profileren bij de IND bij ‘Erkend referenten’ |
|
Jasper van Dijk , Renske Leijten |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u aangeven waarom geen ruchtbaarheid is gegeven aan het stopzetten van risicoprofilering door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) bij «erkend referenten»?1 2
Het risicomodel erkend referenten was een intern hulpmiddel voor de IND om een inschatting te kunnen maken bij welke bedrijven een verhoogd risico lag op niet-naleving van relevante regelgeving. Sinds mei 2021 wordt er niet meer met dit risicomodel gewerkt. Destijds was vanuit de IND geen reden om hierover naar buiten toe te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen, er zijn geen aanvragen op grond van dit model afgewezen.
Is het stopzetten van deze risicoprofilering door de IND gemeld aan de ministeries van Justitie en Veiligheid en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), waarvan het Ministerie van BZK eindverantwoordelijk is voor het «opruimen» van vervuilde data uit het toeslagenschandaal en het rechtmatig inrichten van risicoprofilering door overheidsdiensten? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom is deze informatie niet gedeeld met de Kamer?
De IND is in mei 2021 gestopt met het gebruik van het risicomodel, en daarmee ook met het registreren van de samenstelling van het bedrijfsbestuur. Er is in het kader van de uitvoering van moties Marijnissen c.s. en Klaver c.s.3 (hierna Motie#21) melding gedaan van het risicomodel en de betreffende verandering van werkwijze bij de Minister van Justitie en Veiligheid. Met het aannemen van deze moties heeft de Kamer het kabinet verzocht om te inventariseren waar afkomstgerelateerde persoonsgegevens worden gebruikt. Doel is om discriminatie te voorkomen door het onrechtmatig en oneigenlijk gebruik tegen te gaan van afkomstgerelateerde gegevens in risico-modellen, -profielen en verwerkingen van systemen en processen. De Minister van Justitie en Veiligheid informeert de Kamer voor het zomerreces over de resultaten van de uitvoering van de Motie#21.
Welke analyse maken de IND en de ministeries van Justitie en Veiligheid en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties over het ontstaan van de gedachte dat mensen die in een niet-westers land zijn geboren minder geneigd zouden zijn zich aan de wetten en regels te houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Deze indicator is destijds vastgesteld door de IND op basis van de onjuiste aanname dat in bepaalde regio’s van de wereld er een andere kijk is hoe om te gaan met wettelijke bepalingen en dat hierdoor bestuurders uit een bepaald geboorteland eerder overgaan tot het overtreden van regels. Op basis van de beschikbare informatie, die ook met het besluit van 18 maart 2022 op het Wob-verzoek van Argos4 openbaar is geworden, is niet te achterhalen of er een specifieke aanleiding of concrete casus is geweest om deze indicator op te voeren. De IND is in mei 2021 gestopt met deze registratie. Het is belangrijk te vermelden dat de IND zich bewust is geworden dat deze registratie niet had mogen plaatsvinden en het mogelijk gebruik van de gegevens, had kunnen leiden tot discriminatie.
Kunt u garanderen dat de IND de indicator «samenstelling van het bedrijfsbestuur» (afkomst) nooit heeft gebruikt, mede gezien zij in hun formele reactie stellen dat hier geen werkinstructie voor was en dat de indicator niet is toegepast? Kunt u uw antwoord toelichten?
De samenstelling van het bestuur is nooit meegewogen in de risicoscore van het model. De indicator maakte geen deel uit van het algoritme. De indicator is enkel geregistreerd en er is niet mee gewerkt. De uitkomst van het algoritme, die werd verkregen nadat de aanvraag om erkenning als referent was ingewilligd, vormde een basis voor de inzet van controles en handhaving op de naleving van verblijfsvoorwaarden en plichten door erkend referenten. Zij had geen gevolgen voor de aanvraag en de vreemdeling zelf. Ook los van het algoritme is deze indicator nooit betrokken bij de vaststelling van de risicoscore. Tegenover bedrijven en bestuurders van bedrijven is dus op geen enkele wijze mede op grond van deze indicator handhavend opgetreden.
Waarom is in 2017 niet het intern juridisch advies opgevolgd dat aangaf dat het risicoprofiel etnisch profileerde en onrechtmatige verwerking van bijzondere persoonsgegevens betrof? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik betreur dat er niet sneller opvolging is gegeven aan een interne notitie van de afdeling Juridische Zaken van de IND, die in 2017 adviseerde met het risicomodel te stoppen en daarbij expliciet in ging op de indicator bestuurssamenstelling. Destijds werd te weinig urgentie gevoeld om uitvoering te geven aan dit advies, omdat er in praktijk niet met deze indicator werd gewerkt. De IND is in mei 2021 wel gestopt met het gebruik van het risicomodel. Het stoppen met het risicomodel is mede ingegeven door extra alertheid en urgentie naar aanleiding van de aanscherping van AVG-vereisten en de uitkomsten van de Parlementaire ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag. Ook was er een intern onderzoek naar de technische aspecten van het model, dat bijdroeg aan de beslissing om te stoppen. Er was in 2021 geen aanleiding om hier breed over te communiceren, omdat het model geen gevolgen heeft gehad voor de besluiten die de IND heeft genomen en dus niet raakte aan de aanvragen van de klant.
Kunt u een uitputtend overzicht geven waar risicoprofilering wordt gebruikt voor toezicht, handhaving en fraude-opsporing bij verschillende onderdelen en diensten van de overheid?
Een uitputtend overzicht waar risicoprofilering wordt gebruikt binnen de overheid is er op dit moment niet. Wel wordt gewerkt aan de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van de Motie#21. Werken met risicoprofielen is een standaard werkwijze in alle vormen van toezicht, handhaving en fraude-opsporing. Verschillende overheden gebruiken bij de uitoefening van hun taken dergelijke risicoprofielen. Deze profielen hebben tot doel om doelgerichter en efficiënter te handhaven, te controleren en/of dienstverlenend te zijn, bijvoorbeeld als zij worden ingezet om foutieve aanvragen te voorkomen. Dat is ook nodig: de capaciteit van overheden om te handhaven en/of te controleren is namelijk schaars. Risicoprofielen zijn dan ook van belang voor de uitvoering en het stopzetten van alle signalen en risicosystemen kan tot grote verstoringen in die uitvoering leiden.
Bij brief van 14 december 202112 bent u geïnformeerd over het mensenrechtelijk toetsingskader dat het College voor de Rechten van de Mens heeft opgesteld. Daarin staan de juridische maatstaven om te bepalen wanneer risicoprofielen leiden tot discriminatie op grond van de ras (waaronder etniciteit valt) of nationaliteit. Uit het toetsingskader komt duidelijk naar voren dat slechts in uitzonderlijke situaties een dergelijk onderscheid objectief gerechtvaardigd kan zijn. Daar moeten volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens zeer zwaarwegende redenen voor zijn. Het mag en kan dus nooit zo zijn dat je afkomst, inkomen, of het wonen in een bepaalde wijk zomaar met zich meebrengen dat je een «kruisje» bij je naam krijgt om strenger gecontroleerd te worden. Onderscheid op dergelijke gronden mag alleen in uitzonderlijke gevallen als daar een dergelijke zware juridische rechtvaardiging voor is. Afkomst mag bovendien nooit als enige of doorslaggevende criterium gebruikt worden.
Overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen moeten zich ervan bewust zijn dat dit onderscheid het risico van discriminatie met zich mee brengt. En discriminatie is verboden. Het non-discriminatiebeginsel uit het eerste artikel van onze Grondwet is daar heel helder over. Waarborgen ter voorkoming van discriminatie zijn van groot belang.
De Staatssecretaris van BZK coördineert nu de uitvoering van het onderzoek naar discriminerende risicomodellen op basis van Motie#21. Onderdeel van dit onderzoek is het stopzetten van het gebruik ervan en het opruimen van vervuilde data binnen de overheid. De Tweede Kamer is hierover geïnformeerd door middel van de tweede voortgangsrapportage. Op 25 mei is over dit onderwerp een technische briefing geweest. In oktober van dit jaar volgt de volgende voortgangsrapportage over de uitvoering van deze motie.
De bewindspersonen informeren de Kamer over de resultaten van de uitvoering van Motie#21 door hun eigen ministerie. Het Ministerie van JenV informeert uw Kamer voor het zomerreces over de resultaten.
Volledigheidshalve kan ik u ook mededelen dat de uitvoering van de motie Azarkan c.s.13, die verzoekt om een brede doorlichting van de overheid op discriminatie en etnisch profileren, is meegegeven in de taakopdracht van de Staatscommissie tegen Discriminatie en Racisme14.
Kunt u aangeven waarom wijken als Feijenoord en IJsselmonde geprofileerd worden en wijken waarin het inkomen hoog of hoger ligt niet en op basis van welke wetenschappelijke grondslag wordt aangenomen dat daar meer handhaving en toezicht proportioneel is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn gegevens van de IND uit de risicoprofielen van erkend referenten gedeeld met andere overheden en kunt u aangeven met wie en waarom?
Noch risicoscores, noch registraties omtrent samenstelling van bedrijfsbesturen, werden gedeeld met andere overheidsorganisaties. De IND werkt op het gebied van kennismigratie en handhaving nauw samen met de Nederlandse Arbeidsinspectie (hierna te noemen: NLA). Met de NLA worden gecombineerde inspecties/controles uitgevoerd bij bedrijven die door de IND zijn erkend als referent. De NLA is ook bevoegd voor het controleren op de verplichtingen voortvloeiend uit de Wet modern migratiebeleid. De te controleren bedrijven worden door de IND geselecteerd. Bij deze selectie worden gegevens over het bedrijf verzameld. Een deel van deze gegevens komt overeen met gegevens die werden verzameld in het risicomodel. Het betreft (handels)naam van het bedrijf, postcode, KvK nummer, SBI-code, rechtsvorm, datum oprichting, aanwezigheid van een website en de uitkomst van de risicoscore (het percentagecijfer). De samenstelling van het bestuur van het bedrijf heeft hierin geen rol gespeeld.
Bent u het eens met de vaststelling dat er een systeem van «zeven kruisjes» ontstaat door de risicoprofilering waarbij afkomst, inkomen en woonplek negatieve voorspellers zijn voor extra controle en wantrouwen vanuit overheidsdiensten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u aangeven op basis van welke wetenschappelijke analyse overheidsdiensten en regering in blijven zetten op data-gestuurd toezicht en kunt u hierover de inzet en de analyses delen met de Kamer?
Allereerst hecht het kabinet er met uw Kamer zeer aan dat discriminatie, zoals bedoeld in artikel 1 van de Grondwet, door het gebruik van risicomodellen/-profielen te allen tijde wordt voorkomen.
Ten tweede moeten overheidsorganisaties die gebruik maken van risicoprofielen de staande wet- en regelgeving in acht nemen.
Binnen de werkingssfeer van de Algemene Verordening Gegevens bescherming (AVG), alsook de Wet Politiegegevens (Wpg), de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg) en de Wet Basisregistraties Personen (BRP) moeten verwerkingen van persoonsgegevens naast de wettelijke grondslag voldoen aan de eisen van behoorlijkheid, transparantie, rechtmatigheid, proportionaliteit en subsidiariteit.
Ten derde, ministeries kunnen voor het toetsen verschillende instrumenten als hulpmiddel hanteren voor de ontwikkeling en het gebruik van algoritmen, zoals de Impact Assessment Mensenrechten en Algoritmen (IAMA)5, de handleiding Privacy by design6, de handreiking Non-discriminatie by design7, het Toetsingskader algoritmen van de Algemene Rekenkamer8 en het mensenrechtelijk toetsingskader «discriminatie door risicoprofielen» dat het College voor de Rechten van de Mens heeft opgesteld.9 Hierdoor wordt het mogelijk om bias en non-discriminatie in data-analyses aan de voorkant bij de ontwikkeling en tijdens het gebruik van een risicomodel te herkennen.
Ten vierde, neemt het kabinet conform het regeerakkoord structurele maatregelen om het toezicht op de ontwikkeling en het gebruik van algoritmen vorm te geven. Met deze maatregelen worden de nodige waarborgen getroffen om discriminatie in de toekomst door het gebruik van risicomodellen, profielen, verwerkingen en algoritmen overheid breed te voorkomen.
In Europees verband wordt wetgeving voorbereid voor de ontwikkeling en het gebruik van AI en algoritmen. Het voorkomen van discriminatie is hierbij een belangrijk aandachtspunt. Vooruitlopend daarop maakt de Staatssecretaris van Koninkrijksrelaties en Digitalisering (rijksbrede) afspraken over het (externe) toezicht op de ontwikkeling en gebruik van algoritmen.
Daarin zal ook het gebruik van de IAMA, de handleiding Privacy by design, en de handreiking Non-discriminatie by design worden meegenomen en het door de Algemene Rekenkamer ontwikkelde Toetsingskader algoritmen als uitgangspunt worden gebruikt voor het toezicht. Uw Kamer wordt over de te nemen structurele maatregelen voor het zomerreces per brief geïnformeerd.
Tot slot wordt met het maken van deze rijksbrede afspraken voor het toezicht op algoritmen invulling gegeven aan de motie Bouchallikh en Dekker-Abdulaziz c.s.10, en de motie Van Baarle c.s.11.
Bent u bereid om risicoprofilering door overheidsdiensten te staken totdat helder is dat de profielen wetenschappelijk deugdelijk zijn en proportioneel op hun uitkomst?
Zie antwoord vraag 6.
Is de overheid gehouden aan het meewerken aan WOB-verzoeken als het gaat om risicoprofielen, gericht op de indicatoren die daarbij worden gebruikt? Kunt u bij uw antwoord rekening houden met de adviezen van De Algemene Rekenkamer, De Raad van State als het gaat om transparantie en de eerdere brief van de Minister voor Rechtsbescherming?3 4 5
Per situatie zal moeten worden beoordeeld of door openbaarmaking afbreuk wordt gedaan aan de doeltreffendheid van de gehanteerde inspectie, controle en toezichttechnieken wat een effectieve handhaving zou kunnen belemmeren. Indien gemotiveerd wordt vastgesteld dat daarvan sprake is dan kent de Wet open overheid (Woo), per 1 mei 2022 de vervanger van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob), een uitzonderingsgrond die kan worden ingeroepen. Dit zal per situatie nader moeten worden gemotiveerd. Daarbij zal moeten worden meegewogen hoe aannemelijk het is dat burgers hun gedrag gaan aanpassen wanneer men bekend is met de risicoprofielen.
Hoe reageert u op de opmerking van de journalist Davidson van Argos, die vertelde dat in de praktijk de wens mee te werken aan het verstrekken van informatie niet overhoudt met als argument dat dan burgers hun gedrag zouden gaan aanpassen? Waar is die redenering over het gedrag op gestoeld?
Zie antwoord vraag 12.
Individuele ambtsberichten |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Op welke wijze spant Nederland zich in om genocideverdachten uit het buitenland op te sporen en te veroordelen? Waarom vervolgt Nederland genocideverdachten niet in Nederland zelf, zoals ook België doet?
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en het voorkomen dat Nederland een toevluchtsoord wordt voor genocideplegers.
Sinds jaar en dag hanteert Nederland het uitgangspunt dat de opsporing en vervolging van internationale misdrijven zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft een aantal praktische en maatschappelijke redenen: zo bevindt zich daar doorgaans het meeste bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in de taal, de cultuur en de achtergronden van de gebeurtenissen. Daarnaast bevinden zich daar over het algemeen ook de meeste slachtoffers en getuigen. Door deze misdrijven aldaar te vervolgen kunnen slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan.
Als uitlevering niet aan de orde is of niet mogelijk is kan worden bezien of tot strafrechtelijke vervolging in Nederland wordt overgegaan. Strafrechtelijke vervolging in Nederland is alleen mogelijk als er een link is met Nederland, doordat de verdachte of het slachtoffer een Nederlander of als de verdachte zich in Nederland bevindt. Sinds 2003 bestaat bij de politie een Team Internationale Misdrijven (TIM) dat gespecialiseerd is in de opsporing van dergelijke misdrijven en dat onder leiding staat van officieren van justitie met expertise op dit gebied. Er wordt jaarlijks geïnvesteerd om de opsporing, vervolging en berechting van dergelijke misdrijven in Nederland mogelijk te maken.
Uw Kamer wordt in de Rapportagebrief Internationale Misdrijven jaarlijks geïnformeerd over de inspanningen die worden verricht in de strijd tegen straffeloosheid voor internationale misdrijven.
Wat is uw reactie op het artikel «Rwanda opereert zoals Oost-Duitsland met de Stasi»?1
Wij zijn bekend met het artikel. Inhoudelijk wordt er in de beantwoording van de andere vragen ingegaan op het artikel dat ten grondslag ligt aan uw vragen.
Kunt u gedetailleerd uitleggen hoe individuele ambtsberichten tot stand komen en wat de rol van vertrouwenspersonen in derde landen daarbinnen is? Kunt u daarbij tevens uitleggen hoe een kokervisie wordt voorkomen en ook ontlastend materiaal wordt opgenomen?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt bepaald welke vertrouwenspersoon onderzoek doet naar een verdachte?
Zie bij antwoord 5.
Hoe wordt gegarandeerd dat verklaringen die door de vertrouwenspersoon worden opgenomen niet onder angst voor een regime tot stand komen?
De IND stelt, wanneer informatie nodig is uit het land van herkomst van een persoon, onderzoeksvragen aan de Afdeling Ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Onderzoeksvragen voor onderzoek in Rwanda worden voorgelegd aan de Nederlandse ambassade te Kigali. De ambassade kan een vertrouwenspersoon inzetten om het onderzoek uit te voeren.
Aan de werving van vertrouwenspersonen ligt een zorgvuldige procedure ten grondslag, waarbij professionaliteit en betrouwbaarheid belangrijke factoren zijn. Een andere belangrijke factor is de veiligheid van de vertrouwenspersoon zelf, gezien de gevoeligheid van de onderzoeken.
De procedure voor het onderzoek is gericht op het verkrijgen van betrouwbare informatie. Daarbij worden zo mogelijk meerdere (van elkaar onafhankelijke) bronnen geraadpleegd. De gebruikte onderzoeksmethode en bronnen dienen duidelijk te worden beschreven in het onderzoeksverslag.
Na afronding van het onderzoek stelt de ambassade een onderzoeksverslag op en schrijft de Afdeling Ambtsberichten op basis daarvan het individueel ambtsbericht. Dit individueel ambtsbericht bevat de onderzoeksvragen en uitkomsten van het onderzoek, inclusief eventueel verkregen ontlastende informatie. Het individueel ambtsbericht wordt ook aan de betrokken persoon en diens advocaat ter beschikking gesteld.
Gedetailleerde informatie over de totstandkoming van individuele ambtsberichten, inclusief de procedure voor de selectie en handelwijze van vertrouwenspersonen, is eerder in het kader van een Wob-verzoek in 2019 vrijgegeven: https://archief28.sitearchief.nl/archives/sitearchief/20210413104300/www.rijksoverheid.nl/documenten/wob-verzoeken/2019/03/04/besluit-wob-verzoek-over-procedures-omtrent-de-selectie-van-vertrouwenspersonen
Naar aanleiding van uw vragen en om redenen van transparantie zal ik de laatste versie van de destijds vrijgegeven documenten opnieuw publiceren (zoals eerder: afgezien van de passages die vertrouwelijkheid behoeven).
Waarom wordt aan advocaten die genocideverdachten bijstaan geen inzage in de totstandkoming van een individueel ambtsbericht gegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Herkent u de signalen uit het artikel dat individuele ambtsberichten niet of nauwelijks te controleren of te verifiëren zijn? Wat is daarop uw reactie?
Bij individuele ambtsberichten is er een spanningsveld tussen enerzijds de wens tot transparantie mede in het belang van de betrokken persoon en diens advocaat, en anderzijds het belang om methoden en bronnen te beschermen, om redenen van veiligheid alsmede om ook in de toekomst onderzoek te kunnen doen.
Individuele ambtsberichten zijn echter wel degelijk te controleren en verifiëren. De bevoegde rechtbank en/of de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State kan op vertrouwelijke basis inzage krijgen in de achterliggende stukken om te bezien of die de conclusies van het individuele ambtsbericht kunnen dragen.
Dit gebeurt in de praktijk met enige regelmaat. Hiermee meen ik dat de mogelijkheid geborgd is om de overheid te kunnen controleren, zonder daarmee methoden of bronnen in gevaar te brengen.
Meent u dat de rapporten van de International Commission of Jurists van adequaat niveau zijn en waarom stopt monitoring na het proces?
Sinds 2016 monitort de Keniaanse afdeling van de International Commission of Jurists (ICJ) de strafprocessen tegen door Nederland aan Rwanda uitgeleverde personen. ICJ heeft ruime ervaring met het rapporteren over strafprocessen. Zo werkt het International Residual Mechanism for Criminal Tribunals (IRMCT) eveneens al jaren samen met ICJ voor de monitoring van door het tribunaal naar Rwanda verwezen zaken.
De waarnemers wonen onder meer rechtszittingen bij, observeren deze, brengen verslag uit. Verder verzamelen zij informatie die relevant wordt geacht voor onder meer het verloop van de procedure, het recht op een eerlijk proces en de detentieomstandigheden van de uitgeleverde personen. Zij brengen regelmatig bezoeken aan de detentiecentra waar de opgeëiste personen zijn gedetineerd en ontmoeten de opgeëiste personen, diens advocaten, de gevangenisautoriteiten en andere relevante partijen. Dit wordt allemaal verwerkt in de rapporten die worden uitgebracht door ICJ. Hiermee geven de rapporten een uitgebreid en veelzijdig beeld van de procedure in Rwanda.
Door de rechter is in de uitleveringsprocedure geadviseerd om de processen in Rwanda te laten monitoren. Tijdens de uitleveringsprocedure van de thans aan Rwanda uitgeleverde personen is door de rechter het belang onderstreept van monitoring van het proces. Zodra de strafrechtelijke procedure tot een definitief einde is gekomen en een eindconclusie kan worden getrokken over de naleving van de rechten op een eerlijk proces, komt de monitoring ten einde.
Hoe beoordeelt het kabinet de kwaliteit van de Rwandese rechtsstaat en wat zijn in het geval van uitlevering de waarborgen tegen schending van artikelen 3 en 6 van het EVRM?
Nederland begon na de genocide van 1994 met het leveren van financiële steun aan de Rwandese justitiesector. Die was toen volledig lamgelegd. Veel rechters, advocaten en andere juristen waren gevlucht of vermoord. Nederland groeide uit tot de grootste internationale donor binnen de Rwandese justitiesector en mede dankzij de Nederlandse steun bestaat er nu een justitiële infrastructuur in het land. Ten aanzien van de kwaliteit van de Rwandese rechtsstaat kan worden verwezen naar de zogenaamde «Rule of Law index 2021» van het World Justice Report – een gerenommeerde Amerikaanse NGO die met data en analyse de staat van de rechtsorde wereldwijd meet en vergelijkt. In die index staat Rwanda op nr. 49 van de 139 in beschouwing genomen landen. Daarmee «scoort» Rwanda volgens World Justice Reporthet best van alle in beschouwing genomen landen in Sub-Sahara Afrika, en beter dan een aantal landen in Europa.
Dat neemt niet weg dat er deelgebieden van de Rwandese rechtsstaat zijn waar Nederland zonder meer kritisch over is. Nederland voert aanhoudend gesprekken met de Rwandese overheid om ze te wijzen op aandachts- en verbeterpunten als het gaat om de rechtsstaat, zoals het aanpakken van de grote achterstand van rechtszaken waardoor processen te lang duren. Dat doet Nederland niet alleen via bilaterale contacten maar ook via multilaterale fora, zoals de VN Mensenrechtenraad. Aanvullend steunt Nederland projecten om de kwaliteit van de Rwandese rechtspraak te verbeteren, bijvoorbeeld via trainingen aan rechters en advocaten (zie antwoord 10).
De vervolging en berechting van aan Rwanda uitgeleverde genocideverdachten vindt plaats onder de zogenoemde «Transfer Law». Dit betekent dat uitgeleverde genocideverdachten onder internationale wetgeving worden vervolgd en berecht en dat het proces kan worden getoetst aan onder meer het recht op een eerlijk proces van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Middels monitoring door ICJ houdt Nederland zicht op de naleving van de rechten van de verdachten. Bij gelegenheid treedt het Ministerie van Justitie en Veiligheid in contact met de Rwandese autoriteiten.
Waarom is Nederland na 25 jaar gestopt met investeringen in de Rwandese rechtsstaat terwijl er nog altijd twijfels zijn over de rechtsstaat aldaar?
In 2018 heeft toenmalig Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking Sigrid Kaag besloten om de ontwikkelingssamenwerking met Rwanda geleidelijk af te bouwen en toe te werken naar een bredere relatie gebaseerd op wederzijdse belangen op het gebied van handel, investeringen en politieke samenwerking. Dit past binnen de wens van Rwanda om op den duur hulponafhankelijk te worden. De decentrale Nederlandse financiële steun aan Rwanda, inclusief aan de rechtsstaatopbouw, komt na dit jaar dan ook ten einde. Een uitzondering wordt gemaakt voor enkele projecten die als gevolg van COVID-19 vertraging hebben opgelopen in de uitvoering en daarom een kosteloze verlenging tot 2023 krijgen. Centraal gefinancierde programma’s die op meerdere landen gericht zijn kunnen nog wel ten goede komen aan Rwanda.
Nederland spant zich in voor het behoud van de resultaten die met onze steun in Rwanda zijn bereikt via een afbouwstrategie. Zo organiseerde de Nederlandse ambassade in juni 2021 samen met de Nederlandse en Rwandese ministeries van Justitie een conferentie in Kigali ter gelegenheid van 25 jaar justitiesamenwerking. Een van de hoofddoelen was om samen stil te staan bij behaalde resultaten en geleerde lessen, deze te documenteren en Rwanda en andere donoren de gelegenheid te bieden om op de mede door Nederlandse steun behaalde resultaten voort te bouwen.
De veranderde relatie betekent niet dat Nederland geen aandacht meer zal vragen voor de rechtsstaat en mensenrechten in Rwanda. Zo blijft Nederland projecten in Rwanda steunen via het mensenrechtenfonds. Op die manier blijven we bijdragen aan onder meer mediavrijheid en vrijheid van meningsuiting, gelijke rechten voor de LHBT-gemeenschap en de bescherming van mensenrechtenverdedigers. Ook gaat Nederland door met het organiseren van netwerkbijeenkomsten voor mensenrechtenverdedigers.
Het sturen van Pantserhouwitsers naar Oekraïne. |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Wat is er veranderd tussen 19 april, toen u meldde dat er zwaarder materieel naar Oekraïne zou gaan maar niet welk materieel1 («Het gaat bijvoorbeeld om pantservoertuigen»), en 26 april, toen u besloot te melden dat het om pantserhouwitsers gaat?2
Na de dringende oproep van de President van Oekraïne om zwaardere wapens te leveren, heeft het kabinet besloten om in samenwerking met Duitsland Pantserhouwitsers aan Oekraïne te leveren.3 Na 19 april 2022 heeft verdere afstemming plaatsgevonden met Duitsland over de details van de samenwerking. Hierover is uw Kamer op 12 mei jl. geïnformeerd (Kamerstuk 22 054, nr. 364).
Als eerder gemeld aan de Kamer maakt het kabinet telkens een afweging tussen transparantie ten behoeve van een open maatschappelijke discussie en het waarborgen van de operationele veiligheid. Vanwege de aard van de levering en de samenwerking met Duitsland heeft het kabinet in dit geval besloten de Kamer openbaar te informeren.
Behoren de Pantserhouwitsers tot het aantal dat door de landmacht op dit moment wordt gebruikt of maken ze deel uit van de reserve?
De Pantserhouwitsers zijn onderdeel van de logistieke reserve.
Klopt het dat de Pantserhouwitsers in de reserve niet onmiddellijk inzetbaar zijn («enige tijd in beslag nemen»), maar moeten worden gemoderniseerd alvorens bruikbaar te kunnen zijn?3 Zo ja, hoe lang duurt de aanpassing en wat houdt deze in? Zo nee, wat zijn dan de feiten?
Voorafgaand aan de levering van zwaarder materieel, voert Defensie een technische inspectie uit. Deze inspectie is nodig om de precieze technische toestand vast te stellen en om in dit geval uitsluitsel te geven over de tijd, capaciteit en reservedelen die nodig zijn om de Pantserhouwitsers operationeel inzetbaar te maken voor de Oekraïense krijgsmacht. Na voltooiing van de technische inspectie en de eventuele benodigde stappen die uit de inspectie naar voren komen, zijn de wapensystemen in principe bruikbaar.
Klopt het dat er bezwaren in de landmacht leven tegen het leveren van de Pantserhouwitsers?4 Klopthet dat de Nederlandse landmacht deze houwitsers niet kan missen? Zo ja, wat zijn uw argumenten om deze bezwaren terzijde te leggen of wat is uw oplossing?
De aanvankelijk geuite bezwaren zijn meegenomen in de besluitvorming. Defensie heeft een zorgvuldige weging gemaakt van de impact van de levering op de gereedheid. Deze impact is, gezien de huidige omstandigheden en de urgentie van het Oekraïense verzoek, als acceptabel beoordeeld. Doorslaggevend was dat het gaat om vijf systemen uit de logistieke reserve, waardoor de impact op de directe taakuitoefening van de Nederlandse landmacht gering is.
Is het juist dat premier Rutte aan de CLAS Wijnen een aantal van 5 stuks van de Pantserhouwitser heeft gemeld om aan Oekraïne te sturen?5 Zo nee, wat zijn dan de feiten? Zijn deze vijf stuks in overeenstemming met het advies van de CLAS aan de regering? Zo nee, wat hield dat advies dan in?
Het aantal van vijf is in overeenstemming met het advies van de Commandant der Strijdkrachten.
Verwacht u de Pantserhouwitsers mettertijd terug te krijgen, als ware het bruikleen, of doet u ze definitief over aan Oekraïne? Hebt u voorwaarden gesteld aan Oekraïne voor het gebruik van de Pantserhouwitsers? Zo ja, welke? Bent u een memorandum of understanding of ook rules of engagement overeengekomen? Zo ja, met wie? Zo nee, waarom niet?
De Pantserhouwitsers worden aan Oekraïne gegeven. Voor deze leveringen is, net als bij de eerdere leveringen, een zorgvuldige, maar gezien de uitzonderlijke omstandigheden versnelde, toetsing aan de EU wapenexportcriteria verricht door de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking. Net als bij eerdere materiële steun aan Oekraïne wordt bij een uiteindelijke overdracht als onderdeel van het vergunningsverleningsproces een eindgebruikersverklaring getekend door de Oekraïense eindgebruiker. In deze verklaring wordt onder andere afgesproken dat het materieel alleen gebruikt mag worden voor zelfverdediging in lijn met art. 51 van het VN Handvest of in de context van eventuele toekomstige VN vredesoperaties, wanneer het gebruik in overeenstemming is met de principes van vredeshandhaving.7
Kunt u aangeven wat de afspraken met Duitsland zijn omtrent munitie? Is met Duitsland een memorandum of understanding of rules of engagement overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
De voorbereidende opleiding en training van de Oekraïense bemanningsleden van de Pantserhouwitsers vindt plaats in Duitsland. Deze training wordt gegeven door Duitse en Nederlandse instructeurs. Hier is geen MoU voor afgesloten. Wel zijn nauwe afspraken gemaakt met Duitsland over de samenwerking, ook omtrent munitie. Nederland levert munitie die alleen voor de training in Duitsland gebruikt zal worden. Duitsland heeft aangegeven de munitie, die ook geschikt is voor de Nederlandse Pantserhouwitsers, voor de inzet in Oekraïne te leveren. Afspraken over Rules of Engagement met Duitsland zijn niet aan de orde. Zoals aangegeven in de beantwoording van vraag 6, wordt door Oekraïne een eindgebruikersverklaring getekend.
In welk land zal de voorbereiding voor het gereedmaken van de Pantserhouwitsers plaats hebben? Is met dit land een memorandum of understanding of rules of engagement overeengekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Wat zijn de lessen die u meegeeft met de bemensing van de Pantserhouwitsers naar aanleiding van de ervaringen in de slag om Chora in Afghanistan?6
De Oekraïense krijgsmacht moet bij de bemensing van de Pantserhouwitsers zorgen voor inzet conform het humanitair oorlogsrecht en ter zelfverdediging in lijn met art. 51 van het VN Handvest.
Deelt u de opvatting dat levering van deze zware wapens onderdeel kunnen zijn van het Amerikaanse beleid om Rusland verder te verzwakken?7 Deelt u de opvatting dat het doel moet zijn om Rusland te verzwakken? Zo ja, hoe wilt u deze verzwakking bereiken? Deelt u de opvatting dat dit een vorm van escalatie is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Oekraïne is een soeverein land dat het recht heeft om zich tegen de Russische gewapende aanval te verdedigen, op basis van artikel 51 van het VN-Handvest.
Nederland is, net als veel andere landen, bezorgd over het hernieuwde Russisch offensief in het Oosten en Zuiden van Oekraïne. Om Oekraïne ook in deze fase van het conflict in staat te stellen invulling te geven aan zijn legitieme recht op zelfverdediging, heeft een groot aantal internationale partners de militaire steun aan Oekraïne geïntensiveerd, waaronder door de levering van zwaarder materieel. Ook Nederland heeft daartoe besloten.10 Het kabinet acht het onverminderd van belang om bij te dragen aan de Oekraïense zelfverdediging.
Deelt u de opvatting dat Nederland bijdraagt aan het voeren van een proxy-oorlog in Oekraïne of dat dat ten minste zo kan worden opgevat door Rusland? Wat doet u om dat risico uit te sluiten en verdere escalatie en bloedvergieten te voorkomen?
Nee. Met de levering van militaire goederen steunt Nederland, samen met internationale partners, Oekraïne bij het invullen van zijn legitieme recht op zelfverdediging tegen de Russische agressie.
Het vervallen recht op toeslagen vanwege gegevens in de basisregistratie personen (BRP) |
|
Jasper van Dijk |
|
Marnix van Rij (staatssecretaris financiën) (CDA), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de uitzending van Pointer «Nederlanders in de knel door het rigide vreemdelingenbeleid»?1
Het kabinet streeft ernaar dat iedere toeslaggerechtigde de toeslag krijgt waar deze recht op heeft. Of een vreemdeling recht heeft op deze collectieve overheidsvoorzieningen en verstrekkingen is afhankelijk van de aard van het verblijf.2 Dit is een uitwerking van de Koppelingswet uit 1998, waarin het koppelingsbeginsel is geïntroduceerd.3 Doel hiervan is te voorkomen dat vreemdelingen die niet rechtmatig in Nederland verblijven, door de ontvangst van uitkeringen en verstrekkingen in staat worden gesteld tot voortzetting van hun onrechtmatige verblijf of het verwerven van een schijn van een volkomen rechtmatig verblijf. Voor het recht op toeslagen is het vereist dat naast de aanvrager ook alle meerderjarige medebewoners (huurtoeslag) of de toeslagpartner een rechtmatig verblijf hebben. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen is namelijk voor het recht op toeslagen de aanvullende voorwaarde opgenomen, dat de leden van het huishouden van de aanvrager van de toeslag (de toeslagpartner en de medebewoners van achttien jaar en ouder) rechtmatig in Nederland verblijven. Dit heeft ermee te maken dat een vreemdeling die niet rechtmatig in Nederland verblijft anders indirect wel profijt heeft van de toeslag die aan de aanvrager wordt verstrekt. Indien een burger niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, wordt dit geregistreerd in de Basisregistratie Personen (BRP) door de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) met code 98. Wanneer iemand bijvoorbeeld samenwoont met een meerderjarig persoon of getrouwd is met iemand die niet over verblijfsrecht beschikt, heeft de aanvrager van de toeslag daarom geen recht op toeslagen.
In hoeveel gevallen is dit uitzettingsbeleid via sociale zekerheid effectief geweest en waarom weegt dit volgens het kabinet op tegen de problemen waarin gezinnen worden gestort?
Er is geen sprake van een uitzettingsbeleid via sociale zekerheid, hiermee dus ook niet via toeslagen. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1, verbindt het koppelingsbeginsel het recht op collectieve overheidsvoorzieningen en verstrekkingen aan rechtmatig verblijf van een vreemdeling. De IND levert de verblijfstitels via de BRP, onder andere code 98. Overheidsorganen bepalen vervolgens op basis van die vaststelling door IND en de voor hen relevante wet- en regelgeving welke voorzieningen en verstrekkingen afhankelijk zijn van deze verblijfstitel. Bij de uitkering van toeslagen betekent dit dat deze niet (meer) worden verstrekt aan vreemdelingen die niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijven of – voor zover relevant – als iemand in het huishouden van de aanvrager van de toeslag niet rechtmatig in Nederland verblijft.
Kunt u aangeven in welke situaties code 98 afgegeven kan worden? Erkent u dat code 98 niet automatisch betekent dat iemand is uitgeprocedeerd?
De IND bepaalt de verblijfs- en verwijderbaarheidstitels. De titelbepaling vindt plaats in het geautomatiseerde systeem van de IND aan de hand van een groot aantal factoren, zoals de aanwezigheid van een aanvraag voor een verblijfsvergunning, een besluit over die aanvraag en wettelijke termijnen. Deze factoren zijn gebaseerd op artikel 8 van de Vw 2000 waarin de gronden voor rechtmatig verblijf zijn opgenomen. Is er geen verblijfsrecht in de zin van artikel 8 Vw 2000, dan wordt de titel 98 (geen rechtmatig verblijf) bepaald. Bij een samenloop van verschillende factoren die het verblijfsrecht betreffen, geldt dat de sterkste factor van verblijfsrecht bepaalt welke titel wordt vastgesteld. Ook de ingangsdatum en einddatum van de titels worden in de titelbepaling meegenomen. Het vaststellen van deze titels gebeurt twee keer per dag. Naast de automatische titelbepaling worden steekproefsgewijs handmatige controles uitgevoerd.
De titelbepaling betreft altijd een weergave van de situatie op het moment van vaststelling. Code 98 betekent dat een burger op het moment van vaststelling niet (meer) rechtmatig in Nederland verblijft, dit betekent niet dat iemand uitgeprocedeerd is. De juridische situatie kan wijzigen door het indienen van rechtsmiddelen, nieuwe aanvragen of door het verkrijgen van een ander verblijfsrecht. Dat betekent dat een titelcode, en dus ook code 98, geldig blijft tot er een wijziging in de juridische situatie ontstaat. Dat kan – gelet op het feit dat de titels tweemaal per dag worden bepaald – op dagbasis wijzigen.
Erkent u dat er sprake van kan zijn dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) per abuis code 98 afgeeft of te laat wijzigt, bijvoorbeeld wanneer mensen tussen procedures zitten of in hoger beroep zijn met een tijdige voorlopige voorziening?
Indien iemand zich tussen procedures of in hoger beroep met een tijdige voorlopige voorziening bevindt, is er geen sprake van een onjuiste code 98. Er is op dat moment namelijk geen sprake van rechtmatig verblijf in de zin van artikel 8 Vreemdelingenwet 2000. In het antwoord op vraag 3 is aangegeven dat de titel kan wijzigen als de juridische situatie verandert.
Vanwege het grote belang van titels controleert (steekproefsgewijs) en monitort de IND de titellevering. Desondanks kunnen er fouten optreden. Er wordt door de IND niet bijgehouden hoe vaak een foute titelbepaling voorkomt. De burger kan (telefonisch) bij de IND aangeven dat de verblijfstitel volgens haar/hem niet juist is. Een ketenpartner kan hierover ook een signaal afgeven. Dit wordt dan gecontroleerd en indien blijkt dat de titel inderdaad onjuist is wordt deze zo snel mogelijk hersteld. Als er nader onderzoek nodig is duurt het maximaal enkele dagen. De herstelde code wordt daarna zichtbaar voor alle ketenpartijen, waaronder Toeslagen. Zolang de controle loopt blijft code 98 geregistreerd in de BRP.
Klopt het dat de Belastingdienst overgaat tot inhouden en invorderen van toeslagen voordat is vastgesteld waarom code 98 is afgegeven?
Toeslagen stelt het recht op toeslagen vast op basis van de beschikbare informatie in de BRP. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, stelt de IND op basis van een groot aantal factoren de verblijfstitel vast en registreert deze in de BRP. Op dat moment is dus al door de IND bepaald waarom de code is afgegeven. Indien er een code 98 is geregistreerd met betrekking tot de aanvrager van de toeslag, diens partner of meerderjarige medebewoners, oordeelt Toeslagen dat er geen recht bestaat op toeslagen voor deze personen. Eerder uitbetaalde toeslagen worden dan teruggevorderd. In 2021 werd in 5.465 gevallen het recht op toeslagen ingetrokken voor 4.300 huishoudens. Bij het ontstaan van de terugvordering kan de burger een betalingsregeling (op maat) aanvragen. Ook worden de reguliere waarborgen, in het bijzonder matiging van de terugvordering ingezet voor individuele gevallen, bezien.
Bij geringe twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Twijfel kan ontstaan als de burger aangeeft dat de code onjuist is. Toeslagen neemt meermaals per week contact op met de IND om vast te stellen of een code juist is. Tijdens deze uitvraag blijft de invordering openstaan. Indien de code onjuist blijkt en moet worden aangepast, wat in gevallen zo is, wordt het recht op toeslagen bij het eerst volgende maandelijkse beschikkingsmoment opnieuw vastgesteld. Als de code door de IND juist wordt bevonden wordt de toeslag stopgezet en eventueel teruggevorderd.
Is het juist dat mensen niet eens de gelegenheid krijgen om aan te tonen dat zij helemaal niet uitgeprocedeerd zijn voordat de Belastingdienst overgaat tot inhouding en invordering?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 3 en 4 betekent code 98 niet per definitie dat mensen uitgeprocedeerd zijn, maar dat zij niet meer rechtmatig in Nederland verblijven. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5 oordeelt Toeslagen op basis van de beschikbare gegevens dat er geen recht is op toeslagen indien een burger met code 98 geregistreerd staat. Bij geringe twijfel neemt Toeslagen contact met de IND. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kan een burger indien zij/hij het oneens is met de beslissing van de IND over een besluit over een aanvraag in beroep gaan bij de IND.
Waarom is het uitvaardigen van code 98 eigenlijk geen besluit zoals beschreven in de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en/of beroep mogelijk is? Kunt u dit toelichten?
De titelbepaling is geen besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het geen zelfstandige beslissing betreft, maar een gevolg van de inhoudelijke beslissing die de IND heeft genomen (bijv. besluit over aan aanvraag voor een verblijfsvergunning). De burger kan tegen dit besluit in bezwaar en beroep gaan.
Zoals in het antwoord op vraag 3 is aangegeven, bepaalt artikel 8 Vw 2000 in welke gevallen er sprake is van rechtmatig verblijf. De titel geeft aan of er sprake is van rechtmatig verblijf, maar omvat zelf geen rechtsgevolgen. Als gevolg van de Koppelingswet uit 1998, waarin het koppelingsbeginsel is geïntroduceerd, nemen andere bestuursorganen, zoals Toeslagen, wel besluiten naar aanleiding van de vaststelling dat er geen rechtmatig verblijf is. Die besluiten zijn wel besluiten in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.
Is het juist dat het na een melding van een gedupeerde het maanden of zelfs jaren kan duren voordat een foutieve vordering door de Belastingdienst word rechtgezet? Zo nee, hoe zit het dan wel? Kunt u dit toelichten?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 3 is het mogelijk dat code 98 onjuist is. Bij twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Vaststelling kan dan, afhankelijk van de complexiteit, tot enkele dagen duren. Indien de code wordt bijgesteld, wordt het recht op toeslagen bij het eerst volgende maandelijkse beschikkingsmoment opnieuw vastgesteld
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, kan de burger eventueel door het indienen van een nieuwe/andere verblijfsaanvraag proberen opnieuw rechtmatig verblijf te krijgen. Deze procedure kan een lange tijd in beslag nemen. Indien de burger (weer) over verblijfsrecht beschikt, worden de toeslagen opnieuw vastgesteld. Eventueel gemiste toeslagen worden dan nabetaald.
Deelt u de mening dat juist ten tijde van de opvangcrisis het gestimuleerd zou moeten worden dat migranten verblijven bij familie of bekenden? Hoe verhoudt dat zich tot deze praktijk waarbij gastgezinnen financieel gedupeerd raken door het verlies van rechtmatig verblijf van migranten? Kunt u dit toelichten?
Burgers die vreemdelingen met een rechtmatige status (waaronder ook ontheemde Oekraïners) opvangen verliezen niet hun toeslagen als gevolg van de werking van het koppelingsbeginsel. Daarbij gelden wel de regels die ook voor toeslagontvangers van Nederlandse afkomst gelden. Zo kunnen deze migranten, afhankelijk van de situatie, aangemerkt worden als medebewoner of als toeslagpartner en meetellen voor het recht op toeslagen. U bent eerder geïnformeerd over het voornemen van het kabinet dat een ontheemde Oekraïner die opgevangen wordt bij een gastgezin tijdelijk niet als medebewoner of als toeslagpartner wordt aangemerkt.
Erkent u dat het vanuit het vreemdelingenrecht logisch is om het verblijfsrecht met terugwerkende kracht in te trekken, maar dat het met terugwerkende kracht intrekken van toeslagen tot een bijzonder hardvochtig beleid leidt? Bent u bereid dit beleid te wijzigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vorig jaar heeft er een inventarisatie plaatsgevonden naar knelpunten in het toeslagenstelsel naar aanleiding van de motie Lodders/Van Weyenberg4. Hieruit zijn knelpunten naar voren gekomen, waaronder ook de situatie dat met terugwerkende kracht toeslagen worden ingetrokken bij geen verblijfsrecht. Voor mogelijke oplossingen zijn onder meer de uitvoerbaarheid en de budgettaire gevolgen van belang. Zoals eerder toegezegd wordt u hierover in de zomer geïnformeerd.
Er zijn door het vorige kabinet twee knelpunten met betrekking tot het koppelingsbeginsel gesignaleerd en opgelost bij de huurtoeslag en het kindgebonden budget (WKB). Bij de huurtoeslag gold eerder voor het recht op toeslagen dat ook naar de verblijfsstatus van minderjarige medebewoners werd gekeken. Op dit moment geldt dat Toeslagen niet meer naar de verblijfsstatus van minderjarige medebewoners kijkt. Er blijft dus recht bestaan op huurtoeslag als een minderjarige medebewoner (veelal het kind van de aanvrager van de toeslag) geen rechtmatig verblijft houdt in Nederland. Bij het WKB is er inmiddels ook recht als de partner geen verblijfsrecht heeft, maar aanvrager en kind wel. Beide maatregelen zijn per 1 januari 2022 ingegaan.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat de Belastingdienst in het geval van code 98 voortaan eerst onderzoek doet naar de exacte status en pas tot inhouding en invordering overgaat als onderzoek uitwijst dat er inderdaad sprake is van onrechtmatig verblijf?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vraag 5 en 6, oordeelt Toeslagen op basis van de beschikbare gegevens in beginsel dat er geen recht is op toeslagen voor een huishouden indien iemand in het huishouden geregistreerd staat met code 98. Toeslagen gaat er in beginsel vanuit dat de code correct is. Bij geringe twijfel over de juistheid van de code zal Toeslagen contact opnemen met de IND om de juiste status te kunnen bepalen. Het is voor Toeslagen niet mogelijk om bij elke registratie handmatig na te gaan of deze code juist is, gelet op het grote aantal mutaties. Daarnaast kan Toeslagen de code niet wijzigen in de BRP.
In de gevallen waarin de Belastingdienst heeft moeten concluderen dat inhouding en invordering op basis van code 98 niet terecht was, is dit inmiddels rechtgezet?
Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8. Indien de burger (weer) over verblijfsrecht beschikt, worden de toeslagen opnieuw vastgesteld. Eventueel gemiste toeslagen worden dan nabetaald.
Door Nederland veroorzaakte doden, leed en schade in Hawija, Irak |
|
Jasper van Dijk , Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het rapportAfter the strike, Exposing the civilian harm effects of the 2015 Dutch airstrike on Hawija van PAX, het Intimacies of Remote Warfare programma van de Universiteit Utrecht en het Iraakse Al-Ghad?1
Ja.
Wat is uw reactie op de belangrijkste bevindingen in het rapport, waarin wordt aangetoond dat het door Nederland aangedane leed en de schade veel groter zijn dan aanvankelijk door de VS werd ingeschat, zoals het feit dat zeker 85 bewoners door de luchtaanval zijn gedood, dat 6.000 gebouwen, 1.200 winkels en bedrijven en 15 scholen beschadigd zijn? En dat de psychische schade en het leed onder de bevolking op lange termijn bijzonder omvangrijk en veelzijdig zullen zijn?
Daags na de wapeninzet was duidelijk dat er sprake was van veel materiële schade en van mogelijk hoge aantallen burgerslachtoffers. Zoals gemeld in de Kamerbrief van 25 november 2019 (Kamerstuk 27 925, nr. 673) varieerden de schattingen van het totaal aantal mogelijke slachtoffers (zowel burgers als ISIS-strijders) in Iraakse en internationale media en in rapportages van ngo’s/internationale organisaties van 70 tot 170. Ook werden er hoge aantallen gewonden gemeld. Dit beeld komt overeen met de bevindingen in het genoemde rapport, waarin men een conservatieve schatting aanhoudt van 85 slachtoffers en uitgaat van hoge aantallen gewonden. Het genoemde onderzoek laat zien dat verificatie uiterst ingewikkeld is. Om deze reden is het tot op de dag van vandaag nog altijd niet zeker hoeveel burgerslachtoffers er precies te betreuren zijn in Hawija. Het lijdt echter geen twijfel dat de schade onder de getroffen gemeenschap groot.
Nederland hoopt middels de projecten een blijvende bijdrage te leveren aan de getroffen gemeenschap. De Kamer is op 15 december 2020 over het besluit deze projecten uit te laten voeren geïnformeerd, alsmede over de achtergrond en totstandkoming daarvan (Kamerstuk 27 925, nr. 766). De projecten werden voorafgegaan door een nodenanalyse, waaruit naar voren kwam dat op het gebied van de elektriciteitsvoorziening, economische activiteiten, werkgelegenheid, waterinfrastructuur en het herstel van woningen de grootste behoeften bestonden. Dit sloot aan bij een in oktober 2020 verschenen rapport van Airwars en Pax2 over onder andere Hawija. Vervolgens zijn drie organisaties gevraagd concrete projectvoorstellen aan te leveren. Deze organisaties werden gekozen vanwege hun thematische focus, die aansluit bij de geïdentificeerde noden binnen de gemeenschap, en hun capaciteit en ervaring in het gebied. Op basis van de analyse van de projectvoorstellen is uiteindelijk gekozen voor de combinatie van projecten die het beste paste bij de inhoudelijke doelstellingen, de meest directe relatie vertoonde met de gevolgen van de Nederlandse wapeninzet en naar verwachting het snelst tot een zichtbaar en duurzaam resultaat zou leiden. In totaal wordt een bedrag van $ 5.398.323 (€ 4.424.855) aan de projecten besteed.3
Kunt u tegen deze achtergrond reflecteren op de 4,4 miljoen euro die eerder is uitgetrokken voor compensatie voor de gemeenschap in Hawija, aangezien de schade aan vastgoed alleen al op 10 miljoen is geschat en hier schade aan infrastructuur en medische kosten nog niet zijn meegerekend?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is uw reactie op de bevinding in het rapport dat slachtoffers en nabestaanden officiële excuses en individuele compensatie willen en de aanbeveling om hier ook toe over te gaan? Bent u bereid hiertoe over te gaan? Zo ja, op welke wijze en met welk tijdspad? Als u niet bereid bent hiertoe over te gaan, kunt u toelichten waarom niet?
In mijn recente beantwoording van de vragen van het lid Jasper van Dijk (SP) t.a.v. Hawija (7 april 2022, referentie 2022D14087) ben ik ingegaan op vergoedingen op individueel niveau. Het genoemde rapport leidt niet tot een andere afweging hieromtrent.
Het kabinet heeft bij meerdere gelegenheden aangegeven het ten zeerste te betreuren dat er in de nacht van 2 op 3 juni 2015 in Hawija burgerslachtoffers zijn gevallen ten gevolge van Nederlandse aanval op een ISIS-fabriek waar autobommen werden geproduceerd. Volgens het kabinet betrof het een legitieme wapeninzet onder het humanitair oorlogsrecht tijdens een gewapend conflict.
Met de projecten ten behoeve van de gemeenschap in Hawija hoop ik dat Nederland een blijvende bijdrage kan leveren aan een betere toekomst voor de getroffen gemeenschap in zijn geheel.
Kunt u aangeven wat u vindt van de voorstellen in het rapport over het (vooraf) bespreken, mitigeren, monitoren, rapporteren van en reageren op burgerleed bij militaire operaties? Bent u bereid deze toe te passen bij andere militaire operaties? Kunt u uw antwoord nader toelichten?
Ik verwelkom deze en andere voorstellen op dit gebied. Op 7 april jl. is de Kamer geïnformeerd (Kamerstuk 29 521, nr. 442) over de stappen die het Ministerie van Defensie op korte en (middel)lange termijn wil zetten met betrekking tot het onderwerp burgerslachtoffers. Deze stappen zijn mede gebaseerd op gesprekken met een aantal organisaties (hierna het consortium)4, waaronder Pax en het Intimacies of Remote Warfare Programvan de Universiteit Utrecht. Ik ben blij te constateren dat de voorstellen in het genoemde rapport en de stappen die in de Kamerbrief staan beschreven veel overlap vertonen, en dat het consortium hier positief op heeft gereageerd.5 Ik ga hierover graag verder in gesprek met het consortium en de Kamer.
Kunt u bovenstaande vragen beantwoorden vóór 18 mei 2022, zodat antwoorden meegenomen kunnen worden bij de inbreng feitelijke vragen op 19 mei 2022 over het Stappenplan inzake burgerslachtoffers bij inzet in het kader van artikel 100 van de Grondwet?
Ja.
De naturalisatie van pardonners en andere personen met een verblijfsvergunning |
|
Jasper van Dijk |
|
Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de motie van de leden Jasper van Dijk en Van Toorenburg?1 Hoeveel naturalisatieaanvragen zijn inmiddels ingediend, hoeveel daarvan zijn reeds ingewilligd en afgewezen en wat waren de redenen naturalisatieverzoeken alsnog af te wijzen?
Op dit moment wordt uitvoering gegeven aan de genoemde motie. Zoals ook is aangegeven in de beantwoording van de schriftelijke vragen van de leden Podt (D66), Van Dijk (SP) en Kuik (CDA) over de naturalisatie van Ranov-vergunninghouders van 7 maart 20222 en de brief aan uw Kamer van 4 maart 2022, beantwoording schriftelijk overleg inzake hoofdlijnen beleid Ministerie van Justitie en Veiligheid d.d. 9 februari 2022.3 Ranov-vergunninghouders kunnen naturaliseren zonder dat zij daarvoor identiteits- of nationaliteitsdocumenten moeten overleggen. Bovendien zijn zij vrijgesteld van de verplichting tot het doen van afstand van de oorspronkelijke nationaliteit.
Op 6 mei jongstleden heeft de IND een nieuwsbericht op de website geplaatst over Ranov-vergunninghouders en naturalisatie, met informatie over het aantal ontvangen verzoeken tot naturalisatie, het aantal inwilligingen en het aantal afwijzingen.4 De cijfers zijn afgerond op tientallen. Tussen 1 juni 2021 en 1 mei 2022 heeft de IND 3250 naturalisatieverzoeken ontvangen van Ranov-vergunninghouders. Ruim 2200 van deze verzoeken zijn al door de IND behandeld en ingewilligd. Bij afgerond 50 naturalisatieverzoeken is dit verzoek om uiteenlopende redenen afgewezen.
Een naturalisatieverzoek kan om verschillende redenen worden afgewezen. Ook verzoeken van Ranov-vergunninghouders kunnen worden afgewezen vanwege openbare orde-aspecten, vanwege het niet voldoen aan het inburgeringsvereiste of omdat er gerede twijfel is over de identiteit en/of nationaliteit van de verzoeker. Er kunnen in een zaak meerdere afwijzingsgronden tegelijk aan de orde zijn. Gelet hierop en de wijze waarop dit wordt geregistreerd, kan op basis van de geautomatiseerde gegevenssystemen van de IND niet worden gerapporteerd hoe vaak iedere afwijzingsgrond voorkomt.
Klopt het dat diverse naturalisatieverzoeken zijn afgewezen omdat er twijfels zouden zijn over de identiteit van de Ranov-vergunninghouders op basis van twintig jaar oude taalanalyses terwijl deze als kind in Nederland zijn opgegroeid of omdat de vergunninghouders niet als kind de rivieren in het land van herkomst konden benoemen? Kunt u toelichten waarom dit gerechtvaardigd is?
Gerede twijfel aan de gestelde persoonsgegevens en/of de gestelde nationaliteit is een grond om een naturalisatieverzoek af te wijzen. Deze is ook van toepassing als de twijfel bestaat als gevolg van eerder handelen van de ouder(s). Onjuistheden in de persoonsgegevens van de ouder(s) die niet relevant zijn voor de persoonsgegevens van het voormalig minderjarige kind worden bij de beslissing op diens naturalisatieverzoek niet meegenomen.
De gerede twijfel aan de identiteit of nationaliteit van de ouder kan gebaseerd zijn op een taalanalyse die ten tijde van de asielaanvraag is uitgevoerd. Deze gerede twijfel kan dan vele jaren na de asielaanvraag van de ouders maken dat het naturalisatieverzoek van het kind wordt afgewezen. Tijdsverloop verandert de conclusies van een taalanalyse niet.
Als een naturalisatieverzoek wordt afgewezen op grond van twijfel aan de identiteit en/of nationaliteit van betrokkene dan ligt aan deze twijfel altijd een objectieve bron, zoals een taalanalyse, ten grondslag. Twijfel op basis van enkel onjuist beantwoorde vragen over het land van herkomst is niet voldoende om een naturalisatieverzoek af te wijzen.
Waarom werd in de brief aan de Ranov-vergunninghouders gesproken over het feit dat «grote twijfels» over de identiteit tegengeworpen zouden kunnen worden, terwijl in de handleiding op de Rijkswet op het Nederlanderschap het begrip «gerede twijfel» wordt gehanteerd? Kunt u dit verschil toelichten?
Dit verschil in woordkeuze doet zich voor doordat communicatie naar klanten in sommige gevallen ander taalgebruik vraagt dan teksten die beleidsregels bevatten. Inhoudelijk wordt de mate van twijfel bedoeld die aanwezig moet zijn wanneer een verzoek op deze grond wordt afgewezen. In het beleid is dit vastgelegd als «gerede twijfel». Deze twijfel moet sterk zijn, en gebaseerd op een objectieve bron, om een afwijzingsgrond te kunnen vormen.
Heeft u ook signalen ontvangen van de groep van 2.097 asielzoekers, die in 2003 onder de Eenmalige Regeling 2013 een verblijfsvergunning ontvingen, dat deze mensen niet kunnen naturaliseren om dezelfde reden als de groep Ranov-vergunninghouders?2
Mij is bekend dat er vreemdelingen zijn met een reguliere verblijfsvergunning, anders dan een Ranov-vergunning, die aangeven tegen vergelijkbare problematiek aan te lopen wanneer zij willen naturaliseren. Ik vind dat het beleid voldoende ruimte biedt om deze situatie te ondervangen en ben daarom niet voornemens het door u gevraagde in kaart te laten brengen.
Bij naturalisandi met een andere dan een Ranov-vergunning is het mogelijk dat aannemelijk wordt gemaakt dat het overleggen van het gevraagde buitenlandse document niet mogelijk is. Dit wordt beoordeeld aan de hand van de specifieke omstandigheden in die individuele procedure. Wanneer dat aannemelijk wordt gemaakt geldt dat sprake is van bewijsnood en hoeft het betreffende document of documenten niet te worden overgelegd.
Bent u bereid, zoals uw voorganger ook voor de Ranov-vergunninghouders in 2021 heeft laten doen, in kaart te (laten) brengen hoeveel van deze 2.097 asielzoekers inmiddels genaturaliseerd zijn, hoeveel nog een naturalisatieverzoek hebben lopen, hoeveel naturalisatieverzoeken zijn afgewezen en de redenen van afwijzing? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Meent u dat gemeenten inmiddels beter in staat zijn naturalisatieverzoeken te behandelen dan in 2017, aangezien de Nationale ombudsman in 2017 nog concludeerde dat gemeenten worstelden met hun adviestaak en personen vaak ten onrechte adviseerden af te zien van een naturalisatieverzoek?3
Bij een naturalisatieverzoek vult de verzoeker samen met een medewerker van de gemeente het aanvraagformulier in. De medewerker van de gemeente bespreekt de voorwaarden voor naturalisatie en controleert of de verzoeker over alle benodigde documenten beschikt. De IND behandelt vervolgens het verzoek.
De conclusie van de Ombudsman uit 2017 volgt uit een onderzoek naar de wijze waarop de Immigratie- en Naturalisatiedienst invulling gaf aan het begrip bewijsnood specifiek bij naturalisatieverzoeken van Ranov-vergunninghouders. De aanbevelingen uit het onderzoek die zien op samenwerking en informatie-uitwisseling tussen gemeenten en de IND zijn overgenomen.
In zijn algemeenheid geldt dat wanneer gemeenten in het kader van hun adviesrol twijfelen of er sprake kan zijn van bewijsnood, zij hierover contact kunnen opnemen met de IND. De IND kan ook worden benaderd voor eventuele vragen over twijfel over identiteit. Deze samenwerking wordt van beide kanten als goed ervaren.
Hoe zorgt de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND) ervoor dat ook personen die niet of minder zelfredzaam zijn de procedures van naturalisatie en het verkrijgen van het Nederlanderschap via optie kunnen doorlopen?
Een verzoek tot optie of naturalisatie wordt ingediend bij de gemeente, de IND heeft daar geen rol in. Wanneer een verzoeker minder zelfredzaam is kan betrokkene eventueel samen met een bekende, die de verzoeker kan ondersteunen, naar de afspraken bij de gemeente komen. Wanneer het nodig is worden de betrokkenen extra begeleid door de medewerkers burgerzaken.
Kunt u uitleggen waarom de leges voor naturalisatie zo hoog zijn en of er mogelijkheden zijn voor min- en onvermogenden een tegemoetkoming te krijgen, aangezien vaststaat dat naturalisatie voordelen biedt voor de samenleving als geheel?
In algemene zin vind ik dat de leges voor een naturalisatieverzoek betaalbaar zijn. De kosten hebben een eenmalig karakter. Vanuit de overheid is er geen regeling voor een tegemoetkoming. Een betalingsregeling voor een verzoek om naturalisatie bij de gemeente of de IND is niet mogelijk, omdat het verlenen van het Nederlanderschap een definitieve zaak is, ook als er niet aan de volledige betalingsplicht zou worden voldaan.
Het uitgangspunt bij het verlenen van overheidsdiensten is dat de betrokken aanvragers zelf het meeste profijt hebben van de diensten van de overheid en voor deze diensten de kosten dragen. De leges voor een verzoek om naturalisatie dekken dan ook zoveel mogelijk de kosten die de overheid maakt.
Er gelden lagere tarieven per naturalisatieverzoek wanneer iemand samen met een partner naturaliseert, een minderjarig kind mee-naturaliseert, wanneer het gaat om een naturalisatieverzoek van een staatloze of vergunninghouder asiel, en wanneer het gaat om een verzoek door een staatloze of vergunninghouder asiel met diens partner. In artikel 4 van het besluit optie- en naturalisatiegelden 2002 zijn situaties vastgesteld waarbij vrijstelling of ontheffing van de verplichting tot het betalen van leges kan worden verkregen. Dit betreft personen die ingevolge de Wet betreffende de positie van Molukkers als Nederlander worden behandeld, minderjarigen die zelfstandig een verzoek indienen, personen die ingevolge een administratieve vergissing reeds meer dan een jaar als Nederlander zijn aangemerkt en personen die op grond van het staatsbelang of van zijn verdiensten voor de staat genaturaliseerd worden.
De naleving van sancties tegen Russische oligarchen |
|
Jasper van Dijk |
|
Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66), Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het artikel «Onderzoeken naar bekende Russische oligarchen stilgelegd»?1
Ik kan geen oordeel geven over individuele opsporingsonderzoeken, aangezien ik niet beschik over informatie daarover. Dat geldt ook voor het onderzoek waar het artikel naar verwijst.
Bent u het ermee eens dat de overheid jarenlang buitenlandse multi-miljonairs heeft gefaciliteerd in het verhullen van hun bezittingen, dan wel dat het toezicht hierop volstrekt ontoereikend is gebleken? Zo nee, waarom niet?
Uit het artikel, dat gaat over een specifieke zaak, kunnen geen algemene conclusies worden getrokken over de mogelijkheden om bezittingen te verhullen. De casus heeft zich inmiddels al enige tijd geleden afgespeeld. Sinds die tijd is de relevante wetgeving en het toezicht daarop gewijzigd. Al geruime tijd zet de Nederlandse overheid sterk in op het vergroten van transparantie van bezit. Daarbij zijn verschillende maatregelen relevant, zoals regelgeving op het gebied van belastinginning en het internationaal uitwisselen van belastinggegevens. Ook de introductie van het UBO-register en de specifieke strenge regelgeving voor de trustsector die is geïntroduceerd (de Wet toezicht trustkantoren die in 2004 in werking is getreden en met de Wet toezicht trustkantoren 2018 gewijzigd) dragen hieraan bij.
Waar het gaat om illegaal verkregen vermogen geldt dat het kabinet de aanpak van witwassen van groot belang vindt. Het kabinet beziet daarbij doorlopend de effectiviteit van het beleid en de wetgeving. Zo lopen er meerdere onderzoeken naar de aanpak van witwassen. Hierover heeft de Minister van Financiën in maart een brief naar uw Kamer gestuurd (Kamerstuk 31 477, nr. 73). De Minister van Justitie en Veiligheid en de Minister van Financiën werken aan een beleidsreactie op deze onderzoeken. Hierbij zal het kabinet integraal naar de aanpak van witwassen en bestaande maatregelen kijken, om te bezien waar verdere versterking het meeste effect heeft. Het streven is om deze beleidsreactie na de zomer naar uw Kamer te sturen.
Bent u voornemens om deze praktijk niet slechts voor de Russische personen op de sanctielijst te beëindigen? Wanneer komt het voorstel om een verbod op de trustsector in te stellen?
Op 14 april jl. is bij uw Kamer een wetsvoorstel ingediend met een verbod om trustdienstverlening aan cliënten gevestigd of woonachtig in Rusland te verlenen.
In het kader van de trustsector in algemene zin loopt op dit moment het onderzoek naar de toekomst van die sector, waarbij onder andere gekeken wordt naar de integriteitsrisico’s die spelen bij trustdienstverlening. Hierbij zal ook het faciliteren van onwenselijke geldstromen door trustkantoren aan de orde komen. Aan de hand van de uitkomsten van het onderzoek, neemt het kabinet een standpunt in over de toekomst van de trustsector in Nederland. Het streven is uw Kamer na de zomer te informeren over de uitkomsten van het onderzoek.
Wanneer en met welke frequentie mag de Kamer een tussenrapportage verwachten over de naleving van sancties tegen Rusland?
Op 6 april en op 22 april heeft uw Kamer een brief ontvangen waarin de stand van zaken van de sanctienaleving en implementatie wordt toegelicht. Verder is uw Kamer op 13 mei jl. op basis van de bevindingen van de nationaal coördinator geïnformeerd over de kabinetsvoornemens met betrekking tot praktische verbeteringen in het sanctieproces op nationaal en EU-niveau, eventueel benodigde aanpassing van wet- en regelgeving, de organisatorische verankering van het sanctie-instrumentarium binnen de overheid en de samenwerking met en informatieverstrekking aan betrokken marktpartijen. Hierbij is eveneens een update omtrent de hoogte van bevroren tegoeden meegestuurd. Uw Kamer wordt hierna consequent geïnformeerd indien daar aanleiding voor is.
Klopt de informatie van sanctie-expert Yvo Amar dat de benoeming van Stef Blok als sanctiecoördinator slechts voor zes weken is2? Zo ja, gelooft u dat deze klus half mei is geklaard?
Zoals met uw Kamer gedeeld in de brief van 13 mei jl. is de nationaal coördinator inderdaad aangesteld voor een periode van zes weken om snel in kaart te brengen wat er op korte termijn nodig was, dat uit te voeren en aanbevelingen te doen voor de (middel)lange termijn. De aanbevelingen worden door het kabinet omarmd en zullen de komende tijd onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken worden uitgewerkt.
Bent u het met deze opvatting eens: «Er zou een aanspreekpunt moeten komen, net zoals in de Verenigde Staten. Daar moeten alle bevoegdheden dan naartoe: vergunningverlening, controle op naleving, de meldingsplicht.» Wanneer komt u met een voorstel hiertoe?
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 5 omarmt het kabinet de aanbevelingen van de nationaal coördinator. Hierin staan ook aanbevelingen omtrent de organisatorische verankering van het sanctiebeleid binnen de rijksoverheid en wordt eveneens aandacht besteed aan een versterkte loketfunctie waar betrokkenen terecht kunnen met vragen. De aanbevelingen worden de komende tijd onder coördinatie van het Ministerie van Buitenlandse Zaken uitgewerkt.
Straffeloosheid voor oorlogsmisdaden in Jemen |
|
Jasper van Dijk , Sjoerd Sjoerdsma (D66), Tunahan Kuzu (DENK), Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Bent u ermee bekend dat de afgelopen maanden, nadat het onderzoek naar oorlogsmisdaden door de Mensenrechtenraad van de VN was beëindigd, luchtaanvallen in Jemen door de coalitie onder leiding van Saudi-Arabië in omvang en intensiteit stevig zijn toegenomen?1
Het aantal grensoverschrijdende luchtaanvallen over en weer nam sterk toe in het begin van dit jaar. Sinds begin april heeft de coalitie geen bombardementen meer uitgevoerd en hebben de Houthi rebellen geen drones of raketten op KSA en VAE afgevuurd. Dit is te danken aan het bestand dat onder leiding van de VN-gezant voor Jemen, Hans Grundberg, tot stand is gekomen.
Hoe beoordeelt u het onlangs door partijen in Jemen overeengekomen staakt-het-vuren? In welke mate houdt dit stand? Wat is de inzet van Nederland om de partijen in Jemen te bewegen om het staakt-het-vuren te verlengen?
Het bestand dat begin april voor twee maanden door VN-gezant Grundberg werd aangekondigd houdt vooralsnog stand, ondanks lokale gewelddadigheden, en is begin juni met twee maanden verlengd. Het biedt verlichting aan de bevolking van Jemen en schept nieuwe mogelijkheden om de vredesbesprekingen te starten. De VN gezant probeert door onderhandelingen met de conflictpartijen het bestand om te zetten in een duurzamer staakt-het-vuren door middel van wederzijdse vertrouwenwekkende maatregelen. Voorzichtige stappen hiertoe zijn zichtbaar zoals het aanmeren van brandstofschepen in de havens, het hervatten van enkele commerciële vluchten en een gevangenenruil. Meer stappen zijn nodig om het wederzijdse vertrouwen te bestendigen.
Om dit proces te bevorderen steunt Nederland de VN-gezant in zijn mandaat om een duurzame en inclusieve vrede te bewerkstelligen. Daarnaast dringt Nederland op politiek en hoog-ambtelijk niveau in bilaterale gesprekken met de regering van Jemen, lokale partijen en regionale spelers aan op het belang van een politieke oplossing van het conflict en spoedige duurzame en inclusieve vrede.
Deelt u onze opvatting dat het belangrijk is dat straffeloosheid wordt bestreden en daarom onderzoek naar oorlogsmisdaden en andere schendingen van het internationaal recht door alle partijen in het conflict in Jemen wordt hervat?
Ja. De bevordering van mensenrechten en het tegengaan van straffeloosheid is een kernelement van het Nederlands buitenlandbeleid. Onderzoek naar oorlogsmisdaden, schendingen van internationaal recht en mensenrechten is hiervoor essentieel. Dit geldt ook voor het conflict in Jemen.
Bent u bereid voor de aankomende vergadering van de Mensenrechtenraad een initiatief te nemen tot hervatting van een door de VN gemandateerd onderzoek, vergelijkbaar met het onderzoek in Oekraïne waartoe vorige maand besloten is, zodat ook in Jemen misdaden worden gedocumenteerd en verantwoordelijken worden geïdentificeerd?2 Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich de afgelopen jaren intensief ingezet op multilaterale initiatieven om straffeloosheid in Jemen tegen te gaan. Dit heeft geleid tot het onafhankelijk en internationaal onderzoek naar mensenrechtenschendingen en oorlogsmisdaden in Jemen door de Group of Eminent Experts. Nadat tijdens de Mensenrechtenraad in oktober 2021 bleek dat er geen vereiste meerderheid was om het mandaat van de Group of Eminent Experts te verlengen, heeft Nederland, samen met gelijkgezinde landen, de noodzaak van het tegengaan van straffeloosheid in Jemen benadrukt in twee gezamenlijke verklaringen in New York (Derde Commissie, oktober jl.) en Genève (de 49e Mensenrechtenraad, maart jl.).
Gelet op de huidige samenstelling van de Mensenrechtenraad, acht Nederland de kans van slagen van een nieuw initiatief in de aankomende vergadering zeer klein. Gelijkgezinde landen delen deze inschatting. Op basis van de bovenstaande analyse heeft Nederland besloten geen initiatief te nemen tijdens de aankomende Mensenrechtenraad. Gelijkgezinde landen hebben om vergelijkbare redenen aangegeven dat zij ook geen initiatief zullen nemen.
Het tegengaan van straffeloosheid in Jemen blijft echter onverminderd belangrijk. Daarom maakt Nederland extra middelen uit het Mensenrechtenfonds beschikbaar voor lokale initiatieven die hierop gericht zijn. Ook zal Nederland het belang van het tegengaan van straffeloosheid in internationale fora en in bilaterale gesprekken blijven benadrukken. Verder blijft Nederland, in nauwe samenwerking met gelijkgezinde landen, zoeken naar mogelijkheden om te komen tot een onafhankelijk VN-gemandateerd onderzoek.
Het bericht dat voor de derde keer 500 miljoen euro wordt vrijgemaakt voor wapens aan Oekraïne via het Europees Vredesfonds |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Is het juist dat de Hoge Vertegenwoordiger van de EU (Josep Borrell) voor de derde maal heeft voorgesteld om de bijdrage voor wapens via het «Europees Vredesfonds» met 500 miljoen euro te verhogen naar 1,5 miljard euro?1
Ja. Hoge Vertegenwoordiger (HV) Borrell heeft op 7 april jl. voorgesteld om de steun die de EU vanuit de Europese Vredesfaciliteit (EPF) aan Oekraïne levert, te verhogen. Het gaat wederom om 500 miljoen euro, waarvan 450 miljoen euro voor lethale middelen en 50 miljoen euro voor niet-lethale middelen. Het voorstel voor de verhoging is eerst voorgelegd aan het Politiek en Veiligheidscomité (PSC) van de EU voor besluitvorming door de lidstaten. Op 13 april jl. is de Raad akkoord gegaan met het voorstel, waarmee het totaal aan beschikbare EPF steun voor Oekraïne op dit moment in totaal 1,5 miljard euro is.
Hoe kijkt u naar de gebrekkige transparantie rond dergelijke besluiten? Op welke manier kunnen parlementen van lidstaten deze procedure nog goed- of afkeuren?
Het kabinet heeft uw Kamer in de afgelopen periode schriftelijk op de hoogte gehouden over de steunmaatregelen die worden gefinancierd onder de Europese Vredesfaciliteit,2 waaronder besluiten ten aanzien van de steun aan Oekraïne.3 In aanloop naar Europese besluitvorming is hier tijdens diverse Kamerdebatten ook met uw Kamer over gesproken, waaronder tijdens het plenaire debat van 28 februari 2022 (Handelingen II 2021/22, nr. 56, debat over de situatie in Oekraïne).
De EU-lidstaten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de steunmaatregelen aan Oekraïne en de levering van militair materieel. Over de Nederlandse leveringen wordt uw Kamer steeds nauwgezet geïnformeerd.4
Welke wapens komen wel/niet in aanmerking voor dit Europees vredesfonds? Komen zware wapens zoals tanks en artillerie in aanmerking voor dit fonds?
Onder deze steunmaatregelen kan een breed scala aan militaire steun worden gefinancierd, waaronder zwaarder materieel. Niet alle door lidstaten geleverde steun komt in aanmerking voor een vergoeding. Het EPF Comité heeft besloten dat, in ieder geval voor de eerste 500 miljoen euro, alleen de meest prioritaire goederen worden vergoed. De prioriteiten, die worden vastgesteld door de EU Militaire Staf (EUMS), worden constant bijgesteld op basis van de meest urgente noden zoals Oekraïne die aangeeft.
Voor welk bedrag (en welke wapens) heeft Nederland tot nu toe gedeclareerd bij het Europees vredesfonds?
Het kabinet heeft voor de leveringen, inclusief wapens, in de periode tussen 28 februari en 22 maart jl. voor een bedrag van 30 miljoen euro gedeclareerd bij de Europese Vredesfaciliteit (EPF). In de periode tussen 22 maart en 8 april jl. heeft het kabinet aanvullend een bedrag van 6 miljoen euro gedeclareerd. Het gaat om declaraties voor militair materieel dat Nederland in deze twee periodes heeft geleverd.5 Welk deel hiervan daadwerkelijk wordt vergoed, is nog niet duidelijk en hangt ook af van de hoogte van het totaal aan declaraties van EU lidstaten. Nederland zal waar mogelijk ook voor nieuwe leveringen declaraties bij de EPF indienen.
Welk budget was aanvankelijk beschikbaar voor het Vredesfonds in 2022? Hoeveel middelen waren de komende tien jaar voor dit fonds gereserveerd?
In het Raadsbesluit 2021/509 tot oprichting van de Europese Vredesfaciliteit is opgenomen dat van 2021 tot 2027 een bedrag van 5,7 miljard euro beschikbaar is.7 Het bedrag voorzien voor 2022 was 520 miljoen euro. De Nederlandse inzet is om budget voor aankomende jaren naar voren te halen en de uitbetaling van de vergoedingen uit te spreiden over de komende jaren. Daarmee kan het plafond van 5,7 miljard in stand worden gehouden, conform de motie Van Haga.8 Zodoende kan de totale Nederlandse bijdrage aan de EPF, ongeveer 5,9% van het totaal budget, gelijk blijven. Het EPF Comité, waaraan alle lidstaten deelnemen, zal op korte termijn bijeenkomen om hierover afspraken te maken. Gezien het uiterst onvoorspelbare verloop van de oorlog in Oekraïne kan het kabinet een toekomstige discussie over de hoogte van de Europese Vredesfaciliteit niet uitsluiten. Het kabinet zal uw Kamer informeren over de ontwikkelingen hieromtrent.
Hoe verhoudt deze verhoging zich tot de aangenomen motie om vast te houden aan de plafondbedragen van het Vredesfonds (European Peace Facility, EPF) en dus «niet meer bij te dragen dan is afgesproken»?2
Zie antwoord vraag 5.
Is het juist dat de wapenleveringen vanuit het westen aan Oekraïne een nieuwe fase ingaan, vanwege de levering van zware (en offensieve) wapens, zoals tanks, artillerie en pantservoertuigen?3
Zowel de behoeften vanuit Oekraïne als de leveringen vanuit lidstaten en andere partners aan Oekraïne zijn de laatste weken uitgebreid. Oekraïne heeft behoefte aan zwaarder materieel. Nederland onderzoekt alle behoeften op haalbaarheid en wenselijkheid. Graag verwijs ik u naar de Kamerbrief van 19 april 2022 over de levering van aanvullende militaire goederen aan Oekraïne, waaronder ook zwaarder materieel.10
Worden er voorwaarden gesteld aan de inzet van deze wapens of mogen zij onbeperkt worden ingezet door het leger van Oekraïne?
Welke doelen moeten bereikt worden met de levering van deze wapens? Gaat het louter om defensief gebruik of mogen zij ook gebruikt worden voor offensieve acties in de Donbas, de Krim dan wel Russisch grondgebied?
Deelt u de mening dat afspraken over inzet van wapens wenselijk zijn? Zo nee, waarom niet?
Het bericht dat 30 miljard euro aan bezittingen van Russische oligarchen is bevroren door de Europese Freeze and Seize Taskforce |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het werk van de «Freeze and Seize Taskforce» van de Europese Commissie waarmee tot nu toe 30 miljard euro aan Russische en Wit-Russische bezittingen zijn bevroren?1
Ja.
Welke landen hebben voor zover u weet melding gedaan bij deze Taskforce en welke landen nog niet?2
Zoals weergegeven in de kamerbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022 hebben, naast Nederland, enkel EU-lidstaten Frankrijk, België, Luxemburg, Polen en Portugal in het openbaar gecommuniceerd over de hoogte van bevroren tegoeden.
Welk deel van de bevroren 30 miljard euro is het gevolg van (een) melding(en) uit Nederland? Kunt u aangeven wat voor zaken dit betreft?
Zoals weergegeven in de kamerbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022 is er momenteel voor € 632,9 miljoen bevroren door financiële instellingen.
Kunt u inzage geven in de lijsten met bezittingen die de lidstaten naar de Europese Commissie hebben gestuurd in het kader van deze «Freeze and Seize Taskforce»?
De gevraagde informatie is helaas niet openbaar. Voor zover vindbaar in openbare bronnen is een overzicht weergegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022. Sinds die datum heeft de Irish Times geschreven over een niet-openbaar overzicht van de Europese Commissie.3
Zo nee, kunt u geaggrereerde overzichten verstrekken van de financiële tegoeden, (de waarde van) het vastgoed, het aantal schepen, het aantal vliegtuigen, het aantal helikopters, het aantal kunstwerken en eventuele andere bezittingen die de verschillende lidstaten hebben bevroren?
Zie antwoord vraag 4.
Zo nee, hoe gaat u tegemoetkomen aan uw toezegging om een internationale vergelijking te maken in de uitvoering van sancties?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat de Koning en Koningin in het bezit zijn van een villa in Griekenland in de nabijheid van de villa van Vladimir Poetin?3
De Nederlandse staat heeft geen informatie over eigendom van vastgoed van niet-Nederlanders in Griekenland.
Hebben de Griekse autoriteiten deze villa van Poetin al bevroren? Zo nee, bent u bereid uw Griekse evenknie hierop aan te spreken?
Europese coördinatie op het gebied van naleving en handhaving van sancties geschiedt in de seize and freeze task force, waar zowel Nederland als Griekenland bij is aangesloten. Binnen dit kader worden voortgang, uitdagingen en mogelijkheden tot samenwerking besproken. Voor zover volgens de Griekse autoriteiten bekend, bezit president Poetin geen villa in Griekenland. Daarnaast voert Griekenland de aan Rusland opgelegde sancties naar volledigheid uit en is het niet nodig de Griekse Minister van Buitenlandse Zaken hierop aan te spreken.
Klopt het onderzoek van de Russische journaliste Maria Pevchikh – waarin zij aantoont dat het schip «Scheherazade» (liggend in een Italiaanse haven), in bezit is van Vladimir Poetin?4
Het is voor mij niet mogelijk om te verifiëren of dit onderzoek klopt.
Bent u bereid uw Italiaanse evenknie aan te sporen om actie te ondernemen op basis van dit onderzoek?
De contacten tussen mij en mijn Italiaanse collega zijn zeer nauw. Ook sancties en de naleving daarvan zijn regelmatig onderwerp van gesprek. Daarnaast vindt coördinatie plaats in de Europese seize and freeze task force over de inspanningen van de lidstaten op het vlak van sanctienaleving en handhaving. Daarbij vallen de inspanningen van de Italiaanse autoriteiten in positieve zin op.
Hoeveel personen en/of entiteiten vallen precies onder de Europese sancties? En op hoeveel daarvan is reeds actie ondernomen?
Er staan nu 1.110 personen en 83 entiteiten op de sanctielijst territoriale integriteit Oekraïne. Er bestaat geen overzicht van welke van deze personen of entiteiten precies tegoeden zijn bevroren. Vanwege toezichtvertrouwelijkheid is het ook in Nederland niet mogelijk voor de financiële toezichthouders om in te gaan op individuele gevallen.
Dwangarbeid in relatie tot het WK voetbal in Qatar |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het rapport van Amnesty «They think they we're machines» over dwangarbeid bij beveiligingsbedrijven die betrokken zijn bij het WK voetbal?1
Het kabinet heeft kennis genomen van het rapport van Amnesty International. Qatar heeft de afgelopen jaren een aantal belangrijke hervormingen doorgevoerd, maar implementatie van hervormingen blijft een punt van zorg. Nederland zal zich blijven inzetten voor verbetering van de situatie van arbeidsmigranten, in aanloop naar het WK en daarna, en Qatar blijven oproepen alle hervormingen volledig te implementeren en te handhaven. Het kabinet zet daarom de kritische dialoog voort en verwelkomt samenwerking van Qatar met internationale mensenrechtenorganisaties. Naast directe gesprekken met Qatar, is Nederland hierover in gesprek met verschillende stakeholders, waaronder internationale partners en mensenrechtenorganisaties.
Bent u het ermee eens dat Qatar nog steeds een lange weg te gaan heeft in de naleving van de rechten van arbeidsmigranten?
Zie antwoord vraag 1.
Gaat u zich ervoor inspannen dat Qatar de misstanden in deze sector onderzoekt, de resultaten publiek maakt en actie onderneemt?
Nederland staat in nauw contact met Qatar om de situatie van arbeidsmigranten concreet te verbeteren en draagt via engagement en kritische dialoog bij aan verbetering van de situatie van arbeidsmigranten.
Nederland brengt zorgen omtrent arbeidsmigranten, ook los van het WK, regelmatig over op zowel politiek als hoog-ambtelijk niveau. In maart jl. bracht de Nederlandse mensenrechtenambassadeur een bezoek aan Qatar, waarbij zij deze kwesties heeft aangekaart bij de Qatarese autoriteiten en bij verschillende andere stakeholders. Ook heeft de Secretaris-Generaal van het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken in februari van dit jaar een bezoek gebracht aan Qatar en zorgen omtrent implementatie van arbeidshervormingen besproken met de Qatarese overheid. Zelf hoop ik ook binnenkort in de gelegenheid te zijn Qatar te bezoeken.
De Nederlandse ambassade in Doha zet zich daarnaast actief in om verbetering in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden in samenwerking met de Qatarese overheid, ILO en het bedrijfsleven. Ook adviseert de ambassade Nederlandse bedrijven die zaken (willen) doen in Qatar over internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen.
Vindt u de verklaring van uw mensenrechtenambassadeur na haar meest recente bezoek aan Qatar niet veel te rooskleurig, onder meer waar zij Qatar een voorbeeld in de regio noemt?2
De Nederlandse mensenrechtenambassadeur heeft in al haar gesprekken het belang van implementatie en handhaving van arbeidshervormingen benadrukt. Ook onderschreef ze hierin de verantwoordelijkheid van de Qatarese overheid.
Nederland zet zich daarnaast actief in om verbetering in de situatie van de arbeidsomstandigheden in Qatar in de praktijk te bewerkstelligen. Zo wordt kennis en ervaring met de autoriteiten gedeeld, bijvoorbeeld op het gebied van arbeidsinspectie en medezeggenschapsraden. Qatar heeft over de afgelopen jaren een aantal belangrijke arbeidshervormingen doorgevoerd, waarbij het land voorloopt op andere landen in de regio. Dit neemt niet weg dat implementatie van hervormingen een punt van zorg blijft.
Bent u bereid om de druk op Qatar te verhogen, bilateraal dan wel samen met gelijkgezinde landen, om te komen tot volledige uitvoering en handhaving van de hervormingen van het systeem van tewerkstelling van arbeidsmigranten, dat nog altijd te wensen overlaat?
Zie antwoord vraag 3.
Beschouwt u het bericht dat de sponsors (ING, Albert Heijn) van de KNVB niet naar het WK gaan als bevestiging van de indruk dat meer druk op Qatar geboden is?3
Bedrijven die het Nederlands voetbalelftal sponsoren maken zelf een afweging over de mate waarin zij betrokken willen zijn bij het WK in Qatar, bijvoorbeeld door het afreizen naar het WK, shirtsponsoring of reclames. Het kabinet heeft en neemt zijn eigen verantwoordelijkheid in de betrekkingen met Qatar.
Bent u het eens met Louis van Gaal als hij zegt dat het belachelijk is dat het WK in Qatar wordt gehouden: «Het gaat om geld, om commerciële belangen. Dat doet ertoe bij de FIFA»? Zo ja, had u liever gewild dat het WK ergens anders werd georganiseerd?4
Het kabinet heeft geen invloed op en zeggenschap over de processen van FIFA en speelt daarmee geen rol in de toewijzing van het WK.
Gaat u alsnog onze motie van 25 februari 2021 over een diplomatieke boycot van het WK uitvoeren, opdat wordt voorkomen dat de Koning of een bewindspersoon aanwezig is bij het WK?5
Het kabinet blijft door middel van constructief-kritisch beleid, waarbij samenwerking en dialoog met Qatar centraal staan, bijdragen aan verbetering op het gebied van mensenrechten, en specifiek de situatie van arbeidsmigranten. Internationale (mensenrechten)organisaties, zoals Amnesty International en Human Rights Watch, benadrukken het belang van samenwerking en kritische dialoog, omdat daarmee duurzame veranderingen in de situatie van arbeidsmigranten in Qatar kunnen worden gerealiseerd. Zij zijn derhalve geen voorstander van een boycot. Nederland is hierover tevens in gesprek met andere landen. EU-partners en andere gelijkgezinde landen zijn mede gezien voorgenoemde redenen ook geen voorstander van een boycot.
De Nederlandse regering kiest voor samenwerking en dialoog met Qatar om verbetering en implementatie van arbeidshervormingen verder te bewerkstelligen. Samenwerking en dialoog met Qatar zijn ook nodig in het licht van een reeks andere dossiers die raken aan de belangen van Nederland. Zo heeft het land een cruciale rol gespeeld in het veilig overbrengen van mensen uit Afghanistan die recht hebben op verblijf in Nederland. Ook kan Qatar een belangrijke rol spelen in de verdere diversifiëring van de Europese energie-import.
Het kabinet houdt de motie-Karabulut c.s. (21 501-02 nr. 2273) voorlopig dus nog in beraad en zal voor de start van het WK Voetbal terugkomen op de uitvoering van de motie.
Het bericht van NOS van 6 april jl. waaruit blijk dat geen enkele universiteit de registratie van bijbanen van hoogleraren op orde heeft |
|
Jasper van Dijk , Peter Kwint |
|
Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht van 6 april jl. waaruit blijk dat geen enkele universiteit de registratie van bijbanen van hoogleraren op orde heeft?1
De reportage van Nieuwsuur, waarover NOS bericht, bevat een verontrustend signaal voor onze universiteiten. Gebleken is dat nevenwerkzaamheden niet of niet volledig zijn geregistreerd. Het is voor het vertrouwen van de maatschappij in de wetenschap van groot belang dat transparant is welke nevenwerkzaamheden hoogleraren aan universiteiten hebben. De reportage is een wake up call voor alle betrokkenen: voor bestuurders, voor decanen en hoogleraren.
Hoe verklaart u dat instellingen dit niet goed hebben geregistreerd of zelfs helemaal geen register hebben? Wat gaat u hieraan doen?
Mogelijk spelen meerdere factoren een rol. Hoogleraren hebben de verantwoordelijkheid om nevenwerkzaamheden te melden bij de universiteit als werkgever. Universiteiten hebben de verantwoordelijkheid om nevenwerkzaamheden te registreren. Hoogleraren moeten de nevenwerkzaamheden melden op een openbaar toegankelijke webpagina. Dit is zo afgesproken in de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden, een onderdeel van de cao Nederlandse Universiteiten. Ik ben met de Universiteiten van Nederland (UNL) in gesprek over wat de universiteiten gaan doen om de registratie te verbeteren.
UNL is het met mij eens dat de registratie volledig op orde moet zijn en wil dit oplossen. De universiteiten onderschrijven dit ook. UNL is in elk geval van plan de Sectorale regeling nevenwerkzaamheden dit jaar te evalueren.
Erkent u dat de registratie van bijbanen al jaren een probleem is, terwijl dit essentieel is voor transparantie over de petten die een hoogleraar opheeft?
Samenwerking tussen onderzoekers en het bedrijfsleven, de overheid en andere organisaties is belangrijk om onderzoek goed aan te laten sluiten bij maatschappelijke uitdagingen en innovatie te stimuleren. Die samenwerking moet wel in transparantie, bijvoorbeeld over de nevenwerkzaamheden van hoogleraren, plaatsvinden. Dit is van groot belang voor het vertrouwen in de wetenschap. In 2008 heeft de toenmalige Minister van OCW afspraken gemaakt met de universiteiten over de wijze waarop zij inzicht verschaffen in de nevenwerkzaamheden van hoogleraren. Er zijn sindsdien goede stappen gezet maar ik concludeer ook dat de registratie nog niet goed genoeg is.
Gaat u met instellingen in gesprek om ervoor te zorgen dat universiteiten de bijbanen van hoogleraren vanaf heden goed gaan registreren?
Ik heb hierover recent met UNL gesproken. UNL vindt deze situatie niet acceptabel en gaat dit oplossen.
Hoe gaat u het register ook in de toekomst up-to-date houden? Kunt u dit toelichten?
In uw vraag is de suggestie besloten dat er sprake is van één register en dat het ministerie dit register beheert. Dit is niet het geval. De universiteiten, hun bestuurders en werknemers, hebben de verantwoordelijkheid om nevenwerkzaamheden volledig en actueel te registreren en te publiceren. Zoals aangegeven ben in gesprek met UNL over wat de universiteiten gaan doen om de registratie te verbeteren.
Hoe verklaart u dat in antwoorden op onze eerdere vragen wordt beweerd dat 97% van de hoogleraren bijbanen heeft opgegeven, terwijl uit onderzoek van Nieuwsuur blijkt dat slechts de helft van alle hoogleraren met hun bijbanen in registers is vermeld?
Ik heb hierover navraag gedaan bij UNL. Het klopt dat er een verschil tussen beide percentages is. Deze verschillen van elkaar omdat er een andere vraag aan ten grondslag ligt. Nieuwsuur constateerde dat ca. 40% van de hoogleraren geen nevenfuncties heeft vermeld – een deel daarvan heeft feitelijk ook geen nevenfuncties, dus daarvan is de registratie kloppend. Het percentage uit het eerdere antwoord is ontleend aan de website van UNL en betreft alleen het aantal gewone hoogleraren dat een opgave van nevenwerkzaamheden heeft gedaan. Voor de bijzondere hoogleraren geldt een lager percentage. Bij het onderzoek van Nieuwsuur is gekeken naar de volledigheid en juistheid van de opgave van alle hoogleraren, met daaronder een deel dat niet meer in actieve dienst is en waarvoor de universiteit ook niet meer verantwoordelijk is. Dit neemt niet weg dat ook de opgave van gewoon hoogleraren niet volledig en actueel was.
Bent u bereid één landelijk register te maken waarin alle hoogleraren inclusief bijbanen zijn opgenomen, onder toezicht van uw ministerie, en deze publiek toegankelijk te maken, zodat het publiek weet wie het voor zich heeft alsmede de mogelijke belangen die de hoogleraar dient? Zo nee, hoe voorkomt u dat de registratie onnauwkeurig blijft?
Ik ben in gesprek met UNL over wat de universiteiten gaan doen om de registratie te verbeteren. Het idee van een centraal en openbaar register zal onderdeel van dat gesprek zijn, en hoe geborgd kan worden hoe de registratie van nevenwerkzaamheden actueel en volledig blijft. Ik zal uw Kamer dit najaar een brief sturen over de stand van zaken met betrekking tot de registratie van nevenwerkzaamheden.
Een lobbyregister voor hooggeplaatste oud-militairen |
|
Jasper van Dijk , Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat oud-militairen (vaak generaals) soms als lobbyisten werkzaamheden verrichten voor de defensie-industrie?1
Ja.
Bent u van mening dat het ethisch gepast is als oud-militairen hun netwerk aan contacten, opgedaan tijdens hun beroepswerkzaamheden voor het Ministerie van Defensie, te gelde maken als lobbyisten voor de defensie-industrie?
Voor oud-militairen geldt net als voor iedere Nederlandse burger dat «vrije arbeidskeuze» en «eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer» grondrechten zijn (artikel 8 en 10 van de Grondwet). Dat betekent dat ook oud-militairen de vrijheid hebben zelf te kiezen welke werkzaamheden zij willen verrichten, ook als dit lobbywerkzaamheden betreffen.
In het integriteitsbeleid van Defensie is vastgelegd dat Defensie oud-medewerkers binnen twee jaar na het verlaten van de dienst niet accepteert als zakelijke gesprekspartner. Hierbij moet de term «zakelijke gesprekspartner» breed uitgelegd worden; zo worden oud-medewerkers bijvoorbeeld niet geaccepteerd bij bedrijfsbezoeken, zakelijke besprekingen of als penvoerder namens een zakelijke partner.
Gezien het feit dat het kabinet de komende jaren veel belastinggeld vrijmaakt voor grootscheepse investeringen bij Defensie en dit proces grote transparantie en zorgvuldigheid bij komende aanbestedingen vereist, bent u derhalve van mening dat het transparanter zou zijn als lobbyende oud-militairen via een online transparantieregister hun behartiging van specifieke belangen inzichtelijker maken?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties werkt aan de uitvoering van de motie Dassen (Kamerstuk 35 896, nr. 12 van 8 september 2021), waarin gevraagd wordt om een verplicht lobbyregister voor bewindspersonen, ambtenaren en politici. De motie Dassen wordt meegenomen in het proces van een gedragscode bewindspersonen die medio 2022 gereed is. Defensie zal zich conformeren aan de uitkomsten van de uitvoering van motie Dassen.
Ziet u de noodzaak van een lobbyregister mede als vereiste waarborg voor de integriteit van het politieke en bestuurlijke besluitvormingsproces bij komende miljardeninvesteringen?
Er is een regelgevend kader voor nevenwerkzaamheden waaraan uitvoering wordt gegeven2. Er bestaan voorts voldoende richtlijnen als afwegingskader. Rijksbreed is dit afwegingkader opgenomen in de Gedragscode Integriteit Rijk en ministeries, zoals ook Defensie, hebben daar soms nog eigen concretere invulling aan gegeven. Daarnaast zijn er andere waarborgen hieromtrent, waaronder aanbestedingsprocedures.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk en binnen de gebruikelijke termijn van drie weken te beantwoorden?
Uw vragen zijn zo zorgvuldig en snel als mogelijk beantwoord. U bent binnen de termijn van drie weken geïnformeerd dat voor de beantwoording van de vragen meer tijd nodig was, aangezien dit zorgvuldige interdepartementale afstemming vraagt.
Burnpits |
|
Jasper van Dijk |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitlatingen van een van de onderzoekers van het IRAS naar de gevolgen van het verbranden van afval in zogeheten burnpits dat Defensie niet de conclusie had mogen trekken over de schadelijkheid die gezondheidsnormen overschreed door deze burnpits?1
Ja.
Deelt u inmiddels de conclusies van deze IRAS-onderzoeker dat de metingen niet allemaal goed zijn uitgevoerd en een onvolledig beeld geven?2 Zo ja, om welke onderzoeken en/of metingen gaat het daarbij? Zo nee, hoe zijn dan de feiten?
In de periode tussen 2005 en 2011 zijn door Defensie meerdere onderzoeken verricht naar de luchtkwaliteit in Afghanistan, waaronder locaties met burn pits. Meten in een missiegebied kent uitdagingen op het gebied van omstandigheden, personeel en apparatuur. Defensie geeft in de rapportages daarom zelf ook aan dat de metingen beperkingen kennen. Er zijn aanbevelingen gedaan om het inzicht in kwaliteit van de omgevingslucht in missiegebieden te verbeteren.
Zoals Defensie ook in de brief van 11 mei 2021 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103) bij het aanbieden van het literatuuronderzoek aangaf, acht ik het van belang dat Defensie in de toekomst over meer data kan beschikken over blootstellingen tijdens missies en deze beter kan relateren aan mogelijke gezondheidsrisico’s en eventuele gezondheidsklachten.
Defensie heeft vorig jaar apparatuur in gebruik genomen en is gestart met een pilot waarmee de luchtkwaliteit kan worden gemonitord in missiegebieden. Dit bevindt zich in een testfase. Ook implementeert Defensie het rekenmodel Military Exposure Assessment Tool (MEAT), dat meetgegevens en modelschattingen over aan werk en milieu gerelateerde blootstelling in een (mogelijk) missiegebied samenbrengt.
Wat ook meespeelt is dat er beperkte informatie beschikbaar is over de gezondheid van militairen op groepsniveau. In juni 2021 is, na een gedegen voortraject, gestart met het eerste spoor van structurele gezondheidsmonitoring. Hiermee wordt beoogd de gezondheid van beroepsmilitairen en de effectiviteit van de zorg, waar mogelijk, te optimaliseren door epidemiologische analyses.
Deelt u tevens de conclusie dat beschikbare literatuur ondermaats is of was?3 Zo ja, op welke wijze wilt u dat aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Uit onderzoek van het Coördinatiecentrum Expertise Arbeidsomstandigheden en Gezondheid (CEAG) en het IRAS blijkt dat de literatuur geen eenduidige resultaten laten zien om conclusies te trekken. Het CEAG voerde begin 2019 een eerste beschouwing (een zogenaamde «quick review») uit, waarin een overzicht werd gegeven van de binnengekomen meldingen en 46 publicaties betreffende de uitstoot van burn pits werden bestudeerd (Kamerstuk 35 000 X, nr. 133). Het IRAS bevestigde de uitkomsten van de beschouwing (Kamerstuk 35 300 X, nr. 59): de literatuur bleek niet toereikend om conclusies te trekken over de relatie tussen blootstelling aan burn pit-emissie specifiek en gezondheidsrisico’s voor militairen. Het IRAS concludeert na evaluatie van de literatuur over burn pits dat deze conclusie onveranderd blijft en versterkt wordt. Er is namelijk een gebrek aan relevante epidemiologische studies en, voor de interpretatie van deze studies, relevante en valide burn pit-emissiemetingen of modelleringsstudies, zoals aan u gemeld in een brief van de Minister van Defensie van 11 mei 2021 over blootstelling aan emissie van burn pits onder militairen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103).
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van de motie Belhaj die u aankondigde in de memorie van toelichting van de Defensiebegroting 2022?4
In een motie van 9 april 2019 (Kamerstuk 35 000 X, nr. 113) verzoekt het lid Belhaj de regering alle mogelijke maatregelen te treffen om blootstelling aan en gezondheidsschade veroorzaakt door uitstootgassen van burn pits zo veel als mogelijk te voorkomen. In een brief van Defensie van 11 mei 2021 over blootstelling aan emissie van burn pits onder militairen (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103) is een toelichting gegeven op de stand van zaken van deze motie.
Nederlands defensiepersoneel maakt tijdens haar inzet in het buitenland al jaren geen gebruik meer van burn pits. Desalniettemin kan niet worden uitgesloten dat Nederlandse militairen op missie incidenteel in aanraking komen met emissie van afval verbranding. In sommige inzetgebieden kan het namelijk voorkomen dat de lokale bevolking, en incidenteel een coalitiepartner, burn pits gebruikt om afval te verbranden. Om negatieve gezondheidseffecten op ons personeel zoveel als mogelijk te voorkomen zijn er in het inzetgebied bijvoorbeeld mondneusmaskers voor hen beschikbaar en zijn de werk- en verblijfsruimtes waar mogelijk voorzien van airconditioning met filters.
Deelt u de conclusie dat de uitspraak van de voormalige Minister van Defensie dat «geen waarden waren gemeten die lagen boven de gezondheidsnorm» ongegrond is? Zo nee, waarom niet?5
Acht u het met mij noodzakelijk compensatie aan te bieden aan de militairen die ziek zijn geworden als gevolg het werken bij burnpits? Zo ja, hoe zult u dat vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Indien militairen ziek worden als gevolg van blootstelling aan emissie van burn pits, dan kunnen zij voor het krijgen van een vergoeding een beroep doen op de bestaande (rechtspositionele) procedures.
Op individuele basis wordt dan beoordeeld of sprake is van een relatie tussen de gezondheidsklachten en de blootstelling van emissie van burn pits, zoals uitgelegd in de brief van 11 mei 2021 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 103).
De hierboven genoemde literatuurstudie van het IRAS geeft aan dat het niet volledig uit te sluiten is dat (oud-)werknemers te maken hebben gehad met risicovolle blootstellingen en dat deze mogelijk een rol spelen in de klachten die zij momenteel ondervinden. De onderzoekers stellen dat – in algemene zin – bij blootstelling aan de uitstoot van burn pits het optreden van gezondheidsrisico’s waarschijnlijk is. Of sprake is van een mogelijke relatie kan alleen op individuele basis worden bezien.
Zoals aangegeven blijft Defensie de wetenschappelijke ontwikkelingen en literatuur over burn pits nauwlettend volgen. Mocht er in de toekomst meer duidelijkheid ontstaan over de relatie van gezondheidsklachten van veteranen en missies, dan zal Defensie haar verantwoordelijkheid als werkgever blijven nemen.
De gebrekkige uitvoering van sancties |
|
Jasper van Dijk |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Sigrid Kaag (viceminister-president , minister financiën) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over bericht «Nederland niet doeltreffend met opsporen Russisch vastgoed»?1
De actuele stand van zaken ten aanzien van de opsporing van vastgoed in Nederland van personen en entiteiten op de sanctielijst is weergegeven in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387. Vastgoed van gesanctioneerde (rechts-)personen valt onder de huidige sanctiemaatregelen in Nederland. Op basis van sanctieregelgeving worden bezittingen niet in beslag genomen, deze worden enkel bevroren. Voor inbeslagname is een strafvorderlijke titel nodig.
Het Kadaster heeft de sanctielijst zowel direct als indirect (via het UBO-register in het Handelsregister) tegen de Basisregistratie Kadaster (BRK) aangehouden. Er was geen match op natuurlijke personen en ook geen match op entiteiten. Gesprekken met beroepsgroepen als bankiers, makelaars, notarissen, advocaten, trustkantoren en accountants bevestigen het beeld dat Nederland weliswaar een aantrekkelijk internationaal handelsland is, maar geen vastgoedmarkt heeft waar een investeerder ongemerkt een miljard euro aan panden aan- of verkoopt.
Nauwkeurige uitvoering van het sanctiebeleid is essentieel om de Russische elite hard te raken in reactie op de Russische agressie in Oekraïne. Daarom zet het kabinet alles op alles om te zorgen dat niets gemist wordt binnen de mogelijkheden die ons ter beschikking staan. Zo wordt ook via het in de kabinetsbrief van 22 april genoemde datateam gekeken of een relatie kan worden gelegd tussen BRK en personen op de sanctielijst.
Bent u het ermee eens dat het uitermate pijnlijk is dat er nog niet of nauwelijks werk is gemaakt van inbeslagname van vastgoed van Russen op de sanctielijst?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat geen van de leden van de interdepartementale werkgroep verantwoordelijk is voor het traceren van vastgoed van Russen op de sanctielijst? Zo ja, kunt u met spoed een taakverdeling maken, waarbij ook het kadaster wordt betrokken?
Het traceren van vastgoed van Russen op de sanctielijst gebeurt in samenwerking tussen de Ministers van Justitie en Veiligheid, Financiën en de Minister voor Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening. Dit vanwege het feit dat zowel notarissen, banken als het Kadaster een rol hebben bij het traceren van vastgoed en elk onder de verantwoordelijkheid van een andere Minister vallen.
Notarissen hebben een poortwachtersfunctie, aangezien zij geen transacties mogen faciliteren voor personen en entiteiten op de sanctielijst. Samen met de financiële sector zorgen zij ervoor dat de sancties betreffende vastgoed worden nageleefd. Notarissen mogen geen medewerking verlenen aan de verkoop of handel van onroerende goederen van gesanctioneerde personen en entiteiten en moeten dit controleren. Daarnaast zijn transacties via de financiële sector niet meer mogelijk sinds de inwerkingtreding van de sancties. Overtreding van deze sancties betreft een economisch delict. Het Kadaster draagt – al dan niet via tussenkomst van de dataroom als bedoeld in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387 – zorg voor vergelijking van vergelijking van personen en entiteiten op de sanctielijst met personen en entiteiten in de Basisregistratie Kadaster (BRK) en plaats in het geval van een match een aantekening, zodat het voor elke notaris duidelijk is aan welke vastgoedtransacties geen medewerking mag worden verleend.
Hoe verklaart u dat andere landen reeds beslag hebben gelegd op vastgoed van Russische oligarchen en Nederland dit tot op heden niet heeft gedaan?
Zoals in het antwoord op vraag 1 en 2 genoemd worden op basis van de sanctieregelgeving bezittingen niet in beslag genomen, deze worden enkel bevroren. Voor inbeslagname van onroerende goederen is een strafvorderlijke titel nodig. Zoals gesteld in de kabinetsbrief van 22 april, nr. Min-BuZa.2022.387, is na onderzoek gebleken dat er bij de naleving van sancties in Nederland in het algemeen spoedig en naar behoren is gehandeld door zowel private partijen, de toezichthouders als de uitvoeringsorganisaties. Daarnaast is uit onderzoek en navraag naar voren gekomen dat er geen sprake lijkt te zijn van substantiële niet bevroren bezittingen van gesanctioneerde rechtspersonen.
Voor makelaars en notarissen geldt momenteel alleen een meldplicht in het kader van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft). Maatregelen als meldplicht in het kader van sancties en voorkomen van verhulling van vastgoed en andere bezittingen hebben de aandacht van de Nationaal Coördinator. Deze komt zeer binnenkort met een eindrapport.
Heeft Nederland nog geen beslag op vastgoed gelegd omdat makelaars of notarissen transacties inzake vastgoed niet met terugwerkende kracht hoeven te melden? Hoe gaat u ervoor zorgen dat u deze meldingen alsnog ontvangt?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe gaat u het beleid aanpassen om verhulling van vastgoed en andere bezittingen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de uitvoering van mijn motie om snel met een voorstel te komen om het toezicht op de naleving van sancties te versterken en zo nodig extra capaciteit vrij te maken?2
Op maandag 4 april jl. is de nationale Coördinator voor Sanctienaleving en Handhaving begonnen. Alle relevante departementen en uitvoeringsinstanties stellen minstens 1 FTE capaciteit beschikbaar aan de interdepartementale taakgroep sancties. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken stelt naast de nationaal coördinator en de projectdirecteur die leiding geeft aan de taakgroep 3 FTE beschikbaar ter ondersteuning. Behalve deze capaciteit voor de taakgroep zijn dagelijks bij de relevante departementen en uitvoeringsinstanties tientallen FTE belast met de naleving en handhaving van sancties.
Onder leiding van de Coördinator wordt de naleving van sancties en het toezicht daarop gestroomlijnd. In dat proces zal aandacht zijn voor zowel verbeteringen op de korte als de lange termijn. Dit wordt momenteel geïnventariseerd en uw Kamer zal over de uitkomsten worden geïnformeerd.
Een oud-bewindspersoon die lobbyt bij het ministerie |
|
Renske Leijten , Jasper van Dijk |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Waarom is er voor gekozen om een lobbyist toegang tot het Ministerie van Defensie te geven?1
Lobbyisten hebben als zodanig geen vrije toegang tot een ministerie, en dus ook niet tot het Ministerie van Defensie.
Medewerkers van Defensie, inclusief reservisten, beschikken over een defensiepas. Deze defensiepas wordt geautoriseerd voor toegang tot die delen van het Ministerie van Defensie die voor het uitvoeren van de werkzaamheden noodzakelijk zijn.
Vindt u het moreel juist dat een oud-bewindspersoon, werkzaam bij een lobbykantoor, die in het verleden heeft gelobbyd voor een zaak die betrekking had op het eigen ministerie en die zich niet heeft teruggetrokken uit de politieke wereld, toegang heeft tot het ministerie? Zo ja, kunt u uw antwoord nader onderbouwen?
Het is niet zo dat iemand die politiek actief is geweest in geen geval toegang zou mogen hebben tot een ministerie. Dat dient per individueel geval beoordeeld te worden. Hiervoor moet de juiste procedure worden doorlopen in het kader van de regeling nevenwerkzaamheden.
Kunt u aangeven waarom hier geen sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling en kunt u uw antwoord toelichten?
Voor Defensie geldt de volgende procedure:
Als een medewerker nevenwerkzaamheden heeft die de belangen van de dienst kunnen raken, geeft hij deze op bij zijn werkgever zoals is vastgelegd in artikelen 126b, 126e en 126f van het Algemeen militair ambtenarenreglement2 en is uitgewerkt in de Regeling nevenwerkzaamheden. De werkgever toetst of er bij het uitvoeren van de nevenwerkzaamheden inderdaad (schijn van) belangenverstrengeling kan ontstaan en, indien daar sprake van is of zou kunnen zijn, in welke mate dat het geval is. Hierbij wordt door een onafhankelijke partij, de COID, geadviseerd over de aard van de nevenwerkzaamheden, toetsing aan de regeling nevenwerkzaamheden, de functiebeschrijving en de toelichting van de medewerker. Bij de afweging of toestemming moet worden verleend voor gemelde nevenwerkzaamheden, worden ook de belangen van de medewerker meegenomen.
In dit geval heeft de secretaris-generaal besloten dat de medewerker en reservist, en (andere medewerkers van) het bedrijf waar hij zijn nevenwerkzaamheden verricht, geen zaken mogen doen of contacten mogen onderhouden met Defensieonderdelen, dan wel met (toekomstige) leveranciers van Defensie in hun relatie of contracten met Defensie. Deze voorwaarde geldt gedurende de aanstelling als reservist en tijdens een afkoelperiode van twee jaar daarna.
Ook vanuit zijn nevenfunctie als voorzitter Vastgoedbelang dient de reservist zich te onthouden van contacten met Defensieonderdelen. Vervolgens is vastgesteld dat de medewerker in zijn functie als voorzitter van de Raad van Toezicht van het Veteraneninstituut alleen rechtstreeks contacten onderhoudt met het Ministerie ten behoeve van de visie op toezicht, de samenstelling van de Raad van Toezicht en de eventuele benoeming van een directeur/bestuurder van dit instituut. De reservist krijgt in dit geval dus die toegang tot Defensiegebouwen die voor de uitoefening van zijn functie als reservist noodzakelijk is.
In hoeverre verhoudt zich deze functie, en daarmee de toegang tot beleidsmakers op het ministerie, tot de politieke wens om lobby zichtbaarder te maken en (deels) aan banden te leggen?
Zoals reeds aangegeven tijdens het commissiedebat Integriteit openbaar bestuur van 10 maart 2022, wordt vanuit het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gewerkt aan een gedragscode integriteit voor bewindspersonen. Bij dit proces wordt ook de motie Dassen (Kamerstuk 35 896, nr. 12 van 8 september 2021) betrokken waarin gevraagd wordt om een verplicht lobbyregister.
Het is medewerkers van Defensie, op basis van de regeling nevenwerkzaamheden, niet toegestaan te lobbyen binnen Defensie voor externe partijen.
Bent u bereid de netwerkscan, bedoeld voor het tegengaan van netwerkcorruptie, en die mede is ontwikkeld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken, uit te voeren voor het Ministerie van Defensie? Zo nee, kunt u uitgebreid motiveren waarom niet?
De netwerkscan waarnaar verwezen wordt, is de weerbaarheidsscan die is bedoeld en ontwikkeld voor politieke ambtsdragers en gemeente-secretarissen op lokaal bestuursniveau. Deze scan is niet één op één toepasbaar binnen het Rijk. Op dit moment wordt bezien hoe een dergelijke scan bij wijze van pilot voor het Ministerie van Binnenlandse Zaken doorontwikkeld kan worden, met als vervolgvraag of dit breder toepasbaar is binnen het Rijk. De verwachting is na aanstaande zomer gereed te zijn.
Uiteraard zet ik mij graag in voor het bevorderen van integere samenwerking met partners. Ik ben daarom bereid aan een pilot met de weerbaarheidsscan deel te nemen. Daarnaast is binnen Defensie sinds januari 2021 de werk- stuurgroep combinatie externe samenwerking en integriteit ingesteld, is de regeling nevenwerkzaamheden aangepast en wordt een instrument ontwikkeld waarmee de integriteit van zakelijke partners besproken kan worden.
Bent u bereid rijksbreed te onderzoeken of er mensen zijn met een tijdelijke of parttime aanstelling die tevens werkzaam zijn bij een lobbykantoor? Zo nee, waarom niet?
Dat betekent dat altijd per concreet geval alle omstandigheden in aanmerking worden genomen. De waarborgen voor integriteit zitten in het zorgvuldig bezien en afwegen van al die omstandigheden, het open bespreken van de risico’s en dilemma’s die de nevenwerkzaamheden concreet met zich meebrengen én het nemen van mitigerende maatregelen voor het ondervangen van mogelijke risico’s. Soms betekent dit ook dat nevenfuncties onverenigbaar zijn met een ambtelijke functie en daarom verboden worden door de leidinggevende. Dit kan het geval zijn wanneer de beschikbaarheid en inzetbaarheid voor de ambtelijke functie, het imago als ambtenaar of het imago van de dienst waarvoor de ambtenaar werkt ongewenst worden beïnvloed en dit niet met minder vergaande maatregelen dan een verbod is te ondervangen.3