Zwembaden die door hoge energieprijzen tot wanhoop gedreven worden |
|
Inge van Dijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herkent u het beeld dat vele sporthallen en zwembaden in heel Nederland financieel in zwaar weer komen door de snel stijgende energieprijzen?1 2 3 4
Ja.
Deelt u de mening dat deze voorzieningen zo veel als mogelijk open en behouden moeten blijven omdat sport en bewegen van essentieel belang is en deelt u de mening dat de rekening van de sterk stijgende energieprijzen doorgaans niet volledig doorgeschoven kan worden naar de gebruikers?
Sport en bewegen is van groot belang voor de samenleving. Daarom is het belangrijk dat de rijke en fijnmazige sportinfrastructuur toegankelijk blijft voor alle (potentiële) sporters.
Zijn er bij u meer voorbeelden van sportaccommodaties bekend die momenteel bovengemiddeld onder druk staan omdat ze hoog in energieverbruik zitten?
Zoals in veel sectoren zien ook sportaccommodaties de stijgende kosten terug op de energierekening. In het bijzonder de sportaccommodaties die veel energie gebruiken zijn bij uitstek accommodatietypes die direct de gevolgen van de stijgende energieprijzen ondervinden. Hierbij valt uiteraard te denken aan zwembaden, maar ook bijvoorbeeld aan ijsbanen en skihallen. Daarnaast geldt dit probleem mogelijk ook voor sportclubs die te maken hebben met aflopende energiecontracten en daardoor geconfronteerd worden met hogere tarieven.
Het Mulier Instituut onderzoekt momenteel de huidige en te verwachten impact van de stijgende energieprijzen op sportaanbieders. De uitkomsten van dit onderzoek worden verwacht in mei.
Welke mogelijkheden ziet u voor deze sportaccommodaties om op korte termijn te zorgen voor een lagere energierekening? Welke regelingen zijn er die hierin kunnen ondersteunen?
De stijgende energieprijzen zijn voor veel huishoudens en bedrijven vanzelfsprekend een onwenselijke ontwikkeling. Dat geldt ook voor het maatschappelijk vastgoed, waaronder de sportaccommodaties. Het Kabinet heeft enkele generieke maatregelen voorgenomen om de gevolgen van deze prijsstijging te dempen waaronder verlaging van de btw op energie van 21 naar 9 procent per 1 juli 2022.5
Aanvullend op deze voorgenomen generieke maatregelen kunnen gemeenten via de Specifieke Uitkering Stimulering Sport 17,5 procent van de energiekosten met betrekking tot sport declareren. Gemeenten kunnen hierin onder voorwaarden ook de energiekosten meenemen van aan de gemeente gelieerde sportbedrijven voor de sportaccommodaties die zij in beheer hebben. Dit kan op korte termijn bijdragen aan een lagere energierekening.
Naast deze mogelijkheden op de korte termijn, wil ik wijzen op de mogelijkheden op de middellange termijn. Sportaccommodaties zijn bij uitstek locaties waar duurzaam energie opgewekt kan worden zodat de energierekening sterk daalt.
Amateursportorganisaties kunnen bovendien een beroep doen op de BOSA-subsidieregeling voor het verduurzamen van de sportaccommodatie. Daarmee kan dertig procent van het in duurzaamheidsmaatregelen geïnvesteerde bedrag gesubsidieerd worden.
Via het online platform SportNLGroen kunnen beheerders en exploitanten van sportaccommodaties laagdrempelig informatie inwinnen over de verduurzamingsmogelijkheden van de sportaccommodatie. Via dit platform kunnen ook ontzorgingstrajecten worden aangevraagd waarbij adviespartijen de accommodatie door het verduurzamingstraject heen begeleiden. Er wordt hard gewerkt om het ontzorgingsprogramma vanaf 1 juli ook beschikbaar te maken voor grote accommodaties als zwembaden en ijsbanen.
Met deze inspanningen beoogt het kabinet zowel om bij te dragen aan het behalen van de klimaatdoelen als aan het verlagen van de energierekening van de gebruiker. Daarmee zijn de inspanningen gericht op het bevorderen van een financieel duurzame sport, die betaalbaar en toegankelijk is voor alle Nederlanders.
Welke mogelijkheden ziet u om deze gemeenschapsvoorzieningen betaalbaar te houden voor gemeenten en daarmee voor de gebruikers?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat laadpalenbedrijf Allego stopt met investeringen in langzame laders. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat laadpalenbedrijf Allego heeft laten weten niet langer te zullen investeren in langzame publieke laders voor elektrische auto’s in rond de honderd gemeenten waarmee een contract is gesloten1?
Ja.
Deelt u de mening van de marktleider in de laadpalensector dat de opzet van «paal volgt auto» niet meer werkt?
De opzet «paal volgt auto» is een belangrijk uitgangspunt geweest om een rendabele business case voor laadpaalexploitanten te kunnen garanderen. Deze methode werkt nog steeds goed op plekken waar nog geen openbare laadpalen zijn. Maar inmiddels zijn er ook andere methoden die beter passen bij de opschaling van de uitrol van laadinfrastructuur (zie ook vraag 4).
Welke gevolgen kan de strategie van dit bedrijf, en wellicht andere bedrijven die zullen volgen, om zich uitsluitend te gaan richten op het plaatsen en exploiteren van (ultra)snelladers hebben voor de uitrol van laadpalen in Nederland?
Een stijging in het aanbod van snelladers kan op termijn tot gevolg hebben dat er minder behoefte is aan publieke laadpalen. In de huidige markt is voldoende interesse voor het aanbieden van publieke laadpalen. Prijsverschillen en de individuele voorkeur van EV-rijders spelen hierin ook een rol. Uiteindelijk gaat het erom dat in de laadbehoefte van EV-rijders wordt voorzien.
Deelt u de mening dat het tijd is voor een nieuwe plaatsingsstrategie voor laadpalen? Op welke termijn zult u hieraan werken en welke rol ziet u daarbij voor gemeenten?
In de Nationale Agenda Laadinfrastructuur is afgesproken dat steeds meer gebruik gemaakt gaat worden van proactieve plaatsing. Deze nieuwe plaatsingsstrategie is onder andere gebaseerd op het gebruik van bestaande openbare laadpunten. Als het gebruik toeneemt wordt in de directe omgeving een laadpaal bijgeplaatst. Een ander element van deze strategie is om proactief te plaatsen op plekken waar nog geen laadpaal staat maar waar wel op korte termijn een laadvraag verwacht wordt. Daarnaast wordt ook steeds meer gewerkt met plankaarten zodat niet voor iedere nieuwe laadpaal een afzonderlijk traject gestart hoeft te worden. Toepassing van deze methoden zorgt voor een aanzienlijke versnelling van de plaatsing van laadpalen (zie ook vraag 6).
Wat zou volgens u de inzet moeten zijn van een nieuwe plaatsingsstrategie? Op welke wijze zou een nieuwe strategie bij kunnen dragen aan een versnelling van het plaatsen van voldoende laadpalen?
Zie antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening van deze aanbieder van laadpalen dat het tijd is voor een volgende fase in de uitrol van de laadinfrastructuur en dat daarbij de aanleg van publieke laadpleinen waar meerdere auto’s tegelijk (snel) kunnen laden een goede optie is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat betekent dat voor de huidige plaatsingsstrategie?
Ik zie dat de transitie naar elektrisch rijden steeds sneller plaats vindt. De manier waarop elektrische auto’s geladen worden ontwikkelt zich ook, bijvoorbeeld in de vorm van slimme laadpleinen waarmee op nationaal niveau positieve ervaringen zijn opgedaan. Het Ministerie van I&W werkt samen met zes regionale samenwerkingsverbanden die de inliggende gemeenten ondersteunen bij de plaatsing van laadpalen. Het komend jaar wordt gewerkt aan een vernieuwing van de samenwerkingsovereenkomsten. De plaatsingsstrategie zal hier een onderdeel van zijn.
Zou een slimmere plaatsingsstrategie van laadpalen kunnen leiden tot efficiënter werken van netbeheerders en dus enige verlichting kunnen geven aan het omvangrijke werkpakket?
Ja, en dat gebeurt al door het opstellen van plankaarten waarin geschikte plekken voor toekomstige laadpalen worden aangewezen. Hierdoor hoeft niet voor iedere nieuwe laadpaal een afzonderlijk traject te worden gestart en neemt de doorlooptijd aanzienlijk af. Dit leidt ook tot een efficiëntere inzet van netbeheerders doordat de capaciteitsplanning hierop afgestemd kan worden. Ook het evalueren van wet- en regelgeving rond aansluittermijnen kan leiden tot een efficiënter plaatsingsproces. Ik geef hierover input aan de ACM.
Bent u bereid opnieuw te laten bekijken of de aantallen laadpunten/laadpalen die in het Klimaatakkoord voor 2030 zijn voorzien, nog kloppen?
Hiertoe ben ik bereid. Wel wijs ik erop dat de in het Klimaatakkoord genoemde aantallen geen doelen zijn maar een prognose. Daarbij gaan de technologische ontwikkelingen snel. Elektrische auto’s hebben een steeds grotere actieradius en laadpunten hebben grotere laadvermogens. Dit heeft ook gevolgen voor het aantal benodigde laadpunten en het laadgedrag van de gebruiker.
Het bericht 'Online criminelen bestoken de wereld met cyberaanvallen vanuit Nederland' |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Online criminelen bestoken de wereld met cyberaanvallen vanuit Nederland» en de bijbehorende radioreportage «De makelaars van de cybercrime»?1
Ja.
Herkent u de berichtgeving over cyberaanvallen via Nederlandse servers, mogelijk gemaakt door foute tussenpartijen uit het buitenland die deze serverruimte doorverhuren aan criminelen? Richten deze aanvallen zich vooral tegen bedrijven of in dezelfde mate tegen overheden en particulieren? Zijn er patronen in deze aanvallen te ontdekken, bijvoorbeeld in het type bedrijven waar criminelen het op gemunt hebben? Wat is u bekend over de aard en ernst van dit probleem? Bijvoorbeeld over de omvang van de aangerichte schade en het aantal aanvallen dat maandelijks plaatsvindt? Wordt dit bijgehouden en door wie? Ziet u het aantal aanvallen toenemen? Kunt u alle beschikbare informatie hieromtrent met de Kamer delen, eventueel in een vertrouwelijke technische briefing? Zijn met de door de politie samengestelde lijst alle foute tussenpartijen voldoende in beeld om te kunnen aanpakken? Gebeurt dit ook?
Het is bekend dat Nederlandse servers en infrastructuur misbruikt worden door criminelen voor het plegen van strafbare feiten, zoals ransomware-aanvallen. Het beeld van de politie is dat ransomware-aanvallen met name gericht zijn op het MKB en grote bedrijven. Hierin zijn patronen te herkennen, waarbij ongerichte aanvallen met name binnen het MKB voorkomen door het gebruik van Ransomware-as-a-service.2 De meer gerichte aanvallen zien op grote organisaties, waarbij maatwerk wordt verricht om tot maximaal financieel gewin te komen.3 Over de hoeveelheid ransomware-aanvallen in Nederland en de schade die deze aanvallen veroorzaken zijn weinig kwantitatieve gegevens beschikbaar. Het beeld, ook op basis van mediaberichtgeving, is dat het aantal aanvallen toeneemt en dat ook de hoogte van het geëiste losgeld toeneemt. De politie geeft aan dat zij jaarlijks rond de 200 aangiftes van ransomware ontvangt. De aangiftebereidheid bij cybercrimedelicten is echter laag, wat met name geldt voor ransomware. Het aantal aangiften is daarom geen goede weerspiegeling van de omvang van de problematiek. Ransomware-aanvallen kunnen grote maatschappelijke en economische impact hebben. Het Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN) 2021 stelt dat ransomware een risico vormt voor de nationale veiligheid. Indien uw Kamer verzoekt om een technische briefing kan daarin worden voorzien.
Voor meer inzicht in de acties van de politie omtrent het delen van de lijst met hosting-resellers verwijs ik u naar de beantwoording van de Kamervragen van het lid Rajkowski over hetzelfde artikel.4 Naar aanleiding van deze beantwoording heeft DCC laten weten dat een aantal leden met bepaalde klanten geen zaken meer doet.5
Kunt u uiteenzetten hoe deze criminelen precies te werk (kunnen) gaan? Welke mogelijkheden zijn er op dit moment om deze specifieke vorm van cybercriminaliteit te verhinderen c.q. aan te pakken? Hoe vaak worden de internetcriminelen in kwestie en hun helpers opgespoord, aangehouden en vervolgd? Zijn er factoren die dit bemoeilijken? Wilt u een overzicht geven van alle wet- en regelgeving die hier van toepassing is? Wat zijn thans belemmeringen, zowel nationaal als Europees of internationaal, om dergelijke cyberaanvallen effectief te bestrijden, zoals juridische obstakels, een gebrek aan samenwerking of capaciteitsproblemen? Welke partijen, in binnen- en buitenland, zijn nodig om dit probleem te helpen aanpakken? Hoe verloopt nu de samenwerking tussen deze partijen?
In het Cybersecurity Beeld Nederland (CSBN) 2021 zijn de verschillende fasen in het delictsproces van ransomware beschreven. Kortweg bestaat een ransomware-aanval uit het verkrijgen van initiële toegang tot een ICT-netwerk, het consolideren van de positie, het wegsluizen van informatie, het inzetten van ransomware en de financiële afhandeling. In het CSBN 2021 wordt hier dieper op ingegaan.6 Het effectief tegengaan van ransomware vraagt meerdere soorten maatregelen. Zo is het belangrijk om ransomware te voorkomen, doordat bedrijven en organisaties de juiste preventieve maatregelen nemen. Zie hiervoor ook vraag 5. Daarnaast heeft de politie de Ransomware Taskforce opgericht, die proactief onderzoek doet naar het hele criminele ecosysteem rondom ransomware. Het doel is om schade en slachtoffers te voorkomen, het criminele proces te verstoren en daders op te sporen.
Het opsporen van verdachten van cybercrime is echter complex, zie hierover ook de brief die eerder naar uw Kamer is gestuurd over de dilemma’s die de politie en het OM tegenkomen bij opsporing in het digitale domein.7 Daders hoeven zich niet in Nederland te bevinden, verdachten kunnen met technische mogelijkheden hun identiteit en locatie gemakkelijk afschermen en het internet is grenzeloos. Internationale samenwerking is daarom belangrijk, hetgeen ook blijkt uit de internationale actie waarbij een ransomware-bende is opgepakt.8 De politie neemt onder andere deel in de Joint Cybercrime Action Taskforce van Europol. Om de grensoverschrijdende opsporing in het digitale domein te versterken heeft Nederland de afgelopen jaren actief deelgenomen aan de gesprekken over de E-Evidence verordening van de EU en over het tweede protocol bij het Cybercrimeverdrag in het kader van de Raad van Europa. Het concept protocol is goedgekeurd in 2021. Na goedkeuring op politiek niveau en ratificatie zal snellere en meer efficiënte samenwerking in opsporingsonderzoeken mogelijk zijn.
Zoals eerder vermeld in de beantwoording van Kamervragen van het lid Van Raak, is het niet bekend hoeveel veroordelingen voor ransomware er precies zijn geweest.9 Ransomware aanvallen zijn niet onder één specifiek wetsartikel te scharen en worden niet als zodanig geregistreerd door het OM en de Raad voor de rechtspraak. Ook gaat het vaak om buitenlandse daders.
Klopt het dat cybercriminelen hun illegale activiteiten graag via Nederland ontplooien vanwege de goede digitale infrastructuur hier? Welke (nationale) maatregelen gaat u nemen om van deze status af te komen? Staat dit onderwerp ook op de Europese agenda? Bent u bereid het bij de eerstvolgende gelegenheid (weer) te agenderen?
Nederlandse hostingdiensten worden inderdaad misbruikt voor het plegen van cybercrime en andere vormen van online criminaliteit, via malafide hostingbedrijven, maar ook via hostingbedrijven die zich daar niet van bewust zijn. De hostingsector heeft daarom zelf een gedragscode «abuse-bestrijding» ontwikkeld, die als doel heeft het schoon en veilig houden van het Nederlandse internet. Hierin is ook opgenomen dat hosters hun klanten kennen. Verder deelt het Clean Networks Initiatief10 onder deelnemers geautomatiseerd actuele informatie over kwetsbaarheden en misbruik in de systemen van alle deelnemers, geprioriteerd op basis van urgentie en impact. Daarnaast is in 2020 het Anti Abuse Netwerk (AAN) opgericht. Deze coalitie van publieke en private partijen zet zich in voor de bestrijding van misbruik van de technische infrastructuur. Tot slot richten het OM en de politie zich binnen de opsporingsonderzoeken die zij uitvoeren onder meer op hostingbedrijven die bewust criminaliteit faciliteren. Echter, hostingproviders zijn op basis van de huidige wet- en regelgeving onder voorwaarden niet strafrechtelijk aansprakelijk voor hetgeen zich op hun netwerken bevindt. Zie hiervoor ook de beantwoording van eerdere Kamervragen van het lid Van Nispen.11
In EU-verband is de triloog-fase van de Digital Services Act begonnen. Deze conceptverordening dient onder meer ter vernieuwing van de huidige E-Commerce richtlijn. In het voorstel worden hostingaanbieders onder andere verplicht een toegankelijk notificatie-mechanisme in te stellen waarbij illegale inhoud gemeld kan worden en wordt verduidelijkt dat hostingproviders hun beperking van aansprakelijkheid kunnen verliezen wanneer zij na een melding van illegale inhoud deze niet prompt verwijderen of ontoegankelijk maken. Het kabinet steunt de invoering van deze maatregelen.
Het belang van een schoon en veilig internet en de rol die tussenpersonen zoals hostingproviders hierin spelen, is groot en zal steeds in EU-verband benadrukt worden.
Op welke wijze(n) staat u bedrijven en overheden bij om weerbaar te worden tegen cybercriminaliteit en wordt ondersteuning en nazorg geboden als zich een aanval heeft voorgedaan? Hoe is geborgd dat uit iedere (poging tot een) cyberaanval lessen worden getrokken om volgende aanvallen te voorkomen c.q. af te slaan? Waar is bij bedrijven en overheden behoefte aan? Indien u dit niet weet, wilt u dit nagaan via bijvoorbeeld een uitvraag bij de VNG of ondernemersorganisaties?
Het is wenselijk om slachtofferschap van cybercriminaliteit, zoals ransomware-aanvallen, bij bedrijven te voorkomen. Bedrijven zijn verantwoordelijk voor hun eigen cybersecurity en moeten hiervoor de juiste maatregelen treffen. De overheid kan daarbij ondersteuning bieden. Daarom biedt het Digital Trust Center (DTC) van het Ministerie van EZK verschillende kennisproducten aan om de cyberweerbaarheid van bedrijven te vergroten. Deze bevatten adviezen voor ondernemers om besmetting met ransomware te voorkomen en adequaat te reageren als het toch gebeurt. Het DTC biedt ook een basisscan aan, zodat bedrijven hun cyberweerbaarheid kunnen testen. Met het delen van verhalen van ondernemers die slachtoffer zijn geworden van ransomware probeert het DTC bedrijven en ondernemers te wijzen op de risico’s. Ook is het DTC begonnen met het waarschuwen van individuele bedrijven bij ernstige cyberdreigingen. Inmiddels zijn er al meer dan 300 bedrijven gewaarschuwd.
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) informeert organisaties in de vitale sectoren en de rijksoverheid proactief over digitale dreigingen en levert hen bijstand bij incidenten. Ook deelt het NCSC informatie over digitale dreigingen en incidenten via aangewezen schakelorganisaties in het Landelijk Dekkend Stelsel van cybersecuritysamenwerkingsverbanden. Het NCSC werkt bovendien samen met vitale én niet-vitale organisaties die kunnen bijdragen aan het versterken van het actuele situationeel beeld, onder andere op het gebied van ransomware dreigingen. Zo wordt er samengewerkt met securityleveranciers, multinationals en onderzoekers zoals het Dutch Institute for Vulnerability Disclosure (DIVD). In dit kader werken het DTC en het NCSC nauw samen.
De moties Ephraim12 en Hermans13 verzoeken de regering om te komen met een voorlichtingsplan voor ondernemers ten aanzien van de risico's van cybercrime en concrete maatregelen om ondernemers beter te beschermen tegen digitale dreigingen en cybercriminelen. Bij de uitvoering van deze moties worden de behoeften die er op dit vlak bij organisaties zijn meegenomen.
Het Ministerie van BZK ziet het als haar taak kaderstellend, ondersteunend, en waar nodig aanjagend te zijn naar alle overheidslagen. Daartoe stelt het Ministerie van BZK randvoorwaarden op, zoals met de Baseline Informatieveiligheid Overheid (BIO). De BIO geldt overheidsbreed als het minimumkader voor informatieveiligheid. De individuele overheidsorganisaties moeten hun informatiebeveiliging primair zelf op orde hebben en houden, waarbij zij ondersteund worden door hun koepelorganisaties. Zo ondersteunt de VNG gemeentebestuurders met de Agenda Digitale Veiligheid. Begin 2021 werd de Resolutie Digitale Veiligheid 14 vastgesteld, waaraan gemeenten zich gecommitteerd hebben. Hierin wordt de noodzaak onderstreept dat gemeenten hun digitale weerbaarheid versterken. Daarnaast worden gemeenten ondersteund door de Informatiebeveiligingsdienst (IBD), die actuele producten en diensten ter ondersteuning van de BIO aanbiedt en het programma Verhogen Digitale Weerbaarheid verzorgt. Ook is de IBD de sectorale CERT/CSIRT15 voor Nederlandse gemeenten, die crisismanagementteams ondersteunt in het geval van incidenten. Het Ministerie van BZK werkt hierbij samen met de VNG en de IBD.
Ook ondersteunt het Ministerie van BZK het delen van informatie met alle overheden via een bijdrage aan het Centrum voor Informatiebeveiliging en Privacybescherming (CIP).16 Zie hiervoor ook de beantwoording van schriftelijke vragen van het lid Kathmann.17 Verder wordt jaarlijks in oktober–de maand van cybersecurity- de overheidsbrede cyberoefening georganiseerd.18 Deze oefening, die is bedoeld voor Rijks- en uitvoeringsorganisaties, provincies, gemeenten en waterschappen en laat zich ieder jaar inspireren door recente en actuele dreigingen en cyberaanvallen. Naast deze oefening zijn er webinars, die men ook kan terugkijken.19 Speciaal voor gemeenten zijn een drietal cyberoefenpakketten ontwikkeld door het Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. Deze zijn online raadpleegbaar en gratis af te nemen voor alle gemeenten.20
Tot slot bevat de I-strategie 2021 – 2025 voor de rijksoverheid een stevige inzet op het thema digitale weerbaarheid, die ook de weerbaarheid tegen ransomware zal verhogen, onder meer via kennisproducten. De bijbehorende roadmap wordt voor de zomer aan uw Kamer gestuurd door de Staatssecretaris van BZK.
Kunt u per volgende afspraak uit het coalitieakkoord Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst aangeven hoe en op welke termijn het kabinet hier uitwerking aan gaat geven (pag.2?
Het coalitieakkoord wordt nog uitgewerkt. De hoofdlijnenbrief Justitie en Veiligheid van 9 februari jl. toont een eerste overzicht van de maatregelen die voortvloeien uit het coalitieakkoord.22 Sinds 2018 is de Kamer jaarlijks geïnformeerd over de integrale aanpak van cybercrime.23 Deze aanpak bestaat uit vier pijlers, namelijk preventie, slachtofferondersteuning, wetenschappelijk onderzoek en opsporing, vervolging en verstoring. De mate waarin het beleid en de strafrechtsketen kan worden versterkt om cybercriminaliteit, waaronder ransomware, aan te pakken, is mede afhankelijk van de uitkomst van de uitwerking van het coalitieakkoord en het beschikbaar komen van middelen voor cybercrime.
Ten aanzien van de slagkracht van de inlichtingendiensten verwijs ik naar de brief van 24 februari 2022 van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties aan uw Kamer over de impact van het coalitieakkoord en de stand van zaken wijziging Wiv 2017.
Tot slot zet de hoofdlijnenbrief digitalisering24 van 8 maart jl. van de Staatssecretaris voor Koninkrijksrelaties en Digitalisering, de Minister van Justitie en Veiligheid, de Minister van Economische Zaken en Klimaat en de Minister voor Rechtsbescherming de ambities en doelen uiteen voor de digitale transitie van onze samenleving. Dit gebeurt langs vier thema’s, te weten: het digitale fundament, de digitale overheid, de digitale samenleving en de digitale economie. Deze brief benoemt ook de inzet op Europees verband op het gebied van digitalisering, zoals AI en digitale identiteit. De hoofdlijnenbrief is het startpunt voor de kabinetsbrede werkagenda digitalisering. Deze wordt de komende maanden geconcretiseerd met alle betrokken departementen, belanghebbenden uit de samenleving, wetenschap en bedrijfsleven, en medeoverheden. Ook wordt deze besproken met Europese partners.
Afstandsnormen voor windturbines |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Kunt u een heldere tijdslijn schetsen wanneer u verwacht dat de nieuwe afstandsnormen voor windturbines ingevoerd kunnen zijn? Klopt het dat:
Hoe voorkomt u dat lokale overheden, die hard aan de slag zijn gegaan met de Regionale Energiestrategieën en daartoe zijn opgeroepen door het Rijk, zolang de nieuwe afstandsnormen die zijn aangekondigd in het coalitieakkoord er nog niet zijn, gedemotiveerd raken?
In het Klimaatakkoord hebben we afgesproken dat de medeoverheden het voortouw nemen in het inpassen van de opwek van 35 TWh aan grootschalig hernieuwbaar op land (zon en wind) in de leefomgeving in 2030. Daarbij maken zij, in samenspraak met allerlei stakeholders waaronder het Rijk, een afweging tussen draagvlak, impact op het net, en ruimtelijke inpassing.
Het is belangrijk dat lokale overheden niet gedemotiveerd raken en het RES-proces geen vertraging oploopt. We hebben ons tenslotte allemaal gecommitteerd aan (internationale, Europese en nationale) klimaatdoelen, waar ook de RES onderdeel van is. Het planMER-traject loopt en zal leiden tot nieuwe normen. De medeoverheden, alle belanghebbenden en het parlement doen mee in de besluitvorming daarover. Totdat er nieuwe normen zijn vastgesteld, hebben de betrokken partijen met elkaar een verantwoordelijkheid om windturbines – die noodzakelijk zijn voor het halen van onze klimaatdoelen – op basis van een locatie-specifieke afweging zorgvuldig in te passen. Dit dient uiteraard te gebeuren met oog voor verschillende belangen en oog voor adequate milieubescherming.
Door de uitspraak van de Raad van State ligt er een belangrijke verantwoordelijkheid bij de lokale overheden: zij moeten nu zelf eigen, locatie-specifieke normen opstellen. Dit is complex en kan, zeker voor kleinere gemeenten, een extra werklast met zich meebrengen. Vanuit het Actieprogramma Verankering Milieubescherming na Nevele wordt dit gezien. Samen met NP RES, RVO, IPO en VNG wordt daarom ondersteuning geboden aan de decentrale overheden om een zorgvuldig proces in te richten voor locatie-specifieke normen, bijv. door het organiseren informatiebijeenkomsten, kennisdelingssessies en een helpdesk. Provincies en gemeenten geven aan dit te waarderen en zelf door te willen met de regionale energieopgave.
Daarnaast zal ik, zoals ik heb aangegeven in het debat op 17 februari jl. met uw Kamercommissie, in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Hoe gaat de tijdelijke overbruggingsregeling die bestaande windparken meer rechtszekerheid moet geven, eruit zien en wanneer verwacht u deze overbruggingsregeling te kunnen presenteren?
Met de ontwerpAMvB waarin een overbruggingsregeling voor bestaande, vergunde windturbineparken is opgenomen, wordt de bescherming geboden die voorheen met de windturbinebepalingen uit het Activiteitenbesluit en de bijbehorende Activiteitenregeling werd geboden. Daarin is geen wijziging aangebracht. De ontwerpAMvB is voor advies aangeboden aan de Afdeling Advisering van de Raad van State. Afhankelijk van wanneer dat advies is gegeven en de inhoud van dat advies kan vervolgens besluitvorming plaatsvinden over de ontwerpAMvB en kan hier meer ruchtbaarheid aan worden gegeven.
Bent u van mening dat er ook een tijdelijke overbruggingsregeling moet komen voor nieuwe windprojecten zolang de nieuwe normen er nog niet zijn? Is het mogelijk om, zolang er geen nieuwe afstandsnormen zijn, met de Vereniging van Nederlandse Gemeentes (VNG) en het Inter-provinciaal overleg (IPO) afspraken te maken over de normen die in de tussentijd gehanteerd zullen worden? Kunnen de normen die medio 2022 in consultatie gaan daarvoor het uitgangspunt zijn?
De smb-richtlijn vereist een plan-mer voor algemene regels die kaderstellend zijn voor de toekenning van toekomstige vergunningen voor windturbineparken. Er kan dus voor nieuwe windprojecten geen overbruggingsregeling met milieunormen worden vastgesteld. De overbruggingsregeling kan alleen worden vastgesteld voor windturbineparken die reeds beschikken over vergunningen voor het oprichten en exploiteren van het windpark. De overbruggingsregeling voorziet immers niet in een «kader voor de toekenning van toekomstige vergunningen». Omdat de overbruggingsregeling dus geen kader vormt voor toekomstige vergunningen hoeft daarvoor geen plan-mer te worden gemaakt.
Zoals ook aangegeven in de beantwoording van vraag 2 zal ik in overleg treden met de medeoverheden om te spreken over gezamenlijke uitgangspunten voor de plaatsing van nieuwe windparken in de periode waarin er nog geen nieuwe landelijke windturbinenormen zijn.
Kunt u een inschatting geven hoeveel vermogen aan wind op land nodig, haalbaar en wenselijk zou zijn in 2030 en 2050? Bent u van mening dat het vermogen van wind op land dat nodig is in 2050 zich bevindt ergens binnen de vier scenario’s die in rapport «Het Energiesysteem van de Toekomst – Integrale Infrastructuurverkenning 2030-2050» zijn geschetst, tussen de 10 GW (scenario’s regionaal en nationaal) en 20 GW (scenario’s Europees en Internationaal)?
De inschatting hoeveel vermogen wind op land nodig is, is afhankelijk van veel factoren. Dit geldt voor zowel 2030 als 2050, waarbij de onzekerheden richting 2050 groter zijn dan richting 2030. Om te beginnen is de vraag bepalend voor het benodigd aanbod. Het PBL schat de totale elektriciteitsvraag in 2030 op 119 TWh (KEV, 2021). Inmiddels weten we ook dat er additionele vraag te verwachten valt vanuit industrie (10–30 TWh), datacenters (5–15 TWh), mobiliteit/gebouwde omgeving/glastuinbouw (20 TWh). Voor al deze additionele prognoses geldt dat zij uitgaan van maximale extra vraag en met grote onzekerheden zijn omgeven. Zo maakt het veel verschil of een bedrijf haar emissies terugbrengt via CCS dan wel via een productieproces gebaseerd op waterstof. De ontwikkeling van de vraag kan dus niet als vast gegeven worden beschouwd en is afhankelijk van publieke en private beslissingen. Ten tweede is een inschatting van het benodigd vermogen dus mede afhankelijk van keuzes in verduurzaming die in verschillende sectoren gemaakt worden. En die keuzes zijn weer afhankelijk van het stimuleringskader, prijs van CO2 in ETS etc. Ten derde is de hoeveelheid wind op land afhankelijk van de keuzes die gemaakt worden aan de aanbod kant. Momenteel werken we voor 2030 niet met een doelstelling voor vermogen aan wind op land, maar met een doelstelling van minimaal 35 TWh aan grootschalige productie uit wind en zon in 2030, waarbij de regio’s verantwoordelijk zijn voor het aanwijzen van zoekgebieden voor wind en zon. Wel is het zo dat het huidige beleid uitgaat van 49% CO2-reductie in 2030. Er is dus meer nodig, wat ook gevolgen kan hebben voor het aandeel hernieuwbare productie op land, en indirect daarmee voor het aandeel wind op land. In de Klimaatnota zullen beleidsmaatregelen staan die moeten optellen tot 60% CO2-reductie in 2030. Ik streef er naar een concept Klimaatnota tegelijkertijd met de Miljoenennota aan uw Kamer aan te bieden. Dit zal meer helderheid moeten verschaffen wat de opgave voor elektriciteit is in 2030 en wat daarin nodig, haalbaar en wenselijk is.
Zoals gezegd zijn de onzekerheden richting 2050 nog groter. Klimaatneutraliteit staat daarbij voorop, waarbij het formuleren van doelstellingen per techniek minder logisch is. Specifiek voor de elektriciteitssector is daarbij het voorstel van de Europese Commissie in het kader van Fit-for-55 van belang, dat uitgaat van een netto uitstoot van 0 in 2040. Ook zal de verdere uitwerking van het Coalitieakkoord ten aanzien van kernenergie bepalend zijn voor de ontwikkeling van wind op land na 2030. Voor 2050 is het heel goed mogelijk dat het vermogen wind op land tussen de bandbreedtes ligt van de scenario’s zoals opgesteld door de netbeheerders, maar het valt niet uit te sluiten dat het uiteindelijk meer of minder zal worden. Voor de zomer kom ik met de eerste opzet van een Nationaal plan voor het energiesysteem in 2050, dat uitgebreider zal ingaan op de samenstelling van onze energiemix in 2050.
Bent u bekend met het feit dat het onderliggende dosis-effectrelatie-onderzoek voor de Notitie Reikwijdte en Detailniveau voor het planMER Windturbinebepalingen Leefomgeving bijna 15 jaar oud is en gebaseerd is op toenmalige onderzoeken en windturbines? Bent u bereid dit onderzoek te actualiseren?
Ja, hiermee ben ik bekend. Het onderliggende onderzoek is gebaseerd op Europese studies en biedt daarmee de best beschikbare weergave van de te verwachten hinder bij een bepaalde geluidbelasting in de Europese context. Ook de WHO baseert het voorwaardelijk advies voor windturbinegeluid op grotendeels dezelfde studies. Ik hecht er aan om via het RIVM de kennisontwikkeling op dit gebied continue te volgen en waar nodig op peil te houden.
Bent u bereid in de nieuwe normen op te nemen dat stillere windturbines in het voordeel zijn of worden voorgeschreven?
De inzet op het vlak van de milieubescherming is er onder meer op gericht om te streven naar minder geluidhinder c.q. minder nadelige effecten op de gezondheid in relatie tot windturbines. Geluidsnormen voor windturbines kunnen daarbij de ontwikkeling van turbines die minder geluid produceren stimuleren. Ook is het voorschrijven van bepaalde technieken een optie als het gaat om de nieuwe normstelling. Het traject voor nieuwe milieunormen loopt nu en daarvoor wordt eerst een plan-mer gemaakt met de daarbij behorende brede participatie en de daarbij behorende afwegingen. Hierop kan niet worden vooruitgelopen.
Hoe beoordeelt u het advies van de WHO om een geluidsnorm van 45dB Lden te hanteren? Klopt het dat bij een windpark in lijnopstelling de 45 dB-contour circa 35 procent verder afligt van de turbines dan bij de 47 dB-contour?
De objectieve beoordeling van dit voorwaardelijke WHO-advies is belegd in het concept NRD voor de plan-MER voor nieuwe windturbinebepalingen. In de plan-MER worden de milieueffecten van een 45 dB Lden-norm via de MER-systematiek beoordeeld. Dit betekent dat er inzicht komt in de effecten van deze norm, als één van de varianten die wordt onderzocht. In de gepubliceerde concept-NRD van het plan-MER staat het hele beoordelingskader1. Na oplevering van het plan-MER volgt de besluitvorming over nieuwe normen door de Staatssecretaris van IenW.
Het klopt dat de 45 dB-contour circa 35% verder afligt van een gemiddelde turbine dan de 47 dB-contour, zoals ook aangegeven in eerdere antwoorden (Aanhangsel van de Handelingen, nr. 852).
Het bericht 'Grote problemen op stroomnet, provincies willen kiezen wie aansluiting krijgt' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote problemen op stroomnet, provincies willen kiezen wie aansluiting krijgt»?1
Ja.
Begrijpt u de wens van de provincies om te kunnen prioriteren bij het aansluiten van bedrijven op het elektriciteitsnet?
Ja, ik heb begrip voor de wens van de provincies om te kunnen prioriteren. Zoals aangegeven in de recente brief over schaarse transportcapaciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 281), is prioriteren aan het einde van de rit, bij het aansluiten, lastig, omdat dit in strijd is met het non-discriminatiebeginsel in het Europese kader. Mijn inspanningen zijn er daarom vooral op gericht om eerder te prioriteren, voordat er sprake is van individuele aanvragen voor een aansluiting en transportcapaciteit.
Zo onderzoek ik of provincies en gemeenten in een eerder stadium kunnen prioriteiten en selecteren via het bestemminsplan en andere instrumenten uit de omgevingsrecht. Ook zie ik ruimte om bij investeringen van netbeheerders rekening te houden met de publieke belangen, mits dat op basis van objectieve en transparante criteria plaatsvindt. Ik werk dit samen met netbeheerders, ACM en medeoverheden verder uit en bericht uw Kamer hiervan deze zomer.
Hoe staat u tegenover het idee dat provincies een grotere regierol krijgen rondom energie-infrastructuur?
Zoals aangegeven in de recente brief over schaarse transportcapaciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 281), kan ik mij een verdere regierol van de provincies bij het sturen van investeringen van (regionale) netbeheerders indenken, mits dit op basis van objectieve en transparante criteria plaatsvindt. In het artikel wordt terecht geconstateerd dat het afwegen van de volgordelijkheid van investeringen in de meeste gevallen een complexe opgave zal zijn en dat onderschrijf ik. Ook hebben uiteraard niet alle betrokken partijen exact hetzelfde beeld welke aansluiting waar en wanneer geprioriteerd zou moeten worden. Voorkomen moet worden dat onzekerheid ontstaat door een lappendeken van verschillende prioriteringen. Hierbij wil ik ook onderstrepen dat het krijgen van toegang tot het elektriciteitsnet ook een recht en een noodzakelijke behoefte is. Daar waar afwegingen meerdere overheden raken, is uiteraard wederzijdse afstemming noodzakelijk.
Hoe beoordeelt u de argumenten van de heer Lomme in zijn Trilemma-bijdrage op Energeia.nl waarin hij betoogt dat provincies geen grotere regierol moeten krijgen?2
Zie antwoord vraag 3.
Is het mogelijk een alternatief te ontwikkelen voor het «firstcome, first serve»-principe, zodat prioriteit gegeven kan worden aan netinvesteringen die de meeste maatschappelijke waarde toevoegen?
Het «first come first serve»-principe is van toepassing op individuele aanvragen voor een aansluiting en transportcapaciteit. Naar aanleiding van de motie Bontenbal/Thijsen (Kamerstuk 32 813, nr. 775), ben ik in mijn brief van 8 februari 2022 ingegaan op de ruimte om bij investeringen van netbeheerders rekening te houden met de publieke belangen. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Ook heb ik in het commissiedebat op 17 februari toegezegd om te bezien hoe andere Europese landen met deze Europese regelgeving omgaan en zal ik hier ook bij de Europese Commissie navraag naar doen zodat we kunnen bezien of ervaringen in ander EU-lidstaten tot nieuwe inzichten voor de Nederlandse context kunnen leiden.
Hoe ver staat u met de uitvoering van de motie-Bontenbal/Thijssen over onderzoeken of een prioriteringskader duidelijkheid kan bieden bij een gebrek aan netcapaciteit (32813-775)?3
Zie antwoord vraag 5.
Problemen in de glastuinbouwsector als gevolg van de aanhoudend hoge energieprijzen. |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Rob Jetten (minister zonder portefeuille economische zaken) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Henk Staghouwer (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat momenteel zelfs gezonde en qua duurzaamheid vooruitstrevende glastuinbouwbedrijven in directe liquiditeitsproblemen komen door de aanhoudend hoge energieprijzen?
Ja. Doordat de hoge gasprijzen langer aanhouden dan in het najaar verwacht komen meer bedrijven in problemen om de gasrekening te kunnen betalen, zeker zodra leveringscontracten verlopen en opnieuw moeten worden afgesloten. Door de oorlog in Oekraïne zijn de prijzen nog verder gestegen. Wij zijn met de sector en banken in gesprek hoe ondernemers deze tijd door kunnen komen en op welke wijze de energietransitie kan worden versneld om ook minder afhankelijk te worden van het gas.
Bent u er tevens mee bekend dat de hoge kosten waarmee deze bedrijven als gevolg van de hoge energieprijzen te maken krijgen, in tegenstelling tot in veel andere sectoren, niet door te berekenen zijn in de verkoopprijzen, omdat deze op een Europese- of wereldmarkt worden bepaald?
Wij zijn ermee bekend dat er sprake is van een concurrerende internationale markt. Aan de andere kant is de sector divers en zijn er wel afnemers die de tuinder (deels) in de hoge gasprijzen tegemoet komen en zijn er berichten dat de prijs voor bloemen momenteel hoog is. Er is inmiddels ook een deel van de sector waar ondernemers hebben besloten de teelt tijdens de wintermaanden minder te belichten en verwarmen of uit te stellen. Een enkeling heeft besloten helemaal te stoppen. Dat is afhankelijk van de situatie per bedrijf en de positie op de energiemarkt.
Wat vindt u ervan dat niet alleen bedrijven in deze sector die afhankelijk zijn van aardgas, maar ook glastuinbouwbedrijven die reeds hebben geïnvesteerd in duurzame warmte hierdoor worden getroffen, omdat de hoogte van de subsidies vanuit de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE) die zij ontvangen zijn gekoppeld aan de gasprijs?
De SDE++-regeling vergoedt de onrendabele top van duurzame projecten, oftewel het verschil tussen de kostprijs van productie en de marktprijs van energie. Bij een stijgende energieprijs is er dus minder subsidie nodig om de projecten rendabel te krijgen ten opzichte van het fossiele alternatief. Sinds de zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Dat ook de SDE-uitgaven aan bedrijven die geïnvesteerd hebben in duurzame warmte beïnvloed worden door de ontwikkelingen op de energiemarkt is in basis positief en een belangrijk element van de regeling om kosteneffectiviteit te waarborgen zodat overstimulering van projecten voorkomen wordt. De marktprijs van de geproduceerde energie wordt vastgesteld op basis van advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PLB) via een vaste berekeningsmethodiek die gebruik maakt van marktindices voor elektriciteit en gas.
Tegelijk delen wij de zorg van duurzame projecten die zijn stilgelegd en nieuwe investeringen die worden uitgesteld omdat onzeker is of en op welke termijn een investering wordt terugverdiend. Het kabinet erkent deze zorgen, volgt de ontwikkeling van de energieprijzen en de impact hiervan op onder andere de glastuinbouwsector op de voet en blijft in gesprek met de sector over de situatie.
Bent u ervan op de hoogte dat de SDE-subsidies voor de glastuinbouw voor 2022 als gevolg van de hoge gasprijzen op dreigt te drogen en daarmee het draaiende houden van verduurzamingsprojecten in deze sector financieel onhaalbaar dreigt te maken? Welke mogelijkheden ziet u om deze ontwikkeling te voorkomen dan wel verzachten?
Zoals aangegeven bij mijn antwoord op vraag 3 klopt het dat projecten minder subsidie krijgen als de energieprijzen prijzen stijgen. De bedrijfsvoering van projecten is aan de betreffende ondernemers. Wij zijn terughoudend bij het ingrijpen in het instrumentarium, omdat de SDE++ regeling bedoeld is om op generieke wijze de onrendabele top van CO2-reducerende projecten weg te nemen. De regeling is niet bedoeld om compensatie te bieden voor hoge energieprijzen of sturend te zijn in overige keuzes in de bedrijfsvoering.
Klopt het dat er signalen zijn dat meerdere duurzame projecten dit jaar noodgedwongen zullen worden stilgezet? Om hoeveel projecten gaat het en wat is de mogelijke impact voor onder andere de energietransitie als deze projecten inderdaad worden stilgezet?
Er zijn inderdaad signalen dat onder de huidige marktomstandigheden sommige ondernemers er voor kiezen om hun bedrijfsvoering anders in te richten. Dit kan gaan om het verminderen van hun productie waardoor er ook minder warmtevraag is of het overschakelen naar fossiele productie met een eigen warmtekrachtkoppelingsinstallatie vanwege de productie van elektriciteit in reactie op de hoge marktprijs. Wij hebben geen informatie waardoor wij kunnen beoordelen om hoeveel projecten dit gaat. De impact voor de energietransitie zal met name afhangen van de periode waarin nog sprake zal zijn van zeer hoge energieprijzen.
Welke stappen neemt u op korte termijn om het voornemen uit het regeerakkoord te realiseren voor wat betreft het creëren van randvoorwaarden om de glastuinbouw verder te verduurzamen en koploper te laten zijn in energiezuinige, circulaire producten? Op welke randvoorwaarden zult u inzetten en op welke termijn?
De hoge gasprijzen tonen nog eens extra de urgentie aan om door te pakken op de klimaattransitie en energiebesparing om minder afhankelijk te worden van gas. Het coalitieakkoord is hierin ambitieus. In de komende maanden werken we het coalitieakkoord uit tot een samenhangend pakket van verbeterde verduurzamingsprikkels en stimuleringsopties waarmee we de juiste randvoorwaarden voor de glastuinbouw creëren. Daar betrekken we uiteraard ook de sector bij, want daar moet het gebeuren. Tegelijk blijven we in gesprek om te borgen dat deze topsector de transitie ook kan doormaken.
Bent u in dit kader bereid om op zeer korte termijn met de glastuinbouwsector in overleg te treden over zowel het oplossen van de problemen met onvoldoende liquiditeits- en financiële reserves op korte termijn, als over het perspectief voor de lange termijn en de randvoorwaarden voor verduurzaming van de glastuinbouw? Zo nee, waarom niet?
Ja, onze departementen zijn hierover intensief met de sector in gesprek en de Minister van LNV heeft hier al met tuinders en Glastuinbouw Nederland over gesproken. Op korte termijn komen een aantal zaken samen, waar het kabinet u in april over zal informeren. De uitwerking van het coalitieakkoord en een versnelling in de energietransitie, de situatie op de gasmarkt en de verwachtingen voor de langere termijn en de effecten daarvan voor het bedrijfsleven en specifiek de glastuinbouw. Wij blijven met de sector en banken in gesprek, ook over handelingsperspectief voor de individuele ondernemer op de korte termijn. Daarbij bespreken we de mogelijkheden om tuinders die gaan investeren in de transitie en energiebesparing te ondersteunen, om de sector door deze moeilijke periode heen te helpen. De huidige situatie maakt nog urgenter dat de sector snel minder afhankelijk moet worden van fossiele brandstoffen en snel moet omschakelen, naar meer energiebesparing en het gebruik van andere energiebronnen. Daarvoor moet de sector ook echt stappen zetten.
Kunt u de Kamer op korte termijn informeren over de uitkomsten van deze gesprekken met de glastuinbouwsector?
De gesprekken zijn nog niet afgerond, in april wordt u over de uitkomsten geïnformeerd.
De export van vervuilende brandstoffen naar Afrika |
|
Jaco Geurts (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder poldert over export vieze brandstof, geduld is op bij Greenpeace»?1
Ja.
Klopt het dat de inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) in gesprek is met een aantal Nederlandse raffinaderijen en inzet op het vrijwillig verlagen van het zwavelgehalte in brandstoffen bestemd voor de export naar West-Afrika? Zo ja, waarom is een beperkt aantal partijen geselecteerd en waarom alleen West-Afrika?
De eerder gepubliceerde onderzoeken van de ILT2 zijn gericht op West-Afrika, omdat de vanuit Nederland naar die regio geëxporteerde brandstoffen van erg lage kwaliteit zijn met schade aan mens en milieu tot gevolg. De ILT is in gesprek met brandstofproducenten en exporteurs waarvan bekend is dat zij vanuit Nederland op deze markt actief zijn.
Wat is het doel van deze gesprekken? Deelt u de mening dat het doel moet zijn om daadwerkelijk de emissies van voertuigen in West-Afrika te reduceren en een transitie op gang te brengen naar het gebruik van schonere brandstoffen?
Het doel van deze gesprekken van de ILT is toegelicht in eerdere antwoorden op Kamervragen:3 de ILT heeft de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren medio vorig jaar laten weten dat export van dit soort brandstoffen in strijd is met de Nederlandse Wet milieubeheer en de bedrijven dus opgeroepen om hun zorgplicht na te komen en met een plan van aanpak voor een snelle en effectieve transitie naar de gewenste brandstofkwaliteit voor export.
Inderdaad is het zaak om emissies van voertuigen wereldwijd te reduceren, ook in West-Afrika.
Kunt u onderbouwen dat de gekozen aanpak daadwerkelijk leidt tot emissiereductie in West-Afrika? Klopt het dat de landen in West-Afrika deze brandstoffen kopen omdat deze veel goedkoper zijn dan laagzwavelige brandstoffen? Deelt u de zorg dat wanneer raffinaderijen in Nederland abrupt gedwongen worden de export van de meer vervuilende brandstoffen te staken, dit zal betekenen dat deze landen dezelfde brandstoffen zullen betrekken uit andere landen (China, etc.)?
Gezondheidsschade door schadelijke producten staat mondiaal hoog op de politieke agenda. Ook laagwaardige brandstoffen zijn nadrukkelijk onderwerp van internationaal overleg. De eerder verschenen onderzoeken van TNO4, de NGO «Public Eye»5 en de ILT6 schetsen alle hetzelfde beeld: autobrandstoffen met gehalten zwavel, benzeen en mangaan – die veel hoger liggen dan de Europese standaarden – worden door Nederlandse en andere Europese bedrijven geëxporteerd naar landen, vooral in Afrika, waar de normen voor deze autobrandstoffen veel minder streng zijn of nog ontbreken.
De prijs aan de pomp van laagwaardige brandstoffen in West-Afrika is afhankelijk van veel factoren. Gezondheidswinst is relatief eenvoudig en goedkoop te behalen, bijvoorbeeld door brandstoffen grotendeels te ontzwavelen of door het gehalte aan benzeen en schadelijke metalen te verlagen.
Zelfs als de landen die nu laagwaardige brandstoffen afnemen, gelijksoortige brandstoffen gaan afnemen van producenten buiten Nederland, blijft het belangrijk dat in Nederland gevestigde bedrijven stoppen met het exporteren van brandstoffen, die o.a. grote gezondheidsschade kunnen aanrichten. De positie van Nederland in internationaal overleg over brandstofnormen wordt versterkt als het niet langer zelf verdient aan de laagwaardige brandstoffen. Landen die het ontstane gat in de markt zouden willen opvullen, zouden daarmee hun positie in het mondiale politieke speelveld verzwakken. Dit is bij deze landen bekend. Dat geldt in versterkte mate voor landen in de EU.
Ook de raffinaderijen in de landen die de wegvallende leveranties uit Nederland zouden kunnen overnemen zijn in staat schone brandstoffen te produceren. Die vormen immers het grootste deel van de wereldmarkt. Als de Nederlandse producenten, met een significant marktaandeel, een eerste stap zetten, geeft dat in principe andere producenten ruimte om een soortgelijke transitie te maken.
Om een einde te maken aan het nog resterende gebruik van laagwaardige brandstoffen hanteert het kabinet een driesporenbeleid. Ten eerste draagt Nederland actief bij aan nieuwe (internationale) afspraken over de import van laagwaardige brandstoffen door onder meer West-Afrikaanse landen. Een aanzienlijke verhoging van brandstofstandaarden door importerende landen zelf is een zeer effectieve maatregel om de kwaliteit van de uitgevoerde brandstoffen te verbeteren. Het United Nations Environment Programme (UNEP) zet zich mondiaal in om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. In dat kader is het zeer positief dat vijftien West-Afrikaanse landen, verenigd in de Economic Community of West African States (ECOWAS), in 2020 samen hebben besloten tot onder meer veel strengere brandstofnormen. Nederland draagt meerjarig, financieel bij aan de hierboven beschreven inzet van UNEP. Daarnaast, zoals in de beantwoording van eerdere Kamervragen gedeeld is met uw Kamer7, deelt de ILT al haar rapporten over de export van laagwaardige brandstoffen publiekelijk en is over de conclusies nauw contact met UNEP om via deze VN-organisatie een zo breed mogelijke groep van landen te bereiken.
Ten tweede zet ik mij in voor het maken van (bij voorkeur internationale) afspraken over de export van goede kwaliteit brandstoffen. Het meest effectieve instrument hiervoor is het aanpassen van wet- en regelgeving, zowel op nationaal als op Europees vlak. Ik verken momenteel de mogelijkheden hiertoe.
De ILT voert daarnaast gesprekken met de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM) en het Departement Omgeving van de Vlaamse overheid om met hen te onderzoeken wat de handhavingsmogelijkheden zijn in België. Gelet op het forse marktaandeel van de export vanuit Belgische en Nederlandse havens (>25%), kan een positieve verandering hier al voor een wereldwijde verbetering zorgen.
Ten derde treedt de ILT zoals hierboven beschreven handhavend op in de richting van de vanuit Nederland opererende oliemaatschappijen, raffinaderijen en handelaren. De ILT is hiertoe bevoegd op basis van artikel 18.2b uit de Wet milieubeheer en spreekt deze bedrijven aan op het naleven van hun wettelijke zorgplicht. Zie ook antwoord 2 en 3.
Naast dit driesporenbeleid, verwacht het kabinet van bedrijven dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen. Dit betekent dat bedrijven, waaronder brandstofproducenten, de risico’s voor mens en milieu in hun waardeketen in kaart moeten brengen en dat zij deze risico’s moeten aanpakken en voorkomen. In de beleidsnota Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)8 heeft het kabinet aangegeven dat IMVO-wetgeving nodig is om IMVO te bevorderen. In het coalitieakkoord heeft het kabinet aangegeven op EU-niveau IMVO-wetgeving te bevorderen en nationale IMVO-wetgeving in te voeren, die rekening houdt met een gelijk speelveld met de omringende landen en implementatie van mogelijke EU-regelgeving.
Bent u bereid nader extern onderzoek te laten doen naar de meest effectieve aanpak om de toepassing van laagzwavelige brandstoffen in arme landen te stimuleren en hierover met de Kamer in gesprek te gaan?
De hierboven beschreven stappen vloeien voort uit een internationaal gevolgde aanpak. Extra onderzoek naar de meest effectieve aanpak acht ik daarom niet zinvol. De ILT houdt mij op de hoogte van hun bevindingen en van eventueel handhavend optreden. Vanzelfsprekend zal ik ook uw Kamer hierover informeren.
Overigens ligt het in de rede dat de producenten, in het kader van het door de ILT gevraagde plan van aanpak, onderzoeken welke aanpak de meeste kans geeft om hun huidige marktpositie in de landen die laagwaardige brandstoffen afnemen te behouden met leveranties van schone brandstoffen. Ik zal de Kamer ook graag op de hoogte houden van de ontwikkelingen op dit punt.
Wat zouden voor Nederland de gevolgen zijn voor het energieverbruik en uitstoot van broeikasgassen als Nederlandse raffinaderijen op korte termijn gedwongen worden de brandstoffen te ontzwavelen?
De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen maakt deel uit van het Europese emissiehandelssysteem (ETS). De uitstoot van Nederlandse raffinaderijen mag hierdoor niet toenemen, waardoor deze raffinaderijen extra zullen moeten reduceren of extra emissierechten zullen moeten kopen.
Zijn de gesprekken en eventueel daaruit volgende afspraken die het ILT heeft en maakt met deze raffinaderijen in lijn met de Mededingingswet of wetgeving in andere landen? Met andere woorden: mogen deze bedrijven onder leiding en druk van het ILT wel onderlinge afspraken maken?
De ILT heeft hier aandacht voor en heeft hierover doorlopend contact met de ACM. Een eventuele interventie van de ILT is niet hetzelfde als onderlinge (prijs)afspraken tussen brandstofproducenten/-handelaren.
Klopt het dat ILT voornemens is een beleidsregel te publiceren om verdere ontzwaveling juridisch af te dwingen? Welke juridische grondslag bestaat daarvoor?
De ILT is bij artikel 18.2b Wet milieubeheer bevoegd te handhaven op de zorgplicht conform artikel 9.2.1.2 van de Wet milieubeheer. De ILT kan beleidsregels opstellen om bestaande wet- en regelgeving te verduidelijken en om beoogde handhaving en toezicht op die wet- en regelgeving toe te lichten. Beleidsregels zijn daarmee een effectief instrument om (nationaal) een level playing field te bereiken.
Is een internationale aanpak, binnen Europa en samen met landen in Afrika, niet veel effectiever dan een solitaire aanpak door het ILT? Met welke landen spreekt u hierover? Bent u bereid dit gesprek, als dat niet gevoerd wordt, alsnog te gaan voeren?
Zie ook de antwoorden op vraag 4 en 5. Het tegengaan van de export van laagwaardige brandstoffen is een meersporenbeleid, waarbij handhaving door de ILT één spoor is. In samenwerking met UNEP wordt gesproken met ontvangende landen om te komen tot adequate brandstof- en voertuignormen. Dit neemt niet weg dat de vanuit Nederland opererende bedrijven de verantwoordelijkheid hebben om schade door eigen toedoen te voorkomen en zich moeten houden aan hun wettelijke zorgplicht.
De leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland |
|
Henri Bontenbal (CDA), Silvio Erkens (VVD) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Afstemming tussen landen nodig om leveringszekerheid in Europa te behouden»?1
Ja.
Deelt u de hoofdconclusie van Entso-E in de Eraa dat het Europese elektriciteitssysteem de energietransitie kan doorstaan zonder in te boeten op leveringszekerheid, maar dat daar wel «planning, coördinatie en, waar nodig, gericht ingrijpen» voor nodig is? Hoe geeft u die planning, coördinatie en gericht ingrijpen vorm?
De European Resource Adequacy Assessment (ERAA) 2021 is aan de orde geweest tijdens bijeenkomsten van het Pentalateraal energieforum (samenwerkingsverband tussen België, Nederland, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland, Zwitserland en Oostenrijk) en in Europees verband in de Electricity Coordination Group besproken tussen lidstaten, toezichthouders en TSO’s. Ik verwacht dat dat ook zal gebeuren met de ERAA 2022. In Pentalateraal verband (Nederland, Duitsland, België, Luxemburg, Frankrijk, Oostenrijk en Zwitserland) is in april 2020 ook de derde monitoring van de leveringszekerheid uitgebracht (Third Pentalateral Generation Adequacy Assessment). Ik verwacht dat deze coördinatie, mede als gevolg van de snelle veranderingen van de Europese elektriciteitsmarkt, in Pentalateraal en Europees verband alleen maar zal toenemen.
Op 2 juli 2021 informeerde de Staatssecretaris Klimaat en Energie uw Kamer over de leveringszekerheid van elektriciteit (Kamerstuk 29 023, nr. 269) en de aanpassingen die TenneT doorvoert in jaarlijkse nationale monitoring om in deze veranderende elektriciteitsmarkt, de leveringszekerheid goed te kunnen blijven monitoren. Door jaarlijks ook nationaal tot tien jaar vooruit te monitoren, houden we de situatie in de landen om ons heen en de effecten die dat heeft op de importmogelijkheden in de gaten.
Het is niettemin aan de lidstaten zelf om beleid te voeren op bijvoorbeeld kern- en kolencentrales, maar even zo goed op (de toename van) wind, zon en (ombouw van of nieuwe) gascentrales. Dat geldt voor Nederland, maar ook voor de ons omringende landen. In reactie op de vraag naar gericht ingrijpen heeft de Staatssecretaris Klimaat en Energie in dezelfde brief van 2 juli 2021 het kader leveringszekerheid beschreven dat volgt uit de Elektriciteitsverordening. Introductie van een strategische reserve is de voorkeursoptie. Een strategische reserve voor de elektriciteitsvoorziening is een vorm van productievermogen of vraagrespons die buiten de markt staat en op momenten van schaarste kan worden ingezet. De inzet van de strategische reserve wordt aan regels gebonden. De voorstellen voor de Energiewet bevatten een grondslag om TenneT op te kunnen dragen een strategische reserve in te richten. Daarnaast voert de ACM momenteel een onderzoek uit naar de Value of lost load (VoLL) voor Nederland. De VoLL is een centraal begrip bij het analyseren van de leveringszekerheid. Een dergelijke studie volgens een Europees geharmoniseerde methodiek is nodig, mocht ooit de stappen uit het kader leveringszekerheid afgelopen moeten worden.
Klopt het dat in het rapport Monitor Leveringszekerheid van Tennet van begin 2021 wordt verwacht dat vanaf 2025 Nederland afhankelijk kan worden van stroomimport uit het buitenland? Klopt het dat Tennet verwacht dat de ons omringende landen kunnen voorzien in de benodigde elektriciteitsproductie, maar dat Tennet tegelijkertijd ook zegt dat Nederland geen invloed heeft op het beleid in de ons omringende landen? In hoeverre kunnen we dan zeggen dat er sprake is van voldoende leveringszekerheid?
Ja. Op basis van de gegevens die gebruikt zijn voor die monitor is in het buitenland voldoende elektriciteitsproductievermogen beschikbaar voor export naar Nederland. TenneT kijkt daarbij dus jaarlijks naar de mogelijkheden die het buitenland heeft om naar Nederland te exporteren.
Uit de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 blijkt hetzelfde beeld. Hierin staat dat het operationele thermische productievermogen in Nederland is gestegen tot een niveau van 23,7 GW in 2021. Daarna is er tot aan 2030 sprake van een afname tot een totaal operationeel thermisch vermogen van 16,3 GW in 2030. Het advies luidt dat deze verdere afname van het conventionele vermogen op de middellange tot lange termijn (2025–2030) resulteert in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid. In dit kader is het volgens TenneT belangrijk de voorgenomen vergroting van de interconnectie te realiseren, de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend te blijven volgen en dat versnelling van elektrificatie hand-in-hand gaat met voldoende flexibiliteit aan zowel aanbod- als vraagzijde.
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 beschreven, verwacht ik dat de internationale afstemming in pentalateraal en Europees verband alleen maar zal toenemen rondom de jaarlijkse ERAA en zomer- en winter «outlook» van ENTSO-E. Die kennis wordt ook meegenomen in de jaarlijkse nationale monitoring door TenneT, die rekening houdt met de verwachte interconnectiecapaciteit, ontwikkelingen in het buitenland en elektrificatie en ontwikkeling van flexibiliteit aan de aanbod- en vraagkant in Nederland en daarbuiten. Als de vooruitzichten sterk verslechteren, kan dat TenneT aanleiding geven om te adviseren een strategische reserve in te richten, zoals ook beschreven in het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met de studie van het Energiewirtschaftliches Institut an der Universität zu Köln (EWI) «Auswirkungen des Koalitionsvertrags auf den Stromsektor 2030»?2
Ja.
Kunt u schetsen welke gevolgen het nieuwe Duitse regeerakkoord heeft voor de elektriciteitsvoorziening en leveringszekerheid voor in West-Europa? Neemt Tennet deze ontwikkelingen mee in haar Monitor Leveringszekerheid die begin 2022 gepubliceerd wordt?
Het nieuwe Duitse regeerakkoord zal eerst moeten worden uitgewerkt in concrete maatregelen. Pas daarna wordt duidelijk wat dit betekent voor de toekomstige leveringszekerheid in West-Europa. Dit wordt niet alleen bepaald door het vermogen dat sluit, maar ook door verandering in de mogelijkheid van import en export, opslag, vraagrespons, een deel (regelbaar) vermogen dat ervoor in de plaats komt en van de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag. Voor wat betreft de export vanuit Nederland naar Duitsland is het van belang dat de dag vooruitmarkt in Europa zo is ingericht dat de export zodanig wordt begrensd, dat er geen fysiek tekort kan optreden in betreffende exporterende landen. Een eventueel tekort in Duitsland, als import uit omliggende landen niet volstaat of mogelijk is, zal uiteindelijk dan in Duitsland moeten worden opgelost. Als de importmogelijkheden afnemen door minder dan verwachte toename van de interconnectiecapaciteit of door ontwikkelingen in het buitenland, zal dat TenneT lijkse monitoring eerder aanleiding geven om te adviseren een strategische reserve in te richten.
In de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 van TenneT zijn de vraag- en aanbodontwikkelingen in de rest van Europa gebaseerd op het «Ten-Year Network Development Plan» (TYNDP) 2020 en ERAA 2021. Daarmee zijn de gevolgen van het nieuwe Duitse regeerakkoord nog geen onderdeel van deze monitoring. Voor de monitoring 2022 zal opnieuw worden gekeken naar de meest actueel beschikbare scenario’s om de monitoring op te baseren, mogelijk die van het TYNDP 2022 en/of de ERAA 2022. Overigens geldt dit ook voor het coalitieakkoord 2021–2025 in Nederland, waarin afspraken zijn gemaakt over het open houden van Borssele, ombouw van gascentrales en het zetten van de benodigde stappen voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales, wat invloed kan hebben op het beschikbare thermische vermogen in Nederland.
Bent u bekend met het rapport «Adequacy and Flexibility Study for Belgium» van de Belgische TSO Elia?3
Ja.
Herkent u het beeld dat België al de komende jaren afhankelijk zal zijn van de import van elektriciteit gedurende een flink aantal uren per jaar? Wat betekent de conclusie van het rapport dat België dringend nieuwe productiecapaciteit nodig heeft om de leveringszekerheid op orde te houden na de geplande nucleaire exit voor het Nederlandse beleid t.a.v. elektriciteitsproductie?
Ja. In de Monitoring Leveringszekerheid 2020 en ook in die van 2021 is rekening gehouden met de geplande nucleaire exit in België eind 2024. Tegelijk is ook rekening gehouden met een toename van het gasvermogen in België in 2025. Als het beeld verandert over de mate waarin België nieuwe productiecapaciteit kan realiseren, zal dat in het jaarlijkse «Rapport Monitoring Leveringszekerheid» van TenneT worden meegenomen. Het Nederlandse beleid ten aanzien van elektriciteitsproductie verandert op dit moment niet als gevolg van de conclusie van het rapport.
Klopt het dat eind dit jaar nog 4 GW kerncentrales in Duitsland uit bedrijf wordt genomen en volgend jaar opnieuw 4 GW? Wat betekent dit voor de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening in West-Europa? Betekent dit niet dat Duitsland sterk afhankelijk wordt van elektriciteitsproductie uit kolen en gas, ook uit omringende landen?
Ja. In de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 is rekening gehouden met de geplande nucleaire exit in Duitsland eind 2022. De betekenis voor de leveringszekerheid van de elektriciteitsvoorziening in West-Europa wordt niet alleen bepaald door het vermogen dat sluit, maar ook door verandering in de mogelijkheid van import en export, opslag, vraagrespons, een deel (regelbaar) vermogen dat ervoor in de plaats komt en van de ontwikkeling van de elektriciteitsvraag. Niettemin betekent het sluiten van kerncentrales dat extra elektriciteitsproductie uit wind, zon, gas- en kolencentrales nodig is in Duitsland zelf of in andere landen om in dezelfde vraag te voorzien. Het in de brief van 2 juli 2021 (Kamerstuk 29 023, nr. 269) aangekondigde onderzoek naar de ontwikkeling van CO2-vrije flexibiliteit in inmiddels ook openbaar gemaakt4, onder andere voor verdere bespreking met partijen uit het klimaatakkoord en extra inzichten voor marktpartijen.
Als de ons omringende lidstaten de komende jaren grote veranderingen doorvoeren in hun elektriciteitsproductiepark en ook steeds afhankelijker worden van import en export van elektriciteit, hoe voorkomen we dan dat landen op elkaar rekenen qua import van elektriciteit die er straks niet tegelijkertijd voor elk land zal kunnen zijn?
De jaarlijkse Europese (EERA, zomer- en winteroutlook) en nationale monitoring zullen dit inzichtelijk moeten maken. De conclusie uit zowel de EERA als de recente Monitoring Leveringszekerheid 2021 luidt dat in de komende jaren de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland toereikend is. De afname van het conventionele vermogen op de middellange tot lange termijn (2025–2030) resulteert in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid.
In dit kader is het volgens TenneT belangrijk de voorgenomen vergroting van de interconnectie te realiseren, de ontwikkelingen in het buitenland nauwlettend te blijven volgen en dat versnelling van elektrificatie handinhand gaat met voldoende flexibiliteit aan zowel aanbod- als vraagzijde. In deze monitor zijn de maatregelen uit het Coalitieakkoord 2021–2025 met betrekking tot de ombouw van de gascentrales, het openhouden van de kerncentrale Borssele en de stappen voor de bouw van twee nieuwe kerncentrales nog niet meegenomen. Voor wat betreft de actuele situatie in de gasmarkt en voorbereidingen ten aanzien van het uitvoeren van het Bescherm- en Herstelplan Gas verwijs ik u naar de gelijktijdig met deze antwoorden verzonden brief hierover.
Wat betekenen al deze ontwikkelingen voor de elektriciteitsproductie uit kolen en gas in Nederland en de mate van import naar het buitenland? Wat betekent dit voor de uitstoot binnen de Nederlandse grenzen? Wordt het niet hoogt tijd een correctiemechanisme voor import en export van elektriciteit te introduceren in de berekeningen van de CO2-uitstoot in Nederland (zoals verzocht in de motie Erkens/Bontenbal, Kamerstuk 32 813, nr. 762)?
In de Klimaat- en Energieverkenning 2021 (KEV 2021, Kamerstuk 32 813, nr. 901) heeft PBL de puntwaarde voor de Nederlandse elektriciteitssector losgelaten en vervangen door een bereik voor de «buitenlandonzekerheid». Het is volgens PBL niet mogelijk een goede puntwaarde voor de elektriciteitssector te ramen. De activiteiten in de Nederlandse elektriciteitssector zijn afhankelijk van ontwikkelingen buiten Nederland, zoals de brandstof- en CO2-prijzen en de vraag naar en het aanbod van elektriciteit in de andere Europese landen. Door de goede verbindingen van het Nederlandse elektriciteitsnetwerk met omringende landen zijn grote en snelle variaties in de import en export van elektriciteit mogelijk. De emissieraming voor 2030 in de Nederlandse elektriciteitssector viel in de KEV 2021 wat lager uit. PBL verwacht dat er minder elektriciteitsexport zal plaatsvinden doordat de groeiverwachtingen voor hernieuwbare elektriciteit buiten Nederland naar boven zijn bijgesteld. PBL verwacht ook dat de capaciteit van gascentrales toeneemt, maar in welke mate is onzeker. Dit kan aanzienlijke consequenties hebben voor de import en export van elektriciteit in Duitsland en België, en daarmee voor de productie van Nederlandse centrales. Een correctiemechanisme voor import en export wordt, zoals de motie verzoekt, bekeken bij de aanpassing van de Klimaatwet.
Bent u bekend met het artikel «Kans op «brown-out» groter met nieuw CO2-plafond kolencentrales»?4
Ja.
Klopt het dat Tennet zich zorgen maakt over de leveringszekerheid nu Nederland het plafond van 35% aan de CO2-uitstoot van kolencentrales invoert? Klopt het dat deze ontwikkeling niet in de nieuwe Monitor Leveringszekerheid van Tennet een plek heeft gekregen? Bent u bereid met Tennet in overleg te treden om na uitkomst van het rapport begin 2022 binnen twee maanden een actualisatie van dat rapport te maken, waarin de nieuwe ontwikkelingen in Nederland, Duitsland en België wel een plek hebben gekregen?
Er zijn in de rapportage van TenneT van 20 april 2020 drie varianten onderzocht: definitieve sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, tijdelijke sluiting van de drie nieuwe centrales in 2021, 2022, 2023 en alle drie de nieuwe centrales draaien op het technisch minimum in 2021, 2022, 2023 en kunnen niet opregelen. Bij de vormgeving van het plafond van 35% aan de CO2-uitstoot van kolencentrales is nadrukkelijk rekening gehouden met het belang van leveringszekerheid van elektriciteit. Zowel door het percentage niet lager te stellen dan 35% als door de keuze om de beperking vorm te geven als een plafond op jaarbasis. Het plafond op jaarbasis biedt kolencentrales ruimte om gedurende periodes met schaarste (hoge prijzen/winterperiodes) maximaal beschikbaar te zijn en daarmee bij te dragen aan de leveringszekerheid. Dit is op basis van de huidige inzichten en geldende marktomstandigheden. Ik houd de toekomstige ontwikkelingen op de elektriciteitsmarkt nauwlettend in de gaten, evenals het effect van de productiebeperking hierop. Als ik tot de conclusie kom dat deze maatregel tot onaanvaardbare risico’s leidt voor de leveringszekerheid van elektriciteit of de voorzieningszekerheid van gas, zal ik maatregelen nemen om dit te voorkomen.
In de monitor leveringszekerheid van TenneT is rekening gehouden met 4 GW kolenvermogen in 2022. De productiebeperking ziet op het beperken van kolenstook voor elektriciteitsproductie, waardoor de Amercentrale (0,6 GW), die vooral biomassa verbrandt, niet wordt beperkt door de maatregel. De MPP3 centrale van Uniper (1,1 GW) verbrandt naast kolen ook reststromen. Deze reststromen worden redelijk gelijkmatig over het jaar aangeleverd bij de centrale en hebben een beperkte opslagcapaciteit, waardoor naar verwachting de verbranding van deze reststromen ook gelijkmatig over het jaar zal plaatsvinden. Hierdoor zal naar verwachting de MPP3-centrale meer dan andere centrales die geraakt worden door deze maatregel, gelijkmatig over het jaar elektriciteit leveren, waarbij Uniper binnen de technische mogelijkheden en het gestelde CO2-plafond vrij is meer of minder te produceren afhankelijk van de marktprijzen. De Staatssecretaris Klimaat en Energie heeft besloten steun te verlenen zodat de kolencentrale van Onyx Power in Rotterdam (0,7 GW) vrijwillig en volledig kan sluiten. Hierdoor blijft alleen de Eemshaven-centrale (1,6 GW) over waarbij het denkbaar is dat aan het begin van het jaar zoveel wordt gedraaid dat aan het einde van het jaar het plafond is bereikt. Daarbij moet worden bedacht dat de bijstook van biomassa niet ten kosten gaat van het plafond van 35% waardoor de centrales gemiddeld over het jaar een groter aandeel van hun capaciteit kunnen inzetten. Het plafond van 35% heeft in de monitoring 2021 geen plek gekregen. TenneT heeft inmiddels aangegeven voor het jaar 2022 binnen twee maanden een aanvullende analyse te zullen maken op de Monitoring Leveringszekerheid 2021 met betrekking tot de maatregelen voor de kolencentrales. In de Monitoring Leveringszekerheid 2022 zal opnieuw aandacht zijn voor de situatie in de landen om ons heen.
Bent u ook bezorgd over de leveringszekerheid van elektriciteit in Nederland in de komende jaren, nu de landen om ons heen grote veranderingen doorvoeren, terwijl coördinatie, afstemming en planning lijken te ontbreken? Loopt Nederland hiermee niet een groot risico? Wordt het niet hoog tijd voor een veel strakkere coördinatie tussen landen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 3 aangegeven is in 2021 het operationele thermische productievermogen in Nederland gestegen tot een niveau van 23,7 GW. Volgens de monitor 2021 van TenneT leidt dit in 2022 tot een vermogensoverschot. De afname van het conventionele vermogen resulteert op de middellange tot lange termijn (2025–2030) in een grotere wederzijdse afhankelijkheid van Noordwest-Europese landen om aan hun leveringszekerheid te voldoen. Ook voor Nederland ontstaan daarmee grotere risico's voor de leveringszekerheid.
In de hoofdvariant van het scenario dat is gebaseerd op de Klimaat- en energieverkenning 2021 (KEV 2021) blijft de leveringszekerheid in 2030 binnen de norm. Ook in de basisvariant van het alternatieve scenario is dit het geval. Twee gevoeligheidsvarianten van het alternatieve scenario (vertraagde ontwikkeling van wind en zon, minder batterijen) laten een lichte overschrijding van de norm in 2030 zien. De maatregelen uit het Coalitieakkoord 2021–2025 met betrekking tot de gas- en kerncentrales zijn hierbij nog niet meegenomen. Voor de coördinatie verwijs ik naar het antwoord op vraag 2.
De fors hogere elektriciteits- en gasprijzen |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Gas- en stroomprijzen weer op recordniveau»1 en met het bericht «Gazprom zet export via Yamal stil, prijzen gasmarkt naar ongekend niveau»2 ?
Ja, ik ben bekend met beide berichten.
Deelt u de mening en urgentie dat hier sprake is van een Europese energiecrisis waarvan de gevolgen heel fors kunnen zijn voor bedrijven en huishoudens? Deelt u de constatering dat er sprake is van «paniek op de gasmarkt»? Wat doet u om deze energiecrisis het hoofd te bieden?
De energiemarkten laten op dit moment ongekend hoge prijzen zien op de spot- en forwardmarkten. Op de Europese gasmarkten reflecteren deze hoge prijzen het feit dat er momenteel een hoge wintervraag naar gas is in combinatie met aanbod dat maar beperkt aan deze vraag kan voldoen. Deze onevenwichtigheid op de gasmarkt is een mondiaal verschijnsel met eveneens hoge prijzen in Azië, Zuid-Amerika en in mindere mate in de Verenigde Staten. In de afgelopen weken zijn de gasprijzen in Europa gestegen ten opzichte van andere markten. Zo is er momenteel een prijspremie van circa 30% ten opzicht van Aziatische markten. Dit leidt er onder meer toe dat LNG momenteel veel meer dan voorheen zijn weg vindt naar de Europese markten. Gas is duur, maar hoge prijzen leiden ook tot nieuwe aanbodstromen van LNG. Door de hoge prijzen is er een aantal bedrijven dat hun productie (en gasconsumptie) nu terugschroeft. Daardoor stijgen de eindproductprijzen. Bedrijven die geen concurrerende kostenpositie hebben of niet in staat zijn de eindproductprijzen te verhogen kunnen door de energieprijsstijgingen in de knel komen. Het extra aanbod en het terugschroeven van vraag vermindert de druk op de gasmarkt.
Op de Europese elektriciteitsmarkten laten de spot- en forwardmarkten eveneens zeer hoge prijsniveaus zien. Deze hoge prijzen komen voornamelijk voort uit een hoge wintervraag naar elektriciteit in combinatie met tegenvallende Europese productie van hernieuwbare energie uit waterkracht en wind en het uitvallen van meerdere nucleaire centrales in Frankrijk. Regelbaar vermogen in de vorm van kolen- en gasgestookte elektriciteitscentrales -met hoge productiekosten- moeten dit opvangen.
In de Europese gasleveringszekerheidsverordening (verordening (EU) 2017/1938) worden in artikel 11 drie crisisniveaus uitgewerkt. Deze zijn: a) niveau van vroegtijdige waarschuwing, b) alarmniveau en c) noodsituatieniveau. In het Bescherm en Herstelplan Gas dat in september 2019 met de Kamer is gedeeld, zijn de taken en rollen van alle betrokken, markt en overheid, binnen deze niveaus uitgewerkt. Op dit moment is er op de gasmarkt sprake van hoge prijzen op de spot- en forwardmarkten en wordt de voortgang nauwkeurig gemonitord, maar is er geen sprake van het bereiken van de eerste fase van het crisisniveau, waarbij netbeheerder GTS moet overgaan tot het nemen van passende maatregelen. De overheid houdt echter vinger aan de pols om de markt te monitoren.
De regering heeft diverse maatregelen genomen om de leveringszekerheid te borgen voor de beschermde afnemers. Uit het oogpunt van leveringszekerheid zijn met Shell en Exxon afspraken gemaakt over de inzet van de gasopslagen Alkmaar, Norg en Grijpskerk in de komende jaren. Niet alleen is vastgesteld dat de laagcalorische opslagen bij het begin van het koudeseizoen voldoende gevuld moeten zijn, maar ook dat er tot en met het einde van het koudeseizoen voldoende gas in de opslagen moet blijven. GTS heeft in het kader van de leveringszekerheid geadviseerd om Norg het begin van het koudeseizoen met 4 miljard m3 te vullen. Dit is door NAM-partijen met ruim 900 miljoen m3 (circa 4,9 miljard m3) overschreden. De huidige vulvolumes van alle opslagen in Nederland zijn (stand heden) circa 4,5 miljard m3 (circa 60%) voor laagcalorische opslagen3 en circa 4,5 miljard m3(circa 45%) voor hoogcalorisch gasopslagen. De laagcalorische opslagen zijn daarmee, gemeten aan het eerdere advies van GTS, voldoende gevuld om leveringszekerheid te borgen voor de beschermde gebruikers. Afgezet tegen het jaarlijks verbruik in Nederland zitten de opslagen in Nederland procentueel gezien ongeveer net zo vol als die in Frankrijk en Italië. Door de overcapaciteit in Nederland vertekent het vergelijken van percentages van vulgraden.
De vulgraad van de hoogcalorische opslagen is lager dan in andere jaren. De gasmarkt is een Europese markt en ook de hoogcalorische gasopslagen worden ingezet op een Europese markt. Dat wil zeggen dat het opgeslagen gas ook gecontracteerd kan zijn voor buitenlandse afnemers, zoals gas voor Nederlandse afnemers ook nu opgeslagen kan zijn in buitenlandse gasopslagen. Van belang is daarom om de leveringszekerheid ook vanuit een Europees perspectief te bezien. De gemiddelde vulgraad van de Europese opslagen was aan het begin van het koudeseizoen met 77% (huidige stand circa 58%) krap ten opzichte van andere jaren, maar onderzoeken en stresstesten4 van de Europese Commissie en Europese netbeheerders en toezichthouders (ENTSO-G, ACER) laten zien dat de gasinfrastructuur voldoende robuust is en de opslagen in principe voldoende zijn gevuld om ook een koude winter door te komen. ENTSO-G geeft daarbij aan dat de huidige vulgraden ertoe kunnen leiden dat in een scenario van een koude winter in combinatie met relatief weinig hernieuwbare energieproductie, de gasopslagen aan het eind van de winter relatief leeg zijn (< 30%). Flexibiliteit bij een eventuele piekvraag in het vroege voorjaar door een koudeperiode zal dan moeten komen van extra import van bijvoorbeeld LNG (+5–10%).
Mocht er ondanks alles onverhoopt toch een ernstig fysiek tekort aan gas ontstaan dat niet meer door de markt op grond van prijssignalen en vrijwillige afschakeling kan worden opgevangen, dan is, conform het Bescherm- en Herstelplan Gas, in eerste instantie GTS aan zet. Zij kunnen dan de maatregelen nemen die passen bij het niveau van vroegtijdige waarschuwing en alarmering. Mocht dat niet afdoende blijken te zijn dan wordt overgegaan naar een noodsituatie zoals omschreven in het Bescherm- en Herstelplan Gas (Kamerstuk 29 023, nr. 252). De overheid zal dan in eerste instantie een oproep doen tot vermindering van het gasverbruik. Als volgende stap kan de overheid genoodzaakt zijn om niet-beschermde afnemers zoals bedrijven af te schakelen. Dit om ervoor te zorgen dat er voldoende gas beschikbaar blijft voor beschermde afnemers zoals huishoudens, ziekenhuizen, et cetera. Het Ministerie van EZK is in overleg met bedrijfsleven om ook op deze situatie voorbereid te zijn, om in dat geval een abrupte afschakeling te voorkomen.
Welke oorzaken liggen aan deze energiecrisis ten grondslag? Welke rol speelt de teruggevallen gaslevering via de Yamal pijpleiding in Rusland hierin, als ook de lagere productie van elektriciteit door hernieuwbare energiebronnen, het in onderhoud zijn van Franse kerncentrales, een hoge CO2-prijs en een lage vulgraad van de Europese gasvoorraden?
Voor een analyse van de hoge gasprijzen verwijs ik allereerst naar de Kamerbrief «Gasprijzen en het functioneren van de internationale gasmarkt» (Kamerstuk 32 813, nr. 481) die op 1 november met uw Kamer is gedeeld, alsmede antwoorden op schriftelijke Kamervragen van meerdere leden van uw Kamer over stijgende gasprijzen. Sinds het verschijnen van deze Kamerbrief zijn de gasprijzen en met name ook de prijzen voor de periode na het koudeseizoen fors verder gestegen. Geopolitieke spanningen met Rusland, het uitblijven van besluitvorming over eventuele ingebruikname van Nordstream 2, maar ook het zeer recente stilvallen van transit door de Yamalpijplijn zorgen er voor dat er onzekerheid is in de markt over de ontwikkeling van vraag en aanbod na het koudeseizoen. De huidige lage vulgraden van gasopslagen betekenen dat de opslagen onder normale omstandigheden vrij leeg (onder de 30% gemiddeld in Europa) uit het koudeseizoen zullen komen. Dit zal tot extra zomervraag leiden om de opslagen weer op niveau te krijgen voor volgende winter en dat werkt door op de prijzen in 2022.
Kunt u de prijsontwikkelingen van de afgelopen maanden weergeven? Welke prijsontwikkelingen verwacht u de komende weken, maanden en jaren? Klopt het dat handelsplatforms laten zien dat handelaren een langjarige energiecrisis verwachten, zoals een gasprijs op de Title Transfer Facility (TTF) van boven de 100 euro/MWh voor de winter van 2022/2023?
Er is niet één prijs voor gas. Op de gasbeurs TTF is het mogelijk om gas op de spotmarkt te kopen, maar ook is het mogelijk via forwardcontracten nu al gas in te kopen voor toekomstige afname. Zo is het mogelijk om gascontract af te sluiten voor levering tot een periode van vijf jaar. Hiermee kunnen marktpartijen langjarige zekerheid inkopen. Dit gebeurt bijvoorbeeld door gasleveranciers die zelf ook verplichtingen zijn aangegaan op de kleinverbruikersmarkt aan huishoudens met vaste contracten.
De website van ICE Endex www.theice.com)biedt een overzicht van alle prijzen die op de TTF gelden voor de verschillende termijnproducten, alsmede overzichten van de ontwikkelingen in de afgelopen periode. Hieronder staat een overzicht van de prijsontwikkeling van de afgelopen maanden op de 3 months-aheadmarkt in euro’s per megawattuur. Opvallend aan de prijsontwikkeling zijn de hoge fluctuaties, vooral op dagbasis. Prijzen stijgen en dalen van de ene op de andere dag met meerdere procentpunten, hetgeen duidt op onzekerheid in de markt. Ook een geringe liquiditeit op de markt kan leiden tot relatief grote schommelingen. Het is te voorbarig om, op een markt met grote prijsschommelingen, op basis van koersontwikkelingen op korte termijn conclusies over de lange termijn te trekken.
De overheid is ook niet in de positie en in staat om voorspellingen te doen over marktprijsontwikkelingen, noch om harde conclusies te trekken uit dagkoersen. Instanties als het Internationaal Energie Agentschap (IEA) geven aan dat het aanbod van LNG op termijn beter in staat zal zijn om te reageren op de hoge vraag.
Hoe worden huishoudens en bedrijven door deze hoge energieprijzen geraakt? Hoe gaat u burgers voldoende beschermen tegen prijsuitwassen zoals we die thans in Noordwest-Europa zien?
Het kabinet begrijpt de grote zorg vanwege de hoge prijzen en is zeer bezorgd om de effecten van de hoge energieprijzen voor huishoudens en bedrijven. Het kabinet houdt dan ook vinger aan de pols en heeft speciaal hiervoor een ministeriele taskforce opgericht. In Europees verband staan de hoge energieprijzen ook hoog op de agenda van de Europese Raad en de Energieraad. In januari zal tijdens een informele Energieraad verder gesproken worden over de hoge energieprijzen.
De mate waarin huishoudens en bedrijven geraakt worden door de hoge energieprijzen hangt sterk af van het type energiecontract dat afgesloten is. Voor bedrijven geldt daarnaast het feit dat een deel van de hogere kosten mogelijk doorberekend kunnen worden. Ook speelt bij de impact mee in hoeverre de mogelijkheid bestaat om de gasvraag terug te schroeven, bijvoorbeeld door isolatie of bij bedrijven door aanpassen van de bedrijfsvoering.
Voor een uitgebreide uiteenzetting naar de effecten en bovenal naar de maatregelen die het kabinet genomen heeft in de vorm van tegemoetkomingen in de energiekosten en verlaging van de energiebelasting, verwijs ik naar de Kamerbrieven: «Aanpassing van het compensatiepakket voor de energieprijzen 2022 – Wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Belastingplan 2022)», 8 november (Kamernummer 35 927, nr. 29), «Verzoek om brief over begrotingsbehandeling SZW», 2 december 2021, «eenmalige energietoeslag lage inkomens», 10 december 2021 en «Ontwikkeling leveringstarieven», 14 december 2021.
Klopt het dat meerdere bedrijven in Nederland hun productie terugschroeven en zelfs stopzetten? Hoe wordt de industrie, het midden- en kleinbedrijf (mkb) en de glastuinbouw hierdoor geraakt? Hoe gaat u deze bedrijven helpen deze energiecrisis te overleven?
Het klopt dat meerdere bedrijven maatregelen hebben genomen vanwege de hoge gasprijzen. Ik ben met verschillende sectoren, waaronder de glastuinbouw, in gesprek. Zo zijn er in de glastuinbouw bedrijven die hebben besloten de teelt uit te stellen en enkelen die hebben besloten te stoppen (zie ook de eerdere beantwoording van Kamervragen van de leden Valstar en Erkens (beiden VVD) (AH 930, 2021Z18421). Ook een enkel bedrijf uit de energie-intensieve industrie heeft maatregelen getroffen en vooral in relatie tot het (deels) stopzetten van de productie. Vanuit de mkb-sectoren zoals industriële bakkers en glasproducten komen ongeruste signalen. De impact van hoge prijzen op de markten is ook afhankelijk van de mate waarin de individuele bedrijven hun energieposities hebben afgedekt. Bijvoorbeeld door langetermijncontracten die kosten beheersbaar houden. In diverse sectoren kunnen de hoge kosten worden doorbelast in het eindproduct. Het beeld is dat met name een sectorbrede urgentie ontstaat zodra de hoge gasprijzen langer aanhouden en vaste prijscontracten aflopen. Uiteraard volgen wij de ontwikkelingen op de voet en blijven hierover met de sector in gesprek.
Wat is uw definitie van leveringszekerheid? Zou in deze definitie van leveringszekerheid ook niet meegenomen moeten worden dat energieprijzen niet zodanig volatiel zijn dat het allerlei schokken geeft in de samenleving?
De term leveringszekerheid wordt in de gaswet gebruikt en in de «Wet Niet Meer Dan Nodig» gedefinieerd als de situatie dat eindafnemers van gas op het juiste moment en in de juiste kwaliteit (laag- of hoogcalorisch gas) met de benodigde hoeveelheid worden beleverd. De betaalbaarheid van energie is een publiek belang dat de overheid nastreeft.
De gasprijzen worden niet door overheden vastgesteld maar zijn de resultante van mondiale vraag- en aanbodontwikkelingen op de mondiale gasmarkten. Instituties als het Internationaal Energie Agentschap (IEA), maar ook de vereniging van Europese energietoezichthouders (ACER) geven aan dat naar verwachting de gasprijzen in de nabije toekomst hoger liggen dan in de pre-COVID periode en dat daarnaast de gasmarkt te maken krijgt met meer prijsfluctuaties dan in voorbije jaren. Mondiale commoditymarkten kenmerken zich in zijn algemeenheid door relatief grote prijsfluctuaties. De mondiale gasmarkten zullen naar verwachting meer te maken krijgen met fluctuerende vraagpatronen, doordat gas mondiaal meer dan nu ingezet gaat worden als regelbaar vermogen in de elektriciteitsmarkten. De gasvraag en daarmee de prijs reageert dan op schommelingen in de productie van hernieuwbare energie door droogteperiodes of periodes met weinig wind.
Het ligt niet in de macht van dit kabinet om dergelijke (kortstondige) prijsontwikkelingen tegen te houden. Wel kan het de maatschappij weerbaarder maken tegen dergelijke schommelingen, zodat negatieve schokken zoveel mogelijk voorkomen worden. Door het stimuleren van bijvoorbeeld isolatieprogramma’s en de overstap naar hernieuwbare bronnen, maar ook door het verbeteren van vraagrespons, zodat de vraag beter kan meebewegen met de prijsschommelingen. Deze prijsschommelingen vinden in eerste instantie plaats op de groothandelsmarkten voor ondernemingen. Huishoudens kopen gas in op de eindverbruikersmarkt waarbij prijzen afhankelijk van het gekozen contract of langjarig vastliggen of per half jaar wijzigen. Elke afnemer, huishouden of onderneming, heeft daarnaast de vrijheid om zich contractueel in te dekken tegen prijsfluctuaties. Door als consument langjarige contracten af te sluiten en door als ondernemer gas op de forward markten in te kopen.
Wat zegt deze energiecrisis over het klimaat- en energiebeleid dat we in Nederland en in Europa voeren? Is de afgelopen jaren de leveringszekerheid van het energiesysteem verwaarloosd? Is er de afgelopen jaren niet teveel op de goede werking van de markt vertrouwd?
Nederland en Europa staan voor de enorme uitdaging het energiesysteem om te bouwen van een fossielgedreven naar een CO2-vrij systeem. Deze transitie zal Europees honderden miljarden aan investeringen vergen en moeten plaatsvinden in een Europese markt. Het integreren van grote hoeveelheden weersafhankelijke energiebronnen als wind- en zonnestroom in ons energiesysteem is enkel mogelijk als er voldoende flexibiliteit is. Flexibiliteit om tekorten op te vangen als het niet waait, maar ook overschotten bij overproductie. Deze flexibiliteit kan geleverd worden door bijvoorbeeld regelbaar vermogen, opslag, maar ook door grensoverschrijdende handel. Daarvoor is het hebben van een markt waarin de prijs schaarste reflecteert en de juiste prikkels geeft essentieel.
De leveringszekerheid van het elektriciteitssysteem wordt periodiek door netbeheerder TenneT gemonitord. De huidige marktontwikkelingen tonen eens te meer het belang van een voldoende frequente monitoring aan.
De leveringszekerheid van gas heeft door het sluiten van het Groningenveld de afgelopen periode juist nadrukkelijk aandacht gekregen. Het verminderen van de productie van het Groningenveld dient gepaard te gaan met het behoud van de leveringszekerheid. De afspraken in het Norgakkoord (zie antwoord vraag 2) zijn ook vastgesteld om de leveringszekerheid van de beschermde afnemers te garanderen. Ook op de gasmarkten is nationaal en Europees in het kader van de Energieunie geïnvesteerd in het verbeteren van de leveringszekerheid. Er is veel infrastructuur bijgebouwd zoals interconnectie, reverseflowcapaciteit en LNG-terminals. Lidstaten werken beter samen in risicogroepen, doen gezamenlijke risico-evaluaties en leveren solidariteit aan elkaars beschermde afnemers. De handelsbeurzen hebben zich de laatste jaren ontwikkeld wat de concurrentie en liquiditeit heeft verbeterd, wat bijdraagt aan een betere leveringszekerheid. Tegelijkertijd is in een aantal met name Noordwest-Europese landen de nationale gasproductie fors afgenomen. Ook Nederland is door sterk gedaalde eigen productie van een export- een importland geworden.
De huidige situatie op de gasmarkt maakt het belang van leveringszekerheid nog eens extra zichtbaar en dient ook benut te worden om kritisch te kijken of en waar meer overheidsinterventie gewenst is om de leveringszekerheid nog meer te borgen. De Europese Commissie heeft op 15 december een voorstel uitgebracht voor een decarbonsatiepakket voor gas met daarin ook voorstellen over gezamenlijk Europees gecoördineerd beleid voor gasopslagen. Ook het aankomende kabinet heeft aangekondigd werk te willen maken van een verdere vulverplichting voor gasopslagen. Het nieuwe kabinet zal spoedig komen met een reactie op de voorstellen van de Europese Commissie en de nadere invulling van het coalitieakkoord op het punt van de opslagverplichting.
Wilt u deze vragen uiterlijk een week na ontvangst beantwoorden?
Ja.
Knelpunten in de biovergistingssector |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de financiële problemen waar bedrijven in de biovergistingssector mee te maken dreigen te krijgen als gevolg van een, door de covid-crisis, verstoorde markt voor grondstoffen en energie?
Ja. Het is duidelijk dat de COVID-crisis en de volatiliteit op de energiemarkt de bedrijfsvoering van vergisters bemoeilijkt. Ik ben op de hoogte van de effecten van de recente ontwikkelingen op de energiemarkt voor vergisters. Ik heb in mindere mate zicht op de recente ontwikkeling van de prijs van grondstoffen voor vergisters aangezien deze zeer divers van aard zijn en de prijsvorming hier niet transparant is.
De SDE++-regeling vergoedt de onrendabele top, oftewel het verschil tussen de kostprijs van vergisting en de marktprijs van energie. Bij een stijgende energieprijs is er dus minder subsidie nodig. De marktprijs van de geproduceerde energie wordt vastgesteld op basis van advies van het Planbureau voor de Leefomgeving (PLB) via een vaste berekeningsmethodiek die gebruik maakt van marktindices voor elektriciteit en gas. Het algemene beeld is dat vooral die projecten in problemen zijn gekomen die hun energie voor een vast bedrag hebben verkocht in plaats van een bedrag gekoppeld aan deze marktindex.
Bent u op de hoogte van de verwachting van deze sector dat dit zal leiden tot een forse terugvordering van subsidiegelden (oplopend tot wel € 1 miljoen per vergistingsinstallatie) door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor deze producenten bij de jaarlijkse bijstelling medio mei/juni 2022, in plaats van de gebruikelijke nabetaling?
Ja, door de stijgende energieprijzen hebben projecten een hoger voorschot gekregen dan nodig doordat zij hogere inkomsten kunnen krijgen uit de verkoop van hun energie. Net als verschillende partijen in uw kamer vind ik het van belang om overstimulering zo veel mogelijk te voorkomen, en daarom wordt in de SDE++ minder subsidie verleend als de energieprijzen stijgen. De exacte bijstelling verschilt sterk tussen projecten vanwege verschil in schaalgrootte, verschil tussen verwachte en gerealiseerde productie, het jaar waarin ze subsidie hebben gekregen en de verhouding tussen de producten die ze produceren (elektriciteit, warmte en/of gas).
In september 2021 hebben de projecten waarvan verwacht werd dat een grote bijstelling aannemelijk was een brief gekregen van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) over dat hun voorschotten mogelijk te hoog zouden zijn. In deze brief werd ook de optie geboden om de voorschotten stop te zetten om een grote bijstelling te voorkomen.
Bent u daarnaast op de hoogte van de verwachting vanuit deze sector dat bij terugvordering of verminderde uitbetaling er direct financiële problemen ontstaan metmogelijk faillissementen tot gevolg?
Het is mij duidelijk dat het terugbetalen van voorschotten van grote invloed is op de bedrijfsvoering van vergisters. Dat was voor RVO.nl ook de reden om hierover tijdig te communiceren per brief en via de website. Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven verwacht ik dat eventuele financiële problemen met name spelen bij de projecten die ervoor hebben gekozen om hun contracten niet te koppelen aan de in de SDE++ gehanteerde marktindex.
Acht u een dergelijke uitkomst wenselijk in het licht van de stimulering van deze sector en de noodzaak tot de ontwikkeling van hernieuwbare alternatieven voor gas?
Op het moment dat bedrijven in de problemen dreigen te komen, is het goed dat de bedrijven in contact treden met RVO.nl. RVO.nl heeft binnen de regeling mogelijkheden om een passende verrekening toe te passen zodat onnodige faillissementen kunnen worden voorkomen. Hierbij moet echter ook voorkomen worden dat het teveel betaalde voorschot uiteindelijk helemaal niet meer terugbetaald wordt.
Wat is uw verwachting voor wat betreft de doorwerking van deze problematiek naar de toekomstige duurzame invulling van ons gasverbruik?
In beginsel zorgen hoge energieprijzen ervoor dat hernieuwbaar gasprojecten beter kunnen concurreren met fossiele energie, zeker als de gasprijs hoger wordt dan de kostprijs. Het is echter niet voor alle vergisters het geval en het is niet positief als duurzame energieprojecten in zwaar weer komen. Mijn beeld is dat deze problematiek op de korte termijn vooral vergistingsprojecten betreft die elektriciteit (en warmte) produceren en in mindere mate hernieuwbaar gas.
In hoeverre heeft u in beeld hoe groot deze problematiek is? Kunt u aangeven hoeveel producenten uit de biovergistingssector hierdoor dreigen te worden getroffen, wat van deze producenten het opgestelde vermogen is en wat dit vermogen vertegenwoordigd qua volume aan groen gas?
Dit kan ik niet aangeven aangezien ik geen inzicht heb in de bedrijfsvoering van vergisters en ook niet in de contracten die producenten afsluiten over de verkoop van hun energie. Ik heb dus ook geen zicht op het aantal projecten dat ervoor gekozen heeft de energieprijs niet te koppelen aan de marktindices voor energie.
Bent u zich ervan bewust dat de coronasteunmaatregelen, doordat deze gericht zijn op omzetverlies, niet goed aansluiten bij de problemen die deze bedrijven ondervinden als gevolg van ontwikkelingen gerelateerd aan de covid-crisis waardoor zij niet goed gebruik kunnen maken van steuninstrumenten zoals de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL)?
Ja, de belangrijkste reden hiervoor is dat deze sector ook in veel mindere mate wordt getroffen door de directe effecten van de coronacrisis waar de steuninstrumenten zoals de TVL voor ontworpen zijn, zoals omzetverlies.
Welke oplossingen ziet u wel om de hierboven geschetste problematiek aan te pakken?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 heeft RVO.nl binnen de regeling mogelijkheden om een passende verrekening toe te passen zodat onnodige faillissementen kunnen worden voorkomen.
Ziet u bijvoorbeeld mogelijkheden om door middel van een individuele vaststelling op basis van accountantsverklaring biogasproducenten de mogelijkheid te bieden om bij RVO aan te tonen dat de daadwerkelijke marktinkomsten significant afwijken van het correctiebedrag van de SDE-subsidie waar RVO mee rekent?
Nee, ik vind dit niet gepast. De spelregels binnen de SDE++ zijn vooraf bekend en het is vervolgens aan ondernemers om gegeven deze regels hun eigen afwegingen te maken ten aanzien van hun bedrijfsvoering. Ondernemers die daarbij een vaste prijs voor hun energie hebben afgesproken, profiteren hiervan als de energieprijzen dalen en ondervinden een nadeel als de prijzen stijgen. De keuze voor een vaste prijs betreft een bedrijfsmatige afweging, de consequenties hiervan zijn daarmee ook voor risico van de ondernemer.
Zou een onafhankelijke doorrekening van de hierboven geschetste effecten in 2021 en 2022 gekoppeld aan een mogelijke herziening van de correctiebedragen binnen de SDE-regeling wat u betreft een mogelijkheid zijn?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 9. Op het moment dat bedrijven in de problemen dreigen te komen, is het goed dat de bedrijven in contact treden met RVO.nl.
Het fragment '80 miljoen zonnepanelen in 2024 zijn een ‘tikkende milieutijdbom’' |
|
Kiki Hagen (D66), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Bent u bekend met het betreffende fragment uit Nieuwsuur?1
Ja.
Herkent u het beeld dat in de uitzending van Nieuwsuur wordt geschetst over de situatie omtrent recycling en hergebruik van zonnepanelen?
Ik beaam dat het geschetste beeld zorgelijk is. De financiering van een hoogwaardige verwerking van vrijkomende afgedankte zonnepanelen in de toekomst is niet op orde. Deze zorg wordt overigens ook gedeeld door Stichting OPEN (Organisatie Producentenverantwoordelijkheid E-waste Nederland), de producentenorganisatie die namens alle producenten en importeurs van elektrische en elektronische apparaten wettelijk verantwoordelijk2 is voor de inzameling en verwerking van afgedankte apparaten, waaronder zonnepanelen. Voor de financiering van de daartoe noodzakelijke inzamel- en verwerkingsstructuur brengt Stichting OPEN een afvalbeheerbijdrage in rekening bij genoemde producenten en importeurs.
Klopt het dat op dit moment een bijdrage wordt geheven van 13 cent per paneel bij de producent of importeur van zonnepanelen waarmee de inzameling en verwerking van afgedankte panelen wordt geregeld? Is dit voldoende om de recycling op gang te brengen?
De huidige afvalbeheerbijdrage die Stichting OPEN in rekening brengt bij producenten en importeurs van zonnepanelen bedraagt € 6,50 per 1.000 kg nieuwe zonnepanelen, wat inderdaad neerkomt op circa 13 cent per paneel. Dit bedrag is voldoende om de huidige kosten te dekken, maar is niet gericht op de financiering van toekomstige kosten. De huidige inzamel- en verwerkingskosten zijn momenteel laag omdat er nog zeer weinig afgedankte zonnepanelen retour komen. Een bedrag van 13 cent is volgens Stichting OPEN echter niet voldoende om de zonnepanelen die nu in een hoog tempo op de markt worden gezet, in deze omvang later in het stadium van afdanking hoogwaardig te kunnen verwerken.
Vanaf wanneer wordt deze bijdrage geheven? En hoe wordt gezorgd dat panelen, geplaatst voordat deze bijdrage geheven werd, op een correcte manier ingezameld en verwerkt worden?
De huidige afvalbeheerbijdrage bestaat al enkele jaren en wordt gebruikt om de inzameling en verwerking van afgedankte zonnepanelen in het actuele boekjaar te kunnen bekostigen. Zoals gezegd is de huidige afvalbeheerbijdrage niet gericht op de bekostiging van de toekomstige hoogwaardige verwerking van de uitstaande voorraad aan reeds geïnstalleerde zonnepanelen. Gegeven de lange levensduur van zonnepanelen is het van belang dat via de afvalbeheerbijdrage op de nieuwe zonnepanelen voldoende geld wordt gereserveerd voor de toekomstige hoogwaardige verwerking van zowel de zonnepanelen die nu worden geplaatst als de al bestaande aanwezige voorraad. Volgens Stichting OPEN kan daarbij gedacht worden aan het opzetten van een verwijderingsfonds om de nieuwe én oude voorraad geïnstalleerde zonnepanelen te kunnen verwerken. De precieze wijze waarop dit kan worden vormgegeven, gefinancierd en beheerd is de primaire verantwoordelijkheid van Stichting OPEN.
Bent u bekend met het feit dat er in België per zonnepaneel al een bijdrage aan recycling van twee euro per paneel bestaat?2 Waarom is het verschil in de bijdrage tussen België en Nederland zo groot? Wat kunnen wij leren van het Belgische systeem?
In België wordt reeds via de afvalbeheerbijdrage geld gereserveerd voor de huidige én toekomstige verwerking van alle zonnepanelen die nieuw op de markt geplaatst worden. Zoals gemeld in het antwoord op vraag 3 en 4 wordt in Nederland het tarief door Stichting OPEN berekend om de kosten in een lopend jaar te dekken, leidend tot een laag tarief omdat er op dit moment nauwelijks afgedankte zonnepanelen retour komen. Om de toekomstige generatie niet te belasten met de verwerkingskosten van grote hoeveelheden afgedankte zonnepanelen kan het volgen van het Belgische systeem en de vorming van het in antwoord 4 bedoelde verwijderingsfonds voor zonnepanelen dienstig zijn. Ik ga ervan uit dat Stichting OPEN de details van het Belgische systeem zal betrekken in de opties voor oplossing van het vraagstuk in Nederland.
Ziet u verschil in de ontwikkeling van recyclingsmogelijkheden voor zonnepanelen tussen Nederland en België? Zo ja, wat is dit verschil?
Voor de verwerking van afgedankte zonnepanelen wordt door beide landen momenteel dezelfde verwerkingslocatie gebruikt. Het totale jaarvolume van beide landen is nog steeds ruim onvoldoende om een installatie in gebruik te nemen gericht op hoogwaardige verwerking. Hiervoor is volgens Stichting OPEN circa 10.000 ton op jaarbasis nodig. De producentenorganisatie voor zonnepanelen in België PV CYCLE-België en Stichting OPEN werken samen in de verdere ontwikkeling van hoogwaardige verwerking van afgedankte zonnepanelen.
Is het mogelijk om de regelingen omtrent de bijdrage van producenten aan het recyclen van zonnepanelen in de Europese Unie gelijk te trekken? Zo ja, zou dit van toegevoegde waarde zijn?
In beginsel zijn de wettelijke condities voor de verantwoordelijkheid van producenten van elektrische en elektronische apparaten in Europa uniform. De uitvoering van die verantwoordelijkheid en de daarmee gemoeide kosten voor het afvalbeheer is aan de producenten(organisaties) en kunnen per lidstaat verschillen door diversiteit aan organisatiestructuren, uitvoeringsafspraken, contracten, omvang afvalstromen etc. Een inspanning om een Europees brede harmonisatie in de hoogte van de afvalbeheerbijdrage te bereiken zal daardoor weinig kans van slagen hebben. Ik acht het meer effectief om spoedig stappen te zetten naar een toekomstgerichte oplossing in Nederland.
Welke maatregelen heeft u al getroffen om de recycling van zonnepanelen te bevorderen?
Stichting OPEN heeft op 1 maart 2021 een algemeen verbindend verklaring4 (avv) verkregen op basis waarvan de afvalbeheerbijdrage in rekening kan worden gebracht bij alle producenten en importeurs die elektrische en elektronische apparaten op de markt brengen, waaronder de zonnepanelen. Bij het afgeven van deze avv is met Stichting OPEN afgesproken dat er een gedegen onderzoek komt naar de langjarige financiering van de hoogwaardige verwerking van afgedankte zonnepanelen. Stichting OPEN heeft inmiddels deze activiteit uitgewerkt in de Roadmap circulaire fotovoltaïsche industrie5. Aan de hand van de actiepunten in de roadmap zal het voor Stichting OPEN mogelijk zijn de structuur voor de financiering vast te stellen op basis van een toegesneden afvalbeheerbijdrage. Stichting OPEN heeft gemeld dat het onderzoek op basis van de roadmap inmiddels is gestart.
Bij wie zou volgens u de verantwoordelijkheid moeten liggen om ervoor te zorgen dat zonnepanelen worden gerecycled? Wat zou daarbij de verantwoordelijkheid van producenten en importeurs moeten zijn en welke rol zouden consumenten en gemeenten moeten spelen?
Zoals uiteengezet in de antwoorden 2 en 8 ligt de primaire verantwoordelijkheid voor een doelmatig afvalbeheer van onder meer afgedankte zonnepanelen bij Stichting OPEN. Stichting OPEN heeft aangegeven dat de afvalbeheerstructuur wordt uitgebreid om de toekomstige, grote hoeveelheden vrijkomende zonnepanelen te kunnen inzamelen en verwerken. Denk daarbij aan het inregelen van inleverpunten, het verstrekken van inzamelmiddelen en het organiseren van een hoogwaardige verwerking. Ook gemeenten kunnen bijdragen door afgedankte zonnepanelen van consumenten in te nemen via de milieustraten. Dit laatste is door Stichting OPEN reeds ingeregeld in samenwerking met de gemeenten.
Bent u in contact met producentenorganisatie OPEN over het verwezenlijken van hogere bijdrages van producenten, zodat de recycling van zonnepanelen beter ingericht kan worden? Zo ja, bent u van mening dat OPEN zelf genoeg initiatief neemt om het probleem op te lossen? Zo nee, bent u bereid in contact te treden?
Er is contact met Stichting OPEN die de noodzaak om te komen tot een goede financieringsopzet voor dit dossier onderschrijft. De hoogwaardige inzameling en verwerking zal daaruit vervolgens moeten worden bekostigd. De door Stichting OPEN opgestelde aanpak volgens de genoemde roadmap biedt de aanknopingspunten voor een verantwoorde toekomstgerichte oplossing.
Volgens Stichting OPEN is er nog tijd om de fysieke inzamel- en verwerkingscapaciteit te vergroten aangezien op zijn vroegst na 2030 de grote volumes afgedankte zonnepanelen worden verwacht. Voor de opzet van de financiering is er meer urgentie aan de orde en zal op korte termijn duidelijk moeten worden hoe door Stichting OPEN binnen het systeem van producentenverantwoordelijkheid, de financiële middelen zullen zijn gegarandeerd voor de toekomstige hoogwaardige verwerking. Daarover is regelmatig contact met Stichting OPEN.
Welke maatregelen neemt u om te voorkomen dat zogenaamde freeriders, producenten die helemaal geen recyclingsbijdrage betalen, van verbeteringen kunnen profiteren zonder een eerlijke bijdrage te leveren?
Op basis van de in antwoord 8 aangehaalde avv kan Stichting OPEN bij alle producenten en importeurs de afvalbeheerbijdrage in rekening brengen en kan freeriding worden tegengegaan. Het ontwijken van de afvalbeheerbijdrage is funest voor het gelijke speelveld door concurrentienadeel voor producenten en daarmede draagvlak voor het gehele systeem van afvalbeheer. Het tegengaan en opsporen van freeriders is de primaire verantwoordelijkheid van Stichting OPEN. De avv maakt het juist mogelijk voor hen om freeriders op te sporen en desnoods via de rechter medewerking af te dwingen.
CO2 levering aan de glastuinbouw |
|
Derk Boswijk (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister zonder portefeuille sociale zaken en werkgelegenheid) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «AEB doet SDE++-aanvraag voor CO2-afvang»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het feit dat het Amsterdamse Afvalenergiebedrijf (AEB) kiest voor het opslaan van CO2 (CCS) en niet voor een combinatie van CCS en levering aan de glastuinbouw, terwijl daar wel grote belangstelling voor was vanuit deze sector?
Eerst wil ik graag mijn waardering uiten voor het initiatief van AEB en het Amsterdamse gemeentebestuur om CO2 af te vangen. Het afvangen en opslaan van CO2 (CCS) is op dit moment een relatief eenvoudige en kosteneffectieve optie om de uitstoot te verminderen. Levering aan de glastuinbouw was ook een optie geweest, waarmee een deel van de afgevangen CO2 weer nuttig gebruikt kan worden voor de productie van kasgroenten, bloemen en planten. Hiermee krijgen tuinders een alternatief voor de productie van eigen fossiele CO2 die via aardgas-wkk geproduceerd wordt (naast warmte en elektriciteit) en wordt CO2-emissie vermeden.
Het is nog niet zeker dat de aanvraag van AEB voor een CCS-subsidie gehonoreerd wordt, omdat deze concurreert met andere aanvragen. Mocht subsidie worden toegekend, dan staat het AEB nog altijd vrij om CO2 te leveren aan de glastuinbouw – en gebruik te maken van de CO2-toedeling zoals beschreven in Kamerstuk 32 813, nr. 862.
Kunt u aangeven wat de gevolgen van het besluit van AEB zullen zijn voor de energietransitie in de glastuinbouw, gezien het feit dat levering van CO2 de glastuinbouwsectoreen randvoorwaarde is om te verduurzamen?
WEcR heeft berekend dat in een klimaatneutrale situatie de sector 2,5 Mton externe CO2 nodig heeft2. Aansluitend is in het Klimaatakkoord afgesproken dat er voor de glastuinbouw in 2030 2,0 Mton aan CO2 beschikbaar is. De glastuinbouw is op de CO2-markt een van de vragende partijen. Levering van CO2 zal daarbij afhankelijk zijn van de ontwikkeling van vraag en aanbod en de daaruit voortvloeiende CO2-prijs. AEB is daarbij één van de potentiële aanbieders van afgevangen CO2. Als de CO2 niet van AEB komt, zullen andere (bij voorkeur niet-fossiele) bronnen van CO2 beschikbaar moeten zijn voor de verduurzaming van de glastuinbouw.
Zou een combinatie van CCS en Carbon Capture and Utilization (CCU) niet een grotere impact hebben op CO2-emissiereductie?
Als u met CCU doelt op de levering aan de glastuinbouw en het gebruik van CO2 in kassen voor gewasgroei, waarmee de inzet van fossiele CO2 wordt vermeden, dan geeft PBL enige houvast: het combineren voor CCS en levering aan de glastuinbouw komt uit op gemiddeld 0,9 ton netto CO2-reductie per afvangen ton CO2. Door PBL is berekend dat de netto CO2-reductie van CCS ook uitkomt op ongeveer 0,9 ton CO2 per afgevangen ton CO2. Daarmee is in theorie de combinatie van CCS en CCU vergelijkbaar met alléén CCS. De daadwerkelijke CO2-reductie is afhankelijk van de efficiëntie van de installatie, het gebruik ervan, maar ook of de geleverde CO2 het gebruik van aardgas in wkk (of gasketel) vervangt.
Wat zijn volgens u momenteel de grootste belemmeringen om CO2-levering aan de glastuinbouw, en specifiek de levering van CO2 vanuit afvalenergiebedrijven, te bevorderen?
In het beschikbaar komen van CO2 voor levering aan de glastuinbouw spelen factoren als hoeveelheid vraag en aanbod, prijs en andere factoren een rol. Afvalenergiebedrijven worden als een potentiële bron van externe CO2 voor de glastuinbouw gezien, omdat deze CO2 grotendeels van biogene oorsprong is.
De inkoop van industriële CO2 door tuinders komt de komende jaren mogelijk onder druk te staan, omdat het bedrijfseconomisch aantrekkelijker is voor de industrie om CO2 af te vangen en op te slaan om de klimaatdoelen te halen, dan om de afgevangen CO2 te verkopen aan tuinders. De industrie realiseert met CO2 opslag eigen emissiereductie en ontloopt daardoor een CO2-heffing. Wanneer de industrie CO2 verkoopt voor gebruik in de glastuinbouw wordt volgens IPCC-regels geen emissiereductie gerealiseerd bij de industrie.
Naast leveringszekerheid is de marktprijs van extern geleverde CO2 (bij voorkeur van niet-fossiele/biogene oorsprong) een relevante factor voor de glastuinbouw, in vergelijking met de kosten van het stoken van aardgas en afvangen van CO2 van eigen stookinstallaties. Twee maatregelen in het coalitieakkoord beïnvloeden deze kosten: het verlaagd tarief in de energiebelasting voor glastuinbouwbedrijven wordt per 1 januari 2025 afgeschaft, en de inputvrijstelling in de energiebelasting voor verbruik van aardgas bij elektriciteitsopwekking wordt voor warmtekrachtkoppeling systemen (wkk’s) per 1 januari 2025 beperkt tot het aardgas dat wordt aangewend voor de productie van elektriciteit dat wordt geleverd aan het net.
Op welke wijze wilt u, samen met de glastuinbouwsector, de prikkels van het huidige instrumentarium zo vormgegeven dat deze de energietransitie, waaronder het gebruik van CO2, beter stimuleren? Op welke termijn moeten gesprekken hierover met de sector tot resultaten gaan leiden?
Het kabinet heeft het mogelijk gemaakt om in de SDE++ in 2021 subsidie toe te kennen voor afvang van CO2 -en levering aan de glastuinbouw. Hiervoor heeft de Europese Commissie inmiddels ook haar goedkeuring gegeven.
Verder wordt er gewerkt aan een nieuw convenant waarin afspraken ter uitwerking van het Klimaatakkoord worden vastgelegd. Daarin zal ook de uitwerking worden opgenomen van de ambitie uit het regeerakkoord om de glastuinbouw koploper te laten zijn in energiezuinige en circulaire productie. Dit zal bezien en ingevuld worden in een samenhangend pakket aan maatregelen, voortbouwend op de elementen in het regeerakkoord.
Klopt het dat gesprekken over CO2-levering tussen de glastuinbouwsector en andere projecten waarin wordt gekeken naar een combinatie van CCS en CCU moeizaam verlopen? Wat zijn daar de belangrijkste redenen voor? Welke rol spelen prikkels vanuit de SDE++ m.b.t. tot de combinatie van CCS en CCU daar bij?
De pilot CO2-toedeling (Kamerstuk 32 813, nr. 862) is in breed verband besproken in een goede sfeer. De afstemming tussen vraag en aanbod van CO2 is een lastig vraagstuk, waarin ook de prikkels vanuit de SDE++ een rol spelen. Aan diverse betrokkenen bij de zogenoemde CO2-pilot voor administratieve toedeling is navraag gedaan naar de ervaringen. Daarop zijn recent diverse reacties ontvangen, die momenteel bestudeerd worden.
Welke verbeterpunten ziet u in de SDE++ regeling om de combinatie van CCS en CCU beter te stimuleren en hoe gaat u deze oppakken?
In 2021 stond de SDE++ voor het eerst open voor CO2-afvang en levering aan de glastuinbouw (CCU). Ook was het voor het eerst mogelijk om voor een combinatie van CCS en CCU te kiezen. Aan de SDE++ kunnen categorieën worden toegevoegd aan de hand van concrete verzoeken van initiatiefnemers en marktpartijen tijdens de marktconsultatie van PBL. PBL adviseert het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat over de op te nemen categorieën in de SDE++. Op dit moment rondt PBL het advies af en wordt gewerkt aan de SDE++ 2022-ronde. Behalve de wenselijkheid van opname c.q. differentiatie van technieken en categorieën wordt daarbij ook gekeken naar de haalbaarheid en uitvoerbaarheid van de regeling.
De sector signaleert in de systematiek van de SDE++ een gebrek aan flexibiliteit in vollasturen CCS en CCU in de combinatie (beide alléén 4.000 uur). Dit beperkt de praktijk om projecten te realiseren. In de SDE++ systematiek zijn alternatieve combinaties niet makkelijk te inpasbaar, omdat dit zeer veel categorieën oplevert en zodoende de uitvoering sterk compliceert.
Op welke manier zou de SDE++ regeling kunnen worden verbeterd om meer CO2-bronnen beschikbaar te krijgen voor levering aan de glastuinbouw? Hou zouden ook combinaties van vloeibare en gasvormige levering en van het gebruik van bestaande en nieuwe netwerken meer aan bod kunnen komen?
Zie het antwoord op vraag 8.
Welke stappen zet u om meer duidelijkheid te creëren in het juridische kader en op welke wijze neemt u daar de betrokken sectoren in mee? Verkent u daarbij ook hoe CO2-toedeling via de vloeibare route juridisch mogelijk gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie heeft voor het EU ETS een herzieningsvoorstel gepubliceerd3, waarover u per BNC fiche bent geïnformeerd (Kamerstuk 22 112, nr. 3201). In recital 39 wordt de intentie uitgesproken om meer duidelijkheid te scheppen over gemengde biogene en fossiele stromen van CO2. Dit zal waarschijnlijk ook juridische duidelijkheid gaan scheppen over CO2-toedeling. Finale zekerheid is er evenwel pas bij aanname van de benodigde uitvoeringsverordening die onder de ETS-richtlijn zal vallen.
Zou het niet goed zijn om, gezien resterende barrièresrondom CO2-toedeling en de combinatie van CCS en CCU, de hoge subsidiebedragen voor CCS, en het belang van de energietransitie in de glastuinbouw, niet zinvol zijn om vanuit de overheid naast een faciliterende ook een meer pro-actieve rol te spelen om partijen bij elkaar te brengen? Waarom kiest u daar vooralsnog niet voor?
In de pilot CO2-toedeling zijn partijen bij elkaar gebracht en zijn barrières en oplossingsrichtingen verkend. Ik span mij samen met mijn collega’s in om barrières weg te nemen, o.a. door duidelijkheid te over de juridische kaders
De resterende barrière voor CO2-toedeling, namelijk inpassing van hogere drukfluctuaties door verschillen in dag- en nachtleveringen, ligt in het private domein. De betrokken bedrijven hebben de benodigde toegang tot bedrijfsvertrouwelijke gegevens, specialistische technische expertise en bevoegdheid om eventuele aanpassingen te doen aan de CO2-infrastructuur. Uiteindelijk zijn marktpartijen ook verantwoordelijk voor hun gehele bedrijfsvoering en de wijze waarop zij invulling geven aan reductie van CO2-emissies.
De Minister voor Klimaat en Energie en ikzelf roepen de betrokken marktpartijen op om hier gezamenlijk de schouders onder te zetten.
Hoe ziet u de rol van CCU in combinatie met CCS? Acht u het zinvol om hierover een separate visie en/of roadmap op te stellen?
De levering aan de glastuinbouw als randvoorwaarde voor verduurzaming maakt onderdeel uit van de gesprekken met de sector in het kader van een nieuw convenant. Zo nodig kunnen daar ook afspraken in worden gemaakt om roadmap op te stellen. Hier komen we voor de zomer op terug.
De gevolgen van een uitspraak van het Europees Hof voor de energietaken van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Uitspraak Europees hof heeft gevolgen voor de energietaken van de ACM»1 en de uitspraak die het Hof van Justitie van de Europese Unie op 2 september 2021 deed in een zaak over de onafhankelijkheid van de Duitse energietoezichthouder?
Ja.
Wat is uw appreciatie van deze uitspraak en van het feit dat bepaalde regels op het gebied van energie volgens het Hof niet door de wetgever vastgesteld mogen worden, maar een taak zijn voor de onafhankelijke nationale regelgevende instantie van een lidstaat? Kunt u beschrijven welke regels wel en welke niet door de wetgever mogen worden vastgesteld?
Voor Nederland is het meest relevante onderdeel van de uitspraak van het Hof van Justitie van 2 september jongstleden het onderdeel inzake de tariefregulering. De uitspraak benadrukt onder andere dat de nationale wetgever geen beperkingen mag stellen aan de omvang van de bevoegdheden die de Europese richtlijnen voor elektriciteit en gas toekennen aan de nationale regulerende instanties (in Nederland de ACM) op het gebied van tarieven. Het gaat om vaststelling of goedkeuring van de transmissie- en distributietarieven of de berekeningsmethoden daarvoor. In beginsel mag de wetgever dus geen regels vaststellen die deze bevoegdheden inperken.
De uitspraak heeft met name implicaties voor de energieregelgeving in Duitsland en in mindere mate voor de energieregelgeving in Nederland. In Duitsland heeft de nationale wetgever historisch een grote rol ingenomen bij het vastleggen van regels inzake de tarieven en tariefregulering van netbeheerders. In Nederland worden de meeste regels hierover echter vastgesteld door de onafhankelijke toezichthouder ACM, via de zogenaamde tarievencodes voor elektriciteit en gas. Deze komen zonder betrokkenheid van de wetgever tot stand. Niettemin zijn op een select aantal punten in de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet door de wetgever regels gesteld inzake nettarieven en de tariefregulering, die niet verenigbaar zijn met de uitleg van het Hof van Justitie. Deze onderdelen zijn in beeld. Deze regels worden daarom niet overgenomen in het voorgenomen wetsvoorstel Energiewet. Het betreft onder meer voorschriften inzake de zogenaamde volumecorrectieregeling, het transporttarief voor invoeden van elektriciteit (geen zogenaamd producententarief), behandeling van kosten voor verwijdering van gasaansluitingen en bepaalde randvoorwaarden aan de wijze waarop ACM netbeheerders reguleert en hun toegestane inkomsten vaststelt.
Wat is uw eerste inschatting van de gevolgen die deze uitspraak zal hebben voor Nederlandse regelgeving en de besluitvorming door de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Op welke termijn verwacht u deze gevolgen volledig in beeld te hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Op welke wijze zult u de Kamer informeren over de exacte gevolgen van deze uitspraak voor onder andere de Energiewet, tariefregulering, regels over aansluiting op en toegang tot nationale netten, en handhaving en de geschilbeslechting door de ACM?
De impact van de uitspraak op de tarieven en de tariefregulering van netbeheerders is hierboven beschreven en wordt verwerkt in het voorgenomen wetsvoorstel Energiewet. Wat betreft de regels over aansluiting op en toegang tot nationale netten is het belangrijkste gevolg dat de wetgever de termijn voor het realiseren van een aansluiting niet wettelijk mag voorschrijven, maar dat de ACM die moet vaststellen of goedkeuren. Zie hierover het antwoord op vraag 12.
De consequenties van de uitspraak voor de wetgeving zullen worden toegelicht in de memorie van toelichting bij de Energiewet. Ik verwacht het wetsvoorstel Energiewet eind 2022 aan uw Kamer aan te bieden. Ik zal uw Kamer in het voorjaar nog informeren over de inhoud van de Energiewet.
Kunt u aangeven op welke punten de nieuwe Energiewet in lijn is of wordt gebracht met deze uitspraak van het Europese Hof?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt de stelling dat deze uitspraak ook impliceert dat de regering en ook de Kamer zich niet had mogen bemoeien met het verwerken van de kosten van de verwijdering van een gasaansluiting in de tarieven en ook niet met de volumekortingen die eerder zijn geïntroduceerd voor grote elektriciteitsverbruikers, maar dat dit een taak had moeten zijn voor de ACM?
Dat is achteraf beschouwd juist. Om deze reden worden de voorschriften rond de transporttarieven voor elektriciteit, waaronder de volumecorrectieregeling, en de kosten van de verwijdering van gasaansluitingen niet overgenomen in het voorgenomen wetsvoorstel Energiewet.
Er bestond in het verleden een breed gedeelde overtuiging dat er sprake was van een gedeelde verantwoordelijkheid tussen lidstaten en toezichthouders voor vaststelling van regels binnen dit domein. Deze overtuiging bestond ook in andere lidstaten dan Nederland en Duitsland: in diverse Europese lidstaten zijn in uiteenlopende mate door overheden regels gesteld inzake de tariefregulering en de tarieven. Ook bestaat er een select aantal punten in het Europees-wettelijke kader waarin lidstaten een directe verantwoordelijkheid krijgen toegekend om elementen van de tariefregulering vast te stellen.
Wat zijn (op korte en langere termijn) de gevolgen van de uitspraak voor de kosten voor het verwijderen van gasaansluitingen in de tarieven? Verwacht u dat de ACM na 2022 wel aanpassingen zal doorvoeren? Wordt het ingezette beleid hiermee teruggedraaid?
Op de korte termijn is er geen effect op de genoemde aspecten. De uitspraak van het Hof heeft geen gevolgen voor de rechtsgeldigheid van de tariefbesluiten die de ACM voor 2022 heeft vastgesteld. Datzelfde geldt voor de door de ACM vastgestelde tariefstructuren in de tarievencodes voor elektriciteit en gas. Hierin is bijvoorbeeld de wijze van verdeling van kosten voor het verwijderen van aansluitingen verwerkt. De ACM beraadt zich momenteel op eventuele toekomstige aanpassingen aan de tariefstructuren en de tariefregulering van de netbeheerders2. De ACM zal daarbij de Europese wettelijke kaders toepassen. De uitspraak van het Hof betekent niet dat de ACM deze voorschriften niet uit eigen beweging mag blijven hanteren, zolang dat past binnen de Europese kaders. De ACM zal zelfstandig en onafhankelijk hierover moeten besluiten.
Wat zijn (op korte en langere termijn) de gevolgen van de uitspraak voor de volumekortingen die netbeheerders op basis van de volumecorrectieregeling aan de energie-intensieve industrie geven?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat de volumecorrectieregeling in toenemende mate gebruikt wordt voor het sluitend krijgen van de businesscase van nieuwe hyperscale datacenters? Vindt u dat wenselijk?
Elke aangeslotene met een voldoende hoog elektriciteitsverbruik en voldoende vlak afnamepatroon kan in aanmerking komen voor de volumecorrectieregeling. Ik heb geen inzicht in het exacte aantal en type aangeslotenen dat in aanmerking komt voor de volumecorrectieregeling en of (hyperscale) datacenters daar in toenemende mate gebruik van maken. Het is bekend dat datacenters relatief veel elektriciteit verbruiken en elektriciteit ook vaak stabiel afnemen. In algemene zin acht ik het daarom waarschijnlijk dat sommige (hyperscale) datacenters in aanmerking komen voor de volumecorrectieregeling. In algemene zin acht ik het echter onwaarschijnlijk dat dit een grote impact heeft op de businesscase van datacenters: de nettarieven maken een zeer gering deel uit van de totale elektriciteitsrekening van grootverbruikers.
Klopt het dat de volumecorrectieregeling de flexibele afname van elektriciteit door grote verbruikers afremt? Past deze regeling dan nog wel bij het duurzame energiesysteem van de toekomst waarin juist flexibiliteit een belangrijke asset is?
De volumecorrectie regeling beloont aangeslotenen met een stabiel afnamepatroon. Inzet van flexibiliteit door een gebruiker, voor zover deze een afnamepatroon grilliger maakt, kan in dat geval leiden tot een verminderde toepassing van de volumecorrectie. In generieke zin ontmoedigt de regeling dus niet de inzet van flexibiliteit, maar onder bepaalde omstandigheden kan de regeling wel op die manier uitwerken. Het toewijzen van netkosten op basis van kostenveroorzaking en het stimuleren van flexibiliteit betreffen verschillende doelstellingen van de tarievenstructuur die niet altijd met elkaar verenigbaar zijn.
Bij de voorbereiding van eventuele aanpassingen van de nettarievenstructuur kan de ACM ook kijken naar de impact daarvan op de inzet van flexibiliteit. Momenteel vindt onder leiding van de gezamenlijke netbeheerders een verkenning plaats van eventuele aanpassing van de nettarieven van grootverbruikers, waar dit aspect ook een onderdeel van is.
Wat betekent de uitspraak voor de wijze waarop de kosten van het aansluiten van offshore windparken verrekend mogen worden door Tennet, onder andere voor de zogenaamde «fase 2» van de windparken die nog gebouwd moeten worden?
De uitspraak verandert niets aan de huidige regeling hiervan. De wetgever kan nog steeds de keuze maken om de kosten van de netbeheerder op zee voor het net op zee te vergoeden door een subsidie te verstrekken of door deze (deels) in rekening te brengen bij andere netbeheerders. Het voornemen is om in het voorgenomen wetsvoorstel Energiewet op te nemen dat de kosten van het net op zee door een subsidie kunnen worden bekostigd en/of door de netbeheerder op zee in rekening gebracht kunnen worden bij andere netbeheerders voor elektriciteit op land. De uitleg van het Hof van Justitie staat een hier niet aan in de weg, omdat dit niet om tarieven gaat. Wel betekent de uitleg dat de wetgever geen nadere regels kan stellen over de wijze waarop de netbeheerders op land de bij hun in rekening gebrachte kosten verwerken in de tarieven voor hun aangeslotenen. Dat valt duidelijk binnen het exclusieve domein van de toezichthouder.
Klopt het dat de wetgever de aansluittermijn van 18 weken niet in de wet had mogen vastleggen? Wat vindt u van het feit dat de regering en de politiek geen invloed meer hebben op de aansluittermijnen van netbeheerders? Op welke wijze kunnen netbeheerders voldoende geprikkeld blijven worden om op tijd en kosteneffectief aansluitingen te realiseren?
Voor wat betreft het vastleggen van aansluittermijnen is overigens ook een eerdere uitspraak van het Hof in een zaak tussen de Europese Commissie en België van december 2020 relevant.
De uitspraak betekent dat de ACM in plaats van de wetgever de termijnen voor het realiseren van aansluitingen zal moeten vaststellen of goedkeuren en daarbij moet zorgen dat wordt voldaan aan de Europese beginselen. Dit kan als onderdeel van de voorwaarden voor aansluiting in de zogenaamde technische codes die ACM op basis van de Elektriciteitswet 1998 en de Gaswet vaststelt. De ACM is op dit moment bezig met de voorbereiding van een codewijzing over redelijke termijnen voor het realiseren van aansluitingen door netbeheerders. Op deze wijze blijven de netbeheerders voldoende geprikkeld om op tijd en kosteneffectief aansluitingen te realiseren.
Kunt u een overzicht geven van de gemiddelde doorlooptijden in de afgelopen vijf jaar van het realiseren van nieuwe aansluitingen door de netbeheerders, gespecifieerd naar verschillende type aansluitingen?
Nee, ik beschik niet over een dergelijk gedetailleerd overzicht. De ACM is afgelopen jaren veel en actief met netbeheerders in gesprek is geweest over de ontwikkeling van de doorlooptijden voor het realiseren van (nieuwe) aansluitingen. In het kader van bovengenoemde codewijzing is de ACM van plan om een uitvraag te doen naar de gerealiseerde aansluittermijnen in de afgelopen jaren.
Het bericht 'Kabinet maakt reuzendraai: stopt toch met financieren fossiele brandstofprojecten in het buitenland' |
|
Silvio Erkens (VVD), Jan Klink (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), de Th. Bruijn |
|
Wat is de geschatte impact van het tekenen van de COP26-verklaring voor het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene-energietransitie? Waarom is er gekozen voor eind 2022? Wie hebben nog meer getekend? Hebben de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF) ook getekend?1
Nederland heeft een relatief groot aandeel aan fossiele energie gerelateerde projecten in de portefeuille van de exportkredietverzekering (ekv). Het is duidelijk dat in de mondiale transitie van fossiele naar duurzame energie, in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs, deze fossiele activiteiten zullen worden afgebouwd en kansen verschuiven naar duurzame energie. Het ondertekenen van de verklaring betekent een versnelling van deze verschuiving. Het kabinet zal in 2022 werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de ekv. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren.
De COP26-verklaring ziet o.a. toe op het richten van het buitenlandinstrumentarium op schone energie en de rol die de private sector daarin kan spelen, alsmede het beëindigen van nieuwe directe overheidssteun voor de internationale unabated (in het Nederlands «ongemitigeerd») fossiele energie sector voor het einde van 2022, met uitzondering van beperkte en duidelijk gedefinieerde omstandigheden die consistent zijn met 1,5°C opwarming en de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs. De opstellers van de verklaring hebben voor een ambitieuze datum gekozen, waarbij er ruim één jaar tijd is voor de implementatie van het nieuwe beleid.
Op dit moment hebben 39 landen en instellingen de verklaring ondertekend.2 Het is mogelijk dat meer landen en organisaties op een later moment alsnog de verklaring zullen ondertekenen. Vanuit het perspectief van een gelijk speelveld wordt hier een goede stap gezet, omdat een aantal concurrerende landen met grote exportkredietportefeuilles getekend heeft, zoals het Verenigd Koninkrijk, Canada, Duitsland, Frankrijk, België, Italië, en de Verenigde Staten. Tegelijkertijd ontbreken belangrijke Aziatische (Japan, Zuid-Korea) en BRIC-landen3 die verantwoordelijk zijn voor een groot deel van de internationale publieke financiering van fossiele projecten. Nederland zet zich in dat zoveel mogelijk landen mee tekenen.
De Wereldbankgroep en het IMF hebben vooralsnog niet getekend, wel hebben andere financiële instellingen zoals de Europese Investeringsbank (EIB), en de Financieringsmaatschappij voor Ontwikkelingslanden N.V. (FMO) getekend.
Hoeveel bedrijven worden hierdoor geraakt en wat betekent dit voor de directe en indirecte werkgelegenheid? Hoe groot is de economische waarde van de geraakte activiteiten voor deze bedrijven? Wat betekent dit besluit voor de reeds lopende exportkredietverzekeringen gerelateerd aan fossiel?
Op basis van de door Atradius Dutch State Business (ADSB) ontwikkelde methodiek fossiel, waarover uw Kamer is geïnformeerd via de Monitor Exportkredietverzekeringen 2020, is inzichtelijk gemaakt welke transacties gerelateerd zijn aan de fossiele waardeketen.4 Uitgangspunt van de analyse is de totale verzekeringsportefeuille (fossiel en niet-fossiele transacties, t/m 31-12-2020) van de ekv met een omvang van 18,8 miljard euro aan netto reëel obligo. Dit betreft lopende polissen en dekkingstoezeggingen op het moment van meten.
Op basis van het obligo (totaal aan uitstaande verplichtingen) per 31-12-2020 is 26% van de portefeuille geclassificeerd als fossiel, met een ekv gedekte-exportwaarde van EUR 4,8 mld. Het CBS berekende in 2021 dat de ekv in de periode 2018–2020 heeft bijgedragen aan 5.900 arbeidsjaren door het verzekeren van fossiele transacties.5 In die periode hebben fossiele transacties via de publieke ekv dus gemiddeld bijgedragen aan 1.967 banen per jaar. Reeds afgegeven polissen en dekkingstoezeggingen gerelateerd aan fossiele projecten worden niet beïnvloed door ondertekening van de COP-26 verklaring.
Wat gaat het kabinet doen om deze bedrijven te ondersteunen in de overgang van fossiele projecten naar nieuwe (duurzame) projecten? Hoe gaat het kabinet waarborgen dat deze bedrijven blijven concurreren op een gelijk speelveld?
Het bedrijfsleven toont zich al langere tijd welwillend om mee te denken over een geleidelijke afbouw van ekv-steun aan fossiele projecten en heeft daarbij gewezen op de rol die aanvullend overheidsbeleid zou kunnen spelen om verlies aan banen en export te mitigeren. De eventuele mogelijkheden en modaliteiten zullen het komend jaar nader onderzocht en uitgewerkt worden in samenwerking met het bedrijfsleven in de betrokken sectoren. Op exportmarkten blijft het belangrijk om het bedrijfsleven in de energietransitie te ondersteunen met economische diplomatie (handelsmissies kabinet, dienstverlening door ambassades en een optimaal instrumentarium van de RVO). Het groene verzekeringsaanbod van ADSB kan een belangrijke rol vervullen bij de stimulering van groene export. Daarnaast biedt Invest International, met een kernkapitaal van EUR 833 mln en een doelstelling om met investeringen bij te dragen aan oplossingen voor wereldwijde maatschappelijke vraagstukken, ook mogelijkheden bij het financieren van duurzame projecten van Nederlandse bedrijven in het buitenland.
Het is van groot belang voor een gelijk speelveld dat zoveel mogelijk andere landen de COP26-verklaring ondertekenen, vooral in Azië waar grote concurrenten van de Nederlandse sectoren zich bevinden. Het kabinet is ervan overtuigd dat de richting onvermijdelijk is, maar het tempo tussen landen nog teveel verschilt. Door een actieve Nederlandse inzet in internationale fora, samen met de COP26-ondertekenaars en de coalitie Export Finance for Future (E3F), zullen we ons inzetten zoveel mogelijk landen te overtuigen van de noodzaak om het tempo van de energietransitie te versnellen en hun publieke exportsteun in lijn te brengen met de klimaatdoelen. In het belang van het gelijk speelveld zet het kabinet zich verder in voor een gelijke interpretatie van de COP26 verklaring. Nu alle landen van E3F-coalitie de verklaring hebben getekend, is het de inzet van het kabinet om E3F mede te benutten als forum voor de implementatie van deze verklaring voor zover het de ekv-gerelateerde aspecten ervan betreft.
Welke kansen ziet het kabinet voor bedrijven die de overstap van fossiele projecten naar duurzame projecten versneld moeten maken? Hoe ziet zij de kans dat de buitenlandse investeringen van Nederlandse bedrijven groeien of in ieder geval gelijk blijven met deze stap?
De transitie naar een klimaatneutrale economie is uitdagend, maar biedt ook veel kansen voor nieuw duurzaam verdienvermogen en werkgelegenheid. Nederland heeft de ambitie en de kans om de (Europese) vestigingsplaats te zijn voor duurzame industrie. Belangrijke randvoorwaarden hiervoor zijn aanwezig: van een hoogopgeleide technische beroepsbevolking tot een gunstige geografische ligging voor verhandeling en transport van industriële grondstoffen en goederen. Dit heeft ook zijn weerslag op internationale verdienkansen, bijvoorbeeld in de aanleg van offshore windparken in het buitenland. In nauw overleg met het bedrijfsleven moet in kaart worden gebracht wat de kansrijke groene groeimarkten zijn en hoe de overheid Nederlandse bedrijven kan ondersteunen om deze exportkansen te verzilveren.
Welke subsidie- en financieringsinstrumenten zijn er beschikbaar om de versnelde transitie naar duurzame energie en innovatieve technologieën te ondersteunen? Zijn de bestaande instrumenten passend of worden deze aangepast? Hoeveel middelen verwacht het kabinet hiervoor nodig te hebben?
Groene export komt mede tot stand door een succesvolle groene transitie in Nederland, waar een goed klimaat heerst voor de ontwikkeling van groene technieken. Om de ontwikkeling van export te stimuleren is een aantal aanpassingen van het ekv-instrumentarium doorgevoerd. Investeringen in vergroening door bijvoorbeeld nieuwe technologieën zijn vaak een stuk risicovoller. Door verruiming van het acceptatiebeleid van risicovolle transacties en dekking van «indirecte» groene transacties wordt het eenvoudiger gemaakt voor exporteurs om een lening te krijgen voor groene investeringen, en daarmee wordt het vergroeningsproces versneld. Ook zal de nieuwe staatsdeelneming Invest International zich sterk richten op stimulering van groene exporttransacties door Nederlandse bedrijven.
Het kabinet blijft werken aan mogelijkheden om bedrijven verder te ondersteunen bij groene exporttransacties. Hierbij zijn ook internationale kaders voor exportkredietverzekeringen relevant, beschreven in het OESO-Arrangement. Zo zijn groene projecten vaak nog duurder, en hebben daarom in de financiering baat bij langere looptijden. Binnen de EU en de OESO spant Nederland zich in voor aanpassingen in het Arrangement om projecten met langere looptijden in verzekering te kunnen nemen.
Deelt het kabinet de mening dat een nationale financieringsstrategie voor internationale klimaatmitigatieprojecten en -adaptatieprojecten moet worden opgezet? Wat is het kabinet van plan om op dit vlak te doen?
Het staande klimaatfinancieringsbeleid van het kabinet is beschreven in de beleidsnota «Investeren in perspectief»6 en diverse aanvullende kamerbrieven, waaronder «financieren in perspectief, kansen pakken, resultaten boeken».7 De kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de planning van klimaatfinanciering middels de nota Homogene Groep Internationale Samenwerking (HGIS).
Het kabinet is altijd bereid om met een positieve grondhouding naar voorstellen te kijken die het huidige beleid kunnen versterken.
Hoe ziet het kabinet de vergroening van de exportkredietverzekering voor zich? Hoe kan dit voor bedrijven makkelijker en goedkoper worden gemaakt?
Het kabinet heeft reeds verschillende maatregelen genomen om de ekv te vergroenen. Allereerst, zijn er meetmethodieken ontwikkeld waardoor er beter inzicht is in het aandeel groen en fossiel in de ekv-portefeuille. Daarnaast zijn er ruimere dekkingsmogelijkheden voor groene transacties en is een pilot gestart voor de acceptatie van risicovollere groene transacties (Kamerstuk 26 485, nr. 338, 16 november 2020). Ook is ingezet op het verzekeren van fondsen met een specifieke focus op klimaatgerelateerde projecten zoals Climate Investor One.
Wanneer zullen de gesprekken met betrokken stakeholders, waarmee het kabinet heeft aangegeven in overleg te gaan, plaatsvinden en hoe wordt de Kamer hierin betrokken en over geïnformeerd?
In 2022 zal het kabinet werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energiesector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren. Het komende jaar zal dus benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen. De gesprekken hierover zijn, gezien de ambitieuze deadline van eind 2022, reeds gestart en zullen zo snel mogelijk worden verdiept en voortgezet. De Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.
Kan het kabinet deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de begrotingsbehandeling van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking?
Ja.
Het bericht ‘Welkom Energie officieel failliet: gedupeerde klanten zien kans op compensatie slinken’. |
|
Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Welkom Energie officieel failliet: gedupeerde klanten zien kans op compensatie slinken»?1
Ja.
Klopt het dat de 90.000 klanten van deze kleine energieleverancier honderden euro’s dreigen te verliezen, omdat zij bijvoorbeeld te veel betaalde termijnbedragen niet terug zullen krijgen? Wat betekent voor deze klanten de overstap naar een nieuwe energieleverancier?
Laat ik vooropstellen dat ik het uitermate vervelend vind wanneer consumenten geconfronteerd worden met het faillissement van hun energieleverancier, zowel voor wat betreft de onzekerheid die hen dit geeft ten aanzien van de energielevering als ten aanzien van de onzekerheid over eventuele financiële gevolgen. Ik ga in onderstaand antwoord eerst in op de gevolgen die consumenten ondervinden van het faillissement en als tweede in op de gevolgen die consumenten ondervinden van de overstap naar een nieuwe energieleverancier.
Ten eerste heeft een faillissement financiële gevolgen voor de consument, maar geen gevolgen voor de leveringszekerheid van consumenten, die is te allen tijde gewaarborgd. Het is wettelijk gegarandeerd dat de klanten van de wegvallende leverancier voorzien zijn van energie.2 De financiële gevolgen vloeien voort uit het wettelijk systeem van faillissementen, want bij een faillissement van een energiebedrijf gelden dezelfde regels als bij een faillissement van elk ander bedrijf, zoals bepaald in het Burgerlijk Wetboek en de Faillissementswet. De volgorde van uitbetaling van vorderingen aan schuldeisers is wettelijk bepaald. Het uitgangspunt in het Burgerlijk Wetboek (BW) is de «paritas creditorum». Dat betekent dat alle schuldeisers in beginsel hetzelfde recht hebben op een gelijke vergoeding uit de netto opbrengst van de boedel, naar evenredigheid van hun vordering, tenzij de wet iets anders heeft geregeld, bijvoorbeeld door een bepaalde schuld voorrang te geven. Een consument is volgens de wet een «concurrent schuldeiser». Concurrente schuldeisers worden uitbetaald nadat onder meer de boedelvorderingen (bv. salariskosten van curator, taxatiekosten), zekerheidsgerechtigde schuldeisers (pand- en hypotheekhouders) en vorderingen van schuldeisers met preferente vorderingen zoals de Belastingdienst zijn betaald. Consumenten krijgen betaald naar verhouding van de omvang van hun openstaande vordering bij hun failliete leverancier.
Als de energieleverancier die failliet is gegaan, de consument nog gelden schuldig is, bijvoorbeeld te veel betaalde voorschotbedragen, een eventuele waarborgsom of een cash-back bonus, dan zijn deze gelden onderdeel van de failliete boedel.
Afhankelijk van de hoogte van betaalde termijnbedragen, een eventuele waarborgsom, de hoogte van het verbruik, het moment van de jaarafrekening en het moment van het faillissement is het mogelijk dat de consument meer heeft betaald dan voor het verbruik benodigd zou zijn geweest. Meerdere variabelen zijn hierop van invloed en daarom zullen er bij faillissementen altijd consumenten zijn die meer financieel verlies lijden en er zullen altijd consumenten zijn die minder financieel verlies leiden.
Uiteindelijk is het de curator die bepaalt hoe de financiële afhandeling wordt gedaan op basis van de Faillissementswet. Uit het eerste verslag van de curator blijkt dat hij bezig is met het in kaart brengen van de verschillende schulden en baten.3 Op basis daarvan en aan de hand van de in de wet bepaalde volgorde zal worden bepaald of consumenten nog gelden terugkrijgen, en zo ja hoeveel. Hier kan ik geen uitspraken over doen.
De beschreven systematiek geldt niet alleen bij het faillissement van een energieleverancier, deze systematiek geldt breed voor alle faillissementen in Nederland. Dit veranderen zou een forse wijziging van het systeem en een aantal wetten eisen, onder andere de Faillissementswet, het Burgerlijk Wetboek en de Invorderingswet.
Om op de korte termijn een verschil te maken voor consumenten, zie ik meer mogelijkheden bij het specifieke wettelijke kader voor toezicht op energieleveranciers. Naar aanleiding van de ontwikkelingen op de markt ben ik in gesprek met ACM en leveranciers om te kijken of het wettelijk kader voor toezicht van ACM robuust genoeg is. Het is een gezamenlijke opdracht om te zorgen dat de energieleveranciers voldoende kwaliteit, klantgerichtheid en risicomanagement hebben om de verwachtingen van consumenten te kunnen waarmaken. Klanten moeten er vanuit kunnen gaan dat hun leverancier voldoende financiële middelen heeft om de inkoop voor energie ook bij hogere marktprijzen te kunnen garanderen.
Ik wil onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is om hier nadere eisen aan te stellen en zo ja, welke eisen het doel het beste bereiken en goed uitvoerbaar zijn voor zowel energieleveranciers als de ACM. Daarbij moet ook onderzocht worden wat de gevolgen zouden kunnen zijn op de prijsvorming en op de mogelijkheid voor nieuwe leveranciers om tot de markt toe te treden. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen te verbeteren. Ik zal dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren. Zie hierover ook het antwoord op vraag 3.
Naast de beschreven financiële gevolgen voor een consument van een faillissement van een energieleverancier, is een ander nadelig gevolg dat consumenten te maken krijgen met een nieuw energiecontract en dus nieuwe voorwaarden. De huidige ontwikkelingen op de energiemarkt uiten zich helaas in stijgende energietarieven. Ook voor (nieuwe) klanten bij Eneco is het maandbedrag hoger, aangezien Eneco in oktober tegen de hogere prijzen energie voor de nieuwe klanten heeft moeten inkopen.
In de brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 34 552, nr. 38) heb ik uiteengezet waarom de precieze omvang van de hogere kosten voor de consumenten van Welkom Energie verschilt per individuele klant en niet algemeen vast te stellen is. De casus van Welkom Energie laat zien dat individuele compensatie zeer ingewikkeld is en veel tijd zou kosten, met als gevolg dat de consumenten lang zouden moeten wachten op enige compensatie. Dat is niet in het belang van de consument en juist daarom heeft het kabinet gekozen voor de generieke en snelle ingreep op de energierekening door het verlagen van de belastingen voor iedereen. De door het kabinet voorgestelde aanpassing van de energiebelastingen gaat per 1 januari 2022 in, maar Eneco heeft de verlaging al doorberekend in de voorschotten die deze klanten betalen. Daarmee wordt uiteraard niet de gehele stijging voor deze huishoudens gecompenseerd, ook niet voor de klanten van Welkom Energie, maar het is wel een substantiële compensatie.
Op welke manier beschermt de overheid consumenten voor te hoge prijsstijgingen op de energierekening en een faillissement van de energieleverancier? Is deze consumentenbescherming, gelet op de huidige situatie, naar uw mening nog voldoende? In hoeverre mag van consumenten verwacht worden dat zij alle consequenties overzien van de energiecontracten die zij sluiten?
De Europese Unie heeft eind jaren negentig gekozen voor een vrije energiemarkt voor elektriciteit en gas (eerste liberaliseringsrichtlijn voor energie). Ook in Nederland zijn energieleveranciers actief op een vrije markt, waarin sprake is van onderlinge concurrentie. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energieleveranciers, waarbij faillissementen helaas kunnen voorkomen.
Het voordeel van een vrije markt is dat consumenten zelf energietarieven kunnen vergelijken, keuzevrijheid hebben uit verschillende energieleveranciers en dat energieleveranciers innoveren in producten, dienstverlening en soort energie die aangeboden wordt (bijvoorbeeld hernieuwbare elektriciteit, hernieuwbare elektriciteit uit Nederland etc.). Zo kan elk huishouden zelf vrij kiezen van welke leverancier en tegen welke voorwaarden hij/zij elektriciteit en gas wil afnemen, waaronder de keuze voor grijze of hernieuwbare elektriciteit, de keuze voor vaste of variabele prijzen, de keuze voor een kort of lang lopend contract en de keuze om te wisselen van energieleverancier.
In deze energiemarkt worden energieprijzen door leveranciers doorberekend aan consumenten. Consumenten kunnen kiezen voor vaste of variabele tarieven en voor een kort of lang lopend contract. De overheid beschermt consumenten niet tegen prijsstijgingen, zoals dat ook voor prijsstijgingen van andere producten en diensten niet gebruikelijk is. Sinds afgelopen zomer is er echter sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn de afgelopen maanden fors gestegen. Het kabinet ziet dat deze situatie onzekerheid oplevert, omdat huishoudens en ondernemers zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen. Het kabinet erkent deze zorgen en heeft daarom besloten om dit jaar, eenmalig, de energiebelastingen aan te passen om een lastenverlichting te realiseren.
De ACM controleert of energieleveranciers kunnen voldoen aan de eisen voor leveringszekerheid en monitort in dat kader de financiële positie van energieleveranciers. Zij doet dit jaarlijks in oktober en vanwege de huidige marktomstandigheden dit jaar al in september, en kijkt daarbij een jaar vooruit. Door het gehele jaar heen voert ACM risico georiënteerd toezicht. Zo kijkt de ACM bijvoorbeeld met de coronacrisis en nu de hoge gasprijzen in hoeverre dergelijke crises invloed hebben op de betrouwbaarheid van de levering door de leveranciers. Daarnaast monitort de ACM de organisatorische, technische en financiële vereisten voor energieleveranciers blijvend, hetgeen ook dient ter bescherming van consumenten. Als ACM problemen signaleert, zal ze in nauwer contact met de onderneming te treden en zich in het uiterste geval voor te bereiden op de procedures rond eventuele faillissementen of intrekking van de leveringsvergunning voor het leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. Het behoort niet tot de taak van ACM om faillissementen te voorkomen en dit ligt ook niet binnen de mogelijkheden van ACM. De taak van ACM is om de leveringszekerheid te borgen, met andere woorden om te zorgen dat consumenten niet zonder elektriciteit en gas komen te zitten.
In aanvulling op het huidige toezicht, werk ik aan een scherper wettelijk kader voor toezicht en scherpere eisen aan energieleveranciers, bijvoorbeeld de verplichting tot aanlevering van accountantsverklaringen en een expliciete meldplicht bij wijziging in organisatorische, financiële en administratieve kwaliteiten bij de onderneming.
De aanscherpingen zijn opgenomen in het voorstel voor een nieuwe Energiewet, welk wetsvoorstel momenteel voorligt bij betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en zal na advisering door de Raad van State in 2022 naar uw Kamer worden gestuurd.
Deze periode van hoge prijzen voor gas en elektriciteit vormt een grote opgave voor alle leveranciers en voor het systeem van Nederland. We zien dat meerdere energieleveranciers failliet zijn gegaan en dat dit grote nadelige gevolgen voor consumenten heeft. Zoals uiteengezet in het antwoord op vraag 2, vind ik het dan ook belangrijk – gezien de faillissementen dit jaar en de nadelige financiële gevolgen voor consumenten – om nader te onderzoeken of het wenselijk en mogelijk is nadere eisen te stellen aan de financiële positie van de energieleveranciers om zo de kans te verkleinen dat faillissementen zich voordoen. Bij dit onderzoek wil ik tevens de mogelijkheden onderzoeken om de positie van consumenten bij faillissementen te verbeteren, in aanvulling op de uitkomsten van het bovenstaande onderzoek. Als aangekondigd, zal ik dit door een externe partij laten onderzoeken, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Tot slot ga ik in op de vraag in hoeverre consumenten de consequenties van energiecontracten kunnen overzien. De leveranciers hebben de verplichting consumenten te informeren over hun rechten alvorens zijn een energiecontract afsluiten. Het is momenteel wettelijk geborgd dat consumenten voordat zij hun contract sluiten op de hoogte worden gebracht van de belangrijkste aspecten van het leveringscontract. Hieronder valt niet alleen de prijs en prijs per factuurperiode, maar ook de duur van de overeenkomst, of de overeenkomst automatisch verlengd wordt, en informatie over opzeggen van het contract. De nieuwe Elektriciteitsrichtlijn die in het wetsvoorstel van de Energiewet wordt geïmplementeerd, bevat extra eisen ten opzichte van de huidige wettelijke regels, bijvoorbeeld een samenvatting van het contract en opname van de einddatum van het contract in de factuur en factureringsinformatie.
Ook stelt de Elektriciteitsrichtlijn eisen aan prijsvergelijkingsinstrumenten zodat de consument op transparante wijze van informatie wordt voorzien om hem in staat te stellen het contract te kiezen dat het beste bij hem past.
Daarnaast biedt ACM Consuwijzer onafhankelijke informatie over het aangaan en opzeggen van contracten. Met de recente verhoging van de energieprijzen ziet de ACM de informatiebehoefte van consumenten veranderen. Daarom geeft de ACM onder andere via het loket van ACM ConsuWijzer meer voorlichting over leveringszekerheid en de rechten die consumenten hebben bij het aangaan en opzeggen van hun contract.
Is het mogelijk dat een aantal energieleveranciers, zijnde de zogenaamde «prijsvechters», te grote risico’s heeft genomen in de contractering van nieuwe klanten en contracten op de energiemarkten? Kan het zijn dat deze prijsvechters gegokt hebben op lage elektriciteitsprijzen op de spotmarkten en nu de rekening gepresenteerd krijgen, en dat de klanten hier nu de dupe van zijn? Hoe waardeert u dit gedrag en bent u bereid maatregelen te treffen zodat energieleveranciers prudent inkoopbeleid hebben?
De markt voor levering van energie aan kleinverbruikers is een vrije markt. Dat betekent onder meer dat energieleveranciers die voldoen aan de vergunningvereisten, vrij zijn in hun keuzes in bedrijfsvoering. Dit vergroot de concurrentie op de markt en leidt tot meer keuze en betere prijzen voor consumenten. Inherent aan deze concurrerende omgeving is de toe- en uittreding van energieleveranciers, waarbij de uittreding onder meer kan worden veroorzaakt door een faillissement.
In mijn brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. naar aanleiding van de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) ben ik ingegaan op de onafhankelijke rol van toezichthouder ACM op de energiemarkt en de wijze waarop zij deze rol vervult, ook specifiek ten aanzien van het financiële toezicht. Zo heeft ACM dit jaar in het jaarlijkse informatieverzoek leveranciers gevraagd te beschrijven welke inkoopstrategie ze hanteren. Hiermee verkrijgt ACM inzicht in de inkoopstrategie van energieleveranciers die kan worden gebruikt om extra duiding te geven aan de financiële cijfers (zo zou een partij met beperkte liquide middelen extra risico lopen als zij een risicovolle inkoopstrategie hanteert, waardoor ACM gerichter en uitgebreider kan doorvragen).
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangekondigd, wil ik een externe partij onderzoek laten doen, in goed overleg met de ACM en de leveranciers. Het onderwerp van prudent inkoopbeleid kan bij dit onderzoek worden meegenomen. Indien dit leidt tot wijzigingen in de wetgeving, zal ik uw Kamer informeren.
Deelt u de mening dat er strengere regels zouden moeten zijn voor (nieuwe) energieleveranciers met betrekking tot het aanhouden van financiële buffers, net zoals dat bij banken het geval is? Op welke wijze zou een dergelijk voorschrift vorm gegeven kunnen worden?
De ACM houdt toezicht op energieleveranciers die leveren aan huishoudens en klein zakelijke afnemers. Leveranciers moeten beschikken over een vergunning die zij aanvragen bij ACM. De ACM toetst of de leverancier op een betrouwbare wijze en onder redelijke tarieven en voorwaarden energie kan leveren aan huishoudens en klein-zakelijke afnemers. De ACM toetst of de leverancier de consument goed kan bedienen: de leverancier moet beschikken over de benodigde organisatorische, financiële en technische kwaliteiten. Met deze eisen is bedoeld te voorkomen dat energieleveranciers zich te lichtvaardig aanmelden voor deze taak en bijvoorbeeld onvoldoende kennis hebben van de energiemarkt.
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3, toetst de ACM de financiën van een leverancier jaarlijks en kijkt onder meer of de financiën van een energieleverancier een jaar vooruit voldoende zijn. In mijn brief naar aanleiding van motie Omtzigt c.s. bij de derde termijn van de Algemene Financiële Beschouwingen inzake energieleveranciers (Kamerstuk 29 023, nr. 275) heb ik aangegeven, dat ik aan een scherper wettelijk kader voor toezicht door de ACM en scherpere eisen aan energieleveranciers werk, bijvoorbeeld de verplichting tot aanlevering van accountantsverklaringen en een expliciete meldplicht bij wijziging in organisatorische, financiële en administratieve kwaliteiten bij de onderneming. Deze maatregelen zijn opgenomen in het wetsvoorstel voor de Energiewet dat thans voorligt bij de betrokken toezichthouders voor een uitvoerbaarheids- en handhaafbaarheidstoets en dat in 2022 naar uw Kamer wordt gestuurd. Het onderwerp van financiële buffers kan tevens worden meegenomen bij het onderzoek dat ik heb aangekondigd in het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het rapport «Peer review of the Wood Pellet Damage Report in Estonia by SOMO» van Indufor?1
Ja.
Klopt het dat uit het onderzoek van Indufor blijkt dat de conclusies uit het op 6 juli 2021 gepresenteerde SOMO rapport niet kunnen worden hard gemaakt, dat er geen sprake is van schendingen van de Nederlandse criteria voor duurzame biomassa, dat er in geen enkel geval sprake is bosbeheer dat niet voldoet aan de duurzaamheidseisen, en dat er in het overgrote deel van de in het SOMO rapport gepresenteerde gevallen geen sprake is van een misstand?
Zoals ik heb aangegeven tijdens het notaoverleg Klimaat en Energie van 7 juli jl. neem ik signalen rondom misstanden bij biogrondstoffenstromen zeer serieus. Ik heb daarom de Nederlandse emissieautoriteit (NEa) – als bestuursrechtelijk toezichthouder – gevraagd de zaak te onderzoeken. Ik heb de NEA gevraagd hiervoor contact te zoeken met de Estse autoriteiten en andere relevante partijen, waaronder de milieuorganisaties uit Estland, conform het verzoek van de motie-Thijssen en Van der Lee (Kamerstuk 32 813 nr. 802). Tevens heb ik de NEa verzocht ook het recent uitgekomen Indufor-rapport in hun onderzoek mee te nemen.
Zodra het onderzoek van de NEa is afgerond zal ik uw Kamer hierover informeren. Dit is een complexe kwestie, waardoor dit onderzoek waarschijnlijk enkele maanden in beslag neemt. Om de onafhankelijkheid van dit onderzoek niet in het geding te brengen, doe ik nu nog geen uitspraken over de inhoud van beide rapporten.
Kunt u een uitgebreide appreciatie geven van zowel het onderzoek door Indufor als het SOMO rapport en daarbij aangeven of er volgens u al dan niet schendingen van de Nederlandse criteria voor duurzame biomassa hebben plaatsgevonden bij de productie van biomassa uit Estland?
Zie antwoord vraag 2.
Is het juist dat SOMO en Greenpeace niet bereid zijn om de onderliggende stukken bij het SOMO-rapport ter beschikking te stellen, zodat de beweringen uit het SOMO rapport kunnen worden gecontroleerd?
Ik heb vernomen dat Energie-Nederland in een begeleidende brief bij het Indufor-rapport heeft aangegeven dat zij geen toegang hadden tot de onderliggende stukken van het SOMO-rapport, maar dat SOMO zelf heeft laten weten dat zij zich dienstbaar hebben opgesteld en in hun ogen niet goed in staat zijn gesteld om gericht informatie te delen. Ik ken de onderliggende overwegingen van beide partijen hierbij niet. In zijn algemeenheid deel ik de mening dat het helpt om het debat op basis van controleerbare feiten te voeren.
Deelt u de mening dat deze opstelling van zowel SOMO als Greenpeace de zuiverheid van het debat over biomassa geen goed doet en dat dit debat zou moeten worden gevoerd op basis van controleerbare feiten? Wat vindt u ervan dat dit laatste nu niet goed mogelijk is, omdat onderliggende stukken bij het SOMO-rapport worden achtergehouden?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u tevens de mening dat het onverstandig is om opties voor de verduurzaming van de Nederlandse energiemix vroegtijdig uit te sluiten, zeker als dat gebeurt op basis van niet controleerbare beweringen?
Ik deel de mening dat het onverstandig is om opties voor verduurzaming vroegtijdig uit te sluiten. We hebben deze luxe simpelweg niet als we onze doelen op een betaalbare wijze willen halen. Het kabinet is ervan overtuigd dat de inzet van biogrondstoffen noodzakelijk is in de transitie naar een klimaatneutrale en circulaire energiemix in 2030 en 2050. Daarbij geldt voor het kabinet het uitgangspunt dat alleen duurzame biomassa een bijdrage aan die transitie kan leveren en dat duurzame biogrondstoffen uiteindelijk zo hoogwaardig mogelijk moeten worden ingezet. Het gaat daarbij om hoogwaardige toepassingen waar nu en op de lange termijn geen duurzaam alternatief voor handen is, zoals duurzame brandstoffen voor zwaar transport en wegverkeer (geavanceerde biobrandstoffen), duurzame energie voor de industrie (hoge temperatuurwarmte) en groen gas (ter vervanging van aardgas).
Deelt u de constatering dat de Nederlandse criteria voor duurzame biomassa de strengste ter wereld zijn?
De Nederlandse duurzaamheidscriteria voor biogrondstoffen behoren inderdaad tot de strengste ter wereld. Het kabinet zet erop in dat een zo hoogwaardig mogelijke toepassing van biogrondstoffen gewaarborgd blijft.
Klopt het dat deze duurzaamheidscriteria in nauw overleg met natuur- en milieuorganisaties zijn opgesteld, binnen het Convenant Duurzaamheid Biomassa, en dat de onafhankelijk rapporteur onder het Convenant (CE Delft) heeft vastgesteld dat de in Nederland meegestookte biomassa zowel in 2019 als in 2020 voldeed aan de in het Convenant afgesproken criteria?
De criteria zijn in nauw overleg tussen de genoemde partijen vastgesteld. Volgens de onafhankelijke rapporteur is in 2020 voor 100% voldaan aan de wettelijke en bovenwettelijke duurzaamheidseisen. In 2019 is volgens de rapporteur voor 94,8% van de biomassa voldaan, waarbij aangegeven wordt dat voor de overige 5,2% niet geconcludeerd kan worden dat deze niet duurzaam zou zijn.
Hoe beoordeelt u in deze context het besluit van de natuur- en milieuorganisaties (Greenpeace, Milieudefensie, Natuur & Milieu, het Wereld Natuur Fonds en de Natuur- en Milieufederaties) om binnen één dag na publicatie van het SOMO-rapport uit het Convenant Duurzaamheid Biomassa te stappen? Draagt deze opstelling volgens u bij aan het open en zuiver voeren van het debat over biomassa?
Ik betreur de keuze van de NGO’s om uit het convenant te stappen. Het convenant betreft juist een mooi voorbeeld hoe marktpartijen en milieuorganisaties kunnen samenwerken in de transitie naar een klimaatneutrale samenleving. Over de mogelijk juridisch aspecten van het besluit van de NGOs kan ik geen uitspraken doen, de Nederlandse overheid is geen partij in het Convenant Duurzaamheid Biomassa.
Kunnen deze organisaties überhaupt zomaar uit dit convenant stappen en besluiten dat zij de daarin gemaakte afspraken niet langer na willen komen als de andere partijen uit het convenant de gemaakte afspraken wel na blijven komen?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven wat het betekent voor de verduurzaming van de gebouwde omgeving wanneer houtachtige biomassa voor de warmteproductie bij warmtenetten niet meer toegepast mag worden en niet meer gesubsidieerd wordt? Wat betekent dit voor de realisatie van de in het Klimaatakkoord afgesproken doelstellingen en wat zouden de meerkosten zijn om het gat in de doelstelling op andere wijze in te vullen?
Het kabinet heeft in het kader van de uitvoering van de moties Sienot c.s. (Kamerstuk 32 813 nr. 537) en Van Esch c.s. (Kamerstuk 30 175 nr. 372) PBL en TNO onderzoek laten doen naar de consequenties zijn van het (versneld) stoppen van het afgeven van nieuwe subsidiebeschikkingen ten bate van lagetemperatuurwarmte uit houtige biogrondstoffen. Deze studies zijn op 9 juni jl. met uw Kamer gedeeld (Kamerstuk 32 813 nr. 723).
PBL constateert in haar studie dat, doordat alternatieve duurzame warmtebronnen (geothermie, aquathermie, e.v.) nog in de kinderschoenen staan, het niet aannemelijk is dat deze bronnen de rol van houtige biogrondstoffen voor 2030 kunnen overnemen, wanneer op korte termijn gestopt wordt met het toekennen van beschikkingen aan houtige biogrondstoffen. PBL stelt vast dat dan «de verduurzamingsambitie voor warmtenetten uit het Klimaatakkoord vermoedelijk moet worden losgelaten en die voor de hele gebouwde omgeving onzekerder wordt.»
TNO stelt, in lijn met PBL, vast dat de grootschalige toepassing van alternatieven nog uitdagingen kent, waardoor de toepassing van deze alternatieven onzeker is met het oog op het realiseren van de Klimaatakkoorddoelen. Ervan uitgaande dat alternatieven opschaalbaar zijn (waarvan ook PBL aangeeft dat dat tot 2030 niet het geval is), zullen de kosten van het Rijk in de periode tot 2045 naar verwachting stijgen met ca. 2,7 en 1,5 miljard euro wanneer in respectievelijk 2020 en 2025 gestopt wordt met de subsidiëring van deze bronnen (ten opzichte van een situatie waarin nieuwe subsidie-afgifte doorgaat tot 2030). Omdat de SDE++ via de ODE op de energierekening gefinancierd wordt, zullen stijgende SDE++-uitgaven een stijgend effect hebben op de energierekening. Vanuit nationale kosten bestaat een diffuser beeld: gezien de grote onzekerheidsmarge kan TNO geen significante verandering vaststellen in de nationale kosten bij het vervangen van houtige biogrondstoffen door alternatieve technieken voor warmtenetten (geothermie, aquathermie, restwarmte). Wel blijken warmtenetten voor een aanzienlijk deel van Nederland de goedkoopste verduurzamingsstrategie. Wanneer een beperktere inzet van biogrondstoffen ertoe leidt dat meer huizen via andere verduurzamingsroutes aardgasvrij gemaakt moeten worden, zal dit tot aanvullende nationale kosten leiden.
De stijgende gasprijzen |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Raoul Boucke (D66), Pieter Grinwis (CU) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
Wat zijn de laatst beschikbare cijfers over de te verwachten gasprijs en energieprijs voor huishoudens komend jaar?
Het CBS publiceert maandelijks de gemiddelde energietarieven voor consumenten in de Statline tabel «gemiddelde energietarieven voor consumenten»1. De laatst beschikbare cijfers over de gasprijzen en energieprijzen zijn de prijzen van september 2021. Het gaat daarbij om variabele leveringstarieven van 0,4054 per m3voor aardgas en 0,1064 per kWh voor elektriciteit. De verdere ontwikkeling van de energieprijzen is erg onzeker en lastig te voorspellen.
Is er bekend welk aandeel van de huishoudens hun prijs hebben vastgelegd voor een langere duur en daardoor komend jaar nog geen last hebben van de prijsstijging?
Op basis van gegevens van de ACM over de contracten van huishoudens heeft het kabinet in kaart gebracht welke huishoudens mogelijk te maken krijgen met een prijsstijging. Hieruit is geconcludeerd dat het overgrote merendeel te maken krijgt met een stijgende energierekening als gevolg van de stijgende energieprijzen. De ACM geeft aan dat ongeveer 45% van de huishoudens een variabel energiecontract heeft, waarvan de prijzen in de regel op 1 januari en op 1 juli aangepast worden. Daarnaast zijn er ook huishoudens met vaste contracten waarbij het contract binnen nu en een paar maanden afloopt, hoeveel dit er precies zijn is niet bekend. Uiteraard is er ook een deel van de huishoudens dat niet of in mindere mate te maken krijgt met de stijging van de leveringstarieven.
Op welke wijze is deze prijsstijging precies meegenomen in de koopkrachtplaatjes van het Centraal Planbureau in de Macro Economische Verkenning? Zit dat alleen in de geharmoniseerde consumentenprijsindex (hicp) of wordt dit op een andere wijze meegenomen?
De prijsstijging zit inderdaad voor de koopkrachtplaatjes in de inflatieraming. In de inflatieraming zit de prijsontwikkeling van goederen en diensten, waaraan consumenten hun geld uitgeven. Maatstaven hiervoor zijn de geharmoniseerde consumentenprijsindex (hicp) en de consumentenprijsindex (cpi). In de koopkrachtplaatjes wordt deze prijsontwikkeling (cpi) afgezet tegen de ontwikkeling van de besteedbare inkomens.
Kunt u in beeld brengen welke huishoudens het meeste last hebben van de stijging komend jaar en hoe groot de groep huishoudens is die dit slecht op kan vangen?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 3 aangeef, blijkt uit gegevens van de ACM dat het overgrote deel van de huishoudens de komende maanden met een fors hogere energierekening te maken krijgt. Om te beoordelen in welke mate huishoudens deze stijging plaatsvindt en in welke mate huishoudens deze stijging op kunnen vangen hangt af van meerdere factoren, namelijk het type contract, de staat van de woning en het inkomen van een huishouden. Dit vergt dus een individuele beoordeling van de situatie van alle huishoudens. Die informatie is niet beschikbaar.
Wanneer geeft u inzicht in de wijze waarop de 375 miljoen euro uit de motie-Hermans hieraan tegemoet komt en wordt verdeeld over de belastingvermindering Energiebelasting (EB) en Opslag Duurzame Energie (ODE) op elektriciteit in schijf 1? En wanneer wordt duidelijk hoe u de 125 miljoen euro verdeeld wordt over de Opslag Duurzame Energie (ODE) op elektriciteit in schijf 2 en 3, zoals de motie-Hermans vraagt?1
Om tegemoet te komen voor de stijgende energierekening als gevolg van de hoge gasprijzen op de korte termijn doet het kabinet incidenteel en alleen voor 2022 een tweetal aanpassingen in de energiebelastingen. Op deze manier is het mogelijk om op korte termijn een lastenverlichting te realiseren. De stijgende gasprijs verhoogt de energierekening, daarom verhoogt het kabinet ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen.
De stijgende gasprijs vertaalt zich eveneens in een stijgende elektriciteitsprijs. Daarom wordt ten tweede in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit verlaagd. Dit staat voor een huishouden met een gemiddeld verbruik ongeveer gelijk aan een verlaging van 200 euro (inclusief btw). Een huishouden met een gemiddeld verbruik ontvangt dus in totaal een tegemoetkoming van ongeveer 430 euro (inclusief btw) ten opzichte van waarvan is uitgegaan bij het Belastingplan 2022. Voor verdere toelichting verwijs ik naar brief die ik uw Kamer heb gestuurd op vrijdag 15 oktober jl. (Kamerstuk 29 023, nr. 272).
Het kabinet stelt voor om vanuit de motie Hermans (Kamerstuk 35 925, nr. 13) 500 miljoen euro in 2022 in te zetten voor de tijdelijke compensatie van de energierekening zoals hierboven is beschreven. Van de structurele reeks stelt het kabinet voor om vanaf 2023 200 miljoen euro naar voren te halen en te laten vervallen voor 2023 en verder. Dit om aan de urgente problematiek tegemoet te kunnen komen. Hiermee resteert 300 miljoen voor een structurele verlaging van de energierekening in de jaren 2023 en verder, waarbij een afgewogen verdeling zal moeten worden gemaakt tussen huishoudens en bedrijven. Het kabinet werkt nog aan de uitwerking van de motie Hermans vanaf 2023 en verder.
Wat zijn wat u betreft de onderliggende oorzaken van de prijsstijging? Welke zijn daarvan exogeen en van korte duur en waarvan kan worden verwacht dat dit langer aanhoudt?
De gasmarkt is een mondiale markt. In heel Europa en Azië zijn de gasprijzen gestegen door diverse ontwikkelingen zoals omschreven in de antwoorden van de Minister van Economische Zaken en Klimaat op Kamervragen van Kamerlid Erkens (Brief met kenmerk: Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19) en in de bijgaande Kamerbrief Een deel van de prijsstijging van gas en veel andere grondstoffen is veroorzaakt door de onbalans op de markt als gevolg van het snelle economische herstel van veel wereldeconomieën na de maatregelen gedurende de coronapandemie. In Europa is onder meer tijdens de lockdown-maatregelen een achterstand ontstaan in gasproductie en onderhoud van gasinfrastructuur, bijvoorbeeld in Rusland en Noorwegen, wat leidde tot minder aanbod. De verwachting is dat deze onbalans tussen vraag en aanbod zich in het komende jaar zal herstellen. Ook de hoge prijzen bieden sterke marktprikkels voor de aanbod- en vraagkant om te reageren.
Daarnaast is de vraag naar gas ook gestegen door de grotere uitfasering van steenkool en het toenemend aandeel fluctuerend hernieuwbare elektriciteitsproductie. In de afgelopen maanden met relatief weinig wind in Europa en droogte in Brazilië moesten gasgestookte elektriciteitscentrales relatief veel flexibiliteit leveren. Ten slotte wordt de warmtevraag deels ingevuld door gas en zal een koude winter invloed hebben op de totale gevraagde volumes. Het niet te voorspellen weerbeeld heeft daarmee ook invloed op de vraag. Wat dit voor effecten op de prijs heeft, zal afhangen in hoeverre aan de aanbodkant kan worden ingespeeld op de fluctuaties in de vraag.
In hoeverre draagt een stijgende stijging van de gasprijs bij aan de betaalbaarheid van de overstap naar duurzame energiebronnen? Is daarbij overwogen om de belasting op elektriciteit te verlagen om de energieprijs te balanceren?
De hoge gasprijs werkt door in de prijzen voor elektriciteit, omdat gascentrales nog voor een aanzienlijk deel voorzien in de Nederlandse (en Europese) elektriciteitsopwekking, en warmte. Door de hogere marktprijzen voor energie is de prijs die duurzame energiebronnen ontvangen voor het geleverde gas, elektriciteit en warmte hoger. Dit verkleint de onrendabele top van deze investeringen en verkleint de noodzaak voor subsidie. Op dit moment is de verwachting in de markt dat de recente prijsstijging incidenteel van aard is en na de winter zal afzwakken, daarom zal de impact op investeringsbesluiten voor duurzame energiebronnen mogelijk beperkt zijn, aangezien die gebaseerd zijn op de gehele levensduur van een project.
Op 15 oktober 2021 is middels een brief (Kamerstuk 29 023, nr. 272) aan uw Kamer gecommuniceerd dat het kabinet een tijdelijke verlaging van het tarief in de 1e schijf elektriciteit en de verhoging van de belastingvermindering gaat doorvoeren per 2022. Hiermee wordt voorzien om een lastenverlichting te bieden aan huishoudens en het mkb ter gedeeltelijke compensatie van de stijging in de energierekening. Hierbij is gekozen voor verlaging van het tarief op elektriciteit om zo gericht mogelijk huishoudens en het mkb te compenseren. Het is echter niet mogelijk en bovendien niet wenselijk om via de tarieven van de energiebelasting, die jaarlijks vastgesteld worden, structureel te compenseren voor fluctuerende energieprijzen om een «constant» integraal tarief te realiseren. Een dergelijke maatregel, zal tegen uitvoeringstechnische problematiek aanlopen. Het zou namelijk betekenen dat de overheid een eventuele verhoging van het leveringstarief compenseert via het belastingtarief.
Wat vindt u van de oplossing die in Frankrijk is gekozen met het bevriezen van de aardgasprijs?2
Deze oplossing van gereguleerde prijzen past in een markt met een traditie van overheidsinterventie in prijzen. In Nederland kennen wij bewust geen gereguleerde energietarieven, omdat dergelijk ingrijpen in marktprijzen verstorend werkt. De prijzen geven dan namelijk geen efficiënte informatie meer aan de markt over vraag en aanbod. Als leveranciers hun kosten niet meer mogen terugverdienen kunnen ze zich terugtrekken van de markt of mogelijk failliet gaan. Ook werken gereguleerde prijzen vaak als een belemmering voor nieuwe toetreders en voor nieuwe investeringen.
Wanneer de overheid ingrijpt in de marktprijzen is het risico groot dat de overheid vervolgens geconfronteerd wordt met schadeclaims van bedrijven die zeer complexe uitvoering vragen. Een dergelijke maatregel kan ook tot hogere totale nationale kosten leiden omdat energieleveranciers geen directe prikkel meer ervaren om de inkoopstrategie te optimaliseren. Daarnaast zullen de leveranciers die de meest risico hebben genomen, dat wil zeggen het minst hebben ingekocht via lange termijn contracten, de grootste compensatie nodig hebben. Dit kan leiden tot een verkeerde prikkel voor de leveranciers ook op de langere termijn.
Daarom is gekozen om de betaalbaarheid van de energierekening van huishoudens te borgen via een combinatie van sociaal armoedebeleid en in het kader van de huidige hoge gasprijzen door een tijdelijke verlaging van het belastingendeel van de energierekening.
Wat zijn de details van het Franse voorstel? Wie loopt het financiële risico als de gasprijs verder stijgt, de energieleveranciers of de overheid?
Frankrijk kent al een systeem van gereguleerde energieprijzen op de eindverbruikersmarkt. In Frankrijk stijgt het gereguleerde energietarief gas vanaf november met 12,6% en wordt dan vastgezet voor een periode van 18 maanden vanaf oktober. De overheid rekent er op dat de groothandelsprijzen in april weer zullen dalen, maar dan worden de gereguleerde prijzen niet verlaagd. Daarmee kunnen de energiebedrijven de eventuele verliezen uit de winterperiode compenseren. Indien dit vermeende voordeel niet opweegt tegen nadeel, dan is compensatie van energieleveranciers mogelijk. Hierdoor ligt het financiële risico uiteindelijk alsnog bij de overheid. Naast de prijsregulering kent de Franse overheid ook vouchers toe van 100 euro voor inwoners onder een bepaalde inkomensgrens.
In hoeverre is de korting op de energiebelasting (zoals afgesproken in motie-Hermans) toereikend om lage inkomens tegemoet te komen voor de hogere gasprijzen? Verkent u aanvullende maatregelen om te voorzien dat lage inkomens niet hard worden geraakt worden door de hogere gasprijs en wordt daarbij ook rekening gehouden met de (degressieve) tariefstructuur van de energiebelasting?
Op 15 oktober heeft het kabinet uw Kamer ingelicht over het voornemen om lastenverlichting te bieden voor huishoudens en het mkb om de stijging van de energierekening als gevolg van de hoge gasprijzen gedeeltelijk te compenseren (Kamerstuk 29 023, nr. 272). Het kabinet heeft de afgelopen weken bekeken hoe de compensatie voor de stijgende energieprijzen het beste kan worden vormgegeven. Idealiter wordt de compensatie zo specifiek mogelijk vormgegeven, zodat het enkel terecht komt bij diegenen die daadwerkelijk de compensatie nodig hebben. Dit is echter mede vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens niet mogelijk. Het kabinet heeft er daarom voor gekozen om de stijging van de lasten te dempen op de plek waarop deze terecht komen, namelijk de energierekening.
De stijgende gasprijs verhoogt de energierekening, daarom verhoogt het kabinet ten eerste in 2022 incidenteel de belastingvermindering met 230 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het belastingdeel van de energierekening en geldt voor iedereen waardoor deze tot een relatief groot inkomenseffect bij lagere inkomens leidt ten opzichte van hogere inkomens. De stijgende gasprijs vertaalt zich eveneens in een stijgende elektriciteitsprijs. Daarom wordt ten tweede in de energiebelasting in 2022 incidenteel het tarief op de eerste schijf elektriciteit verlaagd. Huishoudens vallen in de regel allemaal binnen de eerste verbruiksschijf van de energiebelastingen, waardoor een aanpassing van het tarief in de hogere schijven niet relevant is voor huishoudens.
Daarnaast is het van belang om ook in te zetten op het bieden van handelingsperspectief voor huishoudens. Door woningen en gebouwen beter te isoleren en stapsgewijs over te stappen van aardgas naar (duurzame) warmtealternatieven wordt het energieverbruik omlaag gebracht. Hier is met het klimaatbeleid voor de gebouwde omgeving door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties reeds op ingezet met verschillende maatregelen, zoals de standaard voor woningisolatie en het bij Prinsjesdag aangekondigde budget van cumulatief 514 miljoen euro voor het nationaal isolatie programma en hybride warmtepompen. Het kabinet wil daarnaast op korte termijn maatregelen nemen die direct effect hebben op de energierekening van de huishoudens die relatief hard worden getroffen door de stijgende energierekening.
Recent onderzoek van TNO laat zien dat met name huishoudens met lagere inkomens in slecht geïsoleerde woningen te maken hebben met energiearmoede, waarvan ongeveer 75% in een corporatiewoning woont. Daarom heeft het kabinet 150 miljoen euro gereserveerd om kwetsbare huishoudens met een hoge energierekening en/of een slechte energetische staat van hun woning te ondersteunen via gemeenten, die in buurten waar veel energiearmoede voorkomt gericht aan de slag kunnen gaan. Gemeenten bepalen zelf hoe ze dit doen, ook in overleg met woningcorporaties. Dit kan bijvoorbeeld via het uitgeven van vouchers waarmee energiebesparende producten gekocht kunnen worden, met energieboxen met bijvoorbeeld radiatorfolie en ledlampen of het geven van energieadvies door energieteams die langs huishoudens gaan. De aanpak richt zich zowel op huur- als koopwoningen en is aanvullend op het nationaal isolatie programma, waarover de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties u binnenkort nader zal informeren.
Welke andere (tijdelijke) oplossingen ziet u buiten de gebaande paden om grote problemen bij huishoudens te voorkomen en bent u bereid om deze voor te bereiden voor als de gasprijs nog verder stijgt?
De ontwikkeling van de gasprijs is erg onzeker. Het kabinet houdt daarom de komende periode een vinger aan de pols als het gaat om de ontwikkeling van de energieprijzen. Daarnaast onderstreept de huidige situatie op de gasmarkt het belang van een betrouwbare en betaalbare energievoorziening. In de toekomst zal onze energievoorziening steeds vaker te maken kunnen krijgen met volatiliteit in de energieprijzen. Het is daarom van belang om nader in kaart te brengen wat er nodig is om ook in de toekomst te zorgen dat energie voor alle huishoudenstegen een betaalbare prijs beschikbaar is. Het kabinet zal hier op korte termijn uw Kamer nader over informeren. Zie het antwoord bij vraag 10 en de recent verstuurde brief aan uw Kamer over de hoge gasprijzen en de (Kamerstuk 29 023, nr. 272) voor een toelichting op de maatregelen die nu getroffen worden en de maatregelen die onderzocht zijn om huishoudens te ondersteunen.
Heeft u voorbeelden van hoe andere landen binnen de Europese Unie met de hoge gasprijs omgaan?
Gezien er sprake is van een Europese energiemarkt is er ook in andere Europese landen sprake van snel stijgende energiekosten door de hogere gasprijzen. Landen gaan daarbij wel verschillend om met de prijsstijgingen. Een aantal landen, waaronder Duitsland, heeft op dit moment geen maatregelen genomen. Frankrijk heeft de energieprijs die leveranciers kunnen doorberekenen aan huishoudens gemaximeerd. Spanje kijkt naar de mogelijkheden om de winsten van hernieuwbare energieprojecten zwaarder te belasten en deze inkomsten ten goede te laten komen aan consumenten. In België is het sociale tarief uitgebreid en verlengd. Dit sociale tarief is een gunstig tarief voor elektriciteit en/of aardgas voor bepaalde huishoudens. Ook hebben enkele landen maatregelen genomen voor specifieke groepen, door bijvoorbeeld het verstrekken van energievouchers.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het herfstreces?
Ik deel de urgentie en heb gestreefd naar zo spoedig mogelijke beantwoording.
De warmtesystemen in de gebouwde omgeving. |
|
Jaco Geurts (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Klopt het dat voor de berekening van het energielabel van woningen een forfaitaire waarde voor de duurzaamheid van een warmtenet gebruikt, waarmee de aanname wordt gemaakt dat 90 procent fossiele energie wordt gebruikt voor de warmtelevering, ook als het gebruikte warmtenet veel duurzamer is? Bent u bekend met het grote verschil dat deze methode oplevert tussen het huidige energielabel en de werkelijkheid, name bij bestaande bouw?
Het klopt dat in het label voor woningen een forfaitaire waarde voor het rendement van het warmtenet wordt gehanteerd. Het energielabel geeft inzicht in de energetische staat van de woning, waarbij verbetermogelijkheden voor de woningeigenaar worden beschreven om de woning te verduurzamen. Het rendement van het warmtenet betreft niet de energetische staat van de woning zelf en ten aanzien van de verduurzaming en verbetering van het warmtenet heeft een woningeigenaar weinig tot geen invloed. Deze werkwijze is gebruikelijk ook voor het gas- en elektriciteitsnet wordt een forfaitaire waarde voor het rendement gehanteerd.
Welke mogelijkheden ziet u om te komen tot een meer zuivere reflectie van de duurzaamheid van woningen in het energielabel, bijvoorbeeld door het woningwaardestelsel te koppelen aan de energievraag van een woning? Welke voor- en nadelen kleven aan een dergelijke aanpak? Wat is uw visie op deze koppeling?
In het woningwaarderingsstelsel worden reeds punten toebedeeld op basis van het energielabel. Daarmee is de energievraag van een woning gekoppeld aan het woningwaarderingsstelsel. Op het energielabel staat het primaire fossiele energiegebruik in kWh/m2 per jaar berekend volgens de nieuwe bepalingsmethode, de NTA 8800. Dit heeft betrekking op alle gebouwgebonden energie die de woning gebruikt, naast zelf opgewekte duurzame energie.
Het energielabel geeft zodoende inzicht in de energetische staat van een woning, denk aan gebouwgebonden installaties en isolatie. Het label gaat uit van een gemiddeld gebruiksprofiel per woning en is daarmee onafhankelijk van het werkelijk gebruiksprofiel en de energierekening van bewoners, dat wordt beïnvloed door individueel stookgedrag of het gebruik van huishoudelijke apparaten. Het label geeft toekomstige huurders en kopers daarmee een beeld van de energieprestatie van de woning dat ook vergeleken kan worden met labels van andere woningen.
Overigens wordt de NTA 8800 blijvend verbeterd en worden inzichten in werkelijk gebruik benut, opdat het energielabel zo goed mogelijk het gebouwgebonden werkelijk energiegebruik benaderd, onafhankelijk van het gebruiksprofiel van bewoners.
Klopt het dat bij stadsverwarming de aanvoertemperatuur minimaal 65 à 70 °C moet zijn? Is het tevens juist dat de verhouding tussen het jaarlijkse energieverbruik van ruimteverwarming en warmtapwater ongeveer 75/25 procent is, waardoor voor 25 procent van het jaarlijkse energieverbruik het hele jaar een hogere temperatuur van het stadsverwarmingswater nodig is? In hoeverre is het vasthouden aan deze eis wat u betreft efficiënt te noemen qua energieverbruik? Welke mogelijkheden zijn er om de eisen voor warmtapwatertemperaturen (tijdelijk) te verlagen? Wat zijn daarvan de voor- en nadelen?
De aanvoertemperatuur van een stadsverwarmingsnet mag ook lager zijn. Maar dan zal er in de woning een voorziening aanwezig moeten zijn om de temperatuur van het tapwater te verhogen naar 65 graden in verband met de bestrijding van de legionellabacterie. In de praktijk worden dergelijke systemen ook al toegepast (warmtepompboosters). Vanuit energetisch oogpunt kan het verstandig zijn om een stadsverwarmingssysteem op een lage(re) temperatuur te exploiteren, en dan in de woning voor het tapwater de temperatuur te verhogen met een booster.
Klopt het dat het voorstel voor de nieuwe wet collectieve warmtesystemen het risico in zich draagt dat bij het bepalen van de warmtekavels door lokale overheden er gekozen wordt voor kleinere kavels waardoor het lastiger wordt om te optimaliseren in en tussen warmtesystemen en ook innovatie wellicht achterwege blijft?
Gemeenten hebben bij uitstek kennis van de specifieke kenmerken van de lokale situatie. In het ontwerp van de Wet collectieve warmtevoorziening (Wcw) is daarom de bevoegdheid voorzien voor gemeenten om een warmtekavel vast te stellen. Dit betreft een gebied waar in een later stadium een warmtebedrijf voor wordt aangewezen dat verantwoordelijk is voor de aanleg en exploitatie van het collectieve warmtesysteem in zijn kavel, indien de gemeente in een omgevingsplan heeft besloten dat een bepaald deel van dit warmtekavel overgaat op collectieve warmte.
In de concept wet zijn voorschriften opgenomen opdat de gemeente de omvang van een kavel zodanig vaststelt dat
Ook is bepaald dat een gemeente bij de vaststelling van een warmtekavel indien relevant rekening moet houden met de voornemens en (potentieel) beschikbare warmtebronnen in een andere gemeente. Deze criteria dragen er aan bij dat bij de vaststelling van een warmtekavel rekening gehouden wordt met onder meer het belang van optimalisatie en innovatie. Daarbij merk ik op dat er vanuit mag worden gegaan dat gemeenten bij het invullen van hun bevoegdheden de belangen van inwoners een belangrijke rol zullen laten spelen. Aangezien optimalisatie en innovatie in de meeste gevallen in het belang van haar inwoners zijn, zullen gemeenten die aspecten naar verwachting ook zeker meenemen.
Ten slotte merk ik op dat het niet zo is dat kleine collectieve warmtesystemen per definitie ongunstig zijn in het kader van optimalisatie en innovatie.
Deelt u de constatering dat het (onbedoelde) effect daarvan een hogere rekening voor de eindafnemer zal zijn dan haalbaar zou zijn bij een inzet op grotere warmtesystemen?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er voldoende kennis aanwezig bij lokale overheden om warmtekavels vast te stellen, zodanig dat de markt hier serieus op zal reageren?
Allereerst wordt verwacht dat gemeenten al beschikken over relevante kennis voor het vaststellen van warmtekavels, bijvoorbeeld de kennis die zij hebben opgedaan bij het opstellen van de Transitievisie Warmte (TVW). Ten behoeve van het opstellen van de TVW dienen gemeenten immers verschillende onderzoeken uit te voeren, zoals het maken van een startanalyse. Gemeenten verkrijgen hierdoor een eerste beeld over het alternatief voor aardgas in hun wijken, wat de mogelijke warmtebronnen zijn en wat gelet daarop een logische omvang van een warmtekavel is. Daarnaast verkrijgen gemeenten via de in het antwoord op vraag 4 en 5 genoemde criteria een kader waaraan zij moeten toetsen bij het vaststellen van een warmtekavel. Ook deze criteria bieden steun, aangezien gemeenten zo weten wat relevante aspecten zijn om te betrekken bij het vaststellen van een warmtekavel.
Ik ben me er echter van bewust dat ondanks het voorgaande niet alle gemeenten op dit moment evenveel kennis zullen hebben van collectieve warmte en het besluitvormingsproces daarbij. Om lokale overheden te ondersteunen tijdens het proces van het vaststellen van een warmtekavel kan het Expertise Centrum Warmte (ECW) worden ingeschakeld om ondersteuning te bieden aan de lokale overheden. Tevens merk ik op dat er op dit moment met VNG en IPO gesprekken lopen over de uitvoerbaarheid van het wetsvoorstel.
Ook wordt er aan de sectortafel gebouwde omgeving van het Klimaatakkoord nagedacht over welke aanvullende ondersteuning gemeenten nodig hebben voor de uitvoering van de transitievisies warmte.
Welke mogelijkheden ziet u om beter te sturen op verschillende belangen (zoals korte termijn doelen bij de gemeente versus langjarige exploitatie die leidt tot voordelen voor de eindafnemer) tijdens de concurrerende aanbiedingen op warmtekavels?
Zoals uit de voorgaande antwoorden blijkt, herken ik mij niet in de belangentegenstelling die in deze vraag wordt gesuggereerd.
De stijgende energieprijzen. |
|
Silvio Erkens (VVD), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de ernstige zorgen over de snel stijgende energieprijzen (gas en elektriciteit) voor huishoudens en bedrijven?
Ja, ik deel de zorgen. Er is terecht veel aandacht voor de betaalbaarheid van energie, zeker nu wereldwijd de energieprijzen sterk stijgen. Het kabinet houdt de energieprijzen en de consequenties daarvan scherp in beeld.
Kunt u toelichten met welke scenario’s, omtrent de ontwikkeling van de energieprijzen in de komende maanden, rekening wordt gehouden? Acht u een verdere stijging van de energiekosten mogelijk?
De ontwikkeling van de energieprijzen is afhankelijk van de ontwikkelingen op de energiemarkt (vraag en aanbod) en is daarom inherent onzeker. Waar de afgelopen jaren sprake was van bijzonder lage prijzen, is er vanaf het voorjaar sprake van stijgende prijzen waarbij er sinds de zomer sprake is van enorme prijspieken. Deze prijspieken worden voor een groot deel verklaard door incidentele factoren, zo is er sprake van krapte op de gasmarkt, als gevolg van onder andere een aantrekkende wereldeconomie na de COVID-19-crisis en uitgelopen onderhoudswerkzaamheden. De verwachting is daarom op dit moment dat de prijzen in de loop van volgend jaar weer zullen dalen. Dit zal echter niet naar het niveau zijn van gedurende de COVID-19-crisis. De ramingen van de energieprijzen zijn met veel onzekerheid omgeven, het is daarom niet met zekerheid in te schatten of en in welke mate ze zullen dalen. We volgen de ramingen van onder andere de Europese Commissie en de IEA nauwgezet.
Welke economische sectoren hebben het meest te lijden onder deze stijgende energieprijzen? Hoe groot schat u de impact in voor deze sectoren? Verwacht u faillissementen door plotselinge liquiditeitsproblemen?
De sectoren waar de grootste impact van de hoge energieprijzen is zijn sectoren binnen de energie-intensieve industrie, als bijvoorbeeld de zink- en aluminiumindustrie, de kunstmestproductie en de glastuinbouw. Diverse bedrijven binnen deze sectoren hebben door de hoge energieprijzen te kampen met een forse stijging van de kostprijzen van hun producten. Of dit zal leiden tot faillissementen valt nu nog niet aan te geven. Dat hangt af van verschillende factoren. In het geval bedrijven worden geconfronteerd met liquiditeitsproblemen door de oplopende energieprijzen, dan kunnen zij met hun bank/financier tot een oplossing zien te komen. Daarbij kunnen ze tevens gebruik maken van de bestaande financieringsinstrumenten zoals deze via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beschikbaar zijn.
Verwacht u, net zoals in het Verenigd Koninkrijk en Duitsland, ook in Nederland faillissementen van energieleveranciers? Verwacht u een groter risico op faillissement bij kleinere leveranciers?
Het is helaas niet uit te sluiten dat ook in Nederland energieleveranciers failliet zullen gaan als gevolg van de hoge inkoopprijzen voor gas. Of deze situatie tot een faillissement zal leiden valt nu nog niet aan te geven. Dat hangt af van meerdere omstandigheden, zoals de type contracten die de leveranciers afsluiten. Mijn ministerie staat in nauw contact met de Autoriteit Consument en Markt (ACM) en de landelijk netbeheerders om in dat geval de leveringszekerheid van consumenten te garanderen en mensen indien nodig snel over te zetten naar een andere leverancier.
Of een kleinere leverancier meer risico loopt is op voorhand niet te zeggen. Het risico dat een leverancier loopt hangt van meerdere factoren af. Een aantal factoren zal ik hier toelichten. Allereerst is van belang op welke manier de leverancier de energie inkoopt. Is veel van de benodigde energie al enige tijd geleden tegen een bepaalde prijs ingekocht, of moet nu nog een bepaald percentage van de energie worden ingekocht tegen nu geldende prijzen? Dit is vervolgens niet los te zien van de vraag welk type contracten het bedrijf met zijn klanten heeft en of die vergelijkbaar zijn met het inkoopprofiel. Met andere woorden: een leverancier met veel klanten met vaste prijs contracten die daarvoor nu nog moet inkopen zal het moeilijker hebben dan een leverancier die deze vaste prijs contracten in het verleden al heeft afgedekt tegen prijzen van dat moment. Ook is het de vraag hoe men de winter van 2020/2021 is doorgekomen. Het was relatief lang koud en dat zou de liquiditeitspositie van leveranciers verminderd kunnen hebben. En tenslotte hangt het af van de vraag hoeveel contracten er op korte termijn opnieuw moeten worden ingekocht. Deze inkoop zal moeten worden voorgefinancierd zonder dat daar direct inkomsten tegenover staan.
Wat betekenen de stijgende energieprijzen voor Nederlandse huishoudens? Kunt u aangeven welke extra kosten deze huishoudens maken op hun energierekeningen ten opzichte van voorgaande jaren?
Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) publiceert samen met het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) jaarlijks een actueel beeld van de energierekening. Het CBS brengt daarbij ook de spreiding in kaart door middel van een tiental huishoudprofielen met elk een bijbehorend gas- en elektriciteitsverbruik. Deze huishoudprofielen houden onder meer rekening met verschillende typen woningen, zowel oud als nieuw, en gezinsgroottes. In onderstaande tabel de energierekening voor de verschillende profielen op basis van prijzen van januari 2020, januari 2021 en september 2021 geschetst op basis van de genoemde cijfers van het CBS.
Prijzen jan ’20
Prijzen jan ’21
Prijzen sep ’21
1.552
1.513
1.774
875
820
969
1.010
950
1.124
1.250
1.170
1.396
1.475
1.385
1.599
1.320
1.235
1.488
1.615
1.515
1.792
1.595
1.495
1.769
1.830
1.720
2.035
2.415
2.270
2.686
2.905
2.730
3.232
De exacte invloed die hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier. Ongeveer 45 procent van de Nederlandse huishoudens heeft een variabel contract. In de regel worden de variabele tarieven op 2 momenten in het jaar aangepast, in juli en in januari. Dit betekent dat het grootste deel van de huishoudens de prijsstijging per 1 januari gaat merken.
Het CBS en het PBL komen in het voorjaar met een nieuwe raming voor het jaar 2022.
Hoe groot is de invloed van flexcontracten en variabele tarieven in de stijgende lasten van huishoudens? In hoeverre worden huishoudens beschermd, ook vanuit het perspectief van consumentenbescherming, tegen extreme prijspieken in deze contracten?
De energielasten van huishoudens bestaan uit een maandelijks voorschotbedrag aan hun energieleverancier dat doorgaans is gebaseerd op het verwachte jaarverbruik (plus belastingen en netwerkkosten). Hierdoor worden de energiekosten evenredig over het jaar in rekening gebracht terwijl de kosten van het daadwerkelijke verbruik sterk fluctueren over het jaar omdat huishoudens in de zomer doorgaans veel minder energie verbruiken dan in de winter.
Of de hogere energieprijzen effect hebben op de lasten van huishoudens, is zeer afhankelijk van het type contract dat zij zijn aangegaan. Ruim 45% van de huishoudens heeft een contract voor onbepaalde tijd. Vaak zijn dit contracten met een variabele prijszetting (flexibele prijzen), die maandelijks opzegbaar zijn. Meestal stellen de energieleveranciers de tarieven per 1 januari en 1 juli vast. Het kan ook voorkomen dat een energieleverancier vaker dan twee keer per jaar de tarieven aanpast. Dit moet dan wel opgenomen zijn in de algemene voorwaarden.
Voor het merendeel van de groep met variabele contracten geldt dat zij de hogere energie prijzen in ieder geval per 1 januari 2022 zullen gaan merken. Ook de huishoudens met een éénjaarscontract (16%, over het algemeen met een vaste prijsstelling), zullen binnen nu en één jaar de prijsstijging voelen doordat het contract afloopt en ze ofwel kiezen voor een nieuw vast contract, ofwel een contract met variabele prijzen. Tegelijkertijd geldt dat meer dan een derde van de huishoudens (37%) een contract heeft voor langere tijd (2–5 jaar). Vaak zijn dit contracten met vaste prijzen, zolang hun contract niet afloopt krijgen deze huishoudens niet te maken met de hogere energieprijzen. Deze contracten zijn normaalgesproken duurder om af te sluiten, maar beschermen de houders nu tegen hoge energieprijzen en die zijn nu (achteraf gezien) dus goedkoper uit. Ook voor deze groep huishoudens zal een deel te maken hebben met een aflopend contract op korte termijn en daarmee hogere kosten.
In Nederland gelden geen maximum energietarieven. In Nederland is sprake is van een zeer concurrerende energiemarkt. Er zijn veel aanbieders die zowel elektriciteit als gas leveren, er is veel diversiteit aan aanbod, en Nederland kent al jaren een van de hoogste percentages voor overstappen («switchen») in de EU.
De meeste huishoudens zullen ongetwijfeld verrast zijn door de recente prijsstijgingen. Als zij hun energierekeningen niet op tijd kunnen betalen, kunnen zij met hun energieleverancier een betalingsregeling treffen of kiezen voor een traject bij een schuldhulpverleningsinstantie. Hierbij gelden specifieke plichten voor zowel huishoudens, leveranciers en netbeheerders. Zo mag de energielevering in beginsel niet worden beëindigd in de winterperiode en mogen huishoudens niet worden afgesloten van energie als zij betrokken zijn bij een traject voor schuldhulpverlening. Als het de leveranciers en netbeheerders niet lukt met het huishouden een oplossing te vinden of het niet lukt contact te krijgen, geven zij contactgegevens en de hoogte van de betalingsachterstand door aan de gemeente. Vanuit de gemeentelijke schuldhulpverlening wordt vervolgens contact gezocht met het huishouden om een aanbod voor schuldhulpverlening te doen en zo afsluiting van energie te voorkomen.
Welke mogelijkheden ziet u om deze prijspieken bij extreme prijsschommelingen af te vlakken voor huishoudens met flexcontracten of variabele tarieven?
De stijgende energieprijzen hebben de volle aandacht van het kabinet, dit is een urgent probleem. Naast de uitwerking motie Hermans is het kabinet is bezig met het uitwerken van een maatregelen waarmee een deel van de prijsstijging gecompenseerd kan worden. Wij hopen hier binnenkort meer duidelijkheid over te kunnen geven. Daarnaast werkt het kabinet op dit moment aan de uitvoering van de motie Hermans (Kamerstuk 35 925, nr.13). Hierin wordt 500 miljoen euro beschikbaar gesteld voor verlaging van de belastingen op energie, waarvan 375 miljoen euro voor verlaging van de 1e schijf elektriciteit en belastingvermindering en 125 miljoen euro voor verlaging van de 2e en 3e schijf elektriciteit. Het kabinet verwacht de uitwerking hiervan in oktober gereed te hebben.
Hoe gaan andere Europese landen om met de snel stijgende energiekosten? Kunt u een overzicht geven van de beleidskeuzes van andere landen? Specifiek kijkend naar beleidskeuzes die huishoudens beschermen tegen extreme prijsschommelingen? Kunt u daarbij in ieder geval aandacht besteden aan de situatie in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, België en Spanje?
Gezien er sprake is van een Europese energiemarkt is er ook in andere Europese landen sprake van snel stijgende energiekosten door de hogere gasprijzen. Daarbij wordt net als in Nederland vooral gekeken naar nationale maatregelen om de energierekening voor huishoudens op een betaalbaar niveau te houden. In het Verenigd Koninkrijk is de energieprijs die leveranciers kunnen doorberekenen aan huishoudens gemaximeerd. In Frankrijk is aangekondigd dat de regering de gasprijs bevriest tot april 2022 om de energierekening betaalbaar te houden. Deze gasprijs wordt anders elke maand herzien. De elektriciteitsprijs zal vermoedelijk ook worden bevroren tot april 2022, welke anders twee keer per jaar wordt herzien. In Duitsland is geen extra beleid aangekondigd. In België is het sociale tarief uitgebreid en verlengd. Dit sociale tarief is een gunstig tarief voor elektriciteit en/of aardgas voor bepaalde huishoudens. Het tarief is identiek in heel België, ongeacht de energieleverancier of netbeheerder. In Spanje zijn maatregelen genomen om winsten van energiebedrijven extra te belasten en deze inkomsten ten goede te laten komen aan consumenten en het maximeren van de stijging van gasprijzen. Daarnaast zijn belastingen op elektriciteit en gas tijdelijk verlaagd. De omstandigheden kunnen per land erg uiteenlopen, bijvoorbeeld het aantal energiebedrijven en of een land gereguleerde tarieven heeft. Dit is bepalend voor het type maatregel dat genomen kan worden.
Is de energiemarkt zoals we die nu kennen, geschikt voor een energievoorziening met een groot aandeel variabele energiebronnen? Laten de recente ontwikkelingen niet zien dat er geïnvesteerd moet worden in regelbaar, klimaatneutrale elektriciteitsproductie? Hoe gaat u deze markt organiseren? In welke mate zou kernenergie een rol kunnen spelen in het dempen van pieken in de elektriciteitsprijzen?
De energiemarkt zoals we deze nu kennen biedt een goede basis voor het stimuleren van de verschillende onderdelen van het toekomstige energiesysteem. Naast de variabele energiebronnen zijn opslag, flexibele vraag, internationale uitwisselingen en CO2-vrije regelbare bronnen nodig. De CO2-vrije regelbare bronnen kunnen bijvoorbeeld bestaande centrales zijn die andere CO2-vrije brandstoffen inzetten dan kolen en aardgas. Onder het ETS neemt het aantal emissierechten steeds verder af, waardoor CO2-vrije regelbare bronnen een steeds betere kans krijgen ten opzichte van fossiele regelbare bronnen. Het systeem van programmaverantwoordelijkheid1 zorgt er uiteindelijk voor dat elektriciteit die verkocht is ook geleverd moet worden, ook als zon en wind op dat moment minder elektriciteit leveren. Opslag, flexibele vraag, internationale uitwisselingen en CO2-vrije regelbare bronnen zullen hier een steeds grotere rol in spelen. Kernenergie heeft net als wind en zon hoge vaste kosten en relatief lage variabele kosten. Kernenergie is daarmee vooral geschikt om zoveel mogelijk elektriciteit of waterstof te produceren en minder geschikt voor alleen productie in een beperkt aantal uren per jaar. Kernenergie zou in een deel van de basisvraag van elektriciteit kunnen voorzien. De meer flexibele toekomstige vraag naar elektriciteit van bijvoorbeeld elektrisch vervoer, elektrolyse, (hybride) warmtepompen en e-boilers zullen dan als eerste inspelen op het aanbod van elektriciteit uit wind en zon. Omdat de elektriciteitsprijzen steeds meer Europees bepaald worden, is het effect van de Nederlandse elektriciteitsmix op de elektriciteitsprijzen, en daarmee ook de pieken daarin, beperkt.
Bent u bereid om, vanwege de urgentie van het onderwerp, antwoorden op deze vragen uiterlijk 15 oktober 2021 te delen met de Kamer?
Ik deel de urgentie en heb gestreefd naar zo spoedig mogelijke beantwoorden van de vragen.
De investering in groen staal door ArcelorMittal en de overheden in België |
|
Henri Bontenbal (CDA), Renske Leijten |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «ArcelorMittal ondertekent intentieverklaring met de Belgische en Vlaamse regering ter ondersteuning van een investering van 1,1 miljard euro in decarbonisatietechnologieën in de toonaangevende vestiging in Gent» en «1 miljard voor groenere staalproductie ArcelorMittal in Gent»?1
Ja.
Kunt u beschrijven in hoeverre de plannen van ArcelorMittal overeenkomen met die van Tata Steel IJmuiden? Zijn de plannen vergelijkbaar?
De plannen van ArcelorMittal komen grotendeels overeen met de decarbonisatieroute, die Tata Steel in IJmuiden kortgeleden heeft gepresenteerd. Beide bedrijven zetten in op Direct Reduced Iron (DRI) met aardgas, en later met waterstof, in combinatie met elektrische ovens.
Kunt u beschrijven op welke wijze de overheid deelneemt in dit project? Kunt u de constructie toelichten waarmee zowel ArcelorMittal als de Vlaamse overheid 700 miljoen euro investeren in het klimaatneutraal maken van het bedrijf? Hoe werkt het vehikel van de joint venture Finocas waar beide partijen in investeren?
ArcelorMittal en de Vlaamse overheid werken samen in de joint venture Finocas (50% Vlaamse overheid en 50% ArcelorMittal Belgium). Finocas bestaat sinds de jaren 70 en is in het leven geroepen na de staalcrisis om innovatief onderzoek in de staalindustrie te ondersteunen, zonder dat er sprake is van het bieden van directe steun aan een individueel bedrijf. In een intentieverklaring voor de investering in de DRI-installatie hebben zowel de Vlaamse overheid als ArcelorMittal zich gecommitteerd elk 350 miljoen euro in Finocas te investeren om vervolgens via Finocas de verduurzaming te realiseren. De beoogde investering vindt dus via deze joint venture plaats, meer in het bijzonder via een investering door de participatiemaatschappij die als volle dochter onder Finocas hangt. De investering door deze participatiemaatschappij is in de vorm van risicodragend vermogen of eigen vermogen en daarmee deelt Finocas (indirect) in de commerciële risico’s verbonden aan de bouw en exploitatie van de DRI-installatie en is zelfs – afhankelijk van de exacte uitwerking – mede-eigenaar van de DRI-installatie. De Europese Commissie zal de financiële steun van Vlaanderen aan het project van ArcelorMittal via Finocas nog moeten goedkeuren. Zoals ik ook toelicht in de beantwoording van vraag 5 en 6, zal ik de ontwikkelingen nauwgezet volgen en meenemen bij de beoordeling of een gelijksoortige constructie nodig en effectief is in de Nederlandse situatie.
Is het ook in IJmuiden mogelijk om fossiele koolstof te vervangen door circulaire en afvalkoolstof?
Bij de staalfabriek in IJmuiden wordt onderzoek gedaan naar de mogelijkheid van inzet van bio koolstof op basis van houtafval. Dit onderzoek is op dit moment nog niet in een stadium dat deze alternatieve koolstof nu al ingezet kan worden in bestaande productiefaciliteiten.
In hoeverre kunnen staatssteunregels vanuit de Europese Commissie nog roet in het eten gooien voor deze deal?
Deze kans bestaat. Zoals is aangeven in de nieuwsartikelen over de investering in groen staal door ArcelorMittal moet de Europese Commissie de financiële steun nog goedkeuren. Begin volgend jaar verwacht ArcelorMittal uitsluitsel over de Europese steun. In hoeverre de investering binnen de bestaande staatssteunregels valt zullen we derhalve moeten afwachten. Ik zal deze ontwikkelingen blijven volgen.
Kunt u schetsen op welke manieren de Nederlandse staat deel zou kunnen nemen aan of een belang zou kunnen nemen in de verduurzaming van Tata Steel IJmuiden?
Deelneming van de Nederlandse Staat in Tata Steel Nederland is op dit moment niet aan de orde. Wij onderzoeken of bij de door Tata Steel Nederland uit te werken plannen, naast de te investeren middelen van het bedrijf zelf, ook passende overheidssteun noodzakelijk, mogelijk en wenselijk is om de verduurzaming van het bedrijf vorm te geven. De vorm waarin die steun kan worden verstrekt, is afhankelijk van wat Tata Steel Nederland nodig heeft om te verduurzamen. Met andere woorden het is nu aan Tata Steel Nederland om de randvoorwaardelijkheden en specifieke behoefte precies te definiëren voor de DRI route om vast te kunnen stellen op welke manier en in welke vorm de Staat steun zou kunnen geven.
Is er in het geval van Tata Steel IJmuiden sprake van publieke belangen die geborgd moeten worden door het Rijk? Welke instrumenten acht de Minister daarvoor het meest geschikt? Welke rol kan een overheidsbelang, eventueel via een staats- of beleidsdeelneming, daarin een rol spelen?
De publieke belangen rondom Tata Steel (o.a. de verduurzaming in de brede zin van het woord van het bedrijf en de economische belangen van de werkgelegenheid in de omgeving) zijn, zoals vaak aangegeven, groot en hebben mijn permanente aandacht. Waar en hoe de rol van de overheid ligt en welke instrumenten toepasbaar zijn hangt in sterke mate af van de concrete investeringsplannen van Tata Steel Nederland. Over de in te zetten instrumenten kan ik momenteel dus geen uitspraken doen, dat hangt van de investering af. Daarbij zullen randvoorwaarden, zoals uitvoerbaarheid, doelmatigheid en staatssteunregels in acht genomen moeten worden. Conform de Expressions of Principles2 van begin 2021, een op inspanningen gerichte overeenkomst tussen het Ministerie van Economische zaken en Klimaat en Tata Steel Nederland, worden er niet op voorhand financiële toezeggingen gedaan. Wel wordt erkenning gegeven aan het feit dat Tata Steel Nederland en de Staat in gesprek blijven om te bekijken of het huidig instrumentarium passend is om de verduurzaming van de industrie te ondersteunen. Ook zijn in de Kamerdebatten op 9 en 16 september 2021 over de toekomst van Tata Steel Nederland3 moties aangenomen, waarin ik toezeg de mogelijke steunopties voor de Direct-to-DRI route van het bedrijf in kaart te brengen. Dit betekent echter niet dat resultaat direct gereed is.
Tata Steel Nederland zal, ten behoeve van de inventarisatie van mogelijke publieke financiële ondersteuning, inzicht moeten geven in de business case, het pad naar de DRI route moeten kwantificeren en aan moeten geven welke investeringen, infrastructuur en eventuele subsidies benodigd zijn. Zonder deze informatie is het niet mogelijk als Rijk te inventariseren welke steunopties of instrumenten en in welke grootte, beschikbaar, mogelijk en wenselijk zijn. Hierover zijn en blijven we de komende periode in gesprek met Tata Steel Nederland. Over de stand van zaken wordt u voor het einde van het jaar middels een kamerbrief geïnformeerd.
Kunt u beschrijven waarop de deal met SSAB destijds is vastgelopen? Acht u het mogelijk dat met de keuze van Tata Steel IJmuiden voor de waterstofroute SSAB alsnog bereid zou zijn tot een overname? Bent u bereid deze gesprekken op gang te helpen?
Volgens SSAB bleken de bedrijfsspecifieke kenmerken van Tata Steel Nederland niet goed aan te sluiten bij de interne strategie van SSAB. Dat had niet zozeer te maken met de mate van duurzaamheid van de productielocatie in IJmuiden, maar met de meest efficiënte route naar verdere verduurzaming die past in IJmuiden. Die paste niet in de duurzaamheidsstrategie van SSAB waardoor de overname van Tata Steel Nederland financieel niet goed verantwoord kon worden.
Zowel TSN als SSAB zijn particuliere bedrijven en zelf verantwoordelijk voor hun overname- en acquisitiebeleid. Ik kan niet uitsluiten dat SSAB hernieuwde interesse toont voor Tata Steel Nederland, maar het is geen taak van de Minister van Economische Zaken en Klimaat om potentiële kopers voor Tata Steel Nederland te zoeken.