Kunt u onderstaande vragen behandelen als feitelijke vragen, waarbij de gestelde vragen doorgaans niet van alle bovengenoemde fracties het standpunt vertegenwoordigen?
Ja.
Kunt u onderstaande (feitelijke) vragen, voorafgaand aan het debat over de regeringsverklaring, een voor een beantwoorden of, indien een antwoord op een bepaalde vraag nog niet beschikbaar is, aangeven op welke datum het antwoord op deze vraag wel beschikbaar is?
Ja.
Kunt u een overzicht geven van de voorstellen uit het coalitieakkoord die op Europees niveau in onderhandeling zijn, dan wel waarvan een Commissievoorstel verwacht wordt? Kunt u daarbij aangeven in welke fase van onderhandeling deze dossiers zijn?
Voor een volledig overzicht van voorstellen die op Europees niveau in onderhandeling zijn, verwijst het kabinet naar het zogenaamde legislative train schedule van het Europees Parlement1. Hierin is ook de status van de besprekingen te zien. Bovendien is de implementatie van een interinstitutionele wetgevingsdatabase (One-stop-IT-shop), één digitaal EU-portaal van Europees Parlement, Europese Commissie en Raad met daarin de voortgang van wetgevende onderhandelingen met alle relevante documenten van de drie instellingen, in voorbereiding.
Tevens ontvangt uw Kamer, conform de tussen uw Kamer en het kabinet overeengekomen EU-informatie-afspraken2, ten aanzien van EU-wetgevingsdossiers per vakdepartement per kwartaal een overzicht van de stand van zaken in de onderhandelingen en wordt uw Kamer ook middels geannoteerde agenda’s en verslagen van Raden geïnformeerd over de dossiers die in onderhandeling zijn. Ten aanzien van het «Fit-for-55-klimaatpakket», waarnaar in het coalitieakkoord verwezen wordt, ontvangt uw Kamer iedere 4 à 6 weken een reguliere update omtrent de stand van zaken van het krachtenveld en het verloop van de onderhandelingen.
Voor een overzicht van Commissievoorstellen die verwacht worden, verwijst het kabinet naar het Commissie Werkprogramma 2022 en de kabinetsreactie daarop3. Voor een meer actuele agenda van te verwachten voorstellen van de Europese Commissie verwijs het kabinet naar de – via een openbare website te raadplegen – agendaplanning van de Commissie colleges4.
In hoeverre zorgt dit coalitieakkoord dat er wordt voldaan aan de internationale 0,7% norm voor ontwikkelingssamenwerking? Kunt u de percentages per jaar geven voor 2022–2030?
In onderstaande tabel staat het verwachte ODA-percentage op basis van de maatregelen uit het coalitieakkoord (intensivering ontwikkelingssamenwerking en actualisatie EU-toerekening) voor de kabinetsperiode:
2022
2023
2024
2025
0,62%
0,63%
0,63%
0,65%
Aan het einde van de kabinetsperiode (2025) bedraagt het ODA-percentage uitgaande van de laatste CPB-raming (MEV, bij Miljoenennota) 0,7% BNI minus ongeveer EUR 0,5 miljard.
Klopt het dat, als Nederland niet voldoet aan de hervormingseisen van de Recovery & Resilience Facility, er dan voor € 5,8 miljard wordt bezuinigd op de begroting van Buitenlandse Zaken?
De verwachte ontvangsten voor Nederland uit het Recovery and Resilience Fund (RRF) worden verwerkt op de begroting van Buitenlandse Zaken. Dit kabinet hecht veel belang aan een stevig en ambitieus plan (RRP). Door in te zetten op structurele hervormingen en investeringen die aansluiten bij de landspecifieke aanbevelingen en de groene en digitale transities, kan maximaal gebruik gemaakt worden van de Europese middelen uit het RRF.
Het gaat in totaal om EUR 5,8 miljard, verdeeld over 2023 t/m 2026. De ontvangstenraming is in de budgettaire bijlage bij het coalitieakkoord opgenomen als negatieve uitgaven. Daarom staat er een min voor de bedragen, dit betreft geen bezuiniging.
Klopt het dat er een wettelijke verplichting is om Europese richtlijnen uit te voeren? Zo ja, kunt u aangeven waarom dit specifiek opgenomen is in het coalitieakkoord?
Artikel 288 van het EU-Werkingsverdrag (VWEU) bepaalt dat een richtlijn verbindend is ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, maar dat het aan de nationale instanties is om hiervoor de vorm en middelen te kiezen. Europese richtlijnen bevatten derhalve een opdracht aan lidstaten om de bepalingen ervan binnen een bepaalde termijn om te zetten in nationaal recht. Wanneer een richtlijn niet tijdig of niet volledig wordt omgezet wordt er inbreuk gemaakt op het EU-recht. De Commissie kan dan een inbreukprocedure starten, wat uiteindelijk kan leiden tot het aanhangig maken van de zaak bij het Hof van Justitie. In het coalitieakkoord wordt het streven uitgesproken om als Nederland een leidende rol in te nemen om de EU slagvaardiger, economisch sterker, groener en veiliger te maken. In dat licht is ook verwoord dat EU-richtlijnen worden uitgevoerd.
Hoe definieert u slimme industriepolitiek? Hoe verhoudt dit zich tot het Frans-Duitse voorstel voor het creëren van «European champions»?
Met een slimme industriepolitiek beoogt het huidige kabinet om een juiste balans te vinden tussen vrije marktwerking en daar waar nodig gewenst proportioneel overheidsingrijpen. Het vorige kabinet heeft hieromtrent – ook in relatie tot de discussie over Europese kampioenen – een proactieve koers internationaal en in de EU gevoerd, met oog voor het bevorderen van een gelijk speelveld en het behoud en handhaving van een effectief en politiek onafhankelijk mededingings- en staatssteunkader. Tegelijkertijd wordt erkend dat proportionele overheidsinterventies nodig kunnen zijn om te kunnen anticiperen en reageren op internationale geopolitieke en geo-economische ontwikkelingen, bijvoorbeeld om de risico’s van strategische afhankelijkheden te kunnen mitigeren. Het nieuwe kabinet zal t.z.t. uw Kamer informeren over de Nederlandse inzet en strategie omtrent het industriebeleid.
Hoe verhoudt de nationale incasso van digitale dienstbelasting, vliegtaks, CO2-grensheffing en minimum tarief voor winstbelasting zich tot het eigen-middelen voorstel van de Europese Commissie en het Europees Parlement?
De Europese Commissie heeft op 22 december jl. voorstellen gepresenteerd voor nieuwe eigen middelen gebaseerd op een koolstofheffing aan de grens (Carbon Border Adjustment Mechanism «CBAM»), op Emissions Trading System (ETS)-opbrengsten en op de belasting op herverdeelde winsten van de grootste en meest winstgevende bedrijven, waaronder grote digitale bedrijven. Het kabinet zal uw Kamer hierover met een BNC-fiche nader informeren.
Kunt u aangeven welke verbeteringen u nodig acht voor het spitzenkandidaat-systeem?
Zoals opgenomen is in het coalitieakkoord zal het kabinet dit systeem en mogelijke verbeteringen nader onderzoeken. Over de bevindingen hieromtrent zal het kabinet uw Kamer informeren.
Kunt u aangeven binnen welke kaders verdragswijziging naar aanleiding van de conferentie over de toekomst van Europa in het Nederlands en Europees belang zijn?
De Conferentie over de Toekomst van Europa heeft als doel burgers bij de EU te betrekken en hen te bevragen over hun wensen en verwachtingen ten aanzien van de EU. Dit proces loopt momenteel nog. Het kabinet is van mening dat de aanbevelingen vanuit de Conferentie eerst moeten worden afgewacht, voordat kan worden gesproken over hoe hier invulling aan te geven. Op basis van de aanbevelingen van de Conferentie, verwacht per medio 2022, zal het kabinet bezien welke inzet nodig is om deze in concrete resultaten om te zetten en of dit verdragswijziging vereist. Het kabinet staat open voor eventuele verdragswijziging, als deze de belangen van Nederland en de Europese Unie bevordert. Dit is ook in lijn met de motie Sjoerdsma, Amhaouch, Van Dijk.5 Afhankelijk van de aanbevelingen zal het kabinet de Nederlandse inzet en kaders formuleren en uw Kamer hierover informeren.
Kunt u een overzicht geven van de minimaal noodzakelijke elementen van een Europawet? Hoe verhoudt deze wet zich tot het te verwachten Europese Commissievoorstel over meer transparantie?
Zoals opgenomen in het coalitieakkoord, zal het kabinet zich inspannen om besluitvorming in de EU transparanter te maken voor burgers en nationale parlementen en resultaten en toegevoegde waarde van EU-beleid zichtbaarder te maken. Dit zal worden verankerd in een Europawet. De invulling van deze Europawet verdient nadere uitwerking, waarbij lering zal worden getrokken uit eerdere initiatiefwetten op dit terrein vanuit uw Kamer en de inrichting van soortgelijke wetten in andere lidstaten. Tevens zullen daarbij relevante ontwikkelingen op EU-niveau in acht worden genomen.
Wat betekent intensievere samenwerking met en ondersteuning van landen op de Westelijke Balkan? Wat is het belangrijkste element in die samenwerking?
Het kabinet hecht belang aan samenwerking met en tussen de Westelijke Balkan-landen op het terrein van de rechtsstaat, veiligheid en stabiliteit, migratie, klimaat en connectiviteit. Voortdurende aandacht voor hervorming van de rechtsstaat, alsmede de strijd tegen de georganiseerde misdaad en corruptie, is essentieel voor de toekomst van de regio: dit creëert zekerheid, versterkt het vertrouwen van de burger en bevordert investeringen met het oog op economische groei. Goed nabuurschap, verzoening, het afzien van polariserend taalgebruik en het oplossen van uitstaande geschillen zijn geen vanzelfsprekendheid in de Westelijke Balkan. De internationale gemeenschap, inclusief de Europese Unie, is daarom actief betrokken bij veiligheid en stabiliteit in de regio. Nederland zet het postennet en regionale netwerken in ter ondersteuning van dit beleid.
De landen op de Westelijke Balkan worden door de EU en de lidstaten bijgestaan middels verscheidene instrumenten. Het Nederlandse MATRA-programma helpt bij de opbouw en versterking van rechtsstaat en democratie. Via het EU Instrument voor Pretoetredingssteun worden (potentiële) kandidaat-lidstaten ondersteund in hun toetredingsproces en bij de daarvoor noodzakelijke hervormingen. Daarnaast streeft de Commissie ernaar om via het vorig jaar aangekondigde Economic and Investment Planvoor de Westelijke Balkan sociaaleconomische ontwikkeling in de regio te stimuleren.
Welk percentage van de verhoogde gelden voor ontwikkelingssamenwerking wordt besteed aan eerstejaars asielopvang?
Door een stijgende asielinstroom is de ODA-toerekening eerstejaarsopvang asielzoekers uit DAC-landen hoger dan eerder vermeld in de HGIS-nota 2022. Deze verhoging verhoudt zich als volgt tot de extra middelen uit het coalitieakkoord
2022
2023
2024
2025
300.000
300.000
300.000
500.000
–153.549
–177.227
–212.582
–219.863
De raming opvangkosten eerstejaarsasielzoekers wordt volgens de reguliere systematiek in het voorjaar van 2022 bijgesteld. Als dit tot een aanpassing van de asieltoerekening leidt, wordt dit volgens de huidige systematiek verwerkt op verdeelartikel 5.4 op de BHOS-begroting.
In onderstaande tabel staat het verwachte ODA-percentage op basis van de maatregelen uit het coalitieakkoord (intensivering ontwikkelingssamenwerking en actualisatie EU-toerekening) voor de kabinetsperiode:
2022
2023
2024
2025
0,53%
0,55%
0,55%
0,56%
Kunt u een overzicht geven van de bijdrage vanuit ontwikkelingssamenwerking aan technologische innovatie en digitalisering in lage- en middeninkomenslanden?
Zoals ook blijkt uit de BHOS-begroting voor 2022 zijn er geen aparte bedragen gereserveerd voor technologische innovatie en/of digitalisering. Het vorige kabinet heeft ervoor gekozen om deze belangrijke speerpunten niet te vertalen naar aparte budgetlijnen, maar ze vorm te geven door samen met (potentiële) uitvoerders en ontvangers te zoeken naar de beste technologische en/of digitale oplossingen voor ontwikkelingsvraagstukken. In de activiteiten die op deze wijze tot stand zijn gekomen zullen daarom ook veelal geen aparte bedragen zijn opgenomen voor innovatie en/of digitalisering. Wel heeft het vorige kabinet structureel 5 miljoen euro vrijgemaakt ten behoeve van het Innovatiefonds dat bedoeld is om het innovatief vermogen van het MKB in ontwikkelingslanden en in Nederland aan te jagen. Hiermee draagt het fonds bij aan de ontwikkeling van (technologische) innovaties voor ontwikkelingsuitdagingen in de pre-competitieve fase, een terrein waarop banken nog nauwelijks actief zijn. Ten aanzien van digitalisering geldt, dat tijdens de afgelopen beleidsperiode de BHOS Digitaliseringsagenda is opgesteld, als basis voor de inzet op het thema. Voorbeelden zijn het Geodata for Agriculture and Water (G4AW) programma waarmee boeren, vissers en veehouders middels satellietdata hun productie kunnen optimaliseren, en het Prospects Partnerschap dat vluchtelingen en gastgemeenschappen helpt om digitale vaardigheden te ontwikkelen die toegang verschaffen tot de arbeidsmarkt.
Kunt u aangeven welk gewicht wordt toebedeeld aan het beperken van migratie in partnerschappen met derde landen, specifiek in het kader van de Afrika-strategie?
Het kabinet zal een Afrikastrategie formuleren, waar uw Kamer op een later moment verder over geïnformeerd wordt. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld middels het BNC-fiche inzake de overkoepelende mededeling van de Commissie over het asiel- en migratiepact, zet de Europese Commissie in op veelomvattende, gebalanceerde, op maat gemaakte partnerschappen op basis van wederzijdse belangen om de Europese migratiedoelstellingen te verwezenlijken. Hiertoe heeft de Commissie landenspecifieke actieplannen opgesteld.
Wat zijn de (objectieve) definities van «gedeelde waarden, afspraken of de democratische rechtsstaat» rondom toepassing van het rechtsstaatmechanisme, en hoe wordt voorkomen dat hierbij afbreuk gedaan wordt aan de culturele en religieuze eigenheid van lidstaten?
De gemeenschappelijke Europese waarden waar de Unie op berust zijn vastgelegd in artikel 2 van het EU-verdrag (VEU), namelijk: eerbied voor de menselijke waardigheid, vrijheid, democratie, gelijkheid, de rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten, waaronder de rechten van personen die tot minderheden behoren. Aan deze waarden hebben ook nieuwe lidstaten zich gecommitteerd bij toetreding tot de EU, waardoor alle lidstaten deze waarden gemeen hebben in een samenleving die gekenmerkt wordt door pluralisme, non-discriminatie, verdraagzaamheid, rechtvaardigheid, solidariteit en gelijkheid van vrouwen en mannen. Deze gemeenschappelijke Europese waarden doen geen afbreuk aan de culturele en religieuze eigenheid van lidstaten.
Waarom is ervoor gekozen ook in te zetten op afschaffing van het vetorecht bij «civiele missies», terwijl lidstaten zelf dienen te gaan over de inzet van militairen?
Op dit moment vindt besluitvorming over het starten van zowel civiele als militaire EU-missies plaats op basis van unanimiteit.
In het licht van de toenemende instabiliteit nabij Europa, de snelle opkomst van nieuwe – veelal hybride – dreigingen en veranderende geopolitieke verhoudingen is het meer dan ooit noodzakelijk om als EU snel, effectief en eensgezind op het wereldtoneel op te treden. In dit kader leveren civiele EU-missies een belangrijke bijdrage middels advisering en capacity building en aan de bredere aanpak van onder andere hybride dreigingen, cyberbeveiliging, terrorisme en radicalisering. Snelheid en daadkracht zijn daarbij vereist. Om die redenen ziet het kabinet aanleiding om in te zetten op gekwalificeerde meerderheid bij besluitvorming over het instellen van civiele missies, waarin politie-, grensbewaking- en civiele experts worden ingezet. Het EU-verdrag sluit besluitvorming op basis van gekwalificeerde meerderheid over de inzet op militair- en defensieterrein uit.
Besluitvorming over de inzet van de Nederlandse krijgsmacht is en blijft, conform de Grondwet, een nationale competentie.
Wat wordt materieel/formeel bedoeld met «modernisering» van het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)?
Het kabinet neemt een constructieve benadering ten aanzien van de modernisering van SGP, wanneer deze is gericht op de houdbaarheid van de schulden en opwaartse economische convergentie. Met «modernisering» van het SGP wordt verwezen naar de discussie over de mogelijke herziening van de begrotingsregels. De Nederlandse inbreng voor de consultatiesessies is toegelicht in de kamerbrief van 10 december jl.6 Het kabinet zal zich inzetten voor een gezond en prudent macro-economisch beleid en benodigde hervormingen door lidstaten, gericht op houdbare schulden, meer economische groei en opwaartse convergentie. Hierbij stelt het kabinet effectieve handhaving als eis.
Wat is concreet de inzet van de nieuwe coalitie om besluitvorming in de EU «transparanter» te maken, ook in termen van informatievoorziening aan het parlement?
Het kabinet zet zich samen met een aantal gelijkgezinde lidstaten sinds lange tijd ervoor in om het EU-transparantiebeleid te moderniseren en de EU-besluitvormingsprocedure inzichtelijker en toegankelijker te maken. In 2019 presenteerde Nederland samen met 9 andere lidstaten het non-paper «increasing transparency and accountability of the EU» met daarin concrete suggesties ter modernisering van transparantie in de Raad en het EU-besluitvormingsproces. Deze inzet heeft een aantal concrete resultaten opgeleverd7. Nederland heeft samen met Duitsland en Denemarken in het kader van de Conferentie over de Toekomst van Europa een zogenaamde transparency pledge gelanceerd om aandacht te genereren voor het belang van transparantie. De aanbevelingen die voortvloeien uit de Conferentie, ingegeven door burgerconsultaties in lidstaten en op Europees niveau, kunnen een nieuwe beleidsagenda op dit terrein voeden.
Is de nieuwe coalitie voorstander van EU-uitbreiding met landen in de Westelijke Balkan?
Het kabinet steunt het EU-perspectief van de landen van de Westelijke Balkan. Het beleid t.a.v. EU-uitbreiding is strikt, fair en betrokken. Het kabinet streeft naar een uitbreidingsproces gebaseerd op merites waarbij voortgang in het toetredingsproces afhankelijk is van de implementatie van de benodigde hervormingen. Het kabinet ondersteunt de ambitie van de Europese Commissie om het toetredingsproces geloofwaardiger, politieker, dynamischer en voorspelbaarder te maken zoals uiteengezet in de mededeling over de herziening van de uitbreidingsmethodologie van maart 2020 (Kamerstuk 21 501, nr. 20 , nr. 1511.), waarbij er meer nadruk ligt op de rechtsstaat en het toepassen van conditionaliteit.
Omvat de inzet voor geloofsvrijheid, waaronder christenvervolging, ook de (blijvende) aanstelling van een speciaal gezant voor godsdienstvrijheid en het reserveren van substantiële en gerichte financiële middelen binnen onder andere het Mensenrechtenfonds?
De positie van een speciaal gezant voor religie en levensovertuiging zal ook in deze kabinetsperiode worden gecontinueerd. Het thema vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten binnen het mensenrechtenbeleid en het beleid voor versterking van het maatschappelijk middenveld, waarvoor substantiële financiële middelen beschikbaar zijn binnen het Mensenrechtenfonds en het programma Power of Voices.
Omvat «het verbeteren van de relaties en samenwerking tussen Israëliërs en Palestijnen» ook een blijvende inzet op het tegengaan van disproportionele agendering tegen Israël in VN-gremia en binnen de EU?
Ja. Zoals aan uw Kamer geschreven (Kamerstuk 32 735, nr. 287) vormt deze inzet onderdeel van het Nederlandse lidmaatschap van de Mensenrechtenraad 2020–2022. Het Koninkrijk blijft samen met onze partners werken aan het geleidelijk afbouwen van het aparte agendapunt 7 van de Mensenrechtenraad («Mensenrechtensituatie in de Palestijnse gebieden en andere bezette Arabische gebieden»), onder andere door resoluties samen te voegen of over te hevelen naar andere agendapunten. Ook in de Algemene Vergadering van de VN streeft Nederland ernaar het gehele pakket aan resoluties die betrekking hebben op het Midden-Oosten Vredesproces (MOVP) te verbeteren en de disproportionele aandacht voor Israël tegen te gaan (zie Kamerstuk 26 150, nr. 198 en Kamerstuk 23 432, nr. 485). De Nederlandse inzet is gericht op het samenvoegen van resoluties, het tweejaarlijks maken van resoluties, het verminderen van het aantal rapportages, het zoveel mogelijk inkorten van resoluties, het verwijderen van dubbelingen, en het beter in balans brengen van de inhoud van de teksten. Daarnaast is het voor Nederland van belang om waar mogelijk een zo groot mogelijke EU-eenheid te bewaren in multilateraal verband. Daartoe maakt Nederland zich sterk in de voorbereidingen van VN mensenrechtenfora als ook tijdens de onderhandelingen van resoluties. Deze inzet is conform de gewijzigde motie Van der Staaij (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2374).
Wat zijn of worden de bouwstenen van de «Nederlandse «Global Health» Strategie» en welke rol krijgt moeder- en kindzorg ter voorkoming/vermijding van «abortusdiensten» in de vorm van zwangerschapsafbrekingen daarbinnen?
Het kabinet zal, mede op basis van het in februari verwachte AIV advies ter zake, bouwstenen formuleren en een nadere invulling geven aan een Nederlandse Global Health Strategie.
Is de nieuwe coalitie voornemens opnieuw jaarlijks 250.000 «abortusdiensten» mogelijk te maken, of worden nadrukkelijk alternatieven onderzocht en mogelijk gemaakt?
Het kabinet zet in op keuzevrijheid en het brede spectrum van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR). Dit omvat onder andere het verbeteren van toegang tot basisgezondheidszorg, zorg rondom zwangerschap en bevalling, moderne anticonceptiemiddelen, hiv-testen, counseling en medicatie, seksuele voorlichting aan jongeren en veilige abortuszorg.
Er bestaat geen internationaal overeengekomen methodiek voor het tellen van abortusdiensten. Daarom is het niet mogelijk om exact aan te geven hoeveel veilige abortusdiensten of zwangerschapsafbrekingen Nederland de afgelopen vijf jaar mogelijk heeft gemaakt. Het kabinet hanteert, in lijn met de WHO, een brede definitie van een abortusdienst, die naast de onderbreking van de zwangerschap ook vaak voorlichting en counseling vooraf en achteraf omvat, als ook post-abortuszorg – bijvoorbeeld wanneer een vrouw na een onveilige abortus in levensgevaar is.
Welk deel van de extra 500 miljoen euro aan ontwikkelingshulp zal geïnvesteerd worden in opvang in de regio?
Het ODA-budget wordt op basis van het coalitieakkoord verhoogd met EUR 300 miljoen in 2022, 2023 en 2024 en EUR 500 miljoen structureel vanaf 2025. Na verwerking van de stijgende asieltoerekening worden de resterende middelen verdeeld. Deze extra middelen betreffen zowel uitgaven aan opvang in de regio alsook extra uitgaven aan het wereldwijde vaccinatieprogramma COVAX, klimaatadaptatie en klimaatmitigatie. Over de exacte verdeling van de resterende extra middelen zal de Kamer worden geïnformeerd.
Wat behelst het plan: «Samen tegen Mensenhandel»?
«Samen tegen Mensenhandel» is het interdepartementale en integrale programma tegen mensenhandel dat gestart is in 2018 en heeft als belangrijkste doel het aantal slachtoffers van mensenhandel naar beneden te brengen. Graag verwijs ik uw kamer naar de voortgangsbrief programma samen tegen mensenhandel die uw Kamer op 17 november jl. is toegekomen voor een meer gedetailleerd overzicht van de ondernomen acties8.
Waarom wil het kabinet IS-vrouwen terughalen om te berechten, terwijl van tevoren duidelijk is dat het bewijs van alle terroristische activiteiten die deze hebben gepleegd, vaak moeilijk zo niet onmogelijk is en zij meestal binnen 12 maanden weer deel uitmaken van onze samenleving?
Het kabinet zal de in de vorige periode ingeslagen weg met betrekking tot uitgereisde IS’ers voortzetten. Dit betekent dat bij de afweging om al dan niet tot repatriëring van uitreizigers en hun kinderen over te gaan, individuele omstandigheden leidend zijn en de verschillende belangen tegen elkaar worden afgewogen. Naast het voorkomen van straffeloosheid weegt het kabinet ook altijd de internationale betrekkingen, de veiligheid in het gebied en de veiligheid van betrokkene(n) mee. Daarbij wordt uiteraard ook oog gehouden voor het belang van de nationale veiligheid.
Zoals beschreven in de Kamerbrief van 9 november 2021 (kenmerk 29 754, nr. 624) hecht het kabinet er belang aan dat uitreizigers die worden verdacht van terroristische misdrijven worden berecht. Teruggekeerde syriëgangers krijgen, zo laat eerste onderzoek zien, vrijwel altijd [bij zelfs geringe betrokkenheid] aanzienlijke (onvoorwaardelijke) vrijheidsstraffen opgelegd. Verder maakt de Wet Langdurig Toezicht mogelijk om daarnaast door de strafrechter langdurig intensief overheidstoezicht onder strenge voorwaarden op te leggen.
Worden de niet-Europese NAVO-partners minder betrokken bij de samenwerking die de EU voor ogen heeft dan de Europese partners en werkt dit niet polariserend?
Nee. Het belang van EU-NAVO samenwerking wordt breed onderkend, zoals ook blijkt uit de verschillende gezamenlijke verklaringen en de intensieve onderlinge communicatie. Alleen vorig jaar al vonden over en weer 25 cross-briefings plaats, onder meer in de NAVO Noord-Atlantische Raad (NAR) en het EU Politiek en Veiligheidscomité (PSC).
Nederland is voorstander van het versterken van defensiesamenwerking met omringende Europese landen, waar het zowel de EU als de NAVO versterkt en zet zich hier ook actief voor in. Een voorbeeld betreft de recente toetreding van Canada, Noorwegen en de VS tot het – in EU verband gelanceerde – Permanent Gestructureerde Samenwerking (PESCO) initiatief op het gebied van militaire mobiliteit.
Wat worden de taken en de juridische legitimatie van de Europese Veiligheidsraad?
Dit kabinet zal de opties voor een Europese Veiligheidsraad nader onderzoeken, hierover in gesprek gaan met partners en vervolgens met voorstellen komen.
Hoe wordt ongewenste immigratie gedestimuleerd en hoe wordt mensensmokkel concreet aangepakt?
Het kabinet heeft gekozen voor een brede, integrale aanpak van het migratievraagstuk met als doel om migratie veilig en gecontroleerd te laten verlopen. Uw kamer is jaarlijks over deze aanpak geïnformeerd9. De aanpak van mensensmokkel is een van de prioriteiten in de integrale migratieagenda. Het interdepartementaal team mensensmokkel is hier verantwoordelijk voor. Dit team bestaat uit de betrokken departementen en hun uitvoeringsorganisaties zoals de Koninklijke Marechaussee, het OM en de politie. De aanpak behelst onder andere controles bij grensovergangen, internationale uitwisseling van informatie over smokkelnetwerken, en vervolging van mensensmokkelaars en hun organisaties. Het «barrièremodel mensensmokkel»10 geeft inzicht in het soort interventiemogelijkheden dat overheden kunnen gebruiken in de strijd tegen mensensmokkel.
Wat houden de «Migratiepartnerschappen met derde landen» in?
De inzet van het kabinet is om binnen het EU-migratiebeleid in te zetten op migratiepartnerschappen met derde landen die materieel voldoen aan de voorwaarden van het Vluchtelingenverdrag om migratiestromen te beheersen en terugkeer te realiseren. Zoals eerder met uw Kamer gedeeld middels het BNC-fiche inzake de overkoepelende mededeling van de Commissie over het asiel- en migratiepact11, zet de Europese Commissie in op veelomvattende, gebalanceerde, op maat gemaakte partnerschappen op basis van wederzijdse belangen om de Europese migratiedoelstellingen te verwezenlijken. Hiertoe heeft de Commissie landenspecifieke actieplannen opgesteld. Het kabinet dringt aan op verdere concretisering en implementatie van de actieplannen met versterkte coördinatie en concrete doelen, waarbij effectief gebruik wordt gemaakt van relevante instrumenten.
Wrakingsregels bij een hoorzitting van de huurcommissie |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Klopt het dat artikel 31 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte behelst dat de zittingsvoorzitter en/of -leden voor aanvang van de behandeling kunnen worden gewraakt?
Ja. Op basis van artikel 31 van de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte (hierna: Uhw) kan alleen worden gewraakt vóór aanvang van de behandeling op zitting.
Is het correct om aan te nemen dat dit wetsartikel ervoor zorgt dat in geval van een gedurende de hoorzitting opkomende (schijn van) partijdigheid niet kan worden gewraakt aangezien dat niet voor aanvang van de zitting is?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat deze gang van zaken afwijkt van het gebruik bij een gang naar de rechter waar een wrakingsverzoek ook gedurende een proces kan worden gedaan (gebaseerd op artikel 36 Wetboek van burgerlijke rechtsvordering)?
Het klopt dat de systematiek van artikel 31 Uhw verschilt met die van artikel 36 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering. Het huidige artikel 31 Uhw vloeit voort uit artikel 15 van de Wet op de huurcommissies, die voorheen gold. Bij invoering van de Wet op de huurcommissies in 1979 is gekozen om dezelfde wrakingsregels te hanteren als in de reguliere rechtspraak. Door een latere aanpassing van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering zijn de artikelen anders komen te luiden.
Waarom is bij de Uitvoeringswet huurprijzen woonruimte afgeweken van dit principe? Is hier bij het maken van de wet destijds een goede reden voor geweest? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat huurders dezelfde rechten zouden moeten hebben tijdens een hoorzitting als tijdens een regulier proces? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Ja. Het gaat niet om een bewust onderscheid en daarom ben ik voornemens om een wijziging van de wet op dit punt te onderzoeken.
Beschouwt u deze discrepantie als een lacune in de wet? Zo ja, bent u bereid hiernaar te kijken en een aanpassing van de wet voor te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De puinhoop op het spoor tussen Delfzijl en Groningen |
|
Henk Nijboer (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u de berichten over de puinhoop op het spoor tussen Delfzijl en Groningen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van de berichten in de media.
Wat vindt u ervan dat reizigers op stations staan te blauwbekken en treinen doorrijden?
Het is belangrijk dat vervoerders en OV-autoriteiten zich inspannen om reizigers zo goed mogelijk te helpen. De verantwoordelijkheid voor het regionale OV-aanbod ligt primair bij de regionale OV-autoriteiten en de vervoerders. Volgens de verantwoordelijke OV-autoriteit, de provincie Groningen, gaat het hier om vervelende incidenten, maar geen structureel probleem. In het antwoord op vraag 5, 6 en 7 ga ik daar nader op in.
Waarom komt dit de laatste tijd zo vaak voor op dit traject?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u dat goed openbaar vervoer een cruciale voorziening is in heel Nederland, dus ook in de regio?
Ja, iedereen in Nederland moet snel, gemakkelijk, betrouwbaar en betaalbaar met het openbaar vervoer kunnen reizen.
Snapt u dat het, zeker gezien het toenemende aantal coronabesmettingen, uiterst ongewenst is reizigers als haringen in een ton te vervoeren?
Het is belangrijk dat iedereen zich veilig voelt in het openbaar vervoer. Dankzij de beschikbaarheidsvergoeding (BVOV) is het voor vervoerders mogelijk om ook tijdens de pandemie het OV-aanbod op peil te houden. Met alle partijen in de OV-sector is afgesproken dat er beperkte optimalisaties van de dienstregeling mogen plaatsvinden, met als randvoorwaarde dat de basisprincipes van beschikbaarheid en veiligheid van het OV niet in het geding komen. Er is een stevige afname van het aantal reizigers te zien als gevolg van de coronamaatregelen, zoals het thuiswerkadvies en de winkelsluitingen. Dat neemt niet weg dat de beschikbaarheid van het materieel zorgvuldig afgewogen moet worden tegen de reizigersaantallen, waarbij het risico op te volle treinen voorkomen dient te worden, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 16 december jl.2 De afwegingen die daarbij worden gemaakt behoren tot de verantwoordelijkheid van de concessieverlener (in dit geval de provincie Groningen) in afstemming met de vervoerder. Aanpassingen in het aanbod stemmen zij vervolgens af met de gemeenten in het concessiegebied, waarbij de (regionale) reizigersorganisaties adviesrecht hebben. Deze manier van werken past bij de decentralisatie van het stads- en streekvervoer.
De provincie Groningen heeft mij laten weten dat, om drukte te voorkomen, Arriva de reizigersaantallen continu analyseert om de juiste inzet van materiaal te bepalen. De provincie geeft daarbij aan de recente incidenten te betreuren. De vervoerder heeft de provincie geïnformeerd dat er beide keren sprake was van overmacht. Door een defect treinstel was de trein korter dan gepland en hierdoor is drukte in de trein ontstaan. Dit is uiteraard zeer vervelend voor de reizigers, maar het alternatief was dat de gehele rit zou uitvallen. Incidenten als deze zullen nooit volledig voorkomen kunnen worden. De provincie Groningen heeft laten weten achter de keuze van de vervoerder te staan.
Waarom worden er niet juist langere in plaats van kortere treinstellen ingezet? Dan kan toch meer afstand worden gehouden en neemt het besmettingsgevaar toch af?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid Arriva per ommegaande aan te spreken en ervoor te zorgen dat er vanaf volgende week weer gewone treinen rijden?
Zie antwoord vraag 5.
Nep sociale huurwoningen gebouwd door private partijen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat corporaties bezorgd zijn over commerciële partijen die sociale huurwoningen bouwen?1
Ja. Deze signalen zijn ook eerder ter sprake gekomen in gesprekken die ik met uw Kamer en stakeholders heb gevoerd. Mede naar aanleiding daarvan heb ik een onderzoek gestart. Ik heb toegezegd voor de zomer uw Kamer hierover te informeren.
Wat vindt u ervan dat er een verschil bestaat in verplichtingen, bijvoorbeeld bij het huisvesten van doelgroepen, tussen corporaties en commerciële partijen bij het bouwen van sociale huurwoningen?
Woningcorporaties hebben een volkshuisvestelijke taak. Vanuit deze taak vragen wij op sommige gebieden meer van woningcorporaties dan van commerciële partijen. Woningcorporaties komen ten behoeve van deze taak in aanmerking voor staatssteun en commerciële partijen niet.
Is het mogelijk dat er sociale huurwoningen gebouwd worden, mede dankzij financiering vanuit het Rijk, die in een relatieve korte periode naar de markt c.a. naar de vrije sector worden overgeheveld? Aan welke regels zijn ontwikkelaars gebonden als zij woningen bouwen met financiële steun in het sociale segment?
Met de Woningbouwimpuls (WBI) draagt het Rijk bij aan gebiedsontwikkelingen met een publiek tekort. Deze subsidie gaat naar gemeenten. In de eerste drie tranches is de voorwaarde gesteld dat minimaal 50% van het woningprogramma uit betaalbare woningbouw bestaat. Er worden geen directe eisen gesteld aan hoe dit geborgd wordt. In de beoordeling van aanvragen voor de Woningbouwimpuls zijn de opbouw van het woningbouwprogramma, de borging daarvan en de mate waarin maatregelen zijn getroffen om woningen langjarig betaalbaar te houden een expliciet onderdeel van de beoordeling. Gemeenten kunnen, afhankelijk van de lokale situatie, maatwerkafspraken maken met daarin eisen en voorwaarden rondom het bouwen van (sociale) huurwoningen. Gemeenten kunnen dit regelen in de gronduitgifte overeenkomst (wanneer de gemeente grondeigenaar is), in de anterieure overeenkomst en/of in lokale verordeningen.
Deelt u de mening dat de verhouding van nieuw te bouwen sociale huurwoningen te rooskleurig wordt voorgesteld wanneer een aanzienlijk deel gebouwd door de private sector na een aantal jaren wegstroomt naar de vrije sector? Zo nee, waarom niet?
Het is belangrijk dat woningen echt beschikbaar zijn voor de doelgroep waarvoor er wordt gebouwd. Ze moeten niet via constructies alsnog onbereikbaar worden voor die doelgroep. Ook is het onwenselijk als door afname van het bestaande aanbod, zonder dat het wordt aangevuld, de doelgroep niet kan worden gehuisvest.
In hoeverre kunnen gemeenten nog sturen op de ontwikkeling van sociale huurwoningen wanneer veel grond reeds in private handen is?
Het is voor gemeenten mogelijk om in bestemmingsplannen – of op het moment dat de Omgevingswet in werking treedt in een omgevingsplan – percentages op te nemen ten aanzien van de woningbouwcategorieën sociale huurwoningen, sociale koopwoningen, geliberaliseerde woningen voor middenhuur («middeldure huurwoningen») of particulier opdrachtgeverschap (vrije kavels). Middels een zogenoemde doelgroepenverordening legt de gemeente daarnaast de instandhoudingstermijn, van ten minste 10 jaar, vast.2 Op deze manier kan een gemeente via het bestemmingsplan waarborgen dat een bepaald percentage van nieuw te bouwen woningen sociale huurwoningen moet betreffen. Hiermee kan een gemeente publiekrechtelijk via het bestemmingsplan sturen op de ontwikkeling van sociale huurwoningen, ook op gronden die in private handen zijn.
Wat vindt u ervan dat er een kwaliteitsverschil bestaat in zowel prijs als grootte van sociale huurwoningen afhankelijk van of een corporaties of private partij deze ontwikkeld? Deelt u de mening dat zulke verschillen niet zouden moeten bestaan?
Voor de huurprijs van huurwoningen in het gereguleerde segment geldt het woningwaarderingsstelsel (WWS). Zowel corporaties als private partijen zijn hieraan gebonden. Het staat verhuurders vrij om binnen wat volgens het WWS toegestaan is een huurprijs te bepalen. Als een verhuurder zich bij het verhuren van een woningen met een gereguleerde huurprijs niet aan het WWS houdt, kan de huurder bij de Huurcommissie de huurprijs naar beneden laten bijstellen.
Kunt u ingaan op de toekomstbestendigheid van woningen wanneer deze zeer klein gebouwd worden en niet ruim genoeg zijn om verschillende toekomstige doelgroepen te voorzien van een betaalbare woning?
Het is belangrijk dat er per gemeente een balans is in het woningaanbod, zodat er voldoende woonruimte is voor alle verschillende doelgroepen. Er kan ook behoefte zijn aan kleine woningen, denk bijvoorbeeld aan alleenstaande starters en studenten. De toekomstbestendigheid komt echter in het gedrang als het woningaanbod onvoldoende aansluit bij de verschillende doelgroepen.
Wat is de toekomstige verhouding van sociale huurwoningen in de grootste 10 gemeenten uitgesplitst naar eigendom in de tijd? Is er een krimp van sociale huurwoningen in eigendom van corporaties als percentage van de totale voorraad voorzien? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Ik beschik niet over cijfers over de toekomstige verhoudingen van sociale huurwoningen. Op dit moment doe ik onderzoek naar de omvang en achtergrond van nieuwbouw van sociale huur door marktpartijen. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek voor de zomer met uw Kamer te kunnen delen.
Op nationaal en regionaal niveau laten prognoses zien dat het aandeel sociale huurwoningen kan dalen door demografische en economische ontwikkelingen. Zie Staat van de Woningmarkt 2021 p. 31. Het aantal corporatiewoningen zal wel stijgen, maar minder snel dan de andere sectoren.
Bent u bereid gemeenten meer instrumenten te geven om te sturen op de woningen die gebouwd worden? Kunt u ingaan op mogelijke instrumenten die voorhanden zijn?
Zoals hierboven aangegeven in antwoord op vraag 5, hebben gemeenten reeds een instrument tot hun beschikking. Ik heb contact met gemeenten, Aedes en andere stakeholders om deze problematiek scherper in beeld te krijgen en te kunnen duiden of hier extra maatregelen nodig zijn, bijvoorbeeld ook in mijn eigen instrumentarium of dat van gemeenten. Dat beeld zal ik betrekken bij mijn programma-aanpak. Zoals ik in het antwoord op vraag 1 heb aangegeven, ben ik mede op basis van signalen die ook in uw Kamer aan de orde zijn geweest een onderzoek gestart. Ik streef ernaar dit onderzoek voor de zomer met uw kamer te delen.
De rode loper voor datacenter Zeewolde |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA), Joris Thijssen (PvdA), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stef Blok (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Rode loper voor datacenter Facebook, Zeewolde wuift groene bezwaren weg»1 en «Het Rijk regelde onder druk van Facebook voorrang op het stroomnet»?2
Ja, daar ben ik mee bekend.
Klopt het dat uw ministerie, net zoals bij het datacenter in de Wieringermeer, een actieve rol heeft gespeeld bij het binnenhalen van het datacenter van Facebook? Hoe zag die actieve rol eruit?
De Netherlands Foreign Investment Agency (NFIA), een uitvoeringsorganisatie van EZK, is verantwoordelijk voor het aantrekken van buitenlandse bedrijven naar Nederland. De NFIA heeft Meta niet actief aangetrokken naar Nederland. In maart 2019 is NFIA door Meta zelf benaderd voor een verkenning van een geschikte datacenter locatie in Nederland. Uit de verkenning van NFIA onder de regionale acquisitiepartners volgde in eerste instantie dat er geen locatie was die voldeed aan de door het bedrijf genoemde criteria. Later in het proces (eind 2019) heeft Meta zelf de gemeente Zeewolde benaderd. Na de locatiekeuze voor Zeewolde werd de NFIA vanaf begin 2020 op verzoek van Meta en de decentrale overheden weer bij het project betrokken om vanuit haar rol als eerste aanspreekpunt bij de rijksoverheid voor buitenlandse bedrijven het contact te leggen met de juiste partijen binnen de rijksoverheid voor specifieke vragen, bijvoorbeeld met het Ministerie van EZK over de elektriciteitsaansluiting. Verder is gedurende het traject de NFIA op de hoogte gehouden van de voortgang van het proces door Meta en regionale partijen.
Klopt het dat het Ministerie van Algemene Zaken heeft aangespoord tot snelheid in het proces? Welke rol heeft het Ministerie van Algemene Zaken gehad rondom het datacenter van Facebook in Zeewolde?3
In het belang van de Nederlandse economie en de werkgelegenheid heeft het Ministerie van Algemene Zaken een rol in het aantrekken van buitenlandse investeringen en werkgelegenheid. Het Ministerie van Algemene Zaken onderneemt in dat licht geregeld internationale reizen onder meer gericht op het bevorderen van handel en investeringen en heeft daarnaast geregeld contact met bedrijven, zo ook met Meta.
In het geval van Meta is er contact geweest tussen het Ministerie van Algemene Zaken en het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat waarin gewezen is op het belang van snelheid in het proces en is geïnformeerd naar de voortgang. Dit contact was erop gericht om informatie te krijgen of de door Meta gewenste wijze van aansluiting op het hoogspanningsnet zou passen binnen de kaders van de Elektriciteitswet, dit was immers van belang voor netbeheerders en Meta voor het verdere proces.
Kunt u toelichten wat uw voorganger precies heeft gedaan aangaande het leveren van de genoemde voorrang op het hoogspanningsnet? Welke bevoegdheden heeft u om voorrang te geven aan bedrijven op het hoogspanningsnet?
Er is geen sprake van «voorrang» voor aansluiting van Meta op het hoogspanningsnet. Dit is een misvatting, zoals ook aangegeven door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021.
Op het moment dat Meta zich bij mijn ministerie meldde, had Meta reeds een aansluitverzoek bij TenneT4 ingediend. Haar recht op aansluiting en positie in een eventuele wachtrij van beoogd aangeslotenen, lag toen reeds vast. Overigens was er op deze plek geen sprake van een wachtrij van aangeslotenen, en is Meta de enige partij die om aansluiting heeft verzocht. Zoals blijkt uit de openbaar gemaakte stukken (zie nummer 9, notitie «Aansluitproblematiek datacentrum «Tulip», van 13 mei 2020), waren de discussies tussen TenneT en Meta over de wijze van aansluiting van het datacenter vastgelopen. Het ging dus niet om de vraag of Meta recht had op een aansluiting of de prioritering daarvan. Het wettelijk kader bepaalt namelijk dat elke partij in Nederland recht heeft op een aansluiting op het elektriciteitsnet.
TenneT had in reactie op het aansluitverzoek van Meta voorgesteld om aan te sluiten op een bestaand onderstation op 5 kilometer afstand van het beoogde datacenter. Meta stelde voor om aansluiting plaats te laten vinden op een door haar nieuw te bouwen transformatorstation, nabij het beoogde datacenter, en op een plek waar een bestaande hoogspanningsverbinding al loopt. Dit is een ongebruikelijke manier van aansluiting. Meta en TenneT werden het op dit punt niet eens. Elk van de partijen vroeg aan het ministerie of een dergelijke manier van netuitbreiding en aansluiting paste binnen het wettelijke kader in de Elektriciteitswet 1998. Het ministerie heeft hier onderzoek naar gedaan en geconcludeerd dat het wettelijk kader zich niet verzet tegen een dergelijke wijze van aansluiting. Hiervoor is ook advies ingewonnen bij de Landsadvocaat. Ook is gevraagd aan provincie en gemeente om nogmaals per brief hun standpunt over vestiging aan de Minister te bevestigen. Tenslotte heeft mijn voorganger een brief aan TenneT (en Liander) gestuurd ter bevestiging dat deze aanpak juridisch toegestaan is en het verzoek om aan TenneT (en Liander) om de samenwerking aan te gaan met het bedrijf en om zich in te spannen de bouw van het onderstation en de aansluiting van het bedrijf te realiseren.
Naast het juridische aspect, is van het begin af aan aandacht geweest voor de kostenverdeling van een dergelijke aanpak. Zoals eveneens uit de openbaar gemaakte stukken blijkt, is vanaf het begin de voorwaarde gesteld dat Meta «de kosten voor de aansluiting en het nieuwe onderstation» voor haar rekening zou nemen. Voor de helderheid: het nieuwe onderstation wordt na haar constructie om niet overgedragen aan TenneT en onderdeel van het hoogspanningsnet van TenneT. Normaliter worden de kosten van een onderstation dat onderdeel is van het hoogspanningsnet gesocialiseerd via de transporttarieven van alle gebruikers, maar in dit geval betaalt alleen Meta. Dit staat vervolgens niet in de weg aan aansluiting van andere partijen op het desbetreffende onderstation in de toekomst.
Bent u van mening dat een nieuw datacenter van Facebook van enorm strategisch belang is voor de Nederlandse economie?
Rond Amsterdam zitten veel co-locatie (of multi-tenant) datacenters met zeer snelle onderlinge verbindingen. Dit zorgt voor zogeheten hyperconnectiviteit tussen deze datacenters. Op dit moment hebben maar vijf steden in Europa5, waaronder Amsterdam, de unieke vestigingsvoorwaarden voor (hyperconnectiviteit)datacenters. Dit is dus bijzonder en speelt een belangrijke faciliterende rol voor de Nederlandse maar ook de Europese digitale economie. Deze hyperconnectiviteit rond Amsterdam draagt bij aan een zeer gunstig vestigingsklimaat voor co-locatie datacenters en bepaalde dienstverlening waarvoor hyperconnectiviteit een vereiste is en vertegenwoordigt in die zin strategische waarde.
Hyperscale datacenters, zoals het voorgestelde datacenter van Meta, zijn voor de kwaliteit van hun dienstverlening niet genoodzaakt om zich te vestigen in een regio met hyperconnectiviteit, internationale ontsluiting vindt plaats via eigen connecties met hyperconnectiviteitsclusters. Dit betekent dat de locatie waar het hyperscale datacenter is gevestigd vanuit het perspectief van de gebruiker weinig uitmaakt. Omdat hyperscale datacenters niet bijdragen aan deze hyperconnectiviteit en primair worden gebruikt voor het opslaan van data of het verlenen van specifieke dienstverlening voor de internationale markt, kan worden gesteld dat de (in)directe regionale en nationale meerwaarde voor de Nederlandse digitalisering en digitale infrastructuur lager is dan bij co-locatie datacenters.
Dit heeft tot gevolg dat hyperscale datacenters weinig tot niet bijdragen aan het in stand houden van of uitbreiden van de in Nederland bestaande hyperconnectiviteitsclusters, een belangrijk onderdeel van de kwaliteit van de Nederlandse digitale infrastructuur. Ook faciliteren co-locatie datacenters meer dan hyperscale datacenters regionale partijen in hun digitaliseringsbehoefte, omdat hyperscale datacenters primair worden gebruikt voor het opslaan van data of het verlenen van dienstverlening voor de internationale markt. Dit betekent dat de vestiging van hyperscale datacenters, zoals het voorgestelde datacenter van Meta, een relatief beperkte invloed heeft op de internationale concurrentiekracht van Nederland en de digitale infrastructuur.
Welke consequenties heeft deze voorrang op het hoogspanningsnet mogelijk voor andere bedrijven of nieuwe woningen? Welke nieuwe woningen, scholen of bedrijven zijn hierdoor niet of pas veel later aangesloten op het hoogspanningsnet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 4.
Op welke manieren heeft u Meta/Facebook nog meer gefaciliteerd? Kunt u daarbij inzage geven in uw contacten en die van uw ministerie met Meta/Facebook, lobbyorganisaties of organisaties die namens Meta/Facebook hebben gehandeld? Kunt u ook alle in- en uitgaande correspondentie met Meta/Facebook, lobbyorganisaties of organisaties die namens Meta/Facebook hebben gehandeld vanuit de Ministeries van Economische Zaken en Klimaat, Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en Algemene Zaken naar de Kamer sturen?
Zie het antwoord onder vraag 3 hierboven, en de antwoorden op vraag 10 en 11 van het lid Leijten (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1726). Er is op verschillende momenten en verschillende niveaus contact geweest tussen de ministeries, decentrale overheden en Meta/Facebook. Wij hebben de belangrijkste momenten in deze antwoorden opgesomd. Verder verwijs ik u naar de geopenbaarde stukken in het kader van het besluit op het Wob-verzoek over datacenters. En verwijs ik u naar de antwoorden die de Minister van EZK heeft gegeven in het Vragenuur van dinsdag 7 december.
Hoe kan het zo zijn dat het datacenter van Facebook toch op een plek komt die niet past in de voorkeurslocatie van dit kabinet? Bent u hierdoor door Facebook ook actief op belobbyd?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) staan voorkeursrichtingen opgenomen over de vestiging van o.a. hyperscale datacenters. Conform de Omgevingswet heeft de NOVI geen juridisch bindende doorwerking naar decentrale overheden. Ook staat in de NOVI opgenomen dat decentrale overheden uiteindelijk de afweging maken. Kortom; decentrale overheden hebben afwegingsruimte om hier zelf nadere invulling aan te geven en hiervan af te wijken.
Facebook heeft hier verder geen rol in gespeeld, de rijksoverheid gaat immers uiteindelijk ook niet over de ruimtelijke plannen en de locatiekeuze over dit datacenter.
Wat heeft u gedaan met de kritische opmerkingen over datacenters vanuit uw ministerie? Welke rol hebben deze kritische opmerkingen gehad op de besluitvorming rondom de komst van het datacenter Facebook?
De Minister van EZK heeft zich destijds alleen gericht op de vraag of een bijzondere wijze van aansluiting past binnen het wettelijke kader, en geconcludeerd dat dit het geval is. Dit is toegelicht door de Minister van Economische Zaken en Klimaat in het Vragenuur van 7 december 2021. Zoals te lezen valt in de stukken van het WOB-verzoek, staan er zowel voor- als nadelen beschreven in de nota’s. Ook hebben de provincie en gemeente op zijn verzoek nogmaals hun standpunt over vestiging per brief aan de Minister kenbaar gemaakt.
Zie verder ook het antwoord onder vraag 6 van het lid Van Dijk (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1728).
Klopt het dat er ook bij dit datacenter opnieuw grote vragen bestaan over het stroom- en waterverbruik en de restwarmte?
De plannen hierover worden door Zeewolde nog nader uitgewerkt.
Is er inmiddels duidelijkheid voor de benutting van de restwarmte van dit datacenter?
De gemeente Zeewolde geeft aan dat de benutting van restwarmte realistisch is. Zie verder het antwoord onder vraag 10.
Heeft Facebook inmiddels al zekerheid gegeven wat zij met de restwarmte van het datacenter gaat doen?
Voor de benutting van restwarmte is er onder meer een warmtenet nodig, zijn er voldoende afnemers nodig, en is er een haalbare businesscase voor een warmtebedrijf nodig om de restwarmte af te nemen. Zie verder het antwoord onder vraag 10.
Kunt u aangeven hoeveel stroom het datacenter gaat verbruiken en hoeveel daarvan duurzaam, door bestaande wind- zonneparken, opgewekte energie is? Klopt het dat dit datacenter net zoveel stroom gaat gebruikt als de stad Amsterdam?
Zie het antwoord onder vraag 7 van de beantwoording van de Kamervragen van de leden Erkens en Rajkowski (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 1725).
In hoeverre maken deze hyperscale datacenters het voor Nederland lastig om de productiedoelstelling voor duurzame energie te halen?
In algemene zin kan gesteld worden dat naarmate het energieverbruik in Nederland toeneemt, de opgave groter wordt voor het behalen van de Nederlandse doelstellingen op het gebied van duurzame energieopwekking.
Ten tijde van het Klimaatakkoord was er nog geen duidelijk beeld over de extra vraag voor datacenters en industrie in 2030. Deze wordt door de Stuurgroep Extra Opgave inmiddels ingeschat op 15–45 TWh bovenop het Klimaatakkoord, waarvan 5–15 TWh voor datacenters6. De Stuurgroep adviseert deze extra vraag op te wekken met extra wind op zee. In lijn met de moties Boucke c.s.7 wordt ingezet op het mogelijk maken van 10 GW aan extra wind op zee tot rond 2030. Een volgend kabinet zal besluiten over de precieze omvang van de opgave. Het kabinet werkt conform de motie Boucke (Kamerstuk 35 668, nr. 21) daarom aan 10 GW extra wind op zee in 2030.
Het elektriciteitsverbruik van bijvoorbeeld een datacenter is niet direct te koppelen aan bijvoorbeeld een te plaatsen hoeveelheid windmolens. Een datacenter krijgt immers ook elektriciteit als het niet waait. Maar voor de vergelijking verhoudt de 1,38 TWh die het datacenter in de eindsituatie verbruikt, zich tot de elektriciteitsproductie van zo’n 20–25 zeeturbines met een vermogen van 12–15 MW (uitgaande van 4.500 vollasturen).
Hoeveel extra wind- en zonneparken moeten er aan worden gelegd voor het datacenter Facebook in Zeewolde?
Zie antwoord vraag 14.
Wat is de reden dat Facebook niet zelf zonnepanelen op het dak van haar datacenter neerlegt? Hoeveel duurzame energie zou dit opleveren?
Uit opgave van het bedrijf zelf in het milieueffectrapport zouden de mogelijkheden van eigen energie-opwek, bijvoorbeeld door zon op gevel en dak beperkt zijn door ruimtegebrek op daken, het beschikbaar moeten blijven van open grond voor de bouwfase en problemen met de brandveiligheid. TNO heeft in het kader van het advies van het College van Rijksadviseurs over dit datacenter, onderzocht wat de opbrengst kan zijn van toepassing van zon-pv op daken, gevels en het terrein en geeft aan dat dit gaat om 50,84 GWh per jaar in totaal.8
Klopt het dat voor het datacenter in Zeewolde 34 dieselaggregaten als noodstroomvoorziening noodzakelijk zijn? Hoe vaak moeten deze dieselaggregaten proefdraaien? Hoeveel CO2 stoten deze dieselaggregaten dan uit tijdens dit proefdraaien? Wat is de CO2-uitstoot van deze dieselaggregaten? Hoeveel extra CO2-emissierechten dienen hiervoor aangeschaft te worden?
Uit het milieueffect-rapport valt op te maken dat het datacenter beschikt over 34 noodaggregaten en een hiermee verband houdende opslag van dieselbrandstof. Bij de voorgenomen inrichting is er sprake van een mogelijkheid tot opslag van in totaal 777,08 ton diesel. Details over proefdraaien, belasting en uitstoot zijn mij niet bekend. Bij datacenters is maandelijks testen van de noodstroomvoorziening gangbaar.
Gaat er voor deze dieselaggregaten ook een dieselmeer worden aangelegd? Zo ja, van hoeveel liter? Hoe is de veiligheid, zoals het tegengaan van lekkages, geborgd?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u aangeven hoeveel duurzame banen (directe en indirecte werkgelegenheid) dit datacenter oplevert?
Het is niet eenduidig te zeggen hoeveel structurele werkgelegenheid dit hyperscale datacenter uiteindelijk zal opleveren. Een grove indicatie op basis van openbare gegevens van bedrijven met een hyperscale datacenter in Nederland geeft aan dat de drie thans in Nederland gevestigde hyperscale datacenters gemiddeld circa 6 tot 8 structurele directe banen per hectare verschaffen. Daarnaast voorzien datacenters ook in indirecte structurele werkgelegenheid in de dienstensector van de regio. Deze inschatting is gebaseerd op informatie die op dit moment bekend is en geeft geen sluitend of definitief beeld van de toegevoegde structurele werkgelegenheid. Wat betreft de mogelijke vestiging van het datacenter van Meta in Zeewolde, geeft de gemeente aan dat na afronding van de bouw 410 banen voor langere periode worden gerealiseerd.9
Deelt u de mening dat de komst een enorme impact heeft voor het hele land en dat om die reden een beslissing over de komst van datacenters op nationaal niveau genomen zou moeten worden?
De impact wisselt per datacenter. Het is van belang dat er op een zorgvuldige wijze wordt omgegaan met de vestiging van datacenters, in het bijzonder van hyperscale datacenters. Op basis van het stelsel van de ruimtelijke ordening zijn gemeenten momenteel bevoegd gezag om die beslissing te maken. In lijn met het coalitieakkoord zal dit kabinet zich buigen over de landelijke regie en de toelatingscriteria ten aanzien van (hyperscale) datacenters.
Wanneer komt u met de eerdere toegezegde landelijke datacenterstrategie? Kan deze landelijke datacenterstrategie nog invloed hebben op de besluitvorming van het datacenter in Zeewolde?
In lijn met het coalitieakkoord zal dit kabinet zich buigen over de landelijke regie en de toelatingscriteria ten aanzien van (hyperscale) datacenters. De Minister van Volkshuisvesting en Ruimtelijke Ordening zal u hier binnenkort over informeren.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat het Rijksvastgoedbedrijf geen grond verkoopt voor de bouw van datacenters zolang er geen landelijke datacenterstrategie is?
Op dit moment is het proces als volgt. Volgens het stelsel van de ruimtelijke ordening zijn gemeenten verantwoordelijk voor het vaststellen van de bestemming van gronden in de betreffende gemeente, ook wanneer het rijksgronden betreft. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft beleid voor het verkopen van grond, dit is een privaatrechtelijke handeling. Overwegingen in dit beleid zijn bijvoorbeeld het door verkoop van grond kunnen bijdragen aan nationale opgaven zoals bijvoorbeeld wonen of energie. Een reden voor verkoop van agrarische gronden kan onder andere een bestemmingsplan(wijziging) zijn (Kamerstuk 24 490, nr. 25).
In de casus Zeewolde is naar aanleiding van de bestemmingsplanprocedure de vraag gesteld over de verkoop van Rijksgronden. De Staatssecretaris van BZK stuurde mede namens EZK en LNV op 10 augustus een brief aan de gemeente Zeewolde. Hierin staan voorwaarden voor de verkoop van de Rijksgronden.
Welke mogelijkheden heeft het ministerie, juridisch of anderszins, om de bouw van deze datacentrale te stoppen? Welke mogelijkheden heeft de provincie hiervoor?
Gelet op het huidige beleid is er vanuit het ruimtelijk instrumentarium uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro) op dit moment geen gelegenheid om de bouw van het datacenter te stoppen.
Kunt u nog verder ingaan op de nota van begin 2021 waarin uw voorganger wordt opgeroepen lastige vragen uit de weg gaan en bewust inhoudsloze informatie te verstrekken om inhoudelijke discussies te ontwijken?
Ik ga ervan uit dat uw Kamer doelt op de openbaar gemaakte nota «beleidsbrief datacenters» (11 januari 2021, nr. 19 van de inventarislijst van openbaar gemaakte stukken). Een oproep om bewust gebrekkige informatie te verstrekken is daarin niet opgenomen. De nota betrof de advisering om middels een Kamerbrief invulling te geven aan een drietal moties over uiteenlopende aspecten van datacenters in algemene zin. De nota adviseerde om in afwachting van een lopend onderzoek naar het belang van datacenters voor de digitalisering vooralsnog geen uitspraak te doen over deze onderwerpen. De beleidsbrief (Kamerstuk 32 813, nr. 675) die is verstuurd bevatte informatie over het energieverbruik, gebruik van restwarmte en beleid met betrekking tot de vestiging van datacenters. De nota had geen betrekking op de eventuele vestiging van het datacenter van Meta in Zeewolde.
Kunt u deze vragen een voor een en voor 16 december 2021 beantwoorden?
Wij hebben uw vragen binnen een zo kort mogelijke termijn beantwoord.
Financiering van onderdak voor dak- en thuislozen uit coronagelden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Kunt u aangeven hoeveel geld gemeenten minder ontvangen voor de opvang van dak- en thuislozen nu financiële steun n.a.v. de coronapandemie wordt afgebouwd?
Er is op dit moment geen sprake van een afbouw van financiële steun voor gemeenten ten aanzien van de opvang van dak- en thuisloze mensen. De VNG en het Rijk hebben aan het begin van de pandemie afspraken gemaakt over de meerkosten als gevolg van de coronapandemie. Afgesproken is dat meerkosten die gemaakt worden om ondersteuning en zorg te organiseren conform de RIVM-voorschriften, door het Rijk worden gecompenseerd. Als gevolg van deze afspraak is er een meerkostenregeling van toepassing voor aanbieders binnen de Jeugdwet en Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) die extra kosten moeten maken. Voor de opvang van dak- en thuisloze mensen geldt dat gemeenten o.a. gecompenseerd zijn voor het handhaven van de 1,5-meter maatregel en voor het organiseren van extra opvang. Het Rijk roept gemeenten op extra opvang te organiseren wanneer sprake is van een landelijke lockdown in combinatie met het advies «blijf zoveel mogelijk thuis». Op dat moment hebben ook mensen die normaal gesproken geen toegang hebben tot de opvang de mogelijkheid binnen te blijven. Dit was in 2021 het geval in de periode van 1 januari tot 1 april, met een afbouwperiode tot en met 2 juni. Ook op dit moment is deze oproep van kracht, sinds de aankondiging van de lockdown op 18 december jl. en ten minste tot 15 januari. De compensatie van de meerkosten is hier op gebaseerd.
Zorgaanbieders zullen ook in 2022 nog extra kosten blijven maken als gevolg van COVID-19. Hiervoor wordt de meerkostenregeling tot en met 31 december 2022 verlengd.1
Net als in 2020 en 2021 zijn de coronamaatregelen van het kabinet en de RIVM-richtlijnen ook in 2022 de basis voor de compensatie van meerkosten.
Hebben de verstrekte gelden een effect gehad op het aantal dak- en thuislozen dat afgelopen jaar op straat heeft moeten slapen? Kunt u dit kwantificeren?
Hier zijn geen exacte gegevens over bekend. Uit gesprekken met gemeenten, aanbieders en cliëntenorganisaties heeft mijn voorganger de indruk gekregen dat centrumgemeenten ten tijde van de landelijke lockdowns in staat waren om alle dak- en thuisloze mensen – die dat zelf wilden en die zich dus bij de opvang meldden – op te vangen.
Wat is er nodig om ook deze winter de lokale winternoodopvang in gemeenten volledig te openen zodat iedereen een dak boven zijn of haar hoofd kan hebben in koude tijden waarin het coronavirus opleeft?
Centrumgemeenten organiseren over het algemeen winterkoudeopvang wanneer de temperaturen op of onder het vriespunt liggen. Dat staat los van de oproep vanuit het Rijk om alle dak- en thuisloze mensen op te vangen wanneer sprake is van een landelijke lockdown. Vorig jaar viel de landelijke lockdown toevalligerwijs deels samen met de winterkoudeopvang en ook de afgelopen paar weken was dat het geval. Mijn voorganger heeft geen signalen ontvangen dat centrumgemeenten dit seizoen niet in staat zijn om de winterkoudeopvang te organiseren.
Waarom is er voor gekozen om deze financiële steun niet voort te zetten? Is het zorgen voor voldoende adequate opvang in gemeenten niet alleen vanuit menselijk oogpunt, maar ook vanuit het oogpunt van de volksgezondheid essentieel?
Zie antwoord vraag 1 met betrekking tot de financiële steun; de meerkostenregeling is verlengd tot en met 31 december 2022. Deze is gekoppeld aan de RIVM-richtlijnen en maatregelen van het Rijk. Vanuit het oogpunt van de volksgezondheid heeft het RIVM eerder aangegeven dat het niet aannemelijk is dat er op straat een groter risico is op verspreiding van COVID-19 onder dak- en thuisloze mensen dan in de opvang. De oproep om alle dakloze mensen ten tijde van een volledige lockdown op te vangen vindt dan ook plaats op basis van humanitaire redenen.
Wat is uw reactie op het feit dat gemeenten de opvang niet (volledig) kunnen voortzetten door geldgebrek?
Mijn voorganger heeft geen signalen ontvangen dat gemeenten geen of verminderde winterkoudeopvang kunnen organiseren. Indien u doelt op de opvang die gemeenten hebben geopend in het kader van de coronamaatregelen verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 1 t/m 4.
Bent u bereid om meer middelen ter beschikking te stellen aan gemeenten voor de opvang van dak- en thuislozen deze winter? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten ontvangen extra middelen om veilige opvang te organiseren conform de 1,5meter maatregel via de meerkostenregeling zoals beschreven bij het antwoord op vraag 1. Daarnaast ontvangen gemeenten jaarlijks 385 miljoen voor de opvang van dak- en thuisloze mensen en stelt het nieuwe Kabinet structureel 65 miljoen per jaar extra ter beschikking voor de aanpak van dakloosheid. Ik zie geen aanleiding om deze winter meer middelen ter beschikking te stellen.
Het bericht 'Is belasting betalen weer iets voor de dommen?' |
|
Tom van der Lee (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Is belasting betalen weer iets voor de dommen?»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Welke signalen heeft u ontvangen dat de verruiming van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting (vpb) voor nieuwe mogelijkheden zorgt om belasting te ontwijken? Bent u het met de Partij van de Arbeid en GroenLinks eens dat deze signalen zeer zorgelijk zijn?
In het Belastingplan 2021 is de schijfgrens tussen het lage tarief (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting verhoogd van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Op dit moment valt dan ook nog niet goed aan te geven of en in hoeverre belastingplichtigen gebruik zullen maken van de mogelijkheid die zij hebben om activiteiten te spreiden over meerdere vennootschappen (en dus belastingplichtigen) vanwege deze verhoging. Bij de afweging om activiteiten op deze wijze te spreiden zijn verschillende overwegingen van belang (zie ook antwoord vraag 4). Conform de motie van de leden Hammelburg en Grinwis2 zal worden gemonitord of en op welke schaal en wijze bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting en, als de monitoring hiertoe aanleiding geeft, kan worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Het verkrijgen van een goed inzicht kost tijd. De eerste conclusies zullen, zoals eerder aangegeven, naar verwachting in de loop van volgend jaar kunnen worden gedeeld.
Wat is het concrete fiscale voordeel om een BV die één miljoen euro winst maakt op de te splitsen in twee BV’s met ieder de helft van de winst? Is dit mogelijk door simpelweg een werk-BV tussen te schuiven als Directeur-Grootaandeelhouder (DGA), zoals het artikel beschrijft?
Ingeval de activiteiten van een besloten vennootschap (bv) die € 1 miljoen winst maakt worden verspreid over twee bv’s, waardoor beide bv’s ieder de helft van de winst toekomt, kan tot aan de schijfgrens tweemaal gebruik worden gemaakt van het lage tarief in de vennootschapsbelasting, alvorens het hoge tarief toepassing vindt. In dat geval is er jaarlijks sprake van een besparing in de vennootschapsbelasting van circa € 40.000, zijnde het verschil tussen het hoge tarief en het lage tarief vermenigvuldigd met de schijfgrens (op basis van de parameters die gelden in 2022). Om de winst die toekomt aan een bv te verspreiden over meerdere bv’s is het wel vereist dat de activiteiten en daarmee samenhangende winst ook daadwerkelijk toerekenbaar is aan deze verschillende bv’s.
In hoeverre zal deze vorm van belastingontwijking toenemen, in overweging nemende dat het tariefverschil tussen het lage en hoge tarief in de vpb groter is geworden en de eerste schijf in de vpb is verlengd?
De afweging om activiteiten op te splitsen is afhankelijk van verschillende overwegingen. De voorgenoemde verhoging van de schijfgrens naar € 395.000 per 2022 en de verhoging van het vennootschapsbelastingtarief van 25% naar 25,8% met ingang van 1 januari 2022 kunnen meespelen in die overwegingen. Hiermee wordt ook rekening gehouden bij de raming van het budgettaire effect.3 Er bestaan echter ook fiscale overwegingen om activiteiten juist niet op te splitsen. Als activiteiten in verschillende belastingplichtige lichamen worden ondergebracht, zullen bijvoorbeeld transacties tussen de verschillende lichamen tot winstneming leiden. Verder geldt dat wanneer de activiteiten die in het ene lichaam zijn ondergebracht tot verlies leiden, deze niet kunnen worden verrekend met de winst van de activiteiten van het andere lichaam. Ook zullen niet-fiscale overwegingen een rol spelen bij de afweging om de activiteiten van een bedrijf over verschillende vennootschappen te verspreiden, zoals bedrijfseconomische overwegingen ten aanzien van aansprakelijkheden of het aantrekken van financiering van een bank. Hoe deze verschillende fiscale en niet-fiscale overwegingen door een belastingplichtige worden gewogen zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval.
Welke categorie belastingplichtigen zal naar verwachting vooral gebruik maken van deze ontwijkingsmogelijkheid?
Naar verwachting zullen belastingplichtigen die (substantieel) meer winst behalen dan de hoogte van de schijfgrens en hun activiteiten (en daarmee hun winst) relatief eenvoudig over verschillende vennootschappen kunnen verdelen, gebruik maken van voorgenoemde schijfverlenging.
Hoeveel BV’s worden gehouden door advocaten, fiscalisten, notarissen en andere beroepsbeoefenaren die meer dan 400.000 euro winst per jaar maken?
Bij een aandeelhouderstructuur is niet meteen duidelijk of de uiteindelijke eigenaar een natuurlijk persoon is. Daarnaast is de beroepsgroep van personen ook niet exact af te bakenen op basis van gegevens in de aangifte. Het is daarom niet mogelijk deze vraag op korte termijn te beantwoorden. Op de onderverdeling tussen typen eigenaren zal nader worden ingegaan in het onderzoek naar fragmentatie in de vennootschapsbelasting, dat met de eerste resultaten van de monitoring in de eerste helft van volgend jaar naar de Kamer wordt verzonden.
Hoe beoordeelt u in het licht van de signalen over de nieuwe mogelijkheden die de verruiming van de eerste schijf van de vpb biedt om belasting te ontwijken, de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze verruiming, conform artikel 3.1 van de comptabiliteitswet?
De schijfverlenging heeft als doel om winsten, die lager zijn dan € 395.000, minder te belasten. Daarmee is deze maatregel doeltreffend. Ook acht het kabinet de maatregel doelmatig, waarbij het kabinet onder andere de lagere vennootschapsbelastingontvangsten en het mogelijke opknippen van bedrijven heeft meegewogen. Ik heb aan uw Kamer toegezegd het opsplitsen te zullen monitoren. In de eerste helft van volgend jaar zullen de eerste resultaten met betrekking tot de monitoring aan uw Kamer worden toegezonden.
In hoeverre is het fiscale evenwicht tussen de inkomstenbelasting en vpb/box 2 verstoord door het lage vpb-tarief? Kunt u een overzicht geven hoe dit fiscale evenwicht de afgelopen vijf jaren is veranderd, en kunt u daarbij de situatie in 2022 tevens betrekken?
Bij deze vraag ga ik ervan uit dat de vragensteller doelt op het globaal evenwicht in de belastingdruk van dga’s, IB-ondernemers en werknemers. Onderstaande figuur toont de ontwikkeling van de (gecombineerde) marginale toptarieven sinds de herziening van de inkomstenbelasting in de inkomstenbelasting (IB) in 2001 tot en met 20224 en geeft daarmee een beeld van de ontwikkeling in het globale evenwicht in de marginale belastingdruk van werknemers, IB-ondernemers en dga’s. Dit zowel over de gehele periode vanaf het moment van IB2001 waarin het boxenstelsel is ingevoerd (waarbij het globaal evenwicht als uitgangspunt gold) als over de afgelopen 5 jaar en het jaar 2022.
Tussen 2001 en 2022 is het verschil in de (gecumuleerde) marginale tarieven van een IB-ondernemer, dga en werknemer toegenomen. Dit is ten eerste het gevolg van de introductie en verruiming van de MKB-winstvrijstelling waar IB-ondernemers recht op hebben. Ten tweede is dit verschil veroorzaakt door verlagingen van het tarief in de vennootschapsbelasting. Tegenover deze lagere tarieven heeft geen gelijkwaardige verhoging van het box 2-tarief gestaan waardoor de (gecumuleerde) belastingdruk van de dga, de IB-ondernemer en de werknemer ten opzichte van 2001 meer uiteen is gaan lopen. In de derde plaats is sinds 2001 het verschil tussen het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting toegenomen. Tot slot is de schijfgrens waarop het lage Vpb-tarief van toepassing is per 2021 verlengd van € 200.000 naar € 245.000 en per 2022 naar € 395.000.
De ontwikkelingen in de Vpb-tarieven en de schijfgrens wordt geïllustreerd in onderstaande figuur.
Onderstaande tabel toont de ontwikkelingen van de tarieven in box 1, box 2, de tarieven in combinatie met de schrijfgrens in de vennootschapsbelasting en de gecumuleerde toptarieven.
Vpb algemeen tarief
25,0%
25,0%
25,0%
25,0%
25,8%
Vpb opstaptarief
20,0%
19,0%
16,5%
15,0%
15,0%
Vpb schijfgrens
€ 200.000
€ 200.000
€ 200.000
€ 245.000
€ 395.000
box 2 tarief
25,0%
25,0%
26,3%
26,9%
26,9%
gecumuleerd toptarief over winst boven Vpb-schijfgrens
43,8%
43,8%
44,7%
45,2%
45,8%
gecumuleerd toptarief over winst tot Vpb-schijfgrens
40,0%
39,3%
38,4%
37,9%
37,9%
toptarief werknemer box 1
52,0%
51,8%
49,5%
49,5%
49,5%
toptarief IB-ondernemer box 1
44,7%
44,5%
43,1%
43,5%
43,9%
Op welke wijze kan het opknippen van BV’s om zoveel mogelijk gebruik te maken van het lage tarief in de vpb worden voorkomen?
Het spreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen om optimaal gebruik te maken van het lage tarief in de vennootschapsbelasting kan worden voorkomen door de prikkel die hiertoe aanleiding geeft te beperken. Dit kan door zowel de hoogte van de schijfgrens te beperken, alsmede door het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting minder uiteen te laten lopen. Daarnaast kan opknippen mogelijk worden voorkomen door (complexe) bepalingen. Indien in toekomst voor de introductie van een dergelijke bepaling zou worden gekozen, zal – naast de complexiteit – ook aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving, uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen.
Hoe kan het dat u zelf aangeeft dat het een «waarheid als een koe» is dat de vpb-verruiming zorgt voor belastingontwijkingsconstructies maar hier vervolgens wetgevingstechnisch niets tegen doet? Wat zegt dit over het commitment van de het kabinet om te voorkomen dat er ondoelmatige wetgeving wordt gemaakt en om belastingontwijkingsconstructies te voorkomen?
Het kabinet heeft er vorig jaar in het Belastingplan 2021 voor gekozen om de schijfgrens tussen het lage tarief en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting te verhogen van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Ik heb inderdaad tijdens de behandeling van het Belastingplan dit jaar benoemd dat een groter tariefverschil de prikkel tot arbitrage ook groter maakt. Daar noemde ik ook bij dat het opknippen van bedrijven van meerdere – ook niet fiscale – factoren afhankelijk is, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4. Het kabinet zal monitoren of en op welke schaal en wijze bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting. Vervolgens zal worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Voorgaande doet niet af aan het commitment van dit kabinet om belastingontwijking aan te pakken.
Overweegt u wijzigingen in het fiscale eenheidsregime om deze vorm van belastingontwijking tegen te gaan? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u?
Het fiscale-eenheidsregime in de vennootschapsbelasting is een keuzeregime. Een bedrijf dat ervoor kiest om verschillende activiteiten onder te brengen in afzonderlijke bv’s kan zo toch voor de vennootschapsbelasting als één belastingplichtige worden behandeld. Die keuze heeft voor- en nadelen. Een voordeel van het vormen van een fiscale eenheid is dat vermogensbestanddelen kunnen worden overgedragen tussen de verschillende maatschappijen van een fiscale eenheid zonder dat dat (op dat moment) leidt tot heffing van vennootschapsbelasting. Daarnaast kan binnen een fiscale eenheid ook het verlies van de ene maatschappij worden verrekend met de winst van de andere maatschappij. Een groter verschil tussen het lage (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting in combinatie met de verhoogde schijfgrens (€ 245.000 in 2021 en € 395.000 per 2022) kan echter wel een prikkel vormen om de fiscale eenheid te verbreken. Het vormen van een fiscale eenheid betreft een fiscale afweging. In welke mate het tariefverschil en de schijfgrens in de vennootschapsbelasting hierop van invloed zijn is niet goed aan te geven en sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Binnen de huidige vormgeving van het fiscale-eenheidsregime laat een dwingende keuze zich niet denken. De keuze voor een nieuwe groepsregeling en de vormgeving daarvan is aan een volgend kabinet.5
Zou het onder omstandigheden verplichten van een fiscale eenheid een mogelijkheid zijn om deze vorm van ontwijking tegen te gaan? Of een dwingende keuze, hetgeen wil zeggen dat indien voor een fiscale eenheid is gekozen, het verbreken van die fiscale eenheid in beginsel niet meer mogelijk is?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u in het licht van het gegeven dat het kabinet de strijd tegen belastingontwijking de afgelopen jaren tot speerpunt benoemd heeft, van het feit dat het kabinet hiermee – terwijl het kabinet zich hiervan zelf nu gewoon bewust is – nieuwe mogelijkheden creëert om belasting te ontwijken?
Zoals eerder benoemd in de beantwoording van vraag 10 is de strijd tegen belastingontwijking een belangrijk speerpunt van dit kabinet. Gedurende deze kabinetsperiode heeft het kabinet met een groot aantal maatregelen tegen belastingontwijking laten zien dat de aanpak van belastingontwijking hoog op de agenda staat. Het is nog onduidelijk of en in welke mate gebruik van het tariefverschil en de schijfverlenging plaatsvindt door het verspreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen. Ik heb aan uw Kamer toegezegd dit te zullen monitoren. Het is aan een volgend kabinet om de resultaten de evalueren en indien nodig actie te ondernemen.
Klopt het dat deze nieuwe vorm van belastingontwijking vooral geschikt is voor de rijken en tot veel gederfde belastingopbrengsten zal leiden?
Het verspreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen of het verbreken van een fiscale eenheid om in te spelen op het lage tarief is geschikt voor bedrijven die meer dan € 395.000 winst maken, waarbij de te behalen voordelen opwegen tegen de nadelen die hiermee mogelijk gepaard gaan (zie onder andere het antwoord op vraag 4). Hier profiteren in eerste plaats de achterliggende aandeelhouders van. Zij kunnen hierdoor een lagere belastingdruk realiseren. Bij de berekening van het budgettaire effect van een verhoging van het hoge tarief wordt nu als verwachte gedragsreactie een «opsplitsingseffect» meegenomen. Bij een verhoging van het hoge tarief wordt een additioneel gedragseffect van 10% gehanteerd.6
Klopt het dat het verlaagde tarief reeds 3,4 miljard euro per jaar aan gederfde belastinginkomsten kost en dat dit de komende jaren alleen maar zal toenemen?
Met de verhogen van het algemene tarief naar 25,8% is het verschil in de tarieven van 10 procentpunt naar 10,8 procentpunt gestegen. De gederfde belastinginkomsten zijn daarmee van € 3,4 miljard naar 3,4*10,8/10 = € 3,7 miljard gestegen.
Bent u bereid de verlenging van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting terug te draaien? Zo nee, bent u bereid dit dan in ieder geval bij het volgende Belastingplan te doen indien blijkt dat de vermoedens juist zijn en het opsplitsen van BV’s om gebruik te maken van het verlaagde tarief een grote vlucht neemt?
Het kabinet heeft er tijdens de augustusbesluitvorming 2020 voor gekozen om de schijfgrens tussen het lage tarief (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting te verhogen van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Dit is opgenomen in het Belastingplan 2021.7 Conform de motie van de leden Hammelburg en Grinwis8 zal worden gemonitord of en op welke schaal bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van het lage tarief van de vennootschapsbelasting. Als de monitoring hiertoe aanleiding geeft, kan worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Bij dergelijke maatregelen kan zowel worden gedacht aan het mitigeren van de prikkel door het terugdraaien van de verhoging van de schijfgrens als aan het opnemen van een mogelijke specifieke bepaling. Indien in de toekomst voor de introductie van een dergelijke bepaling zou worden gekozen, zal – naast de complexiteit – ook aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving, uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen. Het kost echter tijd om een goed inzicht te verkrijgen in deze problematiek. De conclusies zullen naar verwachting in de loop van volgend jaar kunnen worden gedeeld. Het is aan een volgend kabinet om een besluit te nemen of en welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Welke andere opties onderzoekt u nu om ontwijking tegen te gaan, omdat nu al duidelijk is en u zelf ook al heeft aangegeven dat de vpb-verruiming tot ontwijkingsgedrag gaat leiden? Op welke manier worden amendementen op het wetsvoorstel met kamerstuknummer 35 927 (Belastingplan 2022), nummers 37 en 38, hierin betrokken?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid de mogelijkheden om deze vorm van belastingontwijking te voorkomen in kaart te brengen en de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen voorafgaand het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2022 in de Eerste Kamer?
Ja. Ik heb de vragen zoveel mogelijk één voor één beantwoord, met dien verstande dat enkele in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
Het bericht 'Conflicten bij Deloitte en EY leggen bom onder verdienmodel Zuidas' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Conflicten bij Deloitte en Ernst en Young (EY) leggen bom onder verdienmodel Zuidas»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Dit betreft een geschil waarbij de Staat der Nederlanden geen procespartij is. Op grond van fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik bovendien niet ingaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik wel ingaan op veel dergelijke situaties. Hierbij zal ik het verschil schetsen tussen de situatie waarin een partner die werkt bij een kantoor en zodoende direct – als natuurlijk persoon – participeert en de situatie waarin een partner indirect participeert in het kantoor. Daarbij ga ik ervan uit dat de rechtsvorm van het kantoor een bv, een coöperatie of een maatschap is.
In de situatie dat de partner direct participeert in het kantoor dat de rechtsvorm van een bv of een coöperatie heeft, dan is de vraag of het belang in het kantoor ten minste 5% of meer bedraagt. Als het belang ten minste 5% is, dan is sprake van een aanmerkelijk belang. Een aanmerkelijk belanghouder die tevens werkzaam is in de vennootschap wordt een directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) genoemd. De voordelen uit het aanmerkelijk belang, zoals dividenden, behoren dan tot het inkomen uit box 2. Een dga moet zichzelf daarnaast een (gebruikelijk) loon toekennen dat belast is in box 1. Indien het belang minder dan 5% is, dan behoort het belang tot de grondslag van box 3.
In de situatie dat de partner indirect participeert, houdt de partner de aandelen in het kantoor via een persoonlijke houdster bv (hierna: houdster). De partner houdt alle aandelen in de houdster en heeft derhalve een aanmerkelijk belang in de eigen houdster. De voordelen uit het aanmerkelijk belang die de partner ontvangt van de houdster zijn belast in box 2. De partner zal daarnaast ook (gebruikelijk) loon genieten vanuit zijn houdster dat belast is in box 1. De houdster is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Het dividend dat de houdster ontvangt van het kantoor (werk-bv) zal zijn vrijgesteld door middel van de deelnemingsvrijstelling, indien het belang in het kantoor ten minste 5% bedraagt (het kantoor heeft de bv als rechtsvorm) of indien er sprake is van een lidmaatschapsrecht in een coöperatie (het kantoor heeft de coöperatie als rechtsvorm). Het kantoor is ook belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, zowel in het geval de rechtsvorm een bv als een coöperatie is.
De rechtsvorm van een kantoor kan ook een maatschap zijn. Bij directe participatie in de maatschap wordt de partner als ondernemer voor de inkomstenbelasting aangemerkt. Hierbij wordt het winstaandeel belast in box 1 als winst uit onderneming. De partner kan aanspraak maken op diverse ondernemingsfaciliteiten zoals de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek (indien voldaan wordt aan het urencriterium). Een partner kan er ook voor kiezen om indirect te participeren in de maatschap via een houdster (of via een dochtervennootschap van die houdster). Via een dergelijke structuur kunnen meer dan 20 partners via hun houdster participeren in de maatschap en tegelijkertijd aanmerkelijkbelanghouder zijn, namelijk van hun eigen houdster. De maatschap zelf is fiscaal transparant en is daarmee niet zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op de participatie in de maatschap en de winstverdeling door de maatschap is dus niet vrijgesteld bij de houdster-bv’s. De (dochtervennootschappen van de) houdsters van de maten worden direct in de heffing van vennootschapsbelasting betrokken voor hun winstaandeel. De overige fiscale gevolgen met betrekking tot het gebruikelijk loon en de belastingheffing in box 2 zijn in beginsel hetzelfde als in de vorige alinea beschreven.
Hoe zitten BV-constructies van Zuidas-partners in elkaar? Kunt u daarbij ingaan op zowel situaties waarbij de partner een belang heeft van meer dan 5 procent in de organisatie en waarbij de partner een belang van minder dan 5 procent heeft, zoals bij Deloitte en EY het geval is?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre verschilt de belastingdruk van Zuidas-partners met die van andere werknemers?
Figuur 1 geeft het marginale toptarief weer over de jaren sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij de invoering van het boxenstelsel in 2001 is er voor gezorgd dat het marginaal toptarief van de dga niet veel afweek van dat van de werknemer2 en was er sprake van een globaal evenwicht. Het verschil in de (gecumuleerde) marginale tarieven is steeds meer toegenomen, onder meer door opeenvolgende verlagingen van het tarief in de vennootschapsbelasting. Tegenover deze lagere tarieven heeft geen gelijkwaardige verhoging van het box 2-tarief gestaan waardoor de (gecumuleerde) belastingdruk van de dga en de werknemer ten opzichte van 2001 meer uiteen is gaan lopen. Daarnaast is sinds 2001 het verschil tussen het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting en de hoogte van de schijfgrens sterk toegenomen. Per 2022 wordt de schijfgrens voor het lage tarief in de vennootschapsbelasting verhoogd van € 245.000 naar € 395.000. Circa 97% van de vennootschapsbelastingplichtigen valt dan geheel onder het lage tarief.
Figuur 1: marginaal toptarief sinds 2001
Onderstaande figuur 2 geeft de gemiddelde belastingdruk weer van werknemers in loondienst en dga’s voor 2022. De aannames die gemaakt zijn om een dergelijke vergelijking te maken zijn uitgebreid uitgeschreven in eerdere schriftelijke antwoorden.3 Uiteraard kan de praktijk bij een specifieke groep dga’s afwijken van de aannames die zijn gemaakt om het plaatje te maken.
Figuur 2: gemiddelde belastingdruk
Is er een box 2 constructie te maken door eenvoudigweg een werk-BV toe te voegen? Zo ja, wat vindt u ervan dat de belastingregels zo eenvoudig te ontwijken zijn en wat gaat u hieraan doen?
De keuze voor een rechtsvorm of de vormgeving van een arbeidsrelatie zijn van veel factoren afhankelijk. Er zijn verschillende redenen om een houdster op te richten. In de context van een advieskantoor zal een belangrijke reden zijn het beperken van aansprakelijkheid. Bij een maatschap is iedere maat in beginsel voor een gelijk deel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap. Wanneer de houdster van een partner maat is van de maatschap, is de houdster in beginsel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap in plaats van de partner in privé.4 Daarnaast heeft de keuze voor een rechtsvorm of de vormgeving van een arbeidsrelatie gevolgen voor de belastingheffing.
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele belastingplichtigen. Meer in het algemeen deel ik niet de mening dat sprake is van belastingontwijking door het hanteren van een houdster-constructie. De partner geniet (gebruikelijk) loon vanuit de houdster dat belast is (tegen het toptarief) in box 1. Winstuitkeringen vanuit de houdster zijn belast in box 2 en over de winst van het kantoor is vennootschapsbelasting verschuldigd op het niveau van het kantoor zelf of op het niveau van de houdster. Dit laatste is afhankelijk van de gekozen rechtsvorm van het kantoor.
Wel ben ik van mening dat de fiscaliteit niet de doorslaggevende factor zou moeten zijn bij de keuze van een rechtsvorm of de vormgeving van de arbeidsrelatie; hetgeen wel het gevolg zou kunnen zijn als gevolg van het verschil in belastingdruk. In de bijgevoegde brief5 aan de Eerste Kamer in reactie op de motie van de leden Essers (CDA) en Geerdink (VVD) c.s. wordt nader ingegaan op het verminderen van het verschil in belastingdruk tussen IB-ondernemers, resultaatgenieters, werknemers en dga’s met hun bv om daarmee meer neutraliteit in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting te bewerkstelligen. Daarin zijn verschillende beleidsopties in kaart gebracht op basis van de rapporten Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, Bouwstenen voor een beter belastingstelsel en Commissie Regulering van Werk (Commissie-Borstlap).
Bent u verbaasd dat bedrijven die het faciliteren van belastingontwijking als business hebben zelf ook aan belastingontwijking doen?
Zie antwoord vraag 4.
Uit het artikel blijkt dat partners niet in loondienst werken, maar belast worden als ondernemers. Klopt dit?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat partners belast worden als directeur-grootaandeelhouders, terwijl zij met 247 respectievelijk 254 personen in een maatschap zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt de gebruikelijkloonregeling toegepast op partners van advieskantoren? Deelt u de mening dat dit gebruikelijk loon bij advieskantoren bijna de gehele beloning zou moeten bevatten nu het ondernemersrisico zeer gering is en er weinig tot geen kapitaal wordt verschaft?
Zoals beschreven in het antwoord op de vragen 1, 2, 6 en 7 is het uitgangspunt dat een partner loon uit zijn bv ontvangt voor de werkzaamheden die hij verricht. Uit de gebruikelijkloonregeling volgt hoe hoog dat loon ten minste moet zijn. Partners van advieskantoren worden voor de toepassing van de gebruikelijkloonregeling hetzelfde behandeld als andere belastingplichtigen. Voor de berekening van het gebruikelijk loon zijn onder meer de begrippen «meest vergelijkbare dienstbetrekking» en «verbonden vennootschappen» van belang. Dit is maatwerk en daarom is in zijn algemeenheid niet te zeggen of het gebruikelijk loon bij partners van advieskantoren bijna de gehele beloning zou moeten bevatten.
Vindt u het in het licht van goed ondernemingsbestuur wenselijk dat partners niet in loondienst zijn?
Een goede governance is belangrijk. Regels omtrent ondernemingsbestuur zijn neergelegd in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en voor beursgenoteerde vennootschappen in de herziene Nederlandse corporate governance code van 8 december 2016 (de Code). De wet biedt het geraamte met de belangrijkste regels voor de inrichting van een onderneming. De Code geeft hier met principes en best practice bepalingen verdere invulling aan voor Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen en reguleert de verhoudingen tussen het bestuur, de raad van commissarissen en de (algemene vergadering van) aandeelhouders. Daarnaast gelden specifieke wet- en regelgeving en zelfregulering voor bepaalde (beurs)ondernemingen, mede gegeven de maatschappelijke rol die deze ondernemingen vervullen. Een voorbeeld hiervan is de Wet toezicht accountantsorganisaties of de Wet op het financieel toezicht voor de financiële sector.
De wet- en regelgeving en gedragscodes gericht op goed ondernemingsbestuur staan toe dat partners van ondernemingen (evenals bestuurders) in loondienst zijn of niet. De inrichting en vormgeving hiervan is – binnen de wettelijke kaders – primair aan de onderneming en betrokkenen zelf.
Indien partners daadwerkelijk vrije ondernemers zijn zonder gezagsrelatie, hoe kan de onderneming dan sturen op kwaliteit en verbeteringen doorvoeren, zoals noodzakelijk is in bijvoorbeeld de accountancysector?
Een zorgvuldige kwalitatieve dienstverlening en naleving van wet- en regelgeving alsmede gedragscodes is primair aan een onderneming zelf. Naleving hiervan is met het oog op de langetermijnwaardecreatie en continuïteit van de onderneming niet alleen van belang voor de onderneming, maar ook de direct betrokkenen bij de onderneming (de zogenoemde stakeholders), waaronder partners die vergoed worden door middel van een winstdeling en partners die in loondienst zijn. Bestuurders zijn op grond van de wet daarbij gehouden om in het belang van de vennootschap te handelen. Indien geen sprake is van een zorgvuldige kwalitatieve dienstverlening of wet- en regelgeving niet wordt nageleefd, kunnen stakeholders de onderneming en betrokkenen hierop aanspreken, bijvoorbeeld tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders of in de vorm van een vordering tot schadevergoeding. Ook kunnen – indien van toepassing – strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen worden getroffen.
Voor wat betreft de accountancysector merk ik op dat aanvullende wet- en regelgeving van toepassing is met additionele waarborgen, gegeven de maatschappelijke rol die accountants vervullen. Vertrekpunt is dat een externe accountant verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wettelijke controle en daarbij moet voldoen aan de eisen die bij of krachtens afdeling 3.2 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) worden gesteld. De accountantsorganisatie dient vervolgens over een stelsel van kwaliteitsbeheersing te beschikken (artikel 18 Wta) en heeft de verantwoordelijkheid om ervoor zorg te dragen dat haar externe accountants voldoen aan het bij of krachtens afdeling 3.2 bepaalde (artikel 14 Wta). Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen accountants in loondienst en accountants die op een andere manier verbonden zijn aan de accountantsorganisatie. De Autoriteit Financiële Markten ziet (risicogeoriënteerd) toe op de naleving hiervan. Daarnaast werkt de Minister van Financiën momenteel aan een wetsvoorstel waarin ook de interne governance van de grootste accountantsorganisaties versterkt wordt, door het verplichten van een intern toezichtsorgaan. Deze maatregel is erop gericht te waarborgen dat kwaliteit de belangrijkste leidraad is voor beslissingen die worden genomen in de accountantsorganisatie. Deze verplichting geldt nu alleen voor de accountantsorganisaties die een vergunning hebben om organisaties van openbaar belang te controleren, maar het voornemen is om dit uit te breiden naar de «grootste accountantsorganisaties».
Verder geldt dat accountants, evenals beroepsbeoefenaren zoals advocaten en notarissen, persoonlijk zijn onderworpen aan tuchtrecht. De Accountantskamer behandelt klachten over accountants ten aanzien van de uitoefening van hun beroep. Het gaat dan om gedragingen van de accountant in strijd met de wet of de gedrags- en beroepsregels en om gedragingen van de accountant in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. In geval van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door een accountant, kan de Accountskamer tuchtrechtelijke maatregelen aan de accountant opleggen, waaronder in het uiterste geval een doorhaling uit het accountantsregister. Deze mogelijkheden staan los van de vraag of een externe accountant in loondienst is of niet.
Deelt u de mening dat het gevaarlijk is als dit niet mogelijk is en er te weinig onderlinge controle is, zoals recent ook weer bleek bij de Landsadvocaat?
Ik acht een goede governance bij ondernemingen van belang, onder andere op het terrein van risicobeheersing en audit. In de beantwoording van de vragen 9 en 10 heb ik wet- en regelgeving en zelfregulering beschreven gericht op (goed) ondernemingsbestuur en toegelicht dat er waarborgen zijn voor een onderneming om te sturen op kwaliteit en het doorvoeren van verbeteringen, ook indien er sprake is van partners zonder gezagsrelatie. Dit laat onverlet dat in een individueel geval van niet-naleving van (zelf)regulering sprake kan zijn. In dat geval kunnen stakeholders de onderneming en betrokkenen hierop aanspreken en kunnen – indien van toepassing – strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen worden getroffen en hieruit lessen voor de toekomst worden getrokken.
In hoeverre treedt de Belastingdienst op tegen belastingontwijking door Zuidaskantoren en in hoeverre heeft de Belastingdienst afdoende capaciteit om hier goed toezicht op te houden?
Advieskantoren en hun partners worden hetzelfde behandeld als andere belastingplichtigen. Belastingplichtige kan een verzoek om vooroverleg indienen, bijvoorbeeld over te toepassing van de gebruikelijkloonregeling. De inspecteur geeft vooraf een standpuntbepaling wanneer uit het verzoek van belastingplichtige de feiten, de rechtsregels en de conclusie duidelijk blijken. De Belastingdienst toetst achteraf door middel van (boeken)onderzoeken. In het geval het onderzoek achteraf leidt tot de conclusie dat er sprake is van een onjuiste of onvolledige aangifte (inkomstenbelasting dan wel loonheffingen) treedt de Belastingdienst corrigerend op. De Belastingdienst doet vanwege de geheimhoudingsplicht geen uitspraken over het toezicht op de aangiften van specifieke belastingplichtigen. Gegeven het feit dat de capaciteit voor toezicht in verhouding tot het aantal aangiftes beperkt is, vindt risicogericht toezicht plaats.
Bent u bereid in kaart te brengen hoe groot de belastingontwijking door Zuidaskantoren jaarlijks is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voorts bereid deze constructies onmogelijk te maken en de Kamer hierover bij het volgende Belastingplan te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
De activiteiten van NS-dochter Abellio in Noordrijn-Westfalen (NRW). |
|
Henk Nijboer (PvdA), Habtamu de Hoop (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Steven van Weyenberg (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Kent u het bericht «Neues Angebot von Abellio an Verkehrsverbünde in NRW»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het conflict tussen Abellio en de vervoersautoriteiten in NRW?
Abellio Duitsland kampt al enkele jaren met verliezen, ook in Nordrhein-Westfalen. De problemen van Abellio Duitsland staan niet op zichzelf. Meerdere treinaanbieders in Duitsland ervaren problemen met hun contracten en vanuit de branchevereniging voor Duitse regionale vervoerders wordt daarom al geruime tijd aangedrongen op aanpassing van de vervoersovereenkomsten.
Hoe kan het dat Abellio een veel te laag bod heeft gedaan op de aanbesteding in NRW, waardoor zij circa 400 miljoen euro te weinig ontvangen om het treinvervoer te regelen?
De verliezen van Abellio Duitsland worden grotendeels veroorzaakt door externe factoren buiten de invloedsfeer van het bedrijf, die ten tijde van het uitbrengen van de biedingen niet voorzienbaar waren.
Kunt u uiteenzetten waaruit de meerkosten voor Abellio bestaan en waarom hier geen rekening mee is gehouden?
Nieuwe sector brede cao’s, waar Abellio geen invloed op heeft, zorgen voor hogere personeelskosten. Deze zijn niet volledig gecompenseerd via de prijsindexmechanismes in de contracten. Ook de arbeidsduurverkorting uit de cao’s zorgt voor extra kosten, bijvoorbeeld voor werving en opleiding van extra personeel in de krappe arbeidsmarkt. Daarnaast resulteren meer spoorwerkzaamheden dan voorzien in extra kosten voor vervangend vervoer, die niet worden vergoed. Tot slot zorgt de toename in spoorwerkzaamheden ervoor dat Abellio Duitsland contractueel overeengekomen prestatieafspraken (zoals punctualiteit) niet haalt en daar boetes voor moet betalen, ook als verstoringen het gevolg zijn van natuurgeweld zoals stormen en de recente overstromingen. Daarnaast zijn verliezen deels ook veroorzaakt door andere tegenvallers, zoals de vertraagde levering van treinmaterieel in Baden-Württemberg en extra complexiteit in de uitvoering vanwege grootschalige werkzaamheden aan de infrastructuur. Abellio heeft getracht zoveel mogelijk de kosten te beperken, door middel van kostenreductieprogramma’s. Echter, zonder de aanpassingen van de compensatie door de regionale vervoersautoriteiten voor de onvoorziene omstandigheden blijven de activiteiten van Abellio Duitsland tot het einde van de looptijd van de contracten verlieslatend.
In 2018–2020 werd de grootte van de verliezen helder. Sindsdien heeft Abellio Duitsland geprobeerd afspraken te maken met de regionale vervoersautoriteiten over financiële compensatie binnen de bestaande contracten. Andere vervoerders in het regionale spoorverkeer in Duitsland, zoals Transdev en Keolis hebben gelijksoortige problemen. Vanuit de branchevereniging voor Duitse regionale vervoerders wordt daarom al geruime tijd aangedrongen op aanpassing van de vervoersovereenkomsten. Keolis heeft inmiddels in overleg met de opdrachtgevers besloten haar activiteiten per 31 december 2021 te beëindigen.
NS heeft mij op de hoogte gehouden over de voortgang van de gesprekken met de regionale vervoersautoriteiten. Begin mei 2021 heeft NS mij geïnformeerd dat de gesprekken niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Op 26 mei 2021 heb ik daarom de minister-presidenten en verkeersministers van de deelstaten een brief geschreven, waarin ik als aandeelhouder van NS aandacht heb gevraagd voor de situatie van Abellio Duitsland. Toen resultaten uitbleven, leek het Abellio noodzakelijk om een voorlopige insolventieprocedure («Schutzschirmverfahren») aan te vragen. Ik heb met deze stap ingestemd en uw Kamer daarover geïnformeerd.
De afgelopen maanden heeft er volop overleg plaatsgevonden tussen Abellio en de Duitse opdrachtgevers in de diverse deelstaten. NS heeft mij hierover frequent op de hoogte gehouden. Op 1 oktober 2021 heeft de Duitse rechtbank de insolventieprocedure formeel geopend. De gesprekken van Abellio met de regionale opdrachtgevers richten zich op het vinden van passende oplossingsrichtingen waardoor de reizigers geen nadelen van de herstructurering ondervinden én een oplossing wordt gevonden in het belang van de Nederlandse belastingbetaler en reiziger. Hieronder volgt een overzicht van de oplossingsrichtingen per regio. Een aantal oplossingsrichtingen is onder voorbehoud van lopende gesprekken en finaal akkoord van de regionale vervoersautoriteiten en/of deelstaten.
De activiteiten in Mitteldeutschland waren verlieslatend. De concessie in Saksen-Anhalt wordt in goed overleg met de concessieverlener eind 2023 overgedragen aan een derde. De concessie in Thüringen kan, na herstructurering van financiële afspraken minimaal kostendekkend worden uitgevoerd in de komende jaren en wordt daarom voortgezet. In Nedersaksen wordt een concessie gereden die is gelegen in het grensgebied met Nederland en naar verwachting met een licht positieve resultaatbijdrage wordt voortgezet door Westfalenbahn, een dochteronderneming van Abellio Duitsland. De concessie van Abellio in Baden-Württemberg wordt overgedragen aan de lokale vervoerder SWEG. De concessieverlener is eigenaar van deze vervoerder. Doel is om dit per 1 januari 2022 te realiseren. In Nordrhein-Westfalen is Abellio Duitsland actief met vijf concessies. In Nordrhein-Westfalen is helaas geen oplossing gevonden en hebben de opdrachtgevers het aanbod van Abellio afgeslagen. De regionale vervoersautoriteiten schrijven op korte termijn een zogenoemde «Notvergabe» (noodconcessie) uit voor de vijf concessies in Nordrhein-Westfalen die Abellio momenteel rijdt. De activiteiten van Abellio in Nordrhein-Westfalen eindigen op 31 januari 2022. Abellio zal zich inzetten om de overgang naar de nieuwe vervoerder zo goed mogelijk te faciliteren.
Heeft Abellio zich op de markt van NRW begeven met dumpprijzen? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie antwoord op vraag 3.
Kunt u zich voorstellen dat de vervoersautoriteiten in NRW, waarvan lokale gemeenten de aandeelhouders zijn, zich onaangenaam verrast voelen als Abellio zich voor een te laag bedrag inschrijft bij een aanbesteding, verliezen lijdt, en vervolgens dreigt met een faillissement indien er geen compensatie wordt geboden?
Toen in de periode 2018–2020 de grootte van de verliezen helder werd, heeft Abellio Duitsland geprobeerd afspraken te maken met de regionale vervoersautoriteiten over financiële compensatie binnen de bestaande contracten. Op basis van een clausule in de contracten is Abellio van mening daar aanspraak op te kunnen maken. Met name in Nordrhein-Westfalen is hier intensief over onderhandeld. Toen resultaten uitbleven, was het voor het management van Abellio, gelet op het Duitse faillissementsrecht, noodzakelijk om een voorlopige insolventieprocedure («Schutzschirmverfahren») aan te vragen, omdat sprake was van een vooruitzicht op een langdurige verlieslatende situatie van de onderneming. NS heeft als aandeelhouder het management gesteund met deze stap door de vereiste financiële middelen beschikbaar te stellen. Ik heb met de financiering ingestemd en uw Kamer daarover geïnformeerd.
Bent u ook van mening dat deze situatie de verhoudingen tussen Nederland en NRW kan beschadigen en dat dit ten koste kan gaan van de ontwikkeling van treinverbindingen tussen Nederland en Duitsland? Zo nee, waarom niet?
Ik hecht grote waarde aan een goede relatie met Duitsland, waaronder ook Nordrhein-Westfalen. Daarom heb ik het afgelopen jaar contact gehad met de Duitse deelstaten waar Abellio actief is. De aanwezigheid van Abellio als dochterbedrijf van NS in de Duitse grensregio kan bijdragen aan betere grensoverschrijdende verbindingen, maar is geen randvoorwaarde. NS streeft er naar om de reis voor Nederlandse reizigers over de grens naar Duitsland en naar grote steden in Duitsland aantrekkelijker te maken. NS zet zich hierop in door de informatievoorziening voor Nederlandse reizigers te verbeteren, het boeken van een reis richting Duitsland makkelijker te maken en de ambitie om nieuwe grensoverschrijdende verbindingen te realiseren invulling te geven.
Hoe wordt voorkomen dat Nederlandse reizigers en belastingbetalers opdraaien voor de problemen over de grens?
De potentiële verliezen voor Abellio Duitsland zouden oplopen van € 30 tot € 50 miljoen per jaar. Tot de afloop van de laatste concessie eind 2034, zouden deze verliezen in totaal € 300 tot 500 miljoen bedragen. Daarom is Abellio overgegaan tot herstructurering. De afgelopen maanden heeft er volop overleg plaatsgevonden tussen Abellio en de Duitse opdrachtgevers in de diverse deelstaten. De gesprekken van Abellio met de regionale opdrachtgevers richten zich op het vinden van passende oplossingsrichting waardoor de reizigers geen nadelen van de herstructurering ondervinden én een oplossing wordt gevonden in het belang van de Nederlandse belastingbetaler en reiziger. NS blijft met deze oplossing binnen het risicokader («Capital at Risk») dat ik met uw Kamer heb afgesproken voor de buitenlandse activiteiten van NS.2
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Spoor, spoorveiligheid, European Rail Traffic Management System (ERTMS) en internationaal spoorvervoer van 9 december aanstaande beantwoorden?
Ja.
De schrijnende huisvesting van arbeidsmigranten |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de reportage van RTL nieuws d.d. 18 november over de huisvesting van arbeidsmigranten?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Wat vindt u ervan dat arbeidsmigranten in vaak erbarmelijke omstandigheden moeten wonen terwijl ze de hoofdprijs betalen aan huur?
Ik vind dat iedereen recht heeft op goede huisvesting tegen een redelijke prijs. Dat is niet anders wanneer het gaat om tijdelijk verblijf in Nederland voor het werk. Ik ben het met u eens dat de omstandigheden zoals de reportage van RTL nieuws laat zien onwenselijk en ook niet toegestaan zijn. Gemeenten hebben mogelijkheden om hiertegen op te treden (zie ook het antwoord op vraag 5). Maar die zijn nog niet toereikend. De afgelopen tijd hebben we stappen gezet in de uitvoering van het advies van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten (zie het antwoord op vraag 11). Belangrijke mijlpaal daarin is het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Met dit wetsvoorstel krijgen gemeenten straks een instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden. Verhuurders moeten dan voldoen aan een aantal algemene regels. Daarnaast kunnen gemeenten een verhuurdervergunning instellen. Dit kan voor zowel reguliere verhuur als specifiek voor de verhuur aan arbeidsmigranten. Bij de vergunningsplicht voor verhuur aan arbeidsmigranten kunnen gemeenten een aantal voorwaarden stellen. Zo kunnen zij eisen dat per huishouden een eigen af te sluiten verblijfsruimte beschikbaar wordt gesteld en kunnen zij een aantal kwaliteitseisen stellen gerelateerd aan voorzieningen die redelijkerwijs nodig zijn voor hygiëne en het bewaren en bereiden van voedsel.
Door het instellen van een verhuurdervergunning hebben gemeenten straks ook beter zicht op waar verhuurd wordt, waardoor zij gerichter kunnen controleren op bijvoorbeeld overbewoning.
Onderschrijft u de observaties van de Haagse Pandjesbrigade dat door de hoge huurprijzen er steeds meer mensen in een woning verblijven om de huur te kunnen blijven betalen?
Ik kan mij goed voorstellen dat steeds meer personen een woning delen een gevolg is van de hoge huurprijzen. In het Bouwbesluit staan regels over overbewoning. Een overschrijding van het maximale aantal personen per woning is dan ook niet toegestaan. Gemeenten kunnen hier al tegen optreden op grond van het Bouwbesluit.
Vindt u, net als de PvdA, dat dit niet alleen zorgt voor slechte en ontoelaatbare woonomstandigheden voor de bewoners, maar dat dit ook de leefbaarheid van de wijken onder druk zet? Zo nee, waarom niet?
Dit ben ik met u eens. Wanneer een woning door meer personen wordt bewoond dan de bedoeling is, zijn de voorzieningen in de woning hier vaak niet op gemaakt. Ook de ruimte in de woning is daar dan niet voldoende voor, waardoor de kwaliteit voor de bewoners afneemt. Hetzelfde geldt voor de voorzieningen in de omgeving. Zoals ik al aangaf, kunnen gemeenten al tegen overbewoning optreden en doen zij dit ook.
Is het niet belachelijk dat mensen in een beschaafd land als Nederland in schuurtjes moeten slapen en hun behoefte moeten doen in emmers? Welke stappen gaat u ondernemen om deze problematiek snel en voortvarend aan te pakken?
De situaties die u beschrijft zijn niet toegestaan en vind ik bovendien, net als u, niet acceptabel. Gemeenten hebben instrumenten in handen om tegen dit soort situaties op te treden. Zij hebben de bevoegdheid om te controleren op naleving van het Bouwbesluit en verschillende andere wetten en regelgeving. Daarnaast zetten we met het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap een goede stap. Gemeenten krijgen straks een extra instrument in handen waarmee ze beter kunnen optreden tegen misstanden.
De hoge huren worden aangedragen als een reden om steeds meer mensen in een woning te huisvesten. Ziet u daarin een reden om slagvaardiger de hoge huurprijzen aan te pakken, bijvoorbeeld door het doortrekken van het woningwaarderingsstelsel (WWS)? En het beboeten van foute pandjesbazen? Zo nee, waarom niet?
Op Prinsjesdag heb ik in de brief «Uitkomsten onderzoeken naar huurprijsregulering»2 aangegeven te gaan testen hoe de uitvoering van een regulerende maatregel in de vrije huursector eruit kan komen te zien. In de reeds gedane onderzoeken is het reguleren van de aanvangshuurprijs door het WWS door te trekken als een van de mogelijke reguleringsvarianten uitgewerkt. Uit de onderzoeken blijkt verder dat er een complexe afruil plaatsvindt tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid bij regulering. Daarom ga ik met partijen nu «botsproeven» doen om te zien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn.
Het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap introduceert verder de bevoegdheid voor gemeenten om een gebiedsgerichte verhuurvergunning in te stellen. Hiermee kunnen naast de landelijke algemene regels aanvullende voorwaarden gesteld worden aan verhuurders in dergelijke gebieden, ook inzake de maximale huurprijs van gereguleerde huurwoningen (gekoppeld aan het WWS). Bij overtreding van de vergunningsvoorwaarden krijgen gemeenten de bevoegdheid om handhavend op te treden, ook in de vorm van bestuurlijke boetes.
Het blijkt nog steeds aantrekkelijk voor verhuurders om regels over fatsoenlijke huisvesting en eerlijke huurprijzen aan hun laars te lappen. Wanneer krijgen gemeenten meer mogelijkheden om malafide verhuurders te kunnen aanpakken?
Zoals ik al aangaf in de beantwoording op vraag 2, vraag 5 en vraag 6, werk ik aan een wetsvoorstel Goed Verhuurderschap. Dit wetsvoorstel biedt gemeenten een instrumentarium om malafide verhuurders aan te pakken. Op dit moment ligt het wetsvoorstel bij de Raad van State voor advies en naar verwachting wordt het voorstel in het voorjaar van 2022 bij het parlement aangeboden ter behandeling. Ik hoop snel tot invoering van deze wet te kunnen komen, zodat we misstanden beter kunnen tegengaan.
Hoe beziet u de rol van de uitzendbranche bij het huisvesten van arbeidsmigranten? Vindt u ook niet dat zij allereerst voldoende en kwalitatief goede huisvesting moeten garanderen voordat zij arbeidsmigranten laten werken in Nederland?
Werkgevers, dus ook uitzendbureaus, zijn niet verplicht om personen die via hen werkzaamheden verrichten huisvesting te bieden. Wel vind ik het logisch dat werkgevers die actief arbeidsmigranten naar Nederland halen zich ook inzetten om huisvesting voor deze mensen te regelen. Dat is des te meer behulpzaam nu er een groot woningtekort bestaat. Zonder de hulp van de werkgever is een arbeidsmigrant die hier voor het eerst en voor korte termijn komt, aangewezen op die woningmarkt, waar hij of zij moet concurreren met alle andere woningzoekenden.
Wanneer een uitzendbureau ervoor kiest om huisvesting aan te bieden aan een arbeidsmigrant die hier op verzoek van de werkgever is, mag in elk geval verwacht worden dat zij zorgt voor huisvesting die voldoet aan de geldende wet – en regelgeving voor woonruimte. Verder ligt het in de rede voor gemeenten, uitzendbureaus en huisvesters om in den brede zorg te dragen voor goede huisvesting en andere voorzieningen voorafgaand aan de komst van nieuwe werkgelegenheid waarbij naar verwachting veel arbeidsmigranten gaan werken. De aanbevelingen uit het advies «Geen tweederangsburgers» van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten over eisen aan huisvesting die door uitzendbureaus wordt aangeboden, worden meegenomen in de uitwerking van het stelsel van verplichte certificering van uitzendbureaus (zie vraag 9).
Hoe zit het met een vergunningsstelsel voor uitzendbureaus om zo rotte appels die stelselmatig arbeidsmigranten aan hun lot overlaten de vergunning ontnemen?
In de kabinetsreactie3 bij het advies «Geen tweederangsburgers» van het Aanjaagteam bescherming arbeidsmigranten is ingegaan op het uitwerken van de aanbevelingen over verplichte certificering van uitzendbureaus. Het kabinet werkt deze aanbevelingen nu uit in samenwerking met sociale partners, zodat een nieuw stelsel van verplichte certificering zo spoedig mogelijk kan worden ingevoerd. Het streven is om de uitwerking van een verplicht certificeringsstelsel medio 2022 gereed te hebben.
Wat vindt u van het feit dat omringende gemeenten van Den Haag weigeren voldoende huisvesting te creëren voor arbeidsmigranten waardoor de problematiek in Den Haag veel groter wordt? Bent u bereid gemeenten aan te spreken op hun plicht om voldoende huisvesting te garanderen wanneer zij ook veel arbeidsmigranten aan het werk hebben binnen hun gemeentegrens? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij de beantwoording van vraag 8 al aangaf, ligt het in de rede dat gemeenten, werkgevers en huisvesters in den brede zorg dragen voor goede huisvestingen en andere voorzieningen voorafgaand aan de komst van nieuwe werkgelegenheid waarbij de verwachting is dat daar veel arbeidsmigranten gaan werken. Bovendien is het wenselijk dat arbeidsmigranten dicht bij het werk wonen. Dit scheelt hen zelf niet alleen veel reistijd, maar vermindert ook de algehele verkeersbewegingen door het land. Het verdient daarbij aanbeveling de huisvesting wel in regionaal verband op te pakken.
Het is primair aan gemeenten om voldoende goede huisvesting voor arbeidsmigranten en de locaties waar deze gerealiseerd worden, mogelijk te maken. Wel heb ik gemerkt dat de huisvesting voor arbeidsmigranten en andere aandachtsgroepen vaak lastig van de grond komt. Bovendien concurreren deze groepen met elkaar om dezelfde schaarse ruimte en soms ook om dezelfde woningen. Om die reden is deze zomer een Interbestuurlijke Werkgroep onder leiding van Bernard Ter Haar met een adviesrapport gekomen om de huisvesting van aandachtsgroepen te verbeteren en meer integraal aan te pakken.
Onderdeel van de aanbevelingen vormt ook het vraagstuk hoe meer regie kan worden gevoerd op huisvesting, bijvoorbeeld door een ondergrens van 30% sociale huur te eisen per gemeente. De komende maanden worden de aanbevelingen uitgewerkt. Daarbij is het ook aan een nieuw kabinet hier een keuze in te maken en samen met provincies en gemeenten afspraken te maken over het realiseren van voldoende woningen voor aandachtsgroepen zoals arbeidsmigranten.
Ook stimuleer ik gemeenten om te voorzien in voldoende goede huisvesting voor arbeidsmigranten. Afgelopen twee jaar heb ik daarom twee keer geld beschikbaar gesteld voor de huisvesting van aandachtsgroepen via de Regeling specifieke uitkering voor huisvesting aandachtsgroepen. Daaruit konden ook projecten voor de huisvesting van arbeidsmigranten worden gefinancierd. In 2020 betrof het aanvragen voor 4.700 plekken voor arbeidsmigranten. De tweede tranche van de Regeling is onlangs gesloten en op dit moment worden de aanvragen van gemeenten beoordeeld. Ik informeer uw Kamer begin 2022 over de toekenningen.
Kunt u aangeven wanneer u, zoals toegezegd aan de Kamer, de aanbevelingen van de commissie Roemer versneld door gaat voeren om zulke schrijnende situaties volledig tot het verleden te laten behoren? Kunnen we vanaf januari de eerste acties verwachten?
In december 2021 wordt uw Kamer de eerste Jaarrapportage Arbeidsmigranten van het Interdepartementaal Projectteam Arbeidsmigranten (IPA) toegezonden. Deze rapportage kent twee doelen: breed inzicht geven in de ontwikkelingen rondom arbeidsmigratie en inzicht geven in de voortgang van de van de implementatie van de aanbevelingen van het advies van het Aanjaagteam.
De uitwerking van de aanbevelingen bevindt zich in de verschillende fasen. Waar de implementatie van aanbevelingen noodzaakt tot de aanpassing van wetgeving, worden die wetswijzigingen technisch voorbereid. Maar er zijn ook voorstellen die mee konden lopen op al reeds ingezette trajecten, waardoor wetgeving sneller gerealiseerd kon worden. Dit geldt bijvoorbeeld voor de wijzigingen in relatie tot de Basisregistratie Personen en het wetsvoorstel Goed Verhuurderschap, waarmee gemeenten onder andere de mogelijkheid geboden wordt om een verhuurdersvergunning voor de verhuur aan arbeidsmigranten in te voeren.
Andere aanbevelingen konden het afgelopen jaar direct in uitvoering worden gebracht. Zo worden sinds het begin van 2021 op vrijwillige basis contactgegevens van personen geregistreerd die zich in de Basisregistratie Personen als niet-ingezetene inschrijven. Hierdoor is het onder meer mogelijk gebleken om een grote groep arbeidsmigranten een oproep tot vaccinatie te sturen. Ook is het onderzoek naar gegevensuitwisseling tussen publieke en private toezichthouders uitgevoerd, waarvan de resultaten door de verschillende toezichthouders in de aankomende tijd geïmplementeerd zullen worden.4
Zoals eerder aangegeven is zowel in 2020 als in 2021 geld uitgetrokken (bij elkaar ruim 80 miljoen euro) voor de huisvesting van kwetsbare groepen, waaronder arbeidsmigranten. Tevens is een handreiking huisvesting van arbeidsmigranten opgesteld door het Ministerie van BZK.
De toepassing van de opkoopbescherming bij het ‘flippen’ van woningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het fenomeen «flippen» waarbij een huis wordt opgekocht, verbouwd of gerenoveerd en vervolgens wordt verkocht voor een vaak veel hogere prijs zoals de voorbeelden in Diepenveen uitwijzen?1
Ja.
In hoeverre beoordeelt u deze praktijk als onwenselijk als op deze manier relatief betaalbare woningen aan de woningvoorraad worden onttrokken?
Ik vind het onwenselijk wanneer een opgekochte woning enkel wordt aangehouden met als doel om deze op later moment voor een fors hogere prijs door te verkopen. Wanneer de woning tussendoor ook wordt opgeknapt vind ik dit niet per definitie nadelig. Als de woning bijvoorbeeld voor de doorverkoop vergaand wordt gerenoveerd en verduurzaamd kan dit bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad. Daarbij kan de nieuwe koper de woning snel en gemakkelijk betrekken. Ook is het maken van winst niet altijd het doel van de doorverkoop. De doorverkoop kan ook worden veroorzaakt doordat de woning door bijvoorbeeld samenwonen, scheiden of gezinsuitbreiding niet meer voldoet aan de woonwensen.
Heeft u cijfers over hoeveel woningen op deze manier tijdelijk aan de woningvoorraad worden onttrokken? Kunt u daarbij ook aangeven wat de gemiddelde prijsstijging is na het opkopen en renoveren van een woning?
Het Kadaster heeft recent onderzoek2 gedaan naar in hoeverre aangekochte woningen in de periode van januari 1993 tot juni 2021 weer snel worden doorverkocht, en welke winsten hiermee worden gehaald. Het Kadaster definieert winst hier als het verschil tussen de aankoop- en de verkoopprijs. De transactiekosten en eventuele renovatiekosten zijn buiten beschouwing gelaten. In hun onderzoek maakt het Kadaster onderscheid tussen woningen die binnen één, twee of vijf jaar na aankoop weer zijn doorverkocht. Gedurende de periode van januari 1993 tot juni 2021 zijn 90.000 woningen binnen één jaar weer verkocht, 230.000 woningen binnen twee jaar en 855.000 woningen binnen vijf jaar. De winst die gemaakt wordt bij verkoop stijgt de laatste jaren voor alle categorieën. In 2021 was de winst het hoogst: deze liep op tot bijna 58.000 euro bij verkoop na één jaar (aankoop in 2020), ruim 65.000 euro bij verkoop na twee jaar (aankoop in 2019) en bijna 95.000 euro bij verkoop na vijf (aankoop in 2016). Het is niet bekend hoeveel deze verkopers uiteindelijk overgehouden hebben aan de verkoop, omdat de transactiekosten en eventuele renovatiekosten niet zijn meegenomen. Ik heb ook geen inzicht in hoeveel er gemiddeld geïnvesteerd (renovatie, verduurzaming etc.) wordt in een woning die op korte termijn weer wordt doorverkocht.
Deelt u de mening dat het flippen van woningen het evenwicht in een buurt of wijk ook kan aantasten? Snapt u dat mensen op deze manier niet meer in hun eigen dorp of buurt dreigen te kunnen blijven wonen? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Dit hoeft niet altijd het geval te zijn. Als de woning bijvoorbeeld voor de doorverkoop vergaand wordt gerenoveerd en verduurzaamd kan dit bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad en de leefbaarheid van de wijk verbeten. Tegelijkertijd is het niet wenselijk wanneer een opgekochte woning enkel wordt aangehouden met als doel om deze op later moment voor een fors hogere prijs door te verkopen. Het kabinet heeft per 1 januari 2021 de overdrachtsbelasting voor beleggers verhoogd naar 8%. Dit remt met name beleggers met een kort beleggingsperspectief, zoals beleggers die woningen opkopen om op korte termijn weer door te verkopen.
Waarom is de regeling: «De opkoopbescherming, ook wel zelfbewoningsplicht, is ingevoerd om buurten te beschermen tegen «onevenwichtige en onrechtvaardige effecten voor bepaalde groepen omdat zij hierdoor onvoldoende kans maken op een betaalbare koopwoning»2 niet van toepassing op het flippen van woningen?
Het doel van de opkoopbescherming is om ervoor te zorgen dat goedkope en middeldure koopwoningen na verkoop beschikbaar blijven als koopwoningen in buurten waarin er schaarste is aan deze woningen of wanneer de leefbaarheid in de betreffende buurt wordt aangetast door de opkoop van deze woningen voor de verhuur. Dit sluit aan bij de problematiek die gemeenten ervaren. De opkoopbescherming is dus specifiek gericht op het tegengaan van schaarste en/of leefbaarheidsproblemen die voortkomen uit de opkoop voor verhuur.
Het verbieden van het snel doorverkopen van een woning is een aanvullende beperking van het eigendomsrecht. Dit kan alleen als hier goede redenen voor zijn. Het op korte termijn doorverkopen van een woning gebeurt niet altijd met als doel om winst te maken. De verkoop kan ook worden veroorzaakt doordat de woning door bijvoorbeeld samenwonen, scheiden of gezinsuitbreiding niet meer voldoet aan de woonwensen. Tevens geldt dat als woningen vergaand worden gerenoveerd en verduurzaamd dit kan bijdragen aan een toekomstbestendigere woningvoorraad. Het kabinet heeft reeds de overdrachtsbelasting verhoogd waardoor het kort aanhouden van een beleggingswoning aanzienlijk minder aantrekkelijk wordt. Ik vind dat het kabinet hiermee een passende prikkel heeft ingebouwd. Op basis van de huidige gegevens zie ik geen aanleiding voor een algeheel verbod.
Bent u bereid de opkoopbescherming die per 1 januari van kracht wordt uit te breiden? Waarom geldt deze wel voor de verhuur maar niet voor beleggers en speculanten die met koophuizen flink willen verdienen?
Zie antwoord vraag 5.
Erkent u dat de betaalbaarheid van wonen voor steeds meer mensen onder druk komt te staan omdat beleggers en speculanten hun kans grijpen? Wat doet u om het artikel in de Grondwet dat wonen een zorg van de overheid is waar te maken? . Bent u bereid in te grijpen en te zorgen dat woningen weer zijn om in te wonen, niet om geld mee te verdienen?
De vraag naar woningen is sterk toegenomen, terwijl er de afgelopen jaren onvoldoende woningen aan de voorraad zijn toegevoegd om aan deze vraag te kunnen voldoen. In de huidige krappe markt is het belangrijk dat er snel meer en betaalbare woningen worden gebouwd. Met de woningbouwimpuls en de woondeals zet ik in op vergroten van het aanbod aan betaalbare woningen. Een belangrijk resultaat is dat van de eerste tranche van de woningbouwimpuls maar liefst 60 procent is gegaan naar betaalbare woningen voor het middensegment, het gaat hierbij om 32.500 betaalbare woningen van de in totaal 51.000 woningen. Ook het kapitaal en initiatief van beleggers spelen een belangrijke rol bij het vergroten van het woningaanbod. Tegelijkertijd ontstaan er door de huidige krapte ook excessen op de woningmarkt. Zo zijn er speculanten die gebruik maken van deze krapte waardoor het voor diverse groepen, zoals starters en mensen met een middeninkomen, lastig is om een passende woning te vinden.
De afgelopen periode heb ik reeds op diverse manieren ingegrepen op de markt om de betaalbaarheid van het wonen te vergroten en speculatie tegen te gaan. Bij het nemen van deze maatregelen is het doel geweest om de betaalbaarheid van woningen voor mensen met een middeninkomen en starters te verbeteren en excessen op de woningmarkt aan te pakken.
Zo heeft het kabinet met de differentiatie van de overdrachtsbelasting de positie van starters verbeterd ten opzichte van beleggers. Door deze differentiatie betalen starters4 per 1 januari 2021 geen overdrachtsbelasting en is het tarief voor beleggers verhoogd tot 8%. Ook heeft het kabinet het initiatiefvoorstel van het lid Nijboer (PvdA) om de jaarlijkse huurstijgingen in de vrije sector te maximeren, gesteund. Door dit wetsvoorstel zijn per 1 mei 2021 de jaarlijkse huurverhoging voor een periode van drie jaar tot maximaal inflatie + 1 procentpunt beperkt. Daarnaast kunnen gemeenten per 1 januari 2022 een opkoopbescherming invoeren om ervoor te zorgen dat betaalbare koopwoningen niet kunnen worden opgekocht voor ongewenste vormen van verhuur in gebieden waar betaalbare koopwoningen schaars zijn of waar de leefbaarheid van door de opkoop voor verhuur in het geding komt. Hierdoor blijven er meer koopwoningen beschikbaar voor andere woningzoekenden, zoals starters en mensen met een middeninkomen. Tevens wordt de WOZ-waarde in het woningwaarderingsstelsel beperkt tot maximaal 33% van het totaalaantal punten. Door het aandeel van de WOZ in het woningwaarderingsstelsel te beperken wordt voorkomen dat gereguleerde woningen door snel stijgende huizenprijzen sneller in het vrije huursegment terecht komen, terwijl ze daar langs andere maatstaven niet thuishoren.
Kunt u zich vinden in het standpunt dat het flippen van woningen niet onbeperkt mogelijk moet zijn? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Overlast veroorzakende gevelreclame |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van de overlast die veroorzaakt wordt door reclamedoeken die voor de gevels van woningen worden gehangen door de verhuurder?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het aangehaalde artikel.
Kunt u uiteenzetten wat de landelijke regels zijn omtrent het adverteren op gebouwen of door middel van spandoeken aan gevels of steigers door een verhuurder?
Voor buitenreclame (reclame in de openbare ruimte) gelden verschillende landelijke wetten. De Woningwet verplicht gemeenten een welstandsnota op te stellen en vergunningplichtige bouwwerken daaraan te toetsen. De Woningwet bepaalt samen met de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor welke bouwwerken een omgevingsvergunning vereist is.
Gemeentelijke bestemmingsplannen kunnen bepalingen bevatten voor het reguleren van buitenreclame. Alle buitenreclame dient in overeenstemming te zijn met het bestemmingsplan. En verder bevatten de gemeentelijke Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) voorschriften voor de openbare orde en veiligheid.
Er is geen landelijke regelgeving specifiek over steigerdoekreclame. Gemeenten hebben verschillend beleid ten aanzien van steigerdoekreclame. Zo heeft Amsterdam heeft met ingang van 1 januari 2021 steigerdoekreclame verboden; een afbeelding van de gevel op het steigerdoek is wel toegestaan. In Rotterdam, waar de betreffende casus speelt, is op basis van de APV een vergunning vereist voor steigerdoek (met of zonder reclame) als dat op, aan of boven de openbare weg wordt geplaatst. Voor de bedrukking van het steigerdoek heeft Rotterdam de volgende vereisten voor het verkrijgen van een vergunning:
Wat vindt u van de praktijk dat dit soort spandoeken worden gebruikt om inkomen te generen voor de verhuurder terwijl het tot overlast leidt voor huurders?
Pandeigenaren die steigers moeten plaatsen voor gevelwerkzaamheden zijn op grond van de Arbowetgeving vaak verplicht steigerdoek aan te brengen. De gebruikers van het pand zullen dat steigerdoek moeten gedogen, zolang de tijd die de bouwwerkzaamheden vergen redelijk is.
Indien de pandeigenaar het pand verhuurt, heeft hij als verhuurder de plicht om daarbij zo min mogelijk overlast voor zijn huurders te veroorzaken. Een verhuurder van woonruimte heeft de plicht zijn huurders het rustig woongenot te gunnen en dus overlast gevende situaties te voorkomen dan wel te verhelpen, ongeacht of de verhuurder uit de overlast gevende situatie inkomen genereert of niet.
In hoeverre heeft u signalen ontvangen dat gevelreclame op grotere schaal overlast veroorzaakt voor huurders?
Behalve over het betreffende geval in Rotterdam zijn mij geen signalen bekend van huurders die overlast ervaren van (reclame op) steigerdoeken tijdens gevelrenovatie of onderhoud aan de gevel.
Deelt u de mening dat verhuurders verantwoordelijk zijn voor fatsoenlijke huisvesting en dat reclame maken niet tot hun taak behoort? Zo nee, waarom niet?
Voor verhuurders van woonruimte hoort reclame maken niet tot hun taken als verhuurder. Dat betekent niet dat verhuurders per definitie geen reclame mogen maken op of aan hun woonruimten. Maar de reclame-uiting mag niet leiden tot overlast voor de huurder(s) van de betreffende woonruimte(n) of, indien van toepassing, voor zijn huurders van de omliggende woningen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3, heeft de verhuurder van woonruimte de verplichting om zijn huurders het rustig woongenot te leveren en dus om overlast gevende situaties te voorkomen dan wel te verhelpen.
Daarnaast moet de verhuurder, net als andere pandeigenaren met reclame op of aan hun gebouw(en), voldoen aan de gemeentelijke regels over reclame in de buitenruimte.
Wat vindt u ervan dat een huurder maanden zonder daglicht zit? Dit is toch onacceptabel? Waarom gebeurt dit dan toch?
Ik vind het naar voor de huurders dat zij, zoals ik uit het aangehaalde mediabericht begrijp, enkele maanden overdag verminderde daglichttoetreding en daarentegen ’s avonds en ’s nachts overlast van felle verlichting door reclame op steigerdoek hebben ervaren en nog wel zonder dat er gevelwerkzaamheden zijn verricht.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 hebben gemeenten eigen beleid ten aanzien van reclame in de buitenruimte en is voor reclame op steigerdoek vaak een vergunning vereist. De gemeente kan dan bepalen of de voorgenomen reclame binnen die regels valt en als het gaat om woonruimte of bedrijfsruimte of die reclame niet leidt tot overlast voor de gebruikers van het betreffende pand of voor gebruikers van omliggende woningen. Bij overlast gevende reclame kan de gemeente de vergunning weigeren. In Amsterdam is reclame op steigerdoek vanaf 1 januari 2021 verboden, daar is alleen een afbeelding van de achterliggende gevel op het steigerdoek toegestaan.
En vanuit het huurrecht hebben verhuurders van woonruimte de verplichting om hun huurders het rustig woongenot te gunnen en overlast gevende situaties te voorkomen dan wel te verhelpen. Als de verhuurder dat niet doet, kan de huurder dat via rechter of gemeente afdwingen. Huurders in het gereguleerd huursegment (niet vrije sector) kunnen daarnaast bij de Huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Welke mogelijkheden hebben huurders om tegen dit soort praktijken op te treden naast vaak langdurige juridische procedures? Kunnen zij ook voor dit soort problematiek terecht bij de Huurcommissie? Kan de gemeente optreden?
Ik begin het antwoord met wat de gemeente kan doen. Indien, zoals in deze casus, de pandeigenaar een omgevingsvergunning van de gemeente had moeten hebben maar die niet heeft aangevraagd of verkregen, dan kan de gemeente handhavend optreden. Uit andere mediaberichten3 heb ik begrepen dat de pandeigenaar de steigerdoeken zonder vereiste vergunning boven de openbare weg (trottoir) had aangebracht en dat de gemeente Rotterdam de pandeigenaar met een last onder dwangsom heeft gedwongen de steigerdoeken te verwijderen; en dat de pandeigenaar de steigerdoeken op 2 november 2021 heeft verwijderd.
Huurders kunnen het verhelpen van een overlast gevende situatie (een gebrek) afdwingen via de rechter (al dan niet in kort geding), of eventueel via de gemeente als die handhavend kan optreden tegen de overlastsituatie (zoals in het betreffende geval is gebeurd). Via de rechter kan ook huurvermindering afgedwongen worden totdat de gemelde overlast gevende situatie is verholpen.
Huurders met een gereguleerd huurcontract kunnen daarnaast de Huurcommissie om tijdelijke huurverlaging vragen, als een verhuurder een (onderhouds)gebrek ondanks verzoek daartoe niet verhelpt. De Huurcommissie kan niet afdwingen dat een gebrek (in dit geval een overlast gevende situatie) verholpen wordt, maar wel de huurprijs tijdelijk verlagen. Die tijdelijke huurverlaging kan de verhuurder stimuleren het gebrek te verhelpen.
Onvoldoende daglichttoetreding staat in de C-lijst van het Gebrekenboek van de Huurcommissie, wat betekent dat onvoldoende daglichttoetreding kan leiden tot huurverlaging naar 40% van de geldende huurprijs. Lichtoverlast, te weten te veel licht in de avond/nacht, staat als zodanig niet in het Gebrekenboek van de Huurcommissie.
Huurders in de vrije sector kunnen alleen bij de Huurcommissie terecht als in het huurcontract is afgesproken dat geschillen (onder andere over onderhoudsgebreken) aan de Huurcommissie voorgelegd kunnen worden. De Huurcommissie kan dan geen uitspraak doen, maar wel een advies geven.
Huurders (zowel in het gereguleerde segment als in de vrije sector) kunnen bij Het Juridisch Loket4 terecht voor gratis juridisch advies bij geschillen met hun verhuurder.
Het bericht ‘oververhitte huurmarkt perfecte voedingsbodem voor oplichters’ |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Oververhitte huurmarkt perfecte voedingsbodem voor oplichters»?1
Ja.
Wat vindt u van de praktijk dat oplichters nepadvertenties aanbieden aan mensen die wanhopig op zoek zijn naar een woning?
Het beginsel van het verbod van misbruik is een algemeen beginsel van het Unierecht. Iedere vorm van fraude en oplichting is dan ook verboden en onacceptabel, zo ook de hier aangehaalde praktijk.
Wat voor stappen neemt u om aan dit soort oplichtingspraktijken een einde te maken?
In beginsel mag een verhuurder vrij bepalen op welke wijze en via welk medium het zijn of haar woning aanbiedt. Voor mij staat voorop dat een verhuurproces in alle fases – werving, beoordeling, bezichtiging, selectie en de uiteindelijke verhuur – ordentelijk en op een correcte wijze dient te verlopen. Hier werk ik voortdurend aan in samenwerking met alle partijen die hierbij betrokken zijn. Daarnaast heb ik het wetsvoorstel «goed verhuurderschap» in voorbereiding dat onder meer een landelijke basisnorm zal gaan introduceren in de vorm van algemene regels die zien op het gedrag dat van goede verhuurders en verhuurbemiddelaars verwacht mag worden in relatie tot woningzoekenden en huurders. Zie ook het antwoord op de vragen 6, 7, 8 en 9.
Hoe kijkt u er tegenaan dat de verhuur van woningen en kamers volledig vrij is en vaak geschiedt op sociale mediaplatforms als Facebook waardoor elke vorm van controle op de ordentelijkheid van het verhuurproces ontbreekt?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom krijgen woningzoekenden wanneer zij aangifte doen van dit soort oplichting te horen dat er te weinig bewijs is van de politie?
Ik heb geen zicht op de bewijslast die de politie in specifieke casussen tot haar beschikking heeft en kan hier dus geen uitspraak over doen.
Welke stappen gaat u zetten om te zorgen dat oplichters in dit soort gevallen wel aangepakt worden?
Het is onacceptabel dat woningzoekenden en huurders de dupe worden van ongewenste gedragingen van verhuurders. Daarom heeft het kabinet, mede naar aanleiding van de uitkomsten van de aanpak goed verhuurderschap waar ik de Kamer in februari jl. over heb geïnformeerd2, besloten te komen met het wetsvoorstel goed verhuurderschap. Zoals de titel doet vermoeden bevordert dit voorstel goed verhuurderschap en verbetert het de mogelijkheden voor gemeenten om malafide verhuurderschap te voorkomen en tegen te gaan. Concreet ben ik voornemens hiertoe de volgende drie instrumenten te introduceren.
Ten eerste een landelijke basisnorm voor goed verhuurderschap die gaat gelden voor verhuurders en verhuurbemiddelaars, in de vorm van algemene regels inzake anti-discriminatie, anti-intimidatie en een basale informatieverstrekkingsplicht richting de huurder (bijvoorbeeld over diens rechten en plichten). Ten tweede introduceert het voorstel de bevoegdheid voor gemeenten om een gebiedsgerichte verhuurvergunning in te stellen. Hiermee kunnen aanvullende voorwaarden gesteld worden aan verhuurders in dergelijke gebieden inzake de maximale huurprijs van gereguleerde huurwoningen (gekoppeld aan het WWS) en het onderhoud van een woning. Door weigering of intrekking van de vergunning kunnen onverbeterlijke malafide verhuurders uit de sector geweerd worden. Tot slot komt er ook een specifieke vergunning voor de huisvesting van arbeidsmigranten waarmee gemeenten voorwaarden kunnen stellen op het gebied van privacy en de voorzieningen die redelijkerwijs nodig zijn met het oog op de bereiding van voedsel en persoonlijke hygiëne. Dit is conform het advies3 van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten.
Gemeenten krijgen de nieuwe bevoegdheid om op deze instrumenten te handhaven via het bestaande bestuursrechtelijke instrumentarium dat loopt van een waarschuwing via lasten (onder dwangsom of bestuursdwang) en de bestuurlijke boete tot de inbeheername van een woning. De voorbereiding van dit wetsvoorstel is inmiddels vergaand gevorderd, heeft deze zomer in consultatie gelegen en zal op korte termijn voor advies bij de Raad van State aanhangig gemaakt worden. Na de ontvangst en de verwerking van dit advies zal het voorstel zo spoedig mogelijk ter behandeling aangeboden worden bij het parlement.
Deelt u de mening dat omdat er geen enkele vorm van controle en handhaving is op goed verhuurderschap huurders vaker dan nodig de dupe worden van louche verhuurders?
Zie antwoord vraag 6.
Is het invoeren van een verhuurdervergunning, die ontnomen kan worden wanneer verhuurders zich misdragen en ook als kwaliteitsstempel kan dienen bij verhuur, volgens u een manier om dit probleem tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Wanneer gaat u gemeenten nog meer mogelijkheden geven om slechte verhuurders harder aan te pakken? Bent u bereid de verhuurdervergunning en huisjesmelkersboete zo snel mogelijk in te voeren om het uitknijpen van huurders ook echt gevolgen te geven? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Additionele middelen voor ontwikkelings- en investeringsmaatschappijen |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat u recent additioneel kapitaal heeft verstrekt voor ontwikkelings- en investeringmaatschappijen?
Tijdens de coronacrisis heeft het kabinet start-ups, scale-ups en de bedrijven in de maakindustrie zonder bancaire relatie met de Corona-OverbruggingsLening («COL») geholpen aan overbruggingskredieten.
In de Kamerbrief van 28 augustus 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. M) heeft het kabinet bekend gemaakt tevens € 150 miljoen beschikbaar te stellen voor de versterking van het fondsvermogen van de regionale ontwikkelingsmaatschappijen (ROM's). Door het fondsvermogen van ROM’s te versterken, kunnen de ROM’s in nieuwe financieringsrondes ook het eigen vermogen van deze veelal innovatieve mkb-ondernemingen versterken. Daarmee wordt de solvabiliteitspositie van deze bedrijven verstevigd. Daarbij is toen wel de voorwaarde gesteld dat de regio’s zelf ook cofinanciering verschaffen. Het kabinet beoogt de ROM’s voor 31 december 2021 te versterken.
Kunt u aangeven welke verdeelsleutel daarbij gebruikt is en wat de hoogte van de kapitaalstortingen bedragen?
De verdeling van de € 150 miljoen over de ROM’s vindt plaats op basis van het aandeel van de betreffende regio’s in het Bruto Nationaal Product (BNP). Dit leidt tot de volgende verdeling van de € 150 miljoen:
ROM’s
Aandeel regio in BNP in %1
Fondsversterking door Staat €
Ontwikkelingsmaatschappij Oost-Nederland N.V.
15,7%
23,55 miljoen
BOM Capital I B.V.
15%
22,5 miljoen
NOM N.V.
7,8%
11,7 miljoen
N.V. Limburgs Instituut voor Ontwikkeling en Financiering
5,8%
8,7 miljoen
Investeringsfonds Zeeland B.V.
1,8%
2,7 miljoen
Groeifonds Flevoland B.V.
1,8%
2,7 miljoen
ROM Regio Utrecht B.V.2
10,7%
15,99 miljoen
ROM InWest B.V.3
20,2%
30,36 miljoen
InnovationQuarter B.V.
21,2%
31,8 miljoen
Deze percentages zijn gelijk aan de percentages gebruikt voor de verdeling € 300 miljoen COL.
In tegenstelling tot bij de uitvoering van de COL is het aandeel van de Gooi- en Vechtstreek in het BNP opgeteld bij het aandeel van de ROM Regio Utrecht B.V. («ROM Utrecht»), omdat dit gebied onder het werkgebied van de ROM Utrecht valt. Ten tijde van de uitvoering van de COL is hier een uitzondering op gemaakt, omdat de ROM Utrecht aan het begin van het uitvoeringsproces van de COL nog in oprichting was.
In tegenstelling tot bij de uitvoering van de COL is het aandeel van de Gooi- en Vechtstreek in het BNP opgeteld bij het aandeel van de ROM Regio Utrecht B.V. («ROM Utrecht»), omdat dit gebied onder het werkgebied van de ROM Utrecht valt. Ten tijde van de uitvoering van de COL is hier een uitzondering op gemaakt, omdat de ROM Utrecht aan het begin van het uitvoeringsproces van de COL nog in oprichting was.
Deelt u de mening dat de ontwikkelings- en investeringsmaatschappijen met name in de regio een belangrijke bijdrage leveren om bedrijvigheid te steunen?
Ja. Een regionale ontwikkelingsmaatschappij is een onderneming met publieke aandeelhouders, gericht op het versterken van de economie en werkgelegenheid in een regio.
In hoeverre komt de verdeelsleutel die is gebruikt overeen met de uitdagingen waar de verschillende maatschappijen en regionale economieën voor staan?
Als verdeelsleutel voor de € 150 miljoen is het aandeel van de betreffende regio’s in het BNP, oftewel het Bruto Regionaal Product («BRP»), gebruikt. Het BRP is een weergave van de totale geldwaarde van alle in een provincie geproduceerde goederen en diensten gedurende een jaar. Dit bedrag geeft de grootte van de regionale economieën weer. De praktijk leert dat hoe groter de regionale economie is hoe meer behoefte er is aan grotere tickets risicodragend kapitaal. De verdeling heeft dan ook tot gevolg dat de grotere regionale economieën een groter aandeel van de € 150 miljoen toebedeeld hebben gekregen, zodat de ROM’s werkzaam in een grote en kleine regionale economie in verhouding voldoende zijn versterkt zodat zij aan de financieringsvragen van ondernemingen uit hun regio kunnen voldoen.
Deelt u de mening dat de provincies die qua economische structuurversterking extra steun kunnen gebruiken ook aanspraak zouden moeten maken op een groter deel van de kapitaalstorting? Zo nee, waarom niet?
Nee. De verdeling van de € 150 miljoen op grond van het BRP is in overleg met de regionale partners (aandeelhouders en ROM’s) tot stand gekomen. In gezamenlijkheid is er gekozen voor een verdeling op grond van de grootte van de regionale economie, zodat de ROM’s met deze additionele middelen kunnen voldoen aan de financieringsvragen vanuit de markt. Deze middelen zijn enkel bedoeld voor investeringen (eigen vermogen) in en/of verstrekken van vreemd vermogen aan start-ups, scale-ups en de maakindustrie zonder bancaire relatie.
De besteding van deze additionele middelen wordt gemonitord en tijdens de jaarlijkse Algemene Vergadering van Aandeelhouders van de desbetreffende ROM wordt hierover verantwoording afgelegd aan Staat en regionale aandeelhouders. Op die manier houden we zicht op de het verloop van investeringen (w.o. tempo en type) in een betreffende regio.
De voorgenomen structuurwijziging van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voornemen van de NAM om haar structuur te wijzigen?1
Ja.
Wanneer bent u ingelicht over de structuurwijziging? Waarom heeft u de Kamer niet eerder op de hoogte gebracht?
Op 14 juni jl. heeft de president-directeur van Shell Nederland mij in een gesprek op hoofdlijnen geïnformeerd over mogelijke plannen voor een herstructurering van de NAM. Op maandag 25 oktober jl. ben ik door de directeur van de NAM telefonisch geïnformeerd over plannen ten aanzien van een structuurwijziging en dat de NAM die op dinsdag 26 oktober 2021 wereldkundig zou gaan maken, wat ook gebeurd is. Niet eerder dan het moment van bekendmaking heb ik kennisgenomen van de concrete plannen. Ook als ik eerder kennis zou hebben gehad, zou het niet opportuun zijn geweest om vooruitlopend op het persbericht van de NAM de Kamer hierover te informeren. Het is aan de NAM om dit nieuws eerst aan haar personeel mede te delen, en daarnaast betreft het koersgevoelige informatie. Voorts verwijs ik naar de brief aan uw Kamer d.d. 2 november 2021 (Kamerstuk 33 529 nr. 909) waarin ik in ben gegaan op de gevolgen voor Groningen en de kleine velden.
Waarom wijzigt de NAM haar structuur?
De NAM geeft in haar verklaring aan dat er te weinig ruimte is om te investeren in de kleine velden en dat het daarom goed zou zijn als op termijn de kleine velden worden overgenomen door maatschappijen die meer investeringsruimte hebben.
Wat vindt u van de structuurwijziging? Heeft de NAM uw goedkeuring gevraagd voor de structuurwijziging en heeft u deze tevoren afgegeven? Is uw goedkeuring voor de structuurwijziging vereist en op welke wijze kunt u invloed uitoefenen op dit besluit?
De structuur van de NAM is een interne bedrijfsaangelegenheid van de NAM, mijn goedkeuring is daarvoor niet gevraagd, en ook niet nodig. Ik heb geen invloed op het besluit van de NAM aangezien de NAM een private onderneming is. De Staat is geen aandeelhouder van de NAM en als Minister heb ik geen zeggenschap over de structuur van de NAM.
Wat vindt u ervan dat de NAM belangen in kleine velden wil afstoten?
Het staat iedere marktpartij vrij om op basis van eigen afwegingen te besluiten om bepaalde bedrijfsonderdelen aan te trekken of af te stoten.
Wat betekent het afstoten van de kleine velden voor het nakomen van de verplichtingen van de NAM ten aanzien van de hersteloperatie in Groningen?
Het verkopen van de kleine velden heeft geen gevolgen voor het nakomen door de NAM van de verplichtingen ten aanzien van de schadeafhandeling en de versterking in Groningen. De NAM wil haar kleine velden verkopen, maar het Groningenveld en de gasopslagen Norg en Grijpskerk blijven van de NAM. Het Groningenveld behoort niet tot de kleine velden. De verkoopopbrengst van de kleine velden komt volgens de NAM ten goede aan de NAM en dus niet aan haar aandeelhouders. Gedurende de afbouw van de winning uit het Groningenveld heeft de NAM nog inkomsten en daarnaast heeft de NAM voorzieningen getroffen voor kosten die voortvloeien uit het afhandelen van schade en de nodige versterking van gebouwen als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld.
Op grond van het Akkoord op Hoofdlijnen hebben Shell en ExxonMobil garanties verstrekt voor het aandeel van de NAM in de verplichtingen ten aanzien van betalingen voor de schadeafhandeling en de versterkingsopgave. Deze garanties gelden tot het beëindigen van de gaswinning uit het Groningenveld. In het Akkoord op Hoofdlijnen is verder vastgelegd dat, voorafgaand aan het vervallen van deze garanties, door Shell en ExxonMobil passende zekerheden zullen worden verstrekt voor de periode na beëindiging van de gaswinning.
Shell en ExxonMobil zijn contractueel verplicht om passende zekerheden te bieden. Voor de Staat is het van belang dat de NAM al haar huidige en toekomstige verplichtingen ten aanzien van schade, versterken en opruimen nakomt en dat Shell en ExxonMobil daarvoor in staan. Hierover ga ik in gesprek met Shell en ExxonMobil.
Wat betekent het afstoten van de kleine velden voor de levensvatbaarheid van de NAM op de lange termijn?
De NAM heeft niet bekendgemaakt wat de gevolgen voor de levensvatbaarheid zijn voor de lange termijn. Voor mij is primair van belang dat de NAM aan haar verplichtingen kan voldoen voor de afhandeling van het schadeherstel en de versterking, zoals toegelicht in vraag 6.
Op welke wijze draagt het afstoten van de kleine velden aan andere operatoren bij aan de leveringszekerheid, nu nog niet eens bekend is welke operatoren dat zouden zijn?
Bij overname van een andere operator, met meer mogelijkheden om te investeren, van één of meerdere bv’s zou dit kunnen leiden tot nieuwe exploraties en boringen en daarmee een vermindering van de natuurlijke terugloop van de gaswinning uit de kleine velden. Belangrijk daarbij is dat voordat de operator de vergunning mag overnemen, ik de technische en financiële capaciteiten van de overnemende partij toets op grond van de Mijnbouwwet. Bij deze toets kijk ik ook naar de manier waarop de overnemende partij de activiteiten wil gaan voortzetten en naar de efficiëntie en verantwoordelijkheidszin (inclusief maatschappelijke verantwoordelijkheidszin) van de overnemende partij. De uitkomst van deze toetsing kan reden zijn om geen toestemming te verlenen voor overdracht van een vergunning. Dit zorgvuldige proces draagt bij aan de veilige en verantwoorde winning en daarmee ook aan de leveringszekerheid van deze velden.
Op welke wijze heeft u invloed op eventuele verkoop van de nieuwe bv's in de toekomst?
Voor de verkoop van een bv die een winningsvergunning houdt, is vereist dat die vergunning wordt overgedragen aan de overnemende partij. Op grond van de Mijnbouwwet is mijn toestemming vereist voor deze overdracht. De gronden waarop ik mijn toestemming aan een voorgenomen overdracht kan onthouden, zijn opgenomen in de Mijnbouwwet en komen overeen met de gronden waarop een vergunningsaanvraag kan worden geweigerd. De aspecten waarop wordt getoetst, zijn ook omschreven in de beantwoording op vraag 8.
Hoe wordt de werkgelegenheid bij de af te stoten onderdelen geborgd?
Mocht het tot verkoop van onderdelen van de NAM komen, dan is hierop de Wet Overgang van Onderneming van toepassing (art. 7:662 e.v. BW). Het doel van de Wet overgang van onderneming is het beschermen van de positie van werknemers als de onderneming waarin zij werkzaam zijn, wordt overgedragen aan een andere onderneming.
Op welke wijze zijn de vakbonden betrokken bij het besluit?
De vakbonden zijn op 25 oktober 2021 onder embargo door de NAM over het voorgenomen besluit tot herstructurering geïnformeerd. Mocht het tot verkoop van onderdelen van de NAM komen, dan zullen de ondernemingsraad van de NAM en de vakbonden betrokken worden bij de voorwaarden waaronder personeel over zal gaan naar de nieuwe eigenaar.
Wat betekent het afstoten van de infrastructuur voor de leveringszekerheid en de energietransitie?
Het voornemen van de NAM is om de gasvelden en de bijbehorende infrastructuur te verkopen aan (een) andere geïnteresseerde partij(en). Ten aanzien van de leveringszekerheid verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8. Voor de energietransitie betekent dit dat deze infrastructuur door de overnemende partij ook (op termijn) ingezet kan worden om een rol te vervullen in de energietransitie in de vorm van bijvoorbeeld transport en opslag van CO2 of waterstof.
De risico’s van CFDs |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Meldpunt» op 8 oktober van Omroep Max?
Ja.
Bent u bekend met het beleggingsproduct Contract for Difference (CFD)?
Ja, daar ben ik mee bekend. Een CFD is een overeenkomst tussen twee partijen over de betaling van het verschil tussen de prijs van een onderliggende waarde (zoals een aandeel, grondstof, valuta of index) bij opening en beëindiging van het contract. CFD’s zijn complexe producten die zeer risicovol kunnen zijn omdat er met een financiële hefboom wordt belegd. Een belegger speculeert dan met geleend geld op de waardestijging of -daling van de onderliggende waarde. Dat de tijdspanne waarbinnen de prijsschommeling moet optreden bij een CFD erg kort kan zijn (minuten) draagt bij aan de complexe en risicovolle aard van dit product.
CFD’s worden meestal op basis van execution only – zonder beleggingsadvies of individueel vermogensbeheer – verkocht. Aanbieders moeten in dat geval steeds beoordelen of de dienst of het product dat wordt aangeboden passend is voor de klant.1 Indien de aanbieder oordeelt dat de dienst of het product niet passend is, dan dient hij de klant te waarschuwen. Klanten kunnen dan nog steeds zelf beslissen om de dienst of het product te kopen.
Om retailbeleggers te beschermen moeten (zowel Nederlandse als in een andere lidstaat gevestigde) beleggingsondernemingen die CFD’s aanbieden aan niet-professionele beleggers in Nederland ook aan een aantal aanvullende voorwaarden voldoen. Deze aanvullende voorwaarden, die de AFM heeft neergelegd in de door haar in 2019 vastgestelde CFD-productinterventiemaatregel, hebben tot doel het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland te beperken.2 Zo geldt er een maximum aan de financiële hefboom van een CFD, moeten verlieslatende posities tijdig worden afgesloten en worden beleggers beschermd tegen restschuld. Ook moeten aanbieders als onderdeel van de verplichte risicowaarschuwing het verliespercentage aan (potentiële) klanten melden3. Dit verliespercentage, dat aan consumenten wordt getoond voordat zij het product aanschaffen, bedraagt gemiddeld 76%. Het gebruik van bonussen en andere beloningen om tot deelname aan CFD-handel aan te zetten is verboden.
Kunt u aangeven hoeveel mensen een CFD-belegging hebben?
De meest recente data van de AFM over het aantal in CFD’s handelende beleggers in Nederland komen uit 2018. De AFM schatte destijds in dat er tussen 55 en 65 duizend retailbeleggers in Nederland actief in CFD’s handelden, of ongeveer 5% van het totale aantal retailbeleggers in Nederland. Het aantal in CFD’s handelende beleggers was in 2018 naar schatting ongeveer dertig tot veertig procent hoger dan in 2017. Deze data zijn van voor de productinterventiemaatregelen die ESMA en AFM in 2018 en 2019 hebben getroffen (zie antwoord hierboven en antwoord op de volgende vraag).
Heeft u cijfers over wat de gemiddelde CFD-belegging voor verliezen kent en welk deel van de deelnemers hun investering volledig verliezen? Klopt het dat dit 80 procent bedraagt?
Aanbieders van CFD’s zijn verplicht een gestandaardiseerde risicowaarschuwing te publiceren op hun website en in iedere afzonderlijke communicatie-uiting. Daarin moet onder meer staan welk percentage van de personen die in de door hun aangeboden CFD’s beleggen een verlies lijdt. Deze waarschuwingsverplichting heeft de Europese toezichthouder ESMA in 2018 door middel van een tijdelijke productinterventiemaatregel geïntroduceerd. De AFM heeft deze verplichting vervolgens ook opgenomen in de door haar in 2019 daaropvolgende vastgestelde productinterventiemaatregel die nu nog van toepassing is. De toezichthouder beoogt met deze waarschuwingsverplichting tegenwicht te bieden aan de neiging van CFD-aanbieders om de potentiële winsten te benadrukken en de potentiële verliezen onder te belichten.
De AFM heeft op basis van de risicowaarschuwingen van aanbieders van CFD’s die zich (mede) richten op retailbeleggers in Nederland, geconstateerd dat het gemiddeld getoonde verliespercentage 76% bedraagt. Naar schatting van de AFM lijdt de gemiddelde retailbelegger 1.201 euro verlies. De AFM ontvangt de laatste jaren een stijgend aantal meldingen over de handelwijze van aanbieders van CFD’s. Tussen 2018 en 2020 nam de AFM een vertienvoudiging van het aantal meldingen over 22 aanbieders van CFD’s waar, van 29 tot bijna 300. De schade die door retailbeleggers in CFD’s wordt gemeld varieert van 250 euro tot uitschieters van meer dan 1 miljoen euro. Omdat niet alle door het handelen van deze partijen benadeelde beleggers zich bij de AFM melden brengen deze cijfers waarschijnlijk maar een deel van het probleem in beeld.
Klopt het dat het verlies van de deelnemer de winst van de organisator is en daarmee oplichting snel op de loer ligt?
De aard van het product maakt dat er bij het afsluiten van CFD’s altijd twee partijen zijn, waarvan na afloop van de overeenkomst over het algemeen de ene partij verlies lijdt en de andere partij winst maakt. Het antwoord op deze vraag is daarom afhankelijk van wie als tegenpartij van de belegger in de CFD’s optreedt. Als de aanbieder ook de tegenpartij van die belegger is, kan het verlies van de retailbelegger inderdaad de winst van de aanbieder zijn. Wanneer de aanbieder orders van zijn klanten om CFD’s te kopen of te verkopen doorgeeft aan een handelsplatform om die daar te laten uitvoeren is er meestal geen directe relatie tussen het verlies van de belegger en de winst van de aanbieder. Echter, sommige aanbieders van CFD’s geven de orders door aan handelsplatformen die tot dezelfde bedrijfsgroep behoren. Als daarvan sprake is heeft de aanbieder wel belang bij het verlies van de beleggers, vaak zonder dat dit voor die belegger duidelijk is. Dat vind ik erg onwenselijk.
Belangenverstrengeling kan leiden tot ongewenste sturing van de aanbieder naar duurdere en meer risicovolle en complexe producten. Dit schaadt het functioneren van financiële markten, omdat (retail)beleggers het vertrouwen moeten hebben dat zij op basis van eerlijke en transparante informatie van een eerlijke tegenpartij een voor hen passend financieel product kunnen kopen. Daarom zet ik mij, onder meer in Europees verband, in om belangenverstrengeling aan te pakken. Door de Europese Commissie wordt gewerkt aan een Retail Investment Strategy (RIS), gericht op het bevorderen van de toegang van retailbeleggers tot de Europese kapitaalmarkt. Mijn inzet, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd4, is erop gericht dat een adequate beleggersbescherming centraal moet staan bij de uitwerking van deze strategie en de in dat kader wijziging van onder meer de Europese richtlijn markten voor financiële instrumenten 2014 (MiFID II). Zo benadruk ik het belang van betere informatievoorziening, onder meer door toepassing van gedragsinzichten, zodat beleggers beter begrijpen wat de kenmerken, risico’s en kosten zijn van de producten die zij kopen. Versterking van de product oversight and governance (POG)-regels en de samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties zijn voor mij ook belangrijke prioriteiten. In mijn antwoord op vraag 17 licht ik mijn inzet nader toe.
Acht u de risico’s die gepaard gaan met CFD’s redelijk? Zo ja, waarom?
Of de met CFD’s gepaard gaande risico’s redelijk zijn is afhankelijk van de kennis, ervaring en financiële doelstelling van de belegger. Door de financiële hefboom die deze producten kennen kunnen verliezen snel oplopen, tot zelfs meer dan de inleg. Beleggers moeten in dat geval de restschuld bij de CFD-aanbieder aflossen. Het is ook mogelijk dat beleggers voor de beëindiging van het contract additioneel geld moeten inleggen vanwege een zogenoemde marginverplichting. Verder is het relevant dat de duur van een CFD – de tijdspanne voor de prijsontwikkeling van de onderliggende waarde – zeer kort kan zijn, vaak niet meer dan enkele minuten. CFD’s zijn daarom minder geschikt voor retailbeleggers die bijvoorbeeld vermogensopbouw voor de lange termijn als doel hebben, of voor jonge en/of onervaren beleggers. Voor professionele beleggers kunnen deze instrumenten in een gediversifieerde portefeuille wel een functie vervullen, onder meer om kortstondig risico’s af te dekken.
Hoe kan het dat een Nederlandse gepensioneerde 494 duizend euro kan verliezen?
Alhoewel CFD’s meestal op execution-only basis worden aangeboden, wat betekent dat daarbij geen beleggingsadvies wordt gegeven of vermogensbeheer plaatsvindt, is bekend dat aanbieders als onderdeel van hun marketing- en salespraktijken (potentiële) beleggers telefonisch benaderen, waarbij sprake kan zijn van misleiding. Vooral onervaren beleggers zijn vatbaar voor deze praktijken. Vanwege de financiële hefboom op deze producten kunnen verliezen snel oplopen. Retailbeleggers wordt daarom geadviseerd om altijd na te gaan of een aanbod niet te mooi wordt voorgespiegeld, om de aanbieder te checken, en om de waarschuwingen van onder meer de AFM en de Fraudehelpdesk in acht te nemen. De AFM treedt op tegen aanbieders van CFD’s met misleidende en oneerlijke handelspraktijken. Dat licht ik in mijn antwoord op vraag 11 verder toe.
Deelt u de opvatting dat CFD’s eerder aan kansspel zijn dan een fatsoenlijke belegging?
CFD’s zijn vanwege hun complexe en risicovolle aard niet voor iedere investeerder een passende belegging. Of er sprake is van een kansspel, wordt door de Kansspelautoriteit beoordeeld
Waarom zijn CFD’s dan niet op die wijze gereguleerd?
CFD’s kwalificeren als een financieel instrument in de zin van MiFID II en de Wet op het financieel toezicht. De voorschriften die in aanmerkingen moeten worden genomen bij het in de Unie verspreiden, distribueren en verkopen van CFD’s zijn dan ook in de voor financiële markten geldende Europese en nationale wet- en regelgeving opgenomen.
Bent u ermee bekend dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) het aanbod van CFD’s vanuit Cyprus frauduleus vond? Waarom blijft dit dan toch voortbestaan?
Deze uitspraak is mij bekend. De AFM ging hier met name in op de wijze waarop de verkoop van CFD’s aan niet-professionele cliënten door bepaalde in die lidstaat gevestigde aanbieders plaatsvindt. De AFM constateert daarbij dat sommige van de aanbieders gebruik maken van persoonsgegevens die zijn verzameld door middel van nepadvertenties. Daarnaast halen bepaalde aanbieders met misleidende telefoongesprekken dergelijke cliënten over om CFD’s te kopen.
De toezichthouders kunnen op grond van Europese wet- en regelgeving productinterventiemaatregelen treffen om het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van bepaalde financiële producten te beperken of verbieden. Ik kan daar geen aanwijzingen voor geven. Het is vervolgens aan de toezichthoudende instanties van de lidstaat van herkomst van een aanbieder van CFD’s om toezicht te houden op de activiteiten van de binnen haar jurisdictie gevestigde aanbieders. Ook op de activiteiten van die aanbieder in een andere lidstaat. De AFM heeft in 2019 een productinterventiemaatregel vastgesteld om het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele beleggers in Nederland te beperken. Dit was een opvolging van een vergelijkbare door ESMA vastgestelde productinterventiemaatregel. Deze beperkingen worden in mijn antwoord op vraag 2 beschreven. De AFM heeft tot op heden niet besloten de verkoop van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland volledig te verbieden. Omdat veel aanbieders van CFD’s in andere Europese lidstaten gevestigd zijn is een aanpak in Europees verband waarschijnlijk effectiever dan een alleenstaand nationaal productverbod.
Is er sprake van oplichting met CFD’s? Als dat zo is, waarom wordt er dan in die gevallen niet tegen opgetreden?
De AFM heeft aangegeven dat bepaalde aanbieders van CFD’s zich niet eerlijk, billijk en professioneel inzetten voor de belangen voor hun klanten. De AFM heeft in het verleden opgetreden tegen aanbieders met dergelijke handelspraktijken. Zo heeft de toezichthouder bestuurlijke boetes opgelegd5 en een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat aangesproken over het gedrag van een in die andere lidstaat gevestigde marktpartij. Dat heeft in die andere lidstaat geleid tot het intrekken van vergunningen en het opleggen van bestuurlijke boetes door die toezichthoudende instantie.
Hoe kan het dat ASN weigerde de bedragen over te maken en de Rabobank wel meewerkte?
In algemene zin geldt dat alle in Nederland actieve banken in het kader van hun zorgplicht transacties controleren om fraude en oplichting te voorkomen. De transacties worden gescreend via real time fraudedetectiesystemen en de screening vindt plaats op basis van verschillende indicatoren. Een transactie wordt automatisch geparkeerd of tegengehouden als uit de fraudedetectie het vermoeden voortkomt dat een transactie frauduleus kan zijn. De indicatoren die de banken gebruiken worden continu aangescherpt om nieuwe fraudetrends te identificeren en te stoppen. Desalniettemin is het systeem niet waterdicht. Normale transacties kunnen ten onrechte als frauduleus worden bestempeld en frauduleuze transacties kunnen ten onrechte als normaal worden gezien, waardoor de betaling doorgang vindt. Banken nemen, vaak in samenwerking met andere partijen (waaronder andere banken, andere sectoren en de politie), doorlopend maatregelen om fraude en oplichting te bemoeilijken. Desalniettemin blijven de systemen en de indicatoren uniek aan de banken, en is het daardoor mogelijk dat er verschillen zijn in welke transacties worden tegengehouden.
Bent u het ermee eens dat consumenten in bescherming moeten worden genomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik vind het van groot belang dat consumenten voldoende worden beschermd. Daar is de wetgeving met betrekking tot de handel in financiële instrumenten dan ook op toegespitst en het gedragstoezicht van de AFM op ingericht. Daarom zet ik mij op Europees niveau in voor betere bescherming van retailbeleggers. Zie ook mijn antwoorden op vraag 2 en vraag 17.
Bent u bereid om, in lijn met de risico’s die de AFM ziet, CFD’s te verbieden? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Financiën beschikt niet over een wettelijke bevoegdheid om een productinterventiemaatregel vast te stellen teneinde het op de markt brengen, verspreiden of verkopen van CFD’s aan niet-professionele cliënten in Nederland te verbieden. Een daartoe strekkende bevoegdheid is neergelegd in de verordening markten voor financiële instrumenten (Market in Financial Instruments Regulation,MiFIR). Op grond van deze rechtstreeks werkende Europese verordening komt die bevoegdheid toe aan de Europese toezichthouders, waaronder de ESMA, en aan de nationale toezichthoudende instanties6. Ik noemde in mijn antwoorden op vragen 6 en 10 dat de AFM op basis van die bevoegdheid in 2019 reeds een productinterventiemaatregel met betrekking tot CFD’s heeft vastgesteld7.
Kunt u aangeven of u eigenstandig CFD-beleggingsproducten kunt verbieden of dat dit in Europees verband moet gebeuren?
Zie ook mijn antwoord op vraag 14. Op basis van bestaande Europese wet- en regelgeving is een bevoegdheid aan de nationale toezichthoudende instanties, zoals de AFM, toebedeeld om productinterventiemaatregelen te treffen gericht op bepaalde financiële producten. Omdat het probleem een grensoverschrijdend karakter heeft zou een Europese aanpak waarschijnlijk effectiever zijn dan een nationaal productverbod. In mijn antwoord op vraag 17 licht ik nader toe dat ik mij om die reden in Europees verband inzet om retailbeleggers beter te beschermen.
Waarom vertrouwt u erop dat andere Europese landen zoals Cyprus Nederlandse consumenten goed zullen beschermen?
Nederland heeft samen met andere Europese lidstaten afspraken gemaakt over consumentenbeschermingsnormen. Voor de handel in financiële instrumenten, zoals CFD’s, worden de beschermingsnormen in de MiFID II- en MiFIR-wetgeving beschreven. Europese lidstaten moeten deze regels in hun eigen wetgeving transponeren en er toezicht op houden. Soms kunnen lidstaten verder gaan in hun bescherming middels een lidstaatoptie of een productinterventiemaatregel. Dat heeft de AFM op gebied van CFD’s ook gedaan. Wanneer de AFM problemen constateert in de handhaving van Europese wetgeving in andere lidstaten kan dit zowel bilateraal (met de lokale toezichthouder) als multilateraal (in ESMA-verband) worden geagendeerd.
Wilt u zich inzetten om ook in Europees verband CFD’s aan banden te leggen om zo het aantal gedupeerden consumenten te beperken? Zo nee, waarom niet?
De Europese Commissie zal naar verwachting in 2022 haar Retail Investment Strategy (RIS) publiceren. De te publiceren RIS maakt deel uit van het initiatief om de kapitaalmarktunie te versterken. Mijn prioriteiten, die ik samen met de AFM heb geformuleerd en in een non-paper8 heb beschreven, zijn gericht op betere beleggersbescherming mede gerelateerd aan de problemen met betrekking tot de verkoop van CFD’s aan retailbeleggers. Zo vind ik het bijvoorbeeld belangrijk dat er beter wordt gekeken welke financiële producten geschikt zijn voor verschillende klantdoelgroepen. Een versterking van de product oversight and governance (POG)-regels zou hieraan kunnen bijdragen, net als een verdere Europese toezichtconvergentie (onder meer om toezichtarbitrage tegen te gaan). Effectieve samenwerking tussen nationale toezichthoudende instanties is cruciaal voor het goed functioneren van de Europese kapitaalmarkten. Ook vind ik het wenselijk dat bij de verlening van financiële diensten het risico op belangenverstrengeling wordt beperkt. Retailbeleggers moeten eerlijke en onpartijdige dienstverlening kunnen genieten. Verder wil ik, onder meer middels gebruik van gedragsinzichten, de informatieverstrekking over financiële instrumenten aan beleggers verbeteren. De kenmerken van het product, waaronder begrepen de daaraan verbonden kosten en risico’s, moeten duidelijk zijn voor retailbeleggers.
Het bieden op huurwoningen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u verhuursites (zoals Rebid) waar potentiële huurders moeten bieden op de huurprijs om een woning te krijgen?1
Ja ik ben bekend met Rebid.
Wat vindt u van deze praktijk waarbij huurders tegen elkaar uitgespeeld worden in deze wooncrisis?
In antwoord op eerdere vragen van u en het lid Smeulders2 over het per opbod verhuren van woningen heb ik aangegeven dat in de vrije huursector contractvrijheid geldt, wat betekent dat het de verhuurder en huurder vrijstaat om zelf een huurprijs overeen te komen. Hierbij heb ik tevens aangegeven dat het tegen elkaar op laten bieden van huurders niet verboden is, maar niet past in goed verhuurderschap. Ik ben nog steeds van mening dat dit fenomeen onwenselijk is, doordat huurders wellicht onverantwoorde risico’s nemen bij het bepalen van hun huur. Ook IVBN en Vastgoed Belang hebben naar aanleiding van de recente berichtgeving aangegeven het bieden op vrije sector huurwoningen als een ongewenste ontwikkeling te zien, mede doordat dit gezien de huidige schaarse op de huurmarkt tot hogere huren leidt waardoor de bereikbaarheid voor woningzoekenden verder afneemt.
Is het toegestaan om door middel van betaalde credits mensen toegang te geven tot het bekijken van en het bieden op te huren woningen? Valt dit niet onder bemiddelingskosten die niet meer zijn toegestaan?
Als op het platform Rebid sprake is van dubbele bemiddelingskosten is dit wettelijk niet toegestaan3. Woningzoekenden kunnen in dergelijke gevallen een (anonieme) melding doen bij het platform ACM ConsuWijzer. Op de website van ConsuWijzer worden woningzoekenden bovendien voorgelicht over bemiddelingskosten, waarbij ook een voorbeeldbrief te vinden is voor het terugvragen van onterechte bemiddelingskosten. De ACM heeft overigens eerder aangekondigd dat bedrijven die nog steeds verboden bemiddelingskosten rekenen een boete kunnen verwachten. Dat heeft dit voorjaar geleid tot het beboeten van drie huurbemiddelaars die onterechte bemiddelingskosten hebben gerekend aan consumenten4.
Bent u bereid de ACM te attenderen op deze praktijken en te vragen op te treden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dit soort biedingssystemen een opwaarts effect zullen hebben op de huurprijzen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 juli j.l. heeft er een rondetafelgesprek plaatsgevonden over transparantie bij bieden. Ten behoeve hiervan zijn een aantal position papers opgesteld5. In het paper van prof. Francke van de UvA is aangegeven dat uit onderzoek blijkt dat in krappe woningmarkten een «bieden-vanaf-prijsstrategie» tot een snellere verkoop van een woning en een hogere verkoopprijs leidt. Ik kan mij voorstellen dat een dergelijke conclusie ook toepasbaar is op de huurwoningmarkt.
Vindt u ook dat dit soort platforms huurders tegen elkaar opzet door ze te laten bieden voor een huurprijs? Is dit in het belang van huurders?
In antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat ik bieden op huurwoningen onwenselijk vind. Wel is het zo dat het hoogste bod geen garantie is om ook daadwerkelijk huurder te worden, omdat een verhuurder zelf mag bepalen aan wie hij zijn woning verhuurt (mits hij niet discrimineert). Ik hoor in ieder geval regelmatig terug dat de verhuurder hierbij ook kijkt naar het inkomen van de huurder, waardoor betalingsrisico’s zo veel mogelijk worden vermeden.
Bent u bereid over te gaan tot regulering van de vrije huursector om dit soort praktijken tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Op Prinsjesdag heb ik in de brief «Uitkomsten onderzoeken naar huurprijsregulering»6 aangegeven te gaan testen hoe de uitvoering van een regulerende maatregel in de vrije huursector eruit kan komen te zien. Tevens heb ik in deze brief aangegeven te onderzoeken welk flankerend beleid kan of moet worden vormgegeven. De reeds gedane onderzoeken laten zien dat er een complexe afruil plaatsvindt tussen betaalbaarheid en beschikbaarheid bij regulering. Daarom ga ik met partijen nu «botsproeven» doen om te zien hoe een regulerende maatregel in de praktijk zou uitwerken en wat daar verder voor nodig zou zijn. Of prijsregulering (of flankerend beleid) kan helpen bij het tegengaan van bieden op huurwoningen is een van de aspecten die in de botsproeven wordt meegenomen.
Het in Singaporese handen vallen van de High Tech Campus Eindhoven |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «High Tech Campus niet naar Amerikanen, maar in handen van Singaporese staat»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat deze vitale kennisinfrastructuur in de handen komt van een buitenlandse eigenaar?
Ik hecht er waarde aan een duidelijk onderscheid te maken tussen de verkoop van het vastgoed en de bijbehorende vastgoedmanagementdiensten enerzijds en het kennisecosysteem op en rondom de High Tech Campus waar veel hoogwaardig technologisch en innovatieve bedrijven gevestigd zijn anderzijds. Het gaat hier om een vastgoedtransactie tussen twee marktpartijen, waarbij de koper een Amerikaanse asset manager is die onder andere fondsen van GIC beheert. Beide partijen zijn al langer in Nederland actief op het gebied van investeringen in commercieel vastgoed, waaronder zorgvastgoed en hotels.
Hoe beoordeelt u het grote belang van de Singaporese staat in het beleggingsfonds van Oaktree?
GIC is een beleggingsfonds dat in eigendom is van de Singaporese Staat. GIC belegt de deviezenreserves van de Singaporese Staat en hanteert een beleggingsbeleid gericht op langetermijninvesteringen met een stabiel rendement.2 Het betreft hier een commercieel gedreven fonds. Het is niet aan de Nederlandse overheid om in te gaan op welke commerciële belangen ten grondslag liggen aan de investering. Wel heeft de Nederlandse overheid zich een beeld gevormd van eventuele risico’s voor de nationale veiligheid verbonden aan een dergelijke transactie. Deze acht ik afwezig, gelet op de aard en inhoud van de transactie en de betrokken partijen.
Wat is het gevoerde beleid van dit demissionaire kabinet ten aanzien van onze kennisinfrastructuur? Acht u het van belang dat dit soort infrastructuur in Nederlandse dan wel Europese handen blijft? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in het antwoord op vraag 1 aangeef is het van belang onderscheid te maken tussen het vastgoed enerzijds en het kennisecosysteem, of kennisinfrastructuur anderzijds. Het Nederlandse beleid ten aanzien van onze kennisinfrastructuur richt zich op het realiseren van de groeistrategie voor Nederland, door het duurzame verdienvermogen op de lange termijn te versterken. Dat vergt onderwijs, onderzoek, innovatie, inzet op sleuteltechnologieën met bedrijvigheid daar weer omheen. Het verbinden van bedrijven, kennisinstellingen, overheid – zoals rond de High Tech Campus – is daarbij van groot belang. Hier ontstaan bij gevestigde bedrijven en innovatieve startups en scale-ups de technologische oplossingen die we nodig hebben om groeistrategie te realiseren. Samen met Brainport Eindhoven en alle verbonden publieke en private partijen zullen wij ons hiervoor blijven inzetten, zodat deze regio zijn internationale koploperspositie behoudt. De wijziging van het eigendom van het vastgoed van de campus verandert daar niets aan.
Naast de inzet op de groeistrategie, kijkt de rijksoverheid in den brede ook naar waarborgen om de risico’s op ongewenste overdracht van sensitieve kennis en technologie binnen de Nederlandse kennisinfrastructuur te verkleinen. De bescherming van intellectueel eigendom en bedrijfsgevoelige informatie is hierbij primair de verantwoordelijkheid van het bedrijfsleven, waarbij het National Cyber Security Center en het Digital Trust Center een adviserende en informerende rol spelen. Het is aan HTCE Site Management B.V. en de huurders van de campus om de (digitale) informatiebeveiliging op orde te hebben. Ik zie – op basis van de thans beschikbare informatie – geen aanleiding om hierin anders op te treden. Enkel als mogelijk sprake is van risico’s voor de nationale veiligheid door ongewenste overdracht van bepaalde sensitieve kennis en technologie, is het aan de overheid om proportionele en passende maatregelen te treffen om deze risico’s te verkleinen. Over de informatiebeveiliging en risico's voor de nationale veiligheid bij directe toegang tot de locaties waar sensitieve technologie gebruikt of ontwikkeld wordt, verkent mijn ministerie of aanvullende maatregelen noodzakelijk zijn.
In hoeverre denkt u dat de overname van de High Tech Campus Eindhoven door een buitenlandse partij een nadeel vorm voor het Nederlandse belang?
In de regel zijn investeringen en overnames een private aangelegenheid, waarbij de overheid slechts een rol heeft wanneer mogelijk zwaarwegende publieke belangen, zoals de nationale veiligheid, in het geding komen.
In het kader van economische veiligheid heeft het Ministerie van EZK gekeken naar de aard van de transactie en of deze gevolgen kan hebben voor de nationale veiligheid. Het betreft hier een wijziging in zeggenschap over het vastgoed en het vastgoedmanagement van de HTCE. Vanwege deze aard valt de transactie buiten het bereik van bestaande investeringstoetsen zoals opgenomen in de energiewetgeving en de Telecommunicatiewet. Ook het wetsvoorstel Veiligheidstoets investeringen, fusies en overnames biedt geen aanknopingspunten. Ramphastos Investments en de beheer- en exploitatiemaatschappijen HTCE Development B.V. en HTCE Site Management B.V. zijn geen van allen aanbieders van een vitaal proces in de zin van het wetsvoorstel. Ook zijn zij geen eigenaar noch hebben zij controle over of directe toegang tot sensitieve technologie.
Wat vindt u ervan dat er ook in Eindhoven bedenkingen zijn bij deze participatie? Weegt dat op enigerlei wijze mee in uw opstelling of beleid in dezen?
Bij mijn ministerie zijn geen signalen binnengekomen van bedrijven uit Eindhoven die bedenkingen hebben bij deze participatie. Zoals bekend was Philips tot 2012 zelf eigenaar van de High Tech Campus en heeft indertijd ervoor gekozen het vastgoed en het beheer hiervan te verkopen. Voor wat betreft het gemeentebestuur hebben wij in ons contact met hen gewezen op de rolverdeling zoals die ook in deze en eerdere Kamervragen is toegelicht.
De problemen bij Evergrande |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met de problemen bij het Chinese vastgoedbedrijf Evergrande?1
Ja.
Kloppen de berichten dat Evergrande een deadline voor het voldoen van USD 83,5 miljoen aan schuldeisers heeft laten verlopen? Wat betekent het voor Evergrande als het niet snel aan haar verplichtingen kan voldoen?
Ik heb geen redenen om te twijfelen aan de berichtgeving omtrent de gemiste rentebetaling. Vrijdag 22 oktober is bekend geworden dat Evergrande deze specifieke rentebetaling alsnog heeft overgemaakt, wel lopen er momenteel respijtperiodes voor andere rentebetalingen. Indien deze rentebetalingen 30 dagen uitblijven, dan wordt het vastgoedconcern als failliet aangemerkt. Hierna kunnen verschillende juridische geschillen tussen Evergrande en binnen- en buitenlandse schuldeisers starten. Het is nog onduidelijk of het zover zal komen. Er zijn zoals doorgaans in het geval van grote problemen bij bedrijven alternatieve scenario’s denkbaar, waaronder herstructurering van schulden en het afstoten of verkopen van bedrijfsonderdelen en activa. De huidige verwachting van analisten is dat er geen sprake zal zijn van een grote herkapitalisatie of bail-out door de regering, maar dat de overheid via gedecentraliseerde of indirecte maatregelen het bedrijf en de sector zal steunen.
In hoeverre zijn Nederlandse banken, pensioenfondsen en andere financiële instellingen blootgesteld aan Evergrande? Heeft er directe of indirecte financiering plaatsgevonden door Nederlandse instellingen?
Navraag bij DNB wijst uit dat directe uitzettingen van Nederlandse banken (en EU-banken in het algemeen) op Evergrande beperkt zijn. Impact op de financiële stabiliteit kan dus vooral voortkomen uit turbulentie op de financiële markten, indien de onrust escaleert en andere bedrijven en markten geraakt worden. De omvang van directe blootstellingen bij de Nederlandse banken en pensioenfondsen geeft echter geen aanleiding voor directe zorgen met betrekking tot financiële instellingen.
Zoals hierboven beschreven zijn er als gevolg van directe blootstellingen op Evergrande geen gevolgen te verwachten voor de pensioenen in Nederland. Uiteraard bestaat er meer onzekerheid mocht een eventueel omvallen van Evergrande leiden tot omvangrijke repercussies of besmetting binnen de Chinese economie, de rest van Azië of in bijvoorbeeld het bredere internationale financiële systeem. In dat geval is de financiële wereld zo verweven dat een effect op de investeringen en rendementen van pensioenfondsen mogelijk is. Dit kan, zoals alle negatieve effecten op de investeringen en rendementen van pensioenfondsen, in het uiterste geval consequenties hebben voor de dekkingsgraden en de pensioenen.
Wat zijn de verwachte gevolgen van het omvallen van Evergrande voor gepensioneerden en andere indirect betrokkenen?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een risicoanalyse beschikbaar van de consequenties van een deconfiture van Evergrande voor de Europese en Nederlandse economie en bent u bereid deze te delen?
De daadwerkelijke impact op de Nederlandse economie is afhankelijk van de ontwikkelingen rondom Evergrande en wat de uiteindelijke impact daarvan is op de Chinese economie.2 Hierover is op dit moment nog veel onzeker en de uiteindelijke impact op de Chinese economie is mede afhankelijk van factoren als de respons van de Chinese autoriteiten en het potentieel dat andere Chinese (vastgoed)bedrijven in de problemen komen.
DNB heeft al wel in 20153 een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op de Nederlandse economie (zie ook vraag 11).
Zoals verder uitgewerkt in de beantwoording van vragen 7 en 11, zou het omvallen van Evergrande potentieel grote gevolgen kunnen hebben voor de financiële stabiliteit en economische groei van China. In dat kader wordt in de Miljoenennota door middel van de schokproef overheidsfinanciën periodiek een overzicht gepresenteerd van verschillende scenario’s voor een mondiale of Europese crisis en de gevolgen hiervan voor de Nederlandse economie en de overheidsfinanciën. In de laatste schokproef van 2020 heeft het CPB de gevolgen van drie scenario’s doorgerekend: een (mondiale) financiële crisis, een Europese schuldencrisis en een mondiale economische crisis. De resultaten van deze schokproef zijn aan de Kamer verstuurd met de Miljoenennota 2020. Het CPB heeft tevens een nadere toelichting van de scenario’s en de methodiek gepubliceerd.4
Ten slotte bleek uit de meest recente stresstest (2021) van de ECB/EBA dat de Nederlandse banken, zelfs in het zwaarste scenario (-3,7% BBP krimp), voldoende kapitaal konden houden om aan de minimale kapitaalseisen e blijven voldoen. Zowel de kapitaalseisen- als kapitaalniveaus zijn in 2021 overigens vele male hoger dan in 2007.
Welke acties onderneemt De Nederlandsche Bank (DNB) op dit moment vanwege zijn functie als waakhond van de financiële stabiliteit om de risico’s met betrekking tot Evergrande voor de Nederlandse economie te beperken?
DNB monitort de situatie op de mondiale financiële markten en de blootstellingen van Nederlandse financiële instellingen op de onder druk staande partijen continu. Zoals hiervoor is toegelicht, is de inschatting momenteel dat de blootstellingen minimaal zijn en dat de directe effecten op de instellingen en de financiële stabiliteit beperkt zijn. Tweede-orde effecten, zoals een trager groeiende Chinese en mondiale economie of turbulentie op financiële markten, zorgen mogelijk wel voor risico’s. Momenteel beperkt besmetting van Evergrande zich echter tot enkele (risicovolle) Chinese vastgoedbedrijven en blijven brede uitstralingseffecten vooralsnog uit.
Wat betekent de mogelijke ondergang van Evergrande voor de Chinese economie?
Hierover bestaat veel onzekerheid. Analisten verwachten dat de Chinese overheid zal ingrijpen om een ordelijk faillissement of een herstart te waarborgen. Daarnaast probeert de Chinese centrale bank via liquiditeitsinjecties stabiliteit op de financiële markten te behouden en daarmee ervoor te zorgen dat de interbancaire condities stabiel blijven.
Een ondergang van Evergrande kan potentieel leiden tot verdere vertraging in de Chinese vastgoedsector, met name in het scenario waar herstructurering en/of een ordelijk faillissement uitblijft. Dit kan op verschillende manieren doorwerken op de economie. Zo kan er een daling in bouwactiviteiten plaatsvinden als gevolg van lagere verkopen van grond en vastgoed en wantrouwen richting de vastgoedsector. Daarnaast kan een vermindering van de inkomsten uit grondverkopen zorgen voor een daling in de lokale begrotingsuitgaven, aangezien inkomsten uit de verkoop van grond ook een belangrijke bron van financiering is voor lokale overheden. Ook kunnen andere partijen, zoals grondstoffen leveranciers die afhankelijk zijn van de bouw, in de problemen komen. Tot slot kunnen dalende huizenprijzen leiden tot een welvaartseffect waardoor de particuliere consumptie afneemt. Al deze effecten kunnen op hun beurt weer gevolgen hebben voor bijv. financiële instellingen en tweede orde effecten genereren. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Zijn er aanwijzingen dat er ook bij andere vastgoedbedrijven in China problemen zijn? In hoeverre is er sprake van een systeemrisico indien er meer bedrijven als Evergrande in de problemen geraken?
Enkele Chinese vastgoedbedrijven hebben recent betalingen gemist5 en de prijsvorming in de handel in obligaties van deze bedrijven wordt gekenmerkt door een hoge volatiliteit. Daarnaast kampt de Chinese onroerendgoedsector met hoge schuldposities, wat tot kwetsbaarheden bij andere vastgoedpartijen kan leiden. Internationale financiële instellingen zoals het IMF bepleiten dan ook al een aantal jaren de noodzaak om dergelijke schulden en daarmee gepaard gaande risico’s te beperken. De Centrale bank van China (PBoC) heeft vorig jaar de prudentiële regelgeving aangescherpt omtrent de schuld die vastgoedondernemingen aan mogen gaan (het zogenoemde «red lines for real estate» beleid). Evergrande, het vastgoedbedrijf met de grootste uitstaande schuld, is de eerste partij die de gevolgen van dit beleid ondervindt. Inmiddels zijn ook de Chinese vastgoedconcerns Sinic en Fantasia in financiële problemen gekomen.6
In algemene zin geldt dat spoedige signalering ten aanzien van herstructurering van de schuld van Evergrande en/of ordelijke afwikkeling door de Chinese autoriteiten zou bijdragen aan het vertrouwen in de Chinese vastgoedsector en het Chinese financiële stelsel. Zoals ik ook heb aangegeven in mijn beantwoording op de vragen van de leden Heinen en Brekelmans zouden in geval van een onordentelijk faillissement de risico’s voor de Chinese financiële markten potentieel groot zijn. Aangezien Evergrande ca. usd 300 mld. aan schulden heeft uitstaan bij naar verluidt ca. 130 banken en 120 niet-banken zou een dergelijk scenario ook bredere implicaties hebben voor het Chinese financiële stelsel. Daarbij zijn herzieningen van kredietratings, krappere financieringscondities en vertrouwenseffecten van zowel binnenlandse als buitenlandse beleggers denkbaar, alsook neerwaartse bewegingen van marktwaarderingen bij banken, vastgoedbedrijven en grondstoffen.
In het algemeen is de betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. Door deze beperkte financiële blootstelling zullen directe verliezen van buitenlandse bedrijven op Chinese uitzettingen beperkt zijn. De doorwerking van schokken in de Chinese economie loopt waarschijnlijk eerder via handelskanalen. Gezien de prominente rol van de Chinese economie voor de internationale handel, kan een financiële en mogelijk economische dip gevolgen hebben voor de mondiale economie en als zodanig het eurogebied. Daarnaast kunnen indirecte effecten van een vastgoedcrisis en een daaropvolgende economische dip impact hebben op grondstofprijzen. Om deze redenen moeten de ontwikkelingen in China nauwlettend gevolgd worden. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Klopt het dat de vastgoedsector voor 22 procent verantwoordelijk is voor de economische groei in China? In hoeverre acht u dit houdbaar? Wat betekent dit voor de blootstelling van Chinese financiële instellingen aan deze sector?
Met circa. 29% van het Bruto Binnenlands Product is de vastgoedsector een belangrijke pijler van de Chinese economie.7 Beleggingen in de vastgoedsector bedragen 13% van het BBP (versus minder dan 5% in bijvoorbeeld de VS). De huizenbouw groeide met dubbele cijfers de afgelopen twintig jaar. Dit heeft prijzen en schulden opgedreven en ook is de hypotheekschuld toegenomen van 10% van het BBP voor de financiële crisis tot 33% in 2021. Of de Chinese situatie houdbaar is, is een vraag die al langere tijd wordt gesteld en geanalyseerd door onder meer risicocomité»s en denktanks. Relevante indicatoren, zoals private schuld ten opzichte van BBP en divergentie in groeiontwikkeling tussen deze twee, duiden al enige tijd op risico’s. De afgelopen vijftien jaar hebben er desondanks geen neerwaartse schokken plaatsgevonden. In hoeverre de huidige problemen bij vastgoedconcerns daar verandering in gaan brengen is op dit moment nog onduidelijk.
Heeft u voldoende beeld van de economische situatie in China om adequaat te kunnen ingrijpen indien zich systeemrisico’s aldaar ophopen?
Het kabinet volgt de economische situatie in China op de voet, onder andere via het Nederlandse diplomatieke netwerk in China en door het raadplegen van experts zoals DNB. Tevens verrichten diverse internationale organisaties, zoals het IMF, periodiek analyses van de Chinese economie en de belangrijkste financieel-economische risico’s. Onder meer binnen de FSB werkt Nederland samen met andere landen (waaronder China) om risico’s voor het internationale financiële stelsel te beheersen.
Wat zijn de gevolgen van een mogelijke langdurige afkoeling van de Chinese economie voor de Europese economie en de Nederlandse in het bijzonder? In hoeverre kan een structurele daling van de Chinese potentiële groei bijdragen aan lagere economische groei in Nederland?
De afgelopen decennia is de Chinese economie sterk gegroeid. De laatste jaren loopt dit groeitempo geleidelijk terug. De verwachting is dat de Chinese economie de komende jaren verder zal afkoelen als gevolg van een geleidelijke transitie van het huidige groeimodel, dat gebaseerd was op export en investeringen, naar groei die meer gedreven wordt door binnenlandse consumptie, technologie en de dienstensector. De mate waarin de Chinese economie afkoelt en het tempo waarin dit zal plaatsvinden is echter onzeker. Het effect op de eurozone en Nederland hangt af van de mate en snelheid van de groeivertraging, alsmede de mate van onzekerheid die daarmee gepaard gaat. Dit is mede afhankelijk van de respons van de Chinese autoriteiten.
De ECB heeft in 2018 drie scenario’s voor de ontwikkeling van de Chinese economie uitgewerkt en de impact op de eurozone bekeken.8 In alle scenario’s vertraagt de groei van de Chinese economie. Een scenario met een geleidelijke vertraging van de groei is het basisscenario in deze ECB-studie. In een tweede scenario met een snellere groeivertraging in China komt het Chinese BBP na 3 jaar 3,3% lager uit, wat het BBP in de eurozone met 0,3% zou drukken over 3 jaar. De doorwerking op de eurozone in dit scenario loopt vooral via het handelskanaal. Grondstofexporteurs worden zwaarder getroffen door de groeivertraging, maar de lagere grondstofprijzen dempen de terugval in de eurozone. Het derde scenario in de ECB-studie omvat een meer abrupte terugval van de Chinese economie, wat gepaard gaat met krappere financiële condities en hogere risicopremies. In dit scenario is echter niet noodzakelijkerwijs sprake van een langdurige afkoeling van de Chinese economie.
DNB heeft in 2015 tevens een scenario-analyse uitgevoerd waarin een situatie is gesimuleerd die een indicatie geeft van de impact van een groeivertraging van de Chinese economie op specifiek de Nederlandse economie. In dit scenario wordt gerekend met een gemiddeld 3,5%-punt lagere jaarlijkse groei van de binnenlandse vraag in China, wat leidt tot 1%-punt lagere Chinese bbp-groei per jaar. Naast het handelskanaal zijn in dit scenario ook internationale vertrouwenseffecten op financiële markten en toenemende risico’s in opkomende economieën meegenomen. Een hogere risicopremie remt investeringen en een lagere wisselkoers voor opkomende economieën verslechtert de prijsconcurrentiepositie van Nederland. Voor Nederland vertaalt dit zich mede in een lagere groei van de relevante wereldhandel, waardoor de Nederlandse bbp-groei in het eerste en tweede jaar na de schok resp. 0,7%-punt en 0,5%-punt lager uitvalt. De effecten van dit scenario op de Nederlandse economie zijn ogenschijnlijk groot – hoger dan het hierboven genoemde tweede ECB-scenario, waarbij de ECB impact echter een gemiddelde is van 27 lidstaten, veelal met minder open economieën -. Daarbij moet wel de kanttekening geplaatst worden dat de precieze uitwerking van een mogelijke deconfiture van Evergrande, de gevolgen op de Chinese economie en uiteindelijke gevolgen op de Nederlandse economie op het moment van schrijven afhankelijk zijn van vele economische factoren, en dat de omvang van de transmissiekanalen sinds 2015 veranderd kan zijn.
In hoeverre zijn de Europese, en in het bijzonder de Nederlandse, economieën verweven met de Chinese markt? Kunt u een risicoanalyse naar de Kamer sturen met betrekking tot de kwetsbaarheid van Europese financiële markten in relatie tot China?
De Nederlandse economie is een open economie en daardoor sterk verbonden met het buitenland. Hierdoor profiteert Nederland van groei buiten de landsgrenzen, maar heeft het omgekeerd ook last van internationale onzekerheden. Met China heeft Nederland belangrijke banden op het gebied van handel. Zo is China de negende bestemming voor Nederlandse goederen en is China het tweede land van herkomst voor de import van goederen, aldus een studie van het CBS.9 Nederland is voor China een belangrijke toegangspoort naar Europese markten, met name dankzij de Rotterdamse haven.
In het algemeen is de directe betrokkenheid van buitenlandse investeerders in de Chinese vastgoedmarkt en het financiële systeem klein. De totale financiële blootstelling van de rest van de wereld aan de Chinese economie betreft minder dan de helft van het Chinese BBP (ter vergelijking: Nederland heeft verplichtingen naar de rest van de wereld ter grootte van vijf keer het Nederlandse BBP). Een studie van de ECB uit 201810 stelt dat claims van Europese banken op China en Hong Kong ultimo 2016, na correctie voor interbancaire claims, slechts 1,5% van de totale uitzettingen bedroegen. Desondanks kan er sprake zijn van bredere gevolgen van een Chinese groeivertraging voor Europese financiële markten bijvoorbeeld als dit leidt tot een hogere onzekerheid over de mondiale groei.
Diverse instellingen hebben de afgelopen jaren inventarisaties gemaakt van de risico’s van een Chinese groeivertraging en de spillovers hiervan voor Nederland en Europa via het handelskanaal en het financiële kanaal. In het antwoord op vragen 5 en 11 heb ik een beschrijving gegeven van studies van DNB en de ECB die de gevolgen voor de Nederlandse en Europese economie hebben ingeschat op basis van scenario’s. Uit deze studies blijkt dat de spillovers via het financiële kanaal mede afhankelijk zijn van de mate waarin een Chinese groeivertraging gepaard gaat met mondiale vertrouwenseffecten. In het algemeen geldt dat zulke vertrouwenseffecten uitstraling hebben op de waardering van effecten en schuldpapier door verminderde vraag naar deze titels. Deze effecten doen zich vermoedelijk in eerste instantie voor bij Chinese partijen met hoge schuldniveaus, wat zich echter door kan vertalen naar andere opkomende economieën of risicovolle marktsegmenten via een hogere risk premiumvoor het aanhouden of verstrekken van financiering. Daarnaast is het denkbaar dat kredietratings omlaag worden bijgesteld vanwege negatieve financieel-economische prognoses voor bedrijven, wat een verder stuwend effect kan hebben op risk premia.
In hoeverre hebben u, de toezichthouders en Nederlandse financiële instellingen maatregelen getroffen om de risico’s ten aanzien van een afkoelende economie in China te beperken, sinds de waarschuwingen dat Evergrande mogelijk niet aan haar verplichtingen kan voldoen werden afgegeven in augustus?
Zoals aangegeven in antwoord op vraag 6 monitort DNB de situatie op de mondiale financiële markten en de blootstellingen van Nederlandse financiële instellingen op onder druk staande instellingen continu. Momenteel is de inschatting dat de blootstellingen minimaal zijn en dat de directe effecten op de instellingen en de financiële stabiliteit beperkt zijn.
Sinds de financiële crisis van 2008–2009 zijn in Europa en Nederland stappen gezet om de financiële sector weerbaarder te maken, zo is de kapitalisatie van banken bijvoorbeeld sterk verbeterd. Dit heeft de uitgangspositie van deze sector verbeterd en maakt dat zij eventuele impact van crises beter kunnen opvangen.
Slecht onderhouden huurwoningen |
|
Sandra Beckerman , Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Tienduizenden sociale huurwoningen in slechte staat en soms rijp voor de sloop»?1
Ja.
Bent u geschrokken van het feit dat zeker 80.000 sociale huurwoningen in Nederland flinke gebreken vertonen? Welke stappen gaat u zetten om dit aan te pakken?
Iedere huurder van een (sociale) huurwoning verdient een woning zonder gebreken, zodat het er prettig wonen is.
Op grond van de Woningwet kunnen gemeente, woningcorporatie(s) en huurdersorganisatie(s) prestatieafspraken maken over investeringen van een woningcorporatie in onderhoud en verduurzaming van hun woningvoorraad. Tevens heb ik voor de periode 2021–2025 volkshuisvestelijke prioriteiten vastgesteld. Eén daarvan betreft het investeren in een duurzame sociale woningvoorraad door aandacht voor kwaliteitsaspecten en inzet op isolatie en de energietransitie. Daarbij herken ik dat er verschillen zijn in de mate van onderhoud tussen woningcorporaties.
De Autoriteit woningcorporaties (Aw) heeft een indirecte rol ten aanzien van het toezicht op de kwaliteit van woningen. De Aw houdt risicogericht toezicht op het beleid en beheer van woningcorporaties en kan een woningcorporatie aanspreken als zij geen goed onderbouwd beleid heeft gericht op onderhoud en verbetering, of als zij dit beleid onvoldoende weet te realiseren. De conditiescores die ook in het genoemde artikel naar voren komen kunnen hierbij behulpzaam zijn. Door gebruik te maken van conditiescores kunnen woningcorporaties (en de Aw) de staat van hun woningen met elkaar vergelijken. Ook vormt de conditiemeting input voor het opstellen van de meerjarenonderhoudsplanning. Dit helpt zodoende om werkzaamheden te prioriteren.
Wanneer een individuele huurder klachten heeft over zijn of haar woning, kan de huurder hiervoor naar de Huurcommissie stappen. Tevens hebben gemeenten de taak om te handhaven op de kwaliteit van woningen als dat nodig is.
Herkent u het beeld dat er grote verschillen zitten tussen corporaties? Wat heeft u de afgelopen jaren gedaan om te zorgen dat corporaties met matige en slechte woningen die woningen aanpakken?
Zie antwoord vraag 2.
Was u ervan op de hoogte dat bijna de helft (49 procent) van alle woningen van corporatie Woonstad Rotterdam in categorie matig tot zeer slecht vallen? Was u ervan op de hoogte dat 44% van de woningen van Woningbedrijf Velsen en ProWonen matig tot zeer slecht is? Zo ja, wat heeft u gedaan?
Woonstad Rotterdam2 en ProWonen3 hebben inmiddels beide een bericht gepubliceerd waarin zij uiteenzetten dat de kwaliteit van hun bezit beter is dan blijkt uit de conditiescores die ze hebben aangeleverd.
Hoe heeft u uitvoering gegeven aan de aangenomen kamermoties Beckerman en Koerhuis over een aanpak voor schimmel- en vochtproblemen2 en over de aanpak van schimmel- en vochtproblematiek laten gelden in het hele land3? Deelt u de mening dat de uitvoering van deze moties nog onvoldoende is?
In mijn reactie op de aangenomen moties, Kamervragen en in debatten met uw Kamer heb ik aangegeven dat ik het volstrekt eens ben met de noodzaak om vocht- en schimmelproblemen aan te pakken. Het wegnemen en voorkomen hiervan vraagt om een brede aanpak die zich zowel richt op huiseigenaren en verhuurders, als op bewoners zelf. Die aanpak bestaat uit de volgende onderdelen:
Het aanpakken van vocht- en schimmelproblemen vraagt blijvend aandacht. In het WoON2021 zijn uitgebreide vragen opgenomen over vocht- en schimmel in woningen. De resultaten hiervan worden voor de zomer van 2022 gepubliceerd. Op basis hiervan kunnen wellicht nieuwe inzichten volgen die helpen bij de aanpak.
Bent u bereidt met een aanpak te komen om te zorgen dat alle huurders recht hebben op een huis van goede kwaliteit? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen?
Alle gebouweigenaren dienen aan de geldende bouwvoorschriften te voldoen. In artikel 204, tweede lid artikel en 206 van Boek 7 van het Burgerlijk Wetboek is daarnaast geregeld dat de huurder recht heeft op huurgenot en dat de verhuurder op een verzoek van de huurder gebreken dient te verhelpen, tenzij dit redelijkerwijs niet van de verhuurder kan worden verwacht. Daarmee is gewaarborgd dat huurders recht hebben op een woning van goede kwaliteit.
Als een huurder van mening is dat een woning gebreken vertoont kan hij/zij zich tot de rechter of Huurcommissie richten. De Huurcommissie kan gelet op de aard van de gebreken tot de conclusie komen dat de huurder recht heeft op een verlaging van de huur tot het gebrek is verholpen. Vaak verhelpt de verhuurder het gebrek door deze financiële prikkel. Indien dit niet gebeurt, kan de huurder herstel vorderen bij de rechter of onder voorwaarden de gebreken zelf verhelpen en de kosten hiervan op de verhuurder verhalen.
Ook vanuit de gemeente wordt ingezet om de onderhoudssituatie van woningen te verbeteren. Zo kan de gemeente door middel van handhaving de verhuurder dwingen de onderhoudssituatie van huurwoningen te verbeteren. Middels het wetsvoorstel Goed verhuurderschap dat in voorbereiding is wil ik gemeenten meer mogelijkheden geven om op misstanden op de huurmarkt te handhaven. Daarmee krijgen gemeenten bijvoorbeeld meer grip op slechte onderhoudssituaties bij particuliere huurwoningen. Huurders hebben dus verschillende mogelijkheden om goed onderhoud af te dwingen.
Deelt u de mening dat huurders (te) weinig mogelijkheden hebben om achterstallig onderhoud van hun woning af te dwingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe lang zijn momenteel de wachttijden voor de huurcommissie?
De gemiddelde wachttijden bij de Huurcommissie verschillen per soort geschil en wanneer deze zijn ingediend. Geschillen over achterstallig onderhoud vallen onder de zogeheten gebrekengeschillen. Voor de behandeling van deze soort geschillen gold over 2020 een gemiddelde wachttijd van circa 200 dagen. Voor gebrekengeschillen die in 2020 met een voorzitters- of commissieuitspraak zijn afgedaan gold een gemiddelde wachttijd van circa 239 dagen. Het is de verwachting dat deze wachttijden over 2021 lager zullen uitvallen. De definitieve wachttijden over dit jaar worden met het jaarverslag van de Huurcommissie gepubliceerd.
De Huurcommissie werkt er hard aan om de wachttijden voor alle zaaksoorten te verkorten, zodat huurders en verhuurders eerder duidelijkheid krijgen over hun geschil. Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd,9 is het de verwachting dat de achterstanden van de Huurcommissie in 2021 kunnen worden teruggedrongen naar een reguliere werkvoorraad. Ik zal uw Kamer in het voorjaar van 2022 informeren over de resultaten van het actieplan «Aanpak achterstanden» in 2021.
Deelt u de mening dat het ondoenlijk is als al deze huurders met een matige of slechte woning zelf naar de huurcommissie moeten?
Een huurder en verhuurder die samen een contract aangaan, hebben wederzijdse rechten en plichten, onder andere met betrekking tot een goede onderhoudssituatie. Ik vind het logisch dat een huurder die last ondervindt van een slechte onderhoudssituatie hierover in eerste instantie in gesprek gaat met de verhuurder. Zo kunnen beide partijen de problemen onderling oplossen. Lukt het onderling oplossen van de problematiek niet, dan kan alsnog een onafhankelijke partij in het proces worden betrokken, zoals de Huurcommissie. Indien het probleem niet door de Huurcommissie kan worden opgelost, staat de weg naar de rechter open of kan de gemeente handhaven op de onderhoudssituatie.
Het is evenwel logisch dat het niet enkel aan individuele huurders kan worden gelaten om onderhoudsproblematiek aan de kaak te stellen. Daarom voer ik beleid om verhuurders te stimuleren voldoende aandacht te besteden aan goed onderhoud van hun woningen, zoals in mijn antwoorden op vragen 2, 3 en 5 heb toegelicht.
Ziet u mogelijkheden om de huur van mensen met een woning van matige of slechte kwaliteit automatisch te verlagen tot het moment dat de woning van voldoende kwaliteit is? Zo ja, op welke termijn kunt u dit doorvoeren? Zo nee, waarom niet?
De Huurcommissie kan per uitspraak de huur van woningen waar sprake is van een gebrek tijdelijk verlagen, tot de situatie is verholpen. Voor een dergelijke uitspraak moet de Huurcommissie per individuele zaak bekijken wat de relevante omstandigheden zijn. Een geautomatiseerde huurverlaging is op basis van het huidige wettelijke stelsel niet mogelijk.
Hoe staat u tegenover het voorstel om een «APK» (periodieke kwaliteitskeuring) voor huurwoningen in te voeren?
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor huurwoningen. Dit zou een enorme operatie zijn en het zou ook leiden tot een heleboel keuringen van woningen waar helemaal geen problemen zijn. Ik zet daarom in op maatwerk. Voor heel specifieke veiligheidsrisico’s kan ik wel een gerichte onderzoeksplicht instellen, wat eerder gebeurd is voor bijvoorbeeld de constructieve veiligheid van galerijvloeren van oude galerijflats.
Voor corporaties is onderhoud de basis van hun activiteiten. Er wordt geïnvesteerd in regulier onderhoud, bij mutatie en bij reparatiewerkzaamheden. Evenals het renoveren en vernieuwen van verouderde sociale huurwoningen. De instandhoudingskosten, dat is de optelsom van de kosten voor onderhoud en investeringen in woningverbetering samen, zijn over de afgelopen vijf jaar gestegen. Uit de Aedes benchmark blijkt in de laatste vijf jaar sprake te zijn van een stijging van de instandhoudingskosten. Het gaat om een stijging van 4,8 miljard euro in 2015 naar 7,2 miljard euro in 2019. Medio november zullen de cijfers uit de Aedes benchmark over 2020 worden gepubliceerd.