Lozing NAM-afvalwater Dinkelland |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Waarom moet het minstens drie jaar duren voordat de afvalwaterlozing door de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) in de gemeente Dinkelland wordt gestopt?1
De waterinjectie in Twente is gekoppeld aan de oliewinning in Schoonebeek. NAM heeft aangekondigd te willen stoppen met de waterinjectie in Twente en een nieuwe verwerkingsmethode te willen ontwikkelen. Het kost naar verwachting tijd om een nieuwe verwerkingsmethode van het productiewater te realiseren. Er is een periode nodig om de benodigde vergunningen te krijgen, de nieuwe installaties te ontwerpen, bestellen, installeren en op te starten.
Klopt het dat door toenemend volume van de voortdurende afvalwaterlozing de druk op de ondergrond toe zal nemen door het gewicht van het afvalwater en de dampdruk in de resterende lege holtes?
In Twente wordt productiewater in lege gasvelden opgeslagen. De druk in deze reservoirs neemt toe omdat het reservoir met het geïnjecteerde water wordt gevuld. De gemiddelde druk in het reservoir mag niet hoger worden dan de originele druk van gasveld destijds. Het gasreservoir heeft bewezen dat het integer was bij die originele druk, want anders had er geen gas in het reservoir gezeten. Bij aanvang van de waterinjectie is de resterende dampdruk in het reservoir gemeten. Gedurende de waterinjectie neemt de druk toe. De druk wordt conform het waterinjectie management plan2 gemonitord.
Kunt u vertellen wanneer bij de afvalwaterlozing in de gemeente Dinkelland de kritische grens bereikt wordt, waarop bodembeweging, sink holes en aardbevingen verwacht kunnen worden?
Deze extreme effecten worden niet verwacht. Ik verwijs hierbij naar de notitie3 «Waterinjectie in Twentse gasvelden» van TNO van 16 december 2016, die destijds met de Tweede Kamer is gedeeld. Ik verwijs hierbij ook naar de uitspraak4 van de Raad van State van 27 juli 2011 in het kader van de besluiten over de vergunningen. Hierin wordt aangegeven dat voor bodemdaling, aardtrillingen of cavernevorming niet hoeft te worden gevreesd.
Welke kracht zullen deze aardbevingen naar verwachting maximaal kunnen hebben?
Zie hierbij ook de hierboven genoemde notitie en uitspraak. Tot nu toe hebben er zich in Twente ten gevolge van de waterinjectie geen aardbevingen voorgedaan en deze worden ook niet verwacht. Aan de andere kant kunnen aardbevingen niet voor 100% worden uitgesloten. In 2016 heeft NAM een aanvullende risicoanalyse5 laten uitvoeren. Hieruit bleek dat het zeer onwaarschijnlijk is dat er bevingen zullen plaatsvinden. Tevens is in het rapport de maximale beving berekend. Deze ligt tussen 2,0 en 3,2 op de schaal van Richter.
In Twente is er een monitoringsnetwerk aangelegd om ook hele kleine trillingen met een magnitude van 0,5 tot 1,0 op de schaal van Richter te kunnen lokaliseren. Als een trilling plaatsvindt door de waterinjectie, dan wordt dit gemeten en zal de waterinjectie conform het seismisch risicobeheerplan worden aangepast. Dit plan6 is door NAM opgesteld en is goed gekeurd door het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM).
Als op grond van artikel 28 van de Mijnbouwwet in een opslagvergunning wordt bepaald voor welk gebied en welk tijdvak de opslag geldt, voor wanneer moet het in de gemeente Dinkelland geloosde afval volgens de verleende opslagvergunningen dan uiterlijk worden teruggehaald? Wat komt daarvoor in de plaats? Hoeveel tijd zal ermee gemoeid zijn, voordat er weer rust in de ondergrond zal zijn?
Het beeld dat de ondergrond in onrust zou zijn door de waterinjectie herken ik niet. De waterinjectie vindt niet plaats in het kader van een opslagvergunning. Het geïnjecteerde water kan in theorie weer worden opgepompt. Dit is echter niet het uitgangspunt.
Als op grond van artikel 3 van de Mijnbouwwet de eigendom van stoffen pas door terughalen daarvan weer terugkomt bij degene die eigenaar was van de stoffen, direct voorafgaand aan het in de ondergrond brengen daarvan (in tegenstelling tot het eerste antwoord op eerdere schriftelijke vragen2 ), klopt het dan dat de NAM dus de eigendom van het geloosde afvalwater verliest, zodra de lozing in de ondergrond heeft plaats gevonden?
Nee, het betreft hier geen delfstof. Het productiewater komt onvermijdelijk mee met de winning van de aardolie. De waterinjectie vindt niet plaats binnen een opslagvergunning.
Is de Staat in dat geval aansprakelijk voor schade gedurende de periode dat die afvalstoffen zich in de ondergrond bevinden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de aansprakelijkheid voor de waterinjectie ligt bij de vergunninghouder NAM.
Klopt het dat, zonder een bijzondere regeling of overeenkomst met de NAM, de Staat van rechtswege eigenaar van de ondergrondse opslag van proceswater (op een diepte van meer dan 100 meter) is?
De Staat is eigenaar van de diepe ondergrond. NAM is de vergunninghouder en verantwoordelijk voor de waterinjectie en de eventuele gevolgen daarvan.
Bestaat er een dergelijke regeling? Zo ja, hoe luidt die? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Waar kunnen schadelijdende partijen terecht met schadeclaims, veroorzaakt door ondergrondse opslag, als de Commissie Mijnbouwschade zich mogelijk niet bevoegd acht voor het behandelen van dergelijke schades, aangezien de website vermeldt dat zij alleen schades door gas- of oliewinning uit kleine velden en schades door zoutwinning behandelt.
De waterinjectie in Twente is procesmatig onlosmakelijk verbonden met de oliewinning in Schoonebeek. Dit betekent dat mensen die menen schade te hebben door de waterinjectie zich kunnen melden bij de Commissie Mijnbouwschade. Deze commissie zal de schade vervolgens onderzoeken en zich uitspreken over de oorzaak van de schade en de eventuele schadevergoeding.
Hoe zijn de taken afgebakend met betrekking tot ondergrondse opslag van stoffen tussen het Staatstoezicht op de Mijnen, de Mijnraad, de Commissie Mijnbouwschade, het Instituut Mijnbouwschade Groningen, de Technische commissie bodembeweging, de milieu-inspectie en de Ongevallenraad?
De genoemde partijen hebben verschillende taken, die ook wettelijk zijn vastgelegd. De opslag van stoffen in de diepe ondergrond valt onder de Mijnbouwwet. SodM adviseert mij bij de vergunningverlening omtrent Mijnbouw. SodM houdt ook toezicht op de naleving van wet- en regelgeving door mijnbouwbedrijven. De Mijnraad adviseert mij bij de Mijnbouwvergunningverlening. De Commissie Mijnbouwschade onderzoekt schadegevallen bij de kleine velden en de zoutwinning. Het Instituut Mijnbouwschade Groningen onderzoekt de schademeldingen door de gaswinning uit het Groningenveld. De Technische commissie bodembeweging is de wettelijke commissie die mijnbouwschadegevallen onderzoekt ten gevolge van de voormalige steenkoolwinning in Limburg en adviseert aan mij over bodembeweging in relatie tot winningsplannen. Niet de zogenoemde milieu-inspectie, maar SodM houdt toezicht op de milieueffecten van mijnbouwactiviteiten. De Ongevallenraad is mij onbekend. Mogelijk wordt de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) bedoeld. De OVV is een zelfstandig bestuursorgaan dat na rampen, grote ongevallen of andersoortige incidenten onderzoek kan doen naar de oorzaken en gevolgen van het betreffende incident. In het geval van een incident met een ondergrondse opslag zou de OVV een onderzoek kunnen doen.
Wanneer gaat de NAM het opgeslagen proceswater in de gemeente Dinkelland uiterlijk terugwinnen en zuiveren en kan zij deze taak ook uitbesteden aan partijen met meer expertise om dat veiliger, effectiever en efficiënter te doen? Kan de uiterlijke datum voor terugwinning vervroegd worden, zo nee, waarom niet?
Het is mogelijk om het geïnjecteerde productiewater terug te winnen, maar er is geen aanleiding om dit doen. Het productiewater is veilig ondergebracht in het voormalige gasveld in de diepe ondergrond. Het oppompen en zuiveren van het geïnjecteerde productiewater kost veel energie en zorgt voor een grote stroom aan restproducten waarvoor geen directe toepassing te vinden is.
Waarom is het niet gelukt om een pilotproject te realiseren met industriële partijen die beschikken over waterzuiveringstechnologieën?3
De desbetreffende partijen zijn in gelegenheid gesteld om een pilot te realiseren. Dit is uiteindelijk niet gelukt omdat het productiewater vanwege de samenstelling lastig te zuiveren is en omdat de desbetreffende technologieën niet geschikt of voldoende ontwikkeld zijn. In het tussenrapport van de herevaluatie 2021–2022 rapporteert NAM over de zuiveringspilot. Het tussenrapport is op 7 februari 2022 naar uw Kamer verzonden.
Welke maatregelen kunnen bedrijven en burgers zelf nemen om schade door bodembeweging of aardbevingen te voorkomen of te beperken?
Er worden geen aardbevingen verwacht door de waterinjectie. Daarnaast is ook de bodembeweging klein. Schade aan gebouwen door bodembeweging of aardbevingen ten gevolge van de waterinjectie wordt daarom niet verwacht. Over het algemeen kan schade worden beperkt door gebouwen te laten voldoen aan de bouwbesluiten, het aanbrengen van dilatatievoegen, dragende muren niet te verwijderen, en goede funderingen.
Welke kennisinstellingen in Nederland bezitten en ontwikkelen expertise over lozing, duurzame terugwinning en verwerking van afvalwater van mijnbouw, met name wat betreft de economische, juridische, sociale, bestuurlijke en veiligheidsaspecten daarbij?
De bovengenoemde expertises zijn vrij breed. In het kader van waterzuivering en lozing denk ik aan het onafhankelijke kennisinstituut Deltares.
Welke buitenlandse bedrijven beschikken over expertise om ondergronds opgesloten afvalwater verantwoord en vooral veilig terug te winnen en te recycleren zonder verdere schade toe te brengen aan ondergrond, bovengrondse bebouwing, infrastructuur, bedrijvigheid, recreatie, huisvesting en milieu, inclusief drinkwatervoorraden?
Ik heb geen overzicht van buitenlandse bedrijven die over de hierboven genoemde expertises beschikken.
Zijn er tests of kunnen deze worden ontwikkeld, waarmee particulieren de veiligheid van het drinkwater voor hun gezondheid vanaf tappunten thuis kunnen controleren? Zo nee, waarom niet?
Het drinkwater in Nederland is van goede kwaliteit en wordt continu gemonitord door de drinkwaterbedrijven. Burgers met vragen over de kwaliteit van het drinkwater zouden contact kunnen opnemen met het bedrijf dat hen in drinkwater voorziet.
Welke innovaties kunnen er voor Nederland ontwikkeld worden, om bijvoorbeeld diergedrag te gebruiken bij het voorspellen van bodembewegingen?
Het van te voren voorspellen van het tijdstip van een aardbeving is niet mogelijk. Dieren en ook seismometers kunnen wel enkele secondes voorafgaand aan een grotere trilling eventuele lichtere trillingen waarnemen. Dit kan, in theorie, gebruikt worden om mensen te waarschuwen. Bij lichte, regionale, aardbevingen zit echter zo weinig tijd tussen de eerste, niet merkbare trillingen, en de merkbare trilling dat het niet mogelijk is om te waarschuwen. Welke toepassingen en innovaties hiermee ontwikkeld kunnen worden laat ik verder graag aan onderzoekers en ondernemers.
De afvalwaterinjectie in Twente |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
Herinnert u zich dat de motie-Agnes Mulder c.s. op 16 december 2021 is aangenomen en dat die motie de regering verzocht om zo snel mogelijk een besluit te nemen over een alternatieve wijze van verwerking van het afvalwater en om de afvalwaterinjectie, in afwachting van een besluit naar aanleiding van de evaluatie over de verwerking van afval- water uit Schoonebeek, per direct op te schorten?1
Ja.
Herinnert u zich dat het Kamerlid Vijlbrief deze motie gesteund heeft, net als de CDA-, D66- en ChristenUnie-Kamerleden die zijn toegetreden tot het kabinet, zoals de heer Hoekstra, mevrouw Kaag en mevrouw Schouten, de drie vicepremiers van het kabinet-Rutte IV?
Ja.
Op welke wijze zult u de motie, die door de Kamer is aangenomen en die door u persoonlijk ook gesteund is, uitvoeren?
Ik geeft uitvoering aan de motie door NAM een kortere termijn te stellen voor het opleveren van de herevaluatie en zelf daarna zo snel mogelijk een besluit te nemen. Ik heb NAM de termijn gesteld om de herevaluatie voor 1 juli bij mij in te dienen. Voor de herevaluatie kijkt NAM met een brede blik naar alternatieve verwerkingswijzen van het productiewater van de oliewinning in Schoonebeek. Ik heb begrepen dat er kansrijke alternatieven zijn waarbij het productiewater wordt teruggebracht in delen van het Schoonebeek veld. Hierbij wordt het productiewater gezuiverd zodat het water opnieuw gebruikt kan worden en zal een restroom geïnjecteerd worden in de ondergrond. Als NAM de herevaluatie heeft ingediend zal ik zo snel mogelijk een besluit nemen over de waterinjectie in Twente. Ik overweeg daarbij een methode voor de schrijven waarbij een zuiveringstechniek wordt toegepast. Tot die tijd houdt het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) toezicht op de waterinjectie. Indien er sprake is van een overtreding van de vergunning of er een onveilige situatie ontstaat, zal SodM maatregelen opleggen, zoals het indien nodig stilleggen van de injectie. Het stilleggen van de waterinjectie is alleen op deze gronden mogelijk.
Klopt het dat de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) zelf de injectie tijdelijk heeft stopgezet, omdat er meer van het giftige tolueen in het geïnjecteerde afvalwater zit dan toegestaan?2
Ja, NAM heeft de oliewinning en daarmee de waterinjectie tijdelijk stil gelegd, omdat de concentraties van de stoffen tolueen en CO2 in het productiewater de norm overschreden. NAM voert technische aanpassingen uit om deze stoffen beperken. Daarna zal NAM naar verwachting het proces weer opstarten.
Kunt u alle vergunningen voor de afvalwaterinjectie in Twente, zoals ze nu van kracht zijn, aan de Kamer doen toekomen?
De vergunningen zijn op 14 september 2016 naar uw Kamer verzonden.3
Kunt u alle overtredingen van de vergunning, die de NAM sinds 2011 zelf geconstateerd heeft, opsommen en aan aan de Kamer doen toekomen? Kunt u deze opsomming uitsplitsen per datum, per overtreding en per stof of andere overtreding?
Ik kan de informatie delen waarover de toezichthouder beschikt. In het geval dat er een incident of overtreding van de regelgeving of vergunningvoorschriften voorkomt, maakt NAM hiervan een melding bij de toezichthouder. Het doen van een dergelijke melding is vastgelegd in de huidige wetgeving en in werkafspraken tussen de toezichthouder en mijnbouwbedrijven. Het is verder aan NAM om een overzicht van zelf geconstateerde overtredingen te publiceren en van duiding te voorzien.
Kunt u alle door het toezicht geconstateerde overtredingen van de vergunningvoorwaarden sinds 2011 op een rij zetten en aan de Kamer doen toekomen? Kunt u deze rij uitsplitsen per datum, per overtreding en per stof of andere overtreding?
SodM heeft een overzicht opgesteld van alle inspecties die de toezichthouder sinds 2011 heeft uitgevoerd bij de olieproductie in Schoonebeek, de waterinjectie in Twente en de transportleiding en de overtredingen die hierbij zijn geconstateerd. Het overzicht vindt u als bijlage bij deze brief.
Kunt u deze vragen een voor en binnen drie weken beantwoorden?
Ja.
Het toezicht van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) op de waterinjectie in Twente kenmerkt zich als een vorm van ketentoezicht, waarbij zowel bij de olieproductie in Schoonebeek wordt geïnspecteerd als de waterinjectie Twente. Daarbij hanteert SodM een systematiek van jaarlijkse toetsing en beoordeling van jaarrapportages (kantoorinspecties) gecombineerd met veldinspecties op locatie. Tevens vond toezicht plaats op de transportleiding. In totaal zijn er sinds 2011 30 kantoorinspecties uitgevoerd en 68 veldinspecties. Daarbij is getoetst op naleving van de Omgevingsvergunning, Mijnbouwwetgeving en arbeidsomstandighedenwetgeving.
NAM heeft in voorgaande jaren voor de stoffen tolueen en opgelost CO2 hogere waardes gerapporteerd dan de vergunde maximale waardes. In het onderstaande overzicht van overtredingen staan deze overschrijdingen voor 2020 niet als overtreding genoemd. De reden hiervoor is als volgt. Bij de vergunningsaanvraag heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) een verwachting van de maximale waarde van deze stoffen doorgegeven. In de vergunningen voor waterinjectie in Twente is deze verwachting opgenomen als norm. Doorgaans wordt enige marge gehanteerd en wordt de vergunde norm vastgesteld boven de verwachte maximale waarde.
SodM heeft de jaarrapportages van NAM beoordeeld. Daarbij is sinds 2014 de waarneming dat in de loop van een kalenderjaar gehalte voor CO2 en voor tolueen fluctueert en soms de gestelde norm overschrijdt. Er is geen stijgende trend waargenomen. SodM heeft de gevolgen voor het milieu van de overschrijding van de norm beoordeeld als «verwaarloosbaar klein». Gezien de uitzonderlijke situatie in deze vergunning, waarbij er geen marge in de vergunning is gehanteerd, gecombineerd met de kwalificatie van het effect van de overschrijding als verwaarloosbaar klein, heeft SodM de overschrijding voor 2020 niet aangemerkt als overtreding. Nadat in 2021 de jaarrapportage over 2020 is beoordeeld, is in het kader van het verscherpte toezicht op de waterinjectie Twente NAM in oktober 2021 met een waarschuwingsbrief aangeschreven op het feit dat de overschrijdingen blijvend ongedaan moeten worden gemaakt. Eind maart 2022 dient NAM bij SodM haar jaarrapportage over 2021 in te dienen.
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Rossum-Weerselo centraal
Norm
INS-7925
Jaar 2021
Veldinspectie: waterinjectielocaties Twente tijdens onderhoudsstop
ROW-C: Niet melden van de start van de werkzaamheden.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
14/I/0067
Jaar 2014
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project
«Wabo 2014»
Geen
13/I/0500
Jaar 2013
Veldinspectie: in het kader van het project «Opleveringsinspecties» en «Wabo 2013»
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Rossum-Weerselo 2
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie: geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-8040
Jaar 2021
Veldinspectie: NAM werkzaamheden put ROW-7
Geen
INS-7949 (open)
Jaar 2021
Kantoorinspectie:
NAM ROW-2 vervolgvragen incidentrapport feitenrelaas
INS-7925
Jaar 2021
Veldinspectie: waterinjectielocaties Twente tijdens onderhoudsstop
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7644
Jaar 2021
Kantoorinspectie: Scheur in casing ROW-2 rootcause rapport
Put ROW-2 Controleren, registreren en tijdig melden van afwijkingen bij annulaire drukken.
Mijnbouwregeling
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-7493
Jaar 2021
Kantoorinspectie: NAM 6-jaarlijkse technische evaluatie injectieputten
Geen
INS-7338
Jaar 2020
Kantoorinspectie: Kennisgeving / NAM ROW-02 workover 2020
Geen
INS-893
Jaar 2020
Veldinspectie:
Rossum-Weerselo waterinjectielocaties
Geen
INS-749
Jaar 2019
Veldinspectie: waterinjectieputten Rossum-Weerselo (2,3,5)
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0443
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
ROW-7A: Op de locatie Rossum-Weerselo 2 borrelt gas uit de kelder van put R0W-7A. Ten tijde van de inspectie was de oorzaak en herkomst hiervan niet bekend.
Mijnbouwbesluit
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van het project Wabo
Twee vluchtdeuren zijn anders geplaatst dan op de plattegrondtekening op Rossum-Weerselo 2.
Wabo; Vergunningsvoorwaarden; Arbo
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Rossum-Weerselo 3
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7925
Jaar 2021
Veldinspectie: waterinjectielocaties Twente tijdens onderhoudsstop
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-893
Jaar 2020
Veldinspectie:
Rossum-Weerselo waterinjectielocaties
Geen
INS-749
Jaar 2019
Veldinspectie: waterinjectieputten Rossum-Weerselo (2,3,5)
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0443
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
Geen
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van het project Wabo
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Rossum-Weerselo 5
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7925
Jaar 2021
Veldinspectie: waterinectielocaties Twente tijdens onderhoudsstop
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Niet-gekeurd ademluchtmasker op Rossum-Weerselo 5.
Arbeidsomstandigheden besluit
INS-893
Jaar 2020
Veldinspectie:
Rossum-Weerselo waterinjectielocaties
Geen
INS-749
Jaar 2019
Veldinspectie: waterinjectieputten Rossum-Weerselo (2,3,5)
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0443
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
Geen
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van het project Wabo
Valgevaar door te kort rooster over de goot voor de vluchtpoort op Rossum-Weerselo 5;
Bedrading van de kathodische bescherming hangt los bij de ragerinstallatie op Rossum-Weerselo 5;
Er ontbreekt een peilbuis op Rossum-Weerselo 5.
Wabo; Arbo
Wabo; Vergunningsvoorwaarden; Arbo
Wabo; Vergunningsvoorwaarden
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Rossum-Weerselo 6
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-7493
Jaar 2021
Kantoorinspectie: NAM 6-jaarlijkse technische evaluatie injectieputten
Geen
INS-893
Jaar 2020
Veldinspectie:
Rossum-Weerselo waterinjectielocaties
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
Geen
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van het project Wabo
Valgevaar bij de roosters op de putschacht op Rossum-Weerselo 6;
Er ontbreken twee peilbuizen op Rossum-Weerselo 6;
Op de plattegrondtekening staan drie in plaats van een ragerinstallatie getekend op Rossum-Weerselo 6.
Wabo; Arbo
Wabo; Vergunningsvoorwaarden
Wabo; Vergunningsvoorwaarden
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Tubbergen 7
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-7493
Jaar 2021
Kantoorinspectie: NAM 6-jaarlijkse technische evaluatie injectieputten
Geen
18/I/0217
Jaar 2018
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van het thema «PIRI inspecties»
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Tegenstrijdige etikettering productiewater met gevaar symbolen in tegenstelling tot gevuld met stikstof bij Tubbergen 7.
Arboregeling
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
Put TUB-9: twee manometers geïnstalleerd op de A-annulus, met onderling verschillende aanwijzing (10 resp. O bar). In het registratiesysteem is afwisselend 10 bar resp.0 bar ingevoerd.
Mijnbouwbesluit; Mijnbouwregeling
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van de Wabo
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding locatie Tubbergen-Mander 1
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7844
Kantoorinspectie:
Beoordeling documentatie buiten gebruik stellen
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
18/I/0217
Jaar 2018
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van het thema «PIRI inspecties»
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
TUM-1: niet duidelijk of de druk van de C-annulus wordt geregistreerd.
Mijnbouwbesluit; Mijnbouwregeling
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van de Wabo
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding Tubbergen-Mander 2
Norm
INS-8168
Jaar 2022
Kantoorinspectie geactualiseerde jaarrapportage
Geen
INS-7845
Kantoorinspectie:
Beoordeling documentatie buiten gebruik stellen
Geen
INS-7808
Jaar 2021
Kantoorinspectie: jaarrapportage waterinjectie
Overschrijding tolueen en CO2; niet rapporteren vergelijking kwaliteit injectiewater met voorgaande jaren.
Vergunningsvoorwaarden
INS-7561
Jaar 2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-7217
Jaar 2021
Kantoorinspectie: Werkprogramma / NAM TUM-03-S5 abandonment
Geen
18/I/0217
Jaar 2018
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van het thema «PIRI inspecties»
Geen
17/I/0347
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspecties op NAM-waterinjectie mijnbouwwerken
Geen
16/I/0136 (nr 2)
Jaar 2016
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2016»
Geen
15/I/0095
Jaar 2015
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2015»
Geen
12/I/0143
Jaar 2012
Veldinspectie:
In het kader van de Wabo
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding Schoonebeek OBI
Norm
INS-7912; Jaar2021
Veldinspectie:
ongevalsonderzoek
Geen
INS-7561;
Jaar2021
Veldinspectie: Schoonebeek OBI en waterinjectielocaties Twente
Geen
INS-7312;
Jaar 2020
Veldinspectie:
PIRI-inspectie op Schoonebeek OBI
Twee niet gekeurd vluchtmasker op OBI.
Vervangen voor einde inspectie.
Artikel 3.2 lid 2 van het Arbobesluit
INS-921;
Jaar 2020
Veldinspectie:
PIRI-inspectie op Schoonebeek OBI
Geen
INS-540;
Jaar 2019
Veldinspectie:
PIRI-inspectie op Schoonebeek OBI
Geen
17/I/0055;
Jaar 2017
Veldinspectie:
PIRI-inspectie op Schoonebeek OBI
I
Betreft B-bevindingen:
B1: op het mijnbouwwerk Schoonebeek WKC/OBI/CTF wordt niet aan vergunningsvoorschrift C14 voldaan.
Toelichting:
De emissies van het (geproduceerde) gas dat in de fakkel is verbrand zijn niet opgenomen in het jaaroverzicht 2016. Hierdoor is het milieu jaarverslag niet correct.
B2: Het is niet duidelijk of op het mijnbouwwerk Schoonebeek WKC/OBI/CTF aan vergunningvoorschrift F5 wordt voldaan, t.a.v. de maximale geluidsbelasting van niet meer dan 50dB(a) aan de gevel van de dichtstbijzijnde woning.
B3: Op mijnbouwwerk Schoonebeek WKC/OBI/CTF is een wijziging doorgevoerd nabij trafo 9001. Nabij deze trafo 9001 is een zeecontainerwand geplaatst. De plaatsing van deze zeecontainers is niet gemeld aan SodM.
Artikel 2.3 sub a onder 1 van Wabo
16/I/0550;
Jaar 2016
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van Integrale reguliere inspectie
Geen
15/I/0473;
Jaar 2015
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van Integrale reguliere inspectie
Geen
14/I/0503;
Jaar 2014
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van Integrale reguliere inspectie
Geen
13/I/0099;
Jaar 2013
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van Integrale reguliere inspectie
Geen
12/I/0494;
Jaar 2012
Veldinspectie:
Diverse mijnbouwwerken in het kader van Integrale reguliere inspectie
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding
De Hulte KNP
Norm
14/I/0630
Jaar 2014
Veldinspectie: diverse mijnbouwwerken in het kader van het project «Wabo 2014»
Geen
Kenmerk inspectie
Soort inspectie
Overtreding
Norm
INS-7876
Jaar 2021
Kantoorinspectie Pipeline integrity management system Twente (PIMS):
Waterinjectie leidingen Twente
Geen
INS-7664
Jaar 2021
Kantoorinspectie:
Beoordeling Seismisch risicobeheersplan Waterinjectie Twente velden
Geen
INS-7588
Jaar 2021
Kantoorinspectie:
waterpassing Twente 2020
Geen
INS-137
Jaar 2019 en 2020
Kantoor inspectie:
putintegriteit NAM
Geen
Brief met kenmerk
17167141 2 juli 2018
Kantoorinspectie actualisatie waterinjectiemanagement plan n.a.v. 6 jaarlijkse evaluatie en risicoanalyse
Geen
De brief van 6 januari 2022 'Mogelijke verhoging gaswinning Groningenveld gasjaar 2021-2022' |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Vind u ook dat extra gaswinning niet gestart kan worden op grond van late oplevering van genoemde stikstoffabriek zolang hiervoor geen nieuwe procedure gestart en afgerond is, welke betrokkenen de kans biedt om bezwaar en beroep in te dienen voorrafgaande aan enige extra gaswinning, aangezien het onder de gegeven omstandigheden niet aanvaardbaar is om gas te winnen alvorens voorlopige voorzienings-, bezwaar- en beroepprocedures zijn afgerond?1
De Mijnbouwwet (hoofdstuk 4a) voorziet in de systematiek waarbij ik jaarlijks voorafgaand aan ieder gasjaar een besluit neem over de winning uit het Groningenveld. Dit besluit moet ook tijdens het gasjaar kunnen worden bijgesteld als dat nodig is. Bij al deze besluiten worden de belangen van veiligheid en leveringszekerheid zorgvuldig betrokken en afgewogen. Bij de totstandkoming van deze systematiek is ook expliciet benoemd dat de bewindspersoon tussentijds moet kunnen ingrijpen.2
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hiertegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Bent u het eens met de onderbouwing van het eerder genomen besluit tot stillegging van de gaswinning, dat verdere winning onverantwoorde risico’s met zich mee brengt en dus niet mogelijk is, omdat de gaswinning nu juist stilgelegd werd in verband met onaanvaardbare maatschappelijke risico’s?2
In het coalitieakkoord is benoemd dat het huidige kabinet, net als het vorige kabinet, de gaswinning uit het Groningenveld in het belang van de bewoners in Groningen zo snel mogelijk wil afbouwen. Het vorige kabinet heeft aangegeven dat dit de beste manier is om de veiligheid op korte termijn te verbeteren en op lange termijn te garanderen. Daarbij is door mijn voorgangers altijd duidelijk benoemd dat de winning weliswaar zo spoedig mogelijk wordt afgebouwd, maar niet per direct kan worden stilgelegd. Het kabinet heeft een groot aantal maatregelen getroffen om de winning zo spoedig mogelijk af te bouwen en zet zich maximaal in voor de zo spoedig mogelijke definitieve sluiting.
Hoe verhoudt dit besluit zich tot het voorzorgsbeginsel, het beginsel van gelijkheid voor publieke lasten en de beginselen van behoorlijk bestuur, aangezien de stillegging van de gaswinning is aangekondigd als noodzakelijk terwijl er in de praktijk allerlei belemmeringen blijken te zijn, waarvan wordt gesteld dat ze zeer langdurig zijn?3
Zoals hiervoor in het antwoord op vraag 1 is benoemd, voorziet de Mijnbouwwet in een systeem voor besluitvorming over de gaswinning uit het Groningenveld voor ieder gasjaar. Besluitvorming vindt altijd plaats in overeenstemming met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. Daarnaast worden, zoals wettelijk voorgeschreven, de belangen van veiligheid en leveringszekerheid zorgvuldig betrokken en afgewogen. Dat kan ertoe leiden dat er – hoe vervelend dat ook is – toch tijdelijk meer gas moet worden gewonnen dan eerder voorzien, omdat dit in het kader van de gasleveringszekerheid noodzakelijk is. Dit neemt niet weg, zoals is toegelicht in antwoord op vraag 2, dat het kabinet er alles aan doet om het Groningenveld zo snel mogelijk te sluiten.
Het kabinet heeft in de besluiten over het winningsniveau altijd de onzekerheden en afhankelijkheden in de afbouw benoemd en bij de afweging betrokken. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft in meerdere uitspraken geoordeeld dat de wijze waarop deze afweging tot nu toe in de besluiten is gemaakt, standhoudt.5
Hoe verhoudt het onder de derde vraag gestelde zich met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens nu de staat reeds besloten heeft dat de gaswinning dient te worden stilgelegd terwijl er nu belemmeringen blijken te zijn?
De hiervoor in het antwoord op vraag 3 bedoelde belangenafweging raakt aan de grondrechten van burgers, onder meer op grond van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) en het Eerste Protocol van het EVRM (EP EVRM). De door deze grondrechten beschermde belangen van burgers in Groningen worden in de afweging in ieder besluit betrokken. De veiligheidsrisico’s worden aan de hand van een concrete wettelijke veiligheidsnorm op aanvaardbaarheid beoordeeld en er wordt op zo kort mogelijke termijn toegewerkt naar een volledige beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld. Tot die tijd – en ook daarna – worden door het kabinet (voorzorgs)maatregelen genomen om de omstandigheden en toekomst van bewoners op alle mogelijke manieren te verbeteren. De belangen van overige burgers in Nederland zijn betrokken doordat het winningsniveau tot op heden niet is verlaagd onder het niveau van de leveringszekerheid. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft herhaaldelijk bevestigd dat deze manier om de grondrechten gemotiveerd mee te wegen standhoudt.6
Welke middelen staan de staat ten dienste om met een beroep op noodtoestand of andere daaraan verwante maatregelen de gasleverantie aan buitenlandse partijen te beëindigen?
Pas als sprake is van een noodsituatie in de zin van de Europese Verordening leveringszekerheid (Verordening (EU) 2017/1938 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid), kunnen maatregelen worden genomen uit het Bescherm en Herstelplan Gas. Het gaat om een zeer uitzonderlijke situatie waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord. Een dergelijke situatie in de zin van deze verordening is nog niet eerder voorgekomen en is ook nu niet aan de orde. In het geval een noodsituatie zich wel voordoet en ik die moet afroepen, moet ik dat melden aan de Europese Commissie. Die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met EU-regelgeving.
Wel ben ik met mijn Duitse ambtgenoot in gesprek gegaan over mogelijke manieren om de vraag te verlagen. Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning en de mogelijke scenario’s om de extra winning te minimaliseren.
Wilt u de adviezen overleggen die, gezien de ernst van deze situatie ongetwijfeld in de afgelopen jaren gevraagd zijn aan de juridische afdeling van uw ministerie, aan de landsadvocaat en/of een andere gerenommeerde advocaat?
Ik verwijs naar de brief aan uw Kamer over dit onderwerp van 17 januari 2014 (Kamerstuk 33 529, nr. 28) en de bijlage daarbij (het document «Nadere toelichting onderzoeksresultaten, adviezen en kabinetsbesluit»). Deze analyse is nog altijd relevant, want het gaat om dezelfde langjarige contracten.
Deelt u de mening dat uit niets blijkt en dat ook van de kant van uw ministerie tot op heden niet beweerd is dat de onvoorziene omstandigheden, zoals genoemd in artikel 4 van het Vaststellingsbesluit onder lid a (transportbeperkingen), b (technische mankementen aan de installaties van Gasunie Transport Services B.V.) dan wel c (onvoorziene ontwikkelingen in de samenstelling van het hoogcalorisch gas) van het Vaststellingsbesluit, van toepassing zijn, zodat dit artikel ook geen grond is waarop extra gewonnen mag worden?4
Artikel 4 van het vaststellingsbesluit regelt de inzet van het Groningenveld als zogenoemde back-up voor de uitvoering van wettelijke taken die GTS heeft op het gebied van systeemintegriteit, waaronder het beheer van het landelijk gastransportnet, de balanshandhaving en kwaliteitsconversie. In drie specifiek benoemde situaties kan GTS, tot een genoemd maximum, een aanwijzing geven aan GasTerra die ertoe leidt dat de gaswinning voor dit back-up doel wordt verhoogd.
Deze mogelijkheid staat los van de bevoegdheden die ik heb op grond van de Mijnbouwwet, om gedurende het gasjaar in te grijpen als dat nodig is. Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik tevens naar het antwoord op vraag 1.
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen (Kamerstuk 35 788, nr. 127), zal ik uw Kamer informeren in hoeverre een verhoging van het winningsniveau noodzakelijk is en welke mogelijkheden hiervoor bestaan,
Bent u het met ons eens dat, nu het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) spreekt van een warme winter5, dat u alleen al op basis hiervan de minimale door u genoemde hoeveelheid van 3,9 miljard kuub niet mag winnen, omdat deze hoeveelheid gebaseerd is op een normale winter?
Inderdaad is er geen absoluut of minimaal winningsniveau vastgesteld, maar een formule – de zogenoemde graaddagenformule – die de relatie geeft tussen het temperatuurverloop en het winningsniveau. Het klopt dat er tot op heden sprake is van een relatief warme winter, waardoor op basis van het huidige vaststellingsbesluit de verwachting is dat de gaswinning lager uitkomt.
Kunt u ons voorrekenen, op basis van de formule, genoemd in artikel 2 van het Vaststellingsbesluit, die tot op heden leidt tot een veel lagere toegestane gaswinning dan 3,9 miljard kuub, welke gaswinning is toegestaan gezien het aantal graaddagen tot op heden?
Voor het winningsniveau in het lopende gasjaar wordt rekening gehouden met het aantal graaddagen in de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 maart 2022. Het aantal graaddagen is het aantal graden dat de daggemiddelde temperatuur in De Bilt, gecorrigeerd voor de windsnelheid, onder de 14 graden Celsius uitkomt, opgeteld voor alle dagen in de genoemde periode. Tot en met 31 januari 2022 waren er 1076 graaddagen, bijna 50 minder dan in het referentiejaar voor een gemiddeld temperatuurverloop 2011–2012. Zie ook https://dashboardgroningen.nl.
Volgt uit het in vraag zeven en acht gestelde niet noodzakelijkerwijs dat extra gaswinning juridisch niet mogelijk is?
Nee. Voor het antwoord verwijs ik u tevens naar het antwoord op vraag 1 en 7.
Hoe is het mogelijk dat de afspraken over export/levering aan het buitenland in conflict zijn met uw besluit tot beëindiging van de gaswinning en hier in het vaststellingsbesluit ook niet in is voorzien en deze afspraken slechts in randopmerkingen zijn vermeld?
Het besluit uit 2018 om de gaswinning uit het Groningenveld zo snel als mogelijk te beëindigen is niet in strijd met de export van laagcalorisch gas naar België, Duitsland en Frankrijk. Er zijn afspraken gemaakt met de netbeheerders van deze landen over de afbouw van de gaslevering vanuit Nederland. Tussen nu en gasjaar 2028–2029 vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door afnemers van laagcalorisch gas om te bouwen.
Gezien het belang van de reductie van de laagcalorische gasvraag in het buitenland is door mijn ministerie en de betrokken collega’s van de Duitse, Belgische en Franse overheden een Task Force opgericht om de activiteiten op het gebied van de ombouw te monitoren. Uw Kamer wordt tot en met september 2022 elk halfjaar geïnformeerd over de monitoringsrapportage van de Task Force.
De operationele strategie voor de inzet van het Groningenveld wordt in het vaststellingsbesluit vastgesteld aan de hand van de in artikel 52d, tweede lid van de Mijnbouwwet voorgeschreven afweging van belangen. Het tempo van de afbouw van de vraag naar laagcalorisch gas is een van die belangen (in het vaststellingsbesluit criterium c genoemd) en komt uitgebreid aan bod. In de brieven van 19 juni en 21 september 2020 en van 11 februari, 25 juni en 24 september 2021 is uw Kamer ook geïnformeerd over de randvoorwaarden voor de beëindiging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 788, nr. 803, nr. 848, nr. 873 en nr. 902).
Deelt u de mening dat alle adviezen die ten grondslag liggen aan het vaststellingsbesluit niet meer relevant zijn, omdat die uitgingen van een geheel ander uitgangspunt (namelijk stillegging van de gaswinning) en gaat u daarom nieuwe adviezen aanvragen?
Zoals aangegeven in de brief van 6 januari jl. van mijn voorganger over de mogelijke verhoging van de gaswinning uit het Groningenveld (Kamerstuk 33 529, nr. 944) is aan NAM gevraagd om voor de verschillende varianten in de rapportage van GTS de operationele strategie van het huidige gasjaar te herzien en te berekenen hoe in de verschillende varianten de druk zich in het gasveld ontwikkelt. TNO heb ik gevraagd op basis hiervan een aanvulling te maken op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Deze analyse is voorgelegd aan Staatstoezicht op de Mijnen (SodM), zodat SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s van een verhoging van de gaswinning in dit gasjaar.
GTS maakt op mijn verzoek een actualisatie van de gasvraag en kijkt daarbij op welke manier de gevolgen voor het winningsniveau en de sluitingsdatum kunnen worden geminimaliseerd.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Heeft u na het besluit tot beëindiging van de gaswinning de contracten met de hierbij relevante afnemende landen/klanten beëindigd en, zo nee, waarom niet?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. Uw Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Wat betreft de nu door Duitsland gevraagde extra leveringen is mijn aandacht er op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen. Conform de motie Paternotte, informeer ik uw Kamer binnenkort over de laatste inzichten voor de gaswinning en alle mogelijke scenario’s om de extra winning te minimaliseren. Er wordt op dit moment reeds gewerkt aan de fysieke ombouw van afnemers in het buitenland zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 11.
Hoe ziet u de beëindiging van deze contracten? Tegen welke compensatie heeft u de leverafspraken met de afnemers beëindigd en wilt u de bijbehorende documenten allen per ommegaande aan de Tweede Kamer doen toekomen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 is er geen sprake van contracten die de Staat is aangegaan. Het is aan de partijen die contracten hebben afgesloten om te overwegen of contracten moeten worden aangepast naar aanleiding van de afbouw van de export.
Wilt u ons ook alle correspondentie met afnemers over beëindiging van de leveranties toesturen, ook in gevallen waar de correspondentie tot op heden niet tot daadwerkelijke beëindiging heeft geleid?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 13 en 14 is er geen sprake van contracten die de Staat is aangegaan.
Waarom komen deze met uw beleid conflicterende export-/leveringsafspraken nu pas als concreet probleem op tafel en hoe gaat u dit oplossen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 betreft de huidige situatie, behalve een vraag van contracten tussen spelers op de gasmarkt, eerst en vooral een fysiek vraagstuk. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld. Jaarlijks worden honderdduizenden afnemers per jaar omgezet. Bij brief van 24 juni 2016 (Kamerstuk 33 529, nr. 278) is uw Kamer geïnformeerd welke stappen België, Frankrijk en Duitsland zetten om het gebruik van laagcalorisch gas uit te faseren. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van dit programma. De ombouw loopt tot op heden voorspoedig en loopt ondanks de corona-maatregelen nog steeds op schema. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt.
Dit jaar speelt, voor het eerst, dat de prognose van de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas door nog niet omgebouwde Duitse afnemers minder is afgenomen dan verwacht. Ik ben met mijn Duitse ambtgenoot in gesprek gegaan over mogelijke manieren om de vraag te verlagen.
Het winnen van extra gas uit het Groningenveld |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoeveel extra gas bent u voornemens om maximaal te winnen uit het Groningenveld?
Conform de motie van het lid Paternotte c.s. (Kamerstuk 35 788, nr. 127) informeer ik uw Kamer zo spoedig mogelijk over de gaswinning in het huidige gasjaar en de mogelijke scenario’s om de winning te minimaliseren.
Voor 1 april 2022 zal ik een definitief besluit nemen over het winningsniveau.
Is vooraf onderzoek gedaan naar en zijn er scenario’s voor de (geologische) gevolgen hiervan?
TNO heeft op mijn verzoek een aanvulling gemaakt op de seismische dreigings- en risicoanalyse van 2021. Ik heb de resultaten van TNO aan het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) voorgelegd, zodat het SodM kan adviseren over de veiligheidsrisico’s. Dat advies zal ik betrekken bij mijn besluit over het winningsniveau dat ik voor 1 april 2022 neem.
Op hoeveel gas heeft Duitsland maximaal recht? Hoe lang nog? Gaat dit volgend jaar weer gebeuren?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid voor de leveringszekerheid van beschermde afnemers, ook in buurlanden, die nog geen alternatief hebben voor laagcalorisch gas. De hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in Duitsland naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt de vraag gereduceerd en de export afgebouwd met ongeveer 10% per jaar.
Duitsland heeft de vraag naar Nederlands laagcalorisch gas de afgelopen jaren afgebouwd van bijna 20 miljard Nm3 in het gasjaar 2017–2018 naar minder dan 15 miljard Nm3 in het afgelopen gasjaar en bouwt de komende jaren verder af met circa 2 miljard Nm3 per jaar tot nul aan het eind van dit decennium.
De Taskforce Monitoring L-gas market bewaakt de voortgang van de ombouw in het buitenland. In de brief van 24 september 2021 heb ik uw Kamer over de voortgang geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 902). Binnenkort informeer ik uw Kamer over het nieuwe rapport van de Taskforce van februari 2022 met de meest actuele cijfers.
De Duitse netbeheerders hebben aan GTS een verhoging van de prognose voor de vraag naar laagcalorisch gas gegeven voor de komende vijf jaar. Wat betreft de gaswinning uit het Groningenveld heeft deze bijstelling enkel effect op het huidige gasjaar. In de overige jaren kan de vraag ingevuld worden door in stikstofinstallaties hoogcalorisch gas met stikstof te mengen.
Zijn er (kansrijke) gronden om de leveringscontracten met Duitsland te ontbinden dan wel anderszins niet te leveren?
De exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen wordt eerst en vooral bepaald door de fysieke vraag naar laagcalorisch gas bij eindgebruikers. Het is ook die fysieke vraag die, tezamen met de Nederlandse behoefte, leidend is bij de bepaling van het jaarlijks uit het Groningenveld te winnen volume. Dit op basis van de raming die jaarlijks wordt opgesteld door GTS op grond van informatie van de netbeheerders uit de voornoemde landen. De bestaande leveringscontracten spelen daarbij geen rol, de netbeheerders hebben ook geen zicht op deze contracten. Bovendien wordt niet alleen met gas dat is gekocht onder langetermijncontracten invulling gegeven aan de fysieke behoefte, dat gebeurt ook met gas dat wordt gekocht op de gashandelsplaats. Daarbij gaat het onder meer om gas dat de volgende dag of de volgende maand moet worden geleverd.
Voor de nog aanwezige langetermijncontracten geldt dat GasTerra, de verkoper van het Groningengas, deze jaren geleden heeft afgesloten met buitenlandse afnemers. Deze contracten bevatten een maximum en minimum volume dat per jaar wordt afgenomen. Binnen die bandbreedte wordt de exacte hoeveelheid gas die wordt afgenomen bepaald door de fysieke vraag naar gas van eindgebruikers. Deze eindgebruikers hebben geen alternatief voor laagcalorisch gas.
In 2013 heeft het kabinet al onderzoek gedaan naar deze langetermijncontracten. De Tweede Kamer is daarover per brief van 17 januari 2014 geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 28). De conclusie was toen dat minder levering aan buitenlandse afnemers alleen onder zeer exceptionele omstandigheden mogelijk is en ook alleen in combinatie met gelijktijdige reductie van gaslevering aan alle andere afnemers (zowel in Nederland als in de andere landen die laagcalorisch gas gebruiken, waaronder Duitsland).
Mijn aandacht is er daarom op gericht geweest om in gesprek met mijn Duitse ambtgenoot tot alternatieve oplossingen te komen.
Wordt er ook geleverd aan andere landen? Zo ja, kan dat worden stopgezet?
Afnemers in België, Duitsland en Frankrijk zijn voor het laagcalorisch gas dat zij gebruiken volledig afhankelijk van Nederland. Naar deze landen vindt uit Nederland export plaats. Door grootschalige en complexe ombouwprogramma’s waarin afnemers van laagcalorisch gas naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, wordt deze export afgebouwd en uiterlijk gasjaar 2028–2029 afgerond. Uw Kamer wordt sinds februari 2020 elk half jaar geïnformeerd over de voortgang van deze programma’s. Gelet op zowel contractuele beperkingen als Europeesrechtelijke verplichtingen zou een reductie van levering gevolgen hebben voor zowel Nederlandse als buitenlandse afnemers.
Is het gas dat aan Duitsland wordt geleverd allemaal bedoeld voor de lokale vraag of exporteert Duitsland zelf weer gas naar elders? Neemt Duitsland gasbesparende maatregelen?
Duitsland is geen exporteur van laagcalorisch gas. Er vindt een volledige afbouw plaats van de export van laagcalorisch gas door een grootschalig en complex ombouwprogramma waarin afnemers van laagcalorisch gas in België, Duitsland en Frankrijk naar hoogcalorisch gas worden omgeschakeld, zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 5. De ombouw vertaalt zich niet 1-op-1 door in een afname van de vraag, omdat de vraag van resterende afnemers van laagcalorisch gas van jaar tot jaar verschilt door temperatuurverschillen. Daarnaast hebben energiebesparende maatregelen in Duitsland nog niet het effect bereikt dat wordt beoogd.
Is de reden dat Duitsland Gronings gas opeist puur een fysiek tekort aan gas of speelt de gasprijs hier een rol in?
Er is geen sprake van dat Duitsland gas «opeist». Vanuit Nederland vindt export van laagcalorisch gas plaats op basis van de fysieke vraag. Het vraagstuk dat voorligt betreft een verwachting van een fysiek tekort. Mijn Duitse ambtgenoot heeft benadrukt dat de hoge gasprijs geen rol speelt.
Hoe wordt op dit moment het Bescherm en Herstelplan Gas uitgevoerd? Worden er maatregelen uit de maatregelenladder in werking gesteld? Wordt er bijvoorbeeld een besparingstender, zoals omschreven in het Bescherm en Herstelplan Gas, geëffectueerd?
Het Bescherm- en Herstelplan Gas (BH-G) bestaat uit een aantal maatregelen die ervoor moeten zorgen dat we in tijden van een gascrisis zo lang mogelijk in de energiebehoefte kunnen voorzien. Dit BH-G is uitdrukkelijk bedoeld voor (internationale) noodsituaties waarin de gasmarkt op ingrijpende wijze is verstoord en er geen sprake meer is van een normale situatie.
Het BH-G is bedoeld als leidraad om een plotseling en naar verwachting langer durend tekort aan gas op te kunnen vangen, om te voorkomen dat bijvoorbeeld ziekenhuizen geen verwarming meer hebben, elektriciteitscentrales niet meer werken en de maatschappij ontwricht raakt.
Er zijn verschillende fases: vroegtijdige waarschuwing, alarm en noodsituatie. In de eerste twee fases blijft de nadruk liggen op het ondervangen van een crisissituatie met behulp van marktgebaseerde maatregelen. Hiertoe beschikken de betrokken partijen over de daarvoor noodzakelijke bevoegdheden. Als er sprake is van een noodsituatie, kan er worden ingegrepen met behulp van niet-marktgebaseerde maatregelen. Die maatregelen zijn in het BH-G opgenomen in een maatregelenladder die ook de volgorde dicteert waarin de maatregelen moeten worden overwogen.
Op dit moment is er geen sprake van een situatie waarin het BH-G van toepassing is. Wel wordt zowel op nationaal niveau als op niveau van de Europese Unie de vinger goed aan de pols gehouden gezien de meest recente ontwikkelingen. Dit betekent dat er ook geen maatregelen uit het BH-G in werking zijn gesteld. Op het moment dat ik genoodzaakt ben om een crisisniveau als bedoeld in het BH-G af te kondigen en maatregelen tref ter uitvoering van het BH-G, dan informeer ik uw Kamer daar direct over. Ook geldt dat ik het afroepen van een noodsituatie moet melden aan de Europese Commissie die beoordeelt of dit gerechtvaardigd is. De Commissie kan mij vervolgens, op verzoek van een andere lidstaat, van aardgasbedrijven dan wel op eigen initiatief, verzoeken de maatregelen te wijzigen als zij tot de conclusie komt dat die in strijd zijn met
EU-regelgeving. Het gaat in het bijzonder om verordening (EU) 2017/1934 betreffende maatregelen tot veiligstelling van de gasleveringszekerheid.
Waarom is het Bescherm en Herstelplan Gas nog niet wettelijk verankerd? Was het niet heel opportuun geweest wanneer dit plan al wettelijk verankerd zou zijn geweest?
In de bevoegdheid om de maatregelen die zijn opgenomen in het BH-G te treffen is voor een deel reeds voorzien. Voor het treffen van een deel van de maatregelen waarin het BH-G voorziet in het geval er sprake is van een noodsituatie is nog niet voorzien in een specifieke wettelijke grondslag. Het kabinet werkt aan wetgeving om voor deze maatregelen een specifieke wettelijk bevoegdheid te creëren. Deze wetgeving is echter niet voor deze winter gereed.
Dat betekent niet deze maatregelen op dit moment niet getroffen kunnen worden. Als het treffen van deze maatregelen noodzakelijk is dan kan daarvoor gebruik gemaakt worden van de bevoegdheden die het staatsnoodrecht biedt, bijvoorbeeld op grond van de Distributiewet.
Deelt u de mening dat bepaalde bedrijven minder essentieel zijn dan andere bedrijven, ook binnen de groep niet door solidariteit beschermde afnemers van het Bescherm en Herstelplan Gas? Is er sprake van een bepaalde cascadering?
Het kan zeker zijn dat er sprake is van een verschil van impact qua veiligheid of andere maatschappelijke effecten bij het verplicht terug- of afschakelen van gasgebruik van bedrijven. Om deze potentiële gevolgen beter in beeld te krijgen is een uitvraag gedaan bij de grootste gasafnemers. Deze informatie helpt om, mocht de situatie zich onverhoopt voordoen dat het BH-G gas ingezet moet worden, de maatschappelijke en economische gevolgen van die maatregelen zoveel mogelijk te beperken. Hoe de maatregelen er in de praktijk precies uit zullen zien bij een noodsituatie, hangt af van de specifieke situatie (hoe groot en hoe lang is het gastekort, situatie buurlanden, gasafname van bedrijven, weersomstandigheden).
Wat is het middellangetermijnplan voor het gasloos maken van de sectoren die als minst essentieel worden beschouwd? Is het mogelijk om voor deze sectoren alvast de grootverbruikerskortingen af te bouwen of hogere heffingen voor gasverbruik in te voeren, zoals ook omschreven staat in het Bescherm en Herstelplan Gas?
Met het klimaatbeleid en de energietransitie wordt ingezet op CO2-reductie in alle sectoren. Het reduceren van de gasvraag (door energie-efficiëntie of substitutie naar duurzame bronnen) is onderdeel van het palet aan maatregelen. Hiertoe is een palet aan instrumenten ingezet en nog in voorbereiding, zoals de opschalingsregeling voor groene waterstof. De mogelijk inzetbare instrumenten zoals genoemd in het BH-G zijn bedoeld om kortstondig in te zetten om een kortstondige vraagreductie van gas te realiseren in een zeer specifieke situatie, waarbij er op de gasmarkt een noodsituatie is opgetreden. Deze vormen daarmee geen onderdeel van het reguliere klimaatinstrumentarium.
Ziet u in de huidige hoge gasprijzen en hoge gasvraag aanleiding om de subsidieregelingen voor woningisolatie en andere gas- en warmtebesparing op te plussen?
Met ingang van 3 januari 2022 zijn de subsidiebedragen voor isolatiemaatregelen en (hybride) warmtepompen in de ISDE-regeling verhoogd van 20 naar 30% van de gemiddelde investeringskosten (Stcrt. 2022, nr. 1718). Ter uitvoering van de motie van het lid Grinwis (Kamerstuk 32 813, nr. 945) is deze verhoging met ingang van 19 januari 2022 ook doorgevoerd voor zonneboilers. In samenhang met de verhoging van de subsidiebedragen is het budget voor deze maatregelen in 2022 verhoogd van 100 miljoen euro naar 228 miljoen euro.
Daarnaast zal het kabinet conform het coalitieakkoord nader en aanvullend beleid uitwerken rondom de verdere invulling van een nationaal isolatieprogramma en de stimulering van hybride warmtepompen. Hiermee komt het kabinet dus al tegemoet aan deze vraag.
Hoe kijkt u aan tegen het overvragen van de subsidies van het samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN)? Hoe kijkt u aan tegen de organisatorische chaos rond de aangifte waarbij mensen het gevoel hadden aan een loterij mee te doen en soms urenlang in lange rijen buiten in de kou moesten wachten?
Ik betreur de gang van zaken rondom de aanvraagprocedure waarbij Groningers urenlang in de rij hebben gestaan – letterlijk in de kou. Ik heb besloten dat er voldoende budget komt zodat alle Groningers die in aanmerking komen voor de subsidie, deze kunnen aanvragen (Kamerstuk 33 529, nr. 946).
Kan er snel een tussentijdse tweede ronde komen voor de mensen die wel een aanvraag volgens de criteria hadden, maar nu buiten de boot vielen? Hoeveel geld is hiervoor nodig? Hoe voorkomen we dat er weer een soort loterij ontstaat en mensen met elkaar moeten concurreren?
In mijn brief van 14 januari jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 946) heb ik aangegeven dat 250 miljoen euro beschikbaar wordt gesteld. Dit bedrag is gebaseerd op circa 25.000 woningeigenaren die dreigden niet in aanmerking te komen voor de subsidie. De regeling wordt hierop aangepast en de volgende aanvraagperiode wordt georganiseerd. Daarbij heb ik aangegeven dat ik me ervoor zal inspannen dat dit zo spoedig mogelijk maar ook zorgvuldig gebeurt. De ervaringen van de eerdere rondes worden hierbij uiteraard betrokken. Zodra ik meer duidelijkheid heb over de invulling en vormgeving van de aanvraagperiode, zal ik uw Kamer daarover informeren.
Wat is nu het reëele plan om te zorgen dat in 2023 de gaskraan definitief dicht kan? Wat is hier het afschaalpad voor? Hoe is voorzien in mogelijk nieuwe tegenvallers?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
Wat zijn de mogelijkheden tot beroep met betrekking tot het op 1 april te nemen besluit?
Indien ik vóór 1 april tot een ophoging van het winningsniveau besluit, kunnen belanghebbenden hier tegen in beroep gaan bij de bestuursrechter. Indien zij de uitvoering van het besluit willen voorkomen, kunnen zij verzoeken om een voorlopige voorziening bij de bestuursrechter.
Deelt u de mening dat de (gas)markt hier gefaald heeft en uit zichzelf niet in staat is een betrouwbare en betaalbare energievoorziening te regelen?
Nee, die opvatting deel ik niet. De gasmarkt is de afgelopen jaren in staat geweest om de afbouw van de winning uit het Groningenveld van meer dan 45 miljard Nm3 in gasjaar 2011–2012 tot minder dan 8 Nm3 in gasjaar 2020–2021 zonder problemen op te vangen. Dit gasjaar is er echter sprake van een aantal uitzonderlijke omstandigheden zoals onder meer uiteengezet in de op 23 september 2021 aan uw Kamer gestuurde antwoorden op vragen van het lid Erkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 19). Daarnaast heeft de oorlog in Oekraïne mogelijk effect op de leveringszekerheid. Zeer binnenkort informeert het kabinet uw Kamer hierover.
Wie profiteert van de extra opbrengst door de extra winning? Hoeveel hiervan gaat naar de overheid en is er al een bestemming voor deze meevaller? Kan er een «windfall tax» worden geïntroduceerd zoals in het Verenigd Koninkrijk wordt voorgesteld?1
In het coalitieakkoord staat dat de regio spoedig perspectief wordt geboden. Daarbij staat een ruimhartige uitvoering van de schade- en hersteloperatie centraal. Indien nodig wordt hiervoor extra geld beschikbaar gesteld. Dit uitgangspunt staat vast, onafhankelijk van de financiële gevolgen van de eventuele extra aardgaswinsten. Ik heb nog niet besloten over het verhogen van het winningsniveau en bekijk eerst de alternatieven.
Hoe gaat u garanderen dat het volgend jaar wel lukt om de winning te stoppen?
Binnenkort informeer ik uw Kamer conform de motie Paternotte c.s. over alternatieven om het winnen van extra gas uit het Groningenveld te voorkomen en de afbouw van de gaswinning.
De 10.000 euro subsidie voor verbetering/verduurzaming van woningen in het gaswinningsgebied. |
|
Henk Nijboer (PvdA), Sandra Beckerman |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de stormloop op de 10.000 euro subsidie voor verduurzaming/verbetering van woningen in het gaswinningsgebied? Wat is daarop uw reactie?1
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Waarom heeft u er bewust voor gekozen om niet te zorgen voor voldoende budget?
De subsidieregeling is onderdeel van de bestuurlijke afspraken die het Rijk met de provincie en de aardbevingsgemeenten heeft gemaakt op 6 november 2020. Afgesproken is dat particuliere woningeigenaren in het postcodegebied waar de waardedalingsregeling geldt, aangevuld met de postcodes 9679, 9681 en 9682, en die geen onderdeel zijn van het versterkingsprogramma, maximaal € 10.000 subsidie kunnen aanvragen voor verduurzaming en woningverbetering. Ten tijde van het opstellen van de bestuurlijke afspraken was voor alle partijen duidelijk dat het totale budget van 300 miljoen euro onvoldoende zou zijn om alle Groningers die aan de voorwaarden van de regeling voldoen, tegemoet te komen. Op dat moment is de inschatting gemaakt dat in de praktijk niet alle woningeigenaren die in aanmerking komen een aanvraag voor het volledige subsidiebedrag zouden doen. Inmiddels is duidelijk dat de omvang van het aantal aanvragen daarmee onderschat is. Ik heb uw Kamer op 14 januari 2022 per brief («Benutting budget woningverbeteringssubsidie») gemeld dat het kabinet 250 miljoen euro extra voor deze regeling uittrekt.
Deelt u de mening dat het uitermate pijnlijk is dat in dezelfde week waarin het kabinet aankondigt dat de gaswinning mogelijk verdubbeld wordt Groningers moeten concurreren om geld?
Ik betreur de gang van zaken rondom de subsidieregeling en heb dezelfde dag direct gezegd dat ik mijn best zou doen om te kijken of ik dit kon oplossen. Binnen vier dagen is aanvullend budget door het kabinet beschikbaar gesteld. Daarnaast kan ik mij goed voorstellen dat het nieuws over de tegenvallers rondom de gaswinning een erg vervelende boodschap voor Groningers was. De belofte die mijn voorgangers hebben gedaan en die ook ik namens het hele kabinet doe, is dat ik mij maximaal inzet om de gaswinning in Groningen zo snel als mogelijk volledig en definitief te beëindigen.
Schaamt u zich niet dat mensen uren buiten in de rij moeten staan om niet buiten de boot te vallen?
Ja. In mijn tweedaagse werkbezoek aan Groningen heb ik dan ook aangegeven dat dit niet meer mag gebeuren.
Deelt u de mening dat deze gang van zaken zeer onrechtvaardig is en bijdraagt aan een toename van ongelijkheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik betreur de gang van zaken, die door het tekort aan budget is ontstaan. Ik kan heel goed begrijpen dat dit bij Groningers een gevoel van ongelijkheid heeft opgeroepen. Het is voor al die Groningers die zonder resultaat urenlang in een wachtrij hebben gestaan, niet meer dan terecht dat ook zij aanspraak kunnen maken op de subsidie.
Deelt u de mening dat het vertrouwen in de overheid hiermee nog verder wordt beschadigd?
Ik deel deze mening. Tijdens mijn werkbezoek op 17 januari jl. heb ik aangegeven dat ik recht wil doen aan Groningers en hun vertrouwen wil terugwinnen. Daarbij is het besluit om 250 miljoen euro extra budget beschikbaar te stellen een eerste stap.
Bent u bereid alsnog te zorgen voor voldoende budget? Zo ja, per wanneer en hoe? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie hiervoor mijn beantwoording bij vraag 2.
In uw beantwoording op eerdere kamervragen, waarin we de manier waarop u Groningers laat concurreren om geld hekelden, gaf u aan onze typering «wedstrijdje» niet te herkennen. Hoe staat die uitspraak in verhouding tot de stormloop?2
In de beantwoording van deze eerdere vragen is aangegeven dat iedereen evenveel kans heeft om een aanvraag voor de subsidie in te dienen. Daarbij werd gesteld dat nog geen inschatting te maken was over de vraag naar de regeling. Inmiddels is gebleken dat deze vraag zeer groot was.
Klopt het dat de regeling geldt voor particuliere eigenaren met een gebouw in de postcodes waar de waardedalingsregeling van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) geldt, aangevuld met de postcodes 9679, 9681 en 9682 in de gemeente Oldambt? Hoeveel woningen met toegewezen mijnbouwschade zijn er, maar vallen buiten deze regeling? Wat is daarop uw reactie?
Het klopt dat particuliere eigenaren in de postcodebieden van de waardedalingsregeling van het IMG en de genoemde postcodegebieden aanspraak maken op de subsidie.
Het aantal woningen waar fysieke schade door het IMG3 is vergoed, maar dat buiten deze postcodegebieden van de subsidie valt, is volgens het overzicht van postcodes bij het jaarverslag over 2020 van het IMG circa 18.500. Voor 2019 is deze berekening destijds niet gemaakt. De specifieke informatie per postcodegebied over 2021 wordt momenteel door het IMG verzameld en meegenomen in het jaarverslag van 2021, dat uiterlijk 15 maart 2022 wordt gepubliceerd. Eigenaren van deze woningen met erkende aardbevingsschade van 1.000 euro of meer kunnen aanspraak maken op de waardevermeerderingsregeling, een subsidie van 4.000 euro die zij kunnen inzetten voor verduurzamingsmaatregelen.
Er is voor het toepassingsgebied van de woningverbeteringssubsidie uitdrukkelijk gekeken naar aansluiting bij de doelstelling om een kwaliteitsimpuls te geven aan de woningvoorraad in het aardbevingsgebied, en eigenaren in staat te stellen achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren. De postcodegebieden waar waardedaling geconstateerd is en de aanvullende postcodes in Oldambt zijn als afbakening gekozen omdat het voor eigenaren in deze postcodegebieden niet altijd duidelijk was of hun huis in de versterkingsopgave zou worden opgenomen. Hierdoor hebben zij mogelijk onderhoud en verbeteringen in hun huis uitgesteld. Er gelden daarbij aanvullende voorwaarden, zoals dat de woning niet is opgenomen in het versterkingsprogramma van de Nationaal Coördinator Groningen, de woning gebouwd en opgeleverd is voor 1 januari 2016, en dat het gebouw bestemd of mede bestemd is voor bewoning of voor een bedrijf aan huis. Woningcorporaties maken geen aanspraak op de subsidie.
Kan het samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) voldoende rekening houden met mensen die minder mobiel zijn, die geen vervoer naar gemeente hebben en/of geen computer hebben? Hoeveel extra mensen hebben zij ingezet? Wat zijn de kosten van deze extra inzet en de inzet van een extern callcenter? Waaruit worden die kosten betaald?
Ja. Bij de aanvraagprocedure is rekening gehouden met mensen die minder mobiel zijn of mensen die geen computer hebben. De inleverpunten zijn ingesteld om mensen die niet digitaal vaardig zijn een aanvraag in te kunnen laten dienen. Daarnaast konden mensen iemand anders machtigen een digitale aanvraag te doen of andere mensen de aanvraag in te laten dienen bij een inleverpunt. Verder konden aanvragers SNN bellen voor hulp bij het invullen van hun aanvraag.
SNN voert in opdracht van het Ministerie van BZK de regeling uit en zodoende worden de uitvoeringskosten betaald door het Rijk. SNN heeft op de innamelocaties 20 SNN-medewerkers ingezet om de fysieke aanvragen in te nemen. Toen in de ochtend de signalen over de lange wachtrijen binnenkwamen, hebben de betrokken gemeenten extra medewerkers ingezet. De totale kosten hangen onder andere af van het aantal behandelde telefoontjes. Op dit moment is er nog geen overzicht van de totale kosten. Deze uitvoeringskosten worden niet betaald uit het budget voor de subsidieregeling.
Was de technische voorbereiding bij SNN op orde? Hoe kan het dat, ondanks de inzet van veel extra mensen en voorbereidingen, de site al snel overbelast raakte? Hoe kan het continu verspringen van een plaats in de wachtrij verklaard worden? Hoe kan het dat mensen ingelogd waren, maar uit het systeem werden gegooid?
SNN heeft zich zo goed mogelijk voorbereid op de openstelling van de regeling. Tijdens de aanvraagronde in juli 2021 liepen de systemen helaas vast. In navolging daarvan hebben zij verschillende voorzorgsmaatregelen getroffen. Eén daarvan is het werken met een wachtrij. Iedereen die een aanvraag indient, wordt automatisch, op volgorde van binnenkomst, in de wachtrij geplaatst. Op het scherm verscheen actuele informatie over de plek in de wachtrij en hoe lang het nog zou duren voordat de aanvrager zou worden toegelaten tot het e-Loket.
SNN is bekend met de problemen in de wachtrij die zich ondanks de voorzorgsmaatregelen hebben voorgedaan. SNN is deze problemen momenteel aan het onderzoeken.
Welke gemeenten boden inwoners de mogelijkheid de aanvraag ook op papier in het gemeentehuis in te dienen? Welke gemeenten niet? Wat is daarop uw reactie?
Voor de bewoners die schriftelijk een aanvraag wilden indienen, waren tien centraal gelegen inleverpunten geopend. De gemeenten Groningen, Het Hogeland, Midden-Groningen, Oldambt, Westerkwartier hebben inleverpunten beschikbaar gesteld om een aanvraag in te dienen. De tien inleverpunten lagen zodoende verspreid in het gebied waar de potentiële aanvragers wonen.
Bent u het met onze fracties eens dat, na het verdienen van ruim 400 miljard euro aan de gaswinning in Groningen, het een schoffering is dat deze tombola plaatsvindt?
Ik erken dat de gang van zaken geen goed voorbeeld is van omzien naar elkaar en vooruitkijken naar de toekomst. Ik sluit mij dan ook aan bij woorden van de Minister-President op 19 januari jl. in het debat over de regeringsverklaring dat hier een «blunder» is begaan. Het coalitieakkoord bevat een duidelijke opdracht aan mij als Staatssecretaris van Mijnbouw om Groningers perspectief te bieden en te zorgen voor een goed uitlegbare en ruimhartige uitvoering van de schadeafhandeling en versterkingsoperatie. Tijdens mijn werkbezoek heb ik aangegeven dat ik er ben om de Groningers te helpen en dat ik me ga inzetten om een einde te maken aan de terechte onvrede die er soms is. Conform het verzoek van uw Kamer bij de Regeling van Werkzaamheden van 18 januari jl. zal ik uw Kamer op korte termijn een brief sturen met mijn visie op het beleid ten aanzien van Groningen in de komende jaren.
Hoe verhoudt deze gang van zaken zich tot de titel van het regeerakkoord «Omzien naar elkaar, vooruitkijken naar de toekomst»?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Opnieuw stormloop op SNN-subsidie, wachttijd loopt op tot enkele uren' |
|
Raoul Boucke (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw stormloop op SNN-subsidie, wachttijd loopt op tot enkele uren»?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte.
Deelt u de mening dat deze subsidieregeling niet mag leiden tot meer ongelijkheid tussen bewoners?
Zie hiervoor de beantwoording op vraag 5 van de leden Beckerman en Nijboer.
Deelt u de mening dat elke vorm van willekeur in de subsidieaanvraag niet past bij de ruimhartige vergoeding aan Groningen waar de Kamer om gevraagd heeft?
Ik ben van mening dat er geen willekeur mag plaatsvinden bij de toekenning van een subsidie. Deze subsidieregeling is bedoeld om eigenaren in staat te stellen achterstallig onderhoud te verrichten en hun woning te verbeteren en betreft geen vergoeding van materiële of immateriële schade.
Is er genoeg subsidie beschikbaar om alle aanvragen voor deze subsidie toe te kennen aan huishoudens die in aanmerking komen voor deze subsidie? Zo nee, hoeveel extra subsidie zou er nodig zijn om te voldoen aan alle aanvragen?
In mijn brief van 14 januari jl. («Benutting budget woningverbeteringssubsidie») heb ik inmiddels uw Kamer laten weten dat er extra budget beschikbaar komt zodat alle Groningers die in aanmerking komen voor de subsidie, deze kunnen aanvragen.
Heeft de plek in de wachtrij invloed op het wel of niet toekennen van de subsidie aan de aanvrager? Zo ja, kunt u uitleggen hoe bepaald wordt wat de plek van de aanvrager wordt in de wachtrij?
SNN heeft aanvragers die een aanvraag digitaal wilden indienen automatisch, op volgorde van binnenkomst, in de wachtrij geplaatst. Vervolgens werd de aanvrager doorgeleid naar het E-loket waar een aanvraag ingediend kon worden. De aanvragen worden op volgorde van binnenkomst behandeld door het SNN.
Belastingontwijking door Zuidas-partners |
|
Henk Nijboer (PvdA), Mahir Alkaya , Laurens Dassen (Volt), Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() ![]() |
Bent u bekend met het artikel «Belasting besparen: zo doen Zuidas-partners dat1»?
Ja.
Klopt het dat de belastingdruk voor Zuidas-partners met dergelijke constructies lager ligt dan die voor gewone werknemers in loondienst zoals ook in het rapport van de commissie Borstlap en de fiscale Bouwstenen wordt geconcludeerd? Acht u dit wenselijk?
De tariefstructuur in de vennootschapsbelasting (Vpb) en in box 2 van de inkomstenbelasting in combinatie met de gebruikelijkloonregeling voor een directeur-grootaandeelhouder (dga) is in principe gericht op het bereiken van een globaal evenwicht in belasting- en premiedruk. Het is desondanks mogelijk dat de belastingdruk van een dga lager uitvalt dan die van een vergelijkbare werknemer in loondienst. Een groot verschil is onwenselijk.
In het coalitieakkoord is opgenomen dat het eindrapport van de commissie Regulering van Werk (commissie-Borstlap) en het hoofdstuk «Arbeidsmarkt, inkomensverdeling en gelijke kansen» uit het SER MLT-advies de leidraad vormen voor hoe de inrichting van de arbeidsmarkt van de toekomst eruit komt te zien. Deze rapporten bevatten aanbevelingen voor de arbeidsmarkt in de breedte. Met betrekking tot dga’s noemt de commissie Borstlap onder meer dat veel inkomen in de vennootschap blijft zitten dat niet wordt uitgekeerd. Dga’s kunnen vervolgens deze liquide middelen belastingvrij lenen van de vennootschap, wat voor belastinguitstel en -afstel zorgt. Het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap bestrijdt dit door te regelen dat bij leningen op de peildatum van 31 december van meer dan € 700.000 het meerdere als fictief regulier voordeel in box 2 wordt belast. De maatregel heeft naar verwachting een preventieve werking. Verwacht wordt dat aanmerkelijkbelanghouders hun schulden tot onder het maximumbedrag zullen brengen en houden. Verder zal nog worden bezien hoe het voornemen zoals opgenomen in het coalitieakkoord concreet kan worden ingevuld.
In het coalitieakkoord is aangegeven dat onder andere de commissie Borstlap «de leidraad vormt voor hoe de inrichting van de arbeidsmarkt van de toekomst er uit komt te zien». In het rapport wordt geconcludeerd er «een duidelijke aanwijzing is dat de fiscale regels rond directeuren-grootaandeelhouders (DGA’s) er onvoldoende in slagen om arbeidsinkomen effectief te belasten.» Kunt u aangeven welke maatregelen dit kabinet voornemens is te nemen om dit probleem op te lossen?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de beschreven «fiscale viertrapsraket» per 2022 alleen maar wordt vergroot doordat de schijfgrens in de vennootschapsbelasting wordt opgerekt naar 395.000 euro, doordat het lage tarief in de vennootschapsbelasting is verlaagd naar 15 procent en doordat de grens in het wetsvoorstel excessief lenen in het coalitieakkoord wordt afgezwakt van 500.000 euro naar 700.000 euro?
Het klopt dat de gecombineerde belastingdruk van de dga (vennootschapsbelasting en aanmerkelijkbelangheffing) verlaagd wordt door de verlenging van de eerste tariefschijf in de vennootschapsbelasting en de verlaging van het lage tarief in de vennootschapsbelasting. Hier staat tegenover dat het tarief in box 2 stapsgewijs in 2020 en 2021 is verhoogd van 25% naar 26,9% en met het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij eigen vennootschap het excessief lenen van de eigen vennootschap wordt ingeperkt.
Klopt het dat de Belastingdienst afspraken maakt met inhoudingsplichtigen over de hoogte van het toe te passen loon voor DGA’s?
De Belastingdienst geeft zekerheid vooraf over de toepassing van wet- en regelgeving op het gebied van het gebruikelijk loon in geval de dga of inhoudingsplichtige zijn situatie met een verzoek om vooroverleg aan de Belastingdienst voorlegt en dit verzoek aan alle voorwaarden van vooroverleg voldoet. Indien een verzoek niet aan alle voorwaarden voldoet of er bijvoorbeeld sprake is van fiscale grensverkenning, neemt de Belastingdienst het verzoek niet in behandeling.2 Het vooroverleg leidt tot een standpuntbepaling over (de hoogte van) het toepasselijke gebruikelijk loon in die specifieke situatie, binnen de kaders van wet- en regelgeving, beleid en jurisprudentie. De Belastingdienst heeft voor vooroverleg over de gebruikelijkloonregeling op de website een checklist beschikbaar gemaakt.
De wettelijke kaders voor het bepalen van het gebruikelijk loon van een aanmerkelijkbelanghouder, maar ook voor de eventuele partner, is neergelegd in artikel 12a Wet op de loonbelasting 1964. De gebruikelijkloonregeling bepaalt hoe hoog het te verlonen loon minimaal moet zijn. Het gebruikelijke loon wordt geacht een loon te zijn dat normaal is voor het niveau en de duur van de arbeid en wordt bepaald door het loon minimaal vast te stellen op het hoogste van de volgende bedragen:
De meest vergelijkbare dienstbetrekking kan een vergelijking zijn met een dienstbetrekking van werknemers die niet precies hetzelfde werk doen. Een meest vergelijkbare dienstbetrekking bestaat altijd. De inspecteur die een meest vergelijkbare dienstbetrekking aandraagt aan de inhoudingsplichtige dient ten minste de criteria over te leggen op basis waarvan hij heeft vastgesteld dat deze dienstbetrekking de meest vergelijkbare dienstbetrekking is. De inhoudingsplichtige kan gemotiveerd aangeven waarom een door hem voorgedragen dienstbetrekking het meest vergelijkbaar is of kwantificeerbare verschillen aandragen ten opzichte van de meest vergelijkbare dienstbetrekking die is aangevoerd door de inspecteur. Het vinden van de meest vergelijkbare dienstbetrekking vergt maatwerk en hierbij kan niet altijd eenzelfde mate van exactheid worden verwacht. Op het loon uit de meest vergelijkbare dienstbetrekking wordt daarom een wettelijke doelmatigheidsmarge van 25% toegepast.
Voor aanmerkelijkbelanghouders die werken voor start-ups, geldt een versoepeld regime. Ook startende ondernemingen die niet voldoen aan de voorwaarden voor kwalificatie start-up en ondernemingen die verlies lijden, mogen in bepaalde gevallen van een lager gebruikelijk loon uitgaan. Voor een uitgebreide toelichting op deze uitzonderingen verwijs ik u naar het hoofdstuk 18.1 van het Handboek Loonheffingen.
Kunt u uiteenzetten hoe wordt bepaald dat «een aanmerkelijkbelanghouder wordt geacht een loon te krijgen dat normaal is voor het niveau en de duur van zijn arbeid»? Maakt de Belastingdienst altijd een afspraak als hierom wordt verzocht?
Zie antwoord vraag 5.
Klopt het dat de Belastingdienst in sommige gevallen met Zuidas-kantoren heeft afgesproken dat het gebruikelijk loon nooit hoger kan zijn dan een bepaald bedrag (zoals 360.000 euro) terwijl de winstuitkeringen aan deze grootverdieners op kan lopen tot één of twee miljoen euro?
De Belastingdienst gaat in verband met zijn wettelijke geheimhoudingsplicht niet in op individuele gevallen. Een standpunt waarbij de inspecteur het gebruikelijk loon vaststelt op € 360.000,– terwijl de winstuitkeringen oplopen tot hogere bedragen is evenwel mogelijk. Het gebruikelijk loon wordt namelijk vastgesteld conform het wettelijke kader zoals hiervoor geschetst. Een winstuitkering naar de eigen vennootschap heeft daar geen invloed op.
Is het juridisch gezien mogelijk om zelfs nog meer belasting te ontwijken door in plaats van een persoonlijke Zuidas-BV een gezamenlijke BV op te richten met minimaal 20 partners waar iedere partner minder dan 5 procent van de aandelen bezit?
Juridisch gezien is het mogelijk dat een vennootschap meer dan twintig aandeelhouders heeft, waarbij geen van de aandeelhouders een aanmerkelijk belang houdt (belang van 5% of meer). Doordat in dat geval geen sprake is van een aanmerkelijk belang is ook de gebruikelijkloonregeling niet van toepassing die is bedoeld om een verdeling te maken tussen het arbeidsinkomen en het kapitaalinkomen. Dit maakt dat de aandelen tot de grondslag van box 3 behoren en zodoende in die box worden belast. Het opzetten van een dergelijke constructie met het oog om het aanmerkelijkbelangregime en de gebruikelijkloonregeling te omzeilen, is bij de totstandkoming van de Wet Inkomstenbelasting 2001 onderkend. Mijn ambtsvoorganger heeft destijds aangegeven een dergelijke constructie in strijd met de doelstelling van de wet te achten. Deze opvatting onderschrijf ik. De Belastingdienst pakt dergelijke constructies aan, onder andere door te toetsen of feitelijk sprake is van een dienstbetrekking. Het is daarom niet nodig om nieuwe beleidsopties in kaart te brengen.
Klopt het dat het winstaandeel van de partner dan de facto onbelast is (alleen forfaitair in box 3)? Is deze constructie legaal? Zo ja, zou dit niet verboden moeten worden?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u voorafgaand aan het Belastingplan 2023 beleidsopties in kaart brengen om deze vormen van belastingontwijking door Zuidas-partners tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bekend met de aangenomen motie Sneller (Kamestuknummer 35 925 III, nr. 9) waarin de Kamer de formateur verzoekt om bij het aantreden van een nieuw kabinet de zakelijke belangen van de aantredende bewindspersonen openbaar te maken omdat het van groot belang is dat de integriteit van ministers en staatssecretarissen buiten twijfel staat?
Ik ben bekend met de motie Sneller. In de brief van Minister-President Rutte van 14 januari 2022 (nummer 4247212) is hieraan uitvoering gegeven. Met deze brief meldt de Minister-President de Tweede Kamer welke regelingen bewindspersonen die zijn toegetreden tot het nieuwe kabinet-Rutte IV hebben getroffen op het gebied van (neven-)functies en van onverenigbare financiële, zakelijke en andere belangen.
Kunt u hierbij meenemen of er bewindspersonen zijn die in het verleden gebruik hebben gemaakt van dergelijke Zuidas-belastingontwijkingsconstructies? Kan deze informatie worden toegevoegd aan de brief van de formateur aan de Kamer voorafgaand aan het debt over de regeringsverklaring?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht 'Meer dan miljoen spaarders lopen fiscale teruggave mis door wetswijziging' |
|
Folkert Idsinga (VVD), Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Ja.
Klopt het volgens u dat meer dan een miljoen spaarders geen of mogelijk niet rechtsgeldig bezwaar hebben aangetekend tegen hun box 3-heffing in 2017 en 2018 en daardoor geen recht meer hebben op herziening van hun box 3-belasting? Wat is de precieze omvang van de totale groep spaarders voor 2017 en voor 2018 en welk gedeelte van de groep heeft rechtsgeldig bezwaar gemaakt? En welke groep heeft geen of mogelijk niet rechtsgeldig bezwaar aangetekend?
Het aantal aangiften van belastingplichtigen waarin box 3 is aangegeven was in 2017 2,9 miljoen en daalde in 2018 naar 2,6 miljoen vanwege de verhoging van het heffingvrije vermogen van € 25.000,– naar € 30.000,–. Circa 68.000 belastingplichtigen hebben rechtsgeldig bezwaar gemaakt tegen de aanslagen inkomstenbelasting van 2017 en circa 50.000 tegen de aanslagen inkomstenbelasting van 2018. In totaal gaat het om ongeveer 120.000 bezwaarschriften.
In 2017 hadden circa 1,3 miljoen belastingplichtigen uitsluitend bank- en spaartegoeden, verdeeld over circa 1,2 miljoen aangiftes. In 2018 waren er circa 1,0 miljoen van aangiften waarin uitsluitend bank- en spaartegoeden zijn aangegeven. Ongeveer 13.000 van deze spaarders zijn onderdeel van de massaal bezwaarprocedure voor 2017 en 9.000 van hen voor 2018.
Wat vindt u van de wenselijkheid van de manier waarop de in 2016 ingevoerde wijziging van de massaalbezwaarprocedure nu uitwerkt, waardoor mensen die geen of mogelijk niet rechtsgeldig bezwaar hebben aangetekend, geen recht hebben op teruggave, ondanks dat de box 3-heffing volgens de Hoge Raad in 2017 en 2018 in strijd is geweest met de fundamentele rechten van spaarders op bezit en het discriminatieverbod?
De reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komen voor herstel is op dit moment nog niet bepaald, maar wij zullen zeer serieus meewegen of de groep die geen bezwaar heeft gemaakt ook onder het rechtsherstel zal vallen. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Deelt u onze veronderstelling dat de wijziging op de massaalbezwaarprocedure uit 2016 nu met name de groep raakt van spaarders, veelal ouderen, die nagenoeg uitsluitend geld op een spaarrekening hadden staan en die (dus) nooit hoge beleggingsrendementen hebben behaald omdat beleggen voor hen gelijk staat aan gokken, en die zich gewoon gevoegd hebben naar de wet en geen of mogelijk niet rechtsgeldig bezwaar hebben aangetekend tegen hun aanslag, terwijl de regeling van box 3 nu in strijd blijkt met hun rechten?
Het ligt inderdaad voor de hand dat met name belastingplichtigen met nagenoeg uitsluitend laag renderende vermogensbestanddelen, zoals bank- en spaartegoeden, baat hebben bij het arrest van de Hoge Raad. Het is mij niet bekend of dit specifiek een groep ouderen is.
Wat zijn de gevolgen van de uitspraak van de Hoge Raad voor spaarders die bezwaar hebben gemaakt en kunt u een inschatting geven van de budgettaire gevolgen van de uitspraak? Kunt u ook een inschatting maken van de budgettaire gevolgen indien alle spaarders in box 3 een teruggave zouden krijgen, op basis van de aangiftegegevens die bekend zijn bij de Belastingdienst, waarin spaarders hun bank- en spaartegoeden en hun box 3-vermogen aangeven?
Het bieden van rechtsherstel heeft grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Herinnert u zich uw uitspraak in het debat over het Pakket Belastingplan 2022 «…dat is een reden waarom ik het inderdaad verstandig vind om in huis een aantal scenario's te ontwikkelen over wat we zouden kunnen verwachten bij verschillende uitspraken van de Hoge Raad»?2 Kunt u het scenario met de Kamer delen dat op de huidige situatie ziet?
Er is gekeken naar wat de gevolgen zouden kunnen zijn van mogelijke uitkomsten van de Hoge Raad. Voor het geval een vergaand rechtsherstel zou moeten worden geboden is een begin gemaakt van een onderzoek op welke wijze dit voor de burger efficiënt zou kunnen gebeuren binnen de uitvoeringstechnische mogelijkheden van de Belastingdienst.
Welke oplossingsrichtingen overweegt u in reactie op de uitspraak van de Hoge Raad? Hoe belicht u daarbij ook de positie van spaarders die geen of mogelijk niet rechtsgeldig bezwaar hebben gemaakt in 2017 en 2018?
Voor burgers en de Belastingdienst is het belangrijk dat het herstel van aanslagen recht doet aan het arrest van de Hoge Raad, tijdig, zorgvuldig en zo eenvoudig mogelijk gebeurt. Dit is een grote uitdaging voor de Belastingdienst. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht. Zoals ik in antwoord op vraag 3 heb aangegeven is de reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komt voor herstel op dit moment nog niet bepaald.
Hoe bent u voornemens te gaan anticiperen op de jaren na 2018, waarin vergelijkbare uitspraken van de Hoge Raad op vergelijkbare bezwaarprocedures te verwachten zijn?
Het arrest is geldend recht per 24 december 2021. Naast de aanslagen van burgers die zijn aangesloten bij de massaal bezwaarprocedure over de jaren 2017 en 2018, heeft het arrest ook gevolgen voor alle aanslagen die per 24 december 2021 nog moeten worden opgelegd en alle aanslagen waarover al wordt geprocedeerd of zal worden geprocedeerd. De in deze procedures geformuleerde rechtsvraag is nagenoeg gelijk aan die van de procedures 2017 en 2018. Het aan de Hoge Raad voorleggen van de box 3-rechtsvraag voor 2019 en 2020 zal daarom naar verwachting niet tot een ander oordeel leiden dan het oordeel gegeven in het arrest van 24 december 2021 voor wat betreft het oordeel over het stelsel.
Hoe bent u voornemens te gaan anticiperen op de mogelijkheid dat ten aanzien van de procedures tot en met 2016 die nu aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) zijn voorgelegd, maar ook ten aanzien van de procedures in alle daarop volgende jaren die nog zullen worden voorgelegd aan het EHRM, het EHRM oordeelt dat inderdaad sprake is van strijdigheid met het recht op bezit en het discriminatieverbod van het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, waardoor alsnog álle spaarders voor al die jaren zullen moeten worden gecompenseerd?
Het arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op het sinds 2017 geldende box 3-stelsel. Het EHRM heeft nog niet geoordeeld over de jaren 2013 tot en met 2016. Het bieden van rechtsherstel over die jaren terwijl de juridische procedure bij het EHRM nog niet is afgerond is prematuur.
Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd dat als het EHRM in de procedures over de jaren 2013 en 2014 op regelniveau een schending van artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM vaststelt en in die procedures een financiële genoegdoening voor de jaren 2013 en 2014 toekent aan de indieners van de klacht, deze overeenkomstig wordt toegekend aan de belastingplichtigen die onder de massaal bezwaarprocedure uit de aanwijzing voor 2013 en 2014 vallen, ervan uitgaande dat het EHRM voor hen eveneens een dergelijke schending zou hebben vastgesteld en aan hen een financiële genoegdoening zou hebben toegekend.
Hoe gaat u de Kamer proactief betrekken bij de te zetten vervolgstappen?
Op 24 januari 2022 heb ik de Kamer op hoofdlijnen meegenomen in de keuzes die nog gemaakt moeten worden en welke dilemma’s met betrekking tot de oplossingsrichtingen spelen. In het door de vaste commissie van Financiën voorgestelde debat op 2 februari zal ik hierover met uw Kamer van gedachten wisselen.
Wilt u de bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Bijlage: Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Het arrest van de Hoge Raad op 24 december 2021 over Box 3 |
|
Pieter Omtzigt (Omtzigt) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
|
Heeft u kennis genomen van het arrest van de Hoge Raad, waarin zij de vermogensrendementsheffing over de jaren 2017 en 2018 in strijd vindt met het eigendomsrecht en het discriminatieverbod en de overheid gelast over te gaan tot rechtsherstel?1
Ja.
Herinnert u zich dat de indiener meerdere keren zeer precieze vragen gesteld heeft over box 3 en mogelijke strijdigheid met het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM), die nu is vastgesteld door de Hoge Raad?
Ja.
Herinnert u zich met name nog de schriftelijke vragen van het lid Omtzicht over de houdbaarheid van box 3 en het EVRM (Aanhangsel Handelingen 2019–2020, 594)?
Ja.
Is het u duidelijk dat er vanuit de Tweede Kamer nu al enkele jaren op gewezen wordt dat de rechter het stelsel van box 3 strijdig acht met het EVRM, gezien het eerdere vonnis van de Hoge Raad over de jaren tot en met 2016 en twee adviezen van de advocaat-generaal Wattel (maart 2021) en Advocaat-Generaal Niessen (1 november 2021) over box 3?
Ja. Overigens heeft de Hoge Raad het box 3-stelsel over de jaren tot en met 2016 niet strijdig met het EVRM verklaard2. Wel is de Hoge Raad van oordeel dat het box 3-stelsel tot en met 2016 op stelselniveau in strijd is met artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM, als het nominaal zonder (veel) risico’s gemiddeld haalbare rendement voor de jaren 2013 en 2014 lager is dan 1,2 procent. De Hoge Raad stelde voor het stelsel over de jaren tot en met 2016 geen schending van het EVRM vast, omdat hij bij een eventuele schending het bieden van rechtsherstel aan de wetgever wilde overlaten.
Herinnert u zich de eerdere vragen naar een lijst van alle (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) adviezen die sinds 2010 (mede) uitgebracht zijn over de vraag of de box 3-tarieven mogelijk een schending van het eerste protocol van het EVRM opleveren?
Ja.
Herinnert u zich het antwoord dat zo’n lijst niet voorhanden was?
Ja.
Wilt u een lijst met alle uitgebrachte adviezen (interne en externe, inclusief de landsadvocaat) over box-3 vanaf 2010 samenstellen en doen toekomen aan de Tweede Kamer?
Ja. Deze lijst moet, zoals het lid Omtzigt zelf aangeeft in de vraag, nog worden samengesteld. Daarvoor is uitgebreid uitzoekwerk nodig, juist omdat ik de vraag van het genoemde lid zo volledig mogelijk wil beantwoorden. Ik ga er daarom vanuit dat de heer Omtzigt ook interne notities bedoelt die als advies aan de bewindspersonen zijn gegaan. Dit betreft dan ook stukken die tot nu toe niet aan uw Kamer zijn overhandigd. Daarom vergt dit meer tijd dan uw Kamer mij voor de beantwoording van deze Kamervragen gunt. De gevraagde lijst met eventueel de daarbij nog niet gepubliceerde stukken zal ik binnen twee maanden aan uw Kamer sturen.
Als u niet van plan bent deze lijst op te sturen, wilt u dan deugdelijk gemotiveerd uitleggen waarom de uitzondering in artikel 68 van de Grondwet (belang van de staat) hierop van toepassing zou zijn?
Zie het antwoord op vraag 7.
Welke voorbereidingen heeft u het afgelopen jaar getroffen voor deze uitspraak, die na de twee adviezen van de advocaten-generaal niet geheel onverwacht was?
Het afgelopen jaar zijn verschillende stappen gezet om te komen tot een rechtvaardiger box 3 stelsel. Allereerst is per 1 januari 2021 het heffingvrije vermogen verhoogd naar € 50.000. Drie deskundigen hebben een advies uitgebracht over de (on)mogelijkheden van de introductie van een tegenbewijsregeling voor enkel spaargeld. Daarnaast is er door PwC een onderzoek uitgevoerd naar de beschikbaarheid van data voor een stelsel op basis van werkelijk rendement. Naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van PwC wordt wetgeving voor een stelsel op basis van werkelijk rendement voorbereid.
De Advocaat-Generaal Wattel3 adviseerde de Hoge Raad om de box 3-heffing onverenigbaar te verklaren met het discriminatieverbod, maar vond niet dat de Hoge Raad verplicht is om de discriminatie op te heffen. De Advocaat-Generaal Niessen4 was ook van mening dat de box 3-heffing in strijd is met het discriminatieverbod maar hij adviseerde de Hoge Raad, in tegenstelling tot Advocaat-Generaal Wattel, wel om de strijdigheid op te lossen. Zijn oplossing ging echter minder ver dan de oplossing die de Hoge Raad in zijn arrest biedt voor het opheffen van de strijdigheid. Verder hebben enkele lagere rechters het sinds 2017 geldende stelsel niet in strijd geacht met artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM. In zo verre kwam de oplossing van de Hoge Raad om de box 3-heffing te baseren op het genoten werkelijke rendement onverwacht.
Er is gekeken naar wat de gevolgen zouden kunnen zijn van mogelijke uitkomsten van de Hoge Raad. Voor het geval een vergaand rechtsherstel zou moeten worden geboden is een begin gemaakt van een onderzoek op welke wijze dit voor de burger efficiënt zou kunnen gebeuren binnen de uitvoeringstechnische mogelijkheden van de Belastingdienst. Daarnaast is onderzoek gedaan naar en zijn contouren uitgewerkt voor een stelsel van werkelijk rendement en wordt het heffingvrije vermogen opgehoogd.
Wanneer gaat u de Tweede Kamer informeren over hoe u rechtsherstel gaat bieden over 2017 en 2018?
Op 2 februari is een debat ingepland waarbij wij hierover met elkaar van gedachte zullen wisselen.
Gaat u alleen rechtsherstel bieden voor mensen die bezwaar gemaakt hebben of gaat u rechtsherstel bieden voor iedereen die teveel box 3 belasting betaald heeft?
De reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komen voor herstel is op dit moment nog niet bepaald, maar wij zullen zeer serieus meewegen of de groep die geen bezwaar heeft gemaakt ook onder het rechtsherstel zal vallen. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren.
Deelt u de mening dat de Hoge Raad met zeer grote waarschijnlijkheid zal vaststellen dat het stelsel ook in de jaren 2019, 2020 en 2021 in strijd was/is met het EVRM en dat u gedwongen zult worden rechtsherstel te bieden?
Het arrest is geldend recht per 24 december 2021. Naast de aanslagen van burgers die zijn aangesloten bij de massaal bezwaarprocedure over de jaren 2017 en 2018 heeft het arrest ook gevolgen voor alle aanslagen die per 24 december 2021 nog moeten worden opgelegd, voor alle aanslagen waarover al wordt geprocedeerd of zal worden geprocedeerd. De bezwaren tegen de box 3 heffing over 2019 en 2020 zijn aangewezen als massaal bezwaar, inmiddels circa 80.000 bezwaarschriften. De in de procedures over 2019 en 2020 geformuleerde rechtsvraag is nagenoeg gelijk aan die van de procedures 2017 en 2018. Het aan de Hoge Raad voorleggen van de rechtsvraag over het box 3 stelsel zal daarom voor 2019 en 2020 niet tot een ander oordeel over het box 3-stelsel leiden dan het oordeel gegeven in het arrest van 24 december 2021.
Op welke wijze gaat u het rechtsherstel voor die jaren voorbereiden?
De bezwaarschriften tegen de aanslagen over de jaren 2019 en 2020 zullen naar verwachting op dezelfde wijze worden afgedaan als de bezwaarschriften tegen de aanslagen over de jaren 2017 en 2018. Voor de voorbereiding van de hersteloperatie verwijs ik u naar het antwoord op vraag 14.
Verwacht u net als de indiener van deze vragen dat u een lawine van bewaarschriften over 2021 kunt verwachten en mogelijk ook nog over 2020, voor mensen voor wie de termijn nog niet in verstreken? Hoe gaat u ervoor zorgen dat er een uitvoerbaar en beheersbaar proces komt?
Over het jaar 2021 zijn nog geen definitieve aanslagen opgelegd. Voorlopige aanslagen 2022 die niet in overeenstemming zijn met het arrest van de Hoge Raad worden later bij de vaststelling van de definitieve aanslagen 2022 door de Belastingdienst hersteld. De burger hoeft nu geen actie te ondernemen. Daarnaast wordt momenteel uitgewerkt op welke wijze tot herstel wordt gekomen van de op of na 24 december 2021 opgelegde definitieve aanslagen en navorderingen. Daarvoor hoeven de betrokken burgers nu geen actie te ondernemen. Het herstel van aanslagen is een grote uitdaging voor de Belastingdienst. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd, zodat het uitvoerbaar is voor de Belastingdienst en de betrokken belastingplichtigen. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht.
Deelt u de mening dat er ook voor het jaar 2022 sprake zal zijn van een schending van het EVRM?
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat het sinds 2017 geldende box 3-stelsel in strijd is met het EVRM. Dat betekent dat de Hoge Raad over het jaar 2022 waarschijnlijk eenzelfde oordeel zal vellen over het box 3-stelsel dat dezelfde tekortkomingen bevat als dat van 2017 en 2018.
Bent u bereid met een tegenbewijsregeling te komen over 2022 of een andere wijziging waarmee het stelsel in overeenstemming gebracht wordt met het EVRM?
Uitgangspunt is dat definitieve aanslagen 2022 in lijn met het arrest worden opgelegd. De precieze vormgeving wordt op dit moment uitgewerkt.
Kunt u een berekening geven hoeveel u verwacht dat de belastingdienst zal moeten nabetalen? Hoe is dat bedrag opgebouwd?
Het bieden van rechtsherstel heeft grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Herinnert u zich het rapport van de drie deskundigen, waarin deze deskundigen aangaven dat inzake de box 3 kwesties jaren 2013–2016 er niet gewacht moet worden (p. 8 advies) tot het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) uitspraak doet in die massaal bezwaarprocedures?2
Ja.
Bent u bereid hun advies op te volgen en dus niet af te wachten tot het EHRM oordeelt, maar nu op redelijk korte termijn over te gaan tot een vorm van compensatie inzake de jaren 2013–2016, waarbij het arrest van de Hoge Raad van 24 december 2021 als richtsnoer wordt genomen (tegenbewijs op basis van werkelijk rendement)?
Nee.
Indien antwoord op vraag 19 nee is, waarom – indachtig de substantiële budgettaire risico’s die hieraan kleven voor de Staat – dan niet?
Het arrest van de Hoge Raad heeft betrekking op het sinds 2017 geldende box 3-stelsel. Het EHRM heeft nog niet geoordeeld over de jaren 2013 tot en met 2016. Het bieden van rechtsherstel over die jaren terwijl de juridische procedure bij het EHRM nog niet is afgerond is prematuur.
Mijn ambtsvoorganger heeft toegezegd dat als het EHRM in de procedures over de jaren 2013 en 2014 op regelniveau een schending van artikel 1 Eerste Protocol van het EVRM vaststelt en in die procedures een financiële genoegdoening voor de jaren 2013 en 2014 toekent aan de indieners van de klacht, deze overeenkomstig wordt toegekend aan de belastingplichtigen die onder de massaal bezwaarprocedure uit de aanwijzing voor 2013 en 2014 vallen, ervan uitgaande dat het EHRM voor hen eveneens een dergelijke schending zou hebben vastgesteld en aan hen een financiële genoegdoening zou hebben toegekend.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen drie weken beantwoorden?
In mijn brief van 24 januari 2022 heb ik de Tweede Kamer verzocht om uitstel van de beantwoording van de Kamervragen omdat nog niet alle gevolgen van het arrest helder zijn. De vragen zijn uiteindelijk niet binnen de reguliere termijn van drie weken beantwoord.
Bijlage: Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
Het bericht ‘Arrest vermogenstaks volgend hoofpijndossier voor fiscus’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand artikel?1
Ja.
Herinnert u zich mijn vragen van 16 augustus 2021 naar aanleiding van de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland dat de belasting op spaartegoeden en beleggingen zoals de fiscus sinds 2017 oplegt strijdig is met het Europees discriminatieverbod, en dat ik u onder meer vroeg of u van mening was dat deze uitspraak wederom aantoont dat nog meer snelheid is geboden om de forfaitaire heffing in box 3 op basis van een veronderstelde vermogensmix die niet overeenstemt met werkelijk behaald rendement aan te pakken?2
Ja.
Kunt u gezien de zeer recente uitspraak van 24 december 2021 van de Hoge Raad nogmaals antwoord geven op de vraag of u van mening bent dat de huidige box 3 heffing nog tot 2025 overeind kan blijven, nu naast bovengenoemde uitspraak ook deze uitspraak er van de Hoge Raad er ligt? Indien ja, zou u dat dan willen onderbouwen?
De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.
Hoewel systeemtechnische uitdagingen er mede verantwoordelijk voor zijn dat de datum van het invoeren van een heffing op werkelijk rendement nu staat op 2025, zou u kunnen aangeven welke acties wel mogelijk zijn om deze datum naar voren te kunnen halen? Welke processen en systeemaanpassingen kunnen versneld worden, tegen welke kosten, en wat zijn de consequenties voor andere projecten met ICT-gevolgen bij de belastingdienst? En wat zou dan een zo vroeg mogelijke datum zijn om de heffing op werkelijk rendement, of elementen daarvan, eerder uit te voeren?
De mogelijkheden om de wetgeving op een verantwoorde wijze eerder aan te passen dan per 2025 zijn onder andere afhankelijk van de technische maakbaarheid van de systemen van de Belastingdienst, de uitvoerbaarheid waaronder de ruimte in het IV-portofolio, de aanlevering van gegevens door ketenpartners, het doenvermogen van burgers en de beschikbare tijd voor een zorgvuldig wetgevingsproces. Momenteel worden diverse opties onderzocht om de wetgeving aan te passen.
Wanneer kan de kamer een reactie van het kabinet op de uitspraak van de Hoge Raad tegenmoet zien, inclusief hoe om te gaan met de bezwaarschriften?
Op 2 februari is een debat ingepland waarbij wij hierover met elkaar van gedachte zullen wisselen.
Bijlage: Raadpleegbaar via www.tweedekamer.nl
De uitspraak van de Hoge Raad dat de vermogenstaks 2017 en 2018 in strijd zijn met het eigendomsrecht |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht over de de uitspraak van de Hoge Raad dat de vermogensbelasting 2017 en 2018, vanwege de heffing op een fictief rendement, in strijd wordt geacht met het eigendomsrecht?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze verregaande en principiële uitspraak, welke consequenties zitten er volgens u aan vast en had het eerder overstappen naar heffen op basis van gerealiseerd rendement niet voor de hand gelegen?
Het arrest van de Hoge Raad heeft grote impact voor zowel burgers als de Belastingdienst en hoe om te gaan met de gevolgen van het arrest zijn voor mij van de grootste prioriteit. Er wordt hard gewerkt aan een werkbare oplossing voor de uitvoering van het arrest. Momenteel zijn nog niet alle gevolgen van het arrest helder. Daarnaast is de beoordeling welke oplossingsrichtingen maakbaar en haalbaar zijn voor de uitvoering, wat oplossingsrichtingen vragen van burgers en of dit voor hen haalbaar is nog niet afgerond.
De overgang naar een stelsel op basis van werkelijk rendement is een complexe wijziging. In het verleden zijn op dit vlak diverse stappen gezet om deze overgang voor te bereiden. Vorig jaar heeft het kabinet PwC gevraagd onderzoek te doen naar de praktische mogelijkheden om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. De resultaten uit dit onderzoek dragen bij aan het werk dat wordt verricht om een voorstel voor een heffing naar werkelijk rendement uit te werken.
Betekent dit dat in beginsel alle vermogensbelastingplichtigen een deel van de betaalde vermogensbelasting (over de jaren waarin er een heffing plaats vond over een fictief rendement) kunnen terugvragen, of geldt dat voor een specifiek deel van de belastingplichtigen?
De reikwijdte van de groep belastingplichtigen die in aanmerking komen voor herstel is op dit moment nog niet bepaald. Zodra de uitwerking helder is, zal ik de Kamer hierover informeren. Volledigheidshalve wil ik er wel op attent maken dat box 3 geen vermogensbelasting, maar een vermogensrendementsheffing is.
Kunt u een inschatting maken van de financiële omvang van mogelijk door de fiscus terug te betalen vermogensbelasting?
Het bieden van rechtsherstel heeft grote budgettaire consequenties. De omvang van de budgettaire gevolgen is onder andere afhankelijk van de interpretatie van het arrest en de omvang van de groep burgers die in aanmerking komt voor rechtsherstel. De budgettaire gevolgen van de verschillende opties worden momenteel in kaart gebracht.
Welke maatregelen overweegt u nu te nemen om te voorkomen dat dit een al te grote kostenpost wordt danwel een arbeidsintensief en tijdrovend terugavetraject?
Het herstel van aanslagen is een grote uitdaging voor de Belastingdienst. Voor een uitvoerbare wijze van herstel dient een oplossing te worden gekozen die voor de verschillende belastingjaren zo eenvormig mogelijk is en zoveel mogelijk geautomatiseerd en massaal kan worden uitgevoerd. Verschillende opties voor de vormgeving van de hersteloperatie worden momenteel in kaart gebracht. Ik zal uw Kamer op 4 februari nader informeren over de contouren van de hersteloperatie.
Bent u bereid, sneller dan gepland, over te stappen op het heffen van vermogensbelasting op basis van reëel rendement in plaats van een fictief rendement?
De wetgeving is momenteel niet in lijn met het arrest van de Hoge Raad. Het is onwenselijk om deze situatie voort te laten bestaan tot de invoering van de vermogensrendementsheffing over het werkelijke rendement met de beoogde inwerkingtredingsdatum 2025. Onderzocht wordt wat de mogelijkheden zijn om de wetgeving eerder aan te passen.
Welke obstakels staan een snellere invoering van deze ook in het coalitieakkoord opgenomen aanpassing, eventueel in de weg, en wat is er per obstakel nodig om dit weg te nemen en/of te verkleinen?
De mogelijkheden om de wetgeving op een verantwoorde wijze eerder aan te passen dan per 2025 zijn onder andere afhankelijk van de technische maakbaarheid van de systemen van de Belastingdienst, de uitvoerbaarheid waaronder de ruimte in het IV-portofolio, de aanlevering van gegevens door ketenpartners, het doenvermogen van burgers en de beschikbare tijd voor een zorgvuldig wetgevingsproces. Momenteel worden diverse opties onderzocht om de wetgeving aan te passen.
Bent u bereid iedere vraag afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het via Nederland wegsluizen van vaccinwinsten door Pfizer |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Vaccinwinsten Pfizer weggesluisd via Nederland»?1
Ja.
Is het juist dat farmaceut Pfizer het afgelopen jaar 15 miljard dollar aan winst, waaronder vaccinwinsten, via een Nederlandse brievenbusfirma heeft weggesluisd naar de Verenigde Staten?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige.
De afgelopen jaren heeft het vorige kabinet verschillende maatregelen tegen belastingontwijking genomen. In enkele recente brieven is mijn ambtsvoorganger uitgebreid ingegaan op de aanpak van belastingontwijking door het vorige kabinet.2 Ook dit kabinet zal belangrijke stappen zetten om belastingontwijking verder aan te pakken. De volgende stappen op dit terrein zullen voor een belangrijk deel voortkomen uit internationale samenwerking. Nederland werkt in verband hiermee actief samen om in internationaal verband tot verdere oplossingen tegen belastingontwijking te komen. Het kabinet zal hierbij de voortgang en effectiviteit van de aanpak van belastingontwijking blijven monitoren en hierover aan de Kamer rapporteren.3 In dit kader is van belang dat de Europese Commissie afgelopen december een voorstel heeft gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan4. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC-fiche een inhoudelijke reactie geven. Daarbij betrekt het kabinet ook de aanbevelingen van de Commissie Doorstroomvennootschappen.5
Hoe kan het zijn dat Pfizer enerzijds geen winsten meer mag oppotten in zijn Nederlandse dochter, maar anderzijds dis vehikel toch gebruikt om geld door te sluizen?
Zie antwoord vraag 2.
Farmaceut Pfizer claimt volgens genoemd bericht dat het bedrijf geen belastingvoordeel zou hebben overgehouden aan het doorsluizen van 15 miljard euro. Kunt u dat bevestigen of ziet u dit anders?
Zie antwoord vraag 2.
Welke andere motieven dan het behalen van een specifiek belastingvoordeel zouden achter het onttrekken van 15 miljard dollar uit de reserves van dit Nederlandse vehikel kunnen zitten?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In algemene zin kunnen er verschillende bedrijfseconomische redenen zijn om winst uit te keren, bijvoorbeeld om elders in de groep de middelen te kunnen investeren. Hierbij hoeft niet per definitie sprake te zijn van een fiscaal oogmerk.
Hoe beoordeelt u deze gang van zaken in het licht van het recent uitgebrachte rapport van de commissie Ter Haar over doorstroomvennootschappen?
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan het kabinet niet ingaan op de fiscale positie van een individuele belastingplichtige. In algemene zin geldt dat veel van de genomen maatregelen recent in werking zijn getreden. Het kabinet verwacht dat door deze maatregelen de fiscaal gedreven doorstroom via Nederland de komende jaren zal afnemen. Het advies van de Commissie Doorstroomvennootschappen gaat over de rol van doorstroomvennootschappen in Nederland6. Het rapport is eind november 2021 door het vorige kabinet in ontvangst genomen. De adviescommissie erkent dat op nationaal niveau al veel stappen zijn gezet om belastingontwijking tegen te gaan. De aanbevelingen zien daarom voornamelijk op de inzet van Nederland met betrekking tot internationale regelgeving. Nederland werkt actief samen om in internationaal verband tot verdere oplossingen tegen belastingontwijking te komen. In dit kader is van belang dat de Europese Commissie afgelopen december een voorstel heeft gepresenteerd om ongewenste doorstroom via brievenbusfirma’s tegen te gaan7. Het kabinet bestudeert dit voorstel en zal binnenkort in de vorm van een BNC-fiche een inhoudelijke reactie geven.
Ziet u in dit voorbeeld een motief om extra vaart te maken met het opvolgen van aanbevelingen uit het rapport Ter Haar? Zo ja, aan welke (eerste) stappen denkt u dan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
De compensatieregelingen bij hogere energiekosten |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Klopt het dat mensen die in grote complexen wonen zoals studenten en ouderen, vaak niet zelf een energiecontract hebben en onder «grootverbruikers» vallen?
De situatie bij grote complexen is zeer divers, zowel qua soort woning als type bewoner als de wijze waarop de bewoner voor de energiekosten betaalt. Het kan bijvoorbeeld gaan om een groot complex met zelfstandige koop- en/of huurwoningen, een groot complex met kamers zonder eigen keuken, badgelegenheid en toilet (onzelfstandige woningen), of een groot complex met een combinatie van zelfstandige en onzelfstandige woningen.
In de meeste gevallen zal de bewoner van een zelfstandige woning in een groot complex zelf een contract hebben met een energieleverancier voor zijn of haar individuele energieverbruik. Daarnaast krijgt die bewoner door de beheerder van het complex of de verhuurder van de woning kosten doorberekend voor het energieverbruik van de gemeenschappelijke ruimten van het complex.
Heeft de bewoner van een woning geen contract met een energieleverancier, dan zal doorgaans de beheerder van het complex of de verhuurder van de woning de kosten voor het individueel en gemeenschappelijk energieverbruik aan de bewoner doorberekenen.
Klopt het dat deze groepen dan geen profijt hebben van de verlaging van de energiebelasting omdat deze alleen geldt voor huishoudens en bedrijven?
Hoeveel profijt bewoners hebben van de incidentele en tijdelijke verlaging van de energiebelasting in 2022 verschilt per situatie. Binnen de energiebelasting worden twee incidentele en tijdelijke maatregelen getroffen in 2022 om de stijging van de energierekening te dempen. Allereerst worden de tarieven in de eerste, tweede en derde schijf voor elektriciteit verlaagd. Met name door deze verlaging ontvangen ook bewoners in grote complexen die geen zelfstandig contract hebben een compensatie. Daarnaast wordt de vaste belastingvermindering in de energiebelasting verhoogd met 265 euro (inclusief btw). De belastingvermindering is een vaste korting op het energiebelastingdeel van de energierekening en geldt per elektriciteitsaansluiting van een woning of gebouw met verblijfsfunctie, ongeacht het verbruik. Ook voor grote complexen geldt dus de verhoogde belastingvermindering. Omdat deze per aansluiting berekend wordt, kan het voordeel per individu wel lager uitvallen.
Wat vinden de Staatssecretarissen ervan dat juist deze groepen die vaak al financieel kwetsbaar zijn, niet profiteren van de verlaging van de energiebelasting?
Zie het antwoord op vraag 2. Ook deze groepen ontvangen compensatie door de verlaging van de energiebelasting in 2022. De totale omvang van de tegemoetkoming aan de stijgende energieprijzen via de energiebelasting per huurder is afhankelijk van het totale energieverbruik en het aantal huurders achter de aansluiting. Gezien de urgentie van de situatie van stijgende energieprijzen is ervoor gekozen huishoudens op generieke wijze tegemoet te komen via de energiebelasting. Dit maakt dat de tegemoetkoming van geval tot geval kan verschillen. Maatwerk was op de korte termijn niet mogelijk en is ook op de langere termijn moeilijk uitvoerbaar vanwege het grote aantal huishoudens dat geconfronteerd wordt met een stijgende energierekening én de grote verschillen tussen huishoudens in de mate waarin de energierekening stijgt. Om die reden en ter ondersteuning van kwetsbare huishoudens zijn aanvullende compensatieregelingen opgezet.1 In de begroting van het Ministerie van BZK is 150 miljoen euro vrijgemaakt die via een specifieke uitkering aan gemeenten beschikbaar wordt gesteld om huishoudens die leven in energiearmoede te ondersteunen.2 Daarnaast kunnen huishoudens met een laag inkomen een eenmalige tegemoetkoming van 200 euro als richtbedrag krijgen voor de gestegen energierekening. Hiervoor heeft het kabinet incidenteel een budget van 200 miljoen euro in 2022 beschikbaar gesteld.3
Wat gaan de Staatssecretarissen eraan doen om te voorkomen dat de energierekening van deze groepen niet drastisch gaat stijgen ten gevolge van de hoge gasprijzen?
Met de aanpassingen in de energiebelasting en de extra aangekondigde ondersteuning van de meest kwetsbare groepen in de samenleving dempt het kabinet de gevolgen van de stijgende energieprijzen voor huishouden. Zoals toegelicht profiteren ook ouderen en studenten in grote wooncomplexen van de verlaging van de energiebelasting. De mate waarin ze compensatie ontvangen is afhankelijk van het energieverbruik en de woonsituatie. De ontwikkeling van de gasprijs is erg onzeker. Het kabinet blijft daarom de ontwikkeling van de energieprijzen nauwlettend in de gaten houden.
Klopt het dat studenten ook niet profiteren van de extra 200 euro aan compensatie voor laagste inkomens?1
De eenmalige tegemoetkoming van 200 euro als richtbedrag vereist een wetswijziging en zal zo snel mogelijk worden ingediend bij de Tweede Kamer. In deze wetswijziging volgt de nadere uitwerking en de afbakening van de doelgroep.
Wat vinden de Staatssecretarissen hiervan en wat gaan de Staatssecretarissen hier nog aan doen?
Sinds de zomer is er sprake van een uitzonderlijke situatie op de gasmarkt. De energieprijzen, en in bijzonder die van gas, zijn in de afgelopen maanden fors gestegen. Het kabinet ziet dat deze situatie onzekerheid oplevert omdat mensen en bedrijven zich zorgen maken of de prijzen blijven stijgen en of ze hun energierekening nog kunnen betalen.
Het kabinet erkent deze zorgen en heeft daarom de eerdergenoemde maatregelen getroffen om op korte termijn compensatie te bieden. Vanwege de grote verschillen in de gevolgen voor specifieke huishoudens, zoals ook de casus van studenten en ouderen in grote complexen aantoont, is het niet mogelijk om de compensatie zo vorm te geven dat deze uitsluitend terechtkomt bij diegenen die het daadwerkelijk nodig hebben. Om deze redenen zijn er aanvullende maatregelen getroffen bovenop de maatregelen in de energiebelasting en blijft het kabinet een vinger aan de pols houden als het gaat om de ontwikkeling van de energieprijzen. Daarnaast rapporteert het kabinet tweemaandelijks aan uw Kamer over de energieprijzen en geeft zo invulling aan de motie van het lid van Dijk (Kamerstukken 35 925, nr. 131).
Het artikel 'Huizentekort? Schaf de straf op samenwonen af' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand artikel?1
Ja.
Is de problematiek aangehaald in het artikel u bekend, namelijk dat door de samenloop van belastingen en toeslagen voor alleenstaanden die willen gaan samenwonen zodanig grote verschillen kunnen ontstaan, dat het voordeliger is twee woningen aan te houden, terwijl zij in praktijk wel een woning delen en dus onnodig woningen bezet worden gehouden?
Ik ben er mee bekend dat als twee alleenstaanden besluiten samen te gaan wonen en daarmee één huishouden vormen, dit inkomenseffecten kan hebben.
Kunt u een inschatting maken van de mate waarin deze situatie in praktijk voorkomt? Zo nee, kunt u dit dan in kaart laten brengen?
Ik kan geen inschatting maken van de mate waarin de in het artikel beschreven situaties zich in de praktijk voordoen. Uit onderstaande beantwoording wordt duidelijk dat er mijns inziens geen sprake is van een problematiek en ik ben dan ook niet voornemens dit in kaart te brengen. Het klopt dat er – zoals in de hieronder beschreven situaties wordt geschetst – in het geval van samenwonen minder of geen recht op toeslagen en heffingskortingen kan zijn. Dit hangt samen met het feit dat inkomensondersteunende regelingen zijn vormgegeven vanuit het zogenoemde draagkrachtprincipe. Het uitgangspunt dat daarbij wordt gehanteerd is dat alleenstaanden in de regel hogere kosten moeten maken om in het levenshoud te voorzien en daardoor meer recht hebben op inkomensondersteuning. Samenwonenden kunnen deze kosten daarentegen delen.
Klopt het volgende voorbeeld volgens u dat twee alleenstaande ouders met beiden een jong kind die ieder 24.000 euro per jaar verdienen en beiden een woning huren voor 650 euro per maand, door samen te gaan wonen per jaar circa 7.000 euro huurtoeslag verliezen (zij kregen per persoon 3.500 euro en samen niets); circa 2.000 euro aan zorgtoeslag verliezen; één in plaats van twee keer de Inkomensafhankelijke combinatiekorting (IACK) van 2.150 euro kunnen toepassen en 7.000 euro aan kindgebonden budget verliezen (zij kregen per persoon circa 4.300 euro, samen maar 1.600 euro)?
Ja, de cijfers in dit rekenvoorbeeld kloppen.
Bent u zich ervan bewust dat dit in totaal neerkomt op 18.150 euro, waarbij weliswaar 7.800 euro wordt bespaard op de huur van de tweede woning, maar dat deze samenwoners er alsnog jaarlijks ruim 10.000 euro netto op achteruit gaan, oftewel ongeveer 850 euro per maand?
Het klopt dat het stel in dit rekenvoorbeeld er € 18.150 aan belastingenkorting en toeslagen op jaarbasis op achteruit gaat door samen te gaan wonen. Tegenover dit verlies aan belastingen en toeslagen staat een aanzienlijk voordeel van het delen van kosten. Het voordeel van kosten delen bestaat niet alleen uit huur, maar ook uit allerlei andere uitgaven zoals gas, water en energie, vervoer, kosten van de kinderen, voeding en vakanties. Op het voordeel van het delen van deze kosten (behalve huur) wordt in het artikel niet ingegaan. Juist omdat eenoudergezinnen relatief gezien hogere kosten maken, krijgen zij meer toeslagen om deze kosten op te vangen.
Zoals bovenstaand aangegeven sluit dit aan bij het draagkrachtprincipe zoals Nederland dat kent. Een onvermijdelijk gevolg hiervan is dat partners door samen te gaan wonen een deel van deze toeslagen en belastingkorting verliezen. Een gezamenlijk huishouden kent immers meer financiële draagkracht. Uit de nadere kwantitatieve analyse blijkt dat de verandering in belastingen en toeslagen in dit voorbeeld en het volgende voorbeeld zich op redelijke wijze verhouden tot de verandering die optreedt in draagkracht.
Het (gemiddelde) voordeel van het delen van kosten is berekend door het CBS met behulp van de zogenoemde equivalentiefactoren2 die ook worden gebruikt in het rapport van de Commissie Draagkracht3. De equivalentiefactor voor elk van de twee eenoudergezinnen met één kind is 1,30 wat betekent dat het kind ongeveer 30% extra kosten met zich meebrengt. De equivalentiefactor voor het samenwonende gezin is 1,93: zij maken samen 93% meer kosten dan een alleenstaande zonder kinderen. In de berekening van de equivalentiefactor wordt rekening gehouden met het inkomen en de kosten die een huishouden maakt. Door het besteedbaar inkomen4 in elk van de situaties te delen door de equivalentiefactor kan het «gestandaardiseerd besteedbaar inkomen» worden berekend. Aan de hand hiervan kan een goede vergelijking worden gemaakt waarin het voordeel van gedeelde kosten is meegenomen.
Besteedbaar inkomen per huishouden
Equivalentiefactor huishouden
Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen per persoon
Alleenstaande ouder 1
€ 33.500
1,30
€ 25.750
Alleenstaande ouder 2
€ 33.500
1,30
€ 25.750
Gezamenlijk huishouden na samenwonen
€ 48.850
1,93
€ 25.300
Hierdoor ontstaat een veel genuanceerder beeld: na samenwonen blijkt het gestandaardiseerd besteedbaar inkomen in dit voorbeeld met 450 euro per persoon te zijn afgenomen op jaarbasis (bij gemiddelde kosten). Ik benadruk dat dit één rekenvoorbeeld is. Hier tegenover staan andere voorbeelden van huishoudens die er door samen te gaan wonen er (veel) op vooruit gaan.5
Klopt het volgende voorbeeld volgens u dat twee Aow-ers met beide 20.000 euro aan pensioen door te gaan samenwonen netto circa 9.250 euro aan Aow verliezen op jaarbasis (na belasting, verlies alleenstaande ouderenkorting en Zorgverzekeringswet-premies) en wanneer beide een woning van 600 euro per maand huren, zij bij samenwonen circa 4.200 euro aan huurtoeslag en 1.100 euro aan zorgtoeslag verliezen?
Ja, de cijfers in dit rekenvoorbeeld kloppen.
Bent u zich ervan bewust dat dit in totaal neerkomt op 14.550 euro per jaar (de in het artikel genoemde circa 1.200 euro netto per maand), waarbij weliswaar 7.200 euro wordt bespaard op de huur van de tweede woning, maar dat zij er dan netto alsnog 7.350 euro op achteruit gaan, oftewel ruim 600 euro per maand?
Ook bij dit voorbeeld is geen rekening gehouden met het voordeel dat het delen van kosten met zich meebrengt. Uit de berekening van het gestandaardiseerde besteedbare inkomen ontstaat een ander beeld.
Besteedbaar inkomen per huishouden
Equivalentiefactor huishouden
Gestandaardiseerd besteedbaar inkomen per persoon
Alleenstaande AOW-er 1
€ 23.200
1,00
€ 23.200
Alleenstaande AOW-er 2
€ 23.200
1,00
€ 23.200
Gezamenlijk huishouden na samenwonen
€ 31.750
1,33
€ 23.900
De AOW-ers in het rekenvoorbeeld zijn er (bij gemiddelde kosten) per saldo op vooruit gegaan door samen te gaan wonen.
Was een dergelijke uitwerking voorzien bij invoering van het systeem van toeslagen en de vaststelling van de hoogtes hiervan voor verschillende huishoudsamenstellingen?
Ja. Het huidige belastingstelsel is grotendeels gebaseerd op een inkomensheffing op individueel niveau. Bij de toeslagen wordt echter uitgegaan van het huishoudinkomen. De vier toeslagen hebben allen als uitgangspunt dat de hoogte van de toeslag in enige mate samenhangt met de hoogte van de uitgaven en de draagkracht van het huishouden. Zijn de kosten hoger (bv hogere huur), dan ontvangt een huishouden meer toeslag; is het verzamelinkomen (de som van de individuele bruto inkomens van de relevante leden van het huishouden) van het huishouden hoger, dan neemt de toeslag af. Voor samenwonenden geldt over het algemeen dat het huishoudeninkomen hoger ligt dan dat van individuele alleenstaanden terwijl wel veel kosten kunnen worden gedeeld.
Kunt u aangeven welke rol de kostendelersnorm mogelijk ook nog speelt bij de keuze om al dan niet te gaan samenwonen?
De kostendelersnorm is bedoeld om stapeling van bijstandsuitkeringen op één woonadres tegen te gaan. De bijstand is een vangnetregeling en er zijn schaalvoordelen bij meer kostendelers op één woonadres. Een stapeling van uitkeringen op één woonadres vergroot de armoedeval die ontstaat als een van de kostendelers aan het werk gaat, en vermindert de urgentie om uit te stromen naar werk.
De vragen komen overeen met de door uw Kamer aangenomen motie van het lid Van Baarle6 welke de regering verzoekt om te onderzoeken wat de effecten zijn van de kostendelersnorm op de beschikbaarheid van woonruimte. De vragen en de motie veronderstellen een causaal verband tussen de (invoering van de) kostendelersnorm en het niet delen van een woning. Uit onderzoek van Significant APE naar belemmeringen voor bijstandsgerechtigden om woonruimte te delen dat in opdracht van het kabinet is uitgevoerd, blijkt dat sinds 2015 jongeren uit bijstandsgezinnen zodra zij 21 jaar worden, vaker dan jongeren uit niet-bijstandsgezinnen, het ouderlijk huis verlaten en zich uitschrijven of worden uitgeschreven uit de BRP. Dat is in het bovengenoemd onderzoek niet aangetoond voor de hele bijstandspopulatie. Het is niet mogelijk om op basis van CBS-data op persoonsniveau te zien of iemand als kostendeler wordt aangemerkt. Sociale relaties zijn ook niet vastgelegd in data. Dat maakt verder onderzoek naar het effect van de kostendelersnorm op de beschikbaarheid van woonruimte ingewikkeld en complex.
In het nieuwe coalitieakkoord is opgenomen dat de kostendelersnorm gewijzigd wordt zodat inwonende jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer meetellen als kostendeler voor de uitkering van huisgenoten.
Kunt u zich voorstellen dat mensen besluiten niet te gaan samenwonen, omdat zij mogelijk enorm achteruit gaan op hun netto inkomsten?
Zoals bovenstaand is aangegeven ben ik bekend met het feit dat in sommige gevallen samenwonen op het eerste oog (negatieve) inkomenseffecten met zich kan meebrengen. Samenwonenden kunnen echter de kosten van het dagelijks levensonderhoud delen. Daarom blijft het uitgangspunt bij inkomensafhankelijke regelingen dat alleenstaanden in de regel hogere kosten zullen maken om in het levenshoud te voorzien en daardoor meer recht hebben op inkomensondersteuning. Voor wat betreft de kostendelersnorm is het kabinet voornemens, zoals in het antwoord bij vraag 9 is aangegeven, om inwonende jongvolwassenen tot 27 jaar niet langer mee te tellen als kostendeler voor de uitkering van huisgenoten.
Acht u deze situatie acceptabel, mede in het licht van het huidige woningtekort?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven welke oplossingen u ziet om te voorkomen dat mensen vanwege deze grote verschillen meerdere woningen aanhouden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht 'Is belasting betalen weer iets voor de dommen?' |
|
Tom van der Lee (GL), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Is belasting betalen weer iets voor de dommen?»?1
Ja, ik ben bekend met dit bericht.
Welke signalen heeft u ontvangen dat de verruiming van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting (vpb) voor nieuwe mogelijkheden zorgt om belasting te ontwijken? Bent u het met de Partij van de Arbeid en GroenLinks eens dat deze signalen zeer zorgelijk zijn?
In het Belastingplan 2021 is de schijfgrens tussen het lage tarief (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting verhoogd van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Op dit moment valt dan ook nog niet goed aan te geven of en in hoeverre belastingplichtigen gebruik zullen maken van de mogelijkheid die zij hebben om activiteiten te spreiden over meerdere vennootschappen (en dus belastingplichtigen) vanwege deze verhoging. Bij de afweging om activiteiten op deze wijze te spreiden zijn verschillende overwegingen van belang (zie ook antwoord vraag 4). Conform de motie van de leden Hammelburg en Grinwis2 zal worden gemonitord of en op welke schaal en wijze bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting en, als de monitoring hiertoe aanleiding geeft, kan worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Het verkrijgen van een goed inzicht kost tijd. De eerste conclusies zullen, zoals eerder aangegeven, naar verwachting in de loop van volgend jaar kunnen worden gedeeld.
Wat is het concrete fiscale voordeel om een BV die één miljoen euro winst maakt op de te splitsen in twee BV’s met ieder de helft van de winst? Is dit mogelijk door simpelweg een werk-BV tussen te schuiven als Directeur-Grootaandeelhouder (DGA), zoals het artikel beschrijft?
Ingeval de activiteiten van een besloten vennootschap (bv) die € 1 miljoen winst maakt worden verspreid over twee bv’s, waardoor beide bv’s ieder de helft van de winst toekomt, kan tot aan de schijfgrens tweemaal gebruik worden gemaakt van het lage tarief in de vennootschapsbelasting, alvorens het hoge tarief toepassing vindt. In dat geval is er jaarlijks sprake van een besparing in de vennootschapsbelasting van circa € 40.000, zijnde het verschil tussen het hoge tarief en het lage tarief vermenigvuldigd met de schijfgrens (op basis van de parameters die gelden in 2022). Om de winst die toekomt aan een bv te verspreiden over meerdere bv’s is het wel vereist dat de activiteiten en daarmee samenhangende winst ook daadwerkelijk toerekenbaar is aan deze verschillende bv’s.
In hoeverre zal deze vorm van belastingontwijking toenemen, in overweging nemende dat het tariefverschil tussen het lage en hoge tarief in de vpb groter is geworden en de eerste schijf in de vpb is verlengd?
De afweging om activiteiten op te splitsen is afhankelijk van verschillende overwegingen. De voorgenoemde verhoging van de schijfgrens naar € 395.000 per 2022 en de verhoging van het vennootschapsbelastingtarief van 25% naar 25,8% met ingang van 1 januari 2022 kunnen meespelen in die overwegingen. Hiermee wordt ook rekening gehouden bij de raming van het budgettaire effect.3 Er bestaan echter ook fiscale overwegingen om activiteiten juist niet op te splitsen. Als activiteiten in verschillende belastingplichtige lichamen worden ondergebracht, zullen bijvoorbeeld transacties tussen de verschillende lichamen tot winstneming leiden. Verder geldt dat wanneer de activiteiten die in het ene lichaam zijn ondergebracht tot verlies leiden, deze niet kunnen worden verrekend met de winst van de activiteiten van het andere lichaam. Ook zullen niet-fiscale overwegingen een rol spelen bij de afweging om de activiteiten van een bedrijf over verschillende vennootschappen te verspreiden, zoals bedrijfseconomische overwegingen ten aanzien van aansprakelijkheden of het aantrekken van financiering van een bank. Hoe deze verschillende fiscale en niet-fiscale overwegingen door een belastingplichtige worden gewogen zal afhankelijk zijn van de omstandigheden van het geval.
Welke categorie belastingplichtigen zal naar verwachting vooral gebruik maken van deze ontwijkingsmogelijkheid?
Naar verwachting zullen belastingplichtigen die (substantieel) meer winst behalen dan de hoogte van de schijfgrens en hun activiteiten (en daarmee hun winst) relatief eenvoudig over verschillende vennootschappen kunnen verdelen, gebruik maken van voorgenoemde schijfverlenging.
Hoeveel BV’s worden gehouden door advocaten, fiscalisten, notarissen en andere beroepsbeoefenaren die meer dan 400.000 euro winst per jaar maken?
Bij een aandeelhouderstructuur is niet meteen duidelijk of de uiteindelijke eigenaar een natuurlijk persoon is. Daarnaast is de beroepsgroep van personen ook niet exact af te bakenen op basis van gegevens in de aangifte. Het is daarom niet mogelijk deze vraag op korte termijn te beantwoorden. Op de onderverdeling tussen typen eigenaren zal nader worden ingegaan in het onderzoek naar fragmentatie in de vennootschapsbelasting, dat met de eerste resultaten van de monitoring in de eerste helft van volgend jaar naar de Kamer wordt verzonden.
Hoe beoordeelt u in het licht van de signalen over de nieuwe mogelijkheden die de verruiming van de eerste schijf van de vpb biedt om belasting te ontwijken, de doeltreffendheid en doelmatigheid van deze verruiming, conform artikel 3.1 van de comptabiliteitswet?
De schijfverlenging heeft als doel om winsten, die lager zijn dan € 395.000, minder te belasten. Daarmee is deze maatregel doeltreffend. Ook acht het kabinet de maatregel doelmatig, waarbij het kabinet onder andere de lagere vennootschapsbelastingontvangsten en het mogelijke opknippen van bedrijven heeft meegewogen. Ik heb aan uw Kamer toegezegd het opsplitsen te zullen monitoren. In de eerste helft van volgend jaar zullen de eerste resultaten met betrekking tot de monitoring aan uw Kamer worden toegezonden.
In hoeverre is het fiscale evenwicht tussen de inkomstenbelasting en vpb/box 2 verstoord door het lage vpb-tarief? Kunt u een overzicht geven hoe dit fiscale evenwicht de afgelopen vijf jaren is veranderd, en kunt u daarbij de situatie in 2022 tevens betrekken?
Bij deze vraag ga ik ervan uit dat de vragensteller doelt op het globaal evenwicht in de belastingdruk van dga’s, IB-ondernemers en werknemers. Onderstaande figuur toont de ontwikkeling van de (gecombineerde) marginale toptarieven sinds de herziening van de inkomstenbelasting in de inkomstenbelasting (IB) in 2001 tot en met 20224 en geeft daarmee een beeld van de ontwikkeling in het globale evenwicht in de marginale belastingdruk van werknemers, IB-ondernemers en dga’s. Dit zowel over de gehele periode vanaf het moment van IB2001 waarin het boxenstelsel is ingevoerd (waarbij het globaal evenwicht als uitgangspunt gold) als over de afgelopen 5 jaar en het jaar 2022.
Tussen 2001 en 2022 is het verschil in de (gecumuleerde) marginale tarieven van een IB-ondernemer, dga en werknemer toegenomen. Dit is ten eerste het gevolg van de introductie en verruiming van de MKB-winstvrijstelling waar IB-ondernemers recht op hebben. Ten tweede is dit verschil veroorzaakt door verlagingen van het tarief in de vennootschapsbelasting. Tegenover deze lagere tarieven heeft geen gelijkwaardige verhoging van het box 2-tarief gestaan waardoor de (gecumuleerde) belastingdruk van de dga, de IB-ondernemer en de werknemer ten opzichte van 2001 meer uiteen is gaan lopen. In de derde plaats is sinds 2001 het verschil tussen het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting toegenomen. Tot slot is de schijfgrens waarop het lage Vpb-tarief van toepassing is per 2021 verlengd van € 200.000 naar € 245.000 en per 2022 naar € 395.000.
De ontwikkelingen in de Vpb-tarieven en de schijfgrens wordt geïllustreerd in onderstaande figuur.
Onderstaande tabel toont de ontwikkelingen van de tarieven in box 1, box 2, de tarieven in combinatie met de schrijfgrens in de vennootschapsbelasting en de gecumuleerde toptarieven.
Vpb algemeen tarief
25,0%
25,0%
25,0%
25,0%
25,8%
Vpb opstaptarief
20,0%
19,0%
16,5%
15,0%
15,0%
Vpb schijfgrens
€ 200.000
€ 200.000
€ 200.000
€ 245.000
€ 395.000
box 2 tarief
25,0%
25,0%
26,3%
26,9%
26,9%
gecumuleerd toptarief over winst boven Vpb-schijfgrens
43,8%
43,8%
44,7%
45,2%
45,8%
gecumuleerd toptarief over winst tot Vpb-schijfgrens
40,0%
39,3%
38,4%
37,9%
37,9%
toptarief werknemer box 1
52,0%
51,8%
49,5%
49,5%
49,5%
toptarief IB-ondernemer box 1
44,7%
44,5%
43,1%
43,5%
43,9%
Op welke wijze kan het opknippen van BV’s om zoveel mogelijk gebruik te maken van het lage tarief in de vpb worden voorkomen?
Het spreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen om optimaal gebruik te maken van het lage tarief in de vennootschapsbelasting kan worden voorkomen door de prikkel die hiertoe aanleiding geeft te beperken. Dit kan door zowel de hoogte van de schijfgrens te beperken, alsmede door het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting minder uiteen te laten lopen. Daarnaast kan opknippen mogelijk worden voorkomen door (complexe) bepalingen. Indien in toekomst voor de introductie van een dergelijke bepaling zou worden gekozen, zal – naast de complexiteit – ook aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving, uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen.
Hoe kan het dat u zelf aangeeft dat het een «waarheid als een koe» is dat de vpb-verruiming zorgt voor belastingontwijkingsconstructies maar hier vervolgens wetgevingstechnisch niets tegen doet? Wat zegt dit over het commitment van de het kabinet om te voorkomen dat er ondoelmatige wetgeving wordt gemaakt en om belastingontwijkingsconstructies te voorkomen?
Het kabinet heeft er vorig jaar in het Belastingplan 2021 voor gekozen om de schijfgrens tussen het lage tarief en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting te verhogen van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Ik heb inderdaad tijdens de behandeling van het Belastingplan dit jaar benoemd dat een groter tariefverschil de prikkel tot arbitrage ook groter maakt. Daar noemde ik ook bij dat het opknippen van bedrijven van meerdere – ook niet fiscale – factoren afhankelijk is, zoals beschreven in het antwoord op vraag 4. Het kabinet zal monitoren of en op welke schaal en wijze bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van de verhoging van de schijfgrens in de vennootschapsbelasting. Vervolgens zal worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Voorgaande doet niet af aan het commitment van dit kabinet om belastingontwijking aan te pakken.
Overweegt u wijzigingen in het fiscale eenheidsregime om deze vorm van belastingontwijking tegen te gaan? Zo ja, welke wijzigingen overweegt u?
Het fiscale-eenheidsregime in de vennootschapsbelasting is een keuzeregime. Een bedrijf dat ervoor kiest om verschillende activiteiten onder te brengen in afzonderlijke bv’s kan zo toch voor de vennootschapsbelasting als één belastingplichtige worden behandeld. Die keuze heeft voor- en nadelen. Een voordeel van het vormen van een fiscale eenheid is dat vermogensbestanddelen kunnen worden overgedragen tussen de verschillende maatschappijen van een fiscale eenheid zonder dat dat (op dat moment) leidt tot heffing van vennootschapsbelasting. Daarnaast kan binnen een fiscale eenheid ook het verlies van de ene maatschappij worden verrekend met de winst van de andere maatschappij. Een groter verschil tussen het lage (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting in combinatie met de verhoogde schijfgrens (€ 245.000 in 2021 en € 395.000 per 2022) kan echter wel een prikkel vormen om de fiscale eenheid te verbreken. Het vormen van een fiscale eenheid betreft een fiscale afweging. In welke mate het tariefverschil en de schijfgrens in de vennootschapsbelasting hierop van invloed zijn is niet goed aan te geven en sterk afhankelijk van de feiten en omstandigheden van het geval. Binnen de huidige vormgeving van het fiscale-eenheidsregime laat een dwingende keuze zich niet denken. De keuze voor een nieuwe groepsregeling en de vormgeving daarvan is aan een volgend kabinet.5
Zou het onder omstandigheden verplichten van een fiscale eenheid een mogelijkheid zijn om deze vorm van ontwijking tegen te gaan? Of een dwingende keuze, hetgeen wil zeggen dat indien voor een fiscale eenheid is gekozen, het verbreken van die fiscale eenheid in beginsel niet meer mogelijk is?
Zie antwoord vraag 11.
Wat vindt u in het licht van het gegeven dat het kabinet de strijd tegen belastingontwijking de afgelopen jaren tot speerpunt benoemd heeft, van het feit dat het kabinet hiermee – terwijl het kabinet zich hiervan zelf nu gewoon bewust is – nieuwe mogelijkheden creëert om belasting te ontwijken?
Zoals eerder benoemd in de beantwoording van vraag 10 is de strijd tegen belastingontwijking een belangrijk speerpunt van dit kabinet. Gedurende deze kabinetsperiode heeft het kabinet met een groot aantal maatregelen tegen belastingontwijking laten zien dat de aanpak van belastingontwijking hoog op de agenda staat. Het is nog onduidelijk of en in welke mate gebruik van het tariefverschil en de schijfverlenging plaatsvindt door het verspreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen. Ik heb aan uw Kamer toegezegd dit te zullen monitoren. Het is aan een volgend kabinet om de resultaten de evalueren en indien nodig actie te ondernemen.
Klopt het dat deze nieuwe vorm van belastingontwijking vooral geschikt is voor de rijken en tot veel gederfde belastingopbrengsten zal leiden?
Het verspreiden van activiteiten over meerdere vennootschappen of het verbreken van een fiscale eenheid om in te spelen op het lage tarief is geschikt voor bedrijven die meer dan € 395.000 winst maken, waarbij de te behalen voordelen opwegen tegen de nadelen die hiermee mogelijk gepaard gaan (zie onder andere het antwoord op vraag 4). Hier profiteren in eerste plaats de achterliggende aandeelhouders van. Zij kunnen hierdoor een lagere belastingdruk realiseren. Bij de berekening van het budgettaire effect van een verhoging van het hoge tarief wordt nu als verwachte gedragsreactie een «opsplitsingseffect» meegenomen. Bij een verhoging van het hoge tarief wordt een additioneel gedragseffect van 10% gehanteerd.6
Klopt het dat het verlaagde tarief reeds 3,4 miljard euro per jaar aan gederfde belastinginkomsten kost en dat dit de komende jaren alleen maar zal toenemen?
Met de verhogen van het algemene tarief naar 25,8% is het verschil in de tarieven van 10 procentpunt naar 10,8 procentpunt gestegen. De gederfde belastinginkomsten zijn daarmee van € 3,4 miljard naar 3,4*10,8/10 = € 3,7 miljard gestegen.
Bent u bereid de verlenging van de eerste schijf in de vennootschapsbelasting terug te draaien? Zo nee, bent u bereid dit dan in ieder geval bij het volgende Belastingplan te doen indien blijkt dat de vermoedens juist zijn en het opsplitsen van BV’s om gebruik te maken van het verlaagde tarief een grote vlucht neemt?
Het kabinet heeft er tijdens de augustusbesluitvorming 2020 voor gekozen om de schijfgrens tussen het lage tarief (15%) en het hoge tarief (25% in 2021 en 25,8% in 2022) in de vennootschapsbelasting te verhogen van € 245.000 in 2021 naar € 395.000 per 2022. Dit is opgenomen in het Belastingplan 2021.7 Conform de motie van de leden Hammelburg en Grinwis8 zal worden gemonitord of en op welke schaal bedrijven opsplitsen teneinde gebruik te maken van het lage tarief van de vennootschapsbelasting. Als de monitoring hiertoe aanleiding geeft, kan worden bezien of er aanleiding is om wettelijke maatregelen te nemen die ongewenste fragmentatie bestrijden. Bij dergelijke maatregelen kan zowel worden gedacht aan het mitigeren van de prikkel door het terugdraaien van de verhoging van de schijfgrens als aan het opnemen van een mogelijke specifieke bepaling. Indien in de toekomst voor de introductie van een dergelijke bepaling zou worden gekozen, zal – naast de complexiteit – ook aandacht moeten worden besteed aan de vormgeving, uitvoerbaarheid, inpasbaarheid en budgettaire gevolgen. Het kost echter tijd om een goed inzicht te verkrijgen in deze problematiek. De conclusies zullen naar verwachting in de loop van volgend jaar kunnen worden gedeeld. Het is aan een volgend kabinet om een besluit te nemen of en welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Welke andere opties onderzoekt u nu om ontwijking tegen te gaan, omdat nu al duidelijk is en u zelf ook al heeft aangegeven dat de vpb-verruiming tot ontwijkingsgedrag gaat leiden? Op welke manier worden amendementen op het wetsvoorstel met kamerstuknummer 35 927 (Belastingplan 2022), nummers 37 en 38, hierin betrokken?
Zie antwoord vraag 16.
Bent u bereid de mogelijkheden om deze vorm van belastingontwijking te voorkomen in kaart te brengen en de Kamer hierover zo snel mogelijk te informeren?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden en aan de Kamer doen toekomen voorafgaand het wetgevingsoverleg over het Belastingplan 2022 in de Eerste Kamer?
Ja. Ik heb de vragen zoveel mogelijk één voor één beantwoord, met dien verstande dat enkele in elkaars verlengde liggende vragen tezamen zijn beantwoord.
Het bericht 'Conflicten bij Deloitte en EY leggen bom onder verdienmodel Zuidas' |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Conflicten bij Deloitte en Ernst en Young (EY) leggen bom onder verdienmodel Zuidas»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht. Dit betreft een geschil waarbij de Staat der Nederlanden geen procespartij is. Op grond van fiscale geheimhoudingplicht die is neergelegd in artikel 67 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan ik bovendien niet ingaan op de fiscale positie van individuele belastingplichtigen. In zijn algemeenheid kan ik wel ingaan op veel dergelijke situaties. Hierbij zal ik het verschil schetsen tussen de situatie waarin een partner die werkt bij een kantoor en zodoende direct – als natuurlijk persoon – participeert en de situatie waarin een partner indirect participeert in het kantoor. Daarbij ga ik ervan uit dat de rechtsvorm van het kantoor een bv, een coöperatie of een maatschap is.
In de situatie dat de partner direct participeert in het kantoor dat de rechtsvorm van een bv of een coöperatie heeft, dan is de vraag of het belang in het kantoor ten minste 5% of meer bedraagt. Als het belang ten minste 5% is, dan is sprake van een aanmerkelijk belang. Een aanmerkelijk belanghouder die tevens werkzaam is in de vennootschap wordt een directeur-grootaandeelhouder (hierna: dga) genoemd. De voordelen uit het aanmerkelijk belang, zoals dividenden, behoren dan tot het inkomen uit box 2. Een dga moet zichzelf daarnaast een (gebruikelijk) loon toekennen dat belast is in box 1. Indien het belang minder dan 5% is, dan behoort het belang tot de grondslag van box 3.
In de situatie dat de partner indirect participeert, houdt de partner de aandelen in het kantoor via een persoonlijke houdster bv (hierna: houdster). De partner houdt alle aandelen in de houdster en heeft derhalve een aanmerkelijk belang in de eigen houdster. De voordelen uit het aanmerkelijk belang die de partner ontvangt van de houdster zijn belast in box 2. De partner zal daarnaast ook (gebruikelijk) loon genieten vanuit zijn houdster dat belast is in box 1. De houdster is belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. Het dividend dat de houdster ontvangt van het kantoor (werk-bv) zal zijn vrijgesteld door middel van de deelnemingsvrijstelling, indien het belang in het kantoor ten minste 5% bedraagt (het kantoor heeft de bv als rechtsvorm) of indien er sprake is van een lidmaatschapsrecht in een coöperatie (het kantoor heeft de coöperatie als rechtsvorm). Het kantoor is ook belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting, zowel in het geval de rechtsvorm een bv als een coöperatie is.
De rechtsvorm van een kantoor kan ook een maatschap zijn. Bij directe participatie in de maatschap wordt de partner als ondernemer voor de inkomstenbelasting aangemerkt. Hierbij wordt het winstaandeel belast in box 1 als winst uit onderneming. De partner kan aanspraak maken op diverse ondernemingsfaciliteiten zoals de MKB-winstvrijstelling en de zelfstandigenaftrek (indien voldaan wordt aan het urencriterium). Een partner kan er ook voor kiezen om indirect te participeren in de maatschap via een houdster (of via een dochtervennootschap van die houdster). Via een dergelijke structuur kunnen meer dan 20 partners via hun houdster participeren in de maatschap en tegelijkertijd aanmerkelijkbelanghouder zijn, namelijk van hun eigen houdster. De maatschap zelf is fiscaal transparant en is daarmee niet zelfstandig belastingplichtig voor de vennootschapsbelasting. De deelnemingsvrijstelling is niet van toepassing op de participatie in de maatschap en de winstverdeling door de maatschap is dus niet vrijgesteld bij de houdster-bv’s. De (dochtervennootschappen van de) houdsters van de maten worden direct in de heffing van vennootschapsbelasting betrokken voor hun winstaandeel. De overige fiscale gevolgen met betrekking tot het gebruikelijk loon en de belastingheffing in box 2 zijn in beginsel hetzelfde als in de vorige alinea beschreven.
Hoe zitten BV-constructies van Zuidas-partners in elkaar? Kunt u daarbij ingaan op zowel situaties waarbij de partner een belang heeft van meer dan 5 procent in de organisatie en waarbij de partner een belang van minder dan 5 procent heeft, zoals bij Deloitte en EY het geval is?
Zie antwoord vraag 1.
In hoeverre verschilt de belastingdruk van Zuidas-partners met die van andere werknemers?
Figuur 1 geeft het marginale toptarief weer over de jaren sinds de invoering van de Wet inkomstenbelasting 2001. Bij de invoering van het boxenstelsel in 2001 is er voor gezorgd dat het marginaal toptarief van de dga niet veel afweek van dat van de werknemer2 en was er sprake van een globaal evenwicht. Het verschil in de (gecumuleerde) marginale tarieven is steeds meer toegenomen, onder meer door opeenvolgende verlagingen van het tarief in de vennootschapsbelasting. Tegenover deze lagere tarieven heeft geen gelijkwaardige verhoging van het box 2-tarief gestaan waardoor de (gecumuleerde) belastingdruk van de dga en de werknemer ten opzichte van 2001 meer uiteen is gaan lopen. Daarnaast is sinds 2001 het verschil tussen het lage en het hoge tarief in de vennootschapsbelasting en de hoogte van de schijfgrens sterk toegenomen. Per 2022 wordt de schijfgrens voor het lage tarief in de vennootschapsbelasting verhoogd van € 245.000 naar € 395.000. Circa 97% van de vennootschapsbelastingplichtigen valt dan geheel onder het lage tarief.
Figuur 1: marginaal toptarief sinds 2001
Onderstaande figuur 2 geeft de gemiddelde belastingdruk weer van werknemers in loondienst en dga’s voor 2022. De aannames die gemaakt zijn om een dergelijke vergelijking te maken zijn uitgebreid uitgeschreven in eerdere schriftelijke antwoorden.3 Uiteraard kan de praktijk bij een specifieke groep dga’s afwijken van de aannames die zijn gemaakt om het plaatje te maken.
Figuur 2: gemiddelde belastingdruk
Is er een box 2 constructie te maken door eenvoudigweg een werk-BV toe te voegen? Zo ja, wat vindt u ervan dat de belastingregels zo eenvoudig te ontwijken zijn en wat gaat u hieraan doen?
De keuze voor een rechtsvorm of de vormgeving van een arbeidsrelatie zijn van veel factoren afhankelijk. Er zijn verschillende redenen om een houdster op te richten. In de context van een advieskantoor zal een belangrijke reden zijn het beperken van aansprakelijkheid. Bij een maatschap is iedere maat in beginsel voor een gelijk deel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap. Wanneer de houdster van een partner maat is van de maatschap, is de houdster in beginsel aansprakelijk voor de schulden van de maatschap in plaats van de partner in privé.4 Daarnaast heeft de keuze voor een rechtsvorm of de vormgeving van een arbeidsrelatie gevolgen voor de belastingheffing.
Op grond van de fiscale geheimhoudingplicht van artikel 67 AWR kan ik niet ingaan op individuele belastingplichtigen. Meer in het algemeen deel ik niet de mening dat sprake is van belastingontwijking door het hanteren van een houdster-constructie. De partner geniet (gebruikelijk) loon vanuit de houdster dat belast is (tegen het toptarief) in box 1. Winstuitkeringen vanuit de houdster zijn belast in box 2 en over de winst van het kantoor is vennootschapsbelasting verschuldigd op het niveau van het kantoor zelf of op het niveau van de houdster. Dit laatste is afhankelijk van de gekozen rechtsvorm van het kantoor.
Wel ben ik van mening dat de fiscaliteit niet de doorslaggevende factor zou moeten zijn bij de keuze van een rechtsvorm of de vormgeving van de arbeidsrelatie; hetgeen wel het gevolg zou kunnen zijn als gevolg van het verschil in belastingdruk. In de bijgevoegde brief5 aan de Eerste Kamer in reactie op de motie van de leden Essers (CDA) en Geerdink (VVD) c.s. wordt nader ingegaan op het verminderen van het verschil in belastingdruk tussen IB-ondernemers, resultaatgenieters, werknemers en dga’s met hun bv om daarmee meer neutraliteit in de inkomstenbelasting en vennootschapsbelasting te bewerkstelligen. Daarin zijn verschillende beleidsopties in kaart gebracht op basis van de rapporten Brede Maatschappelijke Heroverwegingen, Bouwstenen voor een beter belastingstelsel en Commissie Regulering van Werk (Commissie-Borstlap).
Bent u verbaasd dat bedrijven die het faciliteren van belastingontwijking als business hebben zelf ook aan belastingontwijking doen?
Zie antwoord vraag 4.
Uit het artikel blijkt dat partners niet in loondienst werken, maar belast worden als ondernemers. Klopt dit?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat partners belast worden als directeur-grootaandeelhouders, terwijl zij met 247 respectievelijk 254 personen in een maatschap zitten?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe wordt de gebruikelijkloonregeling toegepast op partners van advieskantoren? Deelt u de mening dat dit gebruikelijk loon bij advieskantoren bijna de gehele beloning zou moeten bevatten nu het ondernemersrisico zeer gering is en er weinig tot geen kapitaal wordt verschaft?
Zoals beschreven in het antwoord op de vragen 1, 2, 6 en 7 is het uitgangspunt dat een partner loon uit zijn bv ontvangt voor de werkzaamheden die hij verricht. Uit de gebruikelijkloonregeling volgt hoe hoog dat loon ten minste moet zijn. Partners van advieskantoren worden voor de toepassing van de gebruikelijkloonregeling hetzelfde behandeld als andere belastingplichtigen. Voor de berekening van het gebruikelijk loon zijn onder meer de begrippen «meest vergelijkbare dienstbetrekking» en «verbonden vennootschappen» van belang. Dit is maatwerk en daarom is in zijn algemeenheid niet te zeggen of het gebruikelijk loon bij partners van advieskantoren bijna de gehele beloning zou moeten bevatten.
Vindt u het in het licht van goed ondernemingsbestuur wenselijk dat partners niet in loondienst zijn?
Een goede governance is belangrijk. Regels omtrent ondernemingsbestuur zijn neergelegd in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek en voor beursgenoteerde vennootschappen in de herziene Nederlandse corporate governance code van 8 december 2016 (de Code). De wet biedt het geraamte met de belangrijkste regels voor de inrichting van een onderneming. De Code geeft hier met principes en best practice bepalingen verdere invulling aan voor Nederlandse beursgenoteerde vennootschappen en reguleert de verhoudingen tussen het bestuur, de raad van commissarissen en de (algemene vergadering van) aandeelhouders. Daarnaast gelden specifieke wet- en regelgeving en zelfregulering voor bepaalde (beurs)ondernemingen, mede gegeven de maatschappelijke rol die deze ondernemingen vervullen. Een voorbeeld hiervan is de Wet toezicht accountantsorganisaties of de Wet op het financieel toezicht voor de financiële sector.
De wet- en regelgeving en gedragscodes gericht op goed ondernemingsbestuur staan toe dat partners van ondernemingen (evenals bestuurders) in loondienst zijn of niet. De inrichting en vormgeving hiervan is – binnen de wettelijke kaders – primair aan de onderneming en betrokkenen zelf.
Indien partners daadwerkelijk vrije ondernemers zijn zonder gezagsrelatie, hoe kan de onderneming dan sturen op kwaliteit en verbeteringen doorvoeren, zoals noodzakelijk is in bijvoorbeeld de accountancysector?
Een zorgvuldige kwalitatieve dienstverlening en naleving van wet- en regelgeving alsmede gedragscodes is primair aan een onderneming zelf. Naleving hiervan is met het oog op de langetermijnwaardecreatie en continuïteit van de onderneming niet alleen van belang voor de onderneming, maar ook de direct betrokkenen bij de onderneming (de zogenoemde stakeholders), waaronder partners die vergoed worden door middel van een winstdeling en partners die in loondienst zijn. Bestuurders zijn op grond van de wet daarbij gehouden om in het belang van de vennootschap te handelen. Indien geen sprake is van een zorgvuldige kwalitatieve dienstverlening of wet- en regelgeving niet wordt nageleefd, kunnen stakeholders de onderneming en betrokkenen hierop aanspreken, bijvoorbeeld tijdens de algemene vergadering van aandeelhouders of in de vorm van een vordering tot schadevergoeding. Ook kunnen – indien van toepassing – strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen worden getroffen.
Voor wat betreft de accountancysector merk ik op dat aanvullende wet- en regelgeving van toepassing is met additionele waarborgen, gegeven de maatschappelijke rol die accountants vervullen. Vertrekpunt is dat een externe accountant verantwoordelijk is voor de uitvoering van de wettelijke controle en daarbij moet voldoen aan de eisen die bij of krachtens afdeling 3.2 van de Wet toezicht accountantsorganisaties (Wta) worden gesteld. De accountantsorganisatie dient vervolgens over een stelsel van kwaliteitsbeheersing te beschikken (artikel 18 Wta) en heeft de verantwoordelijkheid om ervoor zorg te dragen dat haar externe accountants voldoen aan het bij of krachtens afdeling 3.2 bepaalde (artikel 14 Wta). Daarbij wordt geen onderscheid gemaakt tussen accountants in loondienst en accountants die op een andere manier verbonden zijn aan de accountantsorganisatie. De Autoriteit Financiële Markten ziet (risicogeoriënteerd) toe op de naleving hiervan. Daarnaast werkt de Minister van Financiën momenteel aan een wetsvoorstel waarin ook de interne governance van de grootste accountantsorganisaties versterkt wordt, door het verplichten van een intern toezichtsorgaan. Deze maatregel is erop gericht te waarborgen dat kwaliteit de belangrijkste leidraad is voor beslissingen die worden genomen in de accountantsorganisatie. Deze verplichting geldt nu alleen voor de accountantsorganisaties die een vergunning hebben om organisaties van openbaar belang te controleren, maar het voornemen is om dit uit te breiden naar de «grootste accountantsorganisaties».
Verder geldt dat accountants, evenals beroepsbeoefenaren zoals advocaten en notarissen, persoonlijk zijn onderworpen aan tuchtrecht. De Accountantskamer behandelt klachten over accountants ten aanzien van de uitoefening van hun beroep. Het gaat dan om gedragingen van de accountant in strijd met de wet of de gedrags- en beroepsregels en om gedragingen van de accountant in strijd met het belang van een goede uitoefening van het accountantsberoep. In geval van tuchtrechtelijk laakbaar handelen door een accountant, kan de Accountskamer tuchtrechtelijke maatregelen aan de accountant opleggen, waaronder in het uiterste geval een doorhaling uit het accountantsregister. Deze mogelijkheden staan los van de vraag of een externe accountant in loondienst is of niet.
Deelt u de mening dat het gevaarlijk is als dit niet mogelijk is en er te weinig onderlinge controle is, zoals recent ook weer bleek bij de Landsadvocaat?
Ik acht een goede governance bij ondernemingen van belang, onder andere op het terrein van risicobeheersing en audit. In de beantwoording van de vragen 9 en 10 heb ik wet- en regelgeving en zelfregulering beschreven gericht op (goed) ondernemingsbestuur en toegelicht dat er waarborgen zijn voor een onderneming om te sturen op kwaliteit en het doorvoeren van verbeteringen, ook indien er sprake is van partners zonder gezagsrelatie. Dit laat onverlet dat in een individueel geval van niet-naleving van (zelf)regulering sprake kan zijn. In dat geval kunnen stakeholders de onderneming en betrokkenen hierop aanspreken en kunnen – indien van toepassing – strafrechtelijke en bestuursrechtelijke maatregelen worden getroffen en hieruit lessen voor de toekomst worden getrokken.
In hoeverre treedt de Belastingdienst op tegen belastingontwijking door Zuidaskantoren en in hoeverre heeft de Belastingdienst afdoende capaciteit om hier goed toezicht op te houden?
Advieskantoren en hun partners worden hetzelfde behandeld als andere belastingplichtigen. Belastingplichtige kan een verzoek om vooroverleg indienen, bijvoorbeeld over te toepassing van de gebruikelijkloonregeling. De inspecteur geeft vooraf een standpuntbepaling wanneer uit het verzoek van belastingplichtige de feiten, de rechtsregels en de conclusie duidelijk blijken. De Belastingdienst toetst achteraf door middel van (boeken)onderzoeken. In het geval het onderzoek achteraf leidt tot de conclusie dat er sprake is van een onjuiste of onvolledige aangifte (inkomstenbelasting dan wel loonheffingen) treedt de Belastingdienst corrigerend op. De Belastingdienst doet vanwege de geheimhoudingsplicht geen uitspraken over het toezicht op de aangiften van specifieke belastingplichtigen. Gegeven het feit dat de capaciteit voor toezicht in verhouding tot het aantal aangiftes beperkt is, vindt risicogericht toezicht plaats.
Bent u bereid in kaart te brengen hoe groot de belastingontwijking door Zuidaskantoren jaarlijks is?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u voorts bereid deze constructies onmogelijk te maken en de Kamer hierover bij het volgende Belastingplan te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Gezien het feit dat het op dit moment vooral grotere exporteurs zijn die gebruik maken van overheidssteun bij internationale projecten, wat betekent deze verklaring voor de kansen voor kleinere ondernemingen om gebruik te maken van overheidssteun?
Zoals gesteld in de kamerbrief «COP26-verklaring Aligning International Public Support for the Clean Energy Transition»1 zal het kabinet in 2022 werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energiesector. De inzet is dit voor eind 2022 te implementeren.
Het kabinet zal de komende maanden benutten om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen en zich inspannen de Kamer hierover uiterlijk in het tweede kwartaal van 2022 over te informeren, conform de aangenomen motie Klink c.s. Zoals aangegeven in antwoord op vragen van het lid Hammelburg2 zal het kabinet in het eerste kwartaal over de voortgang rapporteren. De verklaring heeft gevolgen voor zowel grote als kleine ondernemingen. Hiertoe zal met stakeholders, waaronder de bedrijven, gekeken worden wat haalbaar en nodig is voor een groene transitie met behoud van kennis en banen en een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening in ontwikkelingslanden.
In hoeverre onderscheiden de behoeften van het midden- en kleinbedrijf zich van grote exporteurs als het gaat om de ondersteuning die zij nodig hebben om een succesvolle aanvraag te doen?
De uitvoerder van de exportkredietverzekering (ekv), Atradius Dutch State Business (ADSB), heeft zich afgelopen jaren ingezet op het beter bereiken van het midden- en kleinbedrijf (mkb), onder meer via gerichte out-reach en betere ondersteuning. Dit heeft er mede toe geleid dat in 2021 meer verzekeringsaanvragen van het mkb in behandeling zijn genomen dan in het jaar ervoor. Zie ook het antwoord op vraag 1 ten aanzien van de verdere uitwerking van de COP26-verklaring.
Waar liggen kansen voor Nederlandse exporteurs in zon en wind? Waar loopt Nederland achter ten opzichte van andere landen?
Op het terrein van windenergie zijn Nederlandse bedrijven vooral actief op offshore activiteiten, in het bijzonder de aanleg en het onderhoud van offshore windparken, bodemonderzoek en funderingen.3 De verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van offshore windparken wereldwijd zijn gunstig. Het Internationaal Energieagentschap verwacht een verdrievoudiging van de totale offshore wind capaciteit in de komende vijf jaar.4 Ten aanzien van zonne-energie bieden Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen innovatieve technologieën voor onder andere het design en materiaal, de fabricage en geïntegreerde oplossingen.5 Het Internationaal Energieagentschap verwacht dat de totale capaciteit zonne-energie over de periode 2021–2026 wereldwijd met bijna 1100GW zal toenemen, waarmee zonne-energie verantwoordelijk is voor bijna 60% van de toename in de capaciteit van duurzame energie.6 Om kansen in duurzame energieprojecten in het buitenland te verzilveren en het Nederlandse marktaandeel daarin te vergroten, zet Nederland in op een optimale ondersteuning van het Nederlands bedrijfsleven, onder meer via de ekv.
In hoeverre onderscheiden de behoeften van ondernemingen in de duurzame sector zich van fossiele bedrijven als het gaat om de ondersteuning die zij nodig hebben om succesvol te exporteren? Hoe kunnen deze ondernemingen worden gestimuleerd?
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat vooral rond de ontwikkeling van innovatieve, duurzame energieprojecten meer onzekerheden spelen. Dit geldt bijvoorbeeld voor waterstof waarbij de internationale markt zich nog in de ontwikkelfase bevindt. Een actieve overheidsrol is daarbij van belang. Zo heeft het kabinet meerdere ekv-gerelateerde maatregelen aangekondigd om bedrijven te helpen met het vergroenen van hun bedrijfsprocessen.7 ADSB heeft bijvoorbeeld de groendekking ontwikkeld, waardoor bedrijven gemakkelijker financiering voor groene projecten kunnen aantrekken. En zoals aangegeven in de Kamerbrief «Internationaal Financieren in Perspectief»8 vergroent het kabinet het instrumentarium voor buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking, vanuit de ambitie de ontwikkeling van duurzame energie te stimuleren en het gebruik van fossiele brandstoffen geleidelijk af te bouwen, in lijn met de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs en de SDG-agenda9. Ook versterkt het kabinet de inzet op de positionering van Nederlandse bedrijven in de duurzame energiesector en CO2-arme industrie in het buitenland, onder andere door het actief signaleren van kansen en de promotie van Nederlandse kennis en technologie op dit terrein.
Hoe gaat u, bijvoorbeeld in samenwerking met uw collega’s van Economische Zaken en Klimaat, ervoor zorgen dat Nederland deze omslag voor fossiel naar 100 procent duurzaam gebruikt om de energietransitie te versnellen?
Zie antwoord vraag 4.
Gaat u in de omslag van fossiel naar 100 procent duurzaam ook zorg dragen voor een eerlijke energietransitie, met name in ontwikkelingslanden?
Het kabinet is van mening dat de energietransitie eerlijk en rechtvaardig moet zijn en dat ontwikkelingslanden daarin gesteund moeten worden. Nederland heeft zich daartoe in de ontwikkelingssamenwerkingscommissie van de OESO sterk gemaakt voor een gezamenlijke verklaring over het in lijn brengen van ontwikkelingssamenwerking met de Parijsdoelen.10 Tevens heeft Nederland op COP26 de verklaring ondertekend over steun voor eerlijke transitie internationaal.11 Bij de uitwerking van de COP26-verklaring zal ook rekening worden gehouden met een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening in ontwikkelingslanden. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Hoe gaat u zorgen dat zon- en windprojecten die de Nederlandse overheid verzekert geen mensenrechtenschendingen of negatieve milieu-impact hebben?
Alle ekv-aanvragen worden beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, specifiek de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Hier wordt ook nadrukkelijk gekeken naar mensenrechten en milieu-impact. Zon- en windprojecten worden – net als alle andere projecten – aan deze standaarden getoetst. Standaard aspecten in een ekv-beoordeling zijn: landenrisico, kredietrisico, regresrisico, buyer due diligence, due diligence op de betrokken agenten, customer due diligence en milieu en sociale aspecten. Als op basis van de uitgevoerde beoordelingen geconcludeerd wordt dat er onacceptabele risico’s zijn, zal het project in kwestie niet in verzekering worden genomen.
Hoe borgt u betaalbare toegang tot duurzame energie voor lokale gemeenschappen?
Het kabinet heeft zich tot doel gesteld om met ontwikkelingssamenwerking tussen 2015 en 2030 in totaal vijftig miljoen mensen toegang te bieden tot hernieuwbare energie in ontwikkelingslanden. Daarmee levert Nederland een bijdrage aan het SDG7 doel van universele energietoegang voor de 760 miljoen mensen die nog geen elektriciteit hebben en de 2,6 miljard mensen die nog zijn aangewezen op open houtvuur en houtskool voor het bereiden van hun maaltijd.
Nederland ondersteunt een portefeuille van projecten die investeren in lokale marktontwikkeling voor hernieuwbare energie oplossingen, zoals decentrale zonne-energiesystemen, schone kooktoestellen en huishoudelijke biogasinstallaties. Ook mobiliseert de portefeuille multilaterale investeringen en private investeringen in deze oplossingen.
De Kamer wordt geïnformeerd over de voortgang via de jaarlijkse resultatenrapportage ontwikkelingssamenwerking. De meest recente resultaten laten zien dat Nederland op schema ligt om het doel te halen.
Dit jaar vroeg Nederland bij de High Level Dialogue on Energy, tijdens de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, specifiek aandacht voor het belang van universele toegang tot elektriciteit en schoon koken in 2030 op het pad naar netto klimaatneutraal in 2050. De Kamer is daarover geïnformeerd per brief van 23 november 2021 (Kamerstuk 26 150, nr. 197). Tijdens de COP26-klimaattop publiceerde de Verenigde Naties een mondiale routekaart voor de versnelling van SDG7, met heldere doelen voor 2025 en 203012.
Wat zijn uw plannen voor het ondersteunen van werknemers die als gevolg van het stopzetten van exportsteun voor fossiele energieprojecten hun baan riskeren te verliezen?
De transitie naar een klimaat neutrale economie is uitdagend, maar biedt ook veel nieuwe kansen voor nieuw duurzaam verdienvermogen en werkgelegenheid. Belangrijke randvoorwaarden voor een dergelijke transitie zijn in Nederland aanwezig, zoals een hoogopgeleide technische beroepsbevolking en een gunstige geografische ligging. Het CBS heeft berekend dat de ekv in de periode 2018–2020 heeft bijgedragen aan 5.900 arbeidsjaren door het verzekeren van fossiele transacties. In die periode heeft de fossiele ekv dus gemiddeld bijgedragen aan circa 2.000 banen per jaar.
Het kabinet is momenteel bezig met de uitwerking van de COP26-verklaring (zie antwoord op vraag 1). Van belang is daarbij dat een transitie vormgegeven kan worden die haalbaar en nodig is, met behoud van kennis en banen, en rekening houdend met de effecten op ontwikkelingslanden. Het komend jaar zal het kabinet benutten om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen.
Biedt u deze mensen mogelijkheid tot herscholing of andere ondersteuning bij een overstap naar groene banen?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre dienen de bedrijven die nu profiteren van exportsteun voor fossiele brandstoffen projecten hun werknemers te ondersteunen in deze transitie?
Zie antwoord vraag 9.
Het Verenigd Koninkrijk heeft al in december 2020 laten weten te stoppen met overheidssteun voor internationale fossiele projecten. Is u bekend wat de impact hiervan is geweest op de werkgelegenheid aldaar?
Het Verenigd Koninkrijk is per 31 maart 2021 gestopt met het verlenen van overheidssteun aan internationale fossiele projecten met enkele uitzonderingen. De impact op de werkgelegenheid is ons niet bekend.
Eind 2022 gaat de verklaring in. Voor welke projecten die volgens de verklaring na 2022 niet meer mogelijk zijn lopen er reeds aanvragen? Wat is de financiële omvang van deze projecten? Wat betekent de COP 26-verklaring voor deze projecten?
De precieze reikwijdte van projecten die onder de verklaring vallen is nog niet bekend. Zoals aan de Kamer toegezegd13 ontvangt u in het tweede kwartaal een Kamerbrief met daarin de precieze uitwerking van de implementatie van de COP26-verklaring. Ook de financiële omvang is hierdoor nog niet bekend.
Zijn er (juridische) kosten verbonden aan het per direct niet verder in behandeling nemen van deze lopende fossiele aanvragen?
De inzet van het kabinet is beëindiging van de ekv-steun aan de fossiele energiesector per eind 2022. Aanvragen kunnen op dit moment dus nog in behandeling genomen worden. Het kabinet acht het wel van belang om tijdig duidelijkheid te bieden aan de betrokken sectoren, en zal zich daarom conform motie Klink inspannen om uiterlijk in het tweede kwartaal de Kamer en de sectoren te informeren.
Betekent het ondertekenen van de verklaring dat nieuwe aanvragen voor overheidssteun voor fossiele projecten, bijvoorbeeld via een exportkredietverzekering, per direct worden stopgezet?
Nee. Zie ook antwoord op vraag 14.
Kunt u de Kamer gedurende het jaar 2022 transparant en tijdig informeren over de toekenning van overheidssteun voor nieuwe fossiele projecten?
Atradius DSB publiceert op haar website alle afgegeven polissen. Voor 2022 zal ADSB de toekenning van de classificatie fossiel toevoegen. Hierdoor kan iedereen de toekenning van ekv-steun aan nog in 2022 in verzekering genomen fossiele projecten inzien.
Wat is het tijdspad van het kabinet om de afspraken gemaakt in de verklaring uit te werken?
Conform toezegging op de motie van het lid Klink14 zal het kabinet voor het einde van het tweede kwartaal van 2022 een uitwerking van de implementatie naar de Kamer sturen. In het proces zullen bedrijven en het maatschappelijk middenveld geconsulteerd worden. In het eerste kwartaal zal het kabinet de voortgang aan de Kamer rapporteren. Zie ook het antwoord op vraag 1.
In de Kamerbrief «COP26 verklaring Aligning International Public Support for the Clean Energy Transition» (Kamerstuk 31 793, nr. 202)1 wordt gesproken van uitzonderingen voor «activiteiten die indirect een relatie hebben met de fossiele energie sector, maar daar geen deel van uitmaken» Als voorbeeld wordt een haven genoemd waar ook fossiele brandstoffen worden getransporteerd. Hoe maakt het kabinet dit onderscheid? In hoeverre vallen bijvoorbeeld vliegvelden hieronder?
Zoals aangegeven in de Kamerbrief betreft de COP26-verklaring de «fossiele energie sector». Vliegvelden vallen niet onder de scope van de verklaring. Momenteel wordt gewerkt aan de precieze reikwijdte van de COP26-verklaring. Hierbij wordt ook nader ingegaan op «activiteiten die indirect een relatie hebben met de fossiele energie sector, maar daar geen deel van uitmaken».
Op basis waarvan komt u tot de conclusie dat downstream projecten nog wel ondersteund zouden kunnen worden?
Verschillende downstream activiteiten kunnen ondersteund blijven worden, omdat deze niet vallen onder de fossiele energie sector. Ook is hiervoor nog niet altijd een haalbaar alternatief voor fossiele brandstoffen beschikbaar. De opwekking van elektriciteit met fossiele brandstoffen wordt internationaal soms als downstream aangemerkt, maar deze valt in principe wel onder de reikwijdte van de verklaring.
Bent u het eens met de stelling dat de overheid middels de exportkredietverzekering juist moet inzetten op het gebruik van duurzame brandstoffen in plaats van fossiel?
Het kabinet heeft de afgelopen periode verschillende maatregelen genomen om met de ekv groene export beter te ondersteunen16, onder andere door middel van gunstigere voorwaarden voor groene transacties. Hierbij is Nederland gebonden aan internationale regels zoals de OECD Arrangement. Daarom zet Nederland zich, samen met de landen uit de Export Finance for Future (E3F) coalitie, in op aanpassing van de regels om zo groene transacties beter te kunnen ondersteunen. Het kabinet is van mening dat de ekv een relevante bijdrage kan leveren aan het mobiliseren van de benodigde mondiale groei in investeringen in duurzame energie.
Wat verstaat u onder unabated? Bent u het eens dat het onwenselijk is om projecten met Carbon Capture and Storage (CCS) en Carbon Capture Utilisation and Storage (CCUS) vanuit de exportkredietverzekering te ondersteunen?
Zoals in de Kamerbrief17 over de COP26-verklaring aangegeven worden projecten die CO2 afvangen, benutten en opslaan zoals, CCS en CCUS, in de regel als «abated» aangeduid en maken deel uit van scenario’s om onder de 1,5 graden te blijven.18 Hoewel de reikwijdte van de COP26-verklaring nog nader uitgewerkt moet worden, is het kabinet van mening dat dergelijke projecten conform de verklaring niet uitgesloten zouden hoeven worden. Voor het internationaal gelijkwaardig speelveld is het van belang dat ondertekenaars zo veel mogelijk dezelfde definitie van de uitzonderingen hebben.
Hoe bent u van plan om tot een begrip te komen van wat er onder «uitzonderingen, mits in lijn met 1,5C doelstelling» verstaan moet worden? Hoe gaat u hier met het Verenigd Koninkrijk en de andere ondertekenaars over in gesprek?
Het kabinet is momenteel bezig met het uitwerken van de precieze reikwijdte van de uitzonderingen, en conform motie Klink zal de Kamer hierover uiterlijk in het tweede kwartaal worden geïnformeerd. Voor het internationaal gelijkwaardig speelveld is het van belang dat ondertekenaars zo veel mogelijk dezelfde definitie van de uitzonderingen hebben. Op 24 november jl. heb ik tijdens de E3F-summit met andere landen besproken dat de E3F-coalitie een relevant forum is voor de verdere implementatie van de COP26-verklaring.19 Het Verenigd Koninkrijk is onderdeel van deze coalitie. Verder verzorgt het Verenigd Koninkrijk ook follow-up meetings met de ondertekenaars van de COP26-verklaring.
Wat is momenteel het aandeel exportkredietverzekeringen dat is verstrekt voor transacties die bijdragen aan de opbouw van de veehouderij in het buitenland? Kunt u hiervan een overzicht sturen?
Er zijn afgelopen jaren drie polissen afgegeven voor de levering van vaarzen (eerste kalfskoeien), met een bruto nominaal obligo van EUR 4.735.508. Hiervan kan gesteld worden dat dit bijdraagt aan de opbouw van veehouderij in het buitenland. Er bestaat echter geen compleet overzicht van alle transacties die bijdragen aan de opbouw van de veehouderij in het buitenland, aangezien transacties hier niet op geclassificeerd worden.
Bent u het ermee eens dat de recente ondertekening van het Glasgow Statement van grote relevantie is voor de Export Finance for Future (E3F)-groep, en omgekeerd? Bent u het ermee eens dat de Statement een expliciet onderdeel moet zijn van de E3F-bijeenkomst op 24 november aanstaande? Hoe gaat u dat borgen? Welke stappen gaat u tijdens het E3F zetten om tot een uitfaseerplan te komen binnen nu en eind 2022?
Ja, daar ben ik het mee eens. Tijdens de bijeenkomst op 24 november jl. die werd voorgezeten door Nederland is over de COP26-verklaring gesproken en afgesproken dat de E3F-coalitie een relevant forum is voor de uitwerking van de ekv-gerelateerde aspecten van de COP26-verklaring. In de bijlage vindt u de uitkomst van de ministeriële bijeenkomst.
Kunt u deze vragen voor de E3F-bijeenkomst van 24 november beantwoorden, en in elk geval voor het commissiedebat van de vaste Kamercommissie voor Financiën over de exportkredietfinanciering op 25 november aanstaande?
Deze vragen zijn beantwoord voor het verplaatste commissiedebat van de vaste Kamercommissie voor Financiën over de exportkredietverzekering op 9 december 2021.
Bent u bekend met de verklaring1 zoals die is ondertekend door Nederland2 tijdens de COP26-bijeenkomst in Glasgow over het in lijn brengen van internationale overheidssteun met de groene energietransitie?
Ja.
Wat wordt de inzet van Nederland op de bijeenkomst van de Export Finance for Future (E3F)-landen in Nederland op 24 november 2021, nu alle deelnemende landen van deze coalitie zich hebben aangesloten bij de verklaring over overheidssteun van de COP26-conferentie in Glasgow?
In de E3F coalitie was reeds afgesproken te onderzoeken hoe steun voor fossiele transacties in de exportkredietverzekering (ekv) het beste uitgefaseerd kan worden.3 Verschillende landen uit de coalitie hadden op dit punt al verdere stappen gezet. Nu alle landen van E3F coalitie de COP26 verklaring hebben getekend, is het de inzet van het kabinet om E3F mede te benutten als forum voor de implementatie van deze verklaring voor zover het de ekv-gerelateerde aspecten ervan betreft. Daarnaast werkt de E3F coalitie aan het stimuleren van groene transacties (incentives), gezamenlijke reporting (transparantie) en inzet in internationale fora. Verder spant Nederland zich in om meer landen bij de E3F coalitie te betrekken met het oog op een gelijk speelveld.4
Kunt u uiterlijk begin 2022 een strategie naar de Kamer sturen over de stappen die Nederland zet om concreet invulling te geven aan de verklaring die is ondertekend in Glasgow? Kunt u daarin ook terugkomen op de vraag hoe ervoor wordt gezorgd dat het gebruik van fossiele brandstoffen wordt uitgefaseerd om zo de opwarming van de aarde te beperken tot maximaal 1,5 graad en zodat Nederland klimaatkoploper kan gaan worden?
Zoals in de Kamerbrief aangegeven zal het kabinet in 2022 werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energiesector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering. De inzet is om dit beleid voor eind 2022 te implementeren. Het komende jaar zal benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen. De gesprekken hierover zijn, gezien de ambitieuze deadline van eind 2022, reeds gestart en zullen zo snel mogelijk worden verdiept en voortgezet. De Kamer zal over de uitkomsten hiervan worden geïnformeerd.
Het kabinet zal conform de aangenomen motie van de leden Hammelburg c.s. begin 2022 rapporteren over het streven om in internationaal verband afspraken te maken om vervuilende activiteiten in de ekv uit te faseren.5 Hierin zal ook ingegaan worden op de voortgang rond de implementatie van de verklaring.
Kunt u deze vragen uiterlijk 23 november 2021, voor de E3F-bijeenkomst op 24 november 2021, beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Ook 200 belastingadviseurs bestempeld als fraudeur: onterecht volgens Achmed, die nu dak- en werkloos is' |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Wopke Hoekstra (viceminister-president , minister buitenlandse zaken) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris economische zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het EenVandaag-bericht van 29 oktober 2021 «Ook 200 belastingadviseurs bestempeld als fraudeur: onterecht volgens Achmed, die nu dak- en werkloos is»?1
Ja
Hoeveel belastingadviseurs zijn er middels de onderzoeken van het CAF in beeld gebracht?
Bij de start van het Combiteam Aanpak Facilitators (hierna: CAF) in september 2013 waren er diverse casussen in beeld waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. Deze casussen zijn door het CAF beoordeeld en waar nodig verder onderzocht. In de periode van 2014 tot 3 juli 2020 heeft het CAF in totaal 218 casussen opgevoerd waarbij mogelijke systeemfraude in de inkomstenbelasting en de betrokkenheid van belastingadviseurs centraal stond. Het onderhanden werk van het CAF is per 3 juli 2020 opgeschort.
Welke rol speelden belastingadviseurs in de onderzoeken die gedaan zijn door het CAF?
Het CAF is in september 2013 ingericht met als doel het detecteren, analyseren en stoppen van fraude door «facilitators». In de hiervoor genoemde 218 casussen stonden belastingadviseurs als «facilitator» van mogelijke fraude centraal in de onderzoeken van het CAF.
Op basis van welke specifieke criteria kwamen de belastingadviseurs in beeld bij het CAF?
Het CAF richtte zich op facilitators waarvan het vermoeden bestond dat zij massaal onjuiste aanvragen en/of verzoeken indienden ten behoeve van hun cliënten van een bepaalde financiële omvang. Het CAF ontving signalen over facilitators en ging die signalen vervolgens onderzoeken.
Wat was de werkwijze van het CAF op het moment dat de belastingadviseurs in beeld kwamen bij het CAF? Op welke wijze zijn de dossiers rondom de belastingadviseurs intern overgedragen nadat het CAF is opgeheven?
Zoals ik in mijn brief van 25 januari 2022 aan uw Kamer heb aangegeven, acht ik het wenselijk dat er volledige duidelijkheid komt over de onderzoeken en werkwijze van CAF. Eerder heeft mijn ambtsvoorganger aan het lid Omtzigt een onderzoek toegezegd. Ik heb besloten dit onderzoek door een externe partij te laten uitvoeren. De eerdere toezegging om uw Kamer in januari te informeren, is niet gelukt omdat de uitvoering van het onderzoek eerst moet worden aanbesteed. Via de kwartaalrapportage HVB zal ik uw Kamer informeren over de opzet en planning van het externe onderzoek.
Klopt het – zoals in het artikel wordt beweerd – dat aftrekposten die hoger dan gemiddeld waren ervoor hebben gezorgd dat de belastingadviseurs als fraudeurs werden bestempeld? Zo ja, acht u hoger dan gemiddelde aftrekposten als een voldoende criterium voor het stempel fraudeur? Zo nee, op basis van welke specifieke criteria worden belastingadviseurs tot fraudeurs bestempeld?
Indien bij een belastingadviseur werd geconstateerd, dat in de aangiften van zijn/haar cliënten, de opgevoerde aftrekposten in zeer ruime mate uitstegen boven het landelijk gemiddelde, kon dit in combinatie met andere signalen aanleiding zijn om een onderzoek in te stellen. Er werd dan onderzocht of deze belastingadviseur de aangiften die hij/zij voor de cliënten indiende (on)juist of (on)volledig heeft ingevuld. Als uit onderzoek bleek dat sprake was van onjuiste en/of onvolledige ingevulde aangiften van een bepaalde financiële omvang dan werd door het CAF contact gezocht met de contactambtenaar. Deze trad vervolgens in overleg met de FIOD en het Openbaar Ministerie (OM) om te bezien of de belastingadviseur die de aangiften heeft ingediend, strafrechtelijk vervolgd moest worden door het OM. Een besluit tot vervolging vraagt een serieuze weging en is enkel aan de orde als er volgens het strafrecht sprake is van een redelijk vermoeden van een strafbaar feit. Of een belastingadviseur de wet opzettelijk heeft overtreden werd door middel van een gerechtelijke procedure door de rechter vastgesteld. Deze werkwijze volgt uit de afspraken die zijn vastgelegd in het Protocol aanmelding en afdoening van fiscale delicten en delicten op het gebied van Douane en Toeslagen (AAFD).
Klopt het – zoals in het artikel wordt beweerd – dat de bewijsstukken en bonnen van de verdachte belastingadviseurs in meerdere gevallen niet te vinden of afgekeurd werden? Zo ja, op basis van welke overwegingen is ervoor gekozen om strafzaken en navorderingen voort te zetten?
Conform artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingaan op individuele gevallen. De Belastingdienst gaat zorgvuldig om met bewijstukken en bonnen die de Belastingdienst ontvangt van belastingplichtigen en/of hun belastingadviseurs op grond waarvan zij aannemelijk willen maken dat de ingediende aangifte juist is. Deze bonnen en bewijsstukken zijn van belang voor onderzoek en oordeelsvorming over mogelijk misbruik. In het geval er geen bewijsstukken (bij voorbeeld bonnen) worden aangeleverd ontbreekt een onderbouwing van de aftrekpost en dat kan ertoe leiden dat de aftrekpost niet wordt geaccepteerd. In het geval sprake is van veelvuldige en omvangrijke onrechtmatige opvoering van aftrekposten kan worden overgegaan tot navordering of een strafrechtelijke vervolging.
Zoals gezegd zal ik een extern onderzoek laten uitvoeren. Over de uitkomsten van het onderzoek zal ik uw Kamer nader informeren.
Vindt u de beslaglegging op het geld van de belastingadviseur, en daarmee diepgaande impact op zijn leven, op basis van de verdenking tot fraude proportioneel? Zo ja, volgens welke wet was de beslaglegging mogelijk?
Conform artikel 67 Algemene wet inzake rijksbelastingen kan niet worden ingaan op individuele gevallen. In zijn algemeenheid geldt dat indien een belastingaanslag niet binnen de wettelijke termijn wordt betaald deze invorderbaar is. De Belastingdienst kan dan dwanginvordering toepassen, waaronder het leggen van beslag op een bankrekening of contant geld. Hiervoor moet wel een dwangbevel zijn betekend voor de betreffende aanslag.
Als de Belastingdienst aannemelijk maakt dat gegronde vrees bestaat dat goederen van een belastingschuldige zullen worden verduisterd, dan is een belastingaanslag terstond invorderbaar. In dat geval kan dwanginvordering worden toegepast terstond na het opleggen van die belastingaanslag. De Belastingdienst zal zorgvuldig moeten afwegen of dit in dat geval het juiste middel is.
De mogelijkheid om dwanginvordering, al dan niet versneld, toe te passen ontleent de Belastingdienst aan de Invorderingswet 1990. Beslag leggen op een bankrekening of contant geld kan de Belastingdienst doen op grond van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering.
Zijn er door het CAF als fraudeur bestempelde belastingadviseurs en diens klanten die zich gemeld hebben bij de hersteloperatie? Zo nee, is er op dit moment een beeld van hoeveel belastingadviseurs en cliënten van hen door het CAF als fraudeurs zijn bestempeld? Zo nee, zou u dit in kaart willen brengen?
In mijn brief van 25 januari 2022 en in de beantwoording van bovenstaande vragen heb ik aangegeven, dat ik het wenselijk acht dat er volledige duidelijkheid komt over de onderzoeken en werkwijze van CAF. Ik laat het door mijn voorganger aan het lid Omtzigt toegezegde onderzoek naar het CAF extern uitvoeren.
Ik heb geen beeld van het aantal belastingadviseurs en hun klanten die zich gemeld hebben bij de hersteloperatie. Wel is bekend dat inmiddels bijna 52.000 ouders zich gemeld hebben als gedupeerden voor de kinderopvangtoeslag. Een deel hiervan kan klant van een belastingadviseur zijn geweest en niet uit te sluiten is dat ook belastingadviseurs zich als gedupeerden gemeld hebben. Ouders waarvan is vastgesteld dat ze gedupeerd zijn, zullen compensatie ontvangen, een excuusbrief krijgen en een verklaring geen fraudeur. Er is geen aparte herstelregeling voor belastingadviseurs.
Biedt de huidige opzet van de hersteloperatie ruimte voor het compenseren van belastingadviseurs en hun cliënten die mogelijk onterecht tot fraudeurs zijn bestempeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op basis van welke afwegingen worden de belastingadviseurs en hun cliënten mogelijk wel of niet gecompenseerd?
Zie antwoord vraag 9.
Ontwikkelingen rond de exportkredietverzekering voor een gasproject in Mozambique. |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
de Th. Bruijn , Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland negeerde bij gasproject waarschuwingen over ontvoeringen en onthoofdingen in Mozambique» van de NRC d.d. 1 november 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat er voor de exportkredietverzekering in Mozambique steun is verleend op basis van een klimaatanalyse van het project die uitgaat van 2 graden Celsius, in plaats van 1,5 graad Celsius zoals afgesproken in het Akkoord van Parijs?2
Nederlandse exportkredietverzekeringen (ekv’s) worden niet verleend op basis van specifieke 1,5°C (of 2°C) scenario’s. Wel wordt beoordeeld of een project voldoet aan de internationale IFC Performance Standards op het gebied van emissies. Dit is in lijn met het geldende mvo-beleid rond ekv’s. Voor het beleid rond ekv’s geldt dat deze aan groene verandering onderhevig is. Denk daarbij aan de getekende verklaring op de COP26 om steun aan de fossiele energiesector te beëindigen en de groene E3F-coalitie waarbij Nederland zich inspant voor vergroening van de exportfinanciering. Verduurzaming van de ekv-keten is daarmee een belangrijk speerpunt voor de toekomst.
Op verzoek van de bij het project betrokken financiers en verzekeraars is een extern onderzoek uitgevoerd, het onderzoek waar u naar verwijst. Hierbij is gekeken naar de mogelijke reductie van emissies als gevolg van het feit dat de door het project geproduceerde LNG (vloeibaar aardgas) eventueel zou kunnen worden gebruikt om kolencentrales te vervangen. Het rapport concludeert dat het vanwege allerlei onzekerheden, waaronder de afnemers van de LNG contracten, niet mogelijk is om daar harde uitspraken over te doen.
Deelt u de mening dat vanuit een klimaatoogpunt Nederland het Mozambique LNG project nooit in overweging had moeten nemen omdat het niet binnen de scenario’s om de opwarming van de aarde te beperken tot 1.5 graad Celsius past? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat de Nederlandse overheid steken heeft laten vallen in het due dilligence proces rond het project? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom niet?
Nee, het due diligence proces is op een zorgvuldige manier uitgevoerd, conform het geldende nationale beleid voor de ekv en de internationale regelgeving en standaarden. Ondanks het zorgvuldige due diligence proces heeft de situatie zich zoals bekend helaas anders ontwikkeld dan destijds was ingeschat. Hierdoor heeft een aantal risico’s zich ook daadwerkelijk voorgedaan en gemanifesteerd. Een due diligence proces voor een verzekering blijft immers een risicoanalyse, absolute zekerheden voor de toekomst zijn nooit te geven.
Tijdens het due diligence proces is gebruik gemaakt van een zo breed mogelijke verzameling aan bronnen, waaronder analyses en onderzoeken van Atradius DSB, het projectconsortium, (onafhankelijke) consultants, de Nederlandse ambassade in Maputo, buitenlandse exportkredietverzekeraars en financiers en maatschappelijke organisaties. Zodra er signalen ontstonden die duidden op significante risico’s, zoals op het gebied van de veiligheid, zijn deze opgevolgd en nader onderzocht. Daar de conclusie van het due diligence proces was, dat het project voldeed aan het beleid en de internationale regelgeving en de risico’s voldoende gemitigeerd danwel gecompenseerd waren, is besloten de transactie in verzekering te nemen.
Herinnert u zich uw antwoord op eerdere vragen over de situatie in Noord-Mozambique, waarin u ook ingaat op de veiligheidsrisico’s?3
Ja.
Kunt u helderheid scheppen of het mogelijk is om een clausule in de exportkredietverzekering toe te voegen die het moeilijk maakt om in gevallen van ernstige mensenrechtenschendingen de dekkingstoezegging ongedaan te maken voordat deze automatisch in een polis wordt omgezet? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke clausule/artikel is aanwezig in alle door Atradius DSB verstrekte dekkingstoezeggingen. Dit artikel beoogt te voorkomen dat een polis moet worden uitgereikt indien na afgifte van de dekkingstoezegging duidelijk wordt dat er onaanvaardbare milieu en sociale effecten, waaronder ernstige mensenrechtenschendingen verbonden zijn aan de uitvoering van het project. Effecten die optreden buiten de verantwoordelijkheid en invloedssfeer van het project vallen niet onder de reikwijdte van deze clausule.
Bent u bereid per direct te stoppen met alle exportsteun voor nieuwe olie- en aardgas gerelateerde projecten? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft op 8 november de COP26 verklaring over internationale publieke steun voor de groene energietransitie ondertekend4. Dit betekent dat het kabinet in 2022 zal werken aan nieuw beleid voor het beëindigen van internationale overheidssteun aan de fossiele energie sector, in het bijzonder voor wat betreft de exportkredietverzekering (ekv). De inzet is dit beleid voor eind 2022 te implementeren. In het komende jaar zal met stakeholders in de betrokken sectoren gekeken worden wat haalbaar en nodig is voor een groene transitie met behoud van banen en kennis in Nederland en een duurzame, betrouwbare en betaalbare energievoorziening in ontwikkelingslanden. Het komend jaar zal dus benut worden om met de betrokken sectoren tot een zorgvuldige implementatie te komen.