Het bericht dat justitiebanen wegvloeien uit Leeuwarden |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Justitiebanen verdwijnen»?1
Ja.
Herkent u zich in het beeld dat minder centraal gelegen steden zoals Leeuwarden weinig kans maken op het binnenhalen van nieuwe justitiële diensten? Kunt u een overzicht geven van de spreiding van nieuwe justitiële diensten over de verschillende plaatsen in Nederland?
In het verleden is door mijn ambtsvoorganger bij het maken van locatiekeuzes voor politie, meldkamers, rechtspraak en het Openbaar Ministerie rekening gehouden met werkgelegenheidseffecten voor de kwetsbare regio’s, waaronder de provincie Friesland.2 De Minister voor Wonen en Rijksdienst ziet er bovendien op toe dat onder andere de provincie Friesland niet onevenredig zwaar in de werkgelegenheid getroffen wordt door de reorganisatie van de Rijksdienst. In dit verband is Friesland, in afstemming met uw Kamer, in 2013 in werkgelegenheid gecompenseerd.3 In die zin herken ik het beeld niet dat steden die in kwetsbare regio’s zijn gelegen weinig kans maken op het aantrekken van nieuwe werkgelegenheid.
De inrichting van nieuwe dienstverlening, zoals het opzetten van scanstraten en een landelijke helpdesk, is primair aan de Rechtspraak zelf. De gerechtsbesturen en de Raad voor de rechtspraak (hierna: Rvdr) zijn in het kader van hun zorg voor een goede bedrijfsvoering van de rechterlijke organisatie verantwoordelijk. De Rechtspraak kan bij de inrichting van nieuwe dienstverlening rekening houden met mogelijke werkgelegenheidseffecten.
Het besluit om regionale scanstraten in te richten is de uitkomst van onderzoek naar verschillende opties, variërend van lokale scanstraten tot één landelijke scanstraat. Uit dit onderzoek is gebleken dat regionale scanstraten goedkoper zijn dan lokale scanstraten. Ook de mate van professionaliteit zal in regionale scanstraten hoger zijn. Op basis van deze aspecten, en het feit dat regionale scanstraten de meeste full time banen opleveren, heeft de Rechtspraak gekozen voor vier regionale scanlocaties. Er is voor de locatie Zwolle gekozen vanwege de centrale ligging binnen het werkgebied van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. De in te scannen stukken kunnen vanuit deze locatie op efficiënte wijze worden opgehaald uit de verschillende zittingsplaatsen binnen het ressort.
Op welke wijze wordt bij de toebedeling van nieuwe justitiële diensten rekening gehouden met de motie Schouten (Kamerstuk 32 637 nr. 111) teneinde de werkgelegenheid in Noord-Nederland te behouden? Hoe is het belang van de werkgelegenheid in Noord-Nederland meegewogen in het besluit om bijvoorbeeld de in het artikel genoemde scanstraat en landelijke helpdesk niet in Leeuwarden te vestigen?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorgen dat het niet toewijzen van nieuwe justitiële diensten aan Leeuwarden op langere termijn indirect gevolgen kan hebben voor het voortbestaan van de justitiële functies in Leeuwarden? Kunt u garanderen dan het voortbestaan van de huidige justitiële functies in Leeuwarden niet in gevaar is?
Leeuwarden is één van de 32 locaties in Nederland waar zittingen van de rechtspraak plaatsvinden. De 32 zittingsplaatsen zijn bij algemene maatregel van bestuur met wettelijke voorhangprocedure aangewezen. Een eventuele wijziging van de zittingsplaatsen moet bij het parlement worden voorgehangen. De toewijzing van nieuwe justitiële diensten is dus niet bepalend voor het voortbestaan van de justitiële functies in Leeuwarden. Verder is het oordeel of er in een zittingsplaats nieuwe justitiële dienstverlening van de Rechtspraak moet worden gevestigd en of er een kantoorfunctie van het gerecht moet zijn primair aan de Rechtspraak zelf.
Kunt u aangeven in welke mate bestaande functies uit Leeuwarden zijn weggevloeid naar andere steden? Om hoeveel banen gaat het die hierbij verloren zijn gegaan?
De Rvdr heeft mij laten weten dat na de herziening van de gerechtelijke kaart binnen de Rechtspraak in Noord-Nederland geen banen verloren zijn gegaan. Wel is een aantal functies vanuit Leeuwarden en Assen verplaatst naar Groningen door binnen het bestuursrecht de backoffice te concentreren in Groningen. Zittingen binnen dit rechtsgebied worden ook in Leeuwarden en Assen gedaan, waardoor betreffende medewerkers hun functie ook in Leeuwarden vervullen.
Het bericht ‘Gezamenlijke ketenactie tegen arbeidsuitbuiting en mensenhandel’ |
|
Roelof van Laar (PvdA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (VVD), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «Gezamenlijke ketenactie tegen arbeidsuitbuiting en mensenhandel»1 en «Gezamenlijke actie tegen arbeidsuitbuiting en mensenhandel boekt resultaten»?2
Ja.
Wilt u de resultaten van deze gezamenlijke ketenactie met de Kamer delen? Zijn er mensen aangehouden bij deze eerste stap? Bent u tevreden over deze resultaten?
De gezamenlijke ketenactie bevestigt dat de samenwerking binnen de keten op Bonaire werkt, waarbij iedere dienst zijn rol oppakt vanuit de eigen taakstelling en expertise. De actie is succesvol verlopen. Naar aanleiding van de actie is nader onderzocht of sprake was van onderbetaling of uitbuiting. Op basis van de richtlijnen voor vergoedingen in natura is vervolgens niet gebleken dat er sprake was van onderbetaling of uitbuiting. Er zijn geen aanhoudingen verricht.
Is het waar dat slechts op twee adressen actie heeft plaats gevonden? Waarom was de schaal van de actie zo beperkt, terwijl het algemeen bekend is waar prostitutie plaatsvindt? Vanaf wanneer worden alle prostitutielocaties met regelmaat bezocht?
De selectie van de adressen vond plaats op basis van Informatie Gestuurd Optreden. Er waren meerdere adressen bekend en er is gestart met het controleren van twee adressen. In het kader van de samenwerking hebben alle betrokken diensten elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheid en op basis van hun eigen wetgeving op 3 maart 2015 volledige controles uitgevoerd. Er zijn afspraken gemaakt om ten minste vier keer per jaar gezamenlijk op te treden waarbij prostitutie een van de sectoren is die regelmatig zullen worden gecontroleerd.
Waarom vindt nu pas de eerste concrete actie plaats gericht tegen arbeidsuitbuiting en mensenhandel terwijl de Kamer al jaren aandringt op actie?
In het huidige Memorandum of Understanding (MoU) van samenwerking ter bestrijding van mensenhandel en mensensmokkel is tussen de landen van het Koninkrijk afgesproken dat regelmatig controles op mensenhandel en mensensmokkel zullen plaatsvinden in verschillende sectoren. In de BES was controle op mensenhandel al onderdeel van de reguliere controles door de Arbeidsinspectie. Bij de recente actie hebben meerdere diensten voor het eerst gezamenlijk controles op mensenhandel en mensensmokkel uitgevoerd.
Is er goede en voldoende opvang voor de slachtoffers van arbeidsuitbuiting/mensenhandel/gedwongen prostitutie? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, welke acties onderneemt u om deze opvang zo snel als mogelijk op adequaat niveau te brengen?
Voor het verlenen van assistentie en bescherming van slachtoffers van mensenhandel hebben de betrokken diensten een draaiboek opgesteld voor de BES-eilanden. Voor wat betreft de huisvesting van slachtoffers is het Openbaar Lichaam op Bonaire (OLB) verantwoordelijk gesteld. In voorkomende gevallen zal een voorlopige en flexibele opvang plaatsvinden.
Is het signaal dat met deze actie beoogd werd, namelijk: «de overheid blijft niet afzijdig bij de aanpak van dit schrijnende vraagstuk», naar uw idee helder overgekomen?
Ja. Om dat signaal kracht bij te zetten zullen er vervolgacties komen. Zie het antwoord op vraag 3 en 7. Naast gezamenlijk optreden zullen vaker reguliere controles plaatsvinden door de verschillende diensten zelf waarbij men elkaar binnen de keten wederzijds actief informeert over mogelijke misstanden of knelpunten.
Deelt u de mening dat arbeidsuitbuiting en mensenhandel ook in de toekomst hard moeten worden aangepakt? Zo ja, welke vervolgacties worden ondernomen om arbeidsuitbuiting en mensenhandel tegen te gaan? Betreft dit wederom multidisciplinaire acties?
De landen van het Koninkrijk hebben afgesproken de samenwerking op deze dossiers voort te zetten. Dit zal leiden tot een herziening van het huidige MoU met meer aandacht voor het operationele niveau. De nieuwe tekst van het MoU zal vermoedelijk in juni 2015 worden ondertekend door de betrokken ministers.
Het houden van multidisciplinaire controleacties is een effectief instrument dat vaker zal worden ingezet. Dit geldt als aanvulling op het toezicht en de reguliere controles van de individuele diensten. Deze diensten zullen zelf ook alert zijn op aanwijzingen van mensenhandel, en deze melden vanuit de binnen de keten gevoerde netwerkbenadering. Een andere multidisciplinaire tool is het door de ketenpartners, elk op hun werkveld maar op gecoördineerde wijze binnen de keten, inrichten van het zogenaamde barrièremodel om mensenhandel preventief tegen te gaan. Ook zijn preventief reeds stappen gezet om de voorlichting te intensiveren en om de grensbewaking te verscherpen. Hieruit voortvloeiende signalen van vermoedelijke mensenhandel (dan wel arbeidsuitbuiting en gedwongen prostitutie) worden onderzocht en waar nodig en mogelijk volgt een bestuurlijke reactie van het OLB in de sfeer van vergunningen of repressief optreden conform de strafwetgeving, de belastingwetgeving of de arbeidswetgeving.
Hoe verhoudt deze actie zich tot het prostitutiebeleid in Caribisch Nederland? Is het waar dat er nieuw prostitutiebeleid geformuleerd is? Zo ja, kunt u de inhoud van dit beleid aan de Kamer meedelen?
De gezamenlijke ketenactie was erop gericht om mogelijke gedragingen aan te pakken die zich niet verhouden tot het geldende prostitutiebeleid. Dit beleid is op 1 oktober 2014 opnieuw vastgesteld op Bonaire en de ketenpartners hebben nauw samengewerkt bij de totstandkoming daarvan. Onderdeel van dit beleid is dat de exploitatie van prostitutie op Bonaire door het bestuur onder voorwaarden wordt gedoogd in een hiervoor aangewezen bordeel. Dit bordeel moet voldoen aan de veiligheidswetgeving en aan de eisen ten aanzien van de arbeidsomstandigheden van de werkzame prostituees. In het beleid zijn de toegang tot en het verblijf van de prostituees op Bonaire, en de verplichte gezondheidscontroles uiteengezet. Ook is er aandacht voor het identificeren van mogelijke signalen van mensenhandel. De ketenpartners houden gezamenlijk toezicht op de naleving van dit beleid en het OLB zal dit beleid evalueren.
Het Megabenefiet-gala "Het is nu of nooit" in Utrecht |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het Megabenefiet-gala «Het is nu of nooit» in Utrecht op 1 maart 2015?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Sheikh Assim Al-Hakeem daar spreekt?
Het evenement in Utrecht heeft op zondag 1 maart jongstleden plaatsgevonden. De heer Al-Hakeem is voor zover bekend niet op dit evenement aanwezig geweest.
Hoe beoordeelt u zijn uitspraken dat er een jihad is in Syrie, waarmee hij legitimeert dat jongeren afreizen naar Syrie voor een gewapende strijd?1
De boodschap van de heer Al-Hakeem in 2013 ligt in lijn met wat er destijds binnen het (internationale) soennitische geestelijke establishment in het algemeen werd gesteld: dat er sprake is van een legitieme (strijd) jihad in Syrië. De soennitische geestelijken reageerden daarmee op de openlijke bemoeienis van de sji’itische Hezbollah bij de strijd in Syrië. Over de exacte invulling van de «jihad» in Syrië binnen het soennitische establishment is echter geen consensus bereikt.
Welke mensen hebben reeds een visum gekregen voor dit benefiet gala en is er voldoende screening geweest vooraf of vindt die nog achteraf plaats?
Voor zover bekend, zijn geen visa aangevraagd voor het specifieke doel van bijwoning van het benefiet-gala «Het is nu of nooit» in Utrecht. Dat laat onverlet dat vreemdelingen die over een geldig visum beschikken dat voor een ander doel is aangevraagd, het gala zouden kunnen bijwonen. Bij de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland is geen visum aangevraagd op naam van de in de aankondigingen genoemde prediker (Sheikh) Assim Al-Hakeem.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Polderjihadisten ‘oer-Nederlands’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Polderjihadisten oer-Nederlands»?1
Ja.
Is de Algemene inlichtingen- en veiligheidsdienst (AIVD) volgens u voldoende geoutilleerd zowel qua financiën als capaciteit om een verdere terugkeer van jihadgangers op te vangen? Zo ja waar blijkt dat uit? Zo nee, hoe groot is het probleem?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in antwoorden op schriftelijke vragen over de begroting BZK 2015 doet de AIVD wat nu redelijkerwijs moet gebeuren. Met de extra middelen wordt de onderzoekscapaciteit versterkt. Zo nodig worden prioriteiten gesteld en capaciteit vrijgemaakt (antwoorden verstuurd aan Tweede Kamer d.d. 6 november 2015, kenmerk 2014–0000591773). In het plenair debat over de aanslagen in Parijs van 14 januari jl. heeft de Minister-President aan uw Kamer gemeld dat extra financiering niet in de weg zal staan als uitbreiding nodig is van de capaciteit van de AIVD (plenair verslag Tweede Kamer, 41e vergadering woensdag 14 januari 2015).
Welke maatregelen neemt u om bij een groter aantal terugkeerders toch direct de inlichtingendienst op volle sterkte te hebben om het inlichtingenwerk in Nederland naar behoren in te vullen en een herhaling van eerdere tekorten te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om nu al maatregelen te treffen voor de situatie waarin een grotere groep Syrië- en Irakgangers terugkeert en ervoor te zorgen dat de AIVD voldoende capaciteit heeft om die terugkeer aan te kunnen?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe analyseert u het feit dat de geheime dienst overrompeld was door de plotselinge aanwas van jihadisten?
Er was geen sprake van overrompeling. Begin 2013 werden samenleving en overheid geconfronteerd met een substantiële stijging van het aantal jihadreizigers naar diverse landen in Afrika en het Midden-Oosten, met name naar Syrië. De AIVD heeft aandacht besteed aan deze stijging in zijn publicatie «Transformatie van het jihadisme in Nederland» (juni 2014, p48). Zie ook Samenvatting Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland 32 (Kamerstuk 29 754, nr. 216, 13 maart 2013). De betrokken partners hebben hun activiteiten opgeschaald.
Hoe kan het dat ondanks het Actieprogramma integrale aanpak jihadisme, met als tweede peiler het bemoeilijken van de uitreis, nu toch door het hoofd van de AIVD wordt gesteld dat niemand jongeren die per auto uitreizen tegenhoudt? Overweegt u op dit punt nadere maatregelen en zo ja, welke?
De DG AIVD heeft niet gesteld dat niemand jihadisten tegenhoudt die per auto reizen, maar dat de controle dan lastiger is. Het tegenhouden van jihadreizigers is een prioriteit. In het AO IVD-aangelegenheden d.d. 2 juli 2014 heb ik gesteld dat uitreizende jihadisten niet allemaal tegen te houden zijn, aangezien Syrië gemakkelijk bereikbaar is (Kamerstuk 33 945, nr. 2, p32). In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme (Kamerstuk 29 754, nr. 253) heeft de Minister van Veiligheid en Justitie aangegeven dat van uitreizigers over wie gegronde vermoedens bestaan van aansluiting bij een terroristische strijdgroepering, de Nederlandse reisdocumenten worden gesignaleerd ter vervallenverklaring of weigering. Ter versterking van deze maatregelen heeft het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) alle gemeenten nogmaals nadrukkelijk geïnformeerd over de procedure die gevolgd dient te worden bij de opname van personen in het register paspoortsignalering en de procedure van weigeren of vervallen verklaren van paspoorten op grond van deze signalering.
Deze procedure staat overigens los van de beoogde manier van reizen.
Daarnaast heeft de Minister van Veiligheid en Justitie in EU-verband afspraken gemaakt over en blijft hij zich inzetten voor de verdere optimalisering van de toepassing van bestaande instrumenten voor de detectie van jihadreizigers zoals bijvoorbeeld SIS II. Tenslotte zetten we in op de uitwisseling van gegevens van jihadreizigers via onder andere Europol en voor de samenwerking met derde landen via bijvoorbeeld Interpol.
Heeft u inzicht hoeveel gemeenten inmiddels met de integrale aanpak zijn gestart, zoals aanbevolen in de Handreiking aanpak van radicalisering en terrorismebestrijding door de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en veiligheid (NCTV)? Zo ja, kunt u dit met de Kamer delen? Zo nee, zou u hier alsnog een taak voor de ministeries zien?
Gemeenten hebben zelf de regie over de wijze waarop zij hun aanpak van radicalisering en jihadisme vormgeven. Alle meest betrokken gemeenten hanteren een integrale aanpak van radicalisering en jihadisme, waarbij zij de maatregelen uit het Actieprogramma «Integrale Aanpak Jihadisme» in meenemen.
De Handreiking «Aanpak van Radicalisering en Terrorismebestrijding» die door de NCTV is opgesteld heeft tot doel gemeenten te faciliteren bij het inrichten van een integrale aanpak van radicalisering en jihadisme. Gemeenten voor wie het onderwerp radicalisering en jihadisme nieuw is kunnen van deze Handreiking ook gebruik maken. Daarnaast worden zij ondersteund door de VNG en is via de website van de NCTV de Toolbox Extremisme beschikbaar, waarin gemeenten aanvullende informatie en trainingen kunnen vinden. Ten slotte kunnen gemeenten met vragen terecht bij de expertise-unit sociale stabiliteit.
Het bericht dat de aanpak van zware misdaad in Noord-Nederland hapert |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Aanpak zware misdaad in Noord-Nederland hapert»1 en «Wie pakt de grote boeven?»?2 Deelt u de mening dat dit zeer zorgelijke berichten zijn?
Ik heb kennisgenomen van de berichten. Voor mijn reactie hierop verwijs ik naar het antwoord op de hierna volgende vragen.
Deelt u de conclusie dat in de praktijk maar weinig terechtkomt van de doelstelling om bij de rechtbanken meer ruimte vrij te maken voor zwaardere onderzoeken? Kunt u uw reactie onderbouwen en ingaan op de oorzaak hiervan?
Er is geen expliciete doelstelling om bij de rechtbanken meer ruimte vrij te maken voor zwaardere onderzoeken. Wel nemen het Openbaar Ministerie en de Rechtspraak maatregelen om flexibel te kunnen inspelen op onverwachte fluctuaties in vraag en aanbod van ter zitting te behandelen zaken. Daarbij wordt onder meer gedacht aan het in voorkomende gevallen kunnen behandelen van strafzaken in een ander dan het eigen arrondissement en aan het opnemen van een flexibele capaciteit in het zittingsrooster. Door middel van voortgangsrapportages over het programma Versterking Prestaties Strafrechtketen houd ik uw Kamer op de hoogte van de voortgang hierbij.
Kunt u aangeven of het klopt dat er in Noord-Nederland een achterstand in rechercheonderzoeken is en dat het noorden hiermee achterblijft ten opzichte van de rest van Nederland? Kunt u vergelijkende cijfers geven over het aantal lopende, afgeronde en niet opgepakte rechercheonderzoeken voor Noord-Nederland en de rest van Nederland?
In Noord-Nederland is geen sprake van een achterstand in het aantal recherche-onderzoeken. Het gezag in Noord-Nederland heeft wel geconstateerd dat er de laatste tijd een daling zichtbaar is in de aanlevering van het aantal zaken aan de meervoudige kamer (waar de zware en ingewikkelde zaken worden behandeld). Naar het zich nu laat aanzien komt dit door de focus op de sturing in doorlooptijden van zaken en niet op het doorrechercheren. Dat levert veelal enkelvoudige (één verdachte en één strafbaar feit) en dus eenvoudige zaken op die door de politierechter worden afgedaan. In 2014 heeft er dan ook een recordaantal afdoeningen via de politierechter plaatsgevonden.
Overigens is ook in Noord-Nederland de doelstelling voor 2014 over het aantal onderzoeken naar criminele samenwerkingsverbanden gerealiseerd. Het bevoegd gezag vindt het van belang om ook het aantal onderzoeken waarin wel wordt doorgerechercheerd verder te verhogen. Daarom is er op dit moment verscherpt aandacht voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit en worden maatregelen genomen om te komen tot verhoging van het aantal voorgeleidingen en zaken voor de meervoudige kamer. Daarbij wordt bezien of de opsporingsonderdelen die gericht zijn op de aanpak van georganiseerde criminaliteit versneld op de beoogde sterkte kunnen worden gebracht.
Als het inrichtingsplan gerealiseerd is zal de districtsrecherche in Noord-Nederland 295 fte bevatten en de Dienst Regionale Recherche 584 fte.
Wilt u toelichten welke oorzaken tot de achterstand in rechercheonderzoeken hebben geleid? In hoeverre is de achterstand te wijten aan ondercapaciteit bij de politie? Wat is uw reactie op de mededeling van betrokken politiemensen dat de achterstand ook veroorzaakt wordt door de komst van de nationale politie, de reorganisatie en het daarmee samenhangende feit dat de noordelijke eenheid sindsdien meer dan ooit druk is met zichzelf?
Zie antwoord vraag 3.
Welke maatregelen wilt u nemen om de achterstand in rechercheonderzoeken weg te werken? Klopt het dat het aantal rechercheurs uitgebreid zal worden tot 74 en kunt u aangeven binnen welk termijn deze uitbreiding tot stand zal komen? In hoeverre worden er elders in Nederland vergelijkbare klachten geuit met betrekking de reorganisatie en de druk die dat legt op de politie-organisatie?
Zie antwoord vraag 3.
Wachtgeld voor de voorzitter van de Europese Raad |
|
Harry van Bommel , Gert-Jan Segers (CU), Elbert Dijkgraaf (SGP), Marianne Thieme (PvdD), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Bert Koenders (minister buitenlandse zaken) (PvdA), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat de voorzitter van de Europese Raad de komende drie jaar een soort wachtgeld ontvangt, dat veel hoger ligt dan zijn pensioen als voorzitter van de Raad, dat na het wachtgeld ingaat, maar dat hij ondertussen wel gewoon zijn reguliere pensioenen uit België kan ontvangen? Klopt het verder dat hij de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft?
Ja, ik heb kennisgenomen van de wachtgeldregeling waar de voormalig voorzitter van de Europese Raad recht op heeft en het samenvallen hiervan met zijn reguliere pensioen uit België. Het klopt dat dhr. Van Rompuy, die dit jaar 67 is geworden, de pensioengerechtigde leeftijd heeft bereikt.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn dat een aftredend politicus in de EU, die de pensioengerechtigde leeftijd al bereikt heeft, geen recht meer heeft op wachtgeld, net als in Nederland?
De huidige wachtgeldregeling in de EU is vastgelegd in Verordening 422/67/EEG. Deze verordening, die in 2012 voor het laatst is gewijzigd, bepaalt dat het Europees wachtgeld maximaal drie jaar wordt uitgekeerd, ongeacht de leeftijd van de vertrekkend politiek ambtsdrager. Ook het percentage pensioenopbouw is hierin opgenomen. Het Europees pensioen gaat in na afloop van de wachtgeldperiode. De regeling bevat geen sollicitatieplicht voor politieke ambtsdragers in de EU die wachtgeld ontvangen.
In deze aspecten verschilt de Europese regeling met de Nederlandse wachtgeldregeling. Ik deel de mening van de leden die deze vragen hebben gesteld dat de EU-regeling op een aantal punten gemoderniseerd zou moeten worden. Daarbij merk ik op dat daar waar in Nederland wachtgeld- en pensioenregelingen voor politieke ambtsdragers de afgelopen jaren sterk versoberd zijn, in andere lidstaten in mindere mate sprake is van een dergelijke versobering. Voor aanpassing van de EU-wachtgeldregeling dient de genoemde verordening te worden gewijzigd. De Raad is bevoegd hiertoe zelf het initiatief te nemen en besluit met gekwalificeerde meerderheid.
Nederland is bereid te bekijken of modernisering en versobering van de huidige regeling voor politieke ambtsdragers in de EU mogelijk is, welke aanpassingen daarbij realistisch zijn en of hiervoor voldoende draagvlak bestaat bij andere lidstaten. De hierboven genoemde elementen zullen daarbij worden meegenomen.
Klopt het dat er geen sollicitatieplicht geldt voor politici in de EU die wachtgeld ontvangen? Wat vindt u daarvan?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat een pensioenopbouw van 4,275% per jaar van het basissalaris voor bijvoorbeeld commissarissen excessief is en dat 1,875% voor inkomen tot € 100.000 zoals in Nederland of 1,8% van het salaris (de regeling voor Europese ambtenaren) veel normaler zou zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om een pakket realistische versoberingen van de arbeidsvoorwaarden voor Europese ambtsdragers op te stellen, die te delen met de Kamer en voor te leggen aan de Europese raad en de Europese Commissie?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht 'Eerste stap naar vergunning voor gokbedrijven' |
|
Nine Kooiman , Gert-Jan Segers (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Fred Teeven (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht: «Eerste stap naar vergunning voor gokbedrijven»?1
Ja
Wat is de grondslag van de peiling naar interesse in vergunningen die door de Kansspelautoriteit (KSA) is gedaan?
Het bieden van deze mogelijkheid aan geïnteresseerden voor een vergunning is een zelfstandige beslissing van de kansspelautoriteit geweest. Ik heb hiertoe geen opdracht gegeven. De kansspelautoriteit heeft mij te kennen gegeven deze stap noodzakelijk te achten om zich voor te kunnen bereiden op de eventuele regulering van kansspelen op afstand en de daarmee gepaard gaande vergunningverlening. Zo moet zij samenwerkingsovereenkomsten aangaan met buitenlandse toezichthouders. Hiermee is veel tijd gemoeid. Daarom is het wenselijk om zicht te krijgen op de landen van vestiging van potentiële aanbieders.
Heeft u opdracht gegeven tot deze peiling? Zo ja, waarom? Zo nee, waar komt dit idee dan vandaan?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel waarde hecht u aan de beraadslaging en besluitvorming van de Staten-Generaal?
Ik hecht veel waarde aan de beraadslaging en besluitvorming van de Staten-Generaal. Uiteraard moeten de Staten-Generaal eerst ingestemd hebben met het ingediende wetsvoorstel voordat onomkeerbare stappen in het vergunningsverleningsproces kunnen worden gezet. De door de kansspelautoriteit ingerichte procedure heeft dan ook geenszins een bindend karakter en is slechts bedoeld om het proces van vergunningverlening na eventuele aanname van het wetsvoorstel te bespoedigen. Ik acht een spoedig proces van vergunningverlening wenselijk met het oog op bescherming van de consument. Honderdduizenden Nederlanders spelen nu al online, zonder de bescherming van een gereguleerd stelsel. Deze spelers zijn daardoor niet beschermd tegen bijvoorbeeld kansspelverslaving en kansspel gerelateerde criminaliteit. Het is aan de kansspelautoriteit, die als zelfstandig bestuursorgaan verantwoordelijk is voor de vergunningverlening, om het vergunningsverleningsproces vorm te geven. Ik heb de kansspelautoriteit dan ook niet verzocht om deze peiling te staken.
Heeft u de KSA inmiddels verzocht de peiling te staken omdat het wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op de kansspelen, de Wet op de kansspelbelasting en enkele andere wetten in verband met het organiseren van kansspelen op afstand (Kamerstuk 33 996) nog niet tot wet is verheven? Zo nee, is dat niet onbehoorlijk jegens het parlement?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom moet de verlening van vergunningen versneld worden en wie heeft dat besloten?
Zie antwoord vraag 4.
Waarop is de verwachting van de KSA gebaseerd dat er 50 tot 80 aanvragen binnen zullen komen?
Uit het onderzoek van Boston Consulting Group uit 2011 kwam naar voren dat bij een belastingtarief van 20% uitgegaan zou moeten worden van 35 à 55 vergunningen. Naar aanleiding van contacten met buitenlandse toezichthouders en een aantal aanbieders die eigener beweging bij de kansspelautoriteit hun interesse hebben getoond, heeft de kansspelautoriteit deze verwachting enigszins naar boven bijgesteld. Inmiddels hebben veel geïnteresseerden zich al bij de kansspelautoriteit gemeld. Dit betreft zowel gevestigde aanbieders die in andere lidstaten reeds een vergunning voor kansspelen op afstand hebben, huidige landgebonden vergunninghouders en veel nieuwkomers op de markt. Deze geïnteresseerden krijgen niet allemaal een vergunning. Alleen geschikte aanbieders die voldoen aan de strikte vergunningsvoorwaarden komen in aanmerking voor een vergunning.
Bent u van mening dat de bedrijven die zich bij de KSA zullen aanmelden, gescreend moeten worden op het punt of zij op dit moment al reclameactiviteiten ontplooien ten aanzien van de Nederlandse markt?
De kansspelautoriteit zal alle aanbieders op de gebruikelijke manier blijven monitoren. Dit betekent dat de kansspelautoriteit bij zowel aanbieders die zich wel hebben aangemeld als aanbieders die dat niet hebben gedaan, zal nagaan of zij hun reclameactiviteiten op de Nederlandse markt richten. De kansspelautoriteit richt haar handhavingsactiviteiten in eerste instantie op aanbieders die voldoen aan een of meer van de prioriteringscriteria, die bestaan uit reclame maken via radio, televisie of in geprinte media gericht op de Nederlandse markt, kansspelwebsites die eindigen op de extensie.nl en/of kansspelwebsites die in het Nederlands zijn te raadplegen. In de nota naar aanleiding van verslag, welke spoedig naar uw Kamer wordt verzonden, zal ik nader ingaan op de gevolgen voor aanbieders die volharden in het illegaal aanbieden van reclameactiviteiten gericht op de Nederlandse markt.
Welke gevolgen moet KSA volgens u verbinden aan gokbedrijven die consequent volharden in het illegaal aanbieden van reclameactiviteiten in Nederland?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u een overzicht geven van alle gokbedrijven die in 2014 het verbod hebben overtreden om reclameactiviteiten aan te bieden op de Nederlandse markt, met daaraan verbonden de maatregelen die de KSA heeft genomen tegen de betreffende bedrijven?
De kansspelautoriteit maakt informatie over overtredingen niet eerder openbaar dan nadat een handhavingsbesluit is genomen. Om lopende onderzoeken niet te verstoren worden geen mededelingen over individuele zaken of aanbieders gedaan. Ik kan daarom geen overzicht geven van alle gokbedrijven die in 2014 het verbod hebben overtreden om reclameactiviteiten aan te bieden op de Nederlandse markt. Wel heeft de kansspelautoriteit laten weten dat zij met name rond het wereldkampioenschap voetbal en de Tour de France van 2014 het reclameaanbod uitvoerig heeft gemonitord om vast te stellen of aanbieders zich daarmee op de Nederlandse markt richtten. De kansspelautoriteit heeft vervolgens waarschuwingsbrieven gestuurd aan organisaties van wie zij geconstateerd heeft dat de reclame-uitingen op de Nederlandse markt waren gericht. Bij constatering van een overtreding, stuurt de kansspelautoriteit in de meeste gevallen eerst een waarschuwingsbrief voordat zij overgaat tot handhavende maatregelen. Gedurende het WK-voetbal zijn acht aanbieders aangeschreven. Het gevolg hiervan was een duidelijke afname van deze activiteiten nog tijdens het WK-voetbal. Vervolgens is nader onderzoek gedaan naar twee andere aanbieders en enkele affiliates, die nadien zijn gestart met het maken van reclame voor weddenschappen op het WK. Eén van deze aanbieders heeft inmiddels een bestuurlijk sanctie opgelegd gekregen.
Het bericht dat de Turks-Nederlandse vereniging DIDF niet welkom is in een buurthuis in Zaandam vanwege kritiek op de Turkse president |
|
Sadet Karabulut , Gert-Jan Segers (CU) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Wat vindt u van het bericht dat de Turkse organisatie DIDF vanwege kritiek op de Turkse president Erdoĝan niet meer welkom is in een buurthuis in Zaandam? 1
In Nederland is iedereen, binnen de grenzen van de rechtsstaat, vrij om zijn of haar mening te uiten en zich te verenigen. Dit zijn grondrechten die niet zo maar mogen worden beperkt. Of in dit specifieke geval sprake is van een beperking van grondrechten is niet te zeggen omdat het Bewonersbedrijf van buurthuis De Poelenburcht en de Turkse vereniging DIDF het niet eens zijn over de aanleiding van het incident, zo blijkt uit de Raadsinformatiebrief van het college aan de raad van de gemeente Zaanstad2.
Zo blijkt uit deze Raadsinformatiebrief dat volgens DIDF de discussie is ontstaan omdat zij zich tegen de politiek van de huidige Turkse president Erdoĝan keren. Volgens het Bewonersbedrijf is de discussie daarentegen ontstaan omdat DIDF het buurthuis teveel en te zichtbaar als thuisbasis claimde voor haar bijeenkomsten. Dit vormt volgens het Bewonersbedrijf een drempel voor andere wijkbewoners om binnen te komen.
Hiermee geeft het Bewonersbedrijf aan dat zij DIDF niet de toegang tot het buurthuis hebben ontzegd vanwege eventuele boodschappen die DIDF uitdraagt, maar vanwege de manier waarop DIDF het buurthuis in het uitdragen van haar boodschap heeft betrokken. Dit is een geschil in sociaal maatschappelijk verkeer.
De twee partijen zijn zelfstandige organisaties en zullen het samen eens moeten worden om tot een oplossing te kunnen komen. In overleg tussen de twee partijen, waarin de gemeente Zaanstad geen formele rol heeft maar wel een begeleidende rol heeft gespeeld, is de kwestie inmiddels uitvoerig besproken. Ondertussen is het conflict naar tevredenheid van alle partijen opgelost. DIDF en het buurthuis hebben afgesproken dat DIDF geen politieke uitingen doet in een publicatie als in diezelfde publicatie ook het buurthuis wordt genoemd.
Wat is uw reactie op het feit dat een buurtcentrum contractueel vast wil leggen dat een organisatie zich niet met buitenlandse politiek bezighoudt? Kunt u aangeven hoe zich dit verhoudt met de vrijheid van meningsuiting? Bent u van mening dat een dergelijke overeenkomst rechtsgeldig is?
Een verhuurder mag algemene regels opstellen voor alle huurders met betrekking tot het gebruik van verhuurde ruimten. Een dergelijk huishoudelijk reglement is onderdeel van de gedragsregels voor normaal maatschappelijk verkeer, en is een gangbaar middel om ervoor te zorgen dat de geldende regels voor alle huurders hetzelfde zijn en dat deze regels voor alle huurders bekend zijn.
In deze specifieke kwestie wil het buurthuis o.a. algemene regels opstellen om er voor te zorgen dat het zijn neutrale karakter behoudt, waardoor het buurthuis toegankelijk blijft voor huurders met verschillende politieke kleuren en/of achtergronden. Het is wenselijk dat alle huurders rekening houden met elkaar.
Volgens het buurthuis zijn binnen deze regels de huurders vrij activiteiten te ontplooien, ook als deze van politieke aard zijn.
Op basis van welke criteria mogen buurtcentra en andere openbare locaties organisaties de toegang weigeren? Zijn er vergelijkbare situaties bekend?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg met de gemeente Zaanstad en het buurtcentrum te treden om te bewerkstelligen dat DIDF weer terug kan keren naar het buurtcentrum?
De gemeente Zaanstad is samen met de andere betrokken partijen verantwoordelijk voor het waarborgen van goede verhoudingen in de wijk. De gemeente Zaanstad heeft dat actief opgepakt en is vanaf het begin actief betrokken geweest bij de gesprekken die de twee partijen hebben gehad na het incident. De gemeente Zaanstad waakt daarbij voor een conflict tussen de rechten en plichten van de verschillende betrokken partijen. De gemeente Zaanstad heeft verder geen formele verantwoordelijkheid in deze kwestie gezien het feit dat het hier gaat om een overeenkomst tussen twee particuliere organisaties. Na overleg tussen de twee partijen, waarin de gemeente Zaanstad een bemiddelende rol heeft gespeeld, is het conflict ondertussen naar tevredenheid van alle partijen opgelost.
Deelt u de mening dat juist wanneer meningen verdeeld zijn, discussie en debat, transparantie en wederzijds respect de sleutel zijn tot integratie? Zo ja, bent u bereid om in overleg te treden met gemeente, buurthuis en betrokken organisaties om te voorkomen dat DIDF de toegang tot het buurthuis voor altijd wordt ontzegd vanwege kritiek op een Turkse president?
Zie antwoord vraag 4.
De ontnemingsschikking met Cees H. en het bericht ‘Teeven weer in opspraak’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Michiel van Nispen , Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Erkent u dat een bewindspersoon nimmer te stellig kan en mag zijn over feiten uit dossiers indien hij daar zelf nog niet goed genoeg van op de hoogte is?
Eerder berichtte ik uw Kamer over de schikkingsovereenkomst met Cees H. (hierna: de schikking) en de financiële afwikkeling hiervan tijdens het debat op 13 maart 2014, bij brieven van 13 maart 20141, 3 juni 20142, 9 juli 20143 en op 8 april 20144 in de beantwoording van de vragen van het lid De Wit (SP) van 20 maart 2014.
Tijdens het debat op 13 maart 2014 heb ik aangegeven dat ik geen onderzoek had gedaan naar de betreffende bankrekeningen. Ik heb toen wel een rekensom gemaakt gebaseerd op de bedragen die waren vermeld in het advies van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM) en op de afspraken tussen partijen, zoals neergelegd in de schikking en zoals bij uw Kamer bekend. Uit deze stukken bleek dat er ten tijde van de schikking circa 2 miljoen gulden onder beslag lag. In de schikking is overeengekomen dat Cees H. 750.000 gulden aan het OM diende te betalen ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel uit grootschalige handel in hasj en deelneming aan een criminele organisatie. Er waren echter geen bankafschriften meer beschikbaar van de uiteindelijke afwikkeling.
Na het debat op 13 maart 2014 en de Regeling van werkzaamheden van 9 april 20145 heb ik het openbaar ministerie (OM) opdracht gegeven nader onderzoek te doen naar de financiële afwikkeling van de schikking. In uw Kamer leefden nog een aantal terechte vragen en ook ik vond het van het grootste belang dat er zoveel mogelijk duidelijkheid zou komen over de financiële afwikkeling van de schikking. Ik heb uw Kamer na dit onderzoek bij brief van 3 juni 2014 laten weten dat ik uw Kamer helaas niet verder kon informeren over de feitelijke financiële afwikkeling van de schikking en dat ik moet accepteren dat ik de ultieme duidelijkheid niet kan verschaffen. Ik heb hierbij tevens aangegeven dat, mocht er, zoals de SP-fractie op 27 juni 2014 aangaf dit te hebben ervaren, mede als gevolg van mijn beantwoording in het debat op 13 maart 2014, de indruk zijn gewekt dat ik over exacte betalingsgegevens beschikte, ik dat betreur. Hiermee heb ik uw Kamer naar beste vermogen geïnformeerd.
Acht u het mogelijk dat er een verschil is tussen de schikking zoals in eerste instantie voorgesteld en de financiële afwikkeling van de schikking? Kunt u dit toelichten? Hoe kijkt u in het licht van het antwoord op vraag 1 terug op uw eerdere uitspraken over het schikkingsbedrag?
In de schikkingsovereenkomst staat vermeld dat Cees H. aan het OM een schikkingsbedrag zal betalen ter hoogte van 750.000 gulden. Zoals ik eerder in mijn brief van 3 juni 2014 aan uw Kamer heb laten weten, is dit het bedrag dat is overeengekomen tussen het OM en Cees H. Voorts heb ik uw Kamer laten weten dat ik u helaas niet verder kan informeren over de feitelijke financiële afwikkeling van de schikking. Dit betekent echter niet dat hierdoor het in de schikkingsovereenkomst vermelde schikkingsbedrag van 750.000 gulden ter discussie staat.
Vindt u dat de Kamer zowel ten tijde van uw ambtsvoorganger als bij het recente debat anders geïnformeerd had moeten worden over het exacte schikkingsbedrag?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten welke personen dan wel instanties destijds expliciet inzage hebben gehad en toestemming hebben moeten verlenen voor het vrijgeven en overmaken van het exacte bedrag, zowel vanuit Luxemburg naar het Openbaar Ministerie (OM) als van het OM naar Cees H.?
Om te komen tot deze schikking hebben onderhandelingen plaatsgevonden tussen het OM en Cees H. en zijn raadsman. Het uiteindelijke resultaat van deze onderhandelingen is neergelegd in de schikking, zoals deze openbaar is geworden. Aan uw Kamer heb ik eerder bericht dat ik geen mededelingen doe over de wijze waarop het OM in concrete zaken tot overeenkomsten komt en de overwegingen van betrokkenen hierbij. Ik herhaal dat dit nadelig zou kunnen zijn voor de bereidheid tot het aangaan van overeenkomsten met het OM.
Ik heb uw Kamer in mijn brief van 3 juni 2014 geïnformeerd over de uitkomsten van het nadere onderzoek dat het OM naar de financiële afwikkeling van de schikking heeft gedaan. Gelet op de uitkomsten van dit onderzoek heb ik geconstateerd dat ik uw Kamer niet verder kon informeren over de feitelijke financiële afwikkeling van de schikking. De uitkomsten van het onderzoek brengen daarnaast met zich mee dat ik geen onderbouwde uitspraken kan doen over de gang van zaken rondom de financiële afwikkeling in Luxemburg. In mijn brief van 9 juli 2014 heb ik uw Kamer in antwoord op vragen van de SP-fractie en de CDA-fractie laten weten dat er anno 2014 voor het OM geen mogelijkheden zijn om een vordering te doen aan de Luxemburgse autoriteiten teneinde informatie over individuele rekeningen van klanten van een Luxemburgse bank op te vragen, nu er bij gebreke van een strafrechtelijke procedure geen formele bevoegdheden bestaan om onderzoekshandelingen te verrichten. De strafzaak tegen Cees H. is immers onherroepelijk geworden en daarnaast is in 2000 uitvoering gegeven aan de schikking. Dit betekent dat het OM niet meer als rechterlijke autoriteit vorderingen kan richten tot een buitenlandse autoriteit teneinde bepaalde informatie op te vragen. Concluderend kan ik u dan ook niet verder informeren over de vraag welke personen en instanties destijds in Luxemburg expliciet inzage hebben gehad en toestemming hebben moeten verlenen voor het vrijgeven en het overmaken van het bedrag.
Kunt u een exact overzicht geven welke bronnen u precies heeft geraadpleegd om te kunnen verifiëren welk bedrag het OM in het kader van de schikkingsovereenkomst feitelijk aan Cees H. heeft overgemaakt?
In mijn brief van 3 juni 2014 heb ik aangegeven dat ik het OM heb verzocht een uiterste inspanning te leveren door nader onderzoek te doen. Dit onderzoek heeft plaatsgevonden en uw Kamer is van de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden en de uitkomsten hiervan bij brief van 3 juni 2014 op de hoogte gebracht. Graag verwijs ik u naar deze brief.
Kunt u nogmaals helder toelichten waarom in de schikkingsovereenkomst het overeen te komen schikkingsbedrag geheel niet wordt genoemd en op welk moment de voorzitter van het College van procureurs-generaal en de toenmalige Minister van Justitie precies kennis hebben genomen van het exacte bedrag dat aan Cees H. is overgemaakt en onder welke voorwaarden, waaronder de buitensluiting van de fiscus?
Zoals ik in antwoorden op vragen van het lid De wit (SP) op 8 april 2014 heb aangegeven is het College van procureurs-generaal op 15 februari 2000 akkoord gegaan met de inhoud van schikking, nadat het op 4 februari 2000 hierover advies had gekregen van het Bureau Ontnemingswetgeving Openbaar Ministerie (BOOM). In de zomer van 2000 heeft het College van procureurs-generaal nogmaals met de schikking ingestemd, nadat deze nogmaals door het BOOM was bezien. In de schikkingsovereenkomst wordt het schikkingsbedrag van 750.000 gulden genoemd. Dit is het bedrag dat Cees H. diende te betalen aan het OM.
In mijn brief van 13 maart 2014 heb ik uw Kamer laten weten dat mijn ambtsvoorganger op 15 april 2002 op schriftelijke vragen van de leden Rietkerk en Van de Camp (CDA) heeft geantwoord dat hij in 1999 bekend was met het feit dat met Cees H. onderhandelingen werden gevoerd, maar niet van de uitkomsten daarvan.6 Mijn ambtsvoorganger is in het kader van de beantwoording van deze Kamervragen in 2002 over de op 17 augustus 2000 gesloten schikking en de daarin opgenomen voorwaarden door de voorzitter van het toenmalige College geïnformeerd.
Ik heb het OM na het debat op 13 maart 2014 en de Regeling van werkzaamheden van 9 april 2014 verzocht om nader onderzoek te doen naar de financiële afwikkeling van de schikking. Ik heb uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek in mijn brief van 3 juni 20147 geïnformeerd en ik heb laten weten dat ik uw Kamer helaas niet verder kon informeren over de feitelijke financiële afwikkeling van de schikking.
Kunt u globaal en in het algemeen, los van deze schikking, aangeven of er vaker voor is gekozen de fiscus niet te informeren en hieromtrent geheimhouding op te leggen? Zo ja, in welke gevallen en waarom?
In antwoorden op vragen van het lid De Wit heb ik op 8 april 2014 aangegeven dat er in deze zaak geen sprake was van belastingontduiking of belastingontwijking. Ik herhaal dat het OM heeft gehandeld binnen de toen geldende wet- en regelgeving.
Zoals ik in de bijlage bij mijn brief van 3 juni 2014 heb aangegeven, zijn mij geen andere schikkingen bekend waarin is afgesproken de Belastingdienst buiten dergelijke schikkingen te houden en doelbewust niet te informeren. Het afstemmen met ketenpartners is in de huidige tijd de standaard-werkwijze. In mijn brief van 20 december 20138 heb ik u geïnformeerd over het actieplan ter versterking van de aanpak van fraude. Zoals in deze brief aangegeven wordt bij het terugvorderen en afpakken opgetreden als één overheid. Ketensamenwerking staat bij het afpakken centraal. In de op 1 januari 2014 in werking getreden OM-aanwijzing Afpakken wordt expliciet gewezen op de rol die andere overheden en ook benadeelde partijen daarin kunnen hebben. Vanuit het oogpunt van effectiviteit loont het om steeds te bezien welke mogelijkheden andere diensten hebben. Zoals door de Staatssecretaris van Financiën tijdens het debat op 13 maart 2014 is aangegeven, kan afstemming met de Belastingdienst daarnaast dubbele belastingheffing voorkomen.
Is het gebruikelijk om bij transacties waarbij geld wordt doorgesluisd vanuit het buitenland naar Nederland contact op te nemen met de buitenlandse autoriteiten over de herkomst van het geld? Zo nee, waarom niet en is dit altijd zo geweest? Hoe gaat dat in zijn werk en wat was de procedure in de tijd dat een schikking werd getroffen met Cees H.?
Zie antwoord vraag 7.
Wie kan er in theorie belang bij hebben dat een dergelijke transactie van miljoenen euro’s via de rekening van het OM loopt en de fiscus niet wordt ingelicht?
Zoals ik eerder in mijn brief van 13 maart 2014 en in de antwoorden op vragen van het lid De Wit heb aangegeven, kan ik over de totstandkoming van overeenkomsten en de inbreng van de verschillende betrokkenen geen mededelingen doen omdat dit nadelig kan zijn voor de bereidheid tot het aangaan van overeenkomsten met het OM. Ik speculeer hier ook niet over.
Erkent u dat het doorsluizen van grote sommen (mogelijk zwart) geld naar Nederland onder strikte geheimhouding met medewerking van het OM en zonder het inlichten van de Belastingdienst een verkeerd beeld schept, nog afgezien van het feit of witwassen destijds volgens de wet strafbaar was of niet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft de Staatssecretaris, nadat deze zaak op 11 maart 2014 via Nieuwsuur in het nieuws kwam, (persoonlijk) contact opgenomen met Cees H. of met zijn raadsman? Zo ja, op welke momenten en met welk doel? Wat is er tijdens dat contact / die contacten met betrekking tot de schikking besproken?
Ik heb deze vraag voorgelegd aan de Staatssecretaris. Deze heeft mij medegedeeld dat hij zelf geen contact heeft opgenomen met Cees H. of diens raadsman, de heer Kuijpers. Wel heeft de heer Kuijpers de Staatssecretaris na 11 maart 2014 enkele malen telefonisch benaderd. In deze telefoongesprekken heeft de heer Kuijpers de vraag aan de orde gesteld of en zo ja op welke wijze hij zich in de media zou uiten over de schikking met Cees H. en over kennelijk in zijn bezit zijnde bankafschriften. De Staatssecretaris heeft mij tevens medegedeeld dat hij hierop niet inhoudelijk heeft gereageerd en dat hij de heer Kuijpers naar mij heeft verwezen. Ik ben vervolgens niet door de heer Kuijpers benaderd.
De heer Van Brummen heeft de heer Kuijpers bevraagd in het onderzoek naar de financiële afwikkeling van de schikking. Zoals in mijn brief van 3 juni 2014 staat vermeld heeft de heer Kuijpers zich toen beroepen op zijn beroepsgeheim.
Waarom mag de heer Van Brummen niet met de Staatssecretaris praten over betreffende schikking? Erkent u dat het juist niet past om u op deze manier met de inhoud van een onderzoek te bemoeien? Zo nee, waarom niet?
Bij brief 9 juli 2014 heb ik uw Kamer laten weten dat ik uiteraard zelf heb gesproken met de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, die toen verantwoordelijk officier van justitie was en dat dit gesprek betrokken is in de bevindingen van het onderzoek van het OM. Zoals toen vermeld heb ik het OM bij de opdracht voor het onderzoek aangegeven dat ik de Staatssecretaris zelf zou bevragen. Hiervoor is geen structuur voorgeschreven, maar deze handelwijze is naar mijn oordeel het meest passend in de verhouding tussen Minister en Staatssecretaris. Het OM valt onder mijn verantwoordelijkheid en daarmee ook het onderzoek dat de heer Van Brummen heeft uitgevoerd. Voorts neemt de Staatssecretaris in deze kwestie een bijzondere positie in. De Staatssecretaris valt immers onder mijn verantwoordelijkheid. Daarbij komt dat hij vanwege zijn portefeuille als Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie in zijn dagelijkse werkzaamheden een eigenstandige relatie heeft met het OM. Ik heb uw Kamer dan ook laten weten dat het gelet hierop op mijn weg lag om de Staatssecretaris te bevragen over zijn rol als toenmalig officier van justitie.
Erkent u dat u in verlegenheid kan worden gebracht nu er geen uitsluitsel is over het overmaken van ongeveer vijf miljoen gulden, zoals de advocaten van Cees H. beweren, vooral omdat de mogelijkheid blijft bestaan dat een veroordeelde crimineel op ieder gewenst moment met dit bewijs naar buiten kan komen? Hoe schat u deze situatie in?
Beide advocaten hebben in het kader van het onderzoek van de heer Van Brummen laten weten hun eerder in de media ingenomen standpunten te handhaven en zich te beroepen op hun beroepsgeheim.
Bij brief van 3 juni 2014 heb ik uw Kamer laten weten dat ik op basis hiervan en van de overige uitkomsten van het onderzoek tot de constatering ben gekomen dat ik helaas geen helderheid meer kan verschaffen over de financiële afwikkeling van de schikking in 2000 en dat er altijd de mogelijkheid bestaat dat bankafschriften alsnog worden overlegd.
Bent u bereid, zodra er ontwikkelingen zijn in deze zaak omdat er bijvoorbeeld nog informatie boven tafel komt, de Kamer hier direct over te informeren?
Ja.
Kent u de berichten «Teeven weer in opspraak» en «Dubieus verleden haalt Fred Teeven in»?1
Ja.
Bent u bekend met de bijlage die wordt genoemd als onderdeel van de deal met Cees H.? Zo ja, sinds wanneer bent u hiermee bekend? Sinds wanneer realiseerde u zich dat de huidige Staatssecretaris als officier van justitie een prominente en negatieve rol speelde in eerdere antwoorden op vragen?2
Hoe beoordeelt u het bericht dat ondanks een verbod van de Minister van Justitie, een officier van Justitie, middels een bijlage afspreekt om positief te adviseren bij een gratieverzoek en het schrappen van een reeds door de rechter uitgesproken straf?
Bent u bereid dit nader te onderzoeken en de Kamer over de inhoud van de gang van zaken te informeren en uw beoordeling daarvan te geven? Zo ja, kan de Kamer dit ten spoedigste van u ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Het bericht ‘Bonus directeur regionale omroep L1 onder de loep’ |
|
Gert-Jan Segers (CU), Mohammed Mohandis (PvdA), John Kerstens (PvdA) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Bonus directeur regionale omroep L1 onder de loep»?1
Ja.
Is het waar dat de regionale omroep L1 een bonus heeft uitgekeerd aan een directeur ter hoogte van ruim 26.000 euro?
Het Commissariaat voor de Media onderzoekt dit momenteel.
Hoe beoordeelt u de opmerking van de commissarissen van de betreffende omroep die suggereren dat bonussen ook onder het overgangsrecht van de WNT2 vallen? Zijn bij u meer gevallen bekend waarin het uitkeren van bonussen door instanties gekoppeld is aan het overgangsrecht? Zo ja, hoeveel en hoe is hier tegen opgetreden?
Sinds de inwerkingtreding van de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sector (WNT) mogen bonussen niet meer worden overeengekomen. Het overgangsrecht regelt wel dat afspraken over een bonusbetaling die voor 6 december 2011 zijn gemaakt voor ten hoogste vier jaar na inwerkingtreding van de wet worden gerespecteerd (artikel 7.3, zesde lid, in samenhang met het elfde lid). Een in 2013 uitbetaalde bonus die niet voor 6 december 2011 is afgesproken, is dus in strijd met de WNT en onverschuldigd betaald.
Over de toepassing van de WNT in 2013, inclusief de toezichts- en handhavingsacties, wordt de jaarrapportage WNT opgesteld die eind dit jaar naar de Tweede Kamer zal worden verzonden.
Wat is de procedure bij het terugvorderen van een onverschuldigd betaalde bonus? Is deze procedure voor alle instellingen die onder de WNT vallen hetzelfde? Moeten onverschuldigd betaalde bedragen door de bestuurder aan de instelling worden terugbetaald? Zo nee, op welke wijze wordt dan recht gedaan aan de WNT?
Bij onverschuldigde betaling rust op de instelling de plicht om het onverschuldigde bedrag terug te vorderen en op de topfunctionaris de plicht om het onverschuldigde bedrag aan de instelling terug te betalen. Indien dat uit blijft en ook na een verzoek tot herstel door de verantwoordelijk Minister, geen correctie plaatsvindt, heeft de verantwoordelijk Minister de bevoegdheid de partijen een last onder dwangsom op te leggen, waarvan mededeling wordt gedaan in de Staatscourant (artikel 5.4 WNT). Indien de last onder dwangsom niet wordt uitgevoerd, kan de verantwoordelijk Minister zelf de onverschuldigde betaling opeisen (artikel 5.5 WNT). Deze procedure is voor alle WNT-instellingen gelijk.
Welke financiële gevolgen heeft deze onrechtmatig betaalde bonus voor het omroep-programmabudget van de betreffende omroep?
Het moet nog blijken of er sprake is van een onrechtmatig betaalde bonus. Indien dat het geval is dient betrokkene het teveel betaalde bedrag terug te betalen aan de instelling. Alle inkomsten van een publieke media-instelling dienen te worden gebruikt voor het verzorgen van media-aanbod.
Op welke wijze ondervinden semipublieke instellingen nadelen van door hen onrechtmatig betaalde bonussen (bezoldigingen of vertrekpremies)? Deelt u de mening dat ook bij semipublieke instellingen een (financiële) prikkel moet worden toegepast om te voorkomen dat zij in strijd handelen met de WNT? Zo nee, waarom niet?
De WNT beoogt dat juist te voorkomen en regelt dat onrechtmatig betaalde bonussen onverschuldigd betaald zijn en door de betrokken instelling moeten worden teruggevorderd. Zie verder ook het antwoord op vraag 4.
Alhoewel het voldoen aan de WNT een eigen verantwoordelijkheid is van de instellingen waarop de WNT van toepassing is, stel ik initiatieven van subsidieverlenende decentrale overheden om bij te dragen aan maatschappelijk aanvaardbare beloningsverhoudingen op prijs. Dat kan door vooraf in de subsidieverordening voorwaarden op te nemen ten aanzien van inkomens van bestuurders bij de instelling die om een subsidie verzoekt. Ik ben met de VNG en het IPO in overleg over hoe we hen kunnen faciliteren bij het uitwerken van modelverordeningen- of regelingen over dit onderwerp. Ik verwijs ook naar de antwoorden op Kamervragen van de Leden Kerstens en Fokke (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, Aanhangsel, nr. 2914). De uiteindelijke beslissing om wel of geen gebruik te maken zo’n instrument behoort tot de autonomie van de subsidieverstrekkende overheidsorganisatie.
Het bericht ‘ICT-adviseur wil gemeenten helpen aan Big Brother 2.0’ |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «ICT-adviseur wil gemeenten helpen aan Big Brother 2.0»?1
Ja
Wat vindt u van de mogelijkheden die in het artikel worden geschetst?
In het bericht wordt de video «Informatie: adviseur van de toekomst» besproken zoals gepubliceerd door het bedrijf PinkRoccade. De video schetst een mogelijk toekomstscenario op basis van de mogelijkheden die de technologie biedt. Dergelijke toekomstscenario’s kunnen behulpzaam zijn om discussie te voeren over wat wenselijk is.
Het geschetste scenario biedt enerzijds mogelijkheden voor een effectievere en efficiëntere lokale overheid en het meer betrekken van de burger daarbij. Anderzijds kan het scenario bedreigend zijn omdat potentieel mensen beperkt worden in hun vrijheid en groepen mensen kunnen worden gestigmatiseerd. Voor elk scenario geldt dat realisatie zal moeten plaatsvinden binnen geldende wet- en regelgeving.
Het kabinet zet zich in voor een veilig digitaal domein waarin de kansen van digitalisering worden benut, dreigingen het hoofd worden geboden en fundamentele rechten en de internetvrijheid optimaal worden beschermd. Dit is eveneens verwoord in de notitie «vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving» die mede namens mij aan Uw kamer is gestuurd (Kst 2013/2014, 26 643 nr. 298). In deze notitie is gesteld dat er op sommige thema’s vraagstukken zijn die verder doordacht moeten worden. Het gaat daarbij om zaken die onder het overkoepelende thema «big data, veiligheid en privacy vallen». Het kabinet heeft daartoe een adviesaanvraag gedaan bij de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid.
Deelt u de zorg dat het steeds meer delen van gegevens door gemeenten als positieve ontwikkeling wordt gezien door deze «belangrijke ICT-adviseur van veel Nederlandse gemeenten»? Zo ja, voert u actief het gesprek over dergelijke ontwikkelingen met de Nederlandse gemeenten en kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Het staat bedrijven en gemeenten binnen de geldende wettelijke grenzen vrij kansen te signaleren ten aanzien van het gebruik van gegevens in het publieke domein. Het is aan de wetgever te bepalen binnen welke wettelijke kaders dit kan geschieden en te borgen dat zaken als privacy en beveiliging gelijke tred kunnen houden met het toenemend gebruik van data.
Vindt u dat er een afdoende kader bestaat voor afwegingen in het spanningsveld tussen privacy en veiligheid? Hoe is het principe van dataminimalisatie in dit kader gewaarborgd?
De Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) biedt een adequaat kader, inclusief het vereiste van dataminimalisatie, voor een zorgvuldige afweging tussen veiligheid en privacy.
Op dit moment zijn er meerdere wetten die gemeenten van een kader voorzien bij het verzamelen en gebruiken van gegevens van burgers; bent u van plan hierop aanpassingen te doen na het advies van het College Bescherming Persoonsgegevens (CBP) d.d. 1 juli 2014? Zo ja, welke en op welke termijn? Zo nee, wat gaat u dan met het advies doen?
Het door u genoemde advies refereert aan de «beleidsvisie zorgvuldig en bewust: gegevensverwerking en privacy in een gedecentraliseerde domein» (Kst 2013/2014, 32761 nr.2. In deze visie heeft het kabinet geconcludeerd dat het huidige juridische kader toereikend is om de noodzakelijke gegevensuitwisseling te kunnen realiseren en tegelijkertijd de privacy te borgen. Het CBP waarschuwt in haar advies dat gemeenten de naleving van de Wbp niet kunnen opschorten in het kader van een «lerende praktijk». Dit advies van het CBP is in lijn met de kabinetsvisie, waarin het kernpunt is dat de Wbp leidend is, en dat binnen de Wbp via een gedegen afweging, waarbij onder meer het vereiste van dataminimalisatie wordt betrokken, de mogelijkheden dienen te worden benut. Los van de geldende toezichthoudende rol van het CBP, heb ik de gemeentebesturen per brief gewezen op hun verantwoordelijkheid voor het goed inregelen en borgen van het recht op privacy.
Hoe houdt u zicht op de trends en mogelijkheden van informatie-uitwisseling door overheden (in het bijzonder gemeenten) en welke mogelijkheden ziet u om ongewenste ontwikkelingen te stoppen? Vindt u deze mogelijkheden voldoen?
Gelet op de autonomie van gemeenten, ook op het gebied van informatie-uitwisseling, is er geen toezicht door de rijksoverheid. Gemeenten dienen informatie-uitwisseling in te regelen binnen de wettelijke kaders van de Wbp. Toezicht is op adequate wijze geborgd via de onafhankelijk toezichthouder (in casu het CBP).
Deelt u de opvatting van de heer Jacob Kohnstamm in zijn toespraak voor het expertforum van de nationale denktank (d.d. 3 oktober 2014), dat een groot maatschappelijk debat moet worden gevoerd over de risico’s en ongewenste gevolgen van big data? Zo ja, hoe denkt u dit debat te entameren en welke rol heeft uw ministerie daarin? Zo nee, waarom niet?
De in vraag 2 aangehaalde notitie «vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving» beoogt een aanzet te zijn voor een verdergaand maatschappelijk debat over dit thema, waarin de overheid zich zal moeten herbezinnen op haar rol bij het beschermen en respecteren van de persoonlijke levenssfeer, ook in het digitale domein. Dit debat gaat echter niet alleen over het hoofd bieden aan bedreigingen, maar het debat biedt ook juist veel kansen om veiligheid, vrijheid en maatschappelijke groei op een hoogst mogelijk niveau in samenhang met de risico’s te bespreken. Het kabinet zal in haar reactie op het eerder genoemde WRR advies hierop ingaan.
Draagmoederschap |
|
Gert-Jan Segers (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u de uitzending van de EO over draagmoederschap gezien?1
Bent u bekend met het fenomeen dat via internet geadverteerd en contact gelegd wordt tussen draagmoeders en wensouders, zonder dat daarop enige vorm van toezicht plaatsvind?
Bent u eveneens bekend met het fenomeen dat alleenstaande mannen contact leggen met draagmoeders?
Kunt u een overzicht geven van de websites en de fora waarop deze praktijken plaatsvinden?
Kunt u aangeven welke risico’s verbonden zijn aan de hierboven beschreven praktijken?
Bij sommige wensouders is de kinderwens kennelijk zo groot dat ze bereid zijn zich in te laten met dubieuze praktijken. Hieraan zijn verschillende risico’s verbonden, zoals het risico van emotionele problemen voor de draagmoeder, een verhoogd risico op een identiteitsprobleem voor het kind, een verstoord hechtingsproces en de kans op teleurstelling bij de wensouders.
Kunt u meer inzicht geven in de aard en omvang van dit fenomeen?
De cijfers van het aantal onderzoeken dat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna te noemen: de Raad) heeft verricht en waarbij sprake was van draagmoederschap zijn, voor zover exact te achterhalen, als volgt:
Het gaat daarbij om onderzoeken waarbij sprake was van hoogtechnologisch draagmoederschap (waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting), laagtechnologisch draagmoederschap (waarbij de draagmoeder via de natuurlijke weg of via kunstmatige inseminatie wordt bevrucht met het zaad van de wensvader of donor) of draagmoederschap tot stand gekomen in het buitenland.
Hoewel deze cijfers enige indicatie geven, leveren deze geen volledig beeld op van de aard en omvang van dit fenomeen.
Het vermoeden bestaat immers dat een deel van draagmoederschap buiten het zicht van (overheids)instanties plaatsvindt. Dit wordt geconcludeerd in het rapport «Draagmoederschap en illegale opneming van kinderen» van het Utrecht Centre for European Research into Family Law (UCERF) uit 2011.2 Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014, genaamd «A study of legal parentage and the issues arising from international surrogacy arrangements».3
Kunt u aangeven of de Raad voor de Kinderbescherming bekend is met deze illegale praktijken en zelf actief contact legt met betrokkenen naar aanleiding van dergelijke berichten op het internet?
De Raad is geen opsporingsinstantie en zoekt derhalve niet actief naar wensouders en (potentiële) draagmoeders die op internet contact met elkaar leggen. Eerst na kennisname van een (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructie kan de Raad een onderzoek starten. Binnen het onderzoek kijkt de Raad of aan alle voorwaarden voor afstand van het kind door de draagmoeder is voldaan. De Raad spreekt met zowel de wensouders als de draagmoeder en vraagt door, bijvoorbeeld hoe zij elkaar ontmoet hebben, hoe lang zij elkaar kennen en of er betaald is. Als er vermoedens zijn van een strafbaar feit, zal de Raad aangifte doen bij de politie.
Bestaat er voor de Raad voor de Kinderbescherming een meldingsplicht richting politie en Openbaar Ministerie (OM) wanneer medewerkers signalen krijgen van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beoordeelt u de aanbevelingen die de deskundigen Vlaardingerbroek en Smeenk doen in de EO uitzending?
Eerstgenoemde deskundige is van oordeel dat de procedure omtrent draagmoederschap met meer waarborgen omkleed zou moeten zijn. Beide deskundigen geven aan dat actieve opsporing zou moeten worden verricht naar illegale praktijken omtrent draagmoederschap.
Naar ik begrijp is in de documentaire sprake van «laagtechnologisch» draagmoederschap. Voor «laagtechnologisch» draagmoederschap is geen arts benodigd, zoals één van de deskundigen ook in de uitzending aangeeft. Dit in tegenstelling tot hoogtechnologisch draagmoederschap, waarbij een embryo wordt ingebracht die ontstaan is door reageerbuisbevruchting; een ingreep die een arts verricht.
Indien wensouders en draagmoeders de procedure voor hoogtechnologisch draagmoederschap in Nederland volgen, geldt een met waarborgen omklede procedure. Zo moeten wensouders een verklaring omtrent gedrag overleggen en voert de draagmoeder gesprekken met een psycholoog.
Voor laagtechnologisch draagmoederschap ligt dit gecompliceerder omdat dit buiten het zicht van (overheids)instanties kan plaatsvinden. Hetzelfde geldt voor wensouders die naar het buitenland uitwijken.
De door deze deskundigen aangedragen vraagstukken liggen voor bij de Staatscommissie Herijking Ouderschap die deze meeneemt in haar oordeel of een wettelijke regeling rond draagmoederschap tot stand dient te komen en zo ja hoe deze eruit dient te zien.
Kunt u aangeven of u een bedrag van € 25.000,– ter vergoeding van de onkosten van de draagmoeder over het algemeen aan de hoge kant vindt?
Het is niet aan mij om te kunnen beoordelen of dit bedrag hoog of laag is.
Welke definities geeft u aan de begrippen legaal, illegaal en commercieel draagmoederschap?
Deelt u de mening dat voor een legale vorm van draagmoederschap altijd enige vorm van toetsing noodzakelijk is om voldoende waarborgen te creëren voor een veilige en gezonde leefomgeving van het kind?
Volgens artikel 151b, derde lid van het Wetboek van Strafrecht (Sr) wordt als draagmoeder aangemerkt «de vrouw die zwanger is geworden met het voornemen een kind te baren ten behoeve van een ander die het ouderlijk gezag over dat kind wil verwerven, dan wel anderszins duurzaam de verzorging en opvoeding van dat kind op zich wil nemen.»
Van illegaal draagmoederschap kan gesproken worden indien de strafbaarstellingen van artikel 151b en 151c Sr worden overtreden.
Bent u nog steeds van mening dat de meldingsstructuur in Nederland ten aanzien van het melden van draagmoederschap geen verbetering behoeft?2
Ja en deze vorm van toetsing is ook aanwezig als instanties kennis hebben van legaal draagmoederschap. Immers, de Raad zal in deze gevallen onderzoeken verrichten die zien op het uiteindelijk kunnen overdragen van het gezag over het kind van de draagmoeder op de wensouder(s). De Raad weegt in deze onderzoeken zorgvuldig af wat in het belang is van het specifieke kind. Het opgroeien in een veilige en gezonde leefomgeving is hierin een belangrijk onderdeel.
Bent u voorts nog steeds van mening dat de voorlichting voor wensouders en daarmee preventie tegen het commercieel draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen, adequaat is?3
Deze mening ben ik nog steeds toegedaan.
Betrokken instanties werken nauw samen en wisselen waar nodig informatie en ervaringen uit over (vermoedelijke) draagmoederschapsconstructies.
Bovendien bestaat het vermoeden dat een deel van de draagmoederschapsconstructies zich buiten het zicht van (overheids)instanties afspeelt. Dit wordt geconcludeerd in het eerdergenoemde rapport van UCERF uit 2011. Een soortgelijke conclusie wordt ook getrokken in het eerdergenoemde rapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht van maart 2014.
Uit het rapport van UCERF kan voorts worden opgemaakt dat draagmoederschap in Nederland vermoedelijk in omvang beperkt is.
Om deze redenen zie ik geen meerwaarde in de ontwikkeling van een meldingsstructuur.
Wanneer verwacht u het eindrapport van de Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht met betrekking tot de mogelijkheid en de wenselijkheid van een mondiaal instrument op het terrein van het draagmoederschap?
Ja. Het is onwenselijk dat ondanks de geldende wet- en regelgeving mensen toch hun toevlucht nemen tot malafide praktijken, maar dit valt helaas niet volledig te voorkomen.
Deelt u de mening dat overtreding van de artikelen 151b en/of 151c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) nauw verbonden kan zijn met mensenhandel, zeker wanneer er contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland plaatsvind?
De Haagse Conferentie voor Internationaal Privaatrecht heeft in april 2014 twee documenten gepubliceerd genaamd «The desirability and feasibility of further work on the Parentage / Surrogacy Project» en de «Study of Legal Parentage and the issues arising from International Surrogacy Arrangements»6. Hierin wordt voorgesteld een expert groep te formeren die verder verkent wat de mogelijkheid en wenselijkheid is voor een multilateraal instrument.
De Algemene Vergadering van de Haagse Conferentie heeft in de vergadering van april 2014 besloten dat de verkenning van de mogelijkheid om een multilateraal instrument op dit gebied in te richten dient te worden gecontinueerd. De volgende Algemene Vergadering in 2015 zal definitief besluiten of een dergelijke expert-groep geformeerd gaat worden.
Welke aandacht wordt binnen de nationale politie besteed aan opsporing van de illegale praktijk van het draagmoederschap en de illegale opneming van buitenlandse kinderen?
Mensenhandel is strafbaar gesteld in artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Zoals geconcludeerd in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel uit 2012 «Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap» kan commercieel draagmoederschap onder omstandigheden worden aangemerkt als mensenhandel.7 Voor de vraag of sprake is van mensenhandel is niet doorslaggevend of het contact met draagmoeders of wensouders in het buitenland heeft plaatsgevonden, maar of kan worden voldaan aan de bestanddelen van artikel 273f van het Wetboek van Strafrecht. Het gaat daarbij onder meer om (het oogmerk van) uitbuiting, maar ook om de specifiek in dit artikel genoemde gedragingen en het aanwezig zijn van een van de in dit artikel opgenomen dwangmiddelen.
Klopt het dat er slechts eenmaal een vervolging en een berechting heeft plaatsgevonden op basis van art. 151b Sr?4
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het aantal keer dat art. 151c Sr is toegepast in de strafrechtelijke opsporing en berechting?
Op welke wijze wordt binnen het OM aandacht besteed aan de vervolging op basis van deze artikelen?
Beschikt het OM over voldoende capaciteit teneinde deze illegale praktijken te vervolgen?
Kunt u per maatregel (zeven in totaal) ten aanzien van het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aangeven op welke wijze deze de afgelopen jaren zijn uitgevoerd?5
Welke maatregelen zijn door u genomen naar aanleiding van de aanbevelingen in het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel (Mensenhandel met het oogmerk van orgaanverwijdering en gedwongen commercieel draagmoederschap).6
In mijn brief van 16 december 201110 heb ik voorgesteld op een aantal punten, in samenhang bezien, het Nederlandse beleid omtrent draagmoederschap aan te passen en expliciet vast te stellen. Deze voorstellen vormden een aanzet om met de Tweede Kamer van gedachten te wisselen. Deze gedachtewisseling heeft helaas niet kunnen plaatsvinden. Inmiddels buigt de Staatscommissie Herijking Ouderschap zich over dit complexe onderwerp. Het bovenstaande in ogenschouw nemende, heb ik ten aanzien van de voorgestelde punten het volgende verwezenlijkt:
Op welke wijze besteed de Staatscommissie Herijking Ouderschap aandacht aan deze schaduwzijde van het draagmoederschap in Nederland?
Bij brief van 28 november 201213 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie uw Kamer geïnformeerd over het vervolg dat ik aan het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel heb gegeven voor wat betreft het onderdeel commercieel draagmoederschap. In deze brief is aangegeven dat op Rijksoverheid.nl voorlichting is geplaatst over het krijgen van een kind via draagmoederschap en de risico’s op mogelijke uitbuiting van draagmoeders in het buitenland.
Ook de aanbeveling om, mocht het aan de orde zijn, in de onderhandelingen over een mondiaal verdrag op het terrein van draagmoederschap, aspecten van mensenhandel bij draagmoeders onder de aandacht te brengen is overgenomen.
De Staatscommissie Herijking Ouderschap beziet het onderwerp draagmoederschap in de volle breedte; mogelijke uitbuiting van draagmoeders zal hierin ongetwijfeld aan de orde komen. Ik zal het rapport van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel onder de aandacht van de Staatscommissie brengen.
Deelt u de mening dat niet gewacht kan worden tot de uitkomsten van deze staatscommissie om verdere maatregelen te nemen en meer prioriteit te geven aan de voorkoming, bestrijding en vervolging van illegaal draagmoederschap?
Zie antwoord vraag 24.
De vroegtijdige plaatsing van een veroordeelde mensenhandelaar in een zeer beperkt beveiligde inrichting (zbbi) |
|
Nine Kooiman , Gert-Jan Segers (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het besluit van het arrondissementsparket Noord-Nederland tot het plaatsen van de veroordeelde mensenhandelaar A. el Y. in een zbbi terwijl hij nog niet de helft van zijn straf heeft uitgezeten?
Ja. Echter, niet het arrondissementsparket, maar de selectiefunctionarissen van de afdeling Individuele Zaken Gevangeniswezen van de Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) zijn, conform artikel 15 van de Penitentiaire beginselenwet, belast met plaatsing in een ZBBI.
Hoe beoordeelt u het feit dat het slachtoffer pas werd geïnformeerd nadat verdachte zijn eerste verlof al had genoten?
Het slachtoffer is over het eerste verlof tijdig geïnformeerd door het Informatiepunt Detentieverloop (IDV) van het Openbaar Ministerie (OM), hetgeen inhoudt dat het slachtoffer hierover voorafgaand aan het eerste verlof is ingelicht.
Deelt u de mening dat het een enorme schok moet zijn voor de voormalige slachtoffers van A. el Y. dat hij al in dit stadium van zijn straf in een zbbi wordt geplaatst waarbij hij vanaf heden ook wekelijks met verlof zal mogen gaan?
Ik kan mij zeker indenken dat het ingrijpend voor slachtoffers kan zijn, wanneer aan een gedetineerde verlof wordt toegekend op een moment dat het slachtoffer dit wellicht nog niet verwacht. De betreffende gedetineerde voldoet echter aan de voorwaarden om in deze fase van de gevangenisstraf in aanmerking te komen voor meer vrijheden.
Waarom is er toestemming gegeven voor dit verlof, zonder dat er sprake is van bijvoorbeeld een verbod zich op te houden in de buurt van de betrokken slachtoffers? In hoeverre wordt er bij het verlenen van verlof aan veroordeelde mensenhandelaren bekeken of voorwaarden als een gebieds- of contactverbod opgelegd dienen te worden?
Wekelijks verlof maakt deel uit van het ZBBI-regime. Voorafgaand aan het verlenen van dergelijk regimair verlof wordt een inschatting gemaakt van de risico’s die hieraan verbonden zijn, waarbij de directeur van de penitentiaire inrichting (PI) zich zo nodig laat adviseren door bijvoorbeeld de politie, het OM en/of de reclassering. Indien de informatie hiertoe aanleiding geeft, worden bij het toekennen van het verlof bijzondere voorwaarden, zoals een contact- en/of locatieverbod, gesteld om risico’s – mede ten aanzien van het slachtoffer – te beperken.
Van de directeur van de PI heb ik vernomen dat ook in de onderhavige zaak thans een contactverbod met het slachtoffer als bijzondere voorwaarde geldt. Hierdoor kan de veiligheid van, alsmede een ongewenste confrontatie met het slachtoffer zoveel mogelijk worden geborgd tijdens verloven.
Is de slachtoffers om advies gevraagd? Zo ja, wat is daarmee gedaan? Zo nee, waarom is dat achterwege gebleven? Op welke manier wordt er bij de verlofverlening aan mensenhandelaren rekening gehouden met het belang van het slachtoffer?
Van advisering door slachtoffers bij het toekennen van vrijheden tijdens detentie is geen sprake. Indien het zogeheten spreekrechtwaardige delicten betreft, zoals mensenhandel, wordt desgewenst informatie door het IDV aan het slachtoffer verstrekt over het detentieverloop van gedetineerden om te voorkomen dat zij onverwacht worden geconfronteerd met de dader. Het tijdig informeren van het slachtoffer door het IDV is in lijn met het beleid om de positie van slachtoffers te versterken.
Hoe wordt de veiligheid van de slachtoffers gewaarborgd op het moment dat deze persoon met verlof gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Waren er bijzondere persoonlijke redenen om A. el Y. wekelijks verlof te geven? Welke garanties zijn er dat hij geen contact zal opnemen met zijn voormalige slachtoffers?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt dit verlof voor deze mensenhandelaar zich dit tot uw voornemen om slachtoffers van veroordeelde criminelen in een betere positie in het rechtsproces te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
De berichten dat personeel bij de rechtbanken in Leeuwarden en Assen weggehaald wordt |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Personeel van rechtbank weg uit Leeuwarden»1, «Personeel rechtbank weg uit Assen»2 en «Ministerie wil tekst en uitleg over rechtbankverhuizing»?3
Ja.
Klopt de berichtgeving dat u vooraf niet op de hoogte was van het voornemen van de rechtbank Noord-Nederland om het kantoorpersoneel van Leeuwarden en Assen te verhuizen naar Groningen? Sinds wanneer bent u op de hoogte van dit voornemen?
Ik heb contact gehad met de Raad voor de rechtspraak en het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Nederland kort nadat het gerechtsbestuur zijn voornemen om de kantoorfunctie van de rechtbank Noord-Nederland op termijn in Groningen te centraliseren had bekendgemaakt. Dit voornemen is inmiddels door het gerechtsbestuur ingetrokken. Het gerechtsbestuur heeft daarbij aangegeven nu eerst met alle medewerkers van de rechtbank in gesprek te willen gaan over de vraag hoe tot meer integratie binnen de rechtbank kan worden gekomen en op welke wijze de meerwaarde van een grotere organisatie beter kan worden bereikt.
Hoe verhoudt het voornemen van de rechtbank Noord-Nederland zich tot de Herziening van de Gerechtelijke Kaart?
Met de herziening van de gerechtelijke kaart is beoogd ook in de toekomst de kwaliteit van rechtspraak te kunnen waarborgen en te kunnen voldoen aan wensen en behoeften in de samenleving. Door het verminderen van het aantal arrondissementen en ressorten is de Rechtspraak in staat gesteld grotere teamverbanden te organiseren binnen de nieuwe gerechten. Grotere teamverbanden zijn nodig om de noodzakelijke deskundigheid en specialisatie van rechters en juridisch medewerkers te kunnen opbouwen en onderhouden. In die zin passen de ontwikkelingen in Noord-Nederland in het proces dat is ingezet met de herziening van de gerechtelijke kaart.
Deelt u de zorg dat concentratie van de kantoorfuncties gevolgen heeft op de lange termijn voor het voortbestaan van de gerechtelijke functies in Leeuwarden en Assen voor het werkgebied Noord-Nederland? Zo nee, waarom niet?
Nee. Het inmiddels ingetrokken voornemen van het gerechtsbestuur om de kantoorfunctie van de rechtbank Noord-Nederland op één locatie te centraliseren betreft de wijze waarop de rechtbank zijn werk organiseert en gaat niet over de vraag waar de zittingen van de rechtbank plaatsvinden. Bij de herziening van de gerechtelijke kaart is bepaald dat er op 32 locaties in Nederland, waaronder Leeuwarden en Assen, zittingen van de rechtspraak plaatsvinden. De 32 zittingsplaatsen zijn bij algemene maatregel van bestuur met wettelijke voorhangprocedure aangewezen. Een eventuele wijziging van de zittingsplaatsen moet bij het parlement worden voorgehangen. Een dergelijke wijziging wordt niet beoogd.
Hoe kijkt u aan tegen het voornemen van de rechtbank Noord-Nederland, gezien de afspraken die gemaakt zijn in het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) om geen werkgelegenheid bij elkaar weg te halen?
Afspraken in het Samenwerkingsverband Noord-Nederland (SNN) ken ik niet. Het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Nederland, dat de kwaliteit van rechtspraak aldaar moet bevorderen, is aan eventuele afspraken in het SNN niet gebonden.
Herinnert u zich de motie-Schouten (Kamerstuk 32 637 nr. 111) waarin de regering wordt gevraagd om een visie te ontwikkelen voor Noord-Nederland om werkgelegenheid te behouden?
Ja.
Heeft u afspraken gemaakt met de Raad voor de rechtspraak over de invulling van de kantoorfuncties bij de verschillende gerechten en heeft u hierbij ook recht gedaan aan de motie-Schouten? Zo ja, kunt u deze afspraken toelichten?
Op dit moment is geen sprake van een voornemen van het gerechtsbestuur van de rechtbank Noord-Nederland om de kantoorfunctie in Groningen te centraliseren. Het oordeel of een zittingsplaats ook een kantoorfunctie moet hebben is primair aan de Rechtspraak zelf. Een goedkeuring mijnerzijds is in die zin niet vereist. De Raad voor de rechtspraak heeft aangekondigd dat hij op korte termijn in overleg treedt met gerechtsbesturen over de wijze waarop de kwaliteit van rechtspraak verder wordt bevorderd en hoe de kantoorfuncties van de gerechten daarin passen. De Raad voor de rechtspraak informeert mij over zijn bevindingen naar aanleiding van de gesprekken met gerechtsbesturen en eigen onderzoek. In dit contact zal ik de motie-Schouten bezien, voor zover het de situatie in Noord-Nederland betreft. Over het geactualiseerd beeld van de gezamenlijke rijkskantoren in Nederland wordt u medio 2015 door de Minister van Wonen en Rijksdienst geïnformeerd.
Bent u gezien het belang van de regionale werkgelegenheid bereid om in overleg met de Raad voor de rechtspraak geen goedkeuring te verlenen aan het voornemen van de rechtbank Noord-Nederland om het personeel uit Leeuwarden en Assen te verhuizen?
Zie antwoord vraag 7.
De radicale prediker ‘Tarik ibn Ali’ uit België die naar Gouda komt |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Gert-Jan Segers (CU), Peter Oskam (CDA) |
|
Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat de imam Tarik Chadlioui, beter bekend als Tarik ibn Ali, binnenkort naar Gouda komt om daar te prediken?1
Ja.
Op wiens uitnodiging komt deze imam naar Gouda?
Op uitnodiging van het Gezamenlijke Moskee Bestuur in Gouda
Bent u bekend met de radicale boodschappen die deze imam verkondigt?2
Ik heb kennis genomen van de boodschappen van deze imam.
Deelt u de opvatting dat voorkomen moet worden dat deze extremistische en verwerpelijke teksten van deze imam verspreid worden in Nederland?
Op dit moment hebben wij geen aanwijzingen dat deze persoon naar Nederland komt om een haatzaaiende of opruiende boodschap te verkondigen. Hij is eerder in Nederland geweest en er zijn toen geen toespraken met haatzaaiende of opruiende boodschap verkondigd. Er zijn afspraken gemaakt tussen het moskeebestuur en de lokale overheid dat er geen haatzaaiende of opruiende uitingen zullen plaatsvinden.
Het is vanuit integratief oogpunt niet wenselijk dat er boodschappen worden verkondigd die in strijd zijn met onze waarden en normen. In het Actieprogramma Integrale Aanpak Jihadisme van augustus 2014 (Kamerstuk 29 754, nr. 253) wordt o.a. aandacht besteed aan het wegnemen van (de voedingsbodem voor) radicalisering. Tevens kunnen lokale overheden en politie, waar nodig, aanvullende maatregelen nemen om de rust en orde te handhaven. Daarbij kunnen diverse mogelijkheden worden gebruikt om dergelijke predikers te weren, bijvoorbeeld door het stellen van eisen aan de locatie of zichtbare aanwezigheid bij bijeenkomsten al dan niet van politiemensen.
In het geval dat deze persoon zich toch schuldig maakt aan haatzaaien of oproepen tot geweld met in extremistisch kader, zal er strafrechtelijk worden opgetreden.
Gaat u, zoals ook aangekondigd in uw eigen landelijke actieprogramma, deze haatzaaiende imam weren uit Gouda en zo ja, met welke middelen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven of er een strafrechtelijk onderzoek naar de uitlatingen van deze imam loopt in België en hierover eventueel contact opnemen met uw Belgische ambtsgenoot?
Ik heb hierover contact gehad met de Belgische autoriteiten. Ik heb op dit moment geen informatie over een strafrechtelijk onderzoek naar deze persoon wegens zijn uitlatingen.
Zijn u meer gevallen van haatzaaiende imams uit het buitenland bekend die op korte termijn naar Nederland dreigen te komen? Zo ja, om welke imams en steden gaat het?
Op dit moment zijn bij mij geen verdere gevallen bekend.
Welke mogelijkheden bestaan er om haatzaaiende imams die beschikken over een paspoort uit een lidstaat van de Europese Unie te weren uit Nederland?
Voor personen met een paspoort uit de Europese Unie geldt binnen het Schengen-gebied vrij verkeer. Voor personen van buiten het Schengen-gebied zowel binnen de Europese Unie als daarbuiten geldt dat het bestaand beleid is om personen die een bedreiging voor de openbare orde en/of de nationale veiligheid vormen geen visum te verlenen. Voor EU-onderdanen geldt, anders dan voor niet-EU-onderdanen, dat toegangsweigering op deze gronden alleen kan plaatsvinden indien er concrete aanwijzingen zijn dat er ernstige strafbare feiten ophanden zijn.
Het bestraffen van chauffeurs met te hoog beladen vrachtwagens |
|
Carla Dik-Faber (CU), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Trucker na fout vaak ongestraft; Chauffeurs te hoge vrachtwagens bij Velsertunnel ontlopen boete door wegblijven politie»?1
Ja.
Klopt het dat er in een half jaar tijd meer dan 1.100 chauffeurs bij de Velsertunnel zijn betrapt met een te hoge lading, maar dat er slechts 52 boetes zijn uitgedeeld omdat de politie vaak niet komt opdagen?
Over de verhouding tussen het aantal hoogtesignaleringen en het aantal boetes kan ik het volgende toelichten. De Velsertunnel is de laagste tunnel van Nederland met een maximale hoogte van 4,17 meter. Hierdoor is er fysiek weinig marge voor het toelaten van overschrijdingen van de wettelijk toegestane hoogte (4,00 meter) en gaat de hoogtesignalering bij deze tunnel eerder af dan bij andere tunnels. Rijkswaterstaat (RWS), politie en Openbaar Ministerie (OM) hanteren de afspraak dat de politie bij een overschrijding van 10 cm of meer wordt geïnformeerd en ter plaatse komt. Als sprake is van een strafbare hoogteoverschrijding, wordt de chauffeur geverbaliseerd. Bij een kleinere hoogteoverschrijding zal de chauffeur van een onderaannemer van Rijkswaterstaat de opdracht krijgen om via de pont verder te reizen.
In 2014 waren er tot en met augustus 7.639 hoogtemeldingen bij de Velsertunnel. Een groot deel hiervan is via de afrit vóór de tunnel omgeleid.
Er zijn 1.410 voertuigen nagemeten die hoger dan 4.00 meter waren. Vervolgens hebben 64 meldingen aan de politie plaatsgevonden van een overschrijding van 10 cm of meer. In 43 gevallen daarvan zijn chauffeurs geverbaliseerd vanwege een overschrijding van het hoogteverbod bij de Velsertunnel. Bij de 21 overige meldingen bleek er uiteindelijk geen sprake te zijn van een strafbare hoogteoverschrijding. Er is dus geen sprake van dat de politie niet kwam opdagen. Rijkswaterstaat laat bij de renovatie in 2016 de doorrijhoogte van de Velsertunnel vergroten zodat er minder incidenten zullen plaatsvinden met te hoge vrachtwagens. Na deze renovatie voldoet de Velsertunnel aan de Tunnelwet (WARV) die sinds 2013 van kracht is en waaraan alle tunnels in 2019 moeten voldoen.
Hoe vaak worden landelijk per jaar boetes uitgedeeld voor te hoog beladen vrachtwagens? Hoe vaak gebeurt dit voor te zwaar beladen vrachtwagens? Hoeveel capaciteit is hiervoor beschikbaar bij de politie en bij andere handhavingsdiensten?
Voor zover het zaken betreft die via het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) zijn afgedaan gaat het om een landelijk aantal opgelegde boetes van 2.136 vanwege te zwaar beladen voertuigen in 2013 en 2.308 in de eerste acht maanden van 2014.
Het landelijk aantal door tussenkomst van het CJIB opgelegde boetes vanwege te hoog beladen vrachtwagens bedroegen 267 in 2013 en 139 in de eerste acht maanden van 2014.
De capaciteit voor handhaving door de politie is niet gelabeld aan één type verkeersovertreding of andere vormen van criminaliteit. De politie voert binnen haar algemene taakuitvoering projectmatig (al dan niet met partners) en incidenteel transportcontroles uit, waarbij ook gekeken wordt naar hoogte en belading. De Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) controleert ook op te zware vrachtwagens en heeft hier 10 fte voor beschikbaar. In 2013 heeft de ILT 1.443 boetes voor te zware belading uitgedeeld.
Deelt u de mening dat de kans op een boete voor te hoog beladen vrachtwagens momenteel te laag is en het noodzakelijk is deze kans aanzienlijk te verhogen om zo de verkeersoverlast terug te dringen en schades aan tunnels te voorkomen?
Het heeft mijn prioriteit om de verkeersoverlast door te hoog beladen vrachtwagens terug te dringen. Naleving van de regels rondom hoogtebeperking is niet alleen een kwestie van handhaving. Ook opleiding en voorlichting zijn hierbij van belang. Om de verkeersoverlast verder terug te dringen blijf ik met Transport en Logistiek Nederland en EVO in gesprek over dit onderwerp en het belang van hun rol in de voorlichting aan hun achterban.
Daarnaast onderzoek ik de mogelijkheid om voor de laatste afslag voor de Velsertunnel een videoscherm te plaatsen waarop camerabeelden te zien zijn van voorbijrijdende vrachtwagens die te hoog zijn. De chauffeur wordt met dit systeem in meer directe zin aangesproken en kan de eerst volgende afslag nemen zodat geen hinder voor het overige wegverkeer ontstaat.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 2 voor een toelichting op het aantal hoogtesignaleringen ten opzichte van het aantal boetes.
Deelt u de mening dat verkeershandhaving in hoge mate bestuurlijk van aard is en het daarom mogelijk zou moeten zijn om deze taak mede op te dragen aan bevoegde weginspecteurs om zo de politie te ontlasten?
Er vinden momenteel met Rijkswaterstaat gesprekken plaats over een pilotvoorstel om in de regio Rotterdam weginspecteurs een buitengewone opsporingsbevoegdheid toe te kennen (BOA status) ten aanzien van twee typen overtredingen, namelijk het negeren van een rood kruis en het parkeren op vluchtstroken. Indien hierover overeenstemming wordt bereikt en deze pilot wordt ingezet en afgerond, zal ik bezien of een dergelijke aanpak zich ook leent voor de aanpak van te hoge vrachtwagens bij tunnels.
Bent u bereid het op korte termijn, bijvoorbeeld in de vorm van een pilot vergelijkbaar met die in Rotterdam-Rijnmond, mogelijk te maken dat weginspecteurs van Rijkswaterstaat bij de Velsertunnel bekeuringen kunnen uitdelen voor te hoog beladen vrachtwagens?
Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Het bericht ‘Jeugdklinieken in nood door overheveling zorg’ |
|
Tjitske Siderius (PvdA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Jeugdklinieken in nood door overheveling zorg»?1
Ja, wij hebben kennisgenomen van dit bericht. En ja, wij kennen ook de zorgen die bij jeugdhulpaanbieders leven. Wij begrijpen deze zorgen, maar daarbij past het besef dat een transitie als die in de jeugdhulp plaatsvindt altijd gepaard zal gaan met bepaalde onzekerheden. Tegelijkertijd constateren we dat de transitie in volle gang is. Gemeenten doen er alles aan om op 1 januari 2015 klaar te zijn voor hun nieuwe verantwoordelijkheden. Hiertoe wordt al volop geëxperimenteerd en toegewerkt naar een nieuwe gemeentelijke toegang voor de jeugdhulp. Ook zijn gemeenten volop bezig met het voorbereiden/maken van inkoopafspraken met jeugdhulpaanbieders.
Er wordt hard gewerkt, maar tegelijkertijd constateren wij dat er tot 1 januari as. nog veel te doen is. Én we constateren dat aanbieders van hoogspecialistische jeugdhulp, waar individuele gemeenten over het algemeen slechts sporadisch gebruik van hoeven te maken, nog moeilijk tot budgetafspraken met gemeenten kunnen komen. Om die reden biedt de VNG gemeenten en jeugdhulpaanbieders met een specialistisch aanbod handreikingen om tot goede inkoopafspraken te komen. Een voorbeeld is het landelijk transitiearrangement met bijbehorende raamcontracten voor hoogspecialistische jeugdhulp met een landelijke functie, en door het opstellen van modelcontracten voor bovenregionaal georganiseerde specialistische jeugdhulp.
Een organisatie zoals Fier Fryslân, een van de organisaties die in het artikel wordt genoemd, is bijvoorbeeld opgenomen in het landelijke transitiearrangement dat de VNG heeft vormgegeven. Het raamcontract dat hiertoe is opgesteld, geeft Fier Fryslân de garantie dat een gemeente, indien zij een kind in zorg krijgen bij Fier Fryslân, dit tegen de voorwaarden moet doen die in het raamcontract staan opgenomen. Fier Fryslân hoeft hierover dus niet met elke gemeente apart te onderhandelen en afspraken te maken.
Daarnaast zal de hoogspecialistische jeugdhulp ook na 1 januari 2015 nodig zijn. Dit in combinatie met de continuïteit van zorg die gemeenten moeten bieden, voorzien wij voor 2015 geen grote budgettaire problemen voor de instellingen die hoogspecialistische zorg bieden. Tegelijkertijd kunnen wij ons wel indenken dat de overgangsperiode en het gebrek aan budgetafspraken in de eerste periode tot problemen kan leiden ten aanzien van de liquiditeitspositie van deze instellingen, bijvoorbeeld omdat bevoorschotting op zich laat wachten. Daarom is in de regeling vergoeding bijzondere transitiekosten van organisaties in verband met de inwerkingtreding van de Jeugdwet een artikel opgenomen waarop deze instellingen zich kunnen beroepen. Hiermee kunnen zij t.b.v. de eerste periode een soort overbruggingskrediet aanvragen die bij onverhoopt uitblijven van nieuwe cliënten ook nog een budgetgarantie inhoudt.
Bent u bekend met de grote zorgen van de jeugdklinieken en hoe beoordeelt u deze zorgen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de motie Segers c.s., 33 750 – VI- nr. 71, inzake de opvang van slachtoffers van mensenhandel en eergerelateerd geweld?
De motie is ons bekend. Wij hebben uw Kamer op 10 juni 2014 geïnformeerd dat wij ter uitvoering van de motie Segers c.s. afspraken hebben gemaakt met de VNG over een adequate financiering voor specialistische opvang voor slachtoffers van mensenhandel en van eergerelateerd geweld.
Hoe waarborgt u de uitvoering van deze motie en bent u bereid voor het einde van 2014 de Kamer nogmaals te informeren over de voortgang?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inzicht geven hoeveel gemeenten tot nu toe hulp hebben ingekocht bij landelijk werkende instellingen?
We volgen de transitie nauwgezet. We proberen gemeenten zoveel mogelijk te ondersteunen bij de transitie, en spreken gemeenten en/of regio’s ook aan daar waar zich problemen dreigen voor te doen. Gemeenten zijn en blijven echter verantwoordelijk voor hun eigen inkoopproces en de keuzes die ze daarin maken. Wat we merken, is dat de door de VNG als richtsnoer opgegeven 3,76% in veel gemeenten gereserveerd is voor de financiering van hoogspecialistische jeugdhulp dat onderdeel uitmaakt van het landelijk transitiearrangement. De wijze waarop gemeenten dit doen is aan henzelf. Zij hebben echter de verplichting (ongeacht of ze dit budget nu wel gereserveerd hebben of niet) om de benodigde jeugdhulp aan kinderen uit hun gemeente te organiseren en financieren.
Daarbij kent het zorggebruik over de jaren heen fluctuaties. Het is dan ook niet gezegd dat de 3,76% in alle gevallen voldoende is. Gemeenten zijn zich hier terdege van bewust.
Wordt op dit moment het percentage van 3,76% dat door de VNG geadviseerd is aan gemeenten van het totale jeugdhulpbudget te reserveren voor de financiering van specialistische functies in de jeugdhulp inderdaad door gemeenten als richtsnoer gehanteerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe waarborgt u dat er indien nodig verwezen wordt naar de landelijk werkende instellingen en niet naar de meer algemene jeugdhulp in de regio waar door de gemeenten ingekocht is?
Gemeenten hebben de jeugdhulpplicht. Zij zullen kinderen passende jeugdhulp moeten bieden. In veel gevallen zal passende jeugdhulp, in uw woorden, «meer algemene jeugdhulp» zijn die door gemeenten in de regio is ingekocht. Wanneer echter meer specialistische jeugdhulp nodig is, dan is een gemeente verplicht dit ook te organiseren en te financieren.
Aangezien de Jeugdwet verplichtingen stelt aan de gemeentelijke toegang (deskundige professionals oordelen over de benodigde jeugdhulp), is hiermee gewaarborgd dat kinderen naar passende hulp worden toegeleid, ongeacht of dit specialistische of «algemene» jeugdhulp betreft.
Garandeert u dat kinderen die het nodig hebben toegang houden tot gespecialiseerde jeugdzorginstellingen?
Zie antwoord vraag 7.
De anti-Israëldemonstratie die zaterdag 12 juli jl. 2014 in Den Haag is gehouden |
|
Gert-Jan Segers (CU), Joël Voordewind (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de anti-Israëldemonstratie die zaterdag 12 juli 2014 in Den Haag is gehouden, waarbij hakenkruizen en ISIS-vlaggen werden getoond?
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat nazi-symbolen en vlaggen van uiterst gewelddadige en terroristische organisaties, zoals ISIS, in de Nederlandse publieke ruimte worden getoond?
Ik verwijs naar het antwoord op de schriftelijke vragen 2 en 4 van de leden Van Klaveren en Bontes over hakenkruizen bij een anti-Israëldemonstratie (ingezonden 15 juli 2014).
Op welke manier gaat u het tonen van deze symbolen en vlaggen tegen?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij bericht dat het medio augustus het landelijk standpunt ten aanzien van de strafbaarheid van symbolen, vlaggen en andere uitingsvormen nader heeft bepaald. Daarbij is rekening gehouden met de meest recente ontwikkelingen nadat lokaal reeds eerder beleid was afgestemd. Het standpunt houdt in dat nu IS (voorheen ISIS/ISIL) en Hamas (door de EU en de VN) verboden, terroristische organisaties zijn die tot doel hebben geweld te plegen tegen bepaalde bevolkingsgroepen, het in het openbaar tonen van deze vlaggen van deze organisaties naar het oordeel van het Openbaar Ministerie strafbaarheid oplevert op grond van artikel 137d en 137c Wetboek van Strafrecht. Tegen het dragen van deze vlaggen zal dan ook worden opgetreden.
Zie verder het antwoord op de schriftelijke vraag 4 van de leden Van Klaveren en Bontes over hakenkruizen bij een anti-Israëldemonstratie (ingezonden 15 juli 2014).
Bent u bekend met artikel 17 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), dat bepaalt dat de in het verdrag vastgelegde rechten en vrijheden er niet zijn om misbruikt te worden? Wat betekent dat voor de Nederlandse vrijheid van meningsuiting en demonstratie? Op welke manier kan voorkomen worden dat deze vrijheden in Nederland worden misbruikt voor het verheerlijken en aanmoedigen van geweld, antisemitisme en de gewelddadige jihad?
De vrijheid van meningsuiting en demonstratie zijn hoekstenen van een pluriforme samenleving en een levendige democratie. Deze rechten kunnen worden uitgeoefend binnen de grenzen van de artikelen 10, 11 en 17 EVRM. Uitgangspunt in Nederland voor de (grond)wettelijke bescherming van deze vrijheden, gegarandeerd in de Wet Openbare Manifestaties, is dat preventieve censuur niet is toegestaan. Demonstraties mogen dus niet op voorhand worden verboden omdat deze naar inhoud of doelstelling, of vanwege de inhoud van de mee te voeren leuzen, ongewenst worden geacht. Wel is het mogelijk om vooraf voorschriften en beperkingen te stellen of een verbod te geven ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Daarnaast geldt dat op grond van de Grondwet en artikel 10, tweede lid, EVRM de vrijheid van meningsuiting kan worden beperkt, indien men het gebruik van geweld propageert of aanzet tot discriminatie of haat of ter bescherming van een of meer van de andere in artikel 10, tweede lid, EVRM genoemde belangen. Waargenomen uitingen die aan een delictsomschrijving voldoen, zoals aanzet tot haat of (groeps)discriminatie (artikelen 137c en 137d Wetboek van Strafrecht), kunnen worden vervolgd. Het is in eerste instantie aan het OM om in het concrete geval de strafbaarheid van een uitlating te beoordelen. De rechter geeft vervolgens een definitief oordeel.
Vindt u dat een burgemeester effectief moet kunnen ingrijpen indien nazi- en jihadsymbolen getoond worden bij een demonstratie? Zo ja, waarom lukt dat nu kennelijk niet en wat zijn uw voornemens om dit te veranderen? Bent u bereid om hierover het gesprek met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten aan te gaan?
Het is een verantwoordelijkheid van de lokale driehoek, burgemeester, OM en politie, om te bepalen welke beleidsuitgangspunten en tolerantiegrenzen worden gehanteerd ten aanzien van een demonstratie. Een burgemeester kan deze verwerken in de eventuele voorschriften en/of beperkingen die hij verbindt aan een demonstratie en deze bekend maken. Zie voorts het antwoord op de schriftelijke vraag 4 van de leden Van Klaveren en Bontes over hakenkruizen bij een anti-Israël demonstratie (ingezonden 15 juli 2014), waarin de relevante bevoegdheden van een burgemeester worden beschreven. Er is op dit moment geen aanleiding te veronderstellen dat die bevoegdheden tekortschieten.
In hoeverre bent u bereid burgemeesters meer bevoegdheden te geven om bij het tonen van bijvoorbeeld nazi- en jihad-symbolen in te grijpen, bijvoorbeeld door aanpassing van de Wet openbare manifestaties?
Zie antwoord vraag 5.
De Gaza-demonstratie van 24 juli 2014 in Den Haag |
|
Kees van der Staaij (SGP), Pieter Omtzigt (CDA), Gert-Jan Segers (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht «De Gaza-demo die helemaal niet over Gaza ging»?1
Ja.
Is de bedoelde demonstratie aangemeld conform de geldende wet- en regelgeving terzake? Is daarbij waarheidsgetrouwe informatie verstrekt door de organisatoren over het te verwachten verloop van de demonstratie?
Volgens de burgemeester van Den Haag was de demonstratie op de gebruikelijke wijze aangemeld, zoals verplicht gesteld in artikel 2:3 de Algemene Politieverordening voor Den Haag 2009. Hierbij is aangegeven dat er 50 demonstranten werden verwacht. Dit getal komt overeen met het aantal personen dat de politie gedurende de demonstratie heeft waargenomen.
Zie voorts het antwoord op de schriftelijke vraag 2 van de leden De Graaf, Helder en Wilders over de antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014) en op de schriftelijke vragen 2 en 3 van de leden Marcouch en Yücel over de demonstratie van ISIS-aanhangers (ingezonden 28 juli 2014.2
Is toestemming verleend voor de demonstratie? Welke lering is daarbij getrokken uit het verloop van recente eerdere demonstraties die verband houden met de situatie in het Midden-Oosten?
Zie antwoord vraag 2.
Hebt u zich vergewist van het verloop van de demonstratie? Hebben de politie en het openbaar ministerie (OM) hetzelfde gedaan? Is er op toegezien dat geen overtredingen van het strafrecht of regels ter zake van de openbare orde hebben voorgedaan? Stelt het OM nader onderzoek in naar mogelijke overtredingen, zoals de belaging en bedreiging van een of meer journalisten en het oproepen tot Jodenhaat?
Zie het antwoord op de schriftelijke vragen 2 en 3 van de leden Marcouch en Yücel over de demonstratie van ISIS-aanhangers (ingezonden 28 juli 2014)3, het antwoord op de schriftelijke vragen 2 en 3 van de leden De Graaf, Helder en Wilders over de antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014)4.
Hoeveel agenten waren aanwezig bij de demonstratie? Waren er voldoende politiemensen aanwezig om de veiligheid van omstanders en journalisten te garanderen en om te beoordelen of spreekkoren binnen de grenzen van de wet bleven? Wie nam het besluit om niet op te treden bij de antisemitische uitingen?
Zie het antwoord op de schriftelijke vraag 5 van het lid Dijkhoff (VVD) over de berichten «GeenStijl bedreigd op ISIS-demo, politie doet niks» en «Van Aartsen, het Kalifaat heerst in uw Schilderswijk» (ingezonden 25 juli 2014)5 en het antwoord op de schriftelijke vraag 2 van de leden De Graaf, Helder en Wilders over de antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014).6
Kunt u beschrijven of en hoe journalisten bedreigd zijn? Welke strafrechtelijke actie wordt daarop ondernomen?
Zie het antwoord op de schriftelijke vraag 3 van de leden De Graaf, Helder en Wilders over de antisemitische demonstratie door moslims in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014)7
Deelt u de mening van de burgemeester dat er met antisemitische spreekkoren en het vertonen van jihad-vlaggen geen grenzen zijn overschreden of deelt u de mening dat die grenzen wel zijn overschreden?
Ik verwijs naar mijn antwoord op de schriftelijke vraag 6 van de leden Van Klaveren en Bontes over de antisemitische demonstratie in Den Haag (ingezonden 25 juli 2014)8.
Welke beloften heeft de burgemeester van Den Haag gedaan in een gesprek met vertegenwoordigers van de Joodse gemeenschap met betrekking tot ingrijpen bij uitingen van antisemitisme? Heeft hij die belofte gehouden bij de demonstratie van 24 juli 2014?
Hetgeen tussen deze partijen is besproken is een zaak van deze partijen waarover de burgemeester verantwoording aflegt aan de gemeenteraad.
Vindt u het wenselijk en is het toegestaan om met de vlag te zwaaien van ISIS, een volgens de Verenigde Naties terroristische organisatie?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij bericht dat het medio augustus het landelijke standpunt ten aanzien van de strafbaarheid van symbolen, vlaggen en andere uitingsvormen nader heeft bepaald. Daarbij is rekening gehouden met de meest recente ontwikkelingen nadat lokaal reeds eerder beleid was afgestemd. Het standpunt houdt in dat nu IS (voorheen ISIS/ISIL) en Hamas (door de EU en de VN) verboden, terroristische organisaties zijn die tot doel hebben geweld te plegen tegen bepaalde bevolkingsgroepen, het in het openbaar tonen van deze vlaggen van deze organisaties naar het oordeel van het Openbaar Ministerie strafbaarheid oplevert, op grond van artikel 137d en 137c Wetboek van Strafrecht. Tegen het dragen van deze vlaggen zal dan ook worden opgetreden.
De aanpak van drugsafval |
|
Gert-Jan Segers (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opstelten: geen geld voor opruimen van gedumpt drugsafval»?1
Ja.
Welke wettelijke beperkingen zitten er aan het voorstel van de provincie Noord-Brabant om een waarborgfonds te vormen voor grondeigenaren die slachtoffer zijn van gedumpt drugsafval en dit fonds te voeden uit de opbrengsten van de Plukze-wetgeving?
Er zijn geen wettelijke beperkingen aan het vormen van een waarborgfonds, zoals de provincie Noord-Brabant dit heeft voorgesteld. Het kabinet gaat echter zeer terughoudend om met het instellen van begrotingsfondsen. Door een begrotingsfonds worden middelen uitgezonderd van integrale besluitvorming, wat de kwaliteit van besluitvorming niet ten goede komt. Daarnaast is een begrotingsfonds vooral bedoeld voor sterk fluctuerende uitgaven over de jaargrens heen (zoals bijvoorbeeld het infrastructuurfonds). Daar is hier geen sprake van. Ook kan het oormerken van ontvangsten voor bepaalde uitgaven ten koste gaan van de doelmatigheid.
De kosten waarmee grondeigenaren worden geconfronteerd om gedumpt drugsafval op te ruimen dienen primair ten laste te komen van de dader. Er wordt daarom door politie en OM bij drugsdumpingen onderzocht of die dader kan worden achterhaald, zodat de kosten op hem kunnen worden verhaald. In een zeer recente uitspraak (6 augustus 2014) van de Raad van State is bepaald dat de grondeigenaar niet zonder meer verantwoordelijk kan worden gehouden voor drugsdumpingen die buiten zijn schuld en medeweten op zijn terrein zijn gedaan. (http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekst-uitspraak.html?id=80349&summary_only)
Bent u bereid met een wetsvoorstel te komen dat deze beperkingen opheft om zo de grondeigenaren tegemoet te komen? Zo nee, welke andere oplossingen ziet u voor de dekking van de schade van de grondeigenaren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u zicht op de kosten van het opruimen van drugsafval in de jaren 2012 en 2013?
Door de provincie Noord-Brabant worden de kosten van het opruimen van drugsafval in deze provincie op basis van beschikbare politiegegevens over het aantal dumpingen en de gemiddelde opruimkosten per dumping geschat op circa 1,5 miljoen euro in 2012 en circa 3 miljoen euro in 2013.