De voorwaarden voor het laten overkomen van gezinnen naar Nederland |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ik wil ook naar Nederland papa»?1
Het kabinet heeft met belangstelling kennis genomen van het artikel.
Op basis van welke objectieve criteria wordt bepaald welke nationaliteiten uitgezonderd worden van de machtiging voor voorlopig verblijf (mvv-vereiste) zoals vastgelegd in de Vreemdelingenwet 2000, artikel 17, eerste lid?
Naast onderdanen van EU-/EER-landen zijn ook de onderdanen van de door u met name genoemde landen vrijgesteld van het mvv-vereiste. Met uitzondering van Zuid-Korea is deze vrijstelling gebaseerd op afspraken of overeenkomsten die in het (verre) verleden met deze landen zijn gemaakt of afgesloten. In 2007 is Zuid-Korea vanwege economische belangen toegevoegd aan de bestaande lijst met landen die zijn vrijgesteld van het mvv-vereiste. Uw Kamer is hierover geïnformeerd door bijgaande brief van 17 april 2007. In deze brief zijn alle overwegingen voor de beslissing toegelicht.
Kunt u uiteenzetten op basis van welke overwegingen de huidige vrijstellingen voor Australië, Canada, Japan, Monaco, Nieuw-Zeeland, Vaticaanstad, de Verenigde Staten en Zuid-Korea verleend zijn? Zijn deze overwegingen openbaar?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het op zeventien Nederlandse consulaten en/of ambassades niet mogelijk is om een taaltest te doen?
Nee. Het gaat om meer locaties. Echter, er is wereldwijd een goede regionale spreiding voorzien van examenlocaties, zodat het voor de inburgeraar geen onoverkomelijke belemmering oplevert om het examen af te leggen.
Klopt het dat deze taaltest telefonisch afgenomen wordt? Zo ja, waarom is er voor gekozen om deze mogelijkheid niet op al onze posten aan te bieden?
Ja, het huidige basisexamen inburgering in het buitenland wordt telefonisch via een spraakcomputer afgenomen. Dit proces moet begeleid worden door een ambassademedewerker en is daardoor arbeidsintensief.
Bent u bereid om deze taaltest voortaan op alle posten aan te bieden?
Nee.
Klopt het dat als de telefoonverbinding met Nederland zo slecht is dat om die reden de test niet gehaald wordt, de kandidaat deze test niet kosteloos opnieuw mag doen? Zo ja, waarom gebeurt dit niet?
Nee, dit klopt niet. Bij aanvang van het examen wordt een geluidstoets gedaan. Als het geluid onvoldoende is, wordt de verbinding verbroken en wordt opnieuw ingebeld. Als tijdens het examen de geluidsverbinding onvoldoende is breekt de spraakcomputer het examen af en wordt er opnieuw ingebeld om het examen opnieuw af te leggen. Als de kandidaat tijdens of direct na afloop van het examenonderdeel (dus nog voordat de uitslag is ontvangen) aangeeft geluidsproblemen te hebben ondervonden, wordt direct een nieuwe gratis toets aangeboden. De eerder afgelegde toets komt hiermee te vervallen.
Het bericht dat een ernstig zieke vader is uitgezet naar Guinee |
|
Joël Voordewind (CU), Sharon Gesthuizen (GL), Linda Voortman (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bereid de Kamer (desgewenst vertrouwelijk) te informeren over uw overwegingen bij de keuze voor uitzetting vandaag van de heer Ahmed Baba Koné1 ondanks de verschillende bezwaren welke bestonden tegen uitzetting zoals ziekte en het niet beschikbaar zijn van juiste medicatie in het kader van een nog lopende artikel 8 EVRM procedure, een hiermee samenhangende eerder toegewezen voorlopige voorziening en de kritiek vanuit de Tweede Kamer op de «titres de voyage» waarmee wordt gewerkt?
Het is uw Kamer bekend dat ik het niet wenselijk acht in het publieke debat in te gaan op individuele gevallen. Gelet op het feit dat u in uw vragen de betrokken persoon bij naam noemt en andere persoonlijke informatie noemt, die eerder ook via de media publiek is geworden, meen ik dat het in dit geval voor een volledig beeld van het Nederlandse vreemdelingenbeleid en de inzet van de IND en DT&V noodzakelijk is uw vragen inhoudelijk te beantwoorden. In mijn antwoorden zal ik niet meer informatie over deze individuele casus verstrekken dan daarvoor noodzakelijk is.
De overwegingen om tot de uitzetting van betrokkene over te gaan waren gelegen in de zorgvuldige individuele beoordeling in meerdere procedures waarbij is geconstateerd dat zowel de asielmotieven en medische omstandigheden van betrokkene als ook de verplichtingen en aanspraken in het kader van artikel 8 EVRM niet noopten tot verblijf. Daarbij is getoetst aan de bij uw Kamer bekende beleidskaders op de betreffende onderdelen en is voorts in de individuele aspecten geen aanleiding gezien van dat beleid af te wijken. Overigens geldt dat gedwongen terugkeer pas aan de orde komt als een vreemdeling geen betekenisvolle stappen heeft gezet om Nederland zelfstandig te verlaten.
De in de vraag genoemde voorlopige voorziening vormde geen beletsel voor uitzetting omdat deze door de rechtbank is ingetrokken. Over de rechtmatigheid van het gebruik van door de Guineese autoriteiten afgegeven «titres de voyage» heb ik uw Kamer in antwoord op meerdere sets van Kamervragen geïnformeerd (zie onder meer TK 2012–2013, 386).
Is het waar dat deze Guineese vreemdeling is aangehouden terwijl politieagenten aanwezig waren in het kader van geluidsoverlast, veroorzaakt door andere bewoners van de noodopvang? Zo nee, in welk kader is de desbetreffende vreemdeling dan wel aangehouden?
Ja.
Herinnert u zich uw toezeggingen om het asielbeleid humaan te laten zijn en rekening te houden met eventuele schrijnende omstandigheden van individuen? Hoe verhouden zich deze toezeggingen tot uw uitspraken dat uitzetting – van een ernstig zieke vader noodzakelijk is ten behoeve van de diplomatieke verhoudingen tussen Nederland en Guinee?
Ja. Het uitgangspunt van een humaan asielbeleid wordt al vele kabinetsperiodes gehanteerd en is ook voor het huidige kabinet het uitgangspunt. Ik heb daar ten overstaan van uw Kamer aan toegevoegd dat ik het van groot belang vind dat bij de uitvoering van het vreemdelingenbeleid de menselijke maat wordt gehanteerd. Daarbij heb ik aangegeven dat het hanteren van de menselijke maat niet een wijziging van het toelatingsbeleid hoeft te betekenen of het verlaten van het uitgangspunt van een restrictief toelatingsbeleid, maar wel dat in alle stappen van het proces vreemdelingen met zorg en respect en als individuen moeten worden behandeld.
Wat is de reden dat u geen gehoor hebt gegeven aan de concrete voorstellen van de gemeente Utrecht met betrekking tot onder andere het op zich nemen van de noodzakelijke zorg voor deze man? Waarom negeert u alle noodkreten vanuit Utrecht en vanuit de Tweede Kamer?
De reden dat ik geen gehoor heb gegeven aan het voorstel van de gemeente Utrecht, is dat daarmee een belangrijk risico ontstond dat – na afwijzing van meerdere toelatingsaanvragen in meerdere zorgvuldige procedures – een concrete uitzettingsmogelijkheid voor langere tijd (en mogelijk permanent) verloren zou gaan. Dit is ook uitgebreid gecommuniceerd met de gemeente Utrecht. Van negeren van de gemeente Utrecht is dan ook geen sprake geweest. Evenmin negeer ik signalen uit uw Kamer. Op alle signalen en vragen van uw Kamer probeer ik altijd een duidelijke reactie te geven. Daarbij is het evenwel niet altijd mogelijk om tegemoet te komen aan alle verzoeken die bij een aantal fracties in uw Kamer bestaan.
Klopt het dat uit een recent medisch rapport is gebleken dat de man nog slechts vijf procent zicht heeft in één oog en dat hij aan zijn andere oog al geheel blind is? Kunt u aangeven op welke wijze u deze informatie hebt meegewogen in uw beslissing om uit te zetten?
Nee. Volledigheidshalve meld ik uw Kamer dat betrokkene vlak voor zijn vertrek is beoordeeld door een onafhankelijke arts in het kader van een fit-to-fly keuring in verband met de feitelijke uitzetting.
Is het waar dat er een apotheek door uw diensten is geconsulteerd om te verifiëren of deze medicijnen daadwerkelijk beschikbaar zijn en dat uw diensten na deze verificatie ervan zijn uitgegaan dat dit inderdaad het geval is? Is het tevens waar dat de advocaat van de vreemdeling met een verklaring is gekomen van diezelfde apotheek waaruit blijkt dat de apotheek niet over alle benodigde medicatie beschikt? Zo ja, hoe verhoudt deze verklaring zich tot de aannamen van uw diensten? Zo nee, wat is dan wel het geval?
Uit het medisch advies van BMA bleek dat een medische noodsituatie zou kunnen ontstaan indien betrokkene zijn benodigde oogdruppels niet zou krijgen. Door BMA is nagegaan of de benodigde medicijnen beschikbaar waren in Guinee, hetgeen het geval was. Door gemachtigde is in een procedure aangegeven dat uit navraag door een medewerker van de Stichting Noodopvang Dakloze Vreemdelingen in Utrecht bij de apotheek in Conakry zou zijn gebleken dat de medicijnen niet beschikbaar zouden zijn bij de in het advies genoemde apotheek. BMA heeft naar aanleiding daarvan nogmaals bevestigd dat de medicijnen wel beschikbaar zijn. Om betrokkene qua tijd in de gelegenheid te stellen om in Guinee zijn medicatie te regelen, is hij voor een periode van drie maanden voorzien van de benodigde medicijnen. Daarnaast heeft betrokkene zijn medisch dossier meegekregen en een medisch paspoort. Tevens werd betrokkene tijdens de vlucht begeleid door een medische escort.
Op welke wijze meent u dat het belang van het kind van deze man en het recht van dit kind op gezinsleven geborgd is met deze uitzetting?
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 1 heb aangegeven zijn de verplichtingen en aanspraken in het kader van artikel 8 EVRM (gezinsleven) zorgvuldig beoordeeld in een daartoe strekkende procedure en is geconcludeerd dat deze niet nopen tot het verlenen van verblijf. In de verrichte belangenafweging is ook uitdrukkelijk aandacht besteed aan de belangen van de zoon van betrokkene. Daarbij is stilgestaan bij zijn banden met Nederland en bij de mogelijkheid om het gezinsleven in Guinee uit te oefenen. Na een zorgvuldige afweging van de belangen is geconcludeerd dat artikel 8 EVRM geen aanleiding geeft om betrokkene verblijf toe te staan. Het beroep tegen dit besluit is thans aanhangig. De rechtbank heeft de eerdere voorlopige voorziening ingetrokken en geoordeeld dat er geen grond bestaat om betrokkene het beroep in Nederland te laten afwachten.
Drones die huizen fotograferen |
|
Gerard Schouw (D66), Kees Verhoeven (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Wilma Mansveld (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het voornemen van het bedrijf Billionhomes om op korte termijn met drones over Nederland te gaan vliegen om huizen te fotograferen?1 Zo ja, wat vindt u van het voornemen van Billionhomes om zonder toestemming van bewoners huizen vanuit de lucht te fotograferen en publiek te openbaren zonder dat verwijdering van die openbare informatie mogelijk zal zijn?
Ja. Voor een reactie verwijs ik naar mijn antwoorden op de hierna volgende vragen.
In hoeverre is het verzamelen van Nederlandse vastgoedinformatie en het vervolgens openbaren daarvan, inclusief foto’s, toegestaan op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens?
In het algemeen kan worden gesteld dat de bepalingen uit de Wet bescherming persoonsgegeven (Wbp) van toepassing zijn wanneer sprake is van het verwerken van tot personen herleidbare gegevens. Bij foto’s van vastgoed is van herleidbaarheid tot personen niet zonder meer sprake. Het oordeel of in een concreet geval de Wbp van toepassing is, is evenwel niet aan mij maar aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP).
Is sprake van een vergunningaanvraag voor de door Billionhomes voorgenomen activiteit in het Nederlandse luchtruim? Zo ja, aan welke criteria wordt een aanvraag voor een vergunning om een (kleine) drone voor commerciële doeleinden te laten vliegen boven Nederlands grondgebied, in algemene zin getoetst en worden privacy-aspecten daarin expliciet meegewogen?
Om een drone beroepsmatig te kunnen vliegen in Nederland is momenteel nog een ontheffing van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) nodig. Nieuwe regelgeving voor eenvoudige operaties van onbemande luchtvaartuigen wordt thans ontwikkeld wordt maar is nog niet gereed voor publicatie. Tot op heden heeft ILT geen ontheffing verleend aan Billionhomes, noch een aanvraag voor ontheffing ontvangen.
Wanneer een aanvraag wordt ontvangen beoordeelt de ILT of de aanvrager de operatie veilig kan uitvoeren, of de vliegers adequaat opgeleid zijn en of het onbemande systeem technisch betrouwbaar is. De operatie die toegestaan wordt moet op minstens 150 meter horizontale afstand van aaneengesloten bebouwing, (spoor)wegen en groepen mensen plaatsvinden. Deze eisen zijn opgenomen in het Informatiebulletin lichte onbemande luchtvaartuigen.
Bij de beoordeling van de aanvraag worden niet specifiek privacy-aspecten meegewogen, omdat deze aspecten geen onderdeel van een beoordeling op het gebied van luchtvaartveiligheid zijn. In het informatiebulletin wordt de aanvrager echter wel gewezen op de Nederlandse privacy wetgeving die voor drone-operators van belang is.
Deelt u de mening dat ten aanzien van de bescherming van de persoonlijke levenssfeer het de omgekeerde wereld is als zonder toestemming van eigenaren woningen vanuit de lucht op beeldmateriaal kunnen worden vastgelegd en publiekelijk verspreid en huiseigenaren vervolgens zelf in actie moeten komen om hun woning bij Billionhomes op te eisen en beelden te laten verwijderen?
Nu er (nog) geen sprake is van een ontheffing(saanvraag) van Billionhomes om beroepsmatig met een drone te vliegen, en de precieze werkwijze van het bedrijf onbekend is, is deze vraag niet goed te beantwoorden. In algemene zin kan ik opmerken dat wanneer luchtfoto’s tot personen herleidbare gegevens bevatten het bedrijf dat deze foto’s maakt de relevante bepalingen uit de Wbp heeft na te leven. Het CBP ziet daarop toe.
Welke stappen bent u voornemens te zetten om ten aanzien van (commerciële) activiteiten met drones in het luchtruim de privacybescherming krachtiger te waarborgen, de regels hierover helder te communiceren aan commerciële partijen en privacy-inbreuken door middel van drones tegen te gaan?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over een onderzoek dat het WODC op verzoek van het kabinet uitvoert naar diverse vragen rondom onbemande luchtvaartuigen (UAS), met daarbij bijzondere aandacht voor de mogelijk negatieve effecten van het gebruik van onbemande luchtvaartuigen op de privacy en de wijze waarop die privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd.2
Gezichtsherkenning door de Scan Eagle |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de Scan Eagle is gebruikt om zeehonden op het ijs te herkennen en te volgen?1
Ja.
Bent u er voorts van op de hoogte dat uit technische specificaties van de Scan Eagle blijkt dat deze nadrukkelijk is ontworpen voor gezichtsherkenning?2 Zo ja, kunt u toelichten in hoeverre en op welke wijze het is uitgesloten dat bij voorgenomen inzet van de Scan Eagle door justitie sprake kan en zal zijn van gezichtsherkenning?
Het is niet zo dat de Scan Eagle speciaal is ontworpen voor gezichtsherkenning. De website waar vraag 2 naar verwijst geeft generieke informatie over allerlei camera’s die op een Scan Eagle kunnen worden gezet. Met mijn brief van 15 augustus 2013 informeerde ik uw Kamer over de camera’s van de Scan Eagle die door Defensie worden gebruikt.3 De Scan Eagle kan met de camera’s waarover Defensie beschikt geen personen herkenbaar in beeld brengen op operationele vlieghoogte. Dit is uitsluitend mogelijk als het toestel erg laag vliegt en de persoon in kwestie omhoog kijkt. Opereren op een dergelijke lage hoogte is erg ongebruikelijk en in de meeste gevallen niet toegestaan met het oog op de veiligheidsvoorschriften. Er bestaan op dit moment geen plannen om de geavanceerde camera’s waarover de aangehaalde website bericht aan te schaffen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Kunt u toelichten wat de technische mogelijkheden van de Raven en Scan Eagle precies zijn ten aanzien van binnenlands gebruik, met welke type camera’s de Raven en Scan Eagle mogelijkerwijs kunnen worden uitgerust en op welke vlieghoogte in het Nederlandse luchtruim deze onbemande vliegtuigen zullen opereren?
De Raven en de Scan Eagle kunnen video-opnamen maken met een dag- of nachtcamera die voor de vlucht op het toestel wordt gemonteerd. De Raven opereert doorgaans op een vlieghoogte van ongeveer 300 meter. De Scan Eagle vliegt doorgaans op een hoogte tussen de 600 meter en 1.000 meter, tot maximaal 6.000 meter.
Bent u bereid bij voorbaat uit te sluiten dat drones en onbemande vliegtuigen die opereren in het Nederlandse luchtruim, zoals de Raven en de Scan Eagle, op een vlieghoogte worden ingezet waarbij gezichtsherkenning mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Omdat ik niet alle toekomstige doeleinden waarvoor een Raven of Scan Eagle zal worden ingezet kan voorzien, wil ik niet bij voorbaat uitsluiten dat deze ooit op lage hoogte zullen vliegen of dat zij ooit zullen worden voorzien van camera’s waarmee gezichtsherkenning mogelijk is. Eventuele inbreuken op de privacy die daarbij kunnen ontstaan zijn op zichzelf ook geen reden om dit bij voorbaat uit te sluiten. Van belang is dat wanneer hiertoe zou worden besloten de rechtmatigheid van dergelijke inbreuken is gewaarborgd doordat wordt voldaan aan de voorwaarden die aan een dergelijke inzet zijn verbonden.
Ik wil u in dit verband ook verwijzen naar de brief die ik uw Kamer recentelijk stuurde over een onderzoek dat het WODC op verzoek van het kabinet uitvoert naar onder meer de mogelijk negatieve effecten van het gebruik van onbemande vliegtuigen op de privacy en de wijze waarop die privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd.4
Is het uitgesloten dat drones en onbemande vliegtuigen die opereren of gaan opereren in het Nederlandse luchtruim, zoals de Raven en de Scan Eagle, ten behoeve van opsporing en crowd control op enig moment wel worden voorzien van een camera waarmee gezichtsherkenning mogelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Uitspraken van de staatssecretaris tijdens het debat over het asielbeleid van de Volkskrant op zondag 9 februari 2014 |
|
Joël Voordewind (CU), Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u uw uitspraken tijdens het debat van de Volkskrant over het asielbeleid op zondag 9 februari, waarbij het kinderpardon met het zuur en de strafbaarstelling illegaliteit met het zoet werden vergeleken, nader duiden? Wat is volgens u precies de definitie van zoet en wat de definitie van zuur?
Tijdens de bijeenkomst in de Rode Hoed heb ik toen het ging over zoet en zuur gezegd dat er in het regeerakkoord twee maatregelen zitten, zowel het kinderpardon als de Wet strafbaarstelling illegaal verblijf. Ik heb gezegd dat dit lastig is voor een bewindspersoon. Je zit immers op het snijvlak waar regeringspartijen het niet op voorhand helemaal met elkaar eens zijn. Dan heb je een lange passage in het regeerakkoord. Ik heb ervoor gekozen om te beginnen met de uitvoering van het kinderpardon, die een sterke wens is van de PvdA-fractie. De Wet strafbaarstelling illegaal verblijf, die een sterke wens is van de VVD-fractie, zal ik op een later moment uitvoeren. Ik heb er ook bij gezegd dat wat voor de een het zoet is, voor de ander het zuur is. Binnen de VVD-fractie is de Wet strafbaarstelling illegaal verblijf het zoet in het regeerakkoord en het kinderpardon het zuur. Voor de fractie van de Partij van de Arbeid is dat precies omgekeerd. Daar is het kinderpardon het zoet en de strafbaarstelling van illegaal verblijf het zuur.
Bovenstaande heb ik reeds aangegeven tijdens het VAO Vreemdelingen- en asielbeleid van 13 februari jl.
Kunt u aangeven of u namens het kabinet heeft gesproken?
Ja
Kunt u aangeven of u met terugwerkende kracht spijt heeft van het feit dat u de regeling langdurig verblijvende kinderen heeft uitgevoerd?
Nee
Kunt u aangeven welk signaal u met uw uitspraak wil afgeven aan de kinderen die onder de bovengenoemde regeling een verblijfsstatus hebben verkregen?
Ik heb geen signaal willen geven.
Kunt u aangeven hoe uw uitspraken zich verhouden tot een humaner asielbeleid, zoals dit ook is afgesproken met de Kamer tijdens het plenaire debat rondom het overlijden van de heer Dolmatov op 18 april 2013?
Met genoemde uitspraken in de Rode Hoed heb ik geen relatie willen leggen met het uitgangspunt van een humaan asielbeleid. De uitspraken gaven slechts duiding aan twee punten uit het regeerakkoord waaraan ik mij nog altijd gebonden weet, en verwijzen naar de gevoelens die binnen de beide regeringsfracties over de onderwerpen «kinderpardon» en «strafbaarstelling illegaal verblijf» leven.
Het verschuiven van de waterschapsbelasting van boeren naar burgers |
|
Wassila Hachchi (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het tv-item «Burger krijgt rekening waterschappen»?1
Ja
Kloppen de genoemde 65 miljoen euro vermindering aan waterschapslasten voor boeren en 650 miljoen euro lastenstijging voor burgers?
De cijfers die in de uitzending van Nieuwsuur zijn genoemd, zijn gebaseerd op cijfers van COELO (Centrum voor Onderzoek van de Economie van de Lagere Overheden). Bij de waterschapslasten is relevant dat er in principe sprake is van twee soorten heffingen: de watersysteem- en de waterzuiveringsheffing. De cijfers in onderhavig geval laten de ontwikkeling zien van de kosten van de watersysteemheffingen die sinds 2000 aan de betalende categorieën Ongebouwd, Gebouwd en Ingezetenen worden toegedeeld.
Ter nuancering op de wijze waarop de cijfers zijn gepresenteerd, kan worden opgemerkt dat het in de uitzending genoemde bedrag van € 65 miljoen vermindering geen betrekking heeft op agrarische grond alleen, maar op de totale betalende categorie Ongebouwd. Dit betekent dat in de uitzending enkele aspecten buiten beschouwing gebleven zijn:
Ook het in de uitzending genoemde bedrag van € 650 miljoen vermeerdering dat aan de burgers werd toegeschreven behoeft enige nuancering. Zo wordt een gering deel van de categorie Gebouwd betaald door de eigenaren van bedrijfspanden en dus niet door de burgers.
Klopt het dat boeren percentueel gezien in plaats van dertig procent, nu slechts tien procent van de belastingopbrengsten van de waterschappen zijn gaan betalen tussen 2000 en 2014?
De in het antwoord op vraag 2 bedoelde cijfers van COELO geven aan dat de categorie «Ongebouwd» in 2000 29,5% van de watersysteemheffing betaalde en in 2014 11,6% betaalt. Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, kunnen deze cijfers echter niet met elkaar worden vergeleken en wordt het aandeel Ongebouwd niet alleen betaald door boeren, maar ook door andere eigenaren van onbebouwde grond (en in 2000 ook nog door de eigenaren van bos- en natuurterreinen).
Bent u bereid bij de waterschappen navraag doen welke kostenposten er exact zijn die een dergelijk grote verschuiving van de lasten van boeren naar burgers rechtvaardigen en het resultaat daarvan aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom wilt u geen cijfers aanleveren die verificatie van het standpunt van de waterschappen, dat ze meer zijn gaan doen voor de stedelijke gebieden en de kostenverschuiving daarmee gerechtvaardigd is, mogelijk maakt?
Voor de watersysteemheffing geldt het principe dat belastingplichtigen betalen naar rato van het belang dat zij hebben bij de taken die via deze belasting worden bekostigd. Omdat het belang van de verschillende groepen belastingplichtigen in de afgelopen jaren is verschoven, is de wetgeving aangepast om de waterschappen de mogelijkheid te bieden de betaling weer in overeenstemming te brengen met dat belang.
Bij de genoemde aangepaste wetgeving is de kostenverdelingssystematiek vereenvoudigd en geüniformeerd, en werd de beleidsvrijheid van de waterschappen ingeperkt. De beleidsvrijheid die de waterschappen nog over houden zit in de bij amendement verkregen ruimte om het ingezetendeel, dat wordt bepaald door de inwonerdichtheid, met maximaal 10% te verhogen. En tevens in een in 2012 aangenomen amendement om het aandeel van wegen binnen de categorie Omgebouwd te kunnen verhogen door middel van tariefdifferentiatie (met ook als effect dat de boeren minder betalen).
De waterschappen stellen de watersysteemheffing dus vast binnen de wettelijke kaders, die zijn gebaseerd op taakverschuivingen. Ik verwijs hierbij tevens naar het antwoord op vraag 2 van de leden Van Gerven en Van Raak (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2013–2014, nr. 1356).
Bent u van mening dat een dergelijke verschuiving in de waterschapslasten aantoont dat door middel van de geborgde zetels er geen representatie van specifieke belangen plaatsvindt, maar oververtegenwoordiging?
Dit lijkt mij voor de watersysteemheffing niet het geval. Zoals ik in mijn antwoord op vraag 4 heb aangegeven is de bestaande wetgeving er op gericht een evenwichtige behartiging van belangen plaats te laten vinden in het waterschapsbestuur.
Waarom worden bij de waterschappen volksvertegenwoordigers, in tegenstelling tot wat verondersteld wordt op Rijks-, provinciaal en gemeentelijk niveau, niet in staat geacht moeten worden ook specifieke deelbelangen te vertegenwoordigen?
Uitgangspunt in de wetgeving is dat alle groepen belastingplichtigen worden vertegenwoordigd in het bestuur van het waterschap. Daarnaast ligt in de wet vast dat de bestuursleden die de geborgde zetels bezetten, de belangen vertegenwoordigen van categorieën die voor hun dagelijkse inkomen en functioneren rechtstreeks afhankelijk zijn van de taakuitoefening van het waterschap en daar ook specifiek voor betalen. Geborgde zetels kunnen worden bezet door vertegenwoordigers van de landbouw, de natuurbeheerders en de gebruikers van bedrijfsruimten.
Bent u bereid uw standpunt omtrent de geborgde zetels bij de waterschappen te herzien en deze alsnog af te schaffen om zodoende alle belangen weer evenredig vertegenwoordigd te krijgen?
Zoals ik heb toegezegd in debat met uw Kamer over het wetsvoorstel Wet aanpassing waterschapsverkiezingen (Tweede Kamer, 2013–2014, 33719), wordt het systeem met geborgde zetels betrokken in een evaluatie van de komende statenverkiezingen gecombineerd met waterschapsverkiezingen in 2015.
De aanpak van Wildlife crime |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Bent u bereid de mededeling van de Europese Commissie over de aanpak van de Europese Unie (EU) inzake de bestrijding van de handel in wilde dieren en planten op de politieke agenda te zetten?1
In het BNC fiche dat op 14 maart jl. aan uw Kamer is gezonden, wordt aangekondigd dat een schriftelijke reactie aan de Commissie zal worden verstuurd naar aanleiding van de Mededeling. Deze reactie zal met uw Kamer worden gedeeld.
Nederland zal ook vertegenwoordigd zijn op de conferentie die de Commissie op 10 april 2014 organiseert om de Mededeling met stakeholders te bespreken.
Heeft Nederland de eerdere aanbeveling van de Europese Commissie uit 2007 van EU-regels met betrekking tot de handel van ingevolge de Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora (CITES) beschermde diersoorten te verbeteren, overgenomen en uitgevoerd?2 Zo ja, welke stappen, zoals een nationaal actieplan, afschrikwekkende straffen voor strafbare feiten op dit vlak en gebruik van risicobeoordelingen en analyses van inlichtingen, zijn overgenomen en uitgevoerd? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft aanbeveling 2007/425/EC uitgevoerd. De Commissie beveelt daarin de lidstaten aan de handhaving van EG raadsverordening 338/97 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten te versterken en een aantal acties te ondernemen.
In 2008 heeft de toenmalige minister van LNV een convenant nalevingstrategie natuurwetten 2008 – 2012 gesloten met de douane, de politie, het Openbaar Ministerie en het IPO. In dat convenant worden risico’s en prioriteiten gesteld en zijn afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de verschillende handhavingspartners. De douane, politie, NVWA, RVO.nl en het OM overleggen geregeld in het landelijk overleg CITES over gezamenlijke toezichtprojecten. In de milieukamer nemen het OM, de politie en de bijzondere opsporingsdiensten besluiten over het opstarten van grote opsporingsonderzoeken.
Bent u bereid betere handhaving van de EU-regels ter bestrijding van de handel in wilde dieren en planten door middel van wetgeving met bindende criteria voor effectieve inspecties en toezicht door de lidstaten hoog op de politieke agenda te zetten? Zo ja, hoe gaat u dat dan doen?
Het kabinet is van mening dat de huidige EU-regelgeving voldoet om effectief op te treden. De implementatie van de regelgeving ten aanzien van de handhaving kent een nationaal karakter. Binnen Europa vindt regelmatig overleg plaats over CITES handhavingszaken en trends. Nederland neemt actief deel aan dit overleg en is van mening dat dit forum voldoet om effectiviteit van de handhaving in Europa op elkaar af te stemmen.
Kent u de richtlijn 2008/99/EG inzake de bescherming van het milieu, waarin door middel van het strafrecht wordt vereist van alle lidstaten dat zij ervoor zorgen dat de illegale handel in wilde dieren en planten op grond van de nationale wetgeving als strafbaar feit wordt aangemerkt, zodat effectieve, evenredige en ontmoedigende strafrechtelijke sancties mogelijk zijn? Zo ja, hoe wordt deze richtlijn in Nederland toegepast?
In Nederland zijn alle overtredingen met betrekking tot de illegale handel in wilde dieren en planten aangemerkt als strafbaar feit. Bovendien maakt de strafwetgeving het ontnemen van het wederrechtelijk genoten voordeel mogelijk.
Hoe vaak wordt de maximale straf, die kan worden gegeven bij een verdachte van een Wildlife-misdrijf, ook daadwerkelijk opgelegd?
De handel in beschermde (inheemse en uitheemse) planten en dieren is strafbaar gesteld in artikel 13 Flora- en faunawet (FFW) in combinatie met artikel 1a onder 1°, artikel 2 en artikel 6 van de Wet Economische Delicten. De delictsomschrijving van artikel 13 FFW bevat een verbodsbepaling ten aanzien van zowel dieren en planten beschermd onder the Convention on the International Trade of Endangered Species (CITES) en dieren die beschermd zijn op Europees dan wel nationaal niveau. Indien het delict opzettelijk is begaan, is er sprake van een misdrijf. De maximumstraf op dit misdrijf is een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren, een taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 81.000,–). Voor rechtspersonen kan de maximale boete nog met één categorie worden verhoogd (€ 810.000,–).
In Nederland wordt slechts bij uitzondering de maximumstraf opgelegd.
Het Openbaar Ministerie kent geen gevallen waarin dit is gebeurd. Wél zijn er recentelijk hoge straffen door de rechter opgelegd. Zo heeft de rechtbank op
15 november 2013 een persoon veroordeeld tot 10 maanden gevangenisstraf waarvan 4 voorwaardelijk, onder meer voor het illegaal vervoeren van beschermde vogels, waardoor ook het risico bestond van de verspreiding van besmettelijke dierziekten. In een andere zaak heeft de rechtbank op 31 oktober 2013 uitspraak gedaan tegen een dierenhandelaar die een groot aantal dieren had verwaarloosd en zich voorts schuldig had gemaakt aan verduistering, bedreiging en overtreding van de FFW. De dierenhandelaar is veroordeeld tot 3 jaar gevangenisstraf, waarvan 2 voorwaardelijk met een proeftijd van 5 jaren. Als bijzondere voorwaarde is opgelegd dat hij gedurende de proeftijd niet mag handelen in dieren.
Is er genoeg capaciteit en expertise beschikbaar bij het Openbaar Ministerie (OM) en de rechterlijke macht in Nederland om de georganiseerde criminaliteit op de juiste manier te straffen en bent u van plan om meer strafrechtelijk onderzoek te laten uitvoeren naar wildlife-criminaliteit? Zo ja, hoe gaat u dat dan doen?
De strafrechtelijke handhaving van CITES-criminaliteit is in handen van het Functioneel Parket. Het Functioneel Parket, dat is gespecialiseerd in complexe milieuzaken, heeft criminaliteit met internationale handelsstromen (waaronder CITES-criminaliteit) de afgelopen jaren tot prioritair thema benoemd. De hiervoor benodigde capaciteit en expertise zijn aanwezig. Ook in de afspraken met ketenpartners als de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en andere partners is CITES als prioriteit benoemd.
Is het waar dat de hoogte van de strafrechtelijke sancties, die in de EU gelden voor de handel in wilde dieren en planten, aanzienlijk verschilt? Zo ja, klopt het dat in sommige lidstaten de maximale strafmaat minder dan één jaar hechtenis is?
Ik heb geen zicht op de hoogte van sancties in de 27 andere landen in de EU.
Bent u van mening dat de verschillen in de hoogte van strafrechtelijke sancties tussen de lidstaten een gerechtelijke samenwerking tussen de lidstaten in de weg zitten om criminelen op te pakken? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zoals vermeld onder vraag 3 is de bepaling van de maximale strafnorm een zaak die nationaal door de lidstaten vastgesteld wordt. Uit het regelmatige EU overleg over handhavingszaken komt niet naar voren dat verschil in de hoogte van sancties effectieve samenwerking in de weg staat.
Het bericht dat bij de Olympische Spelen grootschalig opslag van gegevens plaatsvindt van aanwezige sporters en andere geaccrediteerden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Gerard Schouw (D66) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zelfs Sven Kramer ontkomt niet aan de Russische geheime dienst» van De Correspondent?1
Ja
Van welke (categorieën) Nederlandse bezoekers aan de Olympische Spelen in Sotsji worden straks communicatie en/of communicatiegegevens opgeslagen in een Russische database?
De Europese Commissie heeft tijdens de mensenrechtenconsultaties in november 2013 dit besluit aan de orde gesteld en zorgen overgebracht t.a.v. de bescherming van persoonlijke gegevens en de privacy van communicatie tijdens de Olympische Spelen. In Rusland bestaat een bewaartermijn van drie jaar voor de opslag van telecommunicatiegegevens ten behoeve van de Russische veiligheidsautoriteiten. Per Russisch besluit van 8 november 2013 is bepaald dat dit ook geldt voor de telecommunicatiegegevens van bezoekers, deelnemers en (overige) betrokkenen bij de Spelen. Dit omvat dus ook alle Nederlandse bezoekers en deelnemers aan de Olympische Spelen in Sochi.
Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten hebben geen toegang tot de genoemde database. Overigens wordt in het kader van mogelijke terrorismedreiging tegen de Olympische Spelen wel samengewerkt met de Russische diensten.
Wat is uw reactie op de bewaartermijn van drie jaar voor de database en de toegang daartoe door de FSB en andere, niet bij naam genoemde, opsporingsdiensten? Kunt u uitsluiten dat de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten tot deze niet bij naam genoemde opsporingsdiensten behoren?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet u om de belangen van de bij de Olympische Spelen aanwezige Nederlanders te waarborgen en de schending van hun persoonlijke levenssfeer als gevolg van de surveillance tot een absoluut minimum te beperken?
In reactie op het besluit heeft Nederland maatregelen genomen. Uit veiligheidsoverwegingen kunnen geen mededelingen worden gedaan over de wijze waarop de officiële delegatie op dit punt wordt geïnformeerd en voorbereid.
Van belang is dat Nederlandse bezoekers geïnformeerd zijn. Daarom is in het reisadvies een zinsnede opgenomen waarin Nederlanders worden geattendeerd op het Russische besluit. In het voor deze Spelen uitgegeven Oranje Boekje, ook online beschikbaar, staat informatie voor bezoekers aan de Olympische Spelen en wordt geadviseerd voor vertrek het Reisadvies Rusland te lezen. Het Oranje Boekje wordt breed verspreid onder Nederlanders die bij de Olympische Spelen aanwezig zijn.
Op welke wijze probeert u Nederlanders die bij de Olympische Spelen aanwezig zijn te informeren over de inbreuk op hun persoonlijke levenssfeer en over mogelijkheden die zoveel mogelijk te beperken?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is de bovenstaande voorlichting effectief gebleken?
Zie antwoord vraag 4.
Verschilt deze voorlichting van die van andere landen? Zo ja, waarom?
Het is aan landen zelf om te bepalen welke maatregelen genomen worden om bezoekers en deelnemers aan de Olympische Spelen in te lichten over het Russische besluit.
Kunt u uitsluiten dat opslag van gegevens van leden van onze officiële delegatie aan de Olympische Spelen plaatsvindt? Zo nee, welke maatregelen treft u om de Koning, de Koningin en aanwezige ministers buiten de werkingssfeer van de surveillance te houden?
Nee. De opslag van gegevens van leden van de officiële delegatie aan de Olympische Spelen kan niet worden uitgesloten. Het kabinet kan vanuit veiligheidsoverwegingen geen uitspraken doen over de genomen maatregelen en de beveiliging van de Nederlandse delegatie naar de Olympische Winterspelen in Sochi.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor donderdag 6 februari 2014 12 uur?
Ja
De inzet door Justitie van de nieuwe Defensie drone |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat justitie voornemens is om de door Defensie vrijgegeven nieuwe drone (genaamd Scan Eagle) in gebruik te nemen?1 2 Zo ja, op welke termijn zou inzet aan de orde zijn en waarom heeft u de Kamer hierover (nog) niet geïnformeerd?
In beginsel staan de unmanned aerial vehicles (UAV) van Defensie ter beschikking voor nationale taken ter ondersteuning van civiele autoriteiten. Dit geldt ook voor de Scan Eagle, zodra het bedienend personeel hiervoor is opgeleid. Op dit moment zijn er bij justitie echter geen concrete voornemens om Defensie te verzoeken om militaire bijstand met een Scan Eagle.
Bent u voornemens de Scan Eagle te toetsen op geschiktheid voor strafrechtelijke opsporing en handhaving van de openbare orde, gelet op het feit dat deze drone tien keer zo zwaar en veel groter is dan de huidige Raven drone, veel langer in de lucht kan blijven en met een lanceerinrichting het luchtruim in gekatapulteerd moet worden? Zo ja, waarop wordt de Scan Eagle precies getoetst en welke gronden zijn voor u bepalend voor het al dan niet inzetten boven binnenlands grondgebied? Zo nee, waarom vindt voorafgaande aan binnenlandse inzet van onbemande vliegtuigen geen eigenstandige geschiktheidstoets plaats door justitie?
De Scan Eagle vliegt op grotere hoogte dan de Raven, kan per vlucht langer in de lucht blijven en heeft een groter bereik. Deze eigenschappen zouden in een concreet verzoek om bijstand van het bevoegd gezag aan Defensie redenen kunnen zijn om de Scan Eagle te prefereren boven de Raven. De Scan Eagle is net als de Raven uitgerust met camera’s waarbij op gebruikshoogte gezichtsherkenning niet mogelijk is. Gelet hierop zie ik geen reden de eventuele inzet hiervan, waarbij de camera’s enkel op gebruikshoogte zijn ingeschakeld, op voorhand uit te sluiten. Op basis van het huidige wettelijke kader waarmee thans de proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van de Raven wordt getoetst, kan tevens de eventuele inzet van de Scan Eagle worden getoetst. De eventuele risico’s verbonden aan de inzet van de Scan Eagle boven bewoond gebied worden per geval beoordeeld door de Militaire Luchtvaart Autoriteit (MLA) en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT).
Hoe verhoudt uw stellingname dat de huidige juridische kaders voor de inzet van onbemande vliegtuigen volstaan zich tot de motie-Schouw/Segers3 waarin de regering is verzocht kaders te formuleren voor de benodigde wet- en regelgeving voor het gebruik van onbemande vliegtuigen met bijzondere aandacht voor de effecten op de privacy en de wijze waarop privacy het meest effectief kan worden gewaarborgd?
Mijn stellingname had betrekking op het huidige gebruik van de op de Ravens gemonteerde camera’s. Omdat de UAV’s en daarop gemonteerde camera’s nog steeds in ontwikkeling zijn, heeft het kabinet in de notitie Vrijheid en veiligheid in de digitale samenleving aangekondigd dat in 2014 een onderzoek zal worden uitgevoerd naar onder meer de vraag of de huidige wettelijke kaders voor het gebruik van camera’s op UAV’s met het oog op de privacy ook in de toekomst toereikend zijn.4 Met dit aangekondigde onderzoek wordt uitvoering gegeven aan de motie van de leden Schouw en Segers.
Bent u bereid, gelet op de militaire capaciteiten van de Scan Eagle en de genoemde motie, deze drone ten aanzien van binnenlandse inzet door justitie aan de grond te houden totdat de motie is uitgevoerd en de Kamer kennis heeft kunnen nemen van de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u de beantwoording van deze vragen aan de Kamer doen toekomen voor het Algemeen overleg over «Unmanned Aerial Vehicles»(UAV’s) op 5 februari 2014?
Ja.
Het bericht dat de presentatie van het door de Kamer verzochte CTIVD-onderzoek wordt uitgesteld |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het bericht «Afluisteraars onbeteugeld» voor wat betreft het uitstellen van het toesturen van het onderzoeksrapport van de Commissie voor Toezicht van de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) aan de Kamer?1
Nee, dit bericht klopt niet. De voorzitter van de Commissie van Toezicht betreffende de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (CTIVD) heeft toegezegd dat hij de minister van Defensie en mij het vastgestelde toezichtsrapport op 7 februari as. aan zal bieden.
Herinnert u zich uw uitspraak «Ik streef ernaar om het rapport met de reactie in januari aan de Kamer te sturen. Mocht het onverhoopt heel anders lopen, dan meld ik mij», gedaan op 6 november 2013 tijdens een Algemeen overleg over de AIVD?2
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb toegezegd, zend ik het vastgestelde rapport en mijn reactie, alsmede die van de minister van Defensie, ruim binnen de wettelijke termijn van zes weken (artikel 79 van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten), naar beide Kamers van de Staten-Generaal. Mijn streven is om dit binnen vier weken na ontvangst van het vastgestelde onderzoeksrapport te doen.
Overigens ontvangt u de reactie op het toezichtsrapport van de CTIVD separaat van de Kabinetsreactie op het rapport van de Commissie-Dessens.
Waarom heeft u in tegenspraak met bovenstaande uitspraak de Kamer niet ingelicht over het uitstel, terwijl dit onderzoek op verzoek van de Kamer ingesteld is?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is de presentatie van het CTIVD-onderzoek, dat doet aan waarheidsvinding, gekoppeld aan de kabinetsreactie op het rapport-Dessens, dat zich richt op mogelijke toekomstige wetgeving?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe voorkomt u dat de reputatie van het CTIVD als betrouwbaar en onafhankelijk toezichthouder onder druk komt te staan door deze koppeling van niet-gerelateerde onderwerpen?
Zie antwoord vraag 2.
Bezit u het onderzoeksrapport van de CTIVD al? Zo ja, bent u bereid het per ommegaande aan de Kamer toe te sturen? Zo nee, omwille van welke in het rapport geconstateerde gebreken bent u niet bereid dat te doen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid deze vragen voor dinsdag 4 februari te 12 uur te beantwoorden?
Ja, bij dezen.
De uitzending van Nieuwsuur betreffende het satellietcomplex in Burum |
|
Gert-Jan Segers (CU), Ronald van Raak , Norbert Klein (50PLUS), Gerard Schouw (D66) |
|
Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Klopt het dat de Amerikanen – mogelijk via een commerciële derde of contractor – een eigen plek, kooi of grondstation hebben of huren op het (commerciële) satellietcomplex in Burum?1
Inmarsat is een commerciële onderneming die op het private satellietgrondstation in Burum diensten aanbiedt voor het ontvangen en verzenden van satellietsignalen. Het betreft Nederlands grondgebied en het bedrijf heeft zich dan ook aan Nederlandse wet- en regelgeving te houden. De Nederlandse overheid heeft waar nodig toegang tot de locatie en de gebouwen.
Het grondstation ontvangt signalen van de satelliet en ontcijfert deze om ze vervolgens via het vaste netwerk op de grond door te sturen naar de eindbestemming. Het satellietcommunicatienetwerk levert spraak- en breedband dataverbindingen aan overheden, commerciële bedrijven en hulporganisaties in gebieden waar (vrijwel) geen vaste telecommunicatienetwerken beschikbaar zijn.
Het bedrijf kan worden gezien als een traditionele telecom operator die gebruik maakt van een netwerk waarin satellieten zorgen voor een wereldwijde dekking. Deze satellieten bevinden zich op grote afstand van de aarde. Om ondanks de ronding van de aarde het signaal op te vangen, beschikt Inmarsat over de hele wereld over grondstations (zogenoemde teleports). Deze teleports ontvangen de signalen en zenden (routeren) via het vaste netwerk. Het grondstation in Burum is een dergelijke locatie.
Inmarsat levert verschillende diensten aan diverse sectoren, zoals FleetBroadband voor de scheepvaart, SwiftBroadband voor de luchtvaart en Broadband Global Area Network (BGAN) voor klanten op het land. Voorts biedt Inmarsat klanten de mogelijkheid om telecommunicatieapparatuur op het terrein te plaatsen en gebruik te maken van satellietcapaciteit ten behoeve van eigen netwerken. Deze dienst staat bekend als power and bandwidth lease. Momenteel levert Inmarsat deze dienst in Burum aan verschillende organisaties. Alle netwerken van Inmarsat beschikken over systemen om de data van deze klanten te beschermen.
Klopt het dat de Department of the Army op dit grondstation eigen SGS-apparatuur heeft geïnstalleerd, waar alleen Amerikanen met een speciale clearance toegang toe hebben?
Zie antwoord vraag 1.
Op welke wijze heeft de Nederlandse regering inzicht in en houdt zij toezicht op de Amerikaanse activiteiten in Burum? In hoeverre dient dit toezicht verbeterd te worden, gezien de recente onthullingen inzake dataonderschepping door Amerikaanse inlichtingsdiensten?
Inmarsat levert vanuit Teleport Burum commerciële telecommunicatiediensten aan overheden en organisaties binnen het kader van de Telecommunicatiewet in Nederland. Het Agentschap Telecom van het Ministerie van Economische Zaken houdt toezicht op de handhaving van deze wet.
De Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) en de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) hebben geen aanwijzingen dat er in Burum sprake is van inlichtingenactiviteiten door buitenlandse mogendheden. De diensten doen structureel onderzoek naar dergelijke activiteiten van buitenlandse mogendheden in Nederland. Indien wordt geconstateerd dat een buitenlandse mogendheid zonder toestemming en medewerking van de AIVD en MIVD inlichtingenactiviteiten verricht op Nederlands grondgebied, treft de regering altijd maatregelen.
Wie heeft de bevoegdheid te beslissen over het toekennen van een dergelijk grondstation en op welke juridische gronden gebeurt dat?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe ziet u uw eerdere uitspraak dat de Nederlandse wet ook geldt voor buitenlandse diensten als u dat niet kunt controleren?
Zie antwoord vraag 3.
Is dit grondstation van belang voor de Amerikaanse activiteiten in onder meer het Midden-Oosten? Is het vermoeden van de vragenstellers juist dat de Amerikanen ook apparatuur hebben in het militaire deel van het satellietcomplex in Burum?
Een satelliet zendt signalen naar een bepaald gebied op de aarde. Dit specifieke gebied wordt de footprint van de satelliet genoemd. Aangezien niet alle satellieten rondom de aarde te zien zijn vanaf één footprint, zijn op verschillende plaatsen in de wereld grondstations nodig die deze signalen doorsturen, bijvoorbeeld vanuit het Midden-Oosten naar de Verenigde Staten. Het Nederlandse Ministerie van Defensie maar ook (internationale) commerciële bedrijven hanteren dezelfde methodiek.
Op de defensielocatie van Burum staat uitsluitend apparatuur van de Nederlandse overheid.
Kunt u aangeven wat het BGAN-systeem is voor het aftappen van satellietcommunicatie? Klopt het dat Burum, naast Hawaï, een belangrijk grondstation is voor dit systeem?
BGAN is Inmarsats dienst die spraak- en breedbanddatacommunicatie levert aan klanten overal ter wereld via kleine en lichtgewicht terminals. Deze terminals kunnen worden aangesloten op een laptop of tablet om een Internet Protocol (IP-)verbinding te maken voor bijvoorbeeld web browsing, e-mail, of een live videoverbinding.
BGAN wordt gebruikt door verslaggevers over de hele wereld om nieuwsberichten en reportages naar de studio’s te versturen. Ook wordt BGAN gebruikt door hulporganisaties om tijdelijke telecommunicatienetwerken op te zetten in rampgebieden, zoals na de orkaan op de Filippijnen vorig jaar. Ook wordt BGAN gebruikt door de energiesector om afgelegen locaties, zoals boorplatformen, te verbinden met hun centrale bedrijfsnetwerk, en voor applicaties zoals tele medicine en e-learning.
Zoals vele telecombedrijven – zowel traditionele mobiele operators als satelliet providers – biedt Inmarsat zijn klanten de mogelijkheid om een deel van de capaciteit te gebruiken voor hun eigen netwerken. Dergelijke diensten worden aangeboden aan overheden en commerciële ondernemingen, waaronder nieuwsomroepen. Burum is een belangrijk grondstation voor dit systeem.
Kunt u aangeven wat Blue Force tracking is? Kunt u uitsluiten dat de apparatuur, die de Amerikanen in Burum hebben, voor meer zaken wordt gebruikt dan voor Blue Force tracking of andere louter operationele militaire informatie?
Blue Force Tracking is een systeem dat legereenheden informatie verschaft om de locatie van geallieerde strijdkrachten in kaart te brengen. Blue Force Tracking is een Amerikaanse applicatie die NAVO-partners kunnen gebruiken en is bedoeld om levens te redden in gevaarlijke militaire situaties. Zo helpt het systeem om slachtoffers onder eigen militairen door eigen toedoen te voorkomen, zogenoemde blue on blue incidenten. De term Blue Force is aan deze aanduiding ontleend. Deze apparatuur wordt uitsluitend gebruikt voor militair operationele doeleinden en niet voor inlichtingenverwerving.
Kunt u aangeven wat US Government Network Access (USGNA) is en aangeven waarin dit verschilt van een netwerk voor commercieel gebruik? Kunt u tevens aangeven waarom de Amerikanen in Burum dit eigen USGNA-netwerk hebben
SIRPNet, JWICS en USGNA zijn communicatiesystemen van de Amerikaanse overheid en geen inlichtingenverwervende systemen. Informatie over deze systemen is te vinden in openbare bronnen op het internet.
Wordt dit USGNA-netwerk geheel beheerd door Amerikaanse burgers en Amerikaanse bedrijven? Betekent dit dat Nederlanders of Nederlandse overheden geen toegang hebben en ook geen toezicht kunnen houden?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u aangeven wat het Amerikaanse SIPRNet voor militaire zaken is? Kunt u aangeven wat het Amerikaanse JWICS netwerk voor inlichtingenzaken is? Zijn deze netwerken verbonden met het USGNA-netwerk?
Zie antwoord vraag 9.
Welke andere militaire of commerciële «plekken» zijn er in Nederland of in andere landen in het Koninkrijk van waaruit het Amerikaanse leger, de Amerikaanse overheid of aan de Amerikaanse overheid gelieerde bedrijven activiteiten ontplooien, waar de Nederlandse regering geen toegang toe heeft of geen toezicht op kan houden? Op basis van welke criteria krijgen bondgenoten toestemming om op Nederlands grondgebied militaire en inlichtingstaken uit te voeren? Op welke manier wordt daar door Nederland toezicht op gehouden?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat medische problemen dreigen voor illegale vreemdelingen |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht dat medische problemen dreigen voor illegale vreemdelingen omdat onverzekerde vreemdelingen vijf euro moeten gaan betalen voor elk medicijn dat ze krijgen voorgeschreven?1 Wat is uw reactie hierop?2
Ja. De eigen bijdrage van € 5 (hierna: vijf-euromaatregel) heb ik aangekondigd in de VWS-Verzekerdenmonitor die ik op 19 november 2013 (met kenmerk 156587–111195-Z) aan uw Kamer heb gezonden. Bij de aanbesteding voor de contractering van apothekers voor 2014 en 2015 (met verlengingsmogelijkheid van maximaal drie jaar) is een minimum eigen betaling van € 5 per receptregel als uitgangspunt gehanteerd.
Naar aanleiding van de Kamervragen van 28 november 2013 van de leden Gesthuizen en Leijten over medicijnkosten voor vreemdelingen (2013Z23425) heb ik in mijn antwoord van 17 december 2013 op de vragen 1 tot en met 4 uitvoerig uiteengezet waarom deze maatregel is ingevoerd.
De maatregel is uitgewerkt in de overeenkomst die het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) aangaat met apotheken voor het leveren van farmaceutische zorg aan onverzekerbare vreemdelingen. Van belang is te vermelden dat aan de onverzekerbare vreemdeling bij weekvervolguitgifte van zijn medicijnen geen eigen betaling wordt gevraagd.
Kunt u uiteenzetten wat de consequenties zijn van deze maatregel voor de toegang tot medische zorg voor illegale vreemdelingen?
Het uitgangspunt is dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten van zorg zelf draagt. Gecontracteerde ziekenhuizen slagen er vaak in om met behulp van een betalingsregeling of incassomaatregelen een deel van de kosten van de geleverde zorg te innen. Gelet hierop ben ik van mening dat een bedrag van (minimaal) € 5 de toegankelijkheid tot medisch noodzakelijke zorg niet belemmert.
Zoals ik in het antwoord hierboven heb aangegeven is de vijf-euromaatregel niet van toepassing op weekvervolguitgiftes. Mensen die dus week-in-week-uit- bijvoorbeeld antidepressiva of antipsychotica nodig hebben, zoals vermeld in het krantenbericht, worden dus niet keer op keer getroffen door deze maatregel. Het CVZ heeft dit bewust zo gedaan om te voorkomen dat deze groep door de maatregel met onevenredig hoge kosten wordt geconfronteerd.
Niet alle patiënten met chronische medicatie hebben een weekvervolguitgifte. Tot 1 januari 2014 werden de medicijnen aan onverzekerbare vreemdelingen voor maximaal 1 maand meegegeven. Deze uitgiftemogelijkheid is verruimd. De apotheker kan nu voor drie maanden medicatie meegeven. Een patiënt die voor langere tijd medicatie gebruikt betaalt dan dus maar eens in de drie maanden vijf euro per receptregel.
Waarom is er voor gekozen deze financiële barrière aan te brengen en niet voor een strengere toetsing van de financiële draagkracht van de personen die hun zorgkosten declareren?
Zoals in het antwoord hierboven is vermeld is het uitgangspunt van de wet dat een onverzekerbare vreemdeling de kosten volledig zelf draagt. In de praktijk gebeurt dit in een aantal gevallen ook. Gelet op het wettelijk uitgangspunt van de regeling dat de onverzekerbare vreemdeling de kosten van zorg in beginsel zelf behoort te betalen deel ik niet het gevoel dat er sprake is van het opwerpen van een onredelijke financiële barrière.
De maatregel is niet genomen met het primaire doel om een besparing op te leveren. Het is de bedoeling om de uitgangspunten van de regeling meer in acht te nemen en ervoor te zorgen dat de illegaal bijdraagt aan de zorg die hij inroept. Ook wordt zo het misverstand weggenomen dat in Nederland de zorg voor illegalen gratis is.
Het toetsen van financiële draagkracht van mensen die medicijnen nodig hebben is ondoenlijk en vind ik bovendien ongewenst. Dat doen apothekers immers ook niet voor de eigen medicijnbijdrage van verzekerden.
Het bericht dat slechts negen procent van de door Defensie goedgekeurde dronevluchten van te voren bekend gemaakt is |
|
Gerard Schouw (D66), Wassila Hachchi (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Jeanine Hennis-Plasschaert (minister defensie) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dronevluchten zelden vooraf bekend gemaakt» op NU.nl?1
Ja.
Klopt het dat in 2013 slechts negen procent van de door Defensie goedgekeurde vluchten vooraf bekendgemaakt is?
Nee. Wel zijn er in 2013 aanzienlijk minder inzetten van Unmanned Aerial Vehicles (UAV’s) gepubliceerd in de Staatscourant dan in voorgaande jaren. Dit komt doordat de aanvraagprocedure voor trainingsvluchten boven militaire oefenterreinen in 2012 is veranderd door mijn beschikking van 13 april 2012 (Instelling tijdelijke bijzondere luchtverkeersgebieden voor UAS-vluchten, EHR 50 tot en met EHR 57 Staatscourant, nr. 7878, 24 april 2012).
Tot 13 april 2012 werd voor elke UAV-inzet een aanvraag gedaan voor een Bijzonder luchtverkeersgebied (BVG). Dit gold voor de inzet van UAV’s op verzoek van civiele autoriteiten, maar ook voor oefen- en trainingsvluchten van Defensie boven militair oefenterrein. Het BVG wordt door de Minister van Defensie in overeenstemming met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Milieu per beschikking toegewezen en gepubliceerd in de Staatscourant. Voorts wordt de instelling van een BVG aan het overige luchtverkeer bekendgemaakt met een Notice to Airmen (NOTAM). Dit is een instrument dat overal ter wereld wordt gebruikt om bijzonderheden in het luchtruim te melden. Vliegers zijn verplicht voor hun vlucht de NOTAM’s te raadplegen.
Door de beschikking van 13 april 2012 hoeft Defensie niet langer voor iedere trainingsvlucht boven militair oefenterrein een BVG aan te vragen. Voor dergelijke vluchten wijst de beschikking een aantal BVG’en aan, die Defensie kan gebruiken na afkondiging van een NOTAM. Deze oefeningen boven militair oefenterrein worden dus niet meer afzonderlijk in de Staatscourant gemeld. Uitsluitend de aanvragen op verzoek van civiele autoriteiten en de inzet voor oefeningen of demonstaties door Defensie buiten de in de beschikking genoemde BVG’en, worden nog gepubliceerd in de Staatscourant.
Het bovenstaande verklaart het afgenomen aantal bekendmakingen in de Staatscourant. In 2013 waren er in totaal 12 inzetten van UAV’s die vermelding in de Staatscourant vereisten. Het betrof zes aanvragen voor een BVG op verzoek van de Officier van Justitie, drie aanvragen voor opleidingsdoeleinden buiten militaire oefenterreinen en twee aanvragen voor een demonstratie door Defensie. Voorts is in 2013 eenmaal een UAV van Defensie ingezet op verzoek van de burgemeester van Westervoort voor observatie tijdens een bomruiming in zijn gemeente. Hiervoor heeft Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) voorafgaand aan de vlucht een BVG afgekondigd in de Staatscourant. Ook de vijf genoemde inzetten door Defensie zijn vooraf bekendgemaakt in de Staatscourant. De zes vluchten op verzoek van de Officier van Justitie zijn na afloop van de inzet gepubliceerd in de Staatscourant.
Bij de inzet van een UAV op verzoek van het civiel gezag, beslist het civiel gezag tot publicatie in de Staatscourant voor of na de inzet. Met het oog op de vertrouwelijkheid en effectiviteit van strafrechtelijke onderzoeken is het doorgaans niet wenselijk vluchten voor de inzet aan te kondigen.
Is het niet verstandiger om dronevluchten van te voren bekend te maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom hebben de aankondigingen desondanks in 91% van de gevallen toch pas achteraf plaatsgevonden?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat door middel van dronevluchten over de huizen van 3,2 miljoen Nederlanders gevlogen is?
Nee. Zoals beschreven in antwoord 2, worden de meeste vluchten van Defensie uitgeoefend boven militair oefengebied. UAV’s van Defensie worden alleen boven bewoond gebied ingezet op verzoek van het civiel gezag en in enkele gevallen voor oefenvluchten van Defensie. Deze inzetten betreffen een beperkt deel van het ingestelde BVG.
Zijn er van niet tevoren aangekondigde dronevluchten verkregen registraties bewaard gebleven? Zo ja, om welke data gaat het, in welke hoeveelheden en voor welke termijn gebeurt dit?
Van iedere UAV-vlucht boven militair oefenterrein worden de digitale loggegevens, logboeken, de NOTAM, meteoberichten, de frequentietoewijzing en het beeldmateriaal bewaard. Voor alle gegevens bestaat een bewaarplicht van drie maanden2, tenzij de veiligheid van de vlucht in het geding is geweest. Dan wordt de bewaarplicht verlengd tot een jaar ten behoeve van het veiligheidsonderzoek.
De bewaarplicht van drie maanden geldt ook voor gegevens die worden verzameld tijdens vluchten op verzoek van het civiel gezag, met uitzondering van het verzamelde beeldmateriaal. Na de inzet draagt Defensie het beeldmateriaal over aan de civiele autoriteiten, meestal de politie. De politie bewaart beelden uitsluitend voor zover ze relevant zijn voor een strafrechtelijk onderzoek. Mogelijk zijn deze beelden daarna, in combinatie met informatie die later tijdens het strafrechtelijk onderzoek beschikbaar komt, tot een persoon te herleiden. In dat geval zijn het persoonsgegevens die onder het regime vallen van de Wet politiegegevens of de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens. Dan zijn de bewaartermijnen in deze wetten van toepassing. Direct na overdracht van de gegevens aan de civiele autoriteiten worden alle bij Defensie aanwezige kopieën vernietigd, tenzij er door het gezag expliciet toestemming is verleend om de beelden voor opleidingsdoeleinden te gebruiken. Het gaat hierbij om gegevens die niet tot personen zijn te herleiden.
Op welke wijze ziet u proportionaliteit in het enerzijds veelvuldig niet-aangekondigd gebruik van drones en anderzijds het geringe opsporingseffect dat zij hebben?2
Het bevoegd gezag toetst bij alle verzoeken om militaire bijstand van defensiemiddelen de proportionaliteit van het gevraagde middel. Op 8 mei 2013 heeft de Minister van Veiligheid en Justitie u geïnformeerd over de wijze waarop de inzet van UAV’s tot vervolging heeft geleid (Handelingen TK 2012–2013, Aanhangsel nr. 2216). Afhankelijk van de aard van en ontwikkelingen in een strafrechtelijk onderzoek, kan de inzet van een UAV zeer nuttig zijn voor het vergaren van informatie ter ondersteuning van operationele beslissingen, bijvoorbeeld bij het doen van een inval of het verrichten van een aanhouding.
Bent u van mening dat het op deze manier inzetten van drones een verkeerd signaal aan de samenleving afgeeft voor wat betreft het respecteren van elkaars privacy?
Ik deel deze mening niet. Met mijn brieven van 13 mei 2013 (Kamerstuk 30 806, nr. 13), 13 juni 2013 (Handelingen TK 2012–2013, Aanhangsel nr. 2566) en 4 oktober 2013 (Kamerstuk 30 806 nr. 14) heb ik u eerder geïnformeerd over de procedure die wordt gevolgd bij de inzet van defensiemiddelen voor militaire bijstand ter ondersteuning van civiele autoriteiten. Het bevoegd gezag toetst de proportionaliteit en subsidiariteit van de inzet van het gevraagde middel. Overigens leveren de camera’s van de ingezette UAV’s geen beelden op waarop personen herkenbaar in beeld zijn.
Kunt u toezeggen dat over 2014 honderd procent van de dronevluchten die door Defensie goedgekeurd worden tevoren in de Staatscourant gepubliceerd worden? Zo nee, waarom bent u daar niet toe bereidt? Zo ja, hoe gaat u daar zorg voor dragen?
Zie het antwoord op vraag 2.
Het bericht dat het waterschap Aa en Maas aan Heineken subsidie verstrekt |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Exclusief: Heineken krijgt € 3 mln. subsidie» en de schriftelijke vragen die in het waterschap gesteld zijn over de subsidie?1
Ja.
Hoeveel van dergelijke regelingen, in welke vorm dan ook, worden door waterschappen getroffen met bedrijven, en om welke bedragen gaat het?
Deze regelingen op grond van de Waterschapswet zijn bedoeld om waterschappen subsidie te kunnen laten verstrekken om «afhaken» en daarmee tariefstijging te voorkomen. Bedrijven met een hoge zuiveringsheffing kunnen er namelijk toe overgaan om zelf maatregelen te nemen, bijvoorbeeld door voorzuivering in eigen beheer. Bedrijven «haken af» van de rioolwaterzuiveringsinstallaties (rwzi’s) van het waterschap. Bij vrijwel gelijkblijvende zuiveringskosten leidt dit, door de verminderde belastinginkomsten van het waterschap, tot ongewenste effecten als stijging van het tarief van de zuiveringsheffing voor de gebonden overige lozers (vooral particulieren), het deels onbenut blijven van de capaciteit van rwzi’s (kapitaalvernietiging), verminderde werking van de rwzi’s en stijging van de maatschappelijke kosten van de zorg voor zuivering van stedelijk afvalwater.
De op grond van de anti-afhaakregeling waterschappen verstrekte subsidie wordt verleend om genoemde ongewenste effecten tegen te gaan. De subsidie moet voldoen aan enkele strikt omschreven voorwaarden en dient een algemeen belang: zowel rwzi, waterschap, het bedrijf als de overige gebonden lozers profiteren er van.
Over het aantal bedrijven per waterschap dat op grond van de regeling subsidie ontvangt zijn geen actuele gegevens beschikbaar. In 2012 ging het totaal om ongeveer 10 bedrijven die van de waterschappen de Dommel, Rijn en IJssel, Vallei & Eem, De Stichtse Rijnlanden en Scheldestromen een subsidieregeling hadden. Totaal was daar € 989.615 mee gemoeid, oftewel 0,08% van de opbrengst van de zuiveringsheffing van de waterschappen.
Bij Waterschap Aa en Maas gaat het in 2014 om één bedrijf (Heineken) dat een subsidie van ca. € 300.000 in dat kalenderjaar ontvangt.
Vindt u dat kiezers voor de waterschappen volledig geïnformeerd hun stem moeten kunnen uitbrengen, en deze tussentijds moeten kunnen laten horen bij hun vertegenwoordigers, en dat daarom het vertrouwelijk agenderen van het verlenen van anti-afhaaksubsidies onwenselijk is? Zo ja, welke acties bent u bereid te ondernemen opdat in de toekomst dit recht geëffectueerd wordt? Zo nee, kunt u dan aangeven waarom kiezers niet hoeven te weten welke lopende investeringen en belangen het verstrekken van een anti-afhaaksubsidie rechtvaardigen?
Ik ben inderdaad van mening dat kiezers voor de waterschappen volledig geïnformeerd hun stem moeten kunnen uitbrengen, en deze tussentijds moeten kunnen laten horen bij hun vertegenwoordigers. Ik ben echter ook van mening dat in het geval van Waterschap Aa en Maas met betrekking tot de subsidieverlening aan Heineken een juiste en zorgvuldige procedure is gevolgd. Ten tijde van de onderhandelingen met het bedrijf waren de stukken over de anti-afhaaksubsidie vertrouwelijk geagendeerd in de functionele commissie Emissiebeheer van waterschap Aa en Maas, die het Algemeen Bestuur van het waterschap adviseert. Tijdens de feitelijke besluitvorming in het Algemeen Bestuur op 13 december 2013 was het onderwerp openbaar en waren de vergaderstukken als zodanig ook op de website van het waterschap (www.aaenmaas.nl ) te raadplegen.
Vindt u dat voor het op deze wijze toepassen van artikel 122 lid 5 aanhef en sub b Waterschapswet op zijn minst vereist is dat het toegepaste beoordelingskader integraal openbaar gemaakt dient te worden inclusief, eventueel geanonimiseerd, de invulling daarvan voor Heineken? Zo ja, bent u bereid het waterschap aan te sporen dat zo spoedig mogelijk te doen?
Het door u genoemde beoordelingskader op grond van artikel 122d lid 5 van de Waterschapswet dat door een waterschap voor het verlenen van de subsidie moet worden toegepast, is opgenomen in de brief die ik in oktober 2013 aan de waterschappen heb gestuurd. Deze brief was ook als bijlage2 bij het agendapunt van de, in antwoord 3 genoemde, vergadering van het Algemeen Bestuur van Aa en Maas gevoegd. Daarmee was het beoordelingskader dus openbaar. Ook de afwegingen die het Dagelijks Bestuur van het waterschap op grond van het beoordelingskader ten aanzien van Heineken maakte, lagen in de openbare vergadering voor. Genoemde brief vindt u eveneens als bijlage bij deze beantwoording.
Ik heb geen indicatie dat het waterschap niet conform het beoordelingskader heeft gehandeld, noch dat er geen sprake was van voldoende openbaarheid en ik zie van mijn kant daarom geen aanleiding tot actie.
Begrijpt u dat de geborgde zetels een schijn van belangenverstrengeling kunnen wekken bij het treffen van dergelijke regelingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid mee te werken aan het afschaffen van de geborgde zetels in de waterschappen?
Ik zie geen schijn van belangenverstrengeling. De besluitvorming over de toepassingen van deze regelingen vindt plaats in openbare vergaderingen van waterschappen waarbij alle feiten op tafel liggen en waarvoor geldt dat alle informatie vooraf voor een ieder beschikbaar is. In de openbare besluitvorming van de algemene besturen zitten vertegenwoordigers van alle belanghebbende categorieën aan tafel en worden democratisch gelegitimeerde besluiten genomen.
Tijdens de vertrouwelijke agendering in de functionele commissie Emissiebeheer van waterschap Aa en Maas, genoemd in antwoord 3, heeft het lid van de geborgde zetels voor bedrijven de vergadering verlaten en niet deelgenomen aan de advisering.
Overigens is het zo dat tijdens een openbare vergadering van het algemeen bestuur van het waterschap ieder lid stemrecht heeft zolang er geen persoonlijk belang aan de orde is. Persoonlijk belang is hierbij gedefinieerd als ieder belang dat niet behoort tot de belangen die het bestuursorgaan uit hoofde van de hem opgedragen taak behoort te behartigen. In het onderhavige geval is het van algemeen belang dat het bedrijf aangehaakt blijft.
Mijn mening over het belang van de toegevoegde waarde van de geborgde zetels in de waterschapsbesturen heb ik uitgebreid verwoord in het in december 2013 gehouden debat met uw Kamer over het wetsvoorstel Wet aanpassing waterschapsverkiezingen (Tweede Kamer, 2013–2014, 33 719).
Is de anti-afhaaksubsidie bij het Coördinatiepunt staatssteun van het ministerie van Infrastructuur en Milieu aangemeld of ter advisering voorgelegd? Zo ja, tot welke conclusie kwam men daar? Zo nee, bent u bereid te achterhalen waarom dat niet gebeurd is?
Ja, de anti-afhaakregeling is bij het Coördinatiepunt staatsteun van het Ministerie van Infrastructuur en Milieu aangemeld en ter advisering voorgelegd. Het Ministerie van Infrastructuur en Milieu heeft de regeling vervolgens gemeld bij de Europese Commissie. Zoals in de, in antwoord 4 genoemde, brief aan de waterschappen is aangegeven heeft de Europese Commissie in 2013 voor 10 jaar goedkeuring verleend. De subsidie van Waterschap Aa en Maas aan Heineken is een toepassing van deze regeling.
Het verstrekken van persoonsgegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) aan de Stichting Interkerkelijke Ledenadministratie (SILA) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de publicatie «Waarom krijgt de kerk bericht verhuizing»?1
Ja.
Bent u bekend met het dwingende advies van de Raad van State dat het leveren van data uit het GBA aan SILA strijdig is met de wet omdat de historische argumentatie onvoldoende is?2
Ik ben bekend met het advies van de Raad van State, waarin de Afdeling advisering van de Raad adviseert te motiveren waarom de gegevensverstrekking aan de SILA past binnen de voorwaarden van artikel 3.3, tweede lid, van de Wet basisregistratie personen (Wet BRP) en zo nodig het voorstel aan te passen.
Bent u van mening dat een inbreuk op de bescherming van persoonsgegevens altijd goed gemotiveerd moet plaatsvinden, uitgaande van een actuele noodzaak? Zo nee, waarom niet?
Deze mening onderschrijf ik, zoals ook blijkt uit de memorie van toelichting bij het wetsvoorstel basisregistratie personen en de nota van toelichting bij het Besluit basisregistratie personen.
Kunt u verduidelijken waarom de plaatsing van de SILA in de bijlage op de lijst van gerechtigden tot het systematisch verkrijgen van persoonsgegevens uit het GBA op dit moment een gewichtig maatschappelijk belang dient?
De plaatsing van de SILA in bijlage 4 van het Besluit basisregistratie personen als gerechtigde voor systematische verstrekking van gegevens uit de basisregistratie is in eerste instantie al verduidelijkt in de nota van toelichting bij het ontwerpbesluit dat, zoals u bekend, in het kader van de wettelijk voorgeschreven voorhangprocedure bij aanbiedingsbrief van 6 september 2013 aan de Tweede Kamer werd overgelegd.3 Daarin wordt zeer uitvoerig ingegaan op de gerechtvaardigdheid van de verstrekking van gegevens uit de basisregistratie aan de SILA. In het kader van deze voorhangprocedure zijn geen reacties ontvangen. Vervolgens is het ontwerpbesluit voorgelegd aan de Afdeling advisering van de Raad van State. In het nader rapport van 25 november 2013 is, naar aanleiding van het advies van de Afdeling de motivering van de gegevensverstrekking aan de SILA in de nota van toelichting van het ontwerpbesluit aangevuld. De relevante passage uit het nader rapport luidt als volgt. «De gegevensverstrekking aan de Stichting Interkerkelijke Leden-Administratie (SILA) is gerechtvaardigd tegen de achtergrond van de rol die de overheid decennialang heeft gespeeld in het kader van de bijhouding van de ledenadministraties van de betrokken kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag. In het verleden werden de voor de ledenadministraties benodigde gegevens rechtstreeks door de overheid verstrekt. Zoals in de nota van toelichting is uiteengezet, is er bij de totstandkoming van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens (Wet GBA) voor gekozen om niet langer de godsdienst of levensbeschouwing van de ingeschrevene op te nemen in de bevolkingsadministratie, mede vanwege de bescherming van de persoonlijke levenssfeer. Het vervallen van dit gegeven had echter wel aanzienlijke gevolgen voor de betrokken (kerk)genootschappen, die tot dan toe hun ledenadministraties bijhielden met behulp van de gegevens uit de bevolkingsadministratie. Om hieraan tegemoet te komen werd, met steun van de overheid, door de SILA een koppelcentrum ingericht. Gelet op deze overheidsbemoeienis met de ledenadministraties, zowel in het verleden als via de gegevensverstrekking aan de SILA op grond van de Wet GBA, is een voortzetting van de gegevensverstrekking aan de SILA op grond van artikel 3.3, tweede lid, van de Wet BRP gerechtvaardigd.»
Bent u van mening dat de kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag die op dit moment nog niet zelfstandig hun ledenadministraties kunnen bijhouden, zij dat zo spoedig mogelijk zonder overheidssteun moeten kunnen? Zo nee, waarom beschouwt u het bijhouden van hun ledenadministraties als een overheidstaak?
De kerkgenootschappen en andere genootschappen op geestelijke grondslag hebben destijds met hulp van de overheid de SILA opgericht om hun ledenadministraties op efficiënte wijze te kunnen bijhouden. In het antwoord op vraag 4 is uiteengezet waarom ook op dit moment verstrekking van gegevens uit de basisregistratie personen aan de SILA gerechtvaardigd is.
Verwacht u dat een rechtszaak tegen het (systematisch) verstrekken van persoonsgegevens uit de GBA aan de SILA succesvol zal zijn?
Het is niet aan mij de afloop van rechtszaken te voorspellen.
Bent u bereid de SILA te schrappen als derde aan wie persoonsgegevens uit het GBA verstrekt kunnen worden?
In het licht van het gestelde in de nota van toelichting bij het Besluit basisregistratie personen, waarin met het advies van de Afdeling advisering van de Raad van State rekening is gehouden, zie ik op dit moment geen aanleiding de mogelijkheid van verstrekking van gegevens aan de SILA te beëindigen.
Bacteriën zonder vijand |
|
Henk van Gerven , Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de tv-uitzending «Bacterie zonder vijand» van 8 december 2013?1
Ja.
Kent u het artikel «Ban resistant strains from food chain» van 19 september 2013?2
Ja.
Kunt u de consequenties schetsen, indien Carbapenem-resistente Enterobacteriën (CRE’s), zoals een variant van de Klebsiella Pneumoniae die resistent is tegen alle antibiotica, zich via voedsel in Nederland zou verspreiden?
Een en ander is al eerder gewisseld in het VSO antibioticaresistentie van donderdag 12 december jl. Carbapenems zijn antibiotica die – als een van de laatste redmiddelen – worden ingezet bij besmettingen met multiresistente bacteriën. Ik zie deze vorm van resistentie als een serieuze dreiging voor de volksgezondheid en neem dit probleem zeer serieus. De geuite zorgen deel ik. Het is van belang te voorkomen dat deze resistentie in Nederland via de veehouderij of langs andere wegen wordt geïntroduceerd in de voedselketen. Vanuit de overheid is en wordt er met wetenschappers uit verschillende domeinen overleg gevoerd over deze problematiek. Er is echter nog veel onbekend over het vóórkomen van deze vorm van resistentie o.a. in het milieu/het ecosysteem, over de wijze van verspreiding (transmissieroutes) en over de wijze en mogelijke bronnen van besmetting. Omdat we de carbapenemase problematiek uiterst serieus nemen, hebben de Staatssecretaris van EZ en ik het RIVM opdracht gegeven tot het opstellen van een integraal advies over deze problematiek, waar ook het effect van mogelijke maatregelen deel van uitmaakt. Humane en veterinaire experts zullen onder leiding van de directeur van het Centrum voor Infectieziektebestrijding (CIb) van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in gezamenlijkheid werken aan dit advies. In dit advies wordt gekeken naar het totaalbeeld van CRE risico’s in de veterinaire en humane gezondheidszorg en de vraag waar wij het beste maatregelen kunnen treffen om de volksgezondheid of de voedselveiligheid optimaal te waarborgen.
Klopt het dat er recent in Duitsland CRE’s zijn aangetroffen in de voedselketen? Wanneer en waar zijn CRE’s in Europa in voedsel aangetroffen? Welke acties zijn daarop in Duitsland of andere landen ondernomen?
CRE's zijn in 2011 incidenteel aangetoond bij varkens en pluimvee in Duitsland. Ons is niet bekend welke acties er ondernomen zijn naar aanleiding van deze bevindingen. CRE's zijn voor zover ons bekend nog niet aangetoond op voedsel.
Wat is uw reactie op uitspraken van hoogleraar microbiologie Kluytmans dat het slechts een kwestie van tijd is voordat CRE’s in Nederland in voedsel zullen verschijnen?
Zie het antwoord op vraag 3.
Wat is uw reactie op de inschatting dat in 2007 1.500 doden vielen in Europa door Escherichia Coli, die resistent is tegen derde generatie antibiotica?3
Het aantal in 2007 in Europa overleden patiënten met een bloedbaaninfectie met de hier bedoelde resistente Escherichia coli (E. coli) werd geschat op 2.712. Het getal 1.500 wordt door de onderzoekers geschat als dat deel van de humane sterfgevallen dat zij relateren aan antibioticaresistentie bij pluimvee. De kans op sterfte wordt 2,5 keer hoger geschat bij een resistente E.coli in vergelijking met een gevoelige (bacteriën die nog wel reageren op antibiotica) E. coli. Overigens is het aantal sterfgevallen door gevoelige E. coli’s in absolute zin veel hoger dan het aantal sterfgevallen door resistente E. coli’s (in Europa 8.377 versus 2.712, in Nederland 267 versus4. Dit onderstreept dat niet alleen moet worden ingezet op het verminderen van resistentie en tijdige adequate antibiotische behandeling, maar ook het voorkómen van zorg gerelateerde infecties in algemene zin.
Door de lage incidentie van bloedbaaninfecties door derde generatie cephalosporinen resistente E. coli in Nederland, lag het aantal gerelateerde sterfgevallen relatief laag.
In hoeverre wordt er gecontroleerd op CRE’s in voedsel door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Gebeurt dit systematisch? Zo ja, met welke frequentie? Welk percentage wordt gecontroleerd?
Er wordt sinds 2011 systematisch gemonitord op CRE organismen in vlees en andere producten. Vanuit kaas, vlees, kruiden, groenten en fruit zijn ruim 4600 monsters en 1100 isolaten onderzocht. Hierin zijn tot nu toe geen bacteriestammen aangetroffen die resistent zijn tegen carbapenems.
Inmiddels zijn de eerste stappen voor een geharmoniseerde Europese monitoring van CRE’s door de lidstaten in een uitvoeringbesluit van de Europese Commissie opgenomen, dat afgelopen november is gepubliceerd. Hieraan zijn geen verdere handhavingmaatregelen gekoppeld zoals traceerbaarheid en vernietiging.
Wordt er gecontroleerd op CRE’s door de voedingsindustrie? In hoeverre zijn bedrijven hiertoe verplicht?
Het bedrijfsleven is primair verantwoordelijk voor de voedselveiligheid, en zij voert de controles uit op microbiologische risico’s zoals in de Europese wet- en regelgeving zijn vastgesteld. Deze bevatten geen verplichtingen tot controle op CRE’s.
Bent u bereid systematisch te laten controleren op de aanwezigheid van CRE’s in voedsel in Nederland, gezien de ernst van de gevolgen van een mogelijke besmetting?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wat is de huidige procedure, mochten CRE’s in voedsel worden aangetroffen? Is tracering en vernietiging verplicht? Zo neen, bent u bereid deze maatregel te nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Wilt u zich sterk maken voor een nul tolerantie beleid in Europa op deze zeer gevaarlijke multiresistente CRE’s in voedsel?
Zoals ik in de beantwoording van de vragen 3 en 5 heb aangegeven heb ik het RIVM gevraagd ons te adviseren over de effectiviteit van mogelijke maatregelen, onder andere op voedsel. Ik verwacht dit advies binnen 3 maanden. Zoals toegezegd in de brief van 16 december jl. zal uw Kamer naar aanleiding van dit advies nader worden geïnformeerd.
Bent u bereid op korte termijn de mogelijkheid van het invoeren van een nul tolerantie beleid in Nederland van de gevaarlijke multiresistente CRE-bacterie te onderzoeken?
Zie het antwoord op vraag 11.
Kunt u uiteenzetten welke rol de intensieve veehouderij en het gebruik van de diverse soorten antibiotica in de veehouderij speelt bij het vraagstuk van de CRE’s? Kunnen er in dit verband preventieve maatregelen worden getroffen in de intensieve veehouderij? Zo ja, welke?
Carbapanems zijn in de EU niet toegelaten voor gebruik in voedselproducerende dieren. Dit gaat de ontwikkeling van CRE in de veehouderij tegen. Omdat resistentie (vanuit een ander domein, bijvoorbeeld via het milieu) mogelijk geïntroduceerd kan worden in de veehouderij, voeren we in de veehouderij systematische monitoring uit op CRE. De Europese overheden worden in een recent EFSA-advies (december 2013) aanbevolen om pro-actief beheersmaatregelen te formuleren die gericht zijn op het zo veel mogelijk voorkomen van de verspreiding van carbapenemase-producerende bacterien onder landbouwhuisdieren. Ik heb het RIVM gevraagd het EFSA advies mee te nemen in het door ons gevraagde advies.
Welke niet vrijblijvende maatregelen gaat u nemen om de ontwikkeling van nieuwe antibiotica te bevorderen?
Zoals aangegeven in mijn brief aan de Kamer van 2 juli 2013 en in de beantwoording van het Schriftelijk Overleg naar aanleiding van deze brief, is de ontwikkeling van nieuwe antibiotica primair een zaak van de industrie. Echter wanneer marktwerking vooralsnog onvoldoende leidt tot benodigde producten dient de overheid stimulerend op te treden. Dit gebeurt al sinds 2009 met het ZonMw programma «Priority medicines antimicrobiële resistentie». Dit programma loopt vooralsnog tot 2018 en heeft een budget van ruim 14 miljoen euro. De focus van het programma ligt op antibioticaresistentie. In dat kader wordt primair bijgedragen aan de ontwikkeling van nieuwe technologieën, snellere vormen van diagnostiek, optimaliseren van de behandeling met antibiotica (dosis en gebruik) en het zoeken naar mechanismen en targets voor nieuwe antibiotica. ZonMw werkt daarbij nauw samen met ondermeer het Europese netwerk rond het Joint Programming Initiative on Antimicrobial Resistance en met IMI, het Innovative Medicines Initiative (IMI). IMI betreft een groot Europees publiek-privaat initiatief voor onderzoek naar, en de ontwikkeling van geneesmiddelen (ruim € 2 miljard in de afgelopen periode). Ook in IMI2, waarvoor het programma thans wordt vormgegeven, krijgt antibioticaresistentie de nodige aandacht. De voorgenomen bijdrage van de industrie wordt hierbij 1 op 1 gematched met een bijdrage vanuit de Europese onderzoeksmiddelen. Naast de industrie, dragen ook academische en andere researchinstellingen bij. Binnen IMI wordt niet enkel gewerkt aan geheel nieuwe antibiotica. Ook bijvoorbeeld door een beter gecombineerd gebruik van bestaande middelen en een aanpassing van bestaande middelen, blijkt het mogelijk om bestaande resistentie teniet te doen.
Ik vind het belangrijk dat de industrie bezig blijft met de ontwikkeling van antibiotica. De industrie is immers voor de ontwikkeling en grootschalige productie van antibiotica prima geëquipeerd. Wat echter onvoldoende aanwezig is, zijn prikkels voor en bij de industrie en andere bij de ontwikkeling van antibiotica betrokken partijen om de schaarste aan effectieve antibiotica op te lossen. Met het oog daarop dienen naast het inzetten van push-factoren in grootschalige programma’s als het Innovative Medicines Initiative (IMI) ook de pullfactoren te worden versterkt. In mijn brief noem ik daarbij als voorbeeld de mogelijkheid van patentverlenging. Ik bespreek deze en andere mogelijkheden die ik daarvoor zie met de Europese Commissie. En zal blijvend nieuwe mogelijkheden om deze processen te versnellen verkennen.
Het rondetafelgesprek van het NJCM van 29 november 2013 inzake Bureau Medische Advisering (BMA) |
|
Gerard Schouw (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de notitie van het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) van 23 mei 2013 en met het door hen gehouden rondetafelgesprek op 29 november 2013 inzake het Bureau Medische Advisering (BMA)?
Ja. Ik heb mijn reactie op de notitie op 5 september 2013 aan het Nederlands Juristen Comité voor de Mensenrechten (NJCM) gestuurd en een afschrift hiervan aan uw Kamer gezonden, zoals de Vaste Kamercommissie voor Veiligheid en Justitie mij op 20 juni 2013 had gevraagd. Deze brief is vervolgens geagendeerd voor het Algemeen Overleg van 30 oktober jl. over Opvang, terugkeer en vreemdelingenbewaring. Voorts hebben mijn ambtenaren een inhoudelijke bijdrage geleverd aan het rondetafelgesprek dat het NJCM op 29 november jl. organiseerde, zoals ik in voornoemde brief heb aangekondigd.
Wat is uw reactie op de kritiek dat BMA-artsen niet vrij genoeg zijn hun medisch oordeel op basis van hun artseneed te uiten omdat zij standaardvragen moeten stellen op basis van protocollen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND)?
Hier ben ik het niet mee eens. Artsen van het Bureau Medische Advisering (BMA) adviseren onpartijdig en zorgvuldig, conform de richtlijnen van de KNMG. De vraagstelling van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) is voor hen een gegeven. Zij ervaren geen problemen door binnen deze vraagstelling te blijven, zoals ik ook op pagina 3 en 4 van voornoemde brief heb aangegeven.
Hoe kan volgens u de onpartijdigheid van de BMA-artsen gewaarborgd worden als zij in de procedure enkel de belangen van de IND behartigen als partij-deskundige?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik naar mijn brief van 5 september 2013 waarin ik op een en ander uitgebreid ben ingegaan (pagina 3 en 4).
Wat is uw reactie op de kritiek dat er sprake is van een schijn van partijdigheid omdat het BMA als adviesorgaan onderdeel is van de IND? Bent u voornemens de schijn van partijdigheid tegen te gaan door deze organisaties te scheiden?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de IND en de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) zieke asielzoekers uitzet door zelf voor een termijn van drie maanden zorg in te kopen in het land van herkomst indien de zorg ter plaatse niet beschikbaar is? Kunt u uiteenzetten wat er gebeurt met uitgezette asielzoekers na deze drie maanden als er geen passende zorg meer beschikbaar is?
In de Vreemdelingencirculaire is vastgelegd dat een zieke vreemdeling uitstel van vertrek kan krijgen indien de stopzetting van de medische behandeling een medische noodsituatie doet ontstaan en de medische behandeling van de medische klachten niet kan plaatsvinden in het land van herkomst of een ander land waar de vreemdeling naar kan vertrekken. Onder een medische noodsituatie wordt verstaan: die situatie waarbij de vreemdeling lijdt aan een stoornis, waarvan op basis van de huidige medisch-wetenschappelijke inzichten vaststaat dat het achterwege blijven van behandeling binnen een termijn van drie maanden zal leiden tot overlijden, invaliditeit of een andere vorm van ernstige geestelijke of lichamelijke schade. Indien behandeling in het land van herkomst mogelijk is, is terugkeer aan de orde. In dat kader borgt de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) dat eventuele reisvoorwaarden die het BMA stelt, geregeld en gegarandeerd zijn voordat de vreemdeling wordt uitgezet. Als het BMA de reisvoorwaarde heeft gesteld dat de vreemdeling fysiek moet worden overgedragen aan een kliniek in het land van herkomst, maakt de DT&V voor vertrek afspraken over de overdracht met de behandelaar of medische instelling in het land van herkomst die BMA in het advies genoemd heeft1. De DT&V kan daarnaast ondersteuning bieden door te zorgen dat de benodigde medische behandeling voor een beperkte periode, die aansluit op bovengenoemde periode, na terugkeer gegarandeerd wordt ter voorkoming van het ontstaan van een medische noodsituatie. Daarna is de vreemdeling zelf verantwoordelijk om de medische behandeling te continueren. De verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid strekt niet zo ver dat zij voor de gehele duur van benodigde medische behandeling betaalt. Indien uit het advies van het BMA blijkt dat de medische behandeling niet beschikbaar is of dat betrokkene niet kan reizen, wordt de vreemdeling uiteraard niet uitgezet.
Waarom zijn de vertrouwensartsen in het land van herkomst waar de Nederlandse BMA-arts gebruik van maakt anoniem? Hoe kunnen patiënten en andere betrokkenen weten of het om een huisarts of specialist gaat, die ter zake kundig is?
Graag verwijs ik naar mijn brief van 5 september 2013 waarin ik hierop uitgebreid in ga (pagina 1 tot en met 3).
Bent u voornemens uw toezegging in uw reactie op de NJCM notitie van 23 mei 2013 gestand te doen en het rapport openbaar te maken aangaande aanbeveling 4 van de notitie? Zo ja, wanneer bent u van plan deze naar de Kamer te sturen?
Nee, in voornoemde brief leg ik uit waarom niet (pagina 5).
De uitzending van Bureau Buitenland over foute regimes die Interpol misbruiken |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Bureau Buitenland waarin gesteld wordt dat erkende vluchtelingen en mensenrechtenactivisten in Europa regelmatig op last van Interpol worden opgepakt?1
Ik ben op de hoogte van de uitzending. Ik wijs erop dat Interpol een communicatiekanaal beschikbaar stelt dat nationale politiediensten kunnen gebruiken om, al dan niet wereldwijd, bekend te maken dat (bijvoorbeeld) een persoon wordt gezocht vanwege een verdenking van het plegen van een strafbaar feit. Interpol geeft zelf dus geen bevel tot aanhouding. Het is een organisatie die de samenwerking tussen politieorganisaties van landen en de uitwisseling van politie-informatie bevordert. De organisatie heeft zelf geen bevoegdheden in de aangesloten landen.
Worden er in Nederland personen opgepakt, enkel en alleen op last van Interpol-signaleringen? Zo ja, hoe vaak is dit voorgekomen in 2012 en 2013? In welke mate betrof het erkende vluchtelingen c.q. mensenrechtenactivisten?
Een Interpolsignalering kan onder voorwaarden gelden als een verzoek om voorlopige aanhouding in afwachting van een uitleveringsverzoek. Een voorwaarde is dat er een uitleveringsverdrag geldt tussen Nederland en het signalerende land. Als daarvan sprake is, wordt een signalering in het nationale opsporingsregister opgenomen tenzij er contra-indicaties zijn. Contra-indicaties zijn bijvoorbeeld het feit dat de gezochte persoon een vluchtelingenstatus heeft en/of het vermoeden dat de persoon in kwestie zal worden vervolgd, gestraft of op andere wijze wordt getroffen in verband met zijn godsdienstige, levensbeschouwelijke of politieke overtuiging. Deze toetsing wordt bij elke signalering verricht, waarbij voor wat betreft de vluchtelingenstatus getoetst kan worden aan Nederlandse gegevens. Mocht na een aanhouding blijken dat iemand een door een buitenland verschafte vluchtelingenstatus heeft, dan volgt vrijlating.
Uitlevering van vluchtelingen en mensenrechtenactivisten die bescherming genieten heeft zodoende niet plaatsgevonden en zal gelet op het voorgaande ook nimmer worden toegestaan.
Uit de systemen van de politie kan niet worden afgeleid hoeveel of welke aanhoudingen hebben plaatsgevonden naar aanleiding van een Interpolsignalering.
In hoeverre zijn erkende vluchtelingen en mensenrechtenactivisten, die op last van Interpol-signaleringen zijn opgepakt, door Nederland uitgeleverd aan de regimes die hen willen vervolgen? Aan welke landen heeft uitlevering plaatsgevonden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke mechanismen gebruikt Nederland teneinde de legitimiteit van Interpol-signaleringen te controleren en op welke wijze wordt toezicht gehouden op de juistheid van die signaleringen die in Nederland tot aanhoudingen van personen kunnen leiden?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre zijn de Nederlandse politie, het Openbaar Ministerie en de ministeries van Buitenlandse zaken en van Veiligheid en Justitie betrokken bij, dan wel geïnformeerd voorafgaande aan, een aanhouding door Interpol van personen op Nederlands grondgebied?
Interpol houdt zelf geen mensen aan. De aanhouding op Nederlands grondgebied wordt altijd door de Nederlandse politie of marechaussee verricht met inachtneming van de Nederlandse wet- en regelgeving.
Op welke wijze controleert de Europese Unie de legitimiteit van Interpol-signaleringen?
De Europese Unie heeft geen rol in dit verband.
Bent u bereid in Europees verband stappen te ondernemen teneinde misbruik van Interpol-signaleringen tegen te gaan? Zo ja, kunt u aangeven welke acties u op welke termijn gaat uitvoeren?
In die gevallen waarin misbruik wordt gemaakt van het Interpol-kanaal, biedt Interpol zelf de mogelijkheid hiertegen op te treden. De Interpol-constitutie staat immers niet toe dat een signalering in de databanken wordt opgenomen indien deze op politieke gronden is uitgevaardigd. Op het moment dat Interpol strijdigheid met de Interpol-constitutie gewaar wordt, wordt de signalering door Interpol verwijderd. Daarnaast blijft Nederland per signalering een eigen toetsing verrichten zoals beschreven in mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4. Ik zie hierbij geen rol voor de EU. Ik verwijs verder naar de reactie op het rapport van Fair Trials International over dit onderwerp, die ik zoals toegezegd aan uw Kamer zal zenden.2
De gevolgen van het bestrijdingsmiddel metram-natrium op de volksgezondheid, het milieu en de natuur |
|
Lutz Jacobi (PvdA), Norbert Klein (50PLUS), Henk van Gerven , Dion Graus (PVV), Esther Ouwehand (PvdD), Jesse Klaver (GL), Gerard Schouw (D66) |
|
Sharon Dijksma (staatssecretaris economische zaken) (PvdA) |
|
Kunt u bevestigen dat metram-natrium, het grondontsmettingsmiddel dat gebruikt wordt bij onder meer de teelt van lelies, in 2010 door de Europese Commissie verboden is?1
Metam-natrium wordt gebruikt als grondontsmettingsmiddel voornamelijk tegen nematodenbesmetting in de teelt van bollen, pootaardappelen en vermeerderingsgewassen.
Ik hecht eraan te melden dat er op dit moment twee wettelijke regelingen zijn, die een toepassing van metam-natrium in Nederland mogelijk maken. De eerste betreft een EU-vrijstelling («essential use»), ten tweede op basis van een Nederlandse vrijstelling conform artikel 38, Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Dit licht ik hieronder toe:
In januari 2010 is door de Europese Commissie (EC) besloten om metam-natrium niet op te nemen in de Europese lijst van toegelaten werkzame stoffen (Annex I van de Richtlijn 91/414). De redenen hiervoor waren vooral:
De reden was niet dat er een ernstig vermoeden was dat deze stof kankerverwekkend is bij de mens.
Er werd tegelijkertijd een uitzonderingsclausule, de EU-vrijstelling, opgenomen voor landen die konden aantonen dat het gebruik van de stof onmisbaar was, conform EU-procedure.
Nederland heeft in 2010 deze EU-vrijstelling gekregen, nadat is aangetoond dat het middel in Nederland onmisbaar is voor de teelt van aardappelen, bollen en veel vermeerderingsgewassen vanwege nematodenproblematiek. Metam-natrium mag onder de EU-vrijstelling in Nederland alleen worden toegepast onder strikte wettelijke gebruiksvoorwaarden en na melding bij Dienst Regelingen en de NVWA (toepassing slechts eenmaal in een periode van 5 jaren op hetzelfde perceel; gebruik van grondinjectie-apparatuur, waarbij het middel op tenminste 10 cm diepte moet worden ingebracht; aanrollen van de grond direct na toepassing, en verder mag het middel niet worden gebruikt in grondwaterbeschermingsgebieden).
Deze EU vrijstelling loopt uiterlijk 31 december 2014 af.
Overigens is in 2012 op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling. Deze beoordeling leidt alleen dan tot goedkeuring als de risico’s voor mens, dier en milieu aanvaardbaar zijn, conform het toetsingskader. Dit goedkeuringbesluit kent voorwaarden, zoals een maximaal gebruik van eenmaal per 3 jaar en een maximale dosering van 153 kg/ha werkzame stof of het equivalent, namelijk 300 liter middel per ha. Binnen de risicobeoordeling ten behoeve van een toelating moet door de lidstaat specifiek aandacht worden besteed aan bescherming van omstanders en omwonenden.
Onder deze EU goedkeuring kan een toelatinghouder een aanvraag voor toelating van een middel op basis van metam-natrium indienen bij het College toelating gewasbeschermingsmiddelen en biociden, Ctgb (of bij een andere toelatingsautoriteit in een EU lidstaat). Een toelatingsaanvraag zal vervolgens door het Ctgb worden beoordeeld op de risico’s voor mens, dier en milieu. De toelatingen van middelen op basis van metam-natrium in de lidstaten, dus ook in Nederland, zullen tenminste aan Europees gestelde voorwaarden moeten voldoen. Op dit moment is bij het Ctgb nog geen toelating voor een middel op basis van metam-natrium aangevraagd.
Daarnaast verleent Nederland gerichte vrijstellingen op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden voor een zeer beperkt areaal. Met een artikel 38-vrijstelling mag metam-natrium een keer extra gebruikt worden. Deze vrijstelling kan worden verleend ter bestrijding van het quarantaine-organisme stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci) in de bollenteelt. Nederland is gehouden aan de Europese fytosanitaire wetgeving die bepaalt dat verspreiding van het stengelaaltje moet worden voorkomen.
Als er een aantasting met stengelaaltjes binnen 5 jaar na de grondontsmetting met metam-natrium wordt geconstateerd, dan kan het stengelaaltje volgens de gebruiksvoorschriften van de onder a) genoemde EU-vrijstelling niet worden bestreden. Via een nationale artikel 38 vrijstelling kan het middel dan toch worden ingezet. Er mag dan één extra behandeling worden uitgevoerd om de verspreiding van het stengelaaltje te voorkomen en alleen op besmet verklaarde percelen. In 2013 is metam-natrium op 3,5 hectare onder deze artikel 38 vrijstelling toegepast.
Kunt u bevestigen dat dit verbod is ingesteld vanwege de grote gevaren van dit middel voor milieu, flora- en fauna en de volksgezondheid, waaronder het ernstige vermoeden dat het kankerverwekkend is bij de mens?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat blootstelling aan gasvormig Methyl Isothiocyanate (MITC), een afbraakproduct van metam-natrium, onder meer irritatie van de ogen, de huid en de bovenste luchtwegen kan veroorzaken, bestaande astma kan verergeren en acuut bronchospasme, Reactive Airways Dysfunction Syndrome (RADS) en longoedeem kan veroorzaken?2
Deze mogelijke effecten zijn beschreven in een publicatie van het Vlaams Agentschap Zorg & Gezondheid met het oog op mogelijke incidenten met metam-natrium. De EFSA noemt deze effecten niet, maar rapporteert wel over MITC dat het corrosief en sensibiliserend is voor de huid en irriterend voor de luchtwegen. Of deze effecten optreden is afhankelijk van de mate van blootstelling.
Kunt u aangeven hoeveel incidenten met metam-natrium zich de afgelopen jaren hebben voorgedaan, waarbij mensen onwel en/of ziek zijn geworden door het gebruik van metam-natrium in hun leefomgeving en kunt u hierbij ook aangeven wat de mate en de aard van de blootstelling van omwonenden aan metam-natrium is geweest? Zo nee, waarom niet?
Er bestaat geen meldingsplicht voor incidenten met gewasbeschermingsmiddelen. Het Nederlands Vergiftigingen Informatie Centrum kan geconsulteerd worden door artsen (huisartsen, medisch specialisten in ziekenhuizen, GGD-artsen, bedrijfsartsen e.a.). Het NIVC houdt deze vragen bij.
Over metam-natrium is het NIVC vanaf 2005 zes maal geconsulteerd en het betrof de volgende meldingen:
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, 1 dag later bezoek aan arts in verband met zich uitbreidende chemische brandwonden.
2005:
Volwassene. Huidblootstelling aan Monam, brandwonden op buik na morsen van Monam op overall, overall niet direct uitgetrokken.
2006:
Volwassene. Huidblootstelling aan Metam-natrium, product over zijn schoenen gekregen, is daarna doorgelopen. 's Avonds pas voeten gewassen en 1 dag later blaren op voeten.
2008:
Schapen. Grond behandeld met Monam, weiland ingezaaid. Schapen zijn vrij vlug hierna op het land gezet, overlijden van schapen.
2009:
Volwassene. Inname van Metam-natrium, geen verdere gegevens over beloop.
2011:
Verontruste bewoner. Meerdere mensen wonen naast een bollenkweker die 1 week geleden zijn land heeft behandeld met Monam; de grond is deels afgedekt. Na 1 week ruikt de bewoner de gassen nog. Hij heeft irritatieklachten van de bovenste luchtwegen gehad (branderige neus, mond, tong en bovenste luchtwegen); gevoel van branderige tong houdt nog aan.
Bij de NVWA zijn daarnaast in 2013 twee incidenten gemeld met betrekking tot metam-natrium. Deze incidenten zijn door de NVWA onderzocht (Oudemirdum en Dwingeloo). Hierbij is gekeken of het wettelijk gebruiksvoorschrift is overtreden en of zorgvuldigheidseisen voldoende in acht zijn genomen. Bij deze inspecties zijn door de NVWA geen overtredingen bij het gebruik geconstateerd.
Kunt u bevestigen dat al in het Nederlandse Meerjarenplan Gewasbeschermingsmiddelen van 1991 metam-natrium werd aangewezen als een te saneren middel, en dat dit inhield dat deze stof zo snel mogelijk, maar in ieder geval in 2000, verboden zou worden?3
De taakstelling van het Meerjarenplan Gewasbescherming betrof de reductie van het verbruik van grondontsmettingsmiddelen in de periode 1990–2000 met 80% (ten opzichte van de periode 1984–1988).
Door kennisontwikkeling, verspreiding van kennis en het instellen van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen in 1993 is de taakstelling met een reductie van 86% ruimschoots gehaald. Door de genoemde Regulering Grondontsmettingsmiddelen mocht een perceel uiteindelijk maximaal één maal per 5 jaar worden ontsmet met een grondontsmettingsmiddel op basis van dichloorpropeen, cis-dichloorpropeen of metam-natrium (de «natte» grondontsmettingsmiddelen). Op dit moment zijn alleen nog middelen op basis van metam-natrium toegelaten.
Sanering van metam-natrium was aan de orde vanwege overschrijding van de concentratie van 0,1 ug/l in grondwater volgens het CTB-rekenmodel indertijd. De sanering is uitgevoerd door implementatie van de Regulering Grondontsmettingsmiddelen, dat betekent dat door de verplichte lagere toepassingsfrequentie geen normoverschrijding in het grondwater meer optreedt.
Kunt u verklaren waarom deze stof in Nederland toch nooit is verboden en waarom er op het Europese verbod al sinds 2010 jaarlijks een tijdelijke vrijstelling wordt ontleend voor dit middel?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat het College voor toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (CTGB) negatief heeft geadviseerd over de ontheffingen op het verbod van metam-natrium, omdat de normen voor uitspoeling, vogels, zoogdieren, niet doelwit arthropoden en wormen aanzienlijk worden overschreden en kunt u uitleggen waarom u dit advies niet heeft opgevolgd en toch (opnieuw) de vrijstelling heeft verleend?4
De vrijstelling voor een extra toepassing van metam-natrium is nodig voor de bestrijding van een quarantaine-organisme, namelijk het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). (Zie ook antwoord op vraag 12).
Bij vrijstellingen op grond van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden en artikel 53 van de EU Verordening 1107/2009, wordt het Ctgb om advies gevraagd over de risico’s van het gebruik van de stof bij de aangevraagde toepassing. Daarnaast wordt de NVWA om advies gevraagd omtrent de vraag, zoals de wet voorschrijft, of er sprake is van een landbouwkundige noodzaak. In de afweging om een ontheffing voor maximaal 120 dagen te verlenen, dienen beide adviezen gewogen te worden.
Het Ctgb heeft in juli jongstleden inderdaad een negatief advies aan het Ministerie van Economische Zaken uitgebracht over een artikel 38-vrijstellingsaanvraag van Monam Cleanstart (metam-natrium) voor het gebruik als grondontsmettingsmiddel vaker dan eenmaal per 5 jaar. Dit negatieve advies is uitgebracht vanwege de risico’s voor uitspoeling naar het grondwater en de risico’s voor vogels, zoogdieren, niet- doelwit arthropoden en regenwormen conform huidig toetsingskader.
Gelet op het grote belang van het middel voor de betrokken bedrijven en de uitroeingsverplichting is besloten het vrijstellingsverzoek in te willigen, daarbij is meegewogen dat er slechts op een zeer beperkt areaal wordt vrijgesteld. In de vrijstelling zijn extra gebruiksvoorschriften ingesteld om het risico verder te verminderen. In 2013 is op 3,5 hectare metam-natrium onder de vrijstelling toegepast, conform de EU-wetgeving en slechts op besmet verklaarde percelen.
Kunt u bevestigen dat jaarlijks circa 5.000 hectare landbouwgrond wordt ontsmet met metam-natrium, waarvan circa 2.700 hectare bloembollen? Zo nee, wat zijn dan de juiste cijfers?
Ja, hierbij de gegevens van de jaren 2008–2012 over de met metam-natrium ontsmette arealen conform de «essential use»:
Jaar
Totaal (ha)
Bloembollen (ha)
2008
5.637
2.845
2009
5.487
2.614
2010
4.650
2.693
2011
5.642
3.203
2012
5.603
3.306
Kunt u de gevolgen daarvan voor mens, dier en milieu beschrijven?
Het Ctgb maakt een risico-inschatting van de effecten van een middel op mens, dier en milieu voor het aangevraagde gebruik. Bij gebruik, conform gebruiksvoorschrift, van metam-natrium van hoogstens eenmaal per vijf jaar blijven de risico’s voor mens, dier en milieu binnen de hiervoor wettelijk gestelde kaders. Bij gebruik vaker dan eenmaal per 5 jaar, bestaat een verhoogd risico voor uitspoeling naar het grondwater en een verhoogd risico voor vogels, zoogdieren, niet-doelwit arthropoden en regenwormen.
Kunt u bevestigen dat metam-natrium op meerdere locaties in Nederland het Maximale Toelaatbare Risico (MTR) overschrijdt, waarbij op een aantal locaties deze norm zelfs vijf keer wordt overschreden?5
Uit de bestrijdingsmiddelenatlas op het internet6 blijkt dat waterschappen voor metam-natrium geen analyses uitvoeren in oppervlaktewater. Hier liggen technische oorzaken aan ten grondslag. Metam-natrium is namelijk dermate vluchtig en snel afbreekbaar dat het vrijwel niet aantoonbaar is in oppervlaktewater. Het door metam-natrium gegenereerde MITC (de werkzame stof) is in de periode 2009–2011 variërend van 6 tot 36 locaties teruggevonden in het oppervlaktewater. Bij alle overschrijdingen lagen de gevonden concentraties onder de MTR7 waarden.
Kunt u bevestigen dat een tijdelijke vrijstelling op basis van artikel 38 van de wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden alleen in noodsituaties mag worden verleend?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat wanneer er sprake is van een jarenlange gedoogsituatie van een middel dat in Europees verband is verboden, er geen sprake meer kan zijn van een noodsituatie? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u uitleggen waarom deze vrijstelling dan toch is verleend?
Zie ook de beantwoording van van vraag 1 waarbij wordt ingegaan op de reguliere toelating van metam-natrium op basis van de EU-vrijstelling «essential use» en de NL-vrijstelling op basis van artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden. Overigens is in 2012, op basis van een aangevuld Europees dossier, waarvan de wetenschappelijke onderbouwing met studies is aangevuld, metam-natrium als werkzame stof in Europa opnieuw goedgekeurd door de Europese Commissie en het Standing Committee on the Food Chain and Animal Health, op basis van een EFSA-beoordeling.
De artikel 38 vrijstelling betreft een bijzondere noodsituatie, waarbij metam-natrium wordt gebruikt voor het voorkomen van verspreiding van een EU-quarantaineorganisme: het stengelaaltje (Ditylenchus dipsaci). Metam-natrium mag alleen worden gebruikt op met dit aaltje besmetverklaarde percelen. Verspreiding van dit aaltje dient vanwege EU fytosanitaire wetgeving te worden voorkomen (Richtlijn 2000/29/EG van de Raad, Bijlage II, Deel A, Rubriek II, a-4). Bloembollen mogen alleen in de handel worden gebracht als ze vrij zijn van dit aaltje. Door de NVWA wordt op besmette percelen een teeltverbod van 6 tot 10 jaar opgelegd voor waardplanten van stengelaaltjes. Door bestrijdingsmaatregelen (zoals grondontsmetting) kan de besmetting eerder worden opgeruimd en is de teelt van bloembollen weer mogelijk.
Kunt u bevestigen dat er werkbare alternatieven zijn voor de bestrijding van stengelaaltjes, zoals inundatie en het afdekken van het land met folie voor een periode van zes weken?
Inundatie (het onder water zetten van een perceel) is goed werkzaam tegen aaltjes, maar deze maatregel is niet op alle grondsoorten en in alle situaties toepasbaar (vanwege de helling van het perceel, beschikbaarheid van water en diepte van het grondwater). De maatregel van afdekken met folie in combinatie met inwerken van organisch materiaal biedt nog onvoldoende zekerheid over een afdoende werking tegen stengelaaltjes (rapport PPO-AGV, Lelystad, Molendijk et. al, 2008: «Studie naar perspectieven van biologische grondontsmetting»). Ook groenbemesters die tegelijkertijd nematoden aantrekken en «wegvangen» uit het gewas is een alternatief dat wordt onderzocht en in de toekomst (gedeeltelijk) kan worden ingezet tegen sommige van de nematoden.
Onderzoek wijst tot op heden uit dat er onvoldoende alternatieven beschikbaar zijn om de gewassen voldoende tegen nematoden te beschermen, met name ook tegen quarantaine-organismen.
Kunt u uiteenzetten hoeveel meldingen de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) heeft gekregen in respectievelijk 2010, 2011, 2012 en 2013 van telers, die gebruik willen maken van metam-natrium en kunt u tevens aangeven hoeveel vrijstellingen er zijn verleend aan telers, die binnen vijf jaar na een grondontsmetting het middel wederom wilden gebruiken?
jaar
Areaal totaal ontsmet met metam-natrium (ha)
Areaal vrijstelling art 38 Wgb (ha)
2010
4.650
16,1
2011
5.642
9,2
2012
5.603
9,4
2013
Nog niet geïnventariseerd
3,5
Kunt u bevestigen dat op dit moment de laatste afgegeven tijdelijke vrijstelling is verlopen per 31 oktober 2013?6 Zo nee, hoe zit het dan?
Ja, de 120 dagen vrijstelling voor de toepassing van metam-natrium conform artikel 38 van de Wet gewasbeschermingsmiddelen en biociden is per 31 oktober 2013 verlopen.
Wilt u toezeggen geen nieuwe vrijstelling meer te verlenen voor het gebruik van metam-natrium?
Ik heb begrip voor de zorgen van omwonenden in verband met mogelijke blootstelling aan metam-natrium. In het kader van het advies van de Gezondheidsraad inzake omwonenden zal het kabinet uw Kamer zeer binnenkort in zijn algemeenheid over gewasbeschermingsmiddelen en blootstelling aan omwonenden informeren. Ik erken ook dat de sector veel belang heeft bij de huidige vrijstelling onder de genoemde strenge voorwaarden, omdat er geen afdoende alternatieven voorhanden zijn om nematoden te bestrijden in de pootaardappelen, bollen en in vermeerderingsgewassen. Intrekking van de vrijstellingen zal er toe leiden dat in deze teelten schade zal worden opgelopen, ook ten aanzien van export van deze gewassen naar derde landen. Dit overwegende zeg ik toe om specifiek voor het gebruik van metam-natrium afspraken te maken om blootstelling van omwonenden te beperken. Ik zal op korte termijn over de mogelijkheden van het verder reguleren van de blootstelling van metam-natrium aan omwonenden in overleg treden met LTO en de relevante partij in de gewasbeschermingsmiddelenindustrie. Bij de beperking van blootstelling van omwonenden denk ik bijvoorbeeld aan een extra teeltvrije zone en het verplicht stellen van blootstellingsreducerende maatregelen. Ik zal uw Kamer hiervan op de hoogte stellen.
De activiteiten en het toezicht op de Europese geheime dienst IntCen |
|
Gerard Schouw (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het Eurowob verzoek tot informatie over de geheime Europese dienst EU Intelligence Analysis Centre (Intcen) aan de Europese dienst voor extern optreden (EDEO)?1
Ja.
Klopt het dat lidstaten vrijwillig inlichtingen doorgeven aan IntCen en wat is de aard van deze inlichtingen?
Ja.
Uitgezonden medewerkers van civiele Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten van diverse EU-lidstaten werken als analist samen met Europese ambtenaren in het EU Intelligence Centre (IntCen). Het IntCen is opgericht om op basis van de inlichtingen van de diverse lidstaten strategische analyses te maken ten behoeve van het gemeenschappelijk buitenlands- en veiligheidsbeleid en op het gebied van terrorismebestrijding.
IntCen is geen inlichtingendienst, beschikt niet over bijzondere bevoegdheden en ontplooit dus zelf geen inlichtingen verwervende activiteiten. IntCen verwerkt ook geen persoonsgegevens, maar richt zich uitsluitend op het opstellen van strategische analyses.
De contributies uit de lidstaten worden op vrijwillige basis verstrekt. Het IntCen stuurt vragen (requests for information)naar de lidstaten, zowel naar de ministeries van Buitenlandse Zaken als naar de respectievelijke inlichtingen- en veiligheidsdiensten. De informatie die gedeeld wordt is te kenschetsen als analytisch materiaal, waarin beschikbare intelligence, voor zover een toeleverende dienst die kan of wil vrijgeven, is verwerkt. Deze component bepaalt de rubricering van de verstrekte informatie.
Wat is de wettelijke basis voor de organisatie en de activiteiten van IntCen?
IntCen is kort na de aanslagen van 9/11 opgericht door de Raad als organiek onderdeel van het Raadssecretariaat. De naam was toen EU SITCEN (EU Situation Centre, in het Nederlands «situatiecentrum van de Europese Unie»). In het Besluit van de Raad van 26 juli 2010 tot vaststelling van de organisatie en de werking van de Europese dienst voor extern optreden (EDEO) (PB L 201 van 3.8.2010, blz. 30), wordt in artikel 4, derde lid, sub a, derde streepje, bepaald dat EU SITCEN deel is gaan uitmaken van de Europese dienst voor extern optreden, onder het rechtstreekse gezag en de rechtstreekse verantwoordelijkheid van de Hoge Vertegenwoordiger. Bij intern besluit van medio maart 2012 is EU SITCEN van naam veranderd en heet sindsdien EU IntCen. De kerntaken inzake het opstellen van strategische analyses zijn echter niet veranderd.
Gelet op het feit dat SitCen uitsluitend strategische analyses opstelt, geen persoonsgegevens verwerkt, geen eigen inlichtingen verwerft en dat informatie uit de lidstaten slechts op basis van vrijwilligheid wordt verstrekt, was de Raad van mening dat voor de oprichting van SitCen geen bijzonder rechtsbasis was vereist, doch dat SitCen kon worden opgericht zoals ieder organiek onderdeel van het Raadssecretariaat wordt opgericht. Hier kwam nog bij dat het de SitCen als organiek onderdeel van de Raad aan dezelfde regels en juridische controle was onderworpen als de Raad en het Raadssecretariaat. Deze situatie is met de overgang van SitCen naar de Europese dienst voor extern optreden niet veranderd, met dien verstande dat SitCen uitdrukkelijk is genoemd in het hiervoor geciteerde Raadsbesluit als één van de diensten die overgaan naar de Europese dienst voor extern optreden.
Wat is de formele juridische status van IntCen? Hoe verhoudt de juridische status van IntCen zich tot de juridische status van de EDEO?
Zoals hiervoor aangegeven, maakt IntCen integraal onderdeel uit van de EDEO, en valt daarmee binnen hetzelfde juridische kader. Dit houdt met name in dat alle regels voor de bescherming van persoonsgegevens zoals deze gelden voor de EU instellingen volledig van toepassing zijn op IntCen. Tevens is de Europese data protection controller bevoegd toezicht uit te oefenen.
Bovendien zijn ook alle andere regels die normaliter van toepassing zijn op de Europese instellingen, volledig van toepassing op IntCen. Deze regels omvatten de bepalingen inzake toegang tot documenten, het financieel reglement, de regels inzake personeelsbeleid (inclusief de ethische normen voor EU personeel). Alle rechtsmiddelen welke normaliter open staan tegen besluiten van Europese instellingen, staan ook open tegen de handelingen van IntCen als onderdeel van de EDEO. De Europese ombudsman alsmede het Europees Hof van Justitie zijn volledig bevoegd de wettelijkheid van de handelingen van IntCen te controleren.
Met welke partijen deelt IntCen haar verzamelde inlichtingen en analyses?
De analyses van IntCen worden gedeeld met de lidstaten van de Europese Unie, en met relevante beleidsmakers binnen de Europese Commissie, EDEO en in voorkomende gevallen de Raad, mits deze medewerkers in bezit zijn van de benodigde «clearance» die wordt afgegeven door de lidstaten zelf.
Maakt IntCen gebruik van informatie en analyses van de Nederlandse inlichtingen-en veiligheidsdiensten? Zo ja, hoe wordt er door het parlement, de rechterlijke macht, deskundigen of andere mogelijke vormen, toezicht gehouden op IntCen?
Ja, Nederland is één van de lidstaten die inlichtingenanalyses verstrekt aan het IntCen. Er is een AIVD medewerker permanent gedetacheeerd bij IntCen in Brussel. Er is een beveiligde digitale verbinding met deze AIVD-medewerker zodat dagelijks contact tussen de AIVD en IntCen mogelijk is.
Voor elk van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten die inlichtingenanalyses delen met IntCen geldt hun eigen wettelijk kader en toezicht mechanisme. In het geval van Nederland wordt de informatie die gedeeld wordt met IntCen vergaard binnen de kader van de Wet op de Inlichtingen- en Veiligheidsdiensten (Wiv2002) en onder het toezicht van de onafhankelijke Commissie betreffende de Inlichtingen en Veiligheidsdiensten (de CTIVD).
Hoe verhoudt IntCen zich tot de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten?
IntCen is één van de afnemers van inlichtingenanalyes van de AIVD en de analyses van IntCen worden gedeeld met de AIVD.
Heeft het Hof van Justitie bevoegdheden in het geval dat de activiteiten van de inlichtingendienst IntCen buiten het mandaat gaan, of niet binnen de rechtsgrond van de EU-wetgeving vallen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Verwerkt IntCen persoonsgegevens in het kader van zijn inlichtingenactiviteiten? Is het IntCen toegestaan persoonsgegevens te verwerken? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo ja, hoe is het toezicht op de verwerking van persoonsgegevens georganiseerd?
Zie ook het antwoord op de vragen 2 en 4.
In hoeverre is IntCen gebonden aan privacyregelgeving van de Europese Unie?
Zoals in het antwoord op de vragen 4 is aangegeven, is alle Europese regelgeving inzake privacybescherming volledig van toepassing op IntCen.