De bescherming van de privacy en het gebruik van een front-facing camera op de zelfscanner van de Albert Heijn |
|
Lammert van Raan (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat er zelfscanners van de Albert Heijn zijn uitgerust met een front-facing camera?
Ja, Albert Heijn heeft laten weten dat het sinds 2019 een model handscanner gebruikt met aan de voorkant een cameralens. Deze camera staat uit. Naast dit model handscanner staan klanten als alternatief ter beschikking de eigen telefoon, de zelfscankassa’s of het reguliere afrekenen bij een kassamedewerker.
Kunt u bevestigen dat het bedrijf dat deze scanners verkoopt deze scanners aanbeveelt omdat ze gezichtsherkenning mogelijk maken waarmee klanten geïdentificeerd kunnen worden?1
Uit informatie op de website van de fabrikant blijkt dat bij de productspecificaties de technische mogelijkheden worden beschreven. Gezichtsherkenning wordt vermeld als een van de toepassingen waarvoor de camera aan de voorkant van deze handscanner kan worden gebruikt.2
Is u bekend of er op enige wijze gebruik gemaakt wordt van gezichtsherkenning binnen de winkels van Albert Heijn of enige andere supermarkt (structureel dan wel experimenteel)? Bent u bereid na te gaan of dit gebeurd? Indien het gebeurd kun u aangeven waar en waarom?
Bij brief van 5 juni 2020 heeft de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) de supermarkten gewezen op de regels voor gezichtsherkenning in de winkels.3 Er zijn mij geen signalen bekend dat supermarkten sindsdien, in weerwil van deze regels, gebruik maken van gezichtsherkenningstechnologie.
Op welke rechtsgrond kan Albert Heijn of enige andere supermarkt zich baseren als zij besluiten gezichtsherkenning in te zetten?
Het is juist dat de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) de verwerking van biometrische gegevens alleen toestaat in gevallen waarin onomwonden vrijelijke expliciete toestemming wordt verleend òf wanneer er redenen van zwaarwegend algemeen belang zijn om gezichtsherkenning toe te passen voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Bij dat laatste kan inderdaad worden gedacht aan het beveiligen van een kerncentrale. In reactie op het rapport «Op het eerste gezicht» van 5 februari jl.4 heb ik uw Kamer aangekondigd dat deze voorwaarden ook in de Uitvoeringswet AVG (UAVG) duidelijker zullen worden verwoord. Dit gebeurt in het wetsvoorstel tot wijziging van de UAVG, dat voorziet in een wijziging van artikel 29 van de UAVG. In de wettekst wordt expliciet opgenomen dat de uitzonderingsgrond van artikel 29 alleen kan worden toegepast wanneer dat nodig is voor een zwaarwegend algemeen belang. Met deze dubbele noodzakelijkheidstoets (noodzakelijk voor de authenticatie of beveiligingsdoeleinden én noodzakelijk omwille van een zwaarwegend algemeen belang), geeft de UAVG beter invulling aan artikel 9, tweede lid, onderdeel g, van de AVG. Het is de planning om het wetsvoorstel dit jaar nog aan te bieden aan de Raad van State.
Kunt u bevestigen dat gezichtsherkenning alleen mag worden ingezet voor authenticatie bij zwaarwegende belangen (bijvoorbeeld de beveiliging van een kerncentrale) of wanneer daar «uitdrukkelijke toestemming» voor gegeven wordt?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het onwenselijk zou zijn wanneer er gezichtsherkenning wordt gebruikt voor het doen van boodschappen? Deelt u de mening dat dit zonder de uitdrukkelijke toestemming van de gebruiker verboden is?
Het wettelijk kader staat niet toe dat zonder uitdrukkelijke toestemming gezichtsherkenning op deze manier wordt gebruikt.
Hoe waarschijnlijk acht u het dat een externe (kwaadwillende) partij toegang zou kunnen krijgen tot de zelfscanners met gezichtsherkenning?
Het is niet aan mij als bewindspersoon om, bij de inzet door bedrijven van apparaten die over technische mogelijkheden beschikken tot het verwerken van biometrische gegevens, inschattingen te maken over de mogelijkheden van toegang door derden. Het is aan de verwerkingsverantwoordelijke of de verwerker de veiligheid te waarborgen, waartoe onder meer artikel 32 van de AVG verplicht.
Deelt u de mening dat het beter zou zijn wanneer er, voor het doen van boodschappen, apparaten gekozen worden die niet in staat zijn tot dit soort analyses van biometrische persoonsgegevens?
Er kunnen verschillende redenen zijn geweest waarom Albert Heijn, maar ook andere supermarktketens, zoals Jumbo, zijn overgegaan tot de aanschaf van dit type handscanner voor het doen van boodschappen.5 Het simpele feit dat apparatuur, zoals in dit geval apparaten voor het doen van boodschappen, over technische mogelijkheden beschikt tot het verwerken van biometrische gegevens maakt het gebruik van deze apparatuur nog niet per definitie ongewenst. In ieder geval zoals beschreven in antwoord op vraag 4 en 5 is de verwerking van biometrische gegevens alleen toegestaan in die gevallen waarin onomwonden expliciete toestemming wordt verleend of wanneer er redenen van zwaarwegend algemeen belang zijn om gezichtsherkenning toe te passen voor authenticatie of beveiligingsdoeleinden. Ook voor de verwerking van andere persoonsgegevens is de AVG onverkort van toepassing.
Wat kunt u doen om te voorkomen dat supermarkten nu of in de toekomst gebruik maken van gezichtsherkenning?
Met de in antwoord 3 genoemde voorlichting door de AP meen ik dat de supermarkten voldoende duidelijk is welke kaders gelden voor de toepassing van gezichtsherkenning. De in antwoord 5 vermelde voorgenomen verduidelijking van de UAVG zal naar mijn verwachting zo nodig bijdragen aan verdere bewustwording.
Klopt het dat bij een demonstratie van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden een journalist van de Volkskrant is gearresteerd?1
Het klopt dat er tijdens de demonstraties van 11 oktober jl. aanhoudingen zijn verricht. Onder deze aanhoudingen bevond zich tevens een journalist.
Klopt het dat de journalist op dat moment een duidelijk zichtbare politieperskaart droeg en zich bovendien al twee keer op verzoek had gelegitimeerd? Zo nee, hoe zit het dan?
Het strafrechtelijk optreden van de politie heeft plaatsgevonden onder gezag van de officier van justitie. Het is niet aan mij als Minister om in individuele strafzaken te treden of daarover informatie openbaar te maken.
Klopt het dat de betrokken agent bij aankomst van de journalist de echtheid van de perskaart in twijfel trok en hem het zicht op de gebeurtenissen belemmerde? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de journalist na het mompelen van «kind» tegen de politieagent, met geweld tegen een politiebusje aan werd geduwd, er vervolgens hardhandig in werd gesleurd, alwaar hem werd verteld dat hij was aangehouden, en hij vervolgens vier uur lang werd opgesloten in een arrestantenbus? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat de journalist inmiddels is vrijgelaten, maar dat hij nog wel verdacht wordt van belemmering en belediging? Kunt u aangeven hoe de aanklacht precies luidt en wat de verdere procedure zal zijn?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat de politie de journalist heeft belemmerd zijn werk te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u daarvan, gezien de maatschappelijke functie van journalisten in een democratische rechtsstaat?
De journalistieke vrijheid is een groot goed. Hier zet het kabinet zich met volle toewijding voor in. Het beschikken over een (politie-)perskaart kent een journalist extra rechten en vrijheden toe. Dit laat onverlet dat er ook grenzen zitten aan de vrijheid van een journalist bij de uitoefening van zijn vak. De journalist is uiteraard ook aan (gedrags-)regels gebonden.
De politie hanteert interne aanwijzingen om de vrijheden en rechten van journalisten te borgen. In gevallen dat de openbare orde verstoord wordt of dreigt te worden verstoord kan de politie overgaan tot aanhouding van de aanwezigen op een bepaalde plaats. Bij grootschalige verstoringen van de openbare orde, of dreigingen hiertoe, kan het zijn dat de journalistieke status van een aanwezige pas later kan worden uitgezocht dan op het moment van aanhouding. Hierbij vindt pas naderhand een beoordeling plaats van de aanhouding. Bij deze beoordeling zal de journalistieke status altijd worden meegewogen.
Erkent u dat de politie in principe dient af te zien van aanhouding van een journalist, indien de journalist zich kan legitimeren en strikt in het kader van zijn beroep opereert? Zo ja, hoe verklaart u dan dat de betreffende journalist is aangehouden? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 2 en vraag 7.
Erkent u dat de betrokken agent een waarschuwing had kunnen geven of het gesprek had kunnen aangaan, in plaats van meteen over te gaan tot hardhandige aanhouding?
Zie het antwoord op vraag 2.
Erkent u dat het gebruikte geweld disproportioneel was in verhouding tot de situatie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of het geweldsgebruik rechtmatig was. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden.
Erkent u dat de politie een voorbeeldrol te vervullen heeft als het gaat om de bescherming van de persvrijheid en de veiligheid van journalisten, en dat zij er alles aan zou moeten doen om bij te dragen aan het vertrouwen in onafhankelijke nieuwsgaring? Hoe beoordeelt u de bovenstaande gebeurtenissen in relatie tot dit streven?
Zie het antwoord op vraag 7.
Bent u bereid excuses te maken aan de journalist en zijn werkgever en, zo ja, bent u bereid daaraan een schadevergoeding te verbinden? Zo nee, waarom niet?
Deze afweging is allereerst niet aan mij, maar aan de politie zelf. De politie geeft aan dat de journalist uitgenodigd was voor een gesprek. Verder heeft de politie mij aangegeven dat de hoofdredacteur van de journalist heeft gesproken met de hoofdofficier. De journalist zelf heeft geen gebruik gemaakt van het aanbod om met de politie te praten.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het politiegeweld tegen demonstranten van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden?
Zoals in het antwoord op vraag 10 aangegeven is het niet aan mij om te oordelen over de rechtmatigheid van geweldsaanwending door de politie.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van de wijze waarop de politie het de demonstranten op verschillende manieren onmogelijk maakte om te demonstreren op hun eigen wijze, onder andere door spullen in beslag te nemen?
Het is aan de burgemeester om demonstraties te faciliteren en in goede banen te leiden waarbij het demonstratierecht ook kan worden begrensd wanneer dat noodzakelijk is op basis van de in de Wet openbare manifestaties genoemde beperkingsgronden. De burgemeester bedient zich van de onder diens gezag staande politie en legt hierover verantwoording af aan de gemeenteraad. Dit is niet aan mij.
Bent u bereid een onderzoek in te stellen naar de handelwijze van de politie bij de demonstratie van Extinction Rebellion, gezien het disproportionele politiegeweld en de manier waarop het recht op demonstratie, de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid zijn gehinderd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de uitkomsten met de Kamer delen?
Zoals aangegeven is het niet aan mij als Minister om daarover te oordelen.
In uw vraag ligt besloten dat de politie in dit geval buitensporig geweld zou hebben gebruikt. Of geweldsaanwending rechtmatig is kan pas na gedegen onderzoek worden vastgesteld. Iedere geweldsaanwending moet worden gemeld en getoetst door de hulpofficier van justitie. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie2 aan het OM moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om naar aanleiding van de handelwijze van de politie in Den Haag het bewustzijn over de omgang tussen politie en pers en de regels over politiegeweld conform de Politiewet en de ambtsinstructie na te gaan en waar nodig te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Ik zie vooralsnog geen aanleiding om dit te doen. Zie verder het antwoord op vraag 15.
Kunt u zich herinneren dat demonstrerende boeren in 2019 in Den Haag zich niet aan de aangewezen demonstratieplek hielden, door afzettingen braken, trambanen blokkeerden, met een trekker door winkelstraten reden en over snelwegen reden en daarbij rode kruizen negeerden? Erkent u dat de demonstrerende boeren daarmee de verkeersveiligheid in gevaar brachten? Erkent u dat er bij deze demonstraties geen aanhoudingen zijn verricht vanwege het hinderen van het verkeer2, omdat de politie het naar eigen zeggen «niet op de spits wilde drijven»?3 Hoe beoordeelt u deze werkwijze?
In mijn brief van 5 november 2019 aan de Tweede Kamer5 ben ik ingegaan op het handhaven van de rechtsorde tijdens acties door boeren- en klimaatdemonstranten. Zoals ik daarin heb aangegeven, vergt het in goede banen leiden van demonstraties maatwerk en een inschatting door de driehoek op basis van kennis van de lokale situatie. Daarbij heb ik opgemerkt dat ik mij niet herken in het beeld dat sprake is van rechtsongelijkheid bij de wijze waarop is opgetreden bij de acties van boeren- en klimaatdemonstranten, omdat de verschillende situaties zich niet laten vergelijken.
Het is ook niet aan mij als Minister om te treden in de afwegingen van het lokaal gezag.
Klopt het dat er op 11 oktober jongstleden zo’n 60 klimaatactivisten zijn gearresteerd en dat zij allemaal een aanklacht hebben gekregen voor het overtreden van artikel 5 van de Wegenverkeerswet wegens het hinderen van het verkeer? Kunt u aangeven hoe de aanklacht precies luidt en wat de verdere procedure zal zijn? Zo nee, hoe zit het dan?
Op 11 oktober jl. zijn inderdaad ongeveer 60 arrestaties verricht. Verder kan ik geen uitspraken doen over dit lopende proces.
Hoe verklaart u dit verschil in optreden van de politie tegen de boerendemonstraties in Den Haag in 2019 en de demonstratie van Extinction Rebellion op 11 oktober jongstleden?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe beoordeelt u de proportionaliteit van het politieoptreden tijdens de demonstratie van Extinction Rebellion in relatie tot het politieoptreden bij de boerenprotesten 2019 in Den Haag in het algemeen? Kunt u daarbij gedetailleerd ingaan op de verschillen in ordeverstoring, aangerichte vernielingen, verkeershinder en gebruikt geweld?
Zie het antwoord op vraag 17.
Hoe komt de politie tot het besluit om bij een demonstratie van boeren niet op te treden om te voorkomen dat «de boel escaleert»4, terwijl er wel degelijk sprake is van verkeershinder en wetsovertredingen?
Zie het antwoord op vraag 17.
Speelt hier mee dat de politie het veiligheidsrisico van hardhandig ingrijpen bij een boerenprotest zwaarder beoordeelt dan het veiligheidsrisico van hardhandig ingrijpen bij een klimaatdemonstratie? Zo nee, hoe zit het dan?
Zie het antwoord op vraag 17.
Erkent u dat deze werkwijze ertoe leidt dat er hardhandiger en strenger wordt opgetreden tegen klimaatactivisten dan tegen boerendemonstranten van wie een dreiging voor de openbare veiligheid uitgaat? Erkent u dat dit in de praktijk leidt tot rechtsongelijkheid? Zo ja, wat bent u van plan te doen om dit in de toekomst te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 17.
Bent u bereid om, samen met de driehoek in Den Haag, te bezien hoe het recht op demonstratie van klimaatactivisten beter beschermd kan worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Het recht op demonstratie is een belangrijk recht. Het is echter niet aan mij om in de beoordeling van individuele gevallen te treden. Het lokaal gezag zal in ieder individueel geval beslissen naar gelang de feiten en omstandigheden die op dat moment relevant zijn.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
De vragen zijn per stuk beantwoord, helaas is het niet gelukt dit binnen de gebruikelijke termijn te doen.
De export van dolfijnen naar een pretpark in China |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat, voordat de dolfijnen, walrussen en zeeleeuwen op transport gaan, er aan drie voorwaarden voldoen moet zijn, te weten de CITES-exportvergunning (Convention on International Trade in Endangered Species of wild fauna and flora), een veterinaire keuring (niet ouder dan 48 uur voor vertrek) en onderzoek in het kader van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren?1
Het klopt dat voor de voorgenomen overdracht van deze dieren veterinaire en CITES-regelgeving geldt en dat op grond van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren de dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de ontvangende partij de dieren houdt, huisvest en verzorgt volgens de normen die voor (Nederlandse) dierentuinen gelden op grond van hoofdstuk 4.1 van dat Besluit.
Voor tuimelaar dolfijnen en walrussen is bij uitvoer een CITES-exportvergunning vereist. Deze CITES-vergunningen worden door de RVO uitgegeven. Californische zeeleeuwen worden niet beschermd onder het CITES-verdrag en voor die dieren geldt deze verplichting derhalve niet.
Voor alle drie de diersoorten geldt dat kort voor vertrek een veterinaire keuring plaatsvindt om te waarborgen dat de dieren gezond en fit voor transport zijn. Die wordt uitgevoerd door een dierenarts van het Dolfinarium. Of tevens een veterinair exportcertificaat vereist is, hangt af of het ontvangende land – in dit geval China – veterinaire importeisen stelt. Alleen in dat geval voert de NVWA ter controle een veterinaire keuring en exportcertificering uit. Het Dolfinarium heeft de NVWA vooralsnog niet op de hoogte gesteld van eventuele veterinaire importeisen van de Chinese autoriteiten.
Welke dierenarts voert de veterinaire keuring uit? Is deze dierenarts volledig onafhankelijk van het Dolfinarium, de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en het Hainan Ocean Paradise? Zo ja, kunt u dit aantonen?
Hierbij verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1.
Hoe ziet het onderzoek dat het Dolfinarium moet doen in het kader van artikel 4.11 Besluit houders van dieren eruit? Is dat een onderzoek ter plaatse?
De in artikel 4.11 van het Besluit opgenomen verplichting legt de verantwoordelijkheid bij de overdragende dierentuin neer om dierentuindieren naar een geschikte bestemming over te dragen. Het artikel geeft niet aan op welke wijze de overdragende dierentuin onderzoek moet doen. Een onderzoek ter plaatse is derhalve geen verplichting, maar kan een manier zijn om zich ervan te verzekeren dat de dieren op die locatie worden gehouden, verzorgd en gehuisvest conform het Besluit Houders van dieren. De overdragende dierentuin zal dit in elk geval in voldoende concrete mate moeten kunnen aantonen, waarbij het moment van overdracht als beslissend peilmoment geldt.
Hoe toetst de RVO de uitvoering van dit onderzoek?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) beoordeelt of uit de aangeleverde informatie door het Dolfinarium blijkt dat de dieren in Hainan Ocean Paradise worden gehouden, verzorgd en gehuisvest op een wijze conform de hierboven genoemde voorschriften van het Besluit Houders van dieren. Dat doet RVO onder meer door de aangeleverde informatie te vergelijken met de meest recente eisen die dierentuinorganisaties, zoals EAZA (European Association of Zoos and Aquaria), AZA (Association of Zoos and Aquariums) en EAAM (European Association for Aquatic Mammals) aan de huisvesting en verzorging van zeezoogdieren stellen. Wanneer er op basis van de beoordeling twijfel bestaat of de ontvangende dierentuin voldoet aan de voorschriften, kan RVO aanvullend onderzoek doen of schakelen met derde partijen om te beoordelen of de overdragende dierentuin aan artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren voldoet. RVO kan ook gebruik maken van (externe) deskundigen. Tevens kan RVO aanvullende informatie opvragen bij de overdragende dierentuin.
Om te kunnen concluderen dat het Dolfinarium aan artikel 4.11 heeft voldaan is vereist dat op het moment van overdracht alle verstrekte informatie actueel is en overeenkomt met de feitelijke situatie in Hainan Ocean Paradise. Het Dolfinarium zal RVO daarover tijdig, maar kort voor het moment van overdracht van de dieren informeren, zodat een definitieve beoordeling kan plaatsvinden.
Maakt het volledige onderzoeksverslag deel uit van de onderliggende documenten van de exportvergunning? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek dat het Dolfinarium uitvoert vindt plaats op grond van de verplichting die volgt uit artikel 4.11 van het Besluit Houders van dieren. Van het uitgevoerde onderzoek in het kader van het Besluit wordt geen apart onderzoeksverslag gemaakt. Dolfinarium levert informatie aan en die wordt zorgvuldig beoordeeld door RVO.
Een CITES-exportvergunning heeft betrekking op de instandhouding van wilde diersoorten. Dierenwelzijn maakt daar geen onderdeel van uit. Het onderzoek staat hier derhalve los van.
Bent u bereid om het onderzoek dat het Dolfinarium moet doen in het kader van artikel 4.11 Besluit houders van dieren, met de Kamer delen, zodra het gereed is? Zo nee, waarom niet?
Ik zie op voorhand geen bezwaar om de desbetreffende stukken te zijner tijd met uw Kamer te delen.
Bent u het eens met de stelling dat het inzetten van de dieren als performers, zoals het doen van kunstjes op commando niet bijdraagt aan een goed dierenwelzijn en dat deze «dierpresentaties» daarom onderdeel zouden moeten zijn van de dierenwelzijnstoets? Bent u het eens met de stelling dat, indien het «niet in uw bevoegdheid ligt om de dierpresentaties in China te toetsen», de dierenwelzijnstoets met betrekking tot Hainan Ocean Paradise onvolledig en ontoereikend is? Zo nee, waarom niet?2
Ik deel de opvatting dat bij de overdracht het dierenwelzijn voorop moet staan.
Ten aanzien van het houden van dierpresentaties ben ik van mening dat die een educatief doel moeten dienen, zoals ook is bepaald in artikel 4.10, tweede lid, van het Besluit. Het educatieve doel van dierpresentaties wordt bij Nederlandse dierentuinen beoordeeld. Educatie maakt geen onderdeel uit van de toetsing op grond van 4.11 van het Besluit, omdat dit artikel specifiek ziet op het houden, huisvesten en verzorgen van dieren in de ontvangende dierentuinen, en niet op het tentoonstellen. Dat het niet in mijn bevoegdheid ligt om vanuit Nederland de dierpresentaties in China te inspecteren en daarop te handhaven, maakt niet dat de beoordeling op grond van 4.11 van het Besluit Houders van dieren ontoereikend is. Die wordt volledig uitgevoerd.
Hoeveel verdient het Dolfinarium aan de verkoop van de acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen aan het Chinese pretpark Hainan Ocean Paradise? Kunt u de verkoopprijs van elk dier aangeven?
Het Dolfinarium ontvangt een onkostenvergoeding voor de overdracht van de twaalf dieren, onder meer voor de kosten van voer, verzorging, medicatie en het transport. De hoogte daarvan is onbekend en valt onder geheimhoudingsclausules in de afspraken tussen het Dolfinarium en Hainan Ocean Paradise.
Is het voor Hainan Ocean Paradise toegestaan de aangekochte dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen door te verkopen aan een ander pretpark? Zo ja, erkent u dan dat hier een lacune in de Nederlandse wetgeving bestaat omdat alleen de dierenwelzijnsnormen bij de tussenhandelaar worden gecontroleerd?
Een eventuele overdracht van dieren van een Chinese dierentuin naar een derde partij in een ander land, is een aangelegenheid van die betrokken landen. Ik heb daarbij geen bevoegdheden en geen rechtsmacht en kan die evenmin met een wijziging van het Nederlands recht creëren. Ik ben enkel bevoegd om een Nederlandse dierentuin verplichtingen op te leggen en daarop te handhaven. Artikel 4.11 van het Besluit Houders ziet dan ook enkel op de huidige overdracht naar Hainan Ocean Paradise. Uit de gegevens die Dolfinarium heeft overgelegd blijkt overigens niet dat de Chinese dierentuin het voornemen heeft om de dieren door te verkopen.
Hoe kan het dat het Dolfinarium dieren verkoopt «om de resterende dieren meer bewegingsvrijheid te geven», terwijl de directeur van het Dolfinarium heeft aangegeven niet uit te sluiten om weer actief te gaan fokken?3 4 Waarom is het voor het Dolfinarium toegestaan om te fokken met dolfijnen als de dieren geen onderdeel zijn van het Europese instandhoudingsprogramma European Endangered Species Programme (EEP)?5
Zoals ik in mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen reeds heb ik aangegeven (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2021–2022, nr. 77), vind ik het onwenselijk als het Dolfinarium met de overgebleven dieren zou fokken. Daarnaast vind ik dat, wanneer Dolfinarium toch met dieren fokt, dit moet bijdragen aan de instandhouding van de diersoort. Zo draagt het Europees instandhoudingsprogramma EEP bij aan zorg voor een gezonde en genetisch gevarieerde populatie van verschillende diersoorten binnen Europese diersoorten en zorgt het ervoor dat er niet meer dieren geboren worden dan noodzakelijk voor het programma.
Het Dolfinarium fokt momenteel niet met de dieren in de dierentuin en daartoe bestaat ook de komende jaren niet het voornemen. De dierentuin heeft mij verzekerd dat, mochten zij in een later stadium toch opnieuw willen gaan fokken met de dieren, het Dolfinarium zich opnieuw aansluit bij het EEP.
Deelt u de mening dat het niet deel uit maken van het Europese instandhoudingsprogramma EEP, de verkoop van dieren (zogenaamd om leefruimte te maken) en de aankondiging van het weer actief willen fokken met dolfijnen de suggestie wekt dat het Dolfinarium dolfijnen wil gaan fokken voor de verkoop? Zo niet, waarom niet?
Hierbij verwijs ik naar het antwoord op de vorige vraag.
Kunt u deze vragen vóór 31 oktober beantwoorden, in verband met de rechtszaak tegen RVO, inzake het Dolfinarium aangespannen door House of Animals en Sea Shepherd?
Het is mij vanwege de vereiste zorgvuldigheid en afstemming niet gelukt uw vragen eerder dan heden te beantwoorden. Overigens wordt de door Sea Shepherd ingestelde beroepszaak op 6 januari 2022 door de rechtbank op zitting behandeld.
Geconstateerde ernstige misstanden op de dierenbeurs in Houten |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het artikel «De Terrariabeurs is dierenbeschermers een doorn in het oog»?1
Ja.
Hebt u de beelden gezien die World Animal Protection heeft gemaakt bij de Terrariabeurs in Houten?2
Ja.
Deelt u de mening dat het artikel en de beelden aantonen dat de kooitjes en zelfs voedselbakjes waarin de dieren worden gehouden volstrekt ontoereikend zijn en dat veel dieren tekenen van extreme stress vertonen? Zo nee, waarom niet?
Ieder dier heeft specifieke behoeften. Het is goed voor te stellen dat door de wijze waarop de dieren werden gehouden op de beurs, niet aan deze behoeften werd voldaan waardoor zij angst en stress ervoeren.
Vindt u de manier waarop deze dieren aan het publiek op een dierenmarkt worden gepresenteerd aanvaardbaar? Zo ja, waarom? Zo nee, op welke manier bent u voornemens dit te voorkomen?
Ik vind het ongerief dat de dieren op de beelden ervaren niet aanvaardbaar. Ik ben een verkenning gestart over beurzen met dieren in Nederland. Dit zijn beurzen waar liefhebbers dieren tentoonstellen en soms aanbieden voor verkoop als gezelschapsdier. In deze verkenning zal ik naast juridische aspecten ook kijken naar aspecten ten aanzien van handhaving en toezicht. Deze verkenning zal ook deel uitmaken van de integrale opvolging van alle aanbevelingen uit het rapport van de expertgroep zoönosen.
Is deze manier van «presenteren» van de dieren in overeenstemming met het Besluit houders van dieren? Indien dit zo is, deelt u dan de mening dat dit onwenselijk is?
In de verkenning waar ik in mijn antwoord op vraag 4 naar verwees, wil ik analyseren welke risico’s verbonden zijn aan het houden van beurzen met dieren, zowel op gebied van dier- en volksgezondheid als van dierenwelzijn. Ook zal hierbij worden bekeken of de huidige wetgeving de dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn voldoende beschermt en of de gebruikelijke wijze van houden van dieren op beurzen in overeenstemming is met het Besluit houders van dieren of niet.
Was er controle door dierenartsen en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)? Zijn hierbij overtredingen gemeld?
De beurs dient zelf te zorgen voor veterinaire controle op gezondheid van de dieren. De NVWA bezoekt beurzen met dieren niet om deze controle uit te voeren, wel om toe te zien op naleving van eisen in de wet. De NVWA is aanwezig geweest op de reptielenbeurs in Houten in 2021. Bij deze controle zijn twee overtredingen ten aanzien van diergezondheid geconstateerd. Deze dieren zijn op aanwijzing van de NVWA van de beurs verwijderd door de handelaren. Ook zijn zes phelsuma’s (gekko’s) in beslag genomen, omdat de legaliteit niet kon worden aangetoond.
Hoeveel NVWA-controles zijn er in het afgelopen jaar geweest en wat waren daarbij de bevindingen? Kunt u dit ook voor 2019 (het jaar voorafgaand aan de covid-19 crisis) aangeven?
Ik interpreteer uw vraag als betrekking hebbend op controles op beurzen met dieren. In de periode januari 2019 t/m september 2021 zijn zes inspecties uitgevoerd op de volgende beurzen.
In 2019 is de Vogelmarkt in Zwolle twee keer bezocht. Bij controles tijdens beide bezoeken zijn vogels in beslag genomen. Daarnaast zijn er op de Reptielenbeurs in Houten controles geweest en enkele overtredingen aangetroffen op het gebied van welzijn, administratieve voorschriften en handel in beschermde dieren. Er vond ook een controle plaats op de Reptielenbeurs in Hilversum. Hier zijn geen overtredingen geconstateerd.
Bij de inspectie in Zwolle in 2020 hebben inspecteurs van de NVWA in samenwerking met de politie en de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) 53 vogels in beslag genomen en is een handelaar aangehouden (zie ook het nieuwsbericht «NVWA neemt tientallen vogels in beslag rond vogelmarkt Zwolle» gepubliceerd op 02-03-2020).
In 2021 is de reptielenbeurs in Houten geïnspecteerd. De bevindingen van de inspectie zijn bij het antwoord op vraag 6 gegeven. Mogelijk dat er nog andere beurzen worden geïnspecteerd in het najaar van 2021.
Hebt u kennis genomen van het persbericht van dierenartsenorganisatie Caring Vets, waarin gewaarschuwd wordt voor de risico’s voor de volksgezondheid van dit soort dierenmarkten, omdat «dieren symptoomloze drager van zoönosen kunnen zijn en voor het gevaar van nieuwe virusmutaties»?3
Ja.
Onderschrijft u het wetenschappelijke inzicht dat stress dieren gevoeliger maakt voor ziekteverwekkers en dat de aanwezigheid van verschillende diersoorten, onder slechte en stressvolle omstandigheden, een risico betekent op de verspreiding van zoönosen?
Het is inderdaad zo dat stress een negatief effect kan hebben op het immuunsysteem van een dier. Daarom is het belangrijk stress bij dieren zoveel mogelijk te voorkomen, bijvoorbeeld door het beschikbaar stellen van geschikte huisvesting. Of stressvolle omstandigheden een risico vormen op de verspreiding van zoönosen is een complexe vraag, die niet met een eenvoudig ja of nee beantwoord kan worden. Sommige ziekten zoals hoogpathogene vogelgriep zijn zo besmettelijk dat de verspreiding in pluimvee enorm snel gaat, ook zonder stress. Bij andere ziekten kan stress een rol spelen in het ziekteverloop bij individuele dieren, maar het is mij niet bekend of ooit wetenschappelijk is vastgesteld dat dit de epidemiologie van de ziekte en de verspreiding ervan ook beïnvloedt. Dat geldt ook voor het bij elkaar houden van verschillende diersoorten.
Deelt u de conclusie van het rapport Bekedam dat er gewerkt moet worden aan het uitbannen van markten met levende (wilde en exotische) dieren, zeker gelet op het feit dat bij dit soort markten vaak internationale handelaren aanwezig zijn?4 Zo ja, hoe gaat u dit in beleid omzetten? Zo niet, waarom niet?
De aanbeveling in het rapport-Bekedam gaat over zogenaamde «wetmarkets» of traditionele voedselmarkten, waar levende, vaak uit het wild afkomstige, dieren worden verhandeld als voedsel. Zulke markten komen in Nederland niet voor. Naar aanleiding van een recent advies van de World Health organization (WHO), de wereld-diergezondheidorganisatie (OIE) en het VN-programma voor milieu en omgeving (UNEP) over dit onderwerp, heeft het kabinet bij de 74e World Health Assembly (WHA) in mei van dit jaar opgeroepen om dit onderwerp verder op te volgen. De WHO heeft toegezegd dat het onderwerp geagendeerd zal worden op de volgende Executive Board Meeting van de WHO.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de aangekondigde verkenningen en juridische analyses naar markten met levende dieren?5
De verkenning waarop u doelt gaat over beurzen met dieren in Nederland. Dit zijn beurzen waar liefhebbers dieren tentoonstellen en aanbieden voor verkoop als gezelschapsdier. Deze verkenning is gestart en zal deel uitmaken van de integrale opvolging van alle aanbevelingen uit het rapport-Bekedam. De planning is om uw Kamer voor het kerstreces op de hoogte te brengen van de voortgang hierop.
Erkent u dat dit soort markten hierdoor een bron kunnen zijn van zoönosen en tot een nieuwe pandemie kunnen leiden? Zo nee, waarom niet?
Contact met dieren betekent altijd een bepaald risico op zoönosen. Ziekteverwekkers beperken zich niet allemaal tot eenzelfde diersoort (of de mens) en daarom betekent elk contact tussen mens en dier een bepaald risico. Daarmee kunnen beurzen met dieren een bron zijn voor zoönosen. Echter, voor vrijwel de meeste zoönosen geldt dat deze van dier op mens worden overgedragen maar vervolgens zelden (eenvoudig) overdraagbaar zijn van mens op mens. Het gaat vaak om incidentele overdracht en is daarmee een beperkt risico voor de algemene volksgezondheid. De voorschriften in het Besluit houders van dieren zijn bedoeld om zieke dieren te weren van beurzen, of te zorgen dat dieren die ziekteverschijnselen vertonen worden geïsoleerd. Deze voorschriften zorgen ervoor dat het risico op de aanwezigheid van dierziekten en zoönosen op een beurs beperkt is. Ten slotte geldt natuurlijk altijd advies om na contact met dieren algemene hygiënevoorschriften te volgen, zoals handenwassen, om de kans op een infectie met een zoönose nog verder te verkleinen.
Als noch het Besluit houders van dieren (Wet dieren), noch de Wet publieke gezondheid de regering de bevoegdheid geeft om deze beurzen te sluiten, bent u dan bereid om een wettelijke basis hiervoor te creëren?6 Zo nee, waarom niet?
Ik wil eerst de verkenning afwachten, waarnaar ik heb verwezen in vraag 4, 5 en 11. Hierin wil ik breed analyseren welke risico’s verbonden zijn aan het houden van beurzen met dieren, zowel op gebied van dier- en volksgezondheid als van dierenwelzijn. Ook zal hierbij worden bekeken of de huidige wetgeving de dier- en volksgezondheid en dierenwelzijn voldoende beschermt.
Kunt u deze vragen een voor een beantwoorden?
Ja.
De massale dolfijnslachting op de Faeröer eilanden |
|
Christine Teunissen (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
de Th. Bruijn , Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Woede om massale dolfijnslachting op Faeröer eilanden»?1
Ja.
Bent u, net als uw ambtsvoorgangers, nog steeds van mening dat het doden van dolfijnen niet acceptabel is en dat deze afschuwelijke slachting nooit plaats had mogen vinden?
Nederland, als actief lid binnen de International Whaling Commission (IWC), is groot voorstander van de bescherming van alle walvisachtigen en zal zich daar altijd voor blijven inzetten. Ik betreur de massale slachting van dolfijnen die in september heeft plaatsgevonden ten zeerste en ben van mening dat deze jaarlijkse jacht niet acceptabel is.
Deelt u de mening dat dieren niet gedood of mishandeld zouden mogen worden vanwege tradities? Zo niet, waarom niet?
Ik deel uw zorg over dierenleed bij de vangst van grienden op de Faeröer eilanden. Onnodig lijden van dieren moet altijd voorkomen worden.
De Nederlandse ambassadeur in Denemarken heeft hierover meerdere gesprekken gevoerd met Faeröerse vertegenwoordigers. In deze gesprekken is ook de boodschap overgebracht dat Nederland deze jacht niet acceptabel vindt.
Is het bij u bekend of er ook andere diersoorten dan grienden en witflankdolfijnen slachtoffer zijn geworden van deze zinloze slachting? Is het bekend of hierbij, net zoals eerder het geval was, meer zeldzame soorten walvissen slachtoffer zijn geworden (Kamerstuk 33 400 XIII, nr. 136)?
Dit is mij niet bekend.
Is, net zoals in het verleden, de Deense marine betrokken geweest bij het faciliteren van deze slachtpartij? Is het bekend of hierbij wederom dierenbeschermers tegengehouden of zelfs gearresteerd zijn?
Dit is mij niet bekend.
Deelt u de mening dat de door de Faeröerse regering aangekondigde evaluatie van de jaarlijkse witflankdolfijnslachting te weinig en te laat is?2 Gaat u de Faeröerse regering krachtig aanspreken op de afschuwelijke slachting?
De Nederlandse ambassadeur in Denemarken heeft hierover meerdere gesprekken gevoerd met Faeröerse vertegenwoordigers. In deze gesprekken is ook de boodschap overgebracht dat Nederland deze jacht niet acceptabel vindt. In reactie hierop is door de Faeröerse vertegenwoordigers duidelijk gemaakt dat zij zich zeer bewust zijn van de internationale kritiek, maar dat een meerderheid van de bevolking op dit moment geen voorstander is van een verbod. Dit zou op termijn kunnen veranderen, omdat de jongere generatie minder gelegen is aan de jacht. De Faeröerse vertegenwoordigers lieten tevens weten dat de slachting van de witflankdolfijnen veel minder gebruikelijk is dan de griendenjacht en dat de Faeröerse autoriteiten strengere regels willen gaan stellen aan deze jacht.
Bent u bereid Denemarken hierop aan te spreken? Zo ja, wanneer en hoe? Wanneer heeft u weer overleg met Denemarken? Gaat u de Deense ambassadeur ter verantwoording roepen?
Zoals ik uw Kamer heb gemeld in het antwoord op vraag 6 zijn er gesprekken met de Faeröerse regering. Als autonoom onderdeel van het Koninkrijk Denemarken zijn de Faeröer Eilanden zelf verantwoordelijk voor het beheer van hun natuurlijke hulpbronnen, met inbegrip van de jacht op walvisachtigen.
Kunt u een opsomming geven van momenten waarop u overeenkomstig met de motie-Ouwehand (Kamerstuk 21501-32, nr. 734) Denemarken hebt aangesproken op de slachtpartij? Wanneer heeft u dit voor het laatst gedaan? En wat waren de resultaten van het aanspreken van Denemarken op deze slachtpartijen door u en uw voorgangers?
Nederland zet zich in nationaal en internationaal verband zeer in voor de bescherming van alle walvisachtigen. Binnen de International Whaling Commission (IWC), het Verdrag ter bescherming van kleine walvisachtigen in de Noordzee, Oostzee, Keltische Zee en Noordoost Atlantische Oceaan (ASCOBANS) en het Verdrag van Bonn heeft Nederland zich uitgesproken tegen de jacht op kleine walvisachtigen. In bilateraal verband zijn ook Denemarken en de Faeröerse regering hierop aangesproken. Het meeste recent hebben er in de afgelopen weken nog een drietal gesprekken met de Faeröerse overheid plaatsgevonden, waar dit is geadresseerd. Verder verwijs ik uw Kamer ook naar het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de dolfijnslachting op de Faeröer eilanden te agenderen voor de aankomende Europese Landbouw- en Visserijraad? Zo niet, waarom niet?
Naar aanleiding van de berichten over de dolfijnslachting en de Kamervragen is er veelvuldig contact geweest met andere EU-landen om dit punt te agenderen en is besloten om in de eerstvolgende Raadswerkgroep over walvisjacht de te nemen stappen te bespreken. Er is ondertussen een verzoek vanuit de Europese Commissie gestuurd om een gezamenlijke reactie voor te bereiden. Nederland zal zich in dit verband ten zeerste inzetten tegen deze jacht.
Klopt het dat er nog steeds geen EU-wetgeving is die het slachten van dolfijnen verbiedt? Zijn er pogingen gedaan om tot zulke wetgeving te komen? Zo ja, waarom is dit niet van de grond gekomen? Bent u bereid zich in te zetten voor dergelijke wetgeving?
Artikel 12 van de Habitatrichtlijn verbiedt het doden van beschermde soorten op Annex IV, waaronder walvisachtigen. De Faeröer eilanden vallen echter niet onder de reikwijdte van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie.
Bent u bereid om in EU-verband naar gelijksgezinde landen te zoeken om samen druk uit te oefenen op Denemarken en de autoriteiten van de Faeröer eilanden om de slachting te verbieden?
Voor een antwoord op deze vraag verwijs ik naar het antwoord op vraag 9.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De aanhoudende kindermarketing en onderwijsbeïnvloeding door de fossiele industrie. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Kent u de recente pogingen van Shell om kinderen te ronselen voor hun «kinderraad» in Moerdijk en Pernis?1 2
Ik heb kennis genomen van de in de vraag aangehaalde tweets waarin Shell leerlingen van basisscholen in de buurt van Shell Pernis en Shell Moerdijk uitnodigt deel te nemen aan een zogeheten Kinderraad.
Klopt het dat ExxonMobil op scholen cadeautjes uitdeelt die kinderen een positief beeld moeten geven van dit bedrijf?3
In de in deze vraag aangehaalde tweet waarin hieraan gerefereerd wordt, wordt aangegeven dat (letterlijk citaat) «een mevrouw vandaag bij mijn jongste in de klas over haar werk kwam vertellen. En ook nog kadotjes mee had genomen.» De context waarbinnen dit heeft plaatsgevonden is ons niet bekend.
Op hoeveel scholen is deze fossiele kindermarketing verspreid?
Blijkens online beschikbare informatie van Shell is informatie over de zogeheten «Kinderraden» gericht op leerlingen van basisscholen in de buurt van Shell Pernis (Vlaardingen, Schiedam, Pernis, Hoogvliet, Spijkenisse, Poortugaal en Rhoon) en Shell Moerdijk (Moerdijk, Zevenbergen, Fijnaart en Klundert)4 Dat zijn enkele tientallen scholen. Het is mij niet bekend hoeveel van die scholen gebruik maken van deze informatie. Over het in vraag 2 genoemde voorbeeld van ExxonMobil heb ik geen nadere informatie.
Erkent u dat zowel Shell als ExxonMobil al in de jaren «70 van de vorige eeuw op de hoogte waren van de catastrofale gevolgen van hun fossiele verdienmodel en dat ook in de jaren daarvoor al veel wetenschappelijke kennis is ontwikkeld over het schadelijke effect van broeikasgassen?4 5 6
De genoemde bronnen suggereren dat de Exxon Mobil en Shell al eerder op de hoogte waren van de mogelijke consequenties van het voortgaand gebruik van fossiele brandstoffen op het klimaat.
Bent u er van op de hoogte dat zowel Shell als ExxonMobil in de daaropvolgende decennia het klimaatbeleid actief hebben gesaboteerd?7
De vragensteller verwijst naar het oprichten van de zogenaamde Global Climate Coalition in 1989 door een aantal Amerikaanse oliebedrijven. Shell is ook lid geworden van deze organisatie. Het is bekend dat de Global Climate Coalition lange tijd steun heeft gegeven aan sceptische wetenschappers.
Erkent u dat zowel Shell als ExxonMobil zo toekomstige generaties bewust hebben opgezadeld met de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet?
Er is al enige tijd een breed gedeelde consensus – ook binnen het bedrijfsleven – over klimaatverandering, de rol van de mens hierin en dat wij er iets aan moeten doen. De historische uitstoot van CO2 is niet alleen de verantwoordelijkheid van de oliemaatschappijen, maar komt door de inzet van fossiele grondstoffen sinds 1900 wereldwijd als energiebron en grondstof, waarbij niet alleen olie en gas, maar ook de inzet van kolen een belangrijke rol speelt, recentelijk met name in landen als China en India. Daarnaast heeft ook de mondiale ontbossing en de landbouw aan de toename van de uitstoot van CO2 en methaan bijgedragen. Het is daarom goed dat er in Parijs in 2015 en nu in Glasgow wereldwijd afspraken worden gemaakt om de uitstoot van CO2 en methaan door het gebruik van fossiele brandstoffen en ontbossing te verminderen. Hieraan zullen ook bedrijven als Exxon en Shell moeten bijdragen. De uitstoot die Shell met haar installaties in Nederland veroorzaakt moet Shell reduceren in lijn met het ETS-systeem en de doelstellingen van het Nederlandse klimaatbeleid. Ook wereldwijd heeft het bedrijf investeringen aangekondigd in hernieuwbare energie en alternatieve energiebronnen zoals waterstof.
Deelt u de mening dat het moreel verwerpelijk is dat bedrijven zoals Shell en ExxonMobil, die bewust gekozen hebben voor het aantasten van de leefbaarheid op aarde voor kinderen en toekomstige generaties, diezelfde kinderen proberen wijs te maken dat er niets mis zou zijn met deze bedrijven? Zo nee, waarom niet?
Wat betreft de keuze van scholen voor leermiddelen hecht het Kabinet aan een zuivere verantwoordelijkheidsverdeling. Vrijheid van onderwijs, autonomie van scholen en professionele ruimte van leraren zijn fundamenten van het Nederlandse onderwijs(-beleid). De rijksoverheid is daarom zeer terughoudend in het stimuleren of juist ontmoedigen van het gebruik van bepaalde materialen in het onderwijs. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt op het niveau van de school. Het is dus belangrijk dat dáár het gesprek hierover gevoerd wordt.
Herinnert u zich dat Shell meermaals op de vingers is getikt vanwege het verspreiden van misleidende reclame en kindermarketing?8 9
Dat is ons bekend.
Deelt u de mening dat fossiele bedrijven niets te zoeken hebben in het onderwijs? Zo nee, waarom niet?
Voorop staat dat bedrijven en andere (al dan niet commerciële) organisaties hooguit een bijdrage kunnen leveren aan het onderwijs, als dat op initiatief, onder regie en onder verantwoordelijkheid van de school en leraren die daar werken plaatsvindt. Als een school of leraar meerwaarde ziet in het uitnodigen van partijen van buiten de school, is dat mogelijk. De school is hier dan op aanspreekbaar.
Erkent u dat het vrijblijvende convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2020–2022 niet heeft kunnen voorkomen dat bedrijven als Shell en ExxonMobil hun fossiele kindermarketing nog steeds weten te verspreiden? Zo nee, waarom niet?
Het Sponsorconvenant onderwijs bevat, aanvullend op de wetgeving over sponsoring, spelregels voor scholen op het moment dat een school in ruil voor een materiële of geldelijke bijdrage een tegenprestatie aan een derde (commerciële) partij levert. Dit lijkt in deze casus niet aan de orde. Niettemin geldt ook bij het gebruiken van informatie van bedrijven als Shell en ExxonMobil dat het belangrijk is dat een school hierover de regie heeft. Het is aan de school om te beoordelen of het lesmateriaal past binnen de kaders van de wet en het programma van de school, en of het doel en de betrokkenheid van derde partij transparant is voor alle betrokkenen. Als bijvoorbeeld de beschikbaar gestelde informatie aantoonbaar onjuist is, kan degene die dit verspreidt hierop worden aangesproken, zoals bijvoorbeeld het geval was bij de in vraag 8 aangehaalde uitspraak van de Reclame Code Commissie. De wetgeving en het convenant zijn er dan ook niet op gericht om op voorhand bepaalde lesmaterialen of informatie categorisch te verbieden, maar om ervoor te zorgen dat scholen zorgvuldige en transparante besluiten nemen, bijvoorbeeld in overleg met de medezeggenschapsraad.
Waarom heeft u, ondanks herhaalde waarschuwingen over de werkwijze van o.a. de fossiele industrie, gedurende uw ambtstermijn niets wezenlijks gedaan om kinderen beter te beschermen tegen kindermarketing door bedrijven met een ontwrichtend verdienmodel?
In mijn ambtstermijn is het Sponsorconvenant onderwijs aangescherpt. Het is aan scholen en leraren om al dan niet gebruik te maken van het beschikbare aanbod van (les-)materialen. Hieruit volgt dat de rijksoverheid zeer terughoudend is in het stimuleren of juist ontmoedigen van het gebruik van bepaalde leermiddelen.
Deelt u de mening dat er scherp toezicht nodig is op de lespakketten, gastlessen, kinderraden, techniekfestivals, excursies en andere educatieve vormen die worden aangeboden door de fossiele industrie en andere bedrijven met een destructief verdienmodel? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit organiseren?
Nee, zie het antwoord op vraag 11.
Welke aanvullende maatregelen gaat u nemen om scholen en ouders beter te ondersteunen in het weren van verkapte kindermarketing door bedrijven met een destructief verdienmodel?
Wij blijven onder de aandacht brengen dat scholen en leraren altijd zelf mogen en moeten kiezen of en zo ja hoe zij bij hun onderwijs gebruik maken van materialen die door (al dan niet commerciële) derden worden aangeboden, en dat zij daarop ook aanspreekbaar zijn. Ook via bijvoorbeeld de PO-raad en de VO-raad en (vakinhoudelijke) verenigingen voor leraren wordt die boodschap voor het voetlicht gebracht.
Welke stappen gaat u zetten om kinderen eindelijk beter te beschermen tegen kindermarketing van bedrijven met een destructief verdienmodel?
Een belangrijke taak van het funderend onderwijs is ervoor te zorgen dat kinderen en tieners zich ontwikkelen tot geïnformeerde en kritische burgers. In het curriculum van het funderend onderwijs is dan ook aandacht voor kritisch denken; deze aandacht blijft gewaarborgd bij (toekomstige) ontwikkelingen ten aanzien van het curriculum in het funderend onderwijs.
De subsidie voor het Kroondomein |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Zal het Kroondomein per 15 september 2021 voor 358 dagen van zonsopgang tot zonsondergang geopend zijn, nu uit uw brief van 8 september 2021 (Kamerstuk 2021Z15091) blijkt dat de huidige subsidieverlening niet aan de wettelijke openstellingsvoorwaarden voldoet? Zo nee, waarom niet?
Nee. De nieuwe subsidievoorwaarden die ik uw Kamer heb toegestuurd, gelden vanaf 2022. De tijdelijke sluiting van het gebied per 15 september 2021 is niet in strijd met de thans geldende subsidievoorwaarden.
Bent u bereid op basis van uw voorgenomen beleidswijziging ten aanzien van de subsidievoorwaarden in relatie tot openstelling, terstond motie van de Partij voor de Dieren (Kamerstuk 33 576, nr. 123)1 uit te voeren waarin de Kamer verzoekt om jaarronde openstelling van Kroondomein Het Loo? Zo nee, waarom niet?
Zijn er in het Natuurbeheersplan 2022 van de provincie Gelderland terreinen uitgesloten van de openstellingsplicht of is een dergelijke uitzonderingsbepaling voorzien, gezien het feit dat in de specifieke subsidievoorwaarden (Agrarisch) natuurbeheer Kroondomein 2022–2027 in artikel 5 onder d bepaald wordt dat de openstellingsplicht niet geldt als «het terrein in het natuurbeheersplan 2022 van de provincie Gelderland uitgesloten [is] van de openstellingsplicht»? Zo ja, welke en op welke gronden?
Zal het mogelijk zijn om bezwaar aan te tekenen tegen de nieuwe subsidieaanvraag? Hoe lang loopt de bezwaar- en beroepstermijn wanneer er sprake is van een nieuwe subsidieaanvraag en waar zal deze worden gepubliceerd?
Deelt u het kabinetsstandpunt dat de subsidieverlening aan de Koning als gebruiker voortaan overeenkomstig de voor iedereen geldende openstellingsbepalingen, kennelijk op dit moment niet overeenkomstig de geldende regels heeft plaatsgevonden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid de ten onrechte verstrekte subsidie van 4,7 miljoen euro terug te vorderen wegens het niet voldoen aan de openstellingsplicht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kunt u aangeven welke afschotvergunningen er zijn verstrekt aan het Kroondomein voor het komende jachtseizoen 2021/2022, in aantallen per diersoort?
Kunt u deze vragen vóór 15 september 2021 beantwoorden?
Het illegaal vangen van zwanen |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Wéér gedonder over het illegaal vangen van zwanen; dit moet je weten over zwanendriften»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel zwanen illegaal worden gevangen per jaar en in de afgelopen vijf jaar? Zo nee, kunt u aangeven wie verantwoordelijk is voor het bijhouden van deze cijfers en waarom deze niet worden bijgehouden?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) beschikt niet over deze gegevens. Sinds de inwerkingtreding van de Wet natuurbescherming op 1 januari 2017 zijn provincies bevoegd gezag voor het soortenbeschermingsbeleid en ook verantwoordelijk voor toezicht en handhaving. Daarnaast is ook de politie verantwoordelijk voor toezicht en handhaving op strafbare feiten.
Zoals ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd (Kamerstuknummer 2021D36184)2 zijn er in 2020 bij de Nationale Politie 3.478 meldingen geregistreerd op maatschappelijke klasse «flora en fauna», waar stroperij onder valt. De 3.478 meldingen betreffen zowel flora als fauna. Het fenomeen stroperij is daar slechts een deel van. Het exacte aantal meldingen die dit type stroperij betreffen kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en de politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Hoe wordt het verbod op zwanendriften gehandhaafd? En hoeveel uren zijn hiervoor gereserveerd?
Het verlenen van en toezicht op de ontheffingen voor zwanendriften was in het verleden een verantwoordelijkheid van de betreffende Minister of Staatssecretaris. Sinds de Wet natuurbescherming in werking trad in 2017, is zwanendriften niet meer toegestaan. Er zijn daarom nu geen geldende ontheffingen meer in werking.
Het vangen en of doden van zwanen of andere in het wild levende dieren valt onder de verbodsbepalingen in hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 aangeef, zijn politie en provincies verantwoordelijk voor de handhaving van deze verbodsbepalingen. Handhaving gebeurt risicogestuurd en aan de hand van meldingen of klachten; er is geen aantal uren specifiek gereserveerd voor toezicht en handhaving ten behoeve van een specifieke overtreding of soort.
De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) is verantwoordelijk voor het toezicht op de handel in beschermde dieren zoals zwanen. De NVWA heeft in 2019 een controle uitgevoerd en in 2021 geparticipeerd in een politie-onderzoek inzake de handel in watervogels, waaronder zwanen.
Hoeveel (wel of niet anonieme) meldingen over het illegaal vangen van zwanen zijn er in de afgelopen vijf jaar geweest (uitgesplitst per kalenderjaar en per type melding)?
Bij de NVWA zijn de afgelopen vijf jaar 21 meldingen binnen gekomen:
De registratiesystemen binnen de politie bevatten geen specifieke categorie betreffende (het vangen van) zwanen. Wel heeft de politie, voor zover is na te gaan, de afgelopen vier en een half jaar 13 meldingen ontvangen die te maken hebben met zwanendriften of met het ontvreemden en vangen van zwanen. Echter is niet bij alle meldingen bij controle door de politie iets aangetroffen.
Kunt u verklaren waarom u de eerder door de leden Vestering en Wassenberg op 9 juni jongstleden gestelde vragen over stropers nog niet heeft beantwoord?2 Waarom heeft u hier zoveel tijd voor nodig?
Door het zomerreces en de benodigde afstemming ben ik niet eerder in de gelegenheid geweest uw vragen te beantwoorden, waarvoor excuses.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden, zonder naar antwoorden op andere vragen te verwijzen?
Ja.
Het bericht ‘Dierenpark Amersfoort waarschuwt bezoekers voor loslopende wolf’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Dierenpark Amersfoort waarschuwt bezoekers voor loslopende wolf»?1
Ja.
Acht u Dierenpark Amersfoort veilig voor bezoekers nu er voor de tweede keer in korte tijd dieren ontsnapt zijn?
Er is veel aandacht voor de veiligheid van mens en dier binnen dierentuinen en er worden voorzorgsmaatregelen genomen om ontsnappingen te voorkomen. Zo moeten dierverblijven in dierentuinen beschikken over een adequate afscheiding die het uitbreken van dieren voorkomt en een veilige barrière vormt tussen de dieren en het publiek. Als een ontsnapping toch voorkomt, moet hier adequaat op gereageerd worden om gevaarlijke situaties te voorkomen of te beëindigen. Daarom moeten dierentuinen in het bezit zijn van een noodprotocol. Beide zaken worden getoetst bij verlening van een dierentuinvergunning.
Het is dan ook uitzonderlijk dat dierentuindieren ontsnappen, helemaal wanneer dit twee keer achter elkaar in hetzelfde dierenpark gebeurt. DierenPark Amersfoort heeft in beide gevallen adequaat opgetreden en bezoekers snel in veiligheid gebracht. Bovendien heeft de dierentuin beide incidenten onderzocht en maatregelen getroffen om ontsnappingen in de toekomst nog beter te voorkomen.
Herinnert u het antwoord op de vragen over de doodgeschoten ontsnapte chimpansees in Amersfoort waarin u aangaf dat er een onafhankelijk onderzoek gestart zou worden naar wat is misgegaan en wat verbeterd kan worden?2 Is dit onderzoek al afgerond, en zijn de conclusies geïmplementeerd? Zo ja, kunt u dit onderzoek met de Kamer delen? Zo niet, op welke termijn kan dit onderzoek worden verwacht?
DierenPark Amersfoort heeft zelf een onafhankelijk onderzoek uit laten voeren naar aanleiding van de ontsnapping van de chimpansees. Dit onderzoek is inmiddels afgerond. Ik heb het onderzoeksrapport niet in mijn bezit. Wel ben ik met de dierentuin in gesprek gegaan over de uitkomsten van het onderzoek en de implementatie daarvan.
Er is binnen het onderzoek gekeken naar de totstandkoming van de ontsnapping en naar het neerschieten van de ontsnapte dieren. De chimpansees konden ontsnappen door een menselijke fout. Het verblijf werd niet volledig gesloten en er is geen controle geweest op het sluiten van het verblijf. Bij controle van het verblijf werd te veel op handelingen door de dierverzorgers vertrouwd, bijvoorbeeld bij het dubbel checken of de dierverblijven correct waren afgesloten.
Direct na de ontsnapping heeft de dierentuin de werkwijze bij de chimpansees aangescherpt om herhaling te voorkomen. Bovendien zijn naar aanleiding van het onderzoeksrapport verdere verbeteringen geïmplementeerd. Zo is er een zogenaamd lock out tag out-systeem aangebracht. Dit systeem zorgt er met behulp van mechanische blokkering voor dat bepaalde handelingen pas uitgevoerd kunnen worden nadat een vorige handeling is voltooid. Zo is het nu bijvoorbeeld technisch onmogelijk het verblijf van de chimpansees te openen voordat het luik dat de dieren buiten sluit gesloten is. Daarnaast zijn op aanbeveling van het onderzoeksbureau veiligheidsprotocollen geconcretiseerd, werkinstructies vernieuwd en is de training die nieuwe medewerkers ondergaan geüpdatet. Deze aanpassingen zijn in eerste instantie toegepast bij de chimpansees en worden momenteel ook zoveel mogelijk geïmplementeerd in de rest van de dierentuin. Zo wordt het risico op ontsnappingen in de gehele dierentuin verkleind.
Ook kan naar aanleiding van het onderzoek geconcludeerd worden dat het doodschieten van de ontsnapte chimpansees de enige handeling was die een einde kon maken aan de levensbedreigende situatie die was ontstaan doordat de dieren medewerkers aanvielen. Het teruglokken van de dieren naar hun verblijf was even daarvoor niet succesvol gebleken. Het toepassen van eventuele alternatieve methoden om de dieren uit te schakelen, bijvoorbeeld via verdoving of het vangen van de dieren met een net, zou te veel gevaar voor de medewerkers hebben opgeleverd.
Hoeveel incidenten met ontsnapte dieren staat u toe voordat de vergunning van Dierenpark Amersfoort wordt ingetrokken?
Het is uitzonderlijk dat dierentuindieren ontsnappen, maar als het gebeurt neem ik dit serieus. Er wordt dan onderzocht of een dierentuin zich heeft gehouden aan de geldende veiligheids- en noodprotocollen. Als dit niet het geval is, zal de dierentuin hierop aangesproken worden. De veiligheids- en noodprotocollen worden bij aanvraag van de dierentuinvergunning beoordeeld. Ook is hier nadrukkelijk aandacht voor tijdens inspecties binnen dierentuinen. DierenPark Amersfoort heeft bij beide ontsnappingen gewerkt volgens de geldende veiligheids- en noodprotocollen.
Bent u bereid om na dit incident het bestaansrecht van dierentuinen te heroverwegen? Zo ja, op welke manier wilt u dit gaan doen? Zo niet, waarom niet?
Nee. Het betreft hier een uitzonderlijk incident, terwijl dierentuinen een belangrijke maatschappelijke bijdrage leveren op het gebied van educatie en conservatie.
Wel vind ik het belangrijk dat onderzocht wordt wat er mis is gegaan en hoe ontsnappingen in de toekomst nog beter voorkomen kunnen worden. DierenPark Amersfoort heeft dit gedaan na de ontsnapping van de chimpansees, zoals uitgelegd in mijn antwoord op vraag 3. Ook na de ontsnapping van de wolven heeft de dierentuin direct maatregelen genomen om herhaling te voorkomen. Het dierenpark deelt haar ervaringen ook met andere dierentuinen. Ook zal de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland de ervaringen in DierenPark Amersfoort meenemen in de beoordeling en inspecties van verblijven in andere dierentuinen.
Deelt u de mening dat de wolf als soort die van nature in Nederland thuishoort niet in gevangenschap zou moeten leven, maar juist de kans moet krijgen om onderdeel uit te maken van de Nederlandse natuur?
Dat dieren ook in de Nederlandse natuur voorkomen, staat los van de educatieve waarde van het houden van deze dieren in dierentuinen. Het tentoonstellen van inheemse diersoorten in dierentuinen kan juist helpen om mensen enthousiast te maken over de natuur dicht bij huis. Dierentuinbezoekers leren daarmee de Nederlandse natuur beter te waarderen en worden gestimuleerd zich in te zetten om de natuur beter te beschermen. Dat neemt niet weg dat ook natuurexcursies zeer educatief kunnen zijn. Dit soort natuureducatie, waaronder informatieverstrekking over de wolf in de Nederlandse natuur, is belegd bij de provincies.
Deelt u de mening dat mensen veel meer over de wolf kunnen leren van een natuurexcursie, dan van dieren in gevangenschap? Zo ja, gaat u dit omzetten in beleid? Zo niet, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Vraag 6 en 7 heb ik voorzien van een gecombineerd antwoord.
Het bericht ‘Tweede Duitse coach weggestuurd uit Tokio na mishandeling paard’ |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Tweede Duitse coach weggestuurd uit Tokio na mishandeling paard»?1
Ja.
Hoe zou u de beelden bij het nieuwsbericht, waarop te zien is dat een paardensporter haar paard meermaals hard slaat met een zweep terwijl haar coach het paard een vuistslag toebrengt en naar de deelnemer roept: «Raak hem hard. Raak hem!» typeren?
De beelden laten een verkeerde en ongepaste omgang met dieren zien.
Deelt u de mening dat hier sprake is van dierenmishandeling? Zo nee, waarom niet?
De Sectorraad paarden (SRP) heeft de gang van zaken veroordeeld. De SRP schrijft op haar internetsite dat Nederlandse paardensporters geschrokken zijn van de beelden en het gedrag van een Duitse deelnemers en coach tijdens het onderdeel paardrijden binnen de moderne vijfkamp op de Olympische Spelen en dat het gedrag van de deelnemer onacceptabel is. Ik deel het oordeel van de SRP2.
Erkent u dat het gebruik van een zweep als dwangmiddel in de Nederlandse paardensport gebruikelijk is?
Nee, een zweep als dwangmiddel is niet gebruikelijk. Naast de basisuitrusting van het harnachement wordt gebruik gemaakt van zo min mogelijk hulpmiddelen. Het niveau van de ruiter bepaalt welke hulpmiddelen nog extra gebruikt mogen worden. Het verschilt per discipline welke andere hulpmiddelen zijn toegestaan. Voor elk van deze hulpmiddelen geldt dat deze het welzijn van het paarden niet mag schaden. Misbruik van een paard door het gebruik van natuurlijke rijhulpmiddelen of kunstmatige hulpmiddelen (bijvoorbeeld zwepen of sporen) wordt niet getolereerd en kan leiden tot een tuchtrechtelijke procedure. Zweep- en sporengebruik is toegestaan om voor het paard de hulpen duidelijker te maken, maar niet om te straffen3.
Erkent u dat het gebruik van een zweep bij het paard voor pijn en stress zorgt?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat het voor het paard beter is om zonder bit te rijden?2 Zo ja, welke inzet gaat u plegen om dit de standaard te maken? Zo nee, waarom niet?
Het rijden met een bitloze optoming is over het algemeen niet meer of minder vriendelijk voor het paard dan het rijden met een bit. Het is de manier waarop met de betreffende optoming wordt omgegaan wat de gevolgen voor het paard zijn. Navraag bij de Sectorraad paarden leert dat het voor de paardensportbond KNHS belangrijk is om de basisprincipes van de dressuur te volgen, namelijk de «scala van de opleiding (africhting)». Hierin is het «aannemen van het bit» een belangrijk onderdeel van de opleiding van het paard. Deze basisprincipes worden onderwezen aan de ruiters en instructeurs. De KNHS is aangesloten bij de internationale hippische sportbond FEI. Ook de FEI hanteert deze basisprincipes. De jury beoordeelt bijvoorbeeld of het paard het bit afkauwt, of het licht schuimt, of het bit recht in de mond ligt, of de mond gesloten is (als de mond open is accepteert het paard het bit niet) en of de tong opgetrokken is of uitsteekt. Hiernaast zijn er strikte regels welk harnachement en hulpmiddelen zijn toegestaan. Deze zijn bijvoorbeeld te vinden in de KNHS Harnachementsgids.
Erkent u dat om paarden te trainen voor (top)paardensport er gebruik gemaakt wordt van systematische dwang en daarbij pijnmiddelen, angst en dominantie (bijvoorbeeld een paard «mentaal breken») ingezet worden?3
Zoals in de Gids voor Goede praktijken6 wordt aangegeven, wordt bij de training van paarden gebruik gemaakt van hulpmiddelen. Het paard wordt op een voorspelbare manier beloond en gecorrigeerd. Hiervoor is het noodzakelijk dat paardenhouders weten hoe paarden leren. Het gebruik van hulpmiddelen dient weloverwogen en met basale kennis van functie, inwerking en risico’s te worden toegepast. In de omgang met paarden en in de training van paarden worden aanwijzingen gebruikt (bijvoorbeeld stemhulp, gewicht- of beenhulpen) om een paard aan te zetten tot reactie. Bij reactie op de vraag wordt het paard meteen beloond. Als de reactie van het paard niet herkend wordt en de ruiter/houder blijft vragen, is er sprake van een miscommunicatie en kan het paard in verwarring raken. Hetzelfde geldt voor het gebruik van een zweep. Een corrigerende tik met de zweep kan als hij op het juiste moment gegeven wordt bijdragen aan het leerproces. Echter als de zweep te laat of te hard gebruikt wordt gaat het zijn doel voorbij. Het paard maakt dan niet meer de associatie met datgene waarvoor hij gecorrigeerd moest worden en dan wordt het straffen. Straffen kan een paard nodeloos bang maken en heeft meestal een averechts effect.
Welke stappen zet u om te voorkomen dat dergelijke dierenmishandeling bij trainingen voorkomt op recreatief- en professioneel niveau?
In het Convenant samenwerking dierenhandhaving worden de organisaties genoemd die in Nederland in het kader van dierenmishandeling de belangrijkste handhavingstaken verrichten met betrekking tot dieren, namelijk de politie, de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) en de Landelijke Inspectiedienst (LID). Bij een vermoeden van een strafbaar feit met betrekking tot dieren hanteren de handhavingspartners politie, NVWA en LID een door het Openbaar Ministerie (OM) opgesteld afwegingskader voor de inzet van strafrecht, bestuursrecht of een combinatie van beide. Het OM stelt dit afwegingskader op in overleg met de handhavingspartners.
Hoe beschermt u de intrinsieke waarde van het dier wanneer deze gebruikt of getraind wordt voor de paardensport?
Zie antwoord vraag 8.
Wat gebeurt er met paarden in de Nederlandse topsport die niet langer (meer) kunnen presteren en hoe houdt u hier toezicht op?
Paarden die niet langer kunnen presteren in de Nederlandse topsport worden niet anders behandeld dan «gewone» paarden. Soms mogen ze hun oude dag slijten op de paardenhouderij waar ze gewoonlijk werden gehouden, soms op een speciale houderij voor oude paarden en soms gaan ze naar de slacht. Op de paardenhouderijen is het gewone toezicht van NVWA en LID van toepassing en op het slachthuis is er toezicht door de NVWA.
Gaan er subsidies vanuit het Rijk naar de paardensport om deze financieel bij te staan? Zo ja, hoeveel en in welke vorm?
Zijn er subsidies vanuit het Rijk naar het Nederlandse paardensportteam dat meedeed aan de Olympische spelen gegaan? Zo ja, hoeveel en in welke vorm?
NOC*NSF ontvangt van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) een jaarlijkse instellingssubsidie. Hiermee wordt het landelijke topsportbeleid ondersteund. NOC*NSF en de sportbonden bepalen welke topsportprogramma’s en topsporters en talenten ondersteund worden.
Het totaal beschikbare budget voor topsport van NOC*NSF bedraagt in 2021 ca. € 52 mln. Hiervan is € 39 mln. afkomstig uit de instellingsubsidie topsportbeleid van het Ministerie van VWS.
Vanuit de topsportbegroting van NOC*NSF wordt onder andere geïnvesteerd in fulltime topsportprogramma’s en talentenprogramma’s van verschillende topsportbonden, waaronder de KNHS.
Aan de KNHS wordt voor de volgende programma’s subsidie toegekend uit de topsportbegroting van NOC*NSF:
Hoeveel paarden zijn er vanuit Nederland naar Tokio vervoerd voor de Olympische Spelen van 2021? Kunt u hierbij ook de paarden betrekken die niet door TeamNL gebruikt zijn?
Er zijn vijf paarden gecertificeerd vanuit Nederland voor de Olympische Spelen in Tokyo. Het gaat daarbij om paarden uit Duitsland. Hierbij is geen informatie beschikbaar of deze al dan niet door het Nederlandse team bereden en/of verzorgd zijn geweest (bron: systeem e-CertNL).
Is het bekend of het paard Saint Boy afkomstig is uit een Nederlandse stal of afkomstig is van een Nederlandse spermabank?
Dat is mij niet bekend. Zonder de unieke code als gedefinieerd in art. 1 onder 17 van de Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/2035 is het niet mogelijk gevalideerde afstammingsgegevens of herkomstgegevens van een paard te achterhalen.
Kent u het artikel «Zwendel rond elitepaarden: Letterlijk met handjeklap miljoenendeals gesloten»?4
Ja.
Bent u van mening dat er voldoende zicht is op misstanden binnen de paardenhandel? Zo ja, kunt u toelichten wat er gedaan wordt? Zo niet, wat gaat u hieraan doen?
De misstanden waar op wordt gedoeld in het artikel genoemd in vraag 15, zien op fraude. Fraude is niet acceptabel. Daar wordt op de gebruikelijke manier door de Belastingdienst en de FIOD toezicht op gehouden.
Hoe zou u de rol van Nederland in de internationale paardenhandel typeren? En acht u deze rol wenselijk, gelet op risico’s op fraude?
Nederland is internationaal een grote leverancier van paarden en kennis over paarden. Er is grote vraag naar Nederlands gefokte sportpaarden. Onduidelijk is wat deze rol voor invloed heeft op het risico voor fraude. Het gaat meestal om dure paarden die goed worden verzorgd om ze hun marktwaarde te laten behouden. Zie ook het antwoord op vraag 16.
Hoeveel geld gaat er in Nederland om in de paardenhandel? En hoeveel in de internationale verkoop van Nederlandse paarden?
Gegevens rond de handel in en de verkoop van paarden worden niet centraal bijgehouden en een verantwoorde schatting over de gelden die daarmee gemoeid zijn, is niet te geven.
Erkent u dat het paardenpaspoort juridisch inhoudsloos is, door gebrekkige en/of foutieve registratie van de «eigenaar» van een paard? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo niet, waarom niet?
Het paardenpaspoort maakt deel uit van het systeem rond de identificatie en registratie (I&R) van paarden. Door de inwerkingtreding van de Diergezondheidsverordening (Vo (EU) 2016/429) op 21 april van dit jaar, is dat I&R-systeem voor paarden aanzienlijk robuuster geworden. Zo moeten alle instellingen waar paarden worden gehouden een Uniek Bedrijfsnummer (UBN) aanvragen en worden ze opgenomen in een door de overheid beheerde centrale database. De paarden die op die houderijen gewoonlijk worden gehouden moeten aan dat UBN via de paspoortgegevens gekoppeld worden. Dat proces loopt via de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland en is in volle gang. Zo wordt het inzichtelijk waar welke paarden staan. Het paardenpaspoort is een belangrijk document binnen het I&R-systeem. Dat wordt onderstreept door artikel 66 van VO (EU) 2019/2035 waarin wordt bepaald dat paarden ten alle tijden vergezeld dienen te gaan van dat paspoort.
Deelt u de mening dat het niet in het belang van het paard is als deze vier of vijf «eigenaren» heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Nee, het is niet van belang of een paard één of vijf eigenaren heeft. Volgens het burgerlijk recht is een paard, net als elk ander dier, verhandelbaar en kan het eigendom zijn van meerdere eigenaren. Die eigenaren kunnen in een heel ander land wonen dan het land waar het paard gehouden wordt. Bij de verzorging van het paard gaat het dan ook om de houder van dat paard. De houder is degene die voor de dagelijkse gang van zaken rond het paard verantwoordelijk is. Hij of zij moet er op toezien dat wordt voldaan aan het gestelde in onder meer de artikelen 1.6 en 1.7 van het Besluit houders van dieren. Die houder van het paard kan de eigenaar zijn maar dat hoeft niet. Ook in de Diergezondheidsverordening (zie vraag 19) worden deze verschillende verantwoordelijkheden onderscheiden.
Hoe duidt u het dat de branche zelf aangeeft gevoelig te zijn voor perverse financiële prikkels? Wat gaat u doen om deze vorm van georganiseerde criminaliteit aan te pakken, waarbij het belang voor het paard centraal komt te staan?
De branche geeft zelf aan dat er veel met contant geld wordt betaald dan wel dat er internationale betalingen (vanuit belastingparadijzen) plaatsvinden. Het OM doet strafrechtelijk onderzoek indien daar aanleiding voor is. Zo heeft het recentelijk onderzoek gedaan naar een bekende paardenhandelaar uit Valkenswaard en de rechtbank heeft deze persoon in juni jl. veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden.
De fraude in de paardenhandel ziet echter ook op het ontwijken of zelfs ontduiken van het betalen van belastingen. Zowel de kopende als de verkopende partij evenals de commissionairs hebben er dan belang bij dat hun inkomsten onzichtbaar blijven voor de autoriteiten. Dit alles maakt de branche gevoelig voor witwassen, zowel met betrekking tot gelden onttrokken aan de fiscaliteit als met betrekking tot reguliere criminele gelden. Indien daartoe aanleiding is wordt daartegen opgetreden. Zie ook antwoord op vraag 16.
Erkent u dat de handel in exclusieve spring- en dressuurpaarden gevoelig is voor fraude en witwaspraktijken, en dat dit schadelijk kan zijn voor het welzijn van paarden, doordat niet het belang van het paard, maar het financiële belang voorop staat? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo niet, waarom niet?
Er zijn aanwijzingen voor fraude en witwassen in de paardenhandel. Sportpaarden zijn dure paarden en worden over het algemeen dagelijks heel goed verzorgd. Fraude of witwassen zal zeker niet altijd in de weg staan aan het paardenwelzijn. In enkele specifieke witwasmethodieken waarbij het paard enkel als vehikel wordt gebruikt en/of wordt gedwongen bovenmatig te presteren kan het dierenwelzijn in het gedrang komen. Als dat het geval is, wordt gehandhaafd volgens het Convenant samenwerking dierenhandhaving. Zie ook antwoord op vragen 8 en 9.
Bent u bereid om een wettelijk paardenbesluit in te voeren, waarbij dieren niet alleen hun natuurlijke gedrag kunnen vertonen, maar ook beschermd worden tegen systematisch leed veroorzaakt door het trainen van deze dieren voor onnatuurlijk gedrag ter vermaak van mensen?
Nee, in de praktijk zien we dat veel paardeneigenaren zich zeer verantwoordelijkheid voelen voor onder meer het welzijn van hun paard. Ze willen over het algemeen goed voor hun paard zorgen en hebben veelal een speciale band met het paard. Waar het soms aan schort is een gebrek aan kennis. Dat wordt door de sector goed opgepakt door middel van de instrumenten die de laatste jaren zijn ontwikkeld zoals de Gids Goede Praktijken en de welzijnscheck op het internet.
De nieuwste stap is het uitrollen van het Keurmerk Paard en Welzijn. Een paardenhouderij die voldoet aan de eisen ontvangt een keurmerk als bewijs. Ik ben van mening dat het inzetten van specifieke, aanvullende wetgeving voor paardenwelzijn niet bijdraagt aan beter welzijn voor paarden of versnelling van het proces.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de wettelijke termijn beantwoorden?
Zie uitstelbrief van 20 augustus 2021 met kenmerk DGA-DAD/21210690.8
Een eventuele subsidieaanvraag voor Kroondomein Het Loo |
|
Joost Sneller (D66), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw toezegging om een eventuele aanvraag voor subsidie ten behoeve van het onderhoud en/of beheer van Kroondomein het Loo voor de periode na 31 december 2021 met de Kamer te delen, in ieder geval voordat deze zou worden toegekend?1
In de door u aangehaalde antwoorden op Kamervragen van 2 juli 2020 heb ik toegezegd dat ik, mocht er sprake zijn van een nieuwe aanvraag, de Kamer voorafgaande aan een eventuele toekenning van een nieuwe subsidie zal informeren.
Heeft u reeds een nieuwe subsidieaanvraag ontvangen? Zo ja, kunt u deze met de Kamer delen en wanneer verwacht u hierover een voornemen tot een besluit aan de Kamer te kunnen voorleggen?
Nee, ik heb nog geen aanvraag ontvangen. Ik zal invulling aan bovenstaande toezegging geven door u voorafgaande aan een eventuele aanvraag het kader met de subsidievoorwaarden te sturen, waaraan de aanvraag getoetst zal worden.
Indien u nog geen nieuwe subsidieaanvraag heeft ontvangen, wat is de uiterste datum waarop een dergelijke aanvraag bij u binnen dient te zijn om ten behoeve van het Kroondomein ook per 1 januari 2022 weer subsidie te kunnen ontvangen?
Een subsidieverzoek dient uiterlijk 31 december 2021 ingediend te worden, om vanaf 1 januari 2022 (eventueel met terugwerkende kracht) in te kunnen gaan.
Het bericht ''Heeft premier Jacobs een punt als zij zegt dat Nederland vals speelt?' |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Sylvana Simons (BIJ1), Don Ceder (CU), Laura Bromet (GL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Heeft premier Jacobs een punt als zij zegt dat Nederland vals speelt?»1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Rijksministerraad (hierna RMR) onder uw voorzitterschap op 23 april 2021 heeft geconstateerd dat het land Sint Maarten aan de voorwaarden heeft voldaan om in aanmerking te komen voor uitkering van de 5e tranche liquiditeitssteun en dat op grond daarvan door de Rijksministerraad is besloten de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) te belasten met de uitvoering?
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Staatssecretaris van BZK vervolgens besloten heeft geen uitvoering te geven aan het besluit van de RMR? Heeft de Staatssecretaris van BZK dat met u als voorzitter van de RMR afgestemd?
Zeer zorgwekkende ontwikkelingen inzake de corporate governance van Princess Juliana International Airport (PJIA) welke plaatsvonden na de Rijksministerraad van 23 april 2021, hebben de Staatssecretaris van BZK doen besluiten de vijfde tranche liquiditeitssteun voor Sint Maarten in gewijzigde vorm opnieuw voor te leggen aan de Rijksministerraad. De Staatssecretaris van BZK draagt ministeriele verantwoordelijkheid voor Koninkrijksrelaties en heeft mij begin mei geïnformeerd over zijn voornemen om de vijfde tranche liquiditeitssteun opnieuw voor te leggen aan de Rijksministerraad.
Klopt het dat de reden van het opschorten van de liquiditeitssteun niet lag in de vooraf gestelde voorwaarden om de 5e tranche liquiditeitssteun te verlenen?
Op 22 december 2020 hebben de Minister-President van Sint Maarten en de Staatssecretaris van BZK de onderlinge regeling Landspakket Sint Maarten ondertekend. Deze overeenkomst bindt de regeringen van Sint Maarten en Nederland aan de uitvoering van de maatregelen in het landspakket. De voortgang bij de uitvoering van het landspakket is voorwaardelijk voor toekenning van volgende tranches financiële steun. In het landspakket is onder meer afgesproken dat Sint Maarten zorg draagt voor de continuïteit van vitale processen, waaronder de vlucht- en vliegtuigafhandeling. Daarnaast is ook afgesproken dat Sint Maarten de corporate governance van overheidsbedrijven verbetert, door de adviezen van de Taskforce Corporate Governance te implementeren.
Zoals de Staatssecretaris van BZK in zijn brieven aan uw Kamer van 26 en 28 mei jl. heeft beschreven, werden de kaders van goed bestuur keer op keer door de luchthaven overschreden.2 Ook de Minister-President van Sint Maarten zelf erkende dat de «hands off» benadering van de regering als aandeelhouder van de luchthaven, heeft geleid tot ernstige problemen met betrekking tot goed bestuur. Door het gebrek aan optreden door de regering, komt Sint Maarten dus twee afspraken uit het landspakket niet na. Enerzijds vormt deze manier van handelen een substantieel risico voor het realiseren van goed bestuur, anderzijds komt de uitvoerbaarheid van het gehele herstelproject in gevaar en kunnen de vitale processen op termijn in het gedrang komen.
Klopt het dat voor de RMR het reglement van orde van de ministerraad van het land Nederland ook geldt? Zo ja, deelt u dan de conclusie dat de Staatssecretaris van BZK in strijd met artikel 12 tweede lid van het reglement van orde van de ministerraad heeft gehandeld2? Zo nee, waarom niet?
Het reglement van orde van de ministerraad is ook van toepassing op de Rijksministerraad. Artikel 12 tweede lid van het reglement van orde van de ministerraad bepaalt dat in geen geval wordt gehandeld tegen een besluit van de raad. Gewijzigde feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om een eerder genomen besluit in gewijzigde vorm opnieuw voor te leggen aan de Rijksministerraad. De omstandigheden zoals omschreven in het antwoord op vraag 4 hebben de Staatssecretaris van BZK doen besluiten de vijfde tranche liquiditeitssteun opnieuw voor te leggen aan de Rijksministerraad. In de Rijksministerraad van 28 mei 2021 is vervolgens besloten het besluit van de Rijksministerraad van 23 april 2021 inzake de vijfde tranche liquiditeitssteun te wijzigen.
Op welke wijze bent u betrokken geweest bij het proces in de periode vanaf de besluitvorming in de RMR van 23 april 2021 tot en met de besluitvorming in de RMR van 28 mei?
De Staatssecretaris van BZK heeft mij in mei geïnformeerd over zijn voornemen om de vijfde tranche liquiditeitssteun opnieuw voor te leggen aan de Rijksministerraad. In die periode heb ik tevens een bewindspersonenoverleg inzake Koninkrijksrelaties voorgezeten. Daar is dit onderwerp ook ter sprake gekomen. Daarnaast heb ik als voorzitter van de (rijks)ministerraad dit onderwerp op de agenda van de Rijksministerraad geplaatst op verzoek van de Staatssecretaris van BZK.
Begrijpt u dat het besluit van de RMR d.d. 28 mei 2021 om het eerdere besluit d.d. 23 april 2021 in te trekken door onder meer onafhankelijke staatsrechtgeleerden, onder wie prof.mr. G.H. Hoogers, wordt uitgelegd als een poging het handelen van de Staatssecretaris van BZK achteraf met terugwerkende kracht te «legaliseren»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zeer zorgwekkende ontwikkelingen inzake de corporate governance van Princess Juliana International Airport (PJIA) welke plaatsvonden na de Rijksministerraad van 23 april 2021, hebben de Staatssecretaris van BZK doen besluiten de vijfde tranche liquiditeitssteun voor Sint Maarten in gewijzigde vorm opnieuw voor te leggen aan de Rijksministerraad. Artikel 12 tweede lid van het reglement van orde van de ministerraad bepaalt dat in geen geval wordt gehandeld tegen een besluit van de raad. Gewijzigde feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om een eerder genomen besluit in gewijzigde vorm opnieuw voor te leggen aan de Rijksministerraad.
Hoe beoordeelt u het feit dat, nadat Sint Maarten aan de voorwaarden had voldaan en de RMR had besloten, de Staatssecretaris van BZK eigenstandig – zonder dat daar een besluit van de RMR aan ten grondslag lag – heeft besloten geen uitvoering te geven aan het RMR-besluit?
Zie antwoord op vraag 3.
Bent u bereid in overleg met de regeringen van de landen een aangepast reglement van orde voor de RMR vast te stellen, waardoor dergelijke situaties en onduidelijkheid niet meer voor kunnen komen? Zo niet, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding om het reglement van orde van de ministerraad te wijzigen.
Hoe kan voortaan voorkomen worden dat er een situatie ontstaat waarin er onzekerheid bestaat of een besluit van de RMR wel tijdig wordt uitgevoerd?
Indien nieuwe dan wel gewijzigde feiten of omstandigheden zich voordoen kan dit aanleiding geven om op een eerder genomen besluit terug te komen. Dergelijke feiten en omstandigheden deden zich in het onderhavige geval voor. Nu het een besluit van de Rijksministerraad betrof was het aan de Rijksministerraad om het gewijzigde besluit te nemen en is het besluit om die reden opnieuw geagendeerd in de Rijksministerraad.
Op grond van welke specifieke grondslag is besloten geen uitvoering te geven aan het RMR besluit d.d. 23 april? Kunt u verwijzen naar een artikel in het reglement van orde, het statuut of een andere afspraak die is erkend en vastgesteld door alle landen en openbare lichamen in het Koninkrijk?
Zie antwoord op vraag 10.
Stropers |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Leonie Vestering (PvdD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie pakt netwerk van stropers aan: «Ze zien het als spannende hobby»»1, waarbij dieren volgens de politie op «gruwelijke wijze zijn gedood»?
Wij hebben vernomen van deze praktijken en keuren dit ten zeerste af.
Bent u op de hoogte van de werkwijze van stropers waarbij reeën en hazen in de nacht met een felle lamp of andere apparatuur worden opgespoord, waarna hazewindhonden de uitgeputte dieren achtervolgen en doden? Kunt u bevestigen dat het gebruik van windhonden bij de jacht verboden is?
Het is bij de politie bekend dat stropers allerlei verboden middelen inzetten bij hun praktijken. In artikel 3.21 van de wet natuurbescherming is het verbod opgenomen voor het uitoefenen van de jacht met behulp van lange honden (ook wel windhonden genoemd).
Klopt het dat stropers ook gebruik maken van staffords, klemmen, strikken, mistnesten, lijmstokken (de laatste twee voor het vangen van vogels), nachtkijkers en cameravallen met gps?
Stropers gebruiken verschillende middelen voor het illegaal vangen en doden van in het wild levende dieren. De genoemde middelen kunnen daar deel van uitmaken.
Klopt het dat de politie bij het opsporen van het «netwerk van stropers», windhonden, een auto, een geweer, jachtkleding en bevroren vlees van reekalfjes in beslag hebben genomen?
Het klopt dat de politie dit in beslag heeft genomen voor het specifieke onderzoek in Limburg, met uitzondering van de windhonden. Meer informatie kan ik niet met uw Kamer delen aangezien ik niet in kan gaan op individuele gevallen of opsporingsinformatie.
Wat is er met de windhonden gebeurd? Kunt u bevestigen dat deze dieren in beslag worden genomen en een goed onderkomen krijgen? Wat is de hoogte van de straf die stropers in Nederland kunnen verwachten?
De windhonden zijn niet in beslag genomen. De maximale straf voor stroperij is volgens de Wet op economische delicten in geval van opzet 6 jaar. Over de strafmaat in Limburgse zaak kunnen in deze fase van het onderzoek geen uitspraken worden gedaan. De rechter zal de hoogte van straf uiteindelijk bepalen.
Was u op de hoogte van de aanwezigheid van een «netwerk aan stropers»? Zo ja, sinds wanneer en wat heeft u gedaan om deze stropers op te pakken? Zo nee, heeft u meldingen ontvangen die u hiervoor waarschuwen?
De politie werkt op basis van feiten en omstandigheden. Zij ontvangt informatie van groene boa’s, wildbeheereenheden en betrokken burgers. De genoemde stroperij is een bekend fenomeen, dat van tijd tot tijd op verschillende locaties de kop op steekt. Na het ontvangen van de meldingen over de casus in Limburg, is de politie na analyse van de informatie een onderzoek gestart. Meer informatie kan ik niet met uw Kamer delen aangezien ik niet in ga op individuele gevallen of opsporingsinformatie.
Kunt u aangeven of in het opgerolde «netwerk aan stropers» ook jagers bevonden, die buiten de grenzen van hun jachtveld of vergunning jagen?
Geen van de verdachten in deze zaak had een jachtakte.
Klopt het dat stropers voornamelijk gevonden worden door meldingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoeveel meldingen waren binnengekomen in Zuid-Limburg, waarna een onderzoek werd gestart?
Observaties van betrokken burgers zijn essentieel in de meeste politieonderzoeken. Met andere historische gegevens uit politiesystemen draagt het bij tot daderindicatie. Gedurende het gehele onderzoek zijn er ruim 80 meldingen in Limburg ontvangen. Meldingen zijn niet altijd direct herleidbaar tot een verdachte. Het informatiebeeld dat de analyse van deze meldingen opleverde, heeft, na een proces van kiezen en prioriteren, geleid tot de inzet van opsporingsmiddelen. Het gehele onderzoek, van de eerste melding tot de aanbieding van het dossier aan het Openbaar Ministerie (OM), kan zodoende een lange doorlooptijd hebben. Ook gedurende die tijd kunnen nog meldingen worden ontvangen.
In totaal vonden er de afgelopen vijf jaar in de eenheid Limburg negen opsporingsonderzoeken met betrekking tot stroperij plaats. Zes van die onderzoeken zijn gestart naar aanleiding van een melding en drie naar aanleiding van de waarnemingen van de politie.
Hoeveel meldingen zijn er vorig jaar binnengekomen op landelijk niveau? Welke gebieden scoren hoog? Is er onderzoek gedaan naar aanleiding van de meldingen? Zo ja, wat waren de uitkomsten hiervan? Zo nee, waarom niet?
In totaal zijn er in 2020 bij de Nationale Politie 3.478 meldingen geregistreerd op maatschappelijke klasse «flora en fauna», waar stroperij onder valt. Gebieden die relatief hoog scoren zijn de Veluwe, de omgeving Deurne, de Brunssummerheide, de omgeving Voerendaal en de omgeving Noordwijk.
De 3.478 meldingen betreffen zowel flora als fauna. Het fenomeen stroperij is daar slechts een deel van. Het exacte aantal meldingen die dit type stroperij betreffen kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Meldingen vinden plaats in de geografische context. Daar wordt in samenhang met andere geografische informatie een overzicht gemaakt van casuïstiek. In weging met andere zaken wordt dan gekozen of en hoe de casus wordt opgepakt.
Kunt u aangeven of meldingen over stroperij zijn toe- of afgenomen over de afgelopen tien jaar? Zijn de meldingen toegenomen sinds de enorme bezuinigingen op de buitenpolitie? Hoeveel van deze meldingen gaan over jagers, die buiten de grenzen van hun jachtveld of vergunning jagen?
Er kan maximaal vijf jaar teruggekeken worden in de systemen. De afgelopen vijf jaar is landelijk het aantal meldingen met de maatschappelijke klasse «flora en fauna» afgenomen. Een handmatige analyse is nodig om het aantal stroperijgerelateerde meldingen vast te stellen. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
De politie heeft een generieke taakstelling. Een zogenaamde «buitenpolitie» bestaat niet. Elke regionale eenheid heeft politieambtenaren met expertise over dier-gerelateerde criminaliteit in dienst.
Over het algemeen houden jagers zich aan de grenzen van aan hen toegekende jachtvelden of waar zij als gastjager legitiem mogen jagen.
Klopt het dat veel mensen bang zijn voor stropers en hierdoor geen getuigenverklaring af durven te leggen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het veilig is voor mensen om een verklaring af te leggen?
Melders, aangevers en getuigen van misdrijven vragen zich regelmatig af wat de gevolgen kunnen zijn van het afleggen van een getuigenis. De positie van de getuige is wettelijk geregeld en beschermd. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om via Meld Misdaad Anoniem melding te doen van feiten.
Is er onderzoek gedaan naar de omvang van stropersnetwerken en strooptochten in Nederland en de reden dat de pakkans zo laag is? Zo ja, wat waren de uitkomsten en wanneer vond dit onderzoek plaats? Zo nee, bent u bereid om een landelijk onderzoek in te stellen, dat ook kijkt naar de oplossingsmogelijkheden om de pakkans te vergroten en de mogelijkheid om politie weer in het buitengebied in te zetten?
De politie handelt altijd op basis van informatie. Dat is de essentie van het vak. Daar waar landelijke betekenisvolle fenomenen ontstaan, zal de politie hierin optreden. Weging van het politiewerk vindt altijd plaats in afstemming en in overleg met het bevoegde gezag. Ook werkt de politie in toenemende mate samen met het landelijke netwerk van boa’s.
Kunt u een indicatie geven van de aantallen dieren die in de afgelopen tien jaar zijn gedood door stropers? Zo nee, waarom niet?
Een volledig en juist overzicht kan niet worden gegenereerd. De dieren die heimelijk tijdens het stropen worden bemachtigd kunnen immers niet worden geteld. Alleen de bij politieonderzoek aangetroffen dieren zijn bekend. Dit aantal kan alleen door handmatige analyse worden vastgesteld. Een dergelijke zoekslag vergt zeer veel tijd en capaciteit van het OM en politie en is tot nu toe niet als proportioneel gekenschetst.
Kunt u deze vragen per vraag beantwoorden, zonder naar antwoorden op andere vragen te verwijzen?
Ja.
Het gebruik van een verboden landbouwgif in viskwekerijen |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banned pesticide blamed for killing bees may be approved for fish farms»?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat imidacloprid wordt gebruikt bij de kweek van vis in Nederland? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke andere gifstoffen zijn toegestaan bij de kweek van vis in Nederland?
In Nederland en in de EU is het verboden diergeneesmiddelen te gebruiken bij voedselproducerende dieren wanneer er geen Maximale Residu Limiet (MRL) is. Recent is voor imidacloprid een MRL voor vissen vastgesteld (september 2020) en deze is opgenomen in Verordening (EU) Nr. 37/2010. Echter is in de EU tot op heden geen diergeneesmiddel toegelaten met imidacloprid. Dat betekent dat imidacloprid als diergeneesmiddel nog steeds niet is toegestaan om te gebruiken bij vissen. Het gebruik van diergeneesmiddelen met deze stof uit derde landen is in de EU ook niet toegestaan.
Beaamt u dat imidacloprid slecht is voor aquatische ecosystemen en daarom zeker niet gebruikt moet worden bij de kweek van vis in open water? Zo nee, waarom niet?
Imidacloprid is toxisch voor aquatische organismen en het gebruik ervan in open water kan daarom risico’s voor het milieu met zich meebrengen. De mate van toxiciteit is echter afhankelijk van de concentratie in het water. De concentratie in het water hangt weer af van de manier van toedienen en de gebruikte dosering. De aanvrager van de MRL voor imidacloprid in vissen (zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4) is ook een diergeneesmiddel aan het ontwikkelen voor de bestrijding van zeeluizen bij zalmen. Volgens de informatie op de website van dit bedrijf wordt dit middel niet in open water gebruikt maar in baden waarvan het water gezuiverd wordt van imidacloprid. Of een dergelijk gesloten systeem de risico’s voor het milieu voldoende beperkt zal bij de aanvraag voor toelating worden beoordeeld door de bevoegde autoriteit (zie ook het antwoord op vraag 5). Het middel heeft nu nog geen toelating in de EU.
Kunt u bevestigen dat er in de Europese Unie een discussie speelt over het opstellen van residunormen (Maximale Residu Limieten (MRL's)) voor imidacloprid in kweekvis, waarmee het mogelijk zou worden om kweekvis te importeren van buiten de Europese Unie met resten van gif waarvan het gebruik binnen de Europese Unie verboden is, zoals clothianidin, imidacloprid en thiamethoxam? Zo ja, kunt u aangeven waar deze discussie momenteel staat?
Het Europees geneesmiddelenagentschap (EMA) heeft recent een MRL vastgesteld voor imidacloprid (Imidacloprid 004481-FULL-0002 – Summary of opinion (europa.eu)) voor vissen en als zodanig opgenomen in Verordening (EU) Nr. 37/2010. Een MRL wordt aangevraagd door een bedrijf dat mogelijk een diergeneesmiddel op de markt wil brengen en levert hiervoor de wetenschappelijke data aan. Het EMA beoordeelt deze en stelt een MRL vast. Bij de afweging hiervoor wordt alleen rekening gehouden met de voedselveiligheid, het moet veilig zijn voor de mens om deze vissen te kunnen eten. Wanneer een bedrijf vervolgens een aanvraag indient voor een handelsvergunning voor een diergeneesmiddel met imidacloprid als actieve stof, wordt het diergeneesmiddel beoordeeld op werkzaamheid, veiligheid en kwaliteit; een onderdeel hiervan is de milieubeoordeling die meeweegt in de baten/risicoafweging voor zo’n diergeneesmiddel.
Voor de stoffen clothianidin en thiamethoxam zijn geen MRLs vastgesteld in de EU, dus deze stoffen mogen bij import niet in vissen aanwezig zijn. De aanwezigheid van imidacloprid moet bij de vissen die geïmporteerd worden onder de EU MRL zijn.
Deelt u de overtuiging dat Nederland geen kweekvis op de markt toe zou moeten laten waar bij de kweek zeer schadelijke gifstoffen, zoals imidacloprid, zijn gebruikt? Zo ja, heeft u aan de Europese Commissie kenbaar gemaakt dat Nederland tegen het opstellen van deze MRL's is? Zo nee, waarom niet?
Het vaststellen van MRL’s voor het gebruik van diergeneesmiddelen is een wetenschappelijke afweging. Het EMA maakt deze afweging op basis van alle recente wetenschappelijke data. Zoals gezegd wordt een MRL vastgesteld om de voedselveiligheidsrisico’s voor de mens uit te sluiten. Een MRL neemt niet de milieurisico’s mee, dat gebeurt later in de milieubeoordeling die onderdeel is van de beoordeling van de aanvraag voor een handelsvergunning voor een diergeneesmiddel. Dit is een wetenschappelijke afweging. Wanneer er uit deze beoordeling milieubezwaren komen, worden die meegewogen in de baten/risico-balans die bij een toelating van een diergeneesmiddel hoort; de baten voor het dier afgewogen tegen de risico’s voor het milieu. Wanneer deze balans negatief is, krijgt het middel geen handelsvergunning.
Hoeveel vissen worden er jaarlijks gekweekt voor consumptie in Nederland?
–
Paling
3.000
2.000
2.200
–
Meervalachtigen
4.000
2.100
2.700
–
Snoekbaars
130
190
100
–
Tilapia
–
5
1
–
Tarbot
210
270
30
–
Forel en overig
–
50
40
–
Yellowtail kingfish
–
–
430
Kunt u per vissoort aangeven welk percentage kweekvissen voortijdig sterft en wat de belangrijkste oorzaak is voor de sterfte van deze soort?
De sterfte per jaar is erg laag bij vis gekweekt in Recirculating Aquaculture Systems (RAS)-systemen. Een RAS-systeem werkt in tegenstelling tot andere teeltsystemen, met biologische filters en kan de waterkwaliteit in het systeem goed reguleren. De kwekers in Nederland zijn verplicht om de dode vissen gekoeld te verzamelen en vervolgens aan Rendac te leveren. Elke kweker heeft zo de gegevens van de dode vis in de administratie. Bij paling is zelfs de registratie van de sterfte per systeem opgenomen in de Sustanaible Eel Standard (SES) certificering. De totaal gegevens per vissoort zijn niet bekend. Voor de sterfte die er plaatsvindt is in de meeste gevallen geen primaire oorzaak aan te wijzen. Er worden geen percentages bijgehouden van de sterfte.
Wat zijn wettelijke toegestane antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor kweekvis? Wat zijn de daadwerkelijk gebruikte antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor kweekvis? Bestaan er verschillen tussen de lijsten van gebruikte en toegestane antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor kweekvis?
In Nederland is één diergeneesmiddel toegelaten voor gebruik bij kweekvis. Dit betreft een vaccin. In de EU zijn meerdere diergeneesmiddelen toegelaten.2 Via de zogenaamde cascade mogen dierenartsen diergeneesmiddelen uit andere lidstaten voorschrijven. Diergeneesmiddelen voor voedselproducerende dieren zijn altijd voorschriftplichtig, wat wil zeggen dat een dierenarts een diagnose moet stellen en de middelen moet voorschrijven. Voor het gebruik van antibiotica is door de Wageningen University het formularium kweekvis opgesteld3, dat dierenartsen gebruiken bij het voorschrijven van antibiotica.
Er is geen centrale database voor kweekvissen waarin het gebruik van diergeneesmiddelen moet worden bijhouden. Wel moeten de dierenarts en de houder van dieren zelf een diergeneesmiddelenlogboek bijhouden van wat is voorgeschreven en gebruikt. Dit is geregeld in de Regeling diergeneeskundigen en de Regeling houders van dieren. Op 28 januari 2022 wordt de nieuwe EU verordening diergeneesmiddelen van kracht. Daarin staan voor de aquacultuurdieren een aantal nieuwe bepalingen om het risico op antibioticaresistentie te beperken. Zo komt er een vastgestelde lijst van antibiotica die bij vissen gebruikt mogen worden. Van de aquacultuurdieren moeten ook per 2027 de verkoop- en gebruiksgegevens van antimicrobiële middelen worden geregistreerd. Voor wat betreft het daadwerkelijke gebruik wordt de gedragscode gehanteerd. Er worden minimale hoeveelheden antibiotica gebruikt en dan alleen nog bij jonge visjes. Hormonen worden niet gebruikt. Voor wat betreft andere medicijnen worden alleen enkele wormmiddelen, zoals mebendazole, sporadisch toegepast, maar ook alleen degene die in de gedragscode staan.
Wat zijn de wettelijke eisen voor het gebruik van antibiotica, hormonen of andere medicijnen en middelen voor gesloten kweekvissystemen? Wat zijn de wettelijke eisen voor het zuiveren van het afvalwater? Wie controleert dit en hoe vaak gebeurt dit?
Voor wat betreft de wettelijke eisen voor het zuiveren van het afvalwater moet elke kweker over een lozingsvergunning beschikken. Afhankelijk of op het riool of op oppervlaktewater wordt geloosd kunnen de lozingseisen variëren. Ook verschillen de eisen per provincie. Elk bedrijf wordt meerdere malen per jaar gecontroleerd door de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) en/of waterschappen.
Kunt u uitsluiten dat hormonen of medicijnen en middelen en/of resistente micro-organismen kunnen worden aangetroffen in kweekvissen die via de supermarkt worden verkocht? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke middelen worden teruggevonden in kweekvissen?
Hormonen, medicijnen en (resistente) micro-organismen kunnen voorkomen in oppervlaktewater waaraan dergelijke middelen niet toegevoegd zijn, al is dat normaal gesproken in onschadelijke gehaltes. De NVWA monitort, als onderdeel van het Europees verplichte Nationaal Plan Residuen, periodiek steekproefsgewijs op het gebruik van verboden stoffen en diergeneesmiddelenresiduen in de viskweekhouderij. In de afgelopen jaren zijn daarbij geen normoverschrijdingen vastgesteld.
Kunt u aangeven hoeveel procent van de kweekvissen besmet is met bacteriën die resistent zijn voor antibiotica (uitgesplitst naar Nederlandse en geïmporteerde kweekvis)?
Er zijn geen resistentiegegevens specifiek van de nationale aquacultuurproductie bekend.
Hoe vaak controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit kweekvissen uit de supermarkt op mogelijke aanwezigheid van bacteriën die resistent zijn voor antibiotica of medicijnresten of middelen? Hoeveel monsters zijn er in de afgelopen drie jaar genomen? Bij welk percentage werden bacteriën die resistent zijn voor antibiotica vastgesteld en bij welk percentage werden medicijnresten of middelen vastgesteld?
Sinds 2015 wordt door de NVWA gekeken naar Extended Spectrum Beta Lactamase (ESBL) producerende enterobacteriaceae in importstromen van tilapia, pangasius en garnalen, elk ca. 100 monsters per jaar. Tussen 1 en 2,5 procent van de monsters worden positief bevonden. Incidenteel, 1 à 2 monsters per jaar, worden carbapenemase producerende soorten, Klebsiella en Enterobacter, geïsoleerd.
Kunt u aangeven hoeveel in het wild gevangen vissen, per kilogram slachtgewicht, gevoerd worden aan kweekvissen, graag uitgesplitst naar vissoort?
Ik beschik niet over gedetailleerde informatie over de hoeveelheden gevangen vis welke gevoerd wordt aan kweekvis. Visvoerfabrikanten zijn bezig om minder vismeel en -olie te gebruiken als grondstof voor viskweek. Zo wordt de hoeveelheid vis die gevangen wordt om voer te produceren voor met name zalm en forel sterk gereduceerd.
Het bericht dat de hobbyvisserijsector op school reclame maakt. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Vissen met Enzo Knol»?1
Ja.
Klopt het dat op basisschool De Balein in De Rijp op verzoek van Sportvisserij Nederland opnames zijn gemaakt van een les over vissen met als doel de hobbyvisserij te promoten? Zo nee, hoe zit het dan?
Het klopt dat opnames zijn gemaakt van een les over vissen. Over het doel van de les kan ik geen uitspraken doen.
Erkent u dat in deze casus duidelijk sprake is van promotiedoeleinden voor de hobbyvisserij? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de overheid om een uitspraak te doen of er in deze casus sprake is van promotie voor de hobbyvisserij. De basisschool heeft gegeven de grondwettelijke vrijheid van onderwijs (artikel 23) de vrijheid om vanuit zijn onderwijskundige visie, doordachte keuzes te maken om bepaalde lesmaterialen te gebruiken of juist uit te sluiten, te ontwikkelen, aan te bieden, of samen te werken met partijen en (maatschappelijke) organisaties die scholen lesmateriaal aanbieden. Ook zijn organisaties die materialen publiceren en aanbieden zelf verantwoordelijk voor de inhoud en toonzetting daarvan.
Hoe duidt u deze casus in relatie tot de commerciële belangen van mediapartners VIS TV en Enzo Knol?
Het commerciële mediabedrijf VIS TV en vlogger Enzo Knol zijn op initiatief van de vereniging Sportvisserij Nederland uitgenodigd om een les over vissen voor leerlingen in groep 8 te filmen en deze vervolgens aan te bieden als lesmateriaal voor andere scholen in Nederland. De basisschool De Balein heeft autonomie in haar keuze voor het te gebruiken lesmateriaal, ook voor wat betreft lesmateriaal dat wordt aangeboden door een derde partij zoals de vereniging Sportvisserij Nederland. VIS TV en Enzo Knol moeten zich aan de mediawet houden als zij een commerciële mediadienst op aanvraag (YouTubekanaal) uitvoeren. Zij zijn samen met de vereniging Sportvisserij Nederland verantwoordelijk voor de inhoud en toonzetting van de desbetreffende online les.
Hoe verhoudt deze casus zich volgens u tot de strekking van het convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2020–2022?2
Zie antwoord bij vraag 6.
Kunt u uitsluiten dat in deze casus inbreuk wordt gemaakt op de volgende passage uit het sponsorconvenant: «Zo mag in (digitale) lesmaterialen en (digitale) leermiddelen geen (impliciete) reclame voorkomen en mag daarin geen sprake zijn van onvolledige of subjectieve informatie»? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Met het onderwijs en bedrijfsleven zijn inderdaad afspraken gemaakt in het convenant over sponsoring. Er is in de online les geen sprake van reclame of promotie van materialen die leerlingen aanzet tot de koop of gebruik van een bepaald merk of product. De basisschool De Balein heeft vanuit eigen onderwijskundige visie ervoor gekozen gebruik te maken van de lesmethode van de vereniging Sportvisserij.
Bent u op de hoogte van het feit dat vissen stress en pijn kunnen ervaren, zeker wanneer ze door middel van een scherpe haak door hun bek uit het water worden getrokken?
Er is in (internationaal) wetenschappelijke kring veel discussie over de vraag of vissen pijn kunnen ervaren. In Nederland wordt ernaar gestreefd om leed bij vissen zo veel mogelijk te vermijden.
Sportvisserij Nederland heeft een Gedragscode3 opgesteld waarin is opgenomen dat sportvissers verplicht zijn met zorg en respect met vissen om te gaan. Het is aan Sportvisserij Nederland om hier toezicht op te houden.
Wat is in deze als «gastles» verpakte reclamecampagne voor de hobbyvisserij gezegd over dierenwelzijn en biodiversiteit?
De overheid vertrouwt de professionaliteit van de scholen bij het maken van doordachte keuzes voor inzet van bepaalde lesmethodes.
Is deze reclamecampagne voor de hobbyvisserij op enige wijze inhoudelijk getoetst op elementen als misleiding en commerciële belangen? Zo nee, waarom niet?
Het is niet aan de rijksoverheid om lesmateriaal inhoudelijk te toetsen. Ook de inhoud en toon van dit specifieke lesmateriaal is dan ook de verantwoordelijkheid van de samensteller. De keuze om gebruik van dit lesmateriaal te maken is aan de school.
Bent u alsnog bereid om door een onafhankelijke partij een inhoudelijke toets te laten uitvoeren op deze als «lesmateriaal» verpakte reclamecampagne? Zo nee, waarom niet?
Besturen, scholen en leraren zijn verantwoordelijk voor de beoordeling van, en aanspreekbaar op, de kwaliteit van door hen gebruikte lesmaterialen, gastlessen en excursies, ook als die worden georganiseerd of gefaciliteerd door derden, zoals bedrijven of (maatschappelijke) sectoren. Er zijn verschillende afwegings-mechanismen om ervoor te zorgen dat dit gebeurt op een manier die bij de school past en uiteraard ook binnen de grenzen van de wet. Hierbij spelen met name het interne toezicht en de medezeggenschap een rol.
De inspectie houdt toezicht op het onderwijs, inclusief door derden georganiseerde of gefaciliteerde elementen van onderwijs die binnen de wettelijke onderwijstijd onder de verantwoordelijkheid van de school plaatsvinden. Als de inspectie signalen krijgt dat er zaken gebeuren die mogelijk strijdig zijn met de wet- en regelgeving, dan kan de inspectie het schoolbestuur daarop aanspreken. In het sponsorconvenant onderwijs wordt bovendien aangegeven dat er geen promotie voor bedrijven mag voorkomen in lesmateriaal. Hiermee wordt de onafhankelijkheid van het lesmateriaal gewaarborgd. Daarom achten wij een verdere verscherping van de toezichthoudende rol van de inspectie op dit thema overbodig.
Is aan de ouders van deze kinderen vooraf om toestemming gevraagd voor deelname aan deze reclamecampagne voor de hobbyvisserij? Zo nee, waarom niet?
Navraag bij de school leert dat aan de ouders van de kinderen vooraf toestemming is gevraagd voor deelname aan de les waarbij is aangegeven dat leerlingen in beeld zouden komen. Verder heeft de school gehandeld conform het privacyreglement van Blosse onderwijs waar ook basisschool De Balein deel van uitmaakt en dat ook voor basisschool De Balein geldt.
Is de kinderen (en hun ouders) vooraf expliciet de mogelijkheid voorgelegd om niet deel te nemen aan deze reclamecampagne voor de hobbyvisserij? Zo nee, waarom niet?
Dit is volgens de school niet expliciet gebeurd. Ouders hadden dit bij het vooraf toestemming vragen wel zelf kunnen aangeven.
Is aan de ouders van deze kinderen vooraf om toestemming gevraagd voor het maken van beeldmateriaal dat later door de hobbyvissers gebruikt zal worden voor de promotie van hun dieronvriendelijke hobby? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 11.
Hoe gaat u voorkomen dat Sportvisserij Nederland ook andere Nederlandse basisscholen gaat lastigvallen met deze als «lesmateriaal» verpakte reclamecampagne?
Het is niet de rol van de overheid om hierin te sturen. Gegeven de grondwettelijke vrijheid van onderwijs (artikel 23), de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren, bemoeit de overheid zich niet met de keuze van scholen voor het te gebruiken lesmateriaal. Alleen op hoofdlijnen worden in kerndoelen en eindexamens de inhoudelijke eisen aan het onderwijs vastgesteld. Het is de verantwoordelijkheid van scholen zelf om hun lesmaterialen te kiezen om het curriculum in de praktijk vorm te geven. Dat kan via methoden, additionele lesmaterialen, zelf ontwikkeld lesmateriaal en combinaties daarvan. Het staat elke partij vrij om lesmaterialen te ontwikkelen en aan te bieden. Het is niet aan de overheid om bepaalde lesmaterialen uit te sluiten.
Deelt u de mening dat vissers, jagers, vertegenwoordigers van de bioindustrie en andere dieronvriendelijke sectoren niets te zoeken hebben op scholen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord bij vraag 14.
Het manifest ‘Klimaat in de Klas’. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het manifest «Klimaat in de Klas»?1
Ja.
Bent u – net zoals de Minister van EZK – bereid om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van het manifest «Klimaat in de Klas»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden?2
In algemene zin zijn we altijd bereid over dit soort thema’s in gesprek te gaan. Een uitnodiging voor het gesprek is verzonden aan de initiatiefnemers.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat het nieuwe curriculum doorlopend moet meegroeien met de actuele ontwikkelingen op het gebied van klimaatverandering en duurzame ontwikkeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Het onderwijs, en daarmee de doelen die via het curriculum hieraan worden gesteld, moet uiteraard aansluiten bij de actualiteit en maatschappelijke ontwikkelingen. Dat betreft daarmee natuurlijk ook de vraagstukken rondom duurzame ontwikkeling, waaronder klimaatverandering. In de voorstellen van Curriculum.nu is er versterkte inzet op kennis en vaardigheden rondom duurzaamheid in vergelijking met het huidige curriculum. Het is de intentie om deze voorstellen aan te scherpen met de aanbevelingen van de wetenschappelijke curriculumcommissie en deze vervolgens door te ontwikkelen tot kerndoelen zodat álle leerlingen kunnen profiteren van goed onderwijs over het thema duurzaamheid.
In de kwalificatiestructuur van het mbo is duurzaamheid inmiddels in een groot aantal kwalificatiedossiers opgenomen. Ook zijn er generieke keuzedelen duurzaamheid, die als onderdeel van alle opleidingen kunnen worden gevolgd. Er is namelijk een toenemende vraag naar kennis hierover vanuit het bedrijfsleven.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat leerlingen actief betrokken moeten worden bij de samenstelling van het curriculum? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Leerlingen zijn via het LAKS betrokken geweest bij de totstandkoming van de voorstelen van de Curriculum.nu, en wij zullen LAKS in het vervolg daarop natuurlijk blijven betrekken. Daarnaast is er een rol voor leerlingen weggelegd in het gesprek over een bijgesteld curriculum op de school zelf. Wanneer een curriculum op landelijk niveau wordt bijgesteld, moet dit uiteindelijk ook naar de schoolpraktijk worden vertaald, waarbij er voldoende ruime is voor schooleigen keuzes. We verkennen graag met het LAKS wat de rol van (de) leerlingen(raad) hierin zou kunnen zijn.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat docenten meer vrijheid en faciliteiten moeten krijgen om hun (klimaat)lessen te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
We onderschrijven dat leraren meer zeggenschap over en keuzemogelijkheden moeten hebben om hun eigen curriculum te kunnen samenstellen. Dit willen we bijvoorbeeld ondersteunen door in de – nog bij te stellen – examenprogramma’s een bepaalde keuzeruimte voor leraren te borgen, zodat zij kunnen inspelen op thema’s die bij hen of bij hun leerlingen passen.
Onderschrijf u de oproep uit dit manifest dat klimaatonderwijs meer vakoverstijgend moet worden, vanwege de complexiteit van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 3, kunnen we ons voorstellen dat thema’s als duurzaamheid en klimaat inderdaad vragen om een multidisciplinair perspectief. Dat vraagt erom dat deze thema’s in verschillende leergebieden terugkomen, vanuit een stevige (vakspecifieke) kennisbasis. Op het niveau van de school kunnen leraren vanuit verschillende disciplines en vakexpertises gezamenlijk invulling geven aan onderwijs over klimaat. Of zij dit relatief meer vakgericht doen, of via vakoverstijgende projecten is aan hen. Voorbeelden over hoe dat kan ten aanzien van duurzaamheid zijn beschikbaar via bijvoorbeeld netwerken die aangesloten zijn bij de door het Ministerie van LNV ondersteunde coöperatie «Leren voor Morgen».
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat klimaatonderwijs objectief ontwikkeld en gegeven moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
In algemene zin moet al het onderwijs aan de hoogst mogelijke wetenschappelijke standaarden voldoen, zo ook het onderwijs dat gaat over klimaat, milieu en duurzaamheid. Vandaar dat bij de curriculumbijstelling diverse vakinhoudelijke experts en vakdidactici worden betrokken. Hoe scholen en leraren vervolgens invulling aan deze kerndoelen en eindtermen geven, is aan hen.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat een volledige terugtrekking van vervuilende bedrijven uit het onderwijssysteem noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Scholen zijn financieel niet afhankelijk van bedrijven, daar de financiering via de rijksoverheid verloopt. Inhoudelijk hebben scholen en leraren de autonomie om zelf het curriculum in de praktijk vorm te geven en lesmaterialen te kiezen en gebruiken. Desgewenst kunnen zij daarbij gebruik maken van specifiek aanbod van bedrijven of organisaties. Het staat elk bedrijf of maatschappelijke organisatie in beginsel vrij om lesmaterialen te ontwikkelen en aan te bieden aan de scholen. Daarbij is het niet aan de overheid om bepaalde methoden uit te sluiten, maar aan de scholen en leraren zelf om al dan niet gebruik te maken van bepaalde (les)materialen. Wel zijn voor de inzet van bedrijven en maatschappelijke organisaties het convenant Kindermarketing en de richtlijnen van de Reclame Code Commissie recent aangescherpt.
Herinnert u zich dat vertegenwoordigers van dit kabinet en het ministerie aanwezig waren bij Generation Discover, het aantoonbaar misleidende techniekfestival van Shell?3
Ja, enkele vertegenwoordigers van het kabinet waren hierbij aanwezig. De kwalificatie «misleidend» laat ik aan u.
Herinnert u zich dat dit kabinet royale subsidies heeft uitgedeeld aan partijen als Agractie om, zonder controle op de lesinhoud, onderwijsprojecten op te zetten die de vee-industrie promoten?4
Ook hiervoor verwijzen we u naar antwoorden op eerdere vragen, via de link in het antwoord op vraag 10. De invloed van het kabinet op de keuzes die scholen maken op het gebied van leermiddelen is, zoals u weet, beperkt gelet op de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Daarnaast zijn de bepalingen uit het convenant kindermarketing en de geldende regels vanuit de Reclame Code Commissie van toepassing.
Erkent u dat dit kabinet nauwelijks serieuze stappen heeft gezet om korte metten te maken met de beïnvloeding van het onderwijs door de fossiele industrie, vee-industrie, jagers en andere ontwrichtende sectoren? Zo nee, welke stappen meent u wel gezet te hebben?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is tot nu toe uw oordeel over het effect van de aanpassingen in het vrijblijvende convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2020–2022?5
Het effect van het sponsorconvenant wordt periodiek geëvalueerd. Uit het laatste onderzoek van 2019 bleek dat ongeveer een kwart van de scholen sponsoring accepteert. Twee derde van deze scholen meende dat hun school in sterke mate aan de richtlijnen van het convenant voldoet. Schoolleiders, mr-leden en convenantpartijen onderschrijven in grote mate de richtlijnen in het convenant en de toegevoegde waarde ervan. In het convenant 2020–2022 zijn door de convenantpartijen verbeteringen aangebracht. Na afloop van het sponsorconvenant wordt een volledige evaluatie uitgevoerd, en dan kan een afgewogen oordeel gegeven worden over de effecten die het convenant heeft gehad.
Is er al sprake van een aantoonbare vermindering van het aantal geslaagde pogingen van bedrijven om het onderwijs te beïnvloeden? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Er wordt niet landelijk bijgehouden hoe vaak en waarmee bedrijven of andere partijen proberen het onderwijs te beïnvloeden. Bovendien is er geen eenduidige definitie te geven van wat een «geslaagde» poging is.
Wanneer gaat u eindelijk eens paal en perk stellen aan als lesmateriaal verpakte kindermarketing door ontwrichtende sectoren?
Gezien de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting staat het in beginsel iedereen vrij om lesmateriaal te ontwikkelen en aan scholen aan te bieden, en gezien de grondwettelijke vrijheid van onderwijs is het aan scholen en leraren zelf om al dan niet van een bepaald aanbod gebruik te maken. We hebben geen signalen dat scholen massaal gebruik maken van materialen die zijn ontwikkeld door derden: in de regel worden de reguliere vakspecifieke lesmethoden gebruikt die worden ontwikkeld door educatieve uitgevers. We zijn voortdurend in gesprek met leermiddelenmakers en de onderwijssectoren zelf, om te bezien welke kwalitatieve waarborgen ingebouwd kunnen worden bij de ontwikkeling van leermiddelen.
Kunt u een actuele stand van zaken geven van de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Van Raan (d.d. 16 juni 2020) waarin de regering werd verzocht te onderzoeken op welke wijze het beste tegemoet kan worden gekomen aan de behoefte van leraren omtrent kennis en lesmaterialen rondom duurzaamheid en de samenwerkende non-profitorganisaties voor duurzaam onderwijs te betrekken bij dit onderzoek?6
Deze motie wordt meegenomen in de bijstelling van het curriculum van het funderend onderwijs. De kerndoelen worden in de praktijk beproefd alvorens ze definitief vast te stellen, en dit wordt uitgebreid gemonitord. Daarbij zal in lijn met deze motie aandacht zijn voor de behoefte die leraren hebben aan ondersteunend materiaal rondom specifieke thema’s, zoals duurzaamheid. Op dit moment is de vraag hoe we komen tot bijstelling van de kerndoelen en eindtermen onderwerp van gesprek met Uw Kamer.
In de tussentijd ondersteunt het interdepartementale en interbestuurlijke programma DuurzaamDoor onder regie van het Ministerie van LNV diverse onderwijsnetwerken die zich met duurzaamheid bezighouden. Deze zijn verenigd in de coöperatie «Leren voor Morgen». In de komende jaren zal dit netwerk ondersteund worden in het ontsluiten en delen van good practices, trainingen en onderzoek.
De export van dolfijnen naar een pretpark in China. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Dolfinarium stopt met showelementen in voorstellingen» en «In diervriendelijker Dolfinarium hoeven dolfijnen geen kunstjes te doen, maar critici zijn niet blij»?1 2
Ja.
Klopt het dat het Dolfinarium acht dolfijnen (tuimelaars), twee walrussen en twee zeeleeuwen verkoopt aan het park Hainan Ocean Paradise in China?
Ik heb van het Dolfinarium begrepen dat zij voornemens zijn acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen aan een Chinese dierentuin over te dragen.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium, dat officieel nog steeds over een dierentuinvergunning beschikt, dolfijnen, walrussen en zeeleeuwen verkoopt aan een pretpark, waar dieren nog steeds als enige taak hebben om het publiek te amuseren in shows?
Ik vind het belangrijk dat dierentuindieren die overgedragen worden goed terecht komen. Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is. Ik zal erop toezien dat het Dolfinarium zich hieraan houdt. Indien er signalen zijn dat dit niet het geval is, wordt dit op voorhand onderzocht.
Zullen de dieren die door het Dolfinarium zijn verkocht aan het pretpark ook worden ingezet als performer in voorstellingen? Zo ja, wat vindt u ervan dat het Dolfinarium deze dieren verkoopt met dit doel?
Het is waarschijnlijk dat de dieren deel zullen nemen aan dierpresentaties in de dierentuin van bestemming. Ik vind het belangrijk dat dierpresentaties een duidelijk educatief doel dienen. Educatie en conservatie moeten immers centraal staan in dierentuinen. In Nederland staan we dierpresentaties dan ook alleen toe als deze educatief zijn. Het ligt echter niet in mijn bevoegdheid om de dierpresentaties in China te toetsen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat deze dieren hiervoor ook nog eens helemaal naar China worden gevlogen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Dierenwelzijn staat bij mij voorop. De dieren kunnen pas vertrekken als het zeker is dat de Chinese dierentuin aan de Nederlandse normen voor dierenwelzijn voldoet, zoals ik heb toegelicht bij vraag 3. Daarnaast moet dierenwelzijn tijdens transport voldoende geborgd zijn. De dierenwelzijnseisen voor het vervoer per vliegtuig zijn vastgelegd in internationale normen (LAR – live animal regulations) van de IATA (International Air Transport Association).
Ziet u mogelijkheden om de uitvoer van de dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen naar het Chinese pretpark tegen te houden?
Het Dolfinarium moet voldoen aan de geldende regelgeving, anders kunnen de dieren niet vertrekken. Dit geldt voor alle dierentuinen die dieren willen overdragen aan een andere partij. Als een dierentuin zich hier niet aan houdt, kan gehandhaafd worden op het niet naleven van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren of op betreffende veterinaire en CITES-regelgeving.3
Wanneer het Dolfinarium zich houdt aan de geldende regelgeving, zie ik geen mogelijkheid of reden om de overdracht van de dieren tegen te houden.
Welke regels, zoals uit een transportverordening, gelden voor de export van de dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen? Welke exportdocumenten zijn er vereist voor de export van deze dieren? Bent u bereid deze exportdocumenten, evenals de aanvraag voor de uitvoer van deze dieren met de Kamer delen?
Voor de export voor deze dieren geldt veterinaire en CITES-regelgeving4, en worden eisen op het gebied van dierenwelzijn gesteld.
Voor dolfijnen en walrussen, die worden beschermd onder het CITES-verdrag, is bij uitvoer een CITES exportvergunning nodig. CITES reguleert de internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten om uitsterven van de soorten in het wild te voorkomen. Voor het verkrijgen van een vergunningen dient de legale herkomst van de dieren te worden aangetoond. Ook eist CITES dat de dieren vervoerd worden in overeenkomst met de IATA-normen voor dierenwelzijn tijdens transport.5
Zeeleeuwen worden niet beschermd onder het CITES-verdrag. Voor deze soort zijn dan ook geen CITES documenten nodig om de dieren te exporteren.
Bijgevoegd vindt u de CITES exportvergunningen die aan het Dolfinarium zijn verstrekt en bijbehorende aanvraag.6
Kort voordat dieren daadwerkelijk op transport gaan, vindt een veterinaire keuring plaats. Deze keuring is nodig voor het verkrijgen van een veterinair certificaat. Het veterinair certificaat is een verklaring waarin staat dat de dieren gezond zijn en niet aan een (dier)ziekte lijden, en geeft aan dat de dieren aan de gezondheids- en importeisen van het land van bestemming voldoen. Zonder dit certificaat kunnen de dieren niet naar China geëxporteerd worden.
Los van de CITES- en veterinaire regelgeving, moet worden voldaan aan artikel 4.11 uit het Besluit houders van dieren, waarin staat dat een dierentuin zich ervan moet hebben verzekerd dat de ontvangende partij de dieren houdt, huisvest en verzorgt volgens de normen die voor Nederlandse dierentuinen gelden. Voordat de dieren kunnen vertrekken, wordt onderzocht of hieraan voldaan wordt.
Hoe controleren de Nederlandse autoriteiten of de opvanglocatie in het land van bestemming geschikt is voor de dieren en welke inhoudelijke eisen daar gelden? Hoe waarborgt de Chinese wetgeving het welzijn van dolfijnen in gevangenschap?
Een dierentuin draagt zelf de verantwoordelijkheid om zich ervan te verzekeren dat de dieren op een geschikte locatie terecht komen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) ziet er, in het kader van handhaving op het Besluit houders van dieren, op toe dat dierentuinen voldoende onderzoek naar de locatie van bestemming doen. Als er twijfel bestaat of een partij die dieren ontvangt voldoet aan de eisen die gesteld zijn in het Besluit houders van dieren, kan RVO.nl aanvullend onderzoek doen. RVO.nl kan daarbij bijvoorbeeld extra informatie bij de dierentuin opvragen of contact opnemen met expertgroepen, zoals EAZA (European Association of Zoos and Aquaria), EAAM (European Association of Aquatic Mammals) of vergelijkbare organisaties in andere delen van de wereld om een betrouwbaar beeld te krijgen van de situatie in de nieuwe dierentuin.
De wetgeving in het land van bestemming is in dit kader dus niet relevant, omdat de ontvangende partij moet voldoen aan de normen voor het houden, huisvesten en verzorgen van de dieren die voor dierentuinen zijn vastgelegd in de Nederlandse regelgeving.
Bent u bereid zich in te zetten om deze dieren niet naar een pretpark in China te laten gaan, maar naar een opvangcentrum in Europa met meer semi-natuurlijke leefomstandigheden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium door zal gaan met het organiseren van shows? Kunt u bevestigen dat daarbij niet wordt uitgesloten dat dieren nog steeds onnatuurlijk gedrag moeten gaan vertonen?
Het is dierentuinen toegestaan om educatieve dierpresentaties te geven. Daarbij is het van belang dat natuurlijk gedrag centraal staat en er een duidelijke en eenduidige educatieve boodschap wordt uitgedragen. Het Dolfinarium moet zich hier, net als alle andere dierentuinen in Nederland, aan houden. De invulling van de dierpresentaties in het Dolfinarium is ook onderdeel van de afspraken die ik met de dierentuin heb gemaakt. Deze afspraken heb ik op 27 augustus jl. met uw Kamer gedeeld als bijlage7 bij de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1212).
Kunt u bevestigen dat moderne dierentuinen hun bestaansrecht mede ontlenen aan hun bijdrage aan het behoud van bedreigde diersoorten? Zo ja, in welk opzicht draagt het Dolfinarium Harderwijk bij aan het soortbehoud van de gehouden soorten? Welke in het Dolfinarium gehouden dolfijnsoorten worden met uitsterven bedreigd?
Iedere dierentuin in Nederland moet bijdragen aan de instandhouding van diersoorten zoals is vastgelegd in artikel 4.10 van het Besluit houders van dieren. Dit is van toepassing op de diersoorten die door de dierentuin gehouden worden en geldt niet specifiek voor soorten die met uitsterven worden bedreigd. Het Besluit houders van dieren benoemt drie verschillende activiteiten waarmee dierentuinen invulling kunnen geven aan deze verplichting. Een dierentuin moet aan ministens één van deze activiteiten deelnemen. Eén van de activiteiten die genoemd wordt is het deelnemen aan programma’s met betrekking tot het fokken van dieren in gevangenschap, het herstel van de populatie of het herintroduceren van soorten in hun natuurlijke omgeving. Daarnaast kunnen dierentuinen deelnemen aan onderzoek dat gunstige gevolgen heeft voor het behoud van diersoorten, of dieren uit opvangcentra en in beslag genomen dieren opvangen.
Iedere dierentuin werkt in een beleidsprotocol uit hoe zij invulling geeft aan deze verplichting. Dit beleidsprotocol wordt beoordeeld wanneer een dierentuin een vergunning aanvraagt. Ook het beleidsprotocol van het Dolfinarium is voor afgifte van de dierentuinvergunning beoordeeld.
Hoe wordt de educatieve waarde van het Dolfinarium gemeten en in effectiviteit vergeleken met andere vormen van educatie aangaande zeezoogdieren?
Wanneer een dierentuin een dierentuinvergunning aanvraagt, dient een beleidsprotocol met betrekking tot het educatieve programma aangeleverd te worden. Dit wordt beoordeeld door RVO.nl. Bij de beoordeling van een aanvraag kan RVO.nl de deskundigen van de visitatiecommissie dierentuinen raadplegen voor advies. De visitatiecommissie dierentuinen voert dan een visitatie uit ten aanzien van de vergunningsaanvraag, inclusief het beleidsprotocol, en brengt hierover advies uit aan RVO.nl. Het educatieve programma is een zwaarwegend onderdeel van dit advies en wordt getoetst aan de meest recente inzichten op het gebied van welzijn van dierentuindieren, educatie en conservatie onder meer gebaseerd op wetenschappelijke literatuur en expertise die beschikbaar is binnen expertgroepen, zoals EAZA.
Wat vindt u van de opmerking van de directeur van het Dolfinarium, die in de NPO radio1-uitzending van Blok & Toine op 19 april niet uitsloot dat het Dolfinarium in de toekomst weer actief met de dolfijnen gaat fokken?3
Het zou onwenselijk zijn als het Dolfinarium met de overgebleven dieren zou fokken. Het aantal beschikbare plekken voor dolfijnen in Europese dierentuinen is immers beperkt. Dat maakt het moeilijk om binnen Europa geschikte huisvesting te vinden voor nieuwe of verhuizende dolfijnen.
Bovendien vind ik het belangrijk dat, wanneer het Dolfinarium met de dolfijnen fokt, dit bijdraagt aan de instandhouding van de diersoort. De Europese dierentuinorganisatie EAZA coördineert onder meer het Europese instandhoudingsprogramma EEP (EAZA Ex situ Programme) van tuimelaar dolfijnen. Het EEP draagt zorg voor een gezonde en genetisch gevarieerde populatie van verschillende diersoorten binnen Europese dierentuinen, en zorgt dat er niet meer dieren geboren worden dan noodzakelijk voor het instandhoudingsprogramma. De dieren in het Dolfinarium maken geen onderdeel uit van het EEP.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als er nu dieren naar China worden gevlogen om de overige dieren meer ruimte te geven en er vervolgens wel met de overgebleven dieren wordt gefokt? Kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 13, is het onwenselijk als het Dolfinarium met de aanwezige dieren fokt.
Kent u het bericht «Gaat Dolfinarium in Harderwijk kopje onder door «rendementsobsessie» van zijn Spaanse eigenaar?»4
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op schriftelijke vragen heeft geschreven dat het Dolfinarium al in 2017 toezegde om de huidige koepelshow aan te passen, en dat dit in 2019 nog niet was gebeurd?5 Kunt u zich herinneren dat u in 2019 opnieuw aangaf om concrete afspraken te maken met het Dolfinarium? Kunt u zich herinneren dat de Visitatiecommissie Dierentuinen in 2020 vernietigend oordeelde over de verblijven, de shows en het gebrek aan educatie in het Dolfinarium? Zo ja, kunt u aangeven op grond waarvan u nog steeds vertrouwen heeft dat het Dolfinarium de gemaakte afspraken nu wel nakomt?
Momenteel worden de afspraken omgezet naar vergunningsvoorschriften die aan de dierentuinvergunning van het Dolfinarium worden verbonden. Als onderdeel van de vergunningvoorschriften van de dierentuinvergunning van het Dolfinarium zijn de gemaakte afspraken dan handhaafbaar. Ik zal er dan ook op toezien dat het Dolfinarium de afspraken nakomt. Het Dolfinarium heeft een deel van de afspraken reeds geïmplementeerd, door bijvoorbeeld de dierpresentaties aan te passen.
Hoe vaak mag het Dolfinarium gemaakte afspraken nog schenden en verbeteringen in dierenwelzijn op de lange baan schuiven voor u zelf ingrijpt?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
In het licht van de vorige vraag: wat vindt u het voornemen van het Dolfinarium om pas vanaf 2029 te beginnen met het vergroten van de bassins voor de zeezoogdieren in het Dolfinarium?6
De dierverblijven in het Dolfinarium moeten significant verbeteren, waarmee het Dolfinarium tegemoetkomt aan de bevindingen van de visitatiecommissie dierentuinen. Het Dolfinarium moet dan ook zo snel mogelijk starten met het doorvoeren van verbeteringen in de huidige dierverblijven. Ik realiseer mij dat het ontwerpen en bouwen van compleet nieuwe verblijven tijd kost. Daarom heb ik in de afspraken onderscheid gemaakt tussen verbeteringen die op de korte en op de lange termijn gerealiseerd kunnen worden.
Het Dolfinarium moet de dieren per direct meer uitdaging bieden, door bijvoorbeeld verrijkingselementen aan het verblijf toe te voegen. Ook moeten er onder meer natuurlijke elementen aan de verblijven toegevoegd en de Steller zeeleeuwen krijgen de mogelijkheid om dieper te duiken. Deze aanpassingen dienen uiterlijk in respectievelijk 2024 (natuurlijke elementen) en 2026 (diepte) te zijn verwezenlijkt. Als het Dolfinarium de wijzigingen niet of niet tijdig doorvoert, zal ik handhavend optreden.
Op termijn moet het Dolfinarium de verblijven van de dieren compleet vernieuwen. Deze aanpassingen moet uiterlijk in 2029 gerealiseerd zijn. Dit betekent dus dat het Dolfinarium niet pas in 2029 kan beginnen met het aanpassen van de verblijven.
Vindt u dat de geringe grootte en de geringe diepte van de bassins, waar de Visitatiecommissie Dierentuinen al zware kritiek op had, na de verkoop van acht dolfijnen, twee zeeleeuwen en twee walrussen wel voordoet aan alle eisen voor dierenwelzijn van dolfijnen en andere zeezoogdieren? Zo ja, kunt u uiteenzetten of onderbouwen waarom u tot deze conclusie komt?
De verhuizing van een aantal dieren doet niets af aan de bevindingen van de visitatiecommissie dierentuinen en staat los van de eisen die ik aan het Dolfinarium stel.
Kunt u bevestigen dat er in de afgelopen zes jaar geen cent is gestoken in het aanpassen van de verouderde dierenbedrijven in het Dolfinarium, terwijl er wel geld was voor een aantal waterattracties? Zo ja, hoe oordeelt u daarover? Zo nee, hoeveel geld is er de afgelopen zes jaar geïnvesteerd in het verbeteren van de verouderde dierenverblijven/bassins en wat is hiervan het resultaat?
Dierentuinen moeten zich continu blijven ontwikkelen om aan de meest recente inzichten op het gebied van dierenwelzijn, educatie en conservatie te voldoen. Dit vraagt flinke investeringen vanuit de dierentuinen zelf. Uit het kritische rapport van de visitatiecommissie dierentuinen blijkt dat het Dolfinarium zich de afgelopen jaren onvoldoende heeft ontwikkeld. Het Dolfinarium committeert zich er via de afspraken die ik met ze heb gemaakt aan om de komende jaren de benodigde investeringen alsnog te doen.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium nu de coronapandemie aangrijpt om investeringen in verbeteringen van de dierenverblijven/bassins uit te stellen, terwijl het bedrijf ook in de jaren die voorafgingen aan de coronapandemie geen cent uitgaf aan het verbeteren van de verblijven/bassins?7
De financiële situatie van dierentuinen heeft geen invloed op de eisen die ik stel aan het welzijn van dierentuindieren. Bij het maken van de afspraken met het Dolfinarium staat het welzijn van de dieren dan ook voorop.
Deelt u de constatering dat het Dolfinarium impliciet heeft toegegeven geen dierentuin te zijn, toen het bedrijf begin 2019 het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen heeft opgezegd? Past de motivatie van het Dolfinarium om zich meer te willen ontwikkelen in de richting van een «vrijetijdspark met een breder aanbod dan dat van een traditioneel dierenpark» volgens u meer bij een pretpark of een dierentuin? Kunt u dit toelichten?
In het Besluit houders van dieren staat vastgelegd wanneer een instelling een dierentuin is en daarom verplicht in het bezit moet zijn van een vergunning. Zo lang het Dolfinarium op grond van het Besluit houders van dieren kwalificeert als een vergunningplichtige dierentuin, zijn ze gebonden aan de voorschriften voor het houden en tentoonstellen van dieren in dierentuinen. Deze voorschriften gelden voor iedere houder van een dierentuinvergunning, dus zowel voor dierentuinen die lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen als dierentuinen die geen lid zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
CO2-uitstoot van bodemberoerende visserij, die even hoog is als de luchtvaartindustrie |
|
Christine Teunissen (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Trawlervisserij brengt evenveel CO2 in de atmosfeer als luchtvaartindustrie»?1
Ja
Is het bij u bekend dat het gebruik van sleepnetten in de visserij de zeebodem dusdanig verstoort dat dit leidt tot een CO2-uitstoot die even groot is als die van de wereldwijde luchtvaart?
In het artikel van Nature waar naar wordt verwezen in het bericht «Trawlervisserij brengt evenveel CO2 in de atmosfeer als luchtvaartindustrie» wordt beschreven dat het omwoelen van de bodem resulteert in een opname van koolstof in de waterkolom. Welk deel hiervan uiteindelijk als CO2 wordt uitgestoten naar de atmosfeer is onbekend. Of de jaarlijkse CO2 die vrijkomt door bodemberoering circa 1 gigaton bedraagt kan ik niet met zekerheid bevestigen.
Beaamt u dat de hoeveelheid CO2 die jaarlijks vrijkomt als gevolg van zeebodemverstoringen circa 1 gigaton bedraagt?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt de CO2-uitstoot die vrijkomt als gevolg van zeebodemverstoring door sleepnetten meegenomen in de nationale CO2-uitstoot van het land onder wiens vlag gevaren en gevist wordt? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat wordt niet meegenomen in de nationale CO2-uitstoot aangezien het onbekend is welk deel van de koolstof die door het omwoelen van de bodem in de waterkolom terecht komt uiteindelijk als CO2 wordt uitgestoten naar de atmosfeer en de rapportage richtlijnen van de IPCC daar geen methode voor voorschrijven.
Klopt het dat de CO2-uitstoot als gevolg van internationale scheepvaart niet meegerekend wordt bij de CO2-uitstoot van het vlagland waar het schip geregistreerd is?
Het verbruik van bunkerbrandstoffen wordt wel gerapporteerd maar niet aan individuele landen toegerekend.
Bent u bereid om te onderzoeken hoeveel de Nederlandse bodemberoerende visserij in binnen- en buitenland bijdraagt aan de Nederlandse CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Ik zal in overleg met de Staatssecretaris van EZK met Nederlandse kennisinstellingen de mogelijkheden verkennen om de aard en ernst van bodemberoering als bron van CO2-uitstoot te duiden op basis van literatuur en/of aanvullend onderzoek. De resultaten hiervan kunnen dan bij toekomstige IPCC-rapportages worden meegenomen.
Naast een onbekende bijdrage van Nederlandse bodemberoerende visserij aan CO2-uitstoot door bodemberoering, stoot de visserij als gevolg van brandstofverbruik door motoren CO2 uit. De sluiting van natuurgebieden en windparken zullen het gedrag van vissers beïnvloeden en daarmee ook de CO2-uitstoot. Op dit moment is daarover nog veel onbekend. Over de visserijmaatregelen uit het Noordzeeakkoord zal ik de Tweede Kamer vóór de zomer informeren bij de actualisatie van de kottervisie. Daarbij zal ik ook aandacht besteden aan mogelijke gevolgen voor de CO2-uitstoot door brandstofverbruik.
Bent u bereid om de CO2-uitstoot als gevolg van bodemberoerende visserij mee te nemen in de nationale CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
De uitstoot door het omwoelen van de bodem wordt niet meegenomen in de nationale CO2-uitstoot aangezien het onbekend is welk deel van de koolstof die door het omwoelen van de bodem in de waterkolom terechtkomt uiteindelijk als CO2 wordt uitgestoten naar de atmosfeer en de rapportage richtlijnen van de IPCC daar geen methode voor voorschrijft.
De uitstoot door de motoren binnen de 12-mijlszone wordt reeds meegenomen in de nationale CO2-uitstoot. De uitstoot door de motoren buiten de 12-mijlszone wordt conform mondiale afspraken niet tot de nationale CO2-uitstoot gerekend.
Bent u bereid om in Europa actief op te roepen tot het registreren van de CO2-uitstoot van bodemberoerende visserij in de nationale CO2-uitstoot? Zo nee, waarom niet?
Op basis van mondiale afspraken wordt door het omwoelen van de bodem niet gerekend tot de nationale CO2-uitstoot. Er wordt echter gewerkt aan de verdere beperking van CO2-uitstoot door scheepvaart, waaronder visserij. Ik verwijs ook naar de beantwoording van vraag 7 bij de vragen van het lid Futselaar.
Bent u bereid om tenminste 30% van de Nederlandse oceanen te beschermen tegen bodemberoerende visserij? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer?
Er bestaat op basis van internationaal zeerecht geen grondslag voor Nederland om eenzijdig oceanen te beschermen. Nederland kan alleen eenzijdig gebieden beschermen in het eigen zeegebied. Visserijbeperkende maatregelen in de Exclusieve Economische Zone kunnen alleen getroffen worden via het Europese Gemeenschappelijk Visserijbeleid.
In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over beschermde gebieden in de Nederlandse Noordzee. In 2023 is 13,7% van waardevolle ecologische gebieden in de Nederlandse Noordzee gevrijwaard van bodemberoering door visserij. Dit loopt op naar 15% in 2030. De afspraken uit het Noordzeeakkoord zijn voor mij het uitgangspunt en de uitwerking van deze afspraken is gestart.
Het ‘per ongeluk’ kappen van een beschermd bos en het kappen van bomen in het broedseizoen |
|
Leonie Vestering (PvdD), Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u de berichten «Geschokte reacties om drama met dode eekhoorntjes in Bilthoven: «Wie kapt er een boom in broedseizoen?» en «Oeps, gekapt bos in Amersfoort bleek toch beschermde status te hebben» en kent u de uitzending «Heb je als inwoner inspraak in de bomenkap door de gemeente?»»?1 2 3
Ja, ik ben bekend met deze berichten en de uitzending.
Kunt u aangeven hoe het mogelijk is dat bomen in Bilthoven zijn gekapt tijdens het broedseizoen waardoor vier jonge eekhoorns omgekomen zijn? Beaamt u dat er vaak roekeloos wordt gekapt zonder rekening te houden met de dieren? Zo nee, waarom niet?
Bij de betreffende bomen zijn bij inspecties veiligheidsrisico’s geconstateerd, waarop de gemeente De Bilt op 16 december 2020 een kapvergunning heeft aangevraagd, die op 3 februari 2021 is verleend. Na afloop van de bezwaartermijn van 6 weken mochten de bomen gekapt worden vanaf 17 maart 2021. De vergunning is verleend op basis van de Algemene plaatselijke verordening van de gemeente De Bilt en is een jaar geldig.
Los van de kapvergunning zal een initiatiefnemer die een activiteit onderneemt, zoals het vellen van een boom, altijd vooraf moeten checken of de activiteit effect heeft op aanwezige soorten om strijd met de soortbeschermingsbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Wet natuurbescherming (hierna Wnb) te voorkomen. De betreffende boom waarin de eekhoorns zijn aangetroffen zijn daarom voorafgaand aan de kap door een medewerker met behulp van een hoogwerker gecontroleerd, waarbij de holtes van de boom aan de binnenzijde met de hand zijn gevoeld. Helaas is de holte waarin deze eekhoorntjes zaten daarbij over het hoofd gezien.
Op zich is het niet verboden om te kappen in het broedseizoen, maar dan moet wel voldaan zijn aan de eisen gesteld in de Wnb. Dit is hier gedaan door het vooraf controleren van de bomen op broedende vogels en andere nesten. Ik betreur dat dit zo gegaan is, maar mijn inziens ging het niet om roekeloze kap. Het feit is wel dat de Wnb is overtreden. Daarom heeft de Regionale Uitvoeringsdienst (RUD) Utrecht, die belast is met het toezicht en de handhaving, een voornemen last onder dwangsom opgelegd.
Klopt het dat het gekapte bos bij verpleeghuis De Lichtenberg in Amersfoort een waardevol bosgebied was, met een beschermde status, vanwege de aanwezigheid van oude boskernen, die door de provincie Utrecht als grond voor een kapverbod zijn aangewezen volgens de Beleidsregels Natuur en landschap, op basis van artikel 4.2 derde lid van de Wet natuurbescherming?
Het gekapte bos bij verpleeghuis De Lichtenberg in Amersfoort is opgenomen op de kaart Oude boskernen. Daarmee is het een waardevol bosgebied en komt het in aanmerking voor een kapverbod. Het is aan de provincie Utrecht, als bevoegd gezag, om gebruik te maken van de bevoegdheid, als bedoeld in artikel 4.2, derde lid, van de Wnb om een kapverbod op te leggen. De provincie Utrecht heeft ervoor gekozen geen kapverbod op te leggen, omdat zij het realiseren van een zorginstelling als een zwaarwegend maatschappelijk belang beschouwt dat het toestaan van kap in dit geval rechtvaardigt.
Deelt u de mening dat bos en bomen met een beschermde status beschermd moeten worden? Zo nee, wat houdt een «beschermde status» dan volgens u in?
Ik deel de bezorgdheid over de bescherming van bos en bomen met een beschermde status en zal het onderwerp onder de aandacht brengen bij de expertgroep over bomen en ruimtelijke ordening.
De regels over houtopstanden zijn opgenomen in hoofdstuk 4 van de Wnb. Binnen de bebouwde kom gelden deze regels niet, maar zijn de regels van de desbetreffende gemeente van toepassing. De gemeente kan dus zelf bepalen of bomen een beschermde status hebben of niet en of een kapvergunning moet worden aangevraagd.
Buiten de bebouwde kom geldt de Wnb en zijn, op enkele uitzonderingen na, de provincies bevoegd gezag. De Wnb verbiedt het geheel of gedeeltelijk vellen van houtopstanden zonder voorafgaande melding daarvan bij gedeputeerde staten, behoudens de in artikel 4.4 van de Wnb geregelde generieke uitzonderingen op de meldplicht en herbeplantingsplicht. Ter bescherming van houtopstanden kunnen gedeputeerde staten het vellen van houtopstanden telkens voor ten hoogste vijf jaar verbieden ter bescherming van bijzondere natuur-of landschapswaarden (artikel 4.2, derde lid, van de Wnb). Buiten de bebouwde kom is het dus vooral aan provincies als bevoegde gezagen om gebruik te maken van deze bevoegdheid.
Kunt u aangeven of er onderzoek naar beschermde plant- en diersoorten is gedaan in het gekapte bos bij verpleeghuis De Lichtenberg in Amersfoort? Zo ja, welke beschermde plant- en diersoorten zijn er aangetroffen? Zo nee, waarom niet en hoe is dat te rijmen met de Wet natuurbescherming?
Gedeputeerde staten van de provincie Utrecht hebben, in antwoord op vragen van provinciale staten, aangegeven dat het ecologisch werkprotocol niet op voorhand is ingeleverd. In de afgegeven ontheffing zijn voorwaarden opgenomen, waaronder het doen van een startmelding en het opstellen van een ecologisch werkprotocol. Het niet naleven hiervan is een overtreding van artikel 5.3 lid 4 van de Wnb. Daarom is de zaak opgepakt door de RUD Utrecht. Het is mogelijk dat zij een last onder dwangsom (LOD) opleggen vanwege het niet naleven van de voorschriften die verbonden zijn aan de ontheffing. Het onderzoek bij de RUD is nog lopende, waardoor de provincie vooruitlopend op dit onderzoek hier niet op in kan gaan.
Klopt het dat er voor het kappen van bovenstaand bos een ontheffing is afgegeven om een aanwezige dassenpopulatie opzettelijk te verstoren voor een periode van vijf jaar? Zo ja, op basis van welke randvoorwaarden is deze ontheffing afgegeven en hoe is de ontheffing te rijmen met de beschermde status van de das?
Er is een ontheffing verleend voor een periode van vijf jaar4, 5, waarbij de verstoring door de werkzaamheden zo beperkt mogelijk moet worden gehouden en het gebied na de werkzaamheden weer aantrekkelijk is voor de das. De instandhouding van de soort mag dus niet in gevaar komen door de werkzaamheden.
Klopt het dat er geen centrale regie en overzicht is op het bomenkapbeleid van gemeenten en provincies vanwege de decentralisatie van het natuurbeleid? Zo ja, verklaart dat waarom de ene bestuurslaag te vaak onvoldoende op de hoogte is van wat de andere bestuurslaag doet? Zo nee, waarom niet?
Het klopt dat er geen specifiek toezicht of centrale regie is op het bomenkapbeleid van individuele gemeenten en provincies. Dat heeft te maken met de bevoegdheidsverdeling zoals deze beschreven is bij vraag 4. Vanwege het belang van het behoud van bomen en bossen voor biodiversiteit, klimaat en cultuurhistorie heb ik met provincies de Bossenstrategie opgesteld. De Bossenstrategie bevat onder meer acties om meer bomen in steden en dorpen te realiseren, met een streven van 1% meer bomen per jaar. Naast bosuitbreiding is ook aandacht voor het behoud voor oude bomen of bomen met een cultureel-erfgoed-waarde. Een expertgroep onderzoekt de mogelijkheden voor bosuitbreiding bij nieuwe woonwijken en behoud van het stedelijk groen. Dit beleid moet ertoe leiden dat er meer aandacht is voor het belang van bomen en bossen en dat er ook naar gehandeld wordt. Samenwerking tussen bevoegde gezagen en participatie van maatschappelijke organisaties zijn hierin sleutelwoorden.
Kunt u (bij benadering) een overzicht geven van de hoeveelheid bomen en het aantal hectaren bos die gekapt c.q. erbij gekomen zijn sinds 2010, graag uitgesplitst per jaar en per kapbeweegreden, zoals gebiedsontwikkeling, ziekte en natuurbeheer (in het kader van Natura 2000)?
Per boom wordt geen centraal register bijgehouden.
De verandering van de totaaloppervlakte bos in Nederland wordt wel bijgehouden. Elke 4 jaar publiceert de WUR deze bevindingen, waarvan de eerstvolgende in september 2021 verwacht wordt voor de periode 2017–2020. In 2017 is het laatste overzicht gepubliceerd. Tussen 2009 en 2017 is het oppervlakte bos in Nederland afgenomen van 373.400 hectare tot 370.000 hectare. Belangrijk hierin is te vermelden dat de desbetreffende onderzoekers hebben aangegeven dat er wat ruis in de modellen zit, waardoor het oppervlakte bos in 2013 waarschijnlijk is overschat.
In die periode is ongeveer 25.000 hectare bos verdwenen en 22.000 hectare bos aangeplant. Het verschil is voor een belangrijk deel te verklaren door omvorming van (naald)bos naar andere natuur met een hogere biodiversiteit (o.a. heide) en de uitvoering van herstelmaatregelen in Natura 2000 gebieden.
Hoe en hoe vaak controleert u of gemeenten en provincies zich houden aan de Wet natuurbescherming?
Een groot deel van het natuurbeleid is gedecentraliseerd naar de provincies en daarmee ook de uitvoering van de Wnb. Provincies hebben daarin een eigen verantwoordelijkheid. Op grond van de Wnb zijn gedeputeerde staten van de provincies bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen voor het beheer van soorten. Ik vertrouw erop dat de provincies hierin zorgvuldig handelen. Gedeputeerde staten leggen primair verantwoording af aan provinciale staten van de betrokken provincie.
Binnen een gemeente oefent de gemeenteraad controle uit op burgemeester en wethouders. Het Rijk heeft niet de rol stelselmatig individuele provinciale of gemeentelijke besluiten te controleren. In het kader van de uitvoering van het natuurbeleid spreekt het Rijk veelvuldig met provincies. Tijdens die gesprekken worden mogelijke knelpunten besproken. Eventueel ingrijpen kan het Rijk met behulp van de instrumenten van het interbestuurlijk toezicht. Provincies kunnen eveneens gebruik maken van het instrumentarium van het interbestuurlijk toezicht jegens gemeenten.
Hoe en hoe vaak controleert u of er gedegen onderzoek naar de aanwezigheid van beschermde dieren- en plantensoorten wordt uitgevoerd?
Voordat een initiatiefnemer een activiteit onderneemt, zoals het vellen van een boom, zal deze altijd moeten checken of de activiteit effect heeft op aanwezige soorten om strijd met de soortbeschermingsbepalingen uit hoofdstuk 3 van de Wnb te voorkomen. De controle of de initiatiefnemer dat heeft gedaan is de verantwoordelijkheid van de provincies. Ik verwijs u daarvoor ook naar het antwoord op vraag 9.
In de gevallen dat het Rijk bevoegd gezag is voor het verlenen van ontheffingen, als het gaat om zaken van nationaal belang (bijvoorbeeld aanleg van wegen, spoorwegen, militaire terreinen etc.), controleert het Rijk de aanvraag op een effect op aanwezige beschermde dieren- en plantensoorten.
Deelt u de mening dat centrale regie over de bescherming van waardevolle bomen en bossen bijdraagt aan het verkleinen van de kans dat er per ongeluk beschermde bossen gekapt worden, waarin mogelijk beschermde diersoorten leven? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid om de regie over de bescherming weer te centraliseren en deze vast te leggen in een nationaal actieplan?
Nee, in principe voeren de provincies de controletaak naar behoren uit. Ongelukken dienen voorkomen te worden, maar ik zie in meer centrale regie geen modus waarin dergelijke incidenten wel voorkomen worden. Ik zal in samenspraak met de provincies en de VNG verkennen of er aanpassingen in het huidige beschermingsregime nodig zijn.
Bent u bereid om een centraal monitoringsysteem voor het kappen van bomen in te voeren, waarin elke verantwoordelijke (overheids)instelling of bestuurslaag de gegevens op een vergelijkbare gestandaardiseerde manier kan bijhouden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe snel kunt u hier uitvoering aan geven?
Het is het onderzoeken waard of uniformering meer betrouwbaarheid naar de burger oplevert. Als onderdeel van de uitvoering van de Bossenstrategie zal er een monitoring opgezet worden om de netto toename van het oppervlakte bos in Nederland bij te houden. Ik zal verkennen of een dergelijk centraal monitoringssysteem hierin geïntegreerd kan worden.
Klopt het dat in de provincie Utrecht slechts een meldingsplicht geldt voor het kappen van bospercelen in het buitengebied die kleiner zijn dan 1.000 vierkante meter? Zo ja, hoe wordt gecontroleerd welke beschermde plant- en diersoorten er aanwezig zijn en of een ontheffing op basis van de Wet natuurbescherming nodig is? Wordt deze meldingsplicht, of een soortgelijke, ook in andere provincies toegepast? Zo ja, welke?
Dat klopt niet, de meldingsplicht geldt voor het kappen van houtopstanden buiten de bebouwde kom die groter zijn dan 1.000 vierkante meter of bij een rijbeplanting van meer dan 20 bomen, zolang ze niet onder een uitzondering vallen in artikel 4.1 van de Wnb. Hierin is geen onderscheid tussen provincies. Verder staat de meldingsplicht los van een mogelijke ontheffingsplicht van soortenbeschermingsbepalingen, ongeacht de omvang van het gebied of het aantal bomen.
Artikel 4.1 van de Wnb geeft aan in welke gevallen de wet niet van toepassing is en de gemeente bevoegd gezag is en dus zelf kan bepalen of een meldingsplicht nodig is of een vergunning voor het kappen van houtopstanden. Is de Wnb van toepassing, dan geldt op grond van artikel 4.2 een meldplicht voor van het vellen van een houtopstand, met uitzondering van het periodiek vellen van griend- of hakhout, behoudens de in artikel 4.4 geregelde generieke uitzonderingen op de meldplicht. Wat betreft de controle of beschermde plant- en diersoorten aanwezig zijn, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Kunt u een overzicht geven van het kapbeleid per provincie en welke gemeenten geen kapvergunning hebben?
Er bestaat geen algeheel overzicht van het kapbeleid per provincie of gemeente.
Is het waar dat gemeenten zichzelf en hun burgers vergunningsvrije kap van grote hoeveelheden bomen kunnen toestaan, bijvoorbeeld door kapvergunningen af te schaffen of door slechts een meldingsplicht voor de kap te eisen? Zo ja, hoe is dit te rijmen met de Wet natuurbescherming en met de Algemene wet bestuursrecht?
Ja, die ruimte is er voor bomenkap binnen de bebouwde kom of wanneer de bomen onder een uitzondering vallen van artikel 4.1 van de Wnb. In die gevallen is de gemeente bevoegd gezag voor houtopstanden. Gemeenten zullen wel altijd rekening moeten houden met de overige bepalingen uit de Wet natuurbescherming, zoals de algemene zorgplicht en de artikelen over soortbescherming.
Deelt u de mening dat burgers altijd de mogelijkheid zouden moeten hebben om bezwaar te maken tegen de kap van bomen in hun woonomgeving? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij zeer bewust van de bezorgdheid die burgers hebben bij de kap van bomen, maar er zijn situaties waarin een boom met spoed moet kunnen worden weggehaald, zoals wanneer hij op omvallen staat en er potentieel letsel of grote schade kan optreden.
Ik ben wel bereid om de mogelijkheden te verkennen hoe de betrokkenheid van burgers in het behoud van het stedelijk groen versterkt kan worden. Dit onderwerp zal ik onder de aandacht brengen bij de expertgroep over bomen en ruimtelijke ordening, die vanuit de Bossenstrategie zal worden opgezet.
Bent u bereid tot het stellen van landelijke regels op het gebied van bescherming van bomen, zodat de rechtsgelijkheid, zoals het indienen van een bezwaar op lokaal niveau, in ere wordt hersteld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Dat ben ik bereid te verkennen. Op welke termijn kan ik nu nog niet aangeven. Ik zal de expertgroep over bomen en ruimtelijke ordening verzoeken dit onderwerp in hun advies op te nemen.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Ik heb zo spoedig mogelijk antwoord gegeven op de vragen, waarbij een gedegen beantwoording meer tijd heeft gekost.
Het bericht dat het BPRC apen infecteert met het vogelgriepvirus. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Wist u dat het Biomedical Primate Research Centre (BPRC) in Rijswijk twaalf apen heeft geïnfecteerd met het vogelgriepvirus H5N1?1 2
Ja. Voorafgaand aan deze studie is een niet-technische samenvatting van de vergunning gepubliceerd3 en na afronding zijn alle resultaten van de studie open access gepubliceerd in een wetenschappelijk tijdschrift4 en op de BPRC-website.
Wist u dat de apen die met het virus werden geïnfecteerd in ademnood raakten, lusteloos werden, hun trek in voedsel verloren en leden aan desoriëntatie, sufheid en misselijkheid?3
Zie mijn antwoord bij vraag 1.
Wist u dat drie apen vanwege het ernstige ziekteverloop afgemaakt moesten worden en een vierde de volgende ochtend dood in de kooi werd gevonden?
Zie mijn antwoord bij vraag 1.
Wat vindt u van dit onderzoeksproject waarbij expliciet wordt voorgesorteerd op een vogelgriepuitbraak van H5N1 in Nederland vanwege de risico’s van de grote Nederlandse pluimveesector, een beruchte brandhaard voor het vogelgriepvirus?4
H5N1 is een vogelgriepvirus dat in grote delen van de wereld voorkomt bij pluimvee en wilde vogels. Er zijn varianten van H5N1 die zoönotisch potentieel hebben. Dit betekent dat deze varianten in meer of mindere mate ziekte en sterfte kunnen geven bij mensen. Gezien de volksgezondheidsrisico’s wordt wereldwijd belangrijk wetenschappelijk onderzoek gedaan naar vogelgriepvirussen, waaronder naar deze variant.
Wat vindt u ervan dat de volgende dreigende gezondheidscrisis op deze manier wordt afgeschoven op proefdieren, zonder dat er zelfs maar gepoogd wordt om de oorzaken van de volgende dreigende zoönose te bestrijden door het astronomisch hoge aantal kippen in de pluimveehouderij terug te brengen?
Wat betreft wetenschappelijk onderzoek verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4. Wat betreft het huidige zoönosenbeleid en de aanvullingen hierop is uw Kamer op 12 februari 2021 geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 990). Het demissionaire kabinet wil vooruitblikken en breder bezien wat nodig is om infectieziektenuitbraken, zoals COVID-19, in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Wat er nodig is om de risico’s op toekomstige zoönotische uitbraken te verkleinen is één van de vragen aan de expertgroep zoönosen onder voorzitterschap van de heer drs. H. Bekedam. Voor de zomer zal er een rapport worden opgeleverd. Ook de informatie die voortvloeit uit de evaluatie van de SARS-CoV-2 uitbraak bij nertsen wordt betrokken bij het bepalen van de toekomstige beleidsinzet. Zodra de resultaten er zijn wordt uw Kamer hierover geïnformeerd.
Erkent u dat dergelijk onderzoek en de bijbehorende lijdensweg van de proefapen symptoombestrijding is?
Zie mijn antwoord bij vraag 4.
Wat vindt u ervan dat de regering het economische belang van de pluimveesector blijft najagen, terwijl dit een rechtstreeks gevaar voor de volksgezondheid oplevert én terwijl uw beleid erop gericht moet zijn om het aantal proeven met apen te verminderen en de fokkolonie te verkleinen? Wat bent u van plan hieraan te gaan doen?
Nederland volgt bij de handel met derde landen de standaarden van de Wereldorganisatie voor Diergezondheid (OIE) en relevante dierziekten en zoönosen worden in Nederland bestreden in overeenstemming met de regelgeving van de Europese Unie. Hoe het kabinet voornemens is de risico’s verder te verkleinen heb ik uiteengezet bij vraag 5. Wat betreft het beleid rondom het BPRC verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 8.
Welke impact heeft het vogelgrieponderzoek van het BPRC op uw ambitie om voor 2025 het aantal proeven met apen met 40 procent te verminderen? Kunt u aangeven hoe de voorgenomen afbouw van de fokkolonie van het BPRC verloopt?
Het BPRC geeft aan dat dit onderzoeksproject naar het vogelgriepvirus geen impact heeft op de afspraken om uiterlijk in 2025 het aantal proeven met apen met 40% te verminderen, de fokkolonie te verkleinen en meer in te zetten op proefdiervrije innovaties. Deze afspraken blijven onverminderd staan. In het AO Dierproeven op 12 november jl. informeerde de demissionair Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap uw Kamer over de voortgang en dat die verloopt conform de afspraken.
Deelt u de mening dat het gebruik van apen voor experimenten ethisch niet te verantwoorden is en bent u bereid ervoor te zorgen dat er zo snel mogelijk wordt geïnvesteerd in en overgestapt op proefdiervrije onderzoeksmethoden die deze apenexperimenten kunnen vervangen?
Alle dierproeven Nederland worden onafhankelijk en zorgvuldig beoordeeld door de Centrale Commissie Dierproeven (CCD), die vervolgens bepaalt of de dierproef vanuit wetenschappelijk en ethisch oogpunt mag plaatsvinden. Dit is bij dit onderzoek het geval. Daarnaast zet ik me gezamenlijk met de partners van het Programma Transitie Proefdiervrij Innovatie (TPI) ervoor in om de ontwikkeling en toepassing van proefdiervrije methoden te stimuleren en daarmee steeds meer dierproeven overbodig te maken.
Kunt deze vragen één voor één en binnen de officiële termijn beantwoorden?
Ja.