Het niet vergoeden van een medicijn tegen taaislijmziekte |
|
Karen Gerbrands (PVV), Fleur Agema (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de online actie «Orkambi in het basispakket» en de ruim 76.000 ondersteunende handtekeningen?1 Zo ja, wat is daarop uw reactie?
Ja, ik ben op de hoogte van de petitie.
Het betekent dat veel mensen naar aanleiding van dit besluit bezorgd zijn over de gezondheid van hun naasten, familie en vrienden met cystische fibrose (CF). En dat begrijp ik goed. Ondanks de sterk verbeterde CF zorg zijn de behandelmogelijkheden beperkt en hebben patiënten met CF nog altijd te maken met een sterk verminderde kwaliteit van leven en een veel kortere levensverwachting. Ik ben me er dan ook van bewust dat het besluit deze patiënten direct raakt in hun hoop op een beter leven. Ik heb dan ook alle begrip voor deze actie.
Tegelijk wil ik stellen dat het juist mijn doel en verantwoordelijkheid is om patiënten deze zorg te kunnen bieden binnen het basispakket. Het is echter de prijs van het geneesmiddel die de fabrikant vraagt die aanleiding is tot dit besluit, en die een barrière vormt voor de toegang tot deze behandeling.
Het is mijn verantwoordelijkheid om – binnen de grenzen van het zorgbudget – waarborgen te bieden voor toegankelijke, betaalbare zorg van goede kwaliteit. Als we dat willen realiseren zullen we kritisch moeten kijken naar de besteding van dat budget en naar de kosten en de therapeutische waarde van behandelingen. Een besluit over vergoeding van een duur geneesmiddel en de inzet van zorggeld raakt immers behalve mensen die het middel nodig hebben ook mensen die andere zorg nodig hebben. Er is in het geval van Orkambi alle reden om kritisch te zijn, wat maakt dat ik niet anders kan dan te besluiten zoals ik heb gedaan, juist in het belang van iedereen die vroeg of later zorg nodig heeft en er dan op rekent daar ook toegang toe te krijgen.
Gezien de ernst van de aandoening en de nog grote behandelbehoefte bij CF is het beschikbaar komen van een nieuwe behandeling voor CF van enorm belang en waardevol voor patiënten en behandelaren. Ik wil me er dan ook voor inzetten dat nieuwe behandelingen voor CF in het pakket komen, dit geldt ook voor Orkambi. Het gegeven dat het Zorginstituut op basis van wetenschappelijke gegevens kritisch is over de effectiviteit van het geneesmiddel en de mate waarin dat is aangetoond betekent niet dat ik het geneesmiddel per definitie niet wil vergoeden. Het gaat hier erom dat ik het geneesmiddel niet zomaar wil vergoeden tegen elke prijs. Indien de prijs maatschappelijk aanvaardbaar is kan het geneesmiddel worden opgenomen in het basispakket.
In het geval van Orkambi is er niet sprake van «zomaar» weer een dure behandeling zoals we die de laatste jaren steeds vaker zien. Zoals uit het advies van het Zorginstituut is gebleken, kost de behandeling op basis van de officiële prijs van de fabrikant € 170.000 per jaar, en het totale macro kostenbeslag kan oplopen tot 125 miljoen per jaar bij behandeling van 750 patiënten. Het is zeer uitzonderlijk dat bij een dergelijk toch aanzienlijk aantal patiënten een dergelijke hoge prijs wordt gevraagd. Binnen het (extramurale) geneesmiddelvergoedingensysteem zou Orkambi op basis van die prijs het geneesmiddel zijn met het hoogste jaarlijkse kostenbeslag. Bij de dure ziekenhuisgeneesmiddelen hebben alleen de zogenaamde TNF alfaremmers een hoger totaal kostenbeslag dan Orkambi, maar die middelen worden dan wel bij tienduizenden patiënten ingezet. Het kostenbeslag voor Orkambi is dus uitzonderlijk hoog en legt beslag op een zeer aanzienlijk deel van het geneesmiddelbudget. In zo’n situatie verwacht ik dat een fabrikant transparant is over zijn prijsstelling. Het is niet verantwoord iedere willekeurige prijs te betalen die een fabrikant vraagt. Als ik dat wel zou doen zullen de prijzen van nieuwe geneesmiddelen volledig uit de hand lopen en zullen dergelijke behandelingen onbetaalbaar en onbereikbaar worden, of zal andere zorg niet vergoed kunnen worden. Behalve voorgaande vraag over de redelijkheid van de prijs van de fabrikant is ook de vraag van belang of de hoge uitgaven ook in een redelijke verhouding staan tot de gezondheidwinst van de behandeling. Het Zorginstituut is van oordeel dat die kosteneffectiviteitverhouding ongunstig is, wat volgens het Zorginstituut een gevolg is van het relatief bescheiden effect en de zeer hoge prijs van het geneesmiddel. Dit leidt volgens het Zorginstituut tot verdringing van andere meer kosteneffectieve zorg.
Al het voorgaande leidt ertoe dat ik op dit moment Orkambi niet op verantwoorde wijze kan opnemen in het basispakket. Het uiteindelijke doel van de onderhandeling is om het middel tegen aanvaardbare kosten wel beschikbaar te maken voor de patiënt. Uw Kamer heeft mij ook bij regelmaat ook opgeroepen om scherp te onderhandelen met farmaceutische bedrijven, juist om ervoor te zorgen dat geneesmiddelen toegankelijk blijven voor patiënten. In dit geval heeft de onderhandeling echter niet tot een toereikend en verantwoord resultaat geleid. Dat betreur ik. Ik ben echter zeker bereid een nieuw en serieus voorstel van de fabrikant opnieuw in overweging te nemen.
Waarom ontneemt u 750 cystische fibrose (CF) patiënten in Nederland de kans op een beter en langer leven?
Zie antwoord vraag 1.
Welk alternatief kunt u CF-patiënten bieden?
Circa 1/3 van de patiënten met CF komen op grond van hun medische kenmerken in aanmerking voor de behandeling met Orkambi. Het alternatief voor deze groep patiënten is het voortzetten van de huidige standaardbehandeling. De huidige standaardbehandeling is symptoom gericht en bestaat uit een combinatie van geneesmiddelen gericht op bestrijding van longinfecties en ontstekingen (antibiotica), klaring van taaislijm (mucolytica) en verbetering van de voedingstoestand (pancreasenzymsuppletie-therapie). Bij patiënten met een slechte longfunctie (FEV1 lager dan 30%) kan een longtransplantatie noodzakelijk zijn of overwogen worden.
Is in de overwegingen ook meegenomen dat naast een verbeterde longfunctie CF-patiënten ook minder vaak opgenomen worden, minder vermoeid zijn en een vermindering van diabetes ervaren? Zo nee, waarom niet?
Het Zorginstituut heeft alle gepubliceerde gegevens die de fabrikant had aangeleverd gebruikt bij het bepalen van de effectiviteit en kosteneffectiviteit van Orkambi. Het Zorginstituut heeft het effect van de behandeling op kwaliteit van leven, de verbeterde longfunctie en de vermindering van het aantal ziekenhuisopnames voor exacerbaties zeker meegenomen in de analyses. Omdat het effect van Orkambi op diabetes en vermoeidheid niet is gemeten in gerandomiseerde studies (of de resultaten niet zijn gepresenteerd door de fabrikant), is het onbekend of de behandeling resulteert in een afname van de incidentie van diabetes en/of vermoeidheid. Daardoor heeft het Zorginstituut deze effecten niet mee kunnen nemen in de analyses.
Kunt u een overzicht geven van alle landen waar Orkambi wel vergoed wordt?
Orkambi wordt vergoed in de Verenigde Staten, Oostenrijk, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Luxemburg en Denemarken. In de overige landen wordt, voor zover onze informatie strekt, het niet vergoed of lopen er nog onderhandelingen.
Wat is het aandeel van Orkambi op het totale geneesmiddelenbudget?
Het kader 2017 (stand begroting) voor extramurale geneesmiddelen bedraagt € 4.841 miljoen. Indien de uitgaven aan Orkambi € 125 miljoen bedragen, dan bedraagt het aandeel van Orkambi circa 2,5% van het extramurale geneesmiddelenbudget.
Deelt u de mening dat er een ander procedure moet komen voor het beoordelen van weesgeneesmiddelen zodat we niet elk jaar dezelfde discussie over vergoeding hoeven te voeren?
Doordat er steeds meer weesgeneesmiddelen op de markt komen tegen vaak hoge prijzen, kunnen de toegankelijkheid en betaalbaarheid ervan onder druk komen te staan. De huidige beoordelingssystematiek voor de beoordeling of een geneesmiddel voor vergoeding in aanmerking komt, biedt goede aanknopingspunten om te beoordelen of een weesgeneesmiddel wel of niet uit het basispakket moet worden vergoed. Het Zorginstituut heeft in haar rapport «Pakketbeheer weesgeneesmiddelen» van 26 oktober 2015 bekeken of er redenen zijn om af te wijken van de toepassing van de pakketprincipes (noodzakelijkheid, effectiviteit, kosteneffectiviteit en uitvoerbaarheid) bij het beoordelen van vergoeding van weesgeneesmiddelen. Het Zorginstituut kwam hierbij tot de conclusie dat vanwege de vaak hoge en ondoorzichtige prijsstelling van weesgeneesmiddelen, het beperkte budget voor de gezondheidzorg en het potentiële verdringingseffect, het niet wenselijk is weesgeneesmiddelen een aparte status te geven. Ik onderschrijf het standpunt van het Zorginstituut. Zoals in de geneesmiddelenvisie is gesignaleerd zien we steeds vaker innovatieve geneesmiddelen die slechts voor een zeer kleine groep mensen geschikt zijn, terwijl ze bij andere patiënten met dezelfde ziekte niets doen. In die visie is ook aangegeven dat ik bekijk hoe we het beste kunnen omgaan met het feit dat er bij weesgeneesmiddelen en «personalised medicine» soms minder en andere type gegevens beschikbaar zijn.
Klopt het dat fabrikant Vertex een significante korting heeft aangeboden op de lijstprijs van 170.000 euro?
Ik doe geen inhoudelijke uitspraken over het onderhandelingsproces.
Wanneer gaat u op het aanbod van de fabrikant Vertex in om weer verder te onderhandelen?
Ik heb op 20 juni aanstaande een gesprek met de fabrikant om te praten over een mogelijk vervolg van de gesprekken tezamen met Nederland en België. Dit betekent dat we bereid zijn verder te gaan praten. Of er een vervolg onderhandeling komt zal in belangrijke mate afhangen van de opstelling van de fabrikant.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het Algemeen overleg Pakketbeheer voorzien op 22 juni 2017?
Ja.
Het voorkomen van koolmonoxidevergiftiging |
|
Sandra Beckerman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op de uitkomsten van een onderzoek van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) waaruit blijkt dat 16 van de 29 onderzochte koolmonoxidemelders voldoet niet aan de veiligheidseisen?1
Aanleiding voor het NVWA-onderzoek was een eerder onderzoek van Prosafe (een samenwerkingsverband van verschillende Europese toezichthouders) naar verschillende CO-melders in heel Europa. Uit dat onderzoek kwam naar voren dat vier CO-melders op de Nederlandse markt onvoldoende bescherming boden tegen een koolmonoxidevergiftiging en niet voldeden aan de veiligheidseisen. Het is daarom goed dat de NVWA de CO-melders op de Nederlandse markt aan een uitgebreider onderzoek onderworpen heeft en naar aanleiding van de resultaten passende maatregelen heeft getroffen.
Wordt verkoop en productie van koolmonoxidemelders in de categorieën «veiligheidsrisico» en «ernstig veiligheidsrisico» verboden? Kunt u uw antwoord toelichten aangezien het voor een consument moeilijk is om aan deze informatie te komen en te beoordelen of een veiligheidsrisico op hen van toepassing is?2
De koolmonoxidemelders in de categorie «Ernstig veiligheidsrisico» voldoen niet aan alle beoordeelde veiligheidseisen. Dit geeft een kans op ernstig letsel of gezondheidsschade. De verkoop is verboden. De producenten is opgedragen de CO-melder terug te roepen.
Bij de koolmonoxidemelders in de categorie «Veiligheidsrisico» stopte het alarm niet binnen een bepaalde tijd wanneer schone lucht wordt toegevoerd, voldoen de opschriften op de CO-melder niet aan de eisen en/of is de inhoud van de meegeleverde gebruiksaanwijzing onvolledig. De verkoop van deze koolmonoxidemelders is verboden, maar er is geen kans op ernstig letsel of gezondheidsschade indien de koolmonoxidemelder juist wordt gebruikt. De NVWA publiceert de onderzoeksresultaten zodat de consument zelf kan beoordelen of het risico op hen van toepassing is.
Bent u nog steeds van mening dat er geen periodieke keuringen van woninginstallaties nodig zijn, ook al heeft een proef in Utrecht laten zien dat keuringen wel effectief zijn, omdat is gebleken dat ruim de helft van de gekeurde woningen niet aan de keuringseisen van elektra-, gas- en leidingwaterinstallaties voldeed? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Ik ben niet voornemens om een verplichte periodieke keuring voor verbrandingsinstallaties in te stellen. De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OvV) doet in haar rapport over koolmonoxide daar nu ook geen aanbeveling toe. De Onderzoeksraad beveelt aan om via een wettelijke erkenningsregeling te zorgen voor een verbeterde kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden door vakbekwame installateurs van gasverbrandingstoestellen. De OvV constateerde dat het gros van de bewoners/eigenaren kiezen voor periodiek onderhoud en dat ongevallen bij (periodiek) onderhouden cv-ketels vaak worden veroorzaakt door wat een installateur doet of nalaat te doen. Ik zet daarom -conform aanbeveling van de OvV- in op het verbeteren van de kwaliteit van de uitgevoerde werkzaamheden en de vakbekwaamheid van installateurs via een erkenningsregeling. Ik werk aan de uitvoering van deze aanbeveling van de OvV. Zie ook mijn antwoord op vraag 4.
Wanneer komt de aangekondigde nieuwe wet- en regelgeving die ervoor moet zorgen dat werkzaamheden aan gasverbrandingstoestellen en bijbehorende luchttoevoer en rookgasafvoer alleen nog mogen worden uitgevoerd door bedrijven die daarvoor erkend zijn?4
Tijdens het AO Bouwregelgeving op 14 februari 2017 (Kamerstuk 28 325, nr. 163) heb ik aangegeven te werken naar inwerkingtreding in 2019. Dat is nog steeds mijn streven. Deze planning is gebaseerd op de doorlooptijd van het wetgevingstraject en op de voorbereidingstijd voor installatiebedrijven en monteurs om aan de nieuwe wettelijke verplichtingen te voldoen. Tijdens het AO heb ik toegezegd uw Kamer in het najaar van 2017 te informeren over de voortgang met betrekking tot deze nieuwe regelgeving.
Op welke manieren zal de vakbekwaamheid van installatiebedrijven en individuele installateurs worden gewaarborgd, en hoeveel monteurs zullen een extra opleiding nodig hebben om hun werkzaamheden zelfstandig te kunnen blijven uitvoeren?
In overleg met de sector en het opleidingsveld wordt gewerkt aan invulling van de betreffende regelgeving. Opleidingseisen en vakbekwaamheidseisen zullen onderdeel gaan uitmaken van de verplichte certificering van bedrijven. Ik kan op dit moment nog niet aangeven hoeveel monteurs moeten worden bijgeschoold. Uiteraard wordt bij de invulling van het wettelijke stelsel gestreefd naar een goede balans tussen voldoende vakbekwaamheid enerzijds en geen onevenredige uitsluiting van de beroepsgroep anderzijds. Ook zullen praktijkcontroles van uitgevoerde werkzaamheden onderdeel gaan uitmaken van het wettelijke stelsel, waardoor onbekwaamheid van monteurs aan het licht kan worden gebracht. Ik zal uw Kamer in het najaar van 2017 informeren over de voortgang van de uitwerking van het wettelijke stelsel.
Wat zijn de uitkomsten van het gesprek met de fabrikanten over het vrijwillig plaatsen van koolmonoxide-sensors in verbrandingstoestellen, zoals eerder is aangekondigd?5
Uit gesprekken met de branche in december 2016 bleek dat het voornaamste is dat de CV-installatie veilig is en dat een CO-melders en sensoren de laatste restrisico’s wegneemt. Inbouwen van een sensor lijkt een snelle goede oplossing, maar stuit technisch nog op de nodige onduidelijkheden. Het blijkt moeilijk om te controleren of een ingebouwde sensor werkt tijdens een controle. Ook is er nog onduidelijkheid over hoe de sensor moet worden afgesteld. Er zijn allerlei nieuwe ontwikkelingen waardoor CV-installaties veiliger kunnen worden gemaakt. Onder andere controle op afstand. Mogelijk zijn er in de toekomst ontwikkelingen waarover de branche op vrijwillige basis afspraken kan maken.
De afkoop van het regresrecht waardoor letselschadeslachtoffers gedupeerd raken |
|
Michiel van Nispen |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties, minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het door de verzekeraars afgekochte regresrecht uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) via een tussen het Verbond van Verzekeraars en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) gesloten convenant?1
Per 1 januari 2015 kent de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo 2015) een regresrecht voor gemeenten voor wat betreft verstrekkingen aan slachtoffers waarvoor een aansprakelijke persoon bestaat. Op grond van artikel 2.4.4. van de Wmo 2015 heeft de VNG de bevoegdheid om namens haar leden een overeenkomst te sluiten met verzekeraars over een door verzekeraars te betalen afkoopsom van dit regresrecht. Het Verbond van Verzekeraars en VNG sloten in 2015 voor het eerst een convenant Wmo waarin het regresrecht van de gemeenten is afgekocht via een jaarlijkse afkoopsom. Dit met als doel het verhaalsproces tussen verzekeraars en het grote aantal individuele gemeenten te vereenvoudigen en te stroomlijnen. Gemeenten hoeven zich hiermee in individuele gevallen niet om het regresrecht te bekommeren. Ik vind het goed dat deze mogelijkheid bestaat. Gemeenten maken uiteindelijk zelf de afweging of zij deelnemen aan deze overeenkomst.
Bent u bekend met de nadelige gevolgen die daaruit zijn voortgevloeid voor letselschadeslachtoffers, namelijk dat aansprakelijke verzekeraars letselschadeslachtoffers niet meer tegemoetkomen in bijvoorbeeld de kosten voor noodzakelijke zorg of aanpassingen in de woning, voordat het slachtoffer een afgewezen verzoek hiertoe op grond van de Wmo heeft ontvangen van de gemeente? Of dat een aansprakelijke verzekeraar het letselschadeslachtoffer altijd eerst naar de gemeente doorverwijst, ondanks dat duidelijk is dat een Wmo-aanvraag kansloos is of het slachtoffer met spoed de zorg of aanpassing aan woning of auto nodig heeft? Kunt u hier uitgebreid op reageren?
Regres speelt zich af in de verhouding tussen verzekeraar en regresnemer. De regresnemer is vrijwel altijd een instantie, vaak een overheidsinstantie. Het slachtoffer speelt geen rol in die verhouding. Het slachtoffer heeft derhalve ook geen last (of voordeel) van het collectief regelen van regres via een convenant. Gemeenten dienen derhalve meldingen door het slachtoffer te behandelen zoals dit wordt voorgeschreven in de wet en zoals zij andere ingezetenen dienen te behandelen die een beroep doen op de Wmo. Dit staat volledig los van het regresrecht en de afgesloten overeenkomst tussen Verbond van Verzekeraars en VNG. Verzekeraars vergoeden geleden schade. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het verstrekken van noodzakelijke Wmo voorzieningen aan letselschadeslachtoffers ter ondersteuning van hun zelfredzaamheid en participatie, als trapliften of rolstoelen. Mocht het zo zijn dat een gemeente besluit op grond van het wettelijke kader, na het in de wet voorgeschreven onderzoek, geen voorziening toe te kennen, dan bekijkt de verzekeraar per situatie wat op grond van het schadevergoedingsrecht nog gedaan kan worden voor het slachtoffer.
Wat vindt u ervan dat letselschadeslachtoffers op deze manier te maken krijgen met onnodige bureaucratie, verschillende soorten regelgeving per gemeente en lang wachten op een noodzakelijke vergoeding waardoor ze niet snel aan de slag kunnen met het regelen van bijvoorbeeld de noodzakelijke zorg of aanpassing aan de woning? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke gevolgen van de afkoop van het regresrecht uit de Wmo in strijd zijn met het doel van ons aansprakelijkheidsrecht en de afspraken die zijn gemaakt op basis van onder andere de Gedragscode Behandeling Letselschade (GBL)? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. De Gedragscode Behandeling Letselschade ziet op het proces van vaststellen van aansprakelijkheid en schadeomvang tussen slachtoffer en verzekeraar. Er zijn in de gedragscode geen regels over regres opgenomen. Overigens is de gedragscode behandeling letselschade bindend voor verzekeraars. Verzekeraars worden jaarlijks door een onafhankelijke instantie getoetst en daaruit blijkt dat verzekeraars deze gedragscode nakomen.
Op welke manieren gaat u ervoor zorgen dat slachtoffers niet onnodig lang op een vergoeding moeten wachten voor de noodzakelijke zorg of aanpassingen die verband houden met het opgelopen letsel?
Ik deel het belang van een spoedige toekenning van voorziening in die situaties waarin dat aangewezen is. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 aangeef, kunnen slachtoffers zich melden bij hun gemeente die vervolgens binnen de geldende termijnen moet beslissen op een aanvraag.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de letselschadeadvocaten, de VNG en het Verbond van Verzekeraars over de nadelige gevolgen van de afkoop van het regresrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 5. Ik heb op basis van mijn huidige inzicht geen aanleiding om met hen in overleg te treden.
Bent u bereid om vóór 8 juni a.s. te antwoorden in verband met de Algemene ledenvergadering van de VNG op deze dag een besluit neemt over het al dan niet voor onbepaalde tijd verlengen van dit convenant? Zo nee, waarom niet?
Omdat voor de beantwoording van deze vragen afstemming nodig was met VNG en het Verbond van Verzekeraars is het niet gelukt de antwoorden voor 8 juni te versturen. Zoals ik in mijn antwoord op de vragen 2 en 3 aangeef is het afsluiten of verlengen van het convenant door VNG met verzekeraars niet relevant voor de beantwoording van de vraag of en hoe gemeenten moeten omgaan met aanvragen om voorzieningen door ingezetenen met letsel veroorzaakt door derden.
Het bericht dat scholen stoppen met het aanbieden van schoolzwemmen |
|
Michiel van Nispen , Peter Kwint |
|
Sander Dekker (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat vier basisscholen in Utrecht stoppen met het aanbieden van schoolzwemmen, vanwege het zeer verdrietige ongeluk van een 9 jarig meisje dat verdronk in het zwembad tijdens het schoolzwemmen?1
Nee, dit is mij niet bekend. Aangezien de beslissing om al dan niet schoolzwemmen aan te bieden bij de scholen zelf ligt, worden de afwegingen die aan deze beslissing ten grondslag liggen niet centraal bijgehouden. Uit peilingsonderzoek uitgevoerd door het Mulier Instituut blijkt dat in 2016 voor drie procent van de scholen die geen schoolzwemmen (meer) aanbiedt gold dat de verantwoordelijkheid die dit met zich meebracht hier aanleiding voor was.2
Is u bekend hoeveel en welke andere scholen overwegen dan wel besluiten te stoppen met het aanbieden van schoolzwemmen na dit zeer verdrietige ongeluk? Indien dit niet bekend is, bent u bereid dit uit te laten zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het ongeluk van het 9 jarige meisje dat is verdronken tijdens het schoolzwemmen geeft veel (begrijpelijke) onrust bij basisscholen; deelt u echter de mening dat het besluit van een aantal scholen om te stoppen met het aanbieden van schoolzwemmen een ongewenste ontwikkeling is gelet op het feit dat hierdoor juist steeds minder kinderen leren zwemmen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Ik begrijp de onrust op scholen, zie ook het antwoord op vraag 1. Overigens wijs ik erop dat in 2014 95 procent van de kinderen tussen de 11 en 16 jaar over minimaal het zwemdiploma A beschikte. Dit laat zien dat ouders en scholen het grote belang van zwemvaardigheid inzien.3
Welke concrete maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat scholen stoppen met het aanbieden van schoolzwemmen en welke concrete maatregelen gaat u nemen om het toezicht op kinderen die leren zwemmen en de verantwoordelijkheidsverdeling tussen zwembaden en scholen te verbeteren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het aanbieden van schoolzwemmen is een afweging die scholen zelf maken. Wanneer scholen hiervoor kiezen, is het van belang dat dit zo goed en veilig mogelijk gebeurt. Daarom moeten schoolpersoneel en zwembadpersoneel goede afspraken met elkaar maken. Sinds 2005 bestaat hiervoor het protocol schoolzwemmen, waarin de verantwoordelijkheidsverdeling van scholen en zwembaden is vastgelegd.4 Bijzonderheden van bepaalde kinderen, zoals de beheersing van de Nederlandse taal, of eventueel zeer beperkte zwemvaardigheid, dienen als onderdeel van dit protocol aan de orde te komen in de communicatie tussen de verantwoordelijke partijen.
Omdat ik het belangrijk vind dat het protocol bekend is en gebruikt wordt, zal ik hiervoor aandacht vragen bij scholen, en wijzen op het belang dat de verantwoordelijke partijen hun personeel goed informeren over dit protocol en de inhoud ervan. In het kader van de verdere verbetering van de zwemveiligheid en zwemvaardigheid werkt het Nationaal Platform Zwembaden, ondersteund door de Minister van VWS, aan het plan van aanpak «Op weg naar een duurzaam zwemveilig Nederland in 2020». Dit plan wordt voor het eind van 2017 afgerond en zal dan ook aan uw Kamer worden aangeboden.
Bent u bereid om basisscholen te ondersteunen met het organiseren van schoolzwemmen op een manier waarbij docenten zich veilig voelen voor allerlei risico’s, maar tegelijkertijd kinderen kunnen leren zwemmen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit vormgeven? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
De voortgang van het onderzoek naar patiënten die niet wisten dat ze een proefkonijn waren |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich de toezegging dat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) onderzoek zou gaan doen naar de bevindingen zoals gepubliceerd in NRC op 23 september 2016 waaruit bleek dat diverse patiënten gebruikt werden als proefkonijn voor een nieuwe methode met de zogenoemde cryoballon voor hartpatiënten?1 2
Ja.
In hoeverre kunt u aangeven wat het oorspronkelijke tijdspad van de IGZ was voor het onderzoeken van deze «casus»?
In mijn reactie in een eerdere brief (Kamerstuk 31 016, nr. 99) heb ik aangegeven dat de IGZ er in eerste instantie naar streefde het onderzoek begin 2017 af te ronden. Door de afstemming met meerdere partijen is het onderzoek zoals toegezegd afgelopen mei afgerond. De IGZ zal het rapport conform haar openbaarmakingsprocedure openbaar maken, waarbij de IGZ gelegenheid aan de betrokkenen geeft om een zienswijze op openbaarmaking te geven. Daarbij dient de IGZ rekening te houden met de wettelijke bepalingen waardoor persoons- en andere privacygevoelige gegevens niet openbaar zullen worden gemaakt.
Het rapport zal naar verwachting voor de zomer worden gepubliceerd op de site van de IGZ.
Is dit onderzoek momenteel afgerond en zijn de resultaten bij u bekend? Zo ja, kan u dit naar de Kamer sturen en aangeven wat haar reactie is? Zo nee, kan u de Kamer informeren welke tijdsindicatie verwacht is voor het verdere onderzoek?
Zie antwoord vraag 2.
De sluiting van de spoedeisende hulppost in Woerden |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over de sluiting van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost in Woerden?1
Zorgaanbieders en zorgverzekeraars zijn verantwoordelijk voor goede en toegankelijke spoedzorg in de regio.
De sluiting van de SEH in Woerden blijkt samen te hangen met het besluit om het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis na de fusie met het St. Anthonius Ziekenhuis in te richten als een brede polikliniek met diagnostiek en bepaalde dagbehandelingen.
Daarnaast heeft Primair Huisartsenpost ervoor gekozen om de huisartsenpost van Woerden te verplaatsen naar Leidsche Rijn, omdat daar een spoedeisende hulp naast zit. Een deel van de patiënten op een huisartsenpost wordt vanwege de ernst van hun aandoening of voor aanvullende diagnostiek doorgestuurd naar een spoedeisende hulp.2 In de opinie van een meerderheid van de betrokken huisartsen die aangesloten zijn bij ZorgNU is de kwaliteit en patiëntveiligheid het meeste geborgd door het verplaatsen van de spoedzorg naar de huisartsenpost bij de spoedeisende hulp van het Antonius Ziekenhuis in Leidsche Rijn.
Om voldoende spreiding van SEH’s te garanderen, bestaat de 45-minutennorm. Het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis is volgens de gevoelige ziekenhuisanalyse van het RIVM niet gevoelig voor de 45-minutennorm voor spoedeisende hulp en acute verloskunde. Er zijn meerdere ziekenhuizen met een SEH in de nabije omgeving.
Ik vind het van belang dat het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis en Primair Huisartsenposten goed communiceren met de inwoners van Woerden over de gevolgen van de sluiting van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost in Woerden. Het ziekenhuis geeft aan gesprekken te hebben gevoerd met de gemeente over de sluiting van de SEH. Ik heb dat gecheckt bij de wethouder, de wethouder kijkt daar anders tegenaan. Ik zal het ziekenhuis, Primair Huisartsenpost en de zorgverzekeraars indringend verzoeken in overleg te treden met de gemeente Woerden en met de inwoners van Woerden.
Op basis van welke besluitvorming worden per ingang van 1 januari 2018 de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost gesloten in het Zuwe Hoofdpoort Ziekenhuis?
Van zowel het St. Antonius ziekenhuis, als van Primair Huisartsenposten heb ik vernomen dat aan de verplaatsing van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost een langer lopend proces vooraf gegaan is. In 2016 is bij de fusie tussen het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis en het St. Antonius ziekenhuis in overleg met zorgverzekeraars ervoor gekozen om de locatie Woerden in te richten als een brede polikliniek met diagnostiek en bepaalde dagbehandelingen, zonder SEH. Het St. Antonius ziekenhuis en Primair Huisartsenposten geven aan dat ze vervolgens in overleg geweest zijn om in Woerden wel enige mate van spoedzorg te handhaven in de weekenden. Daarbij hebben zij meerdere scenario’s in kaart gebracht en onderzocht. Hierbij is ook een reistijdenanalyse gemaakt. Eind juni heeft een mondelinge toelichting door het ziekenhuis in het ROAZ plaatsgevonden.
Het is cruciaal dat bij dit soort beslissingen de inwoners worden betrokken en er een intensieve dialoog wordt gevoerd. Ik zal er bij zowel het ziekenhuis als de huisartsenpost op aandringen deze dialoog alsnog te starten dan wel te intensiveren.
Deelt u de mening dat de sluiting van deze posten een ernstige aantasting is van het lokale voorzieningenniveau en dat dit betekend dat er langere reistijden voor spoedzorg en bevallingen komen en dit grotere risico’s voor patiënten veroorzaakt? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom vindt u langere reistijden acceptabel?
Een goede spreiding van SEH’s vind ik van belang. Daarvoor is de 45-minutennorm bedoeld: indien de sluiting van de SEH van een ziekenhuis tot gevolg heeft dat het aantal inwoners dat niet binnen 45 minuten bij een SEH kan zijn, toeneemt, is sprake van een «gevoelig ziekenhuis» voor de SEH. Het beleid is erop gericht dat dergelijke «gevoelige» SEH’s niet verdwijnen. Bij het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis is er geen sprake van een «gevoelige» SEH. Er zijn meerdere ziekenhuizen met een SEH in de nabije omgeving.
Zoals gezegd, vind ik het van belang dat het Zuwe Hofpoort Ziekenhuis en Primair Huisartsenposten goed communiceren aan de inwoners van Woerden over de gevolgen van de sluiting van de spoedeisende hulppost en de huisartsenpost in Woerden.
Deelt u de mening dat een huisartsenpost en een spoedeisende hulppost behoren tot de standaardvoorziening van een ziekenhuis en dat het logisch is om spoedzorg dicht bij de mensen te organiseren? Zo ja, waarom staat u de sluiting toe? Zo neen, waarom niet?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 1.
Wat vindt u ervan dat het Zuwe Hofpoort de spoedzorg in de nacht sluit en moet doorverwijzen naar de spoedeisende hulppost van het St. Antonius in Utrecht of Nieuwegein? Is de spoedzorg in Woerden en omstreken hiermee nog wel op orde?2 3
Het St. Antonius ziekenhuis is van mening dat het openhouden van de SEH in Woerden in verband met de toenemende krapte in het beschikbare zorgpersoneel in de regio een verdunning in de dienstverlening in Nieuwegein, Utrecht en Woerden zou betekenen.
Vindt u het wenselijk dat de verloskunde en de acute en IC zorg ook geconcentreerd gaat worden in de regio? Wat betekend dit voor de aanrijtijden van de ambulances, zijn de aanrijtijden nog wel gewaarborgd?4
Het St. Antonius ziekenhuis stelt de verplaatsing van de SEH vanuit Woerden te hebben afgestemd met de verantwoordelijke regionale ambulancevoorzieningen. Deze ambulancediensten zijn verantwoordelijk voor het waarborgen van de aanrijtijden. Zorgverzekeraars hebben in de ambulancezorg de zorgplicht om de responstijden van ambulances binnen de daarvoor geldende norm te realiseren.
Ik heb geen signalen ontvangen dat de paraatheid van de ambulances door de sluiting van de SEH in Woerden in gevaar zou komen.
Herinnert u antwoorden op eerdere vragen: «Mijn beleid is er op gericht dat patiënten voldoende alternatieven hebben in een regio, opdat ze kunnen kiezen. Voor de patiënt is het belangrijk om een keuze te hebben en weg te kunnen als een zorgaanbieder niet bevalt. Voor verzekeraars is het op hun beurt goed wanneer zij een keuze kunnen maken om de beste zorg voor hun verzekerden in te kopen tegen een redelijke prijs. Daarom is het van belang dat er voldoende verschillend aanbod overblijft en er niet wordt gefuseerd om het fuseren»?5 In hoeverre is hier nog sprake van als gekeken wordt naar de fusie tussen Zuwe Hofpoort en St. Antonius en naar de inwoners van Woerden en de basisvoorzieningen die nu gesloten en/of geconcentreerd worden?
Ik herinner mij deze antwoorden en onderschijf deze nog steeds. In hoeverre hier nog sprake van is, is ter beoordeling aan de NZa en ACM, de toezichthouders. Zo oordeelt de ACM bij een fusie of er voldoende keuze overblijft voor patiënten. Om dit goed te kunnen doen heb ik het zorgspecifieke markttoezicht versterkt.7
Op welke wijze zijn bewoners, patiënten, huisartsen, zorgverleners van de spoedeisende hulp, verloskundigen en ambulancebroeders betrokken geweest bij de plannen voor sluiting? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Het St. Antoniusziekenhuis heeft me medegedeeld dat de gefuseerde ziekenhuizen de plannen voor de sluiting als onderdeel van de fusieplannen hebben afgestemd met de ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf. De fusieplannen zijn beoordeeld door de NZa en de ACM.
Zoals hierboven vermeld, zijn het St. Antonius Ziekenhuis en Primair Huisartsenposten in overleg geweest om in Woerden wel enige mate van spoedzorg te handhaven in de weekenden. Daarbij hebben zij meerdere scenario’s in kaart gebracht en onderzocht. Hierbij is ook een reistijdenanalyse gemaakt.
Eind juni heeft een mondelinge toelichting door het ziekenhuis in het ROAZ plaatsgevonden.
Verder stelt het St. Antonius Ziekenhuis momenteel met verloskundigen plannen uit te werken voor een nieuw centrum voor geboortezorg in Utrecht.
Zie verder de antwoorden op vragen 1 en 2.
Is de Inspectie voor de Gezondheidszorg betrokken bij de sluiting van deze posten en concentratie van spoedzorg, verloskundige zorg en IC zorg en wat is hun oordeel hierover? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
De IGZ volgt de veranderingen in het zorgaanbod en neemt maatregelen indien de voorwaarden voor goede zorg niet aanwezig zijn. De IGZ heeft mij laten weten dat dit op dit moment niet aan de orde is.
Heeft de gemeenteraad ingestemd met de sluiting van deze posten en de concentratie van zorg? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 1.
Kunt u uiteenzetten hoe het proces en de besluitvorming over de sluiting van deze posten en de concentratie van zorg precies is gegaan? Zo neen, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 8.
Deelt u de mening dat de ordening van de ziekenhuiszorg in Nederland niet afhankelijk mag zijn tussen onderhandelingen tussen private marktpartijen, dus ziekenhuizen en zorgverzekeraars, maar dat goede toegankelijke en veilige (spoed)zorg een taak van de overheid is?
Dat ben ik met u eens. Daarom stelt de overheid ook randvoorwaarden zoals de 45-minutennorm. Ook moet deze zorg aan kwaliteitsnormen voldoen.
Wilt u de plannen om deze posten sluiten en concentratie van verloskundige en acute en IC per direct een halt toe roepen? Zo neen, waarom niet?
Deze plannen zijn getoetst en akkoord bevonden door de toezichthouders NZa en ACM. De IGZ houdt toezicht op de kwaliteit van de zorg en stelt dat er geen reden is om in te grijpen. De ondernemingsraden, cliëntenraden en de medische staf zijn betrokken. Ik zie derhalve geen reden tot ingrijpen anders dan dat ik een dringend beroep doe op de huisartsenpost en het ziekenhuis om actief met de inwoners van Woerden en omstreken in gesprek te gaan over wat er gebeurt, waarom het gebeurt, wat dit oplevert aan betere zorg, betere hulpverlening en wat er kan worden gedaan om zorgen bij deze inwoners weg te nemen.
Speciale voorzieningen in ziekenhuizen tijdens de ramadan |
|
Karen Gerbrands (PVV), Machiel de Graaf (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het feit dat het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) speciale voorzieningen treft voor de ramadan en het suikerfeest?1
Mij is bekend dat de Nederlandse Diabetes Federatie (NDF) en artsen uit verschillende ziekenhuizen, waaronder het HMC, betrokken zijn bij de ontwikkeling van de toolbox «diabetes en ramadan» editie 2017 voor zorgverleners en patiënten.2
Vindt u het de taak van ziekenhuizen om zich bezig te houden met islamitische feestdagen en eetgewoontes?
Het is gebruikelijk dat behandelaren rekening houden met alle aspecten die van invloed kunnen zijn op de gezondheidstoestand van de zorgvragers. De materialen uit de toolbox2) zijn daarbij ondersteunend voor arts en patiënt.
Deelt u de mening dat de ramadan juist extra risico met zich meebrengt voor patiënten en het HMC zich beter kan bezig houden met patiënten hierop te wijzen dan ze zoete hapjes voor te houden?
In mijn antwoord op eerdere Kamervragen van het Kamerlid Klever (PVV), ingezonden 21 juli 2015, over het bericht dat de ramadan goed zou zijn tegen diabetes (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2014–2015, nr. 3285) heb ik aangegeven dat het aan de patiënt zelf is om op een verstandige manier met zijn of haar ziekte om te gaan en adviezen van derden hier wel of niet in mee te nemen. Ter ondersteuning hiervan heeft de diabetespatiënt een behandelrelatie met één of meerdere zorgverleners. Deze hebben een verantwoordelijkheid in het begeleiden van de patiënt en het ondersteunen in het maken van keuzes rondom zijn diabetes en deelname aan de ramadan.
Wat zijn de kosten voor deze speciale voorzieningen en wie gaat die kosten ophoesten?
De kosten die ziekenhuizen maken om te anticiperen op toekomstige zorgvragen dekken zij uit de DBC opbrengsten. Onder voetnoot3 worden de externe partijen genoemd die de ontwikkeling van het voorlichtingsmateriaal ondersteund hebben. Uiteindelijk kan deze inzet juist kosten besparen. Door de juiste preventieve inzet, wordt gezondheidsschade voorkomen.
Deelt u de mening dat deze inbreuk op de eed van Hippocrates een volgende buiging is voor de islam? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen inbreuk ontstaan op de (van de eed van Hippocrates afgeleide) Nederlandse artseneed.4
Bent u bereid het ziekenhuis te wijzen op hun plicht en daarmee deze voorzieningen af te schaffen? Zo nee, waarom niet?
Gelet mijn antwoord op vraag 2 zal ik daartoe niet overgaan.
Kunt u deze vragen nog voor aanvang van de ramadan beantwoorden?
Gelet op het tijdstip van indiening van de vragen was dit niet haalbaar.
Het declareren van yogalessen als psychiatrische behandeling |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Hoe deze ggz-instelling uw yogalessen vergoed krijgt»?1
Door Vitalis worden yoga, massage, meditatie en personal training aangeboden in ambulante vorm onder de zorgactiviteit dagbesteding. Deze activiteiten kwalificeren volgens het Zorginstituut, zoals aangegeven in het artikel van de Volkskrant, als welzijnsactiviteiten. Om die reden vormen deze activiteiten dan ook geen onderdeel van het basispakket. Daarnaast geeft ook de beleidsregel van de NZa duidelijk aan dat welzijnsgerelateerde activiteiten niet mogen worden gedeclareerd onder de zorgactiviteit dagbesteding.
Anders dan het artikel lijkt te suggereren betekent dit dan ook dat yoga en massages niet gedeclareerd en vergoed zullen worden door de zorgverzekeraar.
Het doel van dagbesteding is: «het bevorderen, behouden, of compenseren van de zelfredzaamheid van de patiënt». Door de dagbesteding en het laten deelnemen aan activiteiten wordt structuur aangebracht in de dag van de patiënt. Voor zover sprake is van het bieden van een zinvolle dagbesteding aan patiënten die zijn opgenomen, maakt de dagbesteding onderdeel uit van «verblijf» zoals bedoeld in artikel 2.12 Besluit zorgverzekering (Bzv).
Bij de door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) beschreven dagbestedingsactiviteiten kan het echter ook gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel zonder opname. In dat geval is sprake van «geneeskundige zorg» (artikel 2.4 Bzv), waarvan «verblijf» dus geen onderdeel is. Dit wordt ook wel de ambulante behandeling genoemd.
In de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa is aangegeven onder welke voorwaarden dagbesteding wordt vergoed. Dit zijn de volgende:
Daarnaast dient de dagbesteding onder één van de volgende categorieën te vallen: sociaal, activering, educatie, arbeidsmatig en overig. Bij ambulantebehandelingen moet het gaan om begeleidingsactiviteiten met een geneeskundig doel. Dit is volgens het Zorginstituut dagbesteding educatief of arbeidsmatig.
De NZa heeft daarbij ook aangegeven dat een welzijnsactiviteit, waarbij als voorbeeld zang, bingo, uitstapjes worden genoemd, niet onder de dagbesteding vallen en niet worden vergoed.
Zijn yoga, massage, meditatie en personal training bewezen effectieve behandelingen? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Het Zorginstituut heeft in 2013 een standpunt ingenomen over Mindfulness bij psychische stoornissen. Mindfulness maakt gebruik van meditatietechnieken. Er is geen bewijs van effectiviteit gevonden voor «Mindfulness» zonder cognitieve therapie-elementen. Mindfulness aangeboden als cursus of training voldoet daarmee niet aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk».
Yoga, massage, andere vormen van meditatie en personal training zijn niet door het Zorginstituut beoordeeld, omdat het om welzijnsactiviteiten gaat die niet onder het basispakket vallen. De effectiviteit van de behandelingen zijn dan ook niet door het Zorginstituut onderzocht.
Hoeveel yogalessen en massages zijn intussen via de genoemde «dagbesteding constructie» vergoed door zorgverzekeraars?
Bij Zorgverzekeraars Nederland (hierna: ZN) en de NZa is nagegaan of vastgesteld kan worden hoeveel yogalessen en massages zijn vergoed door zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar kan alleen nagaan of dagbesteding wordt gedeclareerd, maar het is niet mogelijk om de declaraties naar soort dagbesteding verder te specificeren. Yogalessen en massages zijn dus niet apart herkenbaar in de vergoedingssystematiek. Hierdoor is niet met zekerheid te zeggen of yogalessen en massages via de «dagbesteding constructie» bij zorgverzekeraars zijn gedeclareerd en mogelijk vergoed. Signalen dat dit daadwerkelijk het geval is, zijn niet bekend. ZN en GGZ Nederland geven in hun gezamenlijke reactie (Zorgvisie, 29 mei 20172) op het artikel in de Volkskrant aan dat er door Vitalis tot op heden geen zorg gedeclareerd is.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat Vitalis GGZ op deze wijze zorggeld bewust misbruikt en zich verrijkt over de ruggen van alle premiebetalers? Zo nee, waarom niet?
Dagbesteding wordt alleen vergoed indien voldaan wordt aan de voorwaarden, zoals deze zijn genoemd in de Nadere Regel Gespecialiseerde GGZ van de NZa. In deze Regel is ook specifiek genoemd dat welzijnsactiviteiten niet onder dagbesteding vallen. Tegelijkertijd heeft het Zorginstituut in zijn rapport «Vaktherapie en dagbesteding in de geneeskundige GGZ» aanbevelingen gedaan om de terminologie/bekostigingsregels in lijn te brengen met de Zvw, zodat de regels omtrent het declareren van dagbesteding worden verbeterd. Deze aanbevelingen betrekt de NZa in de doorontwikkeling van de productstructuur ggz. Hierover heb ik de Tweede Kamer op 26 november 20153 geïnformeerd. De Nza is hiermee aan de slag.
Zoals bij vraag 3 reeds is aangegeven hebben (nog) geen declaraties plaatsgevonden door Vitalis. Het is de taak van de zorgverzekeraar om zorg die niet wordt vergoed uit de basisverzekering, hieruit ook niet te betalen. Om verzekeraars beter toe te rusten om deze controle goed uit te oefenen en daarmee verspilling van premiegelden tegen te gaan, is het wetsvoorstel VTO Wmg opgesteld dat momenteel ter behandeling ligt in de Eerste Kamer.
Bent u bereid per direct de regels aan te passen zodat «samen tv-kijken» en andere welzijnsactiviteiten niet meer gedeclareerd kunnen worden?
Zie antwoord vraag 4.
Welke sancties kunt u Vitalis opleggen en hoe worden dit soort graaiers en zakkenvullers in de zorg voortaan voorkomen?
Zie antwoord vraag 4.
Het nieuwbouw proefdiercentrum van het Erasmus MC |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Martijn van Dam (staatssecretaris economische zaken) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de bouw van een groot nieuw proefdiercentrum (6.000 vierkante meter) door het Erasmus MC in Rotterdam, dat nu al ruim 30.000 dierproeven per jaar uitvoert?
Ja.
Is het waar dat u een renteloos krediet van 4,2 miljoen euro aan het Erasmus MC heeft toegewezen voor het nieuwe proefdiercentrum?1 2
Met de nieuwe regeling Toekomstfondskrediet (TOF) voor onderzoeksfaciliteiten wordt de bouw van hoogwaardige faciliteiten voor onderzoek gestimuleerd die van groot belang zijn voor het ontwikkelen van innovatieve producten en diensten in Nederland. Uw Kamer is op 9 juni 2016 geïnformeerd over alle projecten die zijn gehonoreerd in het kader van de regeling Toekomstfondskrediet inclusief de investeringsbedragen en leningen (Kamerstuk 31 288, nr. 543).
Deelt u de mening dat de bouw van dit nieuwe proefdiercentrum niet rijmt met de ambitie van het kabinet om Nederland in 2025 wereldwijd koploper te laten zijn met innovatief onderzoek zonder proefdieren?3 Zo nee, waarom niet?
Mijn ambitie is dat Nederland in 2025 internationaal voortrekker is op het gebied van proefdiervrije innovaties. De nieuwe onderzoeksfaciliteit van het Erasmus MC zal innovatief onderzoek met oog op medische vooruitgang stimuleren. Daarbij zullen ook veel methoden zonder proefdieren worden ontwikkeld en toegepast. Verder zal de nieuwe faciliteit meer mogelijkheden bieden voor ontwikkeling en implementatie van methoden die bijdragen aan vermindering en verfijning en vervanging van dierproeven. De bouw van deze onderzoeksfaciliteit betreft het samenvoegen van de bestaande faciliteiten op één plek. Deze nieuwe faciliteit zal volgens de laatste inzichten worden gebouwd wat betreft milieu en veiligheidsaspecten en dierenwelzijn. Het gaat daarbij niet om een uitbreiding van het aantal dierproeven maar om verbetering van de omstandigheden voor het onderzoek.
Deelt u de mening dat, gezien de hierboven genoemde ambitie van het kabinet, het niet langer gepast is om overheidsmiddelen in te zetten om proefdiergebruik stimuleren? Deelt u de mening dat overheidsmiddelen in plaats daarvan volledig dienen te worden besteed aan de ontwikkeling van alternatieven voor dierproeven? Zo nee, waarom niet?
Overheidsmiddelen worden ingezet om hoogwaardig innovatief onderzoek te stimuleren, bij voorkeur zonder dierproeven. Echter, om medische innovatie te realiseren kunnen dierproeven helaas nog niet volledig worden vervangen. Voor deze nog steeds nodige dierproeven zijn goede en moderne voorzieningen onmisbaar ook om een hoge standaard van dierenwelzijn te kunnen waarborgen.
Bent u bereid om in de toekomst subsidie-aanvragen om proefdiercentra uit te breiden en/of nieuwe proefdiercentra te bouwen, te weigeren? Zo nee, waarom niet?
Alle subsidieaanvragen voor verbetering van de onderzoeksinfrastructuur in Nederland worden zorgvuldig getoetst op economische en maatschappelijke waarde en op de wetenschappelijke kwaliteit. Daarbij worden ook waarden zoals duurzaamheid en de 3Vs in beschouwing genomen. Goede voorstellen zullen ook in de toekomst worden gehonoreerd indien blijkt dat deze kunnen bijdragen aan de 3Vs.
Het bericht dat de huisartsenpraktijk uit Woerden verdwijnt |
|
Pia Dijkstra (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de huisartsenpost die verdwijnt uit Woerden?1
Ja
In hoeverre bent u van mening dat een huisartsenpost in Leidsche Rijn volstaat voor de inwoners van Woerden in de avond, nacht en weekenden, terwijl deze op 17 minuten afstand ligt?2
Het is aan huisartsen en zorgverzekeraars om de zorg op lokaal niveau zo in te richten dat kwaliteit en bereikbaarheid voldoende zijn gewaarborgd. Primair Huisartsenposten heeft mij aangegeven dat de gemaakte keuze de uitkomst is van een al langer lopend proces. Samen met betrokken organisaties zoals het Zuwe Hofpoort ziekenhuis, het Antonius Ziekenhuis en de preferente verzekeraar Zilveren Kruis zijn, gegeven de sluiting van de SEH in Woerden, meerdere scenario’s in kaart gebracht en onderzocht. Hierbij is ook een reistijdenanalyse gemaakt. Vervolgens zijn de verschillende opties met de gemeente Woerden besproken. In de opinie van een meerderheid van de betrokken huisartsen die aangesloten zijn bij ZorgNU is de kwaliteit en patiëntveiligheid het meeste geborgd door het verplaatsen van de spoedzorg naar de huisartsenpost bij de spoedeisende hulp van het Antonius Ziekenhuis in Leidsche Rijn.
Kunt u aangeven waarom is afgezien van een huisartsenpraktijk-plus vorm, dichtbij de mensen in de gemeente?
Ik heb van Primair Huisartsenposten begrepen dat zij verwachten een hogere kwaliteit te kunnen garanderen met aansluiting bij de huisartsenpost in Leidsche Rijn ten opzichte van een aparte huisartsenpost in Woerden. Reden hiervoor is dat een deel van de patiënten op een huisartsenpost vanwege de ernst van hun aandoening of voor aanvullende diagnostiek wordt doorgestuurd naar een spoedeisende hulp. In Leidsche Rijn zit de huisartsenpost naast de spoedeisende hulp waardoor de tijd tussen huisartsenpost en spoedeisende hulp minimaal is. In Woerden zou dit niet het geval zijn.
Deelt u de mening dat het opmerkelijk en onwenselijk is dat deze vorm van eerstelijnszorg verdwijnt voor een gemeente waarin 50.000 inwoners wonen? Zo ja, hoe gaat u dit besluit veranderen? Zo nee, waarom niet?
Bewoners van de gemeente Woerden hebben nog steeds toegang tot eerstelijnszorg in avond-, nacht- en weekenduren. Weliswaar neemt de reistijd toe maar door aansluiting bij de huisartsenpost in Leidsche Rijn verwachten de huisartsen kwalitatief betere huisartsenzorg te kunnen bieden. Zie ook mijn antwoord op vragen 2 en 3.
In hoeverre kunt u aangeven of deze situatie zich mogelijkerwijs ook op andere plaatsen in Nederland voordoet of lijkt te gaan voordoen? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, kunt u dit (laten) inventariseren?
Er wordt niet bijgehouden waar in Nederland huisartsenposten besprekingen voeren over het al dan niet veranderen van locatie. Wel weten we uit onderzoek van het RIVM dat er een beweging gaande is waarbij huisartsenposten en spoedeisende hulpen steeds vaker op één locatie gevestigd zijn en gebruik maken van één balie voor de triage van patiënten.3 Dit is overigens conform de beleidsmatige inzet, die politiek breed is gesteund.
Het niet vergoeden van een hoopgevend maar peperduur geneesmiddel |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Medicijn zes keer te duur voor basispakket»?1
Ja.
Bestaat er twijfel over de werkzaamheid en effectiviteit van het geneesmiddel Eculizumab (Soliris)?
Het Zorginstituut heeft eculizumab beoordeeld bij twee indicaties. Op 13 mei 2016 heeft het Zorginstituut geadviseerd over de indicatie paroxismale nachtelijke hemoglobinurie (PNH). Op 22 november 2016 heeft het Zorginstituut een advies uitgebracht over de indicatie atypisch Hemolytisch Uremisch Syndroom (aHUS). Eculizumab voldoet zowel bij transfusieafhankelijke PNH-patienten als bij de behandeling van aHUS aan de stand van wetenschap en praktijk en is dus effectief in de behandeling van deze indicaties.
Kunt u toelichten hoe het leven van aHus-patiënten (Atypisch Hemolytisch Uremisch Syndroom) eruit ziet met en zonder dit geneesmiddel?
De beoordeling van de indicatie aHUS is op 22 november 2016 al afgerond. De indicatie waar de ACP 12 mei jl. over gesproken heeft is PNH. Het betreft hier een herbeoordeling van eculizumab bij PNH.
De meest voorkomende symptomen van aHUS zijn: vermoeidheid, bloedarmoede, diarree, misselijkheid, kortademigheid en nierfalen. Patiënten met PNH hebben last van ernstige bloedarmoede door versterkte afbraak van rode bloedcellen, infecties en trombose. Eculizumab is de enige medicamenteuze behandeling voor aHUS en PNH patiënten en is effectief gebleken in de behandeling van de symptomen en geeft een verbeterde kwaliteit van leven.
AA&PNH, de patiëntenorganisatie van patiënten met PNH heeft onderzoek gedaan naar de maatschappelijke waarde onder PNH-patiënten in Nederland. De organisatie geeft aan dat de kwaliteit van leven van eculizumab-gebruikers bijna gelijk blijkt te zijn aan die van de gemiddelde Nederlander, de arbeidsparticipatie is hetzelfde als het Nederlands gemiddelde. Patiënten worden momenteel behandeld met eculizumuab en het middel wordt vergoed.
Klopt het dat Eculizumab is ontwikkeld op een universiteit in Amerika en niet door de huidige farmaceut Alexion? Zo ja, bewijst dit niet dat de farmaceut absurde winsten nastreeft ten koste van doodzieke patiënten?
Alexion claimt op hun website eculizumab te hebben ontdekt en ontwikkeld. Er is bij mijn weten geen bewijs dat dit niet het geval is. Ook stel ik vast dat Alexion de klinische studies met eculizumab heeft gefinancierd. Alexion heeft vooralsnog geen informatie verstrekt over de prijsopbouw of de winstmarge voor eculizumab.
Welke alternatieve geneesmiddelen zijn momenteel in ontwikkeling voor aHus-patiënten, op welke termijn zullen deze beschikbaar komen en welke maatregelen neemt u om dit proces te bespoedigen?
Eculizumab is op dit moment de enige medicamenteuze behandelmogelijkheid voor patiënten met aHUS of PNH. Patiënten worden hier momenteel mee behandeld en het middel wordt ook vergoed.
Er zijn biosimilars van eculizumab in ontwikkeling. Daarnaast zijn verschillende farmaceutische bedrijven internationale klinische studies gestart waarin de effectiviteit en veiligheid wordt onderzocht van moleculen die mogelijk van waarde zijn voor patiënten met aHUS of PNH. Informatie over deze trials is te vinden op www.clinicaltrials.gov. Voor geen van deze moleculen is tot op heden een aanvraag tot registratie ingediend bij de Europese Commissie. Het is niet op voorhand te voorspellen of en wanneer deze nieuwe stoffen beschikbaar komen als geneesmiddel. De Nederlandse overheid heeft geen invloed op de tijdspanne van het klinische onderzoek naar deze nieuwe moleculen.
Over vier jaar vervalt het patent op Eculizumab; bent u bereid tot die tijd het geneesmiddel te vergoeden voor de ongeveer 100 patiënten in Nederland? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn er ongeveer 60 patiënten met PNH en 40 patiënten met aHUS. Eculizumab wordt op dit moment voor deze beide patiëntgroepen volledig vergoed.
Ik herhaal wat in de kamerbrief van 22 december 2016 is aangekondigd. Het advies van het Zorginstituut over aHUS zal opgevolgd worden en eculizumab voor aHUS zal voorlopig in het pakket blijven, mede om de voortvarende inzet van de beroepsgroep en de patiëntenvereniging om tot gepast gebruik afspraken te komen te ondersteunen.
Verder heb ik aangegeven dat er onderhandelingen gestart zullen worden over de prijs van eculizumab op het moment dat de herbeoordeling voor de indicatie PNH is afgerond en het Zorginstituut een nieuw advies heeft uitgebracht. Dit advies verwacht ik zeer binnenkort. Ik neem mijn besluit over het al dan niet blijven vergoeden van eculizumab nadat ik de onderhandelingen voor eculizumab voor beide indicaties heb afgerond. Ik zal u hier te zijner tijd over informeren.
Kunt u een overzicht geven in welke landen dit geneesmiddel wel vergoed wordt en tegen welke prijzen?
De Europese Commissie heeft op 20 juni 2007 marktautorisatie verleend voor het gebruik van eculizumab voor de behandeling van PNH. Op 24 november 2011 heeft de Europese Commissie marktautorisatie verleend voor de behandeling van patiënten met aHUS. Sindsdien is in verschillende Europese landen door de autoriteiten besloten het middel te vergoeden, waaronder in het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Spanje, Italië en België. De vergoeding en prijsstelling van dit intramurale geneesmiddel kan binnen één land verschillen per regio. De besluitvorming in deze landen gaat vaak gepaard met (vertrouwelijke) prijsafspraken. Om deze redenen kan ik geen volledig en actueel overzicht geven van de internationale vergoedingsstatus en prijsstelling van eculizumab.
De hoge werklast van huisartsen |
|
Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bereid om te onderzoeken in hoeverre de toenemende ambulantisering van de ouderenzorg heeft geleid tot een verzwaring van de werklast van huisartsen? Zo ja, wanneer wilt u dit onderzoek verrichten? Zo nee, waarom niet?
Het NIVEL heeft in opdracht van de LHV en VWS onderzoek gedaan naar de effecten van de stelselwijzigingen in 2015 op de tijd die huisartsen nodig hebben om zorg te bieden aan ouderen (70+). Deze heb ik u op 18 april 2017 toegestuurd (Kamerstuk 33 578, nr. 40). Daaruit blijkt dat de tijd die huisartsen besteden aan ouderen (70+) is toegenomen. Tegelijkertijd blijkt uit een aanvullende enquête dat huisartsen ervaren dat zij sinds de overhevelingen beter in staat zijn adequate zorg te leveren voor ouderen.
Bent u het met de Landelijke Huisartsen Vereniging (LHV) eens dat huisartsen voldoende tijd en ruimte moeten hebben met hun patiënt om goede zorg te kunnen leveren en dus minder patiënten per praktijk moeten hebben?1
Huisartsen moeten goede zorg kunnen leveren. Daarom krijgen huisartsen net als in voorgaande jaren ook in 2018 extra groeiruimte in het budgettaire kader ten opzichte van andere sectoren. Hiermee kunnen zij de toenemende druk op de huisartsenpraktijk opvangen. Er zijn verschillende manieren om de zorg adequaat in te richten en zo de toenemende druk op te vangen. Dit kan door de samenwerking te zoeken met andere zorgaanbieders in de eerste lijn of door meer ondersteuning in te zetten in de praktijk. Ook kan er extra tijd voor de patiënt vrij worden gemaakt – zoals in de pilot in de uitzending van nieuwsuur op 2 mei aangegeven – door minder consulten met de zorgverzekeraar af te spreken. De huidige regelgeving en de extra financiële middelen bieden deze mogelijkheden. Het is aan de zorgverzekeraars en de huisartsen welke afspraken zij hierover maken.
Bent u bereid de onderzoeksresultaten van de twee pilots van Zorgverzekeraar VGZ, waaruit naar voren komt dat wanneer de huisarts 15 minuten in plaats van 10 minuten per patiënt heeft het aantal verwijzingen daalt met 5 tot 6 procent, met de Kamer te delen? Wat gaat u doen met deze uitkomsten?
Het is aan VGZ om te kiezen of zij dergelijke onderzoeksresultaten willen delen. Indien VGZ ervoor kiest om de resultaten te delen, kunnen andere zorgaanbieders en zorgverzekeraars bezien of ze hier een voorbeeld aan willen nemen.
Bent u met huisarts Coenen uit de Nieuwsuur-uitzending eens dat door meer tijd voor de patiënt, onnodige doorverwijzingen kunnen worden voorkomen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit verwezenlijkt kan worden?
Er lopen in Nederland verschillende pilots om te kijken of het aantal onnodige doorverwijzingen kan worden teruggedrongen en de kwaliteit van de zorg kan worden verhoogd. Hier zit een aantal veelbelovende projecten bij zoals bijvoorbeeld de pilot «Eenmalige consultatie medisch specialist» in Twente, het project «Kwaliteit als Medicijn» in Gorinchem en zeker ook de pilots van VGZ ten aanzien van de duur van een consult. Zoals ik eerder ook heb aangegeven kan meer tijd voor de patiënt en het bieden van adequate zorg op meerdere manieren worden bewerkstelligd. De huidige regelgeving en bekostiging, en de extra financiële middelen bieden deze mogelijkheden. Het is aan de zorgverzekeraar en de zorgaanbieder welke afspraken zij hierover maken, zoals nu in veel pilots ook al gebeurt.
Wat is uw reactie op het pleidooi van Nienke Nieuwenhuizen, voorzitter Verenso en specialist ouderenzorg, om meer oudergeneeskundigen in te zetten in de wijk en huisartsenpraktijken? Hoe gaat u deze inzet van ouderspecialisten bevorderen?
Ik zie grote toegevoegde waarde van specialisten ouderengeneeskunde bij de zorg voor ouderen in de wijk. Om de inzet van de specialist ouderengeneeskunde te stimuleren zijn daarom de mogelijkheden voor de inzet van deze specialist ouderengeneeskunde onder de tijdelijke subsidieregeling extramurale zorg verruimd. Deze hoeft niet meer in dienst te zijn van een instelling om door een zorgkantoor gecontracteerd te kunnen worden.
Wat vindt u ervan dat in 2016 139 miljoen euro overbleef van het huisartsenbudget, terwijl dit geld goed gebruikt kan worden om de werklast van huisartsen omlaag te brengen? Bent u bereid hierover met de zorgverzekeraars in gesprek te gaan? Kunt u dit toelichten?2
Op 1 juni hebben de LHV, InEen, ZN, de patiëntenfederatie en het Ministerie van VWS samen het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg 2018 getekend. Hierin wordt door alle partijen erkend dat de zorgvraag die op de huisartsen afkomt toeneemt. Partijen spreken het voornemen uit om in de huisartsenzorg en de organisatiekracht van de eerste lijn te investeren om de toenemende vraag te beantwoorden en de samenwerking te bevorderen.
Bent u het eens met de LHV dat meer substitutie alleen mogelijk is als er wordt geïnvesteerd in meer dokters en ondersteunend personeel, voldoende ruimte en meer tijd voor de patiënt? Gaat u ervoor zorgen dat deze extra investeringen plaatsvinden?3
Om substitutie van de tweede lijn naar de eerste lijn mogelijk te maken is voldoende capaciteit in de eerste lijn nodig. In het bestuurlijk akkoord huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg en in het bestuurlijk akkoord medisch specialistische zorg is voor 2018 extra budgettaire ruimte gereserveerd van maximaal € 75 miljoen voor substitutie. Binnen deze € 75 miljoen kunnen afspraken worden gemaakt over de zorg die verplaatst wordt, maar ook over de capaciteit die daarvoor nodig is. Het is aan zorgaanbieders en zorgverzekeraars om daar afspraken over te maken. Op basis van de contractueel vastgelegde afspraken over daadwerkelijke verschuivingen van zorg van tweede naar eerste lijn, zal het budgettair kader huisartsenzorg en multidisciplinaire zorg worden verhoogd met een gelijktijdige en identieke verlaging van genoemde reservering in het budgettair kader voor de medisch specialistische zorg met een maximum van € 75 miljoen.
Daarnaast heb ik besloten het advies van het Capaciteitsorgaan om het aantal opleidingsplekken voor huisartsen naar beneden bij te stellen niet te volgen. Ik kies ervoor het aantal beschikbare opleidingsplekken voor 2018 stabiel te houden op 750.
De verdubbeling van het aantal datalekken door ziekenhuizen |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nog veel datalekken in ziekenhuizen»?1
Patiënten moeten er op kunnen vertrouwen dat de bescherming van medische informatie is gewaarborgd door de zorginstellingen. Ziekenhuizen dienen zelf zorg te dragen voor passende technische en organisatorische maatregelen om datalekken te voorkomen. Naar aanleiding van het PBLQ rapport2 over beveiliging van patiëntgegevens ben ik gestart met het opstellen van een «Actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens» (zoals aangegeven in mijn brief van 15 december 20163). VWS stelt samen met de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), GGZ Nederland en Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) dit actieplan op. De activiteiten uit het plan moeten leiden tot een structurele verbeteringen in de dagelijkse werkpraktijk bij ziekenhuizen voor wat betreft informatiebeveiliging en privacybescherming daadwerkelijk verbeteren. Het streven is om het actieplan voor de zomer naar de Tweede Kamer te verzenden. Informatiebeveiliging is een doorlopend punt van aandacht en is een onderwerp waar alle partijen zich voor moeten blijven inzetten.
Hoe verklaart u de verdubbeling van het aantal datalekken bij ziekenhuizen?
Ik heb begrepen dat de Autoriteit Persoonsgegevens in 2016 in totaal 451 meldingen van datalekken bij ziekenhuizen heeft ontvangen. In het eerste kwartaal van 2017 kreeg de Autoriteit Persoonsgegevens 161 meldingen van ziekenhuizen. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te verklaren wat de oorzaken zijn van de groei van het aantal datalekken.
Overigens hebben om de awareness te vergroten de Autoriteit Persoonsgegevens en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in maart 2016 per brief4 en later ook in verschillende gesprekken de ziekenhuizen geïnformeerd over en geattendeerd op de meldplicht datalekken. Ook hebben de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen (NVZ), Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU) en de Zelfstandige Klinieken Nederland (ZKN) met verschillende communicatiemiddelen hun leden gewezen op de meldplicht datalekken.
Deelt u de mening dat medische gegevens uiterst gevoelige informatie bevatten die nooit in verkeerde handen mogen vallen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe gaat u optreden tegen menselijke fouten, nonchalance en nalatigheid, waarover de meeste meldingen gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Valt het verliezen van een usb-stick met medische gegevens of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres onder ernstige nalatigheid? Zo nee, waarom niet?
Onder «het gevolg van ernstig verwijtbare nalatigheid» wordt verstaan (Kamerstuk 33 662, nr. 16): de overtreding is het gevolg van grof, aanzienlijk onzorgvuldig, onachtzaam dan wel onoordeelkundig handelen.
Of er bij verlies van een USB-stick of het sturen van een medisch dossier naar een verkeerd adres hiervan sprake is hangt af van de feiten en omstandigheden van het geval en is aan de beoordeling van de Autoriteit Persoonsgegevens.
Kunt u de mededeling van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens toelichten dat er alleen waarschuwingen kunnen worden gegeven als er medische gegevens op straat komen te liggen?
De AP is een onafhankelijke toezichthouder. Het is niet aan mij om een toelichting te geven op de uitspraken van de voorzitter van de AP.
Na een datalek kan de AP een waarschuwing geven, daarnaast heeft de AP op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) de bevoegdheid een boete of een last onder dwangsom opleggen, dit geldt voor alle persoonsgegevens. Voor het opleggen van een boete moet eerst opzet of ernstig verwijtbare nalatigheid worden aangetoond.
Wat is het nut van de verhoging van de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens vorig jaar naar maximaal 900.000 euro, als van deze boetebevoegdheid geen gebruik gemaakt wordt?
Vorig jaar is de boetebevoegdheid van de Autoriteit Persoonsgegevens verhoogd voor telecombedrijven, voor de overige organisaties is dit onveranderd en maximaal € 820.000,–. Het is aan de Autoriteit Persoonsgegevens om te beslissen wanneer deze haar bevoegdheden, waaronder de boetebevoegdheid, inzet.
Welke maatregelen gaat u treffen om het aantal datalekken nog dit jaar drastisch terug te dringen?
Zorgaanbieders zijn op basis van de Wet bescherming persoonsgegevens zelf verantwoordelijk voor het voldoende nemen van passende technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen tegen verlies of tegen enige vorm van onrechtmatige verwerking.
Ik ben bereid initiatieven op dit terrein te ondersteunen, zoals ik al doe met het bij vraag 1, 3 en 4 genoemde actieplan (informatie)beveiliging patiëntgegevens en met het ondersteunen van de oprichting van de sectorale CERT (Computer Emergency Response Team) voor de zorg, de stichting Z-CERT. De Zorg-CERT is een voorziening om bij cyberincidenten snel in actie te kunnen komen, om detectie te versnellen en kennisdeling over informatiebeveiligingsincidenten te vergroten en hiermee de impact van dergelijke incidenten te beperken.
De internetconsultatie rondom het wetsvoorstel beroepenregulering |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat de datum voor opening van de internetconsultatie rondom het wetsvoorstel beroepenregulering, zoals aangegeven in uw brief van...... niet is gehaald conform de voorgestelde tijdperiode (het najaar van 2016)? Kunt u de toelichten waarom dit niet is gebeurd? Welke stappen bent u voornemens te zetten om dit alsnog in gang te zetten?1
Met de brief2 van 13 december 2016 heb ik uw Kamer geïnformeerd over mijn voornemen voorjaar 2017 een wetsontwerp over beroepenregulering in internetconsultatie te brengen. Het wetsontwerp heeft betrekking op beroepenregulering in de gezondheidszorg en beslaat de volgende onderwerpen: invoering van het beroep van orthopedagoog-generalist en het beroep van regieverpleegkundige in de Wet BIG, het actualiseren van het deskundigheidsgebied van de verpleegkundige, het uitbreiden van de eisen tot herregistratie en tot slot het actualiseren van de deskundigheidsgebieden van de apotheker, de psychotherapeut en de gezondheidszorgpsycholoog. Omdat deze wijzigingen op een zeer grote groep van invloed zijn, staat zorgvuldigheid voorop. Dat is dan ook de reden dat ik de komende maanden wil gebruiken om uitgangspunten bij de sector te sonderen. Vervolgens zal ik het wetsontwerp aanscherpen en in internetconsultatie brengen.
Deelt u de constatering dat implementatie van de twee beroepsprofielen voor verpleegkundigen op MBO- en op HBO (Bachelor) niveau, die aan u zijn overhandigd in januari 2016, wenselijk is? Zo ja, hoe ver staat het met de implementatie van deze profielen? Zo nee, waarom niet
Ja. Dit is dan ook de reden dat ik, na overhandiging van het rapport toekomstbestendige beroepen in de verpleging en verzorging3, ben gestart met het schrijven van dit wetsvoorstel rondom de beroepenregulering. Daarnaast zie ik dat de sector ook gestart is met verschillende initiatieven om de implementatie van de beroepsprofielen te bewerkstelligen. Zo is het hbo-onderwijs gestart met het opleiden van studenten volgens het nieuwe opleidingsprofiel Bachelor Nursing 2020 en zijn verschillende ziekenhuizen gestart met proeftuinen om het onderscheid de mbo- en hbo-opgeleide verpleegkundigen ook in de praktijk te implementeren.
Op welke wijze wordt het advies van Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland (V&VN)(1090066–160865-MEVA) over de zelfstandige bevoegdheden van de bachelor opgeleide verpleegkundige overgenomen bij de wijzigingen van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (wet BIG)? Op welke wijze wordt deze groep verpleegkundigen in twee beroepstitels geregistreerd? Kunt u aangegeven hoe de overgangsregeling er uit komt te zien? Wanneer komt u met deze overgangsregeling?
In het wetsvoorstel rondom de beroepenregulering zal worden ingegaan op o.a. de verschillende beroepstitels, de deskundigheidsgebieden en de overgangsregeling voor de huidige groep BIG-geregistreerde verpleegkundigen. Zoals hierboven vermeld, streef ik er naar om onze uitgangspunten bestuurlijk te sonderen en vervolgens in internetconsultatie te brengen.
Wat gaat er gebeuren met de in-service opgeleide verpleegkundigen die veelal een vervolgopleiding op HBO niveau hebben gevolgd? Welke beroepstitels krijgen de verpleegkundigen op zowel MBO als HBO niveau?
Zie antwoord vraag 3.
Problemen met hygiëne in een ggz instelling |
|
Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het schokkende bericht dat kwetsbare patiënten in een kliniek voor verslavingsproblematiek de noodklok hebben geluid vanwege problemen met hygiëne in de kliniek?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat deze kwetsbare patiënten klagen over zeer gebrekkige hygiëne en zich vervolgens niet gehoord voelen door de directie, noch door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ)?
Ik kan mij goed voorstellen dat patiënten klagen als zij onhygiënische toestanden in een verslavingskliniek aantreffen. De beelden uit de uitzending laten zien dat de reiniging in deze verslavingskliniek op de getoonde plekken te wensen overlaat.
De instelling is verantwoordelijk voor hygiëne in de instelling. Patiënten die hier klachten over hebben, kunnen zich in eerste instantie wenden tot de zorgaanbieder zelf en vervolgens gebruik maken van de klachten- en geschillenregeling van de instelling zelf. Op die manier kan de instelling direct aangesproken worden om er iets aan te doen. Als dat niet tot verbetering leidt kan dit worden gemeld bij het Landelijk Meldpunt Zorg.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) houdt toezicht op de kwaliteit en veiligheid van zorg. Hygiëne is hier een onderdeel van. Omdat de IGZ niet iedere dag in iedere instelling aanwezig kan zijn wordt dit toezicht vormgegeven op basis van risico- en incidententoezicht. Het is daarom van belang dat wanneer een beroep op de klachten- en geschillenregeling niet leidt tot een verbetering, patiënten hun klacht melden bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Op deze manier kunnen deze signalen in het toezicht worden betrokken.
Wat vindt u ervan dat de IGZ aangeeft geen tijd te hebben om de hygiëne bij verslavingsklinieken te inspecteren? Is dit in overeenstemming met de taakomschrijving van de IGZ?
Zie antwoord vraag 2.
Is de IGZ volgens u voldoende toegerust om de verantwoordelijkheid voor het toezicht op de hygiëne in de Nederlandse gezondheidszorg aan te kunnen?
Reiniging en desinfectie, als onderdeel van hygiëne en infectiepreventie, gaan de verspreiding van micro-organismen tegen. Samen met andere voorzorgsmaatregelen kunnen zo zorginfecties bij patiënten en de verspreiding ervan worden voorkomen. Dit is van groot belang voor de patiëntveiligheid en is daarom een van de speerpunten van de IGZ. De inspectie focust hierbij op die zorginstellingen waar het risico voor de patiënten om een zorginfectie op te lopen het grootst zijn. Het gaat dan om zorginstellingen waar de meest kwetsbare (somatische) patiënten verblijven en waar veel invasieve handelingen gebeuren zoals in ziekenhuizen, verpleeghuizen, privéklinieken, eerste lijn en mondzorg.
Hygiëne en infectiepreventie is een speerpunt van de inspectie. Er is een specialistisch team binnen de inspectie aangesteld voor het toezicht hierop. Ik acht de inspectie hiermee voldoende toegerust om toezicht te houden op de hygiëne in de Nederlandse gezondheidszorg.
Bent u op de hoogte van soortgelijke problemen met hygiëne bij andere ggz-instellingen? Zo ja, kunt u de Kamer berichten bij hoeveel instellingen dit soort problematiek speelt? Zo neen, kunt u onderzoeken of dit bij meerdere instellingen speelt?
De inspectie komt soortgelijke problemen in de ggz nauwelijks tegen. In voorkomende gevallen waar de inspectie tijdens een inspectiebezoek voorbeelden van slechte reiniging of hygiëne aanloopt wordt dit aangekaart bij de instelling.
Gaat u ingrijpen om ervoor te zorgen dat de problemen met hygiëne in de verslavingskliniek per direct opgelost worden?
De inspectie heeft de raad van bestuur van de instelling de opdracht gegeven te rapporteren op welke wijze de instelling zorg draagt voor goede hygiëne binnen de gehele instelling en de manier waarop dat wordt geborgd. De inspectie gaat hierover op korte termijn spreken met de raad van bestuur. Op basis van het totale beeld wordt door de IGZ beoordeeld of verdere maatregelen noodzakelijk zijn.
Het toch niet beschikbaar komen van canules voor de heer Vercoutre, waarmee hij kan praten en hij minder benauwd is |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bericht over het toch niet beschikbaar komen van canules voor de heer Vercoutre, waarmee hij kan praten en hij minder benauwd is?1 2
Ik moet u helaas mededelen dat de heer Vercoutre op donderdag 4 mei jl. aan de gevolgen van nierproblemen is overleden in het Rotterdams Erasmus MC.
Ik heb aan de nabestaanden mijn deelneming betuigd.
Bent u ervan op de hoogte dat dit probleem nog helemaal niet opgelost is en de situatie van de heer Vercoutre met de dag nijpender wordt?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft het nu niet lang genoeg geduurd? Waarom zet u de deskundigen niet samen met de patiënt om de tafel, zodat er op korte termijn een passende oplossing komt voor de heer Vercoutre?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het mogelijk dat men wel een kunstarm kan aansturen via de hersenen maar een canule op maat maken niet lukt?
Zie antwoord vraag 1.
Wat kunt u voor de heer Vercoutre regelen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u voor de heer Vercoutre doen, zodat zijn kwaliteit van leven niet slechter wordt?
Zie antwoord vraag 1.
De Alrijne ziekenhuizen die verlies draaien |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuis in de rode cijfers: Alrijne neemt bijna niemand meer aan»?1
Alrijne heeft mij laten weten dat zij de afgelopen periode is geconfronteerd met financiële tegenvallers. De raad van bestuur neemt daarom maatregelen om de exploitatie van de ziekenhuizen weer in lijn te krijgen met de begroting. Dit past bij de verantwoordelijkheid die de raad van bestuur heeft voor een financieel gezonde bedrijfsvoering. Wel mag de kwaliteit en veiligheid van de zorglening daarbij nooit in het geding komen. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft mij laten weten de ontwikkelingen bij Alrijne te volgen en heeft de raad van bestuur van Alrijne inmiddels om een reactie gevraagd.
Komt er extra toezicht op de Alrijne ziekenhuizen nu deze in financiële moeilijkheden verkeren? Zo nee, waarom niet?
Financiële signalen kunnen voor de IGZ reden zijn om nadere vragen te stellen met betrekking tot de borging van de kwaliteit en veiligheid van de zorg.
De IGZ heeft dit ook hier gedaan.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de tegenvallende resultaten en daarin de fusie van 2015 mee te nemen? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding voor een dergelijk onderzoek. Het is de verantwoordelijkheid van de raad van bestuur van Alrijne om passende maatregelen te nemen en de organisatie financieel gezond te houden.
Bent u nog steeds voorstander van de constructie van het Medisch Specialistisch Bedrijf of bent u inmiddels ook van oordeel dat specialisten in loondienst een beter alternatief zijn?
De Minister heeft eerder richting uw Kamer aangegeven het loondienstmodel en het participatiemodel als stip op de horizon te zien. Beide modellen scheppen condities voor gelijkgerichtheid – en dus samenwerking – tussen ziekenhuisbestuur en medisch specialisten en tussen medisch specialisten onderling en zodoende goede en doelmatige patiëntenzorg. Het is aan ziekenhuizen en medisch specialisten samen om te overwegen welk besturingsmodel zij willen hanteren.
Deelt u de mening dat het uitblijven van investeringen risicovol kan zijn voor de patiëntveiligheid? Zo ja, wat kunt u daar aan doen? Zo nee, waarom niet?
Uit het persbericht van Alrijne Ziekenhuizen maak ik op dat enkel investeringen die niet strikt noodzakelijk zijn worden uitgesteld. Indien de patiëntveiligheid en/of kwaliteit van zorg naar oordeel van de IGZ op enig moment in het geding komen, zal de IGZ onverwijld maatregelen nemen.
De tekorten aan ambulancepersoneel |
|
Nine Kooiman , Lilian Marijnissen |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe oordeelt u over het concept rapport dat voorstelt dat zorgverzekeraars de regie krijgen over de ambulancezorg omdat de onderzoekers vinden dat zorgverzekeraars de kwaliteit strenger bewaken en beter letten op de maatschappelijke kosten dan de overheid? Waarom heeft u verzuimd om alle scenario’s goed te laten onderzoeken?1
In opdracht van de Minister van VWS doet een adviesbureau momenteel onderzoek naar verschillende varianten voor de ordening van ambulancezorg. Het bureau definieert en onderzoekt negen varianten met vier verschillende regisseurs: de Minister van VWS, preferente zorgverzekeraar, GGD/GHOR en ROAZ. Die verschillende varianten worden onder meer getoetst op de vier punten zoals genoemd in de motie Wolbert2: hogere kwaliteit van ambulancezorg, betere samenwerking, snellere gegevensoverdracht en een stevigere borging van de positie van patiënten. Het rapport van het adviesbureau zal een expertadvies zijn.
Het onderzoek kent een begeleidingsgroep waarin Verpleegkundigen en Verzorgenden Nederland (V&VN), het Landelijk Platform Ondernemingsraden Ambulance Zorg (LPOAZ), het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV) Patiëntenfederatie Nederland, AZN, KNV, Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG), LNAZ, GGD/GHOR, InEen en de Nederlandse Vereniging van Spoedeisende Hulp Artsen (NVSHA) participeren. De Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) maakte oorspronkelijk deel uit van de begeleidingsgroep, maar heeft zich daaruit begin april teruggetrokken.
Vanwege de demissionaire status van het kabinet zal ik niet ingaan op vragen over de wenselijkheid van marktwerking in de ambulancezorg. Zoals ook in de nota naar aanleiding van het verslag bij het wetsvoorstel tot verlenging en wijziging van de Tijdelijke wet ambulancezorg aangegeven, kan het volgende kabinet een afgewogen keuze maken en een wetsvoorstel ter zake indienen, waarna het aan de Staten-Generaal is of dat wetsvoorstel aangenomen wordt.3
Ziet u nu naar aanleiding van alle schokkende berichten ook in dat naar aanleiding van de grote problemen die spelen in de ambulancezorg marktwerking hiervoor geen oplossing is en dat ambulancezorg een publieke dienst behoort te zijn en te blijven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het acceptabel dat er in de grote steden een groot tekort is aan ambulancepersoneel, waardoor de paraatheid in het geding raakt? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De beschikbaarheid van kwalitatief goede acute zorg is van groot belang. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgaanbieder om goede zorg te leveren en daarbij de continuïteit te waarborgen. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om voldoende goede zorg in te kopen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg en de Nederlandse Zorgautoriteit zien hierop toe.
De verantwoordelijkheid van zorgaanbieders voor het leveren van goede zorg is onafhankelijk van het soort dienstverband van het zorgpersoneel. Ook extern ingehuurd personeel moet bevoegd en bekwaam zijn. Ik heb kennis genomen van de mediaberichten van de FNV, waarin zij hun zorgen hebben geuit. Brancheorganisatie Ambulancezorg Nederland (AZN) heeft mij verzekerd dat er in alle regio’s op dit moment voldoende ambulancepersoneel beschikbaar is om goede ambulancezorg te leveren. Sommige leden van AZN hebben daarbij wel aangegeven dat het moeilijker wordt om de roosters in te vullen vanwege krapte op de arbeidsmarkt.
Vindt u het acceptabel dat roosters worden ingevuld met uitzendkrachten, die niet altijd de regio, materialen, lokale procedures kennen en vaak moeten werken met een partner op de ambulance die zij niet kennen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u het acceptabel dat ambulancemedewerkers onder een hoge werkdruk werken, niet altijd pauze krijgen en gedreigd is dat vakanties niet worden toegekend? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vanzelfsprekend dienen werkgevers en werknemers zich te houden aan de bestaande regelgeving rond pauzes en verlof. Beheersing van de werkdruk is een verantwoordelijkheid van werkgevers en werknemers gezamenlijk. Als de werkdruk structureel te hoog is, moeten werkgevers hun verantwoordelijkheid nemen. De Inspectie SZW houdt toezicht op naleving van de regels rond arbeidstijden en arbeidsomstandigheden.
Vindt u het acceptabel dat ambulancemedewerkers achterblijven in loon in vergelijking met hun collega’s in het ziekenhuis? Heeft dit naar uw mening op enig manier consequenties voor de kwaliteit van het werk en de zorg?
De primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden zijn onderwerp voor het CAO-overleg tussen werknemers en werkgevers. Ik kan en wil mij daar niet in mengen.
Vindt u het wenselijk dat vast personeel zich vaker laten inhuren door uitzendbureaus, omdat ze op korte termijn meer loon verdienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de opvatting dat het ongewenst is dat de arbeidsvoorwaarden voor vast personeel zo achterblijven dat het aanbod steeds verder achteruit gaat? Wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe oordeelt u over de signalen dat de komende maanden er honderden uitgevallen (rooster)diensten zijn, dus uitgevallen ambulances? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals eerder aangegeven, heeft AZN mij verzekerd dat er voldoende ambulancepersoneel beschikbaar is om goede ambulancezorg te leveren. Daarbij wordt erkend dat sommige leden van AZN het moeilijker vinden om de roosters te vullen.
Wat vindt u ervan dat door diverse Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) een inleenbehoefte is uitgezet van zo’n 25 tot 40 ambulances op Koningsdag, dat neerkomt op 7% a 10% van de ruim 400 ambulances die op een dergelijke feestdag normaliter gepland staan? Kunt u uw antwoord toelichten?5
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Verder kan ik erop wijzen dat de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) op 26 april jl. via een persbericht aangaf dat er op Koningsdag voldoende ambulances beschikbaar zouden zijn en dat ervan een onverantwoorde situatie geen sprake zou zijn.
Hoe oordeelt u over de onderbezetting op de meldkamers? Wat gaat u hieraan doen, ook gelet op de tekorten die eraan komen tijdens de zomerperiode? Kunt u uw antwoord toelichten?6
Uit navraag bij AZN is gebleken dat er bij haar geen signalen zijn over onderbezetting op de meldkamers. Verder heeft de directeur RAV Brabant MWN mij verzekerd dat de melding van een structurele onderbezetting op de meldkamer in Tilburg niet klopt.
Is u bekend hoe vaak het voorkomt dat er geen ambulances in regio’s beschikbaar zijn, terwijl dit wel noodzakelijk is? Zo ja, wilt u dit toelichten? Zo neen, bent u bereid in gesprek te gaan met ambulancemedewerkers en de meldkamer om hierover meer duidelijkheid te krijgen en de Kamer hierover te informeren?
Zoals reeds aangegeven, heb ik van AZN vernomen dat er in het gehele land voldoende ambulancepersoneel beschikbaar is om goede ambulancezorg te leveren. Het is de verantwoordelijkheid van de regionale ambulancevoorzieningen om goede zorg te leveren en daarbij de continuïteit te waarborgen. Het is de verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar om voldoende goede zorg in te kopen.
V&VN en FNV zijn gesprekspartners van VWS. Met de FNV is onlangs afgesproken dat er vervolgafspraken komen met medewerkers van mijn departement.
Hoe verhouden de aanrijtijden van 15 minuten zich tot de tekorten aan voldoende ambulancepersoneel, de inzet van uitzendkrachten en de concentratie van spoedeisende hulpposten? Kunt u garanderen dat de aanrijtijden nergens in het gedrang komen?
De afgelopen jaren is de productie van ambulanceritten gestegen en moet er dus ook extra (gespecialiseerd) personeel opgeleid worden. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft tien miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor de opleiding van nieuwe ambulanceverpleegkundigen in 2017.
De NZa houdt toezicht op de zorgplicht van zorgverzekeraars, zo ook op (de tijdigheid van) ambulancezorg. In 2016 heeft de NZa een onderzoek gedaan naar de normoverschrijdingen van de responstijden (ten minste 95% van de A1-meldingen moet binnen 15 minuten na aanname van de melding ter plaatse zijn). Op basis van dat onderzoek heeft de NZa geconcludeerd dat zorgverzekeraars zich nog onvoldoende realiseren dat het halen van de responstijden door de ambulance deel uitmaakt van hun zorgplicht. De NZa gaf daarbij aan dat er vooruitgang geboekt kan worden in de manier waarop zorgverzekeraars ambulancezorg inkopen en afspraken maken met de RAV’s. Dit is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraars en de RAV’s. De zorgverzekeraar zal zich in het kader van haar zorgplicht een oordeel moeten vormen over de oorzaak van de normoverschrijdingen en samen met de RAV een plan moeten maken om te komen tot een verbetering van de responstijden.
Naar aanleiding van de bevindingen uit het NZa-onderzoek hebben zorgverzekeraars verbeterplannen moeten aanleveren. In de verbeterplannen hebben de zorgverzekeraars onder andere aangegeven wat de oorzaken zijn van de normoverschrijdingen en welke acties zij samen met de ambulancediensten gaan ondernemen om de norm te verbeteren. De zorgverzekeraars leveren na de verbeterplannen ook voortgangsrapporten aan waarin zij rapporteren over de stand van zaken ten aanzien van de normtijden voor elke regio die onder de 95% presteert.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met ambulancemedewerkers en maatregelen te treffen om de tekorten aan ambulancepersoneel op te lossen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 12.
Het bericht dat patiënten langer kunnen leven door een super eenvoudig pompje |
|
Karen Gerbrands (PVV) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Speciale chemo rekt leven»?1
Uiteraard moedig ik onderzoek naar behandelingen van kanker die het leven van mensen verlengen met minder bijwerkingen en betere kwaliteit van leven altijd zeer aan.
Intra arteriële infusie van de lever is een behandeling voor leveruitzaaiingen bij darmkanker. Het Zorginstituut Nederland heeft hierover in 2009 als onderdeel van een breder advies over levertumoren een standpunt uitgebracht2. De methode van intra arteriële infusie zoals beschreven in het artikel voldoet volgens het Zorginstituut in principe aan het wettelijk criterium «stand van de wetenschap en praktijk» en kan dus vergoed worden ten laste van de basisverzekering.
Van belang is echter welk geneesmiddel wordt gebruikt en bij wie de combinatie wordt toegepast. De exacte focus van het onderzoek van het Erasmus MC is mij niet bekend. Het is goed mogelijk dat het betreffende onderzoek betrekking heeft op een niet eerder onderzocht geneesmiddel en/of patiëntenpopulatie, of bijvoorbeeld een vergelijking met andere behandelingen (al dan niet in combinatie toegepast). Zolang niet is vastgesteld of de toegepaste interventie volgens «stand van wetenschap en praktijk» is, kan de behandeling niet worden vergoed ten laste van de zorgverzekeringswet.
Hoe ziek is ons zorgstelsel als een behandeling die kankerpatiënten langer laat leven met minder bijwerkingen en die vele malen goedkoper is dan andere chemokuren, gefinancierd moet worden door het KWF Kankerbestrijding?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom is deze succesvolle behandeling in de Verenigde Staten al 20 jaar een feit en zijn we in Nederland nog in het stadium van onderzoek?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u ervoor zorgen dat deze behandeling direct beschikbaar komt voor patiënten met uitgezaaide darmkanker?
Het is aan de beroepsgroepen om de richtlijnen voor de behandelingen actueel te houden en aan het Zorginstituut als pakketbeheerder om te bepalen of de zorg onderdeel uitmaakt van verzekerde zorg. Op het moment dat het Zorginstituut op grond van de onderzoeksgegevens bepaalt dat deze zorg met de betreffende middelen bij een bepaalde patiëntenpopulatie onderdeel is van het verzekerde pakket, hebben zorgverzekeraars zorgplicht en kan deze zorg ten laste van de zorgverzekeringswet vergoed worden.
De eerder ontvangen antwoorden op vragen aangaande wachtlijsten in de transgenderzorg |
|
Pia Dijkstra (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kunt u, in het licht van uw antwoorden op eerdere vragen1, expliciteren op welke wijze u de transgender zorg wilt spreiden, de ketenbehandeling wilt opschalen en meer personeel wilt (laten) werven? Deelt u de mening dat u dit niet expliciteert in uw beantwoording? Zo ja, kunt u dat hier dan doen? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
In de antwoorden op eerdere Kamervragen heeft de Minister aangegeven dat zij meer spreiding van transgenderzorg van belang vindt en dat zij van zorgaanbieders en verzekeraars verwacht zij dat hun inspanningen op dat punt zullen intensiveren.
Op basis van het voorjaarsoverleg transgenderzorg met alle betrokken partijen dat op initiatief van VWS op 24 april 2017 heeft plaatsgevonden, is gebleken dat dit ook gebeurt. Er zijn de volgende positieve ontwikkelingen te melden.
Het VUmc heeft besloten om voor 2017 de capaciteit van het Kennis- en Zorgcentrum voor Genderdysforie (KZcG) opnieuw fors, te weten met 20%, te verhogen. De uitbreiding geldt voor alle disciplines. Het UMCG, dat over een genderteam voor volwassenen van beperktere schaal beschikt, werkt toe naar een verdubbeling van de capaciteit in 2017 en bestudeert de mogelijkheden om ook jongeren in zorg te nemen. In Zuid Nederland is per 1 februari 2017 een multidisciplinair genderteam van start gegaan met als intentie om ook medische zorg te gaan bieden aan zowel jeugdigen als volwassenen, naast de GGZ-zorg die al eerder werd geleverd aan kinderen en jeugdigen en hun ouders. Het is een samenwerking tussen de Mutsaersstichting in Venlo en Psychologen Praktijk OOG in Eindhoven. Het nieuwe genderteam werkt samen met het KZcG van het VUmc. Daarnaast is aan ons gemeld dat er inmiddels samenwerking bestaat tussen VUmc en in genderzorg gespecialiseerde psychologenpraktijken in den lande, zoals Psycho Informa Instellingen en Psychologenpraktijk De Vaart. Samenwerkingsafspraken tussen het UMCG en genoemde praktijken worden momenteel geconcretiseerd. De genderteams en de psychologenpraktijken onderzoeken of «zij-instroom» mogelijk is. Door deze samenwerking vindt spreiding van zorg plaats. Hierbij moet wel bedacht worden dat de problematiek van de wachttijden in de transgenderzorg weerbarstig is, omdat de groei van het aantal aanmeldingen blijft toenemen: de eerder verwachte afvlakking van de groei treedt niet op. Daar komt bij dat het lastig is om goed opgeleid en deskundig personeel te werven, aldus het LUMC en het UMCG. De in het eerder genoemde overleg aanwezige verzekeraars gaven aan dat er in beginsel geen financiële beletselen zijn voor uitbreiding van transgenderzorg indien nodig. Zij onderstrepen daarbij het belang van kwaliteit van zorg: ook bij krapte van het aanbod mogen maatregelen die gericht zijn op een snellere doorstroom, niet ten koste gaan van kwaliteit van zorg.
De kwaliteitsstandaard voor transgenderzorg GGZ zal naar verwachting op korte termijn worden ondertekend door alle betrokken partijen om na autorisatie te worden ingeschreven in het register van het Zorginstituut Nederland. Daarna kan implementatie plaatsvinden.
Kunt u aangeven in hoeverre uw uitspraak bij het antwoord op vraag zeven dat «los» contracteren van individuele specialisten of aanbieders «niet zomaar past», gebaseerd is op wetenschappelijke onderbouwing? Kunt u in het licht van deze vraag aangeven of het Zorginstituut hier eerder onderzoek naar heeft gedaan en/of uitspraken over op papier heeft gezet? Indien uw standpunt afwijkt van het Zorginstituut kunt u dan aangeven waarop u uw uitspraken heeft gebaseerd?
De Minister heeft er op gewezen dat transgenderzorg ketenzorg is en patiënten gebaat zijn bij een multidisciplinair, gecoördineerd en afgestemd zorgproces waarbij meerdere specialismen zijn betrokken. Coördinatie en afstemming van zorg zijn, vanwege het ingrijpende behandeltraject en de verschillende disciplines die daarbij betrokken zijn, essentiële kenmerken van het zorgproces, ook indien onderdelen van zorg op verschillende locaties of door verschillende aanbieders worden geleverd. Het contracteren van losse onderdelen van de zorg, kan hiermee op gespannen voet staan. Het Zorginstituut Nederland (ZIN) heeft desgevraagd laten weten dat dit uitgangspunt aansluit bij een advies van het College voor Zorgverzekeringen (CVZ), de voorganger van Zorginstituut Nederland, aan de Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen (SKGZ) over een geschil tussen een verzekerde en een zorgverzekeraar. Het CVZ heeft daarin op basis van relevante literatuur en de handelwijze in de praktijk in het buitenland geconcludeerd dat de kenmerken van het zorgproces met zich meebrengen dat behandeling/begeleiding van transgenders door onafhankelijk van elkaar opererende zorgverleners niet verantwoord is. Het is essentieel dat er een duidelijke regie is gedurende het hele behandeltraject dat een transgender doorloopt. Het CVZ heeft zich met name gebaseerd op door de World Professional Association for Transgender Health (www.wpath.org), een internationale, multidisciplinaire beroepsorganisatie, opgestelde Standards of Care for the Health of Transsexual, Transgender, and Gender Nonconforming People. Deze internationale richtlijn is opgesteld op basis van de beste beschikbare professionele wetenschappelijke kennis en behandelervaring. In deze richtlijn komt naar voren dat transgenderzorg multidisciplinaire zorg is waarbij verschillende specialismen een rol vervullen, en dat van centrale regie en coördinatie van een deskundige op gebied van behandeling van genderdysforie sprake moet zijn. Zie https://www.zorginstituutnederland.nl/publicaties/standpunten/2008/03/25/zorg-in-verband-met-transseksualiteit-die-niet-in-een-gespecialiseerd-centrum-wordt-verricht-moet-voldoen-aan-de-internationale-richtlijn-en-onder-regie-staan-van-een-deskundige-psychiater-psycholoog. Het advies dateert van 2008, maar de SKGZ heeft zich in een bindend advies uit september 2014 nog gebaseerd op dit advies van het ZIN over- kort gezegd- het belang van regie en zorgcoördinatie bij het zorgtraject transgenders onder verwijzing naar de Standards of Care (SOC 2011) van de WPATH2.
Deelt u de mening dat uw uitspraak «vanwege het ingrijpende karakter en de onomkeerbaarheid van onderdelen van het behandeltraject soms bedenktijd verstandig is en nodig tussen de stappen» bij vraag drie, stigmatiserend kan worden opgevat door transgenders? Kunt u uw uitspraak nader duiden? Zo nee, waarom niet?
Het is op geen enkele wijze de intentie om uitspraken te doen die als stigmatiserend kunnen worden opgevat. De uitspraak verwijst naar het onderscheid tussen wachttijden en de totale lengte van de behandelduur die op individuele basis moet worden geschoeid. De wachttijd is de periode dat betrokkene moet wachten nadat de indicatie voor behandeling is gesteld: de behandeling kan niet worden gestart omdat hij of zij nog niet terecht kan bij een instelling. De wachttijden zullen onderdeel zijn van de zorgstandaard somatische transgenderzorg, waaraan nu gewerkt wordt. Te lange wachttijden worden als belastend en onwenselijk ervaren. Daarover zijn patiënten en hulpverleners het eens.
Een ander aspect is de individuele behandelduur. Zowel door behandelaars in de GGZ als door de genderteams van de UMC’s wordt er op gewezen dat de doelgroep een gevarieerd beeld laat zien qua problematiek. In vaker voorkomende situaties is er sprake is van bijkomende psychologische en/of psychiatrische problemen. Als er sprake is van bijkomende problematiek is aan de voorkant van het behandeltraject (diagnostiek en indicatiestelling) soms meer tijd nodig voor begeleiding en achten deskundigen het in sommige situaties noodzakelijk om zaken goed uit te zoeken of om de beste uitgangssituatie bijvoorbeeld op het gebied van relaties, wonen en werk te verkrijgen voordat het behandeltraject start. Er zijn ook cliënten die geen bijkomende problematiek hebben en bij wie in minder gesprekken een duurzame wens tot geslachtsbevestiging kan worden vastgesteld, aldus de zorgaanbieders en de zorgprofessionals. In de praktijk is steeds meer sprake van zorg op maat.
In hoeverre bent u bekend met het Amerikaanse systeem voor transgenderzorg, waarbij «informed consent» centraal staat? Kunt u toelichten in hoeverre u het wenselijk acht dat gekeken wordt in hoeverre iemand in staat is de keuze zelf te maken en daarna vrijgelaten wordt in die keuze? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
In Nederland is informed consent3 wettelijk geregeld. Ik heb begrepen dat belangenorganisaties zoals Transvisie bepleiten dat het uitgangspunt zou moeten zijn dat transgenders een autonome beslissing moeten kunnen nemen of zij behandelingen ondergaan en welke dat zijn, zonder diagnostiek of indicatiestelling door zorgverleners. Transvisie noemt dat model «informed consent». Ik heb begrepen dat Transvisie dus niet doelt op de in Nederland wettelijk gestelde regels omtrent informed consent, maar een model bepleit waarbij de hulpverlener (de psycholoog of psychiater) in één gesprek bepaalt of de persoon in kwestie in staat geacht mag worden om de impact en risico’s van de behandelingen te overzien en daarover een afgewogen beslissing te nemen. Zorgaanbieders, -professionals en verzekeraars tonen zich vooralsnog terughoudend over deze wijze van werken omdat het ten koste kan gaan van kwaliteit van zorg. Zij zien in deze aanpak te weinig ruimte voor de professionele verantwoordelijkheid van de arts (zoals plastisch chirurg, endocrinoloog), de psycholoog, de psychiater: het multidisciplinaire team. Dat laatste vindt men belangrijk omdat de cliëntenpopulatie een gevarieerd beeld laat zien. Ik heb het Kwaliteitsinstituut Medisch Specialisten (KIMS) opdracht gegeven om een zorgstandaard somatische transgenderzorg te ontwikkelen. Dat proces vindt plaats met en door partijen. Daar zal bezien moeten worden wat de verdiensten en de risico’s van deze aanpak zijn. Zie ook mijn antwoorden op vraag 3 en 5.
In hoeverre kunt u aangeven wanneer de kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg af is? Kunt u aangeven welke partijen worden betrokken bij de uitwerking hiervan? Zo nee, waarom kunt u dit niet?
De planning van de kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg is april 2018.
Partijen die meewerken aan de kwaliteitsstandaard zijn: Patiëntenorganisatie Transvisie, het Nederlandse Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse vereniging voor Kindergeneeskunde (NVK), de Nederlandse vereniging voor Endocrinologie (NVE), de Nederlandse Vereniging voor Plastische Chirurgie (NVPC), de Nederlandse Vereniging Obstetrie en Gynaecologie (NVOG), het Nederlands Huisartsen Genootschap (NHG) en de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP).
In hoeverre acht u het acceptabel dat de wachtlijsten voor transgenderzorg zodanig oplopen en opstapelen dat het traject van aanmelding tot start van de behandeling met gemak bijna twee jaar beslaat? Kunt u aangeven welke stappen u, ondanks de afwezigheid van Treeknormen, wilt nemen om verkorting van dit traject te stimuleren?
Om goed in beeld te krijgen aan welke eisen het zorgpad voor transgenders moet voldoen, heeft de Minister van VWS de opdracht verstrekt om een kwaliteitsstandaard somatische transgenderzorg te ontwikkelen, met wachttijden als belangrijk onderdeel. Aan die zorgstandaard wordt met alle partijen, inclusief patiënten- en belangenorganisaties voortvarend gewerkt, zoals recent werd bevestigd tijdens het eerdergenoemde overleg bij VWS op 24 april 2017. Dat de wachttijd van de aanmelding tot het eerste behandelcontact gemakkelijk kan oplopen tot twee jaar herken ik niet uit de informatie die mij bekend is. De gespecialiseerde praktijken voor GGZ-zorg geven desgevraagd aan dat de wachttijd voorafgaand aan de behandeling momenteel oploopt en rond twee maanden is.
Het VUmc publiceert de actuele wachttijden per behandelstap op de website zie
Ook het UMCG publiceert actuele wachttijden op de site, zie https://www.umcg.nl/NL/Zorg/Volwassenen/Wachttijden/Paginas/Genderteam.aspx. Daaruit blijkt dat de wachttijd voor de intake 31 weken is.
In mijn antwoorden op vraag 1 heb ik een overzicht gegeven van de initiatieven die genomen zijn en genomen worden om het behandeltraject waar mogelijk te bekorten.