Het nieuws dat er miljoenen euro’s extra nodig zijn om de brandweer in Noord-Holland Noord overeind te houden |
|
Michiel van Nispen |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het nieuws dat de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord de noodklok luidt omdat het werk gedaan moet worden met te weinig middelen?1
Ja.
Bent u bekend met de vraag vanuit deze Veiligheidsregio dat er 6 miljoen euro extra nodig is voor het kunnen leveren van adequate capaciteit?2
Ja.
Wat vindt u ervan dat er zonder de extra investeringen een goede kans is dat posten moeten sluiten omdat er anders niet genoeg middelen overblijven om de rest van de wettelijke taken uit te voeren?
Mijn uitgangspunt is dat de Veiligheidsregio Noord Holland Noord binnen de wettelijke kaders brandweerzorg blijft leveren. De veiligheidsregio’s ontvangen van mijn ministerie ten behoeve van hun taken door het verstrekken van een financiële lumpsum bijdrage (Brede Doeluitkering Rampenbestrijding). Deze bedraagt circa 15% van het totaalbudget, de overige ca. 85% wordt gefinancierd door de gemeenten. Het bestuur van de veiligheidsregio is vrij deze middelen naar eigen inzicht te besteden mits aan vigerende regelgeving wordt voldaan. Het bestuur van de veiligheidsregio legt over de besteding van de middelen middels een jaarrekening en jaarverslag verantwoording af aan de betreffende gemeenteraden.
Binnen de wettelijke kaders van de Wet Veiligheidsregio’s bepalen de besturen van de veiligheidsregio’s de ambities en het kwaliteitsniveau van de veiligheidsregio, zoals vastgelegd in het regionale beleidsplan. Voorafgaand aan de vaststelling van het regionale beleidsplan, legt de veiligheidsregio het beleidsplan voor aan de gemeentebesturen. Ook stelt het bestuur van de veiligheidsregio de (meerjaren)begroting van de regio vast. Dat betekent dat het aan dat bestuur is om te bepalen, rekening houdend met de regionale situatie, op welke wijze gelden worden besteed. De deelnemende gemeenten zijn verantwoordelijk voor het beschikbaar stellen van de benodigde middelen om de gewenste prestaties te kunnen realiseren.
Bent u bekend met de signalen dat het momenteel al niet lukt om de bezetting volledig te garanderen en dit al tot een aantal nijpende situaties heeft geleid vorige zomer?
Ja, ik ben bekend met deze signalen. Voldoende bezetting is van groot belang voor de veiligheid van brandweermensen en het leveren van goede brandweerzorg. De veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft mij laten weten dat de bezetting op dit moment verantwoord is, maar dat deze wel onder druk staat. In het nieuwe regionaal beleidsplan dat momenteel wordt ontwikkeld, wordt hier expliciet rekening mee gehouden om de brandweerzorg in de toekomst te borgen.
Bent u het eens met de stelling dat het niet kunnen garanderen van voldoende bezetting heel erg gevaarlijk is en dat hier snel iets aan moet gebeuren?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u de huidige bezetting van de brandweer in de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord nog verantwoord?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid de helpende hand te bieden voor het werven van vrijwillige brandweerlieden in deze regio?
Het werven van vrijwillige brandweerlieden is primair de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord. Het Veiligheidsberaad is in 2018 in samenwerking met mijn ministerie gestart met het programma Vrijwilligheid. Het werven van vrijwilligers staat in meerdere regio’s onder druk en via dit programma worden onder meer ervaringen uitgewisseld over het aantrekken van vrijwilligers, het omgaan met vrijwilligheid in andere sectoren en het vergelijken met de situatie in andere landen. Het programma is in 2023 afgerond en heeft concrete handvatten en handreikingen opgeleverd voor de veiligheidsregio’s bij het behouden en werven van vrijwilligers. In 2024 zal er nog een landelijke campagne van start gaan met aandacht voor het werven het behouden van brandweervrijwilligers.
In het kader van dit programma zijn er verschillende onderzoeken3 uitgevoerd. Uit onderzoek van het Nederlands Instituut Publieke Veiligheid (verder: NIPV) blijkt dat het behouden en werven van vrijwilligers geen generiek ervaren probleem is. Of een brandweerpost een knelpunt rondom vrijwilligers ervaart en zo ja welk, verschilt per post en moment. Het NIPV heeft verschillende aanbevelingen opgesteld, bijvoorbeeld om de verbinding tussen brandweervrijwilligers en de veiligheidsregio’s te versterken. Het is aan de veiligheidsregio’s om verder te gaan met de bevindingen en aanbevelingen uit de onderzoeken op een manier die aansluit bij de specifieke omstandigheden in hun veiligheidsregio.
Zijn er, voor zover bij u bekend, soortgelijke zorgen en problemen ook in andere regio’s? Bent u bereid dit actief na te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de brandweer voldoende ruimte krijgt om de vrijwillige brandweer te trainen voor nieuwe ontwikkelingen zoals brandende elektrische auto’s en steeds vaker voorkomende natuurbranden?
Het is niet aan mij als Minister, maar aan de besturen van de veiligheidsregio’s om te bepalen wat het oefenprogramma van de brandweer is op basis van het opgestelde risicoprofiel. Bij het opstellen van het risicoprofiel wordt er rekening gehouden met de lokale omstandigheden. Ook nieuwe ontwikkelingen, zoals elektrische auto’s zullen de veiligheidsregio’s opnemen in het oefenprogramma.
Wat kunt u vanuit uw rol betekenen om er voor te zorgen dat de kwaliteit en veiligheid gegarandeerd worden, ook in deze regio?
De slagkracht van een veiligheidsregio wordt door de besturen van de veiligheidsregio’s binnen het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) vastgesteld. Regio-specifieke omstandigheden en afwegingen spelen een rol bij de inrichting van de brandweerzorg. Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om daarbij binnen de wettelijke kaders te bepalen wat er nodig is.
De Russische desinformatiecampagne via sociale media in Duitsland |
|
Kati Piri (PvdA), Frans Timmermans (PvdA), Songül Mutluer (PvdA), Mikal Tseggai (PvdA), Glimina Chakor (GL), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Gräper-van Koolwijk , Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport van de Duitse Minister van Buitenlandse Zaken over de systematische en massale Russische desinformatiecampagne via het sociale mediakanaal X waarover bericht is in Der Spiegel?1
Ja.
Deelt u de mening dat dergelijke activiteiten een rechtstreekse bedreiging zijn voor de democratische rechtsstaat en daarmee voor de staatsveiligheid? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is van mening dat inmenging door statelijke actoren onze belangen, waaronder onze nationale veiligheidsbelangen, kunnen schaden. Zoals ook vermeld in het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2 vormen de inlichtingen en beïnvloedingsactiviteiten van diverse statelijke actoren in Nederland een blijvende dreiging voor de sociale en politieke stabiliteit. Daarnaast geeft de AIVD in het jaarverslag van 2022 aan dat een optelsom van verschillende dreigingen tegen de democratische rechtsorde onze samenleving raakt. Sommige landen, zoals Rusland, buiten het wantrouwen tegen democratische instituties uit en dragen daarmee bij aan maatschappelijke onrust in het Westen.2
Herinnert u zich de uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er geen tekenen waren van buitenlandse inmenging bij de verkiezingen? Staat u nog steeds achter deze uitspraak? Hoe verhoudt deze uitspraak zich tot een gelijktijdige uitspraak van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties dat er wel degelijk sprake is van desinformatie?2
Het kabinet herinnert zich deze uitspraak en staat hier nog steeds achter. Des- of misinformatie kan ook worden verspreid zonder dat er sprake is van buitenlandse inmenging. Zo ontving het Ministerie van BZK op 22 november via de media meldingen over berichten op X waarin kiezers die op PvdA/GroenLinks wilden stemmen, tijdens de verkiezingen twee hokjes moesten inkleuren. Dit leidt tot een ongeldige stem. Vergelijkbare oproepen heeft het Ministerie van BZK ook bij eerdere verkiezingen gezien.4
Deelt u de mening dat het aannemelijk is dat ook in Nederland door Rusland of wellicht ook andere buitenlandse mogendheden via onder andere sociale media desinformatiecampagnes worden gevoerd? Zo ja, heeft u hiervoor concrete aanwijzingen? Welke zijn dat?
Ik deel deze mening. De AIVD signaleert in het jaarverslag 2022 onder meer dat er landen zijn, waaronder Rusland, die westerse democratieën onopgemerkt proberen te ondermijnen en de Nederlandse overheid heimelijk proberen te beïnvloeden. Over Rusland schrijft de AIVD dat het heimelijk zoekt naar ingangen in de Europese politiek, en bij Europese bestuurders en bij de media. Afgelopen jaar hebben statelijke actoren soms verregaande pogingen gedaan om in Westerse landen het publieke debat over de invasie in Oekraïne en het politiek-bestuurlijke bestel heimelijk te beïnvloeden.5 Dergelijke ervaringen leren ons dat we waakzaam moeten blijven. Omdat het verkiezingsproces nu en in de toekomst ongestoord moet verlopen, vrij van ongewenste beïnvloeding en inmenging, heb ik uw Kamer recentelijk een brief gezonden met een overzicht van mogelijke risico’s voor het verkiezingsproces en de maatregelen die worden genomen om ons hierop voor te bereiden.6
Bent u in contact getreden met de Duitse regering om na te gaan of zij over signalen beschikt dat ook in Nederland of andere EU-lidstaten sprake is (geweest) van desinformatiecampagnes door buitenlandse mogelijkheden? Zo ja, welke informatie heeft dit opgeleverd? Zo nee, bent u bereid dat alsnog te doen?
Het kabinet staat zowel bilateraal als in multilateraal verband in nauw contact met bevriende landen waar het buitenlandse inmenging en Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI) betreft. Dit betreft o.a. de doorlopende uitwisseling van informatie in EU-verband (o.a. via de Horizontal Working Party on Enhancing Resilience and Countering Hybrid Threats en het Rapid Alert System), binnen het NAVO-bondgenootschap en via het Hybrid Centre of Excellence. Via deze weg worden FIMI-campagnes gesignaleerd, vindt uitwisseling plaats over de verschillende verschijningsvormen van FIMI en worden best practices gedeeld over het verhogen van de weerbaarheid en responsmogelijkheden. Dit is ook bruikbaar voor het Nederlandse dreigingsbeeld. Waar nodig wordt ook gekeken naar een gezamenlijke reactie. Voorbeelden daarvan zijn de jaarlijkse FIMI-publicatie van EDEO waarin een overzicht wordt gegeven van gedetecteerde modus operandi7, en de sancties die in juli 2023 aan verschillende Russische personen en bedrijven zijn opgelegd vanwege FIMI-campagnes.8
Indien er geen concrete aanwijzingen zijn, bent u dan bereid een onderzoek in te stellen, in lijn met wat er in Duitsland is gebeurd, om na te gaan welke activiteiten op dit vlak mogelijk in Nederland plaatsvinden? Zo ja, op welke wijze en op welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet volgt eventuele veranderingen in het dreigingslandschap nauwgezet. Het kabinet ziet de dreigingen die door andere lidstaten worden geïdentificeerd en begrijpt dat dit leidt tot zorgen. In de brief 9 november 2023 heeft het kabinet daarom al aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden. Uw Kamer wordt over de verdere invulling en de termijn waarbinnen uw Kamer de resultaten kan verwachten geïnformeerd in de Voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. De ervaringen en werkwijzen van andere lidstaten zullen in ieder geval worden meegenomen in dit onderzoek.
De AIVD en MIVD kunnen sowieso onderzoek doen naar statelijke actoren en in welke mate zij een dreiging vormen voor de nationale veiligheid. In dit onderzoek kunnen de diensten stuiten op onder meer pogingen van manipulatie of het verspreiden van desinformatie. De AIVD en MIVD zullen partners voor wie dit relevant is informeren.
Deelt u de zorg van de Duitse regering dat deze activiteiten een eerlijk verloop van de verkiezingscampagne voor de Europese verkiezingen negatief zouden kunnen beïnvloeden? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De ervaringen in landen om ons heen leren ons dat we waakzaam moeten blijven. Het verkiezingsproces moet, nu en in de toekomst, ongestoord verlopen, vrij van ongewenste beïnvloeding en inmenging. Daarom heeft de Minister van BZK op 9 november 2023 een brief aan de Kamer verzonden met een overzicht van mogelijke risico’s voor het verkiezingsproces en de maatregelen die zijn genomen om ons hierop voor te bereiden.9 De maatregelen die in deze brief worden genoemd worden herhaald in aanloop naar de EP-verkiezingen. Dit betreft onder andere het gebruik van heldere communicatie over de verkiezingen en de organisatie van webinars voor gemeenteambtenaren en verkiezingstafels voor vertegenwoordigers van de Vereniging Nederlandse Gemeenten, de Kiesraad en alle veiligheidspartners.
Welke maatregelen treffen andere EU-lidstaten (in aanvulling op de Digital Services Act) om desinformatiecampagnes door buitenlandse mogelijkheden te bestrijden? Zijn er voorbeelden van instrumentarium waarover deze lidstaten beschikken waar Nederland nu niet over beschikt? Zo ja, welke?
De Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO) doet onderzoek naar Foreign Information Manipulation and Interference (FIMI), waarbij EDEO mandaat heeft voor Open source intelligence onderzoek (OSINT) naar actoren van derde landen en daaraan gelinkte bronnen.10 In een recent gepubliceerd rapport geeft EDEO toelichting op de gebruikte methodologie en de in 2023 gedetecteerde campagnes en trends. EDEO signaleert tevens specifieke dreigingen gericht op de integriteit van electorale processen, en doet suggesties voor preventieve en reactieve maatregelen die lidstaten kunnen nemen wanneer ze hiermee worden geconfronteerd. 11
Daarnaast hebben diverse EU lidstaten afdelingen buiten de I&V-diensten die zich (o.a.) richten op OSINT-onderzoek naar FIMI-campagnes. Voorbeelden zijn Duitsland (Referat 607, binnen het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de recent door de Minister van Binnenlandse Zaken aangekondigde nieuwe eenheid in oprichting12), Frankrijk (VIGINUM, binnen het Secretariaat-Generaal voor Nationale Defensie en Veiligheid) en Zweden (Swedish Psychological Defense Agency, binnen het Ministerie van Defensie); die reeds meerdere FIMI-campagnes hebben blootgelegd.
Bent u van mening dat de Nederlandse wet- en regelgeving op dit moment voldoende waarborgen biedt om desinformatiecampagnes door buitenlandse mogendheden te bestrijden? Op welke analyse baseert u deze conclusie? Zo nee, welke stappen gaat u zetten zodat Nederland beter in staat is desinformatiecampagnes te bestrijden?
In de brief 9 november 2023 heeft het kabinet aangekondigd te onderzoeken of, en zo ja hoe, de Rijksbrede aanpak van desinformatie over de kernprocessen van de democratie versterkt moet worden. Uw Kamer wordt over de verdere invulling en de termijn waarbinnen uw Kamer de resultaten kan verwachten geïnformeerd in de Voortgangsbrief over de Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie. De ervaringen en werkwijzen van andere lidstaten zullen in ieder geval worden meegenomen in dit onderzoek.
In algemene zin geldt dat het Nederlandse beleid tegen statelijke dreigingen is een continue afweging tussen belangen, dreigingen en weerbaarheid. Deze dreiging wordt geadresseerd met een breed palet aan maatregelen, zoals is beschreven in de Kamerbrief Aanpak statelijke dreigingen en aanbieding dreigingsbeeld statelijke actoren 2.13
Welke aanvullende maatregelen kunt u nemen bij de nationale implementatie van de Digital Services Act en de Digital Markets Act om desinformatie beter te bestrijden binnen Nederland? Bent u bereid dit te doen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld dient te worden dat zowel de Digital Markets Act als de Digital Services Act verordeningen zijn. Dat betekent dat zij rechtstreeks doorwerken in de Nederlandse rechtsorde. Daardoor is van implementatie strikt genomen geen sprake. De verordeningen moeten wel worden uitgevoerd. Dat houdt onder meer in dat er toezichthouders worden aangewezen, dat de benodigde bevoegdheden voor het toezicht worden toegekend, en dat er een grondslag wordt gecreëerd voor gegevensuitwisseling met andere toezichthouders en/of overheidsorganisaties. Dit gebeurt door middel van uitvoeringswetgeving.
De Digital Markets Act (DMA) bevat regelgeving voor de allergrootste wereldwijd actieve platforms met een poortwachtersfunctie. Dit zijn platforms waar consumenten en ondernemers nauwelijks meer omheen kunnen. De verboden en verplichtingen uit de DMA moeten zorgen voor betere bescherming van consumenten en ondernemers en meer concurrentie op digitale markten. De DMA is niet van belang voor de bestrijding van desinformatie.
De Digital Services Act beoogt wel mede de verspreiding van desinformatie en andere schadelijke inhoud aan te pakken. De Digital Services Act bevat enerzijds een kader voor de aansprakelijkheid van aanbieders van tussenhandeldiensten voor door hun gebruikers verstrekte informatie en anderzijds een aantal zorgvuldigheidsverplichtingen waar deze aanbieders aan moeten voldoen bij het verlenen van hun diensten.
De Digital Services Act betreft maximumharmonisatie. Dit betekent dat er geen ruimte voor de lidstaten is om binnen het toepassingsgebied van de verordening aanvullende nationale eisen te stellen of in stand te houden.14 Op nationaal niveau kunnen dus geen aanvullende zorgvuldigheidsverplichtingen aan tussenhandeldiensten worden opgelegd. Dit doet overigens niet af aan de andersoortige beleidsmaatregelen die er op nationaal niveau worden genomen tegen desinformatie. Voor een overzicht van dat beleid verwijs ik u naar de reeds genoemde Rijksbrede strategie voor de effectieve aanpak van desinformatie.15
Bent u van mening dat sociale media platforms hun verantwoordelijkheid om desinformatie tegen te gaan in voldoende mate nemen? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, welke stappen gaat u zetten?
Op het Transparency Centre16 van de Europese praktijkcode tegen desinformatie zijn sinds 2023 rapportages te vinden van een groot aantal sociale media platforms waarin zij uiteenzetten hoe zij hun verantwoordelijkheid nemen om desinformatie tegen te gaan. Op basis van deze rapportages is een eerste onderzoeksrapport verschenen waarin structurele indicatoren worden uitgewerkt.17 Daar is te lezen dat sociale media platforms in verschillende mate en op verschillende manieren hun verantwoordelijkheid om desinformatie tegen te gaan nemen. Waar op X18, voorheen Twitter, de vindbaarheid van desinformatie, de ratio van desinformatie actoren en de relatieve interactie met desinformatie het hoogste is, volgt Facebook op de eerste twee indicatoren op een tweede plek. Bij zowel de relatieve als de absolute interactie met desinformatie volgt YouTube op een tweede plek. TikTok heeft in absolute getallen de meeste interactie met desinformatie, maar behoort, net als Instagram, tot een middenmoter wanneer het gaat om de ratio en de vindbaarheid van desinformatie, en kent de laagste relatieve interactie met desinformatie.
In hoeverre dit voldoende is, is aan de toezichthouder om te beoordelen binnen het wettelijk kader van de DSA. In het geval van zeer grote online platforms als X, Facebook en Twitter is dat primair de Europese Commissie. Op 18 december 2023 heeft de Commissie een formele procedure ingeleid om te beoordelen of X mogelijk inbreuk heeft gemaakt op de DSA19. Daarbij wordt specifiek gekeken naar «de doeltreffendheid van de maatregelen ter bestrijding van informatiemanipulatie op het platform, en de doeltreffendheid van daarmee verband houdende beleidsmaatregelen om de risico's voor het maatschappelijk debat en de verkiezingsprocessen te beperken». De inleiding van een formele procedure geeft de Commissie de bevoegdheid om verdere handhavingsmaatregelen te nemen, zoals voorlopige maatregelen en besluiten wegens niet-naleving.
Het schrappen van verkrachting uit Europese wetgeving over gendergerelateerd geweld |
|
Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de brief van PvdA-Europarlementariër Vera Tax over het schrappen van verkrachting uit de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter bestrijding van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld die mede is ondertekend door verschillende maatschappelijke organisaties en Europarlementariërs van GroenLinks, CDA, D66, ChristenUnie en Partij voor de Dieren? Zo ja, wat is uw reactie op deze brief?
De richtlijn betekent voor de vele vrouwen en meisjes in de Europese Unie een forse verbetering van de aanpak van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. Nederland heeft daarom het voorzitterschap gesteund in het formuleren van maatregelen voor de preventie en bestrijding van geweld en voor de bescherming van slachtoffers. De richtlijn bevat een belangrijk hoofdstuk over preventie om onderliggende patronen van dwang, macht en controle te voorkomen, en voorziet in specifieke maatregelen ter voorkoming van verkrachting. De lidstaten sturen een krachtige boodschap: wij aanvaarden niet dat vrouwen meer risico's lopen dan mannen. Met de recente overeenstemming op 6 februari 2024 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Europese Commissie is dit bevestigd.
De argumentatie voor het kabinetsstandpunt kunt u vinden in de brief van 5 februari 20241 en de geannoteerde agenda voor de JBZ-raad op 8 en 9 juni 2023 die op 31 mei 2023 naar uw Kamer is verzonden.2 Over deze geannoteerde agenda heeft een schriftelijk overleg plaatsgevonden op 5 juni 2023.
Hoe legt u uit dat Nederland zich in Europa niet bij landen als België, Luxemburg, Zweden en Griekenland voegt in het opnemen van verkrachting in Europese wetgeving, terwijl u onlangs de – verdergaande – Wet seksuele misdrijven door de Tweede Kamer heeft geloodst? Staat u nog steeds volmondig achter de Wet seksuele misdrijven nu u in Europa op dit onderwerp de kant van landen als Hongarije en Polen kiest?
Nederland heeft samen met de meerderheid van de lidstaten, waaronder Frankrijk en Duitsland, het advies van de Juridische Dienst van de Raad gevolgd, omdat het de onderstaande risico’s niet wil aanvaarden en het de bevoegdhedenverdeling die in het Verdrag van de Werking van de Europese Unie is opgenomen niet wil oprekken.
Zoals in de brief van 5 februari 2024 is toegelicht, is het voor Nederland belangrijk dat aan de bevoegdheidsverdeling tussen de EU en de lidstaten op het gebied van strafrechtelijke wetgeving niet wordt getornd. Ook op dat punt hebben we een verantwoordelijkheid. Het is belangrijk dat de EU-bevoegdheden niet worden opgerekt. De verdeling van bevoegdheden tussen de EU en de lidstaten is een waarborg dat op EU-niveau geen regels worden vastgesteld voor strafrechtelijke onderwerpen die op specifieke wijze in Nederland zijn geregeld. Ik wijs bijvoorbeeld op prostitutie en medisch-ethische kwesties, waaronder abortus en euthanasie. Dit zijn bij uitstek onderwerpen waar wij, als Nederland, zélf over willen gaan. We willen in wetgeving maatwerk kunnen toepassen voor de Nederlandse samenleving.
Aanvullend hierop, Nederland wil niet het risico lopen dat het Hof van Justitie van de Europese Unie – in het geval de richtlijn aan het Hof wordt voorgelegd – de richtlijn geheel of deels buiten werking stelt omdat de rechtsgrondslag niet solide is.
De onderhandelingen over de Europese richtlijn hebben geen invloed op de Wet Seksuele Misdrijven. De Wet Seksuele Misdrijven is gericht op de Nederlandse context en verbetert Nederlandse wetgeving om de bescherming van slachtoffers tegen inbreuken op de lichamelijke en seksuele integriteit strafrechtelijk te versterken. Onze wet gaat aanzienlijk verder dan het commissievoorstel.
Wat is volgens u het signaal dat Nederland afgeeft aan slachtoffers van seksueel geweld binnen en buiten Nederland door verkrachting niet op te willen nemen in Europese wetgeving over gendergerelateerd geweld?
Voor vrouwen en meisjes in de EU worden belangrijke stappen gezet in de verbetering van preventie, hulp aan slachtoffers en toegang tot het recht. Het tegengaan van geweld tegen vrouwen is dan ook een belangrijke prioriteit van het kabinet. De richtlijn is met name een forse verbetering voor de slachtoffers van seksueel geweld in de EU. In de tekst van de richtlijn zijn de volgende maatregelen opgenomen:
Klopt het dat het verzet van Nederland om verkrachting in de Europese wetgeving op te nemen op juridische gronden gestoeld is? Zo ja, hoe verklaart u dat landen als België, Luxemburg, Zweden en Griekenland tot een andere conclusie zijn gekomen op dit punt?
In het antwoord op vraag 2 en in de brief van 5 februari 2024 heb ik toegelicht hoe het kabinet tot het Nederlands standpunt is gekomen. De meerderheid van de lidstaten, waaronder Nederland, wil de juridische risico’s die verbonden zijn aan de EU-harmonisatie van de genoemde strafbaarstelling niet accepteren. Een kleinere groep lidstaten heeft een andere afweging gemaakt.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als lidstaten verschillende minimumnormen hebben als het gaat om de strafbaarstelling van verkrachting? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het wenselijk om het delict verkrachting op basis van het ontbreken van instemming in alle EU-lidstaten op te nemen in het nationale strafrecht én het kabinet wil de bepalingen uit het Werkingsverdrag inzake de EU ten aanzien van strafbaarstelling van delicten in EU-wetgeving respecteren. Nederland hanteert een brede en ambitieuze inzet op vrouwenrechten, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR) en gelijke rechten voor lhbtiq+ personen. Daarom maakt het kabinet zich internationaal hard voor de ratificatie en implementatie van het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld (het Verdrag van Istanbul).3 In dit verdrag is het delict verkrachting op basis van het ontbreken van instemming opgenomen. Zes EU-lidstaten hebben dit verdrag nog niet geratificeerd.4 Zoals bekend zijn ook staten die geen lid zijn van de EU partij bij het Verdrag van Istanbul.
Deelt u de mening dat het opnemen van verkrachting in de Europese wetgeving vrouwen meer bescherming biedt tegen geweld, met name in lidstaten die niet het Verdrag van Istanbul volgen of waar minimumnormen omtrent verkrachting lager liggen dan nu wordt voorgesteld door de EU? Zo nee, waarom niet? Zo ja, is dit reden om het Nederlandse standpunt te herzien zodat vrouwen ook in deze landen beter in bescherming kunnen worden genomen tegen seksueel geweld?
De minimumnormen voor betere slachtofferbescherming van alle slachtoffers van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld worden via deze EU-richtlijn en met steun van Nederland vastgelegd. Dit geldt ook voor slachtoffers van verkrachting. Het feit dat verkrachting niet op EU-niveau strafbaar wordt gesteld, doet daaraan niet af. Voor de regeling van de bescherming van slachtoffers bestaat in het VWEU een afzonderlijke rechtsgrondslag. Het betreft ook vijftig andere minimumnormen voor de verbetering van de hulpverlening, toegang tot het recht, preventie en samenwerking tussen de betrokken ketenpartners. Dit betekent dat ook vrouwen in de EU-lidstaten die de Conventie van Istanbul niet hebben geratificeerd, beter worden beschermd met de richtlijn. Het standpunt van het kabinet dat er geen solide rechtsgrondslag is voor harmonisatie van strafbaarstelling van verkrachting, staat dus niet in de weg aan een flinke verbetering van de positie van slachtoffers van geweld tegen vrouwen (waaronder verkrachting) en huiselijk geweld in de gehele Unie.
Bent u bereid het Nederlandse standpunt over het schrappen van verkrachting uit de Europese wetgeving over gendergerelateerd geweld te herzien? Zo nee, waarom niet?
De prioriteit van het kabinet is dat dit pakket aan maatregelen in de richtlijn de eindstreep haalt, dat wil zeggen aanvaard wordt door het Europees Parlement én de Raad. Zoals eerder aangegeven heeft de meerderheid van de lidstaten ervoor gekozen de risico’s die zouden ontstaan door het delict verkrachting op te nemen in de richtlijn, niet te aanvaarden. Deze omstandigheden zijn niet veranderd ten opzichte van de situatie in het voorjaar van 2023 waarop het Nederlands standpunt is gebaseerd. Dit betekent dat het kabinet geen reden heeft gezien om het Nederlandse standpunt te herzien.
Kunt u deze vragen vóór 6 februari, wanneer de onderhandelingen over de wetgeving omtrent gendergerelateerd geweld in Brussel plaatsvinden, beantwoorden?
De vragen zijn binnen de gebruikelijke termijn beantwoord. Uw Kamer is heeft op 5 februari 2024 een toelichtende brief over dit onderwerp en het kabinetsstandpunt daarin ontvangen.
De berichtgeving 'Aboutaleb wil minder communicatie over geweldsexplosie Rotterdam' |
|
Marjolein Faber (PVV), Marco Deen (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Aboutaleb wil minder communicatie over geweldsexplosie Rotterdam»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de burgemeester, door in dit geval niet actief te communiceren, de veiligheid van zijn eigen burgers in gevaar brengt?
Het is aan de lokale gezagen om via de gebruikelijke kanalen van de gemeente en politie informatie te verstrekken die relevant is voor de veiligheid van burgers. Daarin spelen ook de landelijke en lokale media een rol.
De burgemeester legt verantwoording af aan de gemeenteraad over de inzet van zijn bevoegdheden ter handhaving van de openbare orde. De gemeenteraad van Rotterdam is derhalve de aangewezen plek voor het debat over communicatie over incidenten met explosieven.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om te treden in (mogelijke) besluitvorming van de lokale driehoek. Ik ga er daarnaast van uit dat de driehoek weloverwogen besluiten neemt die de veiligheid in Rotterdam ten goede komen.
Deelt u de mening dat de burgers in het algemeen en die van Rotterdam in het bijzonder recht hebben om te weten wat in hun (directe) omgeving afspeelt zodat zij ook legale passende maatregelen kunnen treffen voor hun eigen veiligheid?
Zie antwoord vraag 2.
Verzaakt de burgemeester niet zijn taak als burgervader nu hij overweegt niet actief te communiceren, aangezien hij zorg moet dragen voor de veiligheid in zijn gemeente en communicatie in dit geval juist cruciaal is?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid in te grijpen op het moment dat de burgemeester zijn voornemen om af te zien van actieve communicatie betreffende geweldsincidenten doorzet?
Communicatie rondom geweldsincidenten is een thema dat ik met enige regelmaat bespreek met diverse partners in het veiligheidsdomein, waaronder ook met de lokale gezagen en de politie. Mocht er aanleiding zijn, dan treden we hierover altijd in goed overleg.
Bijeenkomsten met ambtenaren naar aanleiding van de verkiezingsuitslag van 22 november 2023 |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Karien van Gennip (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (CDA), Mark Harbers (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Steven van Weyenberg (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Robbert Dijkgraaf (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Micky Adriaansens (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (minister defensie) (D66) |
|
Zijn er op uw ministerie bijeenkomsten georganiseerd op departementaal niveau, dan wel op directoraat-generaal (DG) of directieniveau naar aanleiding van de verkiezingsuitslag?
Nee.
Zo ja, wat was de aanleiding c.q. het doel van deze bijeenkomsten?
In verschillende reguliere bestaande overleggen die wekelijks plaatsvinden op DG- en directieniveau is er over de verkiezingen gesproken, zoals dit altijd gebeurt bij actualiteiten van politieke aard en die van invloed kunnen zijn op de beleidsinhoud van het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De dag na de verkiezingen is er in verschillende overleggen gesproken hoe de verkiezingen van invloed zou kunnen zijn voor het inhoudelijke werk van het Ministerie van Justitie en Veiligheid.
Is het waar dat tijdens deze bijeenkomsten ambtenaren konden aangeven wat er voor hen in hun werkhouding zou veranderen naar aanleiding van de verkiezingsuitslag of na een eventueel door de winnende partijen te vormen coalitie?
Het beeld over een mogelijk veranderende werkhouding naar aanleiding van de verkiezingen herkennen wij niet. Van ambtenaren mag verwacht worden dat zij op een professionele, deskundige en neutrale wijze werken. Wij hechten er waarde aan dat er binnen het ministerie ruimte is voor een open gesprekscultuur, waar over alle onderwerpen gesproken kan worden, zo ook over politieke gebeurtenissen.
Kunt u aangeven hoeveel ambtenaren van uw ministerie aanwezig zijn geweest bij dergelijke bijeenkomsten?
Dit is niet mogelijk, er worden geen overzichten bijgehouden van hoeveel en welke medewerkers er bij welke overleggen aanwezig zijn geweest ook omdat er geen centraal georganiseerde bijeenkomst was, maar omdat de verkiezingen in reguliere bestaande werkoverleggen besproken zijn.
Beseft u dat ambtenaren die op één van de partijen hebben gestemd die hebben gewonnen hierdoor in een moeilijke positie worden geplaatst ten aanzien van hun collega’s? Deelt u de mening dat dit zeer ongewenst is?
Het past in een open en veilig werkklimaat, zoals beschreven in het antwoord op vraag 3, dat ambtenaren zich kunnen uitspreken en van gedachten kunnen wisselen. De gehele Rijksoverheid hecht hier veel waarde aan. Dat men van mening kan verschillen, hoort daarbij en moet dus ook op een veilige en respectvolle manier kunnen. Het is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van werkgever en werknemers om met elkaar die veiligheid te bieden. Daarnaast verwijs ik u naar het antwoord op vraag 8.
Zijn er plannen om bij een eventueel regeerakkoord van de huidige formerende partijen dergelijke bijeenkomsten weer te organiseren?
Nee, er zijn geen bijeenkomsten gepland. Bij een eventueel regeerakkoord zal er zoals gebruikelijk bij een nieuw regeerakkoord in verschillende reguliere bestaande overleggen gekeken worden naar op welke wijze het eventuele regeerakkoord invloed heeft op de verschillende inhoudelijke beleidsterreinen binnen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, omdat het ministerie uitvoering moet geven aan de plannen uit een regeerakkoord die raken aan het beleidsterrein van Justitie en Veiligheid.
Kunt u toezeggen dat er in de toekomst naar aanleiding van verkiezingsuitslagen geen aparte bijeenkomsten zullen worden georganiseerd waar ambtenaren hun zorgen mogen etaleren over de winst van democratisch gekozen partijen?
Wij verwijzen u graag naar het antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat dergelijke bijeenkomsten op zeer gespannen voet staan met de gewenste neutraliteit en objectiviteit van ambtenaren?
Nee. Het is belangrijk dat ambtenaren politiek neutraal zijn en blijven in hun werk. In Nederland werken ambtenaren zonder politieke binding en ongeacht de eigen politieke voorkeur voor het algemeen belang. Dat past ook bij ons democratisch bestel, de ministeriële verantwoordelijkheid en het gegeven dat Nederland geen wisseling van de ambtenaren kent bij een nieuwe regering. Een bewindspersoon is verantwoordelijk voor een politiek besluit. Hij of zij legt hierover verantwoording af aan het parlement.
Ambtenaren hebben hierbij een ondersteunende, adviserende en uitvoerende rol, waarin zij op basis van professionaliteit worden geacht om objectief te adviseren, en alle inzichten en opties aan bewindspersonen voor te leggen. Het is de taak van ambtenaren om te zorgen voor een transparant en goed besluitvormingsproces.
Vervolgens voeren ambtenaren uit wat politiek is besloten, ook als de politieke weging tot een ander besluit heeft geleid dan werd geadviseerd. Als de uitvoering van een politiek besluit onbedoelde gevolgen heeft, is het de taak van ambtenaren om die signalen terug te leggen bij de verantwoordelijk bewindspersoon zodat die het besluit kan heroverwegen.
Een sociaal veilige werkomgeving is een randvoorwaarde om professionele tegenspraak te kunnen bieden, maar ook om met de functie-uitoefening verbonden ethische vraagstukken en morele kwesties te kunnen bespreken. Ongeacht het onderwerp. Het kabinet bevordert een werkklimaat waarbij medewerkers op de werkvloer hun vragen en dilemma’s- bij collega’s en leidinggevenden kunnen uitspreken en samen met hen kunnen onderzoeken hoe hier het beste mee om te gaan. Het bieden van ruimte voor reflectie en dialoog op de werkvloer behoort volgens het kabinet niet alleen tot goed werkgeverschap, maar is juist ook noodzakelijk om als rijksdienst effectief te kunnen functioneren en de neutraliteit te behouden.
Wilt u deze vragen als verantwoordelijk Minister separaat en uitsluitend voor uw eigen ministerie beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Miljoenen drugsadvertenties op Telegram, platform laat handel ongemoeid’ en het bericht ‘Telegramdealers: 'De straten hebben rust, zoals jullie wilden' |
|
Harmen Krul (CDA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Miljoenen drugsadvertenties op Telegram, platform laat handel ongemoeid»?1 2
Ja, daar ben ik bekend mee.
Wat vindt u ervan dat drugscriminelen in openbare Telegram-groepen ongestoord kunnen handelen in drugs, zowel softdrugs als harddrugs en designerdrugs?
Het is schokkend om te zien hoeveel van dit soort berichten rondgaan op Telegram. Het is in de eerste plaats de verantwoordelijkheid van Telegram om dit te modereren. Dit soort zelfreinigend vermogen wordt ook door andere sociale media platforms toegepast. Daar zet ik ook op in bij Telegram. We zijn daar helaas nog niet in geslaagd, omdat het moeilijk is om met Telegram in contact te komen en afspraken te maken.
De politie mag en kan, gelet op het grote aantal berichten en de schaarste in de capaciteit, niet het hele internet monitoren op berichten waarin drugs wordt aangeboden. Wel gaat de politie daar waar mogelijk over tot handhaving. De opsporing richt zich op het opsporen van de grote drugsaanbieders.
Momenteel worden samen met betrokken partijen, zoals het Openbaar Ministerie (OM) en politie, verkennende gesprekken gevoerd met als doel het opstellen van een plan van aanpak voor handhaving op de online verkoop van verboden middelen. De handhaving van de online verkoop van drugs kent uitdagingen die niet zijn voorbehouden aan de verkoop van drugs, maar breder gelden voor de online verkoop van verboden middelen. De aanpak hiervan is complex en de totstandkoming van een goed en gedragen plan hierop vergt tijd. Ik zal uw Kamer in een volgende voortgangsbrief nader informeren over de concrete voorstellen om beter te kunnen handhaven op de verkoop van drugs via online kanalen.
Herkent u het beeld dat Telegram vooral wordt gebruikt als advertentieplatform en dat dealers na het opbouwen van een vertrouwensband overstappen op andere communicatiemiddelen? Welke andere apps kent u met vergelijkbare praktijken?
Telegram voorziet behalve in groepen en kanalen ook in de mogelijkheid om één-op-één te communiceren over bijvoorbeeld betaling en aflevering. Bij frequenter contact kan inderdaad een vertrouwensband ontstaan waarna andere communicatiewijzen kunnen worden gedeeld, zoals alternatieve berichtendiensten die voorzien in interpersoonlijke privécommunicatie.
Bent u het met de stelling eens dat drugsdealers die op Telegram hun criminele praktijken uitvoeren, zoveel mogelijk opgespoord en bestraft moeten worden met medewerking van Telegram? Zo nee, waarom niet?
De criminaliteit die via Telegram plaatsvindt, moet worden bestreden. De verwachting is dat nieuwe Europese wetgeving – zoals de Digital Services Act (DSA)3 – de internetsector tot meer actie dwingt met de verplichtingen die daarin geregeld zijn. In het geval van Telegram lijkt in een adequaat moderatiebeleid voor openbare groepen4 de grootste winst te behalen. De Nederlandse strafrechtelijke aanpak heeft een beperkt effect aangezien het hier om een internationale online dienst gaat met een groot aantal gebruikers. Omdat de capaciteit binnen onze strafrechtketen beperkt is, moeten bovendien altijd keuzes gemaakt worden. Een meewerkende houding van Telegram is in alle gevallen van groot belang.
Wanneer is voor u de maat vol voor Telegram, gezien de aanhoudende berichten over online haat, bedreiging, expose-groepen, criminele praktijken en oplichting via dit platform en het feit dat Telegram hier zelf helemaal niets aan doet?
De aanwezigheid van illegale inhoud en illegale activiteiten op Telegram vind ik problematisch. Temeer omdat Telegram weinig bereidheid tot medewerking toont in het kader van zelfregulering en opsporingsonderzoeken. In de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Kuik en Slootweg (CDA)5 over Telegram heb ik daarom aangegeven dat het kabinet de inspanningen verhoogt om partijen als Telegram en X op hun verantwoordelijkheden te wijzen, deels met behulp van nieuwe wetgevende instrumenten, zoals de Verordening Terroristische Online Inhoud6 en de eerdergenoemde DSA. Over de ontwerp Verordening ter voorkoming en bestrijding van seksueel kindermisbruik wordt nog onderhandeld. Deze drie verordeningen leggen aan tussenhandeldiensten meer (zorgvuldigheids)verplichtingen op, onder meer in relatie tot illegale online inhoud. Ze spelen daarom een belangrijke rol in het aanpakken van de soorten inhoud en praktijken die u noemt. Daarnaast ben ik in constante dialoog met verschillende soorten aanbieders in de internetsector, zoals via de «publiek-private samenwerking online content moderatie». Juist vanwege de constructieve samenwerking met de aldaar aanwezige platforms (zoals Meta, TikTok en Snapchat) is de afwezigheid van partijen als Telegram en X te betreuren.
Zijn de claims van Telegram dat zij wel degelijk proactief modereren op schadelijke content te verifiëren?
De gemaakte claims door Telegram zijn momenteel lastig onafhankelijk te verifiëren door een gebrek aan transparantie. De handhavingspraktijk en onderzoeken zoals die van de NOS geven een beeld van de verschillende vormen en omvang van illegale inhoud op Telegram, wat zich moeilijk verhoudt tot de gemaakte claims. De DSA brengt naar verwachting verandering in deze situatie zoals toegelicht in het antwoord op vraag 7.
Wilt u Telegram vragen bewijs te leveren van hun proactieve moderatie op schadelijke content in Nederland of Nederlandse groepen en wilt u dit onafhankelijk laten toetsen?
Zoals aangegeven spant het kabinet zich in om partijen op hun verantwoordelijkheden te wijzen. Telegram zal op grond van de DSA, die vanaf 17 februari 2024 van toepassing is op alle tussenhandeldiensten, in ieder geval jaarlijks moeten gaan rapporteren over (onder meer) inhoudsmoderatie die zij op eigen initiatief toepast, de ontvangen bevelen van lidstatelijke autoriteiten, en de omgang met meldingen van illegale inhoud van gebruikers en zogeheten betrouwbare flaggers7. Hierdoor wordt meer inzicht afgedwongen in hetgeen Telegram doet op het gebied van online content moderatie. Het is aan de toezichthouder in België – waar Telegram met de inwerkingtreding van de DSA een wettelijke vertegenwoordiger heeft aangewezen8 – om toezicht te houden op de naleving van deze eisen.
Herinnert u zich dat u in antwoord op eerdere vragen van de leden Kuik en Slootweg3 over Telegram-exposegroepen heeft aangegeven dat Telegram niet reageert op vorderingen of bevelen in het kader van opsporingsonderzoeken?
Ja, mijn beantwoording daarop is mij bekend.
Wat zijn gevolgen van het niet voldoen aan een vordering of bevel door de politie of de officier van justitie in het kader van een opsporingsonderzoek? Welke afwegingen worden daarbij gemaakt?
Wanneer Telegram niet meewerkt aan rechtshulpverzoeken en niet voldoet aan strafvorderlijke vorderingen en/of bevelen, dan is het gevolg daarvan dat onderzoek naar (een vermoeden van) strafbare feiten wordt belemmerd. In algemene zin geldt dat afhankelijk van de context en de grondslag van een vordering of bevel het niet meewerken daaraan strafrechtelijke, civielrechtelijke of bestuursrechtelijke gevolgen kan hebben.
In hoeverre zijn er mogelijkheden om medewerking van Telegram aan vorderingen of bevelen van de politie of officier van justitie af te dwingen?
In sommige gevallen zou bij niet-naleving van een vordering of bevel vanuit de politie of officier van justitie kunnen worden overgegaan op dwangmiddelen, zoals inbeslagname of strafvervolging. De eventuele inzet hiervan wordt onder andere beïnvloed door de grondslag van de vordering of het bevel, de ernst van de overtreding en ook de vestigingslocatie van een bedrijf. Van Telegram is bekend dat deze momenteel geen Nederlandse of andere Europese vestiging heeft. Wel is bekend dat Telegram met de inwerkingtreding van de DSA inmiddels een wettelijke vertegenwoordiger in België heeft aangewezen.
Klopt het dat de officier van justitie op basis van artikel 125p van het Wetboek van Strafvordering na toestemming van de rechter-commissaris, een aanbieder van een communicatiedienst kan bevelen om content ontoegankelijk te maken, en dat dit in de praktijk het blokkeren van een Telegramkanaal kan zijn, openbaar of besloten?
Ja, dat klopt.
Zo ja, kunt u aangeven waarom het blokkeren van een Telegramkanaal blijkens uw antwoord op vraag 6 van de leden Slootweg en Kuiken slechts in uitzonderlijke gevallen mogelijk is en dan alleen via de telefoon van de verdachte?
De casus waarin via de telefoon van verdachte gegevens in drie Telegram-groepen ontoegankelijk werden gemaakt, werd in de beantwoording uitzonderlijk genoemd, omdat de politie niet vaak in de positie is dat zij een Telegram-gebruiker heeft kunnen identificeren en directe toegang heeft tot diens telefoon. Dit maakte het op grond van artikel 125p Sv jo 181 Sv mogelijk om de Telegram-groepen af te sluiten zonder medewerking van Telegram.
Waarom is de politie volgens uw antwoord in vraag 6 vaak niet in de positie om een Telegramkanaal te blokkeren?
Zie antwoord vraag 12.
Wat vindt u ervan dat het blokkeren van een Telegramkanaal blijkbaar afhankelijk is van de medewerking van Telegram zelf?
In de casus waar u naar refereert in vraag 12 konden gegevens dus ontoegankelijk worden gemaakt zonder medewerking van Telegram, omdat er toegang was tot de telefoon van verdachte. Dat neemt niet weg dat een meewerkende houding van online aanbieders gewenst is, zodat bevelen die op grond van 125p Sv direct aan hen zijn gericht ook daadwerkelijk worden opgevolgd en er niet een strafbaar feit ontstaat of blijft voortbestaan door niet-naleving.
Welke mogelijkheden zijn er om de politie meer handvatten te geven om Telegramkanalen sneller te blokkeren? Vraagt de politie ook om extra mogelijkheden of bevoegdheden en zo ja, welke?
De wet voorziet in mogelijkheden voor politie en OM om online aanbieders ertoe te bewegen om strafbare inhoud ontoegankelijk te maken en personen achter accounts op te sporen. Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 10 wordt de effectiviteit van deze middelen belemmerd wanneer een bedrijf niet op Nederlands grondgebied is gevestigd. In het geval van buitenlandse online aanbieders dient dan gebruik te worden gemaakt van een rechtshulpverzoek. Dit is vaak een tijdrovende exercitie en de uitkomst ervan is afhankelijk van de medewerking van het land waaraan het verzoek is gericht.
Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 2 over de gesprekken die gevoerd worden met onder andere politie en OM om te komen tot een plan van aanpak voor handhaving op de online verkoop van verboden middelen.
Vindt u het gerechtvaardigd om in uitzonderlijke gevallen en bij grove en herhaaldelijke schendingen op het gebied van illegale content de mogelijkheid te hebben om een app als Telegram als geheel voor een bepaalde periode uit de lucht te halen in Nederland? Kunt u uitgebreid toelichten wat de technische en juridische implicaties hiervan zouden zijn?
Het volledig verbieden of ontoegankelijk maken van een app is zeer ingrijpend. In het geval van Telegram zou hieruit een inperking van de vrijheid van meningsuiting volgen. De noodzaak hiervan moet dan in verhouding staan tot de ernst van de overtredingen waarbij de vraag speelt of lichtere middelen niet al voldoende soelaas bieden. De DSA biedt een kader waarin toezicht en sanctionering zijn geregeld en in een opbouw van handhavingsmogelijkheden is voorzien. De verordening laat in een uiterst geval en onder voorwaarden ruimte voor de toezichthouder om de rechter te verzoeken de toegang tot een dienst tijdelijk te beperken10. Doordat Telegram in België haar wettelijke vertegenwoordiger voor de DSA heeft aangewezen is de Belgische onafhankelijk toezichthouder voor de DSA hiertoe exclusief bevoegd.
Wat vindt u van het feit dat Telegram in Duitsland een boete heeft gekregen van ruim vijf miljoen euro, omdat Telegram geen aanspreekpunt in Duitsland heeft waar mensen schadelijke en criminele content kunnen melden?
Het Bundesamt für Justiz (BfJ) heeft in 2022 haar bevoegdheden als autoriteit onder de NetzDG, de Duitse netwerkhandhavingswet, gebruikt om twee boetes van in totaal € 5,125 mln aan Telegram op te leggen. De NetzDG maakt plaats voor de DSA. De DSA is namelijk maximumharmonisatie voor wat betreft de verplichtingen voor tussenhandeldiensten door de EU, waardoor dergelijke nationale wetgeving niet langer is toegestaan. De actie van het BfJ laat zien dat partijen als Telegram zich niet kunnen onttrekken aan verplichtingen die hen zijn opgelegd. Dit maakt mij hoopvol over de toepassing van de DSA die in meerdere opzichten gelijkenissen kent met de NetzDG.
Op welke manier reageren andere Europese landen op Telegram wanneer schadelijke content niet verwijderd wordt en geen opvolging wordt gegeven aan vorderingen van politie en justitie?
Het kabinet is niet op de hoogte van de praktijk in de verschillende lidstaten.
Verwacht u, gezien de trackrecord van Telegram, dat de invoering van de Digital Services Act (DSA) zal leiden tot verbetering van het gedrag van Telegram?
Het laat zich moeilijk voorspellen hoe het handelen van een partij als Telegram zich gaat ontwikkelen met de inwerkingtreding van de DSA. Tegelijkertijd is Telegram een voorbeeld dat de noodzaak voor regulering aantoont. De DSA en de eerdergenoemde wetgevingsinstrumenten in mijn antwoord op vraag 5 versterken de mogelijkheden om op te kunnen treden. Uit de praktijk zal moeten blijken welke resultaten dit oplevert. In dit kader is relevant dat de positie van Telegram onder de DSA nog niet geheel duidelijk is. Het is waarschijnlijk dat de openbare chatgroepen op Telegram voldoen aan de definitie van online platform onder de DSA, terwijl besloten (groeps)gesprekken er buiten vallen, maar de praktijk moet dit uitwijzen. Ondertussen staat wel vast dat de DSA voor meer transparantie en dus verbetering van het gedrag door Telegram zou moeten leiden. Zie het ook het antwoord op vraag 7.
Verwacht u dat de huidige sancties onder de DSA hard genoeg zijn om online platformen zoals Telegram te dwingen verantwoordelijkheid te nemen over de activiteiten op hun platform?
Zie antwoord vraag 19.
Bent u bereid om de Kamer een brief te sturen waarin u uitgebreid toelicht aan welke bepalingen die volgen uit de DSA Telegram zich op dit moment volgens u niet houdt of waar er een risico zit?
Zoals aangegeven moet de positie van Telegram onder de DSA zich nog uitkristalliseren. Bovendien is de DSA gestoeld op het land-van-oorsprongsbeginsel voor het bepalen van bevoegdheid. Het is aan de onafhankelijke toezichthouder die is aangewezen in België, de lidstaat waar Telegram een wettelijk vertegenwoordiger heeft aangewezen, om een oordeel te vormen over de naleving van bepalingen uit de DSA door tussenhandeldiensten die onder haar bevoegdheid vallen. Het is niet aan mij om verder te oordelen of de DSA op (onderdelen van) Telegram van toepassing is, of welke onderdelen van de DSA mogelijk worden overtreden. Dat is aan de onafhankelijk toezichthouder en uiteindelijk aan de rechter en het Hof van Justitie.
Wanneer verwacht u de uitvoeringswet van de DSA naar de Kamer te sturen?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat werkt al geruime tijd aan het ontwerpwetsvoorstel voor de Uitvoeringswet Digitaledienstenverordening. Op 7 februari jl. heeft de Raad van State advies uitgebracht over het ontwerpwetsvoorstel. Dat wordt momenteel verwerkt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat streeft ernaar het ontwerpwetsvoorstel daarna zo spoedig mogelijk bij de Kamer in te dienen en zal Uw Kamer daar apart over informeren.
De uitzending ‘Vape-industrie heeft lak aan overheid’ van De Hofbar op 23 januari jl. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Vape-industrie heeft lak aan overheid» van De Hofbar op 23 januari jl.?1
Ja.
In hoeverre vindt u het uit te leggen dat ondanks het «smaakjeverbod» op vapes, dat sinds 1 januari 2024 van kracht is, winkels nog steeds vapes mét smaakjes verkopen?
Dat vind ik niet uit te leggen. Het verkopen van vapes met een smaakje is verboden. Winkeliers moeten het smaakjesverbod dus naleven.
Kunt u aangeven hoe het kan dat er geen enkele vorm van toezicht of handhaving is op de verkoop van vapes met smaakjes?
Dit is onjuist. Afgelopen maand heeft toezicht en handhaving door de NVWA plaatsgevonden. Om het probleem bij de bron aan te pakken, is het toezicht gestart bij producenten, importeurs en groothandels. Bij deze bedrijven heeft de NVWA de bevoegdheid partijen verboden vapes met smaakjes tegen te houden om te voorkomen dat deze in Nederland in de handel terecht komen. Ook worden de komende periode controles bij winkels uitgevoerd. Bij deze controles wordt opgetreden als vapes met smaakjes worden aangetroffen en wordt achterhaald waar de vapes vandaan komen om dit ook weer bij de bron aan te pakken.
Tegelijkertijd is het zo dat het verbod relatief kort van kracht is. En in die periode is gebleken is dat nog niet alle ondernemers het verkoopverbod naleven. Na invoering van wetgeving gaat er altijd even tijd overheen voordat een maatregel goed wordt nageleefd. Om te zorgen dat deze naleving snel verbetert, wordt het toezicht van de NVWA dan ook doelgericht ingezet.
Bent u het eens met de stelling dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de toezichthouder op de verkoop van vapes, onvoldoende handhaaft op de verkoop van vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en de verkoop van accessoires van vapes?
Daar ben ik het niet mee eens. Zoals aangegeven wordt wel degelijk toezicht gehouden en gehandhaafd op vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en op accessoires voor vapes.
In hoeverre heeft de NVWA een urgent gevoel om de verkoop van vapes met smaakjes, het online verkoopverbod van vapes en de verkoop van accessoires van vapes te handhaven?
Ik kan u verzekeren dat de NVWA grote urgentie voelt om het onrechtmatige aanbod van deze producten aan te pakken.
Hoe vindt u het uitlegbaar dat, ondanks het verbod op accessoires van vapes in 2022, opzetstukjes van vapes nog steeds verkrijgbaar zijn?
Accessoires voor vapes die smaakjes kunnen afgeven, zijn sinds 1 januari 2024 ook verboden en mogen niet meer worden verkocht. Dit wordt bij de handhaving van het smaakjesverbod meegenomen.
In hoeverre komt de huidige wetgeving tekort om smaakjes op vapes, die op allerlei creatieve manieren worden verkocht, definitief te verbieden?
Het smaakjesverbod is in zeer strenge regelgeving vastgelegd, doordat in de wet is voorgeschreven welke smaakstoffen alleen nog toegestaan zijn in vapes. Mijn verwachting is dat de wetgeving voldoende juridische basis is om de smaakjes definitief te verbieden.
Hoe bent u van plan de handhaving op de verkoop van (accessoires van vapes) aan te scherpen?
Ik ben van plan de NVWA extra handhavingsbevoegdheden te geven om zo efficiënter te kunnen handhaven. Zo geef ik de NVWA bijvoorbeeld meer mogelijkheden om verboden producten in bewaring en in beslag te nemen. Ik werk op dit moment aan een wetsvoorstel dat dit mogelijk maakt. Daarnaast ben ik voornemens om het boeteplafond en de hoogte van de boetes te verhogen. Ook aan de hiervoor benodigde wijziging van de regelgeving werk ik op dit moment.
Wanneer kunnen we het vergunningenstelsel van de verkoop van vapes verwachten, waartoe een meerderheid van de Kamer heeft besloten?
In mijn brief van 25 oktober 20232 ben ik ingegaan op de motie Kuik/Van Esch over uitwerken van een vergunningplicht voor tabaksverkooppunten.3 De huidige inzet op het verminderen van het aantal verkooppunten loopt tot 2032, waarna tabaksverkoop voorbehouden is aan tabaksspeciaalzaken. De verkoop van e-sigaretten is al eerder voorbehouden aan speciaalzaken. Omdat speciaalzaken vrijwel uitsluitend rookwaren mogen verkopen, zal het aantal winkels waarvoor dit rendabel is aanmerkelijk kleiner zijn dan het huidige aantal verkooppunten die een breder assortiment kunnen voeren. De inschatting is dan ook dat het aantal verkooppunten in 2032 ook zonder aanvullende maatregelen aanzienlijk afgenomen zal zijn.
Het artikel ‘Baasje van ‘barbaarse’ bijthond lijkt van aardbodem verdwenen’ |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Piet Adema (minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Baasje van «barbaarse» bijthond lijkt van aardbodem verdwenen»?1
Ja.
Hoe gaat u de teugels aanhalen om de veroordeelde dader te vinden die door de rechter verantwoordelijk wordt gehouden voor de brute dood van zevenjarig hondje Puc? Is de politie bereid om een opsporingsbericht hiertoe uit te doen?
De Minister van Justitie en Veiligheid geeft aan dat het bij deze zaak niet gaat om een strafrechtelijke veroordeling maar om een civiele veroordeling. Het civiele recht regelt de verhoudingen tussen burgers onderling. Een gedupeerde kan een schadevergoeding eisen door het instellen van een civiele procedure op grond van een onrechtmatige daad. Als de rechter de schadevergoeding toewijst, vindt de inning van de schadevergoeding plaats door vrijwillige betaling door de veroordeelde of door tenuitvoerlegging van dat vonnis met hulp van de gerechtsdeurwaarder. De gerechtsdeurwaarder kan beslag leggen op de bezittingen en op het vermogen van de veroordeelde.
Bent u het met de stelling eens dat straffeloosheid in dit soort gevallen niet door de beugel kan en mogelijk zal leiden tot nieuw agressief bijtgedrag?
De Minister van Justitie en Veiligheid stelt dat het evident is dat straffeloosheid in dit soort gevallen niet door de beugel kan. De Minister geeft aan het minstens zo belangrijk te vinden dat wordt ingezet op preventie, en dat effectieve maatregelen worden ingezet om bijtincidenten te voorkomen. Afgelopen december jl. heeft Minister Adema van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in een Kamerbrief vijf maatregelen voorgesteld om bijtincidenten aan te pakken (Kamerstuk 28 286, nr. 1322). Deze worden op dit moment verder uitgewerkt en zijn er onder meer op gericht om nieuwe gevallen van ernstige bijtincidenten te voorkomen.
Kunt u aangeven om hoeveel zaken het gaat waarbij de eigenaar van een veroordeelde bijthond het vonnis van de rechter niet nakomt, waardoor slachtoffers geen gerechtigheid krijgen?
De Rechtspraak houdt geen cijfers bij over zaken waarbij eigenaren van een bijthond het vonnis van de rechter niet nakomt.
Bent u nog steeds voornemens om een landelijk meldpunt bijtincidenten in te stellen, zoals u aangaf in uw Kamerbrief op 18 december 2023 (Kamerstuk 28 286, nr. 1322)?
Ja, ik ben voornemens een landelijk meldpunt in te richten waar iedereen in Nederland melding kan maken van signalen van gevaarlijk hondengedrag en bijtincidenten.
In hoeverre bent u voornemens het zogeheten «Landelijk Honden Dossier», waarbij onder andere bijtincidenten van honden kunnen worden bijgehouden, intensiever onder de aandacht van gemeenten te brengen, gezien het feit dat uit onderzoek van EenVandaag blijkt dat sinds 2021 slechts 50 van de 342 gemeenten bijtincidenten in hun eigen gemeente registreren?2
Mijn inzet is om in Nederland een betere registratie van gevaarlijk gedrag van honden en (bijt)incidenten door honden te realiseren. Het is belangrijk dat gemeenten incidenten registreren en het is dan ook te betreuren dat veel gemeenten nog niet zijn aangesloten bij het «Landelijk Honden Dossier». Ik blijf gemeenten daarom oproepen om zich hierbij aan te sluiten. Ondertussen werk ik ook aan een landelijk meldpunt. Zie daarvoor het antwoord op vraag 5.
Bent u het met de stelling eens dat bij de verkoop van potentieel gevaarlijke hondenrassen, of de zogeheten «hoogrisico-hond» met grotere bijtkracht, preventieve maatregelen getroffen moeten worden, maar dat we ook moeten voorkomen om iedere nieuwe hondeneigenaar te verplichten een cursus te volgen?
Ik ben van mening dat een verplichte cursus vóór de aanschaf van elk type hond belangrijk is bij het aanpakken van bijtincidenten. Onvoldoende kennis over de behoeften, het gedrag en welzijn van honden is namelijk een van de voornaamste redenen voor het ontstaan van bijtincidenten.
Een cursus zou toekomstige hondeneigenaren bij de aanschaf van een hond kunnen helpen om een betere afweging te maken, zodat de gekozen hond bij hun persoonlijke (leef) situatie past. Ook zal een eigenaar die zich bewust is van signalen van honden, zoals ongenoegen, angst of stress, hen in staat stellen hun hond veilig te begeleiden of te behoeden voor mogelijk bijtgedrag van anderen.
Kunt u aangeven hoeveel honden die vóór 2013 zijn aangeschaft, nog niet geregistreerd zijn, gezien het feit dat het sinds 2013 wettelijk verplicht is dat iedere hondenbezitter zijn hond laat registreren bij een hondendatabank?
Er is geen compleet beeld van het aantal niet geregistreerde honden dat is aangeschaft vóór 2013.
Kunt u aangeven wanneer u de Kamer de uitgewerkte voorstellen van 18 december j.l. toezendt (Kamerstuk 28 286, nr. 1322)?
Ik ben gestart met de uitwerking van de voorgestelde maatregelen om bijtincidenten aan te pakken. Het betreft meerdere, ingrijpende maatregelen waarvan de handhaafbaarheid en uitvoerbaarheid nader zal worden onderzocht. De Kamer zal na de zomer worden geïnformeerd over de stand van zaken.
De berichten 'Recordaantal meldingen van personen met verward gedrag in 2023' en 'Duizenden kwetsbaren wachten op plek beschermd wonen' |
|
Sarah Dobbe , Michiel van Nispen |
|
Maarten van Ooijen (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Conny Helder (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Ziet u een verband tussen de wachtlijsten binnen de geestelijke gezondheidszorg (ggz) (voor bijvoorbeeld beschermd wonen) en de toename van personen met verward gedrag die in aanraking komen met de politie? Kunt u uw antwoord toelichten?1
De zorg voor en ondersteuning aan personen met verward en/of onbegrepen gedrag en het voorkomen dat zij onnodig opgepakt worden hebben de aandacht van de Minister van Justitie en Veiligheid en mijzelf.
De groep personen met verward en/of onbegrepen gedrag betreft een groep mensen met diverse problematiek. Daarom is van groot belang dat het veiligheids-, zorg-, én sociaal domein nauw samenwerken om te zorgen dat personen met verward en/of onbegrepen gedrag snel de juiste zorg en ondersteuning krijgen.
Weliswaar bieden de E33-meldingen geen inzicht in de oorzaken en aard van het verward en/of onbegrepen gedrag, maar uit onze gezamenlijke regionale aanpak ontstaat gaandeweg meer zicht op de doelgroep. Het kan gaan om personen met (een combinatie van) verslavings- en psychische problematiek, maar het kan ook gaan om mensen met dementie of een licht verstandelijke beperking. Zo komt bijvoorbeeld uit de aanpak voor personen met verward gedrag in Twente naar voren dat 38% van deze personen daadwerkelijk ggz-zorg nodig heeft2. Ook uit een onderzoek van het gezamenlijke Informatie Analyse Team van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en de politie naar de kenmerken van personen met verward gedrag uit juli 2022 over de jaren 2017–2021 komt naar voren dat de groep divers is samengesteld.3 Onderzoek van het Trimbos-instituut laat zien dat er geen samenhang vast te stellen is tussen de beschikbaarheid van (intramuraal) zorgaanbod in de ggz en de stijging van E33-meldingen4.
Personen met verward en/of onbegrepen gedrag zijn dus niet zondermeer gelijk te stellen aan mensen met een psychiatrische aandoening. De diverse samenstelling van de groep betekent zoals gezegd dat álle domeinen van de zorg en de maatschappelijke ondersteuning een rol te spelen hebben bij dit vraagstuk, niet uitsluitend de ggz.
Wat zijn volgens u de achterliggende oorzaken van het stijgend aantal meldingen van overlast door personen met verward gedrag?
Hoewel er geen wetenschappelijk onderzoek is verricht naar deze toename, zijn er diverse verklaringen voor de toename van het aantal geregistreerde meldingen. Zo zijn er aanwijzingen voor een toename van de sociale en financiële druk op potentieel kwetsbare burgers die leidt tot meer verward en/of onbegrepen gedrag. Ook zijn er aanwijzingen voor toegenomen problematiek in wonen en zorg voor een kleine groep (zeer) kwetsbare burgers. Hoewel daarnaast geen sprake lijkt te zijn van een afgenomen tolerantie bij burgers, melden burgers overlast wel gemakkelijker bij de politie en hebben zij hogere verwachtingen dat instanties de ervaren problemen zullen oplossen.5
Hoe lang duurt het gemiddeld voordat een medewerker van de ggz ter plaatse is bij een overlastmelding over een verward persoon?
Hier zijn geen gegevens over beschikbaar. Bovendien is een medewerker van de ggz niet per definitie altijd de meest passende professional om ter plaatse te komen. De aard en oorzaken van het verward en/of onbegrepen gedrag zijn zeer divers, zoals ook in het antwoord op vraag 1 is gemeld. Aan dit gedrag ligt niet altijd een psychische stoornis ten grondslag. Praktijkvoorbeelden, zoals het initiatief in Twente, laten zelfs zien dat in minder dan de helft van de gevallen deze mensen ggz-zorg nodig hebben. Welke professional ter plaatse moet komen bij een melding hangt af van de ernst en oorzaak van het gedrag en de daaruit volgende hulpvraag.
In hoeveel gemeenten is sprake van een 45-minutennorm (de regel dat een medewerker van de ggz binnen 45 minuten ter plaatse moet zijn bij een overlastmelding over een verward persoon)? Bent u het ermee eens dat deze 45-minutennorn landelijk ingevoerd moet worden?2 Kunt u uw antwoord toelichten?
De in de vraag genoemde 45 minuten zijn geen algemene normtijd bij E33-meldingen. Er bestaan wel normtijden als onderdeel van de zorgstandaard acute psychiatrie, die Akwa ggz in 2020 heeft gepubliceerd en die is opgesteld in samenwerking met onder andere de politie.7 In deze zorgstandaard is een aantal afspraken gemaakt over de samenwerking tussen de ggz en de politie. Zo dient er 24/7 een ggz-triagist aanwezig te zijn op de crisisdienst die binnen vijf minuten de telefoon kan beantwoorden. De uitkomst van de telefonische triage is een urgentiegraad. Afhankelijk van de urgentiegraad dient het beoordelingsteam binnen een bepaalde tijd aanwezig te zijn op locatie.8 Het is echter niet altijd vanzelfsprekend dat er dan een medewerker van de ggz ter plaatse komt, zoals in het antwoord op vraag 3 ook is opgemerkt. Dit hangt af van de aard en oorzaken van het verward en/of onbegrepen gedrag en de hulpvraag per situatie. Het is daarnaast aan regio’s zelf om afspraken te maken over de manier waarop zij invulling geven aan de uitwerking van de genoemde kwaliteitsstandaard in het licht van de regionale (zorg)context.
Bent u het ermee eens dat de toename van mensen met verward gedrag deels te wijten is aan bezuinigingen op de ggz-zorg in het verleden, het sluiten van ggz-instellingen en het gebrek aan middelen bij de (centrum)gemeenten om ggz-zorg adequaat in te richten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zoals gezegd laat de beschikbare informatie niet zien of er sprake is van een daadwerkelijke toename van het aantal personen met verward en/of onbegrepen gedrag en een ggz-zorgbehoefte. Bovendien liet eerder onderzoek van het Trimbos-instituut zien dat er geen samenhang vast te stellen is tussen de beschikbaarheid van (intramuraal) zorgaanbod in de ggz en de stijging van E33-meldingen. Daarnaast zijn de uitgaven in de ggz de afgelopen jaren niet afgenomen, maar toegenomen. Het betreft een stijging van € 5,5 miljard in 2016 naar € 9,3 miljard in 2023.
Voor wat betreft de middelen voor (centrum)gemeenten om ggz-ondersteuning vanuit de Wmo adequaat in te richten, verwijs ik naar het rapport van Significant dat ik uw Kamer op 14 april 2023 heb gestuurd.9 De conclusie van dit onderzoek is dat centrumgemeenten over voldoende middelen beschikken voor de uitvoering van beschermd wonen. Daarnaast wil ik opmerken dat de inkoop van ggz-zorg geen taak of verantwoordelijkheid is van gemeenten. Dit is een taak van zorgverzekeraars voor de curatieve zorg en van zorgkantoren voor de langdurige zorg.
Dat neemt niet weg dat ik samen met de Minister van Justitie en Veiligheid streef naar tijdige en passende zorg en ondersteuning voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag. In het antwoord op vraag 6 wordt ingegaan op deze aanpak.
Wat is uw reflectie op het huidige beleid omtrent de aanpak van personen met verward gedrag, gezien de recente berichtgeving dat het aantal meldingen van overlast door personen met verward gedrag een nieuw record heeft bereikt en er dus nog geen dalende trend is ingezet?
Op 26 juni 2023 hebben de Minister van Justitie en Veiligheid en ik uw Kamer geïnformeerd over de aanpak van personen met verward en/of onbegrepen gedrag.10 Het doel van de aanpak is tweeledig: het bieden van de juiste hulp aan deze personen en ervoor zorgen dat zij niet onnodig in aanraking komen met justitie en politie. Professionals, partners uit het zorg-, veiligheids- en sociaal domein en ministeries werken op diverse manieren aan deze doelstellingen. Hieronder benoem ik enkele voorbeelden.
Om de samenwerking tussen het zorg-, sociaal- en veiligheidsdomein te intensiveren en structureel te maken wordt er vanuit coalitieakkoordmiddelen tussen 2023 tot en met 2026 in totaal 59 miljoen euro extra beschikbaar gesteld voor lokale en regionale initiatieven via het Actieprogramma Grip op Onbegrip (AGO) van ZonMw. Dit is aanvullend op de 52 miljoen euro die reeds beschikbaar was vanuit VWS voor het actieprogramma.
Daarnaast zetten we in op het opschalen van de levensloopaanpak. De levensloopaanpak heeft als doel een domeinoverstijgend zorg- en ondersteuningsaanbod te organiseren voor personen die agressief en/of gevaarlijk gedrag kunnen vertonen.
Voor het verbeteren van de toegang van individuele patiënten tot zorg en het verbeteren van het zicht op de beveiligde zorg zijn het dashboard beveiligde bedden en het Landelijk Coördinatiepunt Beveiligde Bedden (LCBB) ingericht. Het LCBB beheert het dashboard beveiligde bedden, bemiddelt bij individuele casuïstiek van patiënten zonder strafrechtelijke titel, en is een expertisecentrum voor vragen over beveiligde zorg.
Zoals de politie aangeeft in het artikel waar in de vragen naar verwezen wordt, vlakt de stijging van het aantal meldingen over personen met verward gedrag af. De Minister van Justitie en Veiligheid en ik zien daarnaast een tomeloze gezamenlijke inzet van betrokken professionals om de aanpak voor personen met verward en/of onbegrepen gedrag te laten werken in de praktijk. Tegelijkertijd blijft het een taai en ingewikkeld vraagstuk. Daarom blijven wij ons met betrokken organisaties inzetten voor een sluitende aanpak.
Bent u van mening dat met de huidige wachtlijsten voor beschermd wonen (en binnen de ggz in het algemeen) er nog steeds voldoende aan de zorgplicht voldaan wordt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Allereerst wil ik erop wijzen dat de zorgplicht geldt vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw). De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) schrijft voor dat gemeenten verantwoordelijk zijn voor beschermd wonen. De zorgplicht is geen term die in de Wmo voorkomt.
Voor wachtlijsten voor beschermd wonen geldt verder dat de huidige omvang hiervan niet bekend is. Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft voor het laatst in 2020 een onderzoek laten doen naar wachtlijsten voor beschermd wonen.11 Ik heb kennisgenomen van de recente inventarisatie die het programma Pointer heeft gedaan. Omdat ik niet bekend ben met de achterliggende data die zijn verzameld en onderzoeksmethodieken kan ik geen uitspraken doen of de wachtlijsten in beschermd wonen sinds 2020 zijn toe- of afgenomen.
Wel is het totaal aantal cliënten uit de doelgroep voor beschermd wonen dat gebruik maakt van een intramurale of ambulante voorziening (optelsom Wmo en Wlz) sinds 2021 toegenomen. Daarnaast zijn gemeenten eraan gehouden om mensen die wachten op een plek in een beschermd wonen-instelling ambulant te ondersteunen. Vooralsnog zie ik geen reden om te concluderen dat gemeenten de wettelijke taak rond het verstrekken van beschermd wonen onvoldoende zouden uitvoeren. Dat laat onverlet dat er – om allerlei redenen – soms (te) lange wachttijden zijn.
Bent u het ermee eens dat er een wettelijk maximum moet komen aan de tijd dat mensen op een wachtlijst staan voor beschermd wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Daar ben ik het niet mee eens. Ook voor andere wettelijke intramurale voorzieningen gelden geen wettelijke maxima voor de wachttijd. Voor voorzieningen die gedecentraliseerd zijn naar gemeenten past dit nog minder. Het is aan gemeenten om ervoor te zorgen dat cliënten tijdig voorzieningen ontvangen,
passend bij de ondersteuningsbehoefte en urgentie van de cliënt. Het is aan de gemeenteraad om erop toe te zien dat wettelijke taken in dit kader op adequate wijze worden uitgevoerd.
Welke maatregelen gaat u nemen om centrumgemeenten te ondersteunen om de wachtlijsten voor beschermd wonen terug te dringen?
Het onverwacht hoge beroep van cliënten uit de doelgroep voor beschermd wonen op de Wlz heeft tot flinke verschuivingen van het beroep op voorzieningen geleid. Hierdoor kunnen regionaal tekorten zijn ontstaan. Tegelijkertijd zijn gemeenten bezig met de transitie «van beschermd wonen naar een beschermd thuis», zodat geleidelijk steeds meer mensen thuis of in een woonvorm in de eigen woonplaats ondersteund kunnen worden. Dat kan bijdragen aan de afname van de wachtlijsten voor beschermd wonen. Gemeenten worden daarbij onder meer ondersteund door het Transitieteam beschermd thuis en door het Ketenbureau i-sociaal domein.
Een belangrijke oorzaak van wachtlijsten voor beschermd wonen is het tekort aan passende woonvormen (met begeleiding). Hierdoor stokt ook de doorstroom van de maatschappelijke opvang naar beschermd wonen en (vormen van) beschermd thuis. Binnen het programma «Een thuis voor iedereen» wordt gewerkt aan het realiseren van voldoende betaalbare woningen voor alle aandachtsgroepen met een evenwichtige verdeling over gemeenten en met de juiste zorg, ondersteuning en begeleiding. Dit is, mede gezien het grote aantal aandachtsgroepen en de huidige situatie op de woningmarkt, een complexe opgave. Tevens zal de Wet Versterking Regie op de Volkshuisvesting (Wvrv) ervoor zorgen dat overheden meer mogelijkheden hebben om te sturen op hoeveel woningen er waar en voor wie worden gebouwd. Dit moet onder andere leiden tot meer betaalbare woningen. In dat kader is het voornemen om te regelen dat bepaalde aandachtsgroepen, waaronder mensen die uitstromen uit beschermd wonen, voorrang krijgen bij de toewijzing van woonruimte.
Zijn er cijfers bekend over de vraag hoeveel mensen die op de wachtlijst staan voor beschermd wonen op dit moment dakloos zijn?
Ik beschik niet over gegevens over hoeveel mensen op de wachtlijsten voor beschermd wonen dakloos zijn.
Zijn er gegevens bekend over de vraag hoeveel mensen die op die moment dakloos zijn en die in aanraking komen met de politie vanwege verward gedrag, op een wachtlijst voor beschermd wonen staan of eerder opgenomen zijn geweest in een ggz-instelling?
Ik beschik niet over gegevens over hoeveel mensen die dakloos zijn en in aanraking komen met politie vanwege verward gedrag, op een wachtlijst voor beschermd wonen staan of eerder opgenomen zijn geweest in een ggz-instelling.
Bent u het ermee eens dat het op orde brengen van de ggz-zorg en stabiele huisvesting cruciaal zijn om het aantal meldingen van personen met verward gedrag terug te dringen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals eerder aangegeven, zijn er veel factoren van invloed op het aantal meldingen van personen met verward gedrag. De aanpak voor personen met verward en/of vraagt daarom een samenwerking tussen het zorg-, sociaal-, en veiligheidsdomein. Ggz-zorg en huisvesting zijn daar onderdeel van. Met het Nationaal Actieplan Dakloosheid Eerst een Thuis uit 2022 wordt gewerkt aan het fors en structureel terugbrengen van de dakloosheid. Uitgangspunt is een eigen thuis als stabiel startpunt voor het werken aan herstel en het opbouwen van een toekomst voor veelal kwetsbare mensen. Op 11 december 2023 heeft uw Kamer de laatste voortgangsrapportage hierover ontvangen.12
Bent u het ermee eens dat ons huidige zorgsysteem, waar mentaal lijden als een «commercieel product» wordt beschouwd, een belangrijke rol heeft gehad in het veroorzaken van de huidige ggz-problematiek? Kunt u antwoord toelichten?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. De wachttijden in de ggz zijn het gevolg van een samenspel van factoren waarbij ik zie dat uitdagingen in de zorg, zoals de krappe arbeidsmarkt en de toegankelijkheid van zorg die onder druk staat, ook gelden voor de ggz. Dit leidt te vaak tot te lange wachttijden in de ggz. Dit is een complex probleem dat mijn onverminderde aandacht vraagt. Hierover heb ik uw Kamer in april 2023 geïnformeerd.13
In dit kader hebben we in het IZA een brede set afspraken gemaakt om de toegankelijkheid van de ggz te verbeteren, en afspraken gemaakt over onder meer het verkennend gesprek, mentale gezondheidscentra, cruciale zorg en laagdrempelige steunpunten.
Bent u bereid om deze vragen elk afzonderlijk te beantwoorden?
Ja.
Het bericht 'Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas ’een opsteker’' |
|
Henri Bontenbal (CDA), Mirjam Bikker (CU), Lilian Helder (PVV), Diederik van Dijk (SGP) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de zorg dat nu Mohamed Hoblos (terecht) de fysieke toegang is ontzegd, hij zijn boodschap digitaal zal verkondigen tijdens dit evenement? Begrijpt u dat deze zorg ondermeer wordt ingegeven doordat de prediker stelt niet «fysiek deel te kunnen nemen» aan het evenement?1
In de eerste plaats is het aan de organisatoren van een evenement om te voorkomen dat extremistische sprekers een podium krijgen. Wanneer extremistische sprekers toch een podium krijgen, is het zaak dat gemeenten met de organisatie in gesprek treden. De gemeente Utrecht heeft goede gesprekken gevoerd met zowel de organisator van het evenement als de Jaarbeurs. De organisatie heeft de gemeente te kennen gegeven dat zij niet bekend waren met de uitlatingen van de spreker en hij, ook niet op een andere manier, bijvoorbeeld via een livestream, zal spreken tijdens de bijeenkomst.
In algemene zin is een burgemeester verantwoordelijk voor handhaving van de openbare orde en zal binnen de lokale driehoek in dit kader een beoordeling worden gemaakt. Het bestaande wettelijke kader brengt met zich mee dat sprekers of predikers worden beoordeeld op de boodschap die zij daadwerkelijk uitdragen. Het vooraf verbieden is alleen mogelijk als sprake is van een concrete en ernstige bedreiging van de openbare orde. In zeer uitzonderlijke gevallen, indien er gerede vrees ontstaat dat de komst van een spreker tot acute wanordelijkheden ter plekke zal leiden, kan de burgemeester een gebiedsverbod opleggen. Ook kan er strafrechtelijk worden opgetreden, bijvoorbeeld in de gevallen waarin sprake is van haatzaaien, groepsbelediging en aanzetten tot haat, geweld of discriminatie. Of er in een specifiek geval sprake is van een strafbaar feit wordt door het Openbaar Ministerie beoordeeld aan de hand van de concrete omstandigheden van het geval.
Deelt u het uitgangspunt dat wanneer we het niet toestaan dat iemand extremistisch gedachtegoed verkondigt, dit ook van toepassing zou moeten zijn op het digitaal toespreken van een groot publiek met zijn extremistisch gedachtegoed? Zo ja, hoe krijgt dat uitgangspunt in deze zaak vorm? Zo nee, waarom niet?
Wij delen uw zorgen over het online domein ten aanzien van extremistische boodschappen en de verspreiders van deze boodschappen. Gezien de urgentie hiervan is de Minister van Justitie samen met haar betrokken collega’s bezig met een Versterkte Aanpak Online inzake het voorkomen en tegengaan van extremistische en terroristische content. De contourenbrief van deze Versterkte Aanpak Online is in december jl. naar uw Kamer gestuurd.1 Wij zijn het namelijk met de leden Bikker (ChristenUnie), Diederik van Dijk (SGP), Helder (BBB) en Bontenbal (CDA) eens dat we ernaar moeten streven fysiek en online zoveel mogelijk dezelfde normen te hanteren. Via diverse pijlers, zoals een dialoog met de internetsector, de lokale aanpak en een ambitieuze internationale inzet spant de Minister van Justitie en Veiligheid zich hier, nationaal en internationaal, zo maximaal mogelijk voor in. De uitwerking van de Versterkte Aanpak Online inzake extremistische en terroristische content kunt u medio 2024 verwachten. Waar het gaat om terroristische content online zorgen wij dat deze verwijderd wordt. De Autoriteit Online Terroristisch en Kinderpornografisch Materiaal is sinds eind 2023 voor deze content bevoegd om verwijderingsbevelen te sturen naar aanbieders van hostingdiensten. Wat betreft het opleggen van een last onder dwangsom, «in de vorm van» een online gebiedsverbod, heeft de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer onlangs geïnformeerd dat zij in het eerste kwartaal van dit jaar de inhoudelijke reactie op de analyse van de Landsadvocaat en de laatste stand van zaken van de aanpak van online aangejaagde openbare-ordeverstoringen zal doen toekomen.2
Zet u alles in het werk om te voorkomen dat wat we fysiek niet toestaan, digitaal ook niet gebeurt? Welke mogelijkheden heeft de regering om hierop te handelen, bijvoorbeeld middels een online gebiedsverbod? Zijn er andere mogelijkheden die ten aanzien van de prediker zelf of het evenement kunnen worden getroffen?
Zie antwoord vraag 2.
Indien de huidige maatregelen niet afdoende handelingskader bieden, bent u bereid te kijken wat er voor nodig is om dit handelingskader wél te bieden in deze en andere gevallen van een inreisverbod?
Zie antwoord vraag 2.
Welke middelen heeft de burgemeester ten aanzien van organisatie en evenementenlocatie?
Zie antwoord vraag 1.
Is voor burgemeesters voldoende duidelijk wat het handelingskader is in geval van risico-evenementen zoals deze casus? Hoe wordt deze risico-analyse gemaakt? Waarom werd de vergunning aanvankelijk afgegeven en geen hoge dreiging aan het evenenent toegekend? Is hier verschil met Duitsland?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de Jaarbeurs Utrecht om, als men inderdaad voornemens is de prediker digitaal te laten spreken, het evenement geen doorgang te laten vinden?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen vandaag beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas ’een opsteker’’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Henri Bontenbal (CDA), Diederik van Dijk (SGP), Mirjam Bikker (CU), Lilian Helder (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Eric van der Burg (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Australische haatprediker ongemoeid naar Utrecht: terreurdaden Hamas «een opsteker»»?1
Ja.
Deelt u de zorg dat hier sprake kan gaan zijn van extremistische uitingen die ondermijnend zijn aan de democratische rechtsorde en daarom een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid?
De wijze waarop wij in Nederland met elkaar samenleven is een groot goed. In Nederland is ruimte voor een grote diversiteit van beschouwingen, opvattingen, leefstijlen en kritiek. De grens van die ruimte ligt bij het ondermijnen of bedreigen van de democratische rechtsorde zelf. Voor discriminatie, het oproepen tot haat of onverdraagzaamheid en geweld in welke vorm dan ook, is geen plaats in een democratische rechtsstaat als de onze. Het kabinet is er daarom alles aan gelegen om op te treden tegen sprekers die met het verspreiden van hun denkbeelden de vrijheden van anderen inperken, of zelfs aanzetten tot haat of geweld en hiermee de democratische rechtsorde ondermijnen en een bedreiging kunnen vormen voor de openbare orde en/of nationale veiligheid. Zo is uw Kamer op 25 oktober 2023 geïnformeerd over het versterken van de maatregel om extremistische vreemdelingen uit Nederland te weren.4
De spreker is door een Schengen lidstaat ter fine van toegangsweigering in het SIS informatiesysteem gesignaleerd. Indien hij Nederland tracht in te reizen, zal zijn toegang geweigerd worden door de Koninklijke Marechaussee. Deze toegangsweigering geldt, in lijn met de Schengengrenscode, ook voor alle andere Schengen lidstaten.
Is het juist dat de betreffende haatprediker visumvrij door Europa reist? Klopt het dat er nog geen inreisverbod is opgelegd? Waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hebben andere lidstaten pogingen gedaan hem te weren? Met welk resultaat?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhoudt dit zich tot de brief van oktober jongstleden2 die zag op het versterken van de aanpak van extremistische sprekers en de positie van de NCTV hierin, en tot de aangenomen motie Diederik van Dijk3 en de mogelijkheid om haat- en angstzaaiers te weren?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u mogelijkheden om de haatprediker een inreisverbod op te leggen? Zo ja, gaat u dat doen? Zo nee, hoe komt dat?
Zie antwoord vraag 2.
Indien dit niet mogelijk is, ziet u andere mogelijkheden – zoals bijvoorbeeld een gebiedsverbod – om te voorkomen dat de betreffende prediker zaterdag kan opereren en treedt u hiertoe ook in overleg met de burgemeester van Utrecht? Hoe wordt daarnaast voorkomen dat deze prediker ook op andere plekken in Nederland opereert?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid een klemmend beroep te doen op de Jaarbeurs om dit evenement niet door te laten gaan?
De gemeente Utrecht heeft aangegeven dat er in Utrecht geen plaats is voor extremistische sprekers. Hiertoe is de gemeente in gesprek gegaan met de Jaarbeurs en organisatie van het evenement om te bekijken wat de mogelijkheden waren om te voorkomen dat deze spreker een podium zou krijgen. Ook is er goed contact geweest tussen het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de gemeente en veiligheidsdiensten om te zorgen dat deze spreker de toegang tot Nederland zou worden geweigerd.
Welke regelgeving is van toepassing voor de stichting die dit organiseert?
Zie antwoord vraag 8.
Welk contact is er geweest met de gemeente Utrecht? Bent u bezorgd dat dit leidt tot radicalisering van jongeren? Zo ja, wat gaat u daar dan tegen doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 19 januari beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de politie experimenteert met gezichtsherkenning, maar wetgeving ontbreekt |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kunt u het door de politie opgestelde protocol over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie met de Kamer delen en toelichten?1
Het in uw vraag genoemde protocol betreft het «Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie». Dit inzetkader heb ik, inclusief een toelichting, op 24 februari 2023 ter informatie aan uw Kamer aangeboden.2
Welke externe partijen zijn betrokken geweest bij het opstellen van het protocol voor het toepassen van deze privacygevoelige methode?
De wijze waarop het Inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie tot stand is gekomen staat beschreven in het inzetkader. Een brede vertegenwoordiging vanuit de politieorganisatie en daarbuiten heeft aan het inzetkader gewerkt. Experts van de politie met een juridische, ethische en technische achtergrond hebben het inzetkader opgesteld.
Het inzetkader is voor advies voorgelegd aan de Ethische Klankbordgroep Politie, waarin externe deskundigen met uiteenlopende expertises zitting hebben. Ook is het inzetkader besproken met het OM en de regioburgemeesters, alvorens het is vastgesteld door de korpschef.
Wat is uw reactie op het standpunt van de Autoriteit Persoonsgegevens dat een wettelijke grondslag voor gezichtsherkenningstechnologie door de politie ontbreekt?
In het Nieuwsuur-item waaraan wordt gerefereerd spreekt de woordvoerder van de Autoriteit Persoonsgegevens uit dat er op dit moment geen explicietewettelijke grondslag bestaat voor de inzet van gezichtsherkenning. Dat betekent echter niet dat er geen wettelijke grondslag bestaat voor de toepassing van technologie door de politie en dat het handelen van de politie niet voldoet aan het legaliteitsbeginsel.
De wettelijke grondslag en de waarborgen zijn onder andere te vinden in de Politiewet 2012 en de Wet politiegegevens. Zo zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen over de verwerking van bijzondere politiegegevens, zoals biometrische gegevens met het oog op de unieke identificatie van een natuurlijke persoon. Ook zijn in de Wet politiegegevens bepalingen opgenomen over het geautomatiseerd vergelijken van politiegegevens. In de Kamerbrief van november 20193 wordt het juridisch kader uitgebreid beschreven.
In hoeverre deelt u de opvatting dat deze methodes moeten worden gestaakt totdat er uitsluitsel is gegeven over de wettelijke grondslag daarvan?
Ik deel deze opvatting niet. Voor mijn toelichting op de wettelijke grondslag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid om de Autoriteit Persoonsgegevens het protocol alsnog te laten toetsen?
Het inzetkader Gezichtsherkenningstechnologie Politie gaat niet over de verwerking van persoonsgegevens en of dat naar behoren gebeurt. Het inzetkader gaat primair over de verantwoording van de inbreuk op grondrechten die wordt gemaakt. Als er bij de inzet van gezichtsherkenningstechnologie een hoog risico voor de rechten en vrijheden van personen waarschijnlijk wordt geacht, dan staat in het inzetkader dat het uitvoeren van een gegevensbeschermingseffectbeoordeling een noodzakelijke randvoorwaarde is voor de inzet ervan, met zo nodig een voorafgaande raadpleging van de Autoriteit Persoonsgegevens. Daarbij wordt gekeken naar de regels die de Autoriteit Persoonsgegevens daarvoor zelf heeft opgesteld.
Voor dit alles is het niet nodig of logisch dat het inzetkader als zodanig wordt getoetst. Het valt bovendien buiten de reikwijdte van de taak van de Autoriteit Persoonsgegevens.
In hoeverre vindt u het wenselijk om te experimenteren met een gevoelige technologie als deze die inbreuk maakt op de privacy van mensen, terwijl er discussie is over het al dan niet bestaan van een wettelijke grondslag?
Om effectief te kunnen zijn en blijven in opsporing moet de politie gebruik kunnen maken van nieuwe technologieën, waaronder gezichtsherkenningstechnologie. Eventuele experimenten vinden plaats binnen de daarvoor geldende wettelijke bepalingen.
Voor mijn standpunt ten aanzien van de wettelijke grondslag verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 3.
Kunt u aangeven wat volgens u de wettelijke grondslag is van dit politiehandelen? Op basis van welke adviezen en overwegingen bent u tot de conclusie gekomen dat hiermee voldoende recht wordt gedaan aan het legaliteitsbeginsel?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3 en 6.
Op welke wijze heeft u de Tweede Kamer hier (vooraf) over geïnformeerd? Waarom acht u dit adequaat met het oog op artikel 68 Grondwet en de gevoeligheid van het onderwerp?
In de periode 2019–2023 is de Kamer regelmatig geïnformeerd over het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie. Deels in reactie op schriftelijk gestelde vragen4, deels in de vorm van een Kamerbrief. In de eerder genoemde Kamerbrief van november 2019 worden de juridische kaders en waarborgen rondom het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie door de politie beschreven en wordt er dieper ingegaan op de technologie die de politie gebruikt. In februari 2023 is de Kamer geïnformeerd over het inzetkader dat de politie heeft ontwikkeld.5 In het tweede halfjaarbericht politie 2023 is de Kamer geïnformeerd over de eerste ervaringen met dit inzetkader.6
Waarom acht u het wenselijk dat een Commissie van politiemedewerkers beoordeelt of een verzoek vanuit de politie om gezichtsherkenning te gebruiken is toegestaan? Waarom worden hier geen onafhankelijke experts of toezichthouders voor gebruikt?
In mijn antwoord op vraag 3 gaf ik al aan dat de politie binnen de grenzen van de huidige wetgeving handelt. Het is belangrijk dat de politie bij iedere nieuwe toepassing van gezichtsherkenningstechnologie het inzetkader doorloopt. De toetsingscommissie doet dit op onafhankelijke wijze. Zij is niet betrokken bij het opsporingsonderzoek en heeft geen belang bij de uitkomst van de toetsing. De politie heeft zorggedragen voor een onafhankelijke positionering van de toetsingscommissie gezichtsherkenningstechnologie. Voorts beslist de politie niet alleen over de inzet van een middel. Toetsing (met een positief oordeel) is intern een voorwaarde voor gebruik bij de politie, maar het bevoegd gezag beslist uiteindelijk in elke casus afzonderlijk of de inzet wordt toegestaan. Het bevoegd gezag beslist dus uiteindelijk of gezichtsherkenningstechnologie in een casus mag worden ingezet.
Waarom wordt de software om gezichten uit databanken te herkennen (FaceF1nder) wel al toegepast in een goedgekeurde casus, terwijl de software in algemene zin nog niet is goedgekeurd?
Voor het gebruik van deze gezichtsherkenningstechnologie is in één specifieke operationele casus met mogelijk levensbedreigende aspecten toestemming gevraagd. Na grondige afweging van de specifieke omstandigheden is in deze operationele casus een positief oordeel afgegeven door de toetsingscommissie en daarna bekrachtigd door de korpschef. Uiteindelijk heeft dit geleid tot de inzet van die gezichtsherkenningstechnologie in deze operationele casus. Die gezichtsherkenningstechnologie was en is in ontwikkeling bij het Centrum voor Biometrie van politie en heeft later de naam FaceF1nder gekregen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is om met het oog op inwerkingtreding van een nieuw Wetboek van Strafvordering tevens een wet tot stand te brengen die het gebruik van onder het nieuwe Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens beter regelt?2 Zo nee, waarom niet?
Nee, want die wet bestaat al. De Wet Politiegegevens regelt het gebruik van onder het (nieuwe) Wetboek van strafvordering verzamelde gegevens.
Het is wel mogelijk om voor de bevoegdheid om gebruik te maken van gezichtsherkenningstechnologie een expliciete grondslag op te nemen in het Wetboek van Strafvordering. Of dat wenselijk of nodig is, is mede afhankelijk van definitieve tekst van de AI-verordening. In de concepttekst van de AI-verordening wordt het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie meer afgebakend dan nu in onze nationale wetgeving het geval is. Ook bevat de AI-verordening strikte waarborgen. Op de vraag of het nodig of wenselijk is om aanvullend op de AI-verordening nationale wet- of regelgeving te creëren kan pas een antwoord worden gegeven als de tekst van de AI-verordening definitief is. Het is aan het volgende kabinet om hier vervolgens een besluit over te nemen.
Een moeder die voor gerechtigheid vecht na de dood van haar zoon |
|
Marina Vondeling (PVV), Marjolein Faber (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD), Franc Weerwind (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (D66) |
|
Bent u bekend met de rechtszaak tegen de Oost-Europese Yurii S. die in januari vorig jaar de 22-jarige Darren doodreed omdat hij twee keer te hard reed binnen de bebouwde kom en onder invloed was?1
Ja.
Waarom is er net als bij de bloedtesten die het Centraal Bureau voor de uitgifte van Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) gebruikt om alcoholgebruik aan te tonen, na de arrestatie van Yurii S. niet getest op carbohydraatdeficiënt transferrine (CDT), Mean Corpuscular Volume (MCV) en Gamma GT?
Bij een verdenking van middelengebruik in het verkeer wordt een adem-, speeksel- of bloedonderzoek verricht. Hoe dat onderzoek dient plaats te vinden en op welke stoffen en drempelwaarden wordt getest, is voorgeschreven in het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer. Over de onderhavige zaak worden geen mededelingen gedaan, nu deze nog onder de rechter is, en eventuele onderzoeksresultaten aan het oordeel van de rechter onderworpen zijn.
Kunt u uitleggen waarom de dader Yurii S. op vrije voeten is gesteld, terwijl hij in eerste instantie in voorarrest moest blijven vanwege vluchtgevaar (geen Nederlandse ingezetene) en recidive? Waarom telt het belang van de dader zwaarder dan het verdriet van de nabestaanden van dit afschuwelijke misdrijf?
De rechtbank beslist of een verdachte in voorlopige hechtenis moet worden geplaatst en of een verdachte uit voorlopige hechtenis kan worden geschorst. Over de redenen die ten grondslag liggen aan de schorsing uit voorlopige hechtenis kunnen geen mededelingen worden gedaan, nu de strafzaak nog onder de rechter is.
Vindt u het acceptabel dat de inhoudelijke zitting tegen Yurii S. pas 14 maanden na het doodrijden van Darren plaatsvindt? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de doorlooptijden in de rechtspraak korter worden?
Ik begrijp dat 14 maanden, zeker voor nabestaanden van een dergelijk verschrikkelijk ongeluk, lang is en nabestaanden hierdoor het idee kunnen krijgen dat de zaak geen prioriteit heeft. Dit is echter geenszins het geval. Over het tijdsverloop in de onderhavige zaak kan ik geen mededelingen doen, nu de zaak nog onder de rechter is.
Het verbeteren van de doorlooptijden in de strafrechtketen heeft mijn volle aandacht. Door het verkorten van doorlooptijden kan er voor worden gezorgd dat slachtoffers en nabestaanden sneller zekerheid krijgen over hun zaak. Er is de afgelopen jaren fors geïnvesteerd in personeel. Daarnaast zijn er tal van maatregelen in gang gezet, waaronder het beter benutten van (super)snelrecht en het programma «Tijdige Rechtspraak». Als onderdeel van dit programma zijn verschillende interne werkprocessen tegen het licht gehouden en verbeterd. Ook is een landelijke inloopkamer ingesteld. De inloopkamer is een tijdelijke voorziening die op verzoek van gerechten bijstand verleent, onder meer in relatief eenvoudige strafzaken en zo bijdraagt aan het verkleinen van de achterstanden.
Bovendien heeft de problematiek van doorlooptijden in de gehele strafrechtketen mijn aandacht. In reactie op de parlementaire verkenning en de aanverwante motie Ellian cs., hebben de Minister voor Rechtsbescherming en ik in onze brief van 29 januari jl. aangegeven welke aanvullende maatregelen zullen worden genomen om de problematiek van de doorlooptijden op te lossen. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om maatregelen waarmee de strafrechtketen kan worden ontlast; zoals het selectiever inzetten van het strafrecht, het werken met procesafspraken en het verruimen van de mogelijkheden tot het toepassen van de OM-strafbeschikking.
De maatregelen die zijn genomen en die nog in gang worden gezet, zullen naar mijn verwachting helpen om de doorlooptijden beheersbaar te houden.
Bent u het ermee eens dat de straffen voor dit soort misdrijven die worden opgelegd veel en veel te laag zijn?
Wanneer bij een ernstig verkeersongeval iemand is komen te overlijden, leidt dit bij de nabestaanden tot erg veel pijn en verdriet en tot een schok in de samenleving. Ik wens te benadrukken zeer mee te leven met het verlies van de nabestaanden. Het is begrijpelijk dat een opgelegde straf door de nabestaanden als te laag wordt ervaren en geen genoegdoening zal geven. Echter moet voorkomen worden dat ik mij als Minister van Justitie en Veiligheid met uitlatingen over een concrete zaak begeef op het terrein van de strafrechter. Het is immers aan de rechter om op basis van het geheel aan feiten en omstandigheden in een individuele zaak te oordelen of een bepaald strafbaar feit bewezen kan worden verklaard en welke straf daar dan bij hoort.
Wel wil ik benoemen dat met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten uit 2020 er voor is gezorgd dat daders van ernstige verkeersdelicten steviger kunnen worden aangepakt. Indien de rechtbank bijvoorbeeld bewezen acht dat er sprake is van roekeloosheid, wordt overtreding van artikel 6 Wegenverkeerswet wanneer het slachtoffer is komen te overlijden gestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of geldboete van de vijfde categorie. Dit kan oplopen tot een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren wanneer blijkt dat de verdachte onder invloed was ten tijde van het ongeval. Dit zijn forse strafmaxima die het mogelijk maken dat daders van verkeersdelicten in ernstige zaken stevig kunnen worden gestraft. De eerste ervaringen van deze aanscherping uit de praktijk zijn gunstig, maar de effecten van de wet zullen in volle omvang blijken uit de evaluatie van de wet in 2025.
Daarnaast werk ik op dit moment aan een wetsvoorstel om te komen tot een meer effectieve aanpak van rijontzeggingen. Zo kan met dit wetsvoorstel een ontzeggingen van de rijbevoegdheid dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, en volgt vervangende hechtenis bij het schenden van de rijontzegging.
Bent u bereid om maatregelen te nemen om bestuurders die onder invloed en te hard rijden, harder te straffen en desnoods dit soort verkeersmisdrijven van de Wegenverkeerswet over te hevelen naar het Wetboek van Strafrecht om dit te bewerkstelligen? Zo neen, waarom niet?
Met de Wet aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten uit 2020 heeft de rechtspraktijk meer handvatten gekregen om in zaken naar aanleiding van ernstige verkeersongevallen tot een bewezenverklaring van roekeloosheid te komen, waarvoor een hoger strafmaximum geldt dan wanneer er geen sprake is van roekeloosheid. Daarnaast bevat de genoemde wet verschillende andere wijzigingen waarmee daders van ernstige verkeersdelicten steviger kunnen worden aangepakt. Zo is het strafmaximum voor gevaarlijk rijgedrag zonder gevolgen verhoogd naar een gevangenisstraf van ten hoogste 6 maanden, en is met de introductie van artikel 5a WVW een aantal concrete schendingen van verkeersregels benoemd die – indien zij opzettelijk in ernstige mate worden geschonden en indien daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is – de kwalificatie roekeloosheid kunnen opleveren. Hiervoor kan maximaal twee jaar gevangenisstraf worden opgelegd. Het gaat daarbij onder andere om gevaarlijk inhalen, niet verlenen van voorrang, overschrijden van de maximumsnelheid, door rood licht rijden, tegen de verkeersrichting inrijden en tijdens het rijden een mobiel elektronisch apparaat vasthouden. Wanneer sprake is van roekeloosheid waarbij een slachtoffer komt te overlijden, wordt overtreding van artikel 6 WVW bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Dit kan oplopen tot een gevangenisstraf van ten hoogste negen jaren wanneer blijkt dat de verdachte onder invloed was ten tijde van het ongeval.
Dit zijn, zoals ook aangegeven in antwoord op vraag 5, forse strafmaxima die het mogelijk maken dat daders van verkeersdelicten in ernstige zaken stevig kunnen worden gestraft. De eerste ervaringen met deze aanscherping uit de praktijk zijn gunstig, maar de effecten van de wet zullen in volle omvang blijken uit de evaluatie van de wet in 2025. Overigens kunnen op dit moment – in geval van de meest ernstige verkeersdelicten waarbij een slachtoffer komt te overlijden – bestuurders al vervolgd worden volgens het Wetboek van Strafrecht, en worden steeds vaker verdachten van dergelijke delicten vervolgd voor doodslag.
Daarnaast werk ik op dit moment aan het wetsvoorstel «Verbetering aanpak rijden onder invloed». De maatregelen uit dit wetsvoorstel zijn niet alleen van toepassing op bestuurders die onder invloed hebben gereden, maar dragen ook bij aan de aanpak van andere overtredingen waarvoor een rijontzegging kan worden opgelegd, dat betekent vrijwel alle ernstige verkeersmisdrijven. Zo kan met dit wetsvoorstel een rijontzegging dadelijk uitvoerbaar worden verklaard, volgt vervangende hechtenis bij het schenden van de rijontzegging, en kan de rechter in aanvulling op een rijontzegging het rijbewijs ongeldig verklaren.
Bent u ook bereid om het spreekrecht voor slachtoffers ter terechtzitting uit te breiden zodat ook vrienden van slachtoffers spreekrecht kunnen krijgen? Zo neen, waarom niet?
Het is invoelbaar dat het overlijden van een slachtoffer door een misdrijf ook grote impact kan hebben op de vrienden van het slachtoffer, en er soms behoefte bij hen kan zijn om te spreken op de terechtzitting. Zoals eerder is aangegeven aan uw Kamer, wordt de afbakening van de kring van spreekgerechtigden in het kader van het nieuwe Wetboek van Strafvordering opnieuw tegen het licht gehouden.2 Zoals in de negende voortgangrapportage over het nieuwe wetboek is aangegeven zullen in de eerste aanvullingswet, die dit voorjaar in consultatie wordt gebracht, enkele bepalingen met betrekking tot het spreekrecht van slachtoffers worden aangepast. Daarbij wordt ook de vraag betrokken of het spreekrecht moet worden uitgebreid naar personen die in een nauwe persoonlijke betrekking tot het slachtoffer staan, zoals bijvoorbeeld goede vrienden.
Quantumproof encryptie |
|
Joost Sneller (D66) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het risico dat quantumcomputing encryptie zal doorbreken en daarmee toegang wordt verkregen tot een schat aan gevoelige informatie?
Ja, het is mij bekend dat krachtige quantumcomputers bepaalde versleuteling (of cryptografie) sterk kunnen verzwakken of doorbreken. Dit veroorzaakt risico’s voor de Rijksoverheid en ook voor burgers, ondernemingen en andere overheden die tijdig beheerst moeten worden.
Cryptografie zorgt voor veilige en vertrouwelijke digitale communicatie. Cryptografie houdt zich o.a. bezig met technieken om informatie op te slaan en over te dragen zodanig dat deze alleen leesbaar zijn door partijen die de juiste sleutel bezitten (vertrouwelijkheid). Daarnaast wordt het ingezet om gegevens te beschermen tegen wijzigingen (integriteit), zekerheid te verkrijgen van verzenden en ontvangen van informatie (onweerlegbaarheid) en bevestiging van identiteiten van zender en ontvanger te bewerkstelligen (authenticatie). Daarvoor zijn in ons dagelijks leven zeer veel toepassingen en cryptografie wordt om die reden overal gebruikt. Door cryptografie zijn bijvoorbeeld onze identiteitsgegevens (paspoorten) beschermd, kunnen we veilig verkeerslichten en bruggen aansturen, mailen en appen we met elkaar, betalen we met onze telefoon en we gebruiken het om vertrouwelijke informatie te versleutelen, zoals bedrijfsgeheimen of staatsgeheimen. Cryptografie vormt dan ook een onmisbaar instrument om de vertrouwelijkheid, integriteit en beschikbaarheid van processen en data te beschermen.
Met de komst van een krachtige quantumcomputer is de meeste cryptografie echter niet meer (voldoende) veilig: bestaande encryptiemethodes zullen onze digitale gegevens niet meer voldoende kunnen beschermen.
De overgang van kwetsbare cryptografie naar quantumveilige cryptografie is een technologisch ingrijpende wijziging die nog niet eerder op deze schaal is voorgekomen. Daarom moeten er nu voorbereidende acties worden ondernomen, zie ook de beantwoording bij vraag 5.
Welke kansen en risico´s ziet u op het gebied van quantum?
Er zijn met betrekking tot quantum in relatie tot quantumproof encryptie zowel kansen als risico's.
In mijn brief van 7 november 20231 heb ik u geïnformeerd over een aantal belangrijke knelpunten in de transitie naar quantumveilige cryptografie en een aantal kansen die dit biedt.
Daarnaast zijn er risico’s zoals onvoldoende bewustzijn en kennis. Voor dat laatste ontwikkel ik samen met de private sector een cryptografie opleiding om alle typen IT- beheer bij te scholen. Deze komt naar verwachting in de loop van 2024 beschikbaar.
Bent u bekend met het gegeven dat de Amerikaanse president Biden reeds een wet heeft getekend die overheidsorganisaties verplicht om te migreren naar IT-systemen die quantum-proof zijn?1
Het kabinet volgt de internationale ontwikkelingen en heeft kennis genomen van de genoemde Amerikaanse wetgeving3. Deze wetgeving geeft de verplichting aan federale overheidsinstanties om te migreren naar quantumveilige cryptografie: het adopteren van de standaarden die door het Amerikaanse National Institute of Standards and Technology dit jaar gepubliceerd worden om weerbaar te zijn tegen de dreiging van quantumtechnologie. Deze migratie en beschreven aanpak hiervoor worden ook binnen de Rijksoverheid gezien als de belangrijkste instrumenten om deze dreiging het hoofd te bieden.
De aanpak van de Rijksoverheid past bij de generieke, risicogerichte aanpak voor digitale weerbaarheid. Deze aanpak geeft ruimte om ook andere maatregelen te nemen om de hiervoor genoemde risico’s te beheersen, indien bijvoorbeeld bepaalde systemen niet kunnen migreren naar quantumveilige cryptografie.
Kunt u toelichten in hoeverre er vergelijkbare wetgeving nodig is in Nederland en in hoeverre dit wordt voorbereid?
De Amerikaanse wetgeving oplossing verplicht federale overheidsinstanties om te migreren naar quantumveilige cryptografie: namelijk het adopteren van de nieuwe standaarden van National Institute of Standards and Technology (zie vraag 3). De huidige Europese, nationale en overheidsbrede wet- en regelgeving op het gebied van informatiebeveiliging c.q. cybersecurity heeft een andere werking maar biedt voldoende aanknopingspunten om in actie te moeten komen.
Zo geeft NIS24 (Network and Information Security Directive) aan dat «state of the art» beveiligingsmaatregelen waaronder «state of the art» encryptie moeten worden toegepast. Deze richtlijn schrijft verder voor dat organisaties die onder de richtlijn vallen moeten hebben: «beleid en procedures inzake het gebruik van cryptografie en, in voorkomend geval, encryptie».5 De gekozen maatregelen om de systemen te beveiligen volgt uit de risicoanalyse van de te beveiligen informatie. De Minister van Justitie en Veiligheid heeft de Kamer per brief op 31 januari geïnformeerd over de voortgang van de implementatie van de richtlijn.
Daarnaast vereisen de Baseline Informatiebeveiliging Overheid (BIO) en de voor de overheid verplichte ISO-standaarden6 dat nieuwe dreigingen en risico’s worden opgenomen in het risicomanagementproces. Deze standaarden bevatten normen ten aanzien van beleid en beheer van cryptografie. Ook andere eisen zorgen ervoor dat organisaties moeten starten met het beheersbaar maken van de dreiging van de quantumcomputer voor cryptografie – die daar kwetsbaar voor is. Een voorbeeld is de eis rondom het beheersen van kwetsbaarheden.
Welke ondersteuning wordt er nu vanuit de Rijksoverheid geboden aan organisaties om zich voor te bereiden op de komst van quantumcomputers en de effecten op encryptie?
De benodigde veranderingen om gegevens en communicatie te beschermen tegen de capaciteiten van quantumcomputers zijn complex, omvangrijk en zullen vele jaren in beslag nemen. Nu beginnen met voorbereiden is dan ook noodzakelijk om risico’s, inspanning en kosten te kunnen spreiden. Daarom is een Rijksbreed samenwerkingsprogramma opgezet: quantumveilige Cryptografie (QvC-Rijk). Hierover heb ik u in mijn brief van afgelopen november geïnformeerd7
Welke stappen kunnen organisaties nu al nemen om gegevens te beschermen tegen de komst van quantumcomputers?
Veel (overheids)organisaties en IT-leveranciers moeten zich nu al voorbereiden op risico’s die de komst van de quantumcomputer met zich meebrengen. Bijvoorbeeld organisaties die data verwerken, die over langere tijd nog vertrouwelijk moeten blijven zoals medische data of bedrijfsgeheime data. Of organisaties die systemen met een lange levensduur aanbieden, zoals bijvoorbeeld industriële automatisering8.
De volgende acties kunnen nu al door bedrijven en (overheids)instanties ondernomen worden:
De volgende maatregelen kunnen worden getroffen om wijzigingen voor te bereiden, die op een later moment noodzakelijk zullen zijn:
In hoeverre wordt er internationaal of in Europees verband samengewerkt aan de voorbereiding van versterkte encryptie(-vereisten) voor de komst van quantumcomputers?
Een heel bekende samenwerking op dit vlak is de Amerikaanse National Institute of Standards and Technology competitie voor Post quantum cryptografie9. Nederland heeft ook een inzending gedaan, welke is geselecteerd (CRYSTALS-KYBER)10 om in de nieuwe wereldwijde standaarden op te nemen.
Daarnaast wordt door de wetenschap ook op dit onderwerp internationaal samengewerkt (zie vraag 8).
Met de Franse en Duitse nationale informatiebeveiligingsinstituten bestaan onder andere vanuit de Rijksoverheid al langer samenwerkingen generiek op cybersecurity en ook cryptografie. Momenteel wordt besproken op welke onderwerpen de samenwerking en kennisdeling op het gebied van de quantumdreiging geïntensiveerd kunnen worden.
Welk onderzoek wordt er nu verricht naar quantumcomputing, en meer specifiek naar de gevolgen voor encryptie?
Departementen hebben gezamenlijk geld beschikbaar gesteld voor het oplossen van een aantal vraagstukken over cybersecurity. Dit heeft geleid tot een programma: Cybersecurity – naar een veilig en betrouwbaar digitaal domein11.
Binnen dit programma lopen 2 onderzoeken op het vlak van cryptografie:
Doel van dit onderzoek is om quantumveilige PKI-systemen te ontwikkelen en sector-gebaseerde groeipaden te leveren die organisaties zullen helpen hun systemen naar een quantumveilige toekomst te migreren. Dit gebeurt in samenwerking met koplopers in de telecommunicatie, financiële dienstverlening, zorg en publieke sector.
Doel van dit onderzoek is het ontwerpen van nieuwe algoritmen en siliciumchips met inherente bescherming tegen fysieke aanvallen, en het ontwikkelen van nieuwe simulatie- en evaluatietechnieken voor fysieke beveiliging. PROACT zal daarom bijdragen aan een verhoogde beveiliging van onze persoonlijke en bedrijfsgevoelige gegevens.
Op veel meer plekken wordt op dit vlak onderzoek gedaan, zowel door onderzoek en wetenschap, maar ook door private partijen. Tijdens congressen wordt hierover kennis gedeeld. Een recent voorbeeld hiervan in Nederland is het congres van het PKI-consortium van afgelopen november. Het PKI-consortium heeft dit congres georganiseerd samen met de Rijksoverheid (Logius) en onderzoeksorganisaties (Centrum voor Wiskunde en Informatica- CWI- en TNO)12.
Welke maatregelen neemt de Staatssecretaris op korte termijn ter voorbereiding op de komst van quantumcomputers?
Onder regie van de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties wordt de migratie naar quantumveilige cryptografie binnen de Rijksoverheid voorbereid. Voor wat betreft het programma quantumveilige Cryptografie Rijk (QvC-Rijk): zie antwoord bij vraag 5.
De AIVD (Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst), het NCSC (Nationaal Cyber Security Centrum), CIO-Rijk (directie Chief Information Office- Rijk) en EZK (Ministerie van Economische Zaken en Klimaat) ontwikkelen hiervoor kennisproducten vanuit de taken die zij invullen. Dit gebeurt in onderlinge samenwerking en afstemming.
In brede zin maakt het voorbereiden op quantumveilige cryptografie deel uit van de Nederlandse Cybersecuritystrategie 2022–202813. Deze stelt onder andere dat, om de digitale veiligheid van Nederland nu en in de toekomst afdoende te kunnen beschermen, de ontwikkeling en toepassing van kennis en kunde op het gebied van cybersecurity continu worden versterkt. Intensieve en duurzame samenwerking tussen overheid, bedrijfsleven en kennisinstellingen is hiervoor essentieel. Het publiek-private samenwerkingsplatform dcypher, onder verantwoordelijkheid van EZK, speelt hier voor de overheid een centrale rol in, en legt de basis voor agendering en programmering van meerjarige onderzoeks- en innovatietrajecten met overheidspartijen, bedrijven en kennisinstellingen.
Het bericht dat een ME’er in Arnhem zijn taak niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht uit Het Algemeen Dagblad waarin beschreven wordt dat iemand van de Mobiele Eenheid (ME’er) zijn taak als handhaver van de openbare orde niet wilde uitvoeren vanwege zijn religie?1
Ja.
Bent u het met de stelling eens dat het volstrekt onacceptabel is als ME’ers hun taken benaderen als een soort lopend buffet en zelf kiezen welke opdracht zij wel of niet uitvoeren?
De politie draagt bij aan de veiligheid van de openbare orde ter bescherming van alle burgers in de samenleving. Medewerkers voeren hun taak uit ondergeschikt aan het bevoegd gezag. Medewerkers voeren hun taken uit onder leiding en verantwoordelijkheid van hun leidinggevende. Dit principe geldt dus ook bij de inzet van de Mobiele Eenheid (ME).
De politie staat als organisatie midden in de samenleving die tegelijkertijd complex en weerbarstig is. Van haar medewerkers wordt verwacht dat zij hierbij een professionele en neutrale houding aannemen en persoonlijke overtuigingen niet laten meewegen bij hun handelen. Dit kan dilemma’s opleveren die vervolgens binnen de organisatie kenbaar kunnen worden gemaakt. In reguliere functionerings- ontwikkel- en beoordelingsgesprekken is nadrukkelijk ruimte gelaten voor het bespreken van dilemma’s en onderlinge afwegingen tussen de medewerker en de leidinggevende. Dit kan ook een persoonlijke afweging betreffen in geval een medewerker eerder een traumatische gebeurtenis heeft meegemaakt en niet nogmaals geconfronteerd wil worden met deze specifieke gebeurtenis en/of omstandigheden. Indien het werk dit toelaat kan hiervoor een passende oplossing worden gevonden en zal de medewerker bijvoorbeeld voor de betreffende dienst worden uitgeroosterd. Als dit niet mogelijk is wordt de redelijkheid van de aanvraag door de leidinggevende beoordeeld en wordt hierover beslist. Dit kan betekenen dat de medewerker alsnog wordt opgedragen om de taak uit te voeren.
Wat gaat u doen om alle ME'ers ervan te doordringen dat zij altijd de Nederlandse wet en de Nederlandse staat dienen, en dus niet hun persoonlijke overtuiging?
Ik ben ervan overtuigd dat de politieorganisatie voldoende doordrongen is van haar bijzondere taak en positie in de samenleving. Van haar medewerkers wordt verwacht dat zij professioneel en neutraal zijn in hun optreden en hierbij integer en verbindend handelen. De belangrijkste kernwaarden van de politie zijn vervat in de Beroepscode waarvoor iedere medewerker de eed en/of belofte heeft afgelegd bij zijn of haar aanstelling. Daarnaast wordt in de opleiding en vervolgtrainingen nadrukkelijk aandacht besteed aan het bespreken van dilemma’s en de wijze waarop deze kenbaar kunnen worden gemaakt.
Het artikel 'Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s' |
|
Jesse Six Dijkstra (NSC) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s»?1
Ja, ik ben bekend met het bericht «Veiligheidsregio gebruikte jarenlang Chinese apparatuur ondanks spionagerisico’s.
Deelt u de opvatting dat het vanuit het perspectief van nationale veiligheid onverantwoord is om Chinese routers en switches te gebruiken binnen het netwerk van vitale instellingen?
Zoals eerder is aangegeven in onder meer het Cybersecuritybeeld Nederland2 en het Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 23 is in algemene zin bekend dat statelijke actoren gebruik maken van supply-chain aanvallen via toeleveranciers, digitale dienstverleners of veelgebruikte software. Er kunnen aanvullende risico’s zijn als dergelijke toeleveranciers, dienstverleners en software afkomstig zijn uit landen met een offensief cyberprogramma tegen Nederland. Het is echter niet per definitie zo dat het gebruik van hard- en software uit deze landen risico’s met zich meebrengt. Om dit te kunnen beoordelen is onder meer het proces waarvoor de hard- en software wordt gebruikt relevant en bijvoorbeeld ook de manier waarop dit binnen organisaties gebruikt wordt. Routers en switches zijn onderdeel van de netwerkinfrastructuur van organisaties en om eventuele risico’s van het gebruik hiervan te kunnen duiden, prioriteren en beheersen is het van belang te bepalen welke rol de routers en switches hebben in deze infrastructuur. De risico’s zijn bijvoorbeeld mogelijk groter als ze onderdeel zijn van de data/informatieverwerking van de organisatie of specifieke (vitale) processen ondersteunen. Ook is relevant of het land waar de leverancier uit afkomstig is wetgeving kent die burgers en bedrijven verplichten mee te werken met de overheid. Een solide risicoanalyse en risicomanagementproces zijn nodig om eventuele passende maatregelen te kunnen nemen.
Het is in dat verband van belang dat organisaties zich bewust zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit meenemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uitvoeren. Het kabinetsbeleid schrijft daarom voor dat nationale veiligheidsoverwegingen meegewogen worden bij de inkoop en het gebruik van producten en diensten bij de Rijksoverheid, lokale overheden en vitale aanbieders. In de Kamerbrief Uitvoering moties Rajkowski van 17 april 2023 wordt dit beleid nader toegelicht4. Het uitgangspunt is bij iedere inkoopopdracht risico’s voor de nationale veiligheid in kaart te brengen en hier waar nodig gepaste maatregelen op te treffen. Ter ondersteuning van dit beleid is in 2018 en 2019 instrumentarium ontwikkeld dat organisaties mogelijkheden biedt bij het maken van een risicoanalyse en het treffen van maatregelen. Dit instrumentarium is recent geactualiseerd5. Deze instrumenten worden beschikbaar gesteld voor en actief verspreid onder vitale aanbieders. Tevens wordt doorlopend ingezet op bewustwording bij vitale aanbieders over het signaleren van risico’s in het inkoopproces.
Daarnaast kunnen organisaties gebruik maken van de handreiking Omgaan met risico’s in de toeleveringsketen van het Nationaal Cyber Security Centrum. Deze publicatie geeft publieke en private organisaties handvatten om zicht en grip te krijgen op risico’s die voortvloeien uit de toeleveringsketen, ook in relatie tot leveranciers uit landen met een offensief cyberprogramma. Overheidsorganisaties kunnen ook gebruikmaken van de Inkoopeisen Cybersecurity Overheid wizard (ICO-wizard) die is opgesteld door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) samen met EZK. Deze inkooptool is ontwikkeld om veilig inkopen te vergemakkelijken. Met de ICO-wizard kunnen eisenpakketten worden geselecteerd die aansluiten op verschillende typen aan te besteden of in te kopen producten en/of diensten.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur door de veiligheidsregio’s is gebruikt sinds de inwerkingtreding van het Besluit veiligheid en integriteit telecommunicatie in 2019?
Nee. Ik heb geen volledig zicht op welke netwerkapparatuur wordt gebruikt door veiligheidsregio’s. Het is aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om bij de aanschaf en ingebruikname van ICT-producten en diensten zich bewust te zijn van mogelijke risico’s in de toeleveringsketen, dit mee te nemen in hun inkoop- en aanbestedingsprocessen en waar nodig een risicoanalyse uit te voeren.
Heeft u zicht op welke Chinese netwerkapparatuur momenteel wordt gebruikt door de veiligheidsregio’s?
Zie antwoord vraag 3.
Zo nee, bent u bereid dit (3 en2 in kaart te brengen?
Veiligheidsregio’s spelen een belangrijke rol in de crisisbeheersing en nationale veiligheid van Nederland. In algemene zin is het conform bestaand beleid (zie onder meer de beantwoording op vraag 2 en 4) aan de besturen van veiligheidsregio’s zelf om afwegingen te maken daar waar het gaat om het gebruik van (netwerk-)apparatuur.
Meer specifiek is digitale weerbaarheid voor de veiligheidsregio’s een belangrijk onderwerp. De 25 veiligheidsregio’s werken in een gezamenlijk meerjarig programma informatievoorziening aan hun eigen weerbaarheid. Ik zal de komende tijd met de veiligheidsregio’s het gesprek aangaan over dit onderwerp en met hen bespreken of aanvullende stappen nodig zijn.
Wordt er bij het aanbestedingsbeleid van de Rijksoverheid ook specifiek gekeken of er geschikte Europese alternatieven voor netwerkapparatuur beschikbaar zijn?
Het kabinet voert zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 een landenneutraal beleid. Dit betekent dat leveranciers uit specifieke landen door de aanbestedende dienst niet op voorhand categorisch worden uitgesloten, maar dat dit per casus op basis van een risicoafweging wordt bepaald. Hierbij kan per casus tevens door de organisatie zelf een marktanalyse worden uitgevoerd, waarbij in kaart kan worden gebracht of Europese aanbieders bij een inkoop- en aanbestedingstraject kunnen worden betrokken.
Het heeft de prioriteit van het kabinet om in samenwerking met alle departementen het veilig inkopen en aanbesteden in onderlinge samenhang verder te verbeteren en te versterken. Er is stevig ingezet op het sterker benutten van de huidige mogelijkheden binnen de Aanbestedingswetgeving en op het vergroten van de bewustwording ten aanzien van nationale veiligheidsrisico’s. Tevens vindt meer voorlichting en communicatie plaats over de (juridische) mogelijkheden ten aanzien van veilig inkopen en aanbesteden. Ook wordt een regeling opgezet (genaamd Algemene Beveiligingseisen Rijksoverheid Opdrachten of afgekort ABRO) voor aanbestedingen van de Rijksoverheid en de Politie die de nationale veiligheid raken. De nieuwe regeling zal eisen stellen aan opdrachtnemers op het gebied van fysieke beveiliging, (digitale) informatiebeveiliging en cybersecurity, (wijzigingen in) eigendomsstructuren, economische veiligheid, screening van personeel en procedures bij incidenten.
De Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome. |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Hanke Bruins Slot (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Welke stappen bent u wanneer van plan te zetten om te beoordelen of het zinvol is een amendementsvoorstel rond het misdrijf agressie in te dienen, zoals beschreven in de Kamerbrief over de inzet voor de jaarlijkse Vergadering van verdragspartijen van het Statuut van Rome?1
Met het oog op de Herzieningsconferentie, die ten behoeve van de in 2010 in Kampala aangenomen amendementen inzake het misdrijf agressie zal worden georganiseerd in 2025, zal in de komende maanden de discussie over de Kampala-amendementen in diverse gremia worden gevoerd.
Het Nederlandse standpunt in deze discussie is ongewijzigd: vanaf het begin van de onderhandelingen over het Statuut van Rome in de jaren ’90 heeft het Koninkrijk der Nederlanden zich een voorstander betoond van het toekennen van dezelfde rechtsmacht aan het Internationaal Strafhof (ISH) over het misdrijf agressie als over de overige drie in het Statuut opgenomen kernmisdrijven (genocide, misdrijven tegen de menselijkheid en oorlogsmisdrijven). Het kabinet blijft dit standpunt zowel in bilateraal als in multilateraal verband uitdragen. Zie in dit verband ook de kabinetsreactie op het CAVV advies «rechtsmacht en immuniteiten bij het berechten van het misdrijf agressie».2
In de appreciatie3 van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma4 – die op 19 januari 2023 werd ingediend bij het tweeminutendebat Raad Buitenlandse Zaken en waarin de regering werd verzocht om het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15 bis – heeft het kabinet aangegeven de ontwikkeling van het internationale draagvlak voor het amenderen van het Statuut van Rome op dit punt nader te zullen onderzoeken, om vervolgens in de loop van 2024 te beoordelen of het zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. In dat kader neemt Nederland deel aan de door Duitsland opgerichte Group of Friends for the Strengthening of the ICC’s Jurisdiction over the Crime of Aggression. Deelname aan deze Group of Friends biedt de gelegenheid om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld en van de reikwijdte van de inhoudelijke discussies die worden gevoerd over een eventueel amendementsvoorstel.
Bent u van plan zelf stappen te zetten of initiatieven te ontplooien om draagvlak onder andere landen te zoeken voor de indiening van een dergelijk voorstel? Zo ja, welke zijn dit?
Duitsland heeft in dit verband het initiatief genomen door het oprichten van de Group of Friends. In lijn met staand beleid en met de reactie op de hierboven genoemde motie van het lid Sjoerdsma steunt Nederland dit initiatief. Naast deelname aan de Group of Friends, is het kabinet op dit moment echter niet van plan om zelf verdere stappen te zetten of initiatieven te ontplooien, omdat deze Group of Friends voldoende gelegenheid biedt om met alle relevante partijen een inhoudelijke discussie te voeren en om een beeld te vormen van het internationale krachtenveld.
Klopt het dat dit amendementsvoorstel erover zou gaan het Statuut van Rome te amenderen op artikel 15bis?
De discussies over een eventueel amendementsvoorstel spitsen zich inderdaad primair toe op artikel 15 bis van het Statuut van Rome. Deze bepaling heeft betrekking op de voorwaarden voor de uitoefening van rechtsmacht door het ISH over het misdrijf agressie, in de gevallen waarin een situatie door een staat die partij is bij het Statuut bij de Aanklager wordt aangegeven (State Party referral), of in de gevallen waarin de Aanklager uit eigen beweging een onderzoek opent (proprio motu).
Hoe verhoudt het mogelijk alsnog nemen van actie zich tot het ontraden van de aangehouden motie-Sjoerdsma (21 501-02, nr. 2588) die Nederland verzocht zich in te zetten voor amendering van het Statuur van Rome op artikel 15bis?2
Het standpunt van het kabinet is ongewijzigd. In de appreciatie van de aangehouden motie van het lid Sjoerdsma heeft het kabinet aangegeven het opportuun te achten om in de loop van 2024 te beoordelen of het, gelet op de ontwikkeling van het internationale draagvlak, zinvol is om met gelijkgezinde partners een amendementsvoorstel in te dienen dat tijdens de Herzieningsconferentie kan worden behandeld. De motie is slechts ontraden voor zover deze moest worden gelezen als een verzoek aan de regering om reeds voor een dergelijke beoordeling een voorstel tot wijziging van artikel 15 bis van het Statuut van Rome aan de depositaris van het Statuut voor te leggen.
Hoe beoordeelt u de risico’s van negatieve effecten op relaties met voor de Nederlandse veiligheid belangrijke bondgenoten die geen partij zijn bij het Strafhof, zoals de Verenigde Staten, als artikel 15bis in werking zou treden?
Het opstarten van een procedure die gericht is op het wijzigen van artikel 15 bis van het Statuut van Rome zou zowel bij staten die partij zijn bij dit Statuut, als bij staten die geen partij zijn bij dit Statuut – zoals de Verenigde Staten – tot weerstand kunnen leiden. Hoewel het ongewis is of een dergelijke procedure uiteindelijk succesvol zal zijn, zou reeds het opstarten daarvan al op korte termijn het ongewenste effect kunnen hebben dat de verbeterde relatie tussen het ISH en de Verenigde Staten onder druk komt te staan. Dergelijke risico’s zullen door het kabinet worden meegewogen bij de uiteindelijke beoordeling van de opportuniteit van (het steunen van) het indienen van een amendementsvoorstel.
Deelt u de mening dat het draagvlak voor het Strafhof nog verder onder druk komt te staan wanneer artikel 15bis wordt uitgebreid? Zo nee, waarom niet?
De huidige regeling in artikel 15 bis van het Statuut van Rome is een moeizaam bereikt compromis en tegen die achtergrond moet rekening worden gehouden met het feit dat de inzet voor een amendering van artikel 15 bis niet door alle verdragspartijen en derde staten zal worden verwelkomd.
Tegelijkertijd is er onder de verdragspartijen ook steun om de huidige regeling inzake de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie gelijk te trekken met de rechtsmacht over de andere kernmisdrijven. Zo wordt door meerdere staten betreurd dat het ISH door de huidige regeling geen rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie dat in en tegen Oekraïne wordt gepleegd door onderdanen van de Russische Federatie. Daarnaast zijn verschillende staten van mening dat er überhaupt geen overtuigende inhoudelijke argumenten kunnen worden aangevoerd ter rechtvaardiging van het feit dat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie aanzienlijk beperkter is dan de rechtsmacht van het ISH over de overige in het Statuut van Rome opgenomen kernmisdrijven. Zij streven daarom vanuit het oogpunt van accountability naar het gelijktrekken van de regeling inzake de rechtsmacht over het misdrijf agressie met de regeling inzake de rechtsmacht over de overige kernmisdrijven, waardoor ook verwijten van selectiviteit en dubbele standaarden minder kracht zullen krijgen.
Welke gevolgen de uitbreiding van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie onder het huidige gesternte zal hebben voor het draagvlak voor het Strafhof zal in de komende maanden nader worden onderzocht.
Deelt u de mening dat het Strafhof de bestaande taken beter zou kunnen uitvoeren in plaats van de bevoegdheden van het Strafhof verder uit te breiden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet hecht grote waarde aan de bevordering van de ontwikkeling van de internationale rechtsorde, conform de in artikel 90 van de Grondwet neergelegde opdracht. Het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven en het bijdragen aan goed functionerende internationale hoven en tribunalen die de daders van dergelijke misdrijven aansprakelijk kunnen stellen, zijn belangrijke prioriteiten van het Nederlandse buitenland- en mensenrechtenbeleid, zoals ook neergelegd in de beleidsnota Mensenrechten, Democratie en Internationale Rechtsorde. Het ISH is een cruciale organisatie in deze strijd tegen straffeloosheid en daarom blijft het kabinet zich actief inzetten voor het uitbreiden van het aantal partijen bij het Statuut van Rome en voor het vullen van de lacunes in de rechtsmacht van het Strafhof.
Hoe beoordeelt u werking van artikel 15bis in combinatie met artikel 8bis lid 2 (f)?
Volgens het Statuut van Rome kan er uitsluitend sprake zijn van het misdrijf agressie (begaan door een individu) als er tevens sprake is van een daad van agressie (begaan door een staat). Door middel van de Kampala-amendementen uit 2010 is in het eerste lid van artikel 8 bis een definitie van het misdrijf agressie toegevoegd aan het Statuut van Rome. Voor de toepassing van deze definitie in het eerste lid, wordt in het tweede lid van artikel 8 bis aangegeven wat er wordt verstaan onder een «daad van agressie».
In artikel 8 bis, tweede lid, sub f, wordt «het feit dat een Staat toestaat dat zijn grondgebied, dat hij aan een andere Staat ter beschikking heeft gesteld, door die andere Staat wordt gebruikt om een daad van agressie te plegen tegen een derde Staat» als een opzichzelfstaande «daad van agressie» aangemerkt. Of deze daad van agressie (begaan door een Staat) ook het misdrijf agressie (begaan door een individu) oplevert, zal in het licht van de concrete omstandigheden van het geval door het ISH moeten worden beoordeeld op basis van de definitie die is neergelegd in het eerste lid van artikel 8 bis. Zo moet er volgens het eerste lid onder meer sprake zijn van een daad van agressie «die door zijn aard, ernst en schaal een onmiskenbare schending (manifest violation) vormt van het Handvest van de Verenigde Naties».
Door middel van de Kampala-amendementen zijn daarnaast de artikelen 15 bis en 15 ter aan het Statuut toegevoegd, waarin wordt aangegeven onder welke voorwaarden het ISH rechtsmacht kan uitoefenen over het misdrijf agressie. Dat is op grond van deze artikelen enkel het geval indien zowel de slachtofferstaat als de agressorstaat de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie hebben aanvaard, of indien de situatie waarin dit misdrijf lijkt te zijn begaan door de VN-Veiligheidsraad – handelend onder hoofdstuk VII van het VN-Handvest – wordt verwezen naar de Aanklager van het ISH.
Zou bovenstaande combinatie kunnen betekenen dat Europese NAVO-bondgenoten, zoals Nederland of Duitsland, in beeld kunnen komen als «medeplichtige» aan het misdrijf agressie, indien bijvoorbeeld de Verenigde Staten een militaire operatie uitvoeren die volgens het Strafhof geen volkenrechtelijk mandaat heeft en zij daarbij mogelijk gebruiken maken van in Europa opgeslagen wapens en reservedelen of militaire bases in Europa, zoals bijvoorbeeld vliegbasis Ramstein?
Voor de omstandigheden waaronder staten medeplichtig kunnen zijn aan een internationaal onrechtmatige daad, zoals een daad van agressie, verwijs ik naar de Kamerbrief van 12 januari 2024 houdende de zienswijze van het kabinet op het concept van medeplichtigheid.6
Staten kunnen niet strafrechtelijk aansprakelijk gesteld worden op basis van het internationaal recht en het strafrechtelijke concept van medeplichtigheid geldt dus niet tussen staten. Zoals hierboven al aangegeven, ziet artikel 8 bis, tweede lid, sub f, niet op medeplichtigheid, maar op de vraag of een staat een daad van agressie heeft gepleegd.
In hoeverre kunnen activiteiten van staten worden aangemerkt als agressie als ze voortkomen uit de Responsibility to Protect?
De handelingen van staten kunnen volgens het Statuut van Rome worden aangemerkt als daad van agressie wanneer deze voldoen aan de voorwaarden die zijn neergelegd in artikel 8 bis, tweede lid, waarin ook een lijst met concrete gedragingen is opgenomen. In algemene zin gaat het om het gebruik van wapengeweld door een staat tegen de soevereiniteit, territoriale integriteit of politieke onafhankelijkheid van een andere staat, of op enige andere wijze die onverenigbaar is met het VN-Handvest.
Volgens het kabinet bestaan er drie mogelijke rechtsgronden voor het gebruik van geweld door staten. Dit zijn het recht op zelfverdediging op basis van artikel 51 van het VN-Handvest, een mandaat verleend in een resolutie van de VN-Veiligheidsraad of een uitnodiging of toestemming van de staat waar geweld gebruikt wordt. Zoals toegelicht in de kabinetsreactie op het eindrapport van de Expertgroep inzake humanitaire interventie7, is het kabinet van mening dat humanitaire interventie, dan wel geweldgebruik op basis van de Responsibility to Protect-doctrine, op dit moment geen uitzondering vormen op het interstatelijk geweldverbod.
Volgens het kabinet is geweldgebruik in het kader van de‘Responsibiliy to Protect alleen mogelijk met een mandaat van de VN-Veiligheidsraad. Dit is ook opgenomen in het einddocument van de VN-wereldtop in 2005 en verschillende resoluties van de Algemene Vergadering van de VN.
In hoeverre betekent (het voorbereiden van) een amendementsvoorstel rondom het misdrijf agressie dat een groot beslag zal worden gelegd op de beschikbare financiën van het Strafhof, die daardoor niet voor andere zaken kunnen worden ingezet?
Een eventuele amenderingsprocedure zal niet of nauwelijks een beslag leggen op de beschikbare financiën van het Strafhof. Krachtens het besluit van de in 2010 in Kampala georganiseerde Herzieningsconferentie zal uiterlijk op 17 juli 2025 – zeven jaar na de activering van de (beperkte) rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie – een Herzieningsconferentie moeten worden georganiseerd waar de Kampala-amendementen worden geëvalueerd, ongeacht de vraag of er tijdens die evaluatie ook een amendement op het Statuut zal worden behandeld. Het behandelen, aannemen en ratificeren van amendementen is daarnaast een kwestie voor de verdragspartijen en niet voor het Strafhof.
Mocht een eventueel amendement op het Statuut in 2025 worden aangenomen, dan zal vervolgens de inwerkingtreding van dat amendement naar alle waarschijnlijk nog jarenlang op zich laten wachten. Pas op het moment dat het Strafhof na de inwerkingtreding van het amendement een (voorbereidend) onderzoek opent naar een vermeend misdrijf van agressie waar het op basis van het amendement rechtsmacht over heeft, zullen er daadwerkelijk kosten worden gemaakt. Het Strafhof mag namelijk uitsluitend budget aanvragen voor daadwerkelijke onderzoeken en strafzaken.
Hoe beoordeelt u het risico dat een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het Strafhof in plaats van via een ad-hoc tribunaal (conform de oproepen van onder andere Oekraïne zelf en de Parlementaire Assemblee van de Raad van Europa) te berechten, kan zorgen voor verdeeldheid onder Westerse landen, omdat bijvoorbeeld het VK en Frankrijk de toevoeging van het misdrijf agressie aan het Statuut van Rome niet gesteund hebben en dus waarschijnlijk niet open zullen staan voor een nog verdere uitbreiding hiervan via artikel 15bis?
Het kabinet ziet een eventuele amendering van het Statuut van Rome niet als een hernieuwde poging om de Russische agressie tegen Oekraïne via het ISH te berechten. Het is immers nog ongewis of er voldoende internationaal draagvlak voor een dergelijke amendering zal bestaan en bovendien zal de inwerkingtreding daarvan veel tijd in beslag nemen. Een eventuele amendering van het Statuut van Rome is bedoeld om op (middel)lange termijn een lacune in de rechtsmacht van het ISH te vullen, zodat er in de toekomst geen sprake hoeft te zijn van de oprichting van mogelijke ad hoc agressietribunalen.
In de komende maanden zal worden geïnventariseerd hoe het internationale draagvlak voor een amendering van het Statuut van Rome zich sinds de Herzieningsconferentie in Kampala heeft ontwikkeld en of de steun van staten voor de oprichting van een ad hoc agressietribunaal voor de Russische agressie tegen Oekraïne ook zal leiden tot steun voor het op termijn uitbreiden van de rechtsmacht van het ISH over het misdrijf agressie.
Kunt u toezeggen, mede gelet op de demissionaire status van het kabinet, geen vervolgstappen te zetten inzake de amendering van artikel 15bis of andere artikelen van het Statuut van Rome, zoals Nederland diplomatiek verbinden aan de indiening van een amendementsvoorstel of het organiseren van initiatieven om actief draagvlak te creëren voor amendering, zonder dat de Kamer voorafgaand over de Nederlandse inzet nader is geïnformeerd en hierover een debat heeft plaatsgevonden?
Ja. Als het kabinet het initiatief wil nemen om een amendementsvoorstel in te dienen voor behandeling tijdens de Herzieningsconferentie in 2025 – of als het kabinet zich diplomatiek wil verbinden aan de indiening van een dergelijk amendementsvoorstel – dan zal het kabinet de Kamer daarover tijdig informeren, zodat de Kamer kan besluiten of daarover een debat moet worden gevoerd.
De demonstratie door Extinction Rebellion op de Ring A10 bij Amsterdam. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het voornemen van Extinction Rebellion (XR) om op 30 december 2023 de Ring A10 bij Amsterdam te blokkeren?1
Ja. Deze blokkade heeft inmiddels plaatsgevonden.
Deelt u de mening dat een snelweg bedoeld is voor gemotoriseerd verkeer en geen geschikte locatie is om te demonstreren? Zo nee, waarom niet?
Het is op grond van artikel 5 van de Wet openbare manifestaties aan de burgemeester om al dan niet voorschriften en beperkingen te stellen ten aanzien van een aangekondigde demonstratie ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer of ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
Deze beoordeling is niet aan mij.
De burgemeester van Amsterdam heeft de demonstratie op de A10 verboden ter voorkoming van wanordelijkheden, in het belang van het verkeer en ter bescherming van de gezondheid. Daarbij is een alternatieve locatie aangewezen.
Aangegeven is dat de driehoek zich grote zorgen maakte over de veiligheid van demonstranten en weggebruikers en over doorgang voor nood- en hulpdiensten richting de locatie VUmc van Amsterdam UMC. Ook zou het verkeer in de stad Amsterdam en omgeving te veel ontregeld raken.
Bent u op de hoogte van de uitspraken van XR dat zij van de Nationale Politie verwachten dat deze de snelweg voor hen afsluit om deze demonstratie te faciliteren?2
Met deze uitspraken, waar ik kennis van heb genomen, wordt voorbij gegaan aan het feit dat de burgemeester de demonstratie heeft verboden op die plek.
Om die reden was het faciliteren van deze demonstratie niet aan de orde.
Zoals de burgemeester van Amsterdam heeft aangegeven in antwoord op vragen van de gemeenteraad, was het doel van de driehoek dan ook om de demonstratie te ontbinden en de blokkade op te heffen. Dit is gefaseerd en zo zorgvuldig mogelijk gedaan. Ik verwijs u naar deze antwoorden die u kunt terugvinden op de website van de gemeente Amsterdam3.
Bent u op de hoogte van de zorgen die burgemeester Halsema geuit heeft over deze demonstratie in reactie op vragen van het raadslid Van Berkel (JA21) in de commissievergadering Algemene Zaken van de gemeenteraad van Amsterdam op 14 december 2023?3
Ja.
Deelt u de mening dat het houden van een demonstratie op deze locatie niet toegestaan is? Deelt u de mening dat op deze wijze de weg blokkeren een strafbaar feit is? Zo nee, waarom niet?
Ja, die mening deel ik, gezien het feit dat de burgemeester van Amsterdam een beperking heeft opgelegd in de zin dat de demonstratie van XR niet op de A10 mocht plaatsvinden. Daarbij is een alternatieve locatie aangewezen.
Het blokkeren van de A10 was in strijd met deze beperking van de burgemeester en geldt daarom als overtreding van artikel 11 van de Wet openbare manifestaties.
Deelt u de mening dat het onbestaanbaar zou zijn indien de politie deze strafbare feiten niet alleen zou toestaan, maar ook nog eens actief zou faciliteren? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 3 is dit niet aan de orde.
Kunt u toezeggen dat de politie geen medewerking zal verlenen en dus de A10 niet afsluit voor deze mensen? Zo nee, waarom niet?
Deze toezeggingen kan en zal ik niet doen omdat de burgemeester en de officier van justitie verantwoordelijk zijn voor het politieoptreden.
Het is niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid om daar in te treden.
Kunt u toezeggen dat de politie direct in zal grijpen door demonstranten te weren als zij toch de A10 op dreigen te lopen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Burgemeester Halsema heeft aangegeven dat de capaciteit van de politie rond oud en nieuw ernstig onder druk staat. Kunt u toezeggen in overleg met de burgemeester extra capaciteit vrij te maken om de A10 klimaatactivistvrij te houden op 30 december? Zo nee, waarom niet?
Het lokaal gezag is eveneens verantwoordelijk voor het prioriteren van de politie inzet in het licht van de schaarse capaciteit. Ook hierin heb ik dan ook geen rol.
Kunt u deze vragen uiterlijk op 29 december 2023 beantwoorden?
Deze vragen zijn binnen de reguliere termijn beantwoord.
Het uitleveringsverdrag dat Nederland heeft gesloten met Marokko |
|
Kati Piri (PvdA), Songül Mutluer (PvdA) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is het doel van het recent getekende uitleveringsverdrag tussen Marokko en Nederland?
Het doel van bilaterale uitleveringsverdragen is het vestigen van een rechtsgrondslag voor de uitlevering van personen tussen de verdragsluitende partijen om de vervolging en de tenuitvoerlegging van opgelegde vrijheidsstraffen mogelijk te maken. Het recent ondertekende uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk Marokko (Trb. 2024, 1) sluit daarbij aan bij andere uitleveringsverdragen.
Wat is de directe aanleiding voor het uitleveringsverdrag?
Er zijn verschillende aanleidingen voor het sluiten van een bilateraal uitleveringsverdrag met Marokko. De bestrijding van grensoverschrijdende ernstige ondermijnende criminaliteit vergt dat het Koninkrijk der Nederlanden verdragen op het gebied van de strafrechtelijke samenwerking sluit met derde landen die voor het welslagen van die bestrijding belangrijke bijdragen kunnen leveren. Marokko behoort tot die landen. Het Koninkrijk heeft met Marokko in het verleden al verdragen gesloten over de wederzijdse rechtshulp en de overdracht van gevonniste personen. Een uitleveringsverdrag past daarbij. In het bij brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 29 november 2022 aangeboden Actieplan Marokko (Kamerstukken II 2022/23, 36 200 V, nr. 64) zijn beide landen overeengekomen over een uitleveringsverdrag te gaan onderhandelen. Verbetering van de onderlinge betrekkingen is hierbij ook van belang geweest.
Klopt het dat ook verdachten straks makkelijker uitgeleverd kunnen worden aan het Marokkaanse regime? Kunt u een voorbeeld geven van een situatie waarin dit zich zou kunnen voordoen? Over welke misdrijven gaat het?
Het verdrag maakt, behoudens enkele uitzonderingen, uitlevering mogelijk voor alle strafbare feiten waarvoor krachtens het recht van beide staten een gevangenisstraf van een jaar of een langere duur kan worden opgelegd, of als het gaat om tenuitvoerlegging van een straf, het strafrestant ten minste zes maanden bedraagt. De uitleveringsrelatie met Marokko was voorheen alleen gebaseerd op multilaterale verdragen die uitleveringsbepalingen bevatten. Deze bepalingen beperken de uitlevering tot specifieke strafbare feiten die in het desbetreffende verdrag regeling vinden, zoals drugssmokkel, corruptie of georganiseerde criminaliteit. Delicten waarbij geen verband is met de onderwerpen waarin multilaterale verdragen voorzien, zoals drugssmokkel, corruptie of georganiseerde criminaliteit, kunnen thans geen aanleiding geven tot uitlevering. Het betreft een groot aantal categorieën strafbare feiten, variërend van levensdelicten tot vermogenscriminaliteit. Ook bevat het verdrag op maat gemaakte afspraken over de formaliteiten rondom uitlevering, zoals termijnen en wijze van aanlevering van documenten. Het verdrag heeft geen gevolgen voor de geldende uitleveringsprocedures in het Koninkrijk, zoals die in het geval van Nederland zijn neergelegd in de Uitleveringswet.
Wat is uw opvatting over de werking van de Marokkaanse rechtspraak? Zijn de standaarden van de Marokkaanse rechtspraak op hetzelfde niveau als de Nederlandse rechtspraak? Indien dit niet het geval is, vindt u het dan verstandig om een dergelijk uitleveringsverdrag te sluiten?
Ik onthoud mij van een oordeel over de Marokkaanse rechtspraak. Bij het sluiten van uitleveringsverdragen is geen sprake van een algemeen geldende minimumstandaard. Tevoren wordt geïnventariseerd welke strafrechtelijke samenwerking er met de betrokken staat is, hoe deze samenwerking loopt, en hoe deze zich wat het Koninkrijk der Nederlanden betreft zou moeten ontwikkelen. Bezien wordt bij welke multilaterale verdragen voor strafrechtelijke samenwerking de desbetreffende staat partij is, en of er uit de samenwerking op die grondslag tekortkomingen voortvloeien die kunnen worden ondervangen met een bilateraal verdrag. Vervolgens wordt bezien bij welke internationale mensenrechtelijke verdragen de desbetreffende staat partij is, en of er sprake is van voortdurende structurele schendingen van de rechten van verdachten. Ten aanzien van Marokko heeft het Koninkrijk toepassing gegeven aan dit beleid. In de memorie van toelichting op het voorstel van rijkswet tot goedkeuring van het verdrag zal in detail over al deze punten verantwoording worden afgelegd.
Heeft u in de gesprekken met uw Marokkaanse ambtsgenoot uw zorgen geuit over het Marokkaanse rechtssysteem en de onterechte veroordeling van mensenrechtenactivisten en journalisten? Zo ja, wat heeft u gezegd? Zo nee, waarom niet?
Het gesprek met mijn Marokkaanse ambtgenoot heb ik, gezien de bijzondere aanleiding voor het bezoek aan Marokko, benut om het wederzijdse belang van de verdere ontwikkeling van de strafrechtelijke samenwerking en de directe ondermijning door drugscriminaliteit van onze rechtsstaat te onderstrepen.
Heeft u de gesprekken met uw Marokkaanse ambtsgenoot benut om zich uit te spreken over de onterechte veroordeling van journalist Omar Radi? Heeft u de aantijging ontkracht dat Radi een spion van Nederland zou zijn?
Ik verwijs de leden allereerst graag naar mijn antwoord op vraag 5. Wat de zaak van heer Radi betreft, verwijs ik de leden graag naar hetgeen de Minister van Buitenlandse Zaken daarover, mede namens mij, heeft medegedeeld in het schriftelijk overleg met de Tweede Kamer over het Actieplan Marokko (Kamerstukken II 2022/23, 36 200 V, nr. 78).
Heeft de Minister garanties afgedwongen zodat Nederlandse activisten zich geen zorgen hoeven maken om gevangen genomen te worden op basis van hun kritiek op de Marokkaanse overheid als zij naar Marokko afreizen, gelet op eerdere voorbeelden zoals de zaak Saïd Chaou?
Dergelijke garanties kunnen in elk geval niet in algemene zin een plaats krijgen in een uitleveringsverdrag, ongeacht de staat die het betreft. Een uitleveringsverdrag bevat immers enkel afspraken over de uitlevering van personen tussen staten. In algemene zin is het zo dat indien de uitlevering moet worden geweigerd omdat er naar het oordeel van de Nederlandse autoriteiten sprake is van een politiek delict, of een daarmee samenhangend delict, die weigering niet wegneemt dat de autoriteiten van de verzoekende staat de opgeëiste persoon kunnen blijven vervolgen en ook aanhouden, wanneer deze persoon op vrijwillige basis naar het verzoekende land afreist.
Is het onder dit verdrag mogelijk om mensen die worden verdacht van – of veroordeeld zijn voor – kritiek op het Marokkaanse regime aan Marokko uit te leveren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe gaat u verzekeren dat er geen onterecht veroordeelde Marokkaanse journalisten of activisten die zich hebben uitgesproken tegen het Marokkaanse regime worden uitgeleverd en een onterechte gevangenisstraf moeten uitzitten?
Ik verwijs de leden graag naar het antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘NS verbiedt christelijke jongeren flyers uit te delen op Utrecht Centraal: ‘Dit is propaganda’’ |
|
Don Ceder (CU), Pieter Grinwis (CU), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Vivianne Heijnen (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (CDA), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hoe luidt uw reactie op het bericht «NS verbiedt christelijke jongeren flyers uit te delen op Utrecht Centraal: «Dit is propaganda»»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht van Cvandaag dat op 25 november 2023 een groep van ongeveer 35 jongeren evangeliseerden op Utrecht Centraal Station. NS heeft aangegeven dat de groep evangeliserende jongeren binnen het incheckgebied (achter de poortjes) op het station zongen, folders uitdeelden en reizigers aanspraken en dat de actie niet was aangemeld. De vrijheid van godsdienst en vrijheid van meningsuiting zijn belangrijke grondrechten die door de Grondwet vergaand worden beschermd. Evangeliseren is te zien als een uiting daarvan. Echter op grond van de huisregels voor stations van ProRail en NS is er voor het organiseren van een evenement, het maken van reclame en het verspreiden van teksten op het station schriftelijke toestemming nodig. Dit is een algemene regel voor het verspreiden van teksten, de inhoud van die teksten speelt daarbij geen rol. Daarnaast moeten op grond van die huisregels aanwijzingen gegeven door NS of ProRail worden opgevolgd. De groep evangeliserende jongeren is aangesproken door veiligheid- en servicemedewerkers van NS en vervolgens zijn zij gestopt met het verspreiden van folders en het aanspreken van reizigers. Zie verder het antwoord op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening van de NS dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal «propaganda» is? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening van de NS dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal een demonstratie of manifestatie is en het daarom onwenselijk is dit op het station te laten plaatsvinden? Zo ja, hoe verhoudt zich dit tot de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het eens met de stelling dat het uitdelen van evangelisatiemateriaal op geen enkele wijze hinder geeft aan de reiziger, omdat de doorstroming op het station niet belemmerd wordt en dat er daarom geen reden is om deze uitoefening van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting te belemmeren?
Binnen het station zijn NS en ProRail als beheerder bevoegd om huisregels op te stellen. De overtreding van deze huisregels vormden in de onderhavige situatie de grondslag voor NS om de evangeliserende jongeren aan te spreken. Het betreft derhalve de uitoefening van een eigen bevoegdheid van NS en ProRail binnen het incheckgebied. Het is niet aan mij om te treden in de afweging die de veiligheid- en servicemedewerkers van NS ter plaatse hebben gemaakt. Of er al dan niet (ook) sprake is geweest van een demonstratie of manifestatie is afhankelijk van de specifieke omstandigheden en is aan het lokale gezag om te beoordelen.
Bent u bereid om de NS aan te spreken op deze onterechte inperking van de uitoefening van de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van meningsuiting? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe waardeert u het feit dat op dezelfde plek enkele dagen eerder een pro-Palestina demonstratie is gehouden, waarbij niet ingegrepen werd, terwijl de doorstroming op het station (en daarmee de veiligheid) ernstig is belemmerd?
Ik treed niet in de afwegingen die het lokale gezag of de NS bij de eerdere Pro-Palestina demonstraties of de evangelisatie-activiteit heeft gemaakt, noch in de uitspraken van NS daarover. In algemene zin is wel bekend dat het lokale gezag bij het in goede banen leiden van demonstraties regelmatig voor ingewikkelde afwegingen komt te staan. Vergelijkbare afwegingen zullen bij de NS een rol kunnen spelen bij het toepassen van de huisregels. Daarbij mag de inhoud van de uiting geen enkele rol spelen. Elke actie is weer anders en vergt een eigen beoordeling, mede op basis van de plaatselijke omstandigheden.
Hoe waardeert u de uitspraak van de NS dat «het altijd wel een moeilijke afweging is om te maken voor het centrale gezag. Die pro-Palestina demonstraties werden door honderden tot duizenden mensen bijgewoond. Als je die het station wil uitzetten, lukt dat niet met een vriendelijk woord. Als je echt doorzet, dan heb je over inzet van de ME. De vraag is of de situatie daar beter van wordt»?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat er sprake is van een onuitlegbare situatie als bij een massale betoging, met hinder voor reizigers, waarbij antisemitische leuzen zijn gebezigd, niet wordt ingegrepen, maar bij een rustige evangelisatie-activiteit zonder hinder voor reizigers, wel? Wilt u hierop uitgebreid reageren?
Zie antwoord vraag 6.