De vergoedingen die de Trojka in rekening brengt bij steunprogramma’s |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Is het waar dat de Trojka sinds 2010 voor 224 miljoen euro aan vergoedingen heeft ontvangen in het kader van het steunprogramma voor Ierland?1
Nee. De Trojka bestaat uit vertegenwoordigers van de Europese Commissie, de ECB en het IMF. De genoemde kosten hebben betrekking op de overeengekomen vergoedingen, die Ierland in de periode 2010–2012 heeft betaald aan het EFSF en het IMF voor de door deze instellingen verstrekte leningen, bovenop de rente over deze leningen.
Zijn dit hoofdzakelijk «service and administration fees»?
In de leningovereenkomst van het EFSF met Ierland zijn drie vergoedingen opgenomen (naast de verschuldigde rente) t.w. een «commitment fee», een «service fee» en een «guarantee commission fee» (zie de master financial facility agreement http://www.efsf.europa.eu/attachments/efsf_ireland_ffa.pdf).
De lening van het IMF aan Ierland onder de Extended Fund Facility (EFF) kent een onderscheid tussen een service charge en een commitment fee. De service charge is de vergoeding van kosten gemaakt door het IMF indien een land een beroep op middelen doet. De commitment fee dient als vergoeding voor administratieve kosten indien een land niet trekt. Een land betaalt deze fee voorafgaande aan de trekking en krijgt het bedrag terug indien het een beroep doet op middelen van het IMF. De hoogte van de fee wordt mede bepaald door de omvang van het trekkingsrecht (zie voor toelichting op de EFF-faciliteit http://www.imf.org/external/np/exr/facts/pdf/eff.pdf).
Het aandeel van beide instellingen in het totaal van de vergoedingen is afhankelijk van de omvang van de verstrekte lening en de hoogte van bovengenoemde vergoedingen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de kosten die door de verschillende instanties in rekening worden gebracht aan de programmalanden Ierland, Portugal en Griekenland.
Base rate
Commitment fee
Service fee/charge
Guarantee commission fee
EFSF/ESM
Cost of funding
variabel
50 basispunten (bp) upfront, 0,5 bp per jaar
10 bp per jaar
EFSM
Back-to-back
nvt
nvt
nvt
IMF
SDR-rente
variabel1
50 basispunten
nvt
De commitment fee wordt terugbetaald als er een beroep wordt gedaan op de IMF middelen, zoals op de programmalanden van toepassing is.
Welke instanties brengen deze in rekening, en welk aandeel is voor welke instantie bestemd?
Zie antwoord vraag 2.
Waarop is de hoogte van deze «service and administration fees» gebaseerd?
De hoogte van de verschillende vergoedingen is vastgelegd in het prijsbeleid van het EFSF en het IMF. In het «framework agreement» van het EFSF is bepaald dat in het prijsbeleid rekening gehouden wordt met een vergoeding voor de lidstaten die garanties verstrekken aan het EFSF: hier is de guarantee commission fee voor bedoeld. De service fee is bedoeld om de operationele kosten van het EFSF te dekken. De commitment fee wordt door het EFSF aan de programmalanden in rekening gebracht om de zogenoemde negative carry te dekken: dit zijn de kosten die ontstaan doordat EFSF eerst de middelen op de markt aantrekt en pas later uitkeert aan de programmalanden.
De service charge van het IMF bedraagt altijd 50 basispunten van het uitstaande bedrag als vergoeding van kosten gemaakt door het IMF indien een land een beroep op middelen doet. De commitment fee van het IMF is afhankelijk van de grootte van het programma: 15 basispunten voor programma’s tot 200% quota; 30 basispunten voor programma’s tussen 200%-1000% quota en 60 basispunten voor programma’s boven 1000% quota.
Betreft het hier (ook) betalingen aan het ESM (European Stability Mechanism)? Zo ja, heeft er ooit een evaluatie plaatsgevonden van de «service fees», zoals aangekondigd in de «pricing guidelines» van het ESM?
Nee. Het Ierse macro-economisch aanpassingsprogramma wordt gefinancierd via leningen vanuit het EFSF, het EFSM en het IMF alsmede bilaterale leningen van het VK, Denemarken en Zweden; er is geen sprake van leningen vanuit het ESM. Sinds de oprichting van het EFSF in juni 2010 is het prijsbeleid meermaals herzien. Bij het opstellen van het prijsbeleid van het ESM is rekening gehouden met de ervaringen van het prijsbeleid van het EFSF. De richtsnoeren voor de beprijzing van ESM-instrumenten heb ik eerder aan de Kamer toegezonden (zie TK 2012–2013 21 501-07 nr. 954).
Kunnen programmalanden rekenen op een terugbetaling van de in rekening gebrachte administratie- en servicekosten, indien deze achteraf lager blijken uit te vallen? Zo neen, waarom niet?
Nee, dit is niet voorzien in de EFSF Framework Agreement. De prijsstelling van de leningen is een integraal onderdeel van de aan de lening verbonden voorwaarden. Aanpassing van deze voorwaarden vereist een unaniem besluit van de lidstaten die garant staan voor het EFSF. Ook voor het IMF geldt dat de vergoedingen zijn vastgesteld en voor alle programmalanden op dezelfde manier zijn opgebouwd. Daarbij zij aangetekend dat, zoals ook hierboven gemeld, de commitment fee wordt terugbetaald als er een beroep wordt gedaan op de IMF-middelen.
Wat is het totaal aan betaalde vergoedingen per programmaland?
Op basis van informatie verkregen van het EFSF en het IMF bedraagt het totaal aan betaalde vergoedingen aan EFSF en IMF in de periode 2010- 2012 (in mln euro):
Ierland
164
Portugal
208
Griekenland
675
De door Ierland betaalde vergoedingen aan het EFSF en IMF zijn lager dan de 224 mln euro genoemd in vraag 1, die gebaseerd is op cijfers uit jaarverslagen van het Ierse agentschap voor schuldmanagement. Naast mogelijke verschillen in accounting-standaarden, kan dit te maken hebben met vergoedingen die Ierland heeft betaald over het gedeelte van het programma dat met bilaterale leningen van VK, Denemarken en Zweden is gefinancierd. Spanje heeft in 2012 gebruik gemaakt van de ESM-faciliteit voor herkapitalisatie van financiële instellingen. Aangezien het geen macro-economisch aanpassings-programma betreft, wordt Spanje niet aangeduid als programmaland. Spanje heeft aan het ESM in 2012 197 mln euro aan contractueel overeengekomen vergoedingen betaald.
Wat is de huidige rente die de verschillende programmalanden op dit moment betalen, uitgesplitst naar de verschillende bestandsdelen?
De rente die de verschillende programmalanden momenteel betalen is bij EFSF, EFSM en ESM afhankelijk van de rente waarvoor deze op de geld- en kapitaalmarkt lenen (zgn. cost of funding). Zoals beschreven staat in de «pricing policy» van het ESM is geen sprake van directe doorgifte door EFSF/ESM van uitgegeven leningen aan specifieke programmalanden. Het verschuldigde rentepercentage is een samenstelling van de rente die EFSF/ ESM betaalt voor uitgiftes met verschillende looptijden; voor kortlopende leningen (looptijd 3–6 maanden) bedraagt de huidige rente circa 0% en voor tienjaars-leningen betaalt het ESM/EFSF circa 2% rente. Op basis van de op de markt aangetrokken middelen berekent het ESM/EFSF op dagbasis de gemiddelde financieringskosten, welke worden doorberekend aan de programmalanden. (Informatie over recente uitgiftes van EFSF/ESM-schuldpapier is te vinden op de website van het EFSF en het ESM).
De prijsstelling van het EFSM kent als uitgangspunt dat deze direct worden doorgegeven aan de specifieke programmalanden tegen dezelfde rente als waarvoor de Europese Commissie inleent.
De rente voor IMF-leningen bestaat uit verschillende onderdelen. De basisrente wordt wekelijks bepaald door de SDR-rente: deze bedraagt momenteel 1,06%. Daarnaast geldt een opslag van 200 basispunten voor het gedeelte van de lening dat boven 300% van het quotum van het land uitkomt (dat op dit moment geldt voor alle programmalanden). Hiermee komt de rente uit op 3,06% voor het bedrag dat boven de 300% van het quotum komt. Bovendien betaalt een land 100 basispunten extra als de lening langer dan drie jaar boven 300% van het quotum van een land uitkomt om te ontmoedigen dat er langdurig van de faciliteiten gebruik wordt gemaakt. Dat is op dit moment alleen van toepassing op Griekenland. De rente die Griekenland betaalt bedraagt momenteel daarom 4,06%. Voor de overige bedragen wordt de basisrente berekend.
Berichten inzake over de vijandige overname van KPN door América Móvil |
|
Arnold Merkies |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de berichten «América Móvil doet vijandig bod op KPN»1 en «Nu kan KPN zichzelf echt niet meer redden»?2
Het is aan bedrijven en aandeelhouders om te beslissen over overnames, niet aan de overheid. Een overname van KPN door América Móvil stuitte bij mij niet bij voorbaat op overwegende bezwaren. In de periode dat door betrokkenen onderhandeld werd, onderhield mij constructieve contacten met América Móvil om bindende afspraken te maken over een extra borging van publieke belangen.
Bent u van mening dat diensten van publiek belang met betrekking tot kwaliteit, toegankelijkheid en leveringszekerheid voor Nederlanders beschermd moeten worden tegen een buitenlandse overname?
De beschikbaarheid van goede telecommunicatiediensten is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. In Nederland wordt hierin voor zowel vaste als mobiele diensten voorzien door verschillende aanbieders. Het merendeel van die aanbieders is in buitenlandse handen.
De kwaliteit, toegankelijkheid en leveringszekerheid worden primair geborgd door het bestaan van effectieve concurrentie. Het wettelijke systeem en het toezicht zijn er daarom op gericht optimale voorwaarden te scheppen voor concurrentie. Daarnaast zijn er regels ter bescherming van de gebruiker en met betrekking tot de continuïteit van de dienstverlening. Ook zijn er regels met betrekking tot de universele dienstverlening. Op grond hiervan kan de telefoondienst en een basale vorm van toegang tot internet door de minister van Economische Zaken worden opgedragen aan een marktpartij. Op dit moment is de universele dienst opgedragen aan KPN. Een eventuele overname van KPN brengt hierin geen verandering. KPN blijft verplicht de universele dienst te verzorgen.
Deelt u de mening dat KPN diensten van publiek belang aanbiedt? Zo neen, kunt u dit toelichten? Is het zorgen voor de kwaliteit en toegankelijkheid van het vaste en mobiele telefoonnet in Nederland, waar ook het communicatienetwerk voor de Nederlandse hulp- en veiligheidsdiensten gebruik van maakt, volgens u een dienst van publiek belang?
Ja, KPN verzorgt op basis van overeenkomsten met de Nederlandse Staat diensten met een publiek belang aan Nederlandse hulp- en veiligheidsorganisaties. Het betreft diensten als C2000, de Nood Communicatie Voorziening (NCV) en het Netherlands Armed Forces Integrated Network (NAFIN). In overeenkomsten tussen de Staat en KPN zijn afspraken gemaakt met betrekking tot de kwaliteit en toegankelijkheid van de betreffende dienstverlening. De kwaliteit en toegankelijkheid van het vaste en mobiele telefoonnet worden geborgd door effectieve concurrentie, wet- en regelgeving en toezicht.
Kunt u met zekerheid stellen dat met de verkoop van KPN, inclusief het vaste netwerk, aan een buitenlandse onderneming de belangen van de Nederlandse consument gewaarborgd blijven? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja. De concurrentie op de telecommunicatiemarkt zorgt voor prikkels bij bedrijven om te investeren in (blijvend) kwalitatief goede diensten tegen concurrerende prijzen. Voor elke partij die KPN (of enig andere aanbieder van telecommunicatie op de Nederlandse markt) over zou nemen, gelden voorts onverkort de wettelijke en contractuele verplichtingen die op de overgenomen partij rusten.
Acht u het aannemelijk dat met de verkoop van KPN aan een buitenlandse onderneming de buitenhuisdekking van C2000 van 95% gewaarborgd blijft? Zo ja, kunt u dit toelichten?
KPN levert voor het C2000 netwerk de vaste infrastructuur en heeft daarmee slechts beperkt invloed op de buitenhuisdekking. Zoals in het antwoord op de vorige vraag is aangegeven, berusten op een partij die KPN overneemt dezelfde contractuele verplichtingen als die nu voor KPN gelden. Een overname heeft daarmee geen effect op de bestaande buitenhuisdekking.
Zijn er landen waar constructies en/of wetgeving zijn gemaakt om hun strategisch belangrijke bedrijven tegen een buitenlandse overname te beschermen? Zo ja, kunt u daar een overzicht van geven?
Ja, die landen zijn er. Hieronder wordt een (niet uitputtend) beeld geschetst.
In een aantal landen heeft de overheid nog een aandelenbelang, veelal een minderheidsbelang. Dit zijn in Europa bijvoorbeeld de volgende landen:
Bedrijf
Overheidsdeelname (afgerond)
België
Belgacom
54%
Duitsland
Deutsche Telekom
32%
Frankrijk
Orange/France Telecom
28%
Zweden
TeliaSonera
37% Zweedse overheid
Finland
TeliaSonera
13% Finse overheid
Oostenrijk
Telekom Austria
28%
Bron: government ownership of public telecommunication network operators 2010. CESIfo / DICE 2012
In landen als het Verenigd Koninkrijk en Spanje heeft de overheid, net als in Nederland, geen enkel aandeel meer in de telecombedrijven.
Daarnaast kunnen sommige landen een eventuele overname tegenhouden door middel van een extra toets op een strategisch publiek belang. In 2009 zijn twee voorbeelden van een dergelijke toets nader beschreven en onderzocht, te weten het Duitse en het VK-model (TK 2009–2010, 31 350, nr. 8). Het Duitse model voorziet in de mogelijkheid om bij een aandelenbelang van meer dan 25% in een Duitse onderneming de verwerving te toetsen aan belangen van publieke orde en nationale veiligheid en deze eventueel te verbieden. Dit geldt dan alleen voor overnemende bedrijven uit niet EU landen.
Het model van het Verenigd Koninkrijk is een vorm van concentratiecontrole.
De overheid kan in beperkte gevallen interveniëren bij overnames of fusies uit hoofde van overwegingen met betrekking tot het publieke belang, zoals nationale veiligheid.
Desgevraagd hebben medewerkers van de Franse overheid meegedeeld dat er in Frankrijk specifieke reguleringsmaatregelen bestaan wat betreft buitenlandse directe investeringen. Dergelijke investeringen die van invloed kunnen zijn op publieke belangen, publieke veiligheid en defensie behoeven autorisatie vooraf van de Franse minister van Financiën. De telecombedrijven (naast Orange ook enkele andere landelijke mobiele aanbieders) worden gezien als vitale infrastructuren en vallen dus onder de autorisatie.
Bent u bereid aanbieders van diensten van publiek belang te beschermen tegen een overname door buitenlandse bedrijven of beleggingsmaatschappijen? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u bereid met een wetsvoorstel te komen om dit te bewerkstelligen?
Buitenlandse ondernemingen mogen actief worden in Nederland en maken ook van die mogelijkheid gebruik. Ik ben van mening dat een open investeringsklimaat een belangrijke bijdrage levert aan de Nederlandse economie. Belangrijk in dit verband is wel dat alle aanbieders, ook de aanbieders die in buitenlandse handen zijn, zich aan bestaande wet- en regelgeving, contracten en anderszins gemaakte afspraken moeten houden. Daarnaast was het in het geval van América Móvil mogelijk aanvullende bindende afspraken te maken over een extra borging van publieke belangen.
Meer structureel gezien wil het kabinet bezien of in het kader van de effectieve borging van publieke belangen, in het bijzonder de nationale veiligheid, bestaande maatregelen effectiever kunnen worden toegepast en of aanvullende voorzieningen nodig zijn bij een overname. Ik heb dit in mijn brief van 12 september jl. (Kamerstuk II 24 095, nr. 356) ook aangegeven. Dit traject loopt nog. Ik zal u over de uitkomst daarvan begin 2014 informeren.
Het bericht dat er hogere handdrukken worden uitgereikt dankzij sluiproutes |
|
Arnold Merkies |
|
Henk Kamp (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Sluiproutes naar gouden handdrukken»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel van 1 juni jongstleden over vertrekvergoedingen in het NRC Handelsblad. Best practice bepaling II.2.8 van de Nederlandse corporate governance code (hierna: de Code) bepaalt voor Nederlandse beursvennootschappen dat een vertrekvergoeding van een bestuurder in beginsel niet meer dan één jaarsalaris mag bedragen.
Daarbij heeft de Monitoring Commissie Corporate Governance Code (hierna: de Commissie) in haar rapport van 2011 aangegeven een vertrekvergoeding bij vrijwillig vertrek niet op zijn plaats is. Uit de rapportages van de Commissie blijkt al meerdere jaren dat ondernemingen relatief vaak uitleggen dat zij afwijken van de vergoeding van maximaal één jaarsalaris van bepaling II.2.8. Het geven van uitleg bij een afwijking is in lijn met het «pas toe of leg uit» principe van de Code. Daarbij onderschrijf ik de boodschap van de Commissie in haar laatste rapport; indien als reden voor afwijking wordt gegeven dat de afspraak voortvloeit uit een contract van voor de inwerkingtreding van de Code, wordt het onderhand tijd om deze contracten te herzien zodat de vertrekvergoeding in lijn wordt gebracht met de Code.
Uit de monitoringrapportages van 2011 en 2012 blijkt dat de Code bij daadwerkelijk uitgekeerde vertrekvergoedingen zoals bedoeld in bepaling II.2.8 in bijna alle gevallen wordt nageleefd. Hierbij is onderzoek gedaan naar de mededelingen die hierover in de jaarverslagen zijn opgenomen. In 2011 zijn vijftien vertrekvergoedingen uitgekeerd. Hierbij wordt in vijf gevallen uitleg gegeven bij afwijking van de vergoeding van één jaarsalaris. Al deze vijf gevallen betreffen de uitleg dat de vergoeding afwijkt wegens een arbeidsrelatie van de bestuurder die al voor de inwerkingtreding van de Code bestond. De Commissie merkt hierbij op dat het totaal aantal vertrokken bestuurders hoger kan zijn dan de genoemde vijftien wanneer in deze telling ook de bestuurders meegenomen zouden worden die zonder vergoeding vertrokken zijn. In 2010 zijn achttien vertrekvergoedingen uitgekeerd. Daarbij zaten vier gevallen waar meer dan één jaarsalaris werd uitgekeerd. Bij twee van deze vier gevallen was sprake van niet-naleving omdat een uitleg voor afwijking ontbrak.
Ik kan op basis van de rapportages van de Commissie niet concluderen dat hierbij gebruik gemaakt wordt van sluiproutes om de Code te omzeilen. Ondernemingen hebben een wettelijke verplichting om de Code na te leven. Het is aan de aandeelhouders om te beoordelen of een onderneming de code volgens hen op de juiste wijze naleeft en hierover zo nodig de dialoog aan te gaan. Ik zou het echter wel onwenselijk vinden als ondernemingen sluiproutes bedenken om zo de vertrekvergoeding van één jaarsalaris «ongezien» te kunnen verhogen. Ik vraag de Commissie daarom om, naast aandacht voor de naleving van bepaling II.2.8, specifiek aandacht te besteden aan transparantie in het jaarverslag bij vertrek van bestuurders.
Klopt het dat in de laatste drie jaar meer dan de helft van de 42 vertrokken bestuurders bij een beursgenoteerd bedrijf een bedrag heeft meegekregen van meer dan een jaarsalaris?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de conclusie van de Vereniging van Effectenbezitters (VEB) dat aanvullingen op een ontslagvergoeding kunnen worden gekwalificeerd als sluiproute om de Nederlandse Corporate Governance Code te omzeilen? Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het «voorkomen van een lange en kostbare juridische procedure» als redengeving voor afwijking van de Code voldoende om als naleving hiervan te worden getypeerd?
U vraagt of ik de uitleg «voorkomen van een lange en kostbare juridische procedure» als naleving typeer. De Commissie vraagt in haar recente rapportages aandacht voor de kwaliteit van de uitleg.
In eerste instantie houdt dit in dat de uitleg voldoende specifiek is zodat duidelijk wordt op grond van welke omstandigheid de onderneming van de Code meent te moeten afwijken. Het is uiteindelijk aan de aandeelhouders van de onderneming om te bepalen of de gegeven uitleg volstaat. De wens om lange en kostbare juridische procedures te voorkomen kan in een concreet geval legitiem zijn en het belang van een onderneming en zijn aandeelhouders dienen. Een oordeel per concreet geval zal afhangen van alle specifieke omstandigheden en is aan de algemene vergadering van de betreffende vennootschap.
Kunt u aangeven in hoeverre de werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen van toepassing is op de vertrekregelingen in het genoemde artikel?
De pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen is van toepassing op de werkgever indien het jaarloon van een werknemer van die werkgever meer bedraagt dan € 531 000 (cijfers 2013) en die werknemer een vertrekvergoeding ontvangt welke meer bedraagt dan dat jaarloon. Het meerdere wordt belast bij de werkgever met een tarief van 75% (tot en met 2012 30%).
Op basis van de in het artikel opgenomen beperkte informatie is – mede gezien de complexiteit van de pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen – niet te beoordelen of de pseudo-eindheffing voor de werkgevers van de genoemde personen van toepassing is.
Heeft de invoering van de belastingheffing excessieve beloningsbestanddelen een daling laten zien in het aantal excessieve beloningen bij vertrek? Zo ja, kunt u dat onderbouwen met getallen?
Ter zake van de pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen zijn de in de volgende tabel opgenomen gegevens beschikbaar:
Jaar
Aantal aanslagen
Geheven (x 1 miljoen)
2009
27
€ 8,3
2010
36
€ 11,5
2011
42
€ 12,7
2012
40
€ 12,9
Uit de hierboven opgenomen tabel blijkt nog geen daling van het aantal gemelde excessieve vertrekvergoedingen bij beëindiging van de dienstbetrekking. Bedacht moet echter worden dat in een deel van deze gevallen de excessieve vertrekvergoeding het gevolg kan zijn van afspraken die vóór invoering van de pseudo-eindheffing voor excessieve vertrekvergoedingen reeds waren gemaakt.
In hoeveel gevallen is er sinds de invoering van de werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen ook daadwerkelijk een heffing geweest naar aanleiding van een excessieve vertrekvergoeding?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u een overzicht geven van de opbrengst tot op heden van de werkgeversheffing bij excessieve vertrekvergoedingen?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht dat salarissen bij de staatsgesteunde instellingen fors stijgen |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat verzekeringsmaatschappijen Achmea en Leaseplan, die staatssteun hebben ontvangen, de salarissen van hun bestuurders met 16% (Achmea) dan wel 19% (Leaseplan) hebben doen stijgen in 2012 ten opzichte van 2011?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat deze stijging van salaris niet gelijk is aan de salarisstijging van de werknemers van Achmea en Leaseplan?
Ja.
Vindt u ook dat deze verhoging van salarissen exorbitant hoog is, in vergelijking met de salarisstijging die de gemiddelde werknemer in Nederland ontvangt?
In het bonusverbod bij staatssteun, dat op 14 februari 2012 door uw Kamer met algemene stemmen is aangenomen, is opgenomen dat voor financiële ondernemingen die op het moment dat mijn ambtsvoorganger het bonusverbod aankondigde al steun ontvingen, de mogelijkheid bestaat om de vaste beloningen eenmalig met maximaal 20% te verhogen. Deze mogelijkheid tot verhoging is een compensatie voor het verlies aan variabele beloning. Achmea en Leaseplan hebben gebruik gemaakt van deze mogelijkheid.
Hieronder treft u aan op welke wijze staatsgesteunde financiële ondernemingen van deze mogelijkheid gebruik hebben gemaakt:
ABN AMRO
16%, de leden van de raad van bestuur hebben in 2012 en 2013 van deze verhoging afgezien.
Achmea
16%
ASR
CEO: 0%, overige leden bestuur 16%
ING
Geen verhoging
Leaseplan
19%
NIBC
CEO: 7%, overige leden bestuur 10%
SNS REAAL
Geen verhoging
Kunt u toelichten of bij andere financiële instellingen die staatssteun hebben ontvangen, een dergelijke salarisstijging wordt toegepast en wat deze salarisstijging inhoudt?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van oordeel dat het logisch is dat de beloningen van de top van Achmea en Leaseplan worden versoberd? Indien neen, waarin verschilt deze situatie van die bij ING, waarvan u heeft aangegeven dat het niet meer dan logisch is dat de arbeidsvoorwaarden worden versoberd?2
Ja. In het algemeen is mijn visie dat zowel vaste als variabele beloningen van bestuurders en medewerkers in de financiële sector versoberd moeten worden gezien de diverse uitdagingen waar de sector voor staat. Dit is ook redelijk gezien het forse aandeel aan steun dat de Nederlandse Staat aan de financiële sector heeft verleend.
Welke concrete stappen gaat u nemen om de beloningen bij staatsgesteunde instellingen te verlagen?
De motie van de leden Harbers (VVD) en Nijboer (PvdA)3 roept op tot het actief inzetten voor loonmatiging bij staatsgesteunde banken. Ik heb hier gevolg aan gegeven door een oproep te doen aan het bestuur van ABN AMRO, ASR en SNS REAAL om de hoogte en duurzaamheid van de beloningen van het CAO-personeel op de agenda te zetten en te kijken of er aanvullende maatregelen nodig zijn voor het senior management. Ik heb dit tevens gemeld aan de bestuursvoorzitter van ING. De Kamer zal over de voortgang van de CAO-afspraken worden geïnformeerd.
Herinnert u zich de toezegging, welke is gedaan tijdens het algemeen overleg staatsdeelnemingen van 6 maart 2013, om het verzoek tot openbaarmaking van salarissen in de financiële sector, die boven het bedrag van 1 miljoen euro uitkomen aan de Nederlandsche Bank voor te leggen en er bij de leden op terug te komen? Kan worden aangegeven wanneer de Kamer deze informatie kan ontvangen?
Ik heb deze toezegging met De Nederlandsche Bank (DNB) besproken. Van DNB heb ik begrepen dat de EBA Board of Supervisors begin juli over publicatie van de rapportage zal besluiten. Naar verwachting kan publicatie spoedig na een positief besluit plaatsvinden. Ik vind transparantie over beloningen belangrijk, en hecht er aan de Kamer zo volledig mogelijk te informeren. Het heeft daarom mijn voorkeur om u de EBA-rapportage toe te sturen. De rapportage zal namelijk een completer beeld opleveren van de aantallen binnen Europa, en de mogelijkheid van vergelijking tussen verschillende lidstaten bieden.
Het bericht van de Franse regering om er binnen de EU voor te ijveren dat country-by-country reporting verplicht wordt gesteld voor alle bedrijven |
|
Arnold Merkies , Jesse Klaver (GL) |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het besluit van de Franse regering om er binnen de Europese Unie (EU) voor te ijveren dat «country-by-country reporting» verplicht wordt gesteld voor alle bedrijven (voor zover ze grensoverschrijdend actief zijn)?1
Steunt u het Franse voorstel om «country-by-country reporting» verplicht te stellen voor alle (internationaal opererende) bedrijven in het licht van de motie-Merkies/Klaver 2?
Zijn u andere landen bekend die zich binnen de EU actief willen inzetten voor het verplicht stellen van «country-by-country reporting» voor alle (internationaal opererende) bedrijven? Zo ja, welke?
Gaat u het voorstel actief uitdragen in de EU om er meer steun voor te krijgen, onder meer van de Europese Commissie?
Gaat u in het licht van de motie Klaver3 het voorstel opnemen in het actieplan tegen Nederland belastingparadijs?
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voorafgaand aan het debat over de Europese Top van 22 mei 2013?
De uitzending van Tegenlicht ‘De Tax Free Tour’ |
|
Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Tegenlicht «De Tax Free Tour»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat het bedrag dat in 2010 in de offshore-industrie omging tussen de 21.000 miljard en 32.000 miljard dollar bedraagt? Indien neen, welke argumenten heeft u om deze berekening te ontkrachten? Heeft u redenen om aan te nemen dat dit bedrag momenteel hoger dan wel lager is? Zo ja, welke?
Nee. Ik ben wel bekend met het rapport «The price of offshore revisited» van James S. Henry dat door Tax Justice Network is gepubliceerd. De conclusies die in dat rapport zijn genoemd zijn niet te verifiëren zonder consensus over wat onder «offshore-industrie» wordt begrepen en zonder consensus over hoe de omvang ervan gemeten zou moeten worden.
Kunt concreet aangeven wat u bedoelt met de uitspraak dat belastingplichtigen onze verdragen en andere goede fiscale regelingen steeds meer zijn gaan gebruiken op een manier die nooit was bedoeld?2 Welk soort gebruik van de Nederlandse verdragen en fiscale regelingen is nooit bedoeld? Valt daaronder het vestigen van een vennootschap in Nederland, zonder enige reële economische activiteiten te ontplooien?
Belastingverdragen zijn er van oorsprong op gericht om situaties op te lossen waarin twee staten beide heffen over een zelfde inkomensbestanddeel. Onderdeel van die oplossing zijn afspraken over hoe de wereldwijde concernwinst toegerekend kan worden aan verschillende landen waarin het concern actief is. Ik denk daarbij aan de invulling van het begrip vaste inrichting en aan beginselen van transfer pricing. Beide onderwerpen laten ruimte voor interpretatieverschillen. De ruimte die dit biedt en het feit dat de nationale rechtssystemen van verschillende landen niet op elkaar zijn afgestemd heeft internationaal opererende ondernemingen de mogelijkheid geboden hun concernstructuren zo op te zetten dat zij over hun wereldwijde inkomen minder belasting betalen.
Het vestigen van een vennootschap in Nederland kan onderdeel van een dergelijke structuur zijn. Daarbij merk ik op dat het opnemen van een Nederlandse vennootschap in een internationale structuur niet het recht inperkt van andere landen om belasting te heffen over winst die aan ondernemingen in die landen toegerekend kan worden.
Ik heb bij verschillende gelegenheden gezegd dat dit een internationaal probleem is dat internationaal aangepakt moet worden en dat ik mij voor die internationale aanpak inzet.
Betekent uw uitspraak dat het misschien wel redelijk is om bij uitbetaling van rente en royalty’s een bronheffing in te houden, dat u voorstander bent van het inhouden van een bronbelasting? Zo nee, waarom niet?3
Nee. Ik ben geen voorstander van het heffen van bronbelasting op rente- en royaltybetalingen. Bronbelastingen leiden vaak tot dubbele belasting omdat zij over de bruto uitbetaling worden berekend en er in het ontvangende land, zo er al verrekening plaatsvindt, slechts verrekening wordt gegeven tegen de winstbelasting over het netto voordeel.
Erkent u dat wanneer bedrijven succesvol zijn in het beperken van hun belastingafdracht, regeringen geneigd zijn andere belastingen te verhogen, zoals bijvoorbeeld de inkomstenbelasting of de btw en dat het succesvol drukken van de belastingafdracht door bedrijven dus indruist tegen de belangen van burgers?
Ja, bij gelijkblijvende uitgaven zal een lagere belastingafdracht door de ene groep belastingplichtigen gecompenseerd moeten worden door een hogere belastingafdracht door een andere groep.
Bij de suggestie dat een lagere belastingafdracht door bedrijven indruist tegen het belang van burgers hoort een nuancering. In de eerste plaats is de hoogte van de belastingdruk voor bedrijven mede bepalend voor de aantrekkelijkheid van het vestigingsklimaat. Een aantrekkelijk vestigingklimaat draagt bij aan economische activiteit en werkgelegenheid en dat is weer in het belang van de burgers van een land. In de tweede plaats zal een hogere belastingafdracht door bedrijven altijd worden afgewenteld op burgers, hetzij door een lager rendement van hun beleggingen (al dan niet in pensioenfondsen), hetzij doordat de lonen van de werknemers onder druk komen hetzij in de prijzen die zij als consument betalen. Omdat er, ondanks deze nuanceringen, zorgen bestaan over de vraag of internationaal opererende ondernemingen te veel mogelijkheid hebben om hun belastingdruk te verlagen, doet Nederland actief mee in projecten binnen de OESO en de EU om dit te analyseren en te zoeken naar internationale oplossingen.
Wat is uw opvatting over de zogeheten «economic zones» waarin bedrijven extra belastingvoordelen krijgen?
De beslissing of landen zogeheten «economic zones» willen instellen is geheel aan hen. De vraag of het instellen daarvan verstandig is, hangt volledig af van de plaatselijke feiten en omstandigheden.
Wat is de blijvende meerwaarde voor burgers van landen die «tax holidays» verstrekken aan bedrijven, wanneer deze bedrijven weer vertrekken nadat de «tax holiday» is beëindigd?
Het antwoord op de vraag hoe groot die meerwaarde is hangt ook volledig af van de plaatselijke feiten en omstandigheden.
Worden bedrijven die een «tax ruling» verkrijgen verzocht om niet prijs te geven hoeveel belasting zij afdragen aan de Nederlandse Staat? Zo ja, waarom?
Nee. Nog afgezien van het feit dat de Belastingdienst slechts zekerheid vooraf geeft over de uitleg van regelgeving op voorgenomen rechtshandelingen en niet over de te betalen belasting, eist de Belastingdienst niet dat deze informatie door belastingplichtige niet prijsgegeven wordt.
Hoe verklaart u dat bedrijven afspraken kunnen maken met de Belastingdienst over de wijze van heffen, terwijl burgers zijn gebonden aan bepaalde regels die hen zijn opgelegd? Acht u dit rechtvaardig?
De vraag suggereert enerzijds een tegenstelling die er niet is. Ook bij het geven van zekerheid vooraf aan bedrijven zijn belastingdienst en belastingplichtigen gebonden aan de geldende regels.
Anderzijds gaat de vraag voorbij aan het feit dat toepassing van de regels op complexe internationale structuren meer vragen kan oproepen dan toepassing van de regels die voor natuurlijke personen gelden. Daar komt bij dat er bij zeer grote investeringen meer behoefte bestaat aan zekerheid vooraf.
Overigens kunnen ook burgers aan de Belastingdienst zekerheid vooraf vragen over hun fiscale positie.
Een mogelijke gang naar de Ondernemingskamer in het kader van mogelijk mismanagement bij SNS |
|
Arnold Merkies , Eddy van Hijum (CDA) |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Herinnert u zich de antwoorden die u tijdens het vragenuur van 26 februari jl. gaf over een mogelijke gang naar de Ondernemingskamer in het kader van mogelijk mismanagement bij SNS?
Ja.
Wat zijn de overwegingen van het kabinet om geen onderzoek te vragen naar de ondergang van SNS bij de Ondernemingskamer?
Bent u bekend met de uitspraken van de minister-president dat het nationaliseren van SNS noodzakelijk was vanwege het mismanagement aldaar? Waarom blokkeert u dan een onderzoek door de Ondernemingskamer, die juist bij uitstek in staat is om een eventueel wanbeleid te signaleren?
Tijdens het debat over de nationalisatie van SNS REAAL heeft u aangegeven dat er een zeer serieus en gedegen onderzoek komt naar de ondergang van SNS; waarom kan een onderzoek door de Ondernemingskamer hier dan niet gewoon deel van uitmaken?
Bent u zich ervan bewust dat het niet uitvoeren van een onderzoek door de Ondernemingskamer alleen maar leidt tot extra onrust en onzekerheid? Waarom bent u bereid dit op de koop toe te nemen?
Ik zie niet in waarom het niet initiëren van een enquêteprocedure tot onrust of onzekerheid zou leiden. Door de nationalisatie is de situatie rond SNS REAAL gestabiliseerd. De uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 februari jl. heeft vervolgens definitieve zekerheid verschaft. Met de uitspraak is komen vast te staan dat de nationalisatie rechtmatig was.
Belastingparadijzerij |
|
Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Kunt u aangeven hoe u de motie Van Vliet met betrekking tot het verwerpen van de kwalificatie belastingparadijs ten uitvoer wil gaan brengen?1
Ik leg de aangenomen motie zo uit, dat een meerderheid in uw Kamer van mening is dat het feit dat Nederland mede om fiscale redenen een aantrekkelijke vestigingsplaats is voor onderdelen van internationale concerns niet rechtvaardigt Nederland als belastingparadijs te kwalificeren.
Indien diegenen waarmee u in debat gaat Nederland een belastingparadijs vinden vanwege de rol die Nederland speelt in het faciliteren van belastingontwijking voor multinationals, welke kwalificatie moeten ze daar dan op plakken?
Wie van oordeel is dat Nederland een rol speelt bij het faciliteren van belastingontwijking zou duidelijk moeten maken welke criteria hij gebruikt om een land als belastingparadijs aan te merken en uitleggen welke onderdelen van het Nederlandse verdragennetwerk, van de Nederlandse regelgeving of van de Nederlandse uitvoeringspraktijk in zijn ogen zo’n kwalificatie verdient. De enige organisatie die de moeite heeft genomen heldere criteria aan te leggen om landen als belastingparadijs aan te merken is de OESO en volgens deze criteria is Nederland geen belastingparadijs.
Ontkent u dat Nederland een rol speelt in het faciliteren van belastingontwijking door multinationals?
In mijn brief van 17 januari 2013 aan uw Kamer heb ik duidelijk gemaakt dat ik op de hoogte ben van het feit dat internationaal opererende ondernemingen meer mogelijkheden hebben hun belastingdruk te beïnvloeden dan nationaal opererende ondernemingen. Ik ben er eveneens van op de hoogte dat dit ook gebeurt met structuren waarin in Nederland gevestigde vennootschappen zijn opgenomen. Dat wil niet zeggen dat Nederland belastingontwijking faciliteert.
Mogen mensen volgens u zeggen dat Nederland een belastingparadijs is?
Ja, maar ik ben het er niet mee eens en, zo blijkt uit de aangenomen motie, een meerderheid in de Tweede Kamer ook niet.
Vindt u dat belastingparadijzen moeten worden bestreden? Zo ja, hoe?
Het gaat er niet om dat belastingparadijzen moeten worden bestreden maar dat, als vervolg op hetgeen al bereikt is op het gebied van de internationale uitwisseling van inlichtingen, in multilateraal verband wordt gekeken naar de mogelijkheden voor internationaal opererende bedrijven om hun belastingdruk te beïnvloeden en dat daar waar nodig gecoördineerd actie wordt ondernomen.
Bestaan er volgens u belastingparadijzen? Kunt u er minimaal één noemen?
Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven heeft alleen de OESO de moeite genomen criteria te ontwikkelen voor het begrip belastingparadijs. Daarom heeft het weinig zin andere criteria te gebruiken. Het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes heeft verschillende landen aan deze criteria getoetst en dat heeft geen aanleiding gegeven landen weer op een zogenoemde zwarte lijst te plaatsen of ze aan te merken als belastingparadijs. Er is voor mij geen reden een ander oordeel te hebben.
Wat is volgens u de definitie van een belastingparadijs?
Zoals gezegd is het in mijn ogen niet zinvol een andere omschrijving te gebruiken dan de omschrijving die de OESO heeft ontwikkeld en die vooral aansluit bij transparantie en uitwisseling van inlichtingen. Ieder land kan dan autonoom blijven bij het inrichten van zijn eigen belastingstelsel en dankzij die transparantie kunnen (andere) landen maatregelen treffen tegen ongewenste situaties.
Deelt u de constatering dat de OESO er een definitie van belastingparadijzen op nahoudt, die er toe leidt dat er geen enkel land op de zwarte lijst van de OESO staat?
Zoals uit mijn antwoord op vraag 6 blijkt is die constatering op zich juist. Dat wil niet zeggen dat de criteria die de OESO heeft ontwikkeld en de benadering door het Global Forum zinloos zijn geweest. De druk die daarmee op landen is gelegd om de transparantie van hun beleid en hun bereidheid tot het uitwisselen van informatie te vergroten heeft er toe geleid dat minder vermogen en inkomsten buiten het zicht van de belastingautoriteiten blijft.
Waarom verwijst u steeds naar de lege lijst van de OESO om aan te tonen dat een land geen belastingparadijs is?
Omdat het niet zinvol is een andere definitie dan die van de OESO te gebruiken en omdat het Global Forum on Transparency and Exchange of Information for Tax Purposes geen aanleiding heeft gezien landen weer op een zogenoemde zwarte lijst te plaatsen of ze aan te merken als belastingparadijs.
De criteria die de OESO en het genoemde Global Forum hebben gebruikt gaan uit van het beginsel dat ieder land autonoom is bij het bepalen van zijn fiscale regelgeving, maar daarin wel transparant moet zijn. Bovendien moet het land meewerken aan de uitwisseling van informatie die voor andere landen relevant is. Zodoende kan dat andere land zijn grondslag verdedigen tegen ongewenste uitholling.
Indien u vindt dat de definitie van belastingparadijzen moet worden aangescherpt, bent u dan bereid daar zelf voorstellen voor te doen of wacht u af waarmee de OESO zelf komt?
Er is geen reden om de definitie van belastingparadijzen aan te scherpen.
Wellicht zijn er goede gronden om andere maatregelen te nemen om de mogelijkheden te beperken voor internationaal opererende onderneming om hun belastingdruk te beïnvloeden. Zoals ik meerdere keren heb gezegd is dat een internationaal vraagstuk dat alleen in internationaal verband opgelost kan worden. Het heeft in dat kader geen zin dat landen ieder voor zich eigen criteria gaan ontwikkelen.
Wacht u als het gaat om belastingontwijking in alles de voorstellen van de OESO af of bent u ook zelf bereid proactief aan de slag te gaan? Zo ja, hoe?
Nee. Ik neem, wanneer dat zinvol is, ook maatregelen om belastingontwijking te bestrijden zonder dat hierover internationaal afspraken zijn gemaakt. De Nederlandse belastingwetten kennen verschillende bepalingen die op het voorkomen van belastingontwijking zijn gericht en bovendien geldt in het Nederlandse belastingrecht het algemene fraus legis beginsel. In dat kader is met ingang van 2013 bijvoorbeeld de onevenwichtigheid gerepareerd dat enerzijds op voordelen uit deelnemingen de deelnemingsvrijstelling gold, terwijl rentelasten terzake van die deelnemingen onbeperkt aftrekbaar waren (de zogenoemde bovenmatige deelnemingsrente).
Bij de uitvoering van die regelingen werkt de Belastingdienst met gespecialiseerde coördinatiegroepen die ongewenst gebruik opsporen, analyseren en bestrijden. Daarbij merk ik op dat ik eind vorig jaar in mijn brief van 10 december 2012 aan uw Kamer een intensivering van het toezicht en invordering heb aangekondigd. Met een extra investering van structureel € 157 miljoen zal de Belastingdienst op termijn structureel € 663 miljoen meer belastinggeld kunnen ophalen. De Belastingdienst zal ruim 1000 mensen extra kunnen inzetten voor het toezicht en de invordering.
In internationaal verband is relevant dat Nederland mede-ondertekenaar is van het internationale Verdrag inzake wederzijdse bijstand in belastingzaken, dat, zoals ik bij meerdere gelegenheden heb duidelijk gemaakt, Nederland bereid is in bilaterale verdragen gerichte anti-misbruikbepalingen op te nemen en dat Nederland dat ook regelmatig gedaan heeft, zoals in de recente verdragen met het VK, Duitsland en Japan. Daarnaast draagt Nederland bij aan het bestrijden van ongewenste belastingontwijking door actief informatie uit te wisselen met andere staten.
Wanneer u aangeeft dat preferentiële regimes moeten worden aangepakt, wat bedoelt u daar dan mee? Hoe moeten ze worden aangepakt?
Wanneer ik spreek van preferentiële regimes refereer ik aan het rapport dat de OESO op 12 februari 2013 aan de G20 heeft aangeboden en waarin wordt opgemerkt dat een van de aspecten die in het kader van de problematiek van Base Erosion en Profit Shifting beoordeeld moet worden is het belang en effect van preferentiële regimes.
Hoe definieert u preferentiële regimes?
Ik hanteer geen definitie van preferentiële regimes.
Hoe verschilt een preferentieel regime van een belastingparadijs?
Hoewel ik dus geen definitie van preferentiële regimes hanteer is een belangrijk verschil dat het begrip »preferentiële regimes» ziet op maatregelen terwijl de kwalificatie belastingparadijs eerder op landen of jurisdicties van toepassing zou kunnen zijn.
Wat verstaat u onder het door u gebezigde «belastingparadijzerij»?
Het heeft naar mijn mening weinig zin uit te wijden over de betekenis van een begrip dat in een mondeling debat is gebruikt en dat verder in het beleidsmatige debat geen rol speelt. Tijdens het debat waarin ik het woord gebruikte doelde ik op het aanmerken van Nederland als belastingparadijs zonder een duidelijke betekenis van dat begrip te geven en zonder nadere onderbouwing van die kwalificatie.
Welke landen doen er aan belastingparadijzerij? Doet Nederland aan belastingparadijzerij?
Zie mijn antwoord op vraag 15.
Bent u bereid de bovenstaande vragen apart te beantwoorden en niet bij de beantwoording te bundelen, om te voorkomen dat vragen onbeantwoord blijven?
Ja.
Belastingontwijking in Zambia |
|
Arnold Merkies , Jasper van Dijk |
|
Lilianne Ploumen (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (PvdA), Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Geld Zambia lekt weg via NL-route»?1
Het artikel en het rapport snijden een belangrijke problematiek aan die onze volle aandacht heeft. Wel is het rapport genuanceerder dan het artikel. In het betreffende artikel wordt gesteld dat de belastinggrondslag in Zambia in belangrijke mate wordt uitgehold door betalingen aan Nederlandse vennootschappen. In het rapport worden voornamelijk vraagtekens geplaatst bij betalingen naar andere landen dan Nederland. Daar komt bij dat, zoals ook uit mijn antwoord op vraag 4 blijkt, bij uitbetaling van dividenden uit Zambia naar Nederland volgens het verdrag nog 5% ingehouden mag worden terwijl Zambia op dividenden naar Ierland geen belasting mag heffen.
Is het waar dat een Britse suikergigant miljoenen euro's aan belasting ontwijkt in Zambia, via een in Nederland gevestigde brievenbusmaatschappij?
Over de omvang van de eventueel in Zambia ontweken belasting hebben wij geen informatie. Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen staat ons niet toe een oordeel te geven over de belastingpositie van een individueel bedrijf.
Is het waar dat Zambia drie keer zoveel geld verliest door belastingontwijking als het binnenkrijgt via ontwikkelingshulp? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is?
Zoals hierboven aangegeven hebben wij geen gegevens over het bedrag dat Zambia door belastingontwijking zou mislopen. Ook niet over eventuele belastingontwijking via Nederland. We kunnen dit dus ook niet afmeten tegen de door Zambia ontvangen ontwikkelingshulp. Overigens zou het niet coherent zijn als een land aan de ene kant aan Zambia ontwikkelingshulp geeft en aan de andere kant niet de in redelijkheid te verwachten maatregelen neemt om misbruik van het belastingverdrag te bestrijden.
Is het waar dat Associated British Foods (ABF) via een dochterbedrijf gebruik maakt van een zwaar verouderd belastingverdrag tussen Nederland en Zambia, waardoor niet 15% maar 5% bronbelasting in Zambia hoeft te worden afgedragen?
Het belastingverdrag tussen Zambia en Nederland dateert van 1977 en zal meegenomen worden in het door ons aan uw Kamer aangekondigde onderzoek naar belastingverdragen met ontwikkelingslanden. Inderdaad bevat het verdrag met Zambia een bepaling dat Zambia op uitgaande dividenden aan inwoners van Nederland die meer dan 25% van de aandelen in een Zambiaanse vennootschap bezitten geen hogere bronheffing wordt ingehouden dan 5%, terwijl het nationale tarief 15% bedraagt. Een zelfde afspraak heeft Zambia met betrekking tot uitgaande dividenden ook gemaakt in zijn verdragen met China, Duitsland, Finland, India, Italië, Zweden en het Verenigd Koninkrijk. Met Ierland is zelfs een verdragstarief van 0% overeengekomen.
Bent u bereid het gebruik van bilaterale belastingverdragen te beperken tot ondernemingen die een reële economische aanwezigheid hebben in Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij verschillende gelegenheden hebben wij al aangegeven dat Nederland bereid is in zijn bilaterale belastingverdragen afspraken te maken over gerichte en proportionele anti-misbruikmaatregelen.
Deelt u de mening dat het bilaterale belastingverdrag tussen Nederland en Zambia niet coherent is met ontwikkeling? Zo nee, waarom niet?
Het met Zambia afgesloten verdrag ter voorkoming van dubbele belasting zal meegenomen worden in het onderzoek, dat wij gaan doen naar de bilaterale verdragen met een aantal ontwikkelingslanden. Wij kunnen nu niet op de uitkomsten van dit onderzoek vooruitlopen.
Overigens, mocht Zambia van mening zijn dat het verdrag tussen Nederland en Zambia bepaalde voor Zambia ongunstige bepalingen bevat, dan staat het Zambia uiteraard nu al vrij om Nederland om aanpassing van het verdrag te verzoeken.
Bent u bereid de Zambiaanse overheid te benaderen, met als inzet de herziening van het huidige bilaterale belastingverdrag, teneinde de beleidscoherentie voor ontwikkeling te waarborgen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u al inzicht verkregen in de belastingverdragen met ontwikkelingslanden en hun effecten op de belastinginkomsten in ontwikkelingslanden? Wanneer informeert u de Kamer hierover? Wanneer komt u met verbetervoorstellen?2
Het onderzoek is nog in een verkennende fase. Naar verwachting zullen wij in de zomer over de uitkomsten en eventuele beleidsmatige implicaties aan uw Kamer kunnen rapporteren.
Het bericht dat Nederland laks is in de bestrijding van corruptie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het kritische rapport van de organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (de OESO), waaruit blijkt dat Nederland te weinig doet aan de bestrijding van corruptie en omkoping?1
De Nederlandse aanpak van corruptie wordt momenteel geëvalueerd in drie gremia: de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), GRECO (Raad van Europa) en de Verenigde Naties (VN). Het rapport van de OESO ziet op een zeer specifieke vorm van omkoping: omkoping van buitenlandse ambtenaren in handelstransacties. In de Kamerbrief ter aanbieding van het OESO-rapport2 is aangegeven dat het kabinet ernaar streeft om na afloop van de drie evaluaties een integrale beleidsreactie over de Nederlandse corruptiebestrijding aan uw Kamer aan te bieden. Dit zal naar verwachting in het najaar van 2013 zijn. De inzet daarbij zal zijn om naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering te geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit deze drie evaluaties.
Hoe is het mogelijk dat van de 22 corruptiezaken die gesignaleerd zijn er 14 in het geheel niet zijn onderzocht en er tot nu toe in geen enkele zaak een veroordeling uit is voortgekomen? Waarom laat Nederland bedrijven en personen die zich in het buitenland schuldig maken aan corruptie en omkoping hiermee wegkomen?
Het is onjuist dat Nederland bedrijven en personen die zich in het buitenland schuldig maken aan corruptie en omkoping hiermee laat wegkomen. Zo is er recentelijk de miljoenenschikking met Ballast Nedam geweest en zijn er nog een aantal zaken in onderzoek. Naar verwachting komt één daarvan dit jaar voor de rechter. Het is goed om hierbij op te merken dat strafzaken over buitenlandse omkoping uitzonderlijk ingewikkeld zijn, waardoor ze veel tijd en capaciteit vergen. Daarnaast is een belangrijke kanttekening dat de OESO zich baseert op informatie uit openbare bronnen (zoals weblogs), en daarbij indicaties dat er sprake is van buitenlandse omkoping soms zonder meer worden meegenomen als beschuldigingen. Niet alle meldingen zijn echter concreet genoeg en geven aanleiding tot een strafrechtelijke verdenking dan wel tot het instellen van strafrechtelijk onderzoek. Vermoedens die voldoende aanknopingspunten bieden worden aangebracht bij de Rijksrecherche, die deze in onderzoek neemt.
Deelt u de mening dat Nederland de (morele en juridische) plicht heeft om dergelijke zaken (signalen van corruptie en/of omkoping) te onderzoeken, alles in het werk te stellen om Nederlanders en Nederlandse bedrijven die zich hieraan schuldig maken in het buitenland en brievenbusmaatschappijen in Nederland te vervolgen en te bestraffen?
Het kabinet hecht veel belang aan zuivere internationale handel en de bestrijding van corruptie en omkoping. Vandaar dat Nederland ook het OESO-corruptieverdrag3 heeft ondertekend, waar de OESO-evaluatie uit voortkomt. Zoals vermeld in antwoord 1 zal het kabinet naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit de evaluaties van de OESO, de GRECO en de VN.
Deelt u de mening van de heer Van Hulten dat de internationale corruptielijstjes waarin Nederland goed scoort een vertekend beeld geven, omdat in het geval dat een Nederlands bedrijf zich aan corruptie schuldig maakt in het buitenland, dit niet leidt tot een slechtere score voor Nederland maar slechts voor het andere land? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Er zijn twee onafhankelijke indices van Transparency International (TI): de Corruption Perception Index en de Bribe Payers Index. Nederland scoort inderdaad goed op deze lijstjes. De Corruption Perception Index weerspiegelt publieke percepties van de integriteit van de overheid van een specifiek land. Omkoping van een buitenlandse ambtenaar door een Nederlands bedrijf is niet gerelateerd aan de integriteit van de Nederlandse overheid en heeft daarom inderdaad geen invloed op de score van deze index. De Bribe Payers Index geeft de percepties weer van internationale ondernemingen van de integriteit van hun internationale collega’s. Het ligt voor de hand dat die percepties wel beïnvloed worden door de mate waarin Nederlandse bedrijven zich inlaten met omkoping van buitenlandse ambtenaren.
Bent u van mening dat het bedrijfsleven het belang van het tegengaan van corruptie voldoende onderstreept? Bent u daarnaast van mening dat bedrijven in voldoende mate hun verantwoordelijkheid nemen om corruptie tegen te gaan? Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat slechts drie van de zestien uitgenodigde bedrijven deelnamen aan de fase 3-peer-evaluatie van de uitvoering van het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties?
Nederlandse bedrijven zijn zich in het algemeen goed bewust van hun verantwoordelijkheid in de bestrijding van corruptie. Corruptie heeft immers grote nadelen voor het bedrijfsleven; het staat gezonde concurrentie en een betrouwbaar investeringsklimaat in de weg en kan (internationale) reputatieschade aanbrengen. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om goede procedures en toezicht in hun organisatie in te stellen opdat zij voorkomen dat het bedrijf betrokken raakt in omkopingspraktijken. Hoe goed dat daadwerkelijk uitpakt in de praktijk is lastig meetbaar, zeker bij omkoping in het buitenland.
Corruptie blijft voor bedrijven vaak een erg gevoelig onderwerp om buiten de eigen gelederen over te spreken. Dat verklaart mogelijk waarom relatief weinig bedrijven ingegaan zijn op de uitnodiging deel te nemen aan de OESO-evaluatie. Wel zij hierbij vermeld dat de discussiepanels met advocaten en accountants, die zeer goed bezocht werden, het evaluatieteam alsnog een goed beeld hebben kunnen geven van de mate waarin en de wijze waarop het Nederlandse bedrijfsleven buitenlandse omkoping tegengaat.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nederlanders of Nederlandse bedrijven die zich in het buitenland schuldig maken aan omkoping en corruptie (ook) door Nederland worden aangepakt? Is het waar dat bij de afdeling van het Openbaar Ministerie (OM) die zich bezig houdt met internationale corruptie slechts twee officieren van justitie werken? Is uitbreiding voorzien? Zo ja, met hoeveel personen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 januari 2013 is de nieuwe OM Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland in werking getreden. De Aanwijzing is, naar aanleiding van de bevindingen van het OESO-evaluatieteam, aanzienlijk aangescherpt. Dit om, onder andere, te voorkomen dat gevallen van buitenlandse omkoping vanwege het internationale karakter en complexiteit niet worden aangepakt.
In de Aanwijzing wordt melding gemaakt van de landelijk coördinerend officier van justitie voor corruptie, die werkzaam is bij het Landelijk Parket (OM). Deze officier van justitie wordt in zijn werkzaamheden ondersteund door een senior parketsecretaris. Hierbij moet worden benadrukt dat dit een coördinerende functie betreft; strafzaken waarin (mogelijk) sprake is van buitenlandse omkoping kunnen en worden ook toegewezen aan andere officieren van justitie met de benodigde kennis en expertise.
Ik treed voorts in overleg met het OM om te bezien hoe met de huidige beschikbare middelen de aanpak van personen en bedrijven die zich schuldig maken aan buitenlandse omkoping, geoptimaliseerd kan worden. De uitkomst hiervan zal worden verwerkt in de integrale beleidsreactie.
Wanneer verwacht u dat de 150 extra opsporingsambtenaren bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) in dienst treden? In hoeverre zal deze maatregel leiden tot meer onderzoek en meer vervolging?
De 150 extra opsporingsambtenaren worden dit jaar gefaseerd geworven en zullen vermoedelijk allen per 1 januari 2014 in dienst zijn. De uitbreiding ziet primair op witwasonderzoeken. Ik verwacht dat deze uitbreiding vanaf 2017 zal leiden tot ongeveer 22 omvangrijke, complexe en internationale witwasonderzoeken per jaar, die voor vervolging aan het OM kunnen worden aangeboden. In de daaraan voorafgaande jaren wordt dat opgebouwd van ongeveer 10 onderzoeken in 2015 en 20 onderzoeken in 2016.
Gaat u maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat ook de zogenaamde brievenbusmaatschappijen in Nederland beter in de gaten worden gehouden, dat zij in Nederland strafrechtelijk aansprakelijk zijn en dat er ook daadwerkelijk opgespoord en vervolgd zal worden in voorkomende gevallen, zoals de OESO expliciet aanbeveelt? Zo ja, welke?
Indien een entiteit volgens het civiele recht aan te merken valt als een Nederlandse rechtspersoon, kan deze in beginsel in Nederland vervolgd worden voor gedragingen elders gepleegd, ongeacht de mate van activiteit in Nederland. Wel zal sprake moeten zijn van een aantal voorwaarden zoals strafbaarheid, rechtsmacht en toerekenbaarheid van de gedraging aan de rechtspersoon in kwestie. Vooralsnog zie ik in de Nederlandse wetgeving betreffende strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen en rechtsmacht voor in het buitenland gepleegde feiten geen belemmeringen om Nederlandse rechtspersonen te vervolgen voor strafbare gedragingen in het buitenland. Ik zie dan ook geen aanleiding bepaalde rechtspersonen te weren, uiteraard voor zover deze voldoen aan alle in Nederland geldende oprichtingsvereisten. Dat neemt niet weg dat er in de praktijk allerlei knelpunten kunnen spelen, die inherent zijn aan het optreden tegen delicten die (ver) buiten eigen land plaatsvinden. Of er strafrechtelijk onderzoek en eventueel strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld wordt bepaald door het OM met gebruikmaking van het opportuniteitsbeginsel.
Is het gegeven dat een meerderheid van de 22 beschuldigingen betrekking heeft op brievenbusmaatschappijen en het gegeven dat het voor het OM in veel gevallen moeilijk is om brievenbusmaatschappijen te vervolgen omdat deze vaak geen lijfelijke vertegenwoordiging in Nederland hebben, reden om brievenbusmaatschappijen te weren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw puntsgewijze reactie op de aanbevelingen van de OESO in het rapport op de pagina’s 51–53?2
Voor de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen uit de OESO-evaluatie, alsmede aanbevelingen die voortvloeien uit de nog lopende GRECO- en VN-evaluaties, verwijs ik naar de aankomende integrale beleidsreactie. Op dit moment kunnen reeds de volgende ontwikkelingen worden genoemd:
Bent u voornemens de aanbevelingen van fase twee die vooralsnog niet zijn uitgevoerd, alsnog uit te voeren? Zo ja, wanneer kan de Kamer wetsvoorstellen hieromtrent tegemoet zien? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse autoriteiten in Case #1 geen aanvullende informatie ontvingen uit het betreffende land na herhaaldelijk te hebben verzocht om deze informatie? Hoe frequent doet zich de situatie voor waarin Nederland een ander land om informatie verzoekt, maar het betreffende land niet aan dit verzoek voldoet? Welke andere moeilijkheden doen zich voor bij situaties waarin Nederland een ander land om informatie verzoekt dan wel wordt verzocht om informatie door een ander land?
Voor de aanpak van ambtelijke corruptie in het buitenland is samenwerking op internationaal niveau van groot belang. Hoe de samenwerking in de praktijk verloopt, verschilt per strafrechtelijk onderzoek. In het geval van Case #1 is geen specifieke reden aan te duiden waarom de Nederlandse autoriteiten geen aanvullende informatie hebben ontvangen. Het komt slechts incidenteel voor dat een land waaraan een verzoek om informatie wordt gedaan hieraan niet voldoet. Dat ligt dan veelal aan interne procedures en bevoegdheidsverdelingen, waardoor rechtshulpverzoeken niet of pas na lange tijd worden behandeld. In die gevallen probeert Nederland door herhaalde navraag de voortgang van een verzoek te waarborgen. Inkomende verzoeken worden eveneens doorgaans uitgevoerd. Wettelijke weigeringsgronden, zoals een dubbele of politieke vervolging, doen zich zelden voor. Nederland blijft investeren in de internationale samenwerking en beoogt een structurele verbetering in samenwerking op internationaal niveau. Mede met het oog daarop is Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland aangescherpt met ingang van 1 januari 2013.
De overname van NYSE Euronext |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Heeft u kennis genomen van het artikel «Amsterdamse beurs te koop na overname moederbedrijf»?1
Ja.
Wat zijn naar uw mening de consequenties van de overname voor de beurs in Amsterdam?
Uit het persbericht van IntercontinentalExchange (ICE) en NYSE Euronext van 20 december 2012 blijkt dat ICE de mogelijkheden zal onderzoeken om de continentale aandelen- en derivatenhandel (de beurzen van Amsterdam, Parijs, Brussel en Lissabon) te verzelfstandigen door middel van een eigen beursnotering voor deze beurzen. Dit zou, aldus voornoemd persbericht, gerealiseerd moeten worden na de overname van NYSE Euronext door ICE. De plannen voor het continentale deel van NYSE Euronext, waaronder NYSE Euronext Amsterdam, zijn echter nog niet concreet. Zodra dat het geval is zullen deze plannen uiteraard goed bestudeerd dienen te worden waarbij ik zowel de Nederlandse als de Europese belangen in het oog zal houden.
Wat betekent de overname voor de toekomst van de beurs in Amsterdam?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u nog steeds van mening dat een vertrek van de beurs uit Amsterdam onwenselijk zou zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is belangrijk dat Nederland blijft beschikken over handelsplatformen die goed toegankelijk zijn voor zowel grote als kleinere ondernemingen om kapitaal aan te trekken. Zowel ondernemingen als beleggers zijn gebaat bij goed functionerende en liquide handelsplatformen waar voldoende handel plaatsvindt. Een vertrek van de beurs uit Nederland zou daarom onwenselijk zijn.
Wat is de rol van de toezichthouders De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) bij deze overname? Hoe worden deze toezichthouders betrokken bij het vervolg van deze overname?
Voor deze overname dien ik een verklaring van geen bezwaar af te geven. Voorafgaand aan de beslissing op de aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar zal ik advies inwinnen bij de AFM. DNB zal betrokken worden bij de beslissing met het oog op het prudentieel toezicht op NYSE Euronext als exploitant van een multilaterale handelsfaciliteit. Daarnaast zullen de AFM en DNB betrokken worden in hun hoedanigheid als toezichthouders op de clearing en settlement van beurstransacties.
Beschikt u over voldoende informatie om, op basis van het overnamebod, een beslissing te kunnen nemen voor het afgeven een verklaring van geen bezwaar? Zo nee, welke informatie ontbreekt nog?
Op dit moment is nog geen aanvraag voor een verklaring van geen bezwaar ingediend. Alle voor de beslissing vereiste informatie dient derhalve nog te worden ontvangen.
Wanneer verwacht u een beslissing te kunnen nemen voor het afgeven van een verklaring van geen bezwaar voor de overname van NYSE Euronext?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht dient binnen dertien weken na ontvangst van de complete aanvraag beslist te worden. Deze termijn, die dus nog niet is gaan lopen omdat nog geen aanvraag is ingediend, kan worden geschorst, onder meer wanneer informatie ontbreekt en/of wordt opgevraagd.
Het ontwijken van belasting door Google |
|
Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Google Revenues Sheltered in No-Tax Bermuda Soar to $10 Billion»?1
De vraag of in bepaalde gevallen belasting ontweken wordt via Nederland laat zich niet eenvoudig beantwoorden. Het genoemde artikel geeft mij geen aanleiding te veronderstellen dat in strijd met de wet is gehandeld. Artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen staat mij niet toe een oordeel geven over de belastingpositie van een individueel bedrijf.
Nederland heeft niet tot doel belastingontwijking ten laste van andere staten mogelijk te maken.
Vindt u het wenselijk dat Nederland het mogelijk maakt dat Google voor een bedrag van 2 miljard dollar aan belasting ontwijkt door fiscale sluiproutes te gebruiken?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is uw opvatting over het feit dat Google vorig jaar een belastingtarief van 3,2% rapporteerde?
In het genoemde bericht wordt melding gemaakt van een «overall» belastingtarief van 21 tot 28%. Dat zijn geen percentages die naar mijn mening een negatief effect op de belastingmoraal hoeven te hebben.
Het tarief van 3,2% wordt in verband gebracht met winsten die «overseas» werden behaald. Ten onrechte suggereert die passage van het artikel dat de winsten van een internationaal opererend concern daar belast zouden moeten worden waar de verkoop plaatsvindt.
Bent u van mening dat de belastingmoraal is gebaat bij dergelijke tarieven voor grote ondernemingen?
Zie antwoord vraag 3.
Indien een Nederlandse brievenbusonderneming helemaal geen mensen in dienst heeft, zoals de dochteronderneming van Google, is er dan volgens u sprake van «substance»?
In mijn brief aan uw Kamer van 25 juni 2012 over uitvoering van de motie van de leden Braakhuis en Groot over de Nederlandse substance eisen heb ik duidelijk gemaakt dat substance geen nationaal wettelijk begrip is en als zodanig ook niet in bilaterale belastingverdragen voorkomt.
Hoeveel belastinggeld levert de aanwezigheid van brievenbusmaatschappijen Nederland jaarlijks op?
Zoals ik in die brief en in mijn «substance-brief» van 25 juni 2012 heb geschreven wordt in opdracht van Holland Financial Centre een onderzoek gedaan naar het belang voor de Nederlandse economie van de non-bank financial sector. Ik heb uw Kamer toegezegd zo snel mogelijk na publicatie op de uitkomsten van dat onderzoek te zullen reageren.
Bent u met de Europese Commissie eens dat agressieve fiscale planning kan worden aangemerkt als een praktijk die indruist tegen de beginselen van maatschappelijk verantwoord ondernemen?2
Mogelijke belastingontwijking door internationaal opererende ondernemingen is een ingewikkeld vraagstuk dat een zorgvuldige analyse en een internationale benadering vereist.
Met de Europese Commissie ben ik van mening dat kunstmatige regelingen waarmee grondslag naar andere jurisdicties wordt verplaatst en gevallen waarin door incongruenties tussen nationale wetgevingen inkomsten overal buiten de heffing blijven, een probleem vormen dat aangepakt moet worden. Die aanpak kan het best in internationaal verband plaatsvinden. Daarom juich ik de initiatieven van de Europese Commissie en die van de OESO toe.
In mijn brief aan uw kamer 17 januari 2013 ben ik hier zoals gezegd dieper op ingegaan.
Bent u het met de Europese Commissie eens dat er concrete stappen moeten worden ondernomen om agressieve fiscale planning tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 7.
Welke concrete stappen zouden dat volgens u moeten zijn?
Zie antwoord vraag 7.
Wat is volgens u de oorzaak van het feit dat de gedragscodegroep zo weinig vooruitgang heeft geboekt?
De Commissie heeft voorgesteld om de gedragscodegroep een nieuwe impuls te geven omdat deze groep naar het oordeel van de Commissie de laatste jaren nauwelijks vooruitgang en resultaten zou hebben geboekt. Nederland is, net zoals de overige lidstaten, echter van mening dat de gedragscodegroep wel degelijk vooruitgang heeft geboekt. In dat verband wordt verwezen naar het verslag over belastingaangelegenheden aan de Europese Raad waarin de lidstaten hebben vastgesteld dat de lopende werkzaamheden in de gedragscodegroep de afgelopen jaren aanzienlijk hebben bijgedragen aan het voorkómen van schadelijke belastingpraktijken in de EU-lidstaten en nuttige initiatieven tegenover derde landen mogelijk hebben gemaakt. In het verlengde daarvan hebben de lidstaten aangegeven dat dit succesvolle werk moet worden voortgezet3. Tegen die achtergrond bezien is een door de Commissie bepleite impuls aan de gedragscodegroep via uitbreiding van het mandaat wat Nederland betreft niet aan de orde. Ook de gedragscodegroep zelf is deze mening toegedaan.
Vindt u het een goed idee wanneer de gedragscodegroep de schadelijke belastingregelingen openbaar maakt? Zo nee, waarom niet?
Ja. De halfjaarlijkse voortgangsrapportages aan de Ecofin-Raad zijn reeds openbaar. In deze voortgangsrapportages worden de belastingmaatregelen genoemd die de gedragscodegroep als schadelijk hebben aangemerkt.
Heeft het stand still principe er in de praktijk ook daadwerkelijk toe geleid dat er geen nieuwe schadelijke belastingmaatregelen zijn geïntroduceerd?
Op grond van het stand still principe mogen lidstaten geen nieuwe schadelijke belastingregelingen introduceren. De gedragscodegroep ziet daar nauwgezet op toe en zal in daartoe aanleiding gevende gevallen lidstaten aanspreken op (nieuwe) schadelijke belastingregelingen. De gedragscodegroep rapporteert daarover aan de Ecofin. Lidstaten kunnen worden verplicht om (nieuwe) schadelijke belastingregelingen op grond van het rollback regime in te trekken of aan te aanpassen. Recent is dit gebeurd bij belastiingregelingen van Jersey, Guernsey en Isle of Man.
Wat zijn de mogelijke gevolgen voor Nederland van een herziening van de antimisbruikbepalingen in de rente- en royaltyrichtlijn, zoals voorgesteld door de Europese Commissie?
Nederland kent geen bronheffing op uitgaande rente- en royaltybetalingen. In verband daarmee zullen de gevolgen van een mogelijke herziening van de antimisbruikmaatregelen in de rente- en royaltyrichtlijn voor de Nederlandse overheid zeer beperkt zijn. Er is op dit moment nog geen document beschikbaar over de aard en het karakter van de mogelijke herziening van de antimisbruikmaatregelen. Nederland staat in beginsel positief tegenover herziening van de antimisbruikmaatregelen. Wel zal Nederland bij de beoordeling van deze mogelijke herziening de gevolgen daarvan voor het Nederlandse bedrijfsleven laten meewegen.
Neemt u de aanbeveling van de Europese Commissie over om een reeks criteria vast te stellen voor het identificeren van derde landen die niet voldoen aan de minimumnormen voor goed bestuur in belastingzaken?
Mijn voorkeur gaat ook hier uit naar een internationale benadering. Het grote voordeel van een internationale aanpak van het vraagstuk van mogelijke belastingontwijking is dat multilaterale maatregelen het probleem meer fundamenteel oplossen zonder het level playing field aan te tasten. Ik ben er daarom voorstander van dat de initiatieven van de Europese Commissie uitmonden in bindende afspraken tussen de lidstaten. Daaronder kunnen ook afspraken vallen over het identificeren van derde landen die niet voldoen aan minimumnormen voor goed bestuur in belastingzaken.
Bent u ertoe bereid deze lijst zelf op te stellen in plaats van simpelweg te verwijzen naar de lijst van de OESO? Bent u het ermee eens dat het weinig zin heeft om te verwijzen naar de zwarte lijst van de OESO waar geen enkel land op staat en de grijze lijst waar slechts de eilanden Nauru en Niue op staan?
Zie antwoord vraag 14.
De introductie van een overlijdensrisicoverzekering op basis van postcode |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Independer introduceert overlijdensrisicoverzekering op basis van postcode»?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Acht u het wenselijk dat de premie voor een verzekering wordt gebaseerd op de postcode van de verzekeringnemer? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik acht het onwenselijk als de verzekeringspremie uitsluitend wordt gebaseerd op de postcode van de verzekerde of de verzekeringsnemer. Ik ben van mening dat solidariteit een belangrijk grondbeginsel van het verzekeringsbedrijf is, en dat iedereen toegang moet kunnen hebben tot de belangrijke verzekeringsproducten. Verzekeraars hebben de maatschappelijke taak om individuele risico’s te spreiden over een grotere groep mensen.
Het is echter wel de taak van de verzekeraars om de verschillen in risico’s te verdisconteren in de verzekeringspremie. Bij een aantal verzekeringen kan het gebied waarin men woont aanleiding zijn om te bepalen of er sprake is van een hoger risico dat zich een bepaald voorval voordoet dan in een ander gebied. Het is primair aan de verzekeraar om te bepalen of dit verschil in risico wordt doorberekend in de premie. Bij onder meer opstal- inboedel en autoverzekeringen wordt al langer onderscheid gemaakt op basis van het postcodegebied.
In het door u aangevoerde voorbeeld gaat het om een overlijdensrisicoverzekering. De hoogte van de premie van een overlijdensrisicoverzekering wordt voor een groot deel gebaseerd op de levensverwachting van de verzekerde. Dit wordt doorgaans bepaald aan de hand van de leeftijd, het rookgedrag en andere gezondheidsaspecten. In de door u genoemde verzekering wordt de levensverwachting nader ingeschat op basis van het postcodegebied. Daarbij wordt uitgegaan van de statistieken van het CBS, dat mensen uit een gemiddeld meer welvarend postcodegebied een hogere levensverwachting hebben. Dit risico wordt doorberekend in een hogere dan wel lagere premie.
Is het toegestaan om de premie van een verzekering te laten afhangen van de postcode die de verzekeringnemer heeft?
Er zijn geen wettelijke bepalingen die het verbieden dat de premie van een verzekering afhankelijk is van het postcodegebied. Dit neemt niet weg dat de verzekeraar zich zal moeten houden aan de geldende regelgeving voor gelijke behandeling.
Wat zijn volgens u de gevolgen voor de verzekeringnemer in een woonomgeving waar de levensverwachting lager dan wel hoger zou zijn?
Bij veruit de meeste overlijdensrisicoverzekeringen zal dit geen gevolgen hebben omdat er geen onderscheid wordt gemaakt op basis van het postcodegebied. In het geval er wel onderscheid wordt gemaakt op basis van het postcodegebied verwacht ik dat de premie van de verzekering hoger is naarmate de levensverwachting in het postcodegebied lager is.
Deelt u de mening dat selectie op basis van postcode kan worden gezien als een vorm van discriminatie? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling, of het selecteren op postcodegebied een niet toegestane vorm van discriminatie is, acht ik een taak van het College voor de rechten van de mens, die tot taak heeft klachten over discriminatie te beoordelen. Ook de rechter en het Europees hof van Justitie kan hierover uitspraken doen.
Volgens het College voor de rechten van de mens kan differentiëren op postcode verschillende specifieke groepen raken, zoals lager opgeleiden of mensen met een lager inkomen, ouderen, allochtonen, etc. Het is de vraag of het differentiëren in premie aan de hand van de postcode van de verzekerde indirect onderscheid op een wettelijk beschermde grond oplevert, zoals ras, nationaliteit of godsdienst. Statistische of demografische gegevens over de bewoners in een bepaald postcodegebied zouden hierover meer duidelijkheid kunnen verschaffen. Als het zo is dat bepaalde door de Algemene wet gelijke behandeling (Awgb) beschermde groepen bijzonder geraakt worden door deze vorm van premietoedeling dan is de vervolgvraag of er een objectieve rechtvaardiging aan ten grondslag ligt. Als het doel van de maatregel zou zijn om de inschatting van het risico te optimaliseren dan zouden er vraagtekens geplaatst kunnen worden bij de passendheid of noodzakelijkheid van de maatregel. Het zou over-inclusive kunnen zijn, d.w.z. een te brede groep mensen kunnen raken of dat juist de verkeerde groep geraakt wordt. Het zou ook kunnen dat het beoogde resultaat via andere, minder onderscheidmakende, wijzen bereikt kan worden. Dit zou de subsidiariteit van de maatregel kunnen raken. Of dit in concreto het geval is bij de voorgestelde maatregel kan alleen worden beoordeeld na onderzoek naar de samenstelling van de geraakte groepen en de objectieve rechtvaardiging voor eventueel indirect onderscheid. Ik heb het College dan ook verzocht om een nader onderzoek in te stellen.
De rechtsvoorganger van dit college, het College voor gelijke behandeling heeft in 2006 advies uitgebracht over het afwijzen van hypotheken op basis van het postcodegebied2. Daarbij heeft het Cgb geconstateerd dat het afwijzen van een hypotheekaanvraag op basis van het postcodegebied een vorm van discriminatie is die door de sector zou moeten worden vermeden op basis van zelfregulering. Het voorliggend geval is echter niet goed vergelijkbaar met het advies van destijds omdat het niet gaat om het afwijzen van de verzekering, maar het verdisconteren van een risicoselectie op basis van het postcodegebied in de hoogte van de premie.
Bent u bekend met andere verzekeraars die selecteren op postcode? Zo ja, kunt u in een overzicht weergeven bij welke vormen van verzekeringen dit het geval is?
Voor zover bekend zijn er geen andere overlijdensrisicoverzekeringen waarbij risicoselectie plaatsvindt op basis van het postcodegebied. Voor bepaalde schadeverzekeringen zoals opstal- inboedel, en autoverzekeringen is de premie mede gebaseerd op het gebied waar de opstal of inboedel is gelegen of waar de verzekeringnemer woonachtig is.
Bent u bereid te onderzoeken in welke mate de postcode van de verzekeringnemer bij verschillende verzekeringen een rol speelt?
Ik heb het College voor de Rechten van de Mens verzocht een onderzoek in te stellen naar de samenstelling van de geraakte groepen en de objectieve rechtvaardiging voor eventueel indirect onderscheid door het hanteren van het postcodegebied bij de bepaling van de premie van een overlijdensrisicoverzekering.
Gaat u tegen het sluiten van overlijdensrisicoverzekeringen, dan wel andere vormen van verzekeringen die op basis van postcode worden afgesloten, maatregelen nemen? Zo ja, wat zijn die maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het rapport: “Het Financiële Overgewicht van Nederland” |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Deelt u de conclusie uit het onderzoek1 dat er een onbalans bestaat tussen de Nederlandse bankensector en de reële economie? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft, zoals bekend, internationaal gezien een vrij omvangrijke bancaire sector. Nederland als handelsland heeft altijd behoefte gehad aan internationaal actieve banken die het exporterende bedrijfsleven internationaal kunnen ondersteunen.
Een grote bancaire sector is echter niet zonder risico’s zoals tijdens de crisis is gebleken. In de crisis zien veel overheden, waaronder de Nederlandse, zich gedwongen omwille van de financiële stabiliteit financiële instellingen te steunen. Zo komen bancaire risico’s ongewenst voor rekening van de overheid.
Deelt u de conclusie dat vanaf een bepaalde grootte van de financiële sector, de reële economie wordt belemmerd? Zo ja, bent u van mening dat dat in Nederland het geval is? Wat gaat u hieraan doen?
Specifiek onderzoek naar de effecten van een grote financiële sector op de groei van de reële economie is een recente ontwikkeling. Er kan nog niet gesproken worden van een internationale consensus over hoe de grootte van de financiële sector het beste gemeten kan worden en in welke mate hierbij het type activiteiten van de financiële sector van belang is.
In het recente verleden hebben, zoals de auteur van het SOMO rapport terecht opmerkt, onderzoekers van het IMF en de Bank of International Settlements (BIS) onderzoek gepubliceerd dat stelt dat bij een private schuld van boven ca. 100% van het bruto binnenlands product het positief effect van additioneel privaat krediet op groei negatief is.2 In dergelijke onderzoeken wordt echter niet naar de netto activa positie van de lenende partijen of naar het type leningen gekeken. In Nederland staat weliswaar relatief veel privaat krediet uit (ca. 214% van het bruto binnenlands product3) maar er is ook sprake van een grote netto activa positie voor huishoudens, onder meer door grote besparingen in pensioenfondsen. Ook bestaat er internationale consensus dat in de jaren na een zware financiële crisis een dergelijke hoge private schuld geleidelijk zal worden afgebouwd door huishoudens en bedrijven (het zogenaamde deleveraging). Momenteel verkeren veel ontwikkelde economieën in deze afbouwfase. In Nederland draagt de geleidelijke verlaging van de Loan-to-value ratio bij aan de afbouw van schulden van huishoudens en aanbieders. Ook de maatregel dat over leningen die op of na 1 januari 2013 zijn aangegaan, de rente enkel in aftrek mag worden gebracht als die lening in maximaal 360 maanden en ten minste volgens een annuïtair aflossingsschema volledig wordt afgelost, draagt bij aan deze doelstelling.
Andere indicatoren dan uitstaand privaat krediet geven overigens ook een wat ander beeld voor Nederland. Zo geven de BIS onderzoekers in hetzelfde onderzoek ook aan dat bij een werkgelegenheid in de financiële sector van meer dan 3.5% van de totale werkgelegenheid de groei van een economie wordt beperkt. Hoewel ook voor dit percentage geldt dat er zeker geen internationale consensus over bestaat, kan wel opgemerkt worden dat Nederland met een kleine 3% werkgelegenheid in deze sector echter nog onder dit kritische punt zit. Ook een snelle groei van de werkgelegenheid in de financiële sector kan volgens de BIS groei beperken door talenten van andere sectoren weg te trekken. In Nederland daalt juist de werkgelegenheid in de financiële sector al enige jaren.
Is het u bekend dat uit het onderzoek volgt dat Nederlandse banken tot die met de hoogste leverage behoren? Wat is volgens u de oorzaak daarvan en wat is uw opvatting over dit feit?
Nederlandse banken hebben, net als Duitse en Belgische banken, een relatief hoge mate van hefboomwerking («leverage») ten opzichte van andere banken in Europa. Dit wordt grotendeels veroorzaakt doordat de Nederlandse grootbanken relatief weinig zakenbankactiviteiten hebben en veel traditionele bankactiviteiten, met name een groot hypotheekportefeuille. Voor de traditionele bankactiviteiten, zoals hypotheken, hoeft conform de internationale regels van het Bazels Comité relatief weinig kapitaal aan te worden gehouden. Hierdoor kennen Nederlandse banken een relatief grote hefboomwerking.
De financiële hefboom is in aanloop naar de crisis niettemin een belangrijke voorspeller van problemen geweest. Marktpartijen kijken daarom steeds kritischer naar de hefboom. In dit kader heeft het Bazels Comité als deel van de Basel III regels, de wereldwijd geharmoniseerde kapitaal- en liquiditeitseisen, voorgesteld naast de risicogewogen kapitaalseis ook een ongewogen kapitaaleis – een maximale hefboom – te introduceren (deze staat ook wel bekend als de «leverage ratio»). Nederland steunt de introductie van deze ratio, waardoor onafhankelijk van het type activa op een bankbalans de hefboomwerking wordt beperkt.
Deelt u de mening van de onderzoekers dat de impliciete overheidssteun die banken genieten € 4 tot 12 miljard aan financieel voordeel oplevert? Zo nee, waarom niet?
Het is een bekend gegeven dat banken wereldwijd genieten van een impliciete overheidsgarantie. Nederland is daarop geen uitzondering. Deze impliciete overheidsgarantie betreft een inschatting van de markt dat een overheid een bepaalde bank, als deze in de problemen zou komen, niet gemakkelijk kan laten failleren omdat de gevolgen ervan voor de financiële stabiliteit te groot zouden zijn. Door deze marktperceptie kunnen banken goedkoper financiering aantrekken. Berekeningen van de impliciete overheidsgarantie proberen doorgaans het voordeel dat lagere inleenkosten opleveren te becijferen. Ook rating agency’s kijken naar impliciete overheidsgaranties en publiceren doorgaans voor banken zowel stand-alone credit ratings (die de intrinsieke sterkte van banken aangeven) en all-in credit ratings (die de kans op en mate van potentiële overheidssteun meenemen). OECD onderzoek laat zien dat voor circa driekwart van de grote Europese banken (waaronder een aantal Nederlandse banken) de all-in rating hoger is dan de stand-alone rating.4
Zoals de auteur van het SOMO-rapport terecht aangeeft lopen de uitkomsten van de berekeningen waarin de impliciete overheidsgaranties geschat worden wijd uiteen. Verschillen worden onder meer veroorzaakt door verschillen in de typen vreemd vermogen waarop het inleenvoordeel wordt meegenomen en de periode waarop de berekening wordt toegepast (in perioden van stress vinden de berekeningen doorgaans hogere waarden dan in normale tijden). Een impliciet probleem van veel van deze berekeningen is verder dat ook de kredietwaardigheid van de overheid zelf een grote rol speelt. Bij een zeer kredietwaardige overheid als de Nederlandse is de berekende waarde van de impliciete overheidsgarantie automatisch relatief hoog als gevolg van een sterke begrotingsdiscipline; immers, de overheid heeft de middelen om banken indien noodzakelijk voor de financiële stabiliteit te ondersteunen. De waarde van de Nederlandse impliciete garanties is volgens het reeds genoemde OECD onderzoek echter relatief klein ten opzichte van veel ons omringende landen met een vergelijkbare kredietwaardigheid.
Hoe groot is het financieel voordeel dat banken door de impliciete overheidssteun genieten? Welke berekening ligt hieraan ten grondslag?
Zie antwoord vraag 4.
De Nederlandse goudvoorraad |
|
Arnold Merkies |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Duitse centrale bank haar goudvoorraad gaat controleren en deels repatriëren?1 Vindt u dat een goed idee?
Bent u van mening dat enkel een schriftelijke bevestiging van het feit dat het goud op de afgesproken plek ligt opgeslagen, onvoldoende is? Zo nee, waarom niet?
Op welke wijze wordt bewezen dat de Nederlandse goudvoorraad zich bevindt op de plekken waarop deze zich volgens afspraken hoort te bevinden? Op welke wijze wordt de echtheid gecontroleerd?
Wordt de aanwezigheid en echtheid van de Nederlandse goudvoorraad periodiek gecontroleerd? Hoe frequent worden deze controles uitgevoerd en onder welke voorwaarden geschiedt dit?
Wat waren de bevindingen tijdens de laatste controle op aanwezigheid en echtheid van de Nederlandse goudvoorraad? Wanneer vond deze plaats?
Bent u van mening dat de Nederlandse goudvoorraad met enige regelmaat fysiek dient te worden gecontroleerd? Zo ja, bent u bereid de Nederlandse Bank (DNB) te verzoeken met regelmaat de goudvoorraad te controleren?
Vindt u het een goed idee om het goud vanuit het buitenland terug te halen naar Nederland? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is DNB bereid om de in het buitenland opgeslagen goudvoorraad terug te halen naar Nederland om deze hier op te slaan? Zijn hierbij juridische, technische dan wel praktische belemmeringen?
Wat houdt het locatiebeleid van DNB in, waar in antwoorden op eerdere vragen over werd gesproken?2 Kunt u dit toelichten?
Is DNB van plan de komende periode goud te verkopen?
Binnen Central Bank Gold Agreement 3 is er onder andere de afspraak gemaakt dat de jaarlijkse goudverkopen niet boven een plafond van 400 ton uitkomen en dat het totaal aantal verkopen gedurende de periode niet boven de 2,000 ton uitkomt. Dit is gedaan om ongewenste schommelingen in de goudprijs te voorkomen. Vanwege de onafhankelijkheid van DNB in haar rol als monetaire autoriteit, kan ik geen mededeling doen over eventuele verkoopplannen van goud door DNB.
Welke afspraken zijn er binnen het Central Bank Gold Agreement 3 voor de periode 2009–2014 gemaakt betreffende de mogelijkheid voor DNB om goud te verkopen?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u toelichten waarom DNB het relatieve goudbezit meer in lijn wilde brengen met andere goudhoudende landen, zoals werd aangegeven in de eerdere vragen?2
Hoeveel moet de goudvoorraad volgens u bedragen om te kunnen dienen als ultieme reserve?
Kunt u een voorbeeld geven van een situatie waarbij een aanspraak op de Nederlandse goudvoorraad als ultieme reserve zou moeten worden gemaakt?
Het bericht dat Nederlandse banken tientallen vennootschappen hebben in belastingparadijzen |
|
Farshad Bashir , Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Vestiging op eiland niet gericht op fiscaal voordeel maar op voorkomen van nadeel»?1
Ik heb geen reden om te twijfelen aan de verklaring die de betrokken banken zelf geven voor de internationale structurering van hun onderneming. Zij zijn hierover transparant naar toezichthouders en fiscale autoriteiten. Overigens staat artikel 67 van de Algemene Wet inzake Rijksbelasting mij niet toe in te gaan op individuele gevallen.
Belastingontduiking wordt door de Belastingdienst bestreden.
Bent u van mening dat banken in het algemeen, en in het bijzonder banken die worden gesteund door de overheid, geen belasting dienen te ontwijken via belastingparadijzen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u verschil in de maatschappelijke wenselijkheid tussen constructies die door banken worden opgezet om (potentiële) klanten tevreden te stellen en constructies die worden opgezet om de eigen belastingafdracht te verminderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Vragen over «minder belastingafdracht» zijn altijd lastig te beantwoorden omdat niet duidelijk is welke vergelijking gemaakt moet worden.
Bij constructies gaat het in het algemeen om het bewust op een bepaalde wijze vormgeven van activiteiten waarbij de vorm vooral is ingegeven door de wens om door middel van een onbedoeld gebruik van wettelijke mogelijkheden de belastingheffing te verminderen of te vermijden. Belastingontwijking door fiscale constructies is in beginsel niet illegaal, doch in sommige gevallen maatschappelijk en/of fiscaal ongewenst.
Binnen de regels die het belastingrecht daarvoor geeft zijn banken en hun klanten, net als elke andere belastingplichtige, verantwoordelijk voor het juist doen van hun eigen belastingaangifte.
Hoe verhoudt het hebben van vennootschappen in belastingparadijzen, waardoor minder belastingafdracht wordt gerealiseerd, zich tot de Code Banken en het maatschappelijk verantwoord ondernemen?
In de Code Banken wordt in het bijzonder ingegaan op de rol van de raad van commissarissen, de raad van bestuur, risicomanagement en audit binnen de bank. De principes uit de Code Banken hebben een belangrijke toegevoegde waarde boven wetgeving: ze doen ook een moreel appel op banken. De Code stelt geen specifieke eisen aan de groepsstructuur van een bank.
Iedere bank dient in haar jaarverslag aan te geven op welke wijze zij de principes van de Code Banken in het voorafgaande jaar heeft toegepast of waarom een principe eventueel niet (volledig) is toegepast. Iedere bank plaatst dit verslag op haar website. Uit de eindrapportage van de Monitoring Commissie Code Banken van 12 december jongstleden blijkt overigens dat er een grote mate van compliance met de Code Banken is.
Kwalificeert u het hebben van vennootschappen in belastingparadijzen, waardoor minder belastingafdracht wordt gerealiseerd, als belastingontwijking? Zo nee, hoe zou u dit willen kwalificeren?
Ook het antwoord op deze vraag is niet te geven zonder dat duidelijk is vergeleken met welke situatie er minder belasting zou worden afgedragen. In het algemeen zal het houden van een belang in een vennootschap in een ander land geen gevolgen hebben voor de belastingpositie in Nederland.
Het antwoord op deze vraag is verder slechts te geven wanneer veronderstellingen worden aangenomen over de activiteiten die in de dochtervennootschap plaatsvinden, de winst die aan die dochteronderneming wordt toegerekend, de herkomst van die winst, de redenen waarom die jurisdictie als belastingparadijs wordt aangemerkt, de nationale wetgeving in desbetreffende landen en de van toepassing zijnde verdragen.
Het bezitten van aandelen in een vennootschap gevestigd in een staat die niet voldoet aan internationaal aanvaarde eisen op het gebied van transparantie en de uitwisseling van inlichtingen is op zichzelf onvoldoende aanleiding om daar een negatief oordeel over te hebben. Zo zou de winst behaald met die aandelen heel goed in Nederland belast kunnen zijn omdat sprake is van een beleggingsdeelneming in de zin van artikel 13, negende lid van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969.
Bent u van mening dat in het jaarverslag van banken zou moeten worden opgenomen hoeveel buitenlandse vennootschappen zij hebben, waar deze zijn gevestigd en waarom zij deze vennootschappen daar hebben gevestigd?
Ik vind het belangrijk dat ondernemingen, waaronder banken, inzicht bieden in hun structuur. Ondernemingen zijn op grond van het Burgerlijk Wetboek gehouden in hun jaarrekening bepaalde gegevens van dochtermaatschappijen te vermelden, waaronder de naam en woonplaats (zie artikel 2:379 en 2:414 BW). Indien deze vermeldingen voor het wettelijk vereiste inzicht in de jaarrekening van te verwaarlozen betekenis zijn, kunnen zij achterwege blijven.
De International Financial Reporting Standards (IFRS) kennen ook een dergelijke verplichting. Op grond van IFRS 12 dienen entiteiten informatie in de verslaggeving op te nemen over onder andere de compositie van de groep. Toepassing in de Europese Unie van deze IFRS 12 is verplicht voor boekjaren die op of na 1 januari 2014 beginnen.
Op grond van bovenstaande kan worden geconcludeerd dat gegevens over de vestigingsplaats van dochterondernemingen thans terug te vinden zijn in de jaarrekening van de moederonderneming zodra zij van belang zijn. Gegevens over de reden van vestiging hoeven niet opgenomen te worden. Er kunnen veel redenen zijn voor het aanhouden van buitenlandse vestigingen. Bovendien kunnen er meerdere redenen zijn voor het aanhouden van één specifieke vestiging. Het is daarom niet op voorhand duidelijk of uitleg over de reden bijdraagt aan de transparantie die al door de huidige regels geboden wordt. Bovendien is een dergelijk vereiste vanuit de fiscaliteit niet nodig: de Belastingdienst heeft afdoende bevoegdheden om extra informatie over deelnemingen op te vragen indien zij dat nodig acht.
Welke mogelijkheden ziet u om staatsgesteunde instellingen te verbieden constructies op te zetten? Schept het feit dat de overheid eigenaar is van ABN Amro meer mogelijkheden om deze bank te beletten constructies op te zetten?
Ik ben van mening dat de gesteunde instellingen niet actief op zoek dienen te gaan naar, of te profiteren van, lacunes in de internationale wetgeving. Ik zal deze boodschap aan hen overbrengen. De gesteunde instellingen opereren in een omgeving met concurrenten, waarin het van belang is dat het speelveld gelijkwaardig is. Om dit gelijkwaardige speelveld te bewerkstelligen is het van belang om in internationaal verband te werken generieke afspraken over hoe om te gaan met de verschillen tussen belastingregelgeving.
Wat is de status van het onderzoek dat de staatssecretaris van Financiën heeft toegezegd te zullen instellen naar de mogelijkheid om een meldingsplicht van belastingadviseurs in te voeren, wanneer zij een nieuwe bepaalde belastingconstructie bedenken of er één tegenkomen?2
Wat betreft de mogelijkheid van het instellen van een meldpunt constructies ben ik niet tot nieuwe inzichten gekomen. Ik beschouw een dergelijk meldpunt als overbodig, aangezien hieraan al aandacht wordt besteed in de convenanten die in het kader van horizontaal toezicht door de Belastingdienst worden gesloten met de organisaties van belastingadviseurs. Daarin is het melden van fiscale risico´s door de belastingadviseurs één van de vaste onderdelen. In het kader van het melden van fiscale risico´s is ook het bestaan van eventuele constructies begrepen. Ik ben van mening dat dit voldoende waarborgen biedt voor het tijdig kennis krijgen van fiscale constructies.