Het bericht dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) 'rommelt met de cijfers en de impact van het eten van vlees op het klimaat overdrijft' |
|
Agnes Mulder (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) «rommelt met de cijfers en de impact van het eten van vlees op het klimaat overdrijft»?1
Ja.
Is het u bekend dat Stichting Agri Facts bezwaren heeft gemaakt bij PBL over de weergave van de relatieve omvang van de uitstoot van broeikasgassen door de landbouw en het effect van minder vlees eten op het verlagen van de totale broeikasgasemissies?2
Zie antwoord vraag 1.
Is het u bekend dat het PBL inmiddels het publicatiebericht, op basis van bezwaren Stichting Agri Facts, bij een wetenschappelijk artikel uit 2014 op zijn website heeft aangepast?
Ja. De tekstuele verduidelijking staat ook expliciet op zijn website vermeld. Er wordt nu expliciet aangegeven dat het om landbouwgerelateerde emissies gaat. Het achterliggende wetenschappelijk artikel uit 2014 behoefde geen aanpassing.
Waarom zijn de Tweede Kamer en de Eerste Kamer niet op de hoogte gesteld van tekortkomingen van het PBL in zijn publicaties?
Het Planbureau voor de Leefomgeving is het nationale instituut voor strategische beleidsanalyse op het gebied van milieu, natuur en ruimte. Het verricht zijn onderzoek gevraagd en ongevraagd, onafhankelijk en wetenschappelijk gefundeerd. De onafhankelijke rol van het PBL wordt gewaarborgd in de «Aanwijzingen voor de Planbureaus» (Staatscourant 2012, 3200). Deze leggen vast dat het PBL zelf zijn werkprogramma vaststelt. Voorts geeft het aan dat bewindspersonen zich dienen te onthouden van het geven van aanwijzingen over onderzoeksmethoden en over de inhoud van rapportages van het planbureau. De Staatssecretaris van I&W is beleidsmatig verantwoordelijk voor het PBL. In 2012 en in 2017 zijn periodieke internationale visitaties van het PBL uitgevoerd. Hierdoor wordt de wetenschappelijke kwaliteit en de maatschappelijke relevantie van het werk van het PBL bewaakt. De rapportages van de visitatiecommissies zijn door het PBL gepubliceerd, samen met bijbehorende reacties vanuit het PBL.
Op grond van de door de Stichting Agri Facts aangedragen bezwaren en de reactie van het PBL daarop heb ik geen tekortkomingen kunnen constateren en onderschrijf ik de stelling van de Stichting dus niet. Aangezien ik geen tekortkomingen heb geconstateerd, heb ik deze ook niet aan uw Kamer kunnen melden.
Welke verschillende bezwaren op publicaties van het PBL heeft Stichting Agri Facts en wat is de reactie van het PBL op deze bezwaren?
De bezwaren van de Stichting Agri Facts kunt u lezen op hun website3. Ten eerste vond men het publicatiebericht «Minder vlees eten levert forse klimaatwinst op» niet juist. De Stichting schrijft verder dat het PBL niet objectief zou rapporteren over het gebruik van dierlijke producten en landgebruik in relatie tot het klimaatvraagstuk. Tot slot heeft de Stichting bezwaar tegen een aantal vergelijkende grafieken die een vertekend beeld zouden geven, onder meer omdat ze niet beginnen in referentiejaar 1990.
Inmiddels heeft het PBL het publicatiebericht bij een wetenschappelijk artikel uit 2014 op zijn website aangepast omdat hierin ten onrechte het woord «landbouwgerelateerd» ontbrak. Ten aanzien van de mogelijk niet objectieve weergave herkent het PBL zich niet in de andere twee bezwaren. Het PBL heeft hier in twee brieven uitgebreid schriftelijk op gereageerd naar de Stichting Agri Facts4.
Kunt u inhoudelijk reageren op de stelling van Stichting Agri Facts dat het PBL tekort schiet in zijn rol van rekenmeester van het Klimaatakkoord?
Zie antwoord vraag 4.
Welke gevolgen hebben de aanpassingen van de cijfers van het PBL voor de berekeningen met betrekking tot het Klimaatakkoord?
Aanpassing van cijfers is niet aan de orde, derhalve zijn er ook geen gevolgen voor de berekeningen met betrekking tot het Klimaatakkoord.
De kosten van stimulering van elektrische auto’s en de totaal onderschatte vooruitgang in batterij technologie |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
In hoeverre deelt u, gelet op uw berekening in het kader van de behandeling van de Fiscale vergroeningsmaatregelen 2019 dat een Tesla model S bij een leaseperiode van vijf jaar gemiddeld € 73.120 belastingsubsidie ontvangt, thans de inschatting dat er in 2018 meer dan 16.000 elektrische auto’s op naam gezet worden, waarvan ten minste 10.000 in het allerduurste segment (Tesla S, Tesla M, Jaguar I-Pace)?1 2
Het totaal aantal verkochte volledig elektrische personenauto’s in 2018 betreft 25.068. De top 10 van de verkopen van elektrische personenauto’s (EV’s) in 2018 is als volgt:
1
Tesla Model S
2
Jaguar I-pace
3
Nissan Leaf
4
Tesla Model X
5
Volkswagen Golf
6
BMW I3
7
Hyundai Ioniq
8
Renault Zoe
9
Opel Ampera-E
10
Hyundai Kona
De Tesla S, Tesla X en Jaguar I-Pace vertegenwoordigen in deze periode bij elkaar opgeteld 12.168 auto’s. Dat is circa 48% van het totaal van de EV-nieuwverkopen in 2018. Een deel van de nieuwverkopen in het duurdere segment EV’s is – in verband met de begrenzing van de milieukorting in de bijtelling tot € 50.000 – naar voren gehaald.
Kunt u aangeven hoeveel van deze elektrische auto's er uiteindelijk in 2018 op naam gezet zijn?
Het totaal aantal verkochte volledig elektrische personenauto’s volgens het RVO in 2018 betreft 25.068 stuks.
Klopt het dat het overgrote deel van deze elektrische auto’s in een leasecontract zit en dus gebruik maakt van de 4% bijtelling?
Ongeveer de helft van de EV’s zit in een leasecontract. Voor een auto met een leasecontract is niet altijd de bijtelling van toepassing.3 Het is wel zo dat het overgrote deel (>85%) van de EV’s zakelijk wordt aangeschaft en gereden. Het gaat dan om verschillende groepen zoals ZZP-ers (deel van privé), klein zakelijk, fleetowners, lease + Registratie Tenaamstelling Lease (RTL) en een groot deel van de voertuigen kan nog op voorraad staan bij de voertuigbranche. Ook het zakelijk aanschaffen van (elektrische) personenauto betekent echter niet automatisch dat de bijtelling van toepassing is.
Brandstof
prive
Klein zakelijk
Fleet-owner
Lease + RTL
Rental
Voertuig-branche
100% Elektrisch
11%
24%
3%
54%
1%
7%
Bron: RDC
Kunt u aangeven hoeveel belastingsubsidie de elektrische auto’s, die dit jaar op naam gezet zijn, in de komende vijf jaar kosten aan misgelopen motorrijtuigenbelasting (MRB), belasting van personenauto's en motorrijtuigen (BPM), korting op inkomstenbelasting en loonbelasting (IB/LB-korting), Milieu-investeringsaftrek (MIA), Kleinschaligheidsinvesteringsaftrek (KIA), Willekeurige afschrijving milieu-investeringen (VAMIL)? Klopt het dat dat ver over de half miljard euro is?
De fiscale voordelen voor EV’s zijn (ex ante) voorzien van budgettaire dekking binnen het domein van de autobelastingen. Alleen wanneer meer EV’s worden verkocht dan (ex ante) geraamd is er sprake van een onvoorziene (en niet ex ante gedekte) budgettaire derving. Het budgettaire beslag van de MRB, BPM, bijtelling (IB/LB) en MIA voor de in 2018 verkochte EV’s in de periode 2018–2022 is circa € 700 miljoen. Het overgrote deel hiervan betreft de korting op bijtelling in de inkomsten- en loonbelasting. De CO2-uitstoot is de heffingsgrondslag van de BPM. Zonder BPM-vrijstelling geldt voor deze auto’s (zonder CO2-uitstoot) dan ook alleen de vaste voet van € 360. Derving van de BPM kan – bezien vanuit de CO2-uitstoot als heffingsgrondslag – dan ook niet worden gezien als subsidie voor EV’s. Een versnelde ingroei van emissievrije auto’s als gevolg van beleid – waardoor minder conventionele auto’s worden verkocht (BPM) en in Nederland geregistreerd staan (MRB) – dient echter wel van budgettaire dekking te worden voorzien en maakt dan ook onderdeel uit van deze € 700 miljoen.
Is het bedrag uit de vorige vraag kosteneffectief uitgegeven om CO2-besparing te bereiken? Kunt u het antwoord toelichten?
De term kosteneffectiviteit kan vanuit meerdere invalshoeken worden bezien. Vanuit het perspectief van de overheid is de budgettaire totaalplaat van alle maatregelen in relatie tot de vergroeningswinst van belang. Deze fiscale maatregelen voor EV’s zijn (ex ante) budgettair gedekt binnen het stelsel van autobelastingen (lastenneutraal). Wordt alleen gekeken naar de omvang van de vrijstelling BPM (vaste voet), vrijstelling MRB, milieukorting op de bijtelling (IB/LB) en de MIA (zoals deze fiscale voordelen zijn beschreven in het antwoord op vraag 4) dan bedraagt dit circa € 28.000 per verkochte EV in 2018, oftewel circa € 5.600 per auto per jaar. Dit komt uiteindelijk neer op een verschuiving van zo’n € 1.700 per vermeden ton CO2.4 Door de begrenzing van de milieukorting in de bijtelling tot een catalogusprijs van € 50.000 en de versobering van de MIA zal dit bedrag in 2019 lager zijn.
Het PBL hanteert het nationale kostenperspectief om een beeld te schetsen van de kosten en baten van klimaatbeleid voor de Nederlandse samenleving.5 Het PBL geeft in dit rapport aan dat er vanuit het nationale kostenperspectief, als gevolg van de fiscale maatregelen voor EV’s, netto baten zijn voor de Nederlandse samenleving. Het versnellen van de transitie naar emissievrij rijden leidt naast CO2-reductie immers ook tot vele andere maatschappelijke baten zoals verbetering van de luchtkwaliteit, minder geluidsoverlast, innovatieve kansen voor het Nederlandse bedrijfsleven en gezondheidswinst.6
Hoewel de bestaande fiscale stimulering van EV’s een relatief hoge lastenschuif per vermeden ton CO2vraagt, wil het kabinet benadrukken dat het hier gaat om initiële investeringen in emissievrije mobiliteit die voor de Nederlandse samenleving als geheel zeer waardevol zullen zijn. Om die reden heeft het kabinet in het regeerakkoord afgesproken dat alle nieuwe auto’s in 2030 emissievrij zijn en dat de fiscale stimulering wordt afgebouwd in lijn met dit streven.
Klopt het dat in 2019 er ten minste twee full electric modellen op de markt komen, die beneden de zogenoemde cap zitten van 50.000 euro en toch een behoorlijke actieradius hebben (op papier meer dan 440 kilometer), namelijk de Hyunda KONA en de Kia E-Niro?
De Hyundai Kona Electric is reeds beschikbaar, kent een aantal uitvoeringen met een cataloguswaarde tussen circa € 38.300 en € 44.100, en op papier een actieradius van 482 km. De Kia e-Niro is ook reeds beschikbaar, kent een aantal uitvoeringen met een cataloguswaarde tussen circa € 41.500 en € 45.500 en een actieradius van 455 km op papier.
Is het u bekend dat er nu al advertenties zijn die duidelijk maken dat het leasen van een Kia E-Niro je ongeveer 50 of 60 euro netto per maand kost in de bijtelling? (https://www.activlease.nl/4-procent-bijtelling/3
Het klopt dat de Kia E-Niro en de Hyundai Kona inmiddels aangeboden worden door leasemaatschappijen. In de berekening gaan de leasemaatschappen uit van het belastingtarief in de tweede en derde schijf in de inkomstenbelasting (38,10% in 2019). Daarnaast moet ook nog rekening gehouden worden met de afbouw van algemene heffingskorting en de afbouw van arbeidskorting voor de vaststelling van het marginale tarief voor inkomens tussen circa € 34.000 en circa € 68.500. Bij een cataloguswaarde van de EV van circa € 45.000 komt de netto bijtelling dan uit op circa € 74.
Herinnert u zich dat in Nederland een ware run ontstond op de Mitsubishi Outlander, toen die in 2014 en 2015 geleased kon worden voor ongeveer 100 euro per maand?
In 2014 en 2015 zijn respectievelijk 12.493 en 41.031 PHEV’s verkocht. Dit is respectievelijk 3,2% en 9,1% van de totale nieuwverkopen in die jaren. Een fors deel van deze nieuwverkochte PHEV’s waren inderdaad Misubishi Outlanders maar ook PHEV’s als de Volvo V60, Volkswagen Golf en Opel Ampera zijn in de periode 2013 – 2015 veel verkocht.
Erkent u dat de nieuwprijs (en dus de leasekosten voor de zaak) van de Outlander toen vergelijkbaar is met die van Hyunda KONA en de Kia E-Niro nu, namelijk vanaf ongeveer 40.000 euro? Erkent u dat dat een prijscategorie is waarin toch al redelijk veel mensen – met een relatief hoog middeninkomen – een lease auto mogen uitzoeken?
De Hyundai KONA en de Kia E-Niro hebben een cataloguswaarde van circa € 38.000 a € 45.000. De Mitsubishi Outlander PHEV had een cataloguswaarde van circa € 40.000 tot € 52.000. We hebben geen data beschikbaar over het aantal mensen dat in die prijscategorie een auto van de zaak ook privé kan gebruiken. Werkgevers moeten overigens wel bereid moeten zijn om EV’s aan de werknemers aan te bieden en bereid zijn om te investeren in laadinfrastructuur. EV’s zijn daarbij vaak duurder dan vergelijkbare benzine- of dieselauto’s hetgeen weer kan resulteren in een hoger leasebedrag. We hebben overigens ook geen zicht op het inkomen van mensen die in aanmerking komen voor een leaseauto.
Kunt u de berekening van de kosten van een geleasde Tesla Model S voor de belastingbetaler bij een vijfjarig lease contract, ook uitvoeren voor een geleasde Hyundai KONA Electric Premium, Pulse Red van 45.000 euro? Hoeveel kost die auto, als hij vijf jaar geleaset wordt in 2019 in belastingsubsidies?
De genoemde auto is vrijgesteld van BPM (vaste voet van € 360 in 2019). Dit is een eenmalig bedrag. Voor deze auto geldt voorts een korting op de bijtelling waardoor deze uitkomt op 4% over de cataloguswaarde. Uitgaande van een cataloguswaarde van € 45.000 leidt dit tot een bruto voordeel van € 8.100 in de bijtelling. Dit voordeel geldt voor maximaal vijf jaar, na deze vijf jaar geldt het voordeel dat op dat moment op deze auto van toepassing is. Uitgaande van het tarief in de hoogste schijf van de inkomstenbelasting voor 2019–2023 komt het netto voordeel over vijf jaar uit op € 20.331. Voor de MRB geldt een vrijstelling voor de jaren 2019 en 2020 (door de horizonbepaling op de maatregelen uit de Wet uitwerking autobrief II vervalt deze vrijstelling per 2021). De MRB bij een benzineauto met hetzelfde gewicht (1.660 kg) bedraagt, inclusief opcenten (voor de provincie Overijssel als benadering voor het gemiddelde van de opcenten), € 1.044 in 2019. Voor een dieselauto is dit € 1.940. Het fiscale verschil over vijf jaar voor een EV in vergelijking met een benzine-, respectievelijk dieselauto, met eenzelfde gewicht, komt uit op € 22.759, respectievelijk € 24.551.
Hoeveel van dit soort auto’s (elektrische auto’s onder de 50.000 euro met een range boven de 300–400 kilometer zoals de Hyundai KONA en de Kia E-Niro) verwacht u dat er op naam gezet zullen worden in 2019 en 2020 en hoe groot zal de belastingsubsidie zijn op die auto’s in de komende paar jaren gederfd wordt, ervan uitgaande dat het overgrote deel hiervan geleased zal worden?
Volgens de informatie van de RVO kunnen in 2019 en 2020 de volgende modellen aan deze eigenschappen voldoen:
Het is onder andere afhankelijk van de belangstelling van de consument maar ook van de beschikbaarheid welke modellen (veel) verkocht en op kenteken gezet zullen gaan worden. Daar is met de kennis van nu nog geen specifieke raming voor te maken. De autobranche (Rai en Bovag) verwacht dat er in 2019 28.000 EV’s worden verkocht. Het valt te verwachten dat er een (relatieve) toename zal zijn van de verkoop van EV’s met een cataloguswaarde tot en met € 50.000 door de invoering van beperking van de korting op de bijtelling tot een cataloguswaarde tot en met € 50.000 in 2019 en 2020. Het aandeel EV’s in de nieuwverkopen met een cataloguswaarde boven € 50.000 zal naar verwachting afnemen. Een deel van de nieuwverkopen in dit segment is – in verband met de begrenzing van de milieukorting in bijtelling tot € 50.000 – naar voren gehaald. Hierdoor zullende verkopen in dit segment in 2019 mogelijk lager uitvallen. De raming van de fiscale stimulering voor EV’s wordt in de miljoenennota jaarlijks geactualiseerd. De elektrische auto is nog in een beginstadium van de (wereldwijde) marktontwikkeling. Dit betekent dat de marktontwikkelingen (zoals vraag, aanbod en consumentenvoorkeuren) een grillig en onvoorspelbaar patroon kunnen volgen (zie onderstaande antwoorden op de vragen over het Carbontax model). Daarnaast kunnen ontwikkelingen in het buitenland (zoals toenemende vraag) gevolgen hebben voor het aanbod van EV’s in Nederland. Om die reden is het lastig te voorspellen hoeveel EV’s in deze prijscategorie in Nederland zullen worden verkocht.
Vindt u dat deze belastingsubsidie doelmatig word uitgegeven?
In de Wet uitwerking Autobrief II is een aantal stimuleringsmaatregelen genomen ten behoeve van de aanschaf van emissievrije auto’s. In het regeerakkoord zijn afspraken gemaakt dat in 2030 de nieuwverkopen volledig emissievrij zijn en dat de fiscale stimulering wordt uitgefaseerd in lijn met dit streven. Gelet op de ambities uit het regeerakkoord is dit kabinet van mening dat de fiscale stimulering van emissievrije auto’s doelmatig is. Fiscale stimulering is immers nodig om de transitie naar emissievrij rijden te versnellen. Tegelijkertijd is het kabinet van mening dat afbouw van de fiscale stimuleringsmaatregelen op termijn noodzakelijk is om de fiscale stimulering budgettair houdbaar te houden, gelijke tred te houden met de marktontwikkeling van emissievrij rijden en om overstimulering te voorkomen.
Kunt u aangeven hoe hoog de belastingsubsidies op elektrische auto’s volgens de Startnota in 2019 zouden zijn en hoeveel u nu verwacht dat ze zullen zijn (uitgesplitst naar MRB, BPM, IB/LB korting, MIA/KIA/VAMIL)?
In de startnota van het huidige kabinet is geen raming opgenomen van de fiscale stimulering van elektrische auto’s. De raming in de Miljoenennota 2019 was als volgt:
0
2
3
4
7
9
3
5
8
12
19
26
30
46
69
92
141
190
628
805
723
510
374
80
-
-
32
37
38
38
58
102
108
114
99
107
Bron: Miljoenennota 2019, bijlage 9
MIA voor EV-personenauto’s is per 1 januari 2019 versoberd.
De uiteindelijke verkopen in 2018 van EV’s liggen hoger dan verwacht tijdens het opstellen van de Miljoenennota 2019. Met deze hogere aantallen komt het budgettaire belang van de korting op de bijtelling voor EV’s uit op circa € 200 miljoen in 2018 (voor de BPM- en MRB-vrijstelling voor nulemissievoertuigen komt de raming in totaal € 2 miljoen hoger uit). In de miljoenennota 2020 zal de raming voor 2019 worden bijgewerkt.
Acht u het gepast om in te grijpen in de bijtelling en de oversubsidiëring van elektrische auto’s?
Nog los van de vraag wanneer sprake is van oversubsidiëring, is nu al per 2019 de korting op de bijtelling in de inkomstenbelasting begrensd tot een catalogusprijs van € 50.000. Daarnaast is de MIA voor EV-personenauto’s per 1 januari 2019 versoberd. Deze maatregel draagt bij aan het voorkomen van overstimulering. Gelet op de marktontwikkeling van EV’s is het op dit moment niet noodzakelijk om de fiscale stimulering voor EV’s verder te versoberen. Wel acht ik het noodzakelijk om een vinger aan de pols te houden om signalen van overstimulering tijdig te signaleren. In het regeerakkoord heeft het kabinet opgenomen dat de fiscale stimulering wordt afgebouwd in lijn met het streven dat alle nieuwe auto’s in 2030 emissievrij zijn. De bestaande fiscale stimuleringsmaatregelen voor emissievrije auto’s worden – als gevolg van de horizonbepalingen in de Wet uitwerking Autobrief II – beëindigd per 1 januari 2021. Voor die tijd zal besloten moeten worden welke mate van fiscale stimulering noodzakelijk is om de vergroeningsambities van dit kabinet te realiseren. Vanuit het Klimaatoverleg zijn voorstellen gedaan voor de fiscale stimulering na 2020. Het kabinet is op dit moment in afwachting van de doorrekening van deze voorstellen. Deze voorstellen bevatten ook een jaarlijkse monitoring en evaluatie om tussentijds bij te kunnen sturen.
Bent u bereid maatregelen voor te bereiden om de oversubsidiëring van elektrische auto’s in 2019 of 2020 in te perken?
Zie antwoord op vraag 14.
Herinnert u zich het belastingsubsidiedrama met onder andere de semi-elektrische Mitisbushi Outlander in de jaren 2013–2016, waarover de Algemene Rekenkamer vernietigende rapporten schreef, omdat er voor miljarden euro's belastingsubsidie voor zuinige auto’s uitgegeven was zonder effect?
De Algemene Rekenkamer heeft aanbevolen om de mogelijkheden voor niet-fiscale stimuleringsmogelijkheden voor (semi-)elektrische auto’s in kaart te brengen en daarbij aandacht te geven aan de kosteneffectiviteit. En daarnaast met het parlement de discussie aan te gaan over de kosteneffectiviteit van de fiscale stimulering van deze voertuigen. De kritiek van de Algemene Rekenkamer en de bevindingen uit de Evaluatie Autogerelateerde Belastingen 2008 – 2013 (PRC en TNO) zien grotendeels op de hoge kosten per vermeden ton CO2, door stapelingen van CO2-prikkels voor zeer zuinige benzine- en dieselauto’s en PHEV’s. De kosten vielen vele malen hoger uit dan op voorhand (ex ante) geraamd. Dit heeft geleid tot een onvoorziene en forse budgettaire derving en een verslechtering van het EMU-saldo. De kosten per vermeden ton CO2 waren met name hoog bij PHEV’s omdat deze voertuigen in de praktijk weinig elektrische kilometers maken. Het overgrote deel van de budgettaire derving uit deze periode is echter het gevolg van de fiscale stimulering van zeer zuinige benzine- en dieselauto’s en niet van (PH)EV’s. In de Wet uitwerking Autobrief II is – op basis van deze aanbevelingen en bevindingen – gekozen de CO2-afhankelijkheid van het stelsel van autobelastingen te verminderen en de fiscale stimulering meer toe te spitsen op emissievrije auto’s. Tot slot is mede op aanbeveling van de Algemene Rekenkamer gewerkt aan niet-fiscale alternatieven voor de stimulering van emissievrij rijden zoals de Green Deal Elektrisch Vervoer (2016–2020) (met onder andere een bijbehorende uitvoeringsagenda), de Green Deal Zero Emission Stadslogistiek en de Green Deal Versnelling Innovatie Elektrische Mobiliteit MKB.9 Daarnaast is onderzoek gedaan naar niet-fiscale mogelijkheden om particulieren te stimuleren om te kiezen voor een EV.10
Herinnert u zich de vernietigende rapporten van de Algemene Rekenkamer, die al in 2014 concludeerde dat het stimuleren van de vraag naar zuinige auto’s teneinde de CO2-uitstoot te verlagen sinds 2007 mogelijk 5 miljard euro had gekost, alsmede dat het minder CO2 besparing had opgeleverd dan uit de officiële cijfers bleek en per bespaarde ton CO2 relatief duur was?
Zie antwoord vraag 16.
Kunt u aangeven hoe het staat met de opvolging van elk van de aanbevelingen van de Algemene Rekenkamer?4
Zie antwoord vraag 16.
Herinnert u zich dat in de Startnota van het tweede kabinet-Rutte in bijlage 4 voorspeld werd de belastingsubsidie via een verlaagde bijtelling voor schone auto’s in 2016 precies 215 miljoen euro belastingderving zou opleveren?5
Het klopt dat in de Startnota van het tweede kabinet-Rutte in bijlage 4 verwacht werd dat de verlaagde fiscale bijtelling in de inkomstenbelasting voor zeer zuinige auto’s in 2015 en 2016 € 215 miljoen aan belastingderving zou opleveren.
Klopt het dat deze voorspelling verkeerd bleek te zijn en dat in de Miljoenennota 2018 duidelijk werd dat de echte kosten van de verlaagde bijtelling 829 miljoen euro bedroegen, ofwel bijna het viervoudige van de voorspelling?6
De uiteindelijke kosten van de korting op de bijtelling voor zuinige auto’s in de Miljoenennota 2018 zijn voor 2015 geraamd op € 829 miljoen en voor 2016 op € 741 miljoen.
Heeft er ooit een evaluatie van de ramingsmethode naar aanleiding van de overschrijding plaatsgevonden en is het econometrische model CarbonTax hierop geëvalueerd? Zo ja, kunt u die evoluties aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wordt een model dat er een factor 4 naast kan zitten, dan gewoon verder gebruikt?
De ramingen in de Startnota en in de Miljoenennota 2018 zijn gemaakt door het Ministerie van Financiën. In die ramingen is gebruik gemaakt van uitkomsten uit het Carbontaxmodel en van de meest recente realisaties en verwachtingen die er op het moment van opstellen van de ramingen waren. In de ramingen in de Startnota werd niet voorzien dat uiteindelijk zoveel PHEV’s verkocht zouden gaan worden in 2015 en 2016 als uiteindelijk gebeurd is. Het Carbontaxmodel is niet geëvalueerd, maar wel in 2018 geactualiseerd, getoetst en gevalideerd door het PBL en door TNO. Het model is gekalibreerd op bijvoorbeeld de aangescherpte Europese normeringen, zie ook antwoord 37.
Erkent u dat een van de belangrijkste variabelen in de modellen over elektrisch rijden de kosten van een batterij zijn, namelijk hoeveel een batterij per kilowattuur (kWh) opslag kost, juist omdat de kosten voor de batterij van een elektrische auto bij uitstek het kostprijsverhogende aspect waren van een elektrische auto?
De meerkosten van batterijen van EV’s zijn naast andere variabelen zoals beschikbaarheid, fiscaal beleid, een belangrijke variabele in de rekenmodellen.
Erkent u dat, wanneer de batterij prijzen onder de 100 dollar per kWh vallen, een elektrische auto door de meeste kenners als competitief gezien wordt? Deelt u deze inschatting? Zo nee, wat is dan volgens u het omslagpunt?
De batterijprijs heeft in verschillende autosegmenten een verschillende doorwerking op de consumentenprijs. Dit hangt af van de grootte van het batterijpakket en het relatieve aandeel van de batterijkosten op de totale voertuigprijs. In het Carbontax-model wordt de 100 dollar per kWh prijs rond 2025 bereikt. Dit betreft een gemiddelde prijs voor het batterijpakket (cell+pack). Bij kleine batterijpakketten is de prijs per kWh hoger, bij grote batterijpakketten is de prijs per kWh lager. Ondanks de dalende batterijkosten blijven EV’s in de lagere segmenten nog lang relatief duur t.o.v. een vergelijkbare personenauto met een conventionele verbrandingsmotor. Hoe competitief EV’s zijn hangt af van allerlei factoren die het kostenplaatje voor de berijder beïnvloeden. Bij zakelijke gebruik liggen de jaarkilometrages gemiddeld hoger en kunnen de hogere aanschafkosten van een EV sneller worden terugverdiend met lagere laad- en onderhoudskosten. Zakelijke EV’s zouden deels al vóór 2025 op basis van Total Cost of Ownership» (TCO) competitief kunnen worden. Privé duurt dit tot na 2025 en in de laagste segmenten mogelijk zelfs langer. Het kostenplaatje is niet de enige factor die de overstap naar een EV bepaalt. Bij een gelijke TCO stapt niet direct 100% van de markt over op een EV. Ook andere factoren spelen een rol, zoals actieradius, laden, beschikbaarheid laadinfrastructuur, de trekkracht van een elektrisch voertuig, etc. Hiervoor is een «gedoefactor» ofwel «overstapdrempel» gemodelleerd.
Herinnert u zich dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) in 2012 in zijn studie «Elektrisch rijden in 2050: gevolgen voor de leefomgeving uitging van batterijkosten van 250 tot 400 euro per kWh in 2050, zodat de gemiddelde elektrische auto in 2050 een actieradius heeft van circa 250 kilometer, en dat de meerkosten van een elektrische auto ten opzichte van een benzine- of dieselauto daarmee ongeveer 15.000 tot 20.000 euro bedragen?
Ja.
Erkent u dat de vooruitgang die volgens het PBL tussen 2012 en 2050 (38 jaar) zou plaatsvinden al in zes jaar (tussen 2012 en 2018) heeft plaatsgevonden?
Dat klopt. De ordegroottes die PBL noemde voor 2050 komen redelijk overeen met de situatie anno 2018.
Is het u bekend dat de prijs van batterijen tussen 2000 en 2018 met zeker 80% gedaald is van ongeveer $ 1.000 per kWh naar onder de $ 200 per kWh?
Deze daling is in grote lijnen correct en geldt ook als uitgangspunt voor het huidige Carbontax-model.
Is het u bekend dat Bloomberg in het gezaghebbende rapport «New energy outlook 2018» verwacht dat de prijs daalt naar $ 70 per kWh in 2030?7
Deze prognose van Bloomberg is bekend en de parameters in het rekenmodel Carbontax sluiten hier goed op aan.
Is het u bekend dat Lei Zhang, oprichter en bestuursvoorzitter van Envision Energy, verwacht dat de prijs daalt naar $ 100 per kWh in 2020 en $ 50 per kWh in 2025?8
Er zijn verschillende prognoses bij ons bekend en nauwkeurig in overweging genomen bij het opstellen en actualiseren van het rekenmodel Carbontax. Er zijn prognoses die optimistischer en pessimistischer zijn dan de Bloomberg prognose. Het Carbontax model gaat nagenoeg uit van de Bloomberg prognose.
Is het u bekend dat er schattingen zijn dat Tesla nu al batterijen produceert voor $ 111 per kWh?9
Er wordt inderdaad veel gespeculeerd over de batterijkosten van Tesla. Getracht wordt om deze parameter in de rekenmodellen op betrouwbare bronnen te baseren. Daarnaast worden in de rekenmodellen niet de prijzen van één fabrikant, zoals Tesla, maar gemiddelde prijzen in de markt gehanteerd.
Klopt het dat het PBL in de 2018 update van de kosten energie-en klimaattransitie schrijft dat de batterijkosten verondersteld zijn te dalen van $ 180 per kWh in 2020 naar $ 150 per kWh in 2030?
Deze aannames staan inderdaad genoemd in die rapportage. In de doorrekening voor het onderhandelingsakkoord met het Carbontax-model wordt met een sterkere kostendaling richting 2030 rekening gehouden, conform de Bloomberg prognose.
Bent u ervan op de hoogte dat het door de rijksoverheid gebruikte CARbonTax-model 3.0 in 2015 ervan uitging dat de gemiddelde voorspelling voor batterijkosten in 2020 ongeveer $ 400 per kWh is (bij de huidige wisselkoers is dit ongeveer € 300 per kWh)? 10)
Dat klopt. Omstreeks 2014–2015 was de onzekerheid erg groot en waren de prognoses conservatiever dan nu uit voortschrijdende inzichten blijkt. Ook de prognose van Bloomberg kwam destijds uit op een batterijprijs van circa $ 350 per kWh in 2020 en circa $ 175 per kWh in 2030. Dit is inmiddels bijgesteld naar $ 184 per kWh in 2020 en circa $ 73 per kWh in 2030 en verwerkt in het huidige model dat zal worden gebruikt ten behoeve van de doorrekening van de voorstellen van het Klimaatoverleg.
Erkent u dat de batterijkosten nu al een factor 2–3 lager liggen dan het PBL in 2012 voorspelde dat ze in 2050 zouden zijn?
Ja, zie antwoord op vraag 25.
Kunt u aangeven wat de aannames van de batterijprijzen zijn in het CARbonTAX model zijn dat gebruikt is voor de doorrekening van de Autobrief II? Hoe hoog zou de prijs per kWh zijn in 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 in het centrale scenario?
Het centrale scenario ging bij de doorrekening van Autobrief II uit van een daling van € 500 per kWh in 2015 naar € 300 per kWh in 2020. Met de wisselkoers van 2015 sluit dit aan op de Bloomberg en andere prognoses van destijds rond $ 350 tot $ 400 per kWh in 2020. Overigens ging het «optimistische scenario» ten tijde van de doorrekening van Autobrief II uit van een batterijprijs van 150 €/kWh.
Kunt u aangeven wat de aannames van de batterijprijzen zijn in het CARbonTAX model, dat in 2018 op de ministeries is gebruikt? Hoe hoog is de prijs per kWh in elk van de jaren 2018 tot en met 2030 in het centrale scenario?
De in 2018 gehanteerde batterijprijzen uit het Carbontax model zijn in de tabel hieronder weergegeven.
Jaren
2017
2018
2019
2020
2021
2022
2023
2024
Prijzen (€)1
228
205
185
167
150
135
122
110
De gemiddelde prijzen per kWh prijspeil 2017
Jaren
2025
2026
2027
2028
2029
2030
Prijzen (€)1
99
91
84
78
72
66
De gemiddelde prijzen per kWh prijspeil 2017
Kunt u aangeven hoe duur een batterij van 100 kWh is voor een auto in 2020, in de situaties a) dat het PBL met zijn verwachting uit 2015 gelijk zou hebben en de batterijkosten $ 400 per kWh zouden zijn, b) dat het PBL met zijn verwachting uit 2018 gelijk heeft en de batterijkosten $ 180 per kWH zijn en c) dat de batterijkosten $ 100 per kWh zijn?
Situatie A: $ 40.000
Situatie B: $ 18.000
Situatie C: $ 10.000.
Kunt u aangeven hoe duur een batterij van 100 kWh is voor een auto in 2030 in de gevallen a) dat het PBL gelijk heeft met zijn verwachting uit 2018 en de batterijkosten $ 150 per kWh zijn, b) dat Bloomberg gelijk heeft en die kosten $ 70 per kWh zijn, en c) dat de heer Zang gelijk krijgt en die kosten onder de $ 50 per kWh dalen?
Situatie A: $ 15.000
Situatie B: $ 7.000
Situatie C: $ 5.000.
Acht u de input van de modellen van batterijprijzen voor CARbonTax in 2015 en 2018 realistisch of niet? Zo nee, tot hoeveel oversubsidiëring gaat dit de komende jaren (2019–2020 en de periode daarna) leiden en wat gaat u doen om een realistische schatting in de modellen mee te nemen?
Bij berekeningen met het Carbontaxmodel wordt bij iedere grote beleidsstudie voor de rijksoverheid aangesloten bij de meest actuele en betrouwbare inschattingen die met de kennis op dat moment beschikbaar en realistisch zijn. In de doorrekening van Autobrief II (2015) is een modelupdate uitgevoerd om de laatste feitelijke ontwikkelingen tot en met 2014 en de meest actuele prognoses te benutten in het rekenmodel.16 Voor de doorrekeningen van het ontwerp Klimaatakkoord is in 2018 opnieuw een modelupdate uitgevoerd om feitelijke ontwikkelingen tot en met 2017 te benutten in het rekenmodel en de meest recente toekomstprognoses, zoals Bloomberg, te betrekken. Een modelactualisatie omvat ontwikkelingen in onder andere verkoopaantallen, marktaandelen, aanbod, prijs, prijselasticiteiten, CO2, verbruik, meerverbruik tussen norm en praktijk, jaarkilometrage, import- en export, batterij, TCO-waardes, Europese bronbeleid, onderverdeeld naar 4 brandstofsoorten, 5 autosegmenten en de marktsegmenten privé en zakelijk per jaar tot en met 2030. Dit betekent dat 40 parameters voor 13 jaren en circa 10 ontwikkelingen, opgeteld circa 5200 «modelinputs», zijn herijkt. Deze parameters zijn in de zomer en het najaar van 2018 gedurende 3 maanden uitvoerig besproken, getoetst en op onderdelen herijkt en gevalideerd door het PBL en TNO. Tot 2025 vindt er een jaarlijkse monitoring plaats van de hierboven genoemde maatregelen en ontwikkelingen. Dit biedt ruimte om bij te sturen wanneer bijvoorbeeld modelactualisaties leiden tot nieuwe inzichten. Voor de periode na 2025 wordt – met het oog op de diverse onzekerheden in de ontwikkelingen van elektrisch rijden – in 2023 een evaluatie uitgevoerd (zie de uitwerking van deze evaluatie op pagina 69 en 70 van de voorstellen van het Klimaatoverleg). Daarbij dient bovendien opgemerkt te worden dat ontwikkelingen in de automarkt, die afwijken van de modelvoorspelling, niet per definitie hoeven samen te hangen met de ontwikkeling van batterijprijzen. Andere factoren als aankoopgedrag, beschikbaarheid, prijsprijsstrategieën van fabrikanten etc. zijn van invloed op de uitkomsten van de modelvoorspelling van Carbontax.
Bent u bereid deze vragen een voor een, zorgvuldig en voor 14 januari 12.00 uur te beantwoorden?
Over de beantwoordingstermijn van deze Kamervragen is op 11 januari 2019 een brief aan uw Kamer gestuurd.17
Mogelijke sancties van de VS op Nederlandse bedrijven |
|
Agnes Mulder (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Amerika sluit sancties tegen Nederlandse bedrijven niet uit»?1
Ja.
Hoe oordeelt u over deze aangekondigde Amerikaanse maatregelen?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de mogelijkheid van additionele Amerikaanse sancties tegen Rusland met extraterritoriale werking. Naast sancties gericht op bedrijven, betrokken bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding, wordt in de VS een discussie gevoerd over bredere sancties die vooral zijn gericht op de financiële en energiesectoren van Rusland. Deze kunnen eveneens een impact hebben op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Het kabinet wil niet vooruitlopen op de uitkomsten van de discussie in de VS, maar acht de onevenredige gevolgen van bestaande en mogelijke nieuwe sancties voor het bedrijfsleven in Nederland en andere EU-lidstaten onwenselijk.
Is de Nederlandse regering officieel geïnformeerd over mogelijk sancties?
Nederland heeft geregeld contact met de VS, inclusief over sancties. De VS heeft Nederland en diverse andere Europese landen geïnformeerd over het Amerikaanse standpunt inzake Nord Stream 2 en over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij de Nord Stream 2 gaspijpleiding betrokken bedrijven. Hoewel de opvattingen over Nord Stream 2 binnen de EU uiteenlopen, zijn veel EU-lidstaten kritisch over de onevenredige impact van de huidige en mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties op EU-lidstaten en bedrijven uit de EU. Deze zorgen worden overgebracht aan de VS.
Is er diplomatiek contact met de VS geweest naar aanleiding van de uitspraken van de Amerikaanse ambassadeur? Zo nee, waarom niet en gaat dat dan nog wel gebeuren?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe reageren andere Europese landen op deze uitspraken? Zijn ook in andere landen dergelijke maatregelen aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Biedt het door de Europese Unie opgerichte Special Purpose Vehicle (SPV) uitkomst voor Nederlandse bedrijven in deze casus?
Beantwoording van de mogelijke nieuwe Amerikaanse sancties tegen Rusland met maatregelen, zoals een Special Purpose Vehicle (SPV), wordt momenteel niet overwogen. Nederland blijft in bilateraal en EU-verband evenwel actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven.
Heeft de VS ook in andere landen en bedrijven mogelijke sancties aangekondigd?
Zie antwoord vraag 3.
Welke tegenacties kan Nederland ondernemen? Bent u hiertoe bereid?
Zie antwoord vraag 6.
Wordt er in Europa samen opgetrokken om dergelijke sancties van de VS tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 3.
Heeft u reeds contact gehad met Shell, Boskalis en Van Oord over de praktische consequenties van dit dreigement?
Er is geregeld contact met Nederlandse bedrijven die geraakt kunnen worden door de sancties, inclusief bedrijven betrokken bij Nord Stream 2.
Wat is uw oordeel over de uitspraak van de Minister van Buitenlandse Zaken «Het is een privaat project. Als Nederlandse bedrijven daarbij betrokken zijn, en ik weet dat dat zo is, dan zullen zij in contact moeten treden met de Amerikaanse regering en moeten kijken wat de consequenties voor hen zijn.»?2
Het kabinet is in nauw contact met de EU, diverse landen en het bedrijfsleven over mogelijke nieuwe sancties tegen Rusland en bij Nord Stream 2 betrokken bedrijven en blijft actief zijn zorgen onder de aandacht brengen, inclusief over de verstrekkende gevolgen voor het Nederlandse bedrijfsleven. Daarnaast is het van belang dat bedrijven ook zelf specifieke vragen en zorgen over sancties kenbaar maken bij de Amerikaanse overheid.
Laat de Nederlandse regering Nederlandse bedrijven in de kou staan? Draagt de Nederlandse regering geen verantwoordelijkheid om Nederlandse bedrijven te beschermen?
Zie antwoord vraag 11.
Het voorkomen van de injectie door Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) van afvalwater in Twente door zuivering |
|
Agnes Mulder (CDA), Tom van der Lee (GL) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «NAM onderzoek naar afvalwaterzuivering is continu proces»?1
Ja.
Bent u bekend met dit proces van de NAM? Zo ja, waar bestaat het uit?
Bij iedere olie- en gaswinning komt ook zout water uit de diepe ondergrond mee omhoog. Het is gebruikelijk om dit zoute productiewater weer terug te brengen in de diepe ondergrond door middel van waterinjectie. NAM injecteert sinds 2011 het zoute productiewater dat vrijkomt bij de oliewinning in Schoonebeek in enkele voormalige gasvelden in Twente.
De verplichting om te blijven zoeken naar een andere oplossing voor het afvalwater is vastgelegd in de huidige waterinjectievergunningen. NAM moet om de zes jaar een evaluatie van de huidige verwerkingsmethode (waterinjectie) uitvoeren. De evaluatie geeft uitsluitsel of het injecteren van het productiewater nog steeds de meest geschikte methode van verwerking is.
NAM heeft in periode 2015–2016 een evaluatie uitgevoerd van de waterinjectie in Twente. Het eindrapport en de conclusies zijn per brief2 met uw Kamer gedeeld en besproken tijdens het plenair debat3 over Mijnbouw op 15 februari 2017.
Uit het eindrapport van de evaluatie blijkt dat waterinjectie nog steeds de meest geschikte verwerkingsmethode is. Alhoewel de zuiveringsvarianten interessante mogelijkheden zijn, geldt dat deze nog niet voldoende ontwikkeld zijn en het energieverbruik te groot is. Wel zijn er ontwikkelingen gaande op dit gebied en daarom is NAM verzocht om de ontwikkelingen en verwachtingen ten aanzien van de toegepaste technologieën en waterzuiveringsprocessen bij te houden.
Het proces waaraan NAM refereert in het bovengenoemde artikel betreft het in de gaten houden van relevante ontwikkelingen ten aanzien van waterzuivering. Op 14 januari 2019 heeft NAM een rapport4 over de ontwikkelingen van waterzuiveringstechnologieën gepubliceerd. NAM heeft aangegeven dat op dit moment onderzocht wordt op welke NAM-locatie een testfaciliteit kan worden aangelegd. Met deze testfaciliteit kunnen geïnteresseerde ondernemingen hun waterzuiveringstechnieken testen met het echte productiewater.
Dergelijk projecten kunnen in aanmerking komen voor subsidie via bestaande regelingen in de Topsector Water & Maritiem mits dat past in de programmering van het Topconsortium voor Kennis en Innovatie (TKI) Watertechnologie. Deze programmering is uitgewerkt in de Kennis- en Innovatieagenda Watertechnologie5.
Heeft de NAM de zorg om te werken aan betere oplossingen voor afvalwater? Zo ja, in hoeverre?
Zie antwoord vraag 2.
Bestaat het proces waaraan de NAM refereert in het artikel van RTV-Oost uit gesprekken in het kader van het topsectorenbeleid om te komen tot een verbeterde techniek van zuivering, zoals u suggereerde bij het plenair debat over mijnbouw van 15 februari 2017? Zo nee, bent u bereid om dit proces inhoud te geven in het topsectorenbeleid?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de onrust in Rossum over de injectie van afvalwater in de diepe ondergrond in Twente en het uitblijven van vorderingen ten aanzien van zuivering? Zo ja, hoe ervaart u die?
Een aantal jaar geleden was er onrust onder de bevolking in Twente over het injectie van afvalwater. Dit heeft geleid tot het vervroegd uitvoeren van de verplichte zes jaarlijkse evaluatie. Bij deze evaluatie zijn ook de vragen, zorgen en de aangereikte alternatieven van de bewoners betrokken.6 Uit de evaluatie is gebleken dat het injecteren van het productiewater op dit moment de meest geschikte wijze van verwerking is. NAM is gevraagd om relevante ontwikkelingen op het gebied van afvalwaterzuivering in de gaten te houden. Zoals hiervoor aangegeven, is NAM bereid om nieuwe technieken te laten testen. De resultaten hiervan zullen worden gepubliceerd op de website.
Kunt u aangeven of de NAM zich houdt aan de vergunningsvereisten van de afvalwaterinjectie en kunt u dit toelichten met de monitoringsgegevens?
Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) houdt toezicht op de waterinjectie van NAM. SodM heeft aangegeven dat NAM zich houdt aan de vereisten in de vergunningen in het kader van de Wet milieubeheer en de ontheffingen Lozingenbesluit voor de waterinjectie in de Twentevelden.
NAM heeft jaarlijks de jaarrapportages aangeleverd en de vereiste onderdelen beschreven. NAM laat in de rapportages zien dat de waterinjectie binnen de vergunde injectievolumes en drukbereik blijft. In april 2017 heeft NAM een technisch evaluatierapport ingediend dat door SodM is beoordeeld. NAM heeft inmiddels op opmerkingen en vragen van SodM gereageerd en deze reactie wordt door de toezichthouder nader geanalyseerd. Deze analyse zal in het eerste kwartaal van 2019 worden afgerond.
In tabel 1 zijn de vergunning voor de waterinjectie weergegeven. De vergunningen zijn door de provincie Overijssel in 2010 afgegeven.
Vergunning
Locatie
Putten
2010/0040943
Rossum-Weerselo 2
ROW2 (& ROW7)
2010/0040956
Rossum-Weerselo 3
ROW3 en ROW4
2010/0040951
Rossum-Weerselo 5
ROW5
2010/0054507
Rossum-Weerselo 6
ROW6 & ROW9
2010/0022101
Tubbergen Mander 1
TUM1
2010/0022426
Tubbergen Mander 2
TUM2 en TUM3
2010/0022101
Tubbergen 7
TUB7 en TUB10
In tabel 2 zijn de voor SodM relevante voorwaarden voor het toezicht weergegeven.
Jaarrapportageverplichting volgens voorwaarde 2.1.1 uit de vergunningen
Vergunninghouder moet jaarlijks binnen 3 maanden na afloop van het kalenderjaar een rapportage
opstellen waarin tenminste de volgende Informatie is opgenomen:
a. de hoeveelheid injectiewater dat In het reservoir is geïnjecteerd;
b. de kwaliteit van het injectiewater overeenkomstig de parameters in tabel 6 van de aanvraag;
c. de ontwikkeling van de waterkwaliteit in de loop van het jaar;
d. de hoeveelheid gebruikte hulpstoffen;
e. een vergelijking met de onder a. t/m c. genoemde resultaten van de voorgaande jaren; ontwikkelingen In de resultaten als bedoeld onder c. moeten worden toegelicht.
Handhaving injectie- en reservoirdrukken & integriteitsbeheersing van afsluitende laag
6-jaarlijkse technische evaluatie verplichting volgens voorwaarde 3.1.1 uit vergunningen
«Vergunninghouder rapporteert over put ROW-2 elke 6 jaar en put ROW-7 na drie jaar de resultaten van een
a. uitgebreide evaluatie van de waterinjectie-activiteiten en de effecten daarvan op de boven het reservoir gelegen afsluitende lagen;
b. onderzoek conform de CE-afwegingsmethodiek of gelijkwaardig, of het injecteren van Injectiewater dat vrijkomt bij de productie van olie, nog steeds de meest geschikte verwijderingsmethode Is;
c. een onderzoek naar de mogelijkheden om de hoeveelheid gebruikte hulpstoffen verder te minimaliseren, aan het bevoegd gezag.»
NAM heeft op haar website7 de jaarverslagen van de waterinjectie gepubliceerd.
In hoeverre is het mogelijk om middelen uit het topsectorenbeleid en middelen van de NAM in te zetten voor een pilot voor afvalwaterzuivering?
Ik verwijs u hiervoor naar mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4. Bedrijven kunnen contact opnemen met de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland8 (RVO.NL) en bespreken welke specifieke regeling voor een bepaald project het meest geschikt is.
Gezien de grote zorgen in de regio over de afvalwaterinjectie in de diepe ondergrond, bent u bereid om hierover met de NAM en een mogelijke partij voor het zuiveren van afvalwater in gesprek te gaan?
Recentelijk is er door mijn ministerie gesproken met de Stichting Stop Afvalwater Twente. Afgesproken is om dit gesprek voort te zetten en ook NAM uit te nodigen. Ook vinden met NAM gesprekken plaats over de testfaciliteit.
Op welke andere mogelijke manieren kunt u eraan bijdragen dat het mogelijk wordt om afvalwater te zuiveren in plaats van het te injecteren in de diepe ondergrond?
Ik vind het gewenst dat het afvalwater volgens de meest geschikte manier wordt verwerkt, onder andere als het gaat om energieverbruik en reststoffen. NAM is via de vergunning verplicht om iedere zes jaar te evalueren of de gebruikte verwerkingsmethode nog het meest geschikt is.
Met de huidige waterzuiveringstechnologieën zou het zuiveren van het afvalwater leiden tot een hoog energieverbruik (milieubelastend) en zorgen voor een grote hoeveelheid niet bruikbare reststoffen die opgeslagen moeten worden. Op de aangekondigde testlocatie van NAM zal men nieuwe zuiveringstechnologieën kunnen onderzoeken ten aanzien van energieverbruik en reststoffen.
Het stimuleren van kleinschalige windprojecten |
|
Tom van der Lee (GL), Carla Dik-Faber (CU), Agnes Mulder (CDA), Matthijs Sienot (D66) |
|
Kent u de nota «Krimp in geïnstalleerd windvermogen op land» (RVO, 2016)1 waarin wordt gewezen op het verdwijnen van windmolens die vervolgens niet meer worden vervangen omdat dit economisch niet meer aantrekkelijk is?
Ja.
Kunt u een reactie geven op deze nota?
Maximaal 1.330 MW van het geïnstalleerde vermogen kan gesaneerd worden in de periode tot 2020. De sanering biedt ook kansen, doordat het ruimte kan creëren voor een nieuwe generatie turbines waarmee veel meer energie kan worden opgewekt. Mijn ambtsvoorganger heeft in zijn reactie op deze notitie ((Kamerstuk 33 612, nr. 65) aan uw Kamer toegezegd dat aan de RVO gevraagd zal worden voortaan in de monitor «Wind op land» ook aandacht te schenken aan de voorgenomen sanering van oude windturbines. In de monitor Wind op land 2017, die ik u met mijn brief van 10 juli 2018 (Kamerstuk 33 612, nr. 68) heb doen toekomen, is rekening gehouden met de (door de provincies) voorziene sanering van bestaande windturbines.
Welke andere redenen hebben gemeenten om niet toe te staan dat solitaire molens vervangen worden?
De redenen waarom een gemeente (en/of provincie) vervanging van solitaire molens niet toestaat kunnen zeer uiteenlopen. Meestal heeft dit te maken met landschappelijke overwegingen, waarbij er een voorkeur is voor opstellingen in lijnen die aansluiten bij landschappelijke kenmerken zoals bijvoorbeeld wegen of dijken. Daarnaast hangt dit vaak ook af van de situatie ter plaatse en gebruik van de locatie in relatie tot de directe omgeving. Meerdere provincies hebben hier specifiek beleid voor geformuleerd.
Deelt u de mening dat het, in het licht van het in het energieakkoord opgenomen doel om 6.000 Megawatt aan wind op land te realiseren, wenselijk is dat ook solitaire molens met draagvlak een kans krijgen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, ziet u hiervoor mogelijkheden?
Met de provincies is in het kader van het Energieakkoord de afspraak gemaakt dat zij voldoende ruimte beschikbaar stellen voor in totaal 6000 MW wind op land. Het is aan de provincies om binnen die afspraak conform de Wro ruimtelijke afwegingen te maken, waarbij ook de wenselijkheid of onwenselijkheid van solitaire molens aan de orde kan komen. Het is niet aan mij om in die provinciale ruimtelijke afweging te treden.
Kent u het rapport «Kosten kleinschalige windprojecten (SDE+)» (ECN, 2017)?2 Kunt u hierop een reactie geven?
Ja, dit rapport is mij bekend. Dit rapport is opgesteld naar aanleiding van de motie van het lid Vos over de stimulering van kleinschalige windprojecten (Kamerstuk 31 239, nr. 229). Mijn ambtsvoorganger heeft in de brief van 4 juli 2017 over de tweede openstelling van de SDE+ (Kamerstuk 31 239, nr. 261) een reactie gegeven op het rapport en de genoemde motie. In deze reactie, waar ik mij bij aansluit, wordt geconcludeerd dat plaatsing van nieuwe windturbines of vervanging van bestaande turbines ook in gebieden waarvoor hoogtebeperkingen gelden veelal goed mogelijk is met gebruikmaking van de bestaande SDE+. Uit het onderzoek van ECN blijkt dat er pas knelpunten ontstaan bij ashoogtes onder 60 meter. Verder blijkt uit dit onderzoek dat er voor kleinere windmolens met lagere ashoogtes significant meer subsidie per geproduceerde kWh nodig is. Dit is niet in lijn is met de kostprijsverlaging die ik met de SDE+ nastreef.
Klopt de constatering dat het door Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN) voorgestelde basisbedrag voor middelgrote windturbines veelal lager ligt dan dat van het basisbedrag voor bijvoorbeeld zon-PV, waardoor subsidie-uitgaven per eenheid CO2-reductie juist dalen? Zo nee, waarom niet?
De basisbedragen zoals berekend in het onder vraag 5 genoemde rapport liggen inderdaad lager dan de voor het jaar 2017 in de SDE+ opgenomen maximale basisbedragen voor Zon-PV. Dat betekent echter niet dat daardoor de subsidie-uitgaven per eenheid CO2-reductie zouden dalen. Zoals in de brief van 4 juli 2017 is aangegeven is er bij toepassing van het reguliere in de SDE+ opgenomen maximale basisbedrag voor windturbines significant minder subsidie nodig om eenzelfde hoeveelheid duurzame energie op te wekken, dan bij toepassing van een specifiek hoger tarief voor kleinere windturbines.
Ik teken hierbij aan dat ECN in haar rapport basisbedragen heeft berekend voor ashoogten van respectievelijk 40 tot 50 meter en 50 tot 60 meter. Dit zijn typische ashoogtes voor windturbines met een vermogen van 800 kW tot 1 MW.
Deelt u de opvatting dat gezien de hogere kosteneffectiviteit van deze turbines het de moeite waard is om nader te onderzoeken of het gewenst is projecten op basis van middelgrote windturbines door middel van een apart SDE+ tarief te stimuleren? Zo nee, waarom niet?
Nee, die opvatting deel ik niet. Ik ben van mening dat een verhoging van het basisbedrag niet in lijn is met de kostprijsverlaging die ik met de SDE+ nastreef. Het in de SDE+ opnemen van een categorie met een hoger tarief voor middelgrote windturbines zal er immers toe leiden dat het realiseren van de met de provincies afgesproken doelstelling van 6000 MW windenergie hogere kosten met zich mee zou brengen. Daarnaast is het wenselijk om locaties die geschikt zijn voor windmolens zo efficiënt mogelijk te benutten, juist om het aantal locaties dat nodig is te beperken. Voor een meer uitgebreide reactie verwijs ik naar de hiervoor genoemde brief van 4 juli 2017.
Erkent u dat de onzekerheid over de Postcoderoosregeling zorgt voor investeringsonzekerheid rondom kleinschalige windprojecten, zoals het Buurtmoleninitiatief in Herbaijum? Zo ja, wat kan daaraan gedaan worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik erken dat het voor projecten in voorbereiding belangrijk is om zo goed en zo snel mogelijk inzicht te hebben in het stimuleringskader dat zal gelden op het moment dat hun project in productie zal gaan. De postcoderoosregeling in zijn huidige vorm zal in elk geval blijven bestaan tot 2020. Voor de periode daarna onderzoek ik of aangesloten kan worden bij de opvolger van de salderingsregeling.
Kunt u al nader toelichten wat de toekomstige «terugleversubsidie» zou kunnen betekenen voor de businesscase voor turbines tot één megawatt?
Momenteel ben ik nog aan het uitwerken hoe de opvolger van de salderingsregeling eruit zal komen te zien. Ik wil daar niet op vooruitlopen.
Kansen voor Nederlandse batterij-industrie |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Pieter Omtzigt (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Duitsland investeert in batterijen voor elektrische auto’s», waarin wordt vermeld dat Duitsland een miljard euro uittrekt voor onderzoek naar en productie van nieuwe batterijen voor elektrische auto’s?1
Ja.
Klopt de bewering in het artikel dat het Duitse plan onderdeel is van Europese pogingen om de eigen (Europese) batterij-industrie te stimuleren en de afhankelijkheid van Azië te verminderen?
Nee. Het Duitse plan is geen onderdeel van het Europese plan, maar een initiatief met nationale middelen dat aansluiting zoekt bij het Europese initiatief. Duitsland zet hierbij in op internationale samenwerking, zowel bilateraal als op Europees niveau. In de uitgangspunten van het plan, die op 13 november 2018 openbaar zijn gemaakt, wordt gesteld dat productie en toepassing van deze sleuteltechnologie op grote schaal een essentiële voorwaarde is voor het behoud van het Duitse en Europese concurrentievermogen. Duitsland stelt tot 2021 een bedrag van € 1 miljard beschikbaar voor dit programma.
In hoeverre wordt bij het Duitse initiatief gebruik gemaakt van Europese middelen en in hoeverre staan de mededingingsregels Europese en nationale overheidsinvesteringen in deze technologie en industrie in de weg?
Het Duitse initiatief is nog onvoldoende uitgewerkt om te kunnen vaststellen of, en zo ja, hoe het gebruik zal maken van Europese middelen, en of het ook tegen Europese mededingingsregels zal aanlopen. Wel meldt Duitsland dat het verwacht dat het financieringskader in overeenstemming zal zijn met de richtlijnen van de Europese Commissie binnen de «Important Projects of Common European Interest» (IPCEI), dat een uitzondering mogelijk maakt op het Europese staatssteunkader voor projecten met een aantoonbaar strategisch Europees belang.
Bent u van mening dat de ontwikkeling en productie van accu’s ten behoeve van de opslag en benutting van hernieuwbare energie ook voor Nederland kansen biedt, gezien Nederland sterke technische universiteiten heeft en een toeleverancier is voor de auto-industrie en dat dit ook ten goede komt aan de economie, werkgelegenheid en energietransitie?
In lijn met het antwoord van de Staatssecretaris van IenW op vragen van uw Kamer van 14 november jongstleden steunt Nederland het streven van de Europese Commissie om een eigen Europese batterij-industrie op te zetten. Nederland is een belangrijke toeleverancier voor de automobielindustrie maar op dit moment geen noemenswaardige producent van batterijen, ook niet voor toepassingen buiten de automobielindustrie. Om die reden verkent de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) op dit moment of er kansen zijn voor Nederland met betrekking tot de ontwikkeling, productie en toepassing van batterijen. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar de toepassing in mobiliteit, maar ook naar smart grids en stationaire opslagtoepassingen.
Ziet u mogelijkheden om onderzoek en innovatie op het gebied van baterijen en ook een batterij-industrie in Nederland te stimuleren? Zo ja, op welke wijze denkt u dit te gaan doen?
In het kader van het Klimaatakkoord wordt een Integrale Kennis- en Innovatieagenda (IKIA) uitgewerkt, die een programmatische aanpak van innovatie bepleit op de onderwerpen die direct voor de afspraken in het akkoord van belang zijn. Energieopslag en -conversie zal daar naar verwachting een plek in krijgen, waaronder het in internationaal verband ontwikkelen van batterijtechnologie voor mobiliteit of ander gebruik. De IKIA, die prioriteiten aangeeft voor de inzet van innovatiemiddelen en daarmee batterijontwikkeling kan stimuleren, is evenwel nog niet gereed. De vragen die in zo’n IKIA een rol spelen zijn bijvoorbeeld: in hoeverre kan onderzoek en ontwikkeling in Nederland internationaal het verschil maken, en hoe zwaar weegt inzet op deze innovaties om onze Nederlandse klimaatdoelen te bereiken?
Daarnaast staat uiteraard het reguliere innovatie- en financieringsinstrumentarium ter beschikking van bedrijven en kennisinstellingen, waaronder de WBSO, de MIT en het Innovatiekrediet.
Bent u hiervoor in gesprek met de Europese Commissie en andere lidstaten in het kader van het Europese batterij-initiatief? Zo ja, hoe lopen deze gesprekken en hoe zet u in op investeringen in Nederland?2
Met de Europese Commissie en ook met de Europese Investeringsbank (EIB) vinden gesprekken plaats over het Europese batterij-initiatief, die erop gericht zijn om Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen optimaal te kunnen informeren, onder meer over mogelijke investeringen. Daarnaast is er op zowel ambtelijk als politiek niveau contact over batterijen met Duitsland. Op basis van de eerdergenoemde verkenning zullen als daar aanleiding toe is gerichte gesprekken worden gevoerd, ook met andere lidstaten.
In het Europese plan zijn er innovatiemiddelen voorgesteld in het kader van het nieuwe kaderprogramma Horizon Europe. Vooruitlopend op dit programma zijn er binnen het huidige programma Horizon 2020 al middelen aangemerkt rondom het onderwerp batterijen. Ik zet mij daarom in voor consortiumvorming en goede positionering van Nederlandse bedrijven en kennisinstellingen om hiervan maximaal te profiteren.
Kunt u toelichten of de ontwikkeling van batterijen onderdeel is van de topsectoren Energie en High Tech Systemen en Materialen (HTSM)? Zo ja, wat zijn de concrete plannen vanuit deze topsectoren?
Batterijtechnologie wordt zeer breed toegepast in de genoemde topsectoren Energie en HTSM, maar ook in de topsector Chemie. Op kleinschalige uitzonderingen na worden er in Nederland geen batterijen geproduceerd. Nederlandse kennis en kunde betreft met name systeemintegratie, toepassingen in de industrie, smart grids, de warmtebatterij en andere stationaire toepassingen.
Fundamenteel onderzoek naar energieopslag is onderdeel van de topsector Chemie, vaak in samenwerking met de topsectoren HTSM en Energie. Het richt zich bijvoorbeeld op energieopslag en afgifte bij fluctuaties in het energienetwerk en een toekomstige generatie veiliger, krachtige en goedkopere batterijen. Concrete programma’s zijn o.a. Materials for Sustainabillity en Moleculen met X-factor voor batterijen, en het nieuwe cross-sectorale programma Electrochemische Conversie en Materialen (ECCM).
Binnen de topsector HTSM werkt TNO aan technologie (op basis van 3D dunne film technologie met Li-ion en vast stof electroliet) die voordelen biedt qua capaciteit, laadsnelheid en veiligheid boven de nu gebruikelijke Li-ion technologie. TNO heeft de ambitie deze technologie in Nederland en de EU te commercialiseren. Ook NWO heeft de laatste jaren een flink aantal projecten op het gebied van batterijtechnologie gehonoreerd en ook de komende tijd worden op dit terrein NWO-projecten verwacht.
Bent u op de hoogte van het concrete initiatief om op TechnologyBase in Twente een R&D-centrum te vestigen voor de ontwikkeling van slimme en schone accu’s, waarbij de Universiteit Twente, bedrijfsleven en regionale overheden intensief samenwerken?
Ja.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met dit initiatief, om te verkennen hoe het kabinet deze kans voor de economie en de energietransitie kan helpen verzilveren?
Vanuit de rijksoverheid vinden er reeds gesprekken plaats met dit initiatief met als doel te verkennen of, en zo ja, op welke wijze de rijksoverheid kan bijdragen aan de realisatie van dit initiatief. Daarbij is ook regionale ontwikkelmaatschappij OostNL nauw betrokken.
De kosten van het rijden van een auto, lease of in eigendom, elektrisch of benzine |
|
Agnes Mulder (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kunt u van de volgende auto’s aangeven hoe groot de cataloguswaarde is en hoeveel het netto per maand kost voor een leaserijder in 2018 om 12.000 kilometer per jaar te rijden (uitgangspunten: leaserijder valt in de hoogste schijf en krijgt zijn brandstofkosten volledig vergoed):
In de hierna opgenomen tabel zijn van de gevraagde (typen) auto’s voor het jaar 2018 de catalogusprijs, de bijtelling per maand en de belasting die daarover verschuldigd is opgenomen. De Tesla Model 70 is niet meer leverbaar. Daarom is in de tabel de meest vergelijkbare en leverbare auto opgenomen van het merk Tesla. Er is uitgegaan van de veronderstelling dat er geen eigen bijdrage is.
Type Auto
Catalogusprijs
Bijtelling per maand
Belasting over bijtelling1
Volkswagen Golf 1.5 TSI BlueMotion 96kw 7-DSP Highline
€ 28.720
€ 527
€ 274
Volvo V60 T5 Geartronic Inscription
€ 46.915
€ 860
€ 447
Open Ampera-e Business executive
€ 49.199
€ 164
€ 85
Volkswagen e-Golf
€ 38.600
€ 129
€ 67
Tesla Model S75D
€ 89.100
€ 297
€ 154
Bij de berekening is uitgegaan van het in 2018 geldende hoogste tarief in de inkomstenbelasting, te weten 51,95%.
Kunt u van de volgende auto’s aangeven hoe groot de cataloguswaarde is en hoeveel het netto per maand kost voor een nieuwe leaserijder in 2019 om 12.000 kilometer per jaar te rijden (uitgangspunten: leaserijder valt in de hoogste schijf en krijgt zijn brandstofkosten volledig vergoed):
In de hierna opgenomen tabel zijn van de gevraagde (typen) auto’s voor het jaar 2019 de catalogusprijs, de bijtelling per maand en belasting die daarover verschuldigd is opgenomen. De Tesla Model 70 is niet meer leverbaar. Daarom is in de tabel de meest vergelijkbare en leverbare auto opgenomen van het merk Tesla. Er is uitgegaan van de veronderstelling dat er geen eigen bijdrage is.
Type Auto
Catalogusprijs
Bijtelling per maand
Belasting over bijtelling1
Volkswagen Golf 1.5 TSI BlueMotion 96kw 7-DSP Highline
€ 28.720
€ 527
€ 272
Volvo V60 T5 Geartronic Inscription
€ 46.915
€ 860
€ 445
Open Ampera-e Business executive
€ 49.199
€ 164
€ 85
Volkswagen e-Golf
€ 38.600
€ 129
€ 67
Tesla Model S75D
€ 89.100
€ 884
€ 457
Tesla Model 3 Long Range (nog geen prijs bekend, dit is een indicatieprijs)
€ 55.000
€ 258
€ 134
Bij de berekening is uitgegaan van het in 2019 geldende hoogste tarief in de inkomstenbelasting, te weten 51,75%.
Wat kost het volgens het Nationaal Instituut voor Budgetvoorlichting (Nibud) netto per maand om een eigen nieuwe auto te rijden (als je geen leaseauto krijgt van de zaak)? Kunt u dat voor verschillende categorieën (mini, compact, kleine middenklasse en middenklasse) aangeven? En kunt u dat aangeven voor een nieuwe en een gebruikte auto in elk van deze klassen (uitgangspunt 12.000 kilometer per jaar)
Kunt u van elk van de auto’s onder vraag drie een voorbeeld geven?
Kunt u aangeven hoe duur het is om een vijf jaar oude tweedehands Tesla 70s of een Mitsubishi Outlander te rijden, hetzij als leaseauto, hetzij als eigen auto?
Zoals hiervoor is aangegeven is een Tesla Model 70 op dit moment niet leverbaar. Daarom is ook bij het antwoord op deze vraag gekeken naar de meest vergelijkbare en beschikbare auto, te weten een Tesla Model S85. Verder wordt verondersteld dat met de auto op jaarbasis 12.000 kilometer wordt gereden, dat de auto op benzine rijdt voor zover de auto niet elektrisch aangedreven wordt en een bezitsduur van 10 jaar (in aansluiting bij de veronderstellingen bij vraag 3). De veronderstelde aanschafwaarde van de Tesla bedraagt € 43.000 bij een kilometerstand van 90.000. De veronderstelde aanschafwaarde van de Mitsubishi bedraagt € 16.000 bij een kilometerstand van 90.000. De cataloguswaarde van een Tesla Model S85 bedraagt € 83.150 en van een Mitsubishi Outlander Instyle € 48.990.
In de hierna opgenomen tabel zijn de maandelijkse kosten in 2019 opgenomen voor een terbeschikkinggestelde auto of een auto in privéeigendom.
Auto
Ter beschikking gesteld
(belasting over de bijtelling)1
Eigendom
Tesla Model S85D
€ 508
€ 641
Mitsubishi Outlander Instyle
€ 528
€ 548
Bij de berekening is uitgegaan van het in 2019 geldende hoogste tarief in de inkomstenbelasting, te weten 51,75%.
Kunt u deze vragen voor vrijdagavond 2 november 2018 beantwoorden ivm het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 2019 op maandag 5 november 2018?
Ja.
Het instellen van wachttijden door de gemeente Assen om tekorten in het sociaal domein tegen te gaan |
|
Agnes Mulder (CDA), René Peters (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u er kennis van genomen dat het college van burgemeester en wethouders in Assen tekorten op de jeugdzorg en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) wil terugdringen door onder andere wachttijden in te stellen en budgetplafonds te hanteren voor zorgaanbieders?1
Ja. Het is mij bekend dat het college van burgemeester en wethouders in Assen een voorstel heeft verzonden aan de gemeenteraad, met maatregelen om de verwachte tekorten in het sociaal domein te beperken. Deze voorstellen zijn eerder besproken met de gemeenteraad. Op 18 oktober waren deze voorstellen ter besluitvorming geagendeerd in de gemeenteraad van Assen, waarbij het voorstel om wachttijden in te stellen uit het voorstel is gehaald. Op 5 november jl. is ingestemd met de voorstellen.
Wat is volgens u de oorzaak van de tekorten op de jeugdzorg en Wmo in de gemeente Assen?
Het is allereerst aan de gemeenteraad van Assen om het college te controleren als het gaat om de uitvoering van de Jeugdwet. De gemeente heeft zelf in haar voorstel een analyse opgenomen van de oorzaak van de tekorten en stelt ook maatregelen voor.
De gemeente Assen heeft in een brief aan mij aangegeven mee te willen doen aan het onderzoek naar Jeugdhulp (in het bijzonder de benchmarkanalyse bij 30 gemeenten).
Klopt het dat er in Drenthe sprake is van een forse toename van het aantal (dure) jeugdhulptrajecten met verblijf van 885 (medio 2015) naar 1270 (eind 2017)? Is er sprake van een vergelijkbare stijging van dure jeugdhulptrajecten binnen de gemeente Assen? Wat is hiervan volgens u de oorzaak?2
Op basis van beleidsinformatie van het CBS is er in Drenthe inderdaad een toename van het aantal jeugdhulptrajecten met verblijf. Deze toename kent vooral een grote stijging tussen eind 2016 (975) en medio 2017 (1255). Deze toename is zichtbaar in alle gemeenten in Drenthe, met uitzondering van de gemeente Westerveld.
Bij het stijgend of dalend jeugdhulp gebruik kunnen veel factoren een rol spelen. In het onderzoek naar jeugdhulp dat ik dit najaar zal starten is één van de componenten een analyse van de volumeontwikkeling, die zichtbaar is in de beleidsinformatie Jeugd.
Daarnaast kan de gemeente Assen haar beleid vergelijken met overeenkomstige gemeenten met verschillende scores op jeugdhulpgebruik. Door een vergelijking krijgt een gemeente beter beeld en inzicht.
Deelt u de mening dat het versnipperen van jeugdzorgregio’s, zoals eerder in Drenthe het geval is geweest, uiteindelijk juist tot duurdere jeugdzorg kan leiden?3
Kinderen, gezinnen, jongeren, gemeenten en aanbieders zijn gebaat bij rust en orde rond regionale samenwerking. Om dit voor elkaar te krijgen, hebben we stabiele regio’s nodig die efficiënt samenwerken op regionaal en bovenregionaal niveau. Het ligt daarbij voor de hand dat regio’s eenzelfde samenstelling behouden.
Ik volg als stelselverantwoordelijke deze ontwikkelingen en houd een «vinger aan de pols». In het geval dat de gemeenten er toch gezamenlijk niet uitkomen, waardoor de beschikbaarheid van jeugdhulp in het gedrang komt, zal ik die stappen zetten die nodig zijn om alsnog de beschikbaarheid te borgen.
Deelt u de vrees dat de voorgenomen maatregelen kunnen leiden tot onverantwoorde wachtlijsten en mogelijk zelfs opnamestops? Zo nee, waarom niet?
De gemeenteraad van Assen heeft op 18 oktober jl. de voorstellen van het college besproken. De oorspronkelijke voorstellen zijn voor die tijd nog aangepast. Zo zijn de voorbeelden die genoemd waren bij «maatregelen aan de aanbodzijde» niet meer opgenomen, waaronder het instellen van wachttijden. Op 5 november jl. is ingestemd met de voorstellen.
Hoe verhoudt wat u betreft het voornemen van het college van Assen zich met de jeugdhulpplicht van de gemeente?
De Jeugdwet is volstrekt helder. Gemeenten hebben op grond van artikel 2.3 de plicht passende jeugdhulp te leveren voor alle kinderen en gezinnen die dat nodig hebben, de jeugdhulpplicht beperkt zich dus niet tot acute hulpvragen. Op grond van artikel 2.6 zijn gemeenten gehouden te voorzien in een kwalitatief en kwantitatief toereikend jeugdhulpaanbod. Het enkele feit dat het gemeentelijk budget voor jeugdhulp overschreden (dreigt) te worden doet niet af aan de jeugdhulpplicht.
De berichten dat tegen vijf Soedische mensenrechtenactivistes de doodstraf is geëist |
|
Kees van der Staaij (SGP), Han ten Broeke (VVD), Joël Voordewind (CU), Agnes Mulder (CDA), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten dat tegen vijf Saoedische mensenrechtenactivistes de doodstraf is geëist?1
Het kabinet is bekend met de berichtgeving, waarin staat dat tegen vijf Saoedische mensenrechtenactivisten, waaronder één vrouw, de doodstraf is geëist.
Nederland is zeer bezorgd over de recente arrestaties en de bredere mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. De repressie van andersdenkenden en het harde optreden richting personen die, voor zover bekend, slechts gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting zijn ontwikkelingen die op gespannen voet staan met een aantal recente hervormingen die door Saoedi-Arabië zijn doorgevoerd. Ook de arrestaties van activisten die zich specifiek hebben ingezet voor de verbetering van de positie van vrouwen in Saoedi-Arabië zijn zorgelijk. Deze arrestaties lijken tegenstrijdig met de door het land zelf genoemde streven om de economische, maatschappelijke en sociale positie van vrouwen te verbeteren.
Nederland is bovendien principieel tegen de doodstraf en zal zich daar altijd over uitspreken, ook bij Saoedi-Arabië. Deze zorgen worden regelmatig, zowel via politieke kanalen als de ambassade en tijdens bezoeken van bijvoorbeeld de mensenrechtenambassadeur, aangekaart bij de Saoedische autoriteiten.
Indien Saoedi-Arabië besluit tot het opleggen en uitvoeren van de doodstraf voor mensenrechtenactivisten die voor zover bekend slechts gebruik hebben gemaakt van hun recht op vrijheid van meningsuiting, zou dat een verdere verslechtering van de mensenrechtensituatie in het land betekenen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen, waaronder het proces van de in de berichtgeving genoemde vrouwelijke activist, op de voet. Hiertoe zullen ook vertegenwoordigers van de Europese Unie en haar lidstaten zoveel mogelijk aanwezig zijn bij de eerstkomende hoorzitting. De ambassade en andere internationale partners in Riyad hebben beperkt zicht op de rechtsgang van eerdere soortgelijke zaken, aangezien de processen zich over een periode van jaren hebben voltrokken en waarbij niet altijd vertegenwoordigers van de Europese Unie en haar lidstaten aanwezig konden zijn. Richting de Saoedische autoriteiten blijft het kabinet het belang van een eerlijk en transparant proces, met proportionele strafbepalingen, stevig benadrukken, evenals het belang van een breed maatschappelijk middenveld en open publiek debat, mede in het licht van de hervormingen in het land.
Wat vindt u ervan dat in Saoedi-Arabië mogelijk mensen worden onthoofd louter en alleen omdat zij hebben gedemonstreerd en getwitterd hebben voor meer werk en meer rechten in hun regio?
Zie antwoord vraag 1.
Verloopt naar uw mening de procesgang van deze vrouwen eerlijk?
Zie antwoord vraag 1.
Welke mogelijkheden ziet u om, al dan niet in Europees verband, druk uit te oefenen op de Saoedische regering om vreedzame demonstranten niet op te sluiten en de doodstraf tegen hen te eisen?
Eind mei is mede op aandringen van Nederland besloten om de zorgen over de toegenomen arrestaties over te brengen door middel van een gezamenlijke EU-demarche bij de Saoedische autoriteiten. Dit verzoek is door Saoedi-Arabië lang aangehouden en kreeg extra urgentie door de arrestatie van de twee vrouwenrechtenactivisten eind juli en de daaropvolgende diplomatieke spanningen tussen Saoedi-Arabië en Canada. De demarche kon uiteindelijk op 8 augustus jl. uitgevoerd worden.
Tijdens deze demarche hebben de EU en haar lidstaten de ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in het land, specifiek de arrestaties van vrouwenrechtenactivisten, bij de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken aangekaart. Nederland staat in Riyad en Brussel in contact met gelijkgezinde landen om zo veel mogelijk gezamenlijk op te treden richting de Saoedische autoriteiten, conform de toezegging gedaan tijdens het Algemeen Overleg Raad Buitenlandse Zaken van 22 mei jl. Zo heeft Nederland, samen met een aantal gelijkgezinde landen, er in Brussel voor gepleit dat de Europese Unie Saoedi-Arabië aanspreekt naar aanleiding van de recente berichtgeving dat tegen mensenrechtenactivisten de doodstraf wordt geëist.
Op 5 november vindt in Genéve de Universal Periodic Review (UPR) van Saoedi-Arabië plaats. Alle VN lidstaten worden elke vier jaar tijdens de UPR geëvalueerd, waarbij landen aanbevelingen aan elkaar kunnen doen wat betreft de verbetering van de mensenrechtensituatie. Het laatste mensenrechtenexamen van Saoedi-Arabië vond plaats in 2013. Het Koninkrijk der Nederlanden zal in zijn nationale verklaring van november aandacht besteden aan de positie van mensenrechtenverdedigers in het land en dit opnemen in de aanbevelingen.
Wat was de reactie van Saoedi-Arabië op de gezamenlijke EU-demarche waar u in antwoorden op eerdere Kamervragen over schrijft?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u deze nieuwe serie mogelijke doodstraffen en de toegenomen arrestaties van mensenrechtenactivisten tegen de achtergrond van het hervormingsbeleid dat door de regering van het Koninkrijk Saoedi-Arabië en kroonprins Mohammed bin Salman wordt doorgevoerd?
Zie het antwoord op vraag 1, 2, en 3.
De arrestatie van opnieuw twee vrouwenrechtenactivisten in Saoedi-Arabië |
|
Joël Voordewind (CU), Lilianne Ploumen (PvdA), Han ten Broeke (VVD), Kees van der Staaij (SGP), Isabelle Diks (GL), Agnes Mulder (CDA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat de autoriteiten in Saoedi-Arabië opnieuw twee vrouwenrechtenactivisten hebben gearresteerd?1
Ja.
Ziet u de arrestaties als een directe aanval op de vrouwenrechtenbeweging in Saoedi-Arabië? Zo nee, waarom niet?
Nederland is bezorgd over de recente arrestaties en de bredere mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. De repressie van andersdenkenden en het harde optreden richting personen die, voor zover bekend, slechts gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting zijn ontwikkelingen die op gespannen voet staan met een aantal recente hervormingen die door Saoedi-Arabië zijn doorgevoerd.
Wat is er uit het overleg gekomen dat Nederland voerde met onder andere Europese partners om verdere stappen te nemen tegen mensenrechtenschendingen in Saoedi-Arabië?
Eind mei is mede op aandringen van Nederland besloten om de zorgen over de toegenomen arrestaties over te brengen door middel van een gezamenlijke EU-demarche bij de Saoedische autoriteiten. Dit verzoek is door Saoedi-Arabië lang aangehouden en kreeg extra urgentie door de arrestatie van de twee vrouwenrechtenactivisten eind juli en de daaropvolgende diplomatieke spanningen tussen Saoedi-Arabië en Canada. De demarche kon uiteindelijk op 8 augustus jl. uitgevoerd worden. Zie ook het antwoord op vragen 4 en 5.
Op welke wijze heeft u de, in beantwoording op eerdere vragen toegezegde, aandacht gevraagd voor eerdere aanhoudingen van mensenrechtenactivisten en aangedrongen op eerlijke behandeling? Wat zijn de resultaten hiervan en wat gaat u aanvullend doen nu er opnieuw twee activisten zijn gearresteerd?
Op 8 augustus jl. voerde de Tijdelijk Zaakgelastigde van de Europese diplomatieke missie samen met de in Riyad aanwezige Europese landen, waaronder Nederland, een demarche uit bij de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken, Al-Jubeir. Hierbij heeft de EU ernstige zorgen geuit over de recente arrestaties en gevraagd om verduidelijking van de aanklachten. De EU heeft Saoedi-Arabië aangemoedigd om hierover constructief in gesprek te blijven met de EU en andere internationale partners. Ook heeft de EU aan Saoedi-Arabië gevraagd de aanklachten te heroverwegen en in het kader van de Speciale Procedures van de VN te overwegen een uitnodiging te verstrekken aan de UN Special Rapporteur for Human Rights Defenders. Ten slotte heeft de EU erop gewezen dat deze arrestaties op gespannen voet staan met het hervormingsproces in Saoedi-Arabië, de reputatie van het land kunnen schaden en dat de EU de rechtszaken zal volgen.
Acht u het inmiddels noodzakelijk om de Saoedische autoriteiten op te roepen eerlijke processen te garanderen? Zo ja, wanneer, met wie en hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet en wanneer wel?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze draagt u bij aan het versterken van het maatschappelijk middenveld en de verdediging van mensenrechtenactivisten in Saoedi-Arabië? Welke mogelijkheden ziet u om dit aan te scherpen?
Nederland hecht, wereldwijd, aan een sterk maatschappelijk middenveld en draagt in Saoedi-Arabië uit dat het een kritische succesfactor is voor het kunnen verwezenlijken van de Saoedische hervormingsagenda Vision2030. Waar dat mogelijk is zal Nederland bijdragen aan het versterken van het maatschappelijk middenveld, waarbij aangetekend moet worden dat dergelijke mogelijkheden in Saoedi-Arabië beperkt zijn. Het gebrek aan maatschappelijke organisaties in Saoedi-Arabië en de risico’s die personen in Saoedi-Arabië kunnen lopen zijn belangrijke redenen daarvoor.
Het potentiële gebruik van slimme meters voor energiebesparing |
|
Erik Ronnes (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u bevestigen dat de eerste evaluatie van het Convenant 10 petajoule (PJ) energiebesparing gebouwde omgeving eind 2018 afgerond is?1
De evaluatie van het «Convenant 10 petajoule (PJ) energiebesparing gebouwde omgeving» (hierna: Convenant) gaat over het jaar 2017. Het streven is dat eind 2018 deze evaluatie is afgerond en aan uw Kamer zal worden gestuurd.
Gezien artikel 6 van het convenant, waarin staat dat de energieleveranciers gezamenlijk zullen zorgdragen voor informatievoorziening aan klanten waar een slimme meter wordt geplaatst en dat er door netbeheerders en energieleveranciers gewerkt wordt aan de bekendheid van gebruiksmanagers, kunt u toelichten dat volgens de Marktbarometer Aanbieding Slimme Meters voortgangsrapportage 2017 de bedieningsindicator in 2017 is gedaald?2
Als oorzaak voor een daling van de bedieningsfactor is de daling van enkele onderliggende indicatoren aan te wijzen, zoals met name de bekendheid van gebruiksmanagers3. Het Convenant zet in op verbetering van de informatievoorziening over energieverbruiksmanagers. Het is nog te vroeg om hiervan de resultaten terug te zien, omdat het Convenant halverwege 2017 in werking is getreden.
Vindt u het ook teleurstellend dat slechts 4% van de consumenten waarbij een slimme meter is geïnstalleerd in 2017 bediend wordt volgens de vastgestelde definitie, zoals vermeld in dezelfde marktbarometer, terwijl dat in 2020 100% zou moeten zijn volgens artikel 5.2 van het convenant?
De bedieningsfactor van de marktbarometer (4% in 2017) is opgebouwd uit meer onderliggende factoren4 dan alleen de aanbodinformatie waar artikel 5.2 uit het Convenant (100% in 2020) over spreekt. Het zijn dus geen vergelijkbare eenheden.
De afgelopen jaren is er een beperkte ontwikkeling te zien in het effectief aanbieden van energiebesparingsdiensten door de markt. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het beperkte aantal consumenten dat een aanbod voor een energiebesparingsdienst heeft gekregen, of zich dit kan herinneren, dan wel voldoende informatie heeft om een dergelijke dienst aan te schaffen. In 2017 is dit zelfs afgenomen.
Opvallend is daarom dat er dit jaar toch een lichte groei te zien is van 4% in het bezit van energiebesparingsdiensten en het aanbod van deze diensten door energieleveranciers.
Kunt u aangeven hoe energieleveranciers en netbeheerders op dit punt concreet uitvoering geven aan het convenant?
Energieleveranciers verstrekken elke maand een verbruiks- en indicatief kostenoverzicht (VKO). Huishoudelijke en klein-zakelijke verbruikers hebben hiermee verbeterd inzicht in het eigen energieverbruik dankzij de afspraken in het Convenant. Daarnaast hebben energieleveranciers zich eraan gecommitteerd om een verbeterd aanbod van producten en diensten te doen die leiden tot energiebesparing.
Sinds januari 2017 publiceert Netbeheer Nederland wekelijks een overzicht van alle postcodegebieden waar die week de slimme meter is geïnstalleerd. Energieleveranciers kunnen hiermee klanten in een bepaald gebied gericht benaderen met energiebesparende maatregelen. Netbeheerders verstrekken aan consumenten aan wie de slimme meter wordt aangeboden informatie over de energieverbruiksmanager.
In hoeverre zou de aanbieding van informatie aan consumenten met een slimme meter verplicht kunnen worden aan energieleveranciers en netbeheerders indien er geen of onvoldoende uitvoering wordt gegeven aan het convenant?
Ik ga er vanuit dat het Convenant zal worden nageleefd. Indien dit niet zo blijkt te zijn, is het mogelijk om extra maatregelen te nemen. In dat geval zou er sprake zijn van een nieuwe situatie waarbij alle mogelijkheden tegen elkaar worden afgewogen.
In hoeverre wordt het besparingspotentieel op temperatuurinstelling bij aanwezigheid uit het rapport van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM)3, geraamd op 600 miljoen m3 aardgas, gehaald?
In het Convenant zijn medio 2017 afspraken met de sector gemaakt om energiebesparing verder te bevorderen. Het is nog te vroeg om het effect van deze maatregelen terug te zien.
Hoe groot schat u dit besparingspotentieel in en hoe verhoudt zich dat met de opgave voor de gebouwde omgeving in 2030?
Het gehele Convenant heeft betrekking op een energiebesparing van 10 petajoule in 2020. Het besparingspotentieel per actie is berekend door ECN6. De besparing van 10 petajoule maakt onderdeel uit van de opgave uit het Energieakkoord en betreft een tiende van de opgave uit het Energieakkoord (100 petajoule totaal).
In de sector Gebouwde omgeving wil dit kabinet de uitstoot van CO2 verminderen met 3,4 megaton in 2030, bovenop vaststaande en voorgenomen beleidsmaatregelen, zoals het Convenant.
Wist u dat recente technologische innovaties het mogelijk maken om thermostaten via het internet te verbinden met apps op smartphones van bewoners en dat zulke systemen automatisch de locatie en mobiliteitspatronen van bewoners kunnen leren en daarmee de thermostaat niet alleen automatisch lager kunnen zetten als niemand thuis is, maar ook automatisch op tijd omhoog zodat bewoners thuis komen in een warm huis?
Ik ben hiermee bekend.
Deelt u de mening dat deze techniek een relatief snelle en goedkope manier zou kunnen zijn om CO2-emissies te reduceren zonder op comfort in te boeten? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om de verspreiding van slimme thermostaten naast de combinatie van isolatiemaatregelen en een slimme thermostaat bij het verstrekken van de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE)-subsidie te bevorderen?
Ik deel de mening dat displays die het energieverbruik weergeven, en slimme thermostaten die het energieverbruik afstemmen op het verbruik van de bewoner, een relatief snelle en goedkope manier zijn om energie te besparen. In het kader van het Convenant is, in overleg met de sector, in dit verband gekeken naar de (ISDE)-subsidie, maar is geconcludeerd dat geavanceerde regelsystemen om het rendement van warmtepompen en zonneboilers te verbeteren niet op een eenvoudige en effectieve manier in de (ISDE)-subsidie opgenomen kunnen worden.
In het Convenant heeft de sector een belangrijke rol gekregen bij het verkopen van dit soort apparaten. Energieleveranciers bevorderen op grond van het Convenant de verspreiding van slimme thermostaten.
Alhoewel deze displays en thermostaten niet zijn meegenomen in de (ISDE)-subsidie is er wel een voorziening voor getroffen. Met de «Subsidie energiebesparing eigen huis» (SEEH) kunnen Verenigingen van Eigenaren (VvE) subsidie krijgen voor displays, waarmee de consument inzicht krijgen in het eigen verbruik, mits zij ook twee isolatiemaatregelen treffen. Er kan bij de SEEH ook worden gekozen voor een thermostaat die het energieverbruik binnen de woning afstemt op het leefgedrag van de bewoners.
Bent u ermee bekend dat in de Verenigde Staten programmeerbare thermostaten sinds december 2016 het Energy Star label alleen nog kunnen verkrijgen indien de leveranciers regelmatig aan de hand van data gemeten in de praktijk aantonen dat hun producten de geclaimde energiebesparende eigenschappen bezitten, conform de «Connected Thermostats Specification»4?
Ik ben hiermee bekend.
Is er in Nederland beleid van kracht dat leveranciers van thermostaten stimuleert en/of verplicht om verwarmen bij afwezigheid in de praktijk te voorkomen en/of te reduceren? Zo ja, wat voor beleid? Zo nee, bent u bereid om te bekijken hoe dergelijk beleid in nationaal of zo nodig in Europees verband geïntroduceerd kan worden?
Alhoewel er geen direct beleid is dat leveranciers van thermostaten verplicht stelt om het verwarmingsgebruik bij afwezigheid te voorkomen, worden er wel op grond van het Convenant aanbevelingen gedaan door energieleveranciers aan hun klanten, die zien op verdere energiebesparing.
Er is daarnaast subsidie beschikbaar voor VvE’s voor thermostaten die kunnen worden afgestemd op het leefgedrag van de bewoners.
Het vertrek van de NCG |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Agnes Mulder (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Rob Jetten (D66) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Wat was de opgave van de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en hoeveel woningen zijn concreet aangepakt?
De NCG is belast met het bevorderen van de totstandkoming en uitvoering van het Programma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen (MJP) en doet hiervoor jaarlijks een voorstel, dat door de Minister van Economische Zaken en Klimaat wordt vastgesteld. In het Meerjarenprogramma 2017–2021 (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nr. 321) is de ambitie bepaald om in vijf jaar 22.000 woningen en 1.500 overige gebouwen te inspecteren – en waar nodig vervolgens binnen 5 jaar te versterken – wat neerkomt op 5.000 woningen en 300 overige gebouwen per jaar. In de meest recente kwartaalrapportage van de NCG (Kamerstuk 33 529, nr. 467) is aangegeven dat er sinds 2016 tot en met het eerste kwartaal van 2018 7.989 adressen zijn geïnspecteerd en 3.055 versterkingsadviezen zijn opgesteld. Uit de versterkingsadviezen blijkt dat in alle gevallen vergaande versterking nodig is om aan de norm 10-5 conform de NPR 2015 te voldoen. Zoals weergegeven in de kwartaalrapportage zijn er tot en met het eerste kwartaal van 2018 in totaal (zowel binnen als buiten de gebiedsgerichte aanpak van de NCG) 672 adressen versterkt, waarvan 86 in 2017 en 30 in het eerste kwartaal van 2018.
Ik wil hier graag nogmaals benadrukken dat het Rijk, de provincie Groningen en de betrokken gemeenten, steeds samen bestuurlijk verantwoordelijk zijn geweest voor dit programma. Dat de implementatie van het versterkingsprogramma moeizamer bleek dan vooraf werd ingeschat – dat er successen, maar zeker ook tegenvallers moesten worden gemeld – is niet terug te voeren op de NCG, maar valt allereerst onder de verantwoordelijkheid van de betrokken bestuursorganen.
In hoeverre heeft de NCG nog een rol bij schadeafhandeling en complexe schades met de inwerkingtreding van het nieuwe schadeprotocol?
Met het Besluit Mijnbouwschade Groningen van 31 januari 2018 en het instellen van de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen (TCMG) per 19 maart 2018 is de afhandeling van schademeldingen als gevolg van bodembeweging door gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg in het publieke domein belegd. Alle schademeldingen die na 31 maart 2017 zijn geregistreerd worden nu door de TCMG afgehandeld. De TCMG oormerkt schademeldingen daarbij niet als complex of niet-complex. Met een wetsvoorstel dat ik nu voorbereid wordt de tijdelijke constructie van een definitieve grondslag voorzien. Vanwege deze ontwikkelingen heeft de NCG geen rol meer in de schadeafhandeling. Het instellingsbesluit van de NCG is hierop aangepast en op 4 mei jl. in de Staatscourant geplaatst (Jaargang 2018, nr. 25 938).
In hoeverre heeft de NCG nog een rol bij versterking wanneer dat onafhankelijk wordt belegd?
Zoals inmiddels de schadeafhandeling onafhankelijk van de NAM is ingericht, wil ik dit ook regelen voor de versterkingsoperatie. Voor de schadeafhandeling is een manier gevonden waarbij de beoordeling van schademeldingen onafhankelijk plaatsvindt van alle partijen die daar bij betrokken zijn: besluiten over individuele schadeverzoeken van bewoners worden nu genomen door een speciaal daarvoor ingerichte tijdelijke commissie met onafhankelijk benoemde leden. NAM heeft hier geen invloed op. Een vergelijkbare onafhankelijkheid wil ik organiseren voor besluiten over versterken. Voor de precieze organisatie daarvan wil ik het advies van de Mijnraad afwachten, omdat daarmee duidelijk zal worden wat de omvang en het karakter van de versterkingsoperatie zal zijn. Met de bestuurders in de regio heb ik afgesproken dat we snel na 1 juli a.s. verder in gesprek zullen gaan over de vorm van aansturing die hierbij past. Intussen worden alle lopende versterkingswerkzaamheden uitgevoerd, onder regie van de NCG.
Hoe zorgt u ervoor dat de versterkingsopgave onafhankelijk wordt van de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM)?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven hoeveel middelen zijn besteed aan de NCG, zijn organisatie en het uitvoeren van zijn taken? Hoeveel van de middelen zijn direct terecht gekomen bij inwoners voor compensatie en versterking?
In het overzicht in de bijlage1 zijn de bestedingen tot eind 2017 weergeven van de Rijksmiddelen die beschikbaar zijn gesteld voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma Nationaal Coördinator Groningen, beleidsartikel 5. In de tabel zijn de kosten voor het apparaat NCG, werkbudget en subsidiemaatregelen opgenomen. Van de € 432,4 miljoen beschikbaar gestelde middelen is tot en met het laatste kwartaal van 2017 € 160,6 miljoen uitgegeven.
Het begrotingsartikel voor het meerjarenprogramma NCG kent voor het grootste deel een 100% eindejaarsmarge. Dit houdt in dat budget dat in een bepaald jaar niet wordt benut, kan worden meegenomen naar volgende jaren en zo beschikbaar blijft voor de uitvoering van het Meerjarenprogramma. De kosten van zowel de schadeafhandeling als de noodzakelijke versterking zijn voor rekening van NAM. Deze staan los van de hier genoemde middelen.
Op welke termijn verwacht u dat de 2500 woningen met een versterkingsadvies thuis versterkt zijn? Welke capaciteit is daarvoor beschikbaar? Hoe gaat de u ervoor zorgen dat er geen ellenlange wachtlijst ontstaat van de nog te versterken woningen?
Het uitgangspunt is, in lijn met het advies van de Commissie Meijdam, dat een woning binnen vijf jaar nadat is geconstateerd dat deze niet voldoet aan de norm versterkt moet zijn. Niet alle woningen zijn gelijktijdig beoordeeld, maar van het merendeel hiervan is in december 2016 of eerder vastgesteld dat deze op basis van de NPR 2015 niet voldoen aan de norm. Dat betekent dat deze woningen voor december 2021 moeten zijn versterkt. De NCG heeft met een marktconsultatie in december 2017 de beschikbare capaciteit voor inspectie, engineering en de uitvoering van versterkingswerkzaamheden verkend. Daaruit kwam naar voren dat marktpartijen geen onoverkomelijke belemmeringen zien om de versterking van deze woningen binnen de termijn te realiseren.
Tegelijkertijd blijkt uit recente kwartaalrapportages van de NCG dat de realisatie van het inspectie- en engineering-programma en de versterking van woningen achterblijft ten opzichte van de doelstellingen verwoord in het MJP (bijlage bij Kamerstuk 33 529, nrs. 321, 389, 454, 467). Hier komt bij dat op basis van de NPR 2015, in vrijwel alle gevallen ingrijpende versterking of zelfs sloop wordt geadviseerd, wat leidt tot een zeer omvangrijke opgave. Om te voorkomen dat de pijplijn verstopt raakt met woningen die wachten op versterking, of mogelijk onnodige sloop, worden nieuwe versterkingsadviezen eerst getoetst aan het advies van de Mijnraad.
Zijn er voldoende middelen beschikbaar voor de versterking van woningen en wie stelt die middelen ter beschikking?
NAM is als exploitant aansprakelijk voor de kosten voor schade en versterken als gevolg van aardbevingen. Over hoe wordt gegarandeerd dat alle kosten voor schade en de noodzakelijke versterking worden betaald, ben ik in gesprek met aandeelhouders Shell en Exxon.
Kunt u ten aanzien van de knip tussen huizen met een advies thuis en mensen die nog een advies moesten ontvangen toelichten hoe het onderscheid is gemaakt en hoe hierover is gecommuniceerd? Hoever waren die adviezen die in de pijplijn zitten en kunt u ons schetsen hoe die procedure eruitzag op het moment dat u met uw voorgenomen besluit kwam?
Zoals aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 29 maart jl. (Kamerstuk 33 529, nr. 457), wil het kabinet geen onomkeerbare stappen zetten in de huidige versterkingsoperatie in afwachting van meer duidelijkheid over de veiligheid. Daar waar bewoners per brief al een voorstel voor maatregelen hebben ontvangen in de vorm van versterkingsadvies zijn er, ook als er nog geen bindende afspraken zijn gemaakt over de uitvoering daarvan, mijns inziens dusdanig concrete verwachtingen geschapen dat deze mensen moeten kunnen rekenen op de uitvoering van de versterking volgens dat advies.
Ten aanzien van de overige woningen in de huidige werkvoorraad geldt dat het merendeel is geïnspecteerd en deels geëngineerd op basis van de NPR 2015, waarbij werd uitgegaan van een voortdurende gaswinning op een niveau hoger dan dat van vandaag. De uitkomsten van de berekeningen leiden tot zeer ingrijpende versterkingsadviezen. Bij definitieve besluiten over de versterking van deze woningen wil ik dan ook het advies van de Mijnraad kunnen betrekken. Voor een deel van deze woningen (1.588) zijn versterkingsadviezen opgesteld. Aan deze bewoners is op basis van de eerste sterkteberekeningen in januari gecommuniceerd dat hun woning niet voldoet aan de NPR en daarom bouwkundig versterkt moet worden, maar dat nog onderzocht wordt welke maatregelen nodig zijn. Daarbij is toegezegd dat zij in april 2018 opnieuw informatie zouden ontvangen. Naar aanleiding van bestuurlijk overleg dat plaatsvond op 23 april jl., zijn op 26 april alle bewoners geïnformeerd over de stand van zaken en de betekenis daarvan voor hun situatie.
Hoe zorgt u dat de inwoners van Groningen net zo veilig zijn als in de rest van Nederland, dus uitgaande van een risico van 10–5?
Ik vind het van groot belang dat de veiligheidsnorm voor gebouwen in het aardbevingsgebied zo snel als mogelijk wordt bereikt. Met het besluit de gaswinning versneld af te bouwen heeft het kabinet expliciet beoogd om de veiligheid daadwerkelijk te kunnen borgen door de oorzaak van de problematiek weg te nemen en daarmee de versterkingsnoodzaak tot haalbaarder proporties terug te brengen. Op basis van het advies van de Mijnraad worden de gevolgen van dit besluit voor de versterkingsoperatie bepaald.
Alle voor de veiligheid noodzakelijke versterking moet hoe dan ook worden uitgevoerd. Dit is nu een wettelijke verplichting van de NAM op basis van de Mijnbouwwet. Met het recent bij uw Kamer ingediende wetsvoorstel (Kamerstukken 34 957) zal ik alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van mij gevergd kunnen worden om te voorkomen dat als gevolg van de gaswinning uit het Groningenveld de veiligheid wordt geschaad.
In hoeverre is de versterkingsopgave een aansprakelijkheidsvraagstuk zoals gesteld door de heer Alders?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is de verdere uitvoering van het Meerjarenprogramma Aardbevingsbestendig en Kansrijk Groningen geborgd?
Het vertrek van de heer Alders mag onder geen beding leiden tot nieuwe onzekerheid over de lopende versterkingswerkzaamheden. Bewoners moeten erop kunnen rekenen dat uitvoering van de lopende versterking doorgaat en daarin speelt de overheidsdienst NCG een belangrijke rol.
Het feit dat de heer Alders zijn functie als NCG beschikbaar heeft gesteld heeft tot veel reacties en aandacht in de media geleid. Ik wil benadrukken dat dit op geen enkele manier negatief mag neerslaan op de inzet van de medewerkers van de overheidsdienst NCG. Zij voeren met veel zorg en aandacht belangrijk werk uit, in een ingewikkelde context en onder gezamenlijke verantwoordelijkheid van de bestuurders van Rijk en regio. Ook voor de medewerkers van de overheidsdienst NCG is het daarom van belang dat er snel duidelijkheid komt.
De heer Alders heeft aangegeven voor een goede afronding te zorgen en beschikbaar te zijn voor een zorgvuldige overdracht. Vanzelfsprekend streef ik ernaar op een zo kort mogelijke termijn en in overleg met de regio duidelijkheid te kunnen geven over het vervolg.
Bent u bereid met de regio om met een gedragen opvolging te komen om de vaart er bij de versterking in te krijgen?
Zie antwoord vraag 11.
Geluid van warmtepompen en airco’s voor omwonenden |
|
Erik Ronnes (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Frans en Ria kunnen niet meer slapen door warmtepomp van de buren: «Levenssfeer is ernstig aangetast»»?1
Ja.
Hoeveel geluid produceren warmtepompen en airco’s? In welke eenheid en van welke afstand wordt dit gemeten?
Het geluid dat warmtepompen en airco’s produceren verschilt afhankelijk van de toegepaste installatie. Het geluidsvermogensniveau varieert van 38 decibel
(dB) bij een nominale warmteafgifte ≤ 6 kW tot meer dan 70 dB bij een nominale warmteafgifte van meer dan 12 kW. Het geluidsvermogensniveau is een eigenschap van de installatie. De geluidbelasting die iemand van die installatie ontvangt is afhankelijk van de afstand tot het apparaat.
In hoeverre kan het geluid van warmtepompen en airco’s overlast veroorzaken bij omwonenden?
Of het geluid van warmtepompen en airco’s overlast veroorzaakt hangt af van diverse factoren, zoals het aantal installaties in de nabije omgeving, het geluidsvermogensniveau van de installaties, de afstand van de installaties tot andere percelen, getroffen maatregelen tegen geluid en de gevoeligheid van de omwonenden voor dit type geluid.
In hoeverre worden er nationale regels gesteld aan het geluid van warmtepompen en airco’s buiten woningen, voor omwonenden?
Aan het geluid van warmtepompen en airco’s worden in het Bouwbesluit 2012 geen regels gesteld ter bescherming van omwonenden. Ik ben voornemens om hiervoor wel eisen op te nemen in het Bouwbesluit 2012 tegelijkertijd met de eisen in het Bouwbesluit 2012 voor bijna energieneutrale gebouwen (BENG). Deze geluidseisen gelden voor nieuw te plaatsen installaties en zullen ook betrekking hebben op bestaande gebouwen die worden verduurzaamd. Uw Kamer wordt hierover in het najaar van 2018 nader geïnformeerd.
Tot deze aanpassing van het Bouwbesluit 2012 kunnen afzonderlijke gemeenten in de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) regels hiervoor opnemen. In de model-APV is een vangnetartikel 4:6 opgenomen waarin staat dat het verboden is toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt. Een gemeente kan beleidsregels opstellen die een verdere invulling geven aan dit vangnetartikel. Geluidshinder kan bijvoorbeeld worden vertaald naar maximale geluidniveaus op de erfgrens of minimale afstanden van de bron tot de erfgrens.
Daarnaast is er Europese productregelgeving voor warmtepompen en airco’s. Dit betreft de Europese richtlijn Ecodesign (2009/125/EG) en de hierop gebaseerde rechtstreeks geldende verordeningen, waarin eisen zijn gesteld aan het maximale geluidsvermogensniveau van warmtepompen en airco’s die op de markt worden gebracht. Voor warmtepompen zijn dit de verordeningen 813/2013 (ruimteverwarmingstoestellen en combinatieverwarmingstoestellen) en 814/2013 (waterverwarmingstoestellen en warmwatertanks). Voor airco’s is dit verordening 206/2012 (airconditioners en ventilatoren). In de praktijk blijkt overigens dat warmtepompen voor geluid veel beter kunnen presteren dan deze maximale niveaus.
In hoeverre stellen gemeenten regels en zijn er regels in het buitenland, bijvoorbeeld in Duitsland en Frankrijk, voor airco’s en warmtepompen ten aanzien van geluid buiten de woning voor omwonenden?
Voor de regels die gemeenten kunnen stellen, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 4.
In een aantal landen in Europa is het onderwerp in landelijke (omgevings)regelgeving opgenomen, waaronder in Duitsland waar het onderwerp omgevingsgeluid onderdeel is van de Bundes-Immissionsschutzgesetz. In de meeste andere landen, waaronder Frankrijk, is het geluid van dergelijke installaties niet landelijk uniform geregeld maar hebben bijvoorbeeld gemeenten de mogelijkheid grenswaarden te stellen.
Welke mogelijkheden zijn er om de geluidshinder van warmtepompen te beperken, bijvoorbeeld ten aanzien van plaatsing en instelling van het apparaat en bekasting?
Warmtepompleveranciers en fabrikanten komen met verschillende oplossingen voor geluidsreductie. Zo zijn er warmtepompen met grotere compressoren en een lager toerental om de geluidsproductie terug te dringen. Een andere optie is geluidswerende omkasting van de buitenunit. Ook kunnen trillingsdempers of een trillingsdempende montagebalk worden geïnstalleerd om de geluidsproductie te doen afnemen. Tot slot is uiteraard de plaatsing van de buitenunit van belang. De geluidsoverlast neemt af naarmate de buitenopstelling verder van de gevel van de aangrenzende woning staat.
Deelt u de mening dat, om draagvlak voor de transitie naar een duurzamere energievoorziening te behouden en de rol die warmtepompen daarin in toenemende mate kunnen hebben, het van belang is overlast door warmtepompen zo veel als mogelijk te voorkomen? Zo ja, op welke wijze wilt u hieraan bijdragen?
Ja, daarom is het voornemen om het Bouwbesluit 2012 aan te passen zoals gemeld in het antwoord op vraag 4.
Voorts loopt bij de TKI Urban Energy een innovatieregeling onder het programma «korte termijn innovaties aardgasloze wijken, woningen en gebouwen» en worden in het kader van het klimaatakkoord verschillende mogelijkheden om de doorontwikkeling van individuele warmtetechnieken te stimuleren, verkend en gewogen.
Het bericht 'Prominente Saudische vrouwenrechtenactivisten opgepakt' |
|
Joël Voordewind (CU), Martijn van Helvert (CDA), Isabelle Diks (GL), Kees van der Staaij (SGP), Bente Becker (VVD), Agnes Mulder (CDA), Lilianne Ploumen (PvdA), Bram van Ojik (GL), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Prominente Saudische vrouwenrechtenactivisten opgepakt»?1
Ja.
Klopt het dat deze zeven activisten enkel zijn opgepakt omdat ze campagne voerden om het autorijden voor vrouwen mogelijk te maken in Saudi Arabië?
Dat kan ik niet bevestigen. Uit verklaringen van vertegenwoordigers van de Saoedische overheid kan worden opgemaakt dat de activisten gearresteerd zijn op verdenking van het samenzweren met buitenlandse mogendheden, het rekruteren van overheidsmedewerkers en het financieren van buitenlandse actoren die uit zijn op het ondermijnen van de Saoedische nationale veiligheid, stabiliteit, sociale vrede en sociale cohesie. Een aantal van de aangehouden activisten heeft zich inderdaad eerder ingezet voor het recht van Saoedische vrouwen om auto te mogen rijden. Op dit moment is er nog geen formele aanklacht tegen de beschuldigden ingediend en het onderzoek van de Saoedische autoriteiten is voor zover bekend nog niet afgerond.
Bent u bekend met het feit dat deze activisten als verraders worden weggezet?
Ja.
Bent u bereid in bilateraal en Europees verband aandacht te vragen voor deze kwestie bij de Saudische Minister van Buitenlands Zaken en het hoofd van de Saudische mensenrechtencommissie, die recentelijk een Nederlandse parlementaire delegatie hebben ontvangen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb met grote zorg kennisgenomen van de recente berichtgeving over de aanhouding van deze activisten in Saoedi-Arabië. Ik heb daarom op 20 mei jl. tijdens een gesprek met de Saoedische Minister van Buitenlandse Zaken tijdens de G20 aandacht gevraagd voor de situatie van de activisten en de grote zorgen van Nederland overgebracht. Op dit moment overlegt Nederland actief met partners over verdere stappen, onder andere in EU-verband. Nederland zal aandacht blijven vragen voor de aanhoudingen van de activisten en aandringen op goede behandeling. Indien noodzakelijk zal Nederland de Saoedische autoriteiten oproepen een eerlijk proces te garanderen.
Ziet u aanleiding om, in navolging van diverse mensenrechtenorganisaties, in bilateraal en Europees verband te pleiten voor vrijlating van betreffende activisten. Zo nee, waarom niet?2
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhouden deze arrestaties zich tot het koninklijk besluit van 26 september 2017 die vrouwen het recht gaf auto te rijden?3
Saoedi-Arabië voert op dit moment meerdere sociaaleconomische hervormingen door, waaronder het koninklijk besluit van 26 september 2017 die vrouwen vanaf eind juni het recht geeft om zelf auto te rijden. Hoewel deze sociaaleconomische hervormingen een stap in de goede richting zijn, blijft Nederland zeer bezorgd over de mensenrechtensituatie in Saoedi-Arabië. Vooral de repressie van andersdenkenden en het harde optreden richting personen die voor zover bekend slechts gebruik maken van hun recht op vrijheid van meningsuiting zijn wat Nederland betreft slechte ontwikkelingen.
De voorgenomen sluiting van de acute verloskunde in Stadskanaal en Hoogeveen |
|
Agnes Mulder (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht dat het bestuur van Treant Zorggroep bekend heeft gemaakt alle acute verloskunde in het Scheper ziekenhuis in Emmen te concentreren?1
De Raad van Bestuur van Treant heeft op 15 mei jl. het voorgenomen besluit genomen om de afdelingen klinische verloskunde (waar onder meer acute verloskundige zorg wordt verleend) en klinische kindergeneeskunde op de locaties Stadskanaal en Hoogeveen te sluiten, en deze zorg te concentreren op de locatie Emmen. Voor meer informatie over dit voorgenomen besluit verwijs ik graag naar de brief hierover die ik heden, tegelijk met mijn antwoorden op deze Kamervragen, naar de Kamer stuur.
Klopt het dat de belangrijkste financier van Treant Zorggroep – zorgverzekeraar Zilveren Kruis – van mening is dat het voornemen om de verloskunde in Emmen te concentreren voorbarig is en verzocht heeft om alternatieven te onderzoeken?2
Ik wil mij niet mengen in een discussie tussen de zorgverzekeraar en zorgaanbieder. In de brief over het voorgenomen besluit van Treant die ik heden naar de Tweede Kamer stuur ben ik nader ingegaan op het proces met betrekking tot de besluitvorming van Treant. Ik heb daarbij aangegeven dat ik het belangrijk vind dat er een goed onderbouwd en goed afgestemd besluit over de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde van Treant komt, waarbij wordt voldaan aan de zorgplicht van de zorgverzekeraar en de kwaliteit en veiligheid van de zorg zijn geborgd.
Kunt u het verschil van inzicht tussen Zilveren Kruis en Treant Zorggroep toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven welke acties Treant Zorggroep tot nog toe heeft ondernomen om het tekort aan kinderartsen aan te pakken?
Treant heeft aangegeven sinds medio 2017 verschillende initiatieven te hebben ondernomen. Treant geeft aan andere ziekenhuizen actief te hebben benaderd met een verzoek om ondersteuning en het pensioen en vroegpensioen van kinderartsen te hebben uitgesteld. Voor het werven van nieuwe kinderartsen heeft Treant daarnaast diverse wervingsadvertenties in vakbladen en landelijke dagbladen geplaatst, contact gehad met de Nederlandse Vereniging voor Kindergeneeskunde en diverse bureaus, ook in het buitenland, en contact gehad met het UMCG als dichtstbijzijnde opleider van kinderartsen, om kinderartsen alvast te interesseren voor Treant.
Blijft Treant Zorggroep acties ondernemen om het tekort aan kinderartsen tegen te gaan, met als doelstelling om op termijn bijvoorbeeld de afdeling acute verloskunde in Hoogeveen weer naar de normale setting terug te brengen?
Treant heeft mij laten weten actie te blijven ondernemen om nieuwe kinderartsen te vinden. De afgelopen maanden is het Treant echter niet gelukt om nieuwe kinderartsen te vinden, en Treant houdt er rekening mee dat dit ook niet meer gebeurt. Treant hoopt met de voorgenomen concentratie van de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde op locatie Emmen een scenario te hebben dat ook in dat licht voldoende robuust is voor de komende periode.
Deelt u de zorgen van onder andere de huisartsenkring Groningen, dat het met de sluiting van de afdeling acute verloskunde nog onaantrekkelijker wordt voor specialisten om zich te vestigen in bijvoorbeeld het ziekenhuis in Stadskanaal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, vergroot dit volgens u de kansen dat het ziekenhuis uiteindelijk volledig zal moeten sluiten?3
Het definitieve besluit moet nog worden genomen. Het is op dit moment moeilijk in te schatten wat de invloed van dit besluit zal zijn op de wens van specialisten om te werken op bijvoorbeeld de locatie Stadskanaal van Treant.
Treant heeft mij laten weten dat het voor de langere termijn van oordeel is dat het huidige model met drie ziekenhuislocaties niet houdbaar is in een regio waarin sprake is van bevolkingsdaling, ontgroening en vergrijzing. In dat kader heeft Treant recent een concept regiovisie gepubliceerd, waarin het een alternatief schetst om de acute, complexe klinische zorg toch in de regio te kunnen behouden, namelijk de bouw van een interventiecentrum waarin deze zorg in het hart van de regio zou worden geconcentreerd. Treant is van oordeel dat het ziekenhuis hierdoor ook een aantrekkelijke werkgever zou worden.
Deelt u de zorgen van verloskundigen dat door het sluiten van de afdelingen acute verloskunde in Stadskanaal en Hoogeveen, de omliggende ziekenhuizen (Assen, Hardenberg en Zwolle) te maken kunnen krijgen met een enorme toestroom, met een domino-effect als gevolg?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik graag naar de brief die ik vandaag, zoals ik al aangaf, aan de Tweede Kamer stuur over het voorgenomen besluit van Treant om de klinische verloskunde en klinische kindergeneeskunde te concentreren op locatie Emmen.
Klopt het dat het Isala ziekenhuis in Zwolle nu al regelmatig volmeldingen heeft en dat door een extra toestroom vanuit de regio van Treant Zorggroep de toegankelijkheid van acute verloskundige zorg in die regio ook onder druk kan komen te staan?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat het bestuur van Treant Zorggroep over het voorgenomen besluit voldoende overleg heeft gevoerd met alle partijen in de regio, waaronder het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ), de gemeenten en zeker ook de inwoners uit de omgeving, en waar relevant ook met de Raad van Bestuur van het ziekenhuis in Hardenberg? Zo ja, waaruit blijkt dat wat u betreft?
Zie antwoord vraag 7.
Aansluiting en planning van duurzame energie projecten met betrekking tot elektriciteitsnetwerken en beschermen natuur, landschap en vruchtbare landbouwgrond |
|
Agnes Mulder (CDA), Erik Ronnes (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten «8 maanden wachten met nieuwbouw door capaciteitsproblemen Alliander», het bericht «Waarschuwing: geen nieuwe zonneparken, het net kan het niet aan» en het bericht «Overbelasting van stroomsector brengt digitale koppositie Nederland in gevaar»?1 23
Ja.
Kunt u inzichtelijk maken welke termijn wordt gehanteerd voor de aansluiting van duurzame energieprojecten van kleinere (kleiner dan 10 megawatt) en grotere omvang en voor de aansluiting van grote afnemers?
De Elektriciteitswet 1998 bepaalt dat een netbeheerder aansluitingen binnen een redelijke termijn moet realiseren. Voor aansluitingen tot 10 MVA geldt dat de redelijke termijn in ieder geval is verstreken wanneer de gevraagde aansluiting niet is gerealiseerd binnen 18 weken. Voor aansluitingen vanaf 10 MVA stelt de wet geen maximum aan de duur van de redelijke termijn. Wat een redelijke termijn voor die aansluitingen is, wordt daarom van geval tot geval beoordeeld.
Voor de aansluiting van een productie-installatie voor de opwekking van duurzame elektriciteit of een installatie voor hoogrenderende warmtekrachtkoppeling geldt dat de redelijke termijn is verstreken als de aansluiting niet is gerealiseerd binnen 18 weken, tenzij de netbeheerder dit niet in redelijkheid kan worden verweten. Hierbij is geen juridisch onderscheid tussen een aansluiting van minder of meer dan 10 MVA. Daarbij is echter wel een hardheidsclausule opgenomen, omdat het kan voorkomen dat externe factoren de netbeheerder belemmeren om een dergelijke aansluiting binnen de termijn van 18 weken te realiseren.
In hoeverre worden deze termijnen overschreden, in welke regio’s en waarom?
Voor aansluitingen op het laagspannings- en middenspanningsnet is er geen uniforme vastlegging van overschrijdingen van de termijnen. De ACM is in overleg met de netbeheerders een onderzoek gestart om te komen tot een voor dit doel geschikte rapportage. In zijn algemeenheid kan wel worden vastgesteld dat de termijn van 18 weken voor het aansluiten van klanten in de praktijk steeds vaker wordt overschreden. Hier zijn meerdere redenen voor te noemen:
In complexe situaties kan de doorlooptijd oplopen tot meer dan een jaar, bijvoorbeeld als er een nieuw onderstation moet worden gebouwd.
In zijn algemeenheid zijn er geen specifieke regio’s aan te wijzen waar de termijn van 18 weken niet wordt gehaald. In de beantwoording van de vragen van het lid Moorlag ben ik ingegaan op de situatie in Groningen en Drenthe4. Voor Friesland geldt grosso modo hetzelfde.
Voor aansluitingen op het hoogspanningsnet geldt dat de aansluittermijnen die contractueel worden overeengekomen tussen TenneT en degene die om een aansluiting op het landelijk hoogspanningsnet vraagt, doorgaans worden gehaald. De doorlooptijden van de aanbesteding, de gunning, de bouw, het testen van de aansluiting en de inbedrijfstelling tellen op tot 18 tot 24 maanden vanaf het moment dat de realisatieovereenkomst is ondertekend.
Wat is de wettelijke sanctie wanneer netbeheerders niet binnen de wettelijke termijnen een aansluiting op het net realiseren? Hoe vaak worden deze sancties opgelegd?
Als de wettelijke termijn voor een aansluiting niet wordt gehaald, kan de ACM de netbeheerder een boete opleggen van ten hoogste € 900.000 of, indien dat meer is, 10% van de omzet van de overtreder. De exacte hoogte van een boete bepaalt de ACM op basis van de Boetebeleidsregels ACM, die is vastgesteld door de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Daarnaast kan de ACM een bindende aanwijzing geven of een last onder dwangsom opleggen om de wettelijke termijn te handhaven. Deze sancties zijn tot op heden niet opgelegd.
Is bekend in hoeveel gevallen meer tijd nodig is vanwege capaciteitstekort bij de landelijke of regionale netbeheerder?
Generiek is deze vraag moeilijk te beantwoorden, omdat dit afhangt van de situatie. Wel merken de netbeheerders op dat er een sterke toename zichtbaar is van klantaanvragen. Op veel plekken in het elektriciteitsnet is nog voldoende capaciteit beschikbaar. Wanneer een aansluiting wordt gevraagd van 10 MVA of meer, dan zoeken de betrokken netbeheerders naar een geschikte plaats in het net met voldoende capaciteit.
Is bekend in hoeveel gevallen voor de aanleg van duurzame energieprojecten en de inpassing van grote afnemers netverzwaring nodig is bij gerealiseerde en aangevraagde aansluitingen?
Nee, dit is niet bekend. Het is netbeheerders niet toegestaan bij aansluitingen onderscheid te maken tussen aansluitingen ten behoeve van duurzame en van niet-duurzame energie. Bovendien is het niet realistisch om een netverzwaring aan een bepaalde aansluiting toe te rekenen, omdat het net onderling sterk vermaasd is.
Is er een overzicht van de doorlooptijden voor aansluitingen bij de verschillende netbeheerders? Zo nee, bent u bereid hierover meer inzicht te verkrijgen?
Op dit moment is een dergelijk overzicht er nog niet. De ACM doet onderzoek en is hierover met de netbeheerders in overleg.
In hoeverre leiden vertragingen van het aansluiten van elektriciteitsproducenten tot het niet halen van de doelen van het energieakkoord 2020?
Voor het aansluiten van windmolens op land voorzie ik geen problemen voor 2020. Met betrekking tot grootschalige zonPV is de inschatting dat het merendeel van de zonneparken geen hinder zal ondervinden. In overleg met TenneT en regionale netbeheerders houd ik de vinger aan de pols.
Hoe voorkomt u maatschappelijke kosten, zoals netverzwaringen, bij het stimuleren van duurzame energieprojecten?
Netbeheerders hebben enerzijds de plicht om iedereen van een aansluiting te voorzien en de gewenste elektriciteit te transporteren. Anderzijds worden zij zodanig gereguleerd dat zij alleen investeren in netverzwaringen indien dat efficiënt is en deze ook worden gebruikt. Netverzwaringen zijn daarom normaliter verantwoorde en doelmatige maatschappelijke kosten. Investeringsplannen van netbeheerders worden elke twee jaar vastgesteld en geactualiseerd. Het overleg met betrokkenen over die plannen kan door netbeheerders worden benut om de juiste afwegingen te maken over de nut en noodzaak van netuitbreidingen.
Is het mogelijk dat netbeheerders inzichtelijk maken waar er voldoende ruimte en vraag is op het net voor duurzame energieprojecten zodat netverzwaringen en dure aansluitingen voorkomen kunnen worden?
Ik zal de netbeheerders vragen om bij de totstandkoming van hun investeringsplannen inzichtelijk te maken waar en hoeveel ruimte er nog op het net zit.
In hoeverre bestaat er samenwerking tussen netbeheerders en decentrale overheden over het inplannen van duurzame energieprojecten zodat duurzame energieprojecten tijdig en tegen de laagste maatschappelijke kosten aangesloten kunnen worden?
Netbeheerders en provinciale en lokale overheden – die zelf aandeelhouders zijn van de netbeheerders – werken samen om de planologie van dergelijke projecten te onderkennen en met elkaar af te stemmen. Deze samenwerking heeft echter nog geen structureel karakter. In het Interbestuurlijk Programma (IBP) is tussen de rijksoverheid en de decentrale overheden afgesproken dat er in het kader van het Klimaatakkoord er regionale energie- en klimaatstrategieën komen. Bij het uitwerken van deze regionale strategieën kan ook de samenwerking tussen netbeheerders en decentrale overheden verder vorm worden gegeven.
Kunt u aangeven of er landelijke afspraken zijn over de vorm en inhoud van regionale energie- en klimaatstrategieën die nu ontwikkeld worden door decentrale overheden? In hoeverre kunnen deze strategieën een formele status krijgen of vertaald worden in omgevingsvisies en plannen?
In het IBP is afgesproken dat overheden op basis van landsdekkende regionale energie- en klimaatstrategieën (RES) bestuurlijke keuzes vastleggen voor ten minste de periode tot 2030 in omgevingsvisies op nationaal, regionaal en lokaal niveau en op omgevingsplannen. Momenteel wordt in het kader van het Klimaatakkoord gewerkt aan de concrete invulling van de RES. De trajecten van de nationale omgevingsvisie (NOVI) en het Klimaatakkoord worden zoveel mogelijk gesynchroniseerd.
Ziet u mogelijkheden om ervoor te zorgen dat in het beleid voor duurzame energie in de regionale energie- en klimaatstrategieën en in de omgevingsvisies rekening gehouden wordt met de beschikbaarheid van het elektriciteitsnet, zodat netverzwaringen voorkomen kunnen worden of tijdig kunnen plaatsvinden? In hoeverre krijgen de regionale energie- en klimaatstrategieën een plek in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)?
Een van de achterliggende doelen van de RES is dat hiermee een integraal ruimtelijk beeld voor de elektriciteitsvoorziening ontstaat op regionaal niveau. Het is dus juist de bedoeling dat in de RES de beschikbaarheid van het net wordt meegenomen en vice versa dat netbeheerders in hun investeringsplannen gebruik kunnen maken van de RES. De netbeheerders zullen hierin een actieve rol moeten vervullen. Dit hebben ze ook gedaan bij de vijf pilots over regionale energiestrategieën die in 2017 zijn uitgevoerd.
Wanneer de NOVI in 2019 gereed is, zijn de RES nog in ontwikkeling. De NOVI wordt opgesteld onder regie van het Rijk, in samenwerking met de decentrale overheden. Zoals in het Interbestuurlijk Programma is afgesproken, wordt aan de NOVI een bestuursakkoord gekoppeld met actiegerichte afspraken over de realisatie van de opgaven en de aansluiting tussen NOVI, Provinciale Omgevingsvisies (POVI) en Gemeentelijke Omgevingsvisies (GOVI). De inhoudelijke afspraken die in het kader van de NOVI worden gemaakt, zullen in de RES worden uitgewerkt. Daarom is het van belang dat de NOVI werkelijk wordt gedragen door alle overheden.
Het opstellen van de RES gebeurt onder regie van de medeoverheden, in samenwerking met het Rijk en tal van actoren zoals netbeheerders. De RES vinden hun uitwerking in de provinciale en gemeentelijke omgevingsvisies en -plannen. Momenteel wordt de wijze waarop RES en verdere uitwerking van de NOVI samenhangen nader uitgewerkt.
Deelt u de mening dat het behoud van natuur- en landschap en vruchtbare landbouwgrond geborgd moet zijn, ook ten aanzien van de energietransitie, en dat hiervoor afstemming nodig is tussen decentrale overheden (aanvullende vraag naar aanleiding van de antwoorden op schriftelijke vragen van het lid Dik-Faber)3?
In het kader van het Klimaatakkoord wordt tussen onder meer het Rijk en de decentrale overheden invulling gegeven aan de nieuwe doelstellingen voor de energietransitie die aansluiten bij de klimaatopgave van het kabinet. Hierbij is ook aandacht voor de inpassing van de extra vraag naar ruimte die dit met zich mee brengt. Een zorgvuldige afweging van de verschillende doelen en belangen, waaronder die van landbouw, natuur en landschap, is hierbij van belang. Dit is ook binnen de NOVI een belangrijk onderwerp. Verder verwijs ik naar mijn antwoorden op de vragen van de leden Moorlag en Nijboer6.
Ziet u mogelijkheden om ter bescherming van natuur- en landschap en vruchtbare landbouwgrond als doelstelling voor de fysieke leefomgeving regels te stellen voor zonne-energie projecten op grond van artikel 2.24 juncto artikel 2.28 Omgevingswet?
Zoals ook eerder gesteld7, vind ik het van belang dat we in Nederland zorgvuldig omgaan met goede landbouwgronden en dat dat wordt betrokken bij de ruimtelijke afwegingen voor zonne-energieprojecten. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt primair bij gemeenten en provincies. In beginsel zijn regionale afwegingskaders, de provinciale omgevingsvisies en de nog op te stellen RES hiervoor de ruimtelijke instrumenten. Indien er aanleiding voor is, biedt onder andere de NOVI, die op dit moment ontwikkeld wordt, hiervoor een afwegingskader op nationaal niveau. Daarmee is het stellen van nadere eisen op grond van de nog in te voeren Omgevingswet een vraag die nu niet speelt.
De enorme stijging van elektriciteitstarieven op Bonaire |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over de stijging van de elektriciteitstarieven op Bonaire?1
Ja.
Klopt het dat de elektriciteitsprijzen worden verhoogd met 24%?
Ja, de elektriciteitstarieven zijn door Water- en Energiebedrijf Bonaire (WEB) met USD 0,073 per kWh verhoogd tot USD 0,376 per kWh (23,6%) verhoogd.
Om welke redenen en op basis van welke regels zijn de elektriciteitstarieven door Water – en Energiebedrijf Bonaire (WEB) verhoogd vanaf 1 januari 2018?
Nee. Anders dan in Nederland worden deze tarieven kunstmatig lager gehouden dan de werkelijke kosten, door middel van een subsidie, die uiteraard wordt opgebracht door de Nederlandse belastingbetaler.
De kosten die ten grondslag liggen aan de tarieven zijn wel hoger dan tot dusver doorberekend aan de klant. Dat komt vooral door de gestegen olieprijs. De rest van de tariefsverhoging komt door de netwerkkosten, die tot dusver niet geheel in de tarieven werden doorberekend, waardoor de financiële positie van het netwerkbedrijf dan ook werd uitgehold.
Betreft dit kostendekkende tarieven als berekend door Autoriteit Consument en Markt (ACM) die op 1 april 2018 ingaan?2
Zie antwoord vraag 3.
Klopt wat de consumentenbond van Bonaire, Unkobon, stelt dat er geen flankerend beleid is om sociaal zwakkeren te beschermen?3
Nee. Er is rijksbreed beleid om de sociaaleconomische ontwikkeling van Caribisch Nederland te bevorderen. Er is bovendien flankerend beleid om de vaste gebruikstarieven te verlagen zodat de netbeheertarieven in Caribisch Nederland vergelijkbaar zijn met die in Europees Nederland. Dit gebeurt met een subsidie vanuit het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat voor elektriciteit en vanuit het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat voor drinkwater. In de subsidiebeschikking voor de elektriciteitstarieven is expliciet opgenomen dat WEB zelf de subsidie kan verdelen en specifiek kan inzetten om de rekening van groepen die er onder het nieuwe tariefstelsel op achteruit gaan, te verlagen. Hiernaast hebben veel huishoudens een contract op basis van betaling vooraf (pre paid, Pagabon). Bij een dergelijk contract betaalt men geen vast gebruikstarief. WEB kan kiezen ook de rekening van deze groep te verlagen met de subsidie. Ik ben in gesprek met WEB over hoe de subsidie in te zetten.
Bent u bereid om zich in te zetten voor een betaalbare energievoorziening als per motie verzocht door de Kamer (Kamerstuk 34 089, nr. 13)?
Ja. Het beleid zoals vervat in het «Plan voor een betaalbare en duurzame energievoorziening in Caribisch Nederland. De ontwikkeling van de elektriciteitsvoorziening» (Kamerstuk 34 089, nr. 16) is mede gebaseerd op het onderzoeksrapport «Renewable Energy Future for the Dutch Caribbean Islands Bonaire, Sint Eustatius and Saba» (Kamerstuk 34 089, nr. 14). Met dit plan wil ik inzetten op duurzame energievoorziening waardoor de kosten voor energieverbruik in Caribisch Nederland verlaagd kunnen worden, terwijl tegelijk schonere energie wordt opgewekt en inwoners van Caribisch Nederland minder afhankelijk zijn van fossiele brandstof om energie op te wekken. Het heeft mijn voorkeur de betaalbaarheid te verbeteren door (financiële) steun voor duurzame productie, boven tariefsteun voor de (fossiele) energierekening van de eindgebruiker. Toch is er nu tariefsteun ten behoeve van de betaalbaarheid bij onder andere de sociaaleconomisch zwakkere eindgebruiker.
Mijn ambtgenote van IenW is zich eveneens bewust van de prijsstijgingen van drinkwater in Caribisch Nederland. Voor de korte termijn worden deze via subsidie zoveel mogelijk opgevangen. Omdat de tariefstructuur van de wet momenteel onvoldoende mogelijkheden biedt om de betaalbaarheid voor kleinverbruikers voor drinkwater te borgen wordt een wetswijziging voor drinkwater voorbereid waarbij tevens de uitkomsten van de evaluatie van de wet zullen worden meegenomen. De Minister van IenW zal u daaromtrent nader informeren.
Gaat u de ruimte die artikel 5.1 van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES geeft spoedig benutten om een deel van de transportkosten voor water en elektriciteit te subsidiëren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, biedt deze subsidiëring op korte termijn soelaas voor de in vraag één genoemde tariefstijging en voor de door de ACM bepaalde tarieven die op 1 april ingaan?
Ja. Ik ga een subsidie verstrekken die de netbeheertarieven voor elektriciteit verlaagt tot ongeveer Europees Nederlands niveau. In de subsidiebeschikking heb ik expliciet opgenomen dat het bedrijf zelf de subsidie kan verdelen en zo kan toespitsen op huishoudelijke klanten, die het meest geraakt worden. Ongeveer twee derde van de stijging is het gevolg van hogere olieprijzen die op de mondiale markt tot stand komen. Ik ben niet bereid tot een aanvullende brandstofsubsidie.
Mijn ambtgenote van IenW subsidieert daarnaast het vaste gebruikstarief voor drinkwater. Deze subsidie neemt exponentieel toe als gevolg van de berekende gestegen kosten. Daarbij kan momenteel geen rekening worden gehouden met kleinverbruik, zoals in het antwoord op vraag 6 toegelicht. Om die reden wordt een wetswijziging voorbereid om tot de gewenste differentiatie en flexibiliteit in de tariefstructuur te komen.
Is er op Bonaire een gebruiksafhankelijk tarief voor elektriciteit- en drinkwatertarieven als genoemd op pagina 11 van de memorie van toelichting van de wet Elektriciteit en Drinkwater BES (Kamerstuk 34 089, nr.3) om deze tarieven betaalbaar te houden voor de minst draagkrachtige afnemers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Er wordt per 1 april een gebruiksonafhankelijk tarief op Bonaire ingevoerd. Saba en Sint Eustatius gingen Bonaire hierin in 2017 voor.
Voor wat betreft de betaalbaarheid van deze tarieven verwijs ik naar het antwoord op de vragen 5, 6 en 7. Voor drinkwater zal ook de betaalbaarheid van het variabele gebruikstarief mede worden onderzocht in het kader van de daar bedoelde wetswijziging.
Het bericht dat Shell de NAM op afstand zet |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Shell zet de NAM op afstand. Wie draait er straks op voor de schade in Groningen?»?1
Ja, het was bekend dat Shell de 403-verklaring had ingetrokken. Shell heeft aangegeven dat de intrekking van de 403-verklaring is ingetrokken vanwege het feit dat NAM inmiddels een eigen jaarrekening openbaar maakt. Dit naar aanleiding van de Europese transparantierichtlijn (2013/50/EU), waarin bepalingen zijn opgenomen die tot doel hebben de transparantie op betalingen aan overheden te verbeteren.
Klopt het dat Shell zijn 403-aansprakelijkheidsverklaring voor de NAM afgelopen jaar heeft ingetrokken? Zo ja, heeft Shell u op de hoogte gesteld van de redenen daarvoor of kunt u achterhalen wat de redenen zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Sinds wanneer weet u hiervan en waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Ja, het was bekend dat Shell de 403-verklaring had ingetrokken. Op 8 juni 2017 is de intrekking van de 403-verklaring gedeponeerd bij de Kamer van Koophandel. De intrekking is een zelfstandige bevoegdheid van Shell. Het is aan Shell en niet de Staat hierover informatie naar buiten te brengen. Dit is gedaan door vermelding in het jaarverslag van Shell en door publicatie van een jaarverslag door NAM zelf.
Kan het intrekken van de 403-aansprakelijkheidsverklaring nu en in de toekomst effect hebben op de beschikbaarheid van middelen van de NAM voor het vergoeden van schade en het versterken van huizen in Groningen?
De verplichting tot het vergoeden van aardbevingsschade ten opzichte van gedupeerden in Groningen is een wettelijke verplichting van NAM. Die verplichting van NAM wordt niet geraakt door de intrekking van de 403-verklaring. NAM zal aan haar betalingsverplichtingen blijven voldoen, waarover uw Kamer op 30 januari jl. per brief is geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 422). In dezelfde brief licht ik toe dat aardbevingsschade van gedupeerden in Groningen wordt vergoed en dat NAM voldoende financiële middelen beschikbaar heeft om de versterkingsopgave uit te voeren. Shell heeft ook op 30 januari jl. een verklaring afgegeven dat NAM aan haar financiële verantwoordelijkheden die samenhangen met de aardbevingen in Groningen voldoet en zal blijven voldoen. In deze verklaring geeft Shell ook aan hiervoor garanties af te geven.
Kunt u aangeven of Shell op deze wijze haar verantwoordelijkheid voor haar dochteronderneming, de NAM, kan ontlopen?
Shell heeft een verklaring op 30 januari jl. gepubliceerd en in de hoorzitting op 1 februari jl. in uw Kamer bevestigd dat NAM niet weg loopt voor haar financiële verantwoordelijkheden die samenhangen met de aardbevingen in Groningen, inclusief kosten die voortvloeien uit het nieuwe schadeprotocol. Shell is bereid daarvoor garanties af te geven. NAM heeft bovendien bekend gemaakt dat zij voorlopig geen dividend uitkeert aan haar aandeelhouders. Hierover heb ik uw Kamer op 30 januari jl. geïnformeerd (Kamerstuk 33 529, nr. 422).
Kunt u aangeven of Shell verplicht kan worden om haar medeverantwoordelijkheid om de bestaande en toekomstige schade ten gevolge van de aardbevingen, ook als NAM niet meer de middelen heeft, voor haar deel te voldoen? Zo ja, op welke wijze?
De Staat, Shell en ExxonMobil zijn in gesprek over een herinrichting van het gasgebouw. In deze gesprekken zal worden verzekerd dat NAM ook in de toekomst bij toenemende kosten als gevolg van de aardbevingen en afnemende opbrengsten bij een verminderende gaswinning aan haar financiële verplichtingen zal blijven voldoen. Deze gesprekken verlopen constructief.
Kunt u deze vragen voor vrijdag 2 februari 2018 beantwoorden?
De antwoorden op deze Kamervragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Kosten van NAM die betaald worden door EBN |
|
Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Staat betaalt mee aan reorganisatie NAM»1?
Ja.
Wat is uw reactie op dit artikel?
Energie Beheer Nederland B.V. (hierna: EBN) neemt namens de Nederlandse Staat deel in de opbrengsten en kosten van de opsporing en winning van aardolie en aardgas in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat, in de regel voor 40%. Dat doet EBN op grond van Overeenkomsten van Samenwerking die zijn gesloten met mijnbouwbedrijven. Dit zijn vergunninghouders in de zin van de Mijnbouwwet. Deze samenwerkingsverbanden betreffen alle Nederlandse gasvelden on- en offshore, dus niet alleen het Groningenveld waarvoor de Overeenkomst van Samenwerking met de NAM in 1963 is gesloten.
Dergelijke privaatrechtelijke samenwerkingsovereenkomsten behoeven en hebben de instemming van de Minister van Economische Zaken en Klimaat. Voor alle opsporings- en winningsactiviteiten in Nederland geldt dat de betrokken mijnbouwbedrijven het initiatief nemen en dat in alle gevallen de feitelijke, operationele werkzaamheden worden uitgevoerd door de operators in de verleende opsporings- en winningsvergunningen. Naast de NAM valt hierbij onder meer te denken aan Vermilion, Total, Wintershall en ENGIE. EBN voert zelf geen operationele mijnbouwwerkzaamheden uit. Daarentegen draagt EBN wel bij aan de kosten die de operator moet maken voor de operationele uitvoering van de mijnbouwwerkzaamheden. De taken en de positie van EBN bij de opsporing en winning zijn vastgelegd in de Mijnbouwwet en daarmee openbaar. Zo staat er in artikel 94 Mijnbouwwet dat in de overeenkomst van samenwerking bepalingen worden opgenomen omtrent het overdragen in eigendom van de gewonnen en beschikbare hoeveelheden koolwaterstoffen voor 40% en in artikel 90 Mijnbouwwet dat EBN 40% van de kosten voor haar rekening neemt.
Voor de operationele uitvoering van de opsporings- en winningsactiviteiten waarvoor de vergunning is verleend, moeten operators kosten maken, waarvan personeelskosten onderdeel zijn. Deze belasten zij naar rato van hun deelnemingspercentage door aan de deelnemende partijen in de vergunning, waaronder EBN voor (doorgaans) 40%. Op grond van de met operators gemaakte afspraken in de Overeenkomsten van Samenwerking dient EBN mee te betalen aan deze kosten, waaronder de personeelskosten, van de operator. Om de efficiency van hun opsporings- en winningsactiviteiten te vergroten, worden door operators regelmatig reorganisaties uitgevoerd. De kosten van dergelijke reorganisaties leiden op termijn tot lagere kosten van winning en daar heeft EBN (en dus de Staat) uiteindelijk ook baat bij. In 2016 had NAM voor al haar mijnbouwactiviteiten bijna 2.000 werknemers in dienst. Om haar winningskosten te verlagen, heeft NAM een reorganisatie doorgevoerd. Deze reorganisatie heeft niet alleen betrekking op de vergunning Groningen, maar ook op alle andere vergunningen in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat, waar NAM de operator is. NAM heeft uiteindelijk op grond van de met EBN gesloten Overeenkomsten van Samenwerking € 48,7 miljoen aan reorganisatiekosten in rekening gebracht aan EBN. Deze kosten zijn opgenomen in het jaarverslag van EBN.
Heeft de Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) 48,7 miljoen euro reorganisatiekosten gedeclareerd bij Energie Beheer Nederland (EBN)?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u specificeren welke kosten dit betreft die zijn gemaakt door NAM?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wanneer en op welke wijze u hiervan op de hoogte bent gebracht?
Zie antwoord vraag 2.
Waarom is in 2015 het laatste jaarverslag van EBN van 2014 naar de Kamer gestuurd?
In het kader van de verdergaande digitalisering van de overheid is het jaarverslag van EBN de laatste twee jaar niet meer in papieren versie naar de Tweede Kamer gestuurd. De digitale versie van het jaarverslag is te vinden op de website van EBN: www.ebn.nl. De jaarverslagen van EBN over de jaren 2015 en 2016 voeg ik bij2.
Waarom is de Kamer niet geïnformeerd over de kosten waar NAM EBN voor laat betalen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke rol heeft Ernst&Young hierin gespeeld? Kunt u de Kamer het advies of andere stukken van Ernst&Young toesturen?
Op grond van de met operators gesloten Overeenkomsten van Samenwerking is EBN gehouden mee te betalen aan de kosten van de operationele activiteiten van de operators in de vergunning. Als goed vertegenwoordiger van de belangen van de Nederlandse Staat neemt EBN de door de operator aan haar in rekening gebrachte bedragen niet voetstoots over, maar voert zij zelf een kritische controle uit. Daarbij heeft EBN in het geval van NAM een audit laten uitvoeren door Ernst & Young om ervan verzekerd te zijn dat de kostentoerekening van de reorganisatiekosten op een zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden en dat de grondslag voor de vergoeding passend is. EBN heeft mij laten weten dat de uitkomst van het onderzoek is dat er voor de reorganisatie gerekend wordt volgens de kantonrechtersformule en er geen sprake is van uitzonderlijke regelingen. Omdat het hier gaat om de uitvoering van een privaatrechtelijke overeenkomst tussen EBN en een operator en de stukken persoons- en bedrijfsgevoelige informatie bevatten, beschik ik niet over het advies of andere stukken van Ernst & Young.
Uit welke afspraak tussen NAM en de staat vloeit voort dat de staat op deze wijze meebetaalt aan de kosten van NAM? Is hierover juridisch advies ingewonnen bij de landsadvocaat, of anderszins? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat tweederde van de kosten voor schadeherstel in Groningen voor rekening komt van EBN, zoals vermeld in het artikel? Zo nee, welke kosten betaalt EBN dan mee aan schadeherstel en versterking? Uit welke afspraken tussen NAM en de staat komt dit voort?
EBN participeert in de regel voor 40% in de baten en lasten van de opsporing en winning van aardolie en aardgas in Nederland en op het Nederlandse deel van het continentaal plat. Dat doet zij op grond van Overeenkomsten van Samenwerking die zij heeft gesloten met mijnbouwbedrijven. EBN draagt, op dezelfde wijze als aan de reorganisatiekosten van NAM, ook voor 40% bij aan de kosten die zijn veroorzaakt door de bevingenschade in Groningen door de mijnbouwactiviteiten van NAM. Vanuit verantwoordelijkheden, aansprakelijkheden en wettelijke verplichtingen van operators en op grond van de contractuele afspraken tussen EBN en NAM en andere operators komt op dezelfde wijze 40% van de andere kosten die in vraag 11 zijn genoemd voor rekening van EBN. Als gevolg de fiscale aftrekbaarheid van degelijke kosten bij de belastingaangiften van mijnbouwbedrijven komt per saldo uiteindelijk circa tweederde van de kosten voor rekening van de Staat.
Kunt u specificeren of reorganisaties, schadeherstel, versterking, het abandonneren van mijnbouwinstallaties en het monitoren van afgesloten putten kosten zijn waar EBN aan meebetaalt bij alle mijnbouwactiviteiten waar zij aan deelneemt? Kunt u specificeren voor welke kosten EBN opdraait bij de exploitatie van het Groningenveld en bij de exploitatie van andere mijnbouwactiviteiten?
Zie antwoord vraag 10.
Mogelijke mijnbouwactiviteiten aan de grens met België bij Zuid-Limburg voor de winning van onder andere zink en mogelijke effecten voor de Nederlandse bieding voor de Einstein Telescope |
|
Martijn van Helvert (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Halbe Zijlstra (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Limburgs stilste hoekje vreest Waalse zinkzoekers»?1
Ja. Het in 2017 opgerichte Belgische bedrijf WalZinc is voornemens bij de Waalse overheid een vergunning aan te vragen voor het uitvoeren van een onderzoek naar het voorkomen van zink, lood en verschillende zeldzame metalen in de ondergrond in de omgeving van de gemeente Plombières (provincie Luik, België). WalZinc zal voor het onderzoek vooral gebruik maken van niet-invasieve geofysische meettechnieken zoals bijvoorbeeld gravimetrie en elektrische weerstandstomografie. Er zullen waarschijnlijk ook enkele boringen worden uitgevoerd. Dit onderzoek zal naar verwachting 4 tot 5 jaar duren.
Bent u door de Belgische autoriteiten op de hoogte gesteld van de Belgische vergunningverlening voor het onderzoek naar bodemschatten aan de zuidelijkste grens van ons land? Zo ja, op welke wijze? Is deze vergunning vergelijkbaar met een opsporingsvergunning onder de Nederlandse wetgeving?
Ik ben door de Belgische autoriteiten niet op de hoogte gesteld. Het is bij initiatieven langs de grens gebruikelijk dat de lokale overheid waar het initiatief wordt genomen de desbetreffende gemeentes en provincie van het buurland informeert.
Op 4 oktober 2017 heeft in de gemeente Plombières een informatiebijeenkomst plaatsgevonden. De provincie en de gemeenten waren over het initiatief en deze bijeenkomst niet op voorhand geïnformeerd. Aan iedereen is de mogelijkheid geboden om binnen veertien dagen na de bijeenkomst een reactie te sturen aan het gemeentecollege van Plombières. De provincie Limburg, de nabij gelegen Limburgse gemeenten Gulpen-Wittem en Vaals en ook de stichting VVV Zuid Limburg hebben per brief gereageerd.
De Nederlandse wetgeving met betrekking tot opsporingsvergunningen is niet gelijk aan de Belgische wetgeving maar er zijn wel overeenkomsten. De in voorbereiding zijnde aanvraag van WalZinc betreft een vergunning voor het uitvoeren van een onderzoek naar het voorkomen van zink, lood en andere metalen. Dit is vergelijkbaar met een opsporingsvergunning als bedoeld in artikel 6 van de Mijnbouwwet. Indien het onderzoek voor WalZinc aanleiding geeft om het initiatief te nemen om te komen tot het winnen van onder andere lood en zink dan zal men eerst een concessie moeten verkrijgen van de Waalse overheid. Hiervoor zal men een openbare procedure moeten starten waarbij inspraak mogelijk is. De voorgenomen mijnbouwactiviteit langs de grens kan mogelijk leiden tot grensoverschrijdende milieueffecten. Uitgaande van het door de EU in 1991 ondertekende Espoo VN-verdrag zal dan ook een milieueffectrapportage moeten plaatsvinden aan de Nederlandse zijde van de grens. Daarnaast heeft de Belgische overheid dan ook de verplichting om de Nederlandse burgers en autoriteiten op een vergelijkbare wijze als de Belgische burgers en autoriteiten te betrekken in de procedure.
Heeft u, of naburige Nederlandse gemeenten en de Provincie Limburg, de mogelijkheid gehad om hier een zienswijze over in te dienen of bezwaar tegen te maken bij de verantwoordelijke Belgische autoriteiten? Zo nee, op welke wijze wordt de omgeving, ook over de grens, betrokken bij de vergunningverlening?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met de gezamenlijke bieding die georganiseerd wordt door Nikhef en de Provincie Limburg om de Einstein Telescope (genoemd in de Nationale Roadmap Grootschalige Wetenschappelijke Infrastructuur) waarmee onderzoek gedaan gaat worden naar zwaartekracht golven?2 Weet u dat er buiten de Zuid-Limburgse bodem maar twee andere plaatsen voor geschikt zijn voor deze «Large-scale Cryogenic Gravitational Wave Telescope» in Europa?
De ambities van het Nikhef en de Provincie Limburg zijn mij bekend. Uit het door de EU-gefinancierde rapport «Einstein gravitational wave Telescope conceptual design study»3 blijkt dat de gesteldheid van de ondergrond in de Limburgse grensregio geschikt is om een Einstein Telescoop te herbergen. Tevens laat het rapport zien dat ook Sardinië en het Hongaarse Matra gebergte in de regio van Budapest goede kandidaten zijn.
De Einstein Telescoop is opgenomen in de Nationale Roadmap van NWO en heeft daardoor onze aandacht. Met steun van het Ministerie van OCW en de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) is een taskforce ingericht om de positieve indicaties die er zijn voor de ontwikkeling van een Einstein Telescoop in de grensregio verder te onderzoeken. Via haalbaarheidsstudies, aanvullend bodemonderzoek en coalitievorming zal inzicht worden verkregen over de Nederlandse positie bij de ambitie om de Einstein Telescoop in Europa te realiseren. Deze informatie is noodzakelijk om tot een weloverwogen standpunt te komen. Het zou bij de daadwerkelijke bouw van een Einstein Telescoop om een miljardeninvestering gaan. Als gastland wordt doorgaans een minimale bijdrage van een derde van de totale investeringskosten verwacht. Een weloverwogen keuze is essentieel. Het is op dit moment nog te vroeg om een positie in te nemen.
Vindt u dit project een mogelijkheid om te investeren in onderzoek van wereldniveau in Nederland? Zo ja, hoe gaat u de bieding steunen?
Zie antwoord vraag 4.
Zouden volgens u de mijnbouwactiviteiten vlak over de grens de totstandkoming van de Einstein Telescope in Zuid-Limburg in de weg kunnen staan?
Uit het hierboven genoemde rapport blijkt dat een rustige ondergrond een belangrijke voorwaarde is voor de voorziene Einstein Telescoop. De voorziene Einstein Telescoop zal op een diepte van circa 200 meter in de ondergrond worden gebouwd. De ondergrond is mede bepalend voor de nauwkeurigheid van het instrument. Zuid-Limburg is als locatie voor de Einstein Telescoop geschikt vanwegede combinatie van een zachte bovengrond en daaronder hard gesteente, wat een speciale dempende werking heeft op trillingen. Ook op de bovengrond moet het zo rustig mogelijk zijn. Dat betekent onder andere zo min mogelijk zware industrie, spoorlijnen en vrachtverkeer. Aan deze voorwaarden wordt in Zuid-Limburg voldaan. Het KNMI maakt ook gebruik van deze gunstige omstandigheden en heeft daarom in de Heimansgroeve (Vijlen, gemeente Vaals) haar meest gevoelige meetstation geplaatst. Hiermee worden trillingen afkomstig van aardbevingen van over een groot deel van de wereld geregistreerd.
Ondergrondse mijnbouw aan de Belgische zijde van de grens in Zuid-Limburg kan leiden tot kleine trillingen in de ondergrond. Deze trillingen kunnen, in de vorm van ruis, van invloed zijn op metingen van het KNMI en de voorziene Einstein Telescoop. Het is op dit moment nog te vroeg om te kunnen stellen dat de mogelijke mijnbouw aan de Belgische zijde van de grens de totstandkoming van de Einstein Telescoop in de weg zal staan. Dit zal samen met de initiatiefnemer WalZinc en de Belgische autoriteiten nader onderzocht moeten worden. Ik ondersteun dan ook van harte het initiatief dat de provincie Limburg heeft genomen om tot een goede afstemming te komen met de Belgische autoriteiten.
Vindt u dat dit project niet doorkruist zou moeten worden door mijnbouwactiviteiten vlak over de grens? Zo ja, wat gaat u daaraan doen?
Het gaat hier over een mijnbouwactiviteit in België. Ik ga in dit geval niet over het al dan niet verlenen van vergunningen voor opsporing en later de eventuele winning van deze delfstoffen.
Ik ondersteun de actieve opstelling van de provincie Limburg en de betrokken gemeenten. De provincie Limburg heeft het initiatief genomen om in contact te komen met de Waalse overheid om onder andere duidelijkheid te krijgen over de Belgische procedures.
De Provincie Limburg zal mij informeren over de uitkomsten van de nog te voeren gesprekken met de Waalse overheid. Indien daaruit blijkt dat overleg op landelijk, Benelux of Europees niveau noodzakelijk is, dan zal ik mij daarvoor inzetten.
Wat is het verdere vergunningentraject voor mogelijke mijnbouwactiviteiten aan de Zuid-Limburgse grens met België en wat is daarbij uw inzet?
Zie antwoord vraag 7.