De mogelijke strafbaarheid van het vechten voor Turkije in Syrië |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat president Erdogan van Turkije gesproken heeft over het mobiliseren van dienstplichtigen onder andere om in Afrin te vechten?1
Het Kabinet heeft kennisgenomen van de toespraak van President Erdogan van 24 februari jl. in Kahramanmaraş.
Klopt het dat de Turkse regering mobilisatieorders gegeven heeft aan dienstplichtigen en hen opgeroepen heeft om klaar te staan voor de strijd in Afrin? Hoe beoordeelt u dit, nu Turkije aangeeft ook andere gebieden in Syrië en Irak te willen veroveren?
Nee, de Turkse regering heeft voor zover bekend geen mobilisatieorders uitgegeven.
Kunt u bevestigen dat het Turkse Ministerie van Defensie daartoe een lijst gepubliceerd heeft met namen van Turkse mannen?
Er is voor zover bekend geen lijst gepubliceerd met namen van Turkse mannen die opgeroepen zouden zijn of worden voor de strijd in Afrin. Wel bestaat er een database van het Turkse Ministerie van Defensie waar alle Turkse mannen (die onder de dienstplichtwet vallen) individueel hun status kunnen raadplegen met betrekking tot de dienstplicht.
Realiseert u zich dat mannen die zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit hebben tot en met de leeftijd van 40 jaar opgeroepen kunnen worden, indien Turkije daadwerkelijk overgaat tot mobilisatie?
Ja. Zoals bij het antwoord op vraag 2 gemeld, heeft de Turkse regering echter voor zover bekend geen mobilisatieorders uitgegeven.
Kunt u nagaan of er op de gepubliceerde lijst ook Turken met een Nederlands paspoort staan en of er ook actief dienende militairen bij de Nederlandse krijgsmacht of Nederlands politieagenten op staan?
Zie het antwoord op vraag 3.
Herinnert u zich dat het openbaar ministerie in 2014 verklaarde dat deelname aan het gewapende conflict in Syrië en beginsel strafbaar is en het daarbij had over alle strijdende partijen?2
Ja.
Is het strafbaar voor een Nederlander om mee te vechten met het Vrije Syrische Leger?
Actieve deelname anders dan in opdracht van de overheid aan de strijd tegen IS in Irak en Syrië is in beginsel strafbaar. Voor Nederlanders en anderen die in Nederland hun woon- of verblijfadres hebben, geldt het Wetboek van Strafrecht ook over de landsgrenzen. Bepaalde handelingen in die gewapende strijd kunnen oorlogsmisdrijven zijn, maar ook commune misdrijven, zoals moord, doodslag, vrijheidsberoving of mishandeling. Of er ook reden is om zulke commune misdrijven te vervolgen, hangt af van de omstandigheden waaronder die misdrijven zijn gepleegd, bijvoorbeeld of het gebruikte geweld gerechtvaardigd is.
Hoe beoordeelt u de oproep van het Turkse Ministerie van Godsdienstzaken Diyanet aan Turkse moslims de gewapende jihad in Afrin te steunen?3
Het kabinet spreekt zich niet uit over preken die in moskeeën in Turkije worden gehouden. Voor de kabinetsvisie op de vermeende jihadpreek die in tenminste één Nederlandse moskee zou zijn uitgesproken, verwijs ik u naar de beantwoording van de schriftelijke vragen over het mediabericht «Jihadpreek in Hoorn» (Kamerbrief Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 26 april 2018, kenmerk 2018–0000080658). De vrijheid van godsdienst is een groot goed in de Nederlandse rechtsstaat. Deze vrijheid mag echter niet misbruikt worden als dekmantel voor politieke uitspraken of om de strijd van een ander land te steunen.
Klopt het dat Turkije zelf dus de strijd in Syrië beschouwt als jihad?
Turkije heeft als onderbouwing van het offensief in Afrin een beroep gedaan op het recht op zelfverdediging zoals vastgelegd in art. 51 van het VN Handvest.
Welke politieke en juridische consequenties heeft volgens u deze kwalificatie?
Zie het antwoord op vraag 9.
Bent u bereid daarbij in te gaan op de Turkse dienstplicht, de mogelijke mobilisatie van Turkse Nederlanders, alsmede de «jihadpreek» voor Afrin die in tenminste één van de Diyanet moskeeën in Nederland gehouden zou zijn?, in relatie tot het Nederlandse strafrecht?
Voor de antwoorden op vragen over dienstplicht en mobilisatie verwijs ik u naar de bovenstaande antwoorden.
Voor de kabinetsvisie op de vermeende jihadpreek die in tenminste één Nederlandse moskee zou zijn uitgesproken, verwijs ik u naar de beantwoording van de schriftelijke vragen over het mediabericht «Jihadpreek in Hoorn» (Kamerbrief Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid d.d. 26 april 2018, kenmerk 2018–0000080658). Het uitgangspunt is dat de overheid niet gaat over de inhoud van een preek, tenzij er sprake is van overschrijding van strafrechtelijke grenzen. In dat geval is het aan de politie en het Openbaar Ministerie om hier onderzoek naar te doen en tot mogelijke vervolging over te gaan. Uit de informatie die is ontvangen over de preek in Hoorn, blijkt dat er géén sprake is van een verdenking van strafbare feiten, zoals bijvoorbeeld het oproepen tot geweld.
Herinnert u zich het advies van de volkenrechtelijk adviseur aan de Nederlandse regering dat luidt: «Naar geldend internationaal recht is ingrijpen met militaire middelen in Syrië in de gegeven situatie onrechtmatig. Het VN Handvest verbiedt het gebruik van geweld (artikel 2, vierde lid). De enige uitzonderingen die het Handvest kent (mandaat van de Veiligheidsraad en zelfverdediging) zijn in de gegeven situatie niet van toepassing»?4
Het betreffende advies van de extern volkenrechtelijk adviseur van de Minister van Buitenlandse Zaken is bekend.
Is de Turkse inval in Syrië rechtmatig of onrechtmatig?
Een appreciatie van het Turkse offensief in de Afrin-regio en de Turkse onderbouwing van het beroep op het recht op zelfverdediging, is door het kabinet o.a. gedeeld in de Kamerbrief «Nederlandse inzet in Syrië» van 14 maart 2018 (referentie DEU-1502/2018).
Indien u de vraag over rechtmatigheid nog steeds niet kunt beantwoorden, wilt u dan advies vragen aan de extern volkenrechtelijk adviseur, nu Nederlanders zelfs opgeroepen zouden kunnen worden om mee te vechten? Waarom wel/niet?
Deze vraag wordt afdoende beantwoord in de hierboven aangehaalde Kamerbrief van 14 maart 2018. Derhalve wordt externe advisering niet nodig geacht.
Is een Nederlands-Turkse man strafbaar als hij door Turkije wordt opgeroepen in het leger, dat doet en daar de orders van zijn superieuren uitvoert?
Het in vreemde krijgsdienst treden is als zodanig niet strafbaar, tenzij er sprake is van het in dienst treden van de krijgsmacht van een land waarmee Nederland in oorlog is of op het punt staat in oorlog te raken. Leden van de krijgsmacht zijn gerechtigd om binnen de hen opgedragen taken en instructies, en uiteraard binnen de grenzen van het internationaal recht waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten, geweld te gebruiken. Indien een persoon met zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit reeds als Nederlandse militair is aangesteld, mag hij alleen bij een andere mogendheid in dienst treden als hij daartoe gemachtigd is. Bij het ontbreken van een dergelijke machtiging kan de Nederlandse militair zich schuldig maken aan desertie (art. 100 lid 1 ahf/ond 1 WMSr). Tenzij sprake is van het plegen van strafbare feiten zoals omschreven in de Wet internationale misdrijven (oorlogsmisdrijven, misdrijven tegen de menselijkheid, genocide) is een persoon met zowel de Nederlandse als de Turkse nationaliteit dus in beginsel niet strafbaar als hij in Turkse krijgsdienst de opdrachten en bevelen van zijn leidinggevenden uitvoert. Een meer definitief antwoord kan niet worden gegeven, aangezien de uitkomst afhankelijk is van de aard en inhoud van de opdrachten en bevelen en de context waarin die worden uitgevoerd.
Wat moet een Nederlands/Turkse man doen indien hij opgeroepen wordt om in Syrië te gaan vechten?
Het ligt niet op de weg van het kabinet om hier een adviserende rol in te spelen. Die afweging ligt bij de betrokkenen zelf.
Specifiek voor Nederlandse defensiemedewerkers die tevens de Turkse nationaliteit hebben, geldt dat zij alleen kunnen voldoen aan een oproep om in Turkije de dienstplicht te vervullen als zij van Defensie (buitengewoon) verlof hebben gekregen en aldus (tijdelijk) zijn vrijgesteld van hun dienstverplichtingen in Nederland. Nederlandse defensiemedewerkers die tevens de Turkse nationaliteit bezitten, hebben overigens in het algemeen de Turkse dienstplicht afgekocht. Defensie voorziet deze defensiemedewerkers op grond van interne regelingen op hun verzoek van een lening tot afkoop van de Turkse dienstplicht.
Welke maatregelen bent u bereid te nemen om te voorkomen dat Turks-Nederlandse mannen, waaronder mogelijk zelfs Nederlandse militairen en Nederlands politieagenten, gemobiliseerd worden voor de strijd in Syrië en wellicht ook Irak? Wat kan de regering doen om dienstplichtige Nederlanders met ook de Turkse nationaliteit te beschermen tegen een dergelijke oproep en plicht?
Het Kabinet heeft hier geen actieve rol. Betrokkenen moeten zelf de afweging maken of zij aan een oproep van de Turkse overheid gehoor geven. Daarbij bestaat de mogelijkheid om de Turkse dienstplicht af te kopen. Ik verwijs tevens naar mijn antwoord op vraag 16.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
Het is helaas niet mogelijk gebleken om deze vragen binnen twee weken te beantwoorden.
Sponsoring van de Koningsdagborrel op de Permanente Vertegenwoordiging in Brussel |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat vindt u ervan dat de Koningsdagreceptie op de Nederlandse Permanente Vertegenwoordiging (PV) te Brussel wordt gesponsord door het bedrijfsleven, zoals door de bedrijven ING, Shell en G4S?1
Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen in het buitenland maken sinds jaar en dag gebruik van bijdragen van derden om evenementen zoals de viering van Koningsdag mogelijk te maken. Ook andere landen doen een beroep op sponsoren voor de financiering van vergelijkbare activiteiten en vieringen, zoals hun nationale dag.
De Nederlandse diplomatieke vertegenwoordigingen dienen zich met betrekking tot het laten sponsoren van activiteiten te houden aan de breder geldende principes van onpartijdigheid, transparantie en vermijding van belangenverstrengeling en inmenging in besluitvorming. Deze regels zijn onder meer vastgelegd in de Gedragscode Integriteit Rijk en de Gedragscode Integriteit Buitenlandse Zaken. Alle posten zijn per bericht van 14 maart jl. nogmaals geïnstrueerd over de regels voor sponsoring van Koningsdag. In dit bericht is onder meer gesteld dat sponsoring niet tot doel mag hebben de besluitvorming van het ministerie op enigerlei wijze te beïnvloeden, (de schijn van) belangenverstrengeling vermeden moet worden en facturen bij sponsoring rechtstreeks van de leverancier aan de sponsor gericht dienen te zijn.
Het is uiteindelijk aan de vertegenwoordiging zelf om de afweging te maken. Bij twijfel kan deze contact opnemen met de Centrale Coördinator Integriteit van het ministerie. Er wordt geen centraal bestand van sponsoren bijgehouden.
Kunt u toelichten in hoeverre u betrokken bent bij de organisatie? Meer concreet, moet u goedkeuring geven aan de PV om deze bijeenkomst te laten sponsoren of handelt de PV hierin zelfstandig?
Zie antwoord vraag 1.
Is het gebruikelijk dat Nederlandse diplomatieke diensten zich laten sponsoren door Nederlandse multinationals? Zo ja, sinds wanneer is dit het geval?
Zie antwoord vraag 1.
Welke diplomatieke posten laten nog meer bijeenkomsten sponsoren en wie zijn precies de sponsoren? Kunt u een overzicht verschaffen?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de PV als vertegenwoordiger van het Nederlands kabinet zijn neutrale positie op het spel zet door zich te laten sponsoren door het grootbedrijf? Zo ja, wat gaat u hier aan doen? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse onderhandelingspositie in de Europese Unie wordt in Den Haag vastgesteld. In deze positie worden zoveel mogelijk belangen tegen elkaar afgewogen, in voorkomende gevallen ook die van het Nederlandse bedrijfsleven. Sponsoring door bedrijven van activiteiten van diplomatieke vertegenwoordigingen speelt bij het vaststellen van deze onderhandelingspositie geen enkele rol. De afweging of sponsoring in bepaalde gevallen kan leiden tot (de schijn van) belangenverstrengeling maakt de Permanente Vertegenwoordiging (PV) per geval.
Weegt de PV tijdens haar diplomatieke werk voor de Nederlandse positie in Europese onderhandelingen ook de belangen van de sponsorende bedrijven mee? Erkent u dat (de schijn van) belangenverstrengeling op de loer ligt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat dit de indruk wekt van te nauwe banden tussen privaat en publiek, oftewel vriendjespolitiek, en dat dit het draagvlak voor de overheid – maar ook voor de Nederlandse positie in Brussel – kan ondermijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Door het naleven van de Gedragscode Integriteit ben ik van mening dat onpartijdigheid gewaarborgd is, en dat al het nodige in het werk is gesteld om te voorkomen dat (de schijn van) belangenverstrengeling wordt gewekt. Ik zie dan ook geen reden de praktijk, waarbij sponsoring onder strikte voorwaarden is toegestaan, te wijzigen.
Bent u bereid een einde te maken aan deze praktijk waarbij vertegenwoordigers van het kabinet direct sponsoring ontvangen van het bedrijfsleven om de onafhankelijkheid van het kabinet te waarborgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
De steun van Nederland ten behoeve van detentie en uitzetting van ongedocumenteerden op Curaçao |
|
André Bosman (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Blok: 100.000 euro voor detentie ongedocumenteerden»?1
Ja.
Hoe heeft de Curaçaose regering gereageerd op het aanbod van Nederland om 100.000 euro ter beschikking te stellen voor de detentie van illegalen op Curaçao? Kunt u specificeren welke vormen van financiële en technische steun Nederland in totaal heeft aangeboden?
De Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid en ik hebben op verzoek van de Minister van Justitie van Curaçao een financiële bijdrage beschikbaar gesteld aan de regering van Curaçao ter waarde van 132.000 euro voor de verbouwing en inrichting van aanvullende detentiecapaciteit voor vreemdelingen. De beschikbare detentiecapaciteit voor vreemdelingen bleek niet langer toereikend met het oog op het toenemend aantal verwijderingen en uitzettingen.
Daarnaast is in de brief het aanbod gedaan om experts beschikbaar te stellen die met de desbetreffende diensten te Curaçao kunnen kijken naar optimalisering van reeds bestaande processen. Hierbij valt te denken aan de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) ten behoeve van de screeningsprocedure, de Koninklijke Marechaussee (KMar) voor het identificatieproces of de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) ten behoeve van het terugkeerproces.
Vloeien deze bijdragen voort uit de verplichtingen van Nederland krachtens het Statuut, of betreft het bijdragen van vrijwillige aard?
Het Statuut biedt de landen binnen het Koninkrijk diverse mogelijkheden om elkaar bij te staan. De onder antwoord 2 genoemde steun betreft geen verplichting, maar een vrijwillige bijdrage. Nederland zal hiermee dus ook geen verantwoordelijkheden overnemen. De toelating en uitzetting van vreemdelingen betreft immers een landsaangelegenheid. Aruba en Curaçao hebben hun eigen landsverordeningen op dit gebied. Dit is ook in lijn met hetgeen de Minister van Buitenlandse Zaken heeft gesteld tijdens zijn bezoek aan Aruba en Curaçao en hetgeen reeds eerder in diverse Kamerbrieven is vermeld.
Kunt u aangeven, aangezien het kabinet van mening is dat de illegalen snel terug moeten, hoeveel illegalen op dit moment in afwachting van uitzetting op Curaçao en Aruba verblijven?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben mij het volgende medegedeeld. De periode van verblijf in vreemdelingendetentie in afwachting van verwijdering wordt op Curaçao zo kort mogelijk gehouden. Recente cijfers van het Korps Politie Curaçao laten zien dat er op 4 mei 64 personen in vreemdelingenbewaring waren gesteld. In de periode van 5 tot en met 10 mei zijn er 58 personen verwijderd. De overige personen in vreemdelingendetentie zijn in afwachting van verwijdering. De autoriteiten van Aruba hebben laten weten dat zich op 8 mei jl. 15 personen, waarvan 12 met de Venezolaanse nationaliteit, in vreemdelingenbewaring bevonden in afwachting van verwijdering. De genoemde aantallen betreffen een momentopname.
In hoeverre kloppen de uitspraken dat er nog steeds geen registratie van Venezolaanse migranten plaatsvindt op Curaçao? Kunt u aangeven in hoeverre deze registratie wel (succesvol) plaatsvindt op Aruba?
De autoriteiten van Aruba en Curaçao hebben laten weten dat er wel degelijk registratie plaatsvindt op Aruba en Curaçao. In de Kamerbrieven van 5 juli 20172 en 4 september 20173 zijn de geldende asielprocedures op de respectievelijke eilanden uiteengezet. De Toelatingsorganisatie van Curaçao is sinds juli 2017 zelf verantwoordelijk voor de registratie en doorgeleiding van asielaanvragen richting de UNHCR, een taak die voorheen belegd was bij het Rode Kruis.
Op Curaçao worden aangehouden migranten geregistreerd door het Korps Politie Curaçao. Op Curaçao worden onder meer cijfers bijgehouden van in- en uitreizen via lucht- en zeehaven, van illegale aanlandingen via zee, en van verwijderingen van personen zonder geldige verblijfspapieren/-vereisten. Ook personen die bescherming aanvragen (asielzoekers) worden als zodanig geregistreerd conform de vastgestelde intake procedure in Curaçao.
Op Aruba wordt door de IASA een registratie bijgehouden van het personenverkeer (waaronder de Venezolaanse migranten) die via de officiële zee en luchthavens Aruba betreden. De DIMAS is verantwoordelijk voor de registratie van aanvragen om toelating en verblijf, waaronder aanvragen voor asiel. De DBSB (Censo) houdt de registratie bij van ingezetenen op Aruba. Voor wat betreft personen (waaronder Venezolanen) die Aruba op irreguliere wijzen hebben binnengetreden is er geen registratie, tenzij deze op zee onderschept worden door de Kustwacht Caribisch Nederland/Steunpunt Aruba en of Maritieme Politie of andere landsautoriteiten bij een poging tot aanlanding.
De handelsmissie naar China |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Wat is de reden voor het organiseren van een handelsmissie naar China? Op wiens initiatief is deze reis georganiseerd en wat is het doel van de Nederlandse regering?
De regering heeft deze missie georganiseerd met als hoofddoel het verstevigen van de Nederlandse economische positie in China en het neerzetten van Nederland als partner voor internationale samenwerking gebaseerd op de drie pijlers van de VN: vrede en veiligheid, mensenrechten, en ontwikkeling. Het onderhouden van goede betrekkingen met China op hoog niveau dient het Nederlands belang, omdat daarmee in de Chinese context een positief momentum voor bilaterale samenwerking op alle andere niveaus wordt gegenereerd.
Zijn er naast economische onderwerpen ook andere onderwerpen die besproken gaan worden? Zo ja, welke onderwerpen zullen in welke samenstelling besproken worden?
In de gesprekken van Minister-President Rutte met president Xi Jinping en premier Li Keqiang is een breed spectrum aan onderwerpen aan bod gekomen, waaronder handelspolitiek, connectiviteit, Noord-Korea, klimaat en mensenrechten.
Hoe verhoudt zich het organiseren van een handelsmissie naar China met het leveren van kritiek op de verslechterde mensenrechtensituatie en de godsdienstvrijheid die onder druk staat?
De regering doet zowel het een als het ander. Nederland maakt zich zorgen over de mensenrechtensituatie in China, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging. Dit geldt ook ten aanzien van de rechtsstaat en de fundamentele vrijheden in Hongkong. De opvattingen van Nederland en China over deze onderwerpen liggen uiteen. Deze zorgen worden door Nederland onder meer aangekaart tijdens de bilaterale mensenrechtendialoog, waarvan de volgende ronde voor deze zomer staat gepland.
Is de Nederlandse regering bereid om tijdens deze handelsmissie de onderdrukking van Oeigoeren en Tibetanen aan de kaak te stellen? Zo nee, waarom niet?
Vrijheid van religie en levensovertuiging is een van de prioriteiten van de regering binnen het Nederlandse mensenrechtenbeleid. Nederland maakt zich ernstige zorgen over de mensenrechtensituatie in Xinjiang en Tibet, en het kabinet volgt de ontwikkelingen nauwgezet. Nederland stelt de zorgen zowel bilateraal als multilateraal aan de orde. Ook in het gesprek met president Xi Jinping heeft Minister-President Rutte het belang van de mensenrechten onderstreept, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging.
Zullen de zorgen van het kabinet over de verslechterende mensenrechtensituatie van de Oeigoeren in de provincie Xinjiang besproken worden tijdens deze handelsmissie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier heeft het bedrag van 2,1 miljoen euro dat door de Nederlandse regering wordt bijgedragen aan het Mensenrechtenfonds om de mensenrechtensituatie te verbeteren in China een bijdrage geleverd aan de positie van de Oeigoeren en Tibetanen?
Nederland draagt via het Mensenrechtenfonds bij aan het verbeteren van de mensenrechtensituatie in China, inclusief de situatie van etnische en religieuze minderheden waaronder ook Oeigoeren en Tibetanen. Zoals aangegeven in eerder antwoord (d.d. 7 november 2017) op vragen van het lid Kuzu, betreft dit onder meer projecten ter bestrijding van geweld tegen meisjes. Omwille van de veiligheid van projectpartners kan niet op nadere details worden ingegaan.
Bent u bereid in het verslag van de handelsmissie concreet aan te geven op welke wijze en in welke gesprekken aan bovengenoemde onderwerpen aandacht is geschonken? Kunt u daarbij ook de reacties van de Chinese gesprekpartners vermelden?
In zijn gesprekken met president Xi Jinping en premier Li Keqiang benoemde Minister-President Rutte het belang van een voortgaande en constructieve mensenrechtendialoog met China, onder meer op gebied van gelijke rechten voor vrouwen, vrijheid van religie en levensovertuiging, en ruimte voor het maatschappelijk middenveld. De Minister-President zei uit te kijken naar een volgende ronde van de mensenrechtendialoog voor de zomer in Nederland. Inmiddels is van Chinese zijde bevestigd dat de dialoog kan plaatsvinden in juli.
Overige aspecten van de reis zullen, waar relevant, worden meegenomen in de kamerbrief over China waar de Commissies voor Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om hebben verzocht.
Demonstrerende Palestijnen die zijn doodgeschoten door het Israëlische leger in Gaza |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Dodental door botsing Palestijnen en leger Israël loopt op»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht »Israëlische Minister van Defensie: geen onderzoek naar geweld Gaza»?2
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichten?
Het kabinet is, evenals de EU en de Secretaris-generaal van de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal doden, waaronder een minderjarige en een journalist, en gewonden die zijn gevallen door het gebruik van scherpe munitie bij de protesten van de afgelopen weken. Het kabinet onderschrijft de verklaring van de EU, dat dit vragen oproept over de proportionaliteit van het gebruik van geweld. Die vragen moeten worden beantwoord. Naar mening van het kabinet moeten de feiten over de toedracht van de beschietingen en incidenten boven tafel komen, voordat een veroordeling van het Israëlisch optreden of uitspraken hierover aan de orde is. Om deze reden benadrukt het kabinet de noodzaak van een transparant, onafhankelijk en geloofwaardig onderzoek naar alle incidenten. Het kabinet benadrukt ook dat het in het belang van Israël is om een volledig en transparant beeld aan de buitenwereld te geven.
Deelt u de mening van Secretaris-generaal António Guterres van de Verenigde Naties en de mening van EU-buitenlandchef Federica Mogherini dat er een onafhankelijk en transparant onderzoek moet komen naar het recente geweld in de Gazastrook? Zo ja, hoe gaat u hiervoor pleiten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u het feit dat de regering van Israël niet mee zal werken aan een onafhankelijk onderzoek naar het geweld in de Gazastrook? Bent u bereid om dit te veroordelen?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de regering van Israël dat Israëlische soldaten gedaan hebben wat nodig is en dat de betrokken militairen wat haar betreft een medaille verdienen? Bent u bereid om dit te veroordelen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat de spanningen tussen Palestina en Israël geëscaleerd zijn door het optreden van Israël? Zo ja, wat voor concrete maatregelen gaat u ondernemen om deze spanningen te de-escaleren? Zo nee, waarom niet?
Aan de geëscaleerde spanningen ligt een combinatie van oorzaken ten grondslag, waaronder de beperkingen die Israël heeft opgelegd op verkeer van goederen en personen, raketbeschietingen vanuit Hamas, de hoge werkloosheid, zeer slechte dienstverlening en het gebrek aan voortgang ten aanzien van intra-Palestijnse verzoening. De opruiende retoriek vanuit de verschillende partijen tijdens de demonstraties deed de spanningen verder toenemen.
Nederland heeft voordat de protesten begonnen bij Israël en de Palestijnse Autoriteit (PA) erop aangedrongen escalatie te voorkomen door het vreedzame karakter van de protesten te handhaven en proportioneel te reageren op mogelijke incidenten. Na de eerste protesten heeft Nederland op 30 maart in de spoedzitting van de Veiligheidsraad Israël opgeroepen dat het gebruik van geweld te allen tijde proportioneel en noodzakelijk moet zijn en onderstreept dat scherpe munitie een middel is dat alleen in uiterste gevallen zou moeten worden toegepast. Ook heeft Nederland Hamas opgeroepen het vreedzame karakter van de protesten te waarborgen. Deze boodschappen heeft Nederland sindsdien meermaals overgebracht aan beide zijden. Aangezien nieuwe demonstraties aangekondigd zijn, zal Nederland deze boodschappen blijven herhalen en aandringen op voorkomen van nieuwe slachtoffers of verdere escalatie alsmede op naleving van humanitair oorlogsrecht en mensenrechten.
Deelt u de mening dat de regering van Israël volgens internationale mensenrechtenverdragen en VN-resoluties geen geweld tegen Palestijnen mag gebruiken, behalve als het een laatste redmiddel is dat proportioneel wordt aangewend in reactie op een directe bedreiging? Zo ja, vindt u dat dit bij het onderhavige geweld het geval is?
Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren. Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van proportionaliteit en noodzakelijkheid. Scherpe munitie zou alleen in uiterste gevallen moeten worden toegepast. Het kabinet roept Israël op terughoudend te zijn met het gebruik van geweld en verwacht van Israël dat in overeenstemming met het internationaal recht, waaronder het humanitair oorlogsrecht en de mensenrechten, ieder geweldsgebruik proportioneel is. Zie voorts de antwoorden op de vragen 3, 4, 5 en 6.
Deelt u de mening dat de Israëlische regering systematisch beleid voert dat de schending van de mensenrechten van Palestijnen als dagelijks gevolg heeft? Zo ja, op welke manieren oefent u op dit moment druk uit op de Israëlische regering om dit systematische beleid te stoppen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het van belang dat zowel Israël als de Palestijnse Autoriteit hun verantwoordelijkheid nemen op basis van relevante verplichtingen onder het internationaal recht. Daarnaast heeft Israël als bezettende mogendheid op basis van het bezettingsrecht een specifieke zorgplicht jegens de Palestijnse bevolking. Het kabinet spreekt beide partijen in bilaterale contacten consequent aan op hun verantwoordelijkheden ten aanzien van naleving van internationaal recht, waaronder mensenrechten. Het Israëlische nederzettingenbeleid, maatregelen als sloop en confiscatie van Palestijnse eigendommen of andere beperkingen staan haaks op het realiseren van een twee-statenoplossing en baren het kabinet dan ook grote zorgen. Het kabinet besteedt intensieve aandacht aan mensenrechtenonderwerpen in de dialoog met de Israëlische autoriteiten en met de Palestijnse Autoriteit. Dit wordt ook nadrukkelijk aan de orde gesteld in de verschillende dialogen die de EU voert met de Israëlische autoriteiten, waaronder de jaarlijkse mensenrechtendialoog. Mensenrechten staan eveneens nadrukkelijk op de agenda in de dialoog tussen de EU en de PA.
Bent u bereid om de Israëlische autoriteiten, ook in internationaal verband, een officiële reactie te vragen op het geweld tegen de Palestijnen en de Kamer daarover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet dringt bij Israël aan dat het gebruik van geweldsmiddelen voor openbare ordehandhaving proportioneel en noodzakelijk moet zijn. Daarnaast roept het kabinet alle partijen op af te zien van verder aanwakkeren van spanningen en weg te blijven van opruiende retoriek. Op basis van het humanitair oorlogsrecht mag de aanwezigheid van burgers niet gebruikt worden om bepaalde plaatsen te vrijwaren voor militaire operaties. Nederland heeft deze positie in internationaal verband reeds uitgedragen, zowel in de EU als in de VN Veiligheidsraad en zal dit ook in de toekomst blijven doen. Deze positie draagt Nederland ook bilateraal uit richting Israël en de Palestijnse Autoriteit.
Deelt u de mening dat het voor de de-escalatie van de spanningen en het creëren van een gelijkwaardige situatie tussen Israël en Palestina van groot belang is dat de Nederlandse regering de Palestijnse staat erkent? Zo nee, waarom niet?
Nee. De enige duurzame oplossing voor het Israëlisch-Palestijnse conflict is volgens het kabinet de twee-statenoplossing, gebaseerd op de grenzen van 1967, tenzij de partijen daar onderling andere afspraken over maken. Zoals in het Regeerakkoord vermeld staat is dat een onafhankelijke, democratische en levensvatbare Palestijnse staat naast een veilig en internationaal erkend Israël.
Het moment dat er een onderhandelde tweestatenoplossing is, en daarmee sprake van een door Israël erkende Palestijnse staat en erkenning van Israel door de Arabische landen, is volgens het kabinet het moment om over te gaan tot erkenning van een Palestijnse staat.
Wilt u deze schriftelijke vragen uiterlijk 24 uur voor aanvang van het algemeen overleg Midden Oosten Vredesproces op 19 april 2018 beantwoorden?
Ja.
De uitspraak van het Europees Gerecht inzake transparantie van de triloogonderhandelingen |
|
Renske Leijten , Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het arrest in de zaak De Capitani vs Europees parlement (T-540/15), waarin het verweer van het Europees parlement, de Europese Commissie en de Europese Raad verworpen werd en geoordeeld werd dat de vierkolomdocumenten in de triloogfase van de wetgeving openbaar gemaakt dienen te worden?1
Ja.
Hoe geeft u gevolg aan het arrest in de zaak De Capitani vs Europees parlement (T-540/15)?
Zie het antwoord op vraag 10.
Welke overleg heeft er plaatsgevonden in de Europese Raad om aan deze uitspraak tegemoet te komen?
Zie het antwoord op vraag 11.
Bent u bereid dit arrest gezamenlijk met het COSAC-paper «Opening up closed doors» te agenderen tijdens de Raadswerkgroep Informatie 26 april a.s.?2
Zie antwoord vraag 3.
Hoe gaat u er voor zorgen dat deze documenten ook standaard openbaar gemaakt worden?
Bij ieder Raadsdocument wordt altijd de afweging gemaakt of een document openbaar kan zijn of de markering Limité moet dragen. Het principe «openbaar, tenzij» vormt de basis voor het beleid van de Raad. De uitzonderingsgronden uit de Eurowobverordening zijn leidend in de afweging of een document de markering mag dragen.
Het Gerecht bepaalt in deze uitspraak dat een beroep op de bescherming van het besluitvormingsproces, een van de uitzonderingen van de Eurowob (verordening 1049/2001), zeer beperkt mogelijk is. Het blijft daarmee voor de instellingen mogelijk om onder strenge voorwaarden een beroep te doen op deze weigeringsgrond. Nederland zet er op in dat deze afweging zorgvuldig gebeurt. Standaard openbaarmaking van de vierkolommendocumenten is op basis van de uitspraak van het Gerecht dus niet aan de orde.
Zoals in de kabinetsreactie op het COSAC-rapport is aangegeven zou wat Nederland betreft de Limité-markering, met inachtneming van het daarvoor geldende beoordelingskader, zo terughoudend mogelijk moeten worden toegepast en zo vroeg mogelijk opgeheven moeten worden. Verder dienen documenten, die onderdeel zijn van het wetgevingsproces, waar mogelijk actief openbaar gemaakt te worden. Nederland heeft de praktijk van de toepassing van de Limité-markeringtijdens het Nederlandse voorzitterschap in Raadsverband aan de orde gesteld omdat deze als onduidelijk werd beschouwd. Een duidelijk afwegingskader voor de toepassing van de Limité-markering is ook een van de voorgestelde maatregelen uit het in maart 2015 op Nederlands initiatief tot stand gekomen non-paper over transparantie in de EU, waarbij Nederland samen met Denemarken, Estland, Finland, Slovenië en Zweden is opgetrokken. Vooralsnog is binnen de Raad gebleken dat er weinig ruimte bestaat om het afwegingskader te herzien. Het kabinet acht het van belang de aandacht op de hantering van het afwegingskader te blijven vestigen. Nederland zal hier bij het Raadssecretariaat, het huidige en inkomende voorzitterschappen opnieuw aandacht voor vragen.3
Deelt u de mening met het Gerecht dat transparantie van het wetgevend proces essentieel is voor de legitimiteit van de Europese instellingen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet is van mening dat transparantie niet alleen een middel ten behoeve van het functioneren van de democratische rechtsstaat is, maar ook een instrument om begrip en draagvlak voor Europese besluitvorming te bevorderen. Openheid is essentieel voor het vergroten van het vertrouwen en draagvlak voor de Europese instellingen onder de bevolking. Dit geldt ook ten aanzien van trilogen. Het kabinet acht het van belang dat een ieder het wetgevend proces in de verschillende Europese instellingen moet kunnen volgen. Tegelijkertijd is ieder besluitvormingsproces bij een bepaalde mate van beslotenheid gediend. Dat geldt voor zowel de besluitvorming in de nationale als in de Europese context. In de Europese context zijn de juridische kaders waaraan alle EU-lidstaten en instellingen gebonden het uitgangspunt. De inzet van het kabinet ter aanpassing en verbetering van deze kaders is u genoegzaam bekend. Nederland zal zich hiertoe actief blijven inzetten binnen de Raad. Zie tevens het antwoord op de vragen 2 en 10.
Deelt u de mening dat transparantie van de trilogen essentieel is voor het draagvlak van de Europese Unie onder de bevolking? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening van het Gerecht dat burgers om hun democratische rechten uit te kunnen uitoefenen, het wetgevend proces in de verschillende Europese instellingen in detail moeten kunnen volgen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de mening dat de toegang tot het wetgevend proces ook zou moeten gelden voor de onderhandelingen tussen de lidstaten over de standpuntbepaling binnen de Europese Raad? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Europese Raad heeft een zeer beperkte rol in het wetgevingsproces. De Europese Raad is primair verantwoordelijk voor het vaststellen van de politieke agenda en dit proces is volgens het kabinet bij uitstek gediend bij een mate van beslotenheid waarin compromissen kunnen worden gezocht en posities kunnen worden afgetast.
Overigens heeft uw Kamer met de toegang tot het EU-delegates portal wel de mogelijkheid om de voorbereidende documenten voor de Europese Raad in te zien zodat u uw controlerende taak terdege kunt uitoefenen.
Wat gaat u doen om bij te dragen aan de uitvoering van deze uitspraak van het Gerecht? Wat betekent dit voor de aanpassing van de informatievoorziening vanuit het Nederlandse kabinet aan de Kamer en aan de Nederlandse burger?
Het kabinet verwelkomt de uitspraak van het Gerecht in de De Capitani-zaak. Het is een bevestiging van de lijn die Nederland al lange tijd voert ten aanzien van transparantie. Deze inzet is reeds in 2015 verwoord in het op Nederlands initiatief tot stand gekomen non-paper met gelijkgezinde lidstaten. Nederland pleit al meerdere jaren proactief voor meer transparantie in trilogen en, waar mogelijk, actieve openbaarmaking van documenten in het wetgevingsproces.
Ten aanzien van trilogen ziet Nederland bijvoorbeeld een concrete meerwaarde in het actief verspreiden van informatie over de uitkomst van trilogen door de drie instellingen gezamenlijk. Een ander punt waar Nederland op wil inzetten is het vooraf publiceren van de data van de bijeenkomsten. Dit kan inzichtelijk worden gemaakt in het zogenaamde one-stop-shop IT portal, een ander voorstel uit het non-paper uit 2015. Een dergelijke gebruiksvriendelijke database geeft inzicht in het besluitvormingsproces bij de totstandkoming van Europese wetgeving en de bijbehorende documenten. Het kabinet zal zich proactief blijven inzetten voor de verbetering van transparantie in Europese besluitvorming. Zie ook de kabinetsreactie op het COSAC-paper en de aanbeveling van de Ombudsman in kamerbrieven van 23 februari jl. en 6 april jl.4
Kunt u nagaan hoe in de 26 parlementen welke het COSAC-paper «Opening up closed doors» mede hebben ondertekend deze uitspraak van het Gerecht is ontvangen en welke praktische gevolgen tot uitvoering van deze uitspraak in die landen genomen worden?
De Raadswerkgroep Informatie is de geëigende raadsformatie om deze uitspraak te bespreken. Het Raadssecretariaat is verantwoordelijk voor de agendering van die werkgroep. Het COSAC-paper staat inmiddels geagendeerd voor de Raadswerkgroep Informatie van 26 april. De uitspraak van het Gerecht is nog niet geagendeerd en dus ook nog niet in raadsverband besproken. Nederland streeft ernaar de uitspraak van het Gerecht ook aan de agenda van de Raadswerkgroep Informatie van 26 april toe te voegen en zal hier bij het Raadssecretariaat op aandringen.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg Informatievoorziening op 12 april aanstaande?
Ja.
Het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Stop the use of lethal and other excessive force and investigate deaths of Palestinian protesters» over het Israëlische geweld tegen demonstranten in Gaza waarbij ten minste 17 doden vielen en vele honderden gewonden?1
Ja.
Veroordeelt u het Israëlische optreden tegen demonstranten in Gaza? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is, evenals de EU en de Secretaris-generaal van de VN, zeer bezorgd over het hoge aantal doden, waaronder een minderjarige en een journalist, en gewonden die zijn gevallen door het gebruik van scherpe munitie bij de protesten van 30 maart en 6 april. Het kabinet onderschrijft de verklaring van de EU, dat dit vragen oproept over de proportionaliteit van het gebruik van geweld die beantwoord moeten worden. Naar mening van het kabinet moeten de feiten echter eerst duidelijker worden, voordat een veroordeling van het Israëlisch optreden aan de orde is.
Deelt u de opvatting van Amnesty International dat Israël het geweld tegen Palestijnse demonstranten per direct moet stoppen, dat er een onafhankelijk onderzoek dient te komen en dat verantwoordelijken moeten worden bestraft? Zo nee, waarom niet?
Op basis van het bezettingsrecht, dat onderdeel uitmaakt van het humanitair oorlogsrecht, is Israël als bezettende mogendheid verplicht de openbare orde en het openbare leven in het bezette gebied zo veel als mogelijk te herstellen en te verzekeren. Dit sluit de mogelijkheid van geweldgebruik niet uit, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van noodzakelijkheid en proportionaliteit. Sinds demonstraties zijn aangekondigd heeft Nederland meermaals bij de Israëlische en Palestijnse autoriteiten de zorgen over een mogelijke escalatie en slachtoffers uitgesproken en bij beide partijen aangedrongen op de noodzakelijke stappen om slachtoffers te voorkomen.
Nederland heeft op 30 maart in de spoedzitting van de Veiligheidsraad Israël opgeroepen dat het gebruik van geweld te allen tijde proportioneel en noodzakelijk moet zijn en onderstreept dat scherpe munitie een middel is dat alleen in uiterste gevallen zou moeten worden toegepast. Tevens heeft Nederland Israël gemaand alle incidenten waarbij slachtoffers zijn gevallen gedegen te onderzoeken. De EU en VN hebben eveneens aangedrongen op een onafhankelijk en transparant onderzoek. Tegelijkertijd heeft Nederland eerdere incidenten waarbij Gazanen, soms gewapend, Israël binnendrongen veroordeeld en Hamas opgeroepen het vreedzame karakter van de protesten te waarborgen. Op basis van het humanitair oorlogsrecht mag de aanwezigheid van burgers niet gebruikt worden om bepaalde plaatsen te vrijwaren voor militaire operaties. Israël stelt dat zich onder de slachtoffers tien leden van Hamas en andere terroristische organisaties bevinden en dat er vanuit Gaza geschoten zou zijn op Israël. Hamas heeft bevestigd dat vijf van diens leden gedood zijn bij de demonstraties. Het Israëlische leger heeft bekend gemaakt een aantal gevallen waarbij slachtoffers zijn gevallen te gaan onderzoeken. Het kabinet zal er bij Israël op aan blijven dringen dat alle gevallen waarbij slachtoffers zijn gevallen onafhankelijk en transparant onderzocht moeten worden. Tot slot heeft Nederland in de Veiligheidsraad erop aangedrongen dat alle partijen afzien van opruiende retoriek of provocaties.
Aangezien nieuwe demonstraties aangekondigd zijn, blijft Nederland partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheden en aandringen op voorkomen van nieuwe slachtoffers of verdere escalatie en naleving van humanitair oorlogsrecht.
Hoe dringt u er op aan dat het Israëlische geweld een halt wordt toegeroepen, dat er een onafhankelijk onderzoek komt en dat daders worden bestraft? Ziet u hiertoe mogelijkheden in de VN-Veiligheidsraad? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het algemeen overleg over het Midden-Oosten vredesproces dat gepland staat op 19 april 2018?
Witwasschandaal met EU-geld door de Hongaarse premier Orbán |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Mogelijk Hongaars witwasschandaal met EU-geld»?1
Ja.
Kunt u de Kamer inlichten over de precieze cijfers achter dit schandaal? Hoeveel van de 3 tot 4 miljard euro was grotendeels EU-geld? Uit welke fondsen werd dit geld onttrokken om doorgesluisd te worden naar politici?
Het kabinet is niet op de hoogte van cijfers achter dit mogelijke schandaal en ook niet of en zo ja hoeveel EU-geld hiermee zou zijn gemoeid. De regeringen van de lidstaten moeten zorgen voor deugdelijk management van de per lidstaat geoormerkte EU-fondsen. Bij verdenking van frauduleuze handelingen met EU-fondsen is de taak van de Europese Commissie om onderzoek daarnaar te doen en eventueel een zaak aanhangig te maken.
Bent u bereid om aan te dringen op een grondig onderzoek naar deze aantijgingen bij uw Hongaarse collega? Zo nee, waarom niet?
Het is in eerste instantie aan de Europese Commissie om vast te stellen dat sprake is van misbruik van EU fondsen, en dat de nationale Hongaarse controle autoriteit hier onvoldoende maatregelen tegen heeft genomen. Van een dergelijke constatering is vooralsnog geen sprake.
Bent u bereid om aan te dringen op een onderzoek door het Europees bureau voor Fraudebestrijding (OLAF) indien de Hongaarse politie de zaak blijft afdoen als «ver verwijderd van de realiteit»? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
OLAF werkt onafhankelijk van nationale overheden. Het kabinet respecteert deze rol. Dat er geen publieke informatie over een mogelijk onderzoek is, sluit dan ook niet uit dat er aan een onderzoek wordt gewerkt door OLAF.
Deelt u de mening dat de opstapeling van corruptiezaken met EU-geld omtrent de heer Orbán zwaardere maatregelen tegen Hongarije nodig maken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nu ondernemen?
Onafhankelijk van waar mogelijk misbruik van EU-gelden plaatsvindt, doet Nederland al jaren concrete voorstellen in relevante EU-trajecten om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren en zal dit blijven doen, ook in het licht van het nieuwe Meerjarig Financieel Kader. Mede vanuit deze optiek steunt het kabinet het voorstel van de Commissie voor een nieuw mechanisme om de EU-begroting te beschermen tegen financiële risico’s als gevolg van algemene tekortkomingen van de rechtsstaat. Hiermee worden rechtsstatelijkheidsbeginselen gekoppeld aan de goede besteding en financieel management van EU gelden.
Deelt u de mening dat voortdurende ondermijning van het draagvlak door de heer Orbán aanleiding geeft tot directe actie van de Europese Commissie, om te beginnen met het uitvoeren van de aanbeveling van OLAF richting de Commissie om 43,7 miljoen euro terug te vorderen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Op basis van door de Commissie geconstateerde onregelmatigheden, heeft OLAF nader onderzoek verricht. Aan eventuele aanbevelingen van en constateringen door OLAF dient vervolgens door de lidstaat in kwestie opvolging te worden gegeven. Het is vervolgens aan de Europese Commissie om toe te zien op de wijze waarop de relevante autoriteiten van deze lidstaten gevolg geven aan de rapportages en aanbevelingen van OLAF en hen daarop aan te spreken indien zij in gebreke blijven.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over corruptie en de heer Orbán, waarin u aangeeft dat Nederland erkent dat dit soort corruptiezaken het draagvlak ondermijnt en concrete voorstellen doet om de rechtmatigheid van besteding van EU-fondsen te verbeteren, waarbij u als voorbeeld noemt het publiek maken van de jaarlijkse auditrapporten (annual control reports) van de nationale instanties? Welke voorstellen heeft u nog meer gedaan? Hoe worden die voorstellen ontvangen bij de Europese Commissie en de andere lidstaten?2
Zie het antwoord op vraag 5. Specifiek op dit onderwerp is mede op initiatief van het Nederlands EU-voorzitterschap een speciaal rapport door de Commissie opgesteld en gepubliceerd, over persistente fouten en de acties die daarop zijn gevolgd. De Raad heeft dit rapport aangenomen.3
Herinnert u zich dat u tevens heeft aangegeven dat u de strikte handhaving van de Europese Commissie ondersteunt, maar dat u de mening deelt dat, gezien de opstapeling van corruptieschandalen, er druk moet worden uitgeoefend op de Commissie om over te gaan tot het opschorten van de subsidieverstrekking aan Hongarije, zoals de Europese Rekenkamer aanbeveelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nederland steunt bij alle overtredingen en gevallen van fraude dezelfde mate van strikte handhaving door de Europese Commissie.
Ik verwijs hierbij graag naar de beantwoording van eerdere vragen over berichten over fraude met EU gelden, zoals aan uw Kamer verstuurd op 26 maart van dit jaar (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 1517). De Europese Rekenkamer als instantie heeft geen formeel standpunt ingenomen ten aanzien van dit eerdere onderzoek in Hongarije. Opschorting van subsidies is een mogelijkheid. De Europese Commissie is de aangewezen instantie die de daarvoor benodigde informatie heeft of kan opvragen en die een rechtsgeldig besluit hierover kan nemen. Het kabinet steunt strikte handhaving door de Europese Commissie en staat open voor verdere aanscherping van de bestaande regels in het kader van de komende MFK-besprekingen.
Deelt u de mening dat, als de Europese Commissie niet in staat blijkt hard op te treden tegen Hongarije, de Raad meer druk moet uitoefenen op frauderende lidstaten om fatsoenlijke handhaving te realiseren? Kunt u het antwoord onderbouwen?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid om de inzet van het kabinet aan te scherpen door fraudebestrijding en transparantie van de besteding van de middelen meer prioriteit te geven?
Fraudebestrijding en transparante besteding van EU-geld zijn belangrijk voor het kabinet. Nederland bepleit meer gedifferentieerde controleregimes. Zodoende kunnen uitvoeringslasten worden verlaagd waar dat op basis van het risicoprofiel mogelijk is, terwijl bij verhoogd risico op verkeerde besteding van middelen, een sterk controleregime wordt gehandhaafd. Zie ook het antwoord op vraag 5. Voorts geldt dat het kabinet heeft besloten deel te nemen aan het Europees Openbaar Ministerie. Het kabinet doet dat vanuit de overtuiging dat de oprichting van het EOM een impuls zal geven aan de strafrechtelijke bestrijding van EU-fraude en dat Nederland daar een actieve en constructieve bijdrage aan kan leveren.
Het benoemen van een defensieattaché in Iran |
|
Martijn van Helvert (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Nederland haalt militaire banden met Iran aan»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland voornemens is een defensieattaché te benoemen in Iran? Waarom is hiervoor gekozen?
Iran bevindt zich in een regio met grote belangen voor Nederland, vooral op het gebied van veiligheid en migratie. Nederland had al een defensie-attaché (defat) die geaccrediteerd was voor Iran en gestationeerd was in Beiroet. Vanwege de Nederlandse belangen in de regio en de rol van Iran daarin is ervoor gekozen de nieuwe defat in Teheran zelf te plaatsen. Zo kunnen militaire ontwikkelingen in het land zelf en in de regio beter gevolgd en geduid worden. Ook vergemakkelijkt de plaatsing van een defat in Teheran de contacten met de Iraanse autoriteiten en met andere defats ter plaatse.
Welke andere bondgenoten van Nederland hebben (een) defensieattaché(s) aangesteld in Iran? Zijn er ook bevriende landen die er bewust voor hebben gekozen dit niet te doen?
Op dit moment hebben 28 landen een defat geplaatst in Iran, waaronder de EU-lidstaten Duitsland, Italië, Griekenland, Polen, Tsjechië, Slowakije, Bulgarije, Oostenrijk en NAVO-bondgenoot Turkije. Daarnaast hebben vijf landen een defat voor Iran geaccrediteerd in een buurland. Het VK, dat sinds januari 2016 weer een ambassade heeft in Teheran, en Frankrijk hebben geen defat in Iran noch een medeaccreditatie vanuit een buurland.
Hoe verhoudt het benoemen van een defensieattaché en het aanhalen van de militaire banden met Iran zich tot de geopolitieke en militaire ambities van Iran in het Midden-Oosten, met inbegrip van de wapenleveranties aan Hezbollah en de bedreigingen aan het adres van Israël?
Het is voor de defat eenvoudiger om vanuit Teheran de militaire ontwikkelingen in Iran en de regio te volgen en te duiden dan vanuit een buurland. Het is bekend dat het kabinet bezorgd is over de Iraanse rol in de regio en over het ballistische raketprogramma van Iran. Juist daarom steunt Nederland de Europese inzet om te komen tot een constructieve inhoudelijke dialoog met Iran.
Kunt u tevens toelichten hoe de voorgenomen benoeming zich verhoudt tot mogelijke aanscherping van Europese sancties tegen Iran vanwege het ballistische raketprogramma?2
Het feit dat Nederland, evenals andere internationale partners, zich zorgen maakt over het ballistisch raketprogramma, sluit het belang van een hieraan parallel te voeren dialoog over deze onderwerpen met Iran niet uit.
Het bericht dat de EU meebetaalt aan dodelijke grensbewaking in Turkije |
|
Jasper van Dijk , Sadet Karabulut |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat de Europese Unie (EU) meebetaalt aan de dodelijke grensbewaking in Turkije?1
Ja.
Waarom heeft de EU pantservoertuigen voor Turkije gefinancierd? Kunt u aangeven met welk geld dit precies is gebeurd, wanneer en hoe daarover besloten is en in welke mate dit ook Nederlands geld betrof?
De EU ondersteunt (potentiële) kandidaat-lidstaten financieel uit het Instrument voor Pretoetredingssteun (IPA). IPA is een belangrijk instrument om bij te dragen aan stabiliteit, de rechtsstaat en sociaaleconomische omstandigheden. Hiermee worden de landen in de Westelijke Balkan en Turkije ondersteund bij het doorvoeren van de complexe hervormingen die geleverd moeten worden om lid te worden van de Unie.
Migratiebeheer is één van de prioriteiten in de EU-steun in Turkije vanuit IPA. Turkije bewaakt een zeer lange grens die grenst aan een gebied in oorlogssituatie en waar al jaren sprake is van een hoog aantal illegale grensoverschrijdingen en vele incidenten rondom mensen- en goederensmokkel en georganiseerde misdaad. Deze vormen een gevaar voor de nationale veiligheid van NAVO-bondgenoot Turkije en zetten druk op de Europese grensbewaking.
In 2011 en 2012 heeft de Commissie in het kader van de pretoetredingssteun een project gefinancierd gericht op het verbeteren van de surveillance capaciteit van Turkije aan de oostgrens. Het project heet «Socioeconomic Development through Demining and Increasing the Border Surveillance Capacity at the Eastern Borders of Turkey» (fase 1 en fase 2).2 Het budget voor IPA maakt onderdeel uit van de EU-begroting. De lidstaten hebben tijdens vergaderingen van het IPA-comité in 2011 en 2012 met het project ingestemd.
Is in de besluitvorming over het wel of niet financieren van deze pantservoertuigen meegenomen waar deze voertuigen voor gebruikt zouden worden en of de EU dit doel ondersteunt?
De financiering van deze pantservoertuigen heeft het uitdrukkelijke doel om de surveillance-capaciteit van Turkije aan de grens te vergroten. Het ging om pantservoertuigen vanwege incidenten in het verleden met smokkelaars van mensen en goederen, en de vrees voor infiltratie door – bewapende – deelnemers aan terroristische groeperingen.
In het contract tussen de Europese Commissie en Turkije is vastgelegd dat de uitrusting niet voor andere doeleinden mag worden gebruikt dan surveillance. Enig ander gebruik of aanpassing van de uitrusting vereist de schriftelijke toestemming van de Commissie. De Commissie is ook verantwoordelijk voor het toezicht op de uitvoering van het project.
Hoe groot is de geldstroom die van de EU naar de Turkije gaat in totaal? Kunt u dit uitsplitsen naar de Turkijedeal en andere stromen, zoals de financiering van deze pantservoertuigen?
Het gros van de financiële steun van de EU in Turkije wordt gefinancierd vanuit IPA. Daarnaast worden er op beperkte schaal projecten in Turkije gefinancierd vanuit het Instrument voor bijdrage aan stabiliteit en vrede (IcSP) en het Financieringsinstrument voor de bevordering en ondersteuning van democratie en mensenrechten (EIDHR). Deze financieringsinstrumenten maken onderdeel uit van de EU-begroting.
Vanuit de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije (FRIT) wordt daarnaast ondersteuning verleend aan vluchtelingen en de gemeenschappen die hen opvangen in Turkije. Hiervan is EUR 1 miljard uit de EU-begroting gefinancierd en EUR 2 miljard door de lidstaten. De Nederlandse bijdrage bedroeg conform de verdeelsleutel EUR 93,9 miljoen. Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, worden vanuit de FRIT projecten gefinancierd om de situatie van vluchtelingen in Turkije en de gemeenschappen die hen opvangen verder te verbeteren. Steun gaat naar de vluchtelingen zelf, bijvoorbeeld in betere toegang tot onderwijs en gezondheidszorg, maar ook werkgelegenheid. De Commissie rapporteert hier regelmatig over middels de voortgangsrapportages van de EU-Turkije Verklaring en de jaarverslagen van de FRIT. Via de reguliere informatievoorziening aan uw Kamer apprecieert het kabinet deze rapportages.
Voor nadere toelichting op deze financiële stromen verwijs ik u naar de brief (Kamerstuk 21 501–02, nr. 1702) van 2 december 2016 over de meerjarige financiële steun van de EU in Turkije, alsmede de voorschriften, voorwaarden en betalingen die daaraan verbonden zijn.
Nederland pleit conform de motie-Roemer/Segers (Kamerstuk 32 824, nr. 158) in Europees kader reeds geruime tijd voor het opschorten van pretoetredingssteun voor Turkije en zal dat blijven doen.3 Voor opschorting bestaat momenteel echter onvoldoende draagvlak. De Europese Raad van 19-20 oktober jl. heeft de Commissie wel verzocht om de pretoetredingssteun aan Turkije voor de jaren 2018–2020 te heroriënteren.4 De Commissie werkt momenteel voorstellen voor inperking en herschikking van de middelen uit. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd zodra de cijfers bekend zijn.
Kunt u daarbij toelichten waar die secundaire stromen precies voor bedoeld zijn en hoeveel Nederlands geld daarmee gemoeid gaat?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat de Europese Commissie stelt dat de pantservoertuigen geen militair materieel is? Wat is daarop uw reactie? Indien u deze mening deelt, wat voor type materieel is dit dan en welk toetsingskader wordt gehanteerd?
De gefinancierde pantservoertuigen zijn niet uitgerust met wapens. Dodelijke uitrusting maakt geen onderdeel uit van het gefinancierde project. De geleverde voertuigen mogen alleen worden ingezet voor surveillance aan de grens.
Wat is uw reactie op de melding van het Syrische Observatorium voor Mensenrechten dat sinds september 42 Syriërs gedood zijn bij pogingen de grens over te steken en op het rapport van Human Rights Watch waarin gesproken wordt over veertien doden sinds september?
Zoals vaker met uw Kamer gewisseld, vindt het kabinet berichten over dit soort incidenten zorgelijk. Hoewel het kabinet vaststelt dat Turkije een zeer lange grens bewaakt met een gebied in oorlogssituatie, is het neerschieten van een persoon die op zoek is naar veiligheid evident onacceptabel. De Commissie volgt de situatie aan de Turkse grens, ook in het kader van het conflict in Syrië en andere dreigingen. Het is de Commissie niet gelukt om deze berichten bevestigd te krijgen door andere, onafhankelijke bronnen. Uit eerdere vergelijkbare berichtgeving en de wijze waarop deze is uitgezocht, o.a. door de Europese Commissie en UNHCR, blijkt dat er geen sprake is van instructies dat Turkse grenswachten gericht moeten schieten op mensen die illegaal de grens proberen over te steken.
Wat heeft de Europese Commissie precies ondernomen om deze berichten te verifiëren? Bent u bereid de Europese Commissie op te roepen de druk op te voeren zodat de Turkse regering antwoordt op de vragen hierover?
Zie antwoord vraag 7.
Is een grensmuur zonder deuren naast oorlogsgebied juridisch toegestaan aangezien dit verhindert dat mensen oorlogsgebied verlaten? Hoe verhoudt zich dit tot het non-refoulementbeginsel?
Turkije bewaakt een zeer lange grens waar al jaren sprake is van een hoog aantal illegale grensoverschrijdingen en vele incidenten rondom mensen- en goederensmokkel en georganiseerde misdaad, mede als gevolg van het aangrenzende oorlogsgebied. Deze vormen een gevaar voor de nationale veiligheid van NAVO-bondgenoot Turkije en zetten druk op de Europese grensbewaking. Daarnaast merkt het kabinet op dat Turkije ruim 3 miljoen vluchtelingen opvangt. Dat Turkije tegen deze achtergrond het grensbeheer heeft geïntensiveerd acht het kabinet begrijpelijk. Mede door toedoen van Turkije is het ook voor de internationale gemeenschap mogelijk om hulp te bieden aan vluchtelingen die zijn opgevangen in kampen in relatief beschermd noord-Syrisch gebied. Dat is geen schending van non-refoulement. Voorts merkt het kabinet op dat Turkije keer op keer heeft aangetoond zich gastvrij op te stellen wanneer de druk op de grenzen toeneemt. Het is belangrijk om Turkije hierin te blijven ondersteunen, o.a. via de Faciliteit voor Vluchtelingen in Turkije.
Deelt u de mening dat, aangezien nu bekend is dat de pantservoertuigen gebruikt worden om op vluchtelingen te schieten en de grens hermetisch af te sluiten waardoor mensen niet kunnen vluchten, de EU medeplichtig is aan schending van het non-refoulement beginsel? Zo nee, wat is uw reactie op deskundigen zoals Thomas Spijkerboer en Thomas Gammelhoft-Hansen die menen dat dit wel het geval is?
Zie antwoord vraag 9.
Het uitzetten van twee Russische inlichtingenmedewerkers |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw brief over maatregelen inzake de aanslag met gifgas in Salisbury waarin wordt medegedeeld dat in reactie op de aanslag twee Russische inlichtingenmedewerkers die in Nederland werkzaam zijn, worden uitgezet?1
Ja.
Waarom stelt u dat het zeer waarschijnlijk is dat Rusland verantwoordelijk is voor de aanslag in Salisbury?
Waarom stelt u dat er geen geloofwaardige alternatieve verklaring is?
Waarom wordt eveneens gesteld dat er geen helder bewijs is dat Rusland achter aanslag zit?2
Heeft de regering bewijs gezien dat Rusland verantwoordelijk is voor de aanslag in Salisbury? Zo nee, waarom niet?
Welke informatie is er die in de richting van Rusland wijst?
Is het uitgesloten dat het gebruikte gifgas uit een ander land dan Rusland afkomstig is? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Hebben Nederlandse inlichtingendiensten de Britse inlichtingen die Russische betrokkenheid zouden aantonen, gezien en gewogen? Zo ja, wat is het oordeel hierover? Zo nee, waarom niet?
Is het oordeel van de Nederlandse inlichtingendiensten gelijk aan die van de Britse? Zo nee, waarom niet?
Wat hebben de Nederlandse inlichtingendiensten gedaan om de Britse informatie te verifiëren?
Is uw oordeel gelijk aan het oordeel van Nederlandse inlichtingendiensten die de Britse inlichtingen hebben gezien? Zo nee, op welke onderdelen wijkt uw oordeel af en waarom?
Welke acties van Russische zijde maken het in uw woorden «onvermijdelijk dat wij van Nederlandse en van Europese kant moeten laten zien dat er grenzen zijn die niet overschreden kunnen worden»?
Dit betreft de aanslag in Salisbury op het leven van Sergei Skripal en zijn dochter, waarvan het kabinet tezamen met de andere lidstaten van de Europese Unie in de Europese raad heeft geconcludeerd dat zij het eens zijn met de analyse van het Verenigd Koninkrijk dat het zeer waarschijnlijk is dat Rusland hiervoor verantwoordelijk is. Deze aanslag raakt niet alleen het Verenigd Koninkrijk, maar ons allemaal. Daarom is het van belang om aan Rusland te laten zien dat er grenzen zijn die niet overschreden kunnen worden. Met het gebruik van een gifstof is bovendien een internationale norm overschreden.
Hoe verhoudt het uitzetten van de twee Russische inlichtingenmedewerkers zich tot de lessen die geleerd zijn naar aanleiding van het onderzoek naar de Irak-oorlog van de Commissie-Davids?3
Het uitzetten van buitenlandse inlichtingenmedewerkers is gebaseerd op het internationaal recht, in het bijzonder artikel 9 van het Verdrag van Wenen inzake Diplomatiek Verkeer. De aanbevelingen van de Commissie-Davids zien op de besluitvorming die leidde tot de politieke steun voor het gebruik van geweld door bondgenoten in Irak, waarvoor een adequaat volkenrechtelijk mandaat destijds ontbrak. Er is derhalve geen direct verband tussen beide casus.
Is er een relatie tussen het uitzetten van de inlichtingenmedewerkers en de Brexit?
Nee, deze zaken staan volledig los van elkaar.
Welke EU- en NAVO-landen hebben geen maatregelen genomen tegen Rusland vanwege de aanslag in Salisbury?
Voor zover bekend hebben Bulgarije, Griekenland, Oostenrijk, Portugal en Slovenië vooralsnog niet besloten om Russische diplomaten uit te zetten.
Welke argumenten hebben EU- en NAVO-landen gegeven om nu geen maatregelen te nemen?
Het kabinet verwijst hiervoor naar de verklaringen van deze landen.
Kunt u toelichten hoe ver het onderzoek van de Organisatie voor het Verbod op Chemische Wapens (OPCW) naar de aanslag in Salisbury vordert? Wanneer wordt dit naar verwachting afgerond?
Het onderzoek door de OPCW naar de aanslag in Salisbury is inmiddels afgerond. Op 12 april jl. heeft de directeur-generaal van de OPCW het rapport aan het VK gezonden. In dat rapport bevestigt de OPCW de uitkomsten van het Britse onderzoek met betrekking tot de aard van de giftige chemische stof die is gebruikt in Salisbury.
Werkt Rusland mee aan het onderzoek van de OPCW? Zo ja, in welke mate? Zo nee, waarom niet? Werkt Groot-Brittannië volledig mee met het onderzoek van de OPCW?
Rusland heeft voor zover de regering bekend niet meegewerkt aan het onderzoek van de OPCW. De OPCW doet in zijn rapport geen mededelingen over de medewerking van Rusland. Overigens was de medewerking van Rusland niet nodig om het chemische wapen te identificeren.
De samenwerking tussen het OPCW-team en de Britse autoriteiten is volgens zowel de OPCW als het VK uitstekend geweest. De onderzoekers van de OPCW hebben hun onderzoek in Salisbury zonder enige beperking van de zijde van het VK kunnen uitvoeren.
Heeft de OPCW geconcludeerd dat Rusland niet of onvoldoende meewerkt aan het onderzoek naar de aanslag in Salisbury? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 18.
Hoe beoordeelt u, in het licht van de aanslag in Salisbury, de constatering van de OPCW vorig jaar dat Rusland de chemische wapenvoorraad zou hebben vernietigd?4
De OPCW heeft vorig jaar meegedeeld dat de vernietiging van de door Rusland bij de toetreding tot de Chemische Wapenconventie opgegeven («declared») voorraad chemische wapens en productiefaciliteiten was voltooid. Dit blijft een voldongen feit, ondanks de ernstige twijfel die is ontstaan over de volledigheid van de Russische opgave naar aanleiding van de recente gebeurtenissen in Salisbury.
Rusland is naar aanleiding van het Salisbury-incident al diverse malen, ook door Nederland, aangespoord om volledige openheid van zaken te geven. Het land blijft echter ten stelligste ontkennen ooit te hebben beschikt over het in Salisbury gebruikte chemische wapen of over productiefaciliteiten om het te maken.
Op welke onderdelen laat Rusland naar uw oordeel na openheid te geven over chemische wapens?
Zie antwoord vraag 20.
De consulaire problemen die Venezolanen in Nederland ondervinden |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat de Venezolaanse ambassade in Den Haag geen paspoorten meer verstrekt en verlengt?
Ja.
De Venezolaanse president heeft in oktober 2017 per decreet een nieuwe maatregel voor (bijna) verlopen paspoorten afgekondigd. De Venezolaanse ambassade heeft per Note Verbale de procedure voor verlenging van (bijna) verlopen paspoorten toegelicht. Hierin is aangegeven dat digitaal een verlengingsaanvraag kan worden ingediend bij de Venezolaanse autoriteiten. Zodra de aanvraag verwerkt is krijgt de persoon in kwestie bericht dat bij de consulaire afdeling van de aangewezen diplomatieke post een verlengingssticker kan worden opgehaald. Met deze verlengingssticker kan het (bijna) verlopen paspoort worden verlengd. Volgens de Venezolaanse ambassade in Den Haag moeten Venezolanen woonachtig in Nederland naar de ambassade in Brussel om een paspoort aan te vragen of te verlengen.
Klopt het dat dit eveneens het geval is in andere Europese lidstaten, in het bijzonder Duitsland en België?
Nee. De Venezolaanse ambassade in Berlijn en Brussel verstrekken paspoorten en verlengingen.
Op welke wijze kunt u deze problematiek in zowel bilateraal als Europees verband met Venezuela aankaarten?
De uitgifte van Venezolaanse paspoorten aan Venezolaanse onderdanen is een verantwoordelijkheid van de Venezolaanse regering. In gesprekken met de Venezolaanse ambassade in Den Haag is wel gekeken hoe de gevolgen voor in Nederland woonachtige Venezolanen het beste kunnen worden ondervangen (zie antwoord op vraag 4 en 5).
Bent u bekend met de negatieve consequenties die Venezolanen in Nederland hiervan ondervinden, zoals het niet meer kunnen verlengen van een visum, problemen met verblijfsvergunningen, notariële zaken en reizen van en naar het buitenland?
Ja, deze consequenties zijn bekend. In november is hierover reeds contact geweest tussen het Ministerie van Buitenlandse Zaken, de IND en de Venezolaanse ambassade in Den Haag. De Venezolaanse ambassade heeft de IND geïnformeerd over de tijdelijke procedure om paspoorten te verlengen.
De IND biedt de volgende twee, tijdelijke, oplossingen aan Venezolaanse burgers in Nederland die problemen hebben om zich te identificeren met een geldig nationaal paspoort:
(1) Venezolanen die hun verblijfspas willen ophalen of hun biometrische gegevens willen laten afnemen bij het IND-loket kunnen zich legitimeren met hun verlopen paspoort en een kopie van de (verlengings-)aanvraag van hun paspoort.
(2) Als Venezolanen een verlengingsaanvraag of een aanvraag «wijziging verblijfsdoel» indienen waarvoor het paspoortvereiste geldt, werpt de IND dat vereiste tijdelijk niet tegen. Hiervoor geldt wel de voorwaarde dat de aanvrager zijn verlopen paspoort en een kopie van de (verlengings)aanvraag van zijn paspoort overlegt en aan alle overige voorwaarden van de verblijfsvergunning voldoet. Bij de eerstvolgende verlenging zal de IND wel weer een geldig nationaal paspoort verlangen.
Deze tijdelijke regeling is gepubliceerd op de website van de IND.1 Dat een Venezolaanse burger problemen zou hebben met het verlengen van zijn visum wordt echter niet herkend. Venezolaanse burgers kunnen visumvrij naar Nederland reizen. Zij mogen maximaal 3 maanden (en met een eventuele verlenging van 3 maanden vanwege bijzondere omstandigheden) in Nederland verblijven. Voor binnenkomst is vereist dat hun paspoort een half jaar geldig is.
Hoe gaat u op korte termijn deze negatieve consequenties waar Venezolanen in Nederland mee te maken krijgen ondervangen?
Zie antwoord vraag 4.
Het massaproces en de doodstraf voor een persfotograaf in Egypte |
|
Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving1 dat Egypte de doodstraf eist – dood door ophanging – tegen een persfotograaf?
Ik heb kennis genomen van de berichtgeving en maak mij onverminderd zorgen over de toepassing van de doodstraf in Egypte. De openbaar aanklager heeft de doodstraf geëist tegen alle verdachten in de zaak die bekendstaat als de «Raba’a sit-in dispersal case», maar er is nog geen uitspraak gedaan door de rechter.
Klopt het de betreffende fotograaf, Mohammed Abu Zaid, alias Shawkan, sinds augustus 2013 vastzit omdat hij tijdens antiregeringsdemonstraties, waarbij honderden burgerslachtoffers vielen, zijn werk deed en zaken documenteerde die niet gezien mochten worden2?
Fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan, is in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van een demonstratie op het Raba’a al-Adawiyya plein in Caïro. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix.
Deelt u de opvatting van Reporters Without Borders dat de doodstraf tegen een verslaggever als Shawkan volstrekt disproportioneel is, politiek gemotiveerd is en geen rechtspraak?3 Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de opvatting dat de doodstraf tegen fotojournalist Shawkan disproportioneel is. Één van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd is vrijheid van meningsuiting, een belangrijke voorwaarde voor een goed functionerende democratie. Dit geldt ook voor het belang van vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten. Bovendien beschouwt Nederland de doodstraf als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. De straf is onomkeerbaar. Daarnaast is nimmer bewezen dat de doodstraf afschrikwekkend werkt. Dit draagt Nederland ook uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl.
Is het waar dat deze vervolging plaatsvindt in een massaproces waarin zeker 500 verdachten terechtstaan? Hoe beoordeelt u de verklaring van Amnesty International, dat van de 330 reeds veroordeelde verdachten, er maar tegen twee van hen echt bewijs was?4
Mahmoud Abu Zeid is één van de 739 verdachten in de «Raba’a sit-in dispersal case». De verdachten staan terecht voor het behoren tot een verboden organisatie, verzet bieden tegen arrestatie, moord met voorbedachten rade, het vandaliseren van publiek bezit, het blokkeren van wegen, een poging om de regering met geweld omver te werpen, het verstoren van de publieke orde, bezit van vuurwapens en munitie zonder vergunning en actieve betrokkenheid bij agressie tegen burgers.
Betrokken advocaten betogen dat er schendingen van een eerlijke procesgang zijn geconstateerd. De bewijsstukken voor deze omvangrijke zaak beslaan meer dan 10.000 pagina’s, maar de rechter gaf de verdediging slechts twee weken om het pleidooi voor te bereiden. Ook weigerde de rechter om filmmateriaal af te spelen, dat door de verdediging als bewijs werd aangevoerd. Bovendien zijn getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, iets dat niet is toegestaan volgens de Egyptische wet. Dit zijn zorgelijke berichten.
Bent u het met uw ambtsvoorganger eens dat Egypte «mensenrechtentechnisch echt niet oké bezig is op dit moment en dat daarin stappen gezet moeten worden»?5
Ja, ik deel de zorgen van mijn ambtsvoorganger met betrekking tot de mensenrechtensituatie in Egypte. Er is sprake van een aantal zorgelijke ontwikkelingen in Egypte.
Nederland maakt zich in toenemende mate zorgen over de vrijheid van meningsuiting, waaronder vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten en over de vrijheid van vereniging en vergadering in Egypte. Ook zijn er zorgen ten aanzien van gedwongen verdwijningen, martelingen en het toegenomen aantal uitgevoerde doodstraffen. Nederland kaart deze zorgen in contact met de Egyptische autoriteiten aan en onderstreept de noodzaak van verbeteringen op dit gebied.
Bent u het ook eens met de Hoge Commissaris voor de Mensenrechten van de Verenigde Naties (VN), Zeid Ra’ad Al Hussein, dat NGO’s een zeer belangrijke rol spelen in het ter verantwoording roepen van de Egyptische Staat ten aanzien van het nakomen van verplichtingen op het gebied van mensenrechten6?
Ja, die mening deel ik. Het maatschappelijk middenveld speelt een essentiële rol in het versterken van democratische processen en draagt bij aan de ontwikkeling en duurzame stabiliteit van Egypte.
Deelt u de kritiek van de Hoge Commissaris op de nieuwe wetgeving in Egypte, de zogenoemde «Law 70», die de civil society nog verder aan banden legt en mensenrechtenverdedigers nog kwetsbaarder maakt voor repressie en sancties dan ze nu al zijn?
Ja, ik deel de kritiek van de Hoge Commissaris ten aanzien van «Law 70», ofwel «de NGO-wet». Mensenrechtenorganisaties en -verdedigers staan onder druk in Egypte. Op basis van de NGO-wet, is het verrichten van politieke activiteiten en het schaden van de «nationale veiligheid, openbare orde, publieke moraal of publieke gezondheid» verboden voor NGO’s. Een speciaal in het leven geroepen autoriteit ziet hierop toe. De NGO-wet maakt het werk van civil society organisaties, waaronder ook mensenrechtenverdedigers, moeilijk.
Bent u het met de Hoge Commissaris eens dat deze wet in strijd is met de mensenrechten en deelt u diens oproep om de «Law 70» in te trekken? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is ervan overtuigd dat een gezonde civil society een essentiële rol speelt bij de ontwikkeling van Egypte. Een NGO-wet zou daarom het werk van civil society organisaties moeten faciliteren in plaats van bemoeilijken. Op dit moment zijn de implementatieregels van de NGO-wet nog niet gepubliceerd, waardoor het nog niet mogelijk is om de precieze implicaties van de wet te beoordelen. Nederland draagt zorgen hierover uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl. Ook heeft de Nederlandse ambassadeur in Caïro namens het kabinet meermaals zorgen uitgesproken over deze wetgeving.
In hoeverre is er nog «civil society» over in Egypte, die niet onder controle van de overheid staat? Welke gevolgen heeft de vergaande repressie voor de mogelijkheden van Nederland en de Europese Unie (EU) om van de overheid onafhankelijke «civil society» te steunen, zoals vrije pers en mensenrechtenverdedigers?
Egypte kent civil society organisaties en mensenrechtenverdedigers die zich ondanks het moeilijke klimaat blijven inspannen voor verbetering van de situatie in Egypte. NGO’s die sociaaleconomische doelen nastreven lijken vooralsnog hun werkzaamheden te kunnen voortzetten.
Via het Mensenrechtenfonds steunt Nederland een aantal van deze organisaties. Ook de EU steunt via het European Instrument for Democracy and Human Rights de civil society in Egypte. Daarnaast steunt de EU ook via European Endowment for Democracy mensenrechtenorganisaties in Egypte. Het huidige klimaat maakt het in toenemende mate moeilijk om deze organisaties te blijven steunen. Het kabinet is vastbesloten om deze steun te blijven voortzetten.
Bent u bereid om Egypte bilateraal en in EU- en VN-verband aan te spreken op zijn verantwoordelijkheden om de mensenrechten te respecteren?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Welke mogelijkheden ziet u daartoe binnen het EU-Associatieakkoord met Egypte en de nabuurschapsgelden? Klopt het dat nog maar een klein deel van deze nabuurschapsgelden bestemd zijn voor de «civil society»?
De Europese Unie ondersteunt Egypte financieel, met als doel democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling in Egypte te ondersteunen, zoals ook vastgesteld in het EU-Associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten. Daar zijn specifieke overlegstructuren aan gekoppeld, waarin belangrijke zorgpunten direct met Egypte kunnen worden besproken. Dit gebeurt onder andere op het gebied van democratie en mensenrechten.
Een significant deel van de nabuurschapsgelden is bestemd voor projecten op het gebied van mensenrechten. De projecten die worden ondersteund dragen bij aan het promoten en beschermen van civiele, politieke, sociale, economische en culturele rechten. Nederland heeft zich tijdens de onderhandelingen over de EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten, samen met gelijkgestemde landen, in EU-kader sterk gemaakt voor het belang van het maatschappelijk middenveld in de duurzame ontwikkeling van Egypte. In de Partnerschapsprioriteiten is dan ook vastgesteld dat de EU en Egypte het maatschappelijk middenveld betrekken bij de implementatie van deze prioriteiten.
Bent u daarnaast van plan Egypte aan te spreken op de zorgwekkende positie van de Kopten, de christelijke minderheid die op grote schaal gediscrimineerd wordt en geconfronteerd met onder meer aanslagen en vernieling van Koptische gebouwen en eigendommen en gijzelingen van vrouwen7?
De situatie van de Kopten in Egypte heeft de aandacht van het Nederlandse kabinet. Nederland onderneemt concrete actie om de positie van religieuze minderheden in Egypte te verbeteren. Zo steunt Nederland de interreligieuze dialoog met projecten over godsdienstvrijheid en uitwisselingen tussen imams en priesters die zijn gericht op het kweken van tolerantie en begrip.
De discriminatie van, onteigeningen van en moordpartijen op blanke boeren in Zuid-Afrika |
|
Martijn van Helvert (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de berichtgeving dat blanke boeren in Zuid-Afrika geteisterd worden door discriminatie, onteigeningen en moordpartijen?1
De omvang en toename van het aantal geweldsdelicten en moorden in Zuid-Afrika is zorgwekkend. Zuid-Afrika heeft een van de hoogste criminaliteits- en moordcijfers ter wereld. Dit is een probleem dat zich breed in de samenleving voordoet en zowel de zwarte als blanke Zuid-Afrikanen raakt. Hoewel in absolute aantallen de meeste moorden jonge mannen in townships treffen vormen boeren in Zuid-Afrika een kwetsbare groep voor criminaliteit. In vergelijking met andere beroepsgroepen komen boeren gemiddeld zo’n viermaal vaker om bij geweldsincidenten. Dit heeft een significant effect op het aantal geweldsdelicten in rurale gebieden. Daarnaast wordt het merendeel van de grote commerciële boerderijen in Zuid-Afrika geleid door blanke Zuid-Afrikanen. In 2014 oordeelde de onafhankelijke Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie (SAHRC) op basis van uitgebreid onderzoek dat in de meeste gevallen economische motieven en de afgelegen locaties van boerderijen een rol spelen bij geweldsdelicten.
Het is belangrijk dat er voldoende aandacht blijft voor de aanpak van alle vormen van criminaliteit, inclusief gericht op boeren, onafhankelijk van geslacht, ras, religie of etnische afkomst. In contacten met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten vraagt Nederland dan ook regelmatig aandacht voor criminaliteit tegen alle bevolkingsgroepen.
Recent heeft de Australische Minister van binnenlandse zaken zijn zorgen uitgesproken over de situatie van blanke boeren in Zuid-Afrika en gesuggereerd dat zij daarom met voorrang visa zouden moeten krijgen voor Australië. Daarmee zou Australië eenzijdig een bevolkingsgroep bevoorrechten boven een andere. Op deze suggestie is Australië intussen overigens teruggekomen. Het kabinet is van mening dat visumbeleid non-discriminatoir moet zijn en zich niet speciaal zou moeten richten op blanke Zuid-Afrikanen.
De Zuid-Afrikaanse overheid draagt de primaire verantwoordelijkheid voor de veiligheid van haar eigen onderdanen. Het kabinet heeft geen reden om aan te nemen dat de Zuid-Afrikaanse overheid die verantwoordelijkheid niet serieus neemt. De Zuid-Afrikaanse politie richt een belangrijk deel van haar aandacht op rurale gebieden. Ook heeft de Zuid-Afrikaanse politie, zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de SGP5, hiervoor een speciale strategie opgesteld. Het kabinet constateert tegelijkertijd ook dat deze aandacht niet afdoende is om de toename van geweldincidenten in rurale gebieden effectief te adresseren. Dit heeft grotendeels te maken met de schaal waarop criminaliteit in Zuid-Afrika voorkomt en de capaciteit die de politie in Zuid-Afrika tot haar beschikking heeft.
Bent u het met de Australische Minister van Immigratie eens dat blanke boeren in Zuid-Afrika in een afschuwelijke situatie verkeren en dat de wereld hier aandacht voor zou moeten hebben?2
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de brute roofmoord op een Nederlandse boer in zijn boerderij in Barberton, Zuid-Afrika?3
Ja, het kabinet is bekend met dit tragische incident.
Heeft het politieonderzoek, dat door zowel de ambassade als de Nederlandse politie op de voet gevolgd is, iets opgeleverd? Worden of zijn er daders vervolgd?
Zoals eerder aangegeven in de antwoorden van het kabinet op schriftelijke vragen van de PVV7 staat de Nederlandse politie in contact met de Zuid-Afrikaanse politie inzake de moord in Barberton. Voor het einde van deze maand treffen beiden elkaar in Zuid-Afrika om de laatste actualiteiten door te nemen. De betrokken partijen en nabestaanden worden via de gebruikelijke kanalen geïnformeerd in geval van nieuwe ontwikkelingen.
Hoe groot is de Nederlandse boerengemeenschap in Zuid-Afrika? Bent u bereid hun kwetsbare positie aan de orde te stellen bij de Zuid-Afrikaanse autoriteiten en aan te dringen op maatregelen?
De exacte omvang van de boerengemeenschap in Zuid-Afrika die in bezit is van een Nederlands paspoort is niet bekend omdat er geen verplichting geldt voor Nederlanders om zich als zodanig te registreren. Het aantal wordt geschat op enkele tientallen. Binnen de grenzen van zijn grondgebied, draagt Zuid-Afrika primair de verantwoordelijkheid voor de veiligheid van deze burgers. Wanneer sprake is van een geweldsincident waar een Nederlander betrokken bij is, verleent het kabinet onder andere via de ambassade in Pretoria consulaire hulp waar nodig.
Wat vindt u ervan dat de Zuid-Afrikaanse overheidsinstanties moorden op (blanke) boeren niet separaat registreren en onderscheiden van andere moorden, en dat daarom officiële cijfers moeilijk te achterhalen zijn?
Zuid-Afrika draagt een eigen verantwoordelijk voor het verzamelen en duiden van statistieken voor de aanpak van criminaliteit. De Zuid-Afrikaanse politie verzamelt en registreert sinds 1997 statistieken met betrekking tot «farm attacks and farm murders». Het kabinet constateert echter dat in algemene zin recente betrouwbare statistieken met inbegrip van gegevens over «farm murders» een uitdaging blijven in Zuid-Afrika en dat statistieken niet altijd openbaar beschikbaar zijn.
Klopt het dat de Zuid-Afrikaanse autoriteiten altijd ontkend hebben dat moorden op blanke boeren een racistisch motief hebben? Zo ja, waar is deze aanname op gebaseerd als er niet eens officiële cijfers worden bijgehouden?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 1, 2 en 8 heeft de Zuid-Afrikaanse mensenrechtencommissie in 2014 uitgebreid onderzoek gedaan naar de veiligheid van boerengemeenschappen. Deze commissie kwam onder meer op basis van interviews met verschillende Zuid-Afrikaanse belanghebbenden, waaronder overheidsministeries, politie, boerenvakbonden en andere belangenroepen, tot de conclusie dat de hoofdoorzaak van geweldincidenten op boeren niet van racistische aard is. Dit betekent niet dat er in sommige gevallen geen sprake zou zijn geweest van een racistisch motief. In de meerderheid van de gevallen waren het echter economische motieven in combinatie met de afgelegen ligging van boerderijen die ten grondslag lagen aan een geweldsdelict. Daarmee bevestigde dit onderzoek de bevindingen van de Zuid-Afrikaanse «Committee of Inquiry». Deze commissie deed in 2003 onderzoek naar 3.544 «farm attacks» tussen 1998 en 2001. Bij 2.644 incidenten kon een motief worden vastgesteld. In circa 90 procent van deze incidenten was het motief economisch gedreven en in zeven procent een geweldsmotief. In twee procent van de incidenten speelde een politiek ofwel een raciaal motief. Er is geen reden om aan te nemen dat deze aannames en gegevens waarop de Zuid-Afrikaanse overheid geweldincidenten bestrijdt sindsdien veranderd zijn.
Blijft u, in het licht van het bovenstaande, van mening dat «de Zuid-Afrikaanse overheid zijn verantwoordelijkheid voor de handhaving van de openbare orde en veiligheid en voor het (preventief) bestrijden van misdaad serieus neemt»?4 Hoe verhoudt zich dit tot de constatering van uw ambtsvoorganger dat de strategie van de Zuid-Afrikaanse politie om geweldsincidenten, waaronder moorden, in rurale gebieden te bestrijden, nog niet afdoende is geweest om de toename van deze incidenten effectief te adresseren?5
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u begrip voor de zorgen van blanke boeren, die zich gediscrimineerd voelen en vrezen voor een vergelijkbare situatie als in Zimbabwe, waar blanke boeren met grof geweld zijn verjaagd6?
In Zimbabwe heeft het landhervormingsprogramma van 2000 tot 2003 geleid tot grootschalige (vaak gewelddadige) landonteigening van voornamelijk blanke boeren. President Cyril Ramaphosa heeft publiekelijk aangekondigd dat dergelijke landonteigeningen niet geaccepteerd worden. Ondanks deze publieke toezegging blijven onder landbezitters in Zuid-Afrika zorgen bestaan. Op 27 februari jl. nam het Zuid-Afrikaanse parlement een motie aan tot een grondwetswijziging die het mogelijk moet maken grond te onteigenen zonder compensatie. Deze motie mandateert de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken om de wenselijkheid en haalbaarheid van onteigening zonder compensatie te onderzoeken. Deze commissie heeft als opdracht brede consultaties te houden met verschillende belanghebbenden, waaronder boeren, banken, experts en investeerders. Dezelfde motie bepaalt ook dat een wetswijziging op een wijze geïmplementeerd moet worden die onder meer de agrarische productiviteit en voedselzekerheid in stand houdt. De commissie rapporteert haar bevindingen uiterlijk 30 augustus 2018 aan het Zuid-Afrikaanse parlement.
Het is daarmee in dit stadium nog te voorbarig om te concluderen of de geuite zorgen adequaat geadresseerd worden.
Hoe beoordeelt u deze vrees, nu de Zuid-Afrikaanse president Ramaphosa, met steun van het ANC en de extreemlinkse partij Economic Freedom Fighters over wil gaan tot onteigening van grond van (grotendeels blanke) boeren zonder compensatie?
Zie antwoord vraag 9.
Wat vindt u van de grondwetswijziging die daartoe wordt ingezet?7 Deelt u de opvatting dat onteigening zonder compensatie een schending is van het recht op eigendom als fundamenteel mensenrecht, zoals onder meer vervat in de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Afrikaans Handvest voor de Mensenrechten? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Zowel de Universele Verklaring als het Afrikaans Handvest verbiedt willekeurige ontneming van eigendom. Mede in dit verband volgt het kabinet de ontwikkelingen over de voorgenomen grondwetswijziging op de voet. Op dit moment is het nog niet duidelijk hoe deze eruit zou zien en hoe deze vervolgens wordt geïmplementeerd. Het debat over de voorgenomen grondwetswijziging wordt in Zuid-Afrika openlijk gevoerd. Het kabinet omarmt dan ook de aankondiging van de Zuid-Afrikaanse President Cyril Ramaphosa tot de noodzaak voor brede en inclusieve consultaties. Het kabinet blijft Zuid-Afrika oproepen de boerengemeenschap goed op de hoogte te houden van de ontwikkelingen en eenduidig en helder te communiceren over de randvoorwaarden en gevolgen om misverstanden te voorkomen.
Bent u bereid bilateraal en in EU- en VN-verband protest aan te tekenen tegen deze voorgenomen grondwetswijziging en druk uit te oefenen op Zuid-Afrika om hiervan af te zien? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op de vragen 9, 10 en 13 onderzoekt de Zuid-Afrikaanse onderzoekscommissie voor constitutionele zaken de komende zes maanden of en zo ja, hoe de Zuid-Afrikaanse Grondwet moet worden gewijzigd en zijn er brede en inclusieve consultaties voorzien. Het betreft hiermee primair een binnenlands Zuid-Afrikaans proces. Dit neemt echter niet weg dat Nederland de ontwikkelingen op de voet volgt, en op diverse niveaus met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten in contact staat om de gevolgen van de voorgenomen grondwetswijziging voor de boeren en landeigenaren en voor het algemene investeerdersklimaat te bespreken. Daarnaast onderhoudt ook de EU nauw contact met de Zuid-Afrikaanse autoriteiten over de voorgenomen grondwetswijziging. Deze staat niet op de agenda van de Veiligheidsraad. Op de agenda van de Veiligheidsraad staan onderwerpen waarvan een meerderheid van de Veiligheidsraad-leden vindt dat er een ernstige bedreiging van de internationale vrede en stabiliteit van uitgaat. Dat is voor deze voorgenomen grondwetswijziging niet het geval. Het kabinet ziet op dit moment evenmin aanleiding de voorgenomen grondwetswijziging in andere VN-gremia te agenderen.
Deelt u de vrees dat met het groeiende geweld tegen boeren en de aangekondigde onteigening van gronden zonder compensatie, een vergelijkbare toestand dreigt zoals in Zimbabwe, met alle desastreuze gevolgen van dien voor de welvaart, de economie en de voedselvoorziening- en veiligheid in Zuid-Afrika8?
Zie antwoord vraag 9.
Ernstige gevolgen van de notificatierichtlijn |
|
Renske Leijten |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de stand van zaken bij lopende onderhandelingen tussen het Europees parlement en de Europese Raad over de herziening van de notificatierichtlijn?1
Ja.
Staat u nog steeds achter de zorgpunten, zoals de vertraging van het wetgevingsproces door de «standstill clausule» en dat het voorstel onvoldoende rekening houdt met de impact op lidstaten, zoals geformuleerd in het BNC-fiche (Kamerstuk 22 112, nr. 2314)?
Ja. De Nederlandse inzet is erop gericht om de zogenaamde «standstill periode» van 3 maanden bovenop de consultatieperiode van 3 maanden te voorkomen. Met succes, want in de algemene oriëntatie die afgelopen mei is aangenomen is deze standstill periode niet opgenomen. Ook tijdens de onderhandelingen in de trilogen zal ik mij hiervoor in blijven spannen.
Op voorspraak van Nederland is bovendien een spoedprocedure aan het voorstel toegevoegd. Ik vind het belangrijk dat in onvoorziene situaties waarbij spoedeisen of vergunningstelsels op korte termijn ingevoerd moeten worden ter bescherming van publieke belangen zoals de openbare orde, openbare veiligheid, volksgezondheid en het milieu, de spoedmaatregel pas na aanname genotificeerd hoeft te worden.
Deelt u de mening dat het vooraf melden van nieuwe voorstellen die aan het dienstenverkeer raken, nog voordat gekozen volksvertegenwoordigers dit kunnen behandelen, een ondermijning is van het democratisch proces? Zo nee, kunt u dat onderbouwen? Zo ja, wat gaat u daar voor actie op ondernemen?
Nee. De notificatieplicht is een reeds bestaande verplichting op basis van de Dienstenrichtlijn die in december 2006 inwerking is getreden. Een belangrijke wijziging is dat met dit voorstel een voorgenomen maatregel voorafgaand aan de vaststelling moet worden genotificeerd in plaats van achteraf. Zoals ook aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, gaat het hier om drie maanden voorafgaand aan aanname van het voorstel. Een uitgebreidere periode is in de Raadspositie voorkomen.
Vooropgesteld moet worden dat volgens het nu voorliggende voorstel een gemeente nog steeds een nieuwe verordening kan aannemen of wijzigen zonder dat daarvoor voorafgaand toestemming of instemming van de Europese Commissie nodig is. Wel wordt de Europese Commissie en andere lidstaten in de gelegenheid gesteld om in een ontwerpfase commentaar te geven op een voorgenomen regeling zoals een gemeentelijke verordening die een eis of vergunningstelsel introduceert voor dienstverrichters. De gemeente is dan in de gelegenheid om aan de hand van dit commentaar de voorgenomen verordening indien nodig aan te passen of de motivering te verbeteren. Wel ben ik, zoals ik al in mijn antwoord op vraag 2 heb aangegeven, geen voorstander van een additionele standstill periode van drie maanden. De Nederlandse inzet is er dan ook op gericht om een dergelijke «standstill»-verplichting te vermijden.
Dat de Commissie erop toeziet dat voorgenomen maatregelen niet strijdig zijn met Uniewetgeving en dat ook lidstaten de mogelijkheid hebben om dit aan te kunnen geven, vind ik een goede zaak. Het kabinet is een groot voorstander van een goed werkende dienstenmarkt. Daar hoort bij dat we ongerechtvaardigde belemmeringen van het dienstenverkeer moeten zien te voorkomen. Daar plukken ook onze burgers en bedrijven de vruchten van.
Erkent u dat de wachttijd tussen de melding aan de Europese Commissie en het behandelen van het voorstel door de bevoegde volksvertegenwoordiger (de «standstill clause») een ernstige inbreuk is op het democratisch proces? Deelt u de mening dat lokaal beleid wordt lamgelegd? Welke stappen bent u bereid te ondernemen om dit te voorkomen?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u uitleggen waarom u geen problemen ziet met het proportionaliteitsbeginsel, met het oog op de enorme bureaucratische last voor zowel de Europese Commissie als gemeentelijke ambtenaren die deze meldingsplicht met zich mee gaat brengen?
Een vorm van notificatieverplichting geldt al sinds de inwerkingtreding van de Dienstenrichtlijn. Dat is inmiddels al meer dan 11 jaar geleden. Het betreft dus geen geheel nieuwe verplichting. Afgezien van een aanpassing van de procedure en een beperkte uitbreiding van het toepassingsbereik, wordt dan ook geen significante verandering in de lasten voor overheden verwacht.
Is bekend hoeveel lokale, provinciale en nationale overheden met bevoegdheden betreffende dit deel van de interne markt, straks melding moeten maken bij de Europese Commissie? Erkent u dat dit er voor Nederland al geldt voor 380 gemeenten, 12 provincies en vele ministeries?
Wat het exacte aantal overheden in Europa is dat onder de notificatieverplichting valt is niet bekend. Zo heb ik geen overzicht van het aantal overheden in andere lidstaten. Zowel de huidige notificatieverplichting als het voorstel tot wijziging ervan geldt voor alle lokale, regionale en nationale overheden. De getallen die u noemt kan ik dan ook bevestigen.
Is er een inschatting gemaakt van de kosten voor de Europese Commissie om alle meldingen («notificaties») die gedaan worden door de overheden uit alle lidstaten te behandelen? Zo nee, bent u bereid dit te laten onderzoeken voordat deze richtlijn wordt ingevoerd?
Deze inschatting is gemaakt ten tijde van de implementatie van de Dienstenrichtlijn. De kosten op basis van dit voorstel zullen niet of nauwelijks stijgen omdat de notificatieverplichting slechts in beperkte mate wordt uitgebreid met dit voorstel. Het gaat hier om vergunningstelsels die enkel van toepassing zijn op zich in een lidstaat vestigende dienstverlener. Dit komt de coherentie van de Dienstenrichtlijn en notificatieverplichting ten goede en maakt ook de uitvoerbaarheid makkelijker.
Onderschrijft u de opinies van het Franse Nationaal Assemblee2 en de Duitse Bundestag3 die stellen dat deze richtlijn in strijd is met het subsidiariteitsbeginsel en de bevoegdheden van de lidstaten? Zo nee, kunt u onderbouwen waarom? Zo ja, welke stappen bent u bereidt met uw Franse en Duitse collega’s te nemen om dit aan te pakken?
Het voorstel zorgt voor een adequatere werking en handhaving van de bestaande Dienstenrichtlijn, waarbij consultatie tussen de lidstaten en de Commissie belangrijk is om gezamenlijk te toetsen of de wet- en regelgeving die in een lidstaat wordt gehanteerd non-discriminatoir, evenredig en proportioneel is conform de reeds gemaakte afspraken uit de Dienstenrichtlijn. Grensoverschrijdende problemen en belemmeringen die zich op de interne markt voordoen zijn meestal het gevolg van verschillen in nationale regulering door de lidstaten die niet gerechtvaardigd of proportioneel zijn. Deze problemen zijn enkel op te lossen door op het niveau van de EU nadere maatregelen te treffen.
Notificatieverplichtingen zijn daarnaast ook op andere terreinen bekend en geaccepteerd, zie bijv. richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij.
De opinies van het Franse Nationaal Assemblee en de Duitse Bundestag onderschrijf ik op dit punt dan ook niet.
Kunt u garanderen dat de Europese Commissie voldoende kennis heeft van de lokale situatie, waar het voorgenomen beleid uit voortkomt, meeneemt in haar beoordeling? Zo nee, welke stappen gaat u ondernemen om dit te bewerkstelligen?
Allereerst ligt de verantwoordelijkheid voor de juistheid en de compleetheid van de informatie die genotificeerd wordt bij de notificerende overheid, niet bij de Europese Commissie. Op basis van de notificatie zal de Commissie beoordelen of een maatregel in overeenstemming is met de kaders die de Dienstenrichtlijn stelt ten aanzien van doel, noodzakelijkheid, non-discriminatie en proportionaliteit. Zolang de wet- of regelgever met de verstrekte informatie aan kan tonen zich hier voldoende rekenschap van te hebben gegeven, is er geen reden tot zorg.
Garanties afgeven over iets wat buiten mijn verantwoordelijkheid ligt, zoals de beoordeling vanuit de Europese Commissie, kan ik overigens nooit geven.
Kunt u uitleggen hoe de Europese Commissie gemeentebesluiten gaat beoordelen die genomen worden om bijvoorbeeld de leefbaarheid van de plaats te garanderen, terwijl zij tegelijkertijd rekening moet houden met de verschillen tussen een gemeentebesluit van een Bulgaars dorp en een besluit van de stad Amsterdam? Deelt u de mening dit een onmogelijke opgave is voor een ambtenaar in Brussel en een «one-size fits all»-beoordeling in de hand gaat werken? Zo nee, kunt u dit onderbouwen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u een aantal voorbeelden geven van besluiten die recentelijk genomen zijn die allemaal onder «het dienstenverkeer» vallen en waarvoor onder deze richtlijn eerst een akkoord uit Brussel moet komen? Moeten gemeenten toestemming gaan vragen voor bijvoorbeeld nieuwe regels omtrent veiligheid van bouwplaatsen, vergunningstelsels voor bed en breakfasts of een nieuwe bestemming voor een oude kerk?
Vooropgesteld moet worden dat volgens het nu voorliggende voorstel een gemeente nog steeds een nieuwe verordening kan aannemen of wijzigen zonder dat daarvoor voorafgaand toestemming of instemming van de Europese Commissie nodig is. Overheden hoeven alleen maatregelen te notificeren die vallen binnen de reikwijdte van de reeds geldende Dienstenrichtlijn. Regels omtrent de veiligheid van bouwplaatsen zullen in veel gevallen niet onder het toepassingsbereik van de huidige Dienstenrichtlijn vallen en dus ook niet onder deze notificatieverplichting. Vergunningstelsels en eisen voor bed en breakfasts opgenomen in gemeentelijke verordeningen vallen wel binnen de reikwijdte van de reeds geldende Dienstenrichtlijn en zowel de huidige als de voorliggende notificatieverplichting. Dat betekent overigens niet dat dergelijke vergunningstelsels of eisen ontoelaatbaar zouden zijn. In tegendeel, een goede onderbouwing van het doel, de noodzakelijkheid, non-discriminatie en van de proportionaliteit zal voldoende zijn om dergelijke eisen en vergunningstelsels te rechtvaardigen. Voor wat betreft het wijzigen van een bestemming van een oude kerk in bijvoorbeeld een speelparadijs: voor zover dat geschiedt door middel van de vaststelling of wijziging van een bestemmingsplan, geldt dat dit weliswaar binnen de reikwijdte van de Dienstenrichtlijn valt, maar dit niet genotificeerd hoeft te worden. Nederland heeft hierover een werkafspraak met de diensten van de Europese Commissie en zet zich in om deze afspraak ook bij dit notificatievoorstel voort te zetten.
Bent u bereid om afstand te nemen van deze richtlijn omdat deze niets toevoegt aan een eerlijke interne markt en integendeel zal leiden tot ondermijning van democratische processen, bureaucratie en een zogenoemd «one size, fits all»-benadering vanuit de Europese Commissie op lokale en regionale kwesties? Zo nee, kunt u dat onderbouwen?
Zie mijn antwoorden op vraag 2, 3, 5 en 6.
De Nederlandse steun aan het Vrije Syrische Leger, waarvan delen op dit moment samen met Turkije vechten in Afrin |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Een commandant van oppositiebeweging het Vrije Syrische Leger (FSA) zegt dat 25.000 strijders zich bij de Turkse legereenheden hebben gevoegd die in Noord-Syrië een offensief zijn begonnen tegen de Koerden»1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het artikel in de New York Times, waarin over de aanval op Afrin het volgende staat: «Turkey mobilized hundreds of C.I.A.-trained Syrian Arab fighters from the opposition Free Syrian Army to spearhead its attack, and bombarded the enclave with jets and artillery fire»2
Ja.
Bent u bekend met de brief van uw ambtsvoorganger, die in april 2015 aan de Kamer schreef dat Nederland via uitvoeringsorganisaties in Turkije en Jordanië «non lethal support» ging geven aan gewapende groepen in Syrië?3
Ja.
Kunt u alle overdrachtsbewijzen – die er volgens de Kamerbrief zijn – van goederen aan de Kamer doen toekomen?4
Uit veiligheidsoverwegingen maakt het kabinet geen informatie openbaar
waaruit kan worden afgeleid welke groepen door Nederland worden of werden gesteund of waar ze zich precies bevinden. Op dit moment verstrekt Nederland geen steun aan groepen in het Noorden van Syrië. Aanwijzingen dat bepaalde groepen Westerse steun ontvangen maakt ze een belangrijker doelwit voor ISIS, het Assad-regime of voor andere extremistische groepen. Door overdrachtsbewijzen aan de Kamer te versturen worden namen en locaties openbaar. Aan dit verzoek kan het kabinet dan ook niet voldoen.
Herinnert u zich dat uw ambtsvoorganger in 2016 aan de Kamer schreef dat alle steun van Nederland aan gewapende groepen in Syrie naar het vrije Syrische leger ging: «De Free Syrian Army (FSA) is een los samenwerkingsverband van verschillende gewapende groeperingen in Syrië. Het kabinet beperkt de steun tot groepen die aan de door het kabinet vastgestelde criteria voor ontvangst van steun voldoen. Vooralsnog zijn dat alleen groepen die zich tot de FSA rekenen.»5
Het klopt dat mijn voorganger dit toen geschreven heeft. De steun wordt beperkt tot groepen die aan de criteria voor de ontvangst van steun voldoen. Er wordt nauwgezet op toegezien dat de goederen in handen van de geselecteerde groepen blijven.
Herinnert u zich dat u op 14 maart 2018 (zes weken nadat de aanval op Afrin was begonnen) aan de Kamer schreef dat de steun aan groepen in Noord-Syrië was stopgezet: «De ontwikkelingen in Idlib zijn aanleiding voor het kabinet om het Non Lethal Assistance (NLA) programma voor de Syrische gematigde gewapende oppositie in die provincie te beëindigen. Het kabinet constateert dat de mogelijkheden om deze groepen te ondersteunen met NLA te beperkt zijn geworden, vanwege de complexe situatie op de grond en het verlies van grondgebied door de gematigde oppositiegroepen. Nederland blijft de Syrische gematigde gewapende oppositie ondersteunen waar dit kan. In het relatief stabiele zuiden van Syrië wordt het NLA programma voortgezet.»6
Ja.
Hoeveel «non lethal support» heeft Nederland aan strijdgroepen binnen het Vrij Syrische Leger gegeven sinds 2015?
Uw Kamer is regelmatig geïnformeerd over Nederlandse Non-Lethal Assistance.Zoals eerder is aangegeven in het meest recente projectenoverzicht Syrië, dat op 23 januari jl. met uw Kamer is gedeeld, heeft Nederland sinds 2015 25.573.329 euro aan steun verstrekt (Bijlage Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2017–2018, nr. 953).
Zijn er groepen die samen met het Turkse leger vechten in Noord-Syrië, die «non lethal support» van Nederland ontvangen hebben? Zo ja, wat hebben zij ontvangen en tot wanneer hebben zij die steun ontvangen?
Voor de antwoorden op deze vragen verwijs ik u graag naar de vertrouwelijke Kamerbrief van 23 januari jl, over steun aan gewapende Syrische oppositie (Kamerstuk 32 623, nr. 184).
Kunt u uitsluiten dat groepen, aan wie Nederland «non lethal support» gegeven heeft in het verleden, meevechten met Turkije in Afrin en omgeving (operatie olijftak)?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de vertrouwelijke Kamerbrief van 23 januari jl, over steun aan gewapende Syrische oppositie (Kamerstuk 32 623, nr. 184).
Kunt u deze vragen een voor een (dus de laatste twee vragen apart en uitgebreid) en binnen een week beantwoorden, gezien de misdrijven die nu in Afrin en omgeving gepleegd worden?
De vragen zijn een voor een en zo spoedig mogelijk beantwoord.
Kunt u in de beantwoording ook de overige vragen meenemen over dit onderwerp gesteld in het plenair debat van 20 maart 2018 over de Europese Top?
De overige vragen over dit onderwerp zijn beantwoord in de Kamerbrief van 22 maart jl. (Kamerstuk 32 623, nr. 201).
Basisscholen die dreigen te verdwijnen uit de Gelderse dorpen Spijk en Lathum |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «The Rohingya children trafficked for sex» van 20 maart 2018?1
Ja.
Wat gaat u doen met de bevindingen van zowel BBC News als de Foundation Sentinel, die op basis van hun onderzoek concluderen dat Rohingya meisjes uit de vluchtelingenkampen in Bangladesh worden uitgebuit in de seksindustrie?
De bevindingen in genoemd artikel zijn weerzinwekkend. Helaas treft dit probleem niet uitsluitend de Rohingya vluchtelingen. Mensensmokkel en uitbuiting vinden in de gehele regio plaats.
Daarom houden de VN en andere hulpverlenende organisaties zich sinds het begin van de crisis bezig met het risico van mensensmokkel van Rohingya meisjes. Er worden op dit moment diverse maatregelen getroffen om te voorkomen dat meisjes uit de vluchtelingenkampen worden uitgebuit in de seksindustrie. Nadruk ligt hierbij op de verantwoordelijkheid van de Bangladeshi autoriteiten om mensenhandel en seksuele uitbuiting te bestrijden en schuldigen te vervolgen. Zo heeft UNICEF een Memorandum of Understanding met de Bangladeshi overheid gesloten over mensensmokkel en uitbuiting. Hierdoor kunnen maatschappelijk werkers zich nu ook over Rohingya meisjes ontfermen, waar dit daarvoor niet het geval was. De VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR zet in op twee zaken: opname van Rohingya vluchtelingen in het nationale mensenhandel-plan van Bangladesh en verbeterde regionale samenwerking, omdat slachtoffers vaak in de regio terecht komen, zoals ook in het BBC artikel wordt genoemd. Ook dringt de VN er bij de Bangladeshi autoriteiten op aan om de nationale hulplijn voor slachtoffers van mensenhandel en uitbuiting, die nu enkel voor Bangladeshi openstaat, ook open te stellen voor Rohingya. Ook spant de VN zich in om de registratie van vluchtelingen zo spoedig mogelijk te voltooien, omdat het zonder registratie eenvoudiger is om mensen te laten verdwijnen.
Bescherming van kwetsbare groepen, waaronder in het bijzonder vrouwen en meisjes, is een belangrijk onderdeel van de hulpverlening, ook bijvoorbeeld voor de Nederlandse NGO’s verenigd in de Dutch Relief Alliance. Maatregelen variëren van de opvang van slachtoffers, toegang tot anticonceptie en veilige abortus, bewustwordingsactiviteiten, gezondheids- en hygiënepakketten, maar ook beschermingsmaatregelen als het creëren van voldoende verlichte latrines specifiek voor vrouwen.
Daarnaast financiert de Nederlandse ambassade in Dhaka twee zogenaamde «women friendly spaces» van de VN in de opvangkampen, waar dagelijks 70–80 vrouwen komen. Vrouwen kunnen daar met hun kinderen komen om veilig te ontspannen, te praten met hulpverleners, maar ook bijvoorbeeld veilig en schoon te douchen.
De Nederlandse ambassade is zeer actief om de situatie van de Rohingya vluchtelingen te verbeteren, in overleg met andere donoren, de VN en de Bangladeshi overheid. In deze overleggen kaarten zij zaken als seksueel geweld en uitbuiting regelmatig aan en dringen zij aan op maatregelen.
De Nederlandse regering zal de Bangladeshi regering, de VN en hulporganisaties aanspreken op het nemen van maatregelen om meisjes beter te beschermen tegen seksueel geweld en uitbuiting. Zo zal de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking op 21 april in Washington samen met UNHCR en Bangladesh een bijeenkomst bijwonen en marge van de Wereldbank Voorjaarsvergadering, om meer aandacht voor deze crisis te genereren en concrete oplossingen te bespreken. Zij zal bij deze gelegenheid het probleem van seksueel geweld tegen en uitbuiting van Rohingya meisjes expliciet aankaarten.
Welke mogelijkheden ziet u om de noodzakelijke extra beschermingsmaatregelen te treffen ten behoeve van meisjes die slachtoffer zijn geworden van seksueel geweld in de vluchtelingenkampen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke concrete stappen gaat u zetten in reactie op de oproep van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties (VN) om vrouwen en meisjes in conflictgebieden beter te beschermen?
Nederland ziet er in gesprek met de autoriteiten en hulporganisaties op toe dat er voldoende geïnvesteerd wordt in bescherming van kwetsbare groepen en in het bijzonder van meisjes en vrouwen bij het verstrekken van noodhulp in Bangladesh.
Het gaat hier niet alleen om directe beschermingsmaatregelen in de opvangkampen. Gezinnen moeten worden ondersteund om zelfvoorzienend en economisch daadkrachtiger te zijn, zodat voorkomen kan worden dat overleving alleen mogelijk is door meisjes gedwongen uit te huwelijken of te laten werken in de seksindustrie. De oplossing ligt dan niet alleen in beschermingsmaatregelen en voorlichting, maar ook in adequate hulp (in goederen of in geld) aangevuld met mogelijkheden voor werk en onderwijs. Dit wordt ook door de Secretaris-Generaal onderschreven.
Nederland zet zich wereldwijd in voor het bestrijden van straffeloosheid en zal dus via de kanalen die tot onze beschikking staan via het lidmaatschap aan de VNVR, het Internationale Strafhof en via de Europese Unie aandringen op vervolging van daders van seksueel geweld. Onder vraag 5 t/m 7 wordt hier verder op in gegaan.
Gaat u zich in internationaal verband inspannen om seksueel geweld tegen meisjes en vrouwen gerichter te bestraffen zoals het instellen van een thematisch sanctieregime? Zo nee, waarom niet?
Seksueel geweld in conflictsituaties heeft dramatische vormen aangenomen. Dit is voor Nederland onacceptabel en onaanvaardbaar. Daarom zet het kabinet zich actief in voor het voorkomen en bestrijden van seksueel geweld in conflictsituaties, inclusief middels het instellen van sancties. Uitgangspunten van deze aanpak zijn effectiviteit en impact.
Bestaande VN-sanctieregimes en de daaronder opgenomen mensenrechtencriteria bieden nu reeds in beginsel een mogelijkheid om plegers van seksueel geweld te sanctioneren, zoals bijvoorbeeld gebeurt in het sanctieregime Zuid-Soedan en Democratische Republiek Congo.
Onlangs werd, met steun van het Koninkrijk, seksueel geweld als separaat criterium opgenomen onder het sanctieregime voor de Centraal Afrikaanse Republiek. Dit is een nieuwe en hoopvolle ontwikkeling en zou nog systematischer dienen te gebeuren, om zo seksueel geweld explicieter naar voren te laten komen in de bestaande sanctieregimes en het gebruik van dit criterium te bevorderen.
Dat is ook de oproep die de Secretaris-Generaal doet aan de VN-Veiligheidsraad in zijn rapport deze maand over seksueel geweld in conflict: om seksueel geweld op te nemen als onderdeel van land-specifieke sanctieregimes. De bijlage bij dit jaarlijkse rapport noemt landen en groeperingen die zich schuldig maken aan seksueel geweld bij naam. Het kabinet gebruikt deze bijlage als leidraad bij de herziening van sanctieregimes voor deze landen om erop toe te zien dat seksueel geweld voor die landen als sanctiegrond wordt genoemd.
Zoals eerder aan uw Kamer medegedeeld, acht het kabinet het opzetten van een aanvullend, wereldwijd thematisch sanctieregime onvoldoende kansrijk en weinig effectief. Een wereldwijd sanctieregime zal zonder enige twijfel getroffen worden door een veto van een of meer permanente Veiligheidsraadleden. Dat is ook de inschatting van gelijkgezinden en Europese partners. Ook is de inschatting van het kabinet dat de handhaving van een wereldwijd regime zeer problematisch zal zijn.
De Secretaris-Generaal heeft tijdens zijn bezoek aan Nederland in december 2017 benadrukt dat sancties geen alternatief kunnen zijn voor vervolgen van mogelijke internationale misdrijven. VN-sancties blijven een drukmiddel om een politiek proces te helpen, en zijn niet gericht op gerechtigheid. De inzet van het kabinet is er daarom op gericht dat ook andere kanalen, zoals het Internationaal Strafhof, worden gebruikt voor het bestrijden van straffeloosheid – inclusief in Myanmar.
Welke mogelijkheden ziet u om tijdens het lidmaatschap van Nederland van de VN Veiligheidsraad een voortrekkersrol te spelen bij het instellen van zo een thematisch sanctieregime? Bent u bereid om te inventariseren bij gelijkgestemde landen hoe men aankijkt tegen het instellen van een thematisch sanctieregime om seksueel geweld tegen vrouwen te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welke lidstaten van de Europese Unie in de VN Veiligheidsraad een thematisch sanctieregime steunen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De aangenomen resolutie van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa “Prosecuting and punishing the crimes against humanity or even possible genocide committed by Daesh” |
|
Martijn van Helvert (CDA), Chris van Dam (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de unaniem aangenomen resolutie van de parlementaire assemblee van de Raad van Europa (2190/2017) «Prosecuting and punishing the crimes against humanity or even possible genocide committed by Daesh», die Europese staten oproept formeel te erkennen dat IS genocide pleegt op yezidi’s, christenen en niet-Soenitische moslim en de genocide conventie van toepassing te verklaren?
Ja.
Herinnert u zich dat de Nederlandse regering op 22 december 2017 schreef: «Het Kabinet is van oordeel dat voldoende feiten zijn vastgesteld om te oordelen dat IS zich hoogstwaarschijnlijk schuldig heeft gemaakt aan genocide en misdrijven tegen de menselijkheid: de verplichtingen uit het Genocideverdrag zijn in deze casus van toepassing»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de op 22 februari 2018 aangenomen motie-Van Helvert c.s. die de regering opdraagt een voorstel te doen in VN-Veiligheidsraad voor een mechanisme ter vervolging en berechting van ISIS-strijders?2
Ja.
Herkent u ook dat steeds meer informatie over te individualiseren casus van genocide bekend wordt en dat daarbij behorende informatie beschikbaar komt? Deelt u de mening dat er ook in Nederland een punt of een functionaris moet komen waarheen die informatie z’n weg kan vinden?
Zoals uiteengezet in de brief die gelijktijdig met de beantwoording van deze Kamervragen aan uw Kamer is verzonden, werkt het Internationale Misdrijven-cluster (IM-cluster) van het Landelijk Parket samen met het Team Internationale Misdrijven van de Dienst Landelijke Recherche om daders van internationale misdrijven op te sporen en te laten berechten, waar ze zich ook bevinden en ongeacht hun nationaliteit. Het Team Internationale Misdrijven verkrijgt via verschillende kanalen informatie over mogelijke daders van internationale misdrijven in relatie tot ISIS, waaronder ook van burgers.
Tevens zal ik, zoals ik heb aangegeven in bovengenoemde brief, samen met politie en OM onderzoeken welke extra inspanningen mogelijk zijn om expertise op het gebied van genocide in relatie tot ISIS verder uit te bouwen. Bij dat onderzoek zal ik tevens het voorstel van de Kamerleden Van Helvert, Van Dam en Omtzigt betrekken om een gespecialiseerd officier aan te stellen. Daarbij wordt de vraag meegenomen in hoeverre een gespecialiseerde officier van justitie op het gebied van internationale misdrijven die zich specifiek gaat richten op genocide in relatie tot ISIS-verdachten van toegevoegde waarde kan zijn. Over de resultaten van dit onderzoek zal ik uw Kamer informeren.
Bent u bereid een speciale officier van justitie aan te stellen, om informatie te verzamelen, om te beoordelen of opsporingsonderzoeken gestart moeten worden, om mensen die betrokken zijn bij ISIS te vervolgen voor genocide of medeplichtigheid aan genocide?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om het mogelijk te maken dat mensen die bewijsmateriaal bezitten over misdrijven begaan door ISIS, deze aan de officier van justitie kunnen overhandigen zodat het in rechtszaken hier en elders gebruikt kan worden?
Zie antwoord vraag 4.
De door Egypte geëiste doodstraf tegen fotojournalist Shawkan |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Egypte eist doodstraf tegen fotojournalist Shawkan»?1
Ja.
Klopt het dat Shawkan, oftewel Mahmoud Abu Zeid, in 2013 is gearresteerd voor het fotograferen van een demonstratie in Caïro? Zo ja, hoe duidt u dit?
Fotojournalist Mahmoud Abu Zeid, bekend als Shawkan, is in augustus 2013 gearresteerd tijdens de ontruiming van een demonstratie op het Raba’a al-Adawiyya plein in Caïro. Hij was daar om foto’s te nemen van de demonstratie voor persbureau Demotix.
Klopt het dat de aanklacht tegen Shawkan onderdeel is van een massaproces tegen ruim 700 verdachten in verband met de demonstratie in 2013? Hoeveel van deze verdachten zijn (foto)journalisten?
Mahmoud Abu Zeid is één van de 739 verdachten in de zaak die bekendstaat als de «Raba’a sit-in dispersal case». De verdachten staan terecht voor het behoren tot een verboden organisatie, verzet bieden tegen arrestatie, moord met voorbedachten rade, het vandaliseren van publiek bezit, het blokkeren van wegen, een poging om de regering met geweld omver te werpen, het verstoren van de publieke orde, bezit van vuurwapens en munitie zonder vergunning en actieve betrokkenheid bij agressie tegen burgers. Voor zover bekend is Mahmoud Abu Zeid de enige journalist in de zaak.
Deelt u de mening dat het eisen van de doodstraf tegen Shawkan voor het uitvoeren van zijn journalistieke werk disproportioneel is? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens dit kenbaar te maken bij uw Egyptische collega’s?
Ja, die mening deel ik. Eén van de Nederlandse mensenrechtenprioriteiten wereldwijd is vrijheid van meningsuiting, een belangrijk fundament van onze democratische rechtsstaat. Dit geldt ook voor het belang van vrije nieuwsgaring, vrije pers en de veiligheid van journalisten. Bovendien beschouwt Nederland de doodstraf als een wrede en inhumane wijze van bestraffing. De straf is onomkeerbaar. Daarnaast is nimmer bewezen dat de doodstraf afschrikwekkend werkt. Nederland draagt zorgen hierover uit in de dialoog met Egypte. Meest recent door de mensenrechtenambassadeur in zijn gesprek met de Egyptische onderminister voor mensenrechten in februari jl.
Deelt u de mening dat gezien het verloop van het proces tegen Shawkan ernstig te betwijfelen valt of hier sprake is (geweest) van een eerlijk en zorgvuldig juridisch proces? Zo ja, op welke wijze bent u bereid uw zorgen over dit proces over te brengen aan uw Egyptische ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft zich samen met Duitsland ingezet om deze zaak in EU-verband te monitoren. Hierover is geen consensus bereikt, omdat het grootste deel van de verdachten in de zaak leden van de Moslimbroederschap zijn. Derhalve monitoren diplomaten van de Nederlandse Ambassade in Caïro, samen met collega’s uit Duitsland, Canada en Noorwegen, op eigen initiatief zittingen in deze zaak. Zij worden echter niet altijd toegelaten tot de rechtszaal. De Nederlandse Ambassade staat in nauw contact met het advocatenteam van Mahmoud Abu Zeid.
Advocaten betogen dat er schendingen van een eerlijke procesgang zijn geconstateerd. De bewijsstukken voor deze omvangrijke zaak beslaan meer dan 10.000 pagina’s, maar de rechter gaf de verdediging slechts twee weken om het pleidooi voor te bereiden. Ook weigerde de rechter om filmmateriaal af te spelen, dat door de verdediging als bewijs werd aangevoerd. Bovendien zijn getuigen achter gesloten deuren in afwezigheid van de verdachten gehoord, is het advocaten geweigerd om bepaalde vragen aan getuigen te stellen en waren getuigen in staat om elkaars getuigenissen bij te wonen, iets dat niet is toegestaan volgens de Egyptische wet.
Klopt het dat de Europese Unie Egypte financieel ondersteunt, onder andere in het kader van het Europees Nabuurschapsbeleid? Zo ja, in hoeverre acht u het wenselijk dat Egypte dergelijke financiering ontvangt, onder andere bedoeld ter versterking van de democratische rechtsstaat, en ondertussen de persvrijheid beperkt met het eisen van dergelijke disproportionele straffen tegen journalisten?
De Europese Unie ondersteunt Egypte financieel, met als doel democratisering en sociaaleconomische ontwikkeling in Egypte te stimuleren, zoals ook vastgesteld in het Associatieverdrag en de in 2017 vastgestelde EU-Egypte Partnerschapsprioriteiten. Daar zijn specifieke overlegstructuren aan gekoppeld, waarin de EU belangrijke zorgpunten aankaart. Dit gebeurt onder andere op het gebied van democratie en mensenrechten. Daarnaast biedt de EU steun aan mensenrechtenorganisaties in Egypte, bijvoorbeeld via European Endowment for Democracy. Zolang deze dialogen en de steun aan mensenrechtenorganisaties zijn gewaarborgd, en we onze zorgen direct met Egypte kunnen bespreken, acht ik het wenselijk dat de EU Egypte financieel ondersteunt, zodat we samen kunnen werken aan een stabiel en welvarend Egypte. Dat is immers ook rechtstreeks in het Europese en Nederlandse belang.
Klopt het dat Nederland ook bilateraal Egypte financiële ondersteuning biedt? Zo ja, in hoeverre acht u het wenselijk dat Egypte dergelijke financiering van Nederland ontvangt ondertussen de persvrijheid beperkt met het eisen van dergelijke disproportionele straffen tegen journalisten?
Ook Nederland biedt Egypte bilaterale ondersteuning, onder andere gericht op het bevorderen van de sociaaleconomische omstandigheden, inclusiviteit en ter ondersteuning van het maatschappelijk middenveld en mensenrechtenorganisaties. Nederland werkt daarnaast samen met Egypte op thema’s als water en landbouw. Nederland ondersteunt juist díe aspecten binnen de Egyptische samenleving, die op een positieve manier bijdragen aan de ontwikkeling van Egypte. Dat is belangrijk vanuit het oogpunt van het behouden en creëren van stabiliteit aan de zuidgrenzen van Europa. Zowel bij het monitoren als het uitkiezen van de projecten die Nederland steunt, wordt zorg gedragen dat Nederlandse steun op geen enkele wijze bijdraagt aan repressie.
Daarnaast biedt onze bilaterale steun de mogelijkheid tot een kritische dialoog, onder andere over zaken die ons zorgen baren, zoals de vrijheid van meningsuiting in Egypte.
Voortdurende demonstraties in Marokko |
|
Achraf Bouali (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Nu ook in Oost-Marokko arrestaties en geweld»?1
Hoe duidt u het gewelddadig optreden van de Marokkaanse autoriteiten tegen de demonstraties in Jerada?
Sinds december 2017 vinden in Jerada demonstraties plaats. De demonstraties zijn in eerste instantie rustig verlopen. Er is vrijwel direct een dialoog tot stand gekomen tussen de autoriteiten en lokale demonstranten, waarbij investeringen in de regio zijn toegezegd. Tijdens de demonstraties in maart zijn er echter arrestaties verricht en gewonden gevallen. Het is belangrijk dat geweldsincidenten worden onderzocht. Ook recent zouden naar verluidt weer 54 demonstranten zijn gearresteerd.
Klopt het dat meerdere gewonden zijn gevallen door het optreden van de politie bij de demonstraties, maar dat dit ontkend wordt door de Marokkaanse autoriteiten? Deelt u de mening dat dergelijk optreden van autoriteiten tegen demonstranten verwerpelijk is? Zo ja, op welke wijze maakt u dit kenbaar aan uw Marokkaanse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel arrestaties zijn er verricht naar aanleiding van de demonstraties in Jerada?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat naar aanleiding van eerdere demonstraties in het Rif-gebied tevens vele arrestaties zijn verricht?
Zoals reeds gesteld in de brief van de Minister van Buitenlandse Zaken van 22 januari 2018 (2018Z00168) in reactie op de gewijzigde motie van het lid Karabulut met betrekking tot de demonstranten die zijn opgepakt in het noordelijke Rif-gebied, wordt de behandeling van gearresteerde en vervolgde demonstranten en journalisten nauw gevolgd door de Nederlandse, EU en andere gelijkgezinde ambassades in Rabat. De voormalige Minister van Buitenlandse Zaken heeft op 28 november jl. bij de Marokkaanse Minister van Buitenlandse Zaken aandacht gevraagd voor de behandeling van demonstranten die zijn opgepakt in relatie tot de protesten in Al Hoceima en de regio. Op 5 oktober jl. vroeg ook de voormalige Minister van Veiligheid en Justitie al aandacht hiervoor bij de Marokkaanse Minister van Justitie. Op 20 april heeft de Minister voor Buitenlandse Zaken Marokko bezocht om te spreken over de bilaterale relatie en effectieve samenwerking op belangrijke dossiers. Daarbij zijn ook zorgen over de rechtsstaat en meer kansen voor jongeren aan de orde gekomen. De Minister van Buitenlandse Zaken heeft verder in een onderhoud met Premier Othamni benadrukt dat dialoog met de bevolking in de Rif belangrijk is evenals het toepassen van rechtsstaatsprincipes en sociaaleconomische ontwikkeling van de regio.
Deelt u de mening dat het, ook gezien de kritiek van vele (internationale) mensenrechtenorganisaties, ernstig te betwijfelen valt of deze arrestanten door de Marokkaanse autoriteiten een voldoende zorgvuldig juridisch proces geboden wordt? Zo ja, hoe duidt u dit? Op welke wijze maakt u deze kritiek kenbaar of bent u voornemens dit kenbaar te maken bij uw Marokkaanse ambtsgenoot? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe duidt u het feit dat de Marokkaanse autoriteiten meerdere malen demonstraties onder de bevolking met geweld hebben neergeslagen? Deelt u de mening dat dergelijk optreden tegen demonstraties disproportioneel is? Op welke wijze kaart u dit, of bent u voornemens dit aan te kaarten bij uw Marokkaanse ambtsgenoot?
Het recht op vreedzaam demonstreren is vastgelegd in internationale mensenrechtenverdragen en in de Marokkaanse Grondwet. De Nederlandse ambassade heeft het belang daarvan regelmatig opgebracht bij de Marokkaanse autoriteiten. Ook bij ministeriële ontmoetingen, zoals ter gelegenheid van het bezoek aan Marokko van de Minister van Buitenlandse Zaken op 20 april jl. is dit aangekaart.
Klopt het dat de betreffende demonstraties voortkomen uit ontevredenheid onder de bevolking over sociale voorzieningen in Marokko, onder andere gezondheidszorg, onderwijs en arbeidsomstandigheden? Zo ja, hoe duidt u dit? Zo nee, welke oorzaak dicht u toe aan de voortdurende demonstraties?
Demonstranten in Marokko hebben zorgen geuit over het gebrek aan werk en sociale voorzieningen die door diverse Marokkaanse autoriteiten legitiem zijn genoemd. De Marokkaanse autoriteiten zijn zich bewust van het belang van het creëren van werkgelegenheid en het verbeteren van sociale voorzieningen en hebben in dit verband nieuwe ontwikkelingsprogramma’s aangekondigd. Zowel over het belang hiervan als over de wijze waarop Nederland Marokko hier het best bij kan ondersteunen, wordt regelmatig gesproken met de Marokkaanse autoriteiten.
Op welke wijze brengt u de ontevredenheid van de Marokkaanse bevolking over de sociaaleconomische omstandigheden onder de aandacht bij uw Marokkaanse ambtsgenoot?
Zie antwoord vraag 8.
Op welke wijze geeft u uitvoering aan de in juni 2017 aangenomen motie-Bouali/Van den Hul, waarin de regering is verzocht te onderzoeken op welke wijze Nederlandse expertise, in het kader van hulp en handel, kan bijdragen aan de verbetering van de sociaaleconomische situatie van het Rif-gebied?
Nederland draagt sinds oktober 2017 bij aan een programma ter ondersteuning van sociaal gemarginaliseerde jongeren in het noorden van Marokko. Daarnaast worden activiteiten ontwikkeld op economisch en cultureel gebied, alsook op het gebied van de vrouwenrechten, waarmee uitvoering wordt gegeven aan genoemde motie.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van de sectorstudies naar Marokko, zoals toegezegd door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tijdens het begrotingsdebat op 23 november 2017? Bent u bereid deze sectorstudies bij beantwoording van deze vragen met de Kamer te delen?
Van de drie sectorstudies is inmiddels de studie inzake Transport en Logistiek afgerond en gepubliceerd op de websites van de RVO en van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. De studies over aquacultuur, hergebruik van afvalwater en duurzame energie worden nog afgerond. Zodra alle studies gereed zijn, zullen zij aan de Kamer worden aangeboden, zoals toegezegd aan het lid Bouali tijdens de begrotingsbehandeling BHOS 2018.
Ziet u meer mogelijkheden om bilateraal samen te werken met de Marokkaanse autoriteiten ten behoeve van stabiliteit en verbetering van de sociaaleconomische situatie in het Rif-gebied?
Zie het antwoord op vraag 10.