Signalen van bedrijven die vastlopen in de NOW (Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid)-procedure), terwijl de regeling wel voor hun bedoeld lijkt te zijn |
|
Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Krijgt u ook signalen dat er ook nu in juli nog, ondernemers vastlopen in de procedure met betrekking tot NOW-1, waarvan de aanvraagtermijnen formeel in juni zijn gesloten, maar waar Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) nog wel mee in contact is?
Nee, mij hebben geen nieuwe signalen bereikt over ondernemers die knel raken vanwege nog niet geïdentificeerde problemen in de NOW-1. Wel heb ik signalen ontvangen dat ondernemingen die een NOW-1 aanvraag hebben gedaan voor 5 mei en zich niet bewust waren van het feit dat dit een aanvraag op concernniveau was, op basis van de regeling niet in aanmerking komen voor subsidie op werkmaatschappijniveau. Ik ben voornemens de regeling zo aan te passen dat er geen (administratieve) belemmeringen meer zijn om in een dergelijke situatie de subsidie vast te stellen op werkmaatschappijniveau.
Herkent u het signaal van een bedrijf dat in februari 2020 de eerste omzet draaide en btw-aangifte deed, toch niet als nieuw wordt aangemerkt en de tegemoetkoming voor startende ondernemingen moet terugbetalen omdat de Kamer van Koophandelinschrijving eind 2018 plaatsvond en daarmee volgens de regeling geen startend bedrijf is? Hoeveel van dergelijke situaties maken deel uit van de NOW-afwijzingen?
Binnen de NOW-1 wordt, om een relevante referentieperiode te hebben voor zowel loonsom als omzet, uitgegaan van een referentie voorafgaand aan de maatregelen om Corona tegen te gaan en de effecten daarvan. Voor de loonsom wordt in de NOW-1 gekeken naar de loonsom in januari 2020 dan wel november 2019. Voor de omzet geldt dat, bij een onderneming die voor 2019 al bestond, de omzet in 2019 (gedeeld door 4) als referentieomzet wordt gehanteerd. Voor nieuwe ondernemingen – gestart in 2019 of 2020 – geldt dat minimaal een maand referentieomzet beschikbaar moet zijn. Omdat over maart tegemoetkoming voor de loonkosten kan worden ontvangen, moet een werkgever ultimo per 1 februari gestart zijn.
Het bovenstaande betekent inderdaad dat een werkgever die al wel werknemers in dienst heeft per januari 2020 en derhalve een loonsom heeft, maar nog geen omzet heeft gemaakt in 2019, tussen wal en schip kan vallen. Waar de generieke regeling zo goed mogelijk onderscheid probeert te maken tussen bestaande en nieuw gestarte ondernemingen blijkt het criterium van moment van inschrijving in de Kamer van Koophandel niet in alle gevallen ook het moment te zijn waarop (op afzienbare tijd daarna) omzet gemaakt zal gaan worden. Het is evenwel niet mogelijk dergelijke problematiek te voorkomen omdat het voor UWV niet mogelijk is om voor elke werkgever na te gaan vanaf welk moment daadwerkelijk omzet is gegenereerd. Het is eveneens niet mogelijk om na te gaan voor UWV hoeveel van dergelijke situaties hebben geleid tot een afwijzing op grond van de NOW.
Herkent u het signaal dat een bedrijf dat in januari nog geen loonaangifte deed, maar in februari en maart wel, een afwijzing kreeg over de toekenning NOW en nu, na bezwaar, tot oktober moet wachten op uitsluitsel? Hoeveel van dergelijke situaties maken deel uit van de huidige NOW-bezwaren?
Dit signaal ken ik inderdaad. Omdat de NOW uitgaat van de referentiemaand januari voor de loonsom, wordt er geen voorschot verstrekt als er in die maand geen loon is uitbetaald. Enige tijd na de start van de regeling bleek dit voor startende werkgevers of werkgevers met een wisselende loonsom bijv. vanwege seizoensinvloeden tot knelpunten te leiden. In de derde wijziging van de NOW-1, heb ik daarom de mogelijkheid geboden om bij een hogere loonsom in maart–mei 2020 dan in januari 2020 alsnog uit te gaan van de loonsom in eerstgenoemde periode. Ook werkgevers die in januari (nog) geen loonsom hadden, kunnen derhalve bij de subsidievaststelling (vanaf 7 oktober opent het loket hiervoor) definitief duidelijkheid krijgen over een evt. NOW-subsidie.
Toen deze aanpassing van de NOW werd ingevoerd, was het echter niet meer mogelijk nog voorschotten te verstrekken aan diegenen met een 0-loonsom in januari 2020.
Herkent u het signaal dat een bedrijf dat al dertien jaar succesvol is, in maart een nieuwe eigenaar krijgt die het bedrijf omzet van besloten vennootschap (bv) naar vennootschap onder firma (vof), geen aanspraak blijkt te kunnen maken op de NOW, omdat het volgens de regeling een startend bedrijf is terwijl medewerkers die al vele jaren in dienst waren van de bv (en sinds maart van de vof) bij ontslag wel aanspraak maken op een transitievergoeding passend bij die vele dienstjaren? Bent u het ermee eens dat dit lijkt op meten met twee maten?
Deze situatie kan inderdaad voorkomen. Vanwege het beoogde doel van de NOW – de betaling van NOW-gelden voor zoveel mogelijk werkgevers zo snel mogelijk regelen – is maatwerk in het primaire proces niet mogelijk; dit deel verloopt ook geheel geautomatiseerd.
Een werkgever die deze uitkomst als onrechtvaardig ervaart kan, net als iedere werkgever die het niet eens is met de beslissing van UWV, uiteraard in bezwaar gaan. In bezwaar wordt altijd een beoordeling gedaan van de individuele casus, waarbij UWV naast de letter van de regeling ook nadrukkelijk het doel van de regeling in ogenschouw neemt. Dat betekent dat in bezwaar alsnog tot toekenning van de NOW gekomen kan worden ook in casussen waarin puur administratieve belemmeringen in eerste instantie aan toekenning van NOW in de weg stonden (zoals een rechtsvormwissel zonder dat de bedrijfsvoering is gewijzigd). Het UWV zal dit per geval beoordelen in de bezwaarprocedure.
Deelt u de mening dat puur administratieve wijzigingen, zoals verandering van loonaangiftenummer of overname, geen obstakel moeten zijn voor aanspraak op de NOW-1, mits herleidbaar is wat de loonkosten in januari of maart 2020 waren en wat de omzetcijfers over 2019 waren? Welke oplossingen zijn tot op heden door UWV ingezet om bedrijven die hier tegenaan lopen toch te kunnen helpen?
Ik wil eerst in algemene zin benadrukken dat ik het liefst alle werkgevers maatwerk zou willen bieden zodat er geen administratieve obstakels in de weg zouden staan aan een recht op NOW. Dit kan echter niet; daarvoor is de NOW teveel gericht op snelheid en eenvoud in de uitvoering, zodat de bulk van alle aanvragen snel verwerkt kan worden en tot uitbetaling kan komen. Maatwerk verlenen binnen de NOW-regeling is dan ook niet mogelijk (zie ook antwoord op vraag 4).
Specifiek ten aanzien van bedrijven die door puur administratieve wijzigingen in de knel komen en waar de onderliggende bedrijfsvoering, zoals in de genoemde voorbeelden, 100% hetzelfde is gebleven wil ik opmerken dat dit soort aanvragen primair worden afgewezen («uitvallen in het reguliere proces»). Ondernemingen die menen ten onrechte een afwijzing op hun aanvraag te hebben ontvangen, kunnen daartegen – net als bij iedere andere afwijzende beschikking – bezwaar maken. Wanneer in bezwaar wordt gegaan, zal het UWV de individuele casus van een werkgever (nogmaals) in ogenschouw nemen. Ik weet dat het UWV zoveel mogelijk probeert recht te doen aan het doel van de regeling juist ook in (schrijnende) gevallen van puur administratieve belemmeringen voor het recht op NOW.
Binnen welke termijn moet het UWV normaal op een bezwaarschrift reageren? Klopt het dat bedrijven die bezwaar aan hebben getekend jegens de afwijzing van NOW-1 nu van het UWV horen dat ze pas na 6 oktober 2020 antwoord krijgen op hun aanvraag en bezwaar?
Deze termijn is 6 weken en kan eenmaal eenzijdig door UWV worden verlengd met 6 weken. Daarna kan alleen nog worden verlengd met toestemming van betrokkene zelf. Het klopt niet dat bedrijven die bezwaar hebben aangetekend jegens de afwijzing van NOW-1 pas in oktober antwoord krijgen op hun bezwaar. De beslissingen op de voorschot aanvragen zijn allemaal genomen.
Het is wel zo dat, zoals hierboven uiteengezet, in de derde wijziging van de NOW-11 werkgevers die in januari (nog) geen loonsom hadden alsnog een aanvraag om subsidievaststelling kunnen doen en een ingediende aanvraag van deze werkgevers is toegewezen. Toen deze aanpassing van de NOW werd ingevoerd, was het echter niet meer mogelijk nog voorschotten te verstrekken aan diegenen met een 0-loonsom in januari 2020. Dat betekent inderdaad dat zij pas na indiening van de aanvraag om vaststelling definitief duidelijkheid krijgen over een evt. NOW-subsidie.
Worden bezwaarschriften voor de NOW met spoed behandeld door UWV, gezien de enorme onzekerheid waar bedrijven die zwaar geraakt zijn nu in verkeren? Zo ja, welke maatregelen zijn genomen om bedrijven zo snel mogelijk duidelijkheid te geven? Zo nee, waarom niet?
Nee, deze zaken worden niet met voorrang behandeld. Voor alle werkgevers en werknemers die een bezwaarschrift bij UWV indienen, geldt dat behandeling daarvan voor hen belangrijk en urgent is. Prioritering op basis van het onderwerp van het bezwaarschrift wordt dan ook niet wenselijk geacht.
Wat is de instructie van het ministerie aan het UWV is over afwijzingen om administratieve redenen, zoals verandering van loonaangiftenummer of een overname?
Er zijn geen generieke instructies gegeven over deze onderwerpen aan het UWV. Wel heeft het UWV uiteraard haar werkwijze kenbaar gemaakt. Die werkwijze is hierboven onder antwoord 5 beschreven.
Deelt u de mening dat er bij het UWV dan wel bij het ministerie een loket moet zijn dat zich kan buigen over administratief schrijnende gevallen en een definitief besluit kan nemen over een NOW-aanvraag van een onderneming die wel past bij de bedoeling van de NOW, maar waar meer administratieve bewijzen voor nodig zijn dan die de huidige ongerichte procedure kan verwerken? Zo ja, op welke wijze gaat u daar invulling aan geven en wanneer? Zo nee, waarom niet?
Wanneer werkgevers het niet eens zijn met de beslissing van UWV staat er altijd de mogelijkheid van bezwaar open. Er is dus een loket waar deze gevallen terecht kunnen; een apart loket hiervoor is niet nodig en acht ik daarnaast onwenselijk omdat dan discussie zal gaan ontstaan in welk geval een onderneming bij dit specifieke loket mag aankloppen.
Op welke wijze bent u van plan de aangenomen motie-Tielen uit te voeren?1
De motie ziet erop om te identificeren of er nog resterende knelpunten in de NOW zijn die ervoor zorgen dat er afwijzingen op de aanvraag om NOW plaatsvinden vanwege administratieve redenen. Zoals ik ook in de monitoringsbrief voor de NOW van september heb aangegeven, ben ik het er graag mee eens dat schrijnende gevallen in kaart gebracht worden. UWV monitort dan ook de binnengekomen klachten en vragen over de NOW (via het klantcontactcentrum) en de ingediende bezwaarschriften. UWV gaat daarbij na of er patronen en rode draden te ontwaren zijn in casussen die daar aan de orde zijn die blijk geven van administratieve knelpunten in regeling. Eventuele structurele tekortkomingen in de NOW die aanleiding geven tot schrijnende gevallen worden op die manier door UWV aan het Ministerie van SZW gemeld. Zoals ik in voornoemde monitoringsbrief ook heb aangekondigd, is een aanpassing die tegen deze achtergrond al wordt voorbereid het introduceren van een herstelmogelijkheid om bij het indienen van het verzoek om vaststelling alsnog aan te geven dat een aanvraag op werkmaatschappijniveau wordt gedaan.
De rol van het Rijksvastgoedbedrijf bij door Covid-19 getroffen huurders |
|
Jessica van Eijs (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Ondernemerskring Veenhuizen wil af van pandhuur tijdens coronacrisis»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het past bij de voorbeeldfunctie van het Rijksvastgoedbedrijf (RVB) om coulant om te gaan met de huren van door COVID-19 maatregelen getroffen ondernemers? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe het RVB met deze voorbeeldfunctie omgaat?
Het Rijksvastgoedbedrijf gaat zeer zorgvuldig om met de belangen van de huurders in algemene zin en specifiek voor de locatie Veenhuizen door de betrekkelijk geïsoleerde ligging in een krimpgebied. Rond de COVID-19 ontwikkelingen is in Veenhuizen gekozen voor maatwerkgesprekken met de individuele ondernemers. Waar uitstel van huurbetaling is gevraagd, is dat gehonoreerd.
Een huurbetalingsuitstel is in eerste instantie gegeven voor een periode van drie maanden aan vijf individuele ondernemers met een hoofdfunctie horeca en tien overige huurders. Er vinden individuele gevolggesprekken plaats met de ondernemers en afstemming met de gemeente. Op basis van de meest recente gesprekken wordt voor drie ondernemers aanvullend huuruitstel verleend voor een tweede periode van drie maanden. Naast het huuruitstel worden per ondernemer als coulance zo nodig middels maatwerkafspraken een terugbetalingsregeling overeengekomen.
Kunt u toelichten hoeveel panden het RVB in bezit heeft die worden verhuurd ten behoeve van horeca? In hoeveel van deze panden heeft het RVB een regeling getroffen met de huurders en hoe verhoudt dit aantal zich tot andere verhuurders?
Voor wat betreft Veenhuizen zijn het vijf huurders/ondernemers met een hoofdfunctie horeca of een groot aandeel horeca in hun bedrijfsvoering. Met deze vijf huurders/ondernemers en de andere huurders zijn afspraken gemaakt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. Het Rijksvastgoedbedrijf heeft circa 40 huurcontracten in Veenhuizen.
In hoeveel van deze panden gaat het dan om een verlaging of (gedeeltelijk) kwijtschelden van de huur en in welk deel is er sprake van uitstel van betaling?
Thans is op basis van de maatwerkgesprekken binnen Veenhuizen uitstel van betaling gegeven voor een eerste periode van drie maanden. In een aantal gevallen is betalingsuitstel verleend voor een tweede periode en worden zo nodig via maatwerkafspraken terugbetalingsregelingen overeengekomen. Van verlaging of (gedeeltelijk) kwijtschelden van de huur is nu geen sprake.
In hoeverre ontvangt u signalen dat het niet kwijtschelden maar slechts uitstellen van de huur voor huurders bij het RVB tot financiële problemen leidt?
Bij drie ondernemers vindt vanwege de individuele financiële situatie opvolging van de maatwerkgesprekken plaats waarbij een tweede uitstelperiode van betaling helpt met een nog nader te bepalen terugbetalingsregeling. De gesprekken worden vervolgd in september 2020 waarbij nadrukkelijk individueel contact wordt gehouden met de ondernemers binnen Veenhuizen.
Welke andere oplossingen voor maatwerk voor betalingen van de huur aan het RVB ziet u en in hoeverre zijn deze reeds geïmplementeerd?
Tot op heden heeft uitstel van huurbetalingen geholpen voor de huurders/ondernemers in Veenhuizen. De situatie voor de huurders/ ondernemers wordt zorgvuldig gevolgd en er wordt, zoals aangegeven in antwoord op vraag 5, individueel contact onderhouden met de huurders/ondernemers. Voor de andere oplossingen voor maatwerk voor betalingen verwijs ik naar het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Intensivecare-verpleegkundigen (ic) naar aanleiding van het artikel in de Gelderlander van 18 juli 2020: ‘Ruim 10 procent ic-verpleegkundigen Radboudumc Nijmegen vertrekt’ |
|
Kelly Regterschot (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ruim 10 procent ic-verpleegkundigen Radboudumc Nijmegen vertrekt»?1
Ja, ik ben bekend met het artikel.
Is de relatief hoge uitstroom van (ic-)verpleegkundigen uit het Radboud MC een uitzondering of zijn de cijfers vergelijkbaar met andere regio’s in Nederland? In hoeverre wijken deze uitstroomcijfers af van de trend dat de uitstroom voorzichtig begon te dalen, zoals de Commissie Werken in de Zorg eind 2019 rapporteerde?2
Op basis van het Capaciteitsplan FZO 2018 van het Capaciteitsorgaan kan geconcludeerd worden dat een uitstroom van 10% (10% verlaat zijn/haar werkgever) vrij normaal is onder gespecialiseerde verpleegkundigen en dat dit een landelijk beeld is. Dit wil echter niet zeggen dat elke verpleegkundige die bij zijn/haar werkgever vertrekt ook het beroep verlaat. In de uitstroom in het Capaciteitsplan FZO 2018 worden namelijk ook verpleegkundigen meegerekend die in hetzelfde beroep aan de slag gaan bij een andere zorginstelling. Daarnaast bestaat de beroepsgroep van gespecialiseerde verpleegkundige uit een grote groep van 60 jaar of ouder, zo’n 9 à 10% van de beroepsgroep. Een deel zal dus ook uitstroom zijn als gevolg van pensionering.
De uitstroomcijfers waarover wij u informeerden met de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg van 20 december 20193 hebben niet alleen betrekking op gespecialiseerd verpleegkundigen maar op alle werknemers uit de sectoren zorg en welzijn die gaan werken in een andere sector en mensen die niet meer actief zijn als werknemer (door o.a. pensioen, uitkering, zelfstandige). Werknemers die van werkgever wisselen en aan de slag gaan bij een andere zorg- of welzijnsinstelling worden niet gerekend tot deze uitstroom; zij blijven immers behouden voor de sector zorg en welzijn. Daarmee zijn de uitstroomcijfers uit onze voortgangsrapportage – die we inderdaad in de eerste twee kwartalen van 2019 voorzichtig zagen afnemen – niet vergelijkbaar met de cijfers die genoemd worden in het artikel.
Kunt u een overzicht geven van de verwachte uitstroom van verpleegkundigen in 2020–2025 in Nederland, uitgesplitst naar niveau en specialisatie?
Hiervoor verwijs ik u graag naar het Capaciteitsplan FZO 2018 van het Capaciteitsorgaan dat ik uw Kamer in november 2018 heb toegestuurd (kamerstuk 29 282, nr. 341).
Deelt u de mening dat werkgevers in de zorg een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van het werken als verpleegkundige? Wat verwacht u van deze werkgevers als het gaat om behoud, opleiding en specialisatie van verpleegkundigen? Wat zijn voor u de belangrijkste onderdelen van de invulling van goed werkgeverschap waar nu concreet aandacht naar uit moet gaan, om een nog hogere uitstroom tegen te gaan?
Ja, ik deel de mening dat werkgevers een grote rol spelen in de aantrekkingskracht van het werken in de zorg. Dat geldt voor alle professionals die werken in de zorg en dus ook voor verpleegkundigen.
Goed werkgeverschap is essentieel voor het behoud van zorgprofessionals. Hierbij gaat het in essentie om oog voor de wensen en het welzijn van de werknemer en een goede dialoog tussen werkgever en werknemer over hoe dit ingevuld moet worden. Daar zien we in de regio’s en binnen zorgorganisaties nog wel de nodige verbeterpunten.
Het landelijke uitstroomonderzoek van RegioPlus laat zien dat de meest voorkomende vertrekredenen te maken hebben met loopbaanmogelijkheden, uitdaging in werkzaamheden, manier van werken en aansturing. Ik verwacht van werkgevers dat ze in samenspraak met werknemers hiermee aan de slag gaan om concrete activiteiten te ontplooien die gericht zijn op goed werkgeverschap. Denk bijvoorbeeld aan het organiseren van een strategische personeelsplanning, bieden van voldoende loopbaanperspectief, actief beleid om nieuwe mensen binnen te houden (onboarding) en om -wie wil- meer uren aan te bieden, tegengaan van regeldruk en het verminderen van psychosociale arbeidsbelasting zoals werkdruk en agressie.
Ik ondersteun werkgevers daar graag in. Goed werkgeverschap en behoud zijn onderdeel van het actieprogramma Werken in de zorg. Het afgelopen jaar is hier stevig op in gezet. Zo heb ik in het vierde tijdvak van de subsidieregeling SectorplanPlus € 50 mln. extra (op een totaal van € 420 mln) beschikbaar gesteld voor activiteiten gericht op behoud van medewerkers, onder aanvullende voorwaarde dat aanvragers ook laten zien wat de aanpak op behoud is geweest, zodat anderen hiervan kunnen leren Dit gebeurt onder andere middels het Actie Leer Netwerk.
Als het gaat om de opleiding en specialisatie van verpleegkundigen verwacht ik van werkgevers dat zij zich maximaal inzetten om voldoende gespecialiseerde verpleegkundigen op te leiden en hierbij het advies van het Capaciteitsorgaan opvolgen om grotere tekorten te voorkomen. Ik stel al jaren kostendekkende financiering beschikbaar voor ziekenhuizen om gespecialiseerde verpleegkundigen op te leiden en zal dat ook blijven doen.
Kunt u een overzicht geven van het aantal verpleegkundigen, uitgesplitst naar niveau en naar specialisatie, dat in de periode 2020–2025 wordt opgeleid en/of zich specialiseert?
Jaarlijks ontvang ik de instroomcijfers van het voorgaande jaar. In onderstaand tabel zijn de instroomcijfers per specialisatie opgenomen van verpleegkundigen die in 2018 en 2019 zijn gestart aan de opleiding en die in 2020 en 2021 hun diploma zullen halen. Helaas is niet bekend wat de opleidingsplannen zijn van ziekenhuizen in de toekomst.
Opleiding
Instroom 2018
instroom 2019
Advies capaciteits-orgaan 2018 instroom per jaar
Dialyseverpleegkundigen
126
171
371
IC-kinderverpleegkundigen
34
46
144
IC-neonatologieverpleegkundigen
48
58
175
IC-verpleegkundigen
432
429
796
Kinderverpleegkundigen
313
350
510
Obstetrieverpleegkundigen
199
236
369
Oncologieverpleegkundigen
425
477
397
SEH-verpleegkundigen
399
382
545
Totaal gespecialiseerde verpleegkundigen
1.976
2.149
3.307
Herinnert u zich dat ten tijde van de coronacrisis voormalig zorgmedewerkers opgeroepen en aan het werk zijn gegaan om de totale zorg te ondersteunen? Wat is bekend over het aantal en de verwachtingen van medewerkers die graag in de zorg willen blijven werken? Op welke manier, met wat voor soort afspraken, kunnen zij terugkeren en hun bevoegd- en bekwaamheden bijwerken zodat zij snel weer inzetbaar zijn? Wat gaat u doen om hen dat makkelijk te maken?
Enkele weken nadat duidelijk was dat sprake was van een crisis als gevolg van het coronavirus, is het initiatief www.extrahandennvoordezorg.nl van start gegaan. Hier konden (en kunnen) professionals die niet meer in de zorg werken zich aanmelden om tijdelijk terug te keren. Ook zorg- en welzijnsorganisaties die extra medewerkers nodig hebben kunnen hier terecht. Het platform is een samenwerkingsverband van brancheorganisaties, vakbonden, regionale werkgeversorganisaties, beroepsverenigingen, private initiatieven en het Ministerie van VWS. In korte tijd meldden zich rond de 20.000 mensen aan om te helpen. 404 zorgorganisaties hebben via het initiatief ondersteuning gevraagd, voor in totaal 4.828 fte. In totaal zijn ca. 8.000 personen voorgesteld aan organisaties.
De meeste mensen die via Extra Handen voor de Zorg aan de slag zijn (gegaan); deden dat naast hun reguliere baan voor bepaalde periode (in de meeste gevallen een aantal weken) en een beperkt aantal dagdelen per week. Het komt mogelijk ook voor dat men het werken in de zorg zo leuk vindt dat ze van baan wisselen en weer volledig in de zorg gaan werken. Om die mensen te behouden is er een uitvraag gedaan onder de mensen die zich hebben aangemeld, met de vraag of ze in de toekomst weer bereid zijn tijdelijk bij te springen indien de nood hoog is.
Daarnaast is het mogelijk gemaakt dat voormalig zorgpersoneel met een vanaf 1 januari 2018 verlopen BIG-registratie in noodsituaties, onder voorwaarden, weer zelfstandig aan het werk konden in de zorg. Indien voormalig zorgpersoneel weer graag BIG-geregistreerd wenst te worden, kunnen zij hiertoe een aanvraag indienen bij het BIG-register. In de hoofdregel zullen zij een aanvraag tot registratie in moeten dienen op basis van scholing. Zij dienen dan een zogenaamd Periodiek Registratie Certificaat te overleggen. Dit is het bewijs dat een zorgverlener met goed gevolg het scholingsprogramma herregistratie voor het betreffende beroep heeft afgerond. Met dit bewijs kunnen zij zich opnieuw registreren in het BIG-register. Meer informatie over deze scholingsprogramma’s is te vinden op de website www.bigregister.nl/herregistratie/criteria-per-beroep. Specifiek voor het scholingsprogramma van verpleegkundigen geldt nog dat dat programma op dit moment wordt aangepast, met onder meer als doel om vanaf eind 2020 beter aan te sluiten op het kennisniveau van herintreders.
In hoeverre verwacht u dat het aantal zij-instromers zal stijgen, nu door de coronacrisis veel mensen zonder werk zitten in bepaalde sectoren?
Zij-instromers zijn een belangrijke doelgroep die kunnen kiezen om in zorg en welzijn te werken. In 2019 telde het CBS 42.230 zij-instromers in zorg en welzijn. Als de werkloosheid stijgt zal het makkelijker worden om hen aan te trekken.
Wat gaat u doen om te zorgen dat mensen die niet eerder in de zorg gewerkt hebben, die (door de coronacrisis) geen werk hebben, in willen en kunnen stromen in (praktijk-)opleidingen in de gezondheidszorg om zo het personeelstekort (dat er al was voor de crisis) aan te pakken?
Een van de pijlers van het Actieprogramma Werken in de zorg dat zich richt op het verminderen van het personeelstekort in zorg en welzijn is het bevorderen van de instroom in (zorg)opleidingen en werk. Dit gebeurt in de eerste plaats als onderdeel van de regionale aanpakken die in het kader van dit actieprogramma zijn ontwikkeld. Bijvoorbeeld met initiatieven zoals het transferpunt Zorg en Welzijn in Amsterdam. Hierin werken zorginstellingen, vakbond, UWV, gemeente en TNO samen om meer zij-instromers aan te trekken en op te leiden voor een baan in zorg en welzijn. Ik ondersteun dergelijke initiatieven via de campagne IkZorg en de subsidie Sectorplan Plus (totaal 420 mln.) voor het bieden van extra scholing om ten tijde van de coronacrisis eraan bij te dragen dat mensen, met affiniteit voor de zorg maar zonder zorgachtergrond, snel aan de slag konden (en kunnen) steunen we het initiatief van de Nationale Zorgklas. Dit is een volledig online modulaire leeromgeving waar grote groepen mensen in korte tijd kunnen worden opgeleid voor ondersteunende en niet complexe zorgtaken.
Deelt u de mening dat anesthesiemedewerkers een onmisbaar onderdeel in de opschaling en verbreding van de acute/ic-zorg zijn en dat zonder inzet van deze medewerkers de gestelde doelen niet behaald kunnen worden? Kunt u aangeven of u de mogelijkheden nader onderzoekt om anesthesiemedewerkers breder in te kunnen zetten (in en buiten crisistijd) op de werkvloer, door hen uiteindelijk van een BIG-registratie te voorzien? Bent u bereid op korte termijn daarover het gesprek aan te gaan met de Nederlandse Vereniging van Anesthesiemedewerkers (NVAM) en de mogelijkheden te verkennen?
Anesthesiemedewerkers hebben de afgelopen tijd en nog steeds, net zoals ander zorgpersoneel, een belangrijke bijdrage geleverd aan de bestrijding van de coronacrisis. Die waardering daarvoor staat los van de vraag of zij een BIG-registratie dienen te krijgen. Een BIG-registratie betekent namelijk niet dat een medewerker breder kan worden ingezet dan thans het geval is. Ten aanzien van een BIG-registratie voor de anesthesiemedewerker heeft VWS meerdere gesprekken met de NVAM gevoerd. De aanvraag tot regulering van de anesthesiemedewerker in de Wet BIG is ter advisering aan het Zorginstituut voorgelegd. Dit advies heb ik reeds ontvangen en ik zal mijn reactie hierop aan u en de NVAM deze zomer toesturen.
In het kader van het project CZO Flex Level (van NFU en NVZ) heb ik een onderzoek uitgezet om te kijken wat logische opleidingsroutes zijn voor gespecialiseerde verpleegkundigen en medisch ondersteuners. Daarbij wordt ook gekeken welke behoefte er leeft bij anesthesiemedewerkers om breder ingezet te worden en wat de opleidingsbehoefte is. De resultaten van het onderzoek verwacht ik eind van dit jaar.
Klopt het dat het aantal specialisatieplaatsen per ziekenhuis wordt vastgesteld en afhankelijk is van het aantal vacatures dat het ziekenhuis stelt? Wie bepaalt het aantal specialisatieplaatsen?
Ziekenhuizen bepalen zelf hoeveel gespecialiseerde verpleegkundigen zij opleiden. Om het voor ziekenhuizen mogelijk te maken om boven formatief op te leiden stel ik al jaren kostendekkende financiering beschikbaar voor het opleiden van gespecialiseerde verpleegkundigen.
Krijgt u ook signalen dat de koppeling tussen vacatures en opleidingsplaatsen blijkt te leiden tot tekorten?
Deze signalen ken ik niet. Om het tekort aan gespecialiseerde verpleegkundigen tegen te gaan, blijft het belangrijk dat ziekenhuizen het opleidingsadvies van het Capaciteitsorgaan opvolgen.
In hoeverre wordt bij het bepalen van het aantal opleidings- en specialisatieplaatsen voor verpleegkundigen rekening gehouden met de constatering dat een behoorlijk groot deel van de opgeleide en/of gespecialiseerde verpleegkundigen in deeltijd werken?
Het Capaciteitsorgaan houdt in haar advies rekening met het gegeven dat er in deeltijd gewerkt wordt. Ik roep ziekenhuizen dan ook op om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen en voldoende op te leiden om de tekorten weg te werken.
Het Capaciteitsorgaan houdt in haar advies rekening met het gegeven dat er in deeltijd wordt gewerkt. Ik roep ziekenhuizen dan ook op om het advies van het Capaciteitsorgaan te volgen en voldoende op te leiden om de tekorten weg te werken. Overigens blijkt uit onderzoek onder een grote vertegenwoordiging van zorgmedewerkers dat 1 op de 4 vrouwelijke zorgmedewerkers graag meer uren wil werken4. Daarom zijn we – zoals ik ook meldde in de Voortgangsrapportage Werken in de Zorg van 20 december 20195 – in gesprek met werkgevers in de zorg en ondersteunen de stichting Het Potentieel Pakken die organisaties concreet helpt in het verhogen van de deeltijdfactor in de zorg voor hen die dat willen.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat verpleegkundigen na hun opleiding of specialisatie meer uren (willen) gaan werken?
Het bericht ‘Verdachten zaak sushiketen Sumo krijgen geen straf vanwege inbreuk op hun privacy’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Helma Lodders (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verdachten zaak sushiketen Sumo krijgen geen straf vanwege inbreuk op hun privacy»?1
Ja, dit bericht is bij ons bekend.
Hoe groot was het budget waarmee het programma Nederland Fraudeland is gemaakt?
Zoals met uw Kamer is afgesproken, wordt over programmakosten alleen gerapporteerd op genre-niveau. Volgens de KRO-NCRV valt het budget van de onderhavige documentaire binnen de door de NPO gedefinieerde budgetbandbreedtes op genreniveau.
Wat zijn de geschatte financiële gevolgen voor de Nederlandse staat (lees: belastingbetaler) door en het mislopen van mogelijke boetes opgelegd aan de gedaagden in de rechtszaak en de productie van een documentaire van de KRO-NCRV ten aanzien waarvan de kans groot is dat deze nooit wordt uitgezonden?
Of de documentaire wordt uitgezonden is op dit moment onbekend.
Niet te zeggen valt welk bedrag de Nederlandse Staat zou zijn misgelopen. In deze zaken heeft het Openbaar Ministerie (hierna: OM) tegen de horecaondernemers onder meer geldboetes geëist. Later zijn de eisen door het OM bijgesteld. Het OM heeft een strafkorting van 10 tot 15 procent toegepast vanwege de documentaire. De rechtbank heeft uiteindelijk geen straf en daarmee ook geen geldboete opgelegd. Het OM heeft tegen het vonnis van de rechtbank hoger beroep ingesteld.
Deelt u de mening dat het entertainen van de kijker met geld van de belastingbetaler voor de publieke omroep in dit geval belangrijker is gebleken dan een valide strafzaak? Zo ja, wat zegt dit over het moreel kompas van de publieke omroep? Zo nee, waarom niet?
Het programma Nederland Fraudeland is geen amusementsprogramma maar een documentaire. Doel van de documentaire is om een realistisch beeld te geven van het werk van de Fiscale Inlichtingen en Opsporingsdienst (hierna: FIOD) bij de bestrijding van grootschalige fraude in Nederland. Het OM en de FIOD hechten er waarde aan dat hun werkzaamheden voor de maatschappij transparant en kenbaar zijn. Volgens KRO-NCRV is er bij het Nederlandse publiek weinig bekend over de FIOD en bestaat er een maatschappelijk belang om het publiek hierover te informeren. Het is aan de KRO-NCRV om deze journalistieke afweging te maken.
Waarom heeft het openbaar ministerie (OM) voor de rechtbank verzwegen dat het OM en de Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD) meewerkten aan een documentaire?
Vooropgesteld zij dat mij terughoudendheid past nu de zaak nog onder de rechter is.
Kort voordat de rechtbank vonnis zou wijzen is het bestaan van de documentaire, middels een perspublicatie in NRC, bekend geworden. De verdachten, raadslieden en de rechtbank waren tot op dat moment niet van de documentaire op de hoogte. Het OM heeft ter terechtzitting d.d. 9 juli jl. aangegeven dat het beter was geweest als de betrokkenen in een eerder stadium zouden zijn geïnformeerd over het bestaan van de documentaire.
In zijn vonnis heeft de rechtbank geoordeeld dat het grondrechtelijk recht van privacy van de verdachten is geschonden. Het laten «meelopen» van de documentairemakers met het politieonderzoek heeft meegebracht dat deze bekend werden met informatie uit de opsporing in de zaken tegen de verdachten.
Ten aanzien van het niet vermelden van het bestaan van de documentaire heeft de rechtbank geoordeeld dat de officier van justitie hierdoor bewust de integriteit van het geding in gevaar gebracht. Daardoor dreigde de verdediging immers de mogelijkheid te worden onthouden tot het voeren van een verweer, volgens de rechtbank.
Het OM heeft inmiddels hoger beroep ingesteld tegen deze beslissing.
In hoeverre en op welke manier heeft het OM invloed gehad op de inhoud van de documentaire? Kunt u een tijdlijn geven van de verschillende «viewings» van het OM en de eisen die het stelde tot aanpassing van de inhoud van de documentaire? Op welke manier hebben de documentairemakers hierop de inhoud aangepast?
Het OM heeft met inachtneming van de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging van 1 mei 2012 besloten medewerking te verlenen aan het maken van de documentaire.2 De genoemde Aanwijzing ziet op de communicatie over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit en op de voorlichting in concrete onderzoeken en strafzaken door politie en OM. Voor de productie van de documentaire is, zoals te doen gebruikelijk bij dit soort samenwerkingen, in 2014 een mediacontract afgesloten tussen het OM en de producent.
Het OM heeft in zoverre invloed gehad op de inhoud van de documentaire, dat verschillende versies van de documentaire door het OM zijn beoordeeld, teneinde te kunnen controleren of de documentaire voldeed aan de afspraken die in de overeenkomst met de producer waren overeengekomen. Een eerste viewing heeft plaatsgevonden op 1 juni 2015 en de meest recente viewing op 6 maart 2020. Het OM heeft in de tussengelegen tijd verschillende keren opmerkingen gemaakt die erop zagen dat bepaalde beelden niet in lijn waren met de bepalingen uit het mediacontract. Het ging dan bijvoorbeeld om verzoeken tot het onherkenbaar maken van opsporingsambtenaren of tot de betrokkenen herleidbare beelden. Bij de aanpassingen valt te denken aan het wegpiepen van namen, het onherkenbaar maken van personen en het blurren van logo’s.
Het OM heeft inmiddels bij de documentairemaker aangegeven geen toestemming te geven voor gebruik van de beelden die raken aan het strafrechtelijk onderzoek Fuji, ook bekend als de Sumo-zaak.
Op welke manier heeft de FIOD invloed gehad op de inhoud van de documentaire? Kunt u een uiteenzetting geven van alle aanpassingen waar de FIOD de producenten toe opriep? Welke van deze oproepen hebben geleid tot daadwerkelijke aanpassing van de documentaire?
De FIOD is geen partij bij het mediacontract. Wel is de FIOD aanwezig geweest bij het bekijken en bespreken van de film. Evenals het OM wijst de FIOD bij die gelegenheden bijvoorbeeld op logo’s of gezichten van medewerkers die nog zichtbaar zijn. De formele communicatie hierover c.q. verzoeken tot aanpassing verband houdend met de bescherming van de in het mediacontract genoemde belangen zijn steeds uitsluitend via het OM verlopen.
Wat is er precies afgesproken in het mediacontract tussen de FIOD, het OM en de producenten op het gebied van opnames over privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade? Bent u het met de onderzoekers van de NRC eens dat er sprake is van zulke verregaande afspraken dat het in feite een veto is? Kunt u dit nader toelichten?
Het OM en de documentairemakers hebben voorafgaand aan de filmopnames een overeenkomst getekend. In deze overeenkomst is onder meer vastgelegd dat de producent verplicht is bij het maken van beeld- en geluidsopnamen de belangen van alle personen waarvan beeld- en geluidsopnamen worden gemaakt met het oog op de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van deze personen in acht te nemen. Dit geldt ook voor de beeld- en geluidsopnamen die het OM ter beschikking stelt ten behoeve van de documentaire.
Ook is vastgelegd dat er geen (herkenbare) beeldopnames mogen worden gemaakt van verdachte personen of rechtspersonen, om diens privacy te beschermen en trial by media te voorkomen.
Met betrekking tot de vraag of bepaalde beelden wel of niet in een documentaire gebruikt mogen worden is contractueel afgesproken dat de producent de, in de ogen van het OM, niet voor uitzending geschikte beeld- en geluidsopnamen niet zal gebruiken, wanneer het OM dat uit oogpunt van bescherming van de belangen op het gebied van privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade noodzakelijk vindt.
Bovengenoemde afspraken zijn gebruikelijk in situaties waarin het OM media toestaat om te filmen bij opsporingsactiviteiten waar normaal gesproken geen buitenstaanders bij aanwezig mogen zijn. Het valt nu eenmaal vooraf niet helemaal uit te sluiten dat beeld- en/of geluidmateriaal wordt gemaakt van bijvoorbeeld gesprekken en/of personen waarvan het OM achteraf in redelijkheid de mogelijkheid moet hebben om publicatie daarvan te voorkomen omdat anders een of meer van de limitatief en concreet in het mediacontract omschreven belangen geschaad zouden worden.
Klopt de stelling van het OM dat «zolang de FIOD en OM niet akkoord zijn met de inhoud van de documentaire deze niet wordt uitgezonden»? Is dit niet in strijd met de journalistieke code van de NPO dat journalistieke programma's onafhankelijk en onpartijdig dienen te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier gaat u ervoor zorgen dat de KRO-NCRV de journalistieke code gaat naleven?
Op grond van het mediacontract heeft het OM de bevoegdheid om het in de documentaire verwerkte beeld- en geluidmateriaal te beoordelen op feitelijke onjuistheden en om dit te toetsen aan belangen op het gebied van privacy, slachtofferbescherming, opsporing en vervolging, politietactiek- en techniek en/of risico op (ernstige) reputatieschade. Als er sprake is van een schending van deze belangen zal, als dit noodzakelijk is, van de betreffende opnamen geen gebruik worden gemaakt. Dat doet er niet aan af dat de inhoudelijke en creatieve eindverantwoordelijkheid voor de documentaire krachtens het mediacontract bij de producent berust en dat KRO-NCRV nauw betrokken is bij de productie hiervan, de gesprekken hierover met het OM en de (journalistieke) keuzes die tijdens het productieproces worden gemaakt. Op KRO-NCRV rust namelijk de inhoudelijke verantwoordelijkheid als de documentaire wordt afgenomen voor uitzending.
Waarom laat de FIOD bij het verzamelen van bewijzen in een mogelijke strafzaak media meekijken? Gebeurt dit vaker? Zo ja, hoe vaak, waarom en met welk doel?
Er wordt in beeld gebracht hoe de FIOD te werk gaat en vooral ook waarom. Het aanpakken van fraude heeft niet alleen een financieel belang, maar ook een groot maatschappelijk belang. Het is een duidelijk signaal naar de samenleving dat niet naleving van regels, zoals het niet doen van een juiste, tijdige en volledige belastingaangifte en het niet betalen van verschuldigde belasting wordt aangepakt. De producenten hebben eerdere documentaires gemaakt over het werk van de IND, Belastingdienst en Vreemdelingenpolitie. Ook het werk van de Douane is recentelijk in een uitgebreide reeks te zien geweest. Deze serie heet «de Douane in actie» en is te zien bij RTL 5.
De FIOD heeft niet eerder aan een dergelijke documentaire meegewerkt.
Welke mogelijke gevolgen heeft deze rechterlijke uitspraak voor strafzaken waar ook media met draaiende camera’s meelopen bij invallen en het verzamelen van bewijzen anderszins?
Het OM heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank. Zolang de zaak niet onherroepelijk is geworden wil ik niet vooruitlopen op de mogelijke gevolgen van (een deel van) het vonnis voor andere strafzaken van het OM.
Inmiddels is per 1 september jl. een gewijzigde Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging in werking getreden (zie Staatscourant 2020, 44879).
Desgevraagd heeft het OM mij laten weten dat de gewijzigde Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging er mede op is gericht om een casus zoals deze zich heeft voorgedaan met de documentaire in de Sumo-zaak te voorkomen.
In het algemeen zij opgemerkt dat de Wet politiegegevens een gegeven kader is voor het verwerken van politiegegevens. Informatie over een geïdentificeerde of identificeerbare natuurlijke persoon is een persoonsgegeven. Als deze gegevens worden verwerkt in het kader van de opsporing, zijn dat politiegegevens, waarop de Wet politiegegevens van toepassing is.
Het bericht ‘Neonazi Heerlen’ |
|
Gidi Markuszower (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met deze berichten?1 2
Ja, ik heb daar kennis van genomen.
Bent u van mening dat personen of organisaties die uitingen doen zoals «Tod allen Juden» zich schuldig maken aan het oproepen tot geweld en vervolgd en gestraft zouden moeten worden?
Of een uiting of een handeling een strafbaar feit is betreft een juridische beoordeling, waarbij feiten en omstandigheden worden getoetst aan het Wetboek van Strafrecht en relevante jurisprudentie. Deze beoordeling wordt gemaakt door het Openbaar Ministerie.
Kunt u uitleggen waarom Fadi J., de Duits-Irakese nazi, en/of zijn nazi partij, de afgelopen jaren niet vervolgd is/zijn door het Nederlandse openbaar ministerie (OM) voor het oproepen tot geweld?
Het OM heeft een eigenstandige bevoegdheid om strafrechtelijke vervolging in te stellen. In deze specifieke zaak is door OM en de politie samengewerkt met de Duitse rechtshandhavingsautoriteiten. Op 16 juli jongstleden heeft dit, na een door Duitsland gedaan overleveringsverzoek, geleid tot de arrestatie van J. De Nederlandstalige website van J. is inmiddels niet meer bereikbaar.
Bent u bereid deze Duits-Irakese nazi alsnog te laten vervolgen voor het oproepen tot geweld? Zo nee, waarom niet?
Het is aan het OM om dergelijke beslissingen te nemen, niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid.
Bent u bereid deze Duits-Irakese nazi ons land uit te knikkeren? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de rechter om iemands verblijfrecht in Nederland te bepalen, niet aan mij als Minister van Justitie en Veiligheid.
Bent u van mening dat zolang u Duits-Irakese nazis zoals Fadi J., die oproepen tot het doden van alle Joden, niet keihard aanpakt, u oogluikend toestaat dat Joden ook daadwerkelijk slachtoffer van geweld worden?
Nee, ik ben van mening dat een dergelijke algemene conclusie niet kan worden getrokken op basis van een individuele casus. Ik verwijs u hierbij ook naar het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘paspoort blijft op zak. Controle op Schiphol verdwijnt’ |
|
Kees Verhoeven (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Paspoort blijft op zak. Controle op schiphol verdwijnt»?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van alle technologieën, dataverzameling en sensoren die betrokken zijn bij het toekomstbeeld dat de Koninklijke Marechaussee (KMar) schets, namelijk de «gang waarin je met technische hulpmiddelen wordt gecontroleerd zonder dat je hoeft te stoppen of je paspoort te laten zien»? Welke concrete stappen zijn reeds genomen om tot dit toekomstbeeld te komen?
Nederland zet zich, conform het Regeerakkoord,2 in voor technologische vernieuwing en digitalisering op de grens, zodat het grenstoezicht effectiever en efficiënter ingericht wordt. Het in toenemende mate gebruik maken van techniek voor routinehandelingen komt ten goede aan het reisgemak van bonafide reizigers, het tegengaan van illegale migratie en draagt bij aan de veiligheid van Nederland en het Schengengebied.
Naast huidige en toekomstige verplichtingen die voortvloeien uit (Europese) wet- en regelgeving, zoals het Europese In- en uitreissysteem (EES),3 werkt de Nederlandse overheid momenteel mee aan de ontwikkeling van twee innovatieve grensprojecten waarbij onder andere gebruik wordt gemaakt van gezichtsherkenning. Dit zijn het Seamless Flow Programma en de pilot Known Traveller Digital Identity (KTDI).
Voor de ontwikkeling van Seamless Flow werkt de Nederlandse overheid onder andere samen met Schiphol en KLM. Het programma stelt passagiers in staat om op basis van vrijwilligheid middels hun biometrische kenmerken herkend te worden bij verschillende processtappen op de luchthaven. In de praktijk betekent dit dat passagiers, onder toezicht van de KMar, bij een zuil in de vertrekhal hun gezicht en paspoort kunnen scannen. Het systeem controleert de identiteit en verstuurt deze gegevens aan relevante partijen die de vluchtgegevens en individuele passagiersinformatie nodig hebben voor hun luchtvaartprocessen. Camera’s van Seamless Flow die bij de betreffende controlepunten staan herkennen de passagier, zonder dat de passagier opnieuw zijn paspoort of boardingpass hoeft te laten zien. Hierdoor kan de KMar zich meer focussen op gerichte controles. Hierover is uw Kamer tevens geïnformeerd in de concept-Luchtvaartnota 2020–2050 daterende 15 mei 2020.4 Er wordt nog gewerkt aan de ontwikkeling van de technologie en waarborgen om het bovenstaande geschetste beeld te kunnen realiseren.
Samen met o.a. Canada, Schiphol en KLM neemt de Nederlandse overheid deel aan een pilotproject om het KTDI-concept in de praktijk te toetsen. Hierbij kunnen passagiers tussen Canada en Nederland vliegen met een digitale representatie van hun paspoort. De KTDI-pilot ziet op het gehele passagiersproces; van vertrek tot en met aankomst in het land van bestemming. De kern van het idee is dat het passagiersproces vergemakkelijkt wordt doordat een burger zich op basis van vrijwilligheid en op digitale wijze, op een manier die betrouwbaar en door de overheid gevalideerd is, met behulp van biometrische gegevens kan identificeren en de grens kan passeren. Hierover is uw Kamer tevens geïnformeerd middels de beantwoording van de vragen van Kamerleden Den Boer en Verhoeven daterende 4 mei 2020.5 Ook hier gaat het om een pilot.
Voorwaarde voor deze technologische vernieuwing is dat dit aansluit bij Europese en nationale wet- en regelgeving. Binnen deze kaders wordt bekeken op welke wijze innovatie kan bijdragen aan het verwezenlijken van deze ambities, waarbij oog is voor aspecten als risico- en securitymanagement waaronder cybersecurity en de privacy van reizigers. Analyses op het gebied van privacy zijn onderdeel van de bovengenoemde innovatieve grensprojecten. Momenteel bevinden zowel Seamless Flow als de KTDI-pilot zich in de concept- en pilotfase, waarbij de operationele en technische aspecten getest worden met inachtneming van de relevante juridische kaders. Een besluit over de definitieve en/of structurele implementatie van beide concepten is nog niet genomen. Indien het kabinet het voornemen heeft één van deze of beide concepten in het reguliere grenstoezicht te implementeren, zal de Kamer over het voorgenomen besluit geïnformeerd worden, inclusief over de waarborgen met betrekking tot privacy.
Betreft het ook de toepassing van gezichtsherkenning? Klopt het dat hiervoor databases met gedetailleerd fotografisch materiaal van elke reiziger aangelegd moeten worden? Welke plannen bestaan hiervoor? Bestaan reeds dergelijke databases of pilots daartoe? Kunt u de juridische kaders hiervoor uiteenzetten?
Voor het Seamless Flow programma is het voornemen dat een platform wordt ingericht waarin de passagiersgegevens en dus ook een gezichtsopname na uitdrukkelijke toestemming van de passagier gedurende maximaal 24 uur bewaard blijven. Voor de KTDI-pilot zal gebruik worden gemaakt van een door de KMar gevalideerde, digitale representatie van het paspoort, zoals nu gebruikt bij het grensproces binnen het reeds bestaande Privium6-proces. Deze digitale representatie van het paspoort wordt, met uitdrukkelijke toestemming van de passagier, opgeslagen in een beveiligde database die beheerd wordt door de Rijksdienst van Identiteitsgegevens (RvIG) van het Ministerie van BZK.7 Deze gegevens blijven bewaard voor de duur van de pilot. De passagier bepaalt zelfstandig of hij aan de pilot deel wil nemen en of hij zijn persoonsgegevens wil delen via de KTDI mobiele applicatie en met welke partij. Zie hiervoor ook de beantwoording van de Kamervragen over KTDI.8
Het juridisch kader wordt gevormd door Europese wet- en regelgeving, zoals de Schengengrenscode en de EES-verordening. Bij de verwerking van (biometrische) persoonsgegevens van passagiers in het kader van grenstoezicht moet ook voldaan worden aan de strikte eisen die de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG) stellen. Verder worden de kaders bepaald door de bevoegdheden van de KMar zoals deze volgen uit onze nationale wet- en regelgeving, waaronder de Vreemdelingenwet 2000 en het Vreemdelingenbesluit 2000. Op basis van artikel 46 van de Vreemdelingenwet 2000 is de grenswachter (de KMar) belast met toezicht op de naleving en de uitvoering van de Schengengrenscode en de wettelijke voorschriften met betrekking tot de grensbewaking.
Wat is de reden dat de KMar het idee heeft dat dit toekomstbeeld sowieso werkelijkheid zal worden? Kunt u alle communicatie tussen uw ministerie en de KMar hierover naar de Kamer sturen? Klopt het dat «de neuzen in dezelfde richting staan»? Waarom heeft u aan de KMar te kennen gegeven dit ingrijpende toekomstbeeld te ondersteunen zonder debat hierover in de Tweede Kamer?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is het beoogde doel van deze technologie?
Zie antwoord vraag 2.
Welke voordelen verwacht u? Welke risico’s verwacht u? Hoe wegen de voordelen op tegen de risico’s?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u gemaakte analyses op het gebied van privacy, eventuele Data Privacy-Impact-Assessments (DPIA’s), juridische analyses met betrekking tot het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens (EVRM) en eventuele andere privacy gerelateerde analyses naar de Kamer sturen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u de inzet van dergelijke ingrijpende surveillance technologie op een zeer groot deel van de bevolking wenselijk, noodzakelijk en proportioneel? Kunt u antwoord geven op elk van de drie kwalificaties?
Zoals ook hierboven beschreven heeft Nederland de ambitie om de effectiviteit en efficiëntie van het grensbeheer te vergroten, dat ten goede komt aan het reisgemak van de reizigers met een laag risico, illegale migratie tegengaat en bijdraagt aan de veiligheid in Nederland en het Schengengebied. Vanuit dit oogpunt is het wenselijk te bezien op welke wijze technologie hieraan kan bijdragen. Uiteraard, mede bezien vanuit proportionaliteit, dient dit uitsluitend op een veilige manier te gebeuren in lijn met nationale en Europese wet- en regelgeving, en mag dit niet ten koste gaan van bijvoorbeeld cybersecurity en de privacy van burgers.
Kunt u een overzicht geven van alle innovatieprojecten, pilots, of andere initiatieven van alle opsporingsdiensten die voorzien in de toepassing van gezichtsherkenning, sensortechnologie, (big) data-analyses en andere ingrijpende digitale surveillance technologie?
De Kamer is met de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 november 2019 geïnformeerd over de toepassing van gezichtsherkenningstechnologie in het kader van de opsporing door de politie.9 In het kader van de grenscontroles van personen aan de Nederlandse buitengrens wordt bij gebruik van de automatische grenspassage (e-gates) de gezichtsopname gemaakt en vindt verificatie plaats met de gezichtsopname op de chip van het reisdocument. Met de implementatie van het Europees in- en uitreissysteem (EES) aan de buitengrenzen van de Schengenlidstaten wordt het mogelijk dat de gezichtsopname van derdelanders in het grenscontroleproces worden vastgelegd en opgeslagen ter verificatie van de identiteit van de betrokken derdelander.
Ter ondersteuning van de ambitie van de KMar om informatie gestuurd optreden te vergroten zijn de afgelopen jaren enkele kleinschalige plannen uitgewerkt waarbij gebruik zou worden gemaakt van gezichtsherkenning. In een project (proeftuin Camera en Sensoren) is daadwerkelijk gewerkt met vrijwilligers als proefpersoon, maar dit project is in een oriënterende fase gestopt.
De Minister voor Rechtsbescherming heeft de Kamer toegezegd na te gaan of er een jaarlijks overzicht kan worden gegeven van de lopende initiatieven op het gebied van nieuwe surveillancetechnieken en de Kamer daarover voor deze zomer te informeren.10 Inmiddels is duidelijk dat deze inventarisatie meer tijd vergt en is aangegeven dat de Kamer dit najaar hierover zal worden geïnformeerd.
Hoe verloopt de controle van dergelijke projecten en de uiteindelijke toepassing van dergelijke technologie? Meer specifiek, hoe worden algoritmes gecontroleerd op goede werking en eventuele vooringenomenheden?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u graag naar de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid van 20 november 2019 over waarborgen en kaders bij het gebruik van gezichtsherkenningstechnologie.11
Daarnaast verwijs ik u naar de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 8 oktober 2019, waarbij richtlijnen voor het toepassen van algoritmes door overheden met uw Kamer zijn gedeeld.12 Voor de stand van zaken met betrekking tot de doorontwikkeling van de richtlijnen die op dit moment gaande is, zie de brief van de Minister voor Rechtsbescherming van 20 april 2020 over de Initiatiefnota «Menselijke grip op algoritmen» en het onderzoek »Toezicht op gebruik van algoritmen door de overheid, in het bijzonder Bijlage 2 bij deze brief alsmede de Antwoorden van de Minister voor Rechtsbescherming van 20 mei 2020 op vragen van de vaste commissie voor Justitie en Veiligheid.13
De oproep tot een mondkapjesplicht |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de oproep om onderzoek te doen naar het nut van een mondkapjesplicht?1
Ja, hier heb ik kennis van genomen.
Deelt u de mening van de betrokken burgemeesters dat, ondanks het feit dat het beleid is gebaseerd op afstand houden, het nut van mondkapjes opnieuw moet worden bekeken omdat het gedrag van mensen begint te veranderen?
Bent u van mening dat de resultaten van het nieuwe onderzoek van de Universiteit Utrecht reden is om opnieuw de noodzaak van het dragen van mondkapjes te laten wegen door het Outbreak Management Team (OMT)? Zo nee, waarom niet?2
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Vindt u dat het aangescherpte beleid omtrent het dragen van mondkapjes in bijvoorbeeld België en Frankrijk legitimiteit geeft aan het heroverwegen van Nederlands beleid om verwarring en onduidelijkheid te voorkomen?
Zie mijn antwoord bij vraag 2.
Bent u bereid het OMT te vragen bij een dergelijke heroverweging van nut en noodzaak van mondkapjes tevens de verdeling van mondkapjes in verpleeghuizen te betrekken, waarbij wordt uitgegaan van gezondheidsvoordelen in plaats van het principe van schaarste? Zo nee, waarom niet?
Mijn vraag aan het OMT is gericht op de toegevoegde waarde van een niet-medische mondkapjesplicht in bepaalde situaties en op bepaalde plekken vanuit het gezondheidsperspectief. Bij deze vraagstelling is schaarste niet relevant.
De uitzending van Zembla over Apotex |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de uitzending van Zembla over Apotex?1
Ik ben bekend met de aflevering waar u naar refereert.
Klopt het dat deze geneesmiddelenfabriek in Leiden, die door het Indiase bedrijf Aurobindo recentelijk is overgenomen, nu gesloten wordt? Zo ja, wanneer bent u voor de eerste keer geïnformeerd dat dit ging gebeuren?
Zoals ook recent aan uw Kamer is geschreven2 verwacht ik dat Innogenerics de productielocatie in Leiden zal overnemen, waarmee Apotex in Nederlandse handen komt. Om de doorstart van Apotex mogelijk te helpen maken is de Staat bereid een lening van 6,7 miljoen euro te verstrekken en heeft hiertoe een intentieovereenkomst getekend met Innogenerics.
Stond Apotex bij de betrokken ministeries en/of betrokken instellingen bekend als «van vitaal belang»?
Het Ministerie van VWS houdt geen lijst bij van Nederlandse geneesmiddelen fabrieken die van «vitaal belang» zijn, zoals u dat noemt. Wij laten ons wel inlichten over de productie- en leveringsketens van producten en medicijnen en mogelijke gevoeligheden in deze ketens.
Hebben er gesprekken plaatsgevonden tussen bewindspersonen en de top van Apotex voordat deze verkocht is aan Aurobindo? Zo ja, wanneer?
In de periode van de verkoop van de Leidse vestiging van Apotex aan Aurobindo hebben er geen overleggen tussen Apotex en bewindspersonen van VWS en EZK plaatsgevonden.
Welke overwegingen hebben er gespeeld bij de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen aan een buitenlandse partij?
Apotex Inc is een Canadees bedrijf. Apotex Nederland was een Nederlandse vesting die onder het Canadese moederbedrijf opereerde. Apotex Nederland, gevestigd in Leiden is door Aurobindo in 2018 overgenomen.
Voor de overwegingen van de eigenaren van Apotex om dit bedrijf te verkopen verwijs ik u graag naar Apotex Inc., ik heb daar geen inzicht in.
Voor de goede orde wijs ik er dus op dat deze productielocatie al enige tijd in «buitenlandse» handen was.
Herinnert u zich nog het actieplan van het CDA (aangeboden aan de Minister op 7 februari 2019) om meer geneesmiddelen in Nederland dan wel Europa te produceren omdat de afhankelijkheid van China en India nu te groot is geworden?
Ja, ik herinner mij dit actieplan.
Klopt het dat u ook zelf in Europa gepleit heeft, ook al voor de coronatijd, om meer productie van geneesmiddelen in Nederland, dan wel Europa te realiseren? Zo, ja op welke momenten heeft dit plaatsgevonden en tot welke concrete acties heeft dit geleid?
Het klopt dat mijn voorgangers, Minister Bruins en Minister Schippers, zich al voor de coronacrisis sterk hebben gemaakt voor de aanpak van onze afhankelijkheid en de tekorten van geneesmiddelen en hier in meerdere nationale en internationale bijeenkomsten, formeel en informeel, over hebben gesproken. Mede door Nederlandse inzet is het onderwerp breed op de Europese agenda komen te staan. Minister Bruins heeft dit onderwerp besproken met de Eurocommissaris mw Kyriakides in december 2019 en Nederland heeft zich in de Gezondheidsraad van december 2019 hard gemaakt om in Europees verband oplossingen te bedenken om deze kwetsbaarheden in de mondiale productieketen te verminderen en zo het risico op geneesmiddelentekorten te verkleinen. We kijken hierbij ook naar productiemogelijkheden in Europa. Het onderzoeken van de mogelijkheden van productie in Europa (en/of Nederland) is een van de manieren waarop gewerkt wordt aan de beschikbaarheid van geneesmiddelen. De Raad heeft in december 2019 opgeroepen om tot een EU geneesmiddelenagenda te komen. Ook afgelopen informele Gezondheidsraad van 16 juli jl. stond leveringszekerheid van geneesmiddelen op de EU agenda. De urgentie van het onderwerp wordt breed gedeeld door EU lidstaten en ook de Europese Commissie en is een prioriteit van het Duitse Voorzitterschap van de Raad. Ook de komende tijd blijft mijn aandacht uitgaan naar het verminderen van de afhankelijkheid van andere landen en daarmee het borgen van de leveringszekerheid van geneesmiddelen en medische hulpmiddelen om zo voorbereid te zijn op een volgende pandemie, zowel nationaal als internationaal.
De Europese Commissie heeft recent een roadmap voor een EU geneesmiddelenstrategie gepubliceerd en werkt momenteel aan een geneesmiddelenstrategie voor de lange termijn. Ik ben hierover nauw in gesprek met de Europese Commissie en andere EU lidstaten.
Klopt het dat deze visie intussen breed gedeeld is binnen de Europese Unie? Zo ja, welke status heeft deze visie en/of tot welke concrete beleidswijzigingen heeft dit geleid?
Zie antwoord vraag 7.
Klopt het dat het u recentelijk besloten heeft het vaccin-instituut Intravacc niet te verkopen?
Als gevolg van de Coronacrisis is de privatisering dit voorjaar on hold gezet. Zodra er meer bekend is, wordt de Kamer geïnformeerd. Ik verwacht u in het najaar 2020 hier nader over te kunnen informeren.
Klopt het dat het kabinet recentelijk 20 miljoen euro heeft geïnvesteerd in het bedrijf Photonics vanuit strategische overwegingen?
Om te waarborgen dat dit bedrijf en het ecosysteem voor geïntegreerde fotonica behouden blijft voor Nederland, heeft de Staatssecretaris van Economische zaken en Klimaat besloten om – naast bijdragen van diverse andere partijen – een bedrag van 20 miljoen euro als lening beschikbaar te stellen om in de financieringsbehoefte van Smart Photonics te voorzien. Het kabinet investeert niet rechtstreeks in dit bedrijf maar deze bijdrage wordt gedaan vanuit middelen die door het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat beschikbaar zijn gesteld aan de Brabantse Ontwikkelings Maatschappij. De Staatssecretaris heeft uw Kamer over deze transactie geïnformeerd in de brief van 29 juni 2020.3
Klopt het dat het u bezig bent met wetgeving om in te kunnen grijpen in overdrachten indien er risico’s zijn voor de nationale veiligheid?2
Zoals aangekondigd in de brief Tegengaan statelijke dreigingen (Kamerstuk 30 281, nr. 72) en uitgewerkt in de brief Investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid(Kamerstuk 30 821, nr. 97) werkt het kabinet momenteel aan een uitbreiding van het huidige investeringsscreeningsmechanisme. Momenteel kent Nederland al verschillende investeringstoetsen die zijn ingebed in sectorale wetgeving. Het gaat hierbij om wetgeving in het energiedomein en de telecommunicatie. Hiermee is het beoogde stelsel van investeringstoetsing al gedeeltelijk in werking. Aanvullend daarop werkt het kabinet momenteel ook aan een brede investeringstoets op risico’s voor de nationale veiligheid.
Deelt u de mening dat afhankelijk zijn van medicijnproductie buiten Europa een strategisch risico is voor de veiligheid van Nederland?
Minister van Rijn is in een brief aan Uw kamer op 30 juni 2020 (kamerstuk, vergaderjaar 2019–2020, 25 295, nr. 454) ingegaan hoe de coronacrisis een aantal kwetsbaarheden op het vlak van beschikbaarheid van medische producten aan het licht heeft gebracht. Kwetsbaarheden die de continuïteit van zorg in gevaar kunnen brengen. De crisis laat zien dat het van belang is dat we op het gebied van medische producten minder afhankelijk worden van andere landen of van individuele (mondiale) leveranciers. Het versterken en uitbreiden van de productie in ons land en Europa is echter geen doel op zich. Het doel blijft immers voldoende beschikbaarheid van geneesmiddelen, vaccins en beschermingsmateriaal, zodat de Nederlandse patiënt de zorg kan ontvangen die nodig is tegen aanvaardbare kosten. Leveringszekerheid staat hierbij centraal.
Leveringszekerheid kunnen we deels bereiken door het versterken van de nationale en Europese productie, maar bijvoorbeeld ook door diversificatie van waardeketens of het aanleggen van (ijzeren) voorraden. Hierbij is het van belang om niet alleen naar de productie van eindproducten te kijken, maar ook naar benodigde grondstoffen of halffabricaten.
Ik ben in overleg met sectoren en deskundigen om te bespreken wat een goede aanpak is om hierin verder te gaan. De onderwerpen benoemd in de aangenomen moties worden hierin meegenomen.
Bent u bereid te realiseren dat Apotex niet gesloten wordt en weer in Nederlandse c.q. Europese handen komt? Welke mogelijkheden ziet u om de verkoop eventueel terug te draaien?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid om de (internationale) waarde- en productieketens van vitale medicijnen voor Nederland op korte termijn in kaart te brengen?
Inzicht verkrijgen in de complexiteit van toeleveringsketens wereldwijd en de positie van Nederland daarin heeft mijn aandacht. Momenteel werk ik samen met de Europese Commissie en mijn EU collega’s om meer inzicht te krijgen in internationale waardeketens van geneesmiddelen en specifiek voor de nodige werkzame stoffen (de Active Pharmaceutical Ingredients). Relevant is ook de oproep van de Europese Raad van 1 en 2 oktober jl. aan de Europese Commissie om de strategische afhankelijkheden van onder andere de gezondheidszorg, in kaart te brengen en maatregelen voor te stellen om deze afhankelijkheden te verminderen. Ik kijk hierbij niet naar een lijst van specifieke geneesmiddelen, maar naar geneesmiddelen breed.
Hoe geeft u invulling aan de uitvoering van de motie-Heerma c.s.?3 Hoe wordt hier de vitale medicijn maakindustrie in meegenomen?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe geeft u in dit verband uitvoering aan de unaniem aangenomen motie-Van den Berg c.s.?4
Zie antwoord vraag 12.
Een gemeentelijk onderscheiding voor Jack Bogers |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Jack Bogers krijgt verguld Wagenings erezilver»?1
Ja.
Acht u het onderscheiden van Bogers, die Volkert van der Graaf assisteerde door het laten verdwijnen van bewijsmateriaal, in lijn met de waardigheid van het openbaar bestuur in Nederland?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is verantwoordelijk voor het landelijke decoratiestelsel waaronder onder meer de Koninklijke onderscheidingen vallen.
Gemeenten kunnen hiernaast zelf onderscheidingen instellen voor burgers die iets voor de gemeente hebben betekend. Veel Nederlandse gemeenten kennen dan ook gemeentelijke onderscheidingen en daarmee een eigen vorm van waardering van burgers. Dat kan gaan om bijvoorbeeld een stadsspeld, erepenning, gemeentepenning, vrijwilligerspenning of het ereburgerschap. Gemeenten bepalen ook zelf de eigen criteria voor het verlenen van een onderscheiding.
Deze gemeentelijke onderscheidingen staan los van Koninklijke onderscheidingen en vallen niet onder het landelijke decoratiestelsel. Het gaat om een gemeentelijk initiatief waarbij lokale afwegingen worden gemaakt. Hierom zie ik geen aanleiding de gemeente Wageningen hierop aan te spreken.
Ziet u de onderscheiding als een vorm van eerherstel van deze terroristenvriend?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de gemeente Wageningen hierop aan te spreken?
Zie antwoord vraag 2.
De informatie die de Nederlandse regering had over de betrokkenheid van door Nederland betaalde UAWC-medewerkers bij de terreurorganisatie PFLP en het feit dat zij verdacht worden van een terreuraanslag, waarbij de 17 jarige Rina Shnerb om het leven gekom |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Kunt u de hele briefwisseling tussen UK laywers for Israel en de Nederlandse regering aan de Kamer doen toekomen?
Ja. Ik verwijs u graag naar de bijlages bij deze beantwoording1 en de eerdere beantwoording op schriftelijke Kamervragen, Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3572.
Heeft u, met de kennis van nu, een aantal vragen van hen onvolledig beantwoord? Zo ja, welke signalen zijn niet goed opgepakt?
De vragen van UKLFI zijn in het verleden zo volledig mogelijk beantwoord op basis van de toen beschikbare informatie. Het binnenkort in opdracht van het kabinet te starten externe onderzoek zal moeten uitwijzen of er informatie naar boven komt die tot nieuwe inzichten leidt.
Op welke datum heeft de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) de Nederlandse vertegenwoordiging geinformeerd over het feit dat twee van haar medewerkers gearresteerd waren als terrorismeverdachte?
Een toenmalige medewerker van UAWC werd in augustus 2019 gearresteerd, maar vervolgens op last van de Israëlische rechter weer vrijgelaten. Deze persoon werd op 25 september opnieuw gearresteerd. Op 1 oktober werd bekend dat hij verdacht werd van betrokkenheid bij de bomaanslag in augustus 2019, waarbij een dodelijk slachtoffer viel. Tevens werd die dag duidelijk dat hij in het ziekenhuis was opgenomen, naar verluidt als gevolg van zijn arrestatie en verhoor. UAWC heeft Nederland op 1 oktober over de arrestatie geïnformeerd, en dat verder toegelicht in een gesprek op 3 oktober. Sindsdien zijn er regelmatig contacten geweest tussen de Nederlandse Vertegenwoordiging en UAWC, waaronder over de arrestatie van de tweede medewerker.
Op welke datum heeft UAWC de salarissen van deze twee medewerkers stop gezet?
Op 6 en 8 oktober 2019 zijn de contracten met beide personen beëindigd.
Hoe lang (van welke datum tot welke datum) is er geld betaald aan deze twee medewerkers? En hoeveel salaris betreft het?
Het financieren van indirecte kosten, zoals gedeelten van de salarissen van werknemers in ondersteunende diensten en management, die niet direct betrokken zijn bij de uitvoering van projecten, is nodig om een organisatie draaiende te houden en kunnen pro-rato worden doorgerekend aan de verschillende donoren. Zonder financiering van zulke kosten kunnen er geen projecten worden uitgevoerd. Het bedrag dat is opgenomen in een begroting (inclusief indirecte kosten) is de basis waarvoor het Ministerie van Buitenlandse Zaken een financiering aangaat. Voordat een financiering wordt aangegaan vindt er een beoordeling van het projectvoorstel plaats. Middels deze beleidsmatig, beheersmatige en financiële toetsing wordt vastgesteld of het voorstel voor financiering in aanmerking komt. Uitgangspunt is dat financiering van werkelijke kosten plaatsvindt. Dit proces is ook doorlopen bij de financiering aan UAWC.
Op basis van de van UAWC ontvangen informatie is berekend dat het Nederlandse aandeel (inclusief het percentage via het FAO-project, zoals beschreven in de beantwoording van vraag 7) in de ontvangen salarissen van deze twee medewerkers in de hierboven genoemde periode van zes jaar een totaal is van ongeveer USD 121.692. Dit is in totaal ongeveer 27% van het totaalsalaris dat aan deze twee personen is betaald over de periode januari 2013 tot en met oktober 2019. De andere delen van hun salarissen werden betaald door andere donorprojecten en door de organisatie zelf.
Uit door UAWC verstrekte salarisgegevens blijkt het volgende. Voor de eerste medewerker is vanaf januari 2013 tot en met september 2019 een gedeelte van het salaris betaald via het Nederlandse project. Daarnaast is een ander gedeelte van het salaris van deze medewerker betaald via een project van FAO (zie antwoord vraag 7) waarvan Nederland één van de vijf donoren is. Voor de tweede medewerker is vanaf januari 2013 tot en met oktober 2019 een gedeelte van het salaris betaald via het Nederlandse project.
Op welke datum was het bij Nederland duidelijk dat de twee medewerkers deels met Nederlands belastinggeld betaald zijn?
Op 8 juli 2020 bleek bij archiefonderzoek in het kader van beantwoording van Kamervragen dat zij een deel van hun salaris ontvingen als onderdeel van de overheadkosten in het contract met UAWC.
Hoeveel geld zou UAWC ontvangen aan subsidie van Nederland dit jaar en hoeveel daarvan is al overgemaakt? En op welke data is dat gebeurd?
Voor zover kan worden achterhaald wordt UAWC via de volgende instrumenten direct ofwel indirect gefinancierd. In 2020 zou UAWC EUR 1.658.888 subsidie ontvangen ten behoeve van het Land and Water Resource Management Program. Op 30 januari 2020 is de eerste betaling van EUR 1.274.056 ontvangen door UAWC. Op 9 juli 2020 is besloten verdere betalingen aan te houden.
UAWC is daarnaast uitvoerende partner in het Reform and Development of Markets, Value Chains and Producers» Organizationsproject, dat wordt geleid door de Voedsel en Landbouw organisatie van de VN (FAO). Nederland is één van de vijf donoren in dit project, en financiert ongeveer 20% van het budget. Eerder dit jaar is EUR 320.475 door de Voedsel en Landbouw organisatie uitbetaald aan UAWC. De EU is één van de andere donoren in dit project. Vanuit dit project zou UAWC in 2.020 EUR 391.915 ontvangen. De Nederlandse bijdrage aan de EU begroting, waaruit ook dit project is gefinancierd, is ongeveer 5%.
Op 1 juli 2020 is een publiek-privaat partnerschapsproject positief beoordeeld onder de Sustainable Development Goals Partnerhip (SDGP) faciliteit, een Nederlands subsidie-instrument dat wordt uitgevoerd door RVO. Het betreffende project heet Innovating the Value Chain for Palestinian Olives, waarbij UAWC één van de consortiumpartners is. Dit project is nog niet van start gegaan en er zijn geen betalingen gedaan.
UAWC is een partner van het Women’s Peace and Humanitarian Fund (WPHF) van de VN en ontvangt financiering voor activiteiten op het gebied van vrouwen, vrede en veiligheid voor een project in Hebron. Er gaan geen Nederlandse middelen via het WPHF naar UAWC. De Nederlandse bijdrage a 2 miljoen euro gaat in zijn geheel naar Mali.
Hangende het externe onderzoek worden door Nederland geen betalingen gedaan via FAO en SDGP die indirect UAWC financieren.
Kunt u de laatste twee audits van UAWC aan de Kamer doen toekomen alsmede alle jaarrekeningen of stukken waarmee de Nederlandse subsidie aan UAWC verantwoord is over de jaren 2017–2020?
Onze intentie is om deze documenten zo spoedig mogelijk met u te delen. Dit vraagt wel om enkele stappen op het gebied van persoons gegevensbescherming en dient te gebeuren op basis van of met inachtneming van de gedrags- en beroepsregels van auditorganisaties.
Acht u de controle over substantiele subsidiebedragen aan UAWC de afgelopen jaren voldoende?
Ja. Het toezicht bestaat uit werkbezoeken, het beoordelen van financiële en inhoudelijke rapportages, onafhankelijke audits door internationale auditorganisaties en informatiedeling tussen donoren. De steun aan UAWC maakte tevens deel uit van de doorlichting van het ontwikkelingsprogramma gedurende de jaren 2008–2014 door de directie Internationaal Onderzoek en Beleidsevaluatie (IOB). IOB concludeerde dat »Fiduciary mechanisms were built into the project designs. These mechanisms and the project documentation did not reveal irregularities in project management.» Zie ook de evaluatie «How to Break the Vicious Cycle – Evaluation of Dutch Development Cooperation
Wie gaat nu onderzoek uitvoeren en wat is de onderzoeksopdracht?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is gestart met de werving van een externe partij voor dit onderzoek. Het onderzoek is gericht op eventuele banden tussen PFLP en UAWC en de wijze waarop UAWC invulling geeft aan het eigen beleid dat medewerkers politiek niet actief mogen zijn.
Kunt u deze vragen een voor een, zorgvuldig en binnen drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Stijgende energierekeningen en vaste lasten door warmtepompen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Woede om hoge energienota met warmtepomp: «We voelen ons beduveld»»?1
Ja.
Kunt u zich herinneren hoe vaak u hebt beloofd dat de energietransitie – waaronder het aardgasvrij maken van woningen – zou leiden tot lagere energielasten? Staat u nog steeds achter uw woorden?
De energietransitie moet voor iedereen betaalbaar zijn. Dat is en blijft het uitgangspunt voor het kabinet. De maatregelen in het Klimaatakkoord zijn erop gericht dat voor steeds meer huishoudens binnen bereik te brengen. In mijn brief van 17 december 2019 (Kamerstukken II 2019/2020, 32 847, nr. 585) heb ik toegelicht dat hier veel voor nodig is: de kosten van verduurzamingsmaatregelen moeten omlaag door innovatie en opschaling, de inrichting van de energiebelasting moet de omschakeling naar duurzame warmteopties gaan ondersteunen, subsidiemogelijkheden zijn nodig om investeringen aantrekkelijk en rendabel te maken en er is aantrekkelijke financiering nodig. Veel van deze maatregelen zijn inmiddels in gang gezet.
Specifiek voor de huursector heb ik in mijn brief van 22 februari 2019 (Kamerstuk 32 847, nr. 470) aangegeven, dat het kabinet het Sociaal Huurakkoord ondersteunt. De partijen in dit akkoord hebben een systematiek afgesproken gebaseerd op energielabelstappen waarbij de gemiddelde besparing op de energielasten, de mogelijke huuraanpassing overtreft, zodat huurders er gemiddeld niet op achteruit gaan.
Hoe is het dan mogelijk dat bewoners van de Haagse wijk Transvaal worden geconfronteerd met stijgende energierekeningen, nadat zij zijn aangesloten op een collectieve warmte- en koudeopslag, omdat dat goed zou zijn voor het klimaat en de portemonnee?
Ik kan niet ingaan op dit specifieke geval, aangezien de kwestie wordt voorgelegd aan de geschillencommissie.
Deelt u de mening dat bewoners, die de door u zo bejubelde energietransitie moeten ondergaan, keihard voor de gek worden gehouden met een hoop blabla over «haalbaarheid en betaalbaarheid»? Deelt u de conclusie dat het effect van uw beleid op het klimaat totaal te verwaarlozen is, terwijl de gevolgen voor de portemonnee rampzalig zijn?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet heeft verschillende maatregelen in uitvoering om de energietransitie haalbaar en betaalbaar te maken, zoals het Warmtefonds voor aantrekkelijke financiering en subsidieregelingen voor isolatie en andere verduurzamingsmaatregelen voor bewoners. Ik deel de conclusie daarom niet.
Bent u ervan op de hoogte dat ruim 650.000 huishoudens hun energierekening niet of nauwelijks meer kunnen betalen? Deelt u de conclusie van onderzoeksbureau Ecorys dat deze groep «energiearme» huishoudens de komende tien jaar verder zal toenemen, naar 1,5 miljoen huishoudens in 2030, als direct gevolg van uw besluit om alle woningen van het gas af te halen?2
Het Ecorys-rapport dateert van februari 2019 en komt op basis van een aantal veronderstellingen tot de conclusie dat de groep energiearme huishoudens zal groeien naar 1,5 mln. in 2030. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens. Deze maatregelen zijn in de studie van Ecorys nog niet meegenomen. Juist door deze maatregelen profiteren huishoudens met een lager inkomen relatief het meest en, zoals ook aangegeven in de conclusies van het Ecorys-rapport, zal het aantal energiearme huishoudens dan naar verwachting lager zal uitvallen.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Uit het rapport van het PBL»Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent.
Aangezien het rapport begin 2019 is gepubliceerd, is een aantal veronderstellingen inmiddels achterhaald, met name de veronderstelde stijging van de gasbelasting met 20 cent. Dit neemt niet weg dat de betaalbaarheid van de energierekening en de verduurzamingsmaatregelen een belangrijk aandachtspunt is, vandaar dat hier veel aandacht aan wordt besteed in de uitvoering van de energietransitie, zoals hierboven aangegeven.
Hoewel het kabinet het belastingdeel van de energierekening kan beïnvloeden, is de ontwikkeling van de totale energierekening ook afhankelijk van de marktprijzen van elektriciteit en gas én de transporttarieven. Het kabinet heeft geen invloed op de marktprijzen en kan dus ook geen beloftes doen over de ontwikkeling van de totale energierekening. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat uw klimaat- en energiebeleid voor onder andere warmtebedrijven niets anders is dan een verdienmodel, maar dat huishoudens hierdoor in de energie-armoede worden gestort?
Het klimaat- en energiebeleid voeren we uit om de hoeveelheid CO2 te reduceren overeenkomstig met het Klimaatakkoord van Parijs. Geleidelijk overstappen van fossiele naar duurzame energie is daarvoor nodig. Om de overgang naar andere energiebronnen zoals warmtepompen haalbaar en betaalbaar te houden, neemt het Kabinet verschillende maatregelen zoals het Warmtefonds en het verlenen van subsidies (onder andere de Investeringssubsidie Duurzame Energie (ISDE), de Stimuleringsregeling aardgasvrije huurwoningen (SAH) en de Subsidieregeling Renovatieversneller). Het gaat hier dus niet om een verdienmodel voor warmtebedrijven.
Hoe kunt u met droge ogen blijven volhouden dat de energietransitie voor iedereen «haalbaar en betaalbaar» zou zijn? Bent u ertoe bereid het schrappen van de gasaansluitplicht terug te draaien, de energierekening – na jaren van verhogingen – echt fors te verlagen en direct te stoppen met het obsessieve aardgasvrij maken van woningen?
Voor het kabinet blijft het doel om de uitstoot van CO2 fors te reduceren voorop staan. Geleidelijk overstappen van fossiele naar duurzame energie is daarvoor nodig. Voor nieuwbouw zijn er verschillende goede alternatieven voor aardgas. Vandaar dat daar de aansluitplicht op het aardgasnet is geschrapt. Het kabinet vindt het ook belangrijk dat de energietransitie betaalbaar blijft. Daarom heeft het kabinet in 2020 onder meer de belasting op energie verlaagd.
Het stijgend aantal besmettingen met COVID-19 in Nederland in relatie tot berichten over vluchten die terugkeren met besmette reizigers |
|
Jan Paternotte (D66), Antje Diertens (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het bericht «GGD: 45 Schipholpassagiers bleken thuis besmet, maar anderen niet aangestoken»?1
Ja.
Kunt u met de Kamer delen uit welke gebieden deze besmette passagiers gereisd hebben en is vast te stellen of deze reizen essentieel waren of niet?
In de periode van 1 juni tot en met 27 juli zijn bij de GGD Kennemerland 63 personen gemeld die besmet bleken met het coronavirus en een vluchthistorie hadden. 26 personen reisden met een vlucht binnen Europa en 37 met een vlucht van buiten Europa. De reden van de reis wordt niet doorgegeven aan de GGD.
Op dit moment is voor de meeste landen buiten de EU, de Schengenlanden en het Verenigd Koninkrijk het EU-inreisverbod van kracht. Dit betekent dat personen uit deze landen niet Nederland in mogen reizen, tenzij zij zwaarwegende redenen hebben om naar Nederland af te reizen en daarom onder één van de uitzonderingen vallen. Deze maatregel beperkt de reisbewegingen uit derde landen sterk. Voor de landen waarvoor op dit moment het EU-inreisverbod van kracht is, geldt een oranje reisadvies (alleen noodzakelijke reizen). Ook voor EU landen waar de gezondheidsrisico’s hoog worden geacht door verspreiding van het coronavirus geldt een oranje reisadvies. De gezondheidssituatie in de EU landen wordt wekelijks geëvalueerd door het RIVM.
Bestaat op dit moment inzicht in hoe groot de directe en indirecte bijdrage is van vluchten die terugkeren met besmette reizigers aan het stijgend aantal besmettingen met COVID-19? Zo ja, kunt u de inzichten hierover delen? Zo nee, bent u voornemens hier onderzoek naar te verrichten?
In de periode van 1 juni tot en met 27 juli zijn bij de GGD Kennemerland 63 personen gemeld die besmet bleken met het coronavirus en een vluchthistorie hadden. In deze periode werden er in totaal 2.816 mensen positief getest. Daarmee lijkt de bijdrage van personen met een vluchthistorie aan het totale aantal nieuwe besmettingen over die periode beperkt.
Bent u bereid reizigers die met klachten arriveren op Nederlandse luchthavens te vragen zich direct te laten testen? Bestaan op dit moment faciliteiten op de Nederlandse luchthavens waar reizigers zich direct kunnen melden indien zij tijdens de reis klachten hebben ontwikkeld? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld, alle reizigers van- en naar Nederlandse luchthavens dienen een gezondheidsverklaring in te vullen voor het vliegen waarin zij verklaren geen klachten te hebben, geen COVID-19 en ook niet in contact geweest te zijn met iemand die besmet is. Wanneer zij symptomen hebben die passen bij COVID-19, mogen ze niet aan boord van het vliegtuig. Het zou kunnen zijn dat mensen gedurende de vlucht klachten ontwikkelen. Indien een reiziger zodanig klachten heeft dat er een ernstige verdenking is op COVID-19, dan kan iemand op Schiphol worden getest. Dat gebeurt momenteel door Air Medical Service of door GGD Kennemerland. Indien het onverantwoord is om door te reizen wordt geadviseerd in isolatie te gaan door een kamer te huren in een hotel en zich te houden aan de voorschriften. Als iemand niet in staat is om zelf een voorziening te treffen en er is sprake van een groot besmettingsrisico, dan kan in dat geval opvang worden geboden in een hiertoe aanwezige opvangvoorziening. Op 6 augustus is uw kamer per brief geïnformeerd dat er wordt gestart met het aanbieden van testen aan alle reizigers die inreizen vanuit een land of gebied met een verhoogd risico op coronabesmetting2.
Wordt in het bron- en contactonderzoek van besmette passagiers ook overwogen om medepassagiers en bemanningsleden proactief te testen, ook al hebben zij geen klachten? Zo ja, hoe geeft u hier invulling aan? Zo nee, waarom niet?
Bron- en contact onderzoek zal worden opgestart wanneer blijkt dat een reiziger of bemanningslid in de besmettelijke periode aan boord van een vliegtuig heeft gezeten. Passagiers die binnen een straal van 1,5 meter om de patiënt hebben gezeten worden in het protocol bron- en contactonderzoek COVID-19 gedefinieerd als «overige nauw contact». Daarom zal bron- en contactonderzoek worden ingezet gericht op medepassagiers die twee stoelen voor, twee stoelen achter en aan weerzijden van de bewuste passagier hebben gezeten. Ook zal bron- en contactonderzoek worden ingezet gericht op bemanningsleden die intensief contact hebben gehad met de patiënt. Dit gaat bijvoorbeeld om bemanningsleden die extra zorg hebben verleend tijdens de vlucht.
Indien een bemanningslid besmettelijk was tijdens de vlucht, zullen passagiers met wie dit bemanningslid intensief contact heeft gehad en direct samenwerkende collega’s die meer dan 15 minuten aaneengesloten contact hadden op minder dan 1,5 meter worden gewaarschuwd. Dit is vastgelegd in het protocol bron- en contactonderzoek COVID-19.
Overige bemanningsleden worden beschouwd als overige (niet-nauwe) contacten in het bron- en contactonderzoek protocol als zij niet-intensief contact hebben gehad met de index patiënt. Personeel op de luchthaven en beveiligers die mensen fouilleren hebben meestal korter dan 15 minuten contact met reizigers en zullen zodoende doorgaans volgens het protocol bron- en contactonderzoek COVID-19 niet als nauwe of niet-nauwe contacten worden gedefinieerd worden.
Op 6 augustus is uw kamer per brief geïnformeerd dat er wordt gestart met het aanbieden van testen aan alle reizigers die inreizen vanuit een land of gebied met een verhoogd risico op coronabesmetting3.
Hoe worden reizigers die landen op Schiphol en andere Nederlandse luchthavens op dit moment gestimuleerd om zich te laten testen bij klachten? Acht u deze stimuleringsmaatregelen voldoende om te zorgen dat iedere reiziger met klachten zich ook daadwerkelijk laat testen?
Reizigers worden via verschillende communicatiekanalen geïnformeerd over de geldende maatregelen in Nederland en gestimuleerd bij klachten contact op te nemen met de GGD voor een testafspraak. Ook krijgen zij bij aankomst in Nederland een brief van de GGD waarin beschreven staat welke maatregelen in Nederland gelden. Op 6 augustus is uw kamer per brief geïnformeerd dat er wordt gestart met het aanbieden van testen aan alle reizigers die inreizen vanuit een land met een verhoogd risico op coronabesmetting4.
Welke maatregelen overweegt u als het aantal besmettingen blijft groeien, wanneer aannemelijk is dat dit in aanzienlijke mate ten gevolge is van reizigers die vanuit het buitenland naar Nederland kwamen?
Thuisquarantaine voor reizigers uit gebieden waar vanwege verspreiding van het coronavirus een oranje reisadvies van kracht is, blijft een belangrijke maatregel om te voorkomen dat reizigers het coronavirus in Nederland verspreiden. Daarom is het ook voor reizigers die uit een hoog risicogebied komen, nodig om de mogelijkheid te hebben om een quarantaineplicht op te leggen vanwege het enkele feit dat de reiziger uit een dergelijk onveilig gebied komt. Een juridische grondslag ontbreekt op dit moment. Hiervoor is er het voornemen om dit te regelen in via een aanpassing van artikel 35 Wet Publieke Gezondheid (de quarantainemaatregel). Uw kamer is hierover op 11 augustus per brief5 geïnformeerd. Dit komt erop neer dat zodra een dergelijke inkomende reiziger Nederlands grondgebied betreedt, voor deze reiziger de quarantaineplicht geldt. Personen die het betreft zullen – waar dat redelijkerwijs uitvoerbaar is – daartoe in ieder geval hun contactgegevens moeten afstaan, opdat deze worden doorgegeven aan de GGD. Zonder deze gegevens is een quarantainemaatregel immers niet te controleren.
Kunt u toelichten hoe het staat met de uitvoering van de motie-Kröger/Paternotte?2
Over de uitvoering van deze motie wordt uw Kamer spoedig per brief geïnformeerd.
Kunt u deze vragen gezien het belang van deze kwestie voor de volksgezondheid, elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Politievrijwilligers woedend om schrappen opleidingen»?1
Ja.
Klopt het bericht dat er bij de politieacademie zowel in 2020 als in 2021 geen opleidingen zullen starten voor nieuwe executieve politievrijwilligers?
In het academisch jaar 2020–2021 starten totaal 168 nieuwe politievrijwilligers aan een nieuwe deeltijdopleiding, een deeltijdvariant van de opleidingen voor politiespecialisten.
Wat de doorstroomopleidingen betreft, volgen momenteel nog 45 politievrijwilligers de doorstroomopleiding van surveillant (niveau 2) naar agent (niveau 3). In 2021 voltooien deze politievrijwilligers hun opleiding. De doorstroomopleiding van niveau 2 naar niveau 3 zal daarna niet meer worden gegeven, omdat de Politieacademie een nieuwe doorstroomopleiding zal ontwikkelen van niveau 2 naar niveau 4, het niveau van de vernieuwde basispolitieopleiding voor de allround agent.
De Politieacademie vernieuwt momenteel de basispolitieopleiding op niveau 4 voor aspiranten2. Deze gaat in 2021 van start. Vervolgens zal de Politieacademie ervoor zorgen dat de opleiding voor nieuwe volledig inzetbare politievrijwilligers hierop aansluit, zodat de vrijwilligers tot eenzelfde niveau worden opgeleid als de beroepskrachten. Het aantal op te leiden vrijwilligers zal afhangen van de behoefte van de eenheden. De opleiding voor nieuwe politievrijwilligers zal in 2022 van start gaan. De doorstroomopleiding voor vrijwilligers naar niveau 4 zal ook gaan aansluiten bij de nieuwe basisopleiding. Deze opleiding zal vanaf het eerste kwartaal van 2022 van start gaan.
Klopt het bericht dat er tevens geen opleidingen komen voor politievrijwilligers die willen doorstromen van surveillant naar agent?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe staat dit in verhouding met uw beantwoording van de eerder gestelde Kamervragen over het bericht «Vrijwillig werken bij politie is ook al niet de oplossing (2020Z03837), waarbij u stelt dat het opleiden van politievrijwilligers deel uit maakt van de gehele behoeftestelling van de politie aan de politieacademie, waarvoor de politie mensen en middelen beschikbaar stelt en dat in het regeerakkoord daarnaast € 0,5 miljoen extra per jaar vrijgemaakt is voor het doorstroomonderwijs van politievrijwilligers in de periode 2018–2021? Hoe is en wordt dit geld besteed?
Het onderwijs van politievrijwilligers maakt deel uit van de totale behoeftestelling van de politie aan de Politieacademie. Het aantal plekken voor politievrijwilligers is derhalve afhankelijk van de (totale) behoefte van de eenheden en de beschikbare opleidingscapaciteit. Er wordt momenteel veel gevraagd van de beschikbare opleidingscapaciteit bij de Politieacademie en de politie. In het licht van de vervangings- en uitbreiding opgave waar de politie voor staat, leidt de Politieacademie leidt op dit moment grote aantallen aspiranten op. Tegelijkertijd ontwikkelt de Politieacademie de nieuwe, verkorte basispolitieopleiding. De politie en de Politieacademie zien het in goede banen leiden van de (vernieuwde) opleiding van aspiranten als absolute prioriteit, omdat dit noodzakelijk is de inzetbare politiecapaciteit zo spoedig mogelijk te versterken en de operationele bezetting en formatie in balans te krijgen. Ik bespreek de behoeftestelling aan onderwijs van de politie, de prioritering hierbinnen en de uitvoering daarvan regelmatig met politie en Politieacademie in het tripartite overleg.
De € 0,5 miljoen per jaar extra uit het Regeerakkoord is en wordt zoals afgesproken in de periode 2018–2021 specifiek ingezet voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers, te weten de opleidingen voor de doorstroom van de beperkte naar de volledige niveau 2-kwalificatie en de doorstroom van de niveau 2 naar niveau 3-kwalificatie. Deze opleidingen lopen ook nog in 2021.
Klopt het dat de opleidingen aan de politieacademie opnieuw ontwikkeld worden? Zo ja, hoe ziet deze ontwikkeling er exact uit en welke rol hebben specifiek de politievrijwilligers hierin? Zo nee, hoe zit het dan wel?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de impact van de coronacrisis op het politieonderwijs, zowel in algemene zin als specifiek betreffende de politievrijwilligers?
Vanwege de coronacrisis is er in het voorjaar een achterstand in het gehele politieonderwijs ontstaan. De achterstanden in het basispolitieonderwijs en de bijbehorende examens zijn inmiddels ingelopen. Voor de vakspecialistische opleidingen en trainingen zijn de achterstanden in beeld gebracht, inclusief de manieren waarop die in de tweede helft nog kunnen worden ingelopen. Specifiek voor de doorstroomopleidingen voor politievrijwilligers geldt dat er enige vertraging is ontstaan in de stageperiodes bij de eenheden.
De Politieacademie heeft een protocol voor het 1,5 meter politieonderwijs opgesteld.
Zoals ik heb toegelicht in het eerste halfjaarbericht politie 20203, is besloten om het instroommoment voor aspiranten in week 41 van 2020 te laten vervallen om de Politieacademie in staat te stellen om de onderwijsachterstanden zoveel mogelijk weg te werken en tegelijkertijd de nieuwe basisopleiding te ontwikkelen.
Deelt u het beeld van de Landelijke Organisaties van Politievrijwilligers (LOPV) dat al jaren afspraken worden gemaakt ten behoeve van het creëren van wezenlijke opleidingscapaciteit voor vrijwiligers, maar dat deze afspraken niet nagekomen worden? Zo ja, wat is uw verklaring en aanpak hiervoor? Zo nee, waarom niet en hoe beoordeelt u de constatering van de LOPV?
De Politieacademie heeft doorstroomopleidingen en een opleiding voor politievrijwilligers met specialistische kennis ontwikkeld. Helaas zijn er in totaal wel minder opleidingsplaatsen voor politievrijwilligers beschikbaar gesteld dan eerder voorzien. Dit is het gevolg van noodzakelijke keuzes ten aanzien van de verdeling van de schaarse onderwijs- en begeleidingscapaciteit in het basispolitieonderwijs, waar de opleidingen van politievrijwilligers deel van uitmaken.
De Politieacademie geeft invulling aan de behoeftestelling aan onderwijs van de politie. De politie stelt hiertoe de mensen en middelen beschikbaar aan de Politieacademie. De politie en de Politieacademie hebben gezamenlijk besloten om momenteel absolute prioriteit te geven aan het opleiding van aspiranten en het vernieuwen van de basispolitieopleiding. Gelet op de grote vervangings- en uitbreidingsopgave waarde politie momenteel voor staat, is deze prioriteitsstelling noodzakelijk om de inzetbare politiecapaciteit op peil te houden en de komende jaren uit te breiden. Er is geen sprake van een gebrek van inzet bij de Politieacademie. De Politieacademie heeft binnen haar mogelijkheden en in de context van een sterk toegenomen onderwijsvraag gewerkt aan de doorontwikkeling en de uitvoering van het onderwijsaanbod voor politievrijwilligers.
Deelt u de conbstatering van het bestuur van de LOPV dat achter dit patroon een fundamenteel probleem bij de Nederlandse politieacademie schuil gaat, er zou geen inzet voor het geven van perspectief aan politievrijwilligers zijn? Zo ja, wat is hier aan de hand en wat gaat u er aan doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat politievrijwilligers cruciaal zijn voor een gezonde politieorganisatie en dat deze mensen, die hart voor het vak hebben en willen instromen of door willen groeien, de ruimte moeten krijgen dat kunnen te doen? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De korpsleiding en ik zijn van mening dat politievrijwilligers van grote waarde zijn voor de politieorganisatie. Politievrijwilligers zijn en blijven volwaardig deel van de politie; beroepspersoneel en politievrijwilligers doen de taakuitvoering met én naast elkaar. Het zou dan ook onwenselijk zijn als bij de (specialistische) politievrijwilligers het idee ontstaat dat zij niet belangrijk zijn voor de politieorganisatie. Zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 2, 3 en 5, werkt de Politieacademie momenteel hard aan de ontwikkeling van het vernieuwde basispolitieonderwijs, alsmede een vernieuwde doorstroomopleiding en initiële opleiding voor politievrijwilligers. De opleiding voor specialistische politievrijwilligers wordt aangeboden en er is geen wachtlijst. Mijn departement zal deze ontwikkelingen nauw blijven monitoren in het tripartite overleg met de politie en de Politieacademie.
Recent heeft de plaatsvervangend korpschef, mevr. Huyzer, gesproken met de LOPV over de ontstane situatie. In dit gesprek heeft zij de perspectieven op het gebied van opleidingen en de huidige prioriteitstelling in het licht van de vervangings- en uitbreidingsopgave toegelicht. Dit gesprek heeft ertoe geleid dat er weer vertrouwen is bij de LOPV over de inzet van en onderwijs voor vrijwilligers bij de politie in de komende jaren.
Ben u ervan op de hoogte dat de LOPV heeft aangegeven te overwegen specialistische politievrijwilligers die worden ingenomen voor de uitvoering actief te gaan adviseren voor een andere organisatie te kiezen? Deelt u de mening dat dit een enorme gemiste kans voor de politieorganisatie zal zijn en dat voorkomen moet worden dat een dergelijke breuk plaatsvindt? Zo ja, welke acties gaat u ondernemen om dit te voorkomen? Zo nee, waarom niet en waarom denkt u dat de LOPV zich genoodzaakt voelt dit te stellen?
Zie antwoord vraag 9.
Deelt u de mening dat de ontstane situatie zeer onwenselijk is en bent u bereid op korte termijn actie te ondernemen, zodat politievrijwilligers weer het vertrouwen krijgen dat zij inderdaad een onmisbare schakel vormen binnen de politieorganisatie en het veilig houden van ons allen?
Zie antwoord vraag 9.
Het op dubieuze gronden afwijzen van een Tozo-uitkering |
|
Jasper van Dijk |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht waaruit blijkt dat een aantal sekswerkers in Alkmaar geen Tozo-uitkering (Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers) krijgt?1
Sekswerkers die aan de vereisten van de Tozo en de relevante bepalingen van de Participatiewet voldoen kunnen een bijstandsuitkering voor levensonderhoud ontvangen. Het College van burgemeester en Wethouders beoordeelt in een individueel geval of er aan de criteria is voldaan.
Wanneer iemand het niet eens is met een afwijzing staan bezwaar en eventueel beroep bij de onafhankelijke bestuursrechter open. Blijkens het bericht is door betrokkenen van deze rechtsmiddelen gebruik gemaakt.
Wat vindt u van het argument van de gemeente dat bedoelde personen – om in aanmerking te komen voor een Tozo-uitkering – niet langer dan 28 dagen in het buitenland mogen verblijven? Vindt u dit argument valide, aangezien andere personen wel degelijk een Tozo-uitkering ontvangen terwijl ook zij langer dan 28 dagen in het buitenland verbleven?
De Tozo is een bijstandsuitkering gebaseerd op de Participatiewet en bepaalde regels van deze wet zijn derhalve ook van toepassing op de Tozo. Dat geldt voor de uitsluitingsgronden zoals opgenomen in artikel 13 van de Participatiewet. Dit artikel regelt onder andere dat er geen recht op bijstand bestaat als iemand meer dan vier weken in het buitenland verblijft.
Op grond van artikel 16 van de Participatiewet kan, in afwijking van bepaalde regels (waaronder artikel 13), vanwege «zeer dringende redenen» toch bijstand worden verleend. Uiteraard is hiervoor altijd een individuele beoordeling nodig en geldt artikel 16 alleen in zeer uitzonderlijke situaties. Het verantwoordelijk college beoordeelt of er sprake is van zeer dringende redenen waardoor bijstand toch toegekend moet worden.
Tenzij er sprake is van de hierboven genoemde dringende redenen, hebben personen geen recht op bijstand wanneer zij langer dan vier weken in het buitenland verblijven. Dit verblijf in het buitenland dient op grond van de inlichtingenverplichting gemeld te worden, anders is er sprake van bijstandsfraude. Dergelijke fraude kan leiden tot terugvordering en een bestuurlijke boete.
Klopt het dat Tozo-aanvragen bij de gemeente worden neergelegd en dat iedere gemeente «in zekere zin zelf kan bepalen binnen welke kaders zij de aanvragen beoordelen»?
De regelgeving wordt helder uiteengezet in de Tozo en de Participatiewet. Een college moet in een individueel geval beoordelen of er recht bestaat op een Tozo-uitkering. Om een uniforme uitvoering te bevorderen heb ik, samen met VNG, Divosa en gemeentelijke experts een toolkit ontwikkeld die bestaat uit een model aanvraagformulier, een handreiking Tozo, modelbeschikkingen en -brieven en antwoorden op veel gestelde vragen. Deze producten zijn gepubliceerd op de websites van VNG en Divosa en dienen ertoe gemeenten te ondersteunen bij het inrichten van een snelle en efficiënte aanvraagprocedure en het toerusten van gemeentelijke ambtenaren om de aanvragen te behandelen. Ik heb gemeenten geadviseerd om de aanvragen zoveel mogelijk digitaal in te nemen en om een aanvraagformulier te hanteren dat gebaseerd is op het modelaanvraagformulier. Hoewel ik gemeenten adviseer om zoveel mogelijk digitaal aanvragen in ontvangst te nemen en aan te sluiten op het modelaanvraagformulier, kunnen gemeenten hierin hun eigen keuzes maken. Ik blijf met gemeenten in nauw contact om hun behoefte aan ondersteuning bij de uitvoering van de Tozo in beeld te houden en samen met VNG en Divosa de uitvoering zoveel mogelijk te ondersteunen.
Erkent u dat hiermee willekeur kan ontstaan? Zo ja, wat onderneemt u hiertegen?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat deze problematiek daardoor niet alleen in Alkmaar speelt, maar ook elders en in feite in het hele land kan spelen?2
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van advocaat Bouwman dat «(d)eze vrouwen (legaal) werken (...) en staan ingeschreven bij de Kamer van Koophandel, er wordt belasting geïnd, ook door de gemeente. Maar in tijden van een crisis, worden deze vrouwen aan de goden overgeleverd en geeft de gemeente Alkmaar niet thuis»?
De sekswerkers kunnen, als zij aan de voorwaarden voldoen, in aanmerking komen voor een uitkering op basis van de Tozo. Verblijf in het buitenland van langer dan vier weken staat, buiten zeer dringende omstandigheden, bijstandsverlening in de weg. Dat geldt niet alleen voor sekswerkers, maar voor iedereen die een uitkering aanvraagt op basis van de Tozo of de Participatiewet.
Bent u bereid met de gemeente in gesprek te gaan om een oplossing te zoeken voor de ontstane situatie?
Tegen een afwijzing van een aanvraag voor een Tozo-uitkering staan bezwaar en eventueel beroep bij de onafhankelijke rechter open. Indien er in een individueel geval recht bestaat op een Tozo-uitkering moet het college dit recht toekennen. Het is niet aan mij, maar aan het college en in laatste instantie de rechter, om deze beoordeling te maken.
Het bericht ''We verzieken ons leefmilieu en daarmee onszelf', artsen starten landelijke campagne' |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat artsen een landelijke campagne zullen starten om aandacht te vragen voor de gevolgen van luchtvervuiling voor onze gezondheid, bijvoorbeeld in gebieden met intensieve veehouderij, zoals Oost-Brabant?1
Ja.
Heeft u gelezen dat de oncologisch chirurg, oprichter van het Artsenforum Gezondheid, Natuur en Milieu (AGNM) en initiatiefnemer van de campagne, concludeert dat het houden van minder dieren de enige manier is waarop het leefmilieu in gebieden met intensieve veehouderij geleidelijk weer kan herstellen?
Ja.
Deelt u zijn boodschap dat het belangrijk is om anders te gaan eten en te stoppen met de intensieve veehouderij, omdat we op dit moment ons leefmilieu en daarmee onszelf verzieken? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse landbouw is wereldwijd toonaangevend. Het is de ambitie van het kabinet deze positie te behouden. Tegelijkertijd staat Nederland voor een aantal grote maatschappelijke uitdagingen, waaronder bodem-, water- en luchtkwaliteit. Om deze uitdagingen het hoofd te bieden heeft het kabinet onder andere een visie voor de omslag naar kringlooplandbouw ontwikkeld. Dit betekent niet dat er een einde aan de veehouderij moet komen, maar wel dat de impact van de veehouderij op de leefomgeving verminderd moet worden.
Ik vind het belangrijk om bij de Nederlandse burgers aandacht te vestigen op de gevolgen van het eetpatroon op de voedselproductie en het milieu. Door het Ministerie van LNV wordt samen met private en publieke partijen gewerkt aan verantwoorde productie en consumptie van voedsel, waarbij het terugdringen van negatieve effecten op het klimaat en op onze gezondheid het uitgangspunt is.2, 3 Mensen nemen zelf de beslissing wat zij eten. Om te stimuleren dat ze duurzame keuzes maken biedt het Voedingscentrum wetenschappelijke en onafhankelijke informatie over een meer duurzaam menu. Een voedingspatroon volgens de Schijf van Vijf is hierbij het uitgangspunt, zowel voor gezondheid als duurzaamheid.
Deelt u zijn conclusie dat verder onderzoek naar het verband tussen luchtvervuiling en corona onnodig is en alleen maar verdere vertraging oplevert? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte en dat er verbanden zijn tussen fijnstof en luchtwegklachten: zowel in steden als in landbouwgebieden. Met het Schone Lucht Akkoord (SLA) zet het kabinet zich samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. Luchtverontreiniging kan naast longziekten ook leiden tot het ontstaan van hart- en vaatziekten. Mensen met longziekten en hart- en vaatziekten behoren tot de risicogroepen voor COVID-19. Luchtverontreiniging is dus wel een plausibele risicofactor voor COVID-19, maar in hoeverre er een verband is tussen de kwetsbaarheid voor SARS-CoV-2 en luchtkwaliteit is momenteel niet bekend op basis van beschikbaar onderzoek.
Er zijn meerdere factoren die de kwetsbaarheid voor COVID-19 kunnen beïnvloeden. Daarom is er meer grondig onderzoek nodig om een verband aan te tonen.
Bent u bekend met het onderzoeksrapport «Air Pollution Exposure and COVID-19» van de Universiteit van Birmingham?2
Ja.
Heeft u gezien dat de onderzoekers een duidelijke correlatie hebben aangetoond tussen door fijnstof verslechterde luchtkwaliteit en het hoge aantal infecties, ziekenhuisopnames en sterfgevallen door COVID-19, ofwel: hoe vervuilder de lucht, hoe meer besmettingen, ziekenhuisopnames en sterfgevallen door het coronavirus?
Luchtkwaliteit wordt in meerdere onderzoeken, waaronder dit onderzoek waar u aan refereert, in verband gebracht met COVID-19 infecties. De stuwende kracht achter de snelle verspreiding van SARS-CoV-2 is de mens-op-mens overdracht. Het kan zijn dat luchtverontreiniging hieraan bijdraagt, maar in hoeverre er een verband is tussen de kwetsbaarheid voor SARS-CoV-2 en luchtkwaliteit is momenteel niet bekend op basis van beschikbaar onderzoek.
Deze studie kan gezien worden als nieuw stapje in het totaal aan studies die een uitspraak doen over het mogelijke verband. Deze studie heeft een hogere resolutie dan de eerdere Harvard studie5 en zegt daarmee in hoger detailniveau iets over het verband tussen luchtkwaliteit en COVID-19. Causaliteit is hiermee echter nog niet aangetoond. De onderzoekers van de Universiteit Birmingham hebben behoorlijk uitgebreid onderzoek gedaan, maar zij gaan aan een aantal belangrijke factoren voorbij. Ze gebruiken gemiddelde waarden voor luchtkwaliteit per gemeente terwijl er lokaal veel verschillen kunnen zijn. De locatie waar een epidemie begint en de eerste (nog onopgemerkte) gevallen optreden is erg belangrijk; de relatie met luchtkwaliteit kan toevallig zijn.
Deelt u de constatering van de wetenschappers dat dit onderzoek «overtuigend bewijs» levert dat luchtvervuiling een sterk bepalende factor is voor een grotere impact van het coronavirus, ook na correctie voor een flink aantal andere mogelijke verklaringen voor een verschil in infecties, sterftekans en ziekenhuisopnames, zoals gemiddelde bevolkingsdichtheid, leeftijd, gezinsgrootte, beroep en obesitas? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u gezien dat bij dit onderzoek ook corona-uitbraken in een groot aantal Nederlandse gemeenten zijn bestudeerd?
Ja, het is ons bekend dat de onderzoekers gebruik hebben gemaakt van open data met betrekking tot ziekte, sterfte en luchtkwaliteit en ook de Nederlandse situatie in hun onderzoek hebben meegenomen.
In hoeverre er een verband is tussen luchtkwaliteit en de ernst van het verloop van een COVID-19 infectie is momenteel niet bekend op basis van dit onderzoek, zoals in bovenstaand antwoord al is aangegeven. In het betreffende onderzoek zijn voor veel zaken correcties uitgevoerd. Carnaval is als factor meegenomen in de analyses, maar er speelt meer. Het verloop van de pandemie was zeer dynamisch in tijd en plaats. De studie heeft echter alle cijfers van februari tot juni bij elkaar opgeteld. Meer gedetailleerde gegevens over de plaatselijke, tijdsgebonden luchtkwaliteit en gegevens over de kans op verspreiding zoals de besmettelijkheid, gedrag en contacten van geïnfecteerde personen (bijvoorbeeld carnavalsvierders of zorgmedewerkers) zijn bepalend. De implementatie van maatregelen die de overheid na de eerste uitbraken in Brabant heeft genomen om verdere verspreiding te voorkomen is ook niet meegenomen.
Heeft u gezien dat uit deze Nederlandse gegevens bleek dat de impact in Nederland juist groot was in gebieden met veel intensieve veehouderij, zelfs na correctie voor carnaval als mogelijke verklaring, waardoor de veronderstelling dat de impact van luchtvervuiling automatisch het grootst is in grote steden, is weerlegd?3
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat hiermee een duidelijke rol is aangetoond voor luchtvervuiling door ammoniak en dus de intensieve veehouderij in de ernst van de gevolgen van het coronavirus?
Het is niet met zekerheid te zeggen dat luchtvervuiling in het algemeen, en die veroorzaakt door de intensieve veehouderij in het bijzonder, hier een rol speelt. Zie ook de antwoorden op vragen 5, 6 en 7. De studie uit Birmingham heeft zich gefocust op zeer kleine fijnstofdeeltjes (PM 2,5) die vooral door verkeer en industrie worden uitgestoten, maar ook voor een deel door de ammoniakemissie van veehouderijen. Ammoniak wordt vooral uitgestoten door de melkveehouderij en niet door de intensieve veehouderij, die met name de veel grotere fijnstofdeeltjes (PM 10) uitstoot.
We begrijpen dat er in de huidige coronacrisis vragen zijn over de rol van luchtkwaliteit in het algemeen, en de veehouderij in het bijzonder. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 4 is het RIVM gevraagd een verkenning uit te voeren naar de onderzoeksmogelijkheden aangaande de relatie luchtkwaliteit, veehouderij en COVID-19. Dit betreft een complex vraagstuk. We zijn met het RIVM in gesprek over de onderzoeksmogelijkheden. Nadat deze in kaart zijn gebracht zullen mijn collega’s van LNV en IenW en ikzelf besluiten of en zo ja, welke onderzoeken we willen uitzetten bij het RIVM. Daarbij worden de regionale partijen zoals de provincie Noord-Brabant en de GGD betrokken. Uw Kamer wordt hierover geïnformeerd in het najaar.
Erkent u dat dit onderzoek nogmaals aantoont dat de volksgezondheid lijdt onder luchtvervuiling en specifiek dat luchtvervuiling met fijnstof leidt tot meer en ernstigere COVID-19-infecties? Zo nee, waarom niet?
Het is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. Daarom heeft het verbeteren van de luchtkwaliteit ten behoeve van de gezondheid onze volle aandacht. Met het Schone Lucht Akkoord (SLA) zet het kabinet samen met decentrale overheden in om voor alle inwoners van Nederland de luchtkwaliteit te verbeteren zodat de gezondheidsschade door luchtverontreiniging minder wordt. Binnen het SLA wordt ingezet op de belangrijkste bronnen van luchtverontreiniging voor de impact op gezondheid zoals verkeer, landbouw, hout stook en industrie. Zie verder de antwoorden op vraag 5, 6 en 7.
Wat is de huidige stand van zaken rond het aangekondigde onderzoek naar de relatie veehouderij, luchtverontreiniging en COVID-19 binnen het Multi-Country Multi-City (MCC) Collaborative Research Network, waarin het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) deelneemt?4
Binnen het «Multi-Country Multi-City (MCC) Collaborative Research Network»8 is verkend of het mogelijk is onderzoek op te pakken naar de relatie luchtverontreiniging en COVID-19. De Staatssecretaris van IenW heeft eerder toegezegd u hierover te informeren.9 Er zijn binnen MCC twee kansrijke onderwerpen gesignaleerd die momenteel verder uitgewerkt worden:
Zoals bovengenoemd, hebben de Ministeries van LNV, I&W en VWS het RIVM in samenwerking met experts van andere onderzoeksinstituten om nadere uitwerking van de mogelijkheden van onderzoek naar de relatie luchtkwaliteit en (ernst van) COVID-19 gevraagd. We hebben daarbij aangegeven dat het belangrijk is dat eventueel uit te voeren onderzoek binnen afzienbare termijn leidt tot beleidsopties (handelingsperspectief) en nieuwe kennis.
Uiteraard zal het RIVM bij de verkenning van onderzoeksmogelijkheden rekening houden met reeds gepubliceerd onderzoek over dit onderwerp. Het RIVM houdt nauwgezet de internationale literatuur op het gebied van COVID-19 in de gaten. Ieder nieuw op te zetten onderzoek bouwt voort op relevante eerder uitgevoerde onderzoeken. Dat geldt dus ook voor eventueel nieuw onderzoek naar de relatie COVID-19, luchtkwaliteit en veehouderij.
Zal het (voorgenomen) onderzoek aansluiten bij inmiddels gepubliceerde onderzoeken naar de relatie tussen luchtvervuiling en COVID-19, waaronder het recente Britse onderzoek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wat doet u nu al concreet met de reeds beschikbare kennis over het verband tussen luchtkwaliteit en COVID-19-infecties om de bevolking te beschermen tegen de schadelijke effecten van luchtvervuiling?
Zoals bij de bovenstaande antwoorden aangegeven is bekend dat luchtverontreiniging in het algemeen kan leiden tot een verhoogd risico op ziekte en sterfte. De inzet op verbeteren van de luchtkwaliteit gebeurt nu al in het Schone Lucht Akkoord. De maatregelen in het kader van de stikstofaanpak, de verduurzaming van de veehouderij, de kringlooplandbouw en het Klimaatakkoord zullen eveneens bijdragen aan de verbetering van de luchtkwaliteit. Ik wil benadrukken dat overdracht van mens-op-mens de stuwende kracht is achter de snelle verspreiding van het virus en de huidige uitbraak. Het is daarom in de eerste plaats zaak dat overal, ook in gebieden met hogere luchtverontreiniging, mensen zich goed aan de vigerende COVID-19 maatregelen houden en mogelijke risico’s mijden.
Welke maatregelen gaat u nemen om de uitstoot van fijnstof en ammoniak versneld te reduceren om inwoners van gebieden met intensieve veehouderij te beschermen tegen de impact van een eventuele tweede golf van het coronavirus?
Zie antwoord vraag 14.
De arrestatie en gevangenneming van mensenrechtenverdedigers in Niger |
|
Anne Kuik (CDA), Martijn van Helvert (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met de berichten van Amnesty International1 en CNV Internationaal2 over de arrestatie en gevangenneming van mensrechtenverdedigers, waaronder twee vakbondsleiders Moudy Moussa en Halidou Mounkaila, in Niger?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat onlangs drie activisten zijn vrijgelaten, mede onder druk van (inter)nationale niet-gouvernementele organisaties en mensenrechtenorganisaties, waaronder ook Amnesty International, maar dat het verzoek voor voorlopige vrijlating van beide vakbondsleiders (Moudy en Halidou) is afgewezen, terwijl zij van dezelfde strafbare feiten beschuldigd worden? Deelt u de opvatting dat de mensenrechten van deze gevangen vakbondsleiders in Niger gerespecteerd moeten worden, ook in tijden van corona, en dat de overheid in Niger alles in het werk moet stellen om de veiligheid van deze vakbondsleiders te waarborgen?
Ja daar ben ik van op de hoogte. Mensenrechten, waaronder het recht op vrijheid en recht op een eerlijke rechtsgang, staan aan de basis van open en vrije samenlevingen overal ter wereld en vormen de hoeksteen van het Nederlands buitenlandbeleid. Dit draagt Nederland internationaal uit, in multilaterale fora en bilaterale gesprekken, zo ook in gesprekken met de autoriteiten van Niger.
Deelt u de opvatting dat overheden zoals Niger de COVID-19 crisis aangrijpen om de politieke ruimte, zoals vrijheid van meningsuiting en vrijheid van vakvereniging (ILO-conventie 87), te verkleinen en dat dit obstakels zijn waardoor vakbondsleiders hun werk niet uit kunnen voeren?
De Covid-19 maatregelen zetten de ruimte voor het maatschappelijk middenveld in veel landen onder druk. Het is van belang dat autoriteiten een goede, transparante afweging maken in het opleggen van restricties, met oog voor de tijdelijkheid en proportionaliteit van de maatregelen. Het recht op vrijheid van meningsuiting en de vrije ruimte voor het maatschappelijk middenveld om zich te laten horen, vormen belangrijke speerpunten in het buitenlandbeleid. Hierbij is een belangrijke rol weggelegd voor mensenrechtenverdedigers. Nederland keurt disproportionele en willekeurige maatregelen af waarbij fundamentele rechten zoals het recht op vrijheid van meningsuiting geschonden worden en roept internationaal en via internationale partners op tot een mensenrechtenbenadering in COVID-19 maatregelen.
Wanneer zijn gesprekken gevoerd met de autoriteiten van Niger, inclusief de Mensenrechten Commissie van Niger, over dit onderwerp? Kunt u de uitkomsten van die gesprekken delen?
Het onderwerp is meermaals opgebracht in gesprekken met de autoriteiten van Niger. De Nederlands Tijdelijk Zaakgelastigde in Niamey heeft de kwestie in april 2020 aangekaart bij de mensenrechtencommissie van Niger, in samenwerking met de EU-ambassadeur te Niamey. Vervolgens heeft de Mensenrechten Commissie de zaak eind april aan de orde gesteld bij de premier van Niger, de heer Brigi Rafini. Daarna heeft de EU, mede op verzoek van Nederland, het onderwerp aangekaart tijdens de politieke dialoog met Niger in juni 2020. Tot slot is in juli 2020 de Nederlandse zorg omtrent de arrestaties en het belang van een eerlijke rechtsgang opgebracht in een gesprek met de Nigerese ambassadeur voor Nederland in Brussel. Ook is expliciet gevraagd naar de reden van gevangenhouding van de twee vakbondsleiders Moudy Moussa en Halidou Mounkaïla.
In welke mate heeft Nederland financieel en in ander opzicht bijgedragen aan het tegengaan van jongerenwerkloosheid in Niger en in welke mate zijn de vakbonden, van wie de leiders nu vastzitten, betrokken bij de uitvoering van de door Nederland gesteunde projecten?
Nederland is haar portfolio in Niger nog aan het opbouwen, waarbij het opbouwen van het jeugdwerkgelegenheidsportfolio door COVID-19 enige vertraging heeft opgelopen. Naar verwachting zullen er in het vierde kwartaal van dit jaar uitvoeringscontracten voor jeugdwerkgelegenheidsprojecten worden gesloten met geïnteresseerde partijen, op basis van in de komende weken af te ronden voorbereidende studies. Hiervoor is dit jaar EUR 4 miljoen beschikbaar. Tevens is Generation Unlimited (Unicef), met financiële steun van o.a. Nederland, voornemens om EUR 4 miljoen te investeren in Niger om jeugdwerkgelegenheid te bevorderen.
Daarnaast draagt Nederland in het kader van het vakbondsmedefinancieringsprogramma via CNV Internationaal bij aan de versterking van de sociale dialoog en het tegengaan van jongerenwerkloosheid in Niger. Halidou Mounkaila is verbonden aan de Confédération Nigérienne du Travail (CNT), een vakbondspartner van CNV Internationaal in Niger. Moudy Moussa is verbonden aan de Syndicat National des Travailleurs de l'Information et de la Communication (SYNATIC). Ook deze federatie is aangesloten bij vakcentrale CNT.
Deelt u de mening dat door de gevangenneming van de vakbondsleiders de vakbond gehinderd wordt in het uitvoeren van de programma’s gericht op het verminderen van armoede en het bieden van perspectief aan jongeren door middel van Nederlandse financiering voor het vergroten van inzetbaarheid van jongeren?
Ja. Beide vakbondsleiders zijn actief betrokken bij trainingsprogramma’s van het vakbondsmedefinancieringsprogramma. Hun gevangenneming hindert de uitvoering daarvan.
Bent u bereid om zo spoedig mogelijk in een politieke dialoog met Niger op ministerieel niveau expliciet aandacht te vragen voor de situatie van de gevangen gehouden vakbondsleiders, en wilt u daarbij aandragen dat het respecteren van mensenrechten en een eerlijke rechtsgang voor deze twee vakbondsleiders onderdeel zijn van good governance?
Nederland heeft diplomatieke stappen ondernomen om dit onder de aandacht te brengen bij de Nigerese autoriteiten (zie ook antwoord op vraag 4). Het belang dat Nederland en de EU hechten aan het respect voor mensenrechten, veiligheid en een eerlijk proces in deze zaak is uitdrukkelijk genoemd. Nederland blijft deze kwestie nauwlettend volgen, met respect voor de onafhankelijke rechtsgang in Niger.
In hoeverre staat de Nederlandse steun aan Niger tegen jongerenwerkloosheid op de tocht op het moment dat Niger vakbondsleden die de Nederlandse projecten mee uitvoeren, zonder eerlijke rechtsgang vast houdt?
De op jongeren gerichte activiteiten van het vakbondsmedefinancieringsprogramma ondervinden hiervan hinder. Voor de overige programma’s waarmee Nederland Niger steunt tegen jongerenwerkloosheid geldt dit niet. Echter, juist op dit moment is het van groot belang dat de programma’s tegen jongerenwerkloosheid doorgang vinden, gezien de negatieve gevolgen van Covid-19 op de fragiele economie van Niger. Nederland zet zich er dan ook voor in om het jeugdwerkgelegenheidsportfolio dit jaar nog op te bouwen in Niger, ondanks de bovengenoemde arrestaties en de vertragingen die zijn opgelopen door COVID-19. Daarbij blijft Nederland zich uiteraard inzetten voor mensenrechten en het versterken van het maatschappelijk middenveld in Niger.
Het bericht ‘Opnieuw betwiste ruiming kippen door salmonella’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Opnieuw betwiste ruiming kippen door salmonella»?1
Ja
Klopt de informatie in het bericht dat in opdracht van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) de vleeskuikenouderdieren vervroegd heeft laten afvoeren naar een slachterij omdat bij een routineonderzoek door de pluimveehouder het genomen monster van de stal een positieve uitslag gaf op salmonella en dat er geen herbemonstering heeft plaatsgevonden door de NVWA? Zo ja, wat vindt u van deze maatregel terwijl de Gezondheidsdienst voor Dieren en de dierenarts na het routineonderzoek deze dieren getest hebben, in beide gevallen met een negatieve uitslag (dus niet met salmonella besmet)?
Dat klopt. In de Europese verordeningen 2160/2003 en 200/2010 is opgenomen dat bij het aantonen van zoönotische salmonella bij vermeerderingskoppels direct maatregelen moeten worden genomen.
Tot januari 2020 heeft de NVWA verificatie-onderzoek (herbemonstering) uitgevoerd bij positieve bevindingen uit het routineonderzoek door de pluimveehouder. Alleen op basis van de uitslagen van ambtelijk genomen monsters werden toen maatregelen genomen. De Europese Commissie heeft meerdere keren aangegeven dat dit niet de procedure is die de genoemde verordeningen voorschrijft en op basis daarvan heeft de NVWA haar werkwijze moeten aanpassen. De hertest blijft vanaf nu achterwege en zal nog slechts in uitzonderlijke gevallen worden toegepast wanneer er gerede twijfel is aan de juistheid van de eerste testuitslag.
Deze wijziging is doorgevoerd onder druk van de Europese Commissie. Die dreigde de Europese cofinanciering aan het Nederlandse salmonellaprogramma te stoppen. Een randvoorwaarde voor cofinanciering is dat aan alle EU-voorschriften voor salmonellabestrijding wordt voldaan.
In de huidige situatie kan de autoriteit alleen in het geval van gerede twijfel besluiten om een verificatie onderzoek uit te voeren. Een eerdere positieve uitslag zonder dat daar problemen bij transport en/of in het laboratorium worden vermeld, is geen reden voor gerede twijfel. Een routinematige herhaling van de monstername op een dergelijke positieve uitslag is vergelijkbaar met hoe de NVWA dat eerder uitvoerde en dat is juist wat de Commissie niet accepteert. Een negatieve uitslag van zo’n herhaald onderzoek zegt onvoldoende, omdat salmonella intermitterend wordt uitgescheiden en het daarmee mogelijk is dat de bacterie niet in iedere monstername wordt aangetoond.
Deelt u de mening dat zowel in het belang van de volksgezondheid als in het belang van het dierenwelzijn het onderzoek naar mogelijke salmonellabesmetting bij pluimvee adequaat en zonder twijfel moet kunnen plaatsvinden?
Ja, ik vind het inderdaad wenselijk om omwille van diergezondheid, voedselveiligheid, dierenwelzijn en een ethisch verantwoorde dierziektebestrijding al het relevante laboratoriumonderzoek mee te wegen bij de keuze van bestrijdingsmaatregelen. Dat wil echter niet zeggen dat ik het verstandig zou vinden om desnoods eenzijdig af te wijken van Europese afspraken over de methode van testen en bestrijden. De Europese Commissie is momenteel van mening dat Nederland juist dat heeft gedaan.
Ik ben voornemens om met de Europese partners de discussie aan te gaan over de doelmatigheid en een eventuele aanpassing van de Europese testvoorschriften. Momenteel doet Wageningen University & Research (WUR) onderzoek om te bekijken of daar voldoende wetenschappelijk gefundeerde onderbouwing voor is. (zie ook mijn antwoorden op vragen 20 en 23).
Deelt u de mening dat de Nederlandse pluimveehouders hier zelf ook hoge prioriteit aan geven en dat zij ook het belang zien van veilig en gezond voedsel?
Ja, ik wil daarbij memoreren dat de Nederlandse pluimveehouderij al in de jaren negentig van de vorige eeuw op eigen kracht succesvol bezig was met salmonellabeheersing. Dat was nog vóórdat er sprake was van Europese regelgeving op dit gebied.
Deelt u de mening dat onze pluimveehouders ook internationaal hoog staan aangeschreven met betrekking tot het voorkomen van een salmonellabesmetting?
Ja, Nederland heeft een goede reputatie hoog te houden. Juist daarom is het ook belangrijk dat Nederland zich houdt aan de Europese afspraken rondom testen en bestrijden. Maar Nederland zal zeker ook de discussie aangaan over het veranderen van afspraken als dat nodig is. Nederland is bereid daarin een voortrekkersrol te vervullen.
Klopt het dat alle Nederlandse pluimveehouders zichzelf strengere eisen hebben opgelegd met het Nederlandse salmonellaprogramma?
Voor een aantal pluimveetypen zijn aanvullende eisen in de Regeling preventie opgenomen. Dit geldt onder andere voor leghennen en vermeerderingsdieren in de opfokfase. Voor volwassen vermeerderingskoppels zijn geen aanvullende eisen anders dan de Europese regelgeving voorschrijft.
Klopt het dat pluimveehouders iedere twee weken de stallen (i.p.v. de verplichte drieweekse monstername) en daarmee de dieren controleren op een mogelijke besmetting?
Een deel van de houders met vermeerderingskoppels bemonstert iedere 2 weken in plaats van de verplichte drieweekse monstername. Dit is op eigen initiatief.
Deelt u de mening dat pluimveehouders hiermee laten zien dat zij een mogelijke besmetting serieus nemen en hier dus ook actief werk van maken?
Het nemen van extra monsters op eigen initiatief getuigt van een verantwoordelijkheidsgevoel vanuit de sector.
Klopt het dat vleeskuikenouderdieren een zogenoemde voorschakel zijn en de geproduceerde eieren niet voor de consumptie bedoeld zijn maar naar broederijen gaan om vervolgens naar vleeskuikenbedrijven te gaan, waar de kuikens op verschillende momenten nogmaals bemonsterd worden?
Ja, dat klopt.
Kunt u aangeven of de casus zoals in het artikel beschreven vaker voorkomt?
Ja, dit heeft sinds januari 2020 eveneens plaatsgevonden. Toen zijn tevens vermeerderingsdieren besmet verklaard op basis van een positieve uitslag uit het routineonderzoek door de pluimveehouder. In één van deze casussen heeft de pluimveehouder hiertegen bezwaar gemaakt en een voorlopige voorziening aangevraagd. De rechter heeft de voorlopige voorziening afgewezen. Ook zijn de bezwaren ongegrond verklaard.
Onderschrijft u de cijfers uit de Salmonella-database 2014–2019, waaruit blijkt dat een standaard onderzoek/monstername (of verificatieonderzoek) na een positieve uitslag bij een routineonderzoek, zoals gebruikelijk was, van toegevoegde waarde is omdat het routineonderzoek ondanks het gebruik van geaccrediteerde laboratoria omissies kent?2
Deze werkwijze die de NVWA heeft gehanteerd tot januari 2020 was niet in overeenstemming met de eisen van de Europese Commissie. Vanuit het voorzorgsprincipe in het kader van de volksgezondheid en gezien het feit dat salmonella intermitterend kan worden uitgescheiden, is de werkwijze van de NVWA aangepast aan de striktere eisen die de Commissie voorschrijft. De cijfers in de database worden door WFSR meegenomen in de evaluatie van het huidige testsysteem in de EU (zie ook vraag 23).
Deelt u de analyse dat een herbeoordeling door een onafhankelijk instituut zoals de Wageningen Food Safety Research (WFSR), de Gezondheidsdienst voor Dieren of een dierenarts van belang is omdat in gemiddeld 50–60% van de gevallen het routineonderzoek een andere uitslag laat zien dan het verificatieonderzoek? Zo nee, waarom niet? Kunt u reflecteren op het beeld dat dus met andere woorden in 50–60% van de gevallen blijkt dat de dieren niet besmet zijn en dat deze ten onrechte vervroegd geslacht zouden zijn?
Het rapport van Wageningen Bioveterinary Research (WBVR/WUR) «Evaluatie monitoringsresultaten Salmonella bij pluimvee» van 23 februari 2020 laat de 50–60% afwijking zien en dit wijst er op dat er, naast de intermitterende uitscheiding, ook aandacht nodig is voor de procedure die de veehouders hanteren bij de monstername. Een deel van de afwijking tussen het routine- en verificatieonderzoek kan mogelijk verklaard worden door de kwaliteit van de monstername door pluimveehouders. Door de monsternameprocedure te verbeteren, kunnen pluimveehouders zelf een actieve rol spelen om de afwijking te verkleinen. Zie ook de antwoorden op vragen 2 en 11.
Klopt het dat er vanuit de sector extra aandacht is geschonken aan de monstername door de pluimveehouders om zo het aantal «vals positieve» te verlagen?
Van de kant van LNV is aangedrongen op initiatieven vanuit de sector om de praktijk van monstername tegen het licht te houden. Dat past ook in de salmonellabeheersing die in Nederland van de grond is gekomen als een aanpak van en door beroepsgenoten zelf.
Deelt u de mening dat zolang het verschil tussen beide testen zo groot is, het gerechtvaardigd is om het verificatieonderzoek te handhaven bij gerede twijfel? Zo nee, waarom niet? Vindt u het gerechtvaardigd dat bij gerede twijfel de helft van de dieren ten onrechte vroegtijdig naar de slacht gaan?
Zie ook eerdere antwoorden op vraag 2, 3 en 11. Op aanwijzing van de Commissie mag alleen verificatieonderzoek worden uitgevoerd in uitzonderlijke situaties, wanneer er sprake is van gerede twijfel.
Klopt het dat de Europese regels veranderd zijn? Zo ja, wanneer zijn deze regels aangepast en wat is de inbreng van Nederland geweest bij deze wijziging? Is hierover contact gezocht met pluimveehouders, de Gezondheidsdienst voor Dieren en dierenartsen? Zo ja, wat was hun oordeel? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Europese monstername- en bestrijdingsvoorschriften zijn nu niet gewijzigd. Die voorschriften stonden en staan toe dat in uitzonderingsgevallen waarin de bevoegde autoriteit reden heeft om te twijfelen aan de juistheid van het resultaat van het laboratoriumonderzoek, zij kan besluiten om de test te herhalen.
Klopt het dat de gewijzigde Europese regels het toelaten om bij «gerede twijfel» een heronderzoek (of verificatieonderzoek) te laten plaatsvinden? Wat verstaat u onder «gerede twijfel»?
Nee, deze veronderstelling is strikt genomen niet correct. Zoals in antwoord 15 aangegeven is een officieel heronderzoek alleen toegestaan in uitzonderingsgevallen waarbij sprake is van gerede twijfel aan de juistheid van de laboratoriumuitslag. De controverse tussen Nederland en de Europese Commissie gaat specifiek over de interpretatie van wat verstaan moet worden onder uitzonderingsgevallen. De Commissie is van mening dat het bij uitzonderingsgevallen per definitie slechts kan gaan om een zeer klein deel van het totale aantal testen waarbij getwijfeld kan worden aan de uitvoering van het onderzoek.
Zie ook het antwoord op vraag 2. Een positieve uitslag zonder dat daar problemen bij transport en/of in het laboratorium worden vermeld, is geen reden voor gerede twijfel.
Deelt u de mening dat als een routineonderzoek in 50–60% van de gevallen een andere uitslag laat zien, een heronderzoek (of verificatieonderzoek) op zijn plaats zou zijn en onder de uitwerking van «gerede twijfel» zou moeten vallen? Zo nee, welke wetenschappelijke en diergeneeskundige argumenten heeft u om te stellen dat een heronderzoek (of verificatieonderzoek) niet van toegevoegde waarde is? Kunt u de achterliggende informatie met de Kamer delen?
Nee. Zie mijn eerdere antwoorden op vraag 11 en 12. Ook zou ik mijn antwoord op vraag 5 in herinnering willen brengen.
Bent u op de hoogte van het hieronder puntsgewijs opgesomde voorstel van de pluimveehouders (ondersteund door de Gezondheidsdienst voor Dieren, die laat weten dat het verleden heeft aangetoond dat een verificatieonderzoek van toegevoegde waarde is en in deze goed om op te merken dat zij «partij» zijn bij een herbeoordeling maar geen «partij» zijn bij het verificatieonderzoek) waarmee invulling wordt gegeven aan het begrip «gerede twijfel», waartoe ook ruimte is binnen de Europese regels? Zo ja, waarom is hier in het afgelopen jaar nog geen invulling aan gegeven? Wat zijn de wetenschappelijke en diergeneeskundige argumenten om hier niet in mee te kunnen gaan en wat zijn de juridische beperkingen waarom dit niet zou kunnen?3
Zie ook antwoord op vraag 2. De Europees Commissie biedt daar geen ruimte voor.
Klopt het dat het salmonellaonderzoek niet beperkt is tot de moederdieren maar ook later in de keten blijft plaatsvinden?
Ja.
Wat is het Europees krachtenveld op dit thema in Europa? Bent u met andere lidstaten in gesprek over de gewijzigde regels die op basis van gegevens uit de praktijk leiden tot het overgaan tot verregaande maatregelen (zoals jonge dieren die geen besmetting blijken te hebben onnodig vervroegd laten slachten) terwijl een gedegen verificatieonderzoek zijn nut bewezen heeft? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment is nog niet helemaal duidelijk hoe alle andere lidstaten in deze discussie zitten. Voor zover bekend heeft ook in Duitsland eenzelfde discussie plaatsgehad met de Commissie. Nederland verricht momenteel een wetenschappelijke evaluatie van het testsysteem en brengt daarbij in kaart hoeveel vals positieve testuitslagen dit testsysteem op statistische gronden naar verwachting oplevert.
Bent u zich ervan bewust hoe groot de impact is op een pluimveehouder die lijdzaam moet toezien hoe zijn gezonde dieren worden afgevoerd naar de slachterij en die met een lege stal achterblijft?
Wij zijn ons bewust van de impact die deze maatregelen hebben voor een pluimveehouder. Toch is het nodig om de maatregelen te nemen die de Europese lidstaten overeen zijn gekomen in het kader van de volksgezondheid. Ik zou nogmaals mijn antwoord op vraag 5 in herinnering willen brengen.
Bent u bereid om op korte termijn met de sector, de Gezondheidsdienst voor Dieren en de veterinaire sector in overleg te treden en te komen tot een oplossing waarbij een invulling wordt gegeven aan het begrip «gerede twijfel» en de Kamer hierover voor de begrotingsbehandeling 2021 over te informeren?
Ik wil verwijzen naar antwoord 15 en 16.
Bent u op de hoogte van het onderzoek dat is uitgezet bij de WFSR? Zo ja, kunt u aangeven wat de opdracht van dit onderzoek is geweest en wat de uitkomsten van dit onderzoek zijn?
Ja, op verzoek van LNV doet WBVR/WUR een wetenschappelijke statistische evaluatie van het huidige testsysteem in de EU. Daartoe combineert WUR meerdere databases met salmonellatesten en ook datasets van meerdere jaren. Zie ook mijn antwoord op vraag 20.
De noodremprocedure |
|
Evert Jan Slootweg (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Herinnert u zich dat u tijdens de persconferentie over de noodremprocedure als volgt antwoordde op een vraag van de heer Lambie (RTL Nieuws): «Nee, maar er staat hierin dat het «exhaustively» moet worden besproken. Er staat in dat de Commissie terwijl het gebeurt de hele betaling stopzet, dat zal anders ook allemaal niet gebeuren. Er staat in dat «as a rule» het drie maanden moet duren en daar moet uiteindelijk in unanimiteit over worden besloten in de Europese Raad. En als dat dus niet gebeurt dan blijft die betaling liggen»?1 2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de Europese Commissie vandaag zegt dat zij, indien er na drie maanden geen akkoord is, bevoegd is een besluit te nemen en tot uitbetaling over te gaan (indien een meerderheid van de Raad het daarmee eens is)?
Ja.
Kunt u aangeven wat er gebeurt, wanneer Nederland vindt dat een land de afgesproken hervormingen niet heeft doorgevoerd en er na drie maanden discussie in de Europese Raad toch een meerderheid is die het daar niet mee eens is? Mag de Europese Commissie het geld dan uitkeren of niet?
Zoals uiteengezet in het verslag van de Europese Raad van 17–21 juli jl. (Kamerstuk 21 501-20, nr. 1575) is op verzoek van Nederland een mogelijkheid gecreëerd voor individuele lidstaten om in het uiterste geval aan de noodrem te trekken als er onvoldoende voortgang wordt geboekt bij de uitvoering van hervormingen.
Deze mogelijkheid is onderdeel van het besluitvormingsproces dat begint bij de beoordeling van de Commissie of bij de uitvoering van het door lidstaten ingediende en door de Raad goedgekeurde plan aan de mijlpalen en doelen is voldaan. Een positieve beoordeling is nodig om tot uitbetaling van een subsidie uit de Recovery and Resilience Facility (RRF) over te kunnen gaan. Over een concept van deze beoordeling zal de Commissie het Economisch en Financieel Comité (EFC) raadplegen. Het EFC zal een advies opstellen en moet daarbij streven naar consensus. Daarbij toetst het EFC of de door de Commissie in haar concept-beoordeling getrokken conclusies over het halen van de mijlpalen en doelen overeenkomen met zijn beeld hierover. Indien een of meerdere lidstaten van mening zijn dat dat niet het geval is, kan een lidstaat de voorzitter van de Europese Raad verzoeken om de kwestie op de agenda van de Europese Raad te zetten, voorzien van een onderbouwing waaruit blijkt dat desbetreffende mijlpaal niet of onvoldoende bereikt is.
Zolang de volgende Europese Raad de kwestie niet uitputtend heeft besproken, zal de Commissie geen besluit nemen over de beoordeling en uitbetaling. Het uitgangspunt is dat de procedure vanaf het moment van raadpleging van het EFC in de regel niet langer dan drie maanden duurt. Een langere periode is niet uitgesloten, indien dat noodzakelijk is. De procedure is afgesproken tussen alle leden van de Europese Raad, waar ook de voorzitter van de Europese Commissie deel van uitmaakt. Alle betrokkenen bij de afspraak hebben er baat bij dat de afgesproken procedure gaat functioneren zoals overeengekomen. Hierbij geldt dat de lidstaten tot een unaniem oordeel moeten komen.
Indien onverhoopt de Europese Raad waar de kwestie wordt besproken niet tot een unaniem oordeel komt, ontstaat een nieuwe politieke situatie. In zo’n geval ligt het voor de hand dat de Commissie weer voor de EFC-route kiest waarbij in het uiterste geval de noodremprocedure weer kan worden ingezet.3
Kunt u deze vragen beantwoorden na overleg met de Europese Commissie en de voorzitter van de Europese Raad, zodat de uitleg van de procedure gezamenlijk gegeven wordt?
Over de procedure zoals uiteengezet bij het antwoord op vraag 3 heeft uitvoerig contact plaatsgevonden met de Europese Commissie en (het team van) de voorzitter van de Europese Raad, ook op het niveau van de Minister-President met de voorzitter van de Europese Commissie en de voorzitter van de Europese Raad.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen vier weken beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat mensensmokkel via visserij een ‘blinde vlek’ is |
|
Remco Dijkstra (VVD), Bente Becker (VVD) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «»Inspectie: mensensmokkel via visserij is «blinde vlek»»?1
Ja, op 20 juli heb ik het Inspectierapport «Toezicht op de Maritieme Grenzen» en de kabinetsreactie met uw Kamer gedeeld.2
Klopt het dat uit het onderzoeksrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid blijkt dat bij de Koninklijke Marechaussee (KMar) en de Zeehavenpolitie Rotterdam (ZHP) informatie over mogelijke risico’s van mensensmokkel en illegale migratie via de visserij en de pleziervaart ontbreekt, van onvoldoende kwaliteit is of niet gemakkelijk uit informatiesystemen kan worden gehaald, terwijl respondenten wel degelijk risico’s zien in deze segmenten en dat bij diezelfde diensten niet duidelijk is of de controles die worden uitgevoerd op de veerdiensten en cruiseschepen effectief zijn?
Controle op pleziervaart en visserij vindt plaats door onder andere de ZHP, KMar en Douane. Tevens voeren de in Kustwachtverband samenwerkende handhavingsdiensten zoals het Team Maritieme Politie, KMar, Douane en de NVWA, controles uit aan boord van de op zee varende schepen, waarbij de bevindingen van deze controles beschikbaar zijn voor de ZHP en KMar. Mede op basis van de informatie die verkregen wordt uit de controles en informatie-uitwisseling tussen organisaties, worden risico’s t.a.v. pleziervaart en visserij ingeschat. Het huidige risicobeeld voor deze segmenten is dat de risico’s t.a.v. illegale migratie en mensensmokkel beperkt zijn. Zo zijn er in 2019 in kustwachtverband ruim 350 controles3 uitgevoerd bij pleziervaartuigen en visserijschepen waarbij de overtredingen die zijn geconstateerd geen indicaties van illegale migratie en mensensmokkel bevatten. Ook uit de ruim 450 controles4 die de KMar in 2019 heeft uitgevoerd blijkt dat er daarvoor geen indicaties zijn. Ondanks de beperkte risico’s blijven de KMar en ZHP alert op signalen die kunnen duiden op bepaalde modi operandi en trends, bijvoorbeeld op een mogelijke waterbedeffect vanuit buurlanden waar sprake is van illegale overtochten richting het Verenigd Koninkrijk. Uit het Inspectieonderzoek blijkt dat het risicogestuurd optreden van de organisaties verbetering behoeft, waaronder training van personeel, vernieuwing van systemen en verbeteren van risico-indicatoren. Voor de verbetermaatregelen die de organisaties nemen, verwijs ik u naar de beleidsreactie.
Welke informatie heeft u momenteel, zowel kwalitatief als kwantitatief, over de mate waarin sprake is van mensensmokkel en illegale migratie via visserij en pleziervaart?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat mensensmokkel en illegale migratie ten alle tijden moet worden bestreden en dat daarbij ook volle aandacht moet zijn voor controles op schepen en plekken die minder voor de hand liggen, zoals de visserij en pleziervaarten?
Grenscontroles worden op basis van het Schengen acquis uitgevoerd met onder meer het doel om illegale migratie en grensoverschrijdende criminaliteit zoals mensensmokkel tegen te gaan. Naast de wettelijke verplichtingen die volgen uit de Schengengrenscode worden mede op basis van informatie en risicoanalyses, keuzes gemaakt waar de beschikbare capaciteit het beste ingezet kan worden. Zoals opgemerkt bij de beantwoording van vraag 2 en 3 laat het risicobeeld bij de visserij en pleziervaarten vooralsnog beperkte risico’s zien t.a.v. illegale migratie en mensensmokkel en worden door de Kmar en in kustwachtverband controles uitgevoerd.
Herkent u het in het rapport geschetste beeld dat ondanks dat de havenmeesters geen officiële taak hebben als grensbewakers, zij van groot belang zijn bij het signaleren van vermoedens van mensensmokkel en illegale migratie, maar dat zij zelden een melding bij de KMar of ZHP doen van vaartuigen die van buiten het Schengengebied komen, terwijl dat wel moet gebeuren? Zo ja, bent u bereid te onderzoeken hoe de meldingsbereidheid van de havenmeesters kan worden verbeterd en hierover ook in gesprek te treden met de havenbedrijven?
In het rapport wordt op de rol van havenmeesters van (jacht)havens voor pleziervaart en visserij gedoeld in relatie tot vaartuigen die van buiten het Schengengebied komen. In de Schengengrenscode wordt gesproken van de havenautoriteit. Vaak is deze autoriteit een aangewezen havenmeester maar dit kan ook een andere functionaris zijn. Als bekend is dat een vaartuig van buiten het Schengengebied komt, dient de havenautoriteit de aankomst ervan door te geven aan de KMar en de ZHP. Deze is hierbij afhankelijk van de informatie die de schipper verstrekt. Dit staat los van vermoedens van mogelijke mensensmokkel en illegale immigratie die de havenautoriteit krijgt bij zijn toezicht op de (jacht)haven. Het is belangrijk dat die signalen gedeeld worden met ZHP en KMar. De KMar heeft, zoals ook in het inspectierapport wordt aangegeven, zogeheten maritieme wijkoppers die de contacten onderhouden met de havenmeesters. De wijkopper onderhoudt het netwerk namens de KMar met de maritieme gemeenschap in zijn werkgebied. Daarnaast investeert de ZHP in contacten en signaalherkenning met de havenmeesters in de regio Rotterdam. Zowel de KMar als de ZHP zullen verkennen hoe de informatiepositie en samenwerking met de havenautoriteiten verbeterd kunnen worden.
Bent u bereid om in samenwerking met de KMar en de ZHP meer te gaan werken met risicoanalyses, zodat beter inzichtelijk wordt gemaakt op welke tijdstippen en plekken verdachte boten aankomen, waardoor controles doelgerichter kunnen worden uitgevoerd? Bent u tevens bereid de informatiesystemen, die hierbij essentieel zijn maar in de praktijk vaak inefficiënt blijken, te moderniseren?
Naar aanleiding van de bevindingen van het inspectierapport verkennen de KMar en ZHP momenteel de mogelijkheden om de intensieve samenwerking te versterken, met name op tactisch niveau, met als doel het risico gestuurd maritiem grenstoezicht te verbeteren. Onderdeel van deze verkenning is het gezamenlijk opstellen van risicoanalyses.
Is het personeelsbestand van de KMar belast met het bewaken en controleren van zeehavens en de ZHP momenteel op volledige sterkte om haar belangrijke taken uit te voeren? Zo nee, hoe gaat u ervoor zorgen dat het personeelsbestand bij beide organisaties op de gewenste sterkte wordt gebracht? Deelt u de conclusie van het onderzoeksrapport dat er meer moet worden geïnvesteerd in medewerkers van de KMar en ZHP zodat zij in de toekomst de benodigde informatie op een efficiënte manier uit de systemen kunnen halen en kunnen koppelen?
Een aanzienlijk gedeelte van de capaciteit van de KMar en ZHP wordt ingezet op de systematische grenscontroles conform de verplichting uit de Schengengrenscode. Omdat de capaciteit van de KMar en ZHP beperkt is maken zij, binnen de kaders van hun wettelijke verplichting en mede op basis van informatie en risicoanalyses, keuzes waar zij de resterende capaciteit inzetten. Hierdoor kan de inzet van capaciteit per segment verschillen. Het grootste risico t.a.v. maritiem toezicht op dit moment is illegale migratie via de vrachtferry’s naar het Verenigd Koninkrijk. Daardoor is er minder capaciteit beschikbaar voor controle op andere maritieme segmenten, zoals pleziervaart of visserij. Echter betekent dit niet dat er geen controles plaatsvinden op deze segmenten. Zie hiervoor ook de beantwoording van vraag 2 en 3.
Omdat in de afgelopen jaren de groei van passagiersstromen een grote druk legde op de capaciteit van de KMar, investeert het kabinet sinds 2017 in de structurele uitbreiding van de capaciteit van de KMar, zowel voor de taken op de luchthavens als het maritiem toezicht. Met de structurele toekenning van € 43,4 miljoen resteert nog een tekort van € 5 miljoen per jaar. In totaal gaat het om een uitbreiding van 417 VTE. Periodiek wordt deze capaciteitsbehoefte herijkt. Uw Kamer is hier eerder over geïnformeerd5.
Wat betreft het efficiënt halen en koppelen van informatie uit systemen, is investering in personeel noodzakelijk. Dit gebeurt onder andere in de opleiding van grenswachters. Het verbeteren van deze processen is daarnaast afhankelijk van het moderniseren van de systemen waarmee medewerkers werken. In lijn met de aanbeveling uit het Inspectierapport wordt door de KMar en ZHP gewerkt aan de verbetering van relevante systemen. Ook investeert Nederland in de komende jaren om de Europese systemen (SIS, VIS, Eurodac, Ecris, EES, ETIAS, Eurosur) voor grensbeheer, migratie en veiligheid te implementeren. Dit zal leiden tot een integraal Europees informatiesysteem voor «slim» grensbeheer.
Hiervoor verwijs ik u naar mijn beleidsreactie op het Inspectierapport.6
Wat vindt u van de aanbeveling het opleidingscurriculum structureel te moderniseren zodat het personeel de actueelste kennis wordt bijgebracht?
De Inspectie beveelt de Koninklijke Marechaussee aan om te investeren in medewerkers zodat zij de benodigde ervaring en kennis op kunnen doen van specialistische taakgebieden en functies en deze minder frequent te rouleren, omdat kennis hierdoor verloren gaat. Als onderdeel van de reorganisatie werkt de KMar aan een verlenging van de aanstelling van functies naar vijf tot zeven jaar Ik verwijs u hiervoor naar mijn beleidsreactie op het Inspectierapport.7
Hoe verloopt de samenwerking met grensbewakers uit andere landen, zoals België? Werken beide landen met eenzelfde informatiesysteem en kan informatie om die reden ook gemakkelijk worden uitgewisseld? Zo nee, bent u bereid deze samenwerking en informatie-uitwisseling te optimaliseren?
Op het gebied van informatie-uitwisseling is er nauw contact met omliggende landen aangaande de laatste trends en ontwikkelingen met betrekking tot mensensmokkel en illegale migratie. Lidstaten gebruiken over het algemeen (verschillende) nationale systemen, maar dit is geen beletsel om informatierapporten te delen. Daarnaast maken lidstaten gebruik van het Europees grensbewakingssysteem (Eurosur) waarmee zij informatie over de maritieme buitengrenzen kunnen delen met andere lidstaten en Frontex. Specifiek ten aanzien van de maritieme grenscontroles is het contact met België en het Verenigd Koninkrijk intensief. Ook vinden er periodiek netwerkbijeenkomsten plaats, de zogenaamde Cross Border Intelligence Group, bestaande uit vertegenwoordigers uit België, het Verenigd Koninkrijk en Nederland. Dit netwerk komt fysiek eenmaal per jaar bij elkaar. Daarnaast wordt er informatie uitgewisseld met de Europese agentschappen Frontex en Europol.
Bent u bereid het rapport voorzien van een kabinetsreactie naar de Kamer te sturen en daarbij in te gaan op de andere aanbevelingen zoals de verbetering van de kwaliteit van informatie en uitleesbaarheid van informatiesystemen en het toepassen van audits op de controles op veerdiensten en cruiseschepen?
Zie beantwoording vraag 1.
De snelle toename van het aantal nieuwe COVID-19 besmettingen. |
|
Wim-Jan Renkema (GL), Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat zijn de oorzaken voor de snelle toename van het aantal COVID-19 besmettingen en de stijging van het reproductiegetal?
Op 1 juli jl. hebben we opnieuw een stap vooruit kunnen zetten ten aanzien van de corona-aanpak: we zijn van een intelligente lockdown gegaan naar ruimte met regels, de zogenoemde controlefase. Met de versoepeling van de maatregelen was de verwachting dat het aantal besmettingen zou toenemen. De meest recente cijfers over het aantal besmettingen (d.d. 21 juli) geven deze toename weer.
Het RIVM geeft aan dat er regionale verschillen zijn in het aantal meldingen per provincie. Dit is ook zichtbaar in het aantal afgenomen testen per 100.000 inwoners en het percentage positieve testen per regio. Met name in Zuid-Holland, Noord-Holland, Midden-West Brabant en Zeeland is een toename te zien in het aantal besmettingen. Opvallend is dat er een opleving van COVID-19 is in de grote steden. Deze besmettingen vinden voornamelijk plaats in de thuissituatie, maar de laatste weken is er een toename van besmettingen die het gevolg zijn van contact met overige familie, vrienden, feestjes, op het werk of het café.
Uit het landelijk gedragsonderzoek van het RIVM blijkt dat de maatregelen veel steun houden, maar de naleving onder druk staat. De 1,5 meter afstand houden lukt vaak (61% van de situaties), maar niet altijd. Men komt vaker op een drukke plek waar ze geen 1,5 meter afstand konden houden, en slechts 28 procent besluit rechtsomkeert te maken. Hetzelfde geldt voor de bereidheid om thuis te blijven en zich te laten testen bij klachten: deze is groot zolang men geen klachten heeft, maar in de praktijk gaan mensen bij klachten toch uit huis en laten zich vaak niet of pas na enkele dagen testen. Kanttekening hierbij is dat een deel van de mensen met klachten deze herkent als gebruikelijke hooikoorts of verkoudheid. Daarom zetten wij in op intensiveren van de huidige communicatiemiddelen. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Deelt u de opvatting dat het huidige reproductiegetal aanleiding tot zorg is?
Ja. Het reproductiegetal laat zien hoe snel het virus zich verspreidt. Bij een reproductiegetal rond de signaalwaarde 1, blijft het totaal aantal besmettingen ongeveer gelijk. Nu staat het reproductiegetal op 1,29. Dat betekent dat 100 mensen gemiddeld 129 mensen besmetten. Dit getal is gebaseerd op het aantal positief geteste mensen. Dat aantal zien we de laatste dagen ook toenemen. Bij lage aantallen besmette mensen kan het reproductiegetal nogal fluctueren. Maar het is in elk geval zorgelijk dat het getal oploopt.
Welke maatregelen neemt u in overweging om een tweede golf van coronabesmettingen te voorkomen? Overweegt u het treffen van regionale of landelijke maatregelen?
Sinds 1 juli bevinden we ons in de controlefase, waarin we beschikken over instrumentarium waarmee onze signaleringsfunctie wordt versterkt om zo snel mogelijk nieuwe oplevingen van het virus in beeld te krijgen. Op basis van deze signalen is het mogelijk op landelijk of regionaal niveau snel en gericht maatregelen te treffen, indien het virus oplaait.
De signalen en de trends in het coronadashboard worden dagelijks besproken en gewogen in een ambtelijk overleg met de betrokken departementen. De bewindspersonen worden hierover geïnformeerd en bespreken dit met elkaar op reguliere basis.
Wanneer de signalen opvolging vereisen, zal dit gebeuren: lokaal indien mogelijk, maar landelijk indien nodig. Bij het merendeel van de besmettingen werkt de GGD samen met o.a. de Veiligheidsregio’s en het RIVM om passende maatregelen te treffen en zo het virus lokaal onder controle te brengen. Dit gebeurt nu al. Maar uiteraard zijn we ook voorbereid op het scenario waarin meer aan de hand is. Soms zal een opleving namelijk omvangrijker zijn of zal de verspreiding een groter gebied of regio beslaan. Wanneer geconcludeerd wordt dat er vanuit het Rijk actie moet worden ondernomen, bijvoorbeeld omdat blijkt dat het moeilijk is om verdere verspreiding in de hand te houden, zullen passende maatregelen genomen worden.
Ontvangt u signalen dat de coronamaatregelen minder worden nageleefd? Zo ja, wat bent u voornemens te doen om de naleving te verbeteren en binnen welk termijn? Zo nee, waar baseert u zich op?
Het kabinet ontvangt ook signalen dat mensen meer moeite hebben zich aan de gedragsmaatregelen te houden. Het kabinet wijst eenieder toch nadrukkelijk op de eigen verantwoordelijkheid. Het kabinet scherpt de communicatie naar iedereen over de basismaatregelen aan. Zie voor een toelichting het antwoord op vraag 5. Vervolgens zijn organisaties en ondernemers aan zet om de naleving van de maatregelen ook conform opgestelde protocollen te organiseren. Vooralsnog zijn de signalen lokaal. Uiteindelijk valt het dus binnen de verantwoordelijkheid van de veiligheidsregio en de gemeente om op basis van noodverordeningen daar waar regels gesteld zijn die ook te handhaven.
We zien ook een toename van het aantal besmettingen, dat is nu nog geen indicatie om regels te verscherpen. Wel roept het kabinet iedereen op om zich aan de regels en adviezen te houden. Belangrijk is dat de we ons allemaal blijven inzetten. Dus we wassen onze handen regelmatig, we houden voldoende afstand en als we klachten hebben blijven we thuis en laten we ons testen door de GGD. Door ons allemaal aan die regels te houden voorkomen we verdere verspreiding van het virus.
Deelt u de mening dat de voorlichting geïntensiveerd moet worden? Zo ja, welke extra maatregelen gaat u treffen om het belang van het houden van afstand en het naleven van de hygiënemaatregelen opnieuw onder de aandacht te brengen?
Ja, het kabinet deelt die mening. De recente oplevingen naar aanleiding van de versoepeling van de maatregelen waartoe het kabinet de afgelopen periode besloten heeft, vragen om heldere communicatie richting alle Nederlanders. De informatie richt zich op dit moment onder andere op de basisregels, testen en toerisme. De communicatiemiddelen die daarvoor ingezet worden zijn onder andere rijksoverheid.nl/coronavirus, government.nl, de socialmediakanalen van alle ministeries en een radio, televisie- en online campagne. De communicatie rond de «5 basisregels voor iedereen» zoals handen wassen en afstand houden krijgt per direct een nieuwe impuls, onder meer door het inzetten van social media. Daarnaast wordt er gekeken naar het verlengen van de inzet van radio en televisie voor de campagne rond het verhogen van de testbereidheid. Er wordt gekeken hoe er op korte termijn een uiting over de basisregels aan kan worden toegevoegd op radio en televisie. Met gedragsexperts wordt er continu onderzocht hoe moeilijk bereikbare groepen bereikt kunnen worden. Op lokaal en regionaal niveau wordt veel communicatie verzorgd door gemeenten, GGD’en en andere organisaties. De regionale en landelijke communicatie wordt daar waar nodig op elkaar afgestemd. Vanavond hebben ook de directeuren Publieke Gezondheid in hun eigen regio een oproep gedaan aan de inwoners van hun regio om zich aan de maatregelen te houden en om zich bij klachten te laten testen.
Vraagt de snelle toename van besmettingen met COVID-19 en het hoogste reproductiegetal sinds 15 maart 2020 niet om het uitgeven van een NL-Alert?
Een voorwaarde om een NL-Alert in te zetten is dat er sprake is van een crisis, waarbij op dat moment acuut handelen van het publiek gevraagd wordt. Tijdens Corona was deze acute boodschap er op 22 maart, vlak na het afkondigen van de intelligente lockdown om het publiek te wijzen op de belangrijkste instructies om verspreiding van het coronavirus tegen te gaan. Na 22 maart is deze boodschap via andere kanalen veelvuldig gecommuniceerd. Wanneer een NL-Alert te vaak wordt ingezet, neemt de attentiewaarde af en zijn mensen geneigd de instelling op de mobiele telefoon uit te zetten.
Overweegt u extra maatregelen zoals een quarantaineverplichting voor (luchtvaart)reizigers uit brandhaarden?
Reizigers uit landen of delen van landen waarvoor om gezondheidsredenen een oranje reisadvies van kracht is worden dringend geadviseerd om 14 dagen in thuisquarantaine te gaan bij aankomst in Nederland. Wekelijks wordt geëvalueerd of de reisadviezen moeten worden aangepast door veranderende gezondheidssituaties. Een oranje advies vanwege gezondheidsredenen wordt gegeven als de corona risico’s boven een door Nederland verantwoord niveau komen. Voor Nederlanders die naar zo’n land reizen geldt uiteraard doe het vooral niet, tenzij het echt noodzakelijk is. Die adviezen zijn er om verdere verspreiding van het virus te voorkomen.
Thuisquarantaine na bezoek aan een risicogebied is een dringend advies en niet wettelijk verplicht. Daar is ook geen juridische basis voor in Nederland. Er wordt dus een beroep gedaan op de eigen verantwoordelijkheid van mensen, ook naar hun eigen omgeving toe. Via meerdere communicatiemiddelen worden mensen en bedrijven opgeroepen op zich aan het thuisquarantaine advies te houden. Ook bijvoorbeeld via social media. Daarnaast worden er gesprekken gevoerd met onder andere de luchtvaartsector en de reisbranche om hier een grotere verantwoordelijkheid in te nemen. Vanuit scholen en werkgevers is de boodschap ook verspreid dat op vakantie gaan voor eigen risico is en dat je rekening moet houden met de mogelijkheid van thuisquarantaine als je op reis gaat.
Bent u er van op de hoogte dat de GGD Hollands Midden stelt dat de COVID-19 uitbraak in café De Kleine Beurs in Hillegom is ontstaan omdat horecamedewerkers lichte coronaklachten hadden maar toch bleven doorwerken? Bent u voornemens om op zeer korte termijn te bezien of horecapersoneel verplicht moet worden om mondkapjes te dragen, conform aanbeveling van gezondheidsautoriteiten in België?
Ja. Uit onderzoek blijkt dat het virus zich heeft verspreid doordat mensen met milde klachten zich niet hebben laten testen en bijvoorbeeld zijn blijven werken. De mensen die nu besmet zijn of in contact zijn geweest met een besmet persoon, hebben advies van de GGD gekregen om thuis te blijven of extra op de gezondheid te letten. De GGD heeft verzocht mensen die tussen woensdag 8 juli en donderdag 16 juli en specifiek op zaterdag 11 juli de horecagelegenheid hebben bezocht om maatregelen te nemen.
Het OMT heeft aangegeven dat mondkapjes in de publieke ruimte waar de anderhalve meter niet kan worden gegarandeerd overwogen kan worden, waar geen triage of gezondheidscheck kan plaatsvinden. Voor het OV hebben we daarom mondkapjes verplicht. Voor horecapersoneel geldt dat de anderhalve meter behouden moet worden, en zij behoren een gezondheidscheck te doen. Ik ben daarom niet voornemens om de mondkapjes voor horecapersoneel te verplichten. Ik benadruk nogmaals dat je bij symptomen, ook lichte symptomen, thuis hoort te blijven, en je je laat testen.
Wordt het bron- en contactonderzoek in alle GGD-regio’s even intensief uitgevoerd na een lokale brandhaard? In hoeverre laat het huidige protocol ruimte voor een eigen invulling?
Bij een bevestigde patiënt met COVID-19 voert de GGD bron- en contactonderzoek (BCO) uit. Dit voeren zij uit op basis van het huidige protocol van het RIVM. Het protocol geeft de uitgangspunten en het beleid over het BCO weer en geldt voor alle GGD-regio’s.
Bronopsporing is één van de onderdelen die in het BCO aan bod moet komen. Dit betekent dat aan elke patiënt dient te worden gevraagd waar hij/zij de infectie denkt te hebben opgelopen. Daarnaast dienen GGD’en lokaal, regionaal en landelijk alert te zijn op bijzondere clustering van cases. Als uit het BCO blijkt dat er sprake is van clustering van cases voeren GGD’en nader onderzoek uit en stelt het protocol dat de GGD aanvullende maatregelen kan treffen om de verspreiding van het virus tegen te gaan. Welke maatregelen dit zijn, is aan de GGD en de veiligheidsregio, eventueel in overleg met het RIVM. Dit is maatwerk. Het protocol biedt daarvoor voldoende ruimte. Zo adviseert GGD-Zeeland als gevolg van de lokale opleving van het virus niet alleen huisgenoten en nauwe contacten van betrokkenen bij de oplevering, maar ook huisgenoten van nauwe contacten en niet nauwe contacten om 14 dagen thuis te blijven.
Om ook bij lokale uitbraken een nog verder toegenomen vraag naar BCO aan te kunnen, hebben de GGD’en in samenwerking met alarmcentrales een landelijke schil beschikbaar die snel opgeschaald kan worden door het train-de-trainer principe. Deze landelijke schil kan worden ingezet op het moment dat een bepaalde regio overloopt aan besmettingen als gevolg van een lokale uitbraak.
In hoeverre zijn ziekenhuizen geëquipeerd om de zorg voor ernstige coronapatiënten in deze vakantieperiode op te schalen? Deelt u de mening dat zorgverleners ook toe zijn aan een vakantieperiode en het in ieders belang is om een tweede golf te voorkomen?
Het aantal COVID-patiënten in de ziekenhuizen is al enige tijd stabiel en relatief laag. Volgens de cijfers van stichting NICE van 22 juli 2020 liggen er 31 COVID-patiënten op de IC en 209 COVID-patiënten op klinische bedden in het ziekenhuis. Ook uit het dashboard Coronavirus volgt dat het aantal IC- en ziekenhuisopnames op dit moment per dag relatief laag is en ver onder de signaalwaarden blijft. Op 21 juli ging het om gemiddeld 0,3 IC-opnames per dag (bij een signaalwaarde van 10 IC-opnames per dag) en om gemiddeld 2,3 ziekenhuisopnames per dag (bij een signaalwaarde van 40 klinische opnames per dag).
De controlestrategie van het kabinet, en de bijbehorende signaalwaarden in het dashboard Coronavirus, zijn gebaseerd op thans beschikbare (opschaalbare) capaciteit in de Nederlandse ziekenhuizen. Om voorbereid te zijn op een eventuele tweede golf werken de ziekenhuizen aan de uitvoering van een plan om de capaciteit voor COVID-patiënten verder uit te breiden. Op 30 juni heeft de Minister van MZS u over dit opschalingsplan geïnformeerd (1714969-207598-CZ). Voor een verdere uitleg over de opschalingsplannen verwijs ik u graag naar deze eerder aan uw Kamer verzonden brief. Daarnaast bespreekt VWS elke twee weken de stand van zaken in de ziekenhuizen en de eerstelijnszorg met de betrokken koepelorganisaties, om met elkaar de ontwikkelingen (aan de hand van de actuele cijfers en aan de hand van de ervaringen van de zorgsectoren zelf) goed te volgen en om zo nodig maatregelen te treffen.
Tot slot, het kabinet deelt de mening dat zorgverleners ook toe zijn aan een vakantieperiode en dat het in ieders belang is om een tweede golf te voorkomen.
Op welke manier monitort u het aantal nieuwe besmettingen met COVID-19? Zijn er binnen het kabinet afspraken gemaakt bij welk reproductiegetal en hoeveelheid besmettingen opnieuw politieke keuzes moeten worden gemaakt? Bent u bereid om het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) te vragen wederom dagelijks te communiceren in plaats van wekelijks verslag uit te brengen?
Sinds 1 juli bevinden we ons in de controlefase, waarin we beschikken over instrumentarium waarmee onze signaleringsfunctie wordt versterkt om zo snel mogelijk nieuwe oplevingen van het virus in beeld te krijgen. Op basis van deze signalen is het mogelijk op landelijk, regionaal en lokaal niveau snel en gericht maatregelen te treffen, indien het virus oplaait. Deze signalen worden verzameld in het coronadashboard, waarin onder andere ook het aantal nieuwe COVID-19 besmettingen en het reproductiegetal zijn opgenomen.
Het reproductiegetal laat voor heel Nederland zien hoe snel het virus zich verspreidt. Het exacte getal is onbekend, maar we kunnen met vrij veel zekerheid zeggen tussen welke waarden zich dat bevindt. Voor de schatting van dit reproductiegetal wordt sinds 11 juni gebruik gemaakt van het aantal positief geteste mensen met COVID-19. Voorheen werd dit berekend op het aantal nieuwe ziekenhuisopnames. Bij een laag aantal nieuwe ziekenhuisopnames is het aantal positief geteste mensen een betere basis voor deze berekening. Bij lage aantallen ziekenhuisopnames wordt de onzekerheid van het reproductiegetal groter en kan deze meer schommelen.
Bij een reproductiegetal van rond de 1 blijft het aantal besmettingen ongeveer gelijk. Als het reproductiegetal lager is dan 1, dan daalt het aantal besmettingen. Als de schatting boven de waarde 1 komt, moet eerst naar de bandbreedte worden gekeken voordat er conclusies kunnen worden getrokken. De meest recente cijfers laten een reproductiegetal van 1,29 zien. Het RIVM heeft op 21 juli jl. gemeld dat het voor het eerst sinds 15 maart is dat de bandbreedte van het reproductiegetal geheel boven de 1,0 ligt.
Het reproductiegetal dient in samenhang met andere waarden van het coronadashboard bekeken te worden, zoals het aantal ziekenhuis- en IC-opnames, en het aantal besmettelijke mensen en het andere signalen over de ontwikkeling van COVID-19.
Klopt het dat het corona dashboard niet altijd actueel is? Hoe kan het dat het RIVM op 21 juli 2020 om 14.00 uur communiceert dat het reproductiegetal over de gehele week 1,29 betreft, terwijl diezelfde dag om 16.00 uur het corona dashboard nog steeds uitgaat van een reproductiegetal van 0,9? Worden mensen hierdoor niet op het verkeerde been gezet?
Het reproductiegetal wordt één keer per week door RIVM om 14:00 gepubliceerd, evenals het aantal besmettelijke mensen. Daarnaast wordt er dagelijks data aangeleverd zoals over verpleeghuizen en het aantal positief geteste mensen. Na 14:00 uur vindt er een controle plaats, om zeker te weten dat de data goed wordt ingelezen in het dashboard. Dat gebeurt dagelijks uiterlijk om 17:00 uur. Doorgaans gebeurt dat eerder. Op 21 juli was dat om 15:19. Dit tijdstip van deze update wordt aangegeven bovenaan het dashboard. Afhankelijk van de gebruikte browser kan het wenselijk zijn om de website te «refreshen», zodat de allerlaatste gegevens worden getoond.
Kunt u deze vragen uiterlijk vrijdag 24 juli 2020 afzonderlijk beantwoorden?
Ja.