Kent u het bericht «Allochtoon veel sneller opgenomen»?1
Ja.
Heeft het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP) recent onderzoek gedaan naar de wijze waarop forensische psychiaters oordelen over allochtone dan wel autochtone verdachten en de verschillen daartussen? Zo ja, kunt u dat onderzoek, voorzien van uw reactie, aan de Tweede Kamer doen toekomen? Zo nee, waarop zijn de in het berichte genoemde bevindingen dan wel gebaseerd?
De achtergrond van het bericht is dat een forensisch psychiater, verbonden aan het NIFP, onlangs tijdens een congres van de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie (NVvP) een presentatie heeft gegeven. In de presentatie werd ingegaan op de resultaten van onderzoek met betrekking tot etniciteit en pro justitia-rapportages.
De betreffende psychiater heeft met een aantal collega’s in 2011 een artikel gepubliceerd in het Tijdschrift voor psychiatrie2 over dit onderwerp. In het betreffende artikel wordt geconcludeerd dat allochtone verdachten vaker toerekeningsvatbaar worden geacht en bepaalde groepen allochtonen vaker een advies voor gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis dan wel geen behandeling krijgen (en minder vaak een ambulante behandeling) dan autochtone verdachten. Verder werden bij allochtone verdachten psychotische en gedragsstoornissen vaker gediagnosticeerd en andere psychiatrische stoornissen minder vaak. De onderzoekers stellen dat uit de gegevens niet helemaal duidelijk wordt hoe deze verschillen te verklaren zijn, en dat verbetering van de culturele competentie van gedragsdeskundigen tot vermindering van de gevonden verschillen zou kunnen leiden.
Ik vind het belangrijk dat de sector zich bewust is van en alert is op mogelijke invloeden van cultuur op pro justitia-rapportages. Ik vind het dan ook een goede ontwikkeling dat er wetenschappelijk onderzoek wordt verricht op dit terrein en dat de NVvP aandacht besteedt aan deze problematiek in een congres.
Voorts wijs ik erop dat binnen het NIFP veel aandacht is voor transculturele aspecten. Er worden intervisiebijeenkomsten aan het onderwerp gewijd. Het ministerie van Veiligheid en Justitie financiert een project dat beoogt de organisatie te voorzien van voldoende transculturele competentie. In het kader hiervan is er sinds het opleidingsjaar 2011/2012 voor rapporteurs sprake van verplichte nascholing op onderhavig terrein. Voorts wordt specifieke expertise ingezet in omstandigheden waarin er sterke aanwijzingen zijn dat transculturele aspecten een rol spelen in een zaak. Het NIFP heeft daarom een aantal psychiaters in dienst met specifieke deskundigheid op het gebied van de transculturele psychiatrie, die worden ingezet waar nodig. Bij het matchen van een zaak met een rapporteur wordt door het NIFP waar mogelijk rekening gehouden met benodigde transculturele expertise. Op de locaties van het Pieter Baan Centrum worden transculturele aspecten betrokken bij alle onderdelen van het onderzoek, bijvoorbeeld bij het milieuonderzoek (het opvragen van informatie van referenten in het buitenland) en het inschakelen van experts zoals culturele antropologen. Tevens wordt in alle modules van de opleidingen die het NIFP verzorgt voor rapporteurs Pro Justitia aandacht geschonken aan transculturele aspecten.
Is het waar dat allochtone verdachten vaker toerekeningsvatbaar worden geacht dan autochtone verdachten? Zo ja, wat is hier van de oorzaak? Zo nee, wat is er niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat allochtone verdachten met een psychiatrische stoornis tot wel vier keer vaker gedwongen opgenomen [worden] dan vergelijkbare autochtone verdachten? Zo ja, wat is hiervan de oorzaak? Zo nee, wat is er niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Welke gevolgen voor de behandeling of strafmaat heeft het verschil tussen beoordeling van allochtone en autochtone verdachten?
De pro justitia-rapportage is een advies aan de Rechterlijke Macht, die dit advies in overweging neemt bij het doen van een uitspraak. Het uiteindelijke vonnis kan dus afwijken van het advies. Of verschillen in de adviezen over allochtone en autochtone verdachten leiden tot verschillen in behandeling of strafmaat, komt niet naar voren uit eerdergenoemde publicatie in het Tijdschrift voor Psychiatrie.
Het bericht dat er jaarlijkse voor ongeveer 1 miljard euro faillissementsfraude wordt gepleegd |
|
John Kerstens (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Maxime Verhagen (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het tv-programma «Opgelicht» over faillissementsfraude?1
Ja.
Herkent u zich in het door deskundigen (faillissementsexperts, curatoren, de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD)) in bedoelde uitzending geschetste beeld dat jaarlijks in ruim 2000 gevallen sprake is van faillissementsfraude waarmee schuldeisers voor een bedrag van ongeveer 1 miljard euro worden benadeeld? Zo nee, wat is dan uw inschatting van het aantal «faillissementen met een luchtje» respectievelijk het daarmee gepaard gaande bedrag?
De meest recente cijfers van het CBS (over 2010) laten zien dat in faillissementen van ondernemingen in totaal een bedrag van bijna 4 miljard euro aan ongedekte schulden overblijft. Daarvan komt bijna 700 miljoen euro, ofwel ca. 18% voort uit faillissementen waarin sprake is van strafbare benadeling2.
Bij beroepsfraudeurs is sprake van opzettelijke wanbetaling en van, soms zeer omvangrijke, recidive. Deze factoren samen zorgen dat een relatief klein aantal fraudeurs in de genoemde mate kan bijdragen aan de totale schade.
Dit soort faillissementsfraudezaken wordt door de FIOD behandeld. Blijkens het jaarverslag van de FIOD behandelt die dienst, onder leiding van het Functioneel Parket, jaarlijks ongeveer 40 zaken op het gebied van faillissementsfraude. De zaken zijn complex en bevatten meestal meerdere faillissementen, tot soms honderden faillissementen per zaak. In deze zaken worden personen vervolgd die ervan worden verdacht stelselmatig via ingewikkelde financiële constructies faillissementsfraude te hebben gepleegd. Gelet op de disproportionele schade die veroorzaakt wordt door beroepsfraudeurs, is de focus van de FIOD op dit segment gerechtvaardigd. Naast de FIOD, die de meer complexe gevallen voor zijn rekening neemt, behandelt ook de politie relatief eenvoudige faillissementsfraudezaken.
Het is duidelijk dat het jaarlijks om forse bedragen gaat, waardoor schuldeisers benadeeld worden. Mede daarom ben ik van mening dat de pakkans verder omhoog moet en wordt daar ook volop aan gewerkt. Voor de concrete maatregelen die ik hiertoe neem, verwijs ik naar de brief over de aanpak van faillissementsfraude, die ik uw Kamer op 27 november 2012 heb gestuurd.
Klopt de in bedoelde uitzending gedane bewering dat blijkens opgave van het ministerie van Justitie ingeval van faillissementsfraude sprake is van een pakkans van 2,5%? Zo ja, vindt u een dergelijke pakkans groot genoeg, bijvoorbeeld in de zin dat daar een voldoende afschrikwekkende werking van uit gaat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat heeft u ondernomen sinds uw toezeggingen tijdens het laatste algemeen overleg over faillissementsfraude? Wat zijn daarvan tot nu toe de resultaten? Gaat u naar aanleiding van de in bedoelde uitzending geschetste situatie over tot een verdere intensivering van de opsporing van faillissementsfraude? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs hiervoor naar de hiervoor genoemde brief over de aanpak van faillissementsfraude.
Gaat u naar aanleiding van de in bedoelde uitzending geschetste situatie trachten de faillissementswetgeving aan te passen? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
WOTS-verzoeken uit Panama |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Uri Rosenthal (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de e-mail van gedetineerden uit Panama over verzoeken op grond van de Wet overdracht tenuitvoerlegging strafvonnissen (WOTS) ?1
Ja.
Is het waar dat Nederland verzoeken van Nederlandse gedetineerden in Panama om hun straf in Nederland uit te mogen zitten (WOTS-verzoeken) afwijst? Zo ja, op welke gronden worden die verzoeken afgewezen? Zo ja, wat is er dan niet waar?
WOTS-verzoeken van Nederlandse gedetineerden in Panama worden niet categorisch afgewezen. Iedere aanvraag wordt individueel beoordeeld. Leidend bij die beoordeling is het doel van de WOTS: het vanuit detentie voorbereiden op resocialisatie in eigen land. Daarvoor is nodig dat betrokkene geworteld is in Nederland en dat er na de eventuele overbrenging nog voldoende strafrestant is om een resocialisatieprogramma in detentie uit te voeren. Concreet betekent dit laatste vereiste dat op het moment van overbrenging naar Nederland nog minimaal vier maanden te executeren moeten zijn. Indien aan één of beide voorwaarden niet voldaan is kan het doel van de WOTS niet worden gerealiseerd en werkt Nederland niet mee aan een overbrenging. Dit is in lijn met het toepasselijk Verdrag inzake de Overbrenging van Gevonniste Personen (VOGP) van de Raad van Europa en het beleidskader zoals dat met uw Kamer is besproken (Kamerstukken II, vergaderjaar 2007–2008, 31 200 VI, nr. 30). Alle aanvragen die in 2011, te weten één, en tot op heden in 2012, te weten zes, vanuit Panama zijn gedaan zijn door Nederland afgewezen omdat er een onvoldoende strafrestant was.
Heeft Nederland afspraken gemaakt met Panama over terugkeer van gedetineerden naar Nederland? Zo nee, waarom zijn er geen afspraken gemaakt met Panama? Zo ja, zijn die afspraken conform andere WOTS-verdragen?
Panama is partij bij het VOGP. Dit verdrag bevat het juridisch kader voor overbrenging. Daarbij geldt voor WOTS-verzoeken uit Panama de omzettingsprocedure. Er zijn geen andere afspraken met Panama gemaakt dan het VOGP, en daarvoor bestaat ook geen noodzaak.
Als er wel afspraken zijn gemaakt met Panama, hoe luiden die?
Zie antwoord vraag 3.
Is het waar dat de ambassade in Panama gedetineerden vertelt dat veel WOTS-verzoeken worden afgewezen? Zo ja, waarom is dat? Hoeveel verzoeken worden er jaarlijks gedaan en hoeveel worden er gehonoreerd? In hoeverre wijkt Nederland af van andere landen als het gaat om het terugkeren van gedetineerden naar hun eigen land?
De Nederlandse ambassade in Panama bezoekt regelmatig alle gedetineerden die hebben aangegeven consulaire bijstand te wensen. De ambassade informeert hen onder andere over de bedoeling, voorwaarden en mogelijkheden van de WOTS. De ambassade zal hen er ook op wijzen dat overbrenging niet aan de orde kan zijn wanneer het strafrestant te klein is.
Het juridisch kader en de doelstelling van het VOGP, inclusief het vereiste dat er bij overbrenging een voldoende strafrestant is, gelden voor alle bij dat verdrag aangesloten landen. In die zin is Nederland dus niet meer of minder ruimhartig. Zie verder het antwoord op vragen 2 en 7.
Gaan andere Europese landen inderdaad ruimhartiger om met het terughalen van gedetineerden dan Nederland? Zo ja, waarom is Nederland terughoudender?
Zie antwoord vraag 5.
Is het waar dat de reststraf vaak de reden is dat de verzoeken van gedetineerden worden afgewezen? Hoe hoog moet de reststraf zijn wil de gedetineerde aanspraak kunnen maken op omzetting van de straf? Is dit gelijk aan de afspraken die gemaakt zijn met andere landen? Zo nee, waarin verschillen ze met afspraken met andere landen?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn er andere landen waarvan de verzoeken tot het overnemen van de straf zeer regelmatig leiden tot een afwijzing? Welke landen zijn dat?
Voor alle WOTS-verzoeken geldt dat deze worden afgewezen wanneer er onvoldoende strafrestant is. Afwijzing blijft derhalve niet beperkt tot specifieke landen. In de praktijk zijn het op dit moment vooral verzoeken uit Venezuela, Ecuador en Panama die niet worden ingewilligd, waarbij de voornaamste reden is dat de WOTS-procedure in de staat van veroordeling meer tijd in beslag neemt dan er nog aan straf ten uitvoer te leggen valt. Ik verwijs naar mijn antwoorden op eerdere vragen van het lid Gesthuizen (SP) d.d. 19 augustus en 3 oktober 2011.2 Sinds 2010 zijn op jaarbasis vanuit de drie voornoemde landen in totaal zes tot twaalf verzoeken om overbrenging ingediend.
Als er geen afspraken zijn met Panama over het overnemen van de straf, bent u dan bereid hierover contact op te nemen met de autoriteiten van Panama om te komen tot afspraken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dat regelen?
Zie antwoord vraag 3.
Het blokkeren van gestolen mobiele telefoons |
|
Magda Berndsen (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat mede door uw ministerie gesprekken worden gevoerd met telecomproviders om gestolen mobiele telefoons op afstand te kunnen blokkeren? Zo ja, in welke fase bevinden deze gesprekken zich?1
Ja. Deze gesprekken hebben ertoe geleid dat ik samen met mijn ambtgenoot van EZ en vertegenwoordigers van de telecomproviders een werkgroep heb geformeerd die het mogelijk maken van het op afstand blokkeren van mobiele telefoons tot doel heeft. De werkgroep bespreekt de invulling van de noodzakelijke randvoorwaarden en verwacht nog dit jaar met een resultaat te komen.
Zijn vanuit opsporingsbelang ook politie en Openbaar Ministerie betrokken bij deze gesprekken? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
De politie neemt deel aan de werkgroep die het blokkeren van een mobiele telefoon mogelijk moet maken. Het OM wordt daar waar nodig betrokken bij de gesprekken in de werkgroep. Doel van de werkgroep is te komen tot een systeem dat naadloos aansluit op de opsporingspraktijk en de administratieve lasten voor alle betrokken partijen tot een minimum beperkt.
Hoe verhoudt het voornemen om gestolen mobiele telefoons op afstand te blokkeren zich tot de opsporingspraktijk waarbij in geval van straatroof soms weinig aanknopingspunten bestaan om daders te pakken en een actieve mobiele telefoon daarvoor van belang kan zijn?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat niet alleen het stelen van mobiele telefoons ontmoedigd moet worden, maar tegelijkertijd de pakkans van deze criminelen omhoog moet? Zo ja, hoe verhoudt het voornemen om gestolen mobiele telefoons te blokkeren zich tot de ambitie de pakkans te verhogen?
Ja, deze mening deel ik. Ik heb hier de afgelopen jaren zwaar op ingezet. Dit heeft ertoe geleid dat er in 2012 totnogtoe ruim 50% meer verdachten voor het plegen van staatroven zijn opgepakt dan in 2009.
Zoals ik hiervoor reeds heb aangegeven, zal bij het inrichten van het proces om te komen tot de blokkering van een gestolen mobiele telefoon rekening worden gehouden met de wensen vanuit de opsporingspraktijk, waaronder ook de wens om de pakkans te verhogen. Daarbij komt dat de IMEI blokkade ontmoedigend zal werken op dieven en straatrovers. De opsporingscapaciteit die hierdoor vrijkomt, kan gerichter worden ingezet.
Het gebruik van DNA uit ziekenhuizen voor opsporingsdoeleinden in strafzaken |
|
Renske Leijten , Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is er waar van de berichten over de uitbreiding van mogelijkheden voor justitie om in de toekomst DNA-materiaal te onderzoeken dat in ziekenhuizen wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek?1
Vanaf de zomer van 2011 heeft op ambtelijk niveau een zogeheten «preconsultatie» plaats gehad over conceptteksten van een eventuele Wet zeggenschap lichaamsmateriaal (WZL) en bijbehorende memorie van toelichting. Bij de teksten die op de website van Reporter zijn gepubliceerd gaat het om die conceptteksten. Die teksten betreffen inderdaad onder meer ook bepalingen waarin de voorwaarden zijn geformuleerd waaronder bijvoorbeeld DNA-materiaal dat wordt bewaard voor wetenschappelijk onderzoek, in zeer uitzonderlijke gevallen eveneens zou mogen worden gebruikt voor (justitiële) opsporingsdoeleinden.
Het is heel gebruikelijk om in een vroeg stadium op ambtelijk niveau (koepel)organisaties van belanghebbenden en deskundigen te vragen naar hun ideeën over dergelijke conceptteksten zodat de maatschappelijke reacties betrokken kunnen worden bij het opstellen van een definitief voorstel. De concept-teksten zijn dus nog niet door mij of het kabinet geaccordeerd.
Wat is de status van het concept wetsvoorstel en de concept memorie van toelichting op de website van KRO Reporter?2
Zie antwoord vraag 1.
Met wie is er in de voorbereidingen op dit wetsvoorstel gesproken? Welke grondhouding is door het ministerie aangenomen?
In het kader van bedoelde preconsultatie zijn de conceptteksten toegezonden aan ruim twintig maatschappelijke organisaties. Het gaat bij de organisaties om (in alfabetische volgorde): de Biomoleculair Resources Research Infrastructure (BBMRI), BioMedical Materials (BMM), de Centrale Commissie Mensgebonden Onderzoek (CCMO), het Center for Translational Molecular Medicine (CTMM), de Dierenbescherming, Diagned, Europdonor, de Federatie van medisch-wetenschappelijke verenigingen Federa (Federa), GlaxoSmithKline, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG), Lifelines, de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra (NFU), Nefarma, de Nederlandse Transplantatie Stichting (NTS), de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie en Laboratoriumgeneeskunde (NVKC), de Nederlandse Vereniging van Medisch-Ethische toetsingscommissies (NVMETC), het Pathologisch Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief (Palga), het Parelsnoer Instituut (PSI), de Rijksuniversiteit Groningen, de SAN centra voor medische diagnostiek (SAN), Sanquin, TiPharma, de Vereniging Samenwerkende Ouder- en Patiëntenorganisaties (VSOP) en VU medisch centrum (VUmc).
Met de genoemde organisaties, uitgezonderd de KNAW en de VSOP, heeft in het kader van de preconsultatie ook daadwerkelijk een gesprek plaatsgehad. KNAW en VSOP hebben overigens wel een schriftelijke reactie gezonden, waarbij de VSOP dat deed mede namens de Cliëntenraad Academische Ziekenhuizen (CRAZ), de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) en de Nederlandse Federatie van Kankerpatiëntenorganisaties (NFK). De grondhouding van het ministerie bij de preconsultatiegesprekken bestond uit het willen verkrijgen van inzicht in het draagvlak bij de maatschappelijke organisaties voor de uitgangspunten van een WZL als vervat in de conceptteksten en in de behoefte aan verduidelijking van die teksten.
BBMRI, Federa, KNMG, NFU, NVKC, PSI en VSOP hebben ook specifiek gereageerd ten aanzien van het punt van mogelijkheden voor justitie om materiaal te onderzoeken voor de opsporing van (ernstige) strafbare feiten. De reacties op dat punt zijn negatief van aard.
Aan welke partijen is het concept wetsvoorstel ter consultatie toegestuurd? Hoe luidden de reacties, specifiek op het punt van de uitbreiding van mogelijkheden voor justitie om DNA-materiaal te onderzoeken voor de opsporing van (ernstige) strafbare feiten?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom zou DNA-materiaal, verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, onderzocht mogen worden door justitie? Is dit niet in strijd met het beginsel van doelbinding? Bent u van mening dat justitie te weinig opsporingsbevoegdheden heeft, nu er gesproken wordt over deze uitbreiding? Kunt u uw antwoord toelichten?
Bij bepalingen over het eventuele justitiële gebruik van bijvoorbeeld DNA-materiaal dat is verkregen voor medisch-wetenschappelijke doeleinden, betreft het één van de maatschappelijke dilemma’s waarover het zojuist aangetreden kabinet zich zal moeten uitspreken. Ik verwijs u voor meer informatie over deze dilemma’s naar de brief over de WZL van het vorige kabinet (Kamerstukken II 2011/2012, 33 000 XVI, nr. 178).
Wat is uw reactie op de vrees, uitgesproken door medici, dat patiënten niet meer mee zullen werken aan wetenschappelijke onderzoeken, als dit materiaal voortaan door justitie kan worden onderzocht?
Zie antwoord vraag 5.
Het gebruik van het pistool door agenten in stresssituaties |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat agenten niet goed voorbereid zouden zijn op het gebruik van een pistool in stresssituaties?1
De politie beschikt over het geweldsmonopolie en dat brengt een zware verantwoordelijkheid mee. Het toepassen van geweld moet beperkt blijven tot die situaties waarin er echt geen andere mogelijkheid is. De politie geeft hieraan op een goede manier invulling.
De Regeling Toetsing Geweldsbeheersing Politie (RTGP) schrijft voor dat de korpsbeheerder temminste 32 uur per jaar ter beschikking stelt voor training en toetsing van de geweldsbevoegdheden aan iedere politiemedewerker. Het gemiddelde slagingspercentage voor de schiettoets in de laatste 3 jaar bedraagt ruim 93% per jaar. Wie zijn toets niet haalt, dient zijn vuurwapen in te leveren. Zo komen alleen schietvaardige agenten met een vuurwapen op straat.
Uit eerdere onderzoeken2 naar vuurwapengebruik door de politie blijkt, keer op keer, dat het vuurwapengebruik vrij stabiel is als er over een langere periode gekeken wordt. Sinds 1978 vallen er gemiddeld drie doden en veertien gewonden per jaar. Deze stabiliteit is opmerkelijk, aangezien de politie in die periode anderhalf keer zoveel medewerkers heeft gekregen, de Nederlandse bevolking flink is gegroeid en de geweldscriminaliteit is vervijfvoudigd.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat er bij de politieopleiding en schietoefeningen te weinig aandacht is voor stress die optreedt bij het omgaan met een vuurwapen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals bij het antwoord op vraag 1 gesteld, zijn de schietbeslissingen van de Nederlandse politie in de praktijk in het algemeen adequaat. Dit wil niet zeggen, dat er niet naar constante verbetering gestreefd moet worden.
Om die reden ben ik samen met de politie, in het kader van het Programma Versterking Professionele Weerbaarheid bezig met het herzien en verbeteren van de Integrale Beroepsvaardighedentraining (IBT) van de politie. Hiervoor is op grond van de Regeling toetsing geweldsbeheersing politie jaarlijks per medewerker 32 uur beschikbaar. Die uren zijn bedoeld om de politiemedewerker periodiek te kunnen bijscholen, trainen en toetsen op het gebied van (kennis van) geweldsbeheersing, van aanhoudings- en zelfverdedigingsvaardigheden en schietvaardigheid. De inhoud en opbouw van de trainingstijd is op dit moment niet centraal voorgeschreven, de inhoud van de toetsen wel. De Politieacademie en de schietinstructeurs zijn betrokken bij de herziening van de IBT. Ik zal de uitkomsten van het rapport Schieten of niet schieten betrekken bij de herziening van de Integrale Beroepsvaardigheids Trainingen.
Daarnaast ontvangt iedere politieagent in de frontlinie een vierdaagse mentale weerbaarheidstraining, die als oogmerk heeft om het zelfvertrouwen onder stressvolle omstandigheden te vergroten.
Wordt de norm van 32 uur schietoefeningen door alle agenten gehaald? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening van de politievakbond ACP dat er meer getraind moet worden, om zo het handelen van agenten in stresssituaties te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid om in overleg te treden met de politieacademie en instructeurs bij schietoefeningen om te zorgen dat hier meer aandacht voor komt, zowel in de opleiding als bij de jaarlijkse schietoefeningen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid het onderzoek van de psycholoog aan de Vrije Universiteit, voorzien van uw reactie, aan de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Jurisprudentie in mensenhandelzaken |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het rapport «Jurisprudentie mensenhandelzaken 2009–2012» van de Nationaal Rapporteur Mensenhandel?1
Ja.
Deelt u de conclusie dat voor een effectieve aanpak van mensenhandel specialisatie en het opbouwen van expertise ook binnen de gerechten noodzakelijk is? Zo ja, op welke wijze en termijn kan aan de aanbeveling van de Nationaal Rapporteur op dit punt door de rechtelijke macht worden vormgegeven?
Ja. Binnen het Landelijk overleg van voorzitters van de strafsectoren van de gerechtshoven en de rechtbanken (LOVS) zijn hiertoe de nodige afspraken gemaakt. Per 1 januari 2013 wordt per gerecht de behandeling van mensenhandelzaken geconcentreerd bij een klein aantal rechters en juridisch medewerkers met expertise op dit gebied. Mensenhandelzaken die worden aangebracht door het Functioneel Parket of het Landelijk Parket kunnen per genoemde datum worden afgedaan bij vier speciaal daartoe aangewezen gerechten.
Deelt u de conclusies van het rapport dat de straftoemeting door rechters in mensenhandelzaken uiteenloopt en dat de rechterlijke macht tot op heden geen richtsnoeren of oriëntatiepunten heeft ontwikkeld voor de straftoemeting nadat de straffen voor mensenhandel in de afgelopen jaren zijn verhoogd? Deelt u de mening dat deze richtsnoeren op korte termijn dienen te worden ontwikkeld?
De rechterlijke macht maakt voor enkele veelvoorkomende strafbare feiten gebruik van zogeheten oriëntatiepunten voor de straftoemeting. De oriëntatiepunten hebben geen dwingend karakter, maar zijn landelijke indicaties ter bevordering van de eenheid van rechtspraak. Oriëntatiepunten worden ontwikkeld op basis van gevormde rechtspraak. Dit is alleen mogelijk als er voldoende jurisprudentie en voldoende gegevens over de strafoplegging beschikbaar zijn. Zoals ik uw Kamer eerder heb gemeld2 heeft het LOVS in 2011 na onderzoek vastgesteld dat voor het delict mensenhandel op dat moment nog onvoldoende jurisprudentie beschikbaar was. Op dit moment wordt opnieuw onderzocht of dat inmiddels anders ligt. De LOVS zal naar verwachting nog dit jaar een conclusie trekken.
Deelt u de conclusie dat de gehanteerde rekenmethoden voor schadevergoeding in mensenhandelzaken uiteenlopen? Zo ja, hoe oordeelt u over het advies van de Nationaal Rapporteur om het Openbaar Ministerie in elke mensenhandelzaak een financieel rapport op te stellen en dat de rechtelijke macht invulling moet geven aan het nieuwe ontvankelijkheidsscriterium alsmede uitgangspunten moet formuleren voor de toekenning van schadevergoeding?
Het Openbaar Ministerie streeft naar slachtoffers zo veel mogelijk tegemoet te treden en financieel te compenseren. Een financieel onderzoek is een vast onderdeel van ieder opsporingsonderzoek naar mensenhandel. In elke mensenhandelzaak wordt dan ook met een financiële paragraaf aandacht besteed aan de geldstromen en het wederrechtelijk verkregen voordeel. Aan de hand van de uitkomsten van het financiële onderzoek wordt beoordeeld of er een financieel rapport moet worden opgesteld. In sommige gevallen moet worden geconcludeerd dat er geen grip op de geldstromen kan worden verkregen, en dat het opstellen van een nadere financiële rapportage niet opportuun is.
Binnen de Rechtspraak wordt op dit moment een zogenoemde Best Practice Slachtoffer ontwikkeld. Doel hiervan is te komen tot een praktische handreiking voor rechters waarin de bestaande handreikingen, aanbevelingen en modelregelingen met betrekking tot het slachtoffer of de benadeelde partij worden opgenomen. In deze Best Practice zal ook aandacht worden besteed aan de vaststelling van de schade die slachtoffers hebben geleden als gevolg van het strafbare feit. De Best Practice zal uitgangspunten bevatten ten aanzien van het ontvankelijkheidscriterium en ten aanzien van de wijze van berekening van de hoogte van de te vergoeden schade. Het streven is erop gericht dat de Best Practice voorjaar 2013 gereed is.
Bent u bereid in overleg te treden met de Raad voor de rechtspraak en het Landelijk overleg voorzitters strafsectoren (LOVS) over de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur en de Kamer te informeren over dit overleg?
Met de voorzitter van het LOVS heeft al eerder overleg plaatsgevonden over specialisatie en concentratie van deskundigheid binnen de rechterlijke macht.3 Zoals verder uit de antwoorden op de voorgaande vragen blijkt zijn reeds verschillende ontwikkelingen gaande waarin tegemoet wordt gekomen aan de aanbevelingen van de Nationaal Rapporteur. Er is voor mij op dit moment dan ook geen aanleiding om hierover opnieuw met de Raad voor de rechtspraak of de LOVS in overleg te treden.
Het bericht over een zelfmoord in de gevangenis Vught |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Opnieuw zelfmoord in gevangenis Vught»?1
Ja.
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere Kamervragen over zelfmoord in detentie en in het bijzonder in de penitentiaire inrichting (PI) Vught?2 Herinnert u zich in het bijzonder vraag 5? Zo ja, geven de nieuwe zelfmoord in de PI Vught en de in het artikel genoemde zelfmoord uit juli aanleiding om uw antwoord op deze vraag uit april 2012 te herzien? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in antwoord op Kamervragen van het lid Bouwmeester bleek uit de laatste inspectierapporten van de Inspectie voor Veiligheid en Justitie (IVenJ) en de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) dat de penitentiaire inrichting (PI) Vught over het geheel genomen goed functioneert en dat deze PI medisch verantwoorde zorg verleent. Voorts ben ik, zoals aangegeven in het antwoord op dezelfde Kamervragen, van mening dat onafhankelijk en zorgvuldig onderzoek naar sterfgevallen tijdens detentie van groot belang is, om te bezien of er een relatie is tussen het sterfgeval en de verleende zorg. In PI Vught hebben zich in 2012 tot 12 november jl. 6 sterfgevallen voorgedaan, waarvan vier suïcides. Vanwege dit relatief hoge aantal sterfgevallen heb ik de IVenJ en de IGZ gevraagd gezamenlijk te onderzoeken of er een causaal verband tussen deze suïcides en de door DJI verleende zorg is. Ik heb op dit moment geen aanleiding een dergelijk verband te veronderstellen, maar vanuit het oogpunt van zorgvuldigheid acht ik dit onderzoek noodzakelijk Dit onderzoek is in het voorjaar van 2013 gereed. Ik zal uw Kamer over de uitkomsten informeren.
Ziet u vanwege de nieuwe meldingen van zelfmoord in de PI Vught aanleiding om deze incidenten niet alleen ieder op zich te onderzoeken maar ook te betrekken bijeen onderzoek naar mogelijk structurele problemen in de PI Vught? Zo ja, hoe vindt dat onderzoek plaats of gaat het plaatsvinden en wanneer kunnen de uitkomsten daarvan worden verwacht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Acht u het nodig om op korte termijn maatregelen te treffen om zelfmoorden in specifiek de PI Vught te helpen voorkomen? Zo ja, welke maatregelen zijn dit en op welke termijn worden die ingevoerd? Zo nee, waarom niet?
Maatregelen vooruitlopend op de uitkomsten van het onderzoek van de IVenJ en IGZ acht ik op dit moment niet noodzakelijk. Indien de uitkomsten van het onderzoek daartoe aanleiding geven tref ik nadere maatregelen ten aanzien van PI Vught.
Het militaire strafproces |
|
Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Hans Hillen (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Het wordt tijd om afscheid te nemen van de officier-raadsman in het militaire strafproces»?1
Ja.
Is het waar dat «van de officier-raadsman niet verwacht (kan) worden dat hij in voldoende mate de procedurele en inhoudelijke verweren onderkent die in een concrete zaak mogelijk zijn» of, dat «niet verlangd» kan worden dat hij «over voldoende kennis van het straf(proces)recht» beschikt? Zo ja, betekent dit dan dat de verdachte militair niet altijd op een adequate verdediging kan rekenen en wat gaat u doen om dit te verbeteren? Zo nee, waaruit blijkt dat de officier-raadsman in dezelfde mate zoals dat van een advocaat kan worden verwacht wel de procedurele en inhoudelijke verweren kan onderkennen of daarvan kennis heeft?
Ik deel niet de conclusie dat afscheid moet worden genomen van de officier-raadsman.
Het militaire strafrecht onderscheidt zich in die zin van het overige strafrecht, dat rekening wordt gehouden met de militaire aspecten en de specifieke (militaire) situatie waarin en de omstandigheden waaronder een militair die een strafbaar feit pleegt, zich bevindt. Dit heeft ertoe geleid dat in het militaire strafrecht met het oog hierop een aantal bijzondere voorzieningen in de strafrechtspleging is getroffen. Een van deze modaliteiten is die van de officier-raadsman.
In artikel 23, eerste lid, van de Wet militaire strafrechtspraak is geregeld dat een militair die wordt verdacht van een strafbaar feit zich kan laten bijstaan door een advocaat en/of officier-raadsman. Bij een beroep in cassatie is bijstand van een officier-raadsman niet toegelaten. In dat geval zal de verdachte zich moeten laten bijstaan door een advocaat.
Van bijstand door alleen een officier-raadsman is vooral sprake bij lichte en eenvoudige strafzaken. Vanwege hun salaris komen de meeste militairen niet in aanmerking voor kosteloze rechtsbijstand. De bijstand van een officier-raadsman is kosteloos, zodat de verdachte bij eenvoudige zaken geen advocaat hoeft te betalen. Wanneer sprake is van een inverzekeringstelling van een zich in Nederland bevindende of overgebrachte militaire verdachte, wordt op grond van de piketregeling in rechtsbijstand door een advocaat voorzien.
De officier-raadsman heeft een bijzondere waarde aangezien hij de specifieke militaire aspecten kan toelichten en de sociale factoren die daarmee in verband staan. Iedere officier krijgt bij de eerste opleiding onderricht in het (militaire) straf- en strafprocesrecht. Zij die te kennen geven op te willen treden als officier-raadsman krijgen bovendien een daarop toegesneden scholing. Daarbij worden zij erop gewezen dat zij geen strafrechtelijk gespecialiseerde juristen zijn en zo nodig hun cliënt moeten adviseren de hulp in te roepen van een advocaat. Met het oog op onafhankelijke bijstand wordt een officier geacht alleen in te stemmen met een verzoek om als raadsman op te treden als er voldoende functionele afstand is tot de verdachte, het feitencomplex en het de dienstuitoefening niet schaadt.
Treden officier-raadsmannen in de praktijk «geheel zelfstandig als raadsman» op dan wel verlenen zij «bijstand van meer juridische aard»? Zo ja, hoe verhoudt zich dat tot de rol voor de officier-raadsman zoals die in de wet is voorgeschreven en zoals die uit de in het artikel aangehaalde parlementaire geschiedenis blijkt? Zo nee, wie treedt er tijdens het militaire strafproces dan wel op als raadsman voor juridische bijstand?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat indien de officier-raadsman niet louter functioneert als degene die zich richt op militaire of sociale aspecten met betrekking tot een zaak, maar ook als raadsman optreedt ten aanzien van juridische aspecten van de verdediging, dat daarmee een onafhankelijke positie van de officier-raadsman van nog groter belang wordt? Zo ja, kan een officier-raadsman in die positie verhinderen dat hij de schijn van afhankelijkheid tegen zich krijgt en hoe verhoudt zich dat tot zijn positie binnen de militaire hiërarchie? Zo nee, waarom niet en hoe kan die onafhankelijkheid wel worden gewaarborgd?
Zie antwoord vraag 2.
Kan een officier-raadsman als deskundige dezelfde rol «omtrent militaire of sociale aspecten» vervullen als hij nu heeft in het militaire strafproces? Zo ja, betekent dit dat u overweegt om de functie van de officier-raadsman te doen vervangen door een raadsman in de functie van advocaat? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de Salduz-uitspraak gevolgen voor de positie van de officier-raadsman? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Naar aanleiding van de Salduz-jurisprudentie heeft de Hoge Raad overwogen dat een verdachte, behoudens uitzonderingen, binnen redelijke grenzen de gelegenheid moet worden geboden om voor het begin van het politieverhoor een raadsman te raadplegen en op dat recht moet hij worden gewezen. De Hoge Raad heeft zich uitgesproken over het recht op consultatiebijstand door een raadsman voor volwassen verdachten en het recht op bijstand voorafgaande en tijdens het verhoor door een raadsman of andere vertrouwenspersoon voor jeugdige verdachten binnen het «gewone» strafrecht, doch niet over de rol van de officier-raadsman binnen het militaire strafrecht. Het beleid van het openbaar ministerie is dat militaire verdachten net als andere verdachten voorafgaand aan het eerste verhoor een advocaat moeten kunnen raadplegen. Dit doet er niet aan af dat een verdachte militair zich voor zijn eerste politieverhoor (tevens) met een officier-raadsman kan verstaan als hij dat wenst.
Het kan vooral bij militairen voorkomen dat een deel van het strafrechtelijke onderzoek in een strafzaak al in het buitenland plaatsvindt. Het is ook in die gevallen in ieders belang dat de strafzaak voorspoedig wordt afgehandeld. Indien een strafbaar feit in een bepaald missiegebied wordt gepleegd en opsporingsambtenaren van de Koninklijke marechaussee aanwezig zijn, worden deze zaken zoveel als mogelijk ter plaatse afgehandeld. Het betreft dan veelal minder ernstige delicten. Sinds enige tijd is het mogelijk dat militaire verdachten in een missiegebied zich telefonisch laten bijstaan door raadslieden die lid zijn van de militaire balie. Op deze wijze kan op (zeer) korte termijn worden voorzien in rechtsbijstand door een raadsman voor deze militaire verdachten. Ook is het mogelijk dat een raadsman wordt overgebracht naar het operatiegebied. Tijdens de behandeling van de Wet militair strafrecht in de Eerste Kamer op 12 oktober 2010 heeft de toenmalige minister van Justitie uiteengezet welke praktische problemen daarbij aan de orde kunnen zijn (Handelingen Eerste Kamer, vergaderjaar 2010–2011, 3–18 t/m 3–28). Zodra sprake is van een verdenking van ernstige strafbare feiten, zal een militair in beginsel altijd worden overgebracht naar Nederland.
Hoe vaak wordt een officier-raadsman naar schatting jaarlijks ingeschakeld in een militaire strafproces? Hoe vaak betreft dit verdenkingen voor feiten die buiten Nederland hebben plaatsgevonden?
Hiervan wordt geen registratie bijgehouden. Bij strafzaken die worden behandeld door een politierechter komt het regelmatig voor dat een verdachte zich laat bijstaan door een officier-raadsman. Dit is – in mindere mate en veelal tezamen met een advocaat – ook het geval bij zaken van de meervoudige kamer. Het betreft hierbij veelal militaire delicten of delicten gepleegd in een militaire omgeving.
Bestaat er behalve de officier-raadsman elders in het strafprocesrecht een positie van een raadsman die niet volledig juridisch geschoold is dan wel deel uitmaakt van de organisatie waarbinnen het strafproces zich afspeelt? Zo ja, waar dan?
Er zijn advocaten die, anders dan binnen een advocatenkantoor, in loondienst zijn van niet-advocaten en die in beginsel hun werkgever kunnen vertegenwoordigen als tegen die werkgever vervolging zou worden ingesteld.
Ziet u onoverkomelijke praktische bezwaren tegen het naar het buitenland laten overkomen van (civiele) advocaten in het geval een Nederlandse militair verdacht wordt van een strafbaar feit? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 6.
Deelt u de conclusie van de auteur van het genoemde artikel dat er afscheid moet worden genomen van de officier-raadsman in het militaire strafproces? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
De straf- en civielrechtelijke verjaringstermijnen bij diefstal in het algemeen en kunstroof in het bijzonder |
|
Ard van der Steur (VVD), Foort van Oosten (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de berichtgeving rond de recente kunstroof in de Kunsthal in Rotterdam1 en de diefstal van de schilderijen van kunsthandel Noortman?
Ja.
Wat zijn op dit moment de straf- en civielrechtelijke verjaringstermijnen die van toepassing zijn op diefstal in het algemeen en op kunstroof in het bijzonder? Wanneer verkrijgt een dief het eigendom van door hem gestolen roerende zaken? Hoe is dat geregeld voor derden die bezitter worden al dan niet te goeder trouw en eventuele helers?
Dit betekent echter niet dat de dief die de gestolen zaak twintig jaren in zijn bezit heeft, daarvan eigenaar wordt. Ingevolge artikel 3:321 lid 1 onder f BW lopen de twintig jaren immers niet ten gunste van degene die het bestaan van zijn schuld opzettelijk verborgen houdt, zoals de dief doet, zolang hij voor de eigenaar zowel zijn identiteit, als zijn buit verborgen houdt. Is de identiteit van de dief wel bij de eigenaar bekend, dan kan deze de verjaring jegens hem stuiten (artikel 3:316 – 318 BW). Ook kan het zijn dat de strafrechtelijke verjaring nog niet is ingetreden, met als gevolg dat ook de civielrechtelijke verjaring nog niet intreedt (artikel 3:310 lid 4 BW, als vastgesteld bij de Wet van 27 september 2012, Stb. 2012, 454). De totale strafrechtelijke verjaringstermijn kan, zoals hiervoor onder a) aangegeven, oplopen tot vierentwintig jaren.
Gaat het om een cultuurgoed (een roerende zaak die «krachtens de Wet tot behoud van cultuurbezit als beschermd voorwerp is aangewezen of deel uitmaakt van een openbare collectie of van een inventarislijst als bedoeld in artikel 14a, tweede lid, van die wet»), dan verjaart de rechtsvordering tot opeising door verloop van vijf jaren na de aanvang van de dag waarop de plaats waar het cultuurgoed zich bevindt en de identiteit van de bezitter of houder bekend zijn geworden, en in elk geval door verloop van dertig jaren na de aanvang van de dag waarop een niet-rechthebbende bezitter van de zaak is geworden (artikel 3:310b lid 1 BW). Is het cultuurgoed op onrechtmatige wijze naar een andere lidstaat van de Europese Unie overgebracht, dan treedt de verjaring niet in voordat de rechtsvordering van de Nederlandse staat2 tot terugvordering van het cultuurgoed uit deze lidstaat is verjaard (artikel 3:310b lid 2 BW). Deze laatste termijn kan oplopen tot vijfenzeventig jaren in geval van kerkelijke goederen of in geval het cultuurgoed deel uitmaakte van een openbare collectie (artikel 7 Richtlijn 93/7/EEG betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een EG-lidstaat zijn gebracht).
Vervreemdt de dief de gestolen zaak aan een verkrijger te goeder trouw, dan kan de eigenaar de zaak gedurende drie jaren van deze terugvorderen, tenzij de verkrijger de zaak in een winkel heeft gekocht (artikel 3:86 BW). De verkrijger te goeder trouw moet echter de zaak ook na het verstrijken van deze drie jaren aan de eigenaar teruggeven, als het om een cultuurgoed in voormelde zin gaat (artikel 3:86a lid 2 BW).
Is de verkrijger niet te goeder trouw, dan zal deze zich in beginsel op verjaring kunnen beroepen, wanneer twintig jaren zijn verstreken vanaf het tijdstip dat de eigenaar het bezit verloor (artikel 3:314 lid 2 in verbinding met artikel 3:306 BW). Ook hier kan het zich echter voordoen dat de verjaring niet gaat lopen, omdat deze verkrijger zijn identiteit en de plaats waar de zaak zich bevindt, opzettelijk voor de eigenaar verborgen houdt (artikel 3:321 lid 1 onder f BW). Het zal hier in de regel om heling gaan.
Aantekening verdient verder dat zowel de dief als de verkrijger te kwader trouw (heler) jegens de eigenaar aansprakelijk zijn uit onrechtmatige daad wegens het verborgen houden van de gestolen zaak. Zij zijn dan verplicht tot vergoeding van de schade, eventueel in natura, bestaande in teruggave van de zaak (artikel 6:103 BW). Deze vordering kan eveneens verjaren door verloop van twintig jaren, maar die verjaring loopt vanaf de onrechtmatige daad die wellicht lang na de diefstal is gepleegd dan wel is voortgezet (artikel 3:310 lid 1 BW).
Acht u het wenselijk dat dieven op enig moment eigenaar kunnen worden van een door hen gestolen zaak?
Het is onwenselijk dat een dief door verjaring eigenaar kan worden van een gestolen zaak, tenzij de eigenaar nalaat de zaak binnen de verjaringstermijn op te eisen, nadat deze termijn – gelet op artikel 3:321 lid 1 onder f – daadwerkelijk is gaan lopen.
Hoe verhouden zich de Nederlandse verjaringstermijnen met die van de overige lidstaten van de Europese Unie en bijvoorbeeld de Verenigde Staten van Amerika?
In Italië verkrijgt de bezitter te kwader trouw van een roerende zaak door een bezit van twintig jaren de eigendom daarvan (artikel 1161 tweede zin Codice Civile). Is het bezit door geweld of in het geheim verkregen, zoals in geval van diefstal, dan begint de termijn pas na het einde van het geweld of de geheimhouding te lopen (artikel 1163 Codice Civile).
In Frankrijk is daarentegen zowel de verkrijgende verjaring van roerende zaken als de verjaring van de revindicatie van dergelijke zaken geheel uitgesloten (artikel 2227 Code Civil, als vastgesteld bij de Wet van 17 juni 2008). Maar de verkrijger te goeder trouw wordt al na drie jaren vanaf de diefstal beschermd (artikel 2276 Code Civil).
In Engeland is de verjaring van door diefstal verkregen roerende zaken uitgesloten, behoudens wanneer de zaak in handen van een verkrijger te goeder trouw is gekomen (section 4 Limitation Act 1980).
Met betrekking tot Amerikaans recht wordt opgemerkt dat ieder van de staten hier een eigen regeling heeft, die per staat sterk verschilt. Bijv. in de staat New Jersey verjaart de vordering om een gestolen zaak terug te vorderen van de dief in zes jaren. Wanneer deze termijn is verstreken zonder dat de zaak is opgevorderd, wordt de dief eigenaar. Maar de oorspronkelijke eigenaar kan voorkomen dat de verjaring begint te lopen door passende maatregelen te nemen om de gestolen zaak te achterhalen (Supreme Court of New Jersey, 19803, in een zaak over de gestolen schilderijen van de schilderes Georgia O’Keeffe).
In de staat New York geldt voor de vordering om een gestolen zaak van de dief terug te vorderen een termijn van drie jaren. Maar anders dan in New Jersey heeft het verstrijken van de termijn hier geen gevolgen voor de eigendom. Nu de dief geen eigenaar wordt, kan hij ook anderen geen eigendom verschaffen. Het resultaat daarvan is dat weliswaar de zaak niet van de dief kan worden opgeëst, maar wel van een ieder aan wie hij de zaak overgeeft ongeacht of deze te goeder of te kwader trouw is (Salomon R. Guggenheim Museum v. Lubell, 77 N.Y. 2d 311, 1991). De termijn van drie jaren begint dan te lopen, wanneer de eigenaar de zaak terugvordert en de teruggave wordt geweigerd («Demand and Refusal Rule»).
Ook in de staat Californië geldt voor de vordering tot opeising van roerende zaken in beginsel een verjaringstermijn van drie jaren (Section 338 Code of Civil Procedure). Maar in dit artikel is een bijzondere regel opgenomen voor diefstal van voorwerpen van historische, wetenschappelijke of artistieke betekenis. De verjaring ter zake van dergelijke voorwerpen gaat niet lopen voordat de eigenaar of zijn vertegenwoordiger of de politie heeft ontdekt waar het gestolen voorwerp zich bevindt. Gaat het om een kunstvoorwerp dat in het bezit van een museum, kunsthandelaar of veilinghouder is gekomen, dan geldt een verjaringstermijn van zes jaren vanaf het moment dat de identiteit en plaats van het voorwerp zijn ontdekt.
Samenvattend kan worden gezegd dat zowel in de Europese Unie als in de Verenigde Staten grote verschillen bestaan ter zake van het lopen van de verjaring ten gunste van een dief. Vaak wordt een dergelijke verjaring op zichzelf niet onaanvaardbaar geacht, maar de oplossing gezocht in een bepaling die meebrengt dat de termijn niet gaat lopen, zolang de dief zijn identiteit en de verblijfplaats van de zaak verborgen houdt, zoals ook het Nederlandse stelsel is.
Bent u voornemens aan de verjaringstermijnen iets te veranderen, onder meer om slachtoffers van diefstal beter te beschermen?
Nu uit de beantwoording van de vragen onder 2 blijkt dat de dief noch de heler eigenaar wordt van de gestolen zaak, ben ik niet voornemens de regels met betrekking tot verjaring te wijzigen.
De kunstroof in Rotterdam |
|
Vera Bergkamp (D66), Alexander Pechtold (D66) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Zeven topschilderijen gestolen uit de Kunsthal»?1
Ik betreur het zeer dat deze schilderijen gestolen zijn uit de Kunsthal.
Wat vindt u van de opmerking van de geciteerde beveiligingsexpert dat één beveiligingsschil te weinig is bij een dergelijke grootse collectie?
De beveiliging komt tot stand in overleg tussen de beveiligingsexperts van het museum en de verzekeringsmaatschappij. Ik heb daar geen oordeel over.
Herinnert u zich de antwoorden van uw voorganger op eerdere vragen waarin hij stelde dat drie fte bij de Unit Criminaliteit van de dienst Internationale Politie-informatie (IPOL) voldoende was voor een effectieve bestrijding van kunstroof en dat een aparte unit niet nodig was?2 Bent u die mening ook toegedaan? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Vooreerst hecht ik eraan te benadrukken dat de daadwerkelijke opsporing van gestolen voorwerpen en daarmee ook die van kunst en antiek, primair een taak is van de regiokorpsen en dat de dienst IPOL daar met expertise en intelligence ondersteuning aan verleent.
Binnen de unit Criminaliteit van de dienst IPOL van het KLPD is als herkenbare eenheid de Groep Kunst- en Antiekcriminaliteit ingericht. Deze Groep verzamelt informatie en analyseert incidenten met betrekking tot kunstcriminaliteit, zowel nationaal als internationaal.
Voorts coördineert de Groep alle informatieverzoeken m.b.t. kunstcriminaliteit en adviseert de regionale politie bij de opsporing van kunstcriminaliteit. Tot slot draagt de groep zorg voor signalering van in Nederland gestolen kunst, antiek of cultuurgoederen, zowel nationaal als internationaal in de Interpol database voor Stolen Works of Art.
In eerste aanleg waren voor deze activiteiten drie fte voldoende. De toenemende bekendheid van de Groep binnen de Nederlandse politie heeft er echter toe geleid dat het aantal meldingen van incidenten en verzoeken om informatie sterk is gestegen ten opzichte van 2009. Om die reden is de sterkte van de Groep Kunst- en Antiekcriminaliteit begin 2012 met één fte uitgebreid tot vier fte.
Hoe functioneert de in 2009 opgerichte database voor gestolen kunst? Deelt u de mening dat voor een effectieve aanpak van kunstroof meer inzet nodig is rondom de database? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De in 2009 opgerichte database voor gestolen kunst, EDISON Kunst en Antiek, wordt gebruikt voor de afzonderlijke registratie van in Nederland gestolen kunst, antiek en cultuurgoederen. Sinds 2009 zijn ongeveer 1 700 in Nederland gestolen voorwerpen in EDISON K&A opgenomen. Deze database dient ter ondersteuning van de coördinatie voor de (inter)nationale registratie en opsporing van de in Nederland gestolen kunstvoorwerpen en het verzamelen van de benodigde statistische gegevens. De informatie wordt aangeboden aan Interpol met het verzoek deze voorwerpen op te nemen in de Interpol Database on Stolen Works of Art die voor het publiek, om niet, te raadplegen is en die een kleine 40 000 voorwerpen bevat.
Hoe verloopt het instellen van regionale contactpersonen op het terrein van kunst en antiek binnen de nationale politie, zoals door u aangekondigd?
Meer inzet specifiek gericht op de nationale database acht ik niet zinvol. Bij vraag 4 heb ik reeds uitgelegd dat alle in Nederland gestolen kunst, antiek en cultuurgoederen opgenomen worden in deze database alsmede in de database van Interpol. Op deze wijze kan zowel de politie, de burger als de handel kosteloos toegang krijgen tot relevante informatie op dit terrein.
De toegang van de VS tot data in de cloud |
|
Harry van Bommel , Sharon Gesthuizen (GL) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Uri Rosenthal (VVD) |
|
Was u reeds voor het gepubliceerde onderzoek naar de toegang van de Verenigde Staten (VS) tot gegevens van gebruikers wereldwijd die in de cloud worden bewaard op de hoogte van (een deel van) de uit het onderzoek gebleken feiten?1 Zo ja, welke rol hebt u in Nederland en de Europese Unie (EU) gespeeld om deze situatie te voorkomen of ongedaan te maken dan wel burgers, overheden en bedrijven in ons land van deze situatie op de hoogte te stellen? Zo nee, wat is uw reactie op deze feiten?
Het onderzoek «Cloud diensten in hoger onderwijs en onderzoek en de USA Patriot Act» van de Universiteit van Amsterdam bevat een analyse van de Amerikaanse wetgeving die de mogelijkheid biedt om gegevens te vorderen en het niveau van gegevensbescherming in de Verenigde Staten, alsook enkele conclusies die de onderzoekers trekken ten aanzien van het beschermingsniveau van gegevens die door de universiteit in het kader van onderwijs en onderzoek worden verzameld en met behulp van clouddiensten worden verwerkt. Deze analyse bevat geen wezenlijk nieuwe inzichten. Ik verwijs bijvoorbeeld naar de antwoorden op eerdere Kamervragen over Amerikaanse wetgeving in relatie tot Europese persoonsgegevens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2011–2012, nrs. 2318 en 2710, en Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2010–2011, nr. 3514). In deze eerdere antwoorden is onderkend dat niet kan worden uitgesloten dat de Amerikaanse autoriteiten onder omstandigheden de beschikking kunnen krijgen over persoonsgegevens die worden verwerkt door bedrijven, indien het Amerikaanse recht aanknopingspunten biedt voor de toepassing van, bijvoorbeeld, strafvorderlijke bevoegdheden. Het onderzoek van de UvA beoogt de gevolgen hiervan voor de eigen organisatie in kaart te brengen. Ik acht het primair een zaak van eigen verantwoordelijkheid van degene die gegevens (doet) verwerken bij een bedrijf dat (ook) in de Verenigde Staten actief is om zich op de hoogte te stellen van de consequenties daarvan. Daarbij kan de «zienswijze» over cloud computing, die het College bescherming persoonsgegevens in september 2012 op haar website heeft gepubliceerd, behulpzaam zijn.
Zijn ook gegevens die van rechtswege beschermd of geheim zijn (bijvoorbeeld zaken welke geoctrooieerd zijn, medische gegevens, gegevens waarmee de veiligheid van ons land is gemoeid zoals informatie van overheden of overheidsdiensten) op deze wijze toegankelijk voor de VS?
Zoals in het antwoord op vraag 1 is aangegeven is het bekend dat de Amerikaanse overheid op grond van de nationale wetgeving over bevoegdheden beschikt die onder omstandigheden kunnen worden gebruikt om gegevens te vorderen, ook wanneer die gegevens worden verwerkt met behulp van clouddiensten. Een ieder die voor de verwerking van gegevens gebruik maakt van cloudddiensten bij aanbieders die (ook) in de Verenigde Staten actief zijn moet zich bewust zijn van de juridische consequenties daarvan. Dat geldt zeker ook wanneer die gegevens een bepaald beschermingsniveau genieten. Artikel 76 van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp) legt de verantwoordelijkheid voor het beoordelen van de omstandigheden waaronder gegevens naar een derde land kunnen worden doorgegeven in de eerste plaaats bij de voor de verwerking verantwoordelijke. Ik ga ervan uit dat die instanties met het voorgaande bekend zijn, en zie geen aanleiding om hier ontradend op te treden.
Leidt deze situatie tot een overschrijding van de Nederlandse wet? Hebt u een idee van de mate waarin gegevens van Nederlandse burgers, overheden en bedrijven reeds in bezit zijn gekomen van de VS? Zo ja, kunt u de Kamer hierover informeren?
Bedrijven die persoonsgegevens verwerken via clouddiensten van aanbieders die (ook) in de Verenigde Staten actief zijn, dienen erop bedacht te zijn dat in geval van vordering van gegeven, verstrekking daarvan dient te voldoen aan de eisen die de Wbp stelt aan de verstrekking van gegevens aan derde landen waar naar Europees recht geen passend niveau van gegevensbescherming bestaat. De Wbp biedt voor de verstrekking van persoonsgegevens aan dergelijke landen een aantal mogelijke rechtvaardigingsgronden. Mij is uit berichten in de media bekend dat er een gering aantal gevallen is geweest waarin bedrijven zijn geconfronteerd met vorderingen van de Amerikaanse autoriteiten tot verstrekking van gegevens.
Acht u de situatie in algemene zin onwenselijk? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om een einde te maken aan deze situatie?
De kern van de onderhavige problematiek is dat bedrijven als gevolg van de extraterritoriale werking van de wetgeving van een vreemd land geconfronteerd kunnen worden met conflicterende verplichtingen met betrekking tot het verstrekken van persoonsgegevens. Ik acht dit een onwenselijke situatie. Dit probleem is bij de Europese Unie bekend, en het voorstel voor een Algemene verordening gegevensbescherming poogt daarvoor een oplossing aan te reiken. Dit voorstel is thans voorwerp van onderhandeling in Brussel. Ik heb uw Kamer in een Algemeen Overleg op 7 maart 2012 toegezegd haar uitgebreid te informeren over de stand van de onderhandelingen. Dat zal ook gebeuren ten aanzien van dit onderwerp. Ik heb mijn zorgen bovendien onder de aandacht gebracht van de Europese Commissie. De Commissie heeft mij daarbij opnieuw bevestigd dat dit punt haar aandacht heeft.
Indien de situatie niet binnen afzienbare tijd verandert, meent u dat de Nederlandse overheid het gebruik van de cloud moet gaan ontraden aan personen, overheden en bedrijven welke niet willen dat informatie bekend wordt bij de VS of wilt u mogelijk zelfs nog verder gaan door het gebruik van clouddiensten geheel af te raden?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u al in overleg getreden met uw Amerikaanse en Brusselse collega's over deze zaak? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen? Bent u bereid de Kamer over de uitkomsten van dit onderhoud nauwgezet te informeren?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u het Nationaal Cyber Security Centrum verzoeken te rapporteren over de juridische zaken, privacy- en veiligheidskwesties waarbij, bij het gebruik van clouddiensten in het algemeen en buitenlandse in het bijzonder, problemen kunnen ontstaan?
Ik acht dit geen taak voor het Nationaal Cyber Security Centrum.
De grote toename van het aantal Hongaarse prostituees die gedwongen worden te werken voor pooiers |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de uitzending van Nieuwsuur waaruit blijkt dat er veel vrouwen uit Hongarije werken in de prostitutie in Amsterdams of Den Haag?1
Ja.
Deelt u de opvatting van de Hongaarse minister dat het merkwaardig is dat prostitutie legaal kan in Nederland?
Ik vind het niet merkwaardig dat prostitutie legaal is. De regering en het parlement hebben meer dan tien jaar geleden na rijp beraad besloten het bordeelverbod op te heffen. Ik ben wel van mening dat het toezicht op en de handhaving van de prostitutiesector aanscherping behoeft. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 7 van het lid Hilkens2 heb ik de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche aan te houden. Ik beraad mij momenteel op mogelijke vervolgstappen.
Wat is naar uw mening de achtergrond van de grote aantrekkingskracht van Nederland voor pooiers die in Hongarije vrouwen werven voor de prostitutie? Op welke manier kan worden voorkomen dat de situatie nog verder escaleert? Maakt juist het legale karakter van prostitutie in Nederland niet een belangrijk deel uit van die aantrekkingskracht?
Het is niet zo dat mensenhandel voor seksuele uitbuiting alleen in Nederland of alleen in landen met legale prostitutie zou plaatsvinden. Mensenhandel, zowel voor seksuele- als voor arbeidsuitbuiting, vindt in alle landen plaats en kan voorkomen in alle sectoren waarin gebruik gemaakt wordt van (vooral) laaggeschoolde arbeid. Voor de maatregelen die Nederland in samenwerking met Hongarije neemt verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van de eerdergenoemde vragen van het lid Hilkens.
Herinnert u zich de toezegging tijdens het debat over mensenhandel van 22 juni 2012, waarin u hebt gezegd dat er enkele keren per jaar overleg plaatsvindt met politie en Openbaar Ministerie (OM) van onder meer Hongarije over de samenwerking in het kader van bestrijding van mensenhandel? Wanneer is het laatste overleg hierover geweest? Ziet u in de geconstateerde problemen reden de samenwerking te intensiveren?
Ja. Relatief veel slachtoffers van mensenhandel in Nederland bezitten de Hongaarse nationaliteit. De operationele samenwerking met Hongarije wordt derhalve geïntensiveerd met als doel om gezamenlijk mensenhandel tegen te gaan. Voor meer informatie over deze samenwerking verwijs ik u naar het antwoord op vraag 3 van de set vragen van het lid Hilkens. In de opzet van de daar genoemde samenwerking zal van Nederlandse zijde aangedrongen worden op uitvoering van bewustwordingsactiviteiten, onder meer gericht op de politie en het OM, als integraal onderdeel van het programma.
In hoeverre zijn politie en OM van Hongarije voldoende doordrongen van het feit dat er veel vrouwen onder dwang naar Nederland gebracht worden om in de prostitutie te werken? Welke mogelijkheden ziet u om door middel van samenwerking het gevoel van urgentie te vergroten?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de opvatting van de landelijk officier van Justitie Ten Cate dat het gewenst zou zijn als er hogere straffen opgelegd worden tegen pooiers? Is het waar dat de Amsterdamse rechtbank stelselmatig de eisen voor mensenhandel halveert en lagere straffen oplegt dan elders?2
Ik ben van mening dat de strafmaxima voor mensenhandel moeten worden verhoogd. Hiertoe heb ik recentelijk een wetsvoorstel4 bij uw kamer ingediend. Over de praktijk van de Amsterdamse rechtbank kan ik geen uitspraken doen zonder dossieronderzoek. Een dergelijk onderzoek is lastig doordat de eis van de officier van justitie niet centraal wordt geregistreerd en door het lage aantal mensenhandelzaken per rechtbank en de daarmee samenhangende lage mate van representativiteit.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de hoogte van de straffen voor mensenhandelaren in Nederland ten opzichte van de straffen in andere landen en hierbij ook aandacht te geven aan de opgelegde straffen in Amsterdam?
De Nationaal Rapporteur heeft recentelijk nog een jurisprudentieonderzoek verricht. In het onderzoeksrapport is onder andere als aanbeveling opgenomen dat de Zittende Magistratuur (ZM) zich op het gebied van mensenhandel specialiseert. Met de inwerkingtreding van de Wet herziening gerechtelijke kaart per 1 januari 2013 wordt de behandeling van mensenhandelzaken per gerecht beperkt tot 1 backoffice en een beperkt aantal aangewezen rechters en juridisch medewerkers. De gerechten dragen er zorg voor dat deze rechters en medewerkers over voldoende vakinhoudelijke kennis beschikken om de betreffende zaken adequaat te kunnen behandelen. De NRM beveelt daarnaast aan dat de ZM oriëntatiepunten ontwikkelt ten behoeve van een consistente straftoemeting in mensenhandelzaken. De ZM kan dit pas doen als er voldoende jurisprudentie op het gebied van mensenhandel is. Momenteel wordt binnen de ZM hiernaar onderzoek verricht, dat naar verwachting nog dit jaar zal zijn afgerond.
Ik ben van mening dat hiermee voldoende recht wordt gedaan aan de aanbevelingen van de NRM op het gebied van de rechtspraak. Ik acht nader onderzoek dan ook niet nodig, mede gelet op het feit dat er al een wetsvoorstel bij uw Kamer ligt om de strafmaxima te verhogen.
Op welke manier kan Nederland meer betekenen om te voorkomen dat pooiers bij de uitgang van kindertehuizen jonge vrouwen ronselen voor de prostitutie? Welke preventieve inzet wordt gepleegd om dat te voorkomen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 4 van het lid Hilkens (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 637).
Amerikaanse toegang tot cloud-gegevens |
|
Astrid Oosenbrug (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «VS heeft toegang tot cloud-gegevens»1 en de publicatie «Cloud diensten in hoger onderwijs en onderzoek en de USA Patriot Act»?2
Ja.
Is het waar dat Amerikaanse opsporingsdiensten makkelijker bij data van Nederlandse cloudgebruikers kunnen dan tot nu toe werd gedacht? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 1 van de leden Gesthuizen en Van Bommel (vraagnummer 2012Z17456, ingezonden 15 oktober 2012).
Is het waar dat in het geval dat gegevens door Amerikaanse autoriteiten direct opgevraagd worden bij de clouddienst, Nederlandse gebruikers onder Amerikaanse wetgeving zeer beperkte rechtsbescherming hebben terwijl die rechtsbescherming wel zou gelden in het geval van bevragingen onder Nederlandse wetgeving? Zo ja, deelt u de mening dat er dan sprake is van rechtsongelijkheid? Hoe wilt u dit verbeteren? Zo nee, wat is dan niet waar?
Wanneer gebruikers clouddiensten betrekken van dienstaanbieders die (ook) in de VS actief zijn, dan dienen zij zich ervan bewust te zijn dat die gegevens onderwerp kunnen worden van een vordering tot verstrekking van de gegevens van de Amerikaanse autoriteiten. Het is afhankelijk van rechtsbetrekking tussen dienstverlener en gebruiker of Amerikaans of Europees gegevensbeschermingsrecht van toepassing is. Die rechtsstelsels verschillen sterk van elkaar. Het ligt niet op mijn weg om een oordeel over het recht van een derde land te geven. Dit alles laat onverlet dat overheden zowel in de VS als in Europa de hun verleende bevoegdheden tot het vorderen van gegevens conform de geldende wettelijke voorschriften altijd kunnen uitoefenen.
Zijn de Amerikaanse constitutionele waarborgen op het gebied van bevragingen door de Amerikaanse overheid inderdaad niet van toepassing op Nederlandse gebruikers van de cloud? Zo ja, hoe worden Nederlandse gebruikers dan wel beschermd en acht u die bescherming afdoende? Zo nee, waarom niet?
Het ligt niet op mijn weg om uitspraken te doen over de waarborgen die het recht van de Verenigde Staten al dan niet biedt aan verschillende categorieën belanghebbenden. Ik verwijs voorts naar het antwoord op vragen 4 en 5 van de leden Gesthuizen en Van Bommel (vraagnummer 2012Z17456, ingezonden 15 oktober 2012).
Toelichting: deze vragen dienen ter aanvulling op eerdere vragen terzake van de leden Gesthuizen en Van Bommel (beiden SP), ingezonden 15 oktober 2012 (Zie ook Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2012–2013, nr. 535)
Deelt u de mening dat «het gebrek aan aandacht in de VS voor de belangen van vertrouwelijkheid van gegevens van niet-Amerikanen (…) de situatie er vanuit Nederlands perspectief niet beter op» maakt? Zo ja, hoe gaat u er zorg voor dragen dat die aandacht er wel komt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht “Woning oudere steeds vaker overvallen” |
|
Fleur Agema (PVV), Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Woning oudere steeds vaker overvallen»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de zwakste groep in de samenleving, de ouderen, juist extra beschermd zou moeten worden door politie en Openbaar Ministerie (OM)? Zo nee, waarom niet?
De kans om in het algemeen slachtoffer te worden van een misdrijf is voor ouderen veel lager dan voor anderen. Dat vergt geen specifiek op ouderen gericht opsporingsbeleid. In de opsporing moeten alle criminelen die misdrijven plegen met een hoge impact op het slachtoffer en diens omgeving met prioriteit worden aangepakt. Het OM houdt in haar strafeis of bij het opleggen van een strafbeschikking rekening met de bijzondere omstandigheden van het slachtoffer. Dit zal ook het geval zijn als er sprake is van een ouder, kwetsbaarder slachtoffer. Op grond van de Richtlijn voor strafvordering overvallen op woningen en bedrijven geldt voor kwetsbare slachtoffers een verzwaringsgrond op basis van maatwerk. Ook rechters houden bij de straftoemeting rekening met de kwetsbaarheid van het slachtoffer. In verschillende landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting voor gewelds- en zedendelicten is de kwetsbaarheid van het slachtoffer als strafbeïnvloedende factor expliciet benoemd. Hoewel geen wettelijke strafverhogingsgrond, zal de rechter met die factor rekening houden en de strafverzwarende omstandigheid in voorkomende gevallen ook in de motivering van de oplegging van straf tot uitdrukking brengen.
Waarom is het aantal overvallen op ouderen toegenomen, terwijl het aantal overvallen over de hele linie juist terugloopt? Wat gaat u hieraan doen?
Zoals aangegeven is de kans om in het algemeen slachtoffer te worden van een misdrijf voor ouderen veel lager dan voor anderen. De kwetsbaarheid van ouderen zit dan ook niet zozeer in de kans op slachtofferschap, maar in de impact indien zij slachtoffer worden. Juist vanwege die grote impact is de aanpak van overvallen een landelijke prioriteit voor politie en Openbaar Ministerie. Daarnaast tref ik samen met relevante partijen preventieve maatregelen die zich in het bijzonder richten op kwetsbare groepen, zoals ouderen, maar ook ondernemers in risicogebieden. In het antwoord op vraag 5 ga ik in op concrete preventieve maatregelen die ik neem om woningovervallen op senioren tegen te gaan.
In de Taskforce Overvallen werken verschillende publieke en private partijen met succes samen om het aantal overvallen in Nederland terug te dringen.
Deelt u de mening dat de politie en het OM er alles aan moeten doen om gewelddadige berovers van ouderen op te sporen en keihard te bestraffen? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Bent u bereid alles op alles te zetten om ouderen in eigen hun eigen woning en op straat zoveel mogelijk te beschermen tegen overvallen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat zijn de concrete preventieve maatregelen die u gaat nemen?
Binnen de brede aanpak van overvallen tref ik specifieke maatregelen om woningovervallen op senioren terug te dringen. Voor senioren organiseer ik samen met ouderenbonden en het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid (CCV) door het hele land bijeenkomsten waar voorlichting over preventie van woningovervallen, woninginbraken en babbeltrucs wordt gegeven. Tijdens deze bijeenkomsten worden ook kierstandhouders uitgereikt. Op een aantal plaatsen (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam) worden acties uitgevoerd waarbij in de woningen van bewoners die zijn overvallen een video-deurspion wordt bevestigd, met een harde schijf waarop de videobeelden worden bewaard. Tijdens de Week van de Veiligheid is ook het Verbond van Verzekeraars bij deze initiatieven aangehaakt. Slachtoffers van woningovervallen worden voorts (door Slachtofferhulp Nederland en door veiligheidscoördinatoren in veel gemeenten) gewezen op de subsidieregeling overvallen van het Schadefonds Geweldsmisdrijven. Daarmee kunnen zij (evt. op basis van een scan van de woning door een expert) preventieve maatregelen treffen.
Criminaliteit tegen ouderen kan slechts worden teruggedrongen als alle betrokken partijen zich daarvoor inzetten. Ook van huiseigenaren, verhuurders en bewoners zelf verwacht ik daarin een bijdrage. Voor gemeenten en woningbouwcorporaties heb ik een Toolkit Voorlichting Veilig Wonen laten ontwikkelen. Veel gemeenten en particuliere organisaties hebben deze Toolkit inmiddels bij het CCV opgevraagd. Ik zal een en ander bij de woningbouwcorporaties onder de aandacht blijven brengen. Daarnaast wijs ik gemeenten op de mogelijkheden om samen met politie en andere relevante partners het toezicht in risicogebieden te verbeteren via het regiemodel «Slim Samen Toezien», dat ik heb ontwikkeld en via de website van de Vereniging voor Nederlandse Gemeenten aan hen beschikbaar heb gesteld.
De uitspraak van de voorzieningenrechter te Groningen inzake de strafrechtelijke ontruiming van krakers op grond van art. 551a Sv. |
|
Ard van der Steur (VVD), Barbara Visser (VVD) |
|
Liesbeth Spies (CDA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak van de voorzieningenrechter te Groningen van 5 oktober 2012 waarbij ontruiming geweigerd wordt?1
Ja.
Hoe beoordeelt u deze uitspraak in het licht van de doelstelling van de Wet kraken en leegstand en de noodzaak tot adequate handhaving daarvan?
Het vonnis is nog niet onherroepelijk omdat de Staat hoger beroep heeft ingesteld. Zolang de zaak onder de rechter is, onthoud ik me van een oordeel.
Bent u van mening dat door deze uitspraak de handhaving van deze wet onder druk komt te staan? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u om toch het kraakverbod te kunnen handhaven? Zijn er wijzigingen in de wet nodig om de geconstateerde problemen op te lossen en zo ja, wanneer komt u met voorstellen daartoe naar de Kamer?
Nee. In deze specifieke zaak heeft de rechter geoordeeld dat het woonrecht van de kraker zwaarder weegt dan het belang van de Staat bij ontruiming van de woning. Dat betekent echter niet dat het kraakverbod niet meer zou kunnen worden gehandhaafd. Zo heeft de rechtbank Rotterdam op 22 oktober 2012 in een tweetal zaken een gevorderd verbod op strafrechtelijke ontruiming niet toegewezen.
Kunt u een overzicht geven van de succesvolle ontruimingen op strafrechtelijke grondslag afgezet tegen de ontruimingen op civiele grondslag? Is het mogelijk een overzicht te verstrekken van de stand van de jurisprudentie op dit punt op dit moment?
Van ontruimingen op civiele grondslag worden geen gegevens bijgehouden. Wel zijn gegevens beschikbaar van de afloop van kort gedingprocedures bij rechtbanken tegen voorgenomen strafrechtelijke ontruimingen sinds 1 maart 2011.
Van de 131 aangespannen kort gedingen2 hebben de krakers 66 zaken weer ingetrokken en zijn de krakers vrijwillig vertrokken. 10 zaken zijn nog in behandeling bij de rechter. In de resterende 55 zaken hebben de rechtbanken in 51 gevallen de strafrechtelijke ontruiming toegestaan. Slechts in 4 zaken heeft de rechtbank geoordeeld dat de ontruiming niet door mocht gaan. Daarvan is de strafrechtelijke ontruiming in twee zaken in de tweede instantie alsnog toegestaan en is in de zaak van 5 oktober 2012 hoger beroep ingesteld. In de vierde zaak zou ontruiming de toegang tot een ander pand belemmeren. Opgemerkt moet worden dat lang niet alle aangekondigde ontruimingen tot een kort gedingprocedure leiden. Ervaring in Amsterdam wijst uit dat het aantal ontruimde kraakpanden een factor 5 à 6 hoger ligt dan het aantal aangespannen kort gedingen.
Toegenomen geweld tegen politieagenten |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer geweld tegen politie»?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de website www.geweldtegenpolitie.nl dat het geweld tegen politieagenten is toegenomen? Zo ja, hoe komt dat dat geweld is toegenomen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers op geweldtegenpolitie.nl zijn gebaseerd op persberichten van de politie. Ze gaan over twee opeenvolgende kwartalen van dit jaar, waaruit blijkt dat in het derde kwartaal 171 incidenten meer zijn gemeld dan in het tweede kwartaal. Dat wil echter niet zeggen dat het aantal geweldsincidenten is gestegen; immers, niet elk geweldsincident tegen de politie leidt tot een persbericht. Nadere conclusies kunnen op basis van dit onderzoek niet getrokken worden. Wel geeft het een beeld van het vraagstuk «geweld tegen de politie».
Uit belevingsonderzoek vanuit het programma Veilige Publieke Taak (3) blijkt – in tegenstelling tot andere groepen van overheidswerknemers – dat het aantal slachtoffers van agressie en geweld bij de politie én de frequentie van het aantal incidenten de afgelopen jaren stabiel is gebleven (ongeveer driekwart van het politiepersoneel is slachtoffer van agressie en geweld). Het gaat dan overigens om politiepersoneel met publiekscontacten.
Is het mogelijk om louter aan de hand van persberichten een inventarisatie te maken van geweld tegen politieagenten en daaruit conclusies te trekken over toe- dan wel afname van het geweld tegen politieagenten? Zo ja, hoe betrouwbaar zijn een dergelijke inventarisatie dan wel conclusies? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verhouden de cijfers en conclusies van de genoemde website zich tot de gegevens waar u zelf over beschikt?
Zie antwoord vraag 2.
Zijn de cijfers en conclusies van de genoemde website voor u aanleiding om u beleid ten aanzien van het tegengaan van geweld tegen politieagenten te veranderen? Zo ja, op welke wijze gaat u uw beleid veranderen? Zo nee, waarom niet?
De cijfers en conclusies van de genoemde website zijn voor mij geen aanleiding om het beleid te veranderen. Ik heb een aantal forse maatregelen genomen op het gebied van de daderaanpak, zwaarder straffen en het versterken van de weerbaarheid. De effecten daarvan zijn merkbaar, maar het heeft tijd nodig om zijn volle effect te bereiken.
Agressie en geweld zijn wel meer zichtbaar geworden de afgelopen jaren. Dit lijkt een gevolg van een grotere bewustwording bij politieambtenaren van de norm dat agressie en geweld onacceptabel zijn. Daarnaast worden politieambtenaren gestimuleerd om agressie en geweld te melden en te registreren, conform de uitvoeringsregeling «Geweld tegen politieambtenaren» die februari 2010 in werking is getreden. Dit leidt tot een verhoging van het aantal aangiftes.
Zegt de wijze waarop politieregio’s geweld tegen agenten in de publiciteit brengen iets over de omgang met en aanpak van dat geweld? Zo ja, wat zegt dat dan? Zo nee, waarom niet?
Nee. Geweld tegen de politie is onaanvaardbaar en het terugdringen hiervan is voor mij een belangrijke prioriteit. Er zijn landelijke afspraken vastgesteld voor de opsporing en vervolging van zogenoemde «Veilig Publieke Taak-zaken». Uitgangspunt is zero tolerance en áltijd vervolging instellen.
Binnenkort zal uw Kamer worden geïnformeerd over de uitkomsten van de evaluatie van de naleving van de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) tussen Politie en OM.
Gedwongen prostitutie en mensenhandel |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u de uitzending «Naar de bron van mensenhandel»1 en «Blog: Gedwongen of vrijwillig achter het raam»?2
Ja.
Hebt u door de genoemde uitzending dan wel de blog nieuwe feiten ten aanzien van mensenhandel leren kennen? Zo ja, welke feiten zijn dat?
De uitzending en het blog bevatten voor mij geen nieuwe feiten.
Deelt u de mening dat de uitzending en blog wederom duidelijk maken dat het probleem van mensenhandel niet alleen in Nederland maar ook bij de bron dient te worden aangepakt? Zo ja, bent u in overleg met uw collega's uit andere landen, waaronder Hongarije, over dit probleem? Zo ja, wat zijn de resultaten daarvan tot nu toe? Zo nee, bent u voornemens dit alsnog te doen?
Bron- en bestemmingslanden hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om mensenhandel aan te pakken en nauwe samenwerking tussen deze landen is daarbij van groot belang. Vertegenwoordigers van het ministerie van Veiligheid en Justitie, het Openbaar Ministerie en de politie zijn in overleg met de autoriteiten in Hongarije om de samenwerking te versterken. Hierbij wordt gebruik gemaakt van de uitgebreide ervaring die OM en politie hebben opgedaan in vergelijkbare mensenhandelprojecten met bronlanden als Bulgarije en Roemenië. Mede in het licht van de motie Schouten van 6 december 20113 – waarin de regering werd verzocht zich actiever in te zetten voor slachtoffers van mensenhandel uit Roemenië, Bulgarije en Hongarije – wordt veel aandacht geschonken aan het opzetten van samenwerkingsprojecten en structureel overleg met deze landen.
Politiesamenwerking tussen Hongarije en Nederland op het gebied van mensenhandel bestaat al langer, maar is vanwege het toenemende aantal Hongaarse slachtoffers het afgelopen jaar in een stroomversnelling geraakt. Zo is begin 2012 aan de politie gevraagd om een project voor niet-operationele samenwerking met Hongarije op te zetten. Het bezoek van de Hongaarse politie aan Nederland, dat ook in de Nieuwsuur uitzending te zien was, was onderdeel van dat project. De Hongaarse politie heeft eerder dit jaar aan Nederland voorgesteld om als onderdeel van het EMPACT-project mensenhandel4 een bilateraal operationeel afstemmingsoverleg met Nederland op te richten dat 2 à 3 keer per jaar bijeenkomt om de lopende opsporingsonderzoeken te bespreken. In een groot aantal opsporingsonderzoeken waarin sprake is van Hongaarse daders en Hongaarse slachtoffers wordt samengewerkt met de Hongaren. Wanneer dit nodig is wordt samenwerking gezocht en verkregen. De Hongaren nemen actief deel aan het EMPACT-project en horen bij de lidstaten die de meeste informatie aanleveren bij Europol.
Wat gebeurt er in Hongarije, bijvoorbeeld aan voorlichting, om vrouwen duidelijk te maken wat hun lot in Nederland kan zijn als zij hier al dan niet vrijwillig in de prostitutie terecht komen?
Voorlichting in Hongarije over de gevaren van mensenhandel is uiteraard een verantwoordelijkheid van de Hongaarse overheid. Nederland steekt daarbij wel een helpende hand toe. Zo hebben de ambassades van Nederland en een aantal andere landen in Hongarije samen met het Hongaarse ministerie van Binnenlandse Zaken afgelopen zomer awareness-activiteiten over mensenhandel georganiseerd tijdens het jaarlijkse Sziget Festival te Boedapest. Ten aanzien van voorlichting over arbeidsmigratie in het algemeen wordt er in overleg met Hongarije gewerkt aan de verspreiding van de folder «Nieuw in Nederland»5. Hoewel de folder niet specifiek gericht is op vrouwen die in de prostitutie terecht komen, wordt daarin wel gewezen op het risico van uitbuiting en wordt geadviseerd om bij uitbuiting contact op te nemen met de Inspectie SZW, Meld Misdaad Anoniem of de NGO Fairwork.
Hoe en op welke termijn verwacht u dat de Europese plannen ten aanzien van de bestrijding van mensenhandel, zoals opgenomen in de desbetreffende Europese richtlijn en uitgewerkt in de Mededeling over de «EU-strategie voor de uitroeiing van mensenhandel 2012–2016», vruchten gaan afwerpen? Welke concrete, afrekenbare doelen worden er gesteld en welke instrumenten worden daarbij voorgesteld?
De EU-Lidstaten moeten de EU-mensenhandelrichtlijn op 6 april 2013 hebben geïmplementeerd in hun nationale wetgeving en beleid. De EU-mensenhandelstrategie loopt van 2012 tot 2016 en bevat zeer concrete doelen. Nederland draagt op vele manieren bij aan de uitvoering van deze strategie, onder adere door de reeds genoemde bilaterale operationele en niet-operationele samenwerking met Bulgarije, Roemenië en Hongarije en door de leidende rol die Nederland samen met het Verenigd Koninkrijk speelt in het EMPACT-project mensenhandel. Nederland neemt bovendien deel aan een project om richtlijnen op te stellen voor de identificatie van slachtoffers van mensenhandel (een project dat genoemd wordt onderaan pagina 6 van de strategie), organiseert een grote EU-conferentie in 2013 over multidisciplinaire samenwerking tegen mensenhandel samen met Polen en Cyprus en verzorgt trainingen over arbeidsuitbuiting in 14 landen in Midden- en Oost-Europa.
Is het waar dat er vrouwen op de Wallen aanwezig zijn die niet eens in staat zijn aangifte te doen tegen welk misbruik dan ook? Zo ja, wat kunt u doen om specifiek deze groep extra kwetsbare vrouwen te beschermen? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Mensenhandel is een ernstig misdrijf dat een grote impact heeft op de slachtoffers. Het komt regelmatig voor dat slachtoffers bijvoorbeeld te angstig zijn om aangifte te doen. Het beleid is er dan ook op gericht om mensen die in aanraking komen met mogelijke slachtoffers bewust te maken van of te trainen op het herkennen van signalen van mensenhandel. Zo worden opsporingsfunctionarissen en toezichthouders getraind en worden er verschillende voorlichtingscampagnes op dit terrein gevoerd.6 Een van deze campagnes heb ik op 13 juni jl. gelanceerd. Dit betrof een campagne van stichting M (Meld Misdaad Anoniem) om klanten van prostituees te stimuleren informatie over mensenhandel te melden bij politie of stichting M. Met de signalen kunnen politie en OM de mensenhandelaren aanpakken en de slachtoffers uit hun benarde situatie bevrijden. Er zijn opvangvoorzieningen waar de slachtoffers vervolgens in een veilige omgeving zorg en hulp krijgen.
Beschikt u, als de Wet regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche, in de Eerste Kamer wordt aangenomen over meer mogelijkheden om vrouwen die gedwongen in de prostitutie zitten, te helpen? Zo ja, welke mogelijkheden zijn dit? Kan op grond van het gesprek dat met een vrouw moet worden gevoerd voor dat zij als prostituée werkzaam mag worden (artikel 6 van het wetsvoorstel), ook gevraagd worden naar signalen die op dwang duiden?
Zoals u wellicht weet heb ik de Eerste Kamer verzocht de behandeling van het wetsvoorstel Regulering prostitutie en bestrijding misstanden seksbranche aan te houden. Ik beraad mij momenteel op mogelijke vervolgstappen.
Deelt u de mening dat, ook al voelen veel buitenlandse prostituees in Nederland zich niet uitgebuit of ook al ondernemen zij niets om uit hun situatie te komen, zij naar de maatstaven van uitbuiting, zoals bedoeld in het Wetboek van strafrecht (Sr), wel degelijk uitgebuit worden? Zo ja, in hoeverre kan, ook als het slachtoffer zelf geen aangifte doet, een actief opsporings- en vervolgingsbeleid mensenhandel tegengaan? Zo ja, in hoeverre gebeurt dit ook?
Het komt voor dat slachtoffers van mensenhandel niets ondernemen om uit hun situatie te komen. Slachtoffers weten of durven vaak de weg naar politie of hulpverleningsinstanties niet te vinden. Het opsporings- en vervolgingsbeleid betreffende mensenhandel is er dan ook op gericht, zoals vermeld in antwoord op vraag 6, om actief signalen op te pikken en niet alleen op te treden naar aanleiding van een aangifte door het slachtoffer. Naast bewustwordingscampagnes en de training van opsporingsfunctionarissen en toezichthouders worden diverse integrale opsporings- en handhavingsacties uitgevoerd om uitbuiting tegen te gaan. Zo is naar aanleiding van ernstige signalen van mensenhandel op 23 maart 2012 een grootschalige actie tegen internationale mensenhandel uitgevoerd op het Baekelandplein in Eindhoven7. Een soortgelijke actie vond vorig jaar plaats in de Doubletstraat in Den Haag.
Hoeveel vervolgingen wegens mensenhandel of uitbuiting (artikel 273f Sr) worden er naar schatting per jaar gedaan op grond van een aangifte en hoe vaak gebeurt dat ambtshalve?
In de registratiesystemen van het Openbaar Ministerie wordt geen onderscheid gemaakt tussen een ambtshalve vervolging of een vervolging die is ingesteld naar aanleiding van een aangifte.
Seksueel misbruik door zorgverleners |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
van Veldhuijzen Zanten-Hyllner , Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Honderden patiënten misbruikt door zorgverlener»?1
Ja.
Zijn de cijfers die RTL heeft opgevraagd bij de Inspectie voor de Gezondheidszorg al langer bekend? Zo ja, bij wie, en was ook u daarvan op de hoogte? Hoe komt het dan dat die cijfers niet eerder openbaar zijn geworden? Zo nee, waarom is onderzoek van RTL daarvoor nodig geweest?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) publiceert jaarlijks over het totaal aantal ontvangen meldingen in het «Jaarbeeld». De IGZ differentieert in het jaarbeeld niet naar de aard van de melding vanwege de diversiteit van de ontvangen meldingen. De jaarbeelden worden gepubliceerd op de website van de IGZ.
Houdt de Inspectie alleen individuele meldingen van seksueel misbruik bij? Zo ja, waarom? Deelt u de mening dat van het geaggregeerd bijhouden van soorten van klachten en daarover rapporteren een belangrijke signaalfunctie kan uitgaan? Zo nee, waar blijkt het tegendeel uit?
Zorgaanbieders zijn verplicht om seksueel misbruik te melden bij de IGZ. De IGZ registreert alle meldingen van (vermeend) seksueel misbruik op individueel niveau, maar rapporteert alleen over het totaal van ontvangen meldingen (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoeveel en welke handhavingsinstrumenten heeft de Inspectie gebruikt tegen zorgverleners waarvan in de genoemde periode 2007 tot en met 2012 meldingen van seksueel misbruik zijn binnengekomen?
RTL hanteert in het betreffende nieuwsbericht cijfers van meldingen bij de IGZ over seksueel grensoverschrijdend gedrag door hulpverleners in de eerstelijnsgezondheidszorg, specialistisch somatische zorg, gehandicaptenzorg en geestelijke gezondheidszorg in de periode januari 2007 tot mei 2012. Dit is breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Zo bevat dit overzicht ook meldingen die bijvoorbeeld betrekking hebben op seksueel getinte opmerkingen door hulpverleners.
In geval van meldingen betreffende vermeend seksueel grensoverschrijdend gedrag hanteert de IGZ een beoordelingsschema aan de hand waarvan besloten wordt welke stappen worden gezet. Deze stappen zijn afhankelijk van de specifieke omstandigheden van de melding, in het bijzonder de ernst en aard van het seksueel grensoverschrijdende gedrag. De meldingen van vermeend seksueel misbruik zoals gepresenteerd door RTL hebben betrekking op alle vormen van seksueel grensoverschrijdend gedrag, variërend van seksueel getinte opmerkingen tot seksuele contact(en)2.
Bij 11% van de meldingen volgde een strafrechtelijk traject.
In 15% van de gevallen volgde een tuchtrechtelijk traject (11% van de tuchtklachten werd door de IGZ zelf ingediend, 4% van de tuchtklachten werd door derden ingediend).
Bij 18% van de meldingen bleek na onderzoek van de IGZ dat er geen sprake was van seksueel grensoverschrijdend gedrag, of werd de melding ingetrokken.
In 23% van de gevallen trof de instelling zelf – na intern – onderzoek voldoende maatregelen om de kans op herhaling te voorkomen (waaronder ontslag van betreffende hulpverlener).
In 34% van de gevallen heeft de betrokken hulpverlener op eigen initiatief afdoende maatregelen getroffen, veelal als gevolg van eigen onderzoek door de IGZ en/of een gesprek tussen de IGZ en de hulpverlener.
Tot slot is in 1% van de gevallen naar de klachtencommissie van de instelling verwezen, bijvoorbeeld wanneer de melder anoniem wil blijven en ook de naam van de betrokken hulpverlener niet wil geven.
In hoeveel van de in het bericht genoemde meldingen van seksueel misbruik heeft de Inspectie een opsporingsonderzoek uitgevoerd, en hoe vaak is er aangifte gedaan bij het Openbaar Ministerie? Hoe vaak heeft dit tot een strafrechtelijke vervolging, respectievelijk veroordeling geleid? Waarom hebben de overige meldingen niet tot aangifte respectievelijk vervolging geleid?
Zie het antwoord bij vraag 4. De overige meldingen hebben niet tot aangifte geleid vanwege de aard van het seksueel overschrijdend gedrag of omdat het Openbaar Ministerie op voorhand aangaf niet tot vervolging over te zullen gaan.
Deelt u de mening dat meldingen van seksueel misbruik door zorgverleners zelden een zaak mogen zijn van alleen de Inspectie, en dat seksueel misbruik vrijwel altijd onder de aandacht van de justitiële autoriteiten moet worden gebracht? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 4 aangegeven is het overzicht van RTL breder dan alleen meldingen over seksueel misbruik. Afhankelijk van de concrete feiten en omstandigheden van het seksueel grensoverschrijdend gedrag is hier al dan niet een rol voor justitiële autoriteiten. Vaak zullen dergelijke gevallen inderdaad onder de aandacht van justitiële autoriteiten moeten worden gebracht. Dit kan de IGZ zelf doen. Ook de instelling of het slachtoffer kan zelf aangifte doen bij de politie en/of tot een civielrechtelijk traject overgaan.
Deelt u de mening dat er meer aandacht moet komen voor het probleem van seksueel misbruik tijdens de opleiding voor zorgpersoneel? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de opleiding wordt reeds stilgestaan bij de professionalisering van beroepsbeoefenaren. IJkpunt voor het handelen van professionals is hun beroepscode met als onderdeel de ongelijke relatie tussen cliënt en professional waarvan geen misbruik mag worden gemaakt. Wordt de code overtreden dan kan de professional door de tuchtrechter uit het beroepsregister worden geschrapt.
In het rapport van de Commissie Samson naar seksueel misbruik waarover uw Kamer op 8 oktober jongstleden is geïnformeerd (TK, 2012–2013, 33 435, nr. 1) worden een aantal aanbevelingen gedaan op het gebied van opleidingen en permanente educatie. Onze reactie hierop ontvangt uw Kamer voor het kerstreces.
Hoeveel zorgverleners tegen wie een melding van seksueel misbruik is gedaan, beschikten over een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG)?
Het al dan niet kunnen overleggen van een VOG door een instelling heeft op dit moment geen wettelijke basis waardoor de IGZ hierop niet kan handhaven. De IGZ heeft deze gegevens dan ook niet geregistreerd. Dit neemt niet weg dat zorginstellingen zelf aan risicomanagement kunnen doen door structureel om een VOG te vragen.
Zou het verplicht stellen van de VOG voor werknemers in de zorg kunnen helpen bij het terugdringen van seksueel misbruik? Zo ja, in welke mate, en hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Een VOG biedt de mogelijkheid om het justitiële verleden van werknemers in de zorg te screenen en veroordeelde ontuchtplegers te weren. Bij de afgifte van de VOG kan echter alleen gekeken worden naar de justitiële gegevens die op dat moment geregistreerd staan in de justitiële documentatie. Zodoende geeft de VOG alleen het justitiële verleden weer en niet het gehele levenspad van de betrokkene. Tevens zegt de VOG niets over toekomstig gedrag of de psychische gesteldheid van de aanvrager. Hoewel een VOG dus geen garanties biedt dat er geen incidenten meer zullen plaatsvinden is het wel een belangrijk hulpmiddel dat de kans op seksueel misbruik terugdringt.
Ik ben dan ook een warm voorstander van de praktijk van veel zorgverleners om systematisch te vragen naar een VOG bij het in dienst nemen van een zorgverlener en wil dat ook wettelijk regelen. Zoals hiervoor gezegd is er op dit moment nog geen wettelijke basis om de VOG verplicht te stellen voor werknemers in de zorg. Een voorstel om de VOG in de jeugdzorg te verplichten is 8 oktober jongstleden naar de Tweede Kamer gestuurd (TK 2012–2013, 33 062, nr. 8). Ik zal mij beraden over het opnemen van een verplichte VOG voor overige werknemers in de zorg.
Het bericht dat het woonrecht van krakers zwaarder weegt dan het belang van ontruimen |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht: «Nederland: Krakers winnen rechtszaak, ontruiming van de baan»?1
Ja.
Is het waar het dat in dit geval het woonrecht van de krakers zwaarder weegt dan het belang van ontruiming?
In deze specifieke zaak heeft de rechter geoordeeld dat het woonrecht van de kraker zwaarder weegt dan het belang van de Staat bij ontruiming van de woning. De Staat is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan. De uitkomst daarvan is nog niet bekend.
Deelt u de mening dat krakers helemaal niet gezellig ergens willen gaan wonen, maar gewoon criminelen zijn die zich onrechtmatig de toegang tot een pand verschaffen en de boel daar negen van de tien keer gewoon slopen door bijvoorbeeld overal hun behoeften te doen? Zo nee, waarom niet?
Dat kraken kan inhouden dat wordt voorgedrongen op de woningmarkt en eigenaren ook met vernielingen worden geconfronteerd is inderdaad in de wetsgeschiedenis van het kraakverbod als argument naar voren gebracht.
Deelt u de mening dat woonrecht betekent dat men zich kan laten inschrijven voor een huurwoning of een huis kan kopen? Zo nee, waarom niet?
Het woonrecht als zodanig is niet gedefinieerd in de in Nederland geldende wetgeving. In zaken die betrekking hebben op kraken wordt de term woonrecht doorgaans gebruikt in de context van artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM), waarin het recht op respect voor een woning is vastgelegd. In de Grondwet is dit uitgewerkt in artikel 12, over de voorwaarden waaronder een woning kan worden binnengetreden. In deze betekenis heeft het woonrecht dus geen betrekking op het verkrijgen van een huur- of koopwoning, maar op de situatie waarin iemand reeds een woning bewoont.
Deelt u de mening dat eigendom het meest omvattende recht is dat een persoon op een zaak kan hebben? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Deelt u de mening dat de zogenaamde belangenafweging het nieuwe artikel 138a van het Wetboek van Strafrecht (Sr) doorkruist? Zo nee, waarom niet?
Nee, de Hoge Raad heeft in zijn arrest van 28 oktober 2011 geoordeeld dat naast de wederrechtelijkheid tevens dient te worden getoetst of de in abstracto door de wetgever gegeven voorrang van het belang van de openbare orde en de bescherming van de rechten van derden boven het huisrecht van de kraker, in de concrete omstandigheden van het geval, proportioneel is. Daarbij dient de kraker feiten en omstandigheden aan te voeren en aannemelijk te maken dat in het concrete geval een andere dan door de wetgever gemaakte afweging moet worden gemaakt. De praktijk wijst uit dat de rechter de strafrechtelijke ontruiming vrijwel altijd toestaat.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de spoedcassatie die u hiertegen heeft ingesteld?
Indien u doelt op de reactie van de Staat op de uitspraak van de rechtbank Groningen van 5 oktober 2012, verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Indien u doelt op de cassatie die de Staat heeft ingesteld tegen het arrest van het Hof Den Haag van 8 november 2010, waar eerdere Kamervragen over zijn gesteld2, kan ik u mededelen dat de Hoge Raad hierover op 28 oktober 2011 uitspraak heeft gedaan (LJN: BQ9880). In dit arrest heeft de Hoge Raad geoordeeld dat een ontruiming van een kraakpand in beginsel van tevoren bij de krakers moet worden aangekondigd, en dat de uitspraak van de rechter in beginsel moet worden afgewacht, indien de krakers hiertegen een kort geding aanspannen. Een eventueel hoger beroep hoeft niet te worden afgewacht. Daarnaast kan in een aantal in dit vonnis omschreven gevallen meteen worden ontruimd, zonder dat de ontruiming hoeft te worden aangekondigd, en zonder dat een kort geding hoeft te worden afgewacht.
Bent u bereid de wet aan te passen, zodat het doel van het eerdere initiatiefwetsvoorstel, dat heeft geleid tot het huidige artikel 138a Sr, wordt bereikt en krakers altijd strafrechtelijk vervolgd worden? Zo nee, waarom niet?
Ik zie geen aanleiding tot een wetswijziging. Met een consequent ontruimingsbeleid kan het kraken sterk worden ontmoedigd en het aantal gekraakte panden sterk teruggedrongen. In Amsterdam is daar positieve ervaring mee opgedaan.