Nulurencontracten in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het bericht dat er zorgwerkgevers zijn die proberen onder het sociaal akkoord uit te komen met allerlei varianten van nulurencontracten?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb het bericht gelezen. Verder wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn.*)
Acht u het wenselijk dat zorgwerkgevers op deze wijze zorgverleners uitbuiten? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u treffen om dit te verbieden?
Ook hier wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn.
Wat is uw reactie op de uitspraak van C. Passchier, FNV-onderhandelaar, dat dit volstrekt belachelijk en onacceptabel is en dat dit niet in lijn is met wat is afgesproken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn, met name naar het antwoord op vraag 4 en vraag 6.
Verder kan ik er over opmerken dat het onderwerp over de vormgeving van de flexibele schil in de zorg en over de balans daar tussen flexibiliteit en zekerheid op dit moment bij sociale partners in de zorg op de overlegtafels ligt, met de afspraken uit het Stichtingsakkoord als kader. Gezien hun primaire verantwoordelijkheid hierin past het mij niet om daar nu uitspraken over te doen.
Hoeveel jaarcontracten voor 25 uur en/of contracten voor 2 à 3 uur per maand zijn de afgelopen maanden gesloten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Dat weet ik niet. Dat vind ik ook een zaak die primair de sociale partners in de desbetreffende sector regardeert. Verder wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn, met name naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Hoeveel signalen over variaties op nulurencontracten hebben de FNV, het CNV en andere vakbonden ontvangen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen signalen ontvangen, maar dit is ook logisch omdat dit ook een zaak is die primair de sociale partners in de desbetreffende sector regardeert. Verder wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn, met name naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Hoeveel en welke zorgwerkgevers sluiten op dit moment variaties op de nulurencontracten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 5.
Hoeveel nulurencontracten zijn er in 2013 totaal gesloten en hoeveel in vorige jaren? Kunt u dit aangeven per zorgsector? Zo nee, waarom niet?
De jaarlijkse arbeidsmarktrapportage die de minister van VWS en ik uw Kamer doen toekomen, voorziet niet in deze gegevensuitvraag.
Zijn er verschillen in regio’s wat betreft het aantal nulurencontracten dat wordt gesloten? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 7.
Kunt u aangeven of er momenteel meer nulurencontracten worden gesloten dan voorheen, gezien de aankomende bezuinigingen op de langdurige zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie het antwoord op vraag 7 en vraag 5.
Deelt u de mening dat de waardering voor zorgverleners op dit moment minimaal is en dat dit sterk verbeterd dient te worden, o.a. door middel van betere arbeidsvoorwaarden? Zo ja, hoe gaat u dit verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Ik deel uw mening op dit punt niet. De in de diverse zorgsectoren afgesloten CAO’s bevatten immers afspraken over een arbeidsvoorwaardenpakket dat voor werknemers en werkgevers aanvaardbaar is. Ook wil ik er in dit verband op wijzen dat de arbeidsvoorwaarden in de zorg in het kabinetsbeleid worden ontzien, door het afzien van een nullijn.
Welke maatregelen gaat u samen met de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid precies treffen om te zorgen dat nulurencontracten in de zorg verdwijnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn, met name naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Welke maatregelen gaat u treffen om zorgwerkgevers aan te pakken die varianten van nulurencontracten aanbieden en op deze wijze hun personeel uitbuiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ook hier wil ik verwijzen naar de antwoorden op de vragenset van de PvdA waar uw vragen een aanvulling op zijn, met name naar de antwoorden op de vragen 4 en 6.
Erkent u dat het van belang is dat zorgmedewerkers economisch zelfstandig kunnen zijn met een baan in de zorg? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te verbeteren?
Zorgmedewerkers moeten de baan in de zorg kunnen krijgen die het beste past bij hun persoonlijke behoeften en wensen en daarvoor het arbeidsvoorwaardenpakket ontvangen dat in de cao van hun sector is overeengekomen.
Het bericht ‘200 medewerkers weg bij Pleyade’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «200 medewerkers weg bij Pleyade»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat er door uw beleid 200 mensen bij deze zorgaanbieder hun baan verliezen?
De vertegenwoordiger van Pleyade geeft aan dat de reorganisatie wordt veroorzaakt door een kleinere toestroom van cliënten naar Pleyade. Dit is een tendens die al langer gaande is omdat ouderen er steeds vaker voor kiezen om langer thuis te blijven wonen. Zorginstellingen zullen hierop moeten anticiperen en hun bedrijfsproces moeten aanpassen. Tegenover de afnemende vraag naar verzorgingshuiszorg staat overigens een toenemende vraag naar verpleeghuiszorg en thuiszorg.
Hoe verhoudt het ontslag van deze medewerkers zich tot de Agemagelden die zorgaanbieder Pleyade gekregen heeft om extra personeel aan te nemen?
De intensiveringsmiddelen AWBZ zijn bedoeld voor het opleiden en aannemen van personeel. Hierover zijn afspraken gemaakt met het zorgkantoor. Indien Pleyade geen invulling meer geeft aan de afspraken die met het zorgkantoor zijn gemaakt, wordt de vergoeding niet gecontinueerd.
Hoeveel ouderen zullen door dit massaontslag verstoken blijven van zorg?
Er zullen door deze reorganisatie bij Pleyade geen ouderen verstoken blijven van zorg. Bepalend voor het recht op zorg is de AWBZ-indicatie. Het zorgkantoor heeft de zorgplicht om in de zorgvraag van deze ouderen met een AWBZ-indicatie te voorzien.
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag twee, gaan ouderen die in het verleden zich zouden wenden tot Pleyade nu naar andere zorginstellingen of ontvangen zorg thuis.
Bent u bereid de Inspectie vaker te laten controleren, nu het werk door veel minder mensen gedaan zal moeten worden?
De personeelsreductie wordt veroorzaakt door de afnemende zorgvraag bij Pleyade. Het is dus niet zo dat het zelfde werk door veel minder mensen moet worden gedaan. De inspectie zal haar reguliere controles blijven uitvoeren. Ik zie geen aanleiding om de controletaak bij Pleyade te intensiveren.
Het bericht ‘Drinken tijdens zwangerschap kan gewoon’ |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Carla Dik-Faber (CU), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Drinken tijdens zwangerschap kan gewoon»?1
Ja.
Waarop zijn de uitkomsten van het onderzoek gebaseerd?
Het betreft een Brits onderzoek waarbij kinderen van moeders die tijdens de zwangerschap matig dronken, een beter evenwicht (op een evenwichtsbalk) bleken te hebben in vergelijking met kinderen waarvan de moeder niet dronk tijdens de zwangerschap. De onderzoekers concluderen dat er geen aanwijzing is dat matig alcoholgebruik leidt tot een slechtere prestatie op een evenwichtsbalk (die het gevolg kan zijn van neurologische ontwikkelingsachterstand). De onderzoekers vinden dat niet geconcludeerd mag worden dat matig drinken goed is omdat het tot betere prestaties leidt, want dat is zeer waarschijnlijk aan andere factoren te wijten.
Deelt u de mening dat het beste advies blijft om helemaal geen alcohol te drinken tijdens de zwangerschap?
Het standpunt van de overheid is nog altijd dat het het beste is het drinken van alcohol te vermijden wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft. Uit genoemd onderzoek kan niet worden afgeleid dat alcoholgebruik tijdens zwangerschap onschadelijk is. Het standpunt wordt gecommuniceerd via sites als alcoholinfo.nl van het Trimbos-instituut en alcoholenzwangerschap.nl van STAP en de site van het Voedingscentrum. Het RIVM heeft in samenwerking met NVOG, KNOV, NHG, VVAH en het Erfocentrum de folder Zwanger! ontwikkeld2 waarin deze zgn. nulnorm ook wordt gecommuniceerd.
Hetzelfde geldt voor de recent door het Trimbos-instituut en STAP ontwikkelde folder «Wat je moet weten over alcohol en roken voor, tijdens en na de zwangerschap3 en de RIVM website www.strakszwangerworden.nl4.
Is het advies van de Gezondheidsraad uit 2005 waarin staat dat het beter is om helemaal geen alcohol te drinken tijdens de zwangerschap nog steeds actueel en geldend?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt de conclusie van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP)2 dat met name huisartsen en gynaecologen zwangere vrouwen vaak niet adviseren om geen alcohol te drinken tijdens de zwangerschap? Klopt het dat de Nederlandse Vereniging voor Obstetrie en Gynaecologie (NVOG) zelfs helemaal geen richtlijn heeft over alcoholgebruik tijdens zwangerschap?
De richtlijnen van de beroepsgroepen huisartsen, verloskundigen en gynaecologen besteden duidelijk aandacht aan het onderwerp zwangerschap en alcohol7. Deze drie beroepsgroepen zijn ook belangrijke partners geweest in het ontwikkelen van de website www.strakszwangerworden.nl die zich specifiek richt op het geven van advies aan (aanstaande) zwangeren. De boodschap in zowel de richtlijnen als in de publieksinformatie is dat beroepsgroepen moeten adviseren om het gebruik van alcohol in de zwangerschap te vermijden. Ik zal de rapportage van STAP onder de aandacht brengen van deze beroepsgroepen en hen vragen om binnen hun beroepsgroep aandacht te besteden aan het naleven van de richtlijn op dit aspect.
Overigens is in opdracht van het Partnership Vroegsignalering Alcohol8 – dat van mij subsidie ontvangt – onlangs een e-learning module voor verloskundigen (in opleiding) ontwikkeld, gericht op het verbeteren van vroegsignalering en het bespreekbaar maken van alcoholgebruik bij zwangere vrouwen door verloskundigen. De e-learning module is geaccrediteerd door de KNOV.
Klopt de conclusie van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid (STAP)3 dat er onvoldoende kennis bij zorgverleners is over de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik bij zwangerschap?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke manier kan u ertoe bijdragen dat alle beroepsgroepen hierover een eenduidige richtlijn gaan hanteren en dat de kennis bij de zorgverleners wordt vergroot? Bent u bereid hierover in gesprek te gaan met de Landelijke Huisartsenvereniging (LHV) en de beroepsvereniging van gynaecologen (NVOG)?
Zie antwoord vraag 5.
Op welke wijze worden vrouwen die zwanger willen worden en zwanger zijn op het belang van een gezonde leefstijl gewezen (o.a. de gevaren van roken en het belang van een evenwichtig voedingspatroon)?
Wat vindt u van het idee om een waarschuwingslogo op alcoholhoudende dranken op te nemen voor de verdere bewustwording bij zwangere vrouwen?
Momenteel ben ik in overleg met de sectoren bier, gedistilleerd en wijn, die hebben aangegeven mee te willen werken aan vrijwillige invoering van een zwangerschapslogo op alcoholische dranken.
Deze sectoren hebben mij eind juni geïnformeerd over de haalbaarheid van het opnemen van een zwangerschapslogo op de etiketten van alcoholhoudende drank, op vrijwillige basis. Deze zomer ben ik daar nog met hen over in gesprek. Ik hoop na de zomer met hen tot overeenstemming te komen over hoe de sector de invoering van het logo gaat realiseren en zal u vervolgens hierover informeren.
Bent u bereid de Kamer te informeren over het rapport van de sector over het waarschuwingslogo dat in juni zou verschijnen? Kan dit vergezeld worden van een kabinetsreactie?
Zie antwoord vraag 9.
Het bericht dat patiënten gedwongen worden te verhuizen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook treurig dat patiënten, die al jaren op een vertrouwde plek wonen, nu gedwongen worden te verhuizen? Zo nee, waarom niet?1 2
Met de sector is vanuit kwaliteitsoverwegingen afgesproken dat een derde van de bedden3 in de GGZ in 2020 ten opzichte van 2008 kunnen worden afgebouwd en substitutie moet plaatsvinden met ambulante zorg. Geconstateerd is dat bepaalde patiënten die nu langdurig in een kliniek wonen veel beter thuis – met adequate ondersteuning – in hun eigen leefomgeving kunnen wonen. Daartoe worden zogenaamde FACT teams opgezet of uitgebreid. Deze teams ondersteunen de patiënt ambulant en begeleiden de patiënt indien nodig om thuis goed te kunnen functioneren. Gemeenten zijn daar ook bij betrokken. Patiënten worden nooit gedwongen te verhuizen. Er vindt uitvoerig overleg plaats met de patiënt en de familie over de eventuele verhuizing; de patiënten waar het in het geval van Zon en Schild over gaat, stemmen in met de verhuizing. Vier patiënten gaan zelfstandig wonen met ondersteuning van een FACT-team, en drie andere patiënten gaan naar instelling van beschermd wonen.
Hoe lang bent u al bekend met het bericht dat GGZ Centraal woningen van patiënten wil sluiten? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ik heb dat bericht in juni van dit jaar vernomen.
Hebben patiënten, familieleden en zorgverleners deze verhuisplannen goedgekeurd? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de instelling heeft mij laten weten dat patiënten, familieleden en zorgverleners achter deze verhuisplannen staan.
Is u bekend of de ondernemingsraad en de cliëntenraad betrokken zijn geweest bij de verhuisplannen van GGZ Centraal? Hebben zij deze plannen goedgekeurd? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Ja, de ondernemingsraad en de cliëntenraad zijn beide betrokken bij de verhuisplannen. Zij hebben positief geadviseerd.
Welke alternatieve oplossingen zijn onderzocht, zodat patiënten niet gedwongen hoeven te verhuizen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Een alternatieve oplossing is niet nodig, omdat patiënten niet worden gedwongen te verhuizen. Zoals ook in het Bestuurlijk Akkoord GGZ is overeengekomen met de sector is het in sommige gevallen juist goed voor de patiënt om weer in de eigen leefomgeving te kunnen gaan wonen. Voor deze patiënten worden daarom deze stappen naar de thuissituatie voorbereid en ingezet. De patiënten worden hierbij goed begeleid. In sommige gevallen wordt de patiënt eerst naar een beschermd wonen situatie geleid als de stap naar de thuissituatie nog te groot is. Bij Zon en Schild gebeurt dat in drie van de zeven gevallen.
Waarom moet Zon en Schild 3,5 miljoen euro bezuinigen? Kunt u uw antwoord toelichten?
De 3,5 miljoen euro waar u over spreekt gaat over twee jaren; in 2012 is een bezuiniging 2 miljoen euro afgesproken met de verzekeraar en in 2013 gaat het om 1,5 miljoen euro. In de gehele GGZ moet bezuinigd worden. Daarover is een afspraak gemaakt met de sector in het Bestuurlijk Akkoord GGZ 2013–2014 (waarin groei is opgenomen van 2,5%). Dit raakt iedere instelling in de GGZ. Verzekeraars en aanbieders zullen in de inkoopafspraken moeten bezien op welke wijze de bezuiniging kan worden doorgevoerd.
Hoe is de zorg voor de patiënten momenteel gewaarborgd? Controleert de Inspectie voor de Gezondheidszorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inspectie heeft recent onaangekondigde inspectiebezoeken gebracht aan verschillende locaties van GGZ Centraal. Uit deze inspecties is gebleken dat de zorgverlening op orde is. De berichtgeving is voor de inspectie wel aanleiding om vinger aan de pols te houden. Zij zal dan ook binnen twee maanden opnieuw een inspectiebezoek brengen aan GGZ Centraal.
De recente bevindingen sluiten overigens aan bij de resultaten van eerder door de inspectie verricht thematoezicht in de betreffende regio waarbij gekeken is naar de voorwaarden voor zorgverlening aan zorgmijders. Ik heb u hierover op 2 mei jl. bericht (kenmerk 112566–102629-CZ). Uit dit onderzoek blijkt dat de zogenaamde FACT-teams in deze regio goed functioneren.
Hoeveel ontslagen worden verwacht? Zijn er inmiddels al personeelsleden ontslagen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De instelling heeft mij verzekerd dat er geen gedwongen ontslagen plaatsvinden. Men verwacht een inkrimping van het personeel via een natuurlijk verloop; tijdelijke contracten worden niet meer verlengd en een aantal personeelsleden solliciteert zelf buiten de instelling. Sommige medewerkers worden binnen GGZ Centraal herplaatst.
Is de vakbond betrokken? Wordt er een sociaal plan gemaakt samen met vakbond, werkgever en personeel? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren?
Wat wordt verstaan in het artikel van Zon en Schild dat er grote flexibiliteit gevraagd wordt van het personeel? Vindt u dit wenselijk? Wilt u uw antwoord toelichten?
Heeft u ook signalen ontvangen dat het personeel geïntimideerd wordt, en geacht wordt niet met media en anderen te praten zonder overleg met leidinggevenden van Zon en Schild? Kunt u uw antwoord toelichten?
Welke maatregelen gaat u treffen om te zorgen dat deze patiënten een goede woonplek krijgen en/of behouden en dat personeel niet ontslagen wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Slechts een waarschuwing bij het veroorzaken van ernstige brandwonden door een verpleegkundige |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Waarschuwing voor badincident zorginstelling»?1
Ja.
Klopt het dat hier slechts sprake is van een waarschuwing, dan wel een berisping?
Aan de verpleegkundige is door het regionaal tuchtcollege voor de gezondheidszorg te Eindhoven de maatregel waarschuwing opgelegd.
Deelt u de mening dat de straf voor deze verpleegkundige te laag is, vanwege de zeer ernstige brandwonden die zij veroorzaakt heeft, waardoor het reeds gehandicapte meisje niet meer kan lopen?
Ten eerste wil ik aangeven dat een tuchtmaatregel geen strafmaatregel is maar primair correctie van professioneel gedrag beoogt om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen. Echter geheel in lijn met wat wij in Nederland als procedure kennen voor rechtszaken die bij de (tucht)rechter liggen of zijn afgehandeld, ligt het niet in de rede dat ik als Staatssecretaris uitspraken doe over de opgelegde maatregel.
Deelt u de mening dat het tuchtrecht er hoort te zijn om mensen te beschermen tegen onbekwaam en falend personeel, en niet om hen slechts te laten leren van hun fouten?2
Het primaire doel van het tuchtrecht is het bewaken en bevorderen van de kwaliteit van de zorgverlening. Het algemene belang van kwaliteitsbewaking staat voorop. Een tuchtmaatregel is geen strafmaatregel maar beoogt primair correctie van professioneel gedrag om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen. Dat is in het bijzonder ook in het belang van de burger. Naast dit doel beoogt het tuchtrecht tevens burgers te beschermen tegen ondeskundig en onzorgvuldig medisch handelen.
Bent u bereid de waarschuwing en berisping uit het tuchtrecht te schrappen, zodat blunderend personeel altijd een hogere straf – zoals doorhaling in het register – opgelegd krijgt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben niet bereid de waarschuwing en berisping uit het tuchtrecht te schrappen.
Zoals hierboven geantwoord, is een tuchtmaatregel geen strafmaatregel maar beoogt het primair correctie van professioneel gedrag om herhaling van gemaakte fouten te voorkomen. Het dwingt zorgverleners om kritisch naar hun eigen handelen te kijken en leidt in vele gevallen tot aanpassing van handelwijze.
De participatie van doven en slechthorenden binnen de samenleving |
|
Roelof van Laar (PvdA), Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoeveel doven en slechthorenden hebben de afgelopen 10 jaar voor regulier onderwijs gekozen, en hoeveel voor speciaal onderwijs? Hoe is deze verhouding onder dove kinderen met en zonder cochleair implantaat?
In onderstaande tabel wordt het aantal dove en slechthorende leerlingen vanaf 1-10-2003 tot en met 1-10-2012 in kaart gebracht dat op het (voortgezet) speciaal onderwijs ((v)so) staat ingeschreven of met leerlinggebonden financiering (lgf) in het primair onderwijs (po) of voortgezet onderwijs (vo) verblijft.
SO
VSO
LGF PO
LGF VO
Doof
SH
Doof
SH
Doof
SH
Doof
SH
2003
397
1.052
203
1.535
62
750
61
829
2004
437
960
211
1.440
102
655
71
472
2005
455
724
218
1.487
87
803
82
886
2006
451
639
221
1.606
124
682
139
1.469
2007
434
594
237
1.643
150
559
125
1.359
2008
442
515
219
1.687
143
520
129
1.320
2009
431
503
216
1.694
149
507
118
1.439
2010
400
518
225
1.713
141
491
118
1.439
2011
386
539
216
1.780
134
518
137
1.464
2012
362
547
193
1.973
131
522
128
1.486
Uit de tabel blijkt dat het aantal dove leerlingen in het (v)so tot 2006 licht is gestegen, daarna stabiliseerde en vanaf 2009 aan het dalen is. Het aantal dove leerlingen met een rugzak is daarentegen zowel in het primair als voortgezet onderwijs in de loop van de afgelopen 10 jaar verdubbeld. Het aantal slechthorende leerlingen in het so is in diezelfde periode gehalveerd, maar in het vso gestegen. Wat betreft de deelname van slechthorende leerlingen in het po en het vo is eenzelfde dalende respectievelijk stijgende trend te zien.
Het grote verschil tussen het aantal slechthorenden in de po- en de vo-leeftijd is te verklaren doordat leerlingen met ernstige spraak- en taalmoeilijkheden (esm) in het primair onderwijs een aparte categorie vormen en in het voortgezet onderwijs in dezelfde categorie als slechthorenden worden geplaatst.
Ik kan geen antwoord geven op de vraag hoe de verhouding is onder dove leerlingen met en zonder cochleair implantaat. Hierover zijn geen gegevens beschikbaar.
Hoeveel doven en slechthorenden die voor regulier onderwijs kiezen hebben een startkwalificatie behaald? Hoe staat dit in verhouding tot doven en slechthorenden die gekozen hebben voor speciaal onderwijs?
Het is onbekend hoeveel dove en slechthorende leerlingen in het voortgezet onderwijs een startkwalificatie hebben gehaald. Het Basisregister Onderwijs (BRON) registreert weliswaar examen- en diplomagegevens, maar niet of een leerling leerlinggebonden financiering in het voortgezet onderwijs ontvangt.
Van leerlingen die afkomstig zijn uit het vso hebben 18 dove en 113 slechthorende leerlingen in 2010 en 25 dove en 148 slechthorenden leerlingen in 2011 een startkwalificatie gehaald. Omdat er over dove en slechthorende leerlingen in het regulier onderwijs geen gegevens bekend zijn, is het niet mogelijk een vergelijking te maken.
Welke factoren zijn van invloed op het al dan niet succesvol afronden van de opleiding binnen regulier onderwijs?
Bij het al dan niet succesvol afronden van de opleiding binnen regulier onderwijs kunnen verschillende factoren meespelen. Het hangt samen met beperkingen in de onderwijsparticipatie (zoals leerachterstand, communicatieve en sociaal-emotionele zelfredzaamheid, de ernst van de stoornis), maar het is bijvoorbeeld ook afhankelijk van de inzet van de leerling.
Hoeveel doven en slechthorenden werken in een sociale werkplaats? Was er de afgelopen tien jaar een toe- of afname zichtbaar in het aantal doven en slechthorenden dat in een sociale werkplaats werkzaam was?
Hierin kan geen inzicht worden gegeven omdat in de sociale werkvoorziening het type handicap niet wordt geregistreerd.
Welk percentage doven en slechthorenden is werkloos? Was er de afgelopen tien jaar een toe- of afname van het percentage dove en slechthorende werklozen? Hoe staat dit aandeel in verhouding tot de algehele werkloosheid?
Het rapport «De positie van doven en zwaar slechthorenden op de arbeidsmarkt» van de Organisatie voor Strategisch arbeidsmarktonderzoek (OSA) uit Tilburg (juni 2007) schat de bruto arbeidsdeelname1 van personen met gehoorproblemen over de periode 2000 tot met 2005 op 48 procent, tegenover 69 procent onder personen zonder gehoorproblemen. Recente(re) cijfers zijn niet beschikbaar.
De werkloosheid onder degenen die deelnemen op de arbeidsmarkt was onder personen met gehoorproblemen (iets) hoger dan onder degenen zonder gehoorproblemen, namelijk 6,3 procent (3 op 48) tegenover 5,8 procent (4 op 69). Deze gegevens in het rapport zijn gebaseerd op het Periodiek Onderzoek Leefsituatie (POLS) van het CBS. Wat betreft de ontwikkeling van het werkloosheidspercentage is het waarschijnlijk dat het voor werklozen met gehoorproblemen in de huidige periode van laagconjunctuur lastiger is om werk te vinden dan voor werklozen zonder gehoorproblemen.
Het bericht dat verpleegkundigen vrezen voor hun baan |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat verpleegkundigen zich onzeker voelen over hun baan?1
Ja.
Kunt u verklaren waarom het aantal werkzoekenden onder verpleegkundigen is toegenomen? Zijn er mogelijk nog andere redenen voor deze stijging, naast de eventuele effecten van bezuinigingen?
Het aantal werkzoekenden onder verpleegkundigen is licht gestegen. Het percentage werkzoekenden op het totaal aantal werkzame verpleegkundigen is gestegen met ca 0,3% procentpunt. Fluctuaties van een dergelijke omvang zijn de afgelopen 10 jaar vaker voorgekomen. Mogelijke oorzaken voor een stijging van deze omvang zijn lastig te duiden.
Hoe staat het met het aantal openstaande vacatures voor verpleegkundigen in de zorg? Zijn daar ook ontwikkelingen in gunstige/ongunstige zin in te vermelden?
We hebben geen data voorhanden over het aantal openstaande vacatures voor verpleegkundigen. Het CBS heeft wel data over de vacaturegraad (het aantal vacatures op 1.000 banen) voor alle beroepen in de gezondheids- en welzijnzorg. De vacaturegraad is gedaald van 15 in 2011 naar 13 in 2012.
Spelen er op de arbeidsmarkt voor verpleegkundigen ook matchingsproblemen? Zo ja, wat kun u daaraan doen?
Op dit moment hebben we geen signalen ontvangen over mogelijke matchingsproblemen voor verpleegkundigen op de arbeidsmarkt. We hebben verschillende zorg- en onderwijspartijen gevraagd of zij knelpunten ervaren in de aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt in de zorg. Na de zomer gaan we bekijken of deze inventarisatie aanleiding geeft om hier gezamenlijk actie op te ondernemen.
Het bericht dat NOVO onder verscherpt toezicht staat |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe oordeelt u over het overlijden van een bewoner in zorginstelling NOVO? Bent u ook van mening dat het overlijden na de fixatie uitgebreid onderzocht dient te worden?1 2
Dit is een uitermate betreurenswaardige gebeurtenis die diepe indruk op mij maakt. Met u ben ik van mening dat dergelijke gebeurtenissen heel goed moeten worden onderzocht.
Wat zegt deze stelling van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) u: «Het personeel bedoelt het goed, maar is te veel bezig met het beperken van de vrijheden van de bewoners en te weinig met hun ontwikkeling.»? Wat betekent dit voor de rest van de locaties van NOVO?
Deze conclusie van de IGZ is gebaseerd op de bevindingen van het inspectiebezoek aan de NOVO-locatie in Onnen op 1 en 2 november 2012 en vervolgens op 12 maart 2013. Uit de bevindingen van de IGZ komt naar voren dat het personeel ten tijde van het bezoek werkte volgens een bepaalde methodiek die sterk beheersmatig van karakter is. De methode was enkele maanden eerder afgeschaft volgens het management. Het personeel was hier door het management nog niet over geïnformeerd. Zij gebruikten de methode daarom nog steeds. Bovendien was er nog geen vervangende methode beschikbaar. De communicatie tussen management en medewerkers en de sturing door het management waren naar het oordeel van de IGZ onvoldoende.
Deze methodiek werd alleen op de twee behandellocaties van NOVO gebruikt. Inmiddels is een van deze twee locaties, te weten de locatie in Onnen, gesloten. NOVO voert naar aanleiding van het inspectierapport op de andere behandellocatie veranderingen door op de werkprocessen. Deze locatie is op 18 juni 2013 onaangekondigd bezocht. De rapportage van dat bezoek is op de site van IGZ gepubliceerd.
Erkent u dat de zorginstelling een zeer groot risico heeft genomen door de inzet van niet deskundig personeel, zowel voor de bewoners als voor hun eigen veiligheid? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke consequenties gaan daaruit volgen?
Het is de verantwoordelijkheid van de zorginstelling om voldoende deskundig personeel in te zetten. Uit de bevindingen van de IGZ blijkt dat het personeel voor een gedeelte van de zorg, namelijk het behandelaspect, niet voldoende deskundig was.
NOVO slaagde er onvoldoende in om verbeteringen te bewerkstelligen. NOVO achtte zich ook niet in staat om in de gestelde tijd de noodzakelijke verbeteringen te realiseren. Als gevolg van het inspectierapport heeft de raad van bestuur besloten om de locatie in Onnen te sluiten. Of er structurele tekortkomingen zijn in de zorgverlening van NOVO bij de andere locaties onderzoekt de IGZ de komende periode.
Bij een eventuele start van een nieuwe behandellocatie dient NOVO eerst de inspectie te informeren, opdat de IGZ een toets kan uitvoeren op de kwaliteit en daarmee de veiligheid van deze locatie.
Zijn de bewoners van NOVO op dit moment veilig? Kunt u garanderen dat mensen goede zorg krijgen die gericht is op het voorkomen van fixatie? Kunt u uw antwoord toelichten?
In overleg met de cliënten en hun vertegenwoordigers zijn inmiddels alle cliënten van het betreffende behandelcentrum in Onnen verhuisd. De IGZ heeft dit met een onaangekondigd bezoek gecontroleerd. Een aantal cliënten is verhuisd naar een andere locatie van NOVO, anderen naar een andere zorginstelling. Deze verhuizingen zijn zorgvuldig voorbereid. Zo hebben het «oude» team en het «nieuwe» team de zorg- en behandelbehoefte van elke cliënt goed afgestemd. Ook geldt voor alle cliënten dat de behandelverantwoordelijke betrokken blijft totdat de cliënt gestabiliseerd is in de nieuwe woonomgeving.
In de behandellocatie in Onnen was men onvoldoende gericht op het voorkomen van fixatie. Het inspectieonderzoek naar de calamiteit en de rapportage daarover heeft een bewustwordingsproces op gang gebracht. In de betreffende situatie had immers helemaal geen fixatie of afzondering mogen worden toegepast omdat er in dit geval sprake was van dwangbehandeling bij een vrijwillig opgenomen cliënt. De IGZ zal in haar vervolgbezoeken aan NOVO volgen of verbeterslagen worden gemaakt, de organisatie een goede visie ontwikkelt en beleid maakt op het voorkomen van vrijheidsbeperking. Daarnaast ziet zij erop toe dat medewerkers vrijheidsbeperking, waaronder fixatie, alleen als uiterst middel inzetten en pas als aan alle randvoorwaarden, waaronder het zoeken naar alternatieven en multidisciplinair overleg, is voldaan.
Heeft NOVO het overlijden van de bewoner gemeld bij de IGZ? Wat is er toen gebeurd? Kunt u een overzicht geven?
De IGZ kan diverse methoden inzetten om een melding te (laten) onderzoeken. Uitgangspunt is dat de zorginstelling zelf primair verantwoordelijk is en daarom zelf een calamiteit moet onderzoeken. Op basis van de kwaliteit van dit onderzoek of de uitkomsten daarvan kan de IGZ beslissen alsnog een onderzoek in te stellen.
NOVO heeft het overlijden, dat plaatsvond op 13 maart 2012, op 15 maart 2012 aan de inspectie gemeld. Op 19 maart 2012 heeft het OM het overlijden bij de inspectie gemeld. Op 11 april 2012 deed de familie van cliënte dit. Conform bovengenoemd uitgangspunt heeft de IGZ NOVO verzocht allereerst intern onderzoek te doen. Dit onderzoek bleek naar het oordeel van de IGZ echter onvoldoende, zodat NOVO op 6 juni 2012 is gevraagd een externe partij in te zetten voor het onderzoek. Eind augustus 2012 ontving de IGZ het eindrapport van deze partij en de reactie hierop van de raad van bestuur van NOVO begin september 2012. Omdat ook het externe onderzoeksrapport onvoldoende antwoord gaf op de vraag wat er gebeurd was voorafgaand en tijdens de calamiteit, heeft de IGZ vervolgens een eigen onderzoek ingesteld. Daartoe is op 1 en 2 november 2012 de locatie bezocht. Naar aanleiding van het bezoek zijn er verbetereisen gesteld en hebben vervolggesprekken met medewerkers plaatsgevonden. Omdat er geconstateerd werd dat er sprake was van structurele tekortkomingen, vond overdracht naar het risicogestuurde toezicht plaats. In dat kader is de locatie op 12 maart 2013 bezocht. Naar aanleiding van de conceptrapportage die de IGZ naar aanleiding van het inspectiebezoek opstelde besloot de raad van bestuur in april 2013 tot sluiting van de locatie. Op 18 juni 2013 heeft de IGZ bij een onaangekondigd bezoek geconstateerd dat de locatie inderdaad gesloten is.
Deelt u de mening dat het sluiten van een locatie, na het kritische rapport van de IGZ, de suggestie wekt dat hier meer aan de hand is dan een incident? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit de onderzoeken naar het overlijden bleken structurele tekortkomingen in de zorg bij de behandellocatie te Onnen. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 3.
Op welke wijze hield de IGZ toezicht bij NOVO? Is er sprake geweest van meer aandacht in het kader van het risicogestuurd toezicht of is dit overlijden aanleiding geweest voor verscherpt toezicht?
Op basis van de melding bij de IGZ heeft de IGZ onderzoek gedaan in het kader van het calamiteitentoezicht. Daaruit bleek dat er bij NOVO structurele tekortkomingen waren. Derhalve is de IGZ overgegaan op de inzet van risicogestuurd toezicht. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 5. Het rapport op basis van risicogestuurd toezicht is op de site van de IGZ gepubliceerd. Uit het risicogestuurd toezicht bleek dat er structurele tekortkomingen waren. Dit geldt de locatie Onnen. Of dit voor de andere locaties ook geldt, onderzoekt de IGZ op dit moment.
Aangezien de locatie in Onnen inmiddels is gesloten is deze locatie niet onder verscherpt toezicht gesteld.
Vanuit het risicogestuurde toezicht wordt NOVO de komende periode gevolgd. Als blijkt dat er breder in de organisatie sprake is van structurele tekortkomingen zal de IGZ de benodigde maatregelen nemen om verbetering te bewerkstelligen. Zie ook mijn antwoord op de vragen 2 en 3.
Klopt de suggestie dat de IGZ in beweging kwam omdat er een radiouitzending over het overlijden van de bewoner aanstaande was? Zo nee, waarom is er dan pas 14 maanden na het overlijden tot actie overgegaan? Zo ja, erkent u dat dit niet meer mag voorkomen?
Deze suggestie klopt niet. Direct na de melding is IGZ tot actie overgegaan. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Hoeveel tijd heeft er gezeten tussen het overlijden van de bewoner en het bezoek van de IGZ? Vindt u dit een acceptabele termijn?
Het overlijden vond plaats op 13 maart 2012. Na de melding op 15 maart 2012 is gestart met onderzoek. Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Is er een lijkschouw gedaan na het overlijden van de bewoner? Wat is er met de uitkomsten gedaan?
Als onderdeel van het strafrechtelijk onderzoek naar het overlijden, dat op 14 maart 2012 is gestart, is sporenonderzoek gedaan en is in opdracht van de officier van justitie door het Nederlands Forensisch Instituut een sectie verricht. Ook zijn alle betrokken personeelsleden in het kader van het strafrechtelijk onderzoek gehoord. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft de uitkomsten van het sporenonderzoek, de sectie en de verhoren betrokken bij de strafrechtelijke beoordeling en afdoening van deze zaak.
De IGZ heeft tijdens haar onderzoek met de betrokken zorgmedewerkers gesproken. De resultaten van die gesprekken zijn verwerkt in het inspectierapport.
Is er sporenonderzoek gedaan? Wat is er met de uitkomsten daarvan gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Zijn betrokken personeelsleden gehoord? Wat is met de uitkomsten daarvan gedaan?
Zie antwoord vraag 10.
Waarom is het onderzoek door de rijksrecherche na een aantal uren gestaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
De medewerkers van NOVO hebben op de bewuste avond assistentie gevraagd van de politie. In verband met mogelijke betrokkenheid van politiefunctionarissen bij het overlijden van de bewoonster is de Rijksrecherche bij deze kwestie betrokken. Zodra duidelijk was dat van betrokkenheid van de politiefunctionarissen bij het overlijden van de bewoonster geen sprake was, is het onderzoek door de Rijksrecherche beëindigd.
Erkent u dat het voor de nabestaanden zeer bitter is dat de strafzaak naar de personeelsleden is geseponeerd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik kan mij indenken dat het voor de nabestaanden bitter is dat de betrokken medewerkers niet worden vervolgd wegens het overlijden van iemand die hen dierbaar was. Het OM heeft dit besluit echter zorgvuldig genomen en het is door de rechter getoetst. Het OM heeft vervolging overwogen voor dood door schuld (artikel 307 van het Wetboek van Strafrecht). Op basis van de uitkomsten van het onderzoek kwam het OM tot de conclusie dat de betrokken personeelsleden een gerechtvaardigd beroep op noodweer konden doen en dat hen geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Om die reden heeft het OM op 26 april 2012 de zaak geseponeerd. De officier van justitie heeft deze afweging toegelicht in een gesprek met de nabestaanden. Over deze sepotbeslissing is een klachtprocedure op basis van artikel 12 van het Wetboek van Strafvordering gevoerd. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in zijn beschikking van 18 juni 2013 de klacht van de nabestaanden afgewezen. Ook het hof is van oordeel dat in deze de betrokken personeelsleden geen strafrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
Waarom is deze zaak door het Openbaar Ministerie geseponeerd? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Is het rapport van de IGZ aanleiding om het strafrechtelijk onderzoek te heropenen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat dit ook gebeuren? Wilt u de Kamer daarover informeren?
De rapportage van de IGZ behelst de resultaten van een inspectiebezoek, waarbij is gekeken naar de aanwezigheid van risico’s op vijf specifieke domeinen. De bevindingen van de IGZ geven geen andere of nieuwe informatie die voor de strafrechtelijke beoordeling van het optreden van de gewezen verdachten relevant is en vormt dan ook geen aanleiding om het strafrechtelijk onderzoek te heropenen.
Hoe vaak komt het voor dat kwetsbare mensen in zorginstellingen niet deskundig gefixeerd worden en daardoor letsel oplopen? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
De IGZ ontvangt jaarlijks ongeveer vijf tot tien meldingen waarbij er sprake is van niet deskundig fixeren. Hierbij zijn incidenten en calamiteiten bij fixeren breed opgevat, zoals bewoners die bijvoorbeeld een fractuur oplopen door het vergeten van het plaatsen van een tafelblad, die vallen omdat bedhekken niet omhoog zijn gezet of die over een bedhek heen zijn geklommen en vallen. Van 2010 tot 1 juli 2013 heeft de IGZ drie calamiteiten, waaronder de calamiteit in NOVO, met het toepassen van fixatie ontvangen.
De door mijn voorganger ingestelde «Denktank complexe zorg» heeft de problematiek rond het omgaan met vrijheidsbeperkingen in de zorg voor mensen met een verstandelijke beperking uitgebreid onderzocht en in beeld gebracht. Vorig jaar juni heeft de denktank rapport uitgebracht. In dit rapport (Wegen naar vrijheid) staat een aantal praktische -integraal samenhangende- aanbevelingen waarmee de problematiek kan worden aangepakt. Het is nu zaak deze aanbevelingen uit te voeren. Het «actieprogramma zorg en dwang» kan hierbij behulpzaam zijn. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanleiding aanvullend onderzoek te doen.
Het bericht dat er meer gevallen van ouderenmishandeling gemeld worden |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de artikelen «Meer ouderenmishandeling gemeld1 en «Aandacht voor ouderenmishandeling»?2
Ja.
Deelt u de mening dat de stijging van 3% vermoedelijk maar het topje van de ijsberg betreft? Zo ja, welke maatregelen gaat u treffen om alle ouderen die mishandeld worden in beeld te brengen? Zo nee, waarom niet?
Ja, Ik sluit zeker niet uit dat het hier gaat om het topje van de ijsberg. Daarom voer ik ook het Actieplan «Ouderen in veilige handen» uit. Dit plan kent verschillende maatregelen om ouderenmishandeling aan te pakken. Ik noem bijvoorbeeld de voorlichtingscampagne van de vier ouderenbonden ANBO, PCOB, UnieKBO en het Netwerk van organisaties van oudere migranten, de e-learningmodule »Ouderen in veilige handen» en de handreiking »Vrijwilligers tegen ouderenmishandeling». In de voortgangsrapportage over geweld in afhankelijkheidsrelaties die binnenkort naar uw Kamer wordt verzonden, wordt uitgebreider stilgestaan bij de stand van zaken van dit Actieplan.
Kunt u verklaren hoe genoemde artikelen zich tot elkaar verhouden, en hoe het komt dat er alleen al in de provincie Limburg zo’n 8.000 maal melding is gedaan van ouderenmishandeling en landelijk 1.027 maal?
De schatting is dat één op de twintig ouderen te maken krijgt met ouderenmishandeling. Wordt dit vertaald naar de regio Zuid-Limburg, dan is de verwachting dat naar schatting ongeveer 8.000 slachtoffer zouden kunnen zijn. Het gaat hier dus niet om het aantal daadwerkelijke meldingen. Het feit dat er nog weinig gemeld wordt, kan meerdere redenen hebben. Zo heerst er nog steeds angst en schaamte onder ouderen zelf (vandaar ook de voorlichtingscampagne om ouderenmishandeling bespreekbaar te maken) en wordt het lang nog niet altijd herkend door de omgeving of professionals (daarom ook mijn inzet om dit te doorbreken met onder vraag 2 genoemde instrumenten). Ook kan het zijn dat in de betreffende situatie wél hulp wordt geboden en de mishandeling wordt gestopt, zonder dat dit leidt tot een melding.
Deelt u de mening dat uw plannen om zorgafhankelijke ouderen langer thuis te laten wonen de kans op verwaarlozing, lichamelijke en/of psychische mishandeling, seksueel misbruik of financiële uitbuiting alleen maar vergroten? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik niet. Ten eerste is mijn aanpak van ouderenmishandeling – en mijn bredere beleid op het gebied van geweld in afhankelijkheidsrelaties – erop gericht om sneller en beter geweld in de thuissituatie te signaleren en om te weten hoe te handelen. Dit om het geweld zo vroeg en zo snel mogelijk te stoppen. De wet verplichte meldcode huiselijke geweld en kindermishandeling die op 1 juli jongstleden van kracht is geworden, is daar een belangrijk onderdeel van. Maar ook de publiekscampagne »Een veilig thuis, daar maak je je toch sterk voor», die bijvoorbeeld omstanders aanspoort om actie te ondernemen, onder andere door hulp en advies te vragen bij het Steunpunt Huiselijk Geweld. Ten tweede heb ik een aanpak op maat voor ogen, zoals ik ook in mijn brief over de hervorming van de langdurige zorg uiteen heb gezet (Kamerstukken II, vergaderjaar 2012–2013, 30 597, nr. 296). Het is belangrijk om niet alleen naar de cliënt te kijken, maar ook om haar of zijn sociale omgeving in kaart te brengen. Een veilige omgeving is daarbij voor mij een belangrijk uitgangspunt.
Door deze aanpak op maat verwacht ik dat risico´s en signalen van geweld eerder dan voorheen in beeld komen en tijdig maatregelen daartegen getroffen kunnen worden.
Deelt u de mening dat er vaker aangifte gedaan moet worden tegen daders van deze laffe daden en dat zij een drie keer hogere straf dienen te krijgen? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo nee, waarom niet?
Zoals de Minister van Veiligheid en Justitie u in reactie op eerdere Kamervragen liet weten, moeten, daar waar het gaat om moedwillige ouderenmishandeling, daders van ouderenmishandeling onmiddellijk en streng worden aangepakt. Het aangiftebeleid heeft bijzondere aandacht van mijn collega van Veiligheid en Justitie. Hierbij geldt als uitgangspunt dat iedere burger bij het doen van aangifte zo goed mogelijk wordt geholpen. Zo is het vanaf 1 januari 2013 mogelijk dat de politie, bij ouderen die niet in staat zijn om naar het bureau te komen om aangifte te doen, bij deze mensen thuis de aangifte kan komen opnemen.
Ook heeft hij u reeds eerder laten weten verhoging van de strafmaat niet nodig te achten, omdat de kwetsbaarheid van het slachtoffer, dus ook van de oudere, een omstandigheid is die door het Openbaar Ministerie en de rechter binnen de gestelde strafmaxima van de verschillende delicten (waaronder diefstal) wordt meegewogen.
Het bericht ‘Verdriet en angst in verzorgingstehuizen’ |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verdriet en angst in verzorgingstehuizen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
Hoe kan het dat honderden ouderen nu al gedwongen het verzorgingshuis moeten verlaten?
In mijn schriftelijke reactie van 13 juni 20132 op het artikel in Trouw, heb ik aangegeven dat bestaande cliënten recht behouden op verblijf in een zorginstelling (ook bij een eventuele herindicatie). Sluiting of verbouwing van een instelling kan wel betekenen dat mensen (tijdelijk) in een andere instelling gaan wonen.
Bij de uitwerking van de maatregel uit het begrotingakkoord 2013 om de lichtere zorgzwaartepakketten te extramuraliseren3 en in de maatregelen uit het regeerakkoord is altijd sprake is geweest van invoering voor nieuwe cliënten. Ook in mijn recente brief over de hervorming van de langdurige zorg en ondersteuning van 25 april 20134 heb ik aangegeven dat de huidige cliënten recht houden op verblijf in een instelling. Ook tijdens de debatten over de hoofdlijnen van de hervorming van de langdurige ondersteuning en zorg op 10 juni en 13 juni jongstleden, heb ik dat nogmaals benadrukt.
Hoe verhoudt dit zich tot uw toezegging dat er voor de huidige cliënten niets verandert? Hoe gaat u zich alsnog aan uw woord houden?
Zie antwoord vraag 2.
Welke acties heeft u tot nu toe ondernomen om een einde te maken aan de gedwongen verhuizing van ouderen? Indien u nog niets heeft gedaan, wanneer gaat u dan eindelijk eens ingrijpen?
De NZa heeft mij – in een gezamenlijk overleg met de verzekeraars – gewezen op een brief die Achmea op 29 april 2013 naar alle aanbieders in de sector verpleging en verzorging heeft verstuurd waarin de rechten voor bestaande cliënten in de sector verpleging en verzorging slechts voor drie jaar leken te worden gerespecteerd. In een tweede brief (gedateerd 8 mei) heeft de desbetreffende verzekeraar aangegeven dat ze de rechten van bestaande cliënten op verblijf in een instelling vanzelfsprekend zullen respecten.
Er is geen sprake van dat bestaande cliënten gedwongen worden om zelfstandig te gaan wonen. Wel geldt sinds jaar en dag dat sluiting of renovatie van een instelling kan betekenen dat cliënten (tijdelijk) elders gaan wonen.
Welke acties heeft de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) inmiddels genomen om een einde te maken aan de gedwongen verhuizing van ouderen?
Zie antwoord vraag 4.
Mantelzorgers die weinig steun hebben aan hun baas |
|
Carola Schouten (CU), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Lodewijk Asscher (viceminister-president , minister sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Herkent u zich in de problematiek zoals deze in het bericht «mantelzorgers hebben weinig steun aan baas» naar voren wordt gebracht?
Ik herken de problematiek. Ik deel de mening dat het belangrijk is dat werkgevers meer aandacht krijgen voor de combinatie werk en zorgtaken.
Deelt u de mening dat het, gezien de omvangrijke hervormingen in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), noodzakelijk is dat werkgevers hun beleid verbeteren voor mantelzorgers die werk- en zorgtaken met elkaar willen combineren?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u bereid met de sociale partners om tafel te zitten om nadere afspraken te maken, waarbij mantelzorg beter bespreekbaar wordt gemaakt met de werkgever en de werkgever beter gaat kijken naar de mogelijkheden en oplossingen zoals tijd voor tijd, flexibele uren en thuiswerken?
In de brief aan de Tweede Kamer over arbeid en zorg van 2 juli jl. wordt aangegeven dat er een overleg met sociale partners zal plaatsvinden over een gezamenlijke inzet op het gebied van arbeid en zorg. De komende tijd werken wij samen met de minister en staatssecretaris van OCW een «arbeid-en-zorgtop» uit die naar verwachting in het najaar zal plaatsvinden. Door gezamenlijk op te trekken in een brede «arbeid-en-zorgtop» kan een agenda worden geformuleerd die aansluit bij de behoefte op de werkvloer. Daarbij gaat het om zaken als het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken, het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang en de aansluiting daarvan met het onderwijs en om aandacht voor de psychosociale arbeidsbelasting.
Welke aanvullende maatregelen worden er door u voor mantelzorgers genomen die hun zorgtaken met werk willen combineren?
Mantelzorgers kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Wet aanpassing arbeidsduur en het kort- en langdurend zorgverlof uit de Wet arbeid en zorg. In het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden wordt voorgesteld de werkingssfeer van het kort- en langdurend zorgverlof uit te breiden naar werknemers die zorgen voor huisgenoten die geen partner, kind of ouder zijn. Voor mantelzorgers zijn daarnaast de voorgestelde wijzigingen in de Wet aanpassing arbeidsduur van belang. Daarnaast kunnen uit de eerdergenoemde «arbeid- en zorgtop» aanvullende maatregelen volgen.
Bent u van plan in de brief over mantelzorg specifiek in te gaan op de relatie arbeid-mantelzorg?
Uw Kamer heeft 2 juli 2013 een gezamenlijke brief van VWS, SZW en OCW over arbeid en zorg ontvangen waarin wordt ingegaan hoe wij de combinatie arbeid en mantelzorg willen faciliteren. In de genoemde arbeid-en-zorgtop zal onder meer gesproken worden over het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken. In de brief over mantelzorg ga ik daarom slechts kort in op de relatie arbeid-mantelzorg.
‘Vechtscheidingen’ |
|
Joël Voordewind (CU) |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u de berichten «kind de dupe van vileine ouders» «Dringend advies: blijf langer proberen» en «Iets meer begrip, iets meer rust»?1
Ja.
Maakt de minister zich ook zorgen over het toenemende aantal «vechtscheidingen»?
Of er sprake is van een toenemend aantal vechtscheidingen is niet bekend. Ik ontvang o.a. via de kinderombudsman hier wel signalen over en neem deze serieus.
In het artikel in de Volkskrant wordt gesproken over Europese en Amerikaanse studies waaruit blijkt dat naarmate ouders vaker scheiden het aantal problematische scheidingen en de negatieve gevolgen voor kinderen niet afnemen; welke studies zijn dit?
Het Volkskrantartikel verwijst volgens opgave van de journalist naar onderzoeken waarin Jaap Dronkers (ook genoemd in het artikel) Amerikaanse gegevens vergelijk met Europese studies, waaronder:
Wat is er gebeurd met de aanbevelingen in het rapport «relatie-ondersteunend aanbod voor Centra voor Jeugd en Gezin», naast het opstellen van de handreiking voor gemeenten?2
In de verkennende studie «relatieondersteunend aanbod voor Centra voor jeugd en Gezin» wordt de aanbeveling gedaan om nader onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van het huidige Nederlandse aanbod relatieondersteunende programma’s. Het Ministerie van VWS financiert ZonMw voor het uitvoeren van het programma «Effectief werken in de jeugdsector». Eén van de programmalijnen voorziet in onderzoek naar de effectiviteit van interventies. Het ministerie van VWS heeft ZonMw opdracht gegeven om «echtscheiding» als prioritair thema binnen het programma op te nemen. Daarnaast zijn binnen de huidige subsidieronde rond het thema «eigen kracht» een aantal voorstellen op het gebied van echtscheiding ingediend. De programmacommissie van ZonMw beoordeelt deze onderzoeksvoorstellen op de wetenschappelijke relevantie.
Vindt u dat bureau jeugdzorg het aantal «vechtscheidingen» die bij hen bekend zijn moet registreren en dat het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) moet onderzoeken wat het landelijk aantal «vechtscheidingen» is zodat we meer zicht krijgen op de omvang van het probleem? Zo ja, per wanneer kan dit ingaan? Zo nee, waarom niet?
Het CBS registreert het aantal gehuwde paren dat uit elkaar gaat. Het is lastig de definitie van het begrip «vechtscheiding» te bepalen en hier statistische gegevens over te vergaren. Ik wil mij richten op de acties die nodig zijn om de positie van het kind tijdens «vechtscheidende» ouders te verbeteren.
Bent u bereid nader onderzoek te financieren naar de effectiviteit van «vechtscheidingsinterventies» en naar de benodigde competenties die nodig zijn om deze interventies uit te voeren? Zo ja, wanneer kunt u dit onderzoek uitvoeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 4.
Is de beroepsgroep systeemtherapeuten, die gespecialiseerd zijn in het interveniëren bij vechtscheidingen, ook werkzaam bij de bureau’s jeugdzorg?
De beroepsgroep systeemtherapeuten is niet als zodanig in dienst bij de bureaus jeugdzorg. Het is wel mogelijk dat systeemtherapeuten bij bureaus jeugdzorg werken, bijvoorbeeld in de functie van gezinsvoogd.
Welke gegevens zijn er bekend over de wijze waarop een ouderschapsplan wordt op opgesteld en uitgevoerd?
Het WODC voert momenteel een onderzoek uit naar effecten van het ouderschapsplan en de uitvoering van het ouderschapsplan in de praktijk. Het onderzoek wordt naar verwachting deze zomer afgerond. Ook lopen bij verschillende universiteiten onderzoeken die inzicht zullen geven in het ouderschapsplan.
Realiseert u zich dat «vechtscheidende» ouders hulp mislopen, met alle gevolgen voor de kinderen, omdat de behandeling van vechtscheiding zonder psychiatrische diagnose niet meer wordt vergoed?
Het CVZ heeft eerder advies uitgebracht dat de hulp voor werk- en relatieproblematiek niet valt onder het basispakket van de Zorgverzekeringswet (Zvw), omdat hiermee wordt bijgedragen aan de houdbaarheid van het pakket voor geneeskundige GGZ. Dit oordeel heeft de minister zoals eerder op 14 juni 2012 in antwoord op vragen van uw Kamer is aangegeven (Kamerstuknummer 3105) gevolgd.
Mocht sprake zijn van een psychische stoornis, dan kan aanspraak worden gemaakt op (vergoeding van) geestelijke gezondheidszorg.
Bent u bereid terug te komen op eerdere antwoorden op schriftelijke vragen gesteld over de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding3, waarin u aangeeft dat een onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding in Nederland geen toegevoegde zou hebben? Zo ja, wilt u dan aanvullend onderzoek verrichten naar de sociaaleconomische gevolgen van echtscheiding? Zo nee, waarom niet?
Over het effect van echtscheiding op de overheidsfinanciën geeft het rapport naar sociaal economische gevolgen van echtscheiding van Econovision4 geen directe informatie. Het rapport stelt dat er een relatie is tussen echtscheiding en maatschappelijke kosten, maar dat deze relatie niet noodzakelijkerwijs een oorzakelijke is. Gezien het voorgaande zal nader onderzoek naar de omvang van de totale maatschappelijke kosten van echtscheiding onvoldoende oorzakelijke verbanden kunnen aantonen.
Het bericht 'Vertrek bestuurder kost ZuidZorg 170.000 euro'. |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vertrek bestuurder kost ZuidZorg 170.000 euro»?1
Ja, ik heb het gelezen.
Deelt u de mening dat het van de zotte is dat deze bestuurder 170.000 euro gekregen heeft voor zeven weken werk? Zo nee, waarom niet?
Bij lezing van het artikel en uit navraag bij Zuidzorg blijkt het volgende.
Er is kort na de indiensttreding van de bestuurder gebleken dat men niet meer met elkaar verder kon. Dan zijn er de contractuele bepalingen uit de arbeidsovereenkomst en het Burgerlijk Wetboek plus de feitelijke omstandigheden die vervolgens de afwikkeling en de afwikkelingskosten bepalen. Kennelijk is hier dus geen goede procedure gevolgd bij de vervulling van de vacature. Het feit dat dit tot deze hoge kosten leidt, is zeer betreurenswaardig.
Deelt u de mening dat geld, dat bedoeld is voor zorg, aan zorg moet worden besteed? Wat gaat u doen om dit geld terug te vorderen, zodat het gespendeerd kan worden aan zorg?
Wil ik geld kunnen terugvorderen dan moet er a) een juridische titel voor zijn en b) die juridische titel moet bij mij liggen. Aan geen van beide voorwaarden is in dit geval voldaan.
Vindt u het niet onverkoopbaar dat u zware bezuinigingen door gaat voeren op de langdurige zorg, terwijl dergelijke bestuurders er met de poet vandoor gaan?
Voor de houdbaarheid van de langdurige zorg zijn hervormingen nodig. Met de Wet normering topinkomens (Wnt) worden nu grenzen gesteld aan de beloning en aan de vertrekpremies.
Waarom kiest u ervoor om hulpbehoevenden en ouderen hun zorg af te pakken, in plaats van bestuurders hun veel te riante ontslagvergoedingen af te pakken?
Zie het antwoord op vraag 4.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere vragen over het bestuur van ZuidZorg?2 Wat vindt u ervan dat het bestuur in luttele maanden tijd voor 350.000 euro aan tenenkrommende ontslagvergoedingen over de balk heeft gesmeten? Wat gaat u doen om hier een einde aan te maken?
Ja, die herinner ik me. De Raad van Toezicht is in dit geval het verantwoordelijke gremium, die raad is de formele werkgever van de bestuurder. Ik betreur het zeer dat deze Raad van Toezicht hier niet zorgvuldig genoeg heeft gehandeld. Dat is niet goed voor betrokkenen zelf, maar ook niet voor het beeld van de zorg.
Zoals aangegeven, wordt met de Wnt paal en perk gesteld aan excessieve beloningen en vertrekpremies.
De onbekendheid van verlofregelingen bij mantelzorgers |
|
Grace Tanamal (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht dat mantelzorgers vaak niet goed op de hoogte zijn van regelingen rondom verlof bij mantelzorg?1
Ja.
Wat vindt u van de resultaten uit het onderzoek van de CNV Dienstenbond dat bijna de helft van de mantelzorgers met een betaalde baan niet weet dat zij recht hebben op extra verlofdagen wanneer zij mantelzorg verlenen aan een familielid of naaste?
Naar verwachting zal de druk op het combineren van werk en privé door vergrijzing en een toenemende zorgbehoefte voor bepaalde groepen werknemers groter worden. Mantelzorgers kunnen gebruik maken van de mogelijkheden die worden geboden door de Wet aanpassing arbeidsduur en het kort- en langdurend zorgverlof uit de Wet arbeid en zorg. Via het wetsvoorstel Modernisering regelingen voor verlof en arbeidstijden worden deze regelingen aangepast zodat zij ook voor mantelzorgers beter kunnen aansluiten op de behoefte. Daarnaast heb ik in de periode 2010 – 2012 door middel van een stimuleringsproject Werk en mantelzorg ingezet op het agenderen bij en het stimuleren van werkgevers om mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te voeren. De resultaten van het onderzoek geven echter aan dat er nog veel te doen is op dit terrein. Daarom zijn wij voornemens om een project gericht op voorlichting van werkende mantelzorgers en werkgevers uit te voeren. Ook zal mantelzorg aan de orde komen tijdens de arbeid-en-zorgtop die wij samen met de minister en staatssecretaris van OCW in het najaar organiseren.
Wat vindt u van de resultaten uit het onderzoek, waaruit blijkt dat ongeveer 80 procent van de werkende mantelzorgers moeilijkheden ondervindt bij het combineren van baan en zorgtaken, en dat bijna een derde van de respondenten aangeeft dat mantelzorg op het werk niet bespreekbaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat mantelzorgers goed op de hoogte moeten zijn van bestaande regelingen rondom verlof en dat de werkgevers daar goede voorlichting in moeten geven? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u voorts de mening dat mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid uitval van werknemers tegengaat en uiteindelijk bespaart op personeelskosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. De vergrijzing en de grotere zorgbehoefte die hieruit voortvloeit kunnen de tijdsdruk voor werkenden die mantelzorg verlenen doen toenemen. Dit legt mogelijk voor sommigen een druk op de balans tussen werk- en privéleven en kan vervolgens leiden tot uitval door ziekteverzuim. Aandacht van werkgevers voor mantelzorg kan een positieve invloed hebben op het voorkomen van ziekteverzuim.
Hoe gaat u werkgevers stimuleren om mantelzorgvriendelijk personeelsbeleid te voeren? Kunt u de Kamer hier voor het zomerreces over informeren?
Wij gaan samen dit najaar met de minister en staatssecretaris van OCW een arbeid-en-zorgtop organiseren. Tijdens deze top zal gesproken worden over onder meer het creëren van flexibiliteit in het arbeidspatroon, kinderopvang, de aansluiting daarvan met het onderwijs en het stimuleren van een grotere betrokkenheid van mannen bij (mantel-)zorgtaken. Na deze top zal de Tweede Kamer worden geïnformeerd over eventuele aanvullende stappen om de combinatie van arbeid en zorg te verbeteren.
Kunt u nog voor het zomerreces, wanneer u aangeeft hoe regels die bepalen of ouderen samenwonen precies zitten en wat daaraan wellicht schort, ook aangeven hoe u er zorg voor gaat dragen dat mantelzorgers voldoende op de hoogte zijn van regelingen rondom mantelzorg?2, en welke rol gemeenten, werkgevers, het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport hierin hebben?
In de AOW is een uitzondering opgenomen voor de mantelzorg. Het AOW-pensioen van twee ongehuwde AOW-gerechtigden wordt gehandhaafd op 70% WML als zij een gezamenlijke huishouding gaan voeren omdat één van hen hulpbehoevend is en beiden over een eigen woning beschikken waarvoor ieder voor de eigen woning de financiële lasten draagt. Hulpbehoevend is de persoon die door ziekte of een of meer stoornissen van lichamelijke, verstandelijke of geestelijke aard, blijvend niet is staat is om een eigen huishouding te voeren omdat hij dagelijks is aangewezen op intensieve hulp van anderen. De hulpbehoevendheid moet aanleiding zijn voor het gaan voeren van een gezamenlijke huishouding.
Op de website www.svb.nl wordt informatie verstrekt over deze uitzondering bij mantelzorg. In de brief van 15 mei jl. heeft de commissie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid gevraagd een verkenning op te stellen van alternatieven voor de huidige invulling van het criterium samenwonen in de AOW. In het AO Pensioen van 30 mei jl. heeft de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat zij daarop voor 1 september a.s. zal reageren. Verder wordt dit najaar de eerdergenoemde arbeid-en-zorgtop georganiseerd. In de voorbereiding hiervan zal worden bezien welke andere partijen voor deze top zullen worden uitgenodigd.
Het bericht dat online alcoholhoudende drank kopen kinderspel is |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Kees van der Staaij (SGP) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Online sterke drank kopen kinderspel; Totaal geen toezicht door gemeenten»?1
Ja, dat bericht is bekend.
Herkent u het beeld dat gemeenten onvoldoende toezicht houden op de naleving van de leeftijdsgrenzen van de Drank- en Horecawet bij de online verkoop en levering van alcoholhoudende dranken? Wat is daarvan de achtergrond? Hebben zij volgens u voldoende bevoegdheden en mogelijkheden voor de handhaving van online verkoop van alcoholhoudende dranken?
Bij de verkoop van alcohol via internet gaat het uiteindelijk om het bezorgen van alcoholhoudende drank aan huis. Daarin zit een wezenlijk verschil met de verkoop van alcoholhoudende drank in de detailhandel of in de horeca. Degene die de drank online verstrekt is verantwoordelijk voor het naleven van het bepaalde in de artikelen 19 en 20 van de Drank- en Horecawet. Met andere woorden, aan webwinkels die alcohol verkopen zijn bepaalde eisen gesteld en ook zij worden geacht de leeftijd vast te stellen alvorens alcoholhoudende drank te verstrekken. In de praktijk is het lastig gebleken hier adequaat toezicht op te houden, omdat het gaat om levering aan de voordeur op niet te voorspellen momenten. Op dit moment is de handhaving van de online verkoop van alcoholhoudende dranken dan ook zeer beperkt, hetgeen negatieve gevolgen heeft voor de naleving. Dit wordt bevestigd door verschillende onderzoeken naar de naleving en door het rapport van het Electronic Commerce Platform Nederland (ECP), waar uit de communicatie met webwinkeliers is gebleken «dat de afwezigheid van handhaving een van de belangrijkste redenen is om slechts beperkt aandacht te geven aan de controle van de leeftijdsgrenzen». (3)
Kunt u reageren op de constatering dat een gemeente juridisch weinig kan beginnen als een webwinkel die zonder leeftijdscontrole vooraf alcohol aan kinderen verkoopt, in een andere gemeente gevestigd is? Is een aanpassing van de Drank- en Horecawet noodzakelijk om gemeentegrensoverschrijdende handhaving te verbeteren?
In die gevallen dat de winkel zich in de ene gemeente bevindt en de levering in een andere gemeente plaatsvindt, kan worden opgetreden door de burgemeester van de gemeente waar de overtreding van artikel 20 van de Drank- en Horecawet wordt geconstateerd. Als uit de evaluatie van de Drank- en Horecawet blijkt dat het toezicht op de verkoop van alcoholhoudende dranken via internet op een andere wijze dient te worden georganiseerd en dat daar mogelijk een wijziging van de Drank- en Horecawet voor nodig is, dan zal daar te zijner tijd een besluit over worden genomen.
Kunt u aangeven welke actie het kabinet heeft ondernomen sinds de brief van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie over de digitale controlesystemen2 om de leeftijdscontrole op de onlineverkoop van alcohol te verbeteren?
Er vindt overleg plaats tussen de ministeries van VenJ, BZK en VWS om nader te bezien welke mogelijkheden er zijn om de verkoop van leeftijdsgebonden producten en diensten (alcohol, wapens, films, games) via internet zodanig in te richten, dat daarmee de naleving van de leeftijdsgrenzen kan worden verbeterd. Daarbij wordt gezocht naar een brede oplossing, waarmee het probleem over de gehele linie kan worden aangepakt. Een van de richtingen waarin wordt gedacht is de introductie van de zogenaamde eID, een elektronische identiteitskaart. Het is de bedoeling dat deze eID zal worden aangewezen als een document, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht, waarmee in bij de wet aangewezen gevallen de identiteit van personen elektronisch kan worden vastgesteld. In dat geval is online leeftijdsverificatie mogelijk met de eID.
Het is de verwachting dat hiermee een bijdrage zal worden geleverd aan het verbeteren van de leeftijdscontrole bij de online verkoop van alcoholhoudende dranken. De introductie van de eID zal echter nog enkele jaren duren.
Wat is uw reactie op het rapport «Online leeftijdsverificatie in Nederland»3, waarin een overzicht is opgenomen van alle denkbare onlineleeftijdsverificatiesystemen? Bent u er ook mee bekend dat het leeftijdscontrolesysteem Ageviewer een variant heeft ontwikkeld ten behoeve van de leeftijdscontrole bij online- verkoop? Kunt u aangeven wat de voor- en nadelen van de verschillende controlesystemen zijn en welk systeem het snelst kan worden geïntroduceerd om een sluitende controle mogelijk te maken?
Ik heb kennis genomen van het rapport van het ECP en van de daarin beschreven conclusies en aanbevelingen. Volgens het rapport zijn er voldoende aanbieders van diensten en systemen die (potentieel) voor leeftijdsverificatie geschikt zijn en een verbetering kunnen bieden ten opzichte van de huidige situatie. Uit het overleg tussen de ministeries van VenJ, BZK en VWS is gebleken dat het koppelen van gegevens door systemen met gegevens uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA), ter validatie van gegevens die door de consument worden verstrekt, niet is toegestaan op grond van privacy overwegingen. Dat betekent dat invoering van systemen die deze koppeling als voorwaarde stellen niet mogelijk is.
Andere systemen die in het rapport van het ECP worden genoemd, hebben vooral betrekking op de verificatie van de leeftijd ten tijde van het bestellen van alcoholhoudende drank.
Tevens heb ik kennis genomen van de variant van het systeem «Ageviewers» die is ontwikkeld ten behoeve van de leeftijdscontrole bij online verkoop. Dit systeem was niet opgenomen in het overzicht van het ECP. Daarbij wordt de leeftijd van de ontvanger op afstand gecontroleerd aan de hand van een document, als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van de Wet op de identificatieplicht, ten tijde van het overhandigen van de alcoholhoudende drank. Als verificatie van de leeftijd niet heeft plaatsgevonden, kan de alcoholhoudende drank niet worden geleverd. Daarmee kan worden voorkomen dat alcoholhoudende drank wordt geleverd aan minderjarigen.
Gelijk de reguliere controle van de leeftijdsgrenzen bij verkoop van alcohol in de detailhandel of in de horeca, is het de verantwoordelijkheid van degene die de alcoholhoudende dranken bedrijfsmatig of anders dan om niet verstrekt om te bepalen op welke wijze de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcoholhoudende dranken worden nageleefd en welke systemen zij daarvoor willen hanteren. Het is niet aan de regering een voorkeur uit te spreken voor de inzet van één bepaald systeem. Als systemen aantoonbaar bijdragen aan het verbeteren van de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de (online) verkoop van alcoholhoudende dranken, juich ik het gebruik daarvan toe.
Daarnaast – en ik hecht er aan dat in de context van deze vragen te benadrukken – dragen ook de ouders verantwoordelijkheid voor wat er bij hen thuis gebeurt. Zij worden geacht hun kinderen in de gaten houden. Als (zoals in het voorbeeld van het bericht als bedoeld in vraag 1) een vader toestaat dat zijn zoon van 13 jaar sterke drank bestelt via internet en dat het bij hem thuis wordt afgeleverd, dan is het wat mij betreft de vraag of de overheid daar primair voor verantwoordelijk kan worden gehouden.
Het nieuws dat het gehoor van de Nederlandse jeugd nog verder is verslechterd |
|
Roelof van Laar (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat volgens de Nationale Hoorstichting het gehoor van de Nederlandse jeugd in twee jaar tijd 6% slechter is geworden?1
Ja.
Deelt u de mening dat het schokkend is dat inmiddels 38% van jonge mensen een verslechterd gehoor heeft, terwijl dat grotendeels vermijdbaar is?
Gehoorschade als gevolg van hard geluid is een maatschappelijk probleem. De belangrijkste bronnen van geluidsbelasting bij jongeren die kunnen leiden tot gehoorschade zijn langdurig luisteren naar te harde muziek via persoonlijke muziekdragers en veelvuldig bezoek aan uitgaansgelegenheden, evenementen en festivals. Dat hierdoor permanente gehoorschade kan worden opgelopen, is extra schrijnend in de wetenschap dat het overgrote deel van deze gehoorschade bij jongeren voorkomen had kunnen worden. Over het aantal jongeren dat gehoorschade door te harde muziek heeft opgelopen zijn geen recente cijfers bekend. Ik heb het RIVM gevraagd om hier onderzoek naar te doen, zodat we over recente cijfers kunnen beschikken. Ik verwacht de uitkomst van dit onderzoek in het najaar. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg preventie van 30 mei jl. heb toegezegd, zal ik dit onderzoek aan de Tweede Kamer sturen.
Deelt u voorts de mening dat alles op alles moet worden gezet om het aantal jonge kinderen met verslechterd gehoor snel terug te dringen? Hoe gaat u dat aanpakken?
Ik ben van mening dat actie op het gebied van het tegengaan van gehoorschade door harde muziek bij jongeren nodig is. Ik zal dit thema in het Nationaal Programma Preventie opnemen, zodat het in samenhang met andere leefstijlgerelateerde thema’s opgepakt kan worden. Daarnaast zal ik in het najaar met de betrokken partijen om de tafel gaan zitten om gezamenlijk een aanpak voor het probleem af te spreken in de vorm van een convenant.
Deelt u bovendien de mening dat in het plan van aanpak moet worden opgenomen dat in uitgaansgelegenheden het geluid de limiet van 100 decibel niet mag overschrijden? Kunt u dit toelichten? Welke middelen staan u ten dienste om dat te bereiken?
Tijdens het gesprek met de betrokken partijen over de gezamenlijke aanpak van gehoorschade door te harde muziek in het najaar zullen we ook spreken over een verantwoorde geluidslimiet. Deze geluidslimiet kan dan in de convenantafspraken worden opgenomen. Daarnaast is er de optie van het wettelijk vastleggen van een geluidslimiet. Maar ik wil nog niet vooruitlopen op de vraag of een maximale geluidslimiet via wetgeving vastgelegd zou moeten worden. Ik wil eerst het overleg met de betrokken partijen in het najaar en de werking van het convenant tussen mij en de muzieksector afwachten en op basis van de uitkomsten daarvan de wenselijkheid en mogelijkheid van een wettelijk vastgelegde maximale geluidslimiet beoordelen.
Deelt u voorts de mening dat er in elke uitgaansgelegenheid een decibelindicator moet hangen, zodat jongeren zelf kunnen zien hoe hard het geluid is en inzien dat ze oordoppen moeten gebruiken? Kunt u dit toelichten? Bent u bereid te onderzoeken hoe dat het beste gerealiseerd kan worden?
Een decibelmeter is een handig instrument om inzichtelijk te maken wat het geluidsniveau is. Bezoekers van gelegenheden kunnen dan real-time bekijken hoe hard de muziek staat. Maar alleen een decibelmeter ophangen zal naar mijn mening weinig opleveren. Er is met het keurmerk Oorveilig van de Nationale Hoorstichting in zeven clubs ervaring opgedaan met het ophangen van een decibelmeter, maar het blijkt dat die maatregel alléén geen effect op het gedrag van de bezoekers heeft. Het is dus niet zo dat bezoekers weggaan of oordoppen indoen als ze op de decibelmeter zien dat het geluidsniveau boven de 103 decibel uitkomt. Voor de aanpak van gehoorschade door te harde muziek in uitgaansgelegenheden en bij evenementen en festivals is een integrale aanpak nodig waarbij ook voorlichting en informatieverstrekking belangrijk zijn.
Wat zijn de resultaten van de evaluaties van respectievelijk het Keurmerk Oorveilig en het Convenant Geluidsbeheer Muzieklocaties die in december 2012 geëvalueerd zouden worden? Zijn er aanpassingen in het beleid doorgevoerd op basis van deze evaluaties? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Uit de evaluatie van de Nationale Hoorstichting van het keurmerk Oorveilig blijkt dat er bij vrijwel alle deelnemende clubs sprake was van een groot aantal overschrijdingen van de afgesproken maximale geluidsnorm van 103 decibel. De werking van het Convenant Geluidsbeleid Muzieklocaties kon niet adequaat worden geëvalueerd, omdat geen monitoring en/of rapportage van de geluidsniveaus plaats heeft gevonden. Op basis van de uitkomsten van deze evaluatie en andere recente onderzoeken van de Nationale Hoorstichting heb ik besloten om in het najaar van dit jaar met de betrokken partijen om tafel te gaan zitten om een convenant met de muzieksector te tekenen. Daarnaast zal de preventie van gehoorschade door te harde muziek bij jongeren een plek krijgen in het Nationaal Programma Preventie.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Preventiebeleid op 30 mei 2013?
Nee, daarvoor was de termijn van één dag te kort.
Passende zorg voor mensen met gespecialiseerde begeleiding met minder dan 10 uur zorg per week |
|
Otwin van Dijk (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Zorgorganisaties kunnen veel mensen die PGB verliezen geen zorg bieden»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de meldactie die Per Saldo (de belangenvereniging voor mensen met een PGB) georganiseerd heeft voor mensen die door de 10-uurs grens op het persoonsgebonden budget (PGB) vanaf 1 januari 2014 geen PGB meer kunnen ontvangen voor hun begeleidingsvraag, waarover in het artikel wordt gesproken?
Ja. Ik heb u hierover per brief van 18 april 2013 (TK 2012–2013, 25 657, nr. 98) geïnformeerd.
Wat is uw oordeel over het feit dat 85% van de respondenten van de meldactie van Per Saldo zegt geen passende zorg te kunnen vinden bij instellingen? Wat is uw oordeel over het feit dat 56% van alle respondenten aangeeft al bij zorginstellingen geïnformeerd te hebben en nee te horen hebben gekregen? Herkent u deze signalen? Kunt u uw antwoorden toelichten?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen (van 11 april jongstleden) van het lid Voortman, gaat het om een niet-representatieve meldactie waarbij het zorgkantoor niet naar hun oordeel is gevraagd. Daarmee hoeven de uitkomsten geen juiste weerspiegeling te geven van de situatie van de circa 45.000 budgethouders die op 1 januari 2014 hun pgb zullen verliezen.
Desondanks neem ik het signaal zeer serieus en begrijp ik dat mensen zich zorgen maken. Ik deel de mening dat voor alle mensen met een AWBZ-indicatie, en daarmee ook voor mensen die gespecialiseerde begeleiding nodig hebben, passende zorg beschikbaar moet zijn. Het pgb kan een goed instrument zijn om de zorg beter aan te laten aansluiten bij wat mensen nodig hebben. Juist om dit instrument te behouden voor hen voor wie het bedoeld is, zijn maatregelen nodig. Ik overleg, zoals ik heb aangegeven tijdens het nota-overleg van afgelopen week over de Hervorming van de Langdurige Zorg, momenteel met Per Saldo, zorgkantoren en brancheorganisaties voor kleine aanbieders hoe de 10 uursmaatregel uitgewerkt kan worden en of er alternatieven zijn die passen binnen het beschikbare budgettaire kader. Ik verwacht uw Kamer begin juli hierover te kunnen informeren.
Heeft u zelf signalen ontvangen dat mensen die alleen gespecialiseerde begeleiding nodig hebben voor minder dan 10 uur per week en per 1 januari 2014 geen PGB meer kunnen krijgen, geen passende zorg kunnen vinden bij instellingen? Zo ja, welke signalen en om hoeveel mensen gaat het?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat mensen die gespecialiseerde begeleiding nodig hebben (vaak mensen met psychiatrische aandoeningen zoals een autismespectrumstoornis of mensen met niet-aangeboren hersenletsel) passende zorg moeten kunnen krijgen? Zo ja, hoe kunt u er zorg voor dragen dat mensen passende zorg ontvangen en welke mogelijkheden heeft u daarvoor? Zo nee, kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid in gesprek te gaan met Per Saldo over de resultaten van de meldactie en de mogelijkheden om passende gespecialiseerde begeleiding te borgen voor mensen ook als zij minder dan 10 uur begeleiding per week hebben?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht 'Ontslagen en faillissementen dreigen in de zorg' |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ontslagen en faillissementen dreigen in de zorg»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw beleid leidt tot tienduizenden ontslagen en een groot aantal faillissementen?
Ik kan geen onderbouwing in het bericht vinden voor de stelling in uw vraag.
Waarom kiest u ervoor de zorg te ontmantelen, in plaats van de fraude, de verspilling, de overhead en de bureaucratie aan te pakken?
Gezien uw vraagstelling lijkt enige toelichting op mijn beleid op zijn plaats. Allereerst verwerp ik de suggestie dat ik de zorg zou ontmantelen. Dat is verre bezijden de waarheid. Met dit kabinetsbeleid verwacht ik dat de zorg toekomstbestendig kan worden gemaakt. Dat wil zeggen dat die zorg gegeven kan worden die strikt noodzakelijk is en tegen een maatschappelijk en individueel kostenbeslag dat uit een oogpunt van houdbaarheid nog te verantwoorden is. Daarbij volgt het kabinet een aantal sporen. De elementen die u in uw vraag opsomt (bestrijding fraude, verspilling, overhead en bureaucratie) krijgen daar ook aandacht in.
Deelt u de mening dat massaontslagen, faillissementen en kortingen op het budget zullen leiden tot verschraling van de zorg? Zo nee, waaruit blijkt dat dit niet het geval zal zijn?
Nee, die mening deel ik niet. De zorg wordt niet primair verleend om werkgelegenheid te creëren, maar om zorgbehoevenden tegemoet te komen in hun zorgvraag. Die zorgvraag groeit sterker dan wat we als maatschappij financieel en qua bemensing aankunnen. Daardoor kunnen andere noodzakelijke overheidsuitgaven in gedrang komen.
Wanneer een andere organisatie van de zorg ertoe kan bijdragen dat aan de essentiële zorgvraag kan worden tegemoet gekomen tegen een lagere groei van de kosten, dan is dat een kans die niet mag worden gemist, ondanks het feit dat lagere kosten soms ook minder groei van werkgelegenheid kan betekenen.
Mijn beleid richt zich op de essentiële zorgvraag. Met dit beleid wordt immers voorkomen dat de zorg onbetaalbaar wordt en dus helemaal niet meer kan worden verleend.
Het systeem van de zorg is zodanig ingericht dat een faillissement van een zorgaanbieder de continuïteit van de zorg niet aantast. Een faillissement zorgt er immers voor dat falende zorgaanbieders plaats maken voor beter functionerende zorgaanbieders die er wél in slagen om binnen de budgettaire kaders te werken. Omdat de zorgvraag altijd hoog blijft, kan het dan wel voorkomen dat werknemers hun werkgever kwijtraken, maar er zal altijd wel weer vraag van andere werkgevers zijn voor die werknemers. De werkzekerheid in de zorg is, zeker in relatie tot andere sectoren van de economie, hoog.
Wat is uw oordeel over de mening van de onderzoekers dat uw beleid constant verandert en moeilijk uitvoerbaar is?
Ik lees nergens in het onderzoek dat de onderzoekers die mening zouden zijn toegedaan.
Hoe gaat u uw toezegging nakomen, dat alle kinderen die in 2014 jeugdzorg krijgen dit in 2015 van dezelfde aanbieder krijgen, nu blijkt dat 40% van de instellingen met grote financiële risico's te maken krijgt?
Op 31 oktober 2013 zullen er regionale transitiearrangementen liggen in alle regio’s waarin uitgewerkt is hoe de samenwerkende gemeenten de zorgcontinuïteit realiseren. Daarin staat ondermeer hoe de continuïteit van zorg in 2015 verloopt bij de jeugdhulpaanbieder die op 31/12/2014 deze zorg biedt.
De Transitiecommissie Stelselherziening Jeugd beoordeelt (voor zover mogelijk) al voorafgaand aan 31 oktober 2013 de regionale arrangementen op grond van de criteria: garanderen zorgcontinuïteit, garanderen benodigde infrastructuur en beperking frictiekosten. Indien de TSJ constateert dat de continuïteit van zorg niet lijkt te worden gerealiseerd, of de daarvoor benodigde continuïteit van de infrastructuur of de samenwerkingsafspraken tussen gemeenten niet voldoen, dan zal het Rijk een aanwijzing geven aan de betreffende regio. Deze aanwijzing houdt in welke transitieafspraken gemeenten onderling en met aanbieders verplicht zijn uit te voeren.
Klopt het dat er 50.000 medewerkers in de thuiszorg hun baan kwijtraken? Zo nee, hoeveel zijn dit er dan en uit welke berekening blijkt dit?
Uitvoering van het ingezette beleid leidt geenszins tot een verlies van 50.000 banen bij de huishoudelijke hulp, als onderdeel van de thuiszorg. Door de beperking van de bezuiniging op de huishoudelijke hulp in het zorgakkoord van 75% naar 40% en het faciliteren van de autonome groei zal het verlies aan werkgelegenheid voor de thuishulpen in de periode 2013–2017 beperkt blijven. Zeker ook omdat er in die periode sprake is van een aanzienlijke vervangingsvraag. Met de uitvoering van de sectorplannen uit het sociaal en het zorgakkoord kunnen daarnaast nadelige gevolgen in deze sector voor individuele werknemers beperkt worden. Met het onderzoeksprogramma van VWS naar de arbeidsmarkt en met de arbeidsmarkteffectrapportages zal ik de ontwikkelingen nauwlettend volgen.
Wat vindt u ervan dat de tarieven nog verder omlaaggaan volgens dit onderzoek? Hoe moet men nu goede zorg leveren als er elke keer weer beknibbeld wordt op de tarieven?
Wil de zorg betaalbaar blijven dan zal de zorg zich moeten concentreren op het wezenlijke en die wezenlijke zorg zal op de meest efficiënte wijze moeten worden geproduceerd. Via ondermeer de Kwaliteitswet en via de IGZ zal de verleende zorg op een adequaat kwaliteitsniveau worden gehouden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 10 juni 2013, wanneer het notaoverleg over de langdurige zorg plaatsvindt?
Dat zal mijn streven zijn.
De vergoeding van hoortoestellen aan mensen met een structurele functionele hoorbeperking |
|
Sadet Karabulut , Renske Leijten |
|
Jetta Klijnsma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u van mening dat iedereen zoveel mogelijk geacht wordt om naar vermogen te werken? Zo ja, wat is de reden dat mensen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking geen beroep meer op het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) kunnen doen voor een vergoeding van hoorhulpmiddelen in verband met behoud van regulier werk?1 2
Iedereen wordt geacht om naar vermogen te werken, ook mensen met een structurele hoorbeperking. Sinds 1 januari 2013 is de Zorgverzekeringswet (Zvw) op het punt van de hoorhulpmiddelen gewijzigd. Sindsdien kunnen alle noodzakelijke hoorhulpmiddelen inclusief bijbehorende apparatuur – ook wanneer deze (specifiek) nodig zijn voor het werk – worden verstrekt op grond van de Zvw. Daarom kan er geen beroep meer worden gedaan op het UWV voor de vergoeding van hoorhulpmiddelen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA) of de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wet Wajong). Dit is geregeld met een wijziging van het Reïntegratiebesluit (Staatsblad 2012, 656). Het UWV stuurt mensen in voorkomende situaties door naar de zorgverzekeraar.
Acht u het voldoende toereikend dat personen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking worden doorgestuurd naar de zorgverzekeraar voor de vergoeding van hoorhulpmiddelen in verband met behoud van (regulier) werk?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat de zorgverzekeraar functiegerichte hoorhulpmiddelen slechts voor 75% vergoed en dat personen met een geïndiceerde structurele functionele hoorbeperking 25% van de kosten zelf moeten dragen en bovendien (een aanzienlijk deel van) het eigen risico moeten opsouperen om goed te kunnen functioneren als werknemer met een beperking?
Dat is waar voor zover het de vergoeding van hoortoestellen betreft. De eigen bijdrage van 25% is namelijk alleen van toepassing op de vergoeding van een hoortoestel. De aanspraak voor een werkende en niet werkende slechthorende is daarbij gelijk. Voor andere noodzakelijke hoorhulpmiddelen (bijvoorbeeld ringleidingen) geldt geen eigen bijdrage.
Hoe verhoudt het schrappen van de vergoeding van het UWV voor hoorhulpmiddelen voor personen met een structurele functionele hoorbeperking zich tot het onlangs gesloten sociaal akkoord3 waarin wordt voorgesteld een «activerend stelsel te vormen dat bijdraagt aan arbeidsparticipatie van mensen met een arbeidsbeperking waarbij inkomensregimes en ondersteunend instrumentarium worden gestroomlijnd en afwenteling tussen regelingen zoveel mogelijk worden voorkomen»?
Nu is er voor de verstrekking van hoorhulpmiddelen één wettelijk kader en één uitvoerder, respectievelijk de Zvw en de zorgverzekeraar. Dit sluit aan op de in het sociaal akkoord beoogde stroomlijning van instrumentarium voor mensen met een arbeidsbeperking.
Bent u bereid om het schrappen van de vergoedingen van hoorhulpmiddelen vanuit het UWV ongedaan te maken of de vergoeding van functiegerichte hoorhulpmiddelen in het basispakket te verruimen tot in ieder geval een vergoeding van 100%?
Nee, ik ben niet bereid om het schrappen van de vergoedingen voor hoorhulpmiddelen vanuit het UWV ongedaan te maken of om de vergoeding van hoorhulpmiddelen in het basispakket te verruimen. Vanaf 2013 is er één loket voor alle individuele hoorhulpmiddelen (namelijk de Zvw), is de aanspraak in de Zvw functiegericht omschreven, en bestaat er geen vergoedingslimiet meer. Dit betekent dat een slechthorende recht heeft op een Zvw vergoeding voor adequate individuele hoorhulpmiddelen die eveneens geschikt zijn voor de werksituatie. Om het schrappen van de vergoedingslimieten voor hoortoestellen zonder verhoging van de zorgpremie mogelijk te maken, is een eigen bijdrage van maximaal 25% van de prijs van het hoortoestel van toepassing. Het doelmatiger inkoopbeleid van zorgverzekeraars heeft inmiddels geleid tot een daling van de prijs van hoortoestellen. Dit werkt door in een daling van de eigen bijdragen.
Bent u bereid om de Kamer een overzicht te verstrekken van het aantal vergoedingen voor (functiegerichte) hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011 en 2012 door het UWV en de vergoedingen van (functiegerichte) hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011, 2012 en 2013 door zorgverzekeraars?
Ja, hieronder treft u een overzicht van het aantal vergoedingen voor hoorhulpmiddelen in de jaren 2010, 2011 en 2012 door het UWV zoals bekend bij het UWV.
2010
2011
2012
Toegewezen aanvragen
8.010
8.019
7.339
9,1
8,9
10,9
* in mln euro’s
** Eind 2012 zijn nog veel aanvragen ingediend. De daarvoor in 2013 geboekte kosten, zijn in dit overzicht meegenomen in 2012. Naar huidige verwachting volgt er nog ongeveer € 300.000,– aan kosten in verband met de toekenningen in 2013.
Vervolgens treft u hieronder het overzicht van de totale kosten aan hoorhulpmiddelen in de Zvw zoals deze op dit moment bekend zijn4. De stijging van het aantal hoortoestellen in 2012 is vooral te wijten aan het significant toegenomen aantal aanvragen in het 4e kwartaal. Over de uitgaven aan Zvw hulpmiddelen in 2013 zijn nog geen cijfers beschikbaar.
2010
2011
2012
Aantal vergoedingen
186.200
186.300
205.500
137,6
141,9
179,4
* in mln euro’s
Het bericht dat 135 thuiszorgmedewerkers ontslagen worden |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Zorggroep VDA in Veghel vraagt ontslag aan voor 135 medewerkers»?1
Ik heb van dit bericht kennisgenomen. Het is aan de Zorggroep VDA om afwegingen te maken over de inzet van de onderneming.
Verwacht u dat er de komende tijd meer thuiszorgaanbieders zullen stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee, ik beschik op dit moment niet over een landelijk beeld. Verwacht mag worden dat aanbieders rekening houden met de voorgestane vernieuwing van de langdurige zorg en maatschappelijke ondersteuning. Dat is ook noodzakelijk om de met de hervorming beoogde effecten te realiseren. Er zullen aanbieders zijn die zich terugtrekken en er zullen ook nieuwe aanbieders tot de markt toetreden. Dit kan de benodigde innovatie een impuls geven. Thuiszorgaanbieders zullen ook in de nieuwe situatie een zeer belangrijke rol spelen. De daadwerkelijke effecten van de hervormingen op de arbeidsmarkt worden nauwlettend in de gaten gehouden en in beeld gebracht door een arbeidsmarkteffectrapportage (AER).
Heeft u concrete aanwijzingen dat ook andere thuiszorgaanbieders stoppen met het aanbieden van huishoudelijke verzorging? Zo ja, welke? Op welke termijn gebeurt dit? Hoeveel ontslagen hangen hiermee samen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u een reactie geven op de uitspraak van de directeur van VDA die aangeeft dat het bieden van thuiszorg verliesgevend is vanwege het zorgakkoord en bezuinigingen van de regering?
Zorggroep VDA heeft ervoor gekozen om voor 135 thuishulpen ontslag aan te vragen. De organisatie heeft afgewogen of zij rendabel thuiszorg kon bieden en heeft een inschatting gemaakt van de vooruitzichten. Zoals gezegd, het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Voor zover de voorgenomen korting op het budget van de huishoudelijke hulp bijgedragen zou hebben aan het besluit om ontslag aan te vragen, geldt dat ik deze korting in 2015 en latere jaren aanzienlijk verzacht heb en dat voor 2014 geldt dat ook nieuwe cliënten een beroep kunnen doen op huishoudelijke hulp. Een en ander laat dus veel ruimte voor gemeenten en aanbieders om een goede invulling te geven aan gemeentelijk beleid.
Komt u door deze ontslagen tot het inzicht dat bezuinigen op de thuiszorg onverantwoord is?
In mijn brief aan uw Kamer van 25 april 2013 heb ik u mijn visie op de hervorming op de langdurige zorg toegelicht. De hervorming is noodzakelijk om de kwaliteit te verbeteren, de zorg houdbaar te maken voor toekomstige generaties en aan te laten sluiten bij de wijze waarop we samen leven en meer voor elkaar willen zorgen. Dit neemt niet weg dat de veranderingen veel gaan vragen van alle betrokkenen. Daar ben ik mij zeer van bewust.
Ziet u in dat niet alleen de medewerkers die nu ontslagen worden de dupe zijn van bezuinigingen op de thuiszorg, maar ook de mensen die zorg krijgen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 5.
Hoe wordt de zorg geregeld voor mensen die nu huishoudelijke verzorging van VDA ontvangen?
Zorggroep VDA heeft mij aangegeven dat zij in goed overleg met alle gemeenten waarin zij actief is plannen gemaakt heeft om de continuïteit van ondersteuning voor de cliënten te waarborgen. Daarnaast heeft de organisatie collega-aanbieders benaderd met de vraag of zij interesse hebben om de cliënten en het personeel over te nemen. Het uitgangspunt daarbij is dat de cliënten hun huidige thuiszorgmedewerker behouden. Thuiszorgmedewerkers zullen wel moeten solliciteren bij de andere aanbieders. In dit proces gelden de aanvullende afspraken die werkgevers- en werknemersorganisaties in de algemeen verbindend verklaarde CAO Verpleeg- en Verzorgingshuizen en Thuiszorg (CAO VVT) hierover hebben gemaakt. Op dit moment is dit proces nog gaande.
Kunt u garanderen dat de mensen die nu huishoudelijke zorg ontvangen straks hun vertrouwde en vaste thuiszorgmedewerker terugkrijgen? Zo ja, hoe gaat u hier voor zorgen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke andere zorgaanbieders kunnen of willen de thuiszorgmedewerkers overnemen? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorggroep VDA heeft zoveel mogelijk aanbieders in de regio waar zij actief is benaderd om de werknemers over te nemen. Dit zijn enkele tientallen aanbieders. Of en zo ja onder welke voorwaarden deze medewerkers worden overgenomen is op dit moment nog niet bekend. Uitgangspunt is dat hetgeen in de CAO VVT daarover vastgelegd is, wordt gevolgd.
Kunt u garanderen dat de thuiszorgmedewerkers die door een andere zorgaanbieder worden overgenomen onder goede arbeidsvoorwaarden worden overgenomen en loon ontvangen volgens FWG 15 (FunctieWaardering Gezondheidszorg)? Zo nee, waarom niet?
Ik kan geen salarisgarantie bieden als een bedrijf op basis van een eigenstandige afweging besluit om ontslag aan te vragen voor haar medewerkers en medewerkers vervolgens bij een andere aanbieder in dienst treden. Uitgangspunt is dat de CAO VVT gevolgd wordt bij de overname van het personeel.
Wat is uw reactie op de uitspraak van de directeur van VDA dat de doorgeschoten bureaucratie één van de oorzaken van de problemen is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb contact opgenomen met de directeur van Zorggroep VDA en gevraagd om een toelichting op de aan hem toegeschreven uitspraken in het artikel. De uitspraak over drie controlerende ambtenaren per thuiszorgmedewerker was figuurlijk bedoeld en illustreerde het sentiment dat de directeur tijdens het interview voelde bij de hoogte van de beheerslast voor de huishoudelijke hulp. Het is dus niet een feitelijke weergave van de werkelijkheid. Wel deel ik de opvatting dat de administratieve lasten voor de zorgaanbieder en de burger zoveel mogelijk moeten worden beperkt. Mede in het kader van uitwerking van de visie op de hervorming van de langdurige zorg bezie ik de mogelijkheden om de bureaucratie aan te pakken. Waar het mogelijk is om de uitvoering te versimpelen, dan zal ik dat doen.
Waarom zijn er drie controlerende ambtenaren per thuiszorgmedewerker? Komt dit vaker voor? Zo ja, waar? Kunt u aangeven hoeveel geld hiermee verspild wordt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 11.
Welke maatregelen gaat u treffen om de bureaucratie aan te pakken?
Zie antwoord vraag 11.