Het bericht ‘Amper beleid bij forse groei buurtpreventie door burgers’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Amper beleid bij forse groei buurtpreventie door burgers»?1
Ja.
Klopt het dat ongeveer 700 patrouillerende teams en 3.500 buurtapps actief zijn in Nederland? Kunt u inzicht geven in de exacte aantallen van patrouillerende teams en buurtapps in Nederland?2
Volgens het rapport « De burger kijkt mee» zijn er 653 actieve lopende teams geregistreerd en 2.939 buurtapp-groepen.3 Andere bronnen noemen andere aantallen,4 die ik niet kan verifiëren. Ik heb geen aanvullende cijfers over aantallen buurtpreventiegroepen dan wel buurtapp-groepen, omdat dit niet wordt geregistreerd van overheidswege.
Hoe verklaart u de toename van de inzet van buurtpreventieapps en -teams? Wat vindt u van deze toename? Acht u dit verantwoord? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Uit het in antwoord 2 genoemde onderzoek blijkt dat een deel van de gemeenten buurtpreventie binnen hun grenzen volop stimuleren. Het rapport focust zich met name op de vraag hoe gemeenten beleidsmatig omgaan met buurtpreventie. Ik heb kennis genomen van de toename zoals geconstateerd in dit onderzoek. Burgerparticipatie is een positieve ontwikkeling maar kent ook aandachtspunten zoals beschreven in het bovengenoemde rapport.
Wat vindt u ervan dat gemeenten buurtpreventieapps en -teams stimuleren, zonder dat daarvoor een (wettelijk) kader wordt gebruikt en zonder dat in de gaten wordt gehouden wat deze apps en teams precies doen? Welke mogelijkheden ziet u om dit te verbeteren?
Het eerder genoemde onderzoek, laat een divers beeld zien over verschillende gemeenten. Sommige gemeenten stimuleren buurtpreventieapps en buurtpreventieteams, terwijl andere hier minder actief op zijn. Hoe gemeenten hiermee omgaan behoort tot het domein van het lokale veiligheidsbeleid, en zal doorgaans sterk samenhangen met lokale behoeften en omstandigheden. In zijn algemeenheid worden burgerinitiatieven lokaal positief gewaardeerd en ik deel deze positieve waardering. De opkomst van deze buurtpreventieapps en buurtpreventieteams sluit ook aan bij de ambities van de gebiedsgebonden politieinzet.
Burgers zijn, binnen de grenzen van de wet, vrij om, al dan niet in collectief verband, vorm te geven aan bescherming van hun directe leefomgeving. Zo kunnen zij behulpzaam zijn bij het vroegtijdig signaleren van «verdachte gedragingen», die mogelijk duiden op een misdrijf en bij het aandragen van bewijs. Hierbij spelen de sterk toegenomen digitale mogelijkheden een belangrijke rol, zoals het maken van foto’s van verdachte situaties met een mobiele telefoon. Ook kunnen zij als getuige van een strafbaar feit optreden en bij ontdekking op heterdaad een verdachte aanhouden en overdragen aan het bevoegd gezag. Daarbij geldt uiteraard dat burgers zich dienen te houden aan de wettelijke grenzen en dient eigenrichting, uitlokking en mogelijke vooringenomenheid te worden voorkomen. Op 4 juli jl. zond de Minister van Justitie en veiligheid u het halfjaarbericht politie. In de bijlage voortgang Ontwikkelagenda opsporing is uitgebreid ingegaan op de verdere uitvoering van de motie Van Dam en Den Boer. Daarbij is onderscheid gemaakt tussen burgerhandhaving en burgeropsporing.
Deelt u de mening dat ondanks dat het goed is dat burgers meer betrokken worden bij de veiligheid in hun buurt, hiervoor wel bepaalde regels en randvoorwaarden of een landelijke richtlijn ingesteld moeten worden, om te voorkomen dat burgers zelf gaan bepalen wat wel en niet toelaatbaar is? Zo ja, welke mogelijkheden ziet u hiervoor en wanneer gaat u dit oppakken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het in dat licht met de uitvoering van de motie van de leden Van Dam en Den Boer over landelijk beleid voor burgerinitiatieven op het vlak van handhaving en opsporing?3
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel incidenten zijn bij u bekend die gerelateerd zijn aan het optreden van buurtpreventieapps en/of -teams? In hoeverre kunt u hier een trend signaleren?
Ik heb geen overzicht van het aantal incidenten dat gerelateerd is aan het optreden van buurtpreventieteams. In het rapport worden enkele voorbeelden van incidenten genoemd.
Hoe schat u het risico in dat door de inzet van buurtpreventieapps en -teams de kans op etnisch profileren door burgers toeneemt? Welke maatregelen ziet u om dit zoveel mogelijk te voorkomen en/of tegen te gaan?
Het onderzoek «De burger kijkt mee» doet geen harde uitspraken over de eventuele toename van de risico's op etnisch profileren door burgers. Wel is dit iets om alert op te zijn voor diegenen die op lokaal niveau samenwerken met deze teams. Ik zal dit punt dan ook meenemen in mijn gesprek met onder andere de VNG en de Nationale Politie.
Deelt u de mening van onderzoeker Vasco Lub van het Centrum voor Criminaliteitspreventie en Veiligheid dat het goed zou zijn als gemeenten meer trainingen gaan geven over dit onderwerp, en daarbij niet alleen aandacht schenken aan praktische zaken maar ook aan thema’s zoals etnisch profileren? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?4
Ik zal deze punten in een bespreking met de VNG aan de orde stellen en hierbij ook het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties betrekken.
In hoeverre ziet u een duidelijke scheiding waar buurtpreventieapps en -teams wel en niet ingezet zouden mogen worden? Zo ja, acht u het – in samenspraak met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – nodig hierover met gemeenten in gesprek te gaan? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
In hoeverre is in beeld wat het effect is van buurtpreventieapps en -teams op de vermindering van criminaliteit? Heeft u hier cijfers van? Zo ja, bent u bereid deze met de Kamer te delen?
Het onderzoek doet geen harde uitspraken over een verband tussen vermindering van criminaliteit en buurtpreventie. De causaliteit hierbij is überhaupt lastig vast te stellen. In eerder onderzoek is wel geconstateerd dat WhatsApp-projecten in Tilburg hebben bijgedragen aan een significante afname van het aantal woninginbraken.7 Dit betreft onderzoek naar een specifiek delict, en doet geen uitspraken over vermindering van criminaliteit in zijn algemeenheid.
Hoe verhouden volgens u buurtpreventieapps en -teams zich tot de politie en buitengewoon opsporingsambtenaren (boa’s) als het gaat om zorgdragen voor veiligheid in buurten? Kunt u hierbij specifiek ingaan op het geweldsmonopolie van de politie en het risico op eigenrichting waar onderzoeker Lub voor waarschuwt?
In het domein Openbare Ruimte, waar buurtpreventie de meeste raakvlakken mee heeft, is het uitgangspunt dat de boa en politie complementair hun taak uitvoeren, waarbij de boa zich richt op de aantasting van de leefbaarheid door overtredingen die overlast veroorzaken en tot kleine ergernissen leiden. De boa treedt in principe op in situaties zonder een te verwachten gevaarzetting. Bij geweld of dreigend geweld doet hij of zij een beroep op de politie. Het lijdt daarmee geen twijfel dat het geweldsmonopolie jegens burgers exclusief bij de politie ligt, onder gezag van de burgemeester of de officier van justitie.
Buurtpreventieteams hebben primair een signalerende functie voor bedreigingen van de veiligheid, en slechts in uitzonderlijke gevallen van het betrappen op heterdaad kan de burger zelf optreden. De werkzaamheden van de politie en boa’s gaan hand-in-hand- met de signalerende functie van buurtpreventieteams en liggen in elkaars verlengde.
Eigenrichting door burgers kan niet worden getolereerd. In het gesprek met de VNG zal ik bovenstaande aan de orde stellen.
Het bericht ‘Lege tank niet beboet’ |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het artikel «Lege tank niet beboet»?1
Ja.
Is bekend hoe vaak voertuigen met een lege tank komen te staan langs de snelweg of autoweg? Zijn die gegevens bij autobergers of bij Rijkswaterstaat bekend?
Nee, die gegevens zijn niet bekend. Er vindt vanuit Rijkswaterstaat geen aparte registratie plaats van voertuigen, die met een lege tank komen te staan. In dergelijke situaties op het hoofdwegennet registreert Rijkswaterstaat het voertuig onder een bredere definitie als «pechgeval».
Rijkswaterstaat ontvangt vanuit de bergers aanvullende informatie over pechgevallen op het gehele wegennet, inclusief onderliggend wegennet. Deze registratie is echter niet volledig. Bergers kunnen naar eigen inzicht een speciale reden van het pechgeval noteren, waaronder een lege tank. Ook hiermee is echter niet aan te geven hoe vaak dit voorkomt omdat dit alle wegen betreffen en een eigen inzicht van de berger is.
Deelt u de mening dat dit gevaarlijk kan zijn voor overige weggebruikers en kan leiden tot serieuze ongevallen?
Ja, het met een lege tank op de vluchtstrook staan kan gevaarlijk zijn. Bestuurders moeten zich bewust zijn van de gevaren die het op kan leveren voor henzelf, de passagiers, overige weggebruikers en de hulpdiensten als politie, weginspecteurs en/of bergers als ze stil komen te staan op de snelweg en/of moeten uitwijken naar de vluchtstrook.
Er is geen sluitende registratie beschikbaar van ongevallen op het hoofdwegennet op de vluchtstrook. Er wordt geregistreerd waar voertuigen zijn aangetroffen, niet op welke strook het ongeluk heeft plaatsgevonden. De politie registreert niet of een auto op de vluchtstrook of langs de weg is aangereden.
Hoeveel ongevallen zijn u bekend waarbij auto's op de vluchtstrook of langs de weg zijn aangereden?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat een lege tank of accu te vermijden valt, en dus dat het dus de eigen verantwoordelijkheid van de bestuurder hoort te zijn om te voorkomen dat deze stilvalt door een lege tank of accu?
Een lege tank of accu is in principe te voorkomen. Ik ga er vanuit dat een bestuurder niet expres met een lege tank of accu komt te staan. Vrijwel elke auto is immers uitgerust met een waarschuwingslampje en indicator van het brandstofverbruik om de bestuurder daarop attent te maken. Hierbij dient wel opgemerkt te worden dat ook in deze systemen defecten kunnen optreden. Daarnaast is de actieradius, zeker bij elektrische auto’s, mede afhankelijk van files, wind en temperatuur. In die zin is het feit dat je gewaarschuwd wordt niet altijd voldoende: je moet wel de kans hebben (gekregen) om de accu of tank te vullen. Er kan dus niet gesteld worden dat het in alle gevallen te vermijden is.
Welk gevolg verbindt u aan de uitspraak van het Gerechtshof in Leeuwarden waarin brandstofgebrek is aangeduid als een noodgeval? Kunt u daarbij ingaan op de omstandigheid dat vrijwel iedere auto is voorzien van diverse waarschuwingslampjes en digitale brandstofverbruiksindicatoren?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 5 heb aangegeven, kunnen waarschuwingslampjes en digitale brandstofindicatoren niet altijd voorkomen dat iemand met een lege tank komt te staan. De uitspraak van het Hof was dat er in de casus die voorlag sprake was van een objectief waarneembare noodsituatie waarbij de (verkeers-)veiligheid in het geding was. Op het moment dat de betrokkene zonder benzine kwam te staan en hij om die reden niet meer verder kon rijden bleef voor hem geen andere mogelijkheid over dan op de vluchtstrook te gaan staan. Derhalve was er volgens het hof geen sprake van overtreding van artikel 43, derde lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990. Als gevolg van deze uitspraak zal er normaal gesproken geen boete meer volgen voor het stilstaan op de vluchtstrook met een brandstofprobleem op grond van artikel 43, derde lid, Reglement verkeersregels en verkeerstekens (RVV) 1990.
Hoe denkt u erover in de wetgeving een onderscheid te gaan maken tussen technische mankementen die onvermijdelijk zijn en dit soort nalatigheid die te voorkomen is door als automobilist tijdig een pomp- of oplaadstation op te zoeken?
Dit is in de praktijk lastig uitvoerbaar. De politie zal dan aan moeten tonen dat er sprake is van nalatigheid. Wat daarbij van belang is, is dat ook technische mankementen het gevolg kunnen zijn van gebrekkig onderhoud. De politie moet dan telkens vaststellen of er sprake is van verwijtbaarheid. Ik verwacht dat dit lastig te bewijzen zal zijn.
Wat denkt u ervan om de oude boete te herintroduceren voor mensen die vanwege een vermijdbaar brandstof- of acculaadtekort stil komen te vallen op snelwegen en autowegen en daarmee zichzelf en anderen in groot gevaar brengen? Of wat zijn uw alternatieven?
Het ligt niet voor de hand een boete te (her)introduceren voor vermijdbaar stil komen te staan. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 7 zal dit lastig te bewijzen zijn. Als er echt sprake is van gevaarlijk gedrag kan op grond van artikel 5 van de Wegenverkeerswet worden opgetreden.
De oproep van burgemeesters meer te investeren in de handhavingscapaciteit van de Belastingdienst voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Wat is uw reactie op de oproep van burgemeesters dat de Belastingdienst door capaciteitsproblemen onvoldoende bijdrage kan leveren aan de bestrijding van georganiseerde criminaliteit?1
De burgemeesters hebben aandacht gevraagd voor een belangrijk vraagstuk. De Staatssecretaris van Financiën en ik hechten veel waarde aan de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit. We hebben te maken met een ernstige en diep in de samenleving gewortelde problematiek. De urgentie is dan ook hoog om hier krachtig tegen op te treden, met een coalitie van overheid, bedrijfsleven en maatschappij. Binnen het huidige meerjarige programma ter versterking van de aanpak van ondermijning is de focus gelegd op de illegale drugsindustrie en de bijbehorende criminele geldstromen. Voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit stelt de Belastingdienst een substantieel deel van de capaciteit ter beschikking, zowel in de samenwerkingsverbanden van het Landelijk Informatie en Expertise Centrum en de Regionale Informatie en Expertise Centra (LIEC/RIEC), als ook binnen de aanpak van de Landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI). De bijdrage van de Belastingdienst kan bestaan uit zowel de terbeschikkingstelling van fiscale informatie, als het uitvoeren van fiscale interventies zoals boekenonderzoeken en het toepassen van invorderingsmaatregelen (afpakken van vermogensbestanddelen). Ook het inbrengen van kennis en ervaring op het gebied van analyse en het traceren van geldstromen maken hier onderdeel van uit.
De Belastingdienst wordt gezien als belangrijke partner, wat ook blijkt uit de oproep van de burgemeesters. Dat burgemeesters een hogere inzet wenselijk achten begrijp ik vanuit hun rol en verantwoordelijkheid. De Belastingdienst is echter een landelijke organisatie met landelijke prioriteiten en maakt op landelijk en regionaal niveau een afweging ten aanzien van de eigen inzet op basis van o.a. het fiscale belang, het maatschappelijke belang en de beschikbare capaciteit. Binnen de beschikbare capaciteit deel ik uiteraard de mening dat een effectieve aanpak van crimineel geld gewenst is en daarbij is het van groot belang om in de samenwerking met gemeenten en het Openbaar Ministerie (OM) te komen tot een optimale capaciteitsinzet van het bestuursrechtelijke, strafrechtelijke en fiscale instrumentarium. Ik wijs in dit verband op de brieven aan uw Kamer van 28 november 20172 en 13 maart 20193 over het afpakken van crimineel vermogen.
Deelt u de mening dat het niet rechtvaardig is dat criminelen hun met misdaad verkregen geld maar al te vaak kunnen houden en zij zich hierdoor onaangetast kunnen wanen? Onderschrijft u het belang van het optreden als één overheid en de samenwerking tussen de verschillende overheden, met name waar het gaat om de bijdrage die de Belastingdienst kan leveren aan het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en het terughalen van crimineel geld?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat misdaad niet mag lonen en een effectieve aanpak van crimineel geld, of dat nu strafrechtelijk of fiscaal is, hierbij cruciaal is? Zo ja, hoe kan het dan dat burgemeesters zich nu genoodzaakt voelen te waarschuwen voor de capaciteitsproblemen bij de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u er concreet aan doen te voorkomen dat bij de Belastingdienst «een terugval dreigt van het aantal mensen dat kan worden ingezet» waardoor «de Belastingdienst zichtbaar aan kracht inboet als partner bij de ondermijning van criminaliteit» en dat dit «de aanpak behoorlijk in de wielen zal rijden»?2
De Belastingdienst stelt voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit een substantieel deel van de capaciteit ter beschikking: de landelijke bandbreedte voor de aanpak van fiscale fraude en de aanpak van ondermijnende criminaliteit (LIEC/RIEC) alsmede arbeid gerelateerde fraude (LSI) bedraagt 5–8% van de totale capaciteit van de directie Midden- en Kleinbedrijf. Dit is onafhankelijk van de capaciteitsinzet van andere dienstonderdelen, zoals de FIOD en de Douane.
In november jl. is uw Kamer geïnformeerd over de actuele stand van zaken ten aanzien van de versterking van de aanpak van ondermijning.5 Daarbij is ingegaan op de voorgenomen toedeling van de uit het Regeerakkoord beschikbaar gestelde extra middelen (waaronder het Ondermijningsfonds van eenmalig € 100 miljoen). De Belastingdienst heeft hiervoor een bestedingsvoorstel ingediend. Het beschikbare budget was niet toereikend om alle voorstellen (ten volle) te honoreren, daarom moesten scherpe keuzes worden gemaakt. Op advies van het Strategisch Beraad Ondermijning (SBO), dat onder onafhankelijk voorzitterschap staat van voormalig burgemeester Noordanus, heb ik ervoor gekozen om het ingediende bestedingsvoorstel van de Belastingdienst niet te honoreren. De Belastingdienst kan op dit moment niet altijd de gevraagde bijdrage leveren.
Wel is vanuit het structurele budget dat vanuit het regeerakkoord voor ondermijning beschikbaar is gesteld, aan de Belastingdienst een bedrag van € 1 miljoen voor 2019 en € 0,85 miljoen voor 2020 en verdere jaren toegekend. Dit bedrag wordt ingezet om de analysecapaciteit bij de Belastingdienst en bij de FIOD te versterken. Deze capaciteit wordt onder meer ingezet om vanuit de bij de Belastingdienst beschikbare data een bijdrage te leveren bij de totstandkoming van (landelijk en regionale) ondermijningsbeelden.
Daarnaast ben ik verheugd om te melden dat bij voorjaarsnota door het kabinet is besloten om meer middelen beschikbaar te stellen voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit door de Belastingdienst. Het kabinet intensiveert bij de Belastingdienst voor de aanpak van fraude, witwassen en ondermijning. Hiervoor wordt een bedrag van ca. € 1 mln. in 2019 oplopend tot structureel 29 mln. beschikbaar gesteld. Momenteel wordt gewerkt aan een nadere uitwerking en concrete toebedeling van capaciteit.
Erkent u dat een extra investering in dit soort regionale handhavingscapaciteit bij de Belastingdienst en het waarborgen van goede afstemming met onder andere de gemeenten en het openbaar ministerie zichzelf zeer waarschijnlijk terug zal verdienen?
Een goede afstemming tussen politie, gemeenten en OM – in LIEC/RIEC verband – is cruciaal voor een effectieve en efficiënte aanpak van ondermijnende criminaliteit. Het doel van het afpakken van crimineel vermogen is niet het terugverdienen van de investering. Daarbij is het onduidelijk in hoeverre een extra investering zal leiden tot extra inkomsten. Het afpakken van crimineel vermogen (waar de fiscale invordering deel van uitmaakt) is zeer complex en arbeidsintensief. Het kan soms jaren duren voordat uiteindelijk succesvol kan worden ingevorderd door het OM of de Belastingdienst.
Als de Belastingdienst wel aandacht heeft voor mensen die een paar euro teveel toeslag hebben ontvangen, en er wel ruimte is om deals (rulings) met grote bedrijven af te sluiten, maar in de praktijk niet voldoende capaciteit wordt vrijgemaakt om zware criminelen aan te pakken, wat zegt dit dan over de prioriteiten die de Belastingdienst stelt?
Zie antwoord vraag 4.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de Belastingdienst deze noodzakelijk bijdrage meer dan nu gaat leveren aan het aanpakken van georganiseerde criminaliteit, omdat misdaad nooit mag lonen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat de politie in Limburg negen islamitische nachtmaaltijden organiseert |
|
Geert Wilders (PVV), Machiel de Graaf (PVV) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het feit dat de politie in Limburg negen islamitische nachtmaaltijden organiseert?1
Ja.
Deelt u de mening dat het idioot is dat de politie zich bezighoudt met activiteiten die de islam promoten? Zo nee, waarom niet?
De politie is van iedereen. Dit vraagt om een open, transparante en verbindende houding ten opzichte van alle groepen in onze samenleving. Het is van belang dat de politie neutraal blijft en contacten heeft met alle geledingen van de samenleving. Daarnaast is het een groot voordeel als politiemensen kennis hebben van de verschillende sociaal-culturele omgevingen waarin zij optreden. Dit vertaalt zich naar beleid om verschillende doelgroepen in de maatschappij te bereiken. De wijze waarop het beleid lokaal het beste vorm gegeven kan worden en met welke activiteiten dat gepaard gaat, laat ik aan de politie-eenheden zelf. De eenheden organiseren verschillende activiteiten gericht op verschillende doelgroepen, waaronder herdenkingen, culturele festiviteiten en religieuze vieringen zoals pasar malam, Chanoeka, kwakoefestival, en kerstvieringen.
Ook de politie-eenheid Limburg onderneemt uiteenlopende activiteiten, van deelname aan de Roze Zaterdag in Venlo tot de organisatie van Iftar-maaltijden. Ik ben hier voorstander van, omdat de deelname van de politie aan dergelijke activiteiten zorgt voor nauwere verbinding met de samenleving, en daarmee een versterking van het gezag.
Bent u bereid te stoppen met islampromotie, alle islamitische nachtmaaltijden die de politie wil organiseren in ons land te annuleren en in plaats daarvan werk te maken van de aanpak van criminaliteit en de-islamisering? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Venlo hotspot voor snelwegcrimineel’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Venlo hotspot voor snelwegcrimineel» van 19 april 2019?1
Ja.
Klopt het dat vrachtwagenchauffeurs in Nederland van alle EU-landen de grootste kans hebben slachtoffer te worden van transportcriminaliteit zoals overvallen en ladingdiefstallen?
Vergeleken met andere Europese landen is het aantal geregistreerde meldingen van transportcriminaliteit in Nederland relatief hoger. Echter, omdat onduidelijk is hoe groot de aangiftebereidheid is in de omliggende landen, zijn geen harde conclusies te trekken over de relatieve kans op het worden van slachtoffer. Uit beschikbare cijfers2 blijkt dat de meeste transportcriminaliteit plaatsvindt in de omgeving van Europese logistieke hotspots. Daarnaast bestaat er een relatie tussen de aard van de vervoerde goederen en de kans op diefstal. Het gaat over het algemeen om diefstalgevoelige goederen die op de zwarte markt makkelijk verhandelbaar zijn.
Door de Nederlandse politie wordt aandacht besteed aan het inzichtelijk maken van ladingdiefstallen. Een deel van die informatie wordt gedeeld met de betreffende branche, zodat die daar preventieve maatregelen op kan nemen. Binnen andere EU-landen wordt wellicht anders omgegaan met het registeren en delen van informatie betreffende ladingdiefstallen, waardoor een vertekend beeld met Nederland zou kunnen ontstaan.
Wat vindt u van de schrikbarende cijfers van 437 incidenten in 2018 die in Nederland zijn geregistreerd door de Transported Asset Protection Association (TAPA)?
Het aantal incidenten is nog steeds hoog, maar het is goed te constateren dat het aantal ladingdiefstallen volgens TAPA is gedaald van 579 in 2017 naar 437 in 2018. Publieke en private partners zetten zich er voor in om de diefstalcijfers verder terug te dringen. Dit komt het vestigingsklimaat ten goede.
Deelt u de mening dat dit aantal incidenten moet worden teruggedrongen omdat dit ten eerste voor rompslomp en kosten zorgt bij ondernemers en ten tweede slecht is voor het vestigingsklimaat?
Zie antwoord vraag 3.
Is bekend op/bij welke specifieke locaties/voorzienigen of in welke gevallen de rovers in het algemeen toeslaan? Zo ja, wat kan er op deze locaties of in deze gevallen verbeterd worden en wat is daarvoor nodig? Bent u bereid samen met de provincies die grenzen aan de transportas Rotterdam- Ruhrgebied te bezien op welke plekken beveiligde parkeerplaatsen noodzakelijk worden geacht?
De meeste gevallen van transportcriminaliteit vinden plaats op onbeveiligde parkeerterreinen langs de snelwegen en op het onderliggend wegennet. Bekend is dat organisaties als TAPA op basis van meldingen «zwarte lijsten» bijhouden van locaties waar relatief veel incidenten plaatsvinden. Vervoerders die voor TAPA leden rijden, mogen niet parkeren op deze parkeerplaatsen. De politie heeft een structurele samenwerking en informatie-uitwisseling met TAPA. De politie bepaalt al dan niet in overleg met partners waar de hotspots ten aanzien van ladingdiefstallen liggen en neemt op deze hotspots preventieve maatregelen.
Op de verzorgingsplaatsen langs de snelwegen is sprake van een basisbeveiligingsniveau in de vorm van voldoende licht en zicht. Dit omdat deze gratis parkeervoorzieningen bedoeld zijn voor een korte stop. In het kader van het programma Goederencorridors is onderzocht op welke plaatsen beveiligde parkeerplaatsen noodzakelijk zijn. Ook wordt met financiële steun vanuit Europa (CEF-subsidie) momenteel gewerkt aan de totstandkoming van ruim 800 beveiligde langparkeerplekken op vier locaties aan de zuidoostelijke goederenvervoercorridors: uitbreiding Maasvlakte Plaza, Dordtse Kil, Asten-Nobis en uitbreiding Venlo James Cook. Doel is binnen 5 jaar te komen tot een samenhangend Europees netwerk van beveiligde truckparkings. Het is aan het bedrijfsleven om zo veel mogelijk gebruik te maken van deze beveiligde truckparkings.
Deelt u de mening dat onderzocht moet worden of ook terreinen van transportondernemers zelf, die zich bevinden nabij de infrastructuur, gebruikt kunnen worden als beveiligde parkeerplaatsen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Ja ik deel deze mening. Op initiatief van evofenedex en TLN is met steun van de overheid een netwerk van kleinschalige locaties op zogeheten Logistieke Ontkoppelpunten (LOP’s ontwikkeld (Truckbreak) waar chauffeurs hun vrachtauto kortstondig kunnen parkeren of ontkoppelen. Het betreft deels terreinen van logistieke dienstverleners en deels terreinen van verladers. Met TruckBreak staan chauffeurs en hun ontkoppelde lading veilig en legaal op een parkeerplaats dicht bij het hoofdwegennet. Door middel van een online reserveringssysteem kan een TruckBreak-plek geboekt worden.
Gedurende de afgelopen jaren is geïnvesteerd in het uitbreiden van het aantal beveiligde parkeerterreinen voor vrachtauto’s in en om Venlo. Desalniettemin worden nog veel vrachtauto’s geparkeerd buiten die beveiligde terreinen.
Deelt u de mening dat mobiel banditisme nadrukkelijker op de agenda moet worden gezet in de EU, aangezien landen waar deze criminelen vandaan komen hun verantwoordelijkheid moeten nemen? Zo ja, op welke wijze gaat u dit aankaarten bij uw collega’s? Zo nee, waarom niet?
Er wordt actief samengewerkt in Europees verband, onder meer via EMPACT en via bilaterale contacten. Daarnaast is in 2018 een Taskforce mobiel banditisme ingericht. De taskforce heeft tot doel Nederland onaantrekkelijk te maken voor mobiele bendes. Politie, Openbaar Ministerie (OM), gemeenten, Detailhandel Nederland, Transport en Logistiek Nederland en het Ministerie van Justitie en Veiligheid voeren samen met andere partners een integraal actieplan uit om mobiel banditisme tegen te gaan en de daders aan te pakken. Hierbij wordt ook actief samengewerkt met buur- en bronlanden om mobiele bandieten aan te pakken. Een voorbeeld van goede internationale samenwerking tegen mobiele bendes zijn de Triviumacties tegen mobiel banditisme. Deze acties worden twee keer per jaar uitgevoerd, waarbij op snelwegen, parkeerplaatsen, het onderliggende wegennet, maar ook op het water en in treinen integrale controles worden uitgevoerd. De Nederlandse politie werkt hierbij samen met politiecollega’s van Europol en collega’s uit onder meer Roemenië, Litouwen, Portugal, Polen, Cyprus, Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië. In verschillende Europese landen worden dan soortgelijke acties uitgevoerd. De meeste recente Trivium actie van 14 mei tot en met 17 mei heeft in Nederland geleid tot circa negentig aanhoudingen.
Deelt u voorts de mening dat het onwenselijk is dat verdachten uit het buitenland, zoals het geval is bij de Roemeense bende, hun proces in vrijheid mogen afwachten waardoor zij hun straf kunnen ontlopen door te vluchten? Zo ja, hoe kan dit in de toekomst worden voorkomen?
Het is algemeen bekend dat deze daders veelal niet wachten tot zij voor de rechter mogen verschijnen, maar direct het land verlaten en naar een ander land uitwijken. Het OM en de politie doen er alles aan om dit type verdachten zo snel mogelijk op zitting te krijgen en de zaak inhoudelijk af te doen. Het OM werkt, waar mogelijk, toe naar voorlopige hechtenis en eist sinds 1 mei 2019 ook hogere straffen voor mobiel banditisme. Ik verwijs hiervoor naar de recent gepubliceerde strafvorderingsrichtlijn Mobiel Banditisme.3 Ook werkt het OM aan het versnellen van het beslagproces en beslaglegging in het buitenland. Aanvullend op de versterking in de opsporing en vervolging werkt het OM in de Taskforce Mobiel Banditisme samen met o.a. TLN om te kijken hoe mobiel banditisme in de transportsector voorkomen kan worden.
Bent u bereid met Transport en Logistiek Nederland (TLN) in gesprek te treden teneinde gezamenlijk met een plan van aanpak te komen om transportondernemers weerbaarder te maken tegen inbrekerstuig? Zo ja, op welke termijn gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
Zowel in de taskforce mobiel banditisme als in de aanpak van ondermijnende criminaliteit spreek ik regelmatig met TLN. Maatregelen om de weerbaarheid te verhogen zijn daarbij een belangrijk onderwerp van gesprek.
Het bericht dat er actie nodig is om brandweerposten open te houden |
|
Ronald van Raak |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Vindt u het wenselijk dat brandweerpersoneel in de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant straks niet meer per se de volledige opleiding hoeft te volgen en sommige taken niet meer kan uitvoeren?1
De veiligheidsregio Midden- en West-Brabant oriënteert zich in samenspraak met haar medewerkers op alternatieve bedrijfsmodellen om brandweerzorg overdag effectief en betaalbaar te houden. Ik steun onderzoek naar alternatieven op het gebied van taak- en inzetdifferentiatie om te zien of deze kunnen bijdragen aan effectieve en betaalbare brandweerzorg.
Past het voornemen van de Veiligheidsregio Midden- en West-Brabant volgens u binnen het Besluit veiligheidsregio’s? Zo nee, wat gaat u daarop ondernemen?2
Bij de ontwikkeling van nieuwe bedrijfsmodellen blijf ik het van belang vinden dat goede brandweerzorg en veiligheid voor het personeel gegarandeerd zijn. Indien initiatieven niet in lijn zijn met de vigerende regelgeving zie ik deze elementen als belangrijke toetsstenen voor een eventuele aanpassing daarvan.
Deelt u de mening dat de grote leegloop bij de (vrijwillige) brandweer zorgelijk is? Zo nee, waarom niet?
Mij hebben tot op heden geen signalen bereikt vanuit de veiligheidsregio’s dat er sprake is van een «grote leegloop» bij de (vrijwillige) brandweer. Ook de cijfers van het CBS tonen dit niet aan.3
Wel krijg ik uit veiligheidsregio’s signalen dat er met name overdag sprake is van een beperktere beschikbaarheid van vrijwilligers. Daaraan wordt door het Veiligheidsberaad in het programma Vrijwilligheid aandacht besteed. Dit programma wordt door mij financieel ondersteund.
Is er op de Veiligheidsregio Midden en West-Brabant bezuinigd in de afgelopen negen jaar?
De veiligheidsregio Midden en West-Brabant heeft mij laten weten dat de regio in de jaren 2013–2016 in opdracht van de gemeenten een structurele taakstelling van € 7,9 miljoen heeft gerealiseerd. Daarvan had circa € 5,7 miljoen betrekking op de brandweer. In 2018 heeft het regiobestuur een structurele uitbreiding van het budget met € 1 miljoen goedgekeurd.
De veiligheidsregio Midden en West-Brabant meldt mij daarbij er aan te hechten te melden dat het huidige onderzoek en de bezettingsvraagstukken niet voortkomen uit financiële problemen, maar uit teruglopende beschikbaarheid van brandweervrijwilligers overdag.
Is er binnen de Veiligheidsregio Midden en West-Brabant bezuinigd op de brandweerzorg in de afgelopen negen jaar?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er wordt geëxperimenteerd met onze veiligheid, bijvoorbeeld als het gaat om variabele voertuigbezetting of het afschaffen van duikteams?3 4
Nee. Op grond van artikel 3.1.5 lid 1 van het Besluit veiligheidsregio’s (Bvr) kan het bestuur van de veiligheidsregio besluiten tot een andere samenstelling van basisbrandweereenheden, mits daarmee wordt voorzien in een gelijkwaardig niveau van brandweerzorg en geen afbreuk wordt gedaan aan de veiligheid en gezondheid van het brandweerpersoneel.
Het is aan het bestuur van een veiligheidsregio om te bepalen op welke wijze, binnen het vigerend kader van wet- en regelgeving, invulling wordt gegeven aan de ondersteuning bij waterongevallen. Veiligheidsregio’s zijn niet verplicht te beschikken over een duikteam.
Houdt u hier rekening mee bij de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s? Zo nee, waarom niet?
U bent op 19 maart 2019 geïnformeerd over de concept evaluatieopdracht van de commissie.6 Indien uw Kamer hierover vragen dan wel opmerkingen zou hebben, beantwoord ik deze graag in het kader van het schriftelijk overleg over de evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s. De evaluatie van de Wet veiligheidsregio’s zal worden uitgevoerd door een onafhankelijke commissie. De commissie stelt haar werkwijze vast en bepaalt zelf welke informatie zij bij de evaluatie betrekt.
Kunt u een overzicht geven van de incidenten waar de brandweer te laat kwam in verband met onderbezetting? Zo nee, waarom niet?5 6
Nee, ik beschik niet over een overzicht waarin de relatie wordt gelegd tussen onderbezetting en te laat arriveren van brandweereenheden. In het rapport Inrichting repressieve brandweerzorg constateert de Inspectie Justitie en Veiligheid (IJenV) dat het merendeel van de besturen van de veiligheidsregio’s zicht heeft op gebieden en objecten waar de tijdnormen worden overschreden. Ook signaleert de inspectie echter dat de registraties niet gebruikt worden als basis voor verbetermaatregelen in de repressieve brandweerzorg. Ik heb uw Kamer dat rapport vorig jaar aangeboden9. De voorzitters veiligheidsregio heb ik gelijktijdig per brief gewezen op het belang van bestuurlijke informatie over onder meer de opkomsttijden om invulling te kunnen geven aan de bestuurlijke verantwoordelijkheid en daarover transparant verantwoording te kunnen afleggen. De IJenV houdt toezicht op de opvolging door de veiligheidsregio’s van de aanbevelingen gedaan in genoemd rapport.
Het bericht ‘Meer migranten claimen slachtoffer van mensenhandel te zijn’ |
|
Bente Becker (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (VVD) |
|
Kent u het bericht «Meer migranten claimen slachtoffer van mensenhandel te zijn»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Klopt het dat steeds meer Afrikaanse migranten claimen slachtoffer te zijn van mensenhandel? Zo ja, kunt u cijfers geven van het jaarlijks aantal mensen per land van herkomst, dat claimt slachtoffer van mensenhandel te zijn in de afgelopen tien jaar?
Onderstaande tabel laat de ontwikkeling van de top 5 nationaliteiten in de jaren 2013–2017 zien. Recente cijfers voor 2018 en 2019 van alle nationaliteiten die aangeven slachtoffer te zijn van mensenhandel zijn nog niet beschikbaar.
Nederland
1 (455)
1 (462)
1 (433)
1 (288)
1 (339)
Polen
2 (94)
2 (90)
2 (69)
2 (80)
Roemenië
3 (62)
3 (90)
4 (44)
3 (66)
3 (70)
Bulgarije
4 (60)
5 (55)
3 (85)
5 (41)
Nigeria
5 (54)
4 (44)
4 (46)
4 (46)
Hongarije
2 (85)
Filipijnen
4 (75)
Oeganda
5 (34)
Bron: Nationaal Rapporteur (2018): 75–76
Sinds begin 2019 is er echter een substantiële stijging te zien van het aantal vreemdelingen dat aangifte wil doen van mensenhandel, met name van Dublinclaimanten. Zo heeft de politie in de eerste vier maanden van dit jaar al ruim 475 verzoeken ontvangen om aangiftes op te nemen, wat een enorme stijging is ten opzichte van het afgelopen jaar. Volgens signalen vanuit de politie en de Immigratie- en Naturalisatiedienst (hierna: IND) betrof dit met name een toename van Nigeriaanse Dublinclaimanten. Om deze reden zijn cijfers bij de IND opgevraagd. Hieruit blijkt dat er een stijging te zien is van het aantal toegekende tijdelijke vergunningen mensenhandel door de IND, de zogeheten B8-aanvragen. Uit deze cijfers van de IND blijkt ook dat een groot deel van de tot 1 mei 2019 verstrekte mensenhandelvergunningen verleend is aan Nigerianen.
Zo blijkt dat er in 2019 (januari t/m april) ongeveer 80 Nigerianen een B8-aanvraag hebben ingediend. In heel 2018 waren dit ongeveer 110 B8-aanvragen door Nigerianen. Ook blijkt uit de cijfers dat in de eerste vier maanden van dit jaar al evenveel Nigeriaanse mannen een aanvraag hebben ingediend als in heel 2018 (60)2.
Kunt u aangeven in hoeveel procent van de gevallen het gaat om mensen die eerder in een ander Europees land waren en bij wie, door de bewering mensenhandel, de Dublinclaim op dat andere land wordt opgeheven?
Cijfers van de IND laten de laatste drie jaar een substantiële stijging zien van het aantal Dublinclaimanten dat, na het doen van aangifte, aanspraak heeft gemaakt op een tijdelijke verblijfsvergunning mensenhandel. In 2016 ging het om 36 vreemdelingen, in 2017 om 70 vreemdelingen en in 2018 om 173 vreemdelingen.
Deze stijging zet ook dit jaar door. Tot en met april 2019 zijn er door de IND in totaal ongeveer 170 tijdelijke B8-verblijfsvergunningen verstrekt, waarvan ongeveer 140 aan (potentiële) Dublinclaimanten. In ongeveer 80% van de zaken ging het om een (potentiële) Dublinclaimant. In 2016 lag dit percentage op 24% (op totaal 156 vergunningen).
Welk beroep legt de toename van het aantal beweringen dat sprake is van mensenhandel op de beschikbare capaciteit van justitie, recherche en slachtofferhulp? Klopt het geschetste beeld in het artikel dat de aanpak van mensenhandel vastloopt door de snelle toename? Zo ja, wat is hiertegen uw aanpak?
Er is een stijging te zien van het aantal aangiftes van mensenhandel door migranten eind 2018 en begin 2019. Hierdoor is de wachttijd voor het opnemen van een aangifte bij de politie opgelopen. In 2019 gaat het volgens het Openbaar Ministerie (hierna: OM) naar verwachting om (minstens) een verdubbeling ten opzichte van 2018. Het behandelen van deze grote hoeveelheid aangiftes met een zeer gering aantal opsporingsindicaties bestaat voor politie en het OM voornamelijk uit administratieve handelingen. Deze administratieve handelingen gaan evenwel ten koste van de beschikbare capaciteit voor de opsporing en vervolging van andere mensenhandelzaken. De aanpak van mensenhandel loopt hierdoor vast. Zo liggen bij de politie momenteel rond de 300 aanvragen voor het doen van aangifte. Daarnaast is er sprake van allerlei keteneffecten, bijvoorbeeld voor de Dienst Terugkeer en Vertrek (hierna: DT&V), de IND en zorgpartners/opvang.
In hoeveel gevallen per jaar stelt u vast dat het verhaal bij een asielaanvraag over mensenhandel niet klopt of zelfs om fraude gaat en welke gevolgen worden hieraan verbonden? In hoeveel gevallen wordt overgegaan tot aangifte tegen de valse aanvraag en wat zijn de gevolgen per geval voor de asielaanvraag en het recht op verblijf?
Bij de beoordeling of een vreemdeling in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning asiel, spelen de verklaringen van de vreemdeling over mensenhandel over het algemeen geen rol. Deze verklaringen hangen immers niet samen met de gronden uit het Vluchtelingenverdrag. Daarnaast is het vrijwel onmogelijk voor de politie om vast te stellen dat er sprake is van een onterechte of zelfs frauduleuze aangifte.
Is het de uniforme werkwijze van politie en justitie de aangifte van mensenhandel niet op te nemen als nadere details niet worden gegeven? Zo nee, bent u bereid dit te overwegen?
Er is geen sprake van een uniforme werkwijze om de aangifte van mensenhandel niet op te nemen als nadere details niet worden gegeven. Op grond van artikel 163, zesde lid, Sv is er namelijk sprake van een plicht om aangiftes op te nemen. Van deze plicht kan, blijkens uitspraken van de Nationale ombudsman, in beginsel alleen worden afgeweken wanneer «zonder enig verder onderzoek en zonder de minste twijfel kan worden vastgesteld dat de gedraging of gebeurtenis die ter kennis van de politie wordt gebracht niet is te kwalificeren als een strafbaar feit». Onvoldoende opsporingsindicaties vallen niet onder dit criterium, waardoor dergelijke aangiftes altijd opgenomen worden.3 Deze werkwijze kan juridisch gezien niet gewijzigd worden.
Echter, wanneer een vreemdeling niet in staat is geweest om aangifte van mensenhandel in Nederland te doen wegens de hoge wachttijd bij de politie, kan die persoon in het kader van de Dublinverordening wel worden overgedragen aan een andere lidstaat. Op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel committeert iedere Europese lidstaat zich aan zowel de mensenhandelrichtlijn als internationale regelgeving op het gebied van mensenrechten. Dat betekent dat Nederland niet de enige aangewezen lidstaat is om een dergelijke aangifte op te nemen. Voorgaande neemt niet weg dat er te allen tijde naar gestreefd wordt iedereen tijdig aangifte te laten doen.
Heeft u internationaalrechtelijk gezien de mogelijkheid de regelgeving dusdanig te wijzigen dat de Dublin-claim op het andere EU-land niet vervalt bij een bewering dat sprake is van mensenhandel, zodat dit geen reden meer is om hierover te liegen? Zo ja, bent u bereid dat te overwegen?
Wanneer een vreemdeling aangifte doet van mensenhandel, wordt deze aangifte ambtshalve aangemerkt als aanvraag voor een verblijfsvergunning en wordt er in vrijwel alle gevallen4 een tijdelijke verblijfsvergunning verstrekt voor de duur van het strafrechtelijk onderzoek. Uit de Dublinverordening volgt dat wanneer een lidstaat een verblijfsvergunning verstrekt aan een Dublinclaimant die ook een asielaanvraag heeft ingediend, de verantwoordelijkheid voor de asielaanvraag hiermee ook overgaat op deze lidstaat en de claim vervalt. Dublinclaimanten kunnen door het doen van aangifte van mensenhandel relatief eenvoudig bewerkstelligen dat Nederland verantwoordelijk wordt voor de asielaanvraag. Dit maakt de verblijfsrechtelijke mensenhandelregeling kwetsbaar voor oneigenlijk gebruik.
De afgelopen maanden heb ik van verschillende stakeholders het signaal ontvangen dat er een substantiële stijging te zien is van met name Dublinclaimanten die aangifte willen doen van mensenhandel. Hierdoor is de wachttijd om aangifte te doen opgelopen tot een aantal maanden. Als gevolg hiervan verkeren potentiële slachtoffers langer in onduidelijkheid, en komen ook uitvoeringsorganisaties als de IND en DT&V in de knel.
Bij brief van 28 juni 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over een integraal pakket aan maatregelen die bovengenoemde problematiek adresseert.
Het bericht ‘Veel schade door ‘bitcoin-advertenties’ met nepuitspraken BN’ers’ |
|
Thierry Aartsen (VVD), Roald van der Linde (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kent u het bericht «Veel schade door «bitcoin-advertenties» met nepuitspraken BN’ers»?1
Ja, dat bericht ken ik.
Is bekend wie of welke organisatie(s) opdrachtgever zijn van plaatsing van deze misleidende advertenties?
De Fraudehelpdesk heeft in 2018 en 2019 meldingen ontvangen over zeven verschillende websites die betrokken zijn bij dit soort misleidende advertenties voor bitcoins. In zeker vier gevallen werd gebruik gemaakt van nepuitspraken van bekende Nederlanders. Deze vier websites zijn bekend bij de Fraudehelpdesk. Het is niet bekend wie of welke organisaties opdrachtgever zijn van plaatsing van deze misleidende advertenties.
Is bekend hoe groot de schade is die deze misleidende advertenties veroorzaken?
Bij de Fraudehelpdesk zijn in 2018 en in 2019 respectievelijk 45 en 77 meldingen binnengekomen over dergelijke sites met zogenaamde uitingen van bekende Nederlanders. Het totale schadebedrag in 2018 en 2019 was circa 1,7 miljoen euro. Daarbij moet worden opgemerkt dat deze cijfers van de Fraudehelpdesk zijn gebaseerd op meldingen van slachtoffers zelf. Politie en Openbaar Ministerie hebben over deze vorm van fraude geen cijfers beschikbaar, omdat dit niet apart wordt geregistreerd. Ook bij de Autoriteit Consument en Markt (hierna: ACM) is geen informatie bekend over de omvang van de schade van dit soort misleiding.
Is het mogelijk dat politie en openbaar ministerie optreden tegen deze misleidende advertenties?
Als er als gevolg van de advertentie sprake is van het vermoeden van een strafbaar feit kan daarvan aangifte worden gedaan. Mogelijk is sprake van overtreding van artikel 231b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) (identiteitsdiefstal) of artikel 326 Sr (oplichting). Als het gaat om internetoplichting focust de politie op die gevallen waarbij een slachtoffer door misleiding bewogen is tot het afgeven van geld.
Kunnen sociale media als Facebook, Google en YouTube ertoe worden aangezet advertenties te weren van een site vanwege de strafrechtelijke gedragingen en de criminele intenties van de adverteerders?
Vanuit media bezien kan er in zijn algemeenheid geen informatie vooraf geblokkeerd worden vanwege de vrijheid van meningsuiting en het verbod van censuur. Dat kan alleen een rechter achteraf op grond van zwaarwegende belangen zoals nationale veiligheid, voorkomen van wanordelijkheden en strafbare feiten, bescherming van de gezondheid of de goede zeden of voor bescherming van de rechten en vrijheden van anderen (artikel 10 EVRM). Dat geldt ook voor commerciële uitingen.
In de Nederlandse Reclame Code zijn wel regels vastgesteld waaraan reclame zou moeten voldoen. Hierin wordt onder meer bepaald dat reclame niet misleidend en niet in strijd met de waarheid mag zijn. Iedereen kan een klacht indienen bij de Stichting Reclame Code, waar de onafhankelijke Reclame Code Commissie dan een uitspraak over zal doen. Als de reclame wordt beoordeeld als misleidend of in strijd met de waarheid zal de Reclame Code Commissie een aanbeveling doen geen reclame te maken op deze manier. Mocht de dienst die de reclame aanbiedt – zoals bijvoorbeeld Facebook, Google of YouTube – hier niet naar handelen, dan wordt de dienst op de website van de Stichting Reclame Code gepubliceerd op de niet-compliant lijst bij wijze van naming and shaming.
Op basis van de herziene Europese Richtlijn audiovisuele mediadiensten van 14 november 2018 dienen videoplatformdiensten, zoals YouTube, passende maatregelen te nemen om te voldoen aan een aantal voorschriften met betrekking tot reclame. Het land waar de dienst gevestigd is, is verantwoordelijk voor het toezicht op de naleving van deze regels. Facebook, Google en YouTube zijn allen gevestigd in Ierland.
Is het mogelijk dat de Autoriteit Financiële Markten (AFM) hiertegen optreedt, aangezien sprake is van valse beleggingsproducten? Zo nee, bent u bereid de bevoegdheden van de AFM uit te breiden, zodat dit alsnog mogelijk wordt?
De Minister van Financiën en de financiële toezichthouders (de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en De Nederlandsche Bank (DNB)) hebben meermaals gewaarschuwd voor de hoge risico’s die consumenten lopen bij het kopen van crypto’s, waaronder het risico op fraude en misleiding.2 Crypto’s, zoals bitcoin, worden in de regel niet aangemerkt als financiële producten of diensten, en vallen daarom buiten de reikwijdte van de Wet op het financieel toezicht (Wft) en het toezicht van de AFM. In dat geval heeft de AFM geen formele handhavingsbevoegdheden of middelen om de identiteit van de adverteerders te achterhalen. Dat neemt niet weg dat de AFM sociale media wijst op dit soort misleidende advertenties, indien deze onder haar aandacht komen.3 De AFM houdt wel toezicht op crypto’s (of «tokens») die bijvoorbeeld kwalificeren als een effect en kan dan formeel optreden. Dit is niet het geval bij bitcoin.
In januari 2019 heeft de Minister van Financiën een brief over de regulering van crypto’s naar uw Kamer gestuurd.4 Deze brief is opgesteld naar aanleiding van het gezamenlijke advies van de AFM en DNB over een regelgevend kader voor crypto’s. De AFM en DNB concluderen in dit advies dat er inderdaad risico’s bestaan voor consumenten. Hierbij geven ze evenwel aan dat de impact van de risico’s op Nederlandse consumenten momenteel minder groot lijkt dan begin 2018, als gevolg van de afgenomen interesse in crypto’s en omdat consumenten zich steeds meer bewust lijken te zijn van de grootste risico’s.5
De AFM en DNB adviseren om op dit moment geen nationale regelgeving in te voeren ten aanzien van consumentenbescherming, omdat dit geen significante bijdrage levert aan het verminderen van de risico’s voor consumenten in Nederland. Zodoende zullen de kosten van toezicht naar verwachting niet opwegen tegen de baten. Zij komen tot deze conclusie mede gelet op het digitale en grensoverschrijdende karakter van crypto’s, het relatief kleine aantal Nederlandse cryptodienstverleners en het ontbreken van een internationaal afgestemd kader ten aanzien van consumentenbescherming. De AFM en DNB geven aan dat het effectiever is om de cryptomarkten te blijven monitoren, bij te blijven dragen aan een juiste risicoperceptie bij consumenten en actief mee te werken aan internationale initiatieven om de risico’s van crypto’s aan te pakken.
Welke middelen staan u ter beschikking om de identiteit van de adverteerders te kunnen achterhalen alsmede het land van herkomst?
Bij het doen van aangifte wordt om zoveel mogelijk informatie gevraagd van de partij waartegen aangifte wordt gedaan. Te denken valt aan een e-mailadres, transactiebedrag, bankgegevens, mogelijke telefoongegevens en de manier van betaling. Deze informatie kan een aanknopingspunt vormen voor onderzoek.
Een voorbeeld van een opsporingsbevoegdheid die tegen oplichting of identiteitsdiefstal kan worden ingezet is het vorderen van gegevens bij bijvoorbeeld sociale mediaplatformen en banken om de identiteit van de dader te achterhalen (zie de artikelen 126na, 126nc, 126nd, 126ne, 126nf, 126ng en 126n van het Wetboek van Strafvordering).
Welke middelen staan u ter beschikking wat betreft de bescherming van de consument en de personen van wie naam en beeltenis worden misbruikt?
De consument kan zich in het geval van misleiding beroepen op de regels voor oneerlijke handelspraktijken. Deze regels verbieden bedrijven om gebruik te maken van agressieve of misleidende verkooppraktijken, waardoor de gemiddelde consument een besluit over een overeenkomst neemt of kan nemen, dat hij anders niet had genomen. Bestuursrechtelijk toezicht op deze regels valt wanneer er sprake is van een consumentenkoop onder toezicht van de ACM en in geval van crypto’s die aangemerkt worden als financieel product onder het toezicht van de AFM (zie antwoord bij vraag6.7 8 Wanneer een overeenkomst onder invloed van een oneerlijke handelspraktijk tot stand is gekomen, kan de consument deze vernietigen door een brief aan de ondernemer te sturen. Een voorbeeldbrief is te vinden op de website van Consuwijzer.
Daarnaast kan een consument melding doen bij de Fraudehelpdesk en – in geval van een strafbaar feit – aangifte doen bij de politie.
Personen van wie de naam en/of beeltenis worden misbruikt, zoals beschreven in het bericht van de NOS over nepadvertenties voor bitcoins die zogenaamd werden aangeprezen door bekende Nederlanders, kunnen hierover klagen bij de desbetreffende social mediaplatforms en hen verzoeken om hun naam en/of beeltenis te verwijderen. Indien een social mediaplatform niet aan dit verzoek tot verwijdering van naam en/of beeltenis wil voldoen, kunnen deze personen hun geschil met de social mediaplatforms voorleggen aan de civiele rechter.
Verder verwijs ik naar mijn beantwoording op vraag 11.
In hoeverre en op welke wijze kunnen sociale mediaplatformen consumenten waarschuwen voor dit soort praktijken? Bent u bereid met een aanpak te komen zodat sociale mediaplatformen frauduleuze activiteiten monitoren en gebruikers van sociale media in bescherming nemen?
Het voorkomen van criminele activiteiten op social mediaplatforms is primair een taak van de social mediaplatforms zelf, maar kan gebeuren in samenspraak met het Ministerie van Justitie en Veiligheid. De Minister van Justitie en Veiligheid spreekt regelmatig met social media platforms over de preventie en aanpak van criminaliteit. Voor de integriteit van social mediaplatforms is het in hun belang deze vrij te houden van criminele activiteiten. Vanuit de overheid zijn er brede publiekcampagnes voorzien die de maatschappij meer bewust moeten maken van de dreigingen online. Tegelijkertijd worden mensen meer weerbaar gemaakt door handvatten aan te geven om, bijvoorbeeld oplichting, te voorkomen. Dergelijke campagnes worden in goede samenwerking met het bedrijfsleven vormgegeven. De huidige campagne ziet op het tegengaan van phishing en deze is gestart eind mei.
Vindt reeds overleg plaats in EU-verband over deze vorm van consumentenmisleiding en misbruik van namen en beeltenissen van bekende artiesten? Zo nee, bent u bereid afspraken te maken met EU-collega’s om dit soort fraude aan te pakken?
In het Europees verband van toezichthouders op consumentenbeschermingsregels, het Consumer Protection Cooperation netwerk (CPC), heeft geen overleg plaatsgevonden over deze vorm van consumentenmisleiding. Ook in Europees politieel en justitieel verband heeft, voor zover bekend, geen overleg plaatsgevonden over het misbruik van namen en beeltenissen van bekende artiesten. Niettemin ben ik van mening dat de bestaande Europese overlegstructuren binnen de strafrechtketen en op het gebied van consumentenbescherming voldoende mogelijkheden bieden voor de handhavende autoriteiten om gezamenlijk op te trekken.
Herkent u het beeld dat pogingen van met name Humberto Tan en John de Mol om de bedenkers van nepadvertenties te achterhalen en voor de rechter te slepen zijn gestrand? Is het mogelijk bekende Nederlanders rechtszekerheid of rechtsbescherming te bieden om tegen deze platformeigenaren op te kunnen treden?
Ik heb geen bemoeienis met individuele zaken. In algemene zin geldt dat personen die menen dat hun naam of beeltenis onrechtmatig is gebruikt, dit kunnen voorleggen aan de civiele rechter. Dit geldt ook voor bekende Nederlanders, die via de civiele rechter een procedure kunnen aanspannen waarbij ze de eis kunnen formuleren dat social mediaplatforms onrechtmatig gebruikte namen of beeltenissen van hun platform verwijderen.
Het bericht ‘Dat COC wil dat Nederland Amerikaanse haatprediker weert’ |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD), Malik Azmani (VVD) |
|
Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Dat COC wil dat Nederland Amerikaanse haatprediker weert»?1
Ja.
Kent u de extreem hatelijke uitspraken richting LHBT’ers van deze Amerikaanse prediker Steve Anderson en andere hatelijkheden richting bijvoorbeeld vrouwen en de Joodse gemeenschap?
Deelt u de mening dat deze prediker, die de bloedige aanslag op een homobar in Orlando, Verenigde Staten, «goed nieuws» heeft genoemd en stelt dat LGBT staat voor «Let God Burn Them», door zijn oproepen een gevaar kan vormen voor de openbare orde in Nederland en een zeer onveilige sfeer kan creëren voor onder andere de LHBT-gemeenschap in Nederland? Zo ja, welke acties bent u van plan te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Deelt u voorts de mening dat mensen die haat en verderf prediken niets te zoeken hebben in Nederland? Zo ja, welke instrumenten heeft u hem aan te merken als ongewenste vreemdeling en de toegang tot Nederland te weren? Bent u bereid alles in het werk te stellen wat mogelijk is teneinde deze prediker uit Nederland te weren?
Deelt u de mening dat de vrijheid van meningsuiting een groot goed in Nederland, daar mag geen enkele twijfel over bestaan, en dat in dit geval de grenzen van deze vrijheid worden overschreden en misbruikt doordat er hatelijke en verderfelijke uitspraken worden gedaan over groepen in onze samenleving?
Is bekend welke podia deze haatprediker van plan is te bezoeken en op wiens uitnodiging hij naar Nederland komt? Welke rol ziet u voor de lokale driehoek in gemeenten die hij zal bezoeken om een dergelijk podium onmogelijk te maken? In het uiterste geval, indien deze man niet geweerd kan worden, bent u bereid in elke openbare zaal waar hij spreekt een officier van justitie en een politieagent paraat te laten zijn zodat er acuut ingegrepen kan worden op het moment dat hij de wet overschrijdt met zijn uitspraken?
Kent u het feit dat de haatprediker ook van plan is binnenkort Zweden en Ierland te bezoeken en heeft u contact gehad met uw collega’s in die en andere Europese landen? Is gezamenlijke inzet om deze man te weren besproken? Zo ja, welke acties worden ondernomen? Zo nee, bent u bereid dit alsnog te doen en de Kamer hierover te informeren?
Op ambtelijk niveau zijn de genoemde landen geïnformeerd over de door mij genomen stappen.
Bent u bereid in EU-verband nogmaals te pleiten voor een gezamenlijke zwarte lijst met haatpredikers zodat predikers die door een buurland geweigerd worden niet uitwijken naar een ander EU-land? Zo nee, waarom niet? Deelt u de mening dat dit een belangrijke aanvulling is bovenop de registratie van visumplichtige haatpredikers?
Conform de Minister van Justitie en Veiligheid in zijn brief van 28 mei 2018 over de aanpak van extremistische sprekers2 schreef, blijft de Minister aandacht vragen voor de aanpak van extremistische sprekers in de EU-kopgroep van ministers van de meest betrokken lidstaten.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden in verband met het op korte termijn geplande bezoek van Anderson?
Ja.
Kunt u uitgebreid toelichten wat er wordt bedoeld met de passage «burgeropsporing» in het jaarplan van het openbaar ministerie (OM) in Oost-Nederland?1 Wat houdt deze pilot precies in, dat burgers begeleid worden «om een compleet dossier bij het OM/politie aan te leveren op grond waarvan een vervolgingsbeslissing kan worden genomen?»2
De «ontwikkelagenda Opsporing» die ik bij brief van 14 november 2018 aan uw Kamer heb gestuurd, kondigt aan dat geëxperimenteerd gaat worden met pilots en proeftuinen op betrokkenheid van burgers bij de opsporing.3 Het voornemen van het Openbaar Ministerie (OM) Oost-Nederland en van de politie past binnen de kaders van deze ontwikkelagenda. Burgers worden betrokken bij het verzamelen van informatie, binnen de grenzen van de wet, gericht op het completeren van een dossier ten behoeve van de door het OM te nemen vervolgingsbeslissing. Bij deze pilot staat voorop dat burgers blijven binnen de wettelijke kaders, de privacy respecteren en niet op de stoel van de rechter gaan zitten.
De politie en het OM zien een toename van burgerinitiatieven op het gebied van onderzoek naar mogelijk strafbare feiten. Burgers zijn, bijvoorbeeld door nieuwe technologieën, meer en meer in staat om zelf onderzoekshandelingen te verrichten. Ook zien we dat burgers een sterke behoefte hebben om zelf bij te dragen aan de aanpak van misstanden.
Politie en het OM zien deze beweging en proberen daar op in te spelen. De opkomst van sterkere betrokkenheid van burgers bij de opsporing geeft kansen. Informatie van burgers zou immers kunnen leiden tot een snellere opheldering van misdrijven en zou ook kunnen leiden tot effectievere politie-inzet.
Waar is het voor nodig dat mensen worden opgeroepen voortaan dit opsporingswerk te doen? Spelen de bezuinigingen van de afgelopen jaren en de capaciteitsproblemen bij de politie en het OM hierbij een rol?
Nee, de bezuinigingen van de afgelopen jaren spelen geen rol bij deze pilot. Het kabinet investeert in de politie en in de opsporing. Opsporingscapaciteit is echter altijd eindig en het is van belang om deze zo nuttig mogelijk in te zetten. Informatie van burgers is vrijwel altijd cruciaal voor het oplossen van misdrijven. Het is van belang om een zo compleet mogelijk beeld te verkrijgen van alle beschikbare informatie om een zo effectief mogelijke inzet van opsporingscapaciteit te realiseren.
Wanneer is sprake van een compleet dossier, welke handelingen worden verwacht van mensen? Zijn de risico’s die kleven aan het zelf verrichten van opsporingswerk hierbij overwogen? Zo ja, op welke wijze?
Waaruit bestaat deze «begeleiding van de burger» precies?
Deelt u de mening dat mensen die het slachtoffer zijn van strafbare feiten niet zelf verantwoordelijk gehouden kunnen worden voor het vangen van de boeven?
Deelt u de mening dat opsporingswerk een overheidstaak is en dat dit zo moet blijven? Zo ja, wat betekent dit voor deze pilot?
Het bericht dat oud-minister Opstelten het ‘minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed’ |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een mening is gegeven aan het openbaar ministerie (OM) dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal over de eventuele vervolging van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze vraag in gaan en deze apart beantwoorden?
Zoals in de antwoorden op Kamervragen van het lid Wilders van 12 november 2018 is aangegeven1, is bij onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten en bij navraag van de toenmalige betrokkenen niet gebleken van een (formele) aanwijzing van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie ex artikel 127 en 128 Wet RO, noch anderszins van een verzoek tot vervolging van de heer Wilders. Ook van het geven van een mening door de toenmalig Minister aan het OM in het algemeen of (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal in het bijzonder, over de eventuele vervolging van de heer Wilders, voorafgaande aan het moment dat de beslissing over de vervolging bekend werd gemaakt, is uit dit onderzoek niet gebleken. Bij het onderzoek is een ambtsbericht van 10 september 2014 aangetroffen waarin mijn ambtsvoorganger door het College van procureurs-generaal is geïnformeerd over de door het OM genomen beslissing over de vervolging.
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een persoonlijke opvatting kenbaar is aan het OM dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal over de eventuele vervolging van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze vraag in gaan en apart beantwoorden?
In het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is uit de mij ter beschikking staande documenten en bij navraag van de toenmalig betrokkenen niet gebleken dat de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie een persoonlijke opvatting heeft kenbaar gemaakt aan het OM in het algemeen dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal in het bijzonder, voorafgaande aan het moment dat de vervolgingsbeslissing bekend werd gemaakt, over de eventuele vervolging van de heer Wilders.
Kunt u voor 100% uitsluiten dat er op enig moment door de toenmalige Minister van Veiligheid en Justitie, de heer Opstelten, een oordeel is gegeven aan het OM dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal over de eventuele vervolging van Geert Wilders? Kunt u dit keer wel specifiek op deze vraag in gaan en apart beantwoorden?
In het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is uit de mij ter beschikking staande documenten en bij navraag van de toenmalig betrokkenen niet gebleken dat de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie een oordeel heeft gegeven aan het OM in het algemeen dan wel aan (de voorzitter van) het College van procureurs-generaal in het bijzonder over de eventuele vervolging van de heer Wilders.
Wat verstaat u onder «persoonlijke opvatting» en «miscommunicatie» in het antwoord op vraag 9?1 Heeft u aanwijzingen dat dergelijke opvattingen door ambtenaren zijn doorgegeven aan het OM, dan wel dat er «miscommunicatie» over is ontstaan? Kunt u concrete voorbeelden noemen?
Ik heb geen aanwijzingen dat er persoonlijke opvattingen ten aanzien van de vervolgingsbeslissing zijn doorgegeven aan het OM danwel dat er sprake is geweest van miscommunicatie. Met een «persoonlijke opvatting» heb ik bedoeld een persoonlijke mening die niet noodzakelijkerwijs het beleid van de Minister van Justitie en Veiligheid reflecteert. Met «miscommunicatie» heb ik bedoeld dat de ontvanger een boodschap anders ontvangt dan dat de zender van de boodschap deze heeft bedoeld. Aangezien ik geen enkele aanwijzing heb aangetroffen dat hiervan sprake zou zijn, kan ik evenmin concrete voorbeelden noemen.
Welke onderzoeksvraag is gesteld in het kader van de zoekslag in de digitale systemen van het bestuursdepartement en het OM? Wie heeft het onderzoek naar deze documenten uitgevoerd? Aan wie is verslag uitbracht van dit onderzoek? Kunt u de Kamer een afschrift doen toekomen van dit onderzoek en alle documenten die hierbij horen? Zo nee, kunt u het afschrift dan toezenden aan het Hof belast met de behandeling van de zaak Wilders?
Het onderzoek binnen mijn departement is uitgevoerd door de betrokken ambtenaren bij de behandeling van het Wob-verzoek over deze zaak en bij de Kamervragen van het lid Wilders van 12 november 2018. Voor het onderzoek is gezocht naar documenten die betrekking hebben op correspondentie over de vervolgingsbeslissing van het OM. Daarnaast is navraag gedaan bij de toenmalig betrokkenen.
Ik ben zowel over het Wob-verzoek als over de zoekslag voor de Kamervragen van 12 november 2018 geïnformeerd.
In het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van het lid Wilders van 12 november 2018 heb ik uiteengezet welke documenten zijn aangetroffen.3 Het betreft het ambtsbericht van 10 september 2014 middels welke de Minister door het Openbaar Ministerie werd geïnformeerd over de door het OM zelfstandig genomen vervolgingsbeslissing. In de beantwoording van de eerdere Kamervragen heb ik eveneens melding gemaakt van interne correspondentie waarmee dit ambtsbericht aan mijn voorganger is aangeboden. Dat betreft een nota en enkele e-mails ter voorbereiding van die nota tussen ambtenaren van het departement. Verder betreft het twee ambtsberichten van oktober en december 2014 van het College van procureurs-generaal van na de vervolgingsbeslissing, een korte aantekening van een regulier periodiek overleg van 2 april 2014 tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de toenmalig voorzitter van het College, een memo inzake de beveiliging rondom een eventuele rechtszaak en een persbericht.
Ik zal deze stukken niet aan het Hof sturen, aangezien het aan het Hof is om stukken aan het strafdossier toe te voegen, al dan niet op verzoek van het OM dan/wel de verdediging.
In het antwoord op de Kamervragen van 12 november 2018 is de tekst van de korte aantekening openbaar gemaakt. De ambtsberichten, de memo van het OM inzake de beveiliging en de intern ambtelijke correspondentie maak ik niet openbaar.
In ambtsberichten en memo’s van het OM informeert het College de Minister van Justitie en Veiligheid, gelet op de ministeriële verantwoordelijkheid, in alle vertrouwelijkheid over bepaalde gevoelige zaken en onderwerpen. Ook de nota en de daarbij behorende e-mailberichten maak ik niet openbaar. Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast informatie met elkaar en met de politieke leiding van het departement te delen. Dit uitgangspunt is wezenlijk voor de functievervulling van ambtenaren. De verstrekking van ambtelijk notaverkeer is niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtewisseling. Daarnaast bevat de nota grotendeels informatie die afkomstig is uit het ambtsbericht van 10 september 2014. Openbaarmaking van dergelijke gegevens kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging frustreren. Daarom verstrek ik in het algemeen geen informatie over een strafrechtelijke procedure die nog loopt. Voorkomen moet worden dat informatieverstrekking buiten de strafrechtketen om, zoals aan uw Kamer, gevolgen heeft – gelet op het vereiste van een eerlijke procesgang in het algemeen en het vermoeden van onschuld in het bijzonder – voor een (in dit geval nog lopende) zaak.4
Met welke (voormalig) ambtenaren van het toenmalige Ministerie van Veiligheid en Justitie (V&J) dan wel het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) dan wel een ander departement en/of het OM is contact opgenomen ter gelegenheid van de beantwoording van de Kamervragen en waarom?
Voor de beantwoording van de Kamervragen van 12 november 2018 is op mijn departement en op het departement van BZK naast een zoektocht in de (digitale) systemen navraag gedaan bij medewerkers die betrokken waren bij het Wob-verzoek en bij (oud-) medewerkers die ten tijde van de ambtsberichten in de parafeerlijn zaten of contactpersoon waren voor het ontvangen van de ambtsberichten.
Met welke (voormalig) ambtenaren van het toenmalige Ministerie van V&J, dan wel BZK dan wel een ander departement en/ of het OM is contact opgenomen naar aanleiding van het WOB-verzoek van RTL en waarom?
Voorafgaand aan het Wob-verzoek zijn door RTL persvragen gesteld. Voor het beantwoorden van deze vragen zijn de betrokken (oud-) medewerkers waaronder de toenmalig SG en dgRR, bevraagd. Overigens is ook mijn toenmalige ambtsvoorganger bevraagd. Voor de behandeling van het Wob-verzoek zijn deze personen niet opnieuw bevraagd maar is wederom in de (digitale) systemen gezocht.
Is het gebruikelijk dat voormalig ambtenaren van het toenmalige Ministerie van V&J en het Ministerie van BZK rechtsbijstand wordt geboden in het geval ze moeten getuigen in een rechtszaak? Zo ja, wat is de wettelijke basis hiervoor?
Een getuige heeft het recht zich voor te bereiden op een getuigengehoor bij de rechter. Dat is niet anders voor mensen die werkzaam zijn (geweest) bij een van de twee ministeries. Het is inderdaad binnen deze ministeries gebruikelijk dat op grond van goed werkgeverschap (artikel 125ter Ambtenarenwet) in dergelijke gevallen bijstand wordt aangeboden. Onderdeel daarvan is dat de persoon die werkzaam is (geweest) gevraagd wordt of hij/zij behoefte heeft aan juridische bijstand (zie in dit verband ook artikel 69 ARAR). Het gaat dan om de vergoeding van redelijkerwijs te maken kosten van rechtsbijstand en alleen voor zover de aangelegenheid verband houdt met de toenmalige functie en verantwoordelijkheid.
Is het gebruikelijk dat voormalig ambtenaren en bewindspersonen van het toenmalige Ministerie van V&J een dossier met relevante stukken wordt aangeboden ter voorbereiding? Wat is de wettelijke basis hiervoor?
Ja, voormalige ambtenaren en bewindspersonen wordt gevraagd of men ter voorbereiding relevante stukken wil inzien. Dat kan betrekking hebben op openbare stukken of ambtelijke stukken waar men destijds persoonlijk kennis van heeft genomen. Ik verwijs naar het antwoord op vraag 8 voor de wettelijke basis.
Kunt u aangeven welke kosten er tot nu toe gemaakt zijn door het Ministerie van Justitie en Veiligheid (J&V) en/of BZK aan de verleende rechtsbijstand voor getuigen in de zaak Wilders?
In het kader van de onderhavige rechtszaak zijn getuigen die werkzaam zijn (geweest) voor één van de ministeries door verschillende advocatenkantoren bijgestaan. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 8. Deze rechtsbijstand heeft het Ministerie van Justitie en Veiligheid en het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties – bij elkaar opgeteld – in totaal 8.193,15 euro (incl. btw) gekost.
Wat vindt u van het feit dat het Ministerie van J&V getuigen in de zaak Wilders actief heeft benaderd met het oog op hun aankomende verhoor?
Zoals hierboven beschreven vind ik het van goed werkgeverschap getuigen als (voormalig) ambtenaren en bewindslieden worden benaderd door hun (voormalig) werkgever indien zij zich geconfronteerd zien met aangelegenheden die verband houden met hun (toenmalige) functie.
Kunt u uitsluiten dat er op enige manier vanuit het Ministerie van J&V dan wel het Ministerie van BZK of een ander ministerie regie dan wel sturing heeft plaatsgevonden op de voorbereiding van de getuigenverhoren in de zaak Wilders?
Voor de betrokkenheid van de genoemde departementen verwijs ik u naar mijn antwoorden op de vragen 8 en 9. Het is zo nodig aan het gerechtshof om de betrouwbaarheid van getuigen in een specifieke rechtszaak te beoordelen.
Kunt u toelichten hoe uw ambtsvoorganger, de heer Opstelten en de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal het periodieke overleg voorbereidden? Middels welke documenten gebeurde dit, welke functionarissen waren betrokken bij dit overleg en wie werden er over de uitkomsten van dit overleg geïnformeerd?
Op 10 januari jl. heeft het gerechtshof besloten getuigen te horen aangaande de gestelde inmenging van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie bij de vervolgingsbeslissing in de zaak waar deze Kamervragen op zien. Ik ga er vanuit dat het periodieke overleg onderwerp is geweest tijdens deze verhoren en daarmee onderwerp is in de lopende strafzaak. Ik kan hierdoor niet specifiek op het periodieke overleg ingaan bij deze vraag en de vragen 14, 15 en 16.
In zijn algemeenheid kan ik aangeven dat ter voorbereiding van het overleg een agenda werd en wordt opgesteld. Aan de hand van deze agenda inclusief eventueel onderliggende stukken als een ambtsbericht en begeleidende nota, wordt het overleg gevoerd. Het is een overleg tussen de Minister van Justitie en Veiligheid en de voorzitter van het College waarbij deze twee functionarissen ambtelijk worden ondersteund en waarbij er wordt teruggekoppeld aan betrokken ambtenaren voor zover relevant.
Is het voorgekomen dat deze gevoelige zaak van de heer Wilders in het periodiek overleg met de voorzitter van het College procureurs-generaal met iemand anders van de zijde van het voormalige Ministerie van V&J is besproken dan de (toenmaligd) Minister, secretaris-generaal of directeur-generaal? Zo ja, met wie?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Welke personen waren er aanwezig bij het periodiek overleg van 2 april 2014 waar de korte aantekening werd gemaakt die is opgedoken «Wilders – procedure besproken – 1.000 aangiften» waaraan u refereerde in de beantwoording van vraag 3?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Komt het voor dat er tijdens het periodiek overleg sprake is van een gedachtewisseling in plaats van alleen informatievoorziening?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 13.
Wat is er exact besproken tijdens het periodiek overleg op 2 april 2014? Welke aspecten van de «procedure» zijn besproken? Is het aangifteproces aan de orde geweest? Was het aan de (toenmalige) Minister van V&J om te kijken of dit aangifteproces goed liep?
Op 10 januari jl. heeft het gerechtshof besloten getuigen te horen aangaande de gestelde inmenging van de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie bij de vervolgingsbeslissing in de zaak waar deze Kamervragen op zien. Nu deze zaak onder de rechter is, kan ik hier niet op ingaan.
Hoe kan het dat er tijdens het bovengenoemde periodieke overleg op 2 april 2014, blijkens de korte aantekening, is gesproken van 1000 aangiften terwijl het OM een dag later, op 3 april 2014, met een persbericht bekend maakte dat de politie-eenheid Den Haag die de aangiftestroom uit het hele land coördineerde, tot en met woensdag 2 april 2014 ruim 5000 aangiften tegen Geert Wilders had verwerkt? Is de toenmalige Minister van V&J indertijd verkeerd ingelicht door de toenmalige voorzitter van het College van procureurs-generaal?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 17.
Zijn er nog andere periodieke overleggen geweest waarop deze kwestie, in welke vorm dan ook, is besproken? Zo ja, wanneer, wat is er besproken en wie waren er aanwezig?
Uit het onderzoek, zoals genoemd in het antwoord op vraag 1, is niet gebleken dat er, voor de beslissing over de vervolging, hierover is gesproken tijdens andere periodieke overleggen.
Op 25 sept 2014, dus na de beslissing over vervolging, is over de zaak gesproken. Zie verder het antwoord op vraag 26.
Klopt het dat er in de begeleidende nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014 een (korte) samenvatting staat van het bijbehorende ambtsbericht?
Ja.
Klopt het dat er in deze nota een ambtelijk advies staat over hoe om te gaan met het ambtsbericht?
Ja. Het doel van de nota is het ambtsbericht te duiden voor de Minister.
Klopt het dat in de betreffende nota positief is geoordeeld over het ambtsbericht van het OM?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 maak ik deze nota niet openbaar. Ik kan dan ook niet ingaan op deze vraag.
Klopt het dat er in de betreffende nota melding wordt gemaakt van het aantal aangiften en klachten?
Ja.
Klopt het dat de nota een advies geeft om wel of niet met de toenmalige Minister van V&J nader over het ambtsbericht te spreken?
Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven maak ik deze nota niet openbaar. Ik kan dan ook niet ingaan op deze vraag.
Klopt het dat de nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014 is opgesteld door ambtenaren vallend onder het Directoraat-Generaal Rechtspleging en Rechtshandhaving? Zo nee, door wie dan wel? Zo ja, hoe verhoudt dat zich dan tot uw antwoord op vraag 18 van de Kamervragen waarin u stelt dat «uit de onder vraag 3 beschreven onderzoeken is mij niet gebleken van dergelijke notities»?
Dat klopt. De nota is in het antwoord op vraag 3 van de hiervoor genoemde vragen vermeld, middels de zin «Het genoemde ambtsbericht is middels interne correspondentie aan mijn ambtsvoorganger aangeboden».
Heeft de toenmalige Minister van V&J, formeel dan wel informeel, overleg gevoerd met zijn ambtenaren of anderen over het ambtsbericht van 10 september 2014 met bijbehorende nota na ontvangst van deze stukken? Zo ja, wanneer, waarom en met wie?
Naar aanleiding van het ambtsbericht en de begeleidende nota heeft er een overleg plaatsgevonden op 25 september 2014 tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en de voorzitter van het College waarbij deze twee functionarissen ambtelijk worden ondersteund.
Bent u bereid de begeleidende nota van 3,5 pagina bij het ambtsbericht van 10 september 2014 in afschrift bij de beantwoording van deze Kamervragen toe te voegen? Zo nee, kunt u deze nota dan aan het Hof belast met de behandeling van deze zaak zenden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Ambtenaren moeten zich veilig weten om onbelast informatie met elkaar en met de politieke leiding van het departement te delen. Dit uitgangspunt is wezenlijk voor de functievervulling van ambtenaren. De verstrekking van ambtelijk notaverkeer is niet verenigbaar met het wezenlijke belang dat is gemoeid met een goede besluitvorming die wordt gediend door de vertrouwelijkheid van een vrije en open gedachtewisseling. Daarnaast bevat de nota grotendeels informatie die afkomstig is uit het ambtsbericht van 10 september 2014. Openbaarmaking van dergelijke gegevens kan de strafrechtelijke opsporing en vervolging frustreren. Daarom verstrek ik in het algemeen geen informatie over een strafrechtelijke procedure die nog loopt. Voorkomen moet worden dat informatieverstrekking buiten de strafrechtketen om, zoals aan uw Kamer, gevolgen heeft – gelet op het vereiste van een eerlijke procesgang in het algemeen en het vermoeden van onschuld in het bijzonder – voor een (in dit geval nog lopende) zaak.5
Ik zal deze stukken ook niet aan het Hof sturen waar de zaak wordt behandeld. Het is aan het Hof om stukken aan het strafdossier toe te voegen, al dan niet op verzoek van het OM dan wel de verdediging.
Behelst het ambtsbericht van 10 september 2014 de vervolgingsbeslissing of een voornemen tot vervolging? In geval het een voornemen betreft, waar hing dat voornemen vanaf?
Nadat het besluit door het OM was genomen, informeerde het OM door middel van het ambtsbericht mijn ambtsvoorganger over het genomen besluit tot vervolging.
Bedoelde u met «interne correspondentie» in antwoord op vraag drie van de Kamervragen de begeleidende nota die door ambtenaren werd opgesteld bij het ambtsbericht?
Ja.
Wat is de status van een dergelijke nota? Hoe wordt deze geclassificeerd in termen van geheim / vertrouwelijk etc.? Wat is de wettelijke basis hiervoor?
In het algemeen zijn nota’s interne stukken die worden opgesteld ten behoeve van intern beraad tussen ambtenaren en tussen ambtenaren en de politieke leiding. Nota’s bij ambtsberichten bevatten een samenvatting van het betreffende ambtsbericht en, indien van toepassing, een uitzetting van het eerdere verloop van een zaak of casus en achtergronden. Ambtsberichten zijn vertrouwelijk, de nota’s bij deze ambtsberichten zijn vanwege de inhoud ook vertrouwelijk. Dit volgt uit artikel 4 onder d van het Besluit Voorschrift Informatiebeveiliging Rijksdienst Bijzondere Informatie 2013.
Hoeveel ambtsberichten zijn er door het OM uitgebracht aan de toenmalige Minister van V&J over (welke aspect dan ook) van de onderhavige kwestie Wilders?
Zoals in het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen van het lid Wilders van 12 november 2018 staat vermeld, heeft het College naast het ambtsbericht van 10 september 2014 ook een ambtsbericht aan mijn ambtsvoorganger gestuurd op 7 oktober 2014 en één op 17 december 2014.
Hoeveel begeleidende nota’s bij deze ambtsberichten zijn er opgesteld door ambtenaren (van welk departement dan ook) over deze kwestie Wilders?
Er zijn twee nota’s opgesteld.
Kunt u daarnaast per nota aangeven uit hoeveel pagina’s deze bestaat?
Er is een nota van vier pagina’s en een nota van twee pagina’s.
Wie hebben er momenteel inzage in de begeleidende nota’s bij de ambtsberichten die over, welke aspect dan ook, van de onderhavige zaak Wilders aan de toenmalig Minister van V&J zijn verzonden?
Vanwege de vertrouwelijkheid van de inhoud van deze nota’s heeft slechts een beperkt aantal ambtenaren van mijn departement toegang tot deze nota’s.
Mogen getuigen vrijelijk verklaren uit een dergelijke ambtelijke nota bij een ambtsbericht? Zo nee, waarom niet?
Getuigen zijn verplicht te verklaren, tenzij er sprake is van een verschoningsrecht (artikelen 217–219b Sv). Ook heeft de rechter de mogelijkheid om vragen te beletten (artikelen 187b en 293 SV) en heeft de raadsheer-commissaris de mogelijkheid te voorkomen dat antwoorden op vragen ter kennis komen van de advocaat-generaal of de verdachte en zijn raadsman op de in artikel 187d Sv genoemde gronden. Het is aan de rechter in de desbetreffende zaak om hierover te beslissen.
Bent u bereid alle ambtsberichten / begeleidende nota’s / memo’s / interne correspondentie / notities over onderhavige kwestie Wilders als bijlage voegen bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, bent u dan bereid deze aan het Hof belast met de behandeling van deze zaak te zenden? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 27.
Is er tijdens of en marge van de ministerraad van 21 maart 2014, twee dagen na de uitspraken van de heer Wilders, formeel dan wel informeel gesproken over deze uitspraken? Zo ja, wat is er besproken?
Op grond van het reglement van orde van de ministerraad is hetgeen besproken is tijdens de ministerraad vertrouwelijk. Ik kan dan ook geen mededelingen doen van hetgeen daar al dan niet besproken is. Van wat er en marge van de ministerraad is besproken draag ik geen wetenschap noch worden daar verslagen van gemaakt.
Heeft de toenmalige vicepremier, de heer Asscher, die zich negatief uitsprak over de uitspraken van de heer Wilders tijdens de persconferentie na afloop van deze ministerraad waar hij – naar eigen zeggen – namens het voltallige kabinet sprak, indertijd daadwerkelijk namens het voltallige kabinet gesproken? Zo ja, met wie en wanneer is dit kabinetsstandpunt besproken, formeel dan wel informeel? Is dit ook vastgelegd?
Ja. Zie verder het antwoord op vraag 37.
Is de onderhavige kwestie, formeel dan wel informeel, op een ander moment aan de orde geweest tijdens of en marge van een ministerraad?
Zie het antwoord op vraag 37.
Is er ooit een zogenaamde «blauwe brief» verzonden over onderhavige kwestie Wilders? Zo ja, door welke bewindspersoon, wie was de ontvanger, wanneer en waarover ging deze «blauwe brief»?
Uit het in antwoord 1 genoemde onderzoek in de mij ter beschikking staande documenten is niet gebleken dat er vanuit het Ministerie van Justitie en Veiligheid een blauwe brief is gestuurd.
Heeft u op enig moment, met wie dan ook, formeel dan wel informeel overleg gehad over de zaak Pechtold (uitspraak over Russen)? Zo ja, met wie, wanneer en wat was de strekking van dat overleg?
Deze zaak heeft niet als formeel agendapunt geagendeerd gestaan tijdens een overleg maar het OM heeft mij bij wijze van mededeling wel geïnformeerd over deze zaak.
Is de kwestie Pechtold, formeel dan wel informeel, aan de orde gekomen tijdens een periodiek overleg tussen de Minister van J&V en de voorzitter van het College van procureurs-generaal? Zo ja, wanneer en wat is er besproken?
De zaak zoals genoemd in vraag 41 is niet als formeel agendapunt besproken tijdens een regulier periodiek overleg tussen mij en de voorzitter van het College. Zoals in het antwoord op vraag 41 aangegeven, heeft het OM mij wel bij wijze van mededeling geïnformeerd dat deze zaak aan de orde was.
Is de kwestie Pechtold aan de orde gekomen op het bewindspersonenoverleg van het CDA, formeel dan wel informeel?
Nee.
Werd de kwestie Pechtold beschouwd als een zogenaamde «gevoelige zaak»?
Ja, in navolging van het OM is deze zaak als gevoelige zaak beschouwd.
Zijn er ambtsberichten door het OM aan u uitgebracht over de zaak Pechtold? Zo ja, wanneer en werd dat ambtsbericht vergezeld van een begeleidende nota? Zo ja, wat was het ambtelijk advies?
Ja, ik ben door het College bij ambtsbericht van 29 maart 2018 geïnformeerd over deze zaak. Er is bij dit ambtsbericht geen nota opgesteld maar in het digitale systeem van mijn departement waarmee ik dit ambtsbericht heb ontvangen, is een korte samenvatting van het ambtsbericht opgenomen. Deze tekst bevat geen ambtelijk advies.
Kunt u een limitatieve opsomming maken van alle ambtsberichten / begeleidende nota’s, memo, notities, notulen of welke vorm van schriftelijke vastlegging dan ook over de kwestie Pechtold?
Over de zaak van de heer Pechtold, naar aanleiding van diens uitspraken over Russen, heb ik, zoals in het antwoord op vraag 45 aangegeven, een ambtsbericht ontvangen van het College. Daarnaast bevindt zich op mijn departement een e-mail d.d. 4 april 2018 tussen een medewerker van het OM en een ambtenaar van mijn departement met in de bijlage een e-mail d.d. 4 april 2018 van het OM aan de voorlichter van D66 van de Tweede Kamer met als bijlage de sepotbeslissing van de officier van justitie. Onder deze mail bevindt zich een e-mail van 28 maart 2018 tussen medewerkers van het OM. Tot slot een e-mail d.d. 30 maart 2018 tussen ambtenaren van mijn departement.
Bent u bereid de aangetroffen stukken als bijlage voegen bij de beantwoording van deze Kamervragen? Zo nee, bent u bereid deze stukken toe te zenden aan het Hof belast met de behandeling van de zaak Wilders? Zo nee, waarom niet?
Voor het ambtsbericht verwijs ik naar het antwoord op vraag 27. Voor wat betreft de e-mails kan ik u melden dat deze gaan over het bekendmaken van de sepotbeslissing aan de woordvoerder van D66, de aangevers en over het bekendmaken van deze beslissing in een persbericht.
Bent u bereid voorts alle formele dan wel informele contacten over de kwestie Pechtold met bewindspersonen of anderen op een rijtje zetten?
In het antwoord op vraag 46 treft u aan welke (digitale) contacten er hebben plaatsgevonden in deze zaak.
Bent u bereid deze vragen zo spoedig mogelijk, maar uiterlijk binnen de gestelde termijn van drie weken beantwoorden?
De vragen zijn zo snel als mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Heel zuur dat er door de politie niets aan gedaan wordt' |
|
Chris van Dam (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Heel zuur dat er door de politie niets aan gedaan wordt»?1
Ja.
Bent u bekend met het feit dat GPS-systemen van boeren gestolen worden? Kunt u aangeven op welke schaal deze GPS-systemen gestolen worden? Wordt er vaak aangifte gedaan van gestolen GPS-systemen? Zijn er verschillen op te merken tussen de verschillende regio’s?
Ja, ik ben bekend met dit fenomeen. Ik beschik niet over de gevraagde cijfers. Diefstal van GPS-systemen wordt niet onder een aparte code geregistreerd. Hierdoor zijn diefstallen van GPS-systemen in de registratiesystemen van de politie niet eenvoudig te onderscheiden van diefstallen waarbij andersoortige goederen zijn weggenomen. Het alsnog genereren van cijfers over het aantal diefstallen van GPS-systemen vergt dan ook (buitensporig) veel politiecapaciteit.
Kunt u aangeven wat de politie in Zeeland preventief als repressief doet om GPS-systeem diefstal tegen te gaan, dan wel bij een daadwerkelijke diefstal, de dader op te sporen?
Op de website van de politie zijn preventietips opgenomen om diefstal van GPS-systemen tegen te gaan. Boeren wordt geadviseerd om landbouwvoertuigen met een GPS-systeem in afgesloten stallen of loodsen te parkeren en indien mogelijk het GPS-systeem te demonteren wanneer deze niet wordt gebruikt. Daarnaast worden boeren opgeroepen om direct melding te doen van diefstal bij de politie en bij de leverancier of fabrikant van de apparatuur. Indien er aangifte wordt gedaan start de politie met een opsporingsonderzoek. Aangiftes moeten hiervoor bij voorkeur wel concrete opsporingsindicaties bevatten, zoals bijvoorbeeld camerabeelden.
Klopt het dat de politie in Zeeland gezegd heeft dat er geen prioriteit wordt gegeven aan het opsporen van de daders? Zo ja, wat vindt u daarvan? Hoe verhoudt zich dat tot het door u omschreven «burgercontact» van de politie in het halfjaarbericht van 27 juni 2018?2
De inzet van politie bij de opsporing van strafbare feiten wordt onder gezag van het Openbaar Ministerie (hierna: «OM») op basis van de Aanwijzing voor de opsporing geprioriteerd. Hierbij wordt de ernst van het feit, alsmede de aanwezigheid van opsporingsaanwijzingen die kunnen leiden tot opheldering van de zaak gewogen in de zogeheten stuur- en weegploegen onder het gezag van het OM. Op basis van dit kader en het daaruit voortkomende selectiviteitskader worden zaken geselecteerd en toegewezen voor forensisch onderzoek. Afhankelijk van de uitkomst van deze afweging doet de politie doorgaans zo snel mogelijk sporenonderzoek.
In de zaak die aanleiding was voor deze Kamervragen, is wel degelijk door de politie direct een opsporingsonderzoek begonnen. Er is sprake van een serie diefstallen van GPS-apparatuur. Daar waar sprake was van braakschade of kans op DNA-sporen is onderzoek gedaan door de afdeling forensische opsporing. Dit is niet standaard, maar afhankelijk van de prioritering en de afweging of het zinvol is om forensisch onderzoek te doen. Hierin verschilt dit niet van hoe andere diefstaldelicten worden beoordeeld.
Vindt u dat de politie een diefstal van dergelijke omvang kan bestempelen als lage prioriteit of dient te politie ten alle tijden opvolging te geven aan een diefstal van de omvang zoals omschreven in het artikel?
Zie antwoord vraag 4.
Doet de politie standaard sporenonderzoek bij de diefstal van GPS-systemen bij boeren? Op welke termijn doet de politie doorgaans sporenonderzoek? Wat zou een reden voor de politie kunnen zijn geen sporenonderzoek te doen? Hoe kan de politie beoordelen of een aangifte van diefstal kans van slagen heeft (dat wil zeggen: het opsporen van de dader) als er geen sporenonderzoek is gedaan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe kunnen boeren de geleden schade op de daders verhalen, als de politie niet bereid is opvolging te geven aan de aangifte? Wat wordt er gedaan om boeren bij dit proces te ondersteunen?
De politie zorgt, onder gezag van het OM, en in lijn met de geldende kaders waar mogelijk voor opsporing van de daders. In het geval aangiftes geen of te weinig concrete opsporingsindicaties bevatten en de politie te weinig informatie heeft om de verdachte op te sporen, doet zij voorlopig geen onderzoek of stopt het onderzoek. Boeren kunnen in die gevallen mogelijk een beroep doen op hun verzekering, afhankelijk van de door hen afgesloten verzekeringspolis.
Het bericht ‘Belgische politie gaat bolides van roekeloze autopatsers direct in beslag nemen’ |
|
Remco Dijkstra (VVD), Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Belgische politie gaat bolides van roekeloze autopatsers direct in beslag nemen»?1
Ja.
Hoe wordt er momenteel in Nederland opgetreden tegen roekeloze rijders? Bent u van mening dat het huidige systeem van handhaving goed werkt of deelt u de mening dat er harder tegen roekeloze rijders opgetreden dient te worden?
Ik ben van mening dat er hard dient te worden opgetreden tegen personen die roekeloos rijgedrag vertonen. De huidige wet- en regelgeving biedt daar al ruimte voor. Allereerst in het kader van het strafrecht. Afhankelijk van de gevolgen, kan tegen roekeloze rijders worden opgetreden op grond van artikel 5 of 6 Wegenverkeerswet 1994 (WVW94). Bij overtreding van artikel 5, het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg zonder letsel, kan hechtenis van ten hoogste twee maanden of een geldboete van de tweede categorie (€ 4.150,–) worden opgelegd. Met het Wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt dit strafmaximum verhoogd naar hechtenis van ten hoogste zes maanden of een geldboete van de derde categorie (€ 8.300,–).2 Met hetzelfde wetsvoorstel wordt ook een nieuwe strafbaarstelling voor zeer gevaarlijk rijgedrag (artikel 5a WVW) voorgesteld. Het voorgestelde strafmaximum voor dit artikel is ten hoogste twee jaar of een geldboete van de vierde categorie (€ 20.750,-). In het voorgestelde artikel is een opsomming opgenomen van gedragingen die in ieder geval kunnen leiden tot de vaststelling dat de delictsomschrijving van dat artikel is vervuld, zoals gevaarlijk inhalen en in ernstige mate overschrijden van de maximumsnelheid.
Als er sprake is van roekeloos gedrag met letsel of de dood tot gevolg, kan worden opgetreden met artikel 6 WVW. Bij overtreding van dit artikel kan hechtenis van ten hoogste 9 jaar of een geldboete van de vijfde categorie (€ 82.000,-) worden opgelegd.
Naast de strafvervolging kan de politie bij ernstige verkeersdelicten het rijbewijs meteen invorderen. Dat geldt voor de zware gevallen van rijden onder invloed, een ernstige overschrijding van de snelheid of het ernstig in gevaar brengen van de veiligheid op de weg.
De officier van justitie kan het rijbewijs vervolgens voor langere tijd inhouden totdat de zaak voor de rechter komt. Als iemand niet voldoet aan de vordering om zijn rijbewijs over te geven bestaat de mogelijkheid om het motorrijtuig in bewaring te stellen.
Bij het begaan van ernstige verkeersdelicten is tevens inbeslagneming van het voertuig mogelijk. Op de mogelijkheden hiervan ga ik in het antwoord op vraag 5 nader op in.
Naast de strafrechtelijke invorderingsmogelijkheden heeft de politie ook bestuursrechtelijke invorderingsmogelijkheden (Artikel 130 WVW94 jo. artikel 5 RMRG2011). Vanuit het bestuursrecht kan door het CBR worden overgegaan tot het verplicht volgen van een cursus, zoals een Educatieve Maatregel Gedrag, onderzoek naar de rijvaardigheid en rijgeschiktheid. Bij het niet of niet goed afronden van deze maatregelen kan het rijbewijs ongeldig worden verklaard. Voor beginnende bestuurders geldt dat zij een strafpunt krijgen na het begaan van een in de regeling opgenomen zware verkeersovertreding. Indien een bestuurder binnen 5 of 7 jaar na het behalen van het rijbewijs twee strafpunten behaalt, moet hij opnieuw zijn rijvaardigheid bij het CBR aantonen. Als de beginnende bestuurder daar niet in slaagt, wordt zijn rijbewijs ongeldig verklaard.
Ik ben van mening dat in de basis het huidige systeem van handhaving goed werkt. Wel meen ik dat de aanpak van gevaarlijk rijgedrag op sommige aspecten strenger kan. Vandaar dat ik het Wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten bij uw Kamer heb ingediend.3 Daarnaast wordt op dit moment gewerkt aan een wetsvoorstel over rijden onder invloed dat ook bepalingen zal bevatten om verkeersveelplegers harder aan te pakken.
Welke handvatten heeft het Openbaar Ministerie in Nederland om op te treden tegen roekeloze rijders?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe denkt u over het systeem dat nu in België gebruikt wordt, waarbij de Belgische politie de mogelijkheid heeft het voertuig te vorderen bij een verkeersovertreding die getuigt van roekeloos rijden?
Het is niet aan mij om te oordelen over de maatregelen die de Belgische overheid treft om verkeersovertreders te bestraffen. Ik zal bij het antwoord op vraag 5 ingaan op de mogelijkheden om in het Nederlandse systeem een voertuig in beslag te nemen.
Bij welke overtredingen acht u het mogelijk een auto in beslag te nemen? Wat verstaat u onder roekeloos rijgedrag?
De gronden voor inbeslagneming zijn opgenomen in artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering. Bij verkeerszaken gaat het doorgaans om onttrekking aan het verkeer of verbeurdverklaring. In de door het OM vastgestelde Aanwijzing inbeslagneming (2014 A006) is geregeld in welke gevallen de politie tot inbeslagneming kan overgaan. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de maximum toegestane snelheid met tenminste 100% wordt overschreden en er daarbij sprake is van concrete gevaarzetting. Ook in andere gevallen van recidiverend zeer verkeersgevaarlijk gedrag is inbeslagneming mogelijk. Hetzelfde geldt voor auto’s die rij-technisch in zodanige gebrekkige staat verkeren dat deelname aan het verkeer in het kader van de verkeersveiligheid niet langer verantwoord is.
De auto wordt inbeslaggenomen nadat daarover overleg met de officier van justitie heeft plaatsgevonden.
Inbeslagneming is een ingrijpende maatregel. Daarom wordt inbeslagneming van auto’s beperkt toegepast bij de politie in afstemming met het OM. Bovendien staat bij inbeslagname ook beklag open voor de eigenaar/bezitter van het inbeslaggenomen voorwerp. Dit betekent dat de rechter de rechtmatigheid van de beslissing tot inbeslagname controleert.
Ten aanzien van de vraag naar wat verstaan moet worden onder roekeloosheid is van belang dat onder het juridische begrip roekeloosheid een ander begrip wordt verstaan dan in het normale spraakgebruik. In juridische zin betreft het een specifiek begrip dat voorkomt in artikel 175, lid 2 WVW94. Dit betreft de meest zware vorm van schuld aan een verkeersongeval waarbij doden of zwaargewonden te betreuren zijn. Uit jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat van roekeloosheid slechts in uitzonderlijke gevallen sprake zal zijn. De rechter zal dan zodanige feiten en omstandigheden moeten vaststellen dat daaruit is af te leiden dat door de buitengewoon onvoorzichtige gedraging van de verdachte een zeer ernstig gevaar in het leven is geroepen, alsmede dat de verdachte zich daarvan bewust was, althans had moeten zijn. Met het Wetsvoorstel aanscherping strafrechtelijke aansprakelijkheid ernstige verkeersdelicten wordt, met de introductie van artikel 5a geëxpliciteerd uit welk gedrag roekeloosheid kan bestaan bij zeer gevaarlijk rijgedrag waaruit ernstige gevolgen zijn voortgevloeid.4 Dit met als doel de reikwijdte van roekeloosheid te verruimen ten opzichte van de beperkte inhoud die deze heeft gekregen in de rechtspraak van de Hoge Raad.
Acht u het denkbaar dat een dergelijk systeem ook in Nederland gebruikt kan worden? Zou u bereid zijn hierover met uw Belgische collega in gesprek te gaan?
Zoals aangegeven is in Nederland de inbeslagname op een andere wijze geregeld. Het betreft een dwangmiddel dat alleen bij een verdenking toegepast kan worden binnen het kader van de opsporing ter zake van een strafbaar feit. Een bestuurlijke variant waarbij de burgemeester een en ander fiatteert kennen wij in ons land niet.
Zoals ik in het antwoord op vraag 2 al heb aangegeven kennen wij in Nederland een groot aantal mogelijkheden om roekeloos rijgedrag aan te pakken. Ik zal die mogelijkheden met een tweetal wetsvoorstellen verder aanscherpen en uitbreiden. Ik zie daarom geen redenen om een systeem van inbeslagname zoals in het bewuste artikel wordt beschreven te invoeren.
Uitspraken van de Raad van State inzake jihadisten |
|
Machiel de Graaf (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Mark Harbers (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitspraken 201806107/1/V6 en 201806104/1/V6 van de Raad van State?1
Ja.
Weet u zeker dat beide jihadisten zich niet in Nederland bevinden? Zo nee, heeft u dan enig idee waar ze wel zijn? Zo ja, waar zijn ze?
Over individuele casussen doe ik geen uitspraak.
Bent u bereid om ondanks deze uitspraak van de Raad van State te zorgen dat beide jihadisten nooit meer in Nederland zullen komen en als ze hier wel zijn, ze vast te zetten en na hun straf alsnog uit te zetten? Zo nee, waarom niet?
Momenteel onderzoekt de Staatssecretaris de uitspraak van de Raad van State om te bezien wat dit betekent voor deze en andere reeds genomen besluiten tot intrekking Nederlanderschap ingevolge art 14, vierde lid, Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). Indien onderkende uitreizigers terugkeren naar Nederland worden zij aangehouden, waarna de strafrechtelijke en vreemdelingrechtelijke opties grondig zullen worden onderzocht met inachtneming van alle feiten en omstandigheden. Het Openbaar Ministerie zal een vervolging starten indien het daartoe aanleiding ziet. Ten aanzien van personen die bij verstek veroordeeld zijn geldt dat zij, zodra zij terugkeren in Nederland, zullen worden gedetineerd ten behoeve van effectuering van hun straf. Na een onherroepelijke veroordeling wegens terroristische misdrijven is het mogelijk de nationaliteit in te trekken van personen met een dubbele nationaliteit op grond van art 14, tweede lid RWN. Na intrekking van het Nederlanderschap kan het terugkeerproces aangevangen worden.
Wilt u deze vragen uiterlijk maandag 22 april a.s. beantwoorden?
Ja.
Leeftijd-onderscheid bij verzekeringen |
|
Henk Krol (50PLUS), Simon Geleijnse (50PLUS), Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de tv-uitzending van het programma RADAR van AVRO-TROS over een 77-jarige die niet op de hoogte is gesteld van de leeftijdsgrens van 75 jaar bij de groepsverzekeringspolis voor Flying Blue (KLM) – American Express Platinum Card?
Ja, ik heb kennisgenomen van de tv-uitzending.
Is het waar dat voor een aantal dekkingen van de genoemde verzekering iedere gedekte persoon jonger dan 75 jaar dient te zijn?
Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten. De polisvoorwaarden zijn te raadplegen via de website van de betreffende verzekeraar.
Ik kan u melden dat American Express Nederland mij bij brief van 24 juni 2019 heeft laten weten dat zij naar aanleiding van recente feedback van kaarthouders besloten heeft om het leeftijdsplafond van 75 jaar en ouder te verwijderen uit haar polisvoorwaarden. American Express Nederland verwacht dat de nieuwe voorwaarden medio juli van kracht zullen worden, maar beoordeelt sinds 24 juni 2019 al de ontvangen claims van mensen van 75 jaar of ouder.
Is het waar dat uitgebreide dekking voor medische hulp en kosten binnen deze verzekering alleen geldt voor verzekerden jonger dan 75 jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat voor deze verzekering de leeftijdsgrens voor vergoeding van gemaakte kosten voor medische hulp, annuleren, uitstellen en afzien van een reis, vergoeding voor persoonlijke eigendommen, geld en reisdocumenten eveneens 75 jaar is?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe is het te rechtvaardigen dat een kaarthouder van 75 jaar of ouder die hetzelfde betaalt voor zijn kaart als iemand die jonger is, maar elke belangrijke dekking van de aan de kaart gekoppelde verzekering ontbeert?
Discriminatie is bij wet verboden. Onderscheid op basis van leeftijd levert direct onderscheid op. Voor direct onderscheid op grond van leeftijd kan sprake zijn van een objectieve rechtvaardigingsgrond, op basis van artikel 1 van de Grondwet. Voor het kunnen aannemen van een rechtvaardigingsgrond is vereist dat het onderscheid een legitiem doel dient, de middelen voor het bereiken van dat doel passend en ook noodzakelijk (proportioneel) zijn. Indien een consument een klacht heeft over een verzekering of verzekeraar, kan hij een klacht via de interne klachtenprocedure van de verzekeraar indienen. Ook kan de consument een klacht voorleggen aan de civiele rechter of het Klachtinstituut Financiële Dienstverlening (Kifid).
Het is niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten.
Heeft de verzekeraar in voldoende mate voldaan aan de informatieplicht jegens verzekerde, indien een kaarthouder, ouder dan 75 jaar of rond die leeftijd, afgezien van verstrekking van de schriftelijke voorwaarden van de Groepsverzekering Flying Blue – American Express Gold Cardmembers, niet actief en specifiek is geïnformeerd over de leeftijdsgrens van 75 jaar en daarmee samenhangende belangrijke beperkingen van de dekking van de verzekering?
Op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) dient een verzekeraar vóór de totstandkoming van een overeenkomst inzake een verzekering de cliënt informatie te verstrekken die redelijkerwijs relevant is voor een adequate beoordeling van de betreffende verzekering. In het geval van een schadeverzekering dient de verzekeraar op grond van het Besluit Gedragstoezicht financiële ondernemingen Wft sinds 2018 een informatiedocument (ook wel verzekeringskaart genoemd) op te stellen. Dit informatiedocument, waarin onder meer een samenvatting van de verzekeringsdekking en de belangrijkste uitsluitingen zijn opgenomen, dient voorafgaand aan de totstandkoming van de overeenkomst inzake de schadeverzekering aan de cliënt te worden verstrekt. Daarnaast dient de verzekeraar de verzekeringnemer gedurende de looptijd van de overeenkomst tijdig informatie te verstrekken over wezenlijke wijzigingen in de informatie voor zover redelijkerwijs relevant voor de cliënt. Zoals gezegd, is het niet aan mij om te treden in de beoordeling van overeenkomsten.
Deelt u de mening dat, mede gezien het feit dat de Staat mede-eigenaar is van KLM, een bijzondere taak op u rust de product-informatievoorziening van direct aan KLM gerelateerde verzekeringen te optimaliseren? Gaat u zich daarvoor inzetten?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 6 dient een verzekeraar die schadeverzekeringen aanbiedt, – ongeacht wie aandeelhouder is – een informatiedocument op te stellen. Bovendien beschermt het algemene consumentenrecht de consument. Bij een geschil kan de consument zich richten tot het Kifid of de civiele rechter. De AFM kan handhavend optreden als de Wft of daarop gebaseerde lagere regelgeving wordt overtreden. Op basis van de Wet handhaving consumentenbescherming (Whc) heeft de AFM eveneens de taak om toezicht te houden op de naleving van consumentenregels als het gaat om financiële diensten of activiteiten.
Bent u bereid verzekeraars in het algemeen er op te wijzen dat zij cliënten die het betreft of kan gaan betreffen, ook specifiek dienen te attenderen op belangrijke beperkende voorwaarden van een af te sluiten verzekering, waaronder een maximumleeftijdsgrens?
In het reeds genoemde informatiedocument van schadeverzekeringen – een eenvoudige en begrijpelijke visuele vertaling van de polisvoorwaarden – dienen de verzekeringsdekking en de belangrijkste uitsluitingen te zijn opgenomen. Het stellen van een bepaalde leeftijdsgrens is een voorwaarde die in het informatiedocument dient te worden opgenomen. De AFM houdt toezicht op deze informatieverstrekking.
Deelt u de mening dat hier leeftijdsdiscriminatie aan de orde is en dat dit in strijd is met de wet?
Zie antwoord vraag 5.
De berichten rond Rinus Otte |
|
Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat drie maanden voordat Rinus Otte Michael P. in hoger beroep strafkorting gaf, er anders dan hij zelf beweert, wel degelijk een rapport over Michael P. was geschreven waarin stond dat Michael P. een hoog recidiverisico vormde?1 2 3
De reclassering heeft op een aantal momenten gedurende de strafrechtelijke procedure adviezen uitgebracht, waaronder een advies ten behoeve van de behandeling in hoger beroep. Dit advies is uitgebracht op 5 juli 2012. In dit advies werd het recidiverisico ingeschat als hoog-gemiddeld. Deze feiten conflicteren niet met de uitspraken van de heer Otte, die zien op het voorhanden zijn van gedragsdeskundige rapportages waarin geconcludeerd wordt dat er sprake is van een stoornis.
Wat vindt u van het feit dat Rinus Otte in een interview heeft laten weten dat bij hem als rechter de inhoudelijke prikkel was verdwenen en hij zich niks aantrok van gedragsdeskundigen?
In de bovenstaande vraagstelling herken ik de uitspraken van de heer Otte zoals hij die binnen een bredere context in het NRC-interview heeft gedaan niet.
Deelt u de conclusie dat als de raadskamer het rapport van de reclassering wel had meegewogen, de straf van de rechtbank in eerste aanleg in stand was gebleven en TBS was opgelegd, Michael P. in 2017 nog vast had gezeten en Anne Faber nog geleefd had? Zo nee, waarom niet?
De rechtspraak in Nederland is onafhankelijk. Het past mij als Minister niet om te oordelen over een vonnis of de beraadslaging die in dat kader heeft plaatsgevonden.
Bent u bekend met het feit dat Rinus Otte niet met de familie van Anne Faber in gesprek wil gaan omdat volgens hem de zaak besmet is geraakt? Deelt u mening dat niet zozeer de zaak besmet is maar eerder Rinus Otte zelf?
Ik heb daar kennis van genomen. Uit het interview in de NRC maak ik op dat het niet alleen een gesprek zou zijn tussen de heer Otte en de familie maar ook met twee journalisten en dat dit laatste de reden is dat het gesprek niet heeft plaatsgevonden.
Overigens heeft er wel een gesprek plaatsgevonden met de president van het gerechtshof.
Kunt u uitleggen waarom u zo’n arrogante, kwaadaardige en/of luie rechter niet heeft ontslagen maar in plaats daarvan heeft gepromoveerd tot het College van procureurs-generaal? Bent u bereid Rinus Otte alsnog te ontslaan?
Bij uitspraken in strafzaken in hoger beroep zijn drie raadsheren betrokken. Zij komen gezamenlijk tot een oordeel. Dat oordeel kan niet aan één van de drie rechters worden toegerekend. Rechters kunnen ook niet persoonlijk aangesproken worden op uitspraken in zaken.
Hoe kan deze man, die totaal geen gevaar zag in Michael P, die Michael P. een strafkorting gaf van maar liefst 5 jaar en nu als lid van het College van procureurs-generaal zelfs het hele openbaar ministerie aanstuurt, in staat zijn Nederland adequaat te beschermen tegen toekomstige moordenaars en verkrachters zoals Michael P.?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht ‘Boek over politieonderzoek Nicole van den Hurk moet worden aangepast’ |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL), Attje Kuiken (PvdA), Jeroen van Wijngaarden (VVD), Michiel van Nispen , Maarten Groothuizen (D66) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitspraak in kort geding van 15 april 2019 inzake de nabestaanden van Nicole van den Hurk versus de Persgroep/Eindhovens Dagblad?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat Fonds Slachtofferhulp zich aan de zijde van de nabestaanden heeft geschaard, mede om reden van het feit dat het vaker voorkomt dat de privacy van slachtoffers en nabestaanden door publicaties wordt geschonden?
Ja.
Herkent u het beeld dat de nabestaanden van Nicole van den Hurk zich vogelvrij verklaard voelen nu een boek is geschreven over de moord op hun dierbare, waarin privacygevoelige informatie is verwerkt? Deelt u de mening van de vragenstellers dat het openbaar ministerie (OM) en de politie het nimmer zo ver hadden mogen laten komen dat de nabestaanden, die al zoveel verdriet hebben, een juridische strijd hebben moeten voeren om tenminste te bereiken dat delen van het boek niet mogen worden gepubliceerd?
De politie en het OM betreuren de gang van zaken zeer en kunnen zich voorstellen dat de nabestaanden hierdoor enorm zijn geraakt. Er zijn fouten gemaakt. Bij de afweging tussen het maatschappelijk belang van openheid aan de ene kant en de bescherming van de privacy van de nabestaanden aan de andere kant is onvoldoende oog geweest voor het laatste. Daarnaast zijn de nabestaanden van Nicole van den Hurk pas laat in het proces, namelijk ten tijde van de uitspraak in hoger beroep, geïnformeerd over het meelopen van de journalist en diens boek, dat 18 mei jl. is gepubliceerd. De politie en het OM hebben in een persoonlijk gesprek met de nabestaanden hiervoor excuses aangeboden.
In de toekomst moet een dergelijke gang van zaken worden voorkomen. Het College van procureurs-generaal en de korpschef van de politie onderschrijven dit standpunt en hebben verschillende maatregelen genomen, zie ook het antwoord op de vragen 4 en 6.
De politie en het OM hebben zich ingespannen de gemaakte fout zoveel mogelijk te herstellen door alsnog diverse inhoudelijke bezwaren te uiten in de richting van het Eindhovens Dagblad, de uitgever van het boek. Het is spijtig dat de nabestaanden toch een juridische strijd tegen het Eindhovens Dagblad hebben moeten voeren.
Hoe beoordeelt u de werkwijze waarbij het OM en de politie over publicatie afspraken hebben gemaakt (een mediacontract) met de journalist?
Het beleid op dit punt staat beschreven in de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging2. Deze aanwijzing ziet op communicatie over de prioriteiten bij de aanpak van criminaliteit en op de voorlichting over concrete onderzoeken en strafzaken door politie en OM. De aanwijzing richt zich in het bijzonder tot woordvoerders van de politie en het OM.
Op dit moment wordt deze aanwijzing herzien. Bij deze herziening worden de belangen van slachtoffers en nabestaanden geborgd. De uitspraak van de voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam wordt hierbij betrokken.
De politie en het OM werken, na een zorgvuldige afweging, samen of afzonderlijk vaker mee aan mediaproducties. Soms gaat het om opsporing en vervolging in het algemeen, soms om een specifieke zaak. Zij hebben aangegeven dit te zullen blijven doen. Het OM en de politie hebben immers een maatschappelijke verantwoordelijkheid inzicht te geven in hun werk. Daarbij wordt rekening gehouden met de belangen van nabestaanden, slachtoffers en verdachten.
Als politie en OM besluiten om medewerking te verlenen aan een mediaproductie wordt hiervoor eerst een contract afgesloten met de betrokken journalist(en). Hiermee wordt voorkomen dat informatie ongewenst in de openbaarheid komt. In 2013, toen de mediaproductie in de onderhavige zaak begon, was er nog geen standaardcontract. Tegenwoordig is dat er wel, waardoor de belangen van slachtoffers en nabestaanden beter worden gewaarborgd.
Hoe beoordeelt u de stelling van Fonds Slachtofferhulp dat dienaren van de wet het ambtsgeheim hebben geschonden omdat het OM de belangen van nabestaanden met voeten heeft getreden?
De politie en het OM werken samen of afzonderlijk regelmatig mee aan mediaproducties. Daarbij werken de politie en het OM tegenwoordig met een standaardcontract, dat per situatie wordt aangepast, waarmee de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden gewaarborgd. Daarnaast is van belang dat nabestaanden, slachtoffers en verdachten tijdig worden geïnformeerd, ofwel om toestemming worden gevraagd. Zoals aangegeven in de antwoord op vraag 3 zijn er in deze zaak fouten gemaakt.
Hoe gaat het OM doorgaans te werk wanneer journalisten verslag willen doen van opsporingsonderzoeken en strafzaken? Hoe komen de mediacontracten tot stand? Hoe beoordeelt u de wijze van totstandkoming hiervan?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe worden de belangen van slachtoffers en nabestaanden gewogen wanneer afspraken worden gemaakt tussen OM, politie en media? Hoeveel van dergelijke contracten zijn recentelijk (in de afgelopen vijf jaar) afgesloten? Van hoeveel embedded trajecten is momenteel sprake waarbij journalisten feitelijk meelopen met het onderzoek?
De politie en het OM werken, na een zorgvuldige afweging, samen en afzonderlijk mee aan mediaproducties, dit zijn langere samenwerkingen zoals bijvoorbeeld een documentaire. Zoals in het antwoord op vraag 4 en 6 is aangegeven, worden de afspraken hierover vastgelegd in een mediacontract. In het mediacontract zijn de belangen van slachtoffers en nabestaanden geborgd.
Op dit moment zijn er vier langlopende mediaproducties in de maak over het werk van de politie en het Openbaar Ministerie, gericht op een strafzaak of een thema. Bij één van deze producties loopt een journalist feitelijk mee in het onderzoek. De nabestaanden en/of slachtoffers zijn hierover geïnformeerd. Bij al deze producties is een mediacontract afgesloten waarin de belangen van de nabestaanden en slachtoffers zijn meegenomen.
Deelt u de mening dat de positie van slachtoffers en nabestaanden nog altijd te kwetsbaar is en dat hun belangen beter moeten worden verankerd in de regelgeving en dat in de praktijk beter op handhaving van bestaande regelgeving moet worden toegezien?
Zoals in het antwoord op vraag 6 is aangegeven, wordt de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging aangepast, waarbij onder andere, meer gewicht wordt toegekend aan de belangen van slachtoffers en nabestaanden.
Daarnaast onderzoekt Slachtofferhulp Nederland op dit moment op welke wijze zij slachtoffers en nabestaanden beter kan ondersteunen bij de bescherming van hun persoonlijke levenssfeer in de omgang met media bij zaken met veel media-aandacht. Eind 2019 zal de Minister voor Rechtsbescherming uw Kamer over de uitkomsten van dit onderzoek informeren.
Bent u bereid de werkwijze voor te leggen aan de Autoriteit Persoonsgegevens?
Het gaat hier om de werkwijze van de politie en het OM. Zij hebben regulier contact met de Autoriteit Persoonsgegevens waarbij dit soort onderwerpen aan de orde kunnen komen.
Deelt u de grote zorgen over de wijze waarop met de belangen van slachtoffers en nabestaanden wordt omgegaan, indien een misdrijf en een strafzaak veel media-aandacht trekt en zijn voornemens over onderhavige problematiek een hoorzitting te organiseren? Verstrekt u alle betrokkenen ruimhartig toestemming hieraan hun bijdrage te leveren?
Met de politie en het OM herken ik deze zorgen. Bij de politie zijn familierechercheurs werkzaam die functioneren als brug tussen onderzoeksteam en familie. Communicatie over de zaak kan hierbij aan de orde komen. Na afronding van het onderzoek wordt het dossier overgedragen aan het OM dat vervolgens waar nodig contact onderhoudt met slachtoffers en nabestaanden. Mocht uw Kamer van oordeel zijn dat een hoorzitting opportuun is, zal ik betrokkenen die onder mijn gezag gevallen toestemming verlenen hierbij aanwezig te zijn.
Acht u het mogelijk dat deze praktijk tot gevolg kan hebben dat familieleden beducht zijn voor het feit dat hun reacties en gesprekken met de politie in een publicatie terecht komen? Wat zou het effect hiervan zijn op de opsporing?
Met de Aanwijzing voorlichting opsporing en vervolging en het standaard mediacontract wordt geregeld in welke gevallen en in welke mate informatie van politie en OM openbaar kan worden. Hiermee stellen de politie en het OM de noodzakelijke waarborgen die nodig zijn om de belangen van slachtoffers en nabestaanden te waarborgen.
De gesprekken met de politie zijn vertrouwelijk. Daar kunnen betrokkenen op rekenen. In het kader van de strafvervolging kan het uiteraard zo zijn dat de inhoud van deze gesprekken, bijvoorbeeld op de openbare terechtzitting, openbaar wordt. Daarbuiten wordt over deze gesprekken in beginsel geen informatie verstrekt. Waar dat in uitzonderingsgevallen toch aan de orde komt, worden betrokkenen tijdig geïnformeerd.
De aanbesteding van het CJIB |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Aanbesteding Centraal Justitieel Incasso Bureau jaagt schuldenaren op kosten»?1
Ja.
Klopt het dat «een nieuwe aanbestedingsronde» in strijd is met de Rijksincassovisie? Zo nee, kunt u onder verwijzing naar de relevante paragraaf uit de Rijksincassovisie aangeven waarom dat niet het geval is?
Nee, de aanbestedingsronde is niet in strijd met de Rijksincassovisie. Door incassotrajecten van verschillende overheidsorganisaties te clusteren heeft de schuldenaar te maken met één gerechtsdeurwaarder en niet met verschillende gerechtsdeurwaarders die ieder namens een andere overheidsorganisatie incasseren. Dit blijft ook bij een nieuwe aanbesteding overeind en is juist in lijn met de uitgangspunten van de Rijksincassovisie. (pagina 4 van de Rijksincassovisie Kamerstukken II, 2015/2016, 24 515, nr. 336)
Wat is de reden dat er een nieuwe aanbestedingsronde van het Centraal Justitieel Incassobureau (CJIB) op gang is gekomen?
Een nieuwe aanbestedingsronde van de diensten van gerechtsdeurwaarders is noodzakelijk, omdat de huidige contracten, die tijdens de vorige aanbesteding zijn afgesloten, een looptijd hebben van twee jaar, met een beperkte mogelijkheid tot verlenging. Met de nieuwe aanbesteding dient tijdig te worden begonnen om aan het einde van de huidige contractperiode (na eventuele verlenging) over nieuwe contracten te beschikken.
Vindt u het wenselijk dat een zittende deurwaarder na vier jaar bij een nieuwe aanbestedingsronde zijn contract met het CJIB kwijt kan raken en een schuldenaar dan met een nieuwe deurwaarder te maken krijgt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Bij een nieuwe aanbesteding kan de keuze vallen op andere partijen. In dat geval geldt dat al lopende vorderingen door het oorspronkelijke gerechtsdeurwaarderskantoor worden uitbehandeld.
Vindt u dat nu voldoende rekening wordt gehouden met dergelijke gevolgen van deze nieuwe aanbesteding? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, het CJIB richt de nieuwe aanbesteding zeer zorgvuldig in. Bij de aanbesteding wordt rekening gehouden met de belangen van zowel de schuldenaar, de schuldeiser, de gerechtsdeurwaarder en met het algemeen belang bij een goed functionerend stelsel van incasso, met inachtneming van de uitgangspunten van de Rijksincassovisie.
Was men bij het opzetten van een nieuwe aanbestedingsronde ervan bewust dat een nieuwe deurwaarder in het geval zoals genoemd onder vraag 4 opnieuw «de totale schuldenpositie» moet vaststellen en dat dit de schuldenaar geld kost in verband met de daarvoor benodigde rechtsmiddelen? Zo ja, op welke wijze is dat meegenomen in de afweging? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 worden lopende dossiers van schuldenaren uitbehandeld door de behandelende gerechtsdeurwaarder. Er is hierdoor geen sprake van de in vraag 6 aangegeven situatie.
Waar wringt volgens u de schoen met betrekking tot de Europese aanbestedingsregels waar het CJIB aan moet voldoen?
Het CJIB houdt bij zijn aanbesteding rekening met alle geldende wet- en regelgeving en met de wijze waarop de rechter die regelgeving in de praktijk uitlegt en toepast. Ik zie daar geen knelpunten in.
Kunt u elke vraag afzonderlijk beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Kunt u elke algemene vraag voorzien van een algemeen antwoord over de volle breedte van de vraag en elke specifieke vraag van een zo specifiek en nauwkeurig mogelijk antwoord?
Ja.
Het bericht 'Chinese spionnen stelen kostbare bedrijfsgeheimen van ASML' |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Chinese spionnen stelen kostbare bedrijfsgeheimen van ASML»?1
Ja.
Wat is uw reactie op dit bericht?
Uit de ons bekende informatie blijkt dat er sprake is van diefstal van bedrijfsvertrouwelijke informatie door ex-werknemers van de Amerikaanse vestiging van ASML. Deze diefstal van bedrijfsvertrouwelijke gegevens betreft een ernstig incident bij ASML. Ik heb geen aanwijzingen dat er in casu sprake is geweest van directe betrokkenheid van een buitenlandse overheid. Er zijn wel overeenkomsten te zien met bekende Chinese spionagedoelwitten en -werkwijzen.
In algemene zin zien wij een ontwikkeling dat staten op steeds assertievere wijze hun eigen belangen behartigen en bereid zijn om middelen in te zetten die onze welvaart, stabiliteit en openheid kunnen aantasten. Steeds meer landen richten zich hierbij op politieke en/of economische spionage.
Op 18 april jl. is uw Kamer over de dreigingen vanuit staten en de aanpak hierop geïnformeerd. Ook de AIVD en MIVD geven in hun jaarverslagen aan
dat de grootste dreiging op het gebied van economische spionage van China komt.2 3 Hierbij zet China een breed scala aan (heimelijke) middelen in die het verdienvermogen van Nederlandse bedrijven kunnen ondermijnen.
Deelt u de mening dat hier geen sprake is van een incident, maar dat deze diefstal past in een patroon van toenemende Chinese invloed in de westerse wereld en in Nederland?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat deze ontwikkeling zorgelijk en onwenselijk is?
Zie antwoord vraag 2.
Heeft de diefstal bij ASML in de Verenigde Staten Nederlandse belangen geschaad?
Met betrekking tot het bedrijfsbelang geeft ASML aan dat het bedrijf geen omzetverlies heeft geleden als gevolg van gemiste verkoop. Het gestolen materiaal is teruggevorderd en de ASML-klant die door XTAL was verleid om over te stappen is weer terug bij ASML. De definitieve vergoeding van 845 miljoen dollar die de Californische rechter aan ASML heeft toegekend is gebaseerd op ongerechtvaardigde verrijking in relatie tot de gestolen bedrijfsgeheimen.
Kan deze diefstal gevolgen hebben voor onze nationale veiligheid?
De software is onderdeel van de portefeuille van ASML en wordt gebruikt voor de optimalisatie van het chipproductieproces bij de klanten van ASML. De diefstal van deze software heeft op zichzelf geen directe gevolgen voor de nationale veiligheid.
Kunt u in kaart laten brengen hoe deze diefstal precies heeft kunnen plaatsvinden en hoe we op basis van die analyse met bedrijven de juiste maatregelen kunnen nemen?
Het betreft hier een geval van diefstal van bedrijfsvertrouwelijke gegevens door ex-werknemers die zich in 2015 heeft afgespeeld in de Amerikaanse vestiging van het bedrijf die aldus valt onder Amerikaans recht. Het is primair de verantwoordelijkheid van het betreffende bedrijf om maatregelen te treffen. Zo daartoe aanleiding bestaat, is het aan de Amerikaanse autoriteiten om in deze casus eventuele strafrechtelijke maatregelen te nemen.
Technologiediefstal bij bedrijven via (oud)medewerkers is een breder fenomeen dat zich ook in Nederland voordoet. De rol van de overheid is gericht op bewustwording en weerbaarheidsverhoging. Hiermee wordt bijvoorbeeld gedoeld op het delen van dreigingsinformatie en beveiligingsadvies.
Heeft u signalen dat China deze «modus operandi», namelijk spionage en diefstal via medewerkers die banden hebben met de Chinese overheid, vaker en op meer plekken toepast?
Er is in deze casus geen directe betrokkenheid van de Chinese overheid vastgesteld.
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 2, 3 en 4 proberen staten op steeds assertievere wijze hun eigen belangen te behartigen. In de jaarverslagen van de AIVD en MIVD staat dat China een breed scala aan (heimelijke) middelen inzet die het verdienmodel van Nederlandse bedrijven kunnen ondermijnen, waaronder (digitale) economische spionage.
Zijn Nederlandse bedrijven volgens u voldoende beschermd tegen spionage, diefstal van bedrijfsgeheimen en oneigenlijk gebruik van gegevens door China?
Bedrijven zijn zelf in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor het beschermen van hun bedrijfsvertrouwelijke gegevens. De overheid stelt bedrijven daartoe in staat met behulp van wetgeving op het gebied van intellectuele-eigendomsbescherming en bescherming van bedrijfsgeheimen. Op 23 oktober 2018 is de Wet bescherming bedrijfsgeheimen in werking getreden, waaraan ondernemers bescherming kunnen ontlenen als hun bedrijfsgeheim onrechtmatig is verkregen, gebruikt of openbaar gemaakt, ook als dit door een ex-werknemer is gebeurd. Daarnaast kan bescherming ook worden verkregen op basis van het arbeidsrecht of algemene contractenrecht als een ex-werknemer bijv. zijn geheimhoudingsbeding heeft geschonden, of op basis van het algemene onrechtmatigedaadsrecht. Er kan bovendien onder omstandigheden een beroep worden gedaan op bescherming tegen een inbreuk op een octrooirecht of op een chipsrecht op basis van de Wet bescherming oorspronkelijke topografieën van halfgeleiderproducten. Daarnaast heeft de overheid de verantwoordelijkheid voor het creëren van awareness voor risico’s en het bieden van een handelingsperspectief.
Zie daarnaast het antwoord op vraag 11, waarin nader wordt ingegaan op de rollen van verschillende overheidsorganisaties waar het bedrijfsleven terecht kan in dit kader.
In de Kamerbrief «Tegengaan statelijke dreigingen» is gemeld dat het kabinet met betrekking tot digitaal financieel economische spionage een verkenning heeft uitgevoerd waarin het beeld ten aanzien van de dreiging is aangescherpt en is bezien welk instrumentarium, complementair aan de maatregelen uit zoals de Internationale Cyber Strategie en de Nederlandse Cyber Security Agenda, van toepassing is om deze dreiging te mitigeren. Aanvullend instrumentarium, zoals bijvoorbeeld vergroting van het bewustzijn van deze dreiging, wordt in de verschillende beleidsterreinen opgenomen, zo ook in de aanpak tegengaan statelijke dreigingen. Het gaat hier ook om het inzetten van internationale samenwerking en diplomatieke instrumenten (inclusief attributie) zoals die in het kader van de EU Cyber Diplomacy Toolbox en om het benutten van bestaande WTO procedures waar nodig.
Bedrijven die opdrachten uitvoeren voor het Ministerie van Defensie worden contractueel Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) opgelegd, waanneer die bedrijven van doen krijgen met zogenoemde Te Beschermen (defensie) Belangen (TBB). Defensie controleert de bedrijven op naleving van deze eisen, en de implementatie van beveiligingsmaatregelen.
Waar zijn bedrijven kwetsbaar en zitten zwakke plekken?
De toenemende digitalisering en internationalisering van productieprocessen en arbeidsmarkten vergroten de (digitale) spionagemogelijkheden. In 2010 is uitgebreid onderzoek gedaan naar de spionagerisico’s op het terrein van economisch welzijn & wetenschappelijk potentieel en openbaar bestuur & vitale infrastructuur.4 De conclusies van toen, die overigens los staan van deze casus waarin sprake was van diefstal door oud-medewerkers, zijn ook nu nog actueel. De verschillende mogelijkheden om telecommunicatieverkeer te onderscheppen, zijn een eerste belangrijke geconstateerde kwetsbaarheid. Uit het onderzoek blijkt ook dat de toenemende verwevenheid en complexiteit van computersystemen alsmede het koppelen van dataopslagsystemen, de gevoelige gegevens in systemen kwetsbaar maakt voor spionage. Het uitbesteden van activiteiten als systeem- en serverbeheer, datawarehousing en gegevensverwerking brengt eveneens spionagerisico’s met zich mee.
Met de Handleiding Kwetsbaarheidsanalyse Spionage (KWAS)5 van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties kunnen instanties zelf een inventarisatie maken van de eigen cruciale belangen en de daarbij behorende kwetsbaarheden.
Waar in Nederland kunnen bedrijven en andere organisaties terecht voor advies over hoe zich te beschermen tegen economische spionage en bedrijfsspionage?
De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) informeert bedrijven over de bescherming van bedrijfsvertrouwelijke gegevens en de bescherming van intellectueel eigendom middels octrooien, auteursrecht en andere rechten. Octrooicentrum Nederland (OCNL), onderdeel van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland, is de octrooiverlenende instantie voor het Nederlands grondgebied.6 Ook adviseert RVO over andere wijzen waarop bedrijfsgeheimen actief moeten worden beschermd, zoals fysiek en digitaal.7 Daarnaast is het Digital Trust Center (DTC) opgericht, dat niet-vitale ondernemers helpt met veilig digitaal ondernemen.8
Het Nationaal Cyber Security Centrum (NCSC) dat deel uitmaakt van het Ministerie van Justitie en Veiligheid is het centrale informatieknooppunt en expertisecentrum op het gebied van cybersecurity voor de rijksoverheid en organisaties binnen de vitale infrastructuur. Het NCSC informeert en adviseert genoemde organisaties over digitale dreigingen en kwetsbaarheden, verricht daartoe analyses, en verleent die organisaties bijstand bij het treffen van maatregelen bij dreigingen en incidenten.
De AIVD heeft verscheidene publicaties uitgebracht over spionage voor zowel instanties en individuen. Voorbeelden hiervan zijn: «Bent u zich bewust van de risico's van cyberspionage?», «Spionage in Nederland» en de hierboven genoemde «Handleiding Kwetsbaarhedenanalyse Spionage». Deze zijn te vinden op www.aivd.nl/onderwerpen/spionage. Daarnaast informeert en/of adviseert de AIVD (in specifieke gevallen) instanties die het doelwit vormen van inlichtingenactiviteiten, en adviseert hen over weerstandsverhogende maatregelen. Personen of instanties die het vermoeden hebben doelwit te zijn (geweest) van spionage, kunnen dit ook altijd rechtstreeks melden bij de AIVD, of MIVD wanneer het opdrachten voor het Ministerie van Defensie betreft.
Bedrijven die opdrachten uitvoeren voor het Ministerie van Defensie worden contractueel Algemene Beveiligingseisen Defensie Opdrachten (ABDO) opgelegd. Deze bedrijven kunnen zich wenden tot Defensie voor advies en assistentie, alsmede met vragen over beveiliging.
Zijn er, van bedrijfs- of overheidswege, maatregelen genomen na een eerdere Chinese hack bij Brion Technologies (een dochterbedrijf van ASML) in 2015? Zo ja, welke?
Ja, hoewel ASML in 2015 de hack tijdig heeft kunnen afslaan en deze geen schade heeft berokkend, zijn er omvangrijke maatregelen genomen waarmee bedrijfsvertrouwelijke gegevens significant beter zijn beschermd. De omvang van de maatregelen die ASML heeft genomen betreft tientallen miljoenen euro’s. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 11 ondersteunt de overheid bedrijven met dreigingsinformatie en beveiligingsadviezen.
Is de capaciteit van de Nederlandse inlichtingendiensten uitgebreid naar aanleiding van de hack bij Brion Technologies in 2015?
In 2017 is in het Regeerakkoord extra budget toegekend voor cyber security, onder andere bestemd voor AIVD en MIVD. Met dat geld zetten de AIVD en MIVD sterk in op het werven van nieuwe medewerkers en technische experts voor de onderzoeken naar digitale dreigingen.
Hoeveel rechtszaken over economische spionage en bedrijfsspionage door buitenlandse mogendheden zijn er in de afgelopen jaren in Nederland geweest? Uit welke hoek kwamen deze?
Economische spionage en bedrijfsspionage zijn geen zelfstandige strafbare feiten, maar zullen uiting vinden in andere strafbare feiten waaronder computervredebreuk. In hoeverre hierbij buitenlandse mogendheden betrokken waren, wordt niet dusdanig geregistreerd.
Hoeveel van deze rechtszaken hebben geleid tot veroordelingen en/of straffen en boetes?
Zie antwoord vraag 14.
In het geval van ASML is het nu – voor zover bekend – de tweede keer dat China betrokken is bij economische spionage en bedrijfsspionage. Gaat de Minister van Buitenlandse Zaken de Chinese ambassadeur hierover aanspreken?
Zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 2, 3 en 4 zijn er in deze casus geen aanwijzingen voor een directe betrokkenheid van de Chinese overheid. Los van deze casus kaart het kabinet de zorgen die bestaan met betrekking tot economische en bedrijfsspionage in EU-verband aan. Zo is dit onderwerp bijvoorbeeld ter sprake gekomen tijdens de EU-Chinatop op 9 april jl. Het kabinet zet tevens in op het versterken van internationale samenwerking op dit thema. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van diplomatieke instrumenten zoals die in het kader van de EU Cyber Diplomacy Toolbox. Naar aanleiding van de Europese Raad van 18 oktober 2018 wordt tevens een cybersanctieregime afgerond.
Deelt u de mening dat behalve vitale sectoren, zoals waterleidingsystemen, landbouwgronden en ook telecommunicatie en het toekomstige 5G-netwerk, eveneens bedrijven – of onderdelen van bedrijven – die gevoelige technologie maken (zoals ASML en NXP) moeten worden beschermd vanuit het oogpunt van nationale veiligheid?
Bij sommige bedrijven die hoogwaardige en gevoelige technologie ontwikkelen, kan een risico ontstaan voor de nationale veiligheid. Deze risico’s omvatten het risico op ongewenste afhankelijkheden van buitenlandse investeerders of statelijke actoren, op het weglekken van vertrouwelijke of gevoelige informatie of op rechtstreekse aantasting van vitale processen en het functioneren van de Nederlandse economie en democratische rechtsorde. Deze risico’s kunnen onder omstandigheden ontstaan bij overnames van en investeringen in dergelijke bedrijven, maar ook bij de inkoop van cruciale diensten of producten, de werving van personeel etc.
Het is een constant proces om te bezien welke nationale veiligheidsbelangen beschermd moeten worden, wat de dreiging is vanuit statelijke actoren voor de nationale veiligheid en hoe de weerbaarheid vergroot kan worden. De openheid van onze samenleving en economie vraagt om een zorgvuldige weging van het benutten van kansen enerzijds en het beschermen van nationale (veiligheids)belangen anderzijds.
Deelt u de mening dat wetgeving hiertoe snel naar de Kamer moet komen? Zo ja, welke wetten kunnen worden verwacht en wanneer?
In de bijlage van de Kamerbrief Tegengaan Statelijke Dreigingen worden verschillende maatregelen genoemd ten aanzien van economische veiligheid, waaronder een betere benutting en aanscherping van huidige wet- en regelgeving ter bescherming van nationale veiligheid. Een van andere de maatregelen die wordt genoemd is een uitwerking van een investeringstoets. Hierbij is het uitgangspunt dat een verbod in het kader van de investeringstoets alleen daar wordt ingezet indien er geen alternatieve effectieve beschermingsmaatregelen voor handen zijn. Inzet is om een dergelijk wetsvoorstel in 2019 in procedure te kunnen brengen als onderdeel van een breder palet aan maatregelen.
Deelt u de mening dat deze en andere incidenten, zoals rondom het Chinese bedrijf Huawei, de handelsrelatie met China op gespannen voet zetten?
Het kabinet publiceerde op 15 mei de Chinastrategie die ingaat op de bredere relatie met China. De Chinanotitie staat los van het 5G-vraagstuk waarover uw Kamer separaat wordt geïnformeerd.
Weegt u de diefstal bij ASML mee in de nieuwe China-strategie die het kabinet momenteel aan het ontwikkelen is?
Zie antwoord vraag 19.
Kent u het bericht «Politie Limburg wil DNA-onderzoeken onderbrengen bij een commercieel forensisch instituut»?1
Ja.
Wat vindt u van de proef van de politie eenheid Limburg en het openbaar ministerie (OM) waarbij een commerciële organisatie (TMFI) DNA-sporen onderzoekt? Heeft u al officieel gereageerd op het ingediende plan?
Het staat de politie en het Openbaar Ministerie (OM) in beginsel vrij om te onderzoeken of meer en sneller forensisch onderzoek kan worden gedaan als een andere werkwijze wordt gevolgd. Dat vergt geen officiële reactie of toestemming van mij. Het nadenken over het onderbrengen van bepaalde sporen bij een privaat forensisch instituut vindt plaats in het kader van het regionale plan «Daadwerkelijk veranderen», dat deel uitmaakt van een verandertraject binnen de politie in het kader van het programma «Toekomstbestendig opsporen en vervolgen» van het OM en de politie.
Het NFI heeft aangeboden graag samen met politie en OM hierin op te trekken. In een gesprek met de politie Limburg, naar aanleiding van dit krantenartikel, benadrukt het NFI dat interne verbeteringen worden gerealiseerd en ontwikkelingen gestimuleerd. Zo is de levertijd voor DNA enorm versneld en wil het NFI met de snelle «DNA straat», de politie beter ondersteunen in «de hartslag van de opsporing».
Overigens hebben de partijen al de mogelijkheid om via de One Stop Shop (OSS) van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) DNA-onderzoeken bij andere partijen te laten plaatsvinden. Het NFI maakt sinds een aantal jaren middels de genoemde OSS ook al gebruik van de DNA-onderzoeksmogelijkheden bij The Maastricht Forensic Institute (TMFI). Dit is een particuliere instelling die nauw gelieerd is aan de Universiteit van Maastricht en onafhankelijk en wetenschappelijk geborgd forensisch-technisch en wetenschappelijk (DNA-) onderzoek verricht op verzoek van het OM, de zittende magistratuur en de advocatuur.
Is het juist dat de eenheid Limburg maar 86 digitale- of DNA-sporen kan insturen bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI)? Zo ja, voor welke tijdsperiode is dit en kunt u dit maximum verklaren? Is het eveneens juist dat de doorlooptijden van DNA-onderzoeken gemiddeld twee maanden bedragen? Zo ja, kunt u inzichtelijk maken waarom dit het geval is?
Het is onduidelijk op welke sporen in het artikel wordt gedoeld, het artikel maakt geen onderscheid tussen digitale sporen en DNA-sporen. Het NFI kent verschillende typen digitaal onderzoek en verschillende typen DNA-onderzoek, met allemaal een eigen productiecapaciteit. Voor DNA-onderzoek wordt dit door de politie vertaald naar de capaciteit die voor iedere eenheid beschikbaar is. Voor de in het artikel genoemde politie-eenheid Limburg betreft dit 86 DNA-sporen per maand voor «bulkzaken» (High Volume Crime en High Impact Crime) op basis van de capaciteit van 2018. Dit zijn de standaard-vergelijkingen met de DNA-databank (niet zijnde handmatige vergelijkingen, mengprofielen, partiële profielen etc.).
De aantallen door het NFI te onderzoeken sporen zijn afgesproken in het service level agreement met het NFI. De doorlooptijden verschillen per type product, zijn afhankelijk van de complexiteit en variëren van tussen de 6 uur bij grote spoed tot meer dan 60 dagen bij complexe zaken.
Deelt u de mening dat eenvoudige digitale en DNA-sporenonderzoeken kunnen worden uitgevoerd door een commerciële instelling om onderzoekszaken sneller te kunnen afronden en het NFI te ontlasten?
Ja, en deels gebeurt dit al via de OSS. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Kunt u een inschatting geven van het aantal zaken waarbij dit tot een versnelling zou kunnen leiden?
De proef bevindt zich nog in de onderzoeksfase. Zowel het aantal zaken waarbij dit tot een versnelling zou kunnen leiden als de termijn waarop uitsluitsel kan worden gegeven over het al dan niet slagen van de proef is lastig in te schatten. Pas na een langere duur van de proef, met een robuust aantal zaken, kan tot een goede effectmeting worden gekomen. Hierbij wordt gedacht aan een periode van minimaal drie jaar.
Op welke termijn kunt u uitsluitsel geven over het al dan niet slagen van de proef?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u duidelijkheid verschaffen over de wijze van bescherming van persoonsgegevens bij commerciële organisaties die werken met digitale en DNA-sporen?
In algemene zin is het zo dat ingeschakelde private partijen zich contractueel dienen te houden aan de eisen die het NFI oplegt. Die eisen worden ook getoetst.
Deze eisen omvatten ook de bescherming van de persoonlijke levenssfeer of privacy. In het licht van de vorig jaar ingevoerde Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en andere relevante wetgeving op het gebied van privacy hebben zowel het TMFI als de politie en alle andere (overheids-)instanties de verplichting om overeenkomstig die AVG en wetgeving te handelen.