Het uit zijn huurhuis zetten van een bejaarde man door sociale woningcorporatie Stek in Lisse |
|
René Peters (CDA), Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat een 76-jarige man uit zijn senioren(huur)woning in Lisse wordt gezet door woningcorporatie Stek omdat hij met zijn Sint Bernardhond overlast zou hebben veroorzaakt in 2019?1 2
Ja.
Herinnert u zich de afspraak die u in maart 2020 met verhuurdersorganisaties en brancheverenigingen hebt gemaakt dat zij tijdens de coronacrisis niet tot huisuitzettingen overgaan?
Ja, ik herinner mij deze afspraken. U verwijst naar de afspraken die ik in oktober 2020 met verhuurdersorganisaties (Aedes, IVBN, Kences, Vastgoed Belang) en de VNG maakte en in een gezamenlijk statement naar buiten bracht. Daarin hebben de partijen afgesproken dat zij huisuitzettingen voorlopig gedurende de corona-crisisperiode uitstellen, tenzij er evidente redenen zijn, zoals criminele activiteiten of (extreme) overlast. Deze afspraken over de inzet op het voorkomen van huisuitzettingen hebben partijen herijkt en verlengd (zie bijlage 1). De specifieke situatie waar u mij over bevraagt, valt daarmee buiten de reikwijdte van de afspraken in het statement. De inhoudelijke aanleiding voor ontbinding- en ontruiming is niet gerelateerd aan huurachterstanden. De rechter heeft bepaald dat de huurovereenkomst mag worden ontbonden op basis van aanhoudende woonoverlast3.
Hoe verhoudt deze voorgenomen uitzetting zich tot de afspraak die u met de woningcorporaties en brancheorganisaties hebt gemaakt om tijdens de coronacrisis niemand uit zijn/haar huurwoning te zetten?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u er bij woningcorporatie Stek, in lijn met die gemaakte afspraken, op aandringen in deze casus niet daadwerkelijk tot huisuitzetting over te gaan, ondanks het vonnis van de kantonrechter waartegen appèl is ingediend? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven reeds aangaf handelt de woningcorporatie niet in strijd met de gemaakte afspraken rondom het voorkomen van huisuitzettingen wegens betaalachterstanden door de gevolgen van de coronacrisis. Het gaat hier immers niet om een vonnis tot ontbinding en ontruiming wegens het niet-betalen van de huur, maar om een situatie van aanhoudende woonoverlast. Deze situatie valt daarmee buiten de reikwijdte van de gemaakte afspraken (zie ook het statement in bijlage 1). Het afdwingen van afspraken bij de woningcorporatie is daarmee ook niet aan de orde.
De kantonrechter heeft in deze casus het ontruimingsvonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De uitvoerbaar bij voorraadverklaring is in een door de huurder aangespannen kort geding niet geschorst. De voorzieningenrechter heeft daarbij onder meer in ogenschouw genomen dat Stek heeft verklaard dat haar sociale partners zich inspannen om te voorkomen dat de huurder die het betreft na ontruiming met zijn hond op straat staat. De woningcorporatie liet mij desgevraagd ook weten samen met sociale partners een alternatieve tijdelijke huisvestingsoplossing met begeleiding te hebben gevonden. Medewerking vanuit de huurder is hierbij noodzakelijk. Ondertussen liepen er nog diverse juridische procedures tegen het uitgesproken vonnis bij de rechter. De rechter heeft op een zitting op 22 maart jl. besloten dat de geplande ontruiming van 24 maart wordt opgeschort tot 5 april. De huurder moet op korte termijn laten weten of hij de aangeboden woonruimte accepteert.
Welke instrumenten heeft u om het nakomen van de afspraken bij woningcorporatie Stek in deze casus zo nodig af te dwingen en zult u deze inzetten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat vindt u ervan dat een sociale woningbouwcorporatie, i.c. Stek, ondanks een verzoek daartoe van de advocaat van de man, de uitspraak in appèl niet wil afwachten en deze 76-jarige man de huurwoning uiterlijk 24 maart 2021 dient te ontruimen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien huisuitzetting in strijd met de daartoe gemaakte afspraken in deze casus toch plaats vindt, vindt u dat woningcorporatie Stek de uitgezette huurder alternatieve huisvesting moet aanbieden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u meerdere berichten uit gemeenten dat huurders door de verhuurders, ondanks de gemaakte afspraak, toch uit hun huurwoning (dreigen te) worden gezet? Zo ja, welke gemeenten en verhuurders betreft het?
Ja, via Kamervragen zijn mij diverse situaties bekend geworden waarbij werd verondersteld dat gemaakte afspraken over het voorkomen van huisuitzettingen werden geschonden. In alle gevallen bleek er bij navraag bij betrokken partijen meer, of iets anders, aan de hand te zijn dan een huurachterstand. Zie bijvoorbeeld de situaties die aan de orde zijn gesteld in Kamervragen van de leden Dik-Faber en Bruins (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 1858)4, Kamervragen van het lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 514)5 en Kamervragen van het lid Koerhuis (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 979)6.
Wat is uw oordeel over het (mogelijk) schenden van de gemaakte afspraken door deze verhuurders?
Zie antwoord vraag 4.
Welke actie gaat u op welke termijn ondernemen om naleving van de gemaakte afspraken bij deze verhuurders af te dwingen?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht 'Ziekenhuizen op ramkoers met artsen die cashen op coronatesten' |
|
Maarten Hijink , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Ziekenhuizen op ramkoers met artsen die cashen op coronatesten»?1
Ik ben bekend met de berichtgeving, maar ik heb op basis daarvan geen volledig beeld van de situatie. Het is bovendien ook niet aan mij om een oordeel te vellen over dit conflict tussen een individueel maatschap en een aantal ziekenhuizen.
Wat vindt u ervan dat artsen-microbioloog van het laboratorium Microvida dankzij de pandemie flinke winsten, ongeveer drie ton bruto bovenop hun reguliere inkomen, maken?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de inkomsten van deze artsen niet in verhouding staan tot de inspanningen, temeer er geen ondernemersrisico tegenover staat, zoals investeringen in personeel of testapparatuur?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat gesprekken tot niets hebben geleid en de ziekenhuizen en artsen-microbioloog waarschijnlijk naar de rechter gaan?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat de heer Kluytmans een onafhankelijke rol kan uitoefenen binnen het Outbreak Management Team (OMT), wanneer hij zelf flink verdient aan de testen waarover hij tegelijkertijd adviseert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Prof. dr. Kluytmans geeft onafhankelijk advies en heeft een belangenverklaring ondertekend voor zijn werkzaamheden in het OMT. Bovendien heeft prof. dr. Kluytmans in samenwerking met het Ministerie van VWS veel onderzoek verricht naar de mogelijkheden van zelftesten, bij uitstek een vorm van testen waar geen laboratoria voor nodig zijn. Zijn onafhankelijkheid staat bij mij niet ter discussie.
Deelt u de mening dat de beloning van artsen-microbioloog in verhouding moet staan tot die van andere artsen, die enorm hard werken zonder de extra beloning die artsen-microbioloog wel ontvangen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dergelijke casussen laten de uitwerking zien van prikkels die er in het huidige zorgsysteem kunnen zijn. Helaas is geen enkel systeem perfect en dienen de juiste randvoorwaarden te worden gecreëerd om zorg in ziekenhuizen op de juiste manier te bekostigen. Ik vind het belangrijk dat daar afspraken over worden gemaakt met zorgaanbieders en verzekeraars en dat die afspraken ook doorwerken op het niveau van de medisch specialist. Overigens is in het huidige Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg wel afgesproken dat de vrije keuze van medisch specialisten om te werken als vrijgevestigde of in loondienst gehandhaafd blijft.
Hoe legt u uit dat vrijgevestigde artsen-microbioloog tonnen kunnen opstrijken zonder dat dit in verhouding staat tussen de geleverde diensten, terwijl het personeel op de werkvloer niet in aanmerking komt voor structureel meer waardering en betere beloning, ondanks dat hier enorme vraag naar is?
Vrijgevestigde artsen kunnen op verschillende manieren deelnemen in het medisch specialistisch bedrijf, bijvoorbeeld via een eigen B.V. of in een maatschap. Van het laatste is in deze casus sprake. Afhankelijk van de structuur zijn er verschillen in de hoogte en de samenstelling (winstdeling, salaris, dividend) van hetgeen een specialist ontvangt.
Deelt u de mening dat corona-labtesten ook onder de afspraken over verrichtingenmethodiek zouden moeten vallen om zodoende de perverse prikkel van méér inkomen voor artsen-microbioloog naarmate meer getest wordt weg te halen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik begrijp uit de berichtgeving dat het hier een situatie betreft waarbij er al voor de coronacrisis contractuele afspraken zijn gemaakt over vergoedingen. Tijdens de coronacrisis hebben deze bestaande afspraken tot een onvoorziene uitwerking geleid waar een conflict over ontstaan is.
Kunt u aangeven wat de prijs en de vergoeding zijn voor een corona-labtest? Staan deze tot elkaar in verhouding? Zo nee, bent u bereid de vergoeding voor een corona-labtest te verlagen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van VWS heef vanaf 1 juni 2020 een maximumvergoeding van € 65 vastgesteld en vanaf 1 april 2021 een maximumvergoeding van € 50. Deze maximale vergoeding vergoedt alle kosten die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de laboratoriumdiagnostiek, zoals personeelskosten, materiaal kosten, gebouw gebonden kosten et cetera. Voor meer informatie: https://www.rijksoverheid.nl/documenten/brochures/2021/05/04/uitgangspunten-financiering-covid-19-pcr-laboratoriumtesten-20212.
Kunt u aangeven hoeveel vrijgevestigde artsen-microbioloog er zijn in Nederland en hoeveel publieke middelen zij inmiddels hebben ontvangen via corona-labtesten? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken? Zo nee, waarom niet?
In Nederland zijn circa 7.000 vrijgevestigde medisch specialisten. Het CBS houdt de beloning van in de zorg werkzame artsen bij en onderscheidt daarbij ook verschillende type specialismen. Ik beschik niet over cijfers tot aan het detailniveau van een arts-microbioloog, en heb ook geen inzicht in de precieze opbouw van de beloning.
Deelt u de mening dat deze onacceptabele situatie aantoont dat het beter is wanneer labs niet in een apart bedrijf worden gestopt en artsen in loondienst treden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ken de casus niet goed genoeg om te kunnen beoordelen of dit exemplarisch is voor de uitwerking van ongewenste prikkels die er in het zorgsysteem kunnen bestaan. Helaas is geen enkel systeem perfect en dienen de juiste randvoorwaarden te worden gecreëerd om zorg in ziekenhuizen op de juiste manier te bekostigen. Ik vind het belangrijk dat daar afspraken over worden gemaakt met zorgaanbieders en verzekeraars en dat die afspraken ook doorwerken op het niveau van de medisch specialist. Overigens is in het huidige Hoofdlijnenakkoord Medisch Specialistische Zorg wel afgesproken dat de vrije keuze van medisch specialisten om te werken als vrijgevestigde of in loondienst gehandhaafd blijft.
Kunt u een overzicht geven van de ziekenhuizen waar dit speelt en in welke mate?
Ik heb hier geen overzicht van.
Deelt u de mening dat niet kan worden gewacht tot artsen-microbioloog vrijwillig afzien van hun disproportioneel hoge inkomen en de politiek dient in te grijpen? Zo ja, wat gaat u doen om aan deze situatie een einde te maken? Zo nee, waarom niet?
Dat is aan de artsen en ziekenhuizen in kwestie. Ik speel daar geen rol in.
Gaat u het gemeenschapsgeld terugvorderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 13.
Zou het niet van moreel leiderschap getuigen als u zich hier duidelijker over zou uitspreken dan u eerder heeft gedaan? Bent u bereid de betreffende artsen-microbioloog erop aan te spreken dat coronacashen zich niet verhoudt met een maatschappelijk verantwoorde uitoefening van het artsenvak?2
Ik zie het niet als mijn rol om in dit conflict handelend op te treden. In zijn algemeenheid vind ik wel dat als er artsen zijn die buitensporig verdienen aan de coronacrisis dat zij zich zouden moeten afvragen of dat maatschappelijk gewenst is. Zeker als het gemeenschapsgeld betreft.
Wilt u vraag 15 afzonderlijk beantwoorden?
Dit heb ik gedaan.
Het bericht ‘Belastingdienst weer in de fout: veel te veel toeslag voor arbeidsmigranten’. |
|
Helma Lodders (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Belastingdienst weer in de fout: veel te veel toeslag voor arbeidsmigranten»?1
Ja.
Wat is uw reactie op deze berichtgeving?
Wij streven ernaar iedere toeslaggerechtigde de toeslag toe te kennen waar hij/zij recht op heeft. Wanneer dit onverhoopt niet goed gaat, of wanneer burgers met (hoge) terugvorderingen geconfronteerd worden, betreuren we dat. Graag zetten wij hieronder uiteen hoe het proces rond toekennen van het kindgebondenbudget (kgb) werkt en hoe dit bij arbeidsmigranten in het bijzonder kan uitpakken. Dit geeft op veel van de onderstaande vragen antwoord. Wij verwijzen daarom bij andere antwoorden regelmatig naar dit antwoord.
Jaarlijks hebben circa 1 miljoen huishoudens recht op kgb. Deze toeslag is bedoeld voor mensen met een laag- of middeninkomen en (jonge) kinderen. Dit is vaak een doelgroep waarbij het toeslagenstelsel niet altijd aansluit bij het doenvermogen van de burger.
Voor de vaststelling en toekenning van het kgb gebruikt de Belastingdienst/Toeslagen gegevens uit de Basisregistratie Personen (BRP) waarbij alleen die gegevens verwerkt kunnen worden die gekoppeld zijn aan een BSN. Het gebruik van het BSN houdt verband met de geautomatiseerde systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en is voor wat betreft de aanvrager van een toeslag vastgelegd in artikel 1b van het Uitvoeringsbesluit Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen. Daarnaast worden gegevens uit de aanvraag van de belanghebbende zelf gebruikt. Voor specifiek het kgb geldt dat wanneer burgers al een andere toeslag ontvangen (vaak zorgtoeslag) en er wordt kinderbijslag ontvangen, er volgens de wet tevens een aanvraag voor kgb is gedaan. De Belastingdienst/Toeslagen kent daarop kgb toe op basis van gegevens gebruikt bij de vaststelling van de andere toeslag. Deze automatische toekenning is in wetgeving opgenomen om burgers zo goed mogelijk van dienst te zijn.
Het automatisch toekennen en het «voorinvullen» van deze gegevens maakt het voor burgers eenvoudiger om een toeslag aan te vragen en helpt veel fouten bij de aanvraag te voorkomen. Keerzijde van deze werkwijze is dat onvolledige gegevens uit een eerdere aanvraag doorwerken in de aanvraag kgb. Ook is het niet mogelijk om de authentieke gegevens (afkomstig uit de BRP) in de aanvraag aan te vullen of te wijzigen en is de verwerking van gegevens zonder BSN van aanvrager en/of toeslagpartner niet mogelijk.
Het algemene proces werkt zodanig dat als de gegevens uit de BRP en uit de (eerdere) aanvraag juist en volledig zijn, en er wordt voldaan aan de overige voorwaarden, de toeslag op de juiste wijze wordt toegekend. Dit betekent dat als de Belastingdienst/Toeslagen een toeslagpartner kan vaststellen het kgb zonder verhoging voor alleenstaande ouders (de alleenstaande ouderkop, hierna: alo-kop) wordt toegekend. Als er geen toeslagpartner kan worden vastgesteld, wordt kgb inclusief de alo-kop toegekend.2 De alo-kop bedraagt voor 2021 maximaal € 3.242,– per jaar.
Voor de vaststelling van het toeslagpartnerschap worden adresgegevens en gegevens over een eventueel huwelijk of geregistreerd partnerschap en ouder-kindrelaties uit de BRP gebruikt. Voor situaties waarin beide partners in Nederland wonen (als inwoner in de BRP staan met een Nederlands adres èn BSN), kan het toeslagpartnerschap met deze gegevens vrijwel altijd worden vastgesteld.
Wanneer sprake is van een mogelijke partner in het buitenland is een juiste vaststelling en toekenning van het kgb complex en niet altijd goed mogelijk. De BRP (met gegevens over inwoners van Nederland en anderen met een relatie met de Nederlandse overheid, zogenaamde niet-ingezetenen) bevat namelijk niet alle benodigde gegevens om in alle gevallen vast te kunnen stellen of iemand een toeslagpartner in het buitenland heeft:
Het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens is met de invoering van de alo-kop in 2015 sterk toegenomen. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen en zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een Alo-kop te voorkomen.
Bij de inwerkintreding van de Wet BRP (als opvolger van de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, waarbij de BRP werd uitgebreid met het registreren van gegevens van niet-ingezetenen, bekend als RNI) is bezien of het registeren van de verwantschapsgegevens voor niet-ingezetenen in de BRP tot de mogelijkheden behoorde. Het toenmalige kabinet heeft daar echter niet toe besloten. Dit omdat er onvoldoende zekerheid was dat deze gegevens op een acceptabel niveau van actualiteit en juistheid gehouden zouden kunnen worden.
In reactie daarop is in 2015 een tijdelijke oplossing, de zogenaamde verwantschapsquery, ontwikkeld. Met behulp van deze query biedt de SVB de Belastingdienst/Toeslagen signalen over (buitenlandse) partnergegevens waarover de SVB beschikt op grond van haar taak om de samenloop met buitenlandse gezinsbijslagen vast te stellen.3 Voor deze taak is o.a. de aanwezigheid van een (werkende) partner in het thuisland relevant. Via zusterorganisaties in het buitenland laat de SVB buitenlandse registraties van persoonsgegevens en partnergegevens verifiëren die nodig zijn voor de beoordeling van het recht op kinderbijslag. Op basis van deze gegevens kan de Belastingdienst/Toeslagen in een aantal gevallen alsnog een toeslagpartner (in het buitenland) in de eigen systemen registreren. Deze informatie-uitwisseling tussen de SVB en de Belastingdienst/Toeslagen is daarmee behulpzaam maar is niet sluitend en biedt geen structurele oplossing:
Specifiek voor statushouders met een partner in het buitenland is het mogelijk gemaakt dat zij op verzoek kunnen afzien van de Alo-kop. De reden hiervoor is dat vluchtelingen als gevolg van hun situatie vaak niet meer beschikken over (een betrouwbare kopie van) de relevante documentatie. Het is daarom niet (altijd) mogelijk aan hun partner een BSN toe te kennen dat de Belastingdienst/Toeslagen nodig heeft om een partner te kunnen registreren. De Belastingdienst/Toeslagen heeft daarvoor een samenwerkingsconvenant met VluchtelingenWerk Nederland, die deze verzoeken namens vluchtelingen kan indienen.
Sinds maart 2021 kunnen toeslaggerechtigden met een partner in het buitenland de partnergegevens bij de Belastingdienst/Toeslagen aanleveren middels een formulier op de site. Daarbij worden gegevens (een huwelijksakte, een partnerschapsakte of een door een notaris opgemaakt samenlevingscontract) uitgevraagd waarmee de Belastingdienst/Toeslagen de toeslagpartner kan vaststellen en registreren in de eigen systemen. De Belastingdienst/Toeslagen kan ervoor kiezen de partner vervolgens als niet-ingezetene te laten registreren in de BRP.4 De partner verkrijgt daarmee een BSN dat noodzakelijk is voor de verwerking van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. De vindbaarheid en de toelichting bij het formulier zijn recent op de site van de Belastingdienst/Toeslagen verbeterd.
Naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders5 is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De Belastingdienst/Toeslagen, SVB en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Het voornemen was om voor de zomer van 2020 de oplossingsrichtingen uitgewerkt te hebben en mogelijke eerste verbetervoorstellen te kunnen doen. Als gevolg van de Coronacrisis en de herstelactie van het kgb6 is dit niet gelukt. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Naast verbetering van het uitvoeringsproces zet het kabinet in op een verbetering van de registratie in de BRP van niet-ingezetenen, waaronder arbeidsmigranten. In het kader van de Ontwikkelagenda BRP vindt een aantal acties plaats om de registratie van niet-ingezetenen in de BRP te verbeteren:
Deelt u de mening dat het pijnlijk is dat de Belastingdienst opnieuw en een langere periode in de fout is gegaan met de uitvoering van een regeling waardoor mogelijk ruim 15.000 arbeidsmigranten te veel kindgebonden budget hebben ontvangen?
Het is niet bekend in hoeveel gevallen er door de Belastingdienst/Toeslagen onterecht van wordt uitgegaan dat geen sprake is van een toeslagpartner. Wel is bekend dat in totaal aan circa 5.000 alleenstaande ouders waarvan het kind niet in Nederland woont kgb wordt toegekend. Hierbij gaat het niet uitsluitend om arbeidsmigranten, maar bijvoorbeeld ook om grensarbeiders. Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat, zoals verwoord in het artikel, de Belastingdienst de toeslagen toekent op basis van foute informatie in zijn eigen systemen? Kunt u toelichten waarom dit gebeurt?
De Belastingdienst/Toeslagen registreert niet of een toeslagontvanger een arbeidsmigrant is. Het is daarom niet vast te stellen hoeveel arbeidsmigranten te veel kgb hebben ontvangen of hoe vaak de alo-kop is teruggevorderd bij deze doelgroep. Wel is bekend dat in totaal aan circa 5.000 alleenstaande ouders waarvan het kind niet in Nederland woont kgb is toegekend. Hierbij gaat het niet uitsluitend om arbeidsmigranten, maar bijvoorbeeld ook om grensarbeiders.
Kunt u verklaren waarom deze werkwijze nog steeds gaande is, terwijl de Sociale Verzekeringsbank (SVB) in het artikel erkent dat deze situatie al vanaf 2016 gaande is en de Belastingdienst erkent dat het probleem al jarenlang bestaat?
Dit is helaas het gevolg van het huidige toeslagenstelsel met voorschotten, sterke inkomensafhankelijkheid en veel complexe grondslagen in combinatie met een automatische verwerking van gegevens die sterk afhankelijkheid zijn van een volledige en juiste registratie van partnergegevens die niet makkelijk voor handen zijn. Dit speelt met name in situaties waarin sprake is van een proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland.
Kunt u zich voorstellen dat mensen, als zij persoonlijke informatie delen met de overheid, ervan uitgaan dat zij te maken hebben met een overheid, zeker in deze situatie waarbij de SVB informatie vergaart en aanlevert aan de Belastingdienst voor de uitvoering van de regeling? Zo ja, hoe heeft u deze situatie dan zo lang kunnen laten bestaan? Bij welke andere regelingen of diensten van de overheid komt deze situatie voor?
Mede ingegeven door de gedachte dat burgers te maken hebben met één overheid, maakt de Belastingdienst/Toeslagen voor het vaststellen van de hoogte van het kgb zoveel mogelijk gebruik van reeds beschikbare gegevens. Voor zover het authentieke gegevens uit een basisregistratie (BRP) betreft, is gebruik in beginsel9 verplicht. Dit maakt onderdeel uit van het stelsel van basisregistraties, de daarbij geldende afspraken en de automatische verwerking en de beperking daarvan zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2. Naast deze gegevens maakt de Belastingdienst/Toeslagen gebruik van gegevens uit de aanvraag en de eigen systemen.
In het antwoord op vraag 2 is de rol van de SVB in het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland uiteengezet. De informatie-uitwisseling die hieruit voortkomt, is niet gebaseerd op een wettelijke taak van de SVB in het vergaren van (toeslagpartner)gegevens voor de uitvoering van de Wet op het Kindgebonden budget (WKB) en kan niet in alle gevallen worden gebruikt om het toeslagpartnerschap mee vast te stellen. Burgers die een toeslag aanvragen zijn gehouden om de gegevens van de toeslagpartner (die in het buitenland verblijft) bij de Belastingdienst/Toeslagen te melden. Daarbij realiseren wij ons dat dit veel vraagt van het doenvermogen van burgers. In antwoord op vraag 2 is aangegeven dat het kabinet streeft naar vereenvoudiging en verbeteringen van het proces.
Hoeveel signalen heeft de Belastingdienst de afgelopen zeven jaren ontvangen van mensen die het betreft, belastingadministratiekantoren, belastingadviesbureaus en/of anderen die deze situatie hebben aangekaart (graag een overzicht over de signalen van de afgelopen zeven jaar, per jaar)?
Er vindt geen specifieke registratie van signalen van arbeidsmigranten of hun vertegenwoordigers plaats. Concrete signalen zijn ons daarom niet bekend.
Wat heeft de Belastingdienst met deze signalen gedaan en welke reactie hebben de bij vraag 7 genoemden ontvangen? Binnen welke termijn zijn meldingen over personen aangepast in de systemen?
Genoemde signalen zijn ons niet bekend. De signalen die wel zijn ontvangen, hadden vooral betrekking op statushouders. Voor statushouders is met Vluchtelingenwerk Nederland een convenant afgesloten. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat er minimaal negen administratiekantoren aan de bel hebben getrokken over de situatie en daarbij de juiste familiegegevens hebben verstrekt, maar mensen nog steeds een te hoog kindgebonden budget ontvangen? Zo nee, kunt u uw antwoord onderbouwen?
Deze concrete signalen zijn ons niet bekend.
Klopt het in het artikel genoemde percentage van 50 procent van alle aanvragen van toeslagen waarbij het mis gaat? Hoe kunt u verklaren dat de door het administratiekantoor aangeleverde informatie niet verwerkt wordt en daarmee dus een te hoge toeslag wordt uitgekeerd met alle gevolgen van dien? Zo niet, waarom niet?
Het is door de Belastingdienst/Toeslagen niet vast te stellen in hoeveel gevallen arbeidsmigranten onterecht een alo-kop ontvangen. De Belastingdienst/Toeslagen kan alleen afzien van de toekenning van een alo-kop als een toeslagpartner kan worden vastgesteld.
Arbeidsmigranten of administratiekantoren worden als zij contact opnemen met de Belastingdienst/Toeslagen zo goed mogelijk geholpen om de registratie van de partnergegevens in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen en de registratie van de partner zelf mogelijk te maken. Dat kan echter alleen wanneer de toeslaggerechtigde en zijn//haar partner beschikt over (een kopie van) de relevante documentatie. Dit kan daarom niet uitsluitend over de telefoon en duurt daarmee langer, afhankelijk van de beschikbaarheid van de noodzakelijke documentatie.
Zodra de mutatie heeft plaatsgevonden, is deze binnen 24 uur zichtbaar in MijnToeslagen. De nieuwe beschikking volgt regulier binnen één maand na de mutatie. Vervolgens ontvangt de burger bij de eerst volgende betaling10 het aangepaste bedrag (dus zonder alo-kop). Als de mutatie net na het moment van het opmaken van beschikkingen wordt gedaan dan schuift de ontvangst van de nieuwe beschikking een maand op. Voor zover bekend, hebben wij geen signalen dat verzoeken niet worden opgevolgd.
Vanaf wanneer werd het voor de Belastingdienst duidelijk dat er fouten in het proces zaten waardoor niet alleen vluchtelingen maar ook arbeidsmigranten te veel aan kindgebonden budget hebben ontvangen?
Met de invoering van de alo-kop in 2015 nam het (financiële) belang van het beschikken over de juiste partnergegevens sterk toe. In toenemende mate werd duidelijk dat de vaststelling van kgb in situaties met een buitenlandcomponent niet altijd goed mogelijk is. Vanaf dat moment is gezocht naar oplossingen. Er zijn maatregelen genomen om het toeslagpartnerschap beter te kunnen vaststellen om daarmee onterechte toekenning van een alo-kop te voorkomen.
Wat heeft u en wat heeft de Belastingdienst vanaf dat moment (vraag 11) gedaan om het uitvoeringsproces te wijzigen?
Sinds 2015 zijn oplossingen onderzocht en verbeteringen doorgevoerd:
Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 2.
Kunt u toelichten waarom u op dezelfde wijze doorgaat met het toekennen van het kindgebonden budget als u weet dat dit op basis van foute informatie plaatsvindt?
Er zijn sinds 2015 verbeteringen doorgevoerd en oplossingen onderzocht. Helaas zijn als gevolg van het huidige toeslagenstelsel makkelijke oplossingen niet voorhanden.
Kunt u het proces beschrijven hoe een administratiekantoor het snelste wijzigingen in de gezinssituatie met betrekking tot toeslagen kan doorgeven aan de Belastingdienst? Is dit proces voor iedereen van toepassing? Hoe lang duurt het in dit proces voordat de wijziging ook daadwerkelijk is verwerkt?
De snelste weg die door een administratiekantoor kan worden bewandeld, is zorgen dat de partnergegevens van de arbeidsmigrant worden geregistreerd in de systemen van de Belastingdienst/Toeslagen. Dit kan door middel van een formulier op de site van de Belastingdienst/Toeslagen. Dat kan echter alleen wanneer de toeslaggerechtigde en zijn/haar partner beschikt over (een kopie van) de relevante documentatie. Dit kan daarom niet uitsluitend over de telefoon. Wij verwijzen u ook naar het antwoord op vraag 2 en 8 waar wordt toegelicht dat de Belastingdienst/Toeslagen personen kan laten registreren in de BRP.
Kunt u ingaan op de ervaring zoals geschetst in het artikel waarbij er meerdere keren moet worden gebeld, alle informatie schriftelijk moet worden doorgegeven en het proces een half jaar duurt?
Wijzigingen kunnen uitsluitend worden doorgevoerd indien vaststaat dat dit op verzoek van de burger is. Wanneer een adviseur belt, kan dit niet altijd met zekerheid worden vastgesteld. Daarnaast is het niet altijd mogelijk gegevens per telefoon te wijzigen, bijvoorbeeld als de wijziging met authentieke gegevens onderbouwd moet worden. In dat geval wordt de burger gewezen op de wijze waarop deze wijziging schriftelijk kan worden doorgevoerd. De situatie die in het artikel wordt genoemd is ons niet bekend.
Deelt u de mening dat, als de geschetste ervaring (vraag 15) klopt, deze niet acceptabel is? Bent u bereid om in deze situatie (doorgeven van wijzigingen bij aanvraag en toekenning toeslagen) zo snel mogelijk te starten met een «track & trace systeem» zodat te allen tijde de informatie bekend is, gevolgd en verwerkt kan worden (met verwijzing naar de eerder gestelde vragen en antwoorden van het lid Lodders: Voorstel track & trace voor de Belastingdienst 2021Z00311)? Zo nee, waarom niet?
Het streven is dat als een toeslaggerechtigde contact opneemt met de Belastingdienst/Toeslagen hij/zij zo goed mogelijk wordt geholpen om registratie van zijn partner mogelijk te maken. Er lopen verschillende trajecten binnen de Belastingdienst die de mogelijkheden onderzoeken voor het invoeren van een systeem als track & trace en het uitbreiden van bestaande functionaliteiten om stukken te volgen.
Herinnert u zich dat de Kamer in het voorjaar van 2020 zou worden geïnformeerd over een oplossing waardoor de vaststelling van het kindgebonden budget voor «buitenland gevallen» structureel goed zou worden ingericht? Wat is de status van deze structurele oplossing?
Ja. Naar aanleiding van de Beleidsdoorlichting Tegemoetkoming Ouders11 is het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland met het oog op vereenvoudiging en verbetering onderzocht. De SVB, Belastingdienst/Toeslagen en onze beide departementen hebben op basis daarvan verschillende oplossingsrichtingen geformuleerd. Het voornemen was om voor de zomer van 2020 de oplossingsrichtingen uitgewerkt te hebben en mogelijke eerste verbetervoorstellen te kunnen doen. Als gevolg van de Coronacrisis en de herstelactie van het kgb12 is dit niet gelukt. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Kunt u aangeven bij hoeveel arbeidsmigranten de fout is ontdekt en deze is rechtgezet? Hoeveel arbeidsmigranten zijn de afgelopen jaren in de knel gekomen omdat ze onterecht te veel kindgebonden budget hebben ontvangen en deze hebben moeten terugbetalen? Kunt u tevens aangeven om hoeveel geld het in totaal gaat (overzicht van de afgelopen zeven jaar, per jaar)?
Dit aantal is niet bekend en kan niet uit de systemen worden herleid.
Zijn of worden de betreffende arbeidsmigranten op enige wijze aangemerkt als «fraudeur» binnen de Belastingdienst? Zo ja, op welke wijze?
Het ontbreken van partnergegevens is geen reden om aangemerkt te worden als fraudeur.
Kunt u garanderen dat de betreffende mensen niet (langer) als fraudeur worden aangemerkt en behandeld en er gezocht wordt naar een passende oplossing? Zo nee, waarom niet?
Het ontbreken van partnergegevens is geen reden om aangemerkt te worden als fraudeur.
Kunt u aangeven op welke termijn het geconstateerde probleem structureel is opgelost?
De complexiteit van het proces van verrekening van de buitenlandse bijslagen en het controleren van (partner)gegevens in het buitenland is niet eenvoudig op te lossen binnen het huidige toeslagenstelsel. De historie laat dit ook zien. Op dit moment wordt dit proces opnieuw onderzocht om te zien of vereenvoudiging en verbetering mogelijk is. Wij verwachten dit jaar met de uitwerkingen en eventuele voorstellen tot verbetering te komen.
Deelt u de ernstige zorgen over de ontvlechting (reorganisatie) van de Belastingdienst, het ontbreken van een haalbaarheids- en uitvoeringstoets waardoor er geen inzicht is voor de gevolgen voor de werkzaamheden waar de dienst voor staat? Heeft de ontvlechting (reorganisatie) invloed gehad op het uitblijven van de toegezegde oplossing in het voorjaar van 2020? Heeft de ontvlechting (reorganisatie) van de dienst invloed op de huidige situatie? Zo nee, kunt u beide antwoorden uitgebreid toelichten? Kunt u hierbij, conform een eerder verzoek van de leden van de VVD-fractie, een actuele haalbaarheids- en uitvoeringstoets aan de Kamer doen toekomen?2
De ontvlechting heeft geen invloed gehad op de huidige situatie met het kgb. Wij verwijzen u hiervoor ook naar het antwoord op vraag 2 en het antwoord op vraag 17. De wijze van ontvlechting wordt nog uitgewerkt. Als toegezegd, wordt uw Kamer over die uitwerking geïnformeerd.
Klopt het dat de SVB een startbericht doorgeeft aan de Belastingdienst om over te gaan tot het uitkeren van het kindgebonden budget? Wordt deze informatie een-op-een overgenomen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de SVB voert de Algemene Kinderbijslagwet uit. Iemand maakt aanspraak op kgb als kinderbijslag wordt ontvangen. De SVB informeert de Belastingdienst/Toeslagen hierover via een zogenaamd tijdlijnbericht. Partnergegevens zijn hierin niet opgenomen omdat deze gegevens voor het ontvangen van kinderbijslag niet relevant zijn. Zie ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat het Ministerie van Financiën de uitvoering van toeslagen monitort? Klopt het dat de Belastingdienst rapporteert aan het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid? Kunt u toelichten of deze kwestie eerder aan de orde is gekomen in de monitoring door het Ministerie van Financiën? Zo ja, op welke manier en is hiermee gedaan? Zo nee, kunt u toelichten of de monitoring op een adequate manier gebeurt als deze situatie vanaf 2015 bekend is en er geen concrete actie ondernomen is om de situatie aan te pakken? Deelt u de mening dat deze kwestie natuurlijk veel eerder door het Ministerie van Financiën aan de orde gesteld had moeten worden? Zo nee, waarom niet?
Ja, het Ministerie van Financiën monitort de uitvoering van de toeslagen vanaf de invoering van het stelsel. Bij deze monitoring komt een groot aantal onderwerpen aan de orde die te maken hebben met de uitvoering door de Belastingdienst/Toeslagen, waaronder ook het kgb. Ook tussen Belastingdienst/Toeslagen en SZW vindt periodiek overleg plaats over de uitvoering van het kgb. Specifiek bij internationale vraagstukken is ook de SVB gesprekspartner. Zoals in antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de complexiteit van vaststelling van de hoogte van het kgb voor aanvragers waarbij een in het buitenland verblijvende partner aan de orde zou kunnen zijn, onderdeel van deze overleggen geweest en is gestreefd naar vereenvoudiging en verbetering van dit proces.
De Tozo en belastingaangifte |
|
Paul Smeulders (GL) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat de Tidelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) bij de belastingaangifte over twee partners wordt verdeeld? Waarom is dit? Kunt u nader toelichten wat het krijgen van Tozo-1 betekent voor de belastingaangifte?
De Tozo is een gezinsuitkering en wordt dan ook door beide partners aangevraagd. Dit is conform de bijstandsuitkering op basis van de Participatiewet, waar de Tozo op is gebaseerd. Daardoor telt de uitkering, die voor inkomsten zorgt, mee bij het inkomen van de partner en ontvangen beide partners voor de helft van de verstrekte uitkering een jaaropgave.
De Tozo is in een tijd van crisis onder stoom en kokend water tot stand gekomen. Doel van het kabinet was om zelfstandigen zo snel mogelijk te helpen. Om deze reden is er voor gekozen om bij de toekenning van de Tozo 1 geen rekening te houden met het inkomen van de partner en tegelijkertijd de hogere gezinsnorm (€ 1.536,34,) aan de ondernemer en zijn partner toe te kennen in plaats van de lagere alleenstaandennorm (€ 1.075,44), die zou gelden als de partner in zijn geheel buiten beschouwing zou zijn gelaten. Juist omdat er geen rekening gehouden werd met het partnerinkomen en daardoor logischerwijs niet precies bekend was hoeveel inkomsten deze partner had, is het mogelijk dat over het totale inkomen te weinig loonheffing is ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst. Hierdoor kan bij het doen van de aangifte inkomstenbelasting blijken dat er moet worden bijbetaald. Overigens zal dit vooral voorkomen bij partners die een zodanig inkomen verdienen dat ze geen of minder recht hebben op loonheffingskorting of dat ze in een hogere belastingschijf zitten dan waar de gemeente vanuit is gegaan. Vanaf Tozo 2 (1 juni 2020) zal dit zich minder voordoen, omdat toen de partnerinkomenstoets is ingevoerd.
Klopt het dat het hierdoor kan voorkomen dat een groot deel of zelfs de hele Tozo via de inkomstenbelasting weer wordt terugbetaald? Is dat dan niet onnodig rondpompen van geld geweest?
Nee, dat klopt niet. Een naheffing voor de inkomstenbelasting zal alleen voorkomen als de ondernemer of zijn partner meer inkomsten heeft ontvangen dan waar door de gemeenten bij de verstrekking van de Tozo rekening mee werd gehouden. Dit zal, zoals bij het antwoord op vraag 1 aangegeven, vooral voorkomen indien een partner bij Tozo 1 een zodanig inkomen verdiende dat er geen of minder recht is op loonheffingskorting of dat hij in een hogere belastingschijf zit dan waar de gemeente vanuit is gegaan. Dan kan het zijn dat er over het deel van de Tozo dat aan de partner van de ondernemer toekomt, meer belasting moet worden betaald dan verwacht.
Klopt het dat mensen hierdoor alsnog onder het bijstandsniveau terecht kunnen komen? Acht u dat rechtvaardig?
In principe kan dat niet voorkomen. Een naheffing bij Tozo 1 voor de inkomstenbelasting wordt veroorzaakt door de extra inkomsten van de ondernemer of zijn partner, waar door de gemeente geen rekening mee is gehouden. Deze naheffing kan echter niet meer bedragen dan deze extra inkomsten van de ondernemer of zijn partner. Dat betekent dat men per saldo (Tozo + inkomsten partner – naheffing) door de naheffing niet onder het bijstandsniveau (= hoogte van de Tozo) kan uitkomen. Mocht dit in een uitzonderlijke situatie – die we op voorhand theoretisch niet kunnen bedenken – toch het geval zijn, dan kunnen mensen zich tot de gemeente wenden voor een aanvulling tot het bijstandsniveau.
Welke invloed heeft het krijgen van een Tozo-1 uitkering op het inkomen van de partner als deze een uitkering krijgt (bijvoorbeeld een WIA-uitkering)? Kan het voorkomen dat de uitkering gekort wordt vanwege de Tozo? Zo ja, acht u dat rechtvaardig?
De Tozo wordt – net als de bijstand – niet geteld tot het inkomensbegrip in de sociale zekerheid bij het verrekenen van uitkeringen. Indien dus de partner van de ondernemer een uitkering van het UWV (bijvoorbeeld WIA, Wajong of WW) of van de SVB (bijvoorbeeld AOW) ontvangt, heeft het feit dat de helft van de Tozo hem toekomt geen gevolgen voor het recht op of de hoogte van zijn uitkering.
De enige uitzondering die zich zou kunnen voordoen, betreft het geval dat er recht op extra kinderbijslag bij intensieve zorg (AKW+) bestaat. Dit is een tegemoetkoming per kalenderjaar van € 2.225,29 waarop mensen aanspraak kunnen maken die dubbele kinderbijslag ontvangen vanwege de intensieve zorg voor een thuiswonend kind. Eén van de voorwaarden voor de AKW+ is dat de minstverdienende (fiscale) partner niet meer inkomen heeft dan € 5.072 per jaar. Het zou kunnen voorkomen dat doordat de helft van de Tozo bij het inkomen van deze partner wordt opgeteld, deze partner boven deze inkomensgrens komt. De verwachting is dat dit in een zeer beperkt aantal gevallen kan voorkomen. De omvang van de groep AKW+ ontvangers bedraagt 9.750, waarvan een deel alleenstaand is. Voor die groep geldt de inkomensgrens niet. Het zou dan gaan om gehuwde AKW+ ontvangers die Tozo ontvangen en waarvan daarnaast de minstverdienende partner door de Tozo boven de inkomensgrens van € 5.072 per jaar uitkomt.
Zijn zelfstandigen geïnformeerd over deze gevolgen bij het verstrekken van Tozo-1? Zo nee, informeren gemeenten nu alsnog actief hierover? Zo nee, kunt u gemeenten aansporen dit actief te doen?
Ja, zelfstandigen zijn hierover al tijdens Tozo 1 geïnformeerd via gemeenten, de site van de rijksoverheid en via organisaties voor zelfstandigen.
Krijgen zelfstandigen dezelfde mogelijkheden tot uitstel van belastingafdracht als dat mkb-bedrijven dat krijgen?
De Belastingdienst biedt zelfstandigen de mogelijkheid om in bepaalde gevallen uitstel van betaling van belastingen aan te vragen. Meer informatie hierover is te vinden op de website van de Belastingdienst: Bijzonder uitstel van betaling vanwege coronacrisis (belastingdienst.nl).
Het bericht ‘Afhandeling aanvragen farmaceutische vergunningen ernstig vertraagd’ |
|
Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Afhandeling aanvragen farmaceutische vergunningen ernstig vertraagd» van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en CIBG/Farmatec?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Hoe groot is de huidige ernstige vertraging in de doorlooptijd van de behandeling van farmaceutische vergunningen in het licht van de gebruikelijke termijn van maximaal 90 dagen? Hoeveel vergunningaanvragen liggen op dit moment te wachten op behandeling en wat is op dit moment de gemiddelde totale doorlooptijd voor nieuwe vergunningen?
De wettelijke termijn voor behandeling van adviesaanvragen is 90 dagen na ontvangst bij Farmatec. Eind 2020 hebben IGJ en Farmatec het internetbericht geplaatst dat deze termijn niet voor alle lopende aanvragen kon worden gehaald.
Bij verzending van een adviesaanvraag is de aanvrager nog niet altijd gereed voor een inspectiebezoek. Er is dan eerst contact tussen de inspectie en de aanvrager nodig om dit vast te stellen. Eind 2020 liep de achterstand in beantwoording van adviesaanvragen op tot ongeveer 25 lopende aanvragen waarvan de termijn van 90 dagen was overschreden.
Inmiddels heeft met alle bedrijven die een aanvraag ingediend hebben contact gehad en zijn vervolgafspraken gemaakt. Op dit moment is voor alle betrokken bedrijven een inspectiebezoek gepland of inmiddels uitgevoerd.
In hoeverre hebben de IGJ en CIBG/Farmatec genoeg capaciteit om het achterstallige werk en nieuwe aanvragen op korte termijn weg te werken?
De achterstand van eind 2020 was de aanleiding van de genoemde publicatie (1), waarin de achtergrond van de vertraging is aangeven. Door de coronacrisis heeft IGJ een periode minder inspecties op locatie uitgevoerd. Vervolgens heeft IGJ prioriteit gegeven aan de inspecties van bedrijven die (mogelijk) een rol gaan spelen in de productie en distributie van coronavaccins. Daarnaast heeft IGJ in het najaar van 2020 prioriteit gegeven aan het inspecteren van apotheken die IC-gerelateerde middelen bereiden en doorleveren.
Ook nu vraagt het inspecteren van bedrijven die betrokken zijn bij productie of distributie van COVID vaccins een groot deel van de inspectiecapaciteit. Deze inspectiecapaciteit kan dan niet worden ingezet voor het reguliere toezicht, waardoor nu de achterstanden oplopen.
Hoe verhoudt deze ernstige vertraging in het behandelen van nieuwe vergunningen zich tot de recente aankondiging voor een zoektocht naar mogelijke nieuwe productiefaciliteiten of snellere productieprocessen voor coronavaccins in Nederland onder leiding van special envoy vaccins, de heer Schikan?2
Bij de behandeling van nieuwe of gewijzigde vergunningaanvragen krijgen de aanvragen die een relatie hebben met de ontwikkeling of de productie of distributie van COVID-vaccins of medicatie gericht op het bestrijden van de Corona pandemie voorrang op het reguliere toezicht. Deze aanvragen worden met voorrang opgepakt, waarbij inzet van IGJ is om dit proces zo goed en snel mogelijk te doorlopen.
Kunnen de IGJ en CIBG/Farmatec vergunningaanvragen voor eventuele nieuwe productiefaciliteit spoedig behandelen, en hoe verhoudt zich dit tot het bericht over de huidige achterstanden en vertraging?
Naast het adviseren van vergunningaanvragen is regulier toezicht op vergunninghouders een van de taken van de IGJ. Deze taken worden naast elkaar uitgevoerd. Omdat de capaciteit eindig is betekent dat voorrang verlenen aan het adviseren van het CIBG/Farmatec voor het verlenen van een nieuwe vergunning voor een eventuele nieuwe productiefaciliteit ten koste gaat van andere taken van de IGJ, zoals regulier toezicht op houders van een fabrikantenvergunning, of het uitvoeren van een inspectiebezoek op verzoek van CBG of EMA bij nieuwe productielocaties in derde landen in verband met de aanvraag van een handelsvergunning.
Wat zijn de gevolgen van de ernstige vertragingen en het ontbreken van de mogelijkheid tot een verbetertraject bij de IGJ op beslissingen van biotechbedrijven en farmaceuten om al dan niet in Nederland te investeren in innovatieve, nieuwe Good Manufacturing Practice (GMP)-productiefaciliteiten voor bijvoorbeeld klinisch materiaal?
Indien een inspectie onderdeel uitmaakt van een vergunningaanvraag kan tijdens die inspectie worden vastgesteld dat de aanvrager nog niet voldoet aan de (GMP)-voorwaarden om te starten met de activiteiten. Na het oplossen van de constateerde tekortkomingen volgt, eventueel na een aanvullende inspectie, een positief advies. Het is aan de aanvragers om dergelijke verbetertrajecten op te volgen. Bij grote omissies kan een inspectie leiden tot een negatief advies. Ook dan is het aan het bedrijf om een verbetertraject te starten en opnieuw een aanvraag in te dienen. In de praktijk vraagt het verbetertraject bij het bedrijf zelf de meeste tijd. Ook bij vestiging buiten Nederland zal het bedrijf aan de GMP eisen moeten voldoen, voordat een vergunning kan worden verkregen. De plaats van vestiging heeft hier derhalve beperkt invloed op.
De ervaring is dat het opzetten van een farmaceutisch kwaliteitssysteem dat voldoet aan GMP en het bereiken van het GMP niveau doorgaans meer tijd vraagt dan het vergunningsverleningstraject. Bovendien wordt, door het vergroten van de bekendheid van de werkwijze van IGJ en Farmatec, de tijdsduur van een adviesaanvraag zo voorspelbaar mogelijk en helpt dit bedrijven om in te schatten of ze aan de eisen te voldoen, voordat ze een aanvraag indienen.
Ook bij bedrijven die al gevestigd zijn in Nederland is voldoende capaciteit voor regulier toezicht belangrijk. Van houders van een fabrikantenvergunning wordt verwacht dat zij een geldig GMP certificaat kunnen overleggen bij aanvraag van een handelsvergunning of export. Een GMP certificaat wordt uitsluitend verleend na een positief resultaat bij een regulier inspectiebezoek en heeft een beperkte geldigheid.
Bent u het ermee eens dat het met name voor startups en kleinere biotechbedrijven een grote impact heeft dat zij geen mogelijkheid meer hebben tot een verbetertraject bij het verkrijgen van een vergunning voor een nieuw GMP-faciliteit?
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel extra vertraging levert het op dit moment op als een aanvrager een negatief advies krijgt van de IGJ en als gevolg daarvan geen vergunning krijgt vanuit CIBG/Farmatec waardoor zij achter moeten aansluiten in de rij met een nieuwe vergunningaanvraag?
Wanneer een bedrijf kleine geen of kleine omissies heeft, krijgt het de gelegenheid om deze ter herstellen. In dat geval is extra doorlooptijd beperkt. In geval dat de omissies zo groot zijn dat IGJ negatief adviseert zal de aanvrager een nieuwe vergunningaanvraag moeten indienen. Hiervoor geldt een vastgelegde doorlooptijd, hierbij niet meegerekend de tijd die het bedrijf zelf nodig heeft om correcties of verbeteringen door te voeren om een nieuwe aanvraag in te kunnen dienen.
Ziet u ook de mogelijke negatieve gevolgen voor beslissingen over nieuwe GMP-faciliteiten in Nederland en de ambitie om van Nederland een life sciences hub te maken vanuit de grote onzekerheid en onvoorspelbaarheid die nu uitgaat van de huidige situatie bij de IGJ en CIBG/Farmatec rond de behandeling van farmaceutische vergunningen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke termijn verwachten de IGJ en CIBG/Farmatec de ernstige vertragingen en het ontbreken van de mogelijkheid tot een verbetertraject op te lossen?
Zie antwoord vraag twee.
Welke maatregelen zijn er volgens u nodig om extra capaciteit vrij te maken om de achterstanden en ernstige vertraging zo snel mogelijk weg te werken? Bent u bereid er op toe te zien dat deze maatregelen ook worden doorgevoerd?
IGJ werft momenteel nieuwe medewerkers om zo weer voldoende capaciteit te hebben voor de inspecties en de achterstanden in te lopen.
Daarnaast wordt in 2021 een aangepast inspectie programma uitgerold. Om de achterstand in GMP-inspecties weg te werken is samenwerking nodig tussen de inspectie en de geïnspecteerde. De inspectieduur op locatie wordt verkort en er wordt vooraf meer documentatie bij bedrijven opgevraagd. Ook worden de inspectierapporten minder uitgebreid.
Met behulp van een strakke planning en wederzijdse goede voorbereiding wordt er zo efficiënt mogelijk gewerkt, zonder dat het inspectiebezoek minder zorgvuldig wordt. De inspectie vraagt alle vergunninghouders de inspectie goed voor te bereiden. Een deel van de benodigde documentatie moet vooraf al worden toegestuurd. Dit is meer informatie dan bedrijven tot nu toe gewend waren. Dit opsturen moet uiterlijk drie weken voor de feitelijke inspectie. Op deze manier kan de inspecteur nog op tijd andere informatie opvragen of ter voorbereiding klaar laten leggen. Het inspectiebezoek kost dan minder tijd en kan in veel gevallen in één dag worden afgehandeld. Om zoveel mogelijk inspecties te kunnen doen en om de strakke planning te kunnen uitvoeren, kan bovendien de datum van het bezoek alleen bij uitzonderlijke omstandigheden aangepast worden. De datum van het inspectiebezoek kan niet worden gewijzigd.
Over deze werkwijze staat berichtgeving op IGJ.nl.
Wat is nodig om ervoor te zorgen om voor startups en kleinere biotechbedrijven de mogelijkheid tot een tussentijds verbetertraject in de vergunningaanvraag bij nieuwe GMP-productiefaciliteiten zo snel mogelijk weer beschikbaar te krijgen, zodat Nederland geen innovatieve bedrijvigheid misloopt die uiteindelijk leidt tot toepassingen die bijdragen aan gezondheidswinst? Bent u bereid erop toe te zien dat deze maatregelen ook worden doorgevoerd?
Het is belangrijk dat startups en kleinere biotech bedrijven zorgen dat ze ten tijde van het indienen van de aanvraag voldoen aan de GMP-eisen die gesteld worden aan hun toekomstige activiteiten. De kans dat er tekortkomingen worden geconstateerd, waarvoor eerst een plan van aanpak moet worden overgelegd, wordt daarmee kleiner. Ook de aard van de tekortkomingen zullen dan een minder grote impact hebben en mogelijk sneller kunnen worden opgelost. Er zijn diverse bedrijven in Nederland actief die GMP consultancy aanbieden om deze bedrijven hierbij te begeleiden.
Het bericht 'Wederom levensgevaarlijke stenenactie Greenpeace in VK-wateren' van de Nederlandse Vissersbond |
|
Agnes Mulder (CDA), Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wederom levensgevaarlijke stenenactie Greenpeace in VK-wateren»?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat Greenpeace wederom kolossale rotsblokken heeft geloosd, dit keer in de zee ten zuiden van Brighton (Verenigd Koninkrijk), en dat dit levensgevaarlijk is voor de vissers?
Ik ben er mee bekend dat de Britse tak van Greenpeace natuurstenen heeft afgezonken, dit keer ten zuiden van Brighton in het Engelse deel van de Noordzee. Hoewel Greenpeace aangeeft dat met het delen van de coördinaten van de locatie van de stenen de veiligheid gewaarborgd is, kan dit tot risico’s leiden voor de (bodem beroerende) visserij als zij dit over het hoofd ziet.
Herinnert u zich de uitspraken nog die u deed tijdens het algemeen overleg Visserij op 12 oktober 2020 waarin u aangaf zeer ontstemd te zijn en dat u het niet zou laten gebeuren dat één partij het hele Noordzeeakkoord zou gijzelen door één zo’n actie? Hoe beoordeelt u deze actie van Greenpeace? Wat betekent dit voor de positie van Greenpeace in het Noordzeeoverleg?2
Ik herinner mij deze uitspraken. Ik verwerp en betreur de acties van Greenpeace dan ook. Greenpeace Nederland wordt vertegenwoordigd in het NZO. Hoewel dit de Britste tak van Greenpeace betreft doet deze actie afbreuk aan het wederzijdse opgebouwde vertrouwen en begrip tussen de partijen in dit overleg.
Nederland heeft de actie van Greenpeace in internationaal overleg aan de orde gesteld. Dit is door vertegenwoordigers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gedaan in het internationale Noordzee visserijoverleg, bekend als de «Scheveningen groep». Hiernaast heeft Greenpeace Nederland haar commitment aan het Noordzeeakkoord onderstreept en verzekerd in Nederland dit soort acties niet van plan te zijn. Hiermee blijft Greenpeace betrokken bij de overleggen over de toekomst van de Noordzee.
Deelt u de mening dat het tijd is dat Greenpeace Nederland afstand neemt van de actie van hun Britse afdeling? Bent u het er tevens mee eens dat er geen reden meer is om geen actie te ondernemen tegen Greenpeace? Zo nee, waarom niet?
Het betreft een actie van de Britse tak van Greenpeace in het Engelse deel van de Noordzee. De Waterwet is hier niet van toepassing. Het betreffende ministerie in het VK (DEFRA) is naar aanleiding van deze actie een onderzoek gestart of er wet- en/of regelgeving is overtreden. Indien dat het geval is, is het aan de Britse autoriteiten om te bepalen of en hoe daartegen wordt opgetreden. Van de Britse autoriteiten heb ik vernomen dat naar aanleiding van een soortgelijke actie van Greenpeace op 22 september 2020 – waarbij natuurstenen zijn afgezonken in het Britse deel van de Doggersbank – door de Britse Marine Management Organisation (MMO) een officiële waarschuwing aan Greenpeace is gegeven.
Een oordeel over de strafbaarheid van dit handelen in Nederland is aan het Openbaar Ministerie. Greenpeace heeft nauwkeurig doorgegeven op welke locatie de stenen zijn afgezonken. Het Openbaar Ministerie heeft naar aanleiding van de vorige actie geconcludeerd dat er geen aanleiding is om strafrechtelijk onderzoek te doen omdat er geen sprake is van een directe gevaarzetting.
Een explosieve toename hacks en datadiefstal |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «AP luidt noodklok: explosieve toename hacks en datadiefstal»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het verontrustend is dat voor het tweede jaar op rij het aantal incidenten van hacking, phishing of malware om persoonsgegevens buit te maken sterk gestegen is? Zo nee, waarom niet?
Zoals onder meer gemeld in de Kamerbrief van 9 oktober jl. (Kamerstukken 2019–2020, 26 643, nr. 715) zijn geregistreerde cybercrime (waaronder hacken) en gedigitaliseerde criminaliteit (waaronder online fraude en babbeltrucs) de afgelopen jaren beide gestegen. Sinds het begin van de coronacrisis zijn deze vormen van criminaliteit verder toegenomen. Dat is zorgelijk. Het is niet bekend in hoeveel gevallen er persoonsgegevens zijn overgenomen.
Heeft u een indicatie in hoeveel gevallen genoemde incidenten leiden tot misdrijven waaronder oplichting en identiteitsfraude?
Uit de cijfers van de politie, het OM, de Fraudehelpdesk en het Centraal Meldpunt Identiteitsfraude is niet te herleiden welke specifieke hack of datadiefstal ook heeft geleid tot fraude. Ook de AP beschikt niet over informatie over misdrijven die het gevolg zijn van datalekken. Er zijn namelijk verscheidene manieren om aan informatie en persoonsgegevens te komen, denk hierbij aan phishing, het onderscheppen van de post en online gedrag op social media. Bij het plegen van fraude wordt ook vaak gebruik gemaakt van combinaties van meerdere datasets. Bijvoorbeeld wordt een dataset die is gestolen via phishing gecombineerd met de dataset die is gestolen door middel van hacken. Ook kan er veel tijd zitten tussen het moment dat de gegevens worden gestolen en de mogelijke gevolgen, waardoor een direct verband moeilijk aan te tonen is. Daarnaast hebben slachtoffers vaak zelf geen zicht op hoe de fraudeur aan de gegevens is gekomen, waardoor het niet herleidbaar is.
Deelt u de mening van de voorzitter van de Autoriteit Persoonsgegevens dat organisaties waar mensen hun persoonsgegevens aan toevertrouwen daar niet altijd zorgvuldig mee omgaan? Zo ja, hoe komt dat en hoe gaat u er aan bijdragen dat dat verbeterd gaat worden? Zo nee, waarom niet?
De AP rapporteert in haar datalekkenrapportage dat 2020 een toename met 30% kende van het aantal hacks dat gericht is op het buitmaken van persoonsgegevens. Die toename kan verschillende oorzaken hebben, waaronder onzorgvuldigheid. De AVG verplicht tot het nemen van technische en organisatorische maatregelen om persoonsgegevens te beveiligen en het verlies van persoonsgegevens te voorkomen. De verbetering hiervan is in belangrijke mate een kwestie van bewustwording. De voorlichtende rol met betrekking tot de AVG ligt primair bij de AP. Daarnaast is vergroting van het privacybewustzijn een van de voornemens uit de Agenda horizontale privacy, waarover ik uw Kamer bij brief van 5 februari jl. (Kamerstukken 2020–21, 34 926, nr. 11) informeerde.
Bij hoeveel datalekken is de Autoriteit Persoonsgegevens bij gebrek aan capaciteit niet in de staat om daar actie tegen te ondernemen?
In 2020 ontving de AP 23.976 meldingen van datalekken. Uit de rapportage Datalekken 2020 van de AP blijkt dat de AP in 1.736 gevallen actie heeft ondernomen. Dit kan naar aanleiding van datalekmeldingen zijn, maar ook als de AP een datalek vermoedt door klachten, tips of andere datalekmeldingen.
Het is niet mogelijk om aan te geven of het niet oppakken van gemelde datalekken te wijten is aan capaciteitsgebrek. Het is immers niet zo dat elke melding automatisch om ingrijpen van de AP vraagt. De AP beoordeelt na binnenkomst van een melding of actie nodig is, waarbij de ernst van het datalek het zwaarstwegende criterium is.
Deelt u de mening, zoals die mede verwoord is door de Kamer in het debat over het datalek bij de GGD, dat de Autoriteit Persoonsgegevens als de toezichthouder moet meegroeien met de toename van het aantal risico’s waardoor de bescherming van persoonsgegevens steeds meer onder druk komt te staan? Zo ja, hoe gaat u hier en op welke termijn concreet gevolg aan geven? Zo nee, waarom niet?
In de rapportage Datalekken 2020 van de AP wordt een toename van het aantal meldingen van hacking en malware gemeld van 271 meldingen. Het totaal aantal datalekmeldingen neemt echter af met 2.980 meldingen. Dit impliceert dat niet meer capaciteit nodig is, maar een herprioritering van de bestaande capaciteit. Het is aan de AP om haar capaciteit risico-gestuurd in te zetten.
Het vergroten van de opdracht aan de AP door toekenning van meer middelen op bijvoorbeeld dit specifieke punt of in totaliteit, zoals is verzocht in de motie van het lid Hijink c.s., vraagt om investeringen en fundamentele beleidskeuzes die aan een volgend kabinet zijn. Zoals ik per brief van 1 maart aan uw Kamer heb laten weten, is het gelet op de demissionaire status van dit kabinet thans niet mogelijk om toezeggingen te doen over de verhoging van het budget van de AP.
Het verloop van het verkiezingsproces inzake de komende Tweede Kamerverkiezing |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Welke risico’s op fraude bij de komende Tweede Kamerverkiezing ziet u? Welke maatregelen heeft u getroffen om te waarborgen dat deze risico’s zich niet voor zullen doen?
Sinds 2007 hanteert het kabinet acht waarborgen waaraan het verkiezingsproces moet voldoen. Deze waarborgen zijn in dat jaar geformuleerd door de Adviescommissie inrichting verkiezingsproces (commissie-Korthals Altes)1, en het kabinet heeft die overgenomen2. Deze waarborgen zijn: transparantie, controleerbaarheid, integriteit, kiesgerechtigheid, stemvrijheid, stemgeheim, uniciteit en toegankelijkheid. Telkens als er veranderingen worden doorgevoerd in het verkiezingsproces, wordt opnieuw een afweging tussen de waarborgen gemaakt, zoals ook door de Adviescommissie is geadviseerd. Ook bij de totstandkoming van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 is dat gebeurd; zie de memories van toelichting bij de wetsvoorstellen die hebben geleid tot de wet zoals die nu luidt3. In de wet zijn diverse keuzes gemaakt die risico’s kunnen meebrengen voor bepaalde waarborgen. In de toelichting is beargumenteerd waarom de regering die risico’s, in het belang van andere waarborgen (met name de waarborg toegankelijkheid), tijdelijk, gedurende de werking van de Tijdelijke wet, aanvaardbaar acht. Een voorbeeld daarvan is de uitbreiding van het maximumaantal volmachten dat een kiezer mag aannemen, van twee naar drie. Die uitbreiding brengt een verhoging mee van het risico op ronselen van volmachten (met een risico op schending van de waarborg integriteit), maar de regering acht de kans groot dat bij de komende verkiezing de behoefte aan het geven van een volmacht vanwege de coronamaatregelen hoger zal zijn dan normaal, en heeft het daarom, gelet op het belang van de waarborg toegankelijkheid, van belang geacht om tijdelijk tegemoet te komen aan die grotere behoefte4.
Verder wijs ik op de waarborgen controleerbaarheid en transparantie. De zitting van alle (brief)stembureaus (zowel de stemming als de eventuele vooropening en de telling) is toegankelijk voor iedereen die dat wil (uiteraard met inachtneming van de coronamaatregelen), en iedereen kan tijdens deze zittingen bezwaren inbrengen. De zittingen van de hoofdstembureaus en het centraal stembureau worden digitaal uitgezonden, zodat ook voor deze zittingen de controleerbaarheid en transparantie zijn gewaarborgd. Na afloop worden de processen-verbaal van alle zittingen gepubliceerd op het internet. Zo is voor iedereen die dat wil na te gaan hoe de uitslag van de verkiezing tot stand komt.
Waar worden de uitgebrachte briefstemmen bewaard tussen het moment dat zij per post zijn ontvangen en het moment dat de stemmen worden geteld? Wie hebben toegang tot deze locatie? Hoe wordt deze locatie beveiligd?
De Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 en de Tijdelijke regeling verkiezingen covid-19 (Stcrt. 2021, 4502) stellen regels over het vervoer en de opslag van de briefstembescheiden (zie met name paragraaf 2b van de Tijdelijke regeling verkiezingen covid-19). De opslag vindt plaats in:
Het Ministerie van BZK heeft ten behoeve van de gemeenten in een digitale toolkit een aantal factsheets geplaatst, waaronder ook de Factsheet hoe ontvangt de gemeente de briefstemmen? | Publicatie | Rijksoverheid.nl. Daarin staat een overzicht van de regels die gelden voor het vervoer en de opslag van briefstembescheiden op basis van de Tijdelijke regeling.
Waarom heeft u ervoor gekozen dat briefstemmen waarbij de verplichte handtekening ontbreekt, toch worden meegeteld? Erkent u dat het tolereren van het ontbreken van een handtekening het risico op fraude vergroot? Verwacht u dat een dermate groot deel van de 70-plussers niet in staat is om een handtekening te zetten, dat deze werkwijze het vergrote risico op fraude rechtvaardigt?
De kiezer wordt gevraagd de stempluspas te ondertekenen, waarmee hij verklaart dat hij het briefstembiljet persoonlijk heeft ingevuld. Ik ga ervan uit dat verreweg de meeste kiezers de handtekening zullen zetten. Maar de wetgever heeft geoordeeld dat het te ver gaat om te regelen dat het ontbreken van een handtekening moet leiden tot het niet meetellen van de briefstem, inderdaad omdat sommige kiezers niet in staat zijn om zelf een handtekening te zetten5. Dit onderwerp is overigens ook uitvoerig besproken tijdens het plenaire debat over de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 in de Eerste Kamer6. Het mogelijke risico op fraude dat hierdoor ontstaat, is naar mijn mening beperkt (zie het antwoord op vraag 4).
Ik zal bij de evaluatie van de verkiezing bezien in welke mate het is voorgekomen dat er geen handtekening is gezet op de stempluspas7.
Hoe voorkomt u dat personen substantiële hoeveelheden briefstemmen zonder handtekening (die conform uw beleid wel worden meegeteld) op frauduleuze wijze bij de geldig uitgebrachte briefstemmen voegen?
Dat het ontbreken van een handtekening er niet toe leidt dat de briefstem niet meetelt, is niet alleen mijn beleid, maar is geregeld in de (door beide Kamers vrijwel unaniem aangenomen) Tijdelijke wet verkiezingen covid-19. Anders dan de vragensteller lijkt te veronderstellen, is het de stempluspas die moet worden ondertekend, en niet het briefstembiljet. Er is dus geen risico dat briefstembiljetten zonder handtekening worden gevoegd bij briefstembiljetten met handtekening. Een briefstembiljet telt uitsluitend mee als de kiezer ook een geldige stempluspas in de retourenveloppe doet. Per stempluspas kan maximaal één stem worden uitgebracht. Als het aantal briefstembiljetten in een retourenvelop niet overeenkomt met het aantal stempluspassen, wordt de envelop terzijde gelegd door het briefstembureau (artikel 11h, tweede lid, Tijdelijke wet verkiezingen covid-19). Deze stembiljetten tellen dan dus niet mee. Degene die substantiële fraude zou willen plegen met niet-ondertekende stempluspassen, zou dus grote hoeveelheden stempluspassen en briefstembiljetten (die separaat van de stempluspassen naar het adres van de kiesgerechtigden worden verstuurd) moeten onderscheppen, en vervolgens daarmee moeten proberen te stemmen. Het risico daarop bestaat, maar is naar mijn mening beperkt. Als iemand grote hoeveelheden stempluspassen onderschept, zal zeker een deel van de kiezers voor wie deze passen bestemd waren, ontdekken dat zij geen stempluspas hebben ontvangen. Zij kunnen bij de gemeente een vervangende stempluspas aanvragen, als gevolg waarvan de oorspronkelijke stempluspas ongeldig wordt verklaard (het nummer daarvan wordt opgenomen in het door het briefstembureau te raadplegen register van ongeldige stempassen).
Ik wijs er verder op dat misbruik van de stempluspas, zoals iemand die zich uitgeeft voor een andere kiezer, strafbaar is (zie artikel 128 van het Wetboek van Strafrecht). Dat staat ook uitdrukkelijk vermeld op de stempluspas.
Welke risico’s ziet u in de nieuwe mogelijkheid dat uitgebrachte stemmen op een andere locatie dan in het stembureau geteld worden (indien het stembureau niet groot genoeg is om tijdens het tellen 1,5 meter afstand te houden)? Hoe worden de stemmen naar de andere locatie vervoerd en beveiligd? Worden de kiezers die toezicht willen houden op het tellen van de stemmen, in de gelegenheid gesteld om zich naar de andere locatie te verplaatsen en daar toe te zien op het proces.
Er zijn risico’s verbonden aan het vervoer van de stembescheiden naar een andere locatie, zoals ook toegelicht in de memorie van toelichting bij de Tijdelijke wet8. De regelgeving bevat maatregelen die beogen die risico’s te minimaliseren. Zo moeten de leden van het stembureau de stembus afsluiten en verzegelen, en moeten zij de sleutel van de stembus, samen met het proces-verbaal van het stembureau, in een enveloppe bewaren, die eveneens moet worden afgesloten en verzegeld. De stembus enerzijds en de enveloppe anderzijds moeten separaat worden vervoerd. De burgemeester is ervoor verantwoordelijk dat de stembus onder toezicht staat gedurende het vervoer. Dat houdt in dat er steeds twee personen per vervoermiddel betrokken zijn bij het vervoer, zodat de stembus niet onbeheerd wordt achtergelaten en altijd onder toezicht staat, ook als de ophaaldienst eventueel stembussen ophaalt bij andere stemlokalen. Ook het (separate) vervoer van de verzegelde pakken en de enveloppe vindt plaats door twee personen9. Verder tekenen de leden van het stembureau, voorafgaand aan het vervoer van de stembescheiden, een verklaring van authenticiteit. Deze verklaring maakt deel uit van het proces-verbaal en is een veiligheidsmaatregel. Door de ondertekende verklaring heeft het stembureau, wanneer het op een andere locatie de stemopneming vervolgt, een mogelijkheid om vast te stellen dat het proces-verbaal dat uit de verzegelde enveloppe wordt gehaald identiek is aan het proces-verbaal dat in de enveloppe is gestopt.
Het tellen van de stemmen is een openbare aangelegenheid. Iedere belangstellende heeft de bevoegdheid om de telling waar te nemen, uiteraard met inachtneming van de coronamaatregelen. Bij de ingang van de tellocatie staat iemand die moet bewaken dat het binnen niet te druk wordt. Als er binnen zoveel belangstellenden zijn dat er, gelet op de coronamaatregelen, niemand meer bij kan, moet deze persoon eventuele nieuwe belangstellenden vragen om even buiten te wachten totdat er binnen weer ruimte is.
Waarom is de mogelijkheid gecreëerd dat het tellen van de stemmen geschorst kan worden indien de tellers «vermoeid dreigen te raken»? Waarom verwacht u dat tellers eerder vermoeid raken tijdens de komende verkiezingen, dan bij alle vorige verkiezingen?
Het tellen van de stemmen kan lang duren, niet zelden tot na middernacht. Verwacht mag worden dat dit zich bij de komende verkiezing in sterkere mate zal voordoen dan bij andere verkiezingen. In de eerste plaats is er bij een Tweede Kamerverkiezing doorgaans een hoge opkomst, zodat er meer stembiljetten zijn te tellen dan bij andere verkiezingen. Die hoge opkomst kan ook tot gevolg hebben dat er om 21.00 uur, als de stemming sluit, nog een rij kiezers staat die willen stemmen. Uit de wet volgt dat alle kiezers die om 21.00 uur in de rij staan, nog moeten kunnen stemmen. Het kan daardoor na 21.00 uur nog even duren voordat kan worden begonnen met tellen. In de tweede plaats doen aan de komende verkiezing meer partijen mee dan in decennia is voorgekomen, met als gevolg zeer grote en moeilijk te hanteren stembiljetten, wat het tellen bemoeilijkt. In de derde plaats is, zoals de vragensteller zelf in vraag 5 ook opmerkt, de mogelijkheid gecreëerd om de stemmen op een andere locatie te tellen, namelijk als de stemlocatie gelet op het houden van een veilige afstand tussen tellers te klein is om te tellen. Het vervoer van de stembescheiden naar de tellocatie zal de nodige tijd in beslag nemen, vóórdat kan worden begonnen met tellen.
Het is om die redenen dat in de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19 de mogelijkheid is gecreëerd om het tellen van de stemmen te schorsen, namelijk als de tellers zodanig vermoeid dreigen te raken dat van een zorgvuldige telling redelijkerwijs geen sprake meer kan zijn. De voorzitter van een stembureau kan uitsluitend schorsen in afstemming met de burgemeester, en uitsluitend nadat eerst ten minste een uitslag op lijstniveau is vastgesteld, waarvan de resultaten moeten worden ingevuld op het proces-verbaal.
Waar worden de stemmen bewaard, indien tijdens het tellen wordt besloten om het tellen te schorsen? Erkent u dat het de transparantie niet ten goede komt, indien het tellen geschorst wordt en de stemmen elders bewaard worden totdat het tellen weer wordt hervat?
Het is bij de komende Tweede Kamerverkiezing onvermijdelijk dat de telling niet steeds kan worden afgerond op dezelfde dag en/of op dezelfde locatie als waarop de stemmen zijn uitgebracht. Dat geldt niet alleen in het geval de telling wordt geschorst vanwege vermoeidheid van de tellers, maar bijvoorbeeld ook voor de vervroegd uitgebrachte stemmen (per brief of in het stemlokaal op 15 en 16 maart), die op 17 maart worden geteld. De regelgeving schrijft maatregelen voor die beogen om de risico’s die gepaard gaan met het vervoer en de opslag van de stembescheiden, te minimaliseren.
Na het sluiten van de stembussen op 17 maart telt elk (brief)stembureau ten minste voor iedere lijst het gezamenlijke aantal op de kandidaten uitgebrachte stemmen. Er is dus net als bij elke verkiezing in de avond van of nacht volgend op 17 maart ten minste een voorlopige uitslag bekend op lijstniveau. De mogelijkheid tot schorsing van de stemopneming is wettelijk geregeld om te voorkomen dat door vermoeidheid fouten worden gemaakt bij de telling. Een betrouwbare en juiste uitslag staat voorop, waarbij geldt dat de gehele stemopneming toegankelijk en transparant is voor kiezers.
Als de telling vanwege vermoeidheid van de stembureauleden moet worden geschorst, moet het stembureau de lijstgewijs gerangschikte stembiljetten weer in de stembus stoppen, en de stembus afsluiten en verzegelen. Zij tekenen de verklaring van authenticiteit (zie het antwoord op vraag 5), en stoppen het proces-verbaal, samen met de sleutel van de stembus, in een enveloppe, die eveneens wordt verzegeld (artikel 17f van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19). De burgemeester draagt er zorg voor dat de stembus en de verzegelde enveloppe gescheiden van elkaar worden vervoerd en, tot het moment dat de telling wordt hervat, gescheiden van elkaar worden opgeslagen (zie artikel 11b van de Tijdelijke regeling verkiezingen covid-19) in:
De burgemeester bepaalt waar en wanneer de telling wordt hervat, en maakt dit op algemeen toegankelijke wijze bekend (artikel 17e, derde lid, van de Tijdelijke wet verkiezingen covid-19).
Hoe worden de betrokkenen bij het verkiezingsproces gescreend? Wordt van alle tellers, alsmede van degenen die toegang hebben tot de stemmen die buiten het zicht van de kiezers bewaard worden, een verklaring omtrent het gedrag gevraagd? Zo nee, waarom niet?
Personen die bij rechterlijke uitspraak uit het kiesrecht zijn ontzet, kunnen niet fungeren als stembureaulid of teller (zie artikel E 4, tweede lid, aanhef en onder a, van de Kieswet). Voor het overige zijn er geen wettelijke regels over het screenen van de genoemde betrokkenen, en is evenmin een verklaring omtrent het gedrag voorgeschreven. Er is tot op heden geen aanleiding gevonden om daarover wél nadere regels te stellen, mede gelet op het belang dat het stembureaulidmaatschap (een vrijwilligersfunctie) toegankelijk is voor iedere kiesgerechtigde.
Kunnen kiezers die om hen moverende redenen weigeren een mondneusmasker te dragen – en het risico op een boete voor lief nemen – geweigerd worden als zij het stemlokaal willen betreden om hun stem uit te brengen?
Kiezers moeten in het stemlokaal een mondkapje dragen (artikel 5, eerste lid, onder a, van de Tijdelijke regeling verkiezingen covid-19). Er geldt krachtens het derde lid een uitzondering voor:
Als een kiezer om andere redenen weigert een mondkapje te dragen, kan de toegang tot het stemlokaal worden geweigerd (artikel 9, zesde lid, Tijdelijke wet verkiezingen covid-19). Het niet dragen van een mondkapje in het stemlokaal is niet strafbaar.
Wilt u deze vragen afzonderlijk van elkaar en uiterlijk op 5 maart 2021 beantwoorden?
Ik heb de vragen zo snel als mogelijk beantwoord.
De oproep van de NVWA om te stoppen met het kopen van puppy’s omdat het probleem van malafide hondenhandel te groot is |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de tweet van de Inspecteur Dierwelzijn van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de organisatie die verantwoordelijk is voor het toezicht op dierenwelzijn bij bedrijfsmatig gehouden gezelschapsdieren, «het probleem is veel te groot om overal langs te gaan. STOP met het kopen van pupjes. Dan is de malafide handel afgelopen. Retweet aub zo vaak als het maar kan...»?1
Ja. Op 16 februari 2021 hebben inspecteurs van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) samen met de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de (dieren)politie 79 honden weggehaald bij een hondenfokker in Limburg. In het bovengenoemde twitterbericht attendeert de inspecteur haar volgers op een nieuwsbericht van de NVWA over dit optreden door de toezichthouders. De oproep moet daarom ook gezien worden als een oproep om geen hond te kopen bij malafide hondenhandelaren.
Erkent u dat deze oproep om te stoppen met het kopen van puppy’s het beeld bevestigt dat de situatie rond de malafide hondenhandel en de broodfokkers uit Oost-Europa op dit moment totaal uit de hand loopt?
De oproep om te stoppen met het kopen van puppy’s via de malafide handel is gedaan om (toekomstige) kopers te wijzen op hun verantwoordelijkheid. Kopers dienen zich te realiseren dat de aanschaf van een hond ook een grote verantwoordelijkheid met zich meebrengt en dat de koper een belangrijke rol speelt bij het voorkomen van welzijnsaantasting die plaatsvindt als gevolg van de slechte omstandigheden waaronder puppy’s worden gefokt, grootgebracht en verkocht en om de illegale handel te voorkomen.
Vanwege een toename van de vraag naar jonge honden tijdens de eerste lockdown heeft de NVWA al op 22 juni 2020 op haar website een waarschuwing geplaatst om potentiële hondenkopers tips te geven hoe zij kunnen voorkomen dat zij (ongewild) meewerken aan illegale hondenhandel. Sindsdien heeft de NVWA deze boodschap via verschillende sociale-mediakanalen en media-uitingen herhaald.
Trekt u het zich aan dat het zover heeft kunnen komen dat de toezichthouder zich genoodzaakt voelt om deze oproep te doen via sociale media en kunt u dit toelichten?
Ik vind het goed dat de NVWA haar taak als toezichthouder breed opvat en niet alleen optreedt tegen overtredingen, maar (toekomstige) hondeneigenaren ook actief informeert over hoe zij misstanden en het ongewild meewerken aan illegale hondenhandel kunnen voorkomen.
Heeft de NVWA ook bij u aan de bel getrokken over het feit dat deze toezichthouder het probleem van de puppyhandel niet aankan? Zo ja, wanneer was dat en wat was uw reactie? Zo nee, hoe verklaart u dat?
Er zijn regelmatig overleggen met de NVWA, waarin ook gesproken wordt over de stijgende vraag naar honden en de daarmee gepaard gaande stijgende import. In deze overleggen wordt besproken wat de mogelijkheden zijn om op te treden tegen de welzijnsproblemen in de illegale hondenhandel.
Om de problematiek rondom de hondenhandel effectiever aan te kunnen pakken is een taskforce Hondenhandel opgericht met als deelnemers de NVWA, de (dieren)politie, de LID en beleidsmedewerkers van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.
Het voorkomen van de problematiek is uit oogpunt van dierenwelzijn het meest effectief, naast het (achteraf) aanpakken van de problemen. Kopers vervullen een belangrijke rol bij het voorkomen van misstanden, het ongewild meewerken aan illegale hondenhandel en bij het melden van vermoedens van illegale handel.
Daarbij hoort een goede oriëntatie door kopers alvorens ze een hond aanschaffen. Er is voldoende informatie te vinden over waar men op moet letten bij de aanschaf van een hond op onder andere de website van de Dierenbescherming, het Landelijk Informatiecentrum Gezelschapsdieren (LICG) en de Hondenbescherming.
Het LICG heeft, naast een puppy checklist, stappenplannen opgesteld over «herken de foute fokker» en «de aanschaf van een puppy via internet». Deze stappenplannen helpen een koper om malafide fokkers/handelaren te herkennen en te vermijden. Zolang mensen toch pups blijven kopen bij de foute fokkers en handelaren blijft deze markt in stand.
De NVWA is op verschillende platformen actief om de bewustwording rondom het aanschaffen van een hond te vergroten. Via de NVWA-website, social media (Twitter, LinkedIn, Facebook en Instagram), en via medewerking aan een reportage door NOSstories, is de NVWA actief in berichtgeving over de aanschaf van een hond en waarop gelet dient te worden.
Ook ben ik aan het onderzoeken of en hoe een verplichte bedenktijd voor de aanschaf van huisdieren bij kan dragen aan het terugdringen van het aantal impulsaankopen van dieren, mede ter uitvoer van uw motie (Kamerstuk 28 286, nr. 1009). Als dit is afgerond, wordt uw Kamer hierover bericht.
Kunt u bevestigen dat in Nederland jaarlijks 150.000 puppy’s worden verkocht, waarvan er zo’n 80.000 uit Oost-Europa worden gehaald, en dat dit aantal in coronatijd nog verder is opgelopen? Zo nee, om hoeveel dieren gaat het dan?2
Bureau Beke stelt in hun rapport «Zo ziek als een hond» (2019) dat het moeilijk is de exacte omvang van de internationale puppyhandel te achterhalen. Eerdere schattingen laten zien dat het hoogstwaarschijnlijk om tienduizenden puppy’s per jaar gaat die internationaal (en deels illegaal) worden verhandeld.
Uit het huisdierenpopulatie-onderzoek dat brancheorganisatie Dibevo en de Nederlandse Voedingsindustrie Gezelschapsdieren (NVG) jaarlijks laten uitvoeren, blijkt dat het huisdierbezit tijdens de coronacrisis flink is toegenomen.3
In het jaar 2020 is een groter aantal importen geregistreerd in de aangewezen databanken dan de voorgaande jaren. In de jaren 2017, 2018 en 2019 is er een continue stijging te zien, toen zijn er respectievelijk 28.554, 30.279 en 31.022 honden geïmporteerd, terwijl dit in 2020 ongeveer 39.393 honden betrof.
Kunt u bevestigen dat uit een onderzoek van Deloitte bleek dat de NVWA al vóór de coronacrisis onvoldoende capaciteit had om het toezicht op de hondenhandel en fokkerij naar behoren uit te voeren, dat er onvoldoende capaciteit was om grote zaken uit te voeren en ook dat het toezicht niet goed risicogericht kon worden uitgevoerd?3
Afgelopen jaren steeg het aantal meldingen dat binnenkwam over gezelschapsdieren. Het is voor de NVWA ondoenlijk om alle fokkers en handelaren in Nederland continu in de gaten te kunnen houden en te controleren. Daarom houdt de NVWA zogenoemd risicogericht toezicht. Risicogericht toezicht betekent dat vooral daar inspecties worden uitgevoerd waar de kans op overtreding van de regels door de handel in gezelschapsdieren het grootst wordt geacht. Deze kans wordt bepaald op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties.
Daarnaast worden projecten uitgevoerd, zoals eind 2019 de pilot «kortsnuitige honden», waar fokkers van kortsnuitige honden zijn gecontroleerd en schriftelijke waarschuwingen zijn opgemaakt.
Klopt het dat de NVWA geen onderzoek doet in Hongarije, terwijl veel Nederlandse dierenartsen twijfelen aan de documenten die dierenartsen daar verstrekken?
Hongarije is een land binnen de Europese Unie. Dat betekent dat honden van Hongarije naar Nederland vervoerd mogen worden als aan de Europese regels is voldaan. De NVWA controleert of handelaren die honden in Nederland invoeren en te koop aanbieden, zich houden aan de regels, en treedt op tegen overtredingen.
In 2016 heeft het College van Beroep voor het bedrijfsleven twee uitspraken5 gedaan in zaken waarbij geïmporteerde pups in bewaring waren genomen, omdat de leeftijd in het paspoort van de pups volgens Nederlandse dierenartsen niet overeen leek te komen met de werkelijke leeftijd. In de uitspraken is gesteld dat op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel moet worden uitgegaan van de juistheid van de door de bevoegde autoriteiten afgegeven documenten.
Wetenschappelijk onderzoek waarmee aan de hand van het gebit de juiste leeftijd van de pup aangetoond kan worden, ontbreekt. Zonder deze wetenschappelijke onderbouwing kan de juistheid van de afgegeven documenten inzake de leeftijd juridisch niet weerlegd worden. Om deze reden zal onderzoek worden gestart waarmee de leeftijd aan de hand van het gebit voortaan wetenschappelijk kan worden vastgesteld. De resultaten van het onderzoek zal de basis vormen om fraude met leeftijd aan te kunnen pakken.
Tot dat moment zal de NVWA niet kunnen optreden tegen vermeende leeftijdsfraude als een document, dat is afgegeven door de bevoegde autoriteten in bijvoorbeeld Hongarije, een leeftijd vermeldt waarvan aangenomen wordt dat deze niet in overeenstemming lijkt te zijn met de daadwerkelijke leeftijd van het dier.
De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen en eventueel maatregelen kan opleggen. De NVWA adviseert mensen die een hond willen kopen ook altijd om de hond voor de koop te laten keuren door een dierenarts. Dierenartsen kunnen bij twijfel een melding doen bij de NVWA die bij voldoende aanknopingspunten doorgezet kan worden naar de desbetreffende autoriteit van die lidstaat.
Hoe beoordeelt de NVWA de betrouwbaarheid van de informatie die wordt verstrekt door dierenartsen uit Hongarije?
De dierenartsen en inspecteurs van de NVWA gaan tijdens inspecties na of de verkoper voldoet aan de geldende wet- en regelgeving zoals het Besluit houders van dieren en kijken onder andere naar de verstrekte documentatie en of er afwijkingen te zien zijn. Bij twijfel kan het Expertisecentrum Identiteitsfraude en Documenten (ECID) worden geraadpleegd. Dat is hét landelijke aanspreekpunt voor identiteitsfraude en fraude met documenten.
Gaat u per direct een verbod instellen op de verkoop van dieren via internet? Zo nee, erkent u dat u hiermee deze situatie in stand houdt?
Nee. De mogelijkheid van het kopen van een hond zonder de verkoper en het gezelschapsdier in levenden lijve te hebben gezien, hoeft als zodanig niet problematisch te zijn. Ook wanneer de koper de verkoper en de hond niet heeft gezien, kan de hond onder de juiste omstandigheden zijn gehouden en kan de hond fysiek en mentaal gezond zijn. Daartegenover staat dat als de koper de verkoper en de hond wel heeft gezien, het nog steeds zo kan zijn dat de hond niet onder de juiste omstandigheden wordt gehouden en de hond fysiek en mentaal juist niet gezond is. In beide gevallen kunnen de dieren door slechte huisvesting en verzorging ziek zijn en door onjuiste socialisatie de rest van hun leven last hebben van mentale problemen zoals angsten of agressiviteit.
Gaat u per direct een verbod instellen op de invoer van buitenlandse puppy’s uit fokschuren? Zo nee, erkent u dat u hiermee deze situatie in stand houdt?
De handhaving van een verbod op de invoer van puppy’s van bepaalde fokkers in Oost-Europa is niet goed uitvoerbaar. Ik beschik niet over de mogelijkheid om fokkers in andere landen regelmatig te controleren.
Het naleven van de geldende regelgeving is een verantwoordelijkheid van die fokkers en de overheden van deze landen. Ook de importeurs hebben hierin hun verantwoordelijkheid te nemen, waarop de NVWA zal toezien. Nederlandse consumenten hebben in deze ook een verantwoordelijkheid. Kopers kunnen met een goede oriëntatie vooraf helpen voorkomen dat de malafide handel in stand blijft.
Ik richt mij op voorlichting aan (potentiële) kopers, op een sluitend I&R-systeem, op het verduidelijken van wat de juiste manier van houden van een pup zou moeten zijn en op de aanpak van het fokken van pups met ernstige aangeboren afwijkingen. Met het nieuwe identificatie en registratiesysteem (I&R) voor honden is het straks zichtbaar waar de hond vandaan komt en van wie de hond een chip en een paspoort kreeg. Samen met een aantal andere lidstaten wil Nederland aanbevelingen opstellen voor een geschikt systeem voor de identificatie en registratie van honden in de EU-lidstaten. Deze aanbevelingen zijn nog in ontwikkeling en zullen nog besproken worden met een aantal Oost-Europese EU-lidstaten. In aanvulling op het nieuwe I&R-systeem zal een besluit worden genomen over het opzetten van een DNA-databank en DNA-onderzoek om daarmee onder andere beter grip te krijgen op deze ongewenste handel.
Het blijft in alle gevallen van belang dat mensen zich goed oriënteren alvorens ze een hond aanschaffen.
Wat gaat u doen om de oproep van de Inspecteur Dierwelzijn van de NVWA om te stoppen met het kopen van puppy’s bij een breder publiek bekend te maken?
De oproep ging niet om een algemeen advies om geen (jonge) honden te kopen, maar om een advies aan (potentiële) hondeneigenaren over hoe zij kunnen voorkomen dat zij ongewild meewerken aan illegale hondenhandel.
Ik verwijs verder naar mijn antwoord op de vragen 1, 2 en 4.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Het lukt vanwege afstemming niet de vragen eerder dan heden te beantwoorden.
Het bericht ‘Hoekstra: NS zal ‘op termijn’ minder moeten gaan rijden’ |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kunt u aangeven waarom u vindt dat de NS minder moet gaan rijden terwijl we juist meer en beter duurzaam openbaar vervoer nodig hebben?
NS wordt hard geraakt door de COVID-19 crisis. Ik ben de medewerkers van NS zeer dankbaar dat zij er in deze crisis voor zorgen dat de treinen blijven rijden, zodat mensen met cruciale beroepen van en naar hun werk kunnen reizen. NS ziet zich geconfronteerd met teruggelopen reizigersaantallen en heeft tegelijkertijd een maatschappelijke functie om Nederland bereikbaar te houden voor de vitale sectoren. Dat heeft financiële consequenties. Het kabinet heeft in 2020 een beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer ingesteld, om te komen tot een kostendekkingsgraad van 93%. Over 2020 ontvangt NS € 818 miljoen. De Staatssecretaris van IenW heeft u op 9 april jl. geïnformeerd dat de beschikbaarheidsvergoeding OV is doorgetrokken naar eind 20211. De beschikbaarheidsvergoeding is op zichzelf echter, ook samen met de besparingen die NS doorvoert, zonder aanvullende maatregelen onvoldoende om NS op termijn weer financieel gezond te krijgen.
De Staatssecretaris van IenW en ik onderzoeken daarom samen met NS de mogelijkheden om ervoor te zorgen dat NS haar publieke taak nu en in de toekomst kan blijven vervullen. Daarbij hanteren we het Afwegingskader bij steunverzoeken voor individuele bedrijven, dat op 1 mei 2020 met uw Kamer is gedeeld2. We kijken daarbij naar wat NS zelf kan doen, zoals het besparingspakket van € 1,4 miljard dat NS heeft gepresenteerd, en naar wat de aandeelhouder en concessieverlener kunnen doen.
Ik zie dat NS de huidige dienstregeling met de huidige reizigersaantallen en haar financiële situatie op langere termijn niet vol lijkt te kunnen houden. Daarom blijven de Staatssecretaris van IenW en ik in gesprek met NS over de manier waarop we er samen voor kunnen zorgen dat NS weer financieel gezond wordt en de reiziger veilig, comfortabel en betaalbaar kan blijven reizen.
Met de brief van 9 april jl. bent u ook geïnformeerd dat er richting de zomer van 2021 wordt gewerkt aan de vormgeving van een regeling voor de periode na 2021, waarbij de ontwikkelingen m.b.t. corona en de beperkende maatregelen worden betrokken.
Kunt u aangeven welke gedegen afweging u gemaakt heeft van het belang van een goedwerkend en toegankelijk OV voordat u tot deze conclusie kwam? Kunt u uw analyse delen met de Kamer?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat de analyse voor de coronacrisis was dat in 2027 of mogelijk zelfs al in 2025 de maximumcapaciteit van het spoor bereikt zou zijn?
Ja. In de Nationale Markt- en Capaciteitenanalyse (NMCA) worden voorspellingen gedaan voor de drukte op het spoor en in de trein. De gerealiseerde reizigersaantallen in het OV lagen voor de coronacrisis boven of rond het hoge groeiscenario. Dit zou betekenen dat vanwege de hoge reizigersaantallen reeds sprake was van knelpunten (volle treinen) of dat deze eerder dan verwacht zouden worden bereikt. Zonder aanvullende maatregelen aan het spoor is het niet mogelijk om meer treinen te rijden, dus zou op een aantal trajecten – met name tussen de grote steden – de maximale capaciteit al voor 2030 in zicht komen.
Kunt u bevestigen dat de gedeelde conclusie was en is dat er juist meer geïnvesteerd moet worden in de capaciteitsgroei van het spoor, zodat ook na de coronacrisis het OV een duurzaam en toegankelijk vervoersmiddel is voor iedereen die daar gebruik van wenst te maken? Zo nee, waarom niet?
De verwachting is dat de reizigersaantallen zich na de coronacrisis op lange termijn weer zullen herstellen. Deze verwachting is nog onzeker, momenteel is de verwachting dat rond 2025 de reizigersaantallen van 2019 bereikt worden. Er kan een keuze gemaakt worden te investeren in de capaciteit op het spoor. In januari 2021 is hiervoor de ontwikkelagenda Toekomstbeeld OV gepresenteerd. Dit laat zien welke keuzes gemaakt kunnen worden. Ook de nieuwe NMCA – die voor de zomer van 2021 uitkomt – zal een beeld geven van de verwachte ontwikkeling op het spoor zonder aanvullende maatregelen.
Bent u bekend met aangenomen motie Van Esch (PvdD)1 die de regering verzoekt om te voorkomen dat de crisis en krimp in reizigersaantallen op de korte termijn een negatief effect hebben op de noodzakelijke capaciteitsgroei op de lange termijn?
Ik ben bekend met de motie Van Esch. De Staatssecretaris van IenW is op dit moment met de sector in overleg over de transitie van het OV. Hierbij hoort ook een analyse over de veranderde reispatronen als gevolg van thuiswerken en meer online studeren en een benodigde herijking van de wijze waarop vraag en aanbod de komende jaren op elkaar worden afgestemd. En ook op wat nodig is om de kwaliteit van het OV voor de reiziger te borgen en de continuïteit en kwaliteitsontwikkeling (inclusief verduurzaming) van het OV op lange termijn te garanderen.
De verwachting is nog steeds dat op langere termijn sprake zal zijn van een groei van het aantal reizigers. Dat is mede het fundament onder de langjarig geplande investeringen. Afhankelijk van het tempo waarin de reizigersopbrengsten herstellen kunnen ook bepaalde investeringen worden gedaan. Het is zaak deze ontwikkelingen steeds goed op elkaar af te stemmen.
Hoe passen uw opmerkingen bij die motie? Hoe gaat u die motie uitvoeren?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom heeft u wel aangegeven dat de NS minder moet gaan rijden en niet aangegeven dat Air France-KLM minder moet gaan vliegen?
Ik zie dat NS de huidige dienstregeling met de huidige reizigersaantallen en met haar financiële situatie op termijn niet vol lijkt te kunnen houden. Daarom ben ik samen met de Staatssecretaris van IenW in gesprek met NS om er zorg voor te dragen dat NS haar belangrijke publieke taak kan blijven vervullen en op termijn weer een financieel gezond bedrijf wordt. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen.
NS en het Ministerie van IenW hebben samen een contract gesloten, de concessieovereenkomst. Daarin staan de afspraken vastgelegd die IenW met NS heeft gemaakt over het vervoer op het hoofdrailnet en de concessievergoeding die NS daarvoor moet betalen. Vorig jaar heeft het kabinet aan NS (en alle andere OV-vervoerders) gevraagd een volwaardige dienstregeling te blijven rijden, zodat mensen met cruciale beroepen van en naar hun werk konden blijven reizen. Het kabinet heeft daar een vergoeding tegenover gesteld, de beschikbaarheidsvergoeding openbaar vervoer, om te komen tot een kostendekkingsgraad bij de vervoerders van 93%-95%. Bij de verlenging van de beschikbaarheidsvergoeding in 2021 hebben de vervoerders in overleg met hun concessieverlener meer ruimte om het aanbod en de afspraken aan te passen aan de nieuwe situatie en de teruggelopen vraag. Hierbij dient de bereikbaarheid, beschikbaarheid en veiligheid van het OV geborgd te zijn.
Anders dan NS is Air France-KLM niet gebonden aan afspraken met het kabinet over hoe vaak er minimaal gevlogen moet worden. Air France-KLM kan daarom zelf besluiten minder te vliegen. Dat blijkt ook: de capaciteit, in termen van «Available Seat Kilometer», was in 2020 ongeveer 54% lager dan in 2019.
Weet u wel dat we ons midden in een gevaarlijke klimaatcrisis bevinden en dat treinen in Nederland gebruik maken van 100% windenergie, terwijl vliegtuigen 100% gebruik maken van fossiele brandstoffen?
Het kabinet ziet de trein als een goed en duurzaam alternatief voor het vliegtuig voor kortere internationale afstanden. Zo hebben de Minister en Staatssecretaris van IenW samen met NS, ProRail, Schiphol en KLM in november 2020 de Actieagenda Trein en Luchtvaart gepresenteerd4. Daarin staan verdere maatregelen om de internationale trein als alternatief voor en aanvulling op het vliegtuig te bevorderen.
Juist om de inzet van duurzame brandstoffen te stimuleren zet Nederland zich actief in voor de invoering van een Europese bijmengverplichting voor luchtvaart. De Europese Commissie verwacht medio april 2021 een juridisch voorstel onder het ReFuel EU Aviation Initiative te presenteren, waarin hoogstwaarschijnlijk een Europese bijmengverplichting wordt voorgesteld. Dit is een belangrijke stap om juist minder fossiele brandstoffen te gebruiken in de luchtvaart en het aandeel duurzame brandstoffen significant te vergroten.
Kunt u bevestigen dat het gerapporteerde verlies van de NS veel groter is, omdat ook de te verwachten verliezen voor de komende jaren al afgeboekt worden (conform International Financial Reporting Standards (IFRS) horende bij de hoofdrailconcessie)?
Zoals NS rapporteert in haar jaarverslag over 2020, heeft NS vanwege de afgenomen winstgevendheid van de concessiecontracten door de COVID-19 crisis bijzondere waardeverminderingen moeten nemen. De bijzondere waardevermindering voor het Nederlandse hoofdrailnet bedraagt € 1,6 miljard. De bijzondere waardevermindering op haar buitenlandse activiteiten bedraagt € 770 miljoen. Beide bijzondere waardeverminderingen dragen bij aan het gerapporteerde verlies van € 2,6 miljard.
Klopt het dat deze systematiek niet opgaat voor Air France-KLM? Is het gerapporteerde verlies bij die firma van 7,1 miljard euro dus een feitelijk verlies over alleen 2020?
Het klopt dat de situatie van Air France – KLM anders is dan bij NS, omdat Air France – KLM niet te maken heeft met concessiecontracten. Desondanks heeft ook Air France – KLM in 2020 te maken gehad met een bijzondere waardevermindering. Deze bedroeg € 680 miljoen en was hoofdzakelijk gerelateerd aan de vloot, in verband met een vroegtijdige uitfasering van bepaalde vliegtuigen. Daarnaast rapporteert de onderneming over 2020 ook € 833 miljoen aan herstructureringskosten. Uit een «impairment test» op de activa van Air France – KLM is gebleken dat geen verdere waardeverminderingen genomen hoefden te worden.
Kunt u aangeven hoe groot het verwachte verlies zou zijn voor Air France-KLM wanneer volgens dezelfde systematiek ook de verwachte verliezen in toekomstige jaren nu al ingeboekt zouden worden?
Het is aan de bestuurders van de onderneming om te bepalen of en hoe zij communiceren over verwachte toekomstige resultaten.
Welk toekomstig verdienvermogen ziet u voor Air France-KLM in een krimpende luchtvaartsector? En welk verdienvermogen ziet u voor de NS in een groeiende spoorsector?
Met de start en uitrol van wereldwijde grootschalige vaccinatieprogramma’s dit jaar is het de verwachting dat de vraag naar luchtvervoer vanaf de tweede helft van 2021 aan een structureel herstel zal beginnen, waarbij volgens de recente prognose van Eurocontrol in 2023–2024 het niveau van 2019 weer zal worden bereikt. De sector zal zich in deze prognoses daarmee gestaag naar een nieuwe situatie van capaciteitsschaarste ontwikkelen waardoor luchtvaartmaatschappijen hun verdienvermogen weer kunnen opbouwen.
Het verdienvermogen van NS ligt in het terugwinnen van de reizigers, zodra men weer regulier kan reizen met de trein. Ook na COVID-19 verwacht NS dat het reizigersgedrag zal veranderen en dat reizigersaantallen zich pas geleidelijk zullen herstellen. NS bereidt zich hierop voor.
Waarom maakt u voor deze twee staatsdeelnemingen zo’n verschillende afweging?
Air France-KLM en NS zijn twee verschillende bedrijven. Beide bedrijven worden hard geraakt door de COVID-19 crisis. NS ontvangt via de sectorbrede beschikbaarheidsvergoeding steun van het kabinet. Het kabinet maakt conform het Afwegingskader bij steunverzoeken voor individuele bedrijven per bedrijf de afweging of individuele steun aan de orde is. Het kabinet heeft vorig jaar besloten Air France-KLM te steunen door middel van een garantiestelling en een directe lening waarover een garantiepremie en rente moet worden betaald. Met NS ben ik, samen met de Staatssecretaris van IenW, nog in gesprek over eventuele extra steun naast de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen.
Op welke manier gaat u als verantwoordelijke voor de staatsdeelneming «Nederlandse Spoorwegen» de NS door de huidige crisis helpen?
Als aandeelhouder kijk ik samen met NS en met het Ministerie van IenW naar de mogelijkheden om NS weer financieel gezond te krijgen. De manier waarop is nog onderwerp van gesprek. Het uitgangspunt voor NS, het Ministerie van IenW en mij als aandeelhouder, is dat NS haar belangrijke publieke taak kan blijven vervullen. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de aandeelhouder en concessieverlener kunnen doen.
Op welke manier gaat u andere OV-vervoerders door de huidige crisis helpen?
De Staatssecretaris van IenW heeft u op 9 april jl. geïnformeerd5 dat het kabinet heeft besloten om de beschikbaarheidsvergoeding6 voor het openbaar vervoer ongewijzigd door te trekken naar eind 2021. Hiermee ontstaat voor de OV-bedrijven en daarmee voor de OV-reizigers duidelijkheid over de dienstregeling en het OV-aanbod voor heel 2021. In het Nationaal Openbaar Vervoer Beraad is deze afspraak met de OV-partijen gedeeld.
Voor de fase na de beperkende maatregelen bereiden partijen zich voor om de transitie van het openbaar vervoer mogelijk te maken. In deze fase wordt toegewerkt naar een nieuw financieel evenwicht binnen de concessies. Dit betekent dat we richting de zomer van 2021 werken aan de vormgeving van een regeling voor de periode na 2021, waarbij we de ontwikkelingen m.b.t. corona en de beperkende maatregelen betrekken.
Op welke wijze gaat u, conform de aangenomen motie Van Esch, ook breder zorgen dat de OV-vervoerders financiële slagkracht hebben om de noodzakelijke investeringen voor de toekomst te doen?
Ik ben op dit moment met de sector in overleg over de transitie van het OV. Hierbij hoort ook een analyse over de veranderde reispatronen als gevolg van thuiswerken en meer online studeren en een benodigde herijking van de wijze waarop vraag en aanbod de komende jaren op elkaar worden afgestemd. En ook op wat nodig is om de kwaliteit van het OV voor de reiziger te borgen en de continuïteit en kwaliteitsontwikkeling (inclusief verduurzaming) van het OV op lange termijn te borgen. De verwachting is nog steeds dat op langere termijn sprake zal zijn van een groei van het aantal reizigers. Dat is mede het fundament onder de langjarig reeds geplande investeringen. Het is zaak deze ontwikkelingen steeds goed op elkaar af te stemmen.
Bent u bereid te stoppen met dit soort campagneleuzen, de klimaatcrisis serieus te nemen, uw steun aan de KLM te staken en het geld te steken in de NS en andere spoorvervoerders? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet heeft vorig jaar besloten KLM te steunen door middel van een garantiestelling en een directe lening waarover een garantiepremie en rente moet worden betaald. NS krijgt over 2020 een beschikbaarheidsvergoeding van € 818 miljoen en kan ook in 2021 aanspraak maken op de beschikbaarheidsvergoeding. Met NS ben ik, samen met de Staatssecretaris van IenW, nog in gesprek over eventuele extra steun naast de beschikbaarheidsvergoeding voor het openbaar vervoer. Daarbij kijken we naar wat NS zelf kan doen, en naar wat de concessieverlener en de aandeelhouder kunnen doen. Als besloten wordt tot extra steun voor het ene bedrijf, gaat dat uiteraard niet ten koste van reeds toegezegde steun aan een ander bedrijf.
Kunt u deze vragen binnen een week beantwoorden?
Op 8 maart 2021 heb ik uw Kamer geïnformeerd dat met het oog op een zorgvuldige en volledige beantwoording de vragen niet binnen een week konden worden beantwoord.
Amateurvoetbalverenigingen die in financiële problemen komen vanwege een bureaucratische regel van de overheid |
|
Maurits von Martels (CDA), Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «KNVB: 1 op de 5 amateurclubs dieper in financiële problemen omdat salarissen trainers niet worden vergoed»?1
Ja.
Klopt het dat een deel van de amateurvoetbalverenigingen ten onrechte hun NOW 3.0 compensatie mislopen omdat als referentiemaand voor deze regeling juni is gekozen, een maand waarin veel amateurclubs vanwege de zomerstop geen trainers op de loonlijst hebben staan?
Het is inderdaad mogelijk dat er amateurvoetbalverenigingen zijn die geen NOW 3 ontvangen door het hanteren van juni 2020 als referentiemaand. Hoewel het kabinet betreurt dat hierdoor werkgevers mogelijk NOW-subsidie mislopen, ziet het kabinet binnen de NOW-regelingen geen oplossing voor dit probleem zonder dat dit te grote risico’s betekent voor de huidige uitvoering van de regelingen. Wel kunnen de amateurclubs waarbij de NOW-regeling niet toepasbaar is, aanspraak maken op de Tegemoetkomingsregeling Amateursportorganisaties (TASO). Op deze manier kunnen zij een vergoeding krijgen voor personeelslasten die niet via andere regelingen zijn gecompenseerd. Daarmee kunnen ook de loonkosten van deze amateurclubs deels vergoed worden. Het kabinet hoopt hiermee de amateurclubs tegemoet te komen.
De NOW is een generieke regeling, waarbij het vanaf de start belangrijk was dat werkgevers snel konden worden voorzien in steun om werkgelegenheid zoveel mogelijk te behouden. Om dit mogelijk te maken, worden voorschotten uitgekeerd op basis van het door de werkgever geschatte omzetverlies en de vastgestelde loonsom in een bepaalde referentiemaand. In het geval van de NOW 3 betreft deze referentiemaand de maand juni 2020. Deze maand is gebruikt als referentiemaand voor de NOW 3 die loopt van 1 oktober 2020 tot 1 juli 2021. Op deze manier werd er voor een langere periode rust en zekerheid gecreëerd voor ondernemers. De referentiemaand moet bij de publicatie van de regeling in het verleden liggen, om misbruik en oneigenlijk gebruik zoveel mogelijk te voorkomen. Als de referentiemaand in de toekomst ligt, bestaat het risico dat werkgevers hun loonkosten verhogen door bijvoorbeeld fictieve dienstverbanden aan te gaan waardoor een hogere subsidie wordt uitgekeerd dan waar eigenlijk recht op bestaat. Vervolgens is hierbij het streven om de meest recente maand te kiezen, om een zo representatief mogelijk beeld te hebben van de loonsom. De NOW 3 regeling werd in augustus 2020 bekend gemaakt, waardoor juni de meest recente maand was waarvan de loongegevens beschikbaar waren in de polisadministratie.
Er zijn werkgevers, en ook specifieke sectoren, die in juni 2020 een lagere, niet-representatieve loonsom hebben. Gevolg hiervan is dat zij hierdoor minder NOW-subsidie ontvangen dan bij de keuze voor een andere referentiemaand. Voor deze werkgevers is dit begrijpelijk een teleurstellende uitkomst, ook omdat de maand juni voor alle negen maanden van de NOW 3 de referentiemaand is.
Afwijken van de referentiemaand juni is echter geen optie. Bij elke maand die gekozen wordt, zullen er bepaalde werkgevers zijn die juist gebaat zouden zijn bij een andere maand. De referentiemaand aanpassen tijdens de looptijd van de regeling is niet mogelijk, omdat een dergelijke wijziging andere werkgevers benadeelt. Het bieden van een keuze op basis van twee verschillende referentiemaanden is vervolgens in de uitvoering niet mogelijk gezien de risico’s op fouten en de vertragingen die dit met zich meebrengt. Dit geldt ook voor het uitwijken naar een andere referentiemaand in het geval van een nihilaangifte. Dit zou betekenen dat er een grote herstelactie plaats zou moeten vinden voor de derde en vierde tranche van de NOW. Concreet zou dit betekenen dat in ieder geval de uitbetaling van de voorschotten van de huidige vierde tranche van de NOW substantiële vertraging oploopt, evenals de opening van het loket voor de volgende tranche die gepland staat voor half mei 2021.
Klopt het dat hiermee amateurclubs gemiddeld 3.500 euro compensatie mislopen, met een totaalbedrag van 2 miljoen euro?
De hoogte van de subsidie is afhankelijk van de loonkosten en het omzetverlies. Dit is per werkgever, of in dit geval amateurclubs, verschillend. Hierdoor weet ik niet om welke bedragen het gaat. Zoals ook genoemd in het antwoord op vraag 2, kunnen amateursportverenigingen voor hun loonkosten ook aanspraak maken op steun uit de TASO-regeling. Via de TASO-regeling voor het vierde kwartaal van 2020 is er voor circa € 4 miljoen aan steun verleend voor de loonkosten van amateursportverenigingen, waaronder veel voetbalclubs.
Klopt het dat ook voor de komende kwartalen (NOW 4.0 en 5.0) als referentiemaand juni 2020 gebruikt wordt, waardoor deze amateurclubs ook dan geen compensatie zullen krijgen?
Ook voor de vierde en vijfde aanvraagperiode zal juni 2020 de referentiemaand zijn. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat bij amateurclubs die in de maand juni juist helemaal geen aangifte hebben gedaan, automatisch gekeken wordt naar de loonsom van april 2020, waardoor die clubs wel NOW 3.0 compensatie krijgen?
Ja, indien er geen loonaangifte gedaan is in de referentiemaand, in dit geval juni 2020, wordt gekeken naar de loonaangifte in de terugvalmaand. In de NOW 3 is dit de maand april.
Deelt u de mening dat het niet wenselijk is dat hierdoor de situatie ontstaat dat een deel van de amateurclubs wel (terecht) compensatie ontvangt omdat zij geen aangifte hebben gedaan, maar dat een ander deel van de amateurclubs (onterecht) geen compensatie ontvangt omdat zij een «nihil» aangifte hebben gedaan?
Hoewel het mogelijk is dat er een verschil is tussen amateurclubs die geen aangifte hebben gedaan en amateurclubs die een nihilaangifte hebben gedaan, is er geen sprake van een onterechte afwijzing van de NOW-aanvragen. Werkgevers zijn wettelijk verplicht om binnen 4 weken hun aangifte loonheffingen te doen, ook in het geval er sprake is van geen loonkosten. Het is niet zo dat werkgevers die geen loonkosten hebben gemaakt de keuze hebben tussen een nihilaangifte of geen aangifte. Dat er een terugvalmaand in de regeling is opgenomen, komt omdat werkgevers, die niet een fiscaal dienstverlener of marktsoftware inzetten om aangifte te doen, vanaf begin 2020 een eHerkenningsmiddel nodig hebben om aangifte loonheffingen over 2020 via het portaal van de Belastingdienst te doen. Sommige werkgevers hebben om die reden meer tijd gekregen om een eHerkenningsmiddel te verkrijgen en aangifte loonheffingen te doen. Voor dergelijke gevallen was het bij het opstellen van de NOW 1 en NOW 2 nodig dat er een terugvalmaand in de regeling werd opgenomen. De terugvalmaand is bedoeld voor die situaties waarin de werkgever geen loonaangifte kón doen in 2020 vanwege het ontbreken van eHerkenning. In de NOW 1 en 2 is daarom gekozen voor een terugvalmaand in 2019 (november2). Zonder terugvalmaand in 2019 hadden werkgevers die nog geen aangifte hadden gedaan in 2020 geen steun kunnen ontvangen uit de NOW-regeling vanwege het ontbreken van loongegevens in 2020.
Ook in de NOW 3 regeling, die opengegaan is in oktober 2020, is een terugvalmaand opgenomen (april 2020). Deze terugvalmaand zou voor het mogelijk nog ontbreken van toegang tot een eHerkenningsmiddel door een werkgever niet meer noodzakelijk zijn: in 2020 kan immers geen aangifte loonheffingen meer worden gedaan via het portaal van de Belastingdienst zonder gebruikmaking van een eHerkenningsmiddel. Als in de terugvalmaand april 2020 wél aangifte is gedaan, dan was het dus ook mogelijk om aangifte in juni 2020 te doen. Zou in beide maanden geen aangifte zijn gedaan als gevolg van het ontbreken van eHerkenning (en dus door de Belastingdienst uitstel van aangifte zijn verleend), dan zou een terugvalmaand in november 2019 meerwaarde hebben. In de derde en vierde NOW tranches zijn er vooralsnog overigens geen signalen ontvangen van werkgevers die als gevolg van het geen toegang hebben tot eHerkenning in 2020 nog geen loonaangifte hebben kunnen doen en daardoor geen aanspraak hebben kunnen maken op de NOW. Zoals gezegd, werkgevers zijn wettelijk verplicht om loonaangifte te doen, ook als dit slechts een laag bedrag of nihil is. Wel geldt dat de aangifte loonheffingen over juni 2020 al was vastgesteld voor bekendmaking van de NOW 3 regeling, waardoor er niet met voorbedachten rade geen aangifte loonheffingen gedaan kan zijn. In een klein aantal gevallen is er binnen de NOW 3 teruggevallen op de maand april zoals deze in de regeling is opgenomen, het is niet bekend of dit amateurclubs zijn.
Waarom is het niet mogelijk om voor amateurclubs die een «nihil» aangifte hebben gedaan, ook (automatisch) de loonsom van april 2020 te gebruiken?
Zie het antwoord op vraag 2.
Heeft u contact gehad met de KNVB over dit probleem? Zo ja, wat is hieruit gekomen? Ziet u mogelijkheden om deze groep amateurclubs tegemoet te komen?
Ja, het kabinet is continu in gesprek met NOC*NSF, de ondernemende sport en de sportbonden, waaronder de KNVB, over de gevolgen van de coronacrisis. Ook dit onderwerp staat daar op de agenda.
In de gesprekken met de sport is ook gekeken naar het compenseren van loonkosten via de NOW-regeling. Zoals bij vraag 2 aangegeven, kunnen de amateurclubs waarbij de NOW-regeling niet toepasbaar is, aanspraak maken op de Tegemoetkomingsregeling Amateursportorganisaties (TASO). Op deze manier kunnen zij een vergoeding krijgen voor personeelslasten die niet via andere regelingen zijn gecompenseerd. Daarmee kunnen ook de loonkosten van deze amateurclubs deels vergoed worden. In veel gevallen lijkt die compensatieroute ook toereikend te zijn. Om ook de verenigingen te ondersteunen voor wie de TASO-compensatie mogelijk te laag uitpakt, wordt onderzocht of de TASO-regelingen voor het eerste en tweede kwartaal kunnen worden verruimd om een meer passende compensatie voor hun financiële schade te bieden. Het kabinet hoopt hiermee de amateurclubs tegemoet te komen.
Het bericht 'Amsterdam stoot Londen van de troon als Europees handelscentrum' |
|
Maarten Groothuizen (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amsterdam stoot Londen van de troon als Europees handelscentrum»?1
Ja.
Bent u op de hoogte dat de Londense kapitaalmarkt te kampen heeft met zwaar verontreinigde geldstromen door witwasproblematiek?2
Ik ben bekend met de berichtgeving over dit onderwerp. De berichtgeving waar naar verwezen wordt betreft de Londense kapitaalmarkten waar de Britse toezichthouder de Financial Conduct Authority toezicht op houdt. De Autoriteit Financiële Markten (AFM), verantwoordelijk voor het toezicht op de Nederlandse kapitaalmarkten, geeft aan zelf geen signalen hierover te hebben anders dan uit de berichtgeving.
Wat betekent de shift van Londen naar Amsterdam, waardoor de aandelenhandel in Amsterdam meer dan verviervoudigd is, voor de mate van aanwezigheid van fout geld op de Nederlandse kapitaalmarkt?3
Het is van groot belang dat de integriteit van ons financiele stelsel wordt bewaakt en beschermd. De in Nederland geëxploiteerde handelsplatformen en hun exploitanten staan onder toezicht van de AFM. Voor de zogenoemde georganiseerde handelsfaciliteiten (OTF’s) en multilaterale handelsfaciliteiten (MTF’s) geldt dat zij onder de reikwijdte van de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme (Wwft) en daarmee onder direct integriteitstoezicht van de AFM vallen voor de transacties die zij uitvoeren. Voor de zogenoemde gereglementeerde markten, zoals bijvoorbeeld Euronext, geldt dat zij niet onder de Wwft vallen. Toegang tot deze gereglementeerde markten is gereguleerd. De leden die de uiteindelijke transacties hierop uitvoeren moeten aan bepaalde eisen voldoen om toegang te verkrijgen. Zo geldt voor Europese partijen dat zij vallen onder de Europese anti-witwasregelgeving. Leden van buiten de EU moeten daarvoor een vrijstelling of een derdelandvergunning hebben; ook hiervoor moet worden voldaan aan de eisen van de Europese anti-witwasrichtlijn. De AFM geeft daarom aan dat hiermee mogelijke witwasrisico’s voldoende ondervangen zijn en dat er hiermee voldoende zicht bestaat op deze risico’s. Het is uiteraard denkbaar dat bij grotere handelsstromen een groter aantal marktmanipulatie- of witwasincidenten plaatsvindt. Bij de AFM zijn tot dusver geen signalen bekend over toegenomen witwaspraktijken als gevolg van de toegenomen handelsvolumes.
Bent u het eens met de mening dat het risico bestaat op een grotere instroom van fout geld op de Nederlandse kapitaalmarkt door deze shift gezien de reputatie van Londen als witwas hoofdstad? Zo ja, wat kan Nederland hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De Minister van Justitie en Veiligheid en ik geven het tegengaan van witwassen al langer een zeer hoge prioriteit. Zoals ik bij het antwoord op vraag 3 aangaf kunnen grotere handelsstromen inderdaad betekenen dat daarmee een groter aantal markmanipulatie- of witwasincidenten plaatsvindt. Het is belangrijk dat toezicht en opsporing kunnen inspelen op veranderende omstandigheden als deze. In het plan van aanpak witwassen dat in juni 2019 aan uw Kamer is gestuurd zijn de maatregelen die daarvoor worden genomen weergegeven.4 Periodiek hebben wij uw Kamer geïnformeerd over de voortgang van dat plan.5 Een groot aantal van de aangekondigde maatregelen is opgepakt en afgerond. Uiteindelijk moet dit ertoe leiden dat criminaliteit niet loont en er minder geld wordt witgewassen in Nederland. Witwassen is veelal een grensoverschrijdend probleem en behoeft zodoende, naast nationale, ook grensoverschrijdende maatregelen om het inherent internationale karakter beter te adresseren. Wij zetten ons daarom in Europees verband in voor meer harmonisatie van de wetgeving tussen de lidstaten, de introductie van een Europese toezichthouder en een ondersteunings- en samenwerkingsmechanisme voor EU Financial Intelligence Units.
Hielden de Nederlandse financiële intelligence autoriteiten rekening met een dergelijke shift toen de actieve lobby gaande was om Londense instellingen naar Amsterdam te halen als gevolg van de Brexit? Zo ja, wat waren de risico’s? Zo nee, waarom niet?
Al vroeg in het proces heeft de AFM rekening gehouden met de verschuiving van een deel van de kapitaalmarkt van Londen naar Amsterdam als gevolg van de Brexit. Ten aanzien van de witwasrisico’s geldt dat iedere financiële onderneming of marktexploitant die zich in Nederland vestigt, moet voldoen aan alle vergunningseisen en doorlopende toezichteisen. Dit houdt onder meer dat financiële ondernemingen of markexploitanten hun poortwachtersfunctie moeten uitoefenen. Op grond daarvan dienen zij voor elke relatie cliëntenonderzoek te verrichten en doorlopende controle op de relatie uit te oefenen. Voor gereglementeerde markten geldt dat witwasrisico risico laag is omdat de handel op deze platformen openbaar plaatsvindt en de partijen actief op deze platformen dienen te voldoen aan anti-witwasregelgeving.
In het FD was op 23 februari jl. te lezen dat de FIOD nog steeds geen directeur heeft, bent u het eens met de mening dat de FIOD niet zonder leiding kan nu Amsterdam door Financial Times is uitgeroepen tot «vroege winnaar van de Brexit» en de grootste kapitaalmarkt is van Europa? Zo ja, wat gaat u eraan doen om te zorgen dat de FIOD «up & running» is om zijn rol op de grootste Europese kapitaalmarkt te verwezenlijken?4
De FIOD beschikt sinds 1 februari 2021 over een interim- algemeen directeur, die met een team van vijf directeuren leiding geeft aan de FIOD. De FIOD verwacht de positie van de algemeen directeur binnen een termijn van een half jaar structureel in te kunnen vullen. Met circa 1500 medewerkers werkt de FIOD dagelijks aan het tegengaan van fiscale en financieel-economische criminaliteit. Daarbij wordt onder meer werk gemaakt van signalen die de FIOD bereiken vanuit het toezicht op de financiële markten.
Het toezicht op financiële instellingen (zoals banken en verzekeraars) en het financiële systeem is belegd bij DNB en de AFM. Zij houden onder meer toezicht op de naleving van de Wet op het financieel toezicht en de Wet ter voorkoming van witwassen en financieren van terrorisme door financiële instellingen.
In het artikel van het FD valt te lezen dat insiders «een bepaalde behoudendheid» lezen in het functieprofiel van de nieuwe directeur van de FIOD, kunt u hierop reageren? Bent u het ermee eens dat juist op het gebied van financiële intelligence en opsporing veel innovatie moet plaatsvinden om criminelen bij te blijven? Zo ja, hoe komt dit naar voren in het functieprofiel van de nieuwe directeur?
De FIOD heeft in de aanpak en het tegengaan van fiscale en financieel-economische criminaliteit de afgelopen jaren veel op het gebied van innovatie en digitalisering van de opsporing geïnvesteerd. Er is voortdurende aandacht voor innovatie, dat een wezenlijk en bestendig onderdeel vormt van de werkwijze van de FIOD. Dit element verandert niet met de komst van een nieuwe algemeen directeur. In het functieprofiel van de algemeen directeur is aangegeven dat hij of zij een verbinder moet zijn en in staat tot samenwerking met nationale en internationale organisaties, binnen en buiten de overheid. Die focus op samenwerking is essentieel voor de verdere ontwikkeling van de ingezette koers van de FIOD met betrekking tot effectiviteit en innovatie.
Bent u het ermee eens met dat de Nederlandse overheid een grote verantwoordelijkheid draagt, nu Amsterdam het stokje van Londen heeft overgenomen als grootste kapitaalmarkt, inzake de bestrijding van corrupte geldstromen? Zo ja, waaruit blijkt dat verantwoordelijkheidsgevoel van de Nederlandse overheid?
Zoals gezegd is het voorkomen van witwassen een zeer hoge prioriteit van het de Minister van Justitie en Veiligheid en van mij. Een toename van het volume van aandelen en obligaties die op handelsplatformen in Nederland worden verhandeld, kan tot gevolg hebben dat Nederland aantrekkelijker wordt voor foute geldstromen. De AFM zet actief in op het witwastoezicht dat bij haar belegd is. De AFM voelt daarbij een grote verantwoordelijkheid en ze bouwt aan betere internationale samenwerking via toezichtcolleges. Daarnaast blijft het kabinet inzetten op de eerdergenoemde beleidsmaatregelen tegen witwassen en corrupte geldstromen.
Kunt u de vragen apart beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘KLM to resume SA flights to Amsterdam’ |
|
Cem Laçin , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht «KLM to resume SA flights to Amsterdam»?1
Ja.
Klopt het dat in de «Stand van zakenbrief COVID-19» van 23 februari 2021 op pagina 22 wordt aangegeven dat het vliegverbod naar onder andere Zuid-Afrika, dat deze week afloopt, verlengd zal worden (Kamerstuk 25 295, nr. 995)?
Ja, dit is correct. De vliegverboden zijn op basis van het OMT advies, verlengd tot donderdag 1 april 2021 om 00:01 uur. Het vliegverbod voor Kaapverdië is per 4 maart 00:01 uur opgeheven. Voor het VK geldt dat het vliegverbod per 9 maart 00:01 uur wordt opgeheven.
Hoe kan het dan dat KLM aangeeft vanaf 23 februari 2021 de vluchten tussen Zuid-Afrika en Amsterdam te zullen hervatten?
In de Regeling2 met betrekking tot de vliegverboden is opgenomen dat repatriëring van personen met een Nederlands paspoort of andere EU- of Schengeningezetenen geldt als uitzonderingsgrond voor het reizen naar Nederland vanuit een land waarvoor een vliegverbod geldt. Het vliegverbod is een verbod om mensen te vervoeren naar Nederland vanuit die bestemmingen, behoudens de uitzonderingcategorieën.
Voor burgers van de Europese Unie geldt dat zij, via Nederland, ook terug kunnen keren naar hun eigen thuisland. Zij moeten hierbij aan kunnen tonen dat zij direct doorreizen naar een ander EU- of Schengenland.
Heeft de KLM u op de hoogte gesteld van het voornemen om vluchten tussen Zuid-Afrika en Amsterdam te hervatten? Zo ja, wanneer en op welke manier is dit gebeurd en waarom heeft u de Kamer hier niet over geïnformeerd? Zo nee, hoe beoordeelt u deze stap van KLM terwijl het vliegverbod op Zuid-Afrika nog steeds van kracht is?
Nee. Het is aan de luchtvaartmaatschappijen zelf om te beoordelen of vluchten naar bestemmingen waarvoor een vliegverbod geldt, commercieel interessant zijn op basis van het geschatte aantal uitzonderingsgevallen.
KLM heeft bij navraag aangegeven dat ze al eerder vlogen vanaf Zuid-Afrika. KLM controleert 72 uur van te voren of passagiers aan een uitzonderingscategorie voldoen, binnen de mogelijkheden die ze hebben, zoals ze al voor 23 februari jl. deden en geven aan dat ze hierop strikt zullen blijven toezien.
Welke stappen gaat u ondernemen om KLM aan het geldende vliegverbod te houden en bent u het ermee eens dat op dit punt snel actie nodig is?
Zie antwoord 4.
Zijn er de afgelopen dagen vluchten tussen Zuid-Afrika en Amsterdam uitgevoerd ondanks het geldende vliegverbod? Zo ja, om hoeveel vluchten en passagiers gaat het dan en zijn alle passagiers gecontroleerd op de aanwezigheid van een negatieve PCR-test en een sneltest? Zo nee, hoe is de controle wel uitgevoerd?
Ten aanzien van het aantal vluchten tussen Zuid-Afrika en Amsterdam, kan ik u op basis van voorlopige cijfers van Schiphol melden, dat er in de periode 22 tot en met 28 februari 2021 in totaal 6 passagiersvluchten hebben plaatsgevonden. Daarbij gaat het in dezelfde periode om een gemiddelde van 20 passagiers per dag, met als eindbestemming Schiphol (OD) en gemiddeld 40 transferpassagiers per dag.
Luchtvaartmaatschappijen controleren alle reizigers op het voldoen aan de eisen, zoals het kunnen tonen van een geldig negatief NAAT en sneltestresultaat, om naar Nederland kunnen vliegen. De veiligheidsregio’s voeren hier controles op uit bij aankomst te Nederland.
Welke stappen gaat u nemen tegen KLM als het bedrijf zich niet heeft gehouden aan het geldende vliegverbod naar Zuid-Afrika?
Zie antwoord 3.
Bent u het ermee eens dat KLM, een maatschappij die op de been wordt gehouden door een lening waar de Staat grotendeels garant voor staat en de grootste aanvrager van de Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW)-regeling is, zich moet houden aan de coronamaatregelen en dat het overtreden van de maatregelen het draagvlak voor de coronamaatregelen kan aantasten?
Ja. Net zoals dit geldt voor alle andere vervoerders.
Kunt u deze vragen één voor één en uiterlijk 5 maart 2021 beantwoorden?
Dit is helaas niet gelukt.
Het artikel 'Het zoet en zuur van 'verkenner' Van Geel bij Maastricht Airport' |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u dit artikel in het Nieuwsblad Transport gelezen?1
Ja.
Waarom zou alleen intercontinentaal vrachtvervoer geschikt zijn voor vertrek vanaf Maastricht Aachen Airport (MAA) en zouden passagiersvluchten niet meer kunnen? En waarom zouden vrachtvluchten binnen Europa niet kunnen?
Wanneer ik naar de feitelijke situatie op MAA kijk (in de pre-coronaperiode) constateer ik dat er sprake is van zowel intercontinentaal als continentaal vrachtvervoer en passagiersvluchten. Bij het vrachtvervoer zijn de belangrijkste herkomst/bestemmingsregio’s Afrika en het Midden-Oosten.2 Zoals ik u in de Kamerbrief van 9 december 20203 heb aangegeven wil de provincie Limburg als eigenaar van MAA de komende periode een ambitie en ontwikkelrichting voor MAA bepalen. Eén van de vragen die daarin beantwoord zal moeten worden is of MAA de huidige focus op zowel vracht- als passagiersvervoer zou moeten handhaven of zich volledig zou moeten richten op vracht. Het advies van de heer Van Geel, dat in opdracht van de provincie Limburg is opgesteld, is input daarvoor. De heer Van Geel adviseert de provincie op dit punt een expliciete keuze te maken en indien voor een gemengd profiel wordt gekozen heldere kaders te stellen.
Hoelang duurt het voordat definitief de volledige baanlengte in gebruik kan worden genomen? Welke stappen zijn nodig na het terugdraaien van een eerdere gedoogconstructie, die gedaan is op verzoek van de provincie Limburg? Welke extra mogelijkheden krijgt MAA als vrachtverkeer de volledige baan kan gebruiken?
Uw Kamer is eerder geïnformeerd over de aanleiding om de procedure van het Luchthavenbesluit Maastricht, waarmee het gebruik van de volledige beschikbare baanlengte van 2.750 meter mogelijk werd gemaakt, niet voort te zetten4. Dit is op verzoek van de provincie Limburg, eigenaar van MAA, gebeurd. De provincie gaf daarbij als belangrijkste reden aan dat de ontwikkeling van de luchthaven in de afgelopen jaren heel anders was dan voorzien bij de aanvraag van het luchthavenbesluit en zij daardoor de bij het aangevraagde luchthavenbesluit behorende businesscase niet meer haalbaar achtte.
Zoals ik u in de Kamerbrief van 9 december 20205 heb aangegeven wil de provincie Limburg als eigenaar van MAA de komende periode een ambitie en ontwikkelrichting voor MAA bepalen. In dat kader heeft de provincie begin 2020 de heer Pieter van Geel als onafhankelijk verkenner aangesteld en hem de opdracht gegeven om in een regionale verkenning tot het best haalbare advies te komen over de ontwikkeling van MAA tot een toekomstbestendige en duurzame luchthaven. De heer Van Geel heeft recent zijn advies over MAA uitgebracht. Mede op basis van het advies van de heer Van Geel en onder andere een nog uit te voeren MKBA zal binnen de provincie nadere besluitvorming plaatsvinden over de toekomst van MAA en het aan te vragen luchthavenbesluit. Daarin zal de provincie een afweging moeten maken met betrekking tot de gewenste baanlengte.
Op basis van de te verwachten nieuwe aanvraag voor een luchthavenbesluit en in te winnen adviezen (bijvoorbeeld over de economische onderbouwing en uit te voeren milieuonderzoeken) en in gesprek met de provincie zal er besloten worden over de verdere ontwikkeling van MAA.
Klopt het dat het aantal gehinderden niet toeneemt bij gebruikmaking van de verlengde baan?
Van een verlengde baan is op dit moment geen sprake, zie het antwoord op vraag 3. Indien sprake zou zijn van besluitvorming over een verlengde baan, dan moet op dat moment worden bezien wat de consequenties daarvan zijn op het aantal ernstig gehinderden. Dit wordt niet alleen bepaald door de eventuele baanlengte, maar ook bijvoorbeeld door de omvang van het vliegverkeer (aantal vliegtuigbewegingen), de tijdstippen waarop wordt gevlogen, de bestemmingen die worden bevlogen, de vlootsamenstelling (bijvoorbeeld verhouding zwaar – licht verkeer) en het routegebruik.
Is er wel animo voor 300.000 ton vracht of meer? Klopt het dat er aan het advies over hoeveelheden geen marktonderzoek ten grondslag ligt? Is het scenario voor vracht realistisch? Is 315 kiloton voor MAA haalbaar als de International Air Transport Association (IATA) en Schiphol calculeren dat er in 2030 maar vraag is voor respectievelijk 175 kiloton en 130 kiloton?
Dit is één van de punten die in het kader van de positiebepaling van de provincie Limburg over MAA moet worden bezien. De heer Van Geel heeft in zijn advies aan de provincie aangegeven – op basis van de voor het advies uitgevoerde onderzoeken – uit te gaan van een bandbreedte van 200.000 tot 290.000 ton in 2030 (111.000 ton in 2019).
Ik kan aangeven dat de definitieve plannen ten behoeve van de aanvraag voor een luchthavenbesluit ook moeten worden voorzien van een deugdelijke economische onderbouwing, waarin aandacht wordt geschonken aan de marktpotentie van de luchthaven en de mogelijke omvang voor vrachtverkeer. Deze onderbouwing zal ik te zijner tijd ook laten toetsen.
Welke overlast levert passagiersvervoer eigenlijk op? Deelt u de mening dat vakantievliegen vanaf regionale luchthavens juist de voorkeur geniet voor zowel de reizigers als Nederland, om daarmee intercontinentaal verkeer te focussen op luchthaven Schiphol?
Regionale luchthavens dragen bij aan de internationale verbondenheid van Nederland. Vanaf regionale luchthavens worden vooral Europese bestemmingen aangedaan. Reizigers, zo blijkt uit onderzoek6, vertrekken graag vanaf een luchthaven die dichtbij ligt. Regionale luchthavens zijn daarmee van belang voor de bereikbaarheid van regio’s. Tegelijkertijd leggen de luchthavens druk op de kwaliteit van de leefomgeving rond die luchthavens. Het Rijk vindt het daarom van belang dat regionale luchthavens (waarvoor IenW bevoegd gezag is) zich ontwikkelen voor de regio’s waarin ze liggen. Het Rijk verwacht daarom dat regionale partijen gezamenlijk de gewenste ontwikkeling van de luchthaven verkennen, waarbij ook bijvoorbeeld aandacht kan zijn voor de mogelijkheden voor het accommoderen van vakantieverkeer. Dit moet een basis vormen voor het aan te vragen luchthavenbesluit.
Voor MAA en GAE ziet het Rijk primair een rol bij het versterken van de regionale economie. Ook kunnen de luchthavens experimenteerruimte bieden voor innovatie, bijvoorbeeld op het gebied van hinderbeperking, duurzaamheid, veiligheid of drones. In (Europese) wet- en regelgeving is voor lidstaten de mogelijkheid opgenomen om een verkeersverdelingsregel te implementeren voor (het faciliteren van) de verdeling van verkeer tussen luchthavens die dezelfde agglomeratie bedienen. De luchthavens functioneren in dat geval als een luchthavensysteem. In Nederland geldt dit voor Schiphol en Lelystad. Vanwege de eis ten aanzien van het bedienen van eenzelfde agglomeratie is een dergelijk systeem voor Nederland als geheel niet aan de orde. Deze regelgeving biedt dus geen ruimte voor een eventuele sturing door het Rijk op vakantieverkeer richting MAA en GAE. Wel kan het Rijk luchthavens faciliteren met gebruiksbepalingen in luchthavenbesluiten, bijvoorbeeld met betrekking tot openingstijden en/of baanlengte, indien de noodzaak hiervan naar voren wordt gebracht in de eerder genoemde regionale verkenning.
Welke rol spelen MAA en Groningen Airport Eelde (GAE) in het vakantie/toeristenverkeer en welke mogelijkheden zijn er deze vakantiezonbestemmingen verder te ontwikkelen? Wat is daarvoor nodig en wat is wiens rol?
Zie antwoord vraag 6.
Hoe verstandig is het om wettelijk verankerde latente milieuruimte nu te schrappen als de markt zich later misschien toch naar een andere kant beweegt? Hoe worden verkeerde beslissingen inzake MAA voorkomen als positieve groeimogelijkheden niet uitkomen en beperkingen wel plaatsvinden, zoals een aanpassing van de nachtsluiting, het verder terugdringen van het aantal gehinderden en het schrappen van de latente milieuruimte? Is dat wel met elkaar in verhouding?
Uw vragen zijn een reactie op onderdelen van het advies dat de heer Van Geel aan de provincie Limburg heeft gegeven over de ontwikkeling van MAA en waarover binnen de provincie nog nader overleg en besluitvorming moet plaatsvinden. Aangezien ik geen opdrachtgever ben van dit advies en onderliggend onderzoek en er nog geen formele aanvraag voor een luchthavenbesluit ligt waarover ik mij moet buigen acht ik het niet opportuun om hierover op dit moment uitspraken te doen. Ik zal hierover in gesprek blijven met de provincie en de luchthaven.
Zie verder het antwoord op vraag 6 en 7.
Hoe past een nachtsluiting of verandering van openingstijden in het streven naar een gelijk speelveld en concurrentie met bijvoorbeeld de nabijgelegen vrachtluchthaven van Luik? Welke (milieu)regels en tijden gelden daar en hoe kan MAA of uw ministerie voorkomen dat het verder op achterstand wordt gezet?
Op grond van de huidige gebruiksvergunning is MAA in de nachtperiode gesloten, in tegenstelling tot de luchthaven Luik die een 24 uurs-openstelling kent. Voor MAA is hier in het verleden bewust toe besloten om daarmee hinder en slaapverstoring voor omwonenden te beperken.
In dit licht en gelet op de inzet van het Rijk om het aantal nachtvluchten op Nederlandse luchthavens te verminderen is het niet wenselijk om de nachtsluiting op MAA op te heffen.
Zie verder het antwoord op vraag 6 en 7.
Deelt u bovenstaande zorgen en wilt u MAA ook graag levensvatbaar zien en als integraal onderdeel van de Nederlandse luchtvaartinfrastructuur zien, die behouden dient te blijven?
Het Rijk ziet luchthavens ziet als zelfstandige ondernemingen die zelf verantwoordelijk zijn voor de bekostiging van hun activiteiten. Zoals volgt uit het antwoord op vraag 6 en 7 zijn belangrijke uitgangspunten voor het Rijk dat een regionale luchthaven regionaal is ingebed en een meerwaarde vormt voor de regio. Maar ook dat samen met diezelfde regio wordt gekomen tot een duurzame exploitatie. Uiteindelijk zal het aan de aandeelhouders van MAA en GAE zijn om een besluit te nemen over de toekomst. Vervolgens kan worden bezien of en zo ja in hoeverre het Rijk de gewenste ontwikkelrichting kan faciliteren en ondersteunen. Luchthavens kunnen daarbij onderling komen tot een versterking van de samenwerking en gezamenlijk keuzes maken over rollen en specialisaties. Over die samenwerking blijf ik graag in gesprek met de luchthavens.
Hoe blijft MAA (en GEA) levensvatbaar en toekomstbestendig en hoe wordt voorkomen dat beide luchthavens nog lang in onzekerheid verkeren over hun vooruitzichten?
Zie antwoord vraag 10.
Het ontbreken van zwemlessen voor kinderen |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw beantwoording van 23 november 2021 over eerdere vragen over het sluiten van zwembaden en het stoppen van zwemlessen voor kinderen?1
Ja.
Onderschrijft u nog steeds het uitgangspunt dat zwemmen een onmisbare bijdrage levert aan de zwemveiligheid van kinderen en voor kwetsbare doelgroepen een laagdrempelige of zelfs enige mogelijkheid van bewegen is?
Goed (kunnen) zwemmen is voor jong en oud van groot belang in ons land.
Begrijpt u de teleurstelling en verontwaardiging bij kinderen, ouders, de hele zwembranche en eigenlijk iedereen die zich bekommert om zwemveiligheid in Nederland, over het feit dat de zwembaden weer dicht zijn en de zwemlessen voor kinderen wéér zijn gestopt en dit al zo lang duurt?
Ik begrijp en erken de teleurstelling en verontwaardiging van de zwembranche over het tijdelijke sluiten van zwembaden voor zwemlessen. Dat heb ik ook in mijn contact met de branche aangegeven. Verder heeft het kabinet tijdens de persconferentie van 8 maart een aanpassing aangekondigd waarbij zwembaden open mogen voor zwemlessen voor diploma’s A, B en C aan kinderen tot en met 12 jaar. Met deze aanpassing wil het kabinet voorkomen dat een generatie kinderen zonder zwemdiploma de zomer in gaat.
Is nu wél expliciet oog geweest voor de belangen van kinderen bij het stoppen van de zwemlessen en het verlengen van die maatregel, aangezien u eerder antwoordde dat de specifieke gevolgen van de sluiting van zwembaden niet in kaart zijn gebracht, mede omdat deze maatregel slechts voor een beperkte periode van twee weken zou gelden en nu blijkt dat deze maatregel weer veel langer duurt? 1)
Bij het verlengen van de maatregelen is opnieuw aansluiting gezocht bij de geldende maatregelen, die gebaseerd waren op advies van het OMT. Het kabinet wilde met deze tijdelijke maatregelen minder reisbewegingen en minder contactmomenten bewerkstelligen. De tijdelijke sluiting van zwembaden moet ook in dit geval nog steeds bezien worden in samenhang met alle maatregelen.
Hoe is het belang van kinderen om te leren zwemmen meegewogen in de recente besluitvorming? Met wie en met welke betrokken partijen is hierover in welk stadium overlegd? Heeft u hierover bijvoorbeeld ook advies ingewonnen van de Reddingsbrigade, die het nóg drukker zou kunnen gaan krijgen aanstaande zomer wanneer kinderen lang niet hebben leren zwemmen en hebben kunnen oefenen in het water?
Met de Nationale Raad Zwemveiligheid is in de eerste maanden van 2021 overleg geweest om inzicht te krijgen over de omvang van de groep kinderen die hun zwemdiploma jaarlijks haalt. Daarbij is gebruik gemaakt van onderzoek dat in hun opdracht is gedaan door het Mulier Instituut naar diplomazwemmen. Daarnaast is met de Reddingsbrigade in het reguliere overleg over hun plannen voor de zwemzomer van 2021 ook gesproken over de mogelijke gevolgen van een langdurige onderbreking van zwemlessen deze winter.
Wat zijn de gevolgen van het stoppen van de zwemlessen voor de zwemveiligheid onder kinderen, aangezien u in uw eerdere antwoorden noemde dat (kunnen) zwemmen in Nederland een basisbehoefte en noodzaak is? Wordt er onderzoek gedaan naar de negatieve effecten en de risico’s voor kinderen waarvan de zwemlessen zijn gestopt en nu niet leren zwemmen, vertraging oplopen en/of op de steeds langer wordende wachtlijsten staan omdat ze niet kunnen beginnen met hun zwemlessen?
Naar schatting 300.000 kinderen halen jaarlijks een zwemdiploma. Hierdoor heeft 99 procent van de kinderen van 12 jaar één of meer zwemdiploma’s behaald. De risico’s van het niet halen van zwemdiploma’s zijn helder: kinderen kunnen zich minder goed redden in situaties waarin ze zich op en rond water het water begeven.
Welke compensatie voor ouders en zwemscholen en/of inhaalregelingen worden nu bedacht om de evidente risico’s van verminderde zwemvaardigheid tegen te gaan? Welke hulp kan en gaat het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport daarbij bieden?
Zie antwoord op vraag 3, de zwembaden zijn vanaf 16 maart geopend voor zwemlessen voor diploma’s A, B en C. Hiermee beoogt het Kabinet verminderde zwemvaardigheid tegen te gaan. Daarbij ben ik in nauw contact met de Nationale Raad Zwemveiligheid over de hervatting van de zwemlessen.
Welke mogelijkheden ziet u om op verantwoorde wijze de zwemlessen voor met name jonge kinderen, zo nodig tot een bepaalde leeftijd of met een maximale groepsgrootte, op een zo kort mogelijke termijn weer veilig te laten hervatten? Bent u bereid hierover zo nodig het Outbreak Managemetn Team (OMT) om een (spoed)advies te vragen?
Zie antwoord vraag 3.
De aanpak van financiële ouderenmishandeling |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de Zembla-uitzending «Azen op de erfenis»?1
Ja.
Wat is uw reactie op signalen uit deze uitzending dat ouderen nog te weinig beschermd worden tegen financiële mishandeling, ondanks de in het leven geroepen lokale allianties?
Het is zorgelijk dat er zo veel kwetsbare ouderen zijn die risico lopen slachtoffer te worden van ouderenmishandeling. Naar schatting heeft 1 op de 20 ouderen ooit te maken gehad met ouderenmishandeling en wordt jaarlijks 1 op de 50 ouderen slachtoffer.2 De meest gerapporteerde vorm van ouderenmishandeling is financieel misbruik. Vanwege de hoge prevalentie, de toename van het aantal ouderen in Nederland en de ernstige gevolgen, zijn in het programma Geweld hoort nergens thuis specifieke maatregelen genomen voor het eerder en beter in beeld brengen en structureel oplossen van geweld tegen ouderen, waaronder financieel misbruik. Zo is het onderwerp bijvoorbeeld onder de aandacht gebracht met publiekscampagnes en zijn vrijwilligers en professionals getraind in het herkennen van signalen. Het is de bedoeling dat lokale allianties een belangrijke rol spelen in zowel de preventie als signalering van financieel misbruik.
Kunt u reflecteren op de vraag of deze lokale allianties voldoende van de grond zijn gekomen?
De kracht van lokale allianties is dat zij «bottom-up» ontstaan, met betrokken mensen en organisaties die intrinsiek gemotiveerd zijn en zich willen inzetten voor de bescherming van ouderen. Daarnaast is het een unieke samenwerking tussen publieke en private partijen, met organisaties die elkaar niet vanzelfsprekend tegenkomen, zoals ouderenbonden, banken, notarissen en de lokale verpleeghuizen. Onderzoek van Regioplan uit 2019 bevestigt dat: de meerwaarde van een lokale alliantie is dat zij specifieke expertise kan inbrengen vanuit met name de private partijen en die kan combineren met kennis van publieke partijen. Door de inbreng van specifieke kennis via de lokale alliantie kan financieel misbruik in de praktijk eerder gesignaleerd worden.3
Inmiddels zijn ongeveer 65 lokale allianties actief of in de fase van oprichting. Dit is op zichzelf al een mooi resultaat. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 7 van de vragen van het lid Van Brenk, is het beleid continu in ontwikkeling en worden stappen gezet om gemeenten handvatten te geven bij de verdere ontwikkeling van de aanpak tegen ouderenmishandeling.4
Bent u van mening dat te veel senioren nog te kwetsbaar zijn, waardoor zij een te gemakkelijk doelwit worden van financieel misbruik?
Ik deel deze opvatting. Om deze reden heb ik informatieboxen Financieel Veilig Ouder Worden beschikbaar gesteld, om ouderen te helpen bij het veilig regelen van hun geldzaken. Deze box is samengesteld met banken, notarissen, Veilig Thuis, ouderenbonden, Mentorschap Nederland en verschillende vrijwilligersorganisaties. Zo kunnen ouderen zich voorbereiden op het financiële aspect van ouder worden, door bijvoorbeeld na te denken over een levenstestament en een boodschappenrekening voor de mantelzorger. Daarnaast heeft Movisie samen met het programma en regionale projectleiders van Geweld hoort nergens thuis (met financiering van VWS) een handreiking ontwikkeld, zodat gemeenten handvatten hebben om een effectieve aanpak te ontwikkelen.5 Hierin wordt ook specifiek aandacht besteed aan de rol van de gemeente in het aanpakken van financieel misbruik.
Zijn met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) afspraken gemaakt over de duur van het opzetten van een lokale alliantie? Zo nee, bent u bereid deze op te stellen? Zo ja, welke consequenties hangen aan het niet naleven van deze duur en zijn deze consequenties ook daadwerkelijk genomen in de gemeenten zonder alliantie?
Gemeenten zijn onder de Wmo 2015 verantwoordelijk voor het voorkomen en bestrijden van huiselijk geweld. Deze wet bevat geen gedetailleerde eisen over de invulling van deze verplichting voor specifieke vormen van geweld, waaronder ouderenmishandeling. Het beleggen van deze verantwoordelijkheid bij gemeenten heeft als doel dat zij beleid kunnen inrichten naar lokale omstandigheden en met lokale samenwerkingspartners.
Ik ben dan ook niet voornemens om specifieke acties in te zetten, maar ik wil gemeenten wel aanmoedigen om lokale allianties te versterken, of als zij nog geen alliantie hebben, te verkennen of een lokale alliantie kan bijdragen aan de lokale aanpak van ouderenmishandeling. Ik ben hierover met de VNG in gesprek, en daarnaast doe ik op korte termijn samen met de VNG een uitvraag bij verschillende (centrum)gemeenten en regionale projectleiders van Geweld hoort nergens thuis over wat zij nodig hebben voor het versterken van de aanpak ouderenmishandeling, inclusief financieel misbruik. Op basis van deze uitvraag zal ik samen met de VNG bezien hoe gemeenten hierin het beste ondersteund kunnen worden.
Welke acties bent u voornemens te ondernemen tegen gemeenten die zich onvoldoende inzetten om een alliantie tot stand te brengen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u ervan dat lokale allianties voor een groot gedeelte bestaan uit vrijwilligers? En denkt u dat dit een goede basis is om financiële ouderenmishandeling aan te pakken, aangezien de overheid per jaar van minimaal 30.000 gevallen van financieel misbruik uitgaat, terwijl deskundigen menen dat dit getal in werkelijkheid veel hoger ligt?
Het is mooi om te zien dat men zich op vrijwillige basis inzet voor het voorkomen van financiële uitbuiting. Tegelijkertijd is het voortbestaan van een alliantie zeker kwetsbaarder wanneer de inzet vrijblijvend is. Dit punt neem ik mee in de lopende gesprekken met VNG en gemeenten, met het oog op duurzaamheid en borging van lokale allianties. Er worden verschillende acties ingezet om ouderenmishandeling tegen te gaan, zoals het ontwikkelen van e-learnings voor vrijwilligers door Movisie, trainingen door ouderenmigrantenorganisatie NOOM, en aandacht voor het onderwerp door zorginstellingen.
In hoeverre werken gemeenten samen en wordt samenwerking tussen gemeenten gestimuleerd, zodat kennis met betrekking tot techniek, werkmethode en activiteiten met elkaar gedeeld kan worden om zo de effectiviteit van verschillende initiatieven te vergroten?
Vanuit het programma Geweld hoort nergens thuis worden verschillende acties hierop ingezet. Zo is op 18 februari jl. een webinar georganiseerd voor regionale projectleiders en gemeenteambtenaren om goede voorbeelden uit te wisselen, te leren over de verschillende vormen van ouderenmishandeling (specifiek ontspoorde mantelzorg en financieel misbruik) en het ontwikkelen van een lokale aanpak ouderenmishandeling. Ongeveer 75 deelnemers waren aanwezig, afkomstig van gemeenten door het hele land.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) om te kijken hoe preventie van financiële ouderenmishandeling beter voorkomen en aangepakt kan worden, nu blijkt dat banken vaak niet in staat zijn om financieel misbruik van ouderen te detecteren?
De NVB is sinds het begin van de oprichting lid van de Brede Alliantie Financieel Veilig Ouder Worden. In 2018 zijn bestuurlijke afspraken gemaakt op basis waarvan de NVB en VWS zich gezamenlijk inzetten op het voorkomen, signaleren, melden en stoppen van financieel misbruik van ouderen op lokaal, regionaal en landelijk niveau.
Banken zetten zich dan ook actief in om bijvoorbeeld bankmedewerkers aan de balie en telefoon alert te maken op signalen van financieel misbruik. Zo hebben de afzonderlijke grote banken e-learnings ontwikkeld en zijn de afgelopen jaren al duizenden medewerkers getraind op het herkennen van financieel misbruik en ouderenmishandeling. Ook voor Veilig Thuis hebben de banken afzonderlijk een contactpersoon aangewezen waarmee medewerkers van Veilig Thuis makkelijk kunnen sparren als ze financieel misbruik vermoeden.
De banken zetten zich dus volop in voor het tegengaan van financieel misbruik, binnen de mogelijkheden die zij hebben. Ik zal met de NVB in gesprek gaan over de vraag wat, naast alle reeds opgezette acties, eventueel aanvullend mogelijk is om financieel misbruik te signaleren.
Bent u voornemens om, naast het werk van lokale allianties, ook andere initiatieven te ondernemen om financiële ouderenmishandeling tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik blijf inzetten op het tegengaan van financieel misbruik onder ouderen. Zo laat ik in de tweede helft van 2021 een congres organiseren over financieel misbruik, met als doel het uitwisselen van succesvolle strategieën, en het onder de aandacht brengen van dit belangrijke onderwerp bij maatschappelijke partijen. Daarnaast breng ik dit onderwerp onder de aandacht in mijn gesprekken met onder meer de VNG, NVB, en de verschillende ouderenbonden. In deze gesprekken neem ik de vraag mee wat ik samen met de betrokken partners aanvullend kan doen om financieel misbruik onder ouderen tegen te gaan.
Deeltijd-WW |
|
Hilde Palland (CDA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich nog dat de Kamer op 29 september 2020 de motie van de leden Palland en Tielen over voorbereiden van deeltijd-WW of een variant hiervan heeft aangenomen?1
Ja.
Heeft u ook signalen ontvangen van werkgevers die pleiten voor een structurele/permanente deeltijd-WW-regeling, waarmee bij een volgende economische tegenslag bedrijven geholpen kunnen worden om zoveel mogelijk banen te behouden?
Ja.
Deelt u de mening dat het nuttig zou zijn om over een vaste deeltijd-WW-regeling te beschikken na het aflopen van de NOW-regeling dan wel zo kort mogelijk daarna? Zo ja, hoe werkt u hieraan?
Op dit moment verkennen we, samen met UWV, de verschillende mogelijkheden voor een structurele regeling. Het is niet mogelijk om de deeltijd WW-regeling die in 2008–2009 is uitgevoerd opnieuw in te voeren. Dat komt omdat de WW-wetgeving in het kader van de WWZ in 2015 ingrijpend is veranderd. In de huidige WW is er sprake van verrekening van inkomsten terwijl voorheen verrekening van uren werd gehanteerd. Dit leidt tot problemen bij inkomstenverrekening en bij de vaststelling van het WW-recht en het dagloon. Bij deze vaststellingen wordt namelijk gekeken naar alle overige inkomsten en dienstverbanden van de werknemer. Deze wijze van vaststelling sluit niet aan bij een deeltijd-WW waarbij sprake is van gedeeltelijke werkloosheid.
We brengen in kaart in welke situaties een structurele regeling behulpzaam is en inventariseren wat de voor- en nadelen zijn van de verschillende keuzes die daarbij gemaakt moeten worden. De uitwerking van – en besluitvorming over – een dergelijke regeling laat ik echter over aan het volgende kabinet. Wat ik alvast mee wil geven is dat ongeacht de keuzes die uiteindelijk worden gemaakt, de invoering van een structurele regeling hoe dan ook veel capaciteit (zowel op het gebied van ICT als personeel) binnen UWV vergt, naast de reeds volle veranderkalender als gevolg van reeds aangenomen wetswijzigingen en noodzakelijke brede investeringen in de dienstverlening die de komende jaren moeten worden doorgevoerd. Daarnaast moet rekening worden gehouden met de capaciteit die UWV nodig heeft om uitvoering te geven aan de NOW en eventuele toekomstige tijdvakken NOW. De eventuele implementatie van een structurele regeling zal om deze redenen zeer waarschijnlijk meerdere jaren vergen.
Hoeveel capaciteit en ruimte binnen het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV) zijn nodig om voornoemde motie te kunnen uitvoeren, indachtig uw opmerking in het debat over het derde steunpakket voor bedrijven en werknemers op 24 september 2020 dat het UWV tot het aflopen van de NOW-regeling «geen capaciteit en geen ruimte» heeft om de motie uit te voeren?2 Is de verwachting dat die capaciteit na 30 juni 2021, de datum waarop de NOW-regeling afloopt, meteen beschikbaar zal zijn?
De benodigde capaciteit is afhankelijk van de vormgeving van de uiteindelijke regeling. Daar kan ik nu nog geen concrete uitspraak over doen. Wel is het zo dat, wanneer de subsidieverlening voor de NOW-regeling stopt, de werkzaamheden die UWV in het kader van deze regeling moet uitvoeren, doorlopen. Onder meer moeten de vaststellingen van de diverse subsidietijdvakken dan nog plaatsvinden. De aanvraagperiode voor de subsidievaststelling van het eerste tijdvak sluit op 31 oktober 2021, de aanvraagperiode voor het vijfde tijdvak sluit op 23 oktober 2022. Omdat nu ook onderzoek wordt gedaan naar het instrumentarium voor bedrijven die getroffen worden door niet tot het ondernemersrisico behorende calamiteiten voor de periode na afloop van de NOW, betekent dit dat UWV naar verwachting niet eerder dan medio 2022 capaciteit beschikbaar heeft voor de start van de ontwikkeling van een structurele regeling.
Zo nee, kan er door het UWV worden opgeschaald om zowel lopende als nieuwe beleidsvoorstellen van kabinet en Kamer te kunnen blijven uitvoeren, en te voorkomen dat de wetgever wordt lamgelegd?
Uiteraard bezie ik samen met de uitvoeringsorganisaties altijd in hoeverre beleidswensen uitvoerbaar zijn, bijvoorbeeld via opschaling in de uitvoering. Tegelijkertijd hebben we eerder bij bespreking over het economisch steunpakket gezien dat dit zijn begrenzing kent. Ook de Tijdelijke commissie uitvoeringsorganisaties (TCU) van uw Kamer heeft erop gewezen dat het een gezamenlijk belang is van Kamer en kabinet om altijd een toets op uitvoerbaarheid te doen, ook bij moties en amendementen. Ik heb niet de indruk dat hiermee de wetgever wordt lamgelegd. Wel draagt dit bij aan beter uitvoerbaar en daarmee effectief beleid.
Welk traject en tijdspad heeft uw ministerie op dit moment voor de uitvoering van de motie in gedachten?
Zoals in mijn reactie bij vraag 3 reeds toegelicht, is dat afhankelijk van de vormgeving van een eventuele structurele regeling en deze vormgeving laat ik aan mijn opvolger. Desalniettemin kan ik aangeven dat het gehele implementatietraject naar verwachting meerdere jaren zal duren. Tot die tijd vallen we terug op het bestaande instrumentarium.
Hoe gaat u het bedrijfsleven, werkgevers en werknemers, bij dit proces betrekken?
Ik zal de beleidsrichtingen bespreken met de sociale partners verenigd in de Stichting van de arbeid.
Het vervangen van de Paddepoelsterbrug en de aangenomen motie Laçin c.s. (Kamerstuk 35570-A, nr. 30) |
|
Cem Laçin , William Moorlag (PvdA), Suzanne Kröger (GL), Rutger Schonis (D66), Eva van Esch (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() ![]() ![]() ![]() |
Hoe staat het met de uitvoering van de aangenomen motie Laçin c.s. (Kamerstuk 35 570-A, nr. 30), waarin wordt gevraagd om lage en beweegbare bruggen op te nemen als mogelijkheid voor het vervangen van de huidige bruggen?
Naar aanleiding van de motie Laçin c.s. zet ik samen met de gemeente en de provincie Groningen de gesprekken met de bewoners en de andere belanghebbenden, zoals de vaarweggebruikers, voort. Ik zal in die gesprekken de beschikbare informatie delen en de zorgen en wensen voor het vervolg van het proces van alle betrokkenen bespreken. Ik heb er vertrouwen in dat we op die manier een zorgvuldige belangenafweging kunnen maken en tot een goede keuze kunnen komen.
Klopt het dat er afspraken tussen Rijkswaterstaat en belanghebbenden liggen over het vervangen van de Paddepoelsterbrug met een lage en beweegbare variant en dat dit gepland stond in 2023? Zo ja, gelden deze afspraken nog steeds en is de toen afgesproken variant nog steeds uitvoerbaar? Zo nee, waarom zou deze variant nu geen optie meer zijn?
Op basis van een planstudie, die in opdracht van de provincie Groningen is gemaakt, is in 2015 in de stuurgroep Groningse Bruggen een voorkeur uitgesproken voor een lage en beweegbare variant. Dit heeft echter niet geleid tot bestuurlijke afspraken in een BO-MIRT. Samen met de gemeente Groningen en de provincie Groningen heb ik in 2019 besloten de MIRT-verkenning opnieuw uit te voeren en daarvoor is een plan van aanpak vastgesteld in het bestuurlijk overleg MIRT 2019. Dit heeft geresulteerd in afspraken in het BO MIRT afgelopen najaar, zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat de overheid de gemaakte afspraken over de vervanging van de Paddepoelsterbrug moet nakomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven heb aangegeven, heeft besluitvorming over de voorkeur uit 2015 nooit plaatsgevonden. De afspraken die ik met de regionale partijen heb over de vervanging van de Paddepoelsterbrug, zijn gemaakt in het bestuurlijk overleg MIRT 2020. Afgesproken is dat de gemeente Groningen de brug zal vervangen door een brug op 9,10 meter (exclusief toeslagen) en met taluds. Het Rijk zal een financiële bijdrage leveren van € 8,6 mln. Na het sluiten van een bestuursovereenkomst zal ik de financiële middelen overdragen en kan de uitvoering door de gemeente Groningen beginnen. Die bestuursovereenkomst is nog niet gesloten als gevolg van de ingediende motie.
Begrijpt u dat veel mensen zitten te wachten op de vervanging van de Paddepoelsterbrug en dat zij het wachten zat zijn na drie jaar? Zo ja, bent u bereid om direct aan de slag te gaan met de planuitwerking voor een lage en beweegbare brug in samenspraak met de belanghebbenden en niet langer te wachten?
Ik snap de behoefte van de omgeving om zo snel mogelijk de verbinding te herstellen. In de antwoorden hierboven heb ik aangegeven welke stappen gemeente, provincie en Rijk zetten om tot uitvoering te komen.
Onderschrijft u het belang van een lage en beweegbare brug voor dagelijkse gebruikers, zoals voetgangers, fietsers en mensen met een lichamelijke beperking? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat een lage, beweegbare brug aantrekkelijker lijkt voor de groepen gebruikers die u noemt. Maar een lage brug heeft ook nadelen, ook voor voetgangers en fietsers. Een brug die vaak open moet om scheepvaart te laten passeren, zal leiden tot wachttijden voor de diverse gebruikers. Daarnaast leidt een lage brug tot hogere nautische veiligheidsrisico’s en langere wachttijden voor de scheepvaart.
De hoogte van de brug is niet de enige factor die de toegankelijkheid van de brug voor voetgangers, fietsers en mensen met een lichamelijke beperking bepaalt. Zo gaan we uit van een brug met taluds in plaats van trappen, wat de brug beter toegankelijk maakt.
Het bericht dat strafrechtdeskundigen het rapport van de commissie Machielse kraken. |
|
Michiel van Nispen , Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht waarin vooraanstaande strafrechtdeskundigen de conclusie van de commissie-Machielse kraken dat Nederland niets te verwijten valt in de zaak-Poch?1
Ja.
Hoe verklaart u dat de conclusies van deze strafrechtdeskundigen zo anders zijn dan die van de commissie-Machielse?
Zoals ik ook in mijn brief aan uw Kamer van 1 februari jl. heb gemeld2, geeft het rapport van de Commissie Dossier J.A. Poch er blijk van dat de Commissie een grondig onderzoek heeft verricht langs verschillende sporen, teneinde haar opdracht zo compleet mogelijk te vervullen. Zoals te lezen is in het door u aangehaalde artikel, heeft de Commissie zelf inmiddels inhoudelijk gereageerd op de in de vraag aangehaalde conclusies. Ik zie op dit moment geen aanleiding daar iets aan toe te voegen.
Wat is uw inhoudelijke reactie op de argumenten die in bovengenoemd artikel worden aangedragen door de deskundigen?
Voor het antwoord op deze vraag, verwijs ik u naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid, nu u kennis heeft kunnen nemen van de argumenten uit bovengenoemd artikel, te erkennen dat Nederland niet verplicht was tot samenwerking met de Argentijnse instanties in de zaak-Poch? Zo nee, waarom niet?
Nee, gelet op het bovenstaande zie ik daartoe geen aanleiding.
Bent u bereid alsnog zo spoedig mogelijk de stukken waar de Commissie-Machielse haar oordeel op heeft gebaseerd aan de Kamer te sturen? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangegeven in mijn brief aan uw Kamer van 1 maart jl., bestaat het archief van de Commissie uit tienduizenden brondocumenten. Als gezegd ben ik op dit moment met de Commissie in gesprek om tot een ordentelijke overdracht van het archief van de Commissie te komen. Zodra het archief is overgedragen aan mijn departement, zullen deze documenten worden doorgenomen om te beoordelen welke documenten op grond van artikel 68 Grondwet aan uw Kamer kunnen worden verstrekt. Mijn uitgangspunt daarbij is dat deze verstrekking zo spoedig mogelijk zal plaatsvinden.
Het artikel 'Tozo-uitkering is halve sigaar uit eigen doos' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Tozo-uitkering is halve sigaar uit eigen doos»?1
Ja.
Kunt u zich voorstellen dat vele zelfstandigen zeer verbaasd zijn en zelfs flink geschrokken zijn dat de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) bij het inkomen van hun partner wordt geteld?
Mensen die de Tozo aanvroegen hadden doorgaans nog geen ervaring met het aanvragen van een uitkering, het was zogezegd een «nieuwe doelgroep». Wat een aanvraag en uitkering behelzen is dan – begrijpelijkerwijs – ook nieuw. Ik heb er dan ook alle begrip voor dat het in de onzekere tijden en de onzekere situatie waarin vele ondernemers zich bevonden lastig was om het allemaal te overzien. Ondernemers zijn daarom door SZW, VNG en Divosa zowel via gemeenten, de site van de rijksoverheid als via organisaties voor zelfstandigen geïnformeerd over de aard van de uitkering. De uitkering betreft namelijk een gezinsuitkering en wordt door aanvragers mét partner door beide partners aangevraagd. Daardoor telt de uitkering, die voor inkomsten voor het gezin zorgt, mee bij het inkomen van de partner en ontvangen beide partners voor de helft van de verstrekte gezinsuitkering een jaaropgave. Bij de genoemde communicatie richting aanvragers is daarom ook gecommuniceerd dat de uitkering gevolgen kan hebben voor de belastingen van de partners.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat een uitkering die bedoeld is om te voorkomen dat ondernemers, wiens inkomen vanwege corona is weggevallen, in de armoede belanden nu bij het inkomen van de partner wordt toegevoegd en dat daardoor een gedeelte van die uitkering weer moet worden terugbetaald?
De Tozo is in een tijd van crisis onder stoom en kokend water tot stand gekomen. Doel van het kabinet was om zelfstandigen zo snel mogelijk te helpen. Om deze reden is er voor gekozen om het inkomen van de partner bij Tozo 1 niet mee te tellen en tegelijkertijd de hogere gezinsnorm (€ 1.536,34,-) aan de ondernemer en zijn partner toe te kennen in plaats van de lagere alleenstaandennorm (1.075,44), die zou gelden als de partner in zijn geheel buiten beschouwing zou zijn gelaten. Juist omdat er geen rekening gehouden werd met het partnerinkomen en daardoor logischerwijs niet precies bekend was hoeveel inkomsten deze partner had, is het mogelijk dat over het totale inkomen te weinig loonheffing is ingehouden en afgedragen aan de Belastingdienst. Hierdoor kan bij het doen van de aangifte inkomstenbelasting blijken dat er moet worden bijbetaald. Overigens zal dit vooral voorkomen bij partners die een zodanig inkomen verdienen dat ze geen of minder recht hebben op loonheffingskorting of in een hogere belastingschijf zitten dan waar de gemeente van uit is gegaan. Vanaf Tozo 2 (1 juni 2020) zal dit zich minder voordoen omdat toen de partnerinkomenstoets is ingevoerd.
Klopt het dat hierdoor mensen huur-, zorg- en/of kinderopvangtoeslag moeten terugbetalen en dat bovendien de loonheffingskorting lager wordt?
De hoogte van de toeslagen is afhankelijk van het jaarinkomen van de ondernemer en zijn toeslagpartner. In principe heeft de verdeling van de Tozo over de ondernemer en zijn partner geen gevolgen voor het recht op of de hoogte van de toeslagen van het huishouden. Dit kan alleen het geval zijn indien de ondernemer en zijn partner wel partners zijn op basis van de Tozo, maar geen toeslagpartner van elkaar zijn. Dit zal in de praktijk niet vaak voorkomen.
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is opgenomen kan het bij Tozo 1 zo zijn dat de inkomsten van de partner van de ondernemer niet bekend waren bij de toekenning van de Tozo waardoor er teveel algemene heffingskorting of arbeidskorting is toegepast en er dus te weinig loonbelasting is betaald aan de Belastingdienst. De gemeenten hebben wel de correcte toepassing van de wet gevolgd bij de toekenning van Tozo.
Hoeveel houden mensen die een Tozo1-uitkering hebben ontvangen en bovendien een partner hebben überhaupt nog over van deze Tozo-uitkering? Kan het dat een gezin de volledige Tozo-uitkering weer dient terug te betalen, vanwege het feit dat zij minder toeslagen en loonheffingskorting ontvangen?
Laat ik voorop stellen dat een Tozo in geen enkel geval volledig hoeft te worden terugbetaald als gevolg van het meetellen van de Tozo bij het inkomen van de partner of door een lager recht op toeslagen. Zoals bij het antwoord op vraag 4 is aangegeven, wordt het recht op en de hoogte van de toeslagen vastgesteld aan de hand van het jaarinkomen van de ondernemer en zijn toeslagpartner. De Tozo geldt als inkomen, is dus onderdeel van het jaarinkomen, en kan daardoor zorgen dat het recht op toeslagen lager wordt. Daar staat wel een inkomensderving tegenover als gevolg van de maatregelen om de corona-pandemie te bestrijden. Dat zorgt weer voor een hoger recht op toeslagen. De verwachting is dat de inkomensderving hoger is dan de inkomsten die de ondernemer aan Tozo ontvangt. De Tozo is immers een uitkering op het niveau van het sociaal minimum en wordt alleen toegekend als de ondernemer financieel is geraakt als gevolg van de crisis. Per saldo ligt het dus niet voor de hand dat als gevolg van het ontvangen van een Tozo-uitkering de toeslagen lager uitvallen.
Verder kan het, zoals bij het antwoord op vraag 3 is opgenomen, bij Tozo 1 zo zijn dat de inkomsten van de partner van de ondernemer niet bekend waren bij de toekenning van de Tozo waardoor er teveel algemene heffingskorting of arbeidskorting is toegepast en er dus te weinig loonbelasting is betaald aan de Belastingdienst. Deze nabetaling zal echter nooit meer bedragen dan de aan de partner toegekende Tozo. Daarnaast geldt dat over het deel van de Tozo dat aan de ondernemer toekomt, niet te weinig loonbelasting is betaald. Over dat deel vindt dus geen nabetaling plaats. Zoals ik al aangaf aan het begin, zal het dus niet voorkomen dat de volledige Tozo moet worden terugbetaald, enkel door het feit dat de Tozo meetelt bij het inkomen van de partner.
Bent u eens met de stelling dat dit betekent dat hierdoor de Tozo-uitkering gewoonweg een sigaar uit eigen doos wordt?
Nee, daar ben ik het niet mee eens. Zie de beantwoording op de vorige vragen.
Vreest u ook, omdat dit vrijwel niet bekend is, dat er hierdoor veel mensen in grote problemen kunnen komen doordat zij hoge bedragen aan toeslagen moeten terug gaan betalen?
Nee, zie ook het antwoord op de vragen 1 en 4.
Gaat u maatregelen nemen om te voorkomen dat mensen grote bedragen aan toeslagen moeten terugbetalen? Gaat u tevens aan de slag om er voor te zorgen dat de Tozo-uitkering niet meetelt voor het toetsingsinkomen van een partner, zodat genoemde problemen verholpen zijn?
Zoals aangegeven heeft de verdeling van de Tozo over de ondernemer en zijn partner in principe geen gevolgen voor het recht op of de hoogte van de toeslagen van het huishouden. Ik zie dan ook geen reden om dit aan te passen.
Bent u tevens bekend met de problemen voor veel alleenstaande ouders dat de kinderalimentatie van de Tozo-uitkering wordt afgetrokken?2
Ik ben bekend met het artikel en de uitzending.
Deelt u de mening dat kinderalimentatie er is voor het onderhoud van de kinderen, zoals het kopen van schoolspullen, en niet kan worden gezien als inkomen van een ondernemer?
Ik kan me voorstellen dat kinderalimentatie als zodanig ervaren wordt. De Tozo en de algemene bijstand vullen echter de eigen inkomsten van een huishouden aan tot maximaal het sociaal minimum. Onder inkomsten valt bijvoorbeeld loon of andere uitkeringen. Partner- en kinderalimentatie behoren ook bij het inkomen. Omdat voor de Tozo de Participatiewet leidend is, wordt kinderalimentatie als inkomen in aanmerking genomen, vanuit de gedachte dat daarmee reeds in de kosten van levensonderhoud van het inwonende, minderjarige kind wordt voorzien. Aanvulling vanuit de algemene bijstand wordt dan niet nodig geacht. Kinderalimentatie is onder meer afhankelijk van de draagkracht van de ex-partner en het welvaartsniveau van voor de scheiding. Een hoog gezinsinkomen vóór de scheiding kan dus ook een hoge kinderalimentatie betekenen. De bijstand is een minimaregeling en ondersteunt alleen voor het hoogstnodige. Het kindgebonden budget is overigens wel afhankelijk van het inkomen van de ontvangende ouder. Het kindgebonden budget wordt dus wel hoger, naar mate het inkomen van de ondernemer daalt. Toeslagen van de Belastingdienst/Toeslagen (huurtoeslag, zorgtoeslag, kinderopvangtoeslag en kindgebonden budget), kinderbijslag en incidentele giften worden niet als inkomen aangemerkt.
Bent u het eens met de stelling dat kinderen hierdoor de dupe zijn en daardoor mogelijk niet mee kunnen doen op school of kunnen sporten?
De coronacrisis heeft grote gevolgen voor de sociale en economische situatie van heel veel mensen. Ondanks een uitgebreid steun- en herstelpakket betekent deze periode voor veel mensen een grote achteruitgang in inkomen. Voor kinderen van ouders die financieel moeilijk rond kunnen komen, bieden gemeenten mogelijkheden ter ondersteuning via de bijzondere bijstand. Ook bieden gemeenten en maatschappelijke organisaties voorzieningen voor kinderen in natura gericht op het meedoen. Denk aan schoolspullen, sportles en verjaardagspakketten.
Gaat u er daarom voor zorgen dat de kinderalimentatie niet meer wordt verrekend met de Tozo-uitkering?
Nee, deze wijze van verrekening is conform de Participatiewet. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Bent u bereid om deze vragen binnen een week te beantwoorden?
De interdepartementale afstemming heeft meer tijd gekost dan verwacht waardoor dit niet is gelukt.