Mondzorg in het basispakket |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Geef ook minder rijken de kans op een goed gebit»?1
Ja
Hoe evalueert u de conclusie van Dokters van de wereld, die stellen dat de totale kosten van gebrekkige mondzorg hoger liggen dan de besparingen?
Ik beschik over onvoldoende informatie om de conclusie van Dokters van de Wereld, dat de totale kosten van gebrekkige mondzorg hoger liggen dan de besparingen, te onderschrijven. Het is bekend dat wanneer kleine gebitsproblemen niet worden opgelost, deze tot grotere gebitsproblemen kunnen leiden. Daarnaast komt de afgelopen jaren steeds meer onderzoek beschikbaar dat laat zien dat er relaties zijn tussen een ongezonde mond en andere gezondheidsproblemen. Dit betreft met name associaties tussen parodontitis enerzijds en diabetes en cardiovasculaire aandoeningen anderzijds.2 In dit verband heeft ook een onderzoek op basis van Nederlandse zorgverzekeringsdata laten zien dat er een significant effect is van parodontale behandeling op diabeteskosten.3
De meerderheid van de onderzochte studies deed daarbij geen uitspraak over causaliteit. Dit betekent overigens niet noodzakelijk dat er geen causale verbanden zijn tussen mondziekten en chronische ziekten – «absence of evidence is not evidence of absence«. Op dit moment is echter geen uitspraak te doen over welke ziektes en aandoeningen hun oorsprong kunnen hebben in een slecht verzorgde mond en dat een deel daarvan kan worden voorkomen door betere toegang tot mondzorg. Het is daarmee ook niet mogelijk om aan te geven of andere medische kosten worden bespaard door mondzorg in het pakket op te nemen. Ook voor het Zorginstituut is er op dit moment onvoldoende basis om tandheelkundige (curatieve) behandelingen te beschouwen als preventie voor medische aandoeningen.
Als mondzorg in het basispakket opgenomen zou worden, hoeveel euro extra per maand zou de premiebetaler dan kwijt zijn? Hoe groot is het verschil tussen algemene premieverhoging voor mondzorg en de gemiddelde kosten voor mondzorg in de aanvullende verzekering? Als de gemiddelde kosten voor de premiebetaler in het basispakket lager zijn dan via de aanvullende verzekering, deelt u dan de mening dat mondzorg daarmee veel toegankelijker wordt voor mensen met een laag inkomen?
In «Zorgkeuzes in Kaart» is berekend dat het uitbreiden van het basispakket met tandheelkundige zorg, een netto effect op de collectieve zorguitgaven heeft van 1,45 miljard euro per jaar. De premiebetaler zal per jaar € 15 euro extra betalen.4 Daar moeten eventuele kosten voor eigen risico bij worden opgeteld. Deze variëren per persoon, afhankelijk van of iemand het eigen risico sowieso al vol maakt. In het slechtste geval waarbij iemand veel tandheelkundige kosten maakt (> € 385) en het eigen risico volledig wordt aangesproken, betaalt diegene dat jaar € 400 voor mondzorg via het basispakket.
De premie voor het verzekeren van mondzorg in de aanvullende verzekering (AV) varieert per gekozen pakket: van losse tandmodules à € 100,– per jaar tot uitgebreide AV’s met allerlei soorten dekkingen van boven de € 500,– per jaar. Welke zorgkosten tot welk maximumbedrag (en soms ook maximumpercentage) vergoed worden, verschilt daarbij per pakket. Het is daarom niet mogelijk om iets te zeggen over de gemiddelde premiekosten van mondzorg in de AV. Op basis van declaratiedata van Vektis over 2018 kan de gemiddeld vergoede kosten voor tandheelkunde vanuit de AV worden vastgesteld op € 126 per jaar (incl. orthodontie).5 In dit bedrag zijn eventuele bijbetalingen en mondzorg die niet uit de AV werd vergoed niet meegenomen. Een andere benadering is op basis van de totale omzet van eerstelijns mondzorg: dan zou je uitkomen op gemiddelde tandheelkundige kosten van € 167 per volwassene per jaar.6
Niet iedereen heeft een AV voor mondzorg. Opname in het basispakket betekent dus vooral een kostenverschuivingvan het private naar het publieke domein. Gegeven het eigen risico, wordt mondzorg niet vanzelf toegankelijker voor alle mensen met een laag inkomen.
Welke andere manieren zijn er om de kosten van mondzorg in het basispakket op te nemen? Kunnen deze kosten eventueel ook via belastingen worden opgehaald, waardoor het opnemen van mondzorg in het basispakket niet automatisch tot een premieverhoging leidt? Zo nee, waarom niet?
Vanuit de Zorgverzekeringswet (Zvw) is de behoefte aan geneeskundige zorg verzekerd (art 10). Deze wordt op basis van zorginhoudelijke criteria beantwoord (art 14). Een sociale indicatie als toegang tot bepaalde zorg is gegeven de beginselen van de Zvw dus niet mogelijk. De genoemde suggestie om kosten via belastingen op te halen en aan zorgverzekeraars uit te keren zodat deze kosten niet tot een premieverhoging leiden, is ook niet mogelijk. In de Zvw is vastgelegd dat ter dekking van de Zvw-kosten evenveel inkomsten worden gegenereerd via de inkomensafhankelijke bijdrage, de nominale premie, de eigen betalingen en de rijksbijdrage kinderen samen (de zogenaamde 50/50-verdeling). Een stijging van de Zvw-kosten, als gevolg van een uitbreiding van het pakket, uit zich dus automatisch in een hogere nominale premie.
Hoeveel bespaart volgens u de opname van mondzorg in het basispakket, gegeven het feit dat problemen aan het gebit minder vaak leiden tot andere medische problematiek?
Zie antwoord vraag 2.
Welke invloed kan een slecht gebit hebben op de algehele gezondheid van een verzekerde? Welke ziektes en aandoeningen kunnen hun oorsprong hebben in een slecht verzorgde mond en hoeveel kan daarvan worden voorkomen als iedereen in Nederland goede toegang heeft tot mondzorg?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat mensen zonder tandartsverklaring in verreweg de meeste gevallen niet in aanmerking komen voor een aanvullende verzekering en dat dit dus voor mensen met mondzorgproblemen van enige omvang geen toegankelijke oplossing is? Welke oplossingen heeft u voor dit probleem?
Uit cijfers van Zorgweb blijkt, dat er in 2021 91 losse tandmodules werden aangeboden. In 14 van die gevallen (15%), met de meest uitgebreide dekkingen, golden acceptatiecriteria. Van de 170 gecombineerde aanvullende polissen (met daarin vaak ook mondzorg opgenomen) waren slechts 4 met acceptatiecriteria (2,4%). Daarnaast bieden gemeentepolissen ook vaak dekking voor tandheelkundige zorg; voor deze polissen geldt sowieso geen medische selectie. Daarnaast gold voor 10% van de losse tandmodules en 11% van de gecombineerde aanvullende polissen een wachttijd van een jaar voor specifiek orthodontie, kronen/bruggen/implantaten of gedeeltelijke prothesen. Ik deel daarom niet de analyse dat er in die zin sprake is van een toegankelijkheidsprobleem.
Klopt de inschatting van Dokters van de wereld dat ongeveer anderhalf miljoen mensen in Nederland geen toegang hebben tot mondzorg in Nederland?2 Zo nee, hoeveel mensen in Nederland hebben naar schatting volgens u geen toegang tot mondzorg en bij hoeveel mensen leidt dit tot andere medische problemen? Kunt u uw antwoord onderbouwen?
Vanwege de beperkte beschikbaarheid van betrouwbare data is het moeilijk om een precieze uitspraak te doen over de hoeveelheid mensen in Nederland dat puur vanwege financiën mondzorg mijdt: de verschillende bronnen geven geen eenduidig beeld. Daarnaast is op dit moment überhaupt weinig structurele informatie beschikbaar omtrent de mondgezondheid van Nederlanders. Het laatste «Signalement Mondzorg», dat werd opgesteld in opdracht van het Zorginstituut, dateert uit 2013 voor volwassenen en 2018 voor de jeugd. Ik vind het van belang dat er structurele informatie beschikbaar komt over de mondgezondheid van mensen in Nederland. Ik zet daarom een langdurige monitor op om de mondgezondheid in Nederland te meten. In afstemming met het veld zal hiertoe een set indicatoren worden opgesteld, waarna de informatie driejaarlijks zal worden uitgevraagd. Het eerste meetmoment start in 2022. Met het verkrijgen van meer informatie over de staat van de mondgezondheid in Nederland, wordt ook de mondgezondheid onder specifieke groepen beter inzichtelijk. Op basis daarvan kan zo nodig aanvullend beleid worden gemaakt.
Bent u bekend met het onderzoek van Stefan Listl, waaruit blijkt dat productiviteitsverlies door gebrekkige mondzorg 3 miljard euro bedraagt in Nederland?3
Ja. In het artikel wordt geschat dat mondgezondheidsproblemen in Nederland samenhangen met een gemiddeld verlies van productiviteit van $ 209 dollar per persoon. Ook wordt beschreven dat er kanttekeningen te plaatsen zijn bij de gebruikte methodiek en schatting.
Deelt u de mening dat mondzorg in het basispakket voor een groot deel het productiviteitsverlies tegen kan gaan? Zo nee, waarom niet?
Mondziekten hebben een invloed op zowel individuen als de maatschappij. Pijn, schaamte, verminderde kwaliteit van leven en verminderde arbeidsproductiviteit kunnen zich daarbij voordoen.9 Mondgezondheid is ook zeer relevant voor integratie in de samenleving, denk aan kansen op de arbeidsmarkt. Slechte mondgezondheid kan de problematiek van mensen met sociale problemen en kwetsbare doelgroepen dus verergeren. Het onderzoek stelt echter niet dat met het toevoegen van mondzorg aan het basispakket het totaal aan productiviteitsverlies kan worden voorkomen. Ook voor zorgmijding is de vraag of hiermee het probleem wordt opgelost. Uit CBS-cijfers blijkt dat in 2018 80,3% van de Nederlanders minimaal 1 keer naar de tandarts is gegaan.
In de jaren dat de mondzorg voor verzekerden van 18 jaar of ouder nog in het ziekenfondspakket was opgenomen, was het percentage Nederlanders dat minimaal 1 keer per jaar naar de tandarts ging aanzienlijk lager. Dit percentage was in 1990 71,3% en in 1995 74,6%. De data van het CBS geven overigens geen uitsluitsel om welke redenen mensen afzien van tandartsbezoek. Uit het TNO-onderzoek «Gebit Fit» uit 2014 kwam naar voren dat individuen die niet jaarlijks naar de tandarts of mondhygiënist gaan, daar diverse redenen voor hebben. Die redenen lopen uiteen van «niet nodig om jaarlijks te gaan vanwege een goed gebit» tot «niet jaarlijks gaan vanwege financiële consequenties» of «niet gaan vanwege verstrekkende angst voor tandheelkundige behandelingen» en allerlei redenen daar tussen in.
Ik vind het daarom passender om in te zetten op lokaal (financieel) maatwerk. In dat verband heb ik u recent geïnformeerd10 over onderzoek van het Verwey-Jonker Instituut naar de maatregelen die gemeenten en zorgverzekeraars kunnen nemen om ongewenste zorgmijding vanwege financiële redenen tegen te gaan. Momenteel werk ik een motie11 uit waarbij wordt verkend of na de afschaffing van de Wet tegemoetkoming chronisch zieken en gehandicapten (Wtcg) en de Compensatie eigen risico (Cer) de gewenste omslag is gemaakt naar maatwerk toegesneden op de persoonlijke situatie van de burger. Ik verwacht uw Kamer hier vóór het zomerreces over te informeren.
Ook neemt VWS, gezien de sterke samenhang tussen schuldenproblematiek en gezondheid, actief deel aan de versnelling van maatregelen uit de brede schuldenaanpak die wordt gecoördineerd door de Staatssecretaris van SZW. Zoals beschreven in mijn brief van 12 februari jongstleden12, wil ik samen met betrokken gemeenten en zorgverzekeraars verkennen op welke wijze het onderwerp «ongewenste zorgmijding» betrokken kan worden bij vroegsignalering van schulden. In het contact met mensen met beginnende betalingsachterstand kan actief worden gevraagd naar, en actiegenomen op, de situatie van ongewenste zorgmijding.
Deelt u de mening dat maatschappelijke baten, zoals verbeterde economische productiviteit en fysieke en mentale gezondheidswinst deel moeten zijn van de overweging om behandelingen al dan niet in het basispakket op te nemen? Zo nee, waarom niet?
Keuzes over de inhoud en omvang van het basispakket worden genomen aan de hand van pakketcriteria.13 De pakketcriteria zijn effectiviteit, kosteneffectiviteit noodzakelijkheid en uitvoerbaarheid. Bij de bepaling van effectiviteit wordt ook gekeken naar de gezondheidswinst die de behandeling oplevert voor de patiënt. Dit kan fysiek én mentaal zijn. Wanneer de kosteneffectiviteit van de behandeling wordt beschouwd, komen ook maatschappelijke kosten en baten, zoals verbeterde economische productiviteit, aan bod. Maatschappelijk baten zijn daarmee onderdeel van de overweging om behandelingen op te nemen in het basispakket.14
Verharding Bospaden |
|
Carla Dik-Faber (CU) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht: «Bospaden worden verhard met plastic bouwafval»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat voor de aanleg van wandelpaden in de natuur afval uit de bouw wordt gebruik met plastic erin?
Zie antwoord vraag 1.
Klopt het dat de paden voor maximaal een procent uit vervuilde stromen als plastic, metaal of rubber mogen bestaan?
De systeemcontrole is beschreven in de inleiding. Een toepasser is daardoor in staat zelf beoordelen of het product aan de wettelijke normen voldoet door te controleren of er een CE-keur is afgegeven, een KOMO-certificaat beschikbaar is of een conformiteitsverklaring op grond van de Regeling vaststelling van de status einde-afval recyclinggranulaat en of er een NL-BSB certificaat dat aantoont dat wordt voldaan aan de eisen uit het Besluit bodemkwaliteit.
Wordt bij de aanleg van de paden toegezien op dit maximale percentage vervuilde stromen?
Ik deel met u de zorgen over de milieurisico’s van plastics in het milieu. Daarom ga ik onderzoeken hoe ik het gebruik van recyclinggranulaat beter kan reguleren. Hier kom ik eind van het jaar op terug. Ondertussen heeft Staatsbosbeheer het voornemen om met andere terreinbeheerders en andere partijen in de keten in gesprek te gaan om de haalbaarheid van alternatieven voor menggranulaat te onderzoeken. Dit initiatief vind ik lovenswaardig en ik zal Staatsbosbeheer hierbij ondersteunen met expertise.
Bent u het eens dat de in het artikel genoemde «grove stukjes kunststof» niet in natuurgebieden thuis horen?
Bij de keuze van een verhardingslaag door Staatsbosbeheer worden meerdere criteria gehanteerd, waaronder ook de kosten. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Klopt het dat de keuze van Staatsbosbeheer voor recyclinggranulaat uit kostenoverwegingen is gemaakt?
Ja.
Zijn er andere natuurorganisaties of beheerders van gebieden die recyclinggranulaat toepassen voor het aanleggen of onderhouden van paden?
Elk type verharding heeft een milieu-impact, zo ook schelpen of split. Staatsbosbeheer heeft aangegeven met andere natuurbeheerders en de branche het gesprek te willen aangaan over de wenselijkheid van de toepassing van recyclinggranulaat op wandelpaden en de mogelijkheid van alternatieven. In dit traject kan een bredere analyse plaatsvinden op de milieu-impact van verschillende verhardingsmaterialen en de kosten daarvan.
Wat is er volgens u nodig aan financiële middelen om bij aanleg en herstel van wandelpaden het recyclinggranulaat te vervangen voor een duurzaam alternatief als schelpen, of split?
Voor recyclinggranulaat ga ik onderzoeken of ik de verontreinigingen met plastic beter kan reguleren. Dat wil ik zorgvuldig onderzoeken. Recyclinggranulaat omvat 30% van de totale jaarlijkse Nederlandse afvalstroom en kent meerdere toepassingsgebieden waarbij het granulaat vaak is afgedekt, in- of opgesloten. De belangrijkste toepassing is funderingsmateriaal onder wegen waarmee primaire grondstoffen worden uitgespaard. Ik wil de gevolgen voor de verschillende toepassingsgebieden goed in kaart brengen.
Naast het onderzoeken van de mogelijkheid om het gebruik van recyclinggranulaat beter te reguleren wil ik echter ook op korte termijn met de gebruikers en producenten in gesprek gaan om, speciaal voor wandelpaden in natuurgebieden, afspraken te maken. Staatsbosbeheer wil initiatief nemen om met andere terreinbeheerders en andere partijen in de keten in gesprek te gaan om de haalbaarheid van alternatieven voor menggranulaat te onderzoeken. Dit initiatief vind ik lovenswaardig en ik zal Staatsbosbeheer hierbij ondersteunen met expertise. Daarnaast ga ik met de producenten in overleg of het percentage vervuilingen in ieder geval voor deze specifieke toepassing nog verder terug te brengen is.
Bent u bereid zich in te zetten om de in het artikel genoemde vorm van vervuiling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid de daad bij het woord te voegen en de eisen aan wandelpaden bij te stellen, zodat het gebruik van (vervuilende vormen van) recyclinggranulaat helemaal niet meer plaatsvindt?
Het feit dat duizenden chauffeurs op dit moment stranden bij de grenzen van Duitsland, Tsjechië en Oostenrijk. |
|
Cem Laçin |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel waarin staat dat duizenden chauffeurs stranden bij de grens?1
Het kabinet is verrast door het besluit over de beperkingen aan de grenzen van Duitsland, Slowakije, Tsjechië en Oostenrijk en vindt de hinder die vrachtwagenchauffeurs daardoor ondervinden bijzonder vervelend. Het is en blijft het standpunt van het kabinet dat het van essentieel belang is dat het goederenvervoer onder de huidige maatregelen doorgang kan blijven vinden. Hierover is ook beleid gemaakt in Europees verband om zogenaamde green lanes voor vrachtvervoer in te richten bij grensovergangen. Zie daarover verder het antwoord bij vraag 2. Als goederen te laat of niet meer op hun plaats van bestemming aankomen kan dat grote gevolgen hebben voor de samenleving. De beperkingen aan de grenzen en de lange files die daardoor ontstaan raken bovendien het welzijn van onder meer Nederlandse chauffeurs, omdat zij vaak urenlang zonder uitzicht moeten wachten tot dat zij verder kunnen. Ik ben dan ook in contact met de sector om te bezien hoe het gaat met de Nederlandse chauffeurs in de eerder genoemde landen. Ook is er contact in Europees verband.
Hoe kan het dat er nu weer duizenden chauffeurs gestrand zijn bij landgrenzen binnen het Schengengebied, nadat vorig jaar is afgesproken dat dit niet meer zou gebeuren?
Op 12 februari jl. informeerde de Duitse Bondsregering de EU-lidstaten en de Europese lichamen zoals de Europese Commissie dat per 14 februari jl. Slowakije, Tsjechië en de deelstaat Tirol in Oostenrijk vanwege de epidemiologische situatie in die landen aangemerkt worden als virusvariantgebied. Dat betekent in de praktijk dat er een vervoersverbod geldt vanuit deze landen voor vervoer per vliegtuig, schip, trein en bus en dat vrijwel iedereen die uit deze gebieden Duitsland in reist zich moet registreren en een negatief testbewijs moet kunnen overleggen. In aanvulling hierop voerde Duitsland tijdelijk binnengrenscontroles in voor deze landen om hierop te kunnen handhaven.
De Europese Commissie heeft op 23 maart 2020 op verzoek van onder andere Nederland een mededeling gepubliceerd over de negatieve gevolgen van de grenssluitingen voor het transport van goederen. Hierin wordt opgeroepen om het vrachtverkeer zo veel mogelijk te ontzien door bij grensovergangen zogenaamde green lanes in te richten voor het vrachtverkeer. Controles mogen in principe daar niet langer dan 15 minuten duren. Zo moet de hinder voor het intracommunautaire vrachtverkeer zo beperkt mogelijk blijven.
De Commissie heeft naar aanleiding van de recente ontwikkelingen een brief gestuurd aan alle lidstaten met de dringende oproep om afspraken uit de Raadsaanbeveling van 1 februari 2021 zo volledig mogelijk op te volgen.2 De aanbeveling schrijft onder andere voor dat lidstaten – indien zich verstoringen van vervoer voordoen – systematische testvoorschriften moeten opheffen zodat de green lanes kunnen blijven functioneren.
Welke gesprekken lopen er op dit moment en welke maatregelen komen er om ervoor te zorgen dat gestrande chauffeurs zo snel als mogelijk hun weg weer kunnen vervolgen, en om te voorkomen dat dit nog een keer gebeurt?
In week 7 en 8 van dit jaar zijn de ontwikkelingen aan de grenzen in relatie tot COVID-19 onderwerp van gesprek in verschillende EU-overleggen. Zo is het geagendeerd tijdens verschillende ambtelijke overleggen, zoals de IPCR (crisisrespons van de Raad) en de Taskforce Interne markt handhaving (SMET). De Commissie heeft daarnaast aangegeven ook op de Europese Raad van 25 en 26 februari a.s. aandacht te vragen voor de green lanes. Het kabinet is van mening dat een goede balans moet worden gevonden tussen reisrestricties om de verspreiding van COVID-19 tegen te gaan enerzijds en het belang van de interne markt en de continuering van het goederentransport anderzijds. Zo moet in het te maken beleid gewaarborgd worden dat het vervoer van goederen zo ongehinderd mogelijk doorgang kan blijven vinden. Op die manier probeert het kabinet in Europees verband ervoor te zorgen dat het goederenvervoer niet of niet te veel negatief geraakt wordt. Verder moeten de green lanes bij de grenzen er ook voor zorgen dat gestrande chauffeurs zo snel als mogelijk hun weg weer kunnen vervolgen. Verder onderhoudt het kabinet goede contacten met de sector om adequaat te kunnen reageren op signalen uit de praktijk.
Heeft u contact met uw collega’s in Duitsland, Tsjechië en Oostenrijk over de ontstane situatie? Zo ja, wat is de inhoud van dit contact? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft contact met Duitsland, Tsjechië en Oostenrijk in verschillende EU-overleggen. Verder is er voortdurend bilateraal overleg met onze buurlanden. De situatie aan de grenzen is daarin een vast agendapunt. Daarnaast hebben onze ambassades en consulaten goed contact met de autoriteiten van deze landen om de situatie ter plaatse te monitoren. Verder houdt Nederland op alle mogelijke niveaus vinger aan de pols wat betreft eventuele maatregelen richting Nederland en zal ik – indien de situatie daarom vraagt – contact opnemen met mijn Duitse collega, zoals ik in eerdere situaties ook heb gedaan.
Heeft u zicht op hoeveel Nederlanders er onder de gestrande chauffeurs zijn? Zo nee, hoe gaat u dit inzicht krijgen om zo gestrande Nederlanders bij te staan?
Na navraag bij de sector is het moeilijk een inschatting te geven hoeveel Nederlandse chauffeurs zijn gestrand. Hoofdzakelijk heeft dit te maken met het feit dat de meeste chauffeurs na een grote vertraging vaak alsnog kunnen doorrijden naar Nederland of de plaats van bestemming. Daarnaast kan een bedrijf ook besluiten zijn chauffeurs niet meer naar Slowakije, Tsjechië, Oostenrijk of andere landen te laten rijden vanwege de maatregelen in Duitsland. Cijfers of aantallen vertellen daarom niet het volledige verhaal. Ten slotte hebben Nederlandse transportbedrijven niet alleen maar Nederlandse chauffeurs in dienst. Zij hebben chauffeurs in dienst met nationaliteiten van verschillende EU-lidstaten.
Welke mogelijkheden biedt u op dit moment aan gestrande Nederlanders?
Nederlanders die gestrand zijn in het buitenland kunnen zich 24 uur per dag, 7 dagen per week wenden tot het Contact Center van het Ministerie van Buitenlandse Zaken of bij de Nederlandse ambassade in het land waar iemand zich op dat moment bevindt. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken bekijkt vervolgens per geval wat voor consulaire hulp mogelijk is.
Kunt u, met het oog op het verkiezingsreces en de ernst en het acute karakter van deze situatie, deze vragen per ommegaande beantwoorden?
Ja, de antwoorden zijn zo spoedig als mogelijk aan uw Kamer gestuurd.
De telefonische bereikbaarheid in Overijssel. |
|
Hilde Palland (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat in heel Nederland, dus ook in de buitengebieden, de internetdekking en telefonische bereikbaarheid optimaal dienen te zijn?
Ja. In de Nota Mobiele Communicatie is dit ook benoemd, evenals de uitdagingen bij het realiseren van mobiele netwerkdekking.1
Herinnert u nog dat de leden van de CDA-fractie in het algemeen overleg Telecommunicatie (11 juni 2020), het verslag van het algemeen overleg Telecommunicatie (29 oktober 2020) en in schriftelijke Kamervragen (15 oktober 2020)1 aandacht hebben gevraagd voor de telefonische bereikbaarheid in Overijssel, in het bijzonder in en om de dorpen Vilsteren en Hoge Hexel?
Ja.
Wat is de stand van zaken omtrent de plaatsing van een opstelpunt met mast bij Hoge Hexel door KPN, waarvan u op vraag negen van voornoemde Kamervragen antwoordde dat hiervoor een vergunning is afgegeven en dat dit opstelpunt «naar verwachting ergens in de komende maanden zal worden geplaatst»?
Ik heb van KPN begrepen dat zij voornemens is om aan het einde van het tweede kwartaal van dit jaar het opstelpunt realiseren.
Wat is de stand van zaken omtrent de situatie en ontwikkelingen in Vilsteren, waarvan u in antwoord op vraag negen van voornoemde Kamervragen aangaf dat u nog in afwachting was van respons van de gemeente Ommen?
Ik heb over de situatie in Vilsteren contact gehad met zowel mobiele netwerkaanbieders als de gemeente Ommen. Er wordt (h)erkend dat de dekking in Vilsteren niet optimaal is. Mogelijke oorzaken hiervan zijn het licht glooiende terrein rond Vilsteren en de aanwezige bebossing. Ik heb in mijn contact met de gemeente Ommen gewezen op de handleiding van Agentschap Telecom.3 Die is onder meer bedoeld om gemeenten handvatten te geven bij het verbeteren van mobiele netwerkdekking. Ik heb begrepen dat de gemeente Ommen met mobiele netwerkaanbieders een plaatsingsplangesprek heeft gevoerd zoals ook wordt genoemd in voornoemde handleiding van Agentschap Telecom en het Antenneconvenant.4 Het verbeteren van de dekking heeft de aandacht van mobiele operators. De plannen zijn vooralsnog echter niet zo concreet als met betrekking tot Hoge Hexel.
De onbelaste vaste reiskostenvergoeding. |
|
Hilde Palland (CDA), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() ![]() |
Klopt het dat de maatregel over de onbelaste vaste reiskostenvergoeding per 1 april 2021 afloopt?
De maatregel voor de onbelaste vaste reiskostenvergoeding is in januari 2021 verlengd tot 1 april 2021.1 Het kabinet verlengt deze maatregel tot 1 juli 2021. Dat houdt in dat tot 1 juli 2021 de bestaande vaste reiskostenvergoedingen onbelast door de werkgever kunnen worden vergoed ook al worden deze reiskosten als gevolg van het thuiswerken niet meer (volledig) gemaakt. Een voorwaarde is dat het vaste vergoedingen betreft die al voor 13 maart 2020 door de werkgever werden toegekend.
Wat zijn voor het kabinet afwegingen om de maatregel wel of niet te verlengen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 1 verlengt het kabinet de maatregel voor de onbelaste vaste reiskostenvergoeding tot 1 juli 2021. Er zijn argumenten die voor verlenging pleiten en argumenten die tegen verlenging pleiten. Voorop staat dat werkgevers te allen tijde de mogelijkheid hebben en houden om daadwerkelijk gemaakte reiskosten (woon-werkverkeer en andere zakelijk reizen) onbelast te vergoeden (de daadwerkelijke OV-kosten, dan wel € 0,19 per woon-werkkilometer). Als er geen reiskosten meer zijn, ligt het voor de hand dat niet langer een onbelaste vaste reiskostenvergoeding kan worden verstrekt door werkgevers. Daar staat tegenover dat er nog steeds werknemers zijn die reisgerelateerde kosten maken ondanks dat feitelijk niet of minder wordt gereisd. Denk hierbij aan werknemers die vaste kosten hebben van de eigen (of private lease) auto die voorheen werd gebruikt voor woon-werkverkeer of werknemers die ervoor hebben gekozen hun OV-abonnement te verlengen.
Hoe staan werkgevers tegenover het laten aflopen dan wel verlengen van de maatregel? Verschillen kleine en grote werkgevers hierin van standpunt, omdat zij mogelijk andere kostenstructuren hebben?
Uit gesprekken maken wij op dat werkgevers de mogelijkheid willen hebben om bepaalde thuiswerkkosten onbelast te vergoeden, waarbij geen onderscheid wordt gemaakt in kleine en grote werkgevers. De reiskostenvergoeding wordt door sommige werkgevers ook gebruikt als vergoeding voor thuiswerkkosten. Het is heel goed mogelijk dat thuiswerken in de toekomst meer dan voorheen gemeengoed zal worden. Het kabinet onderzoekt daarom momenteel de mogelijkheden van een aanvullende regeling waarbinnen het voor de werkgever mogelijk wordt om onbelast ook thuiswerkkosten te vergoeden waarvoor nu nog geen gerichte vrijstelling geldt. Deze regeling zou een aanvulling zijn op de reeds bestaande mogelijkheden om specifieke thuiswerkkosten, zijnde arbovoorzieningen en ICT-middelen, onbelast te vergoeden. Een eventuele aanvullende regeling die ook na de coronacrisis doorwerkt moet uitvoerbaar zijn en moet daarnaast ook budgettair gedekt worden in het lastenkader. Deze aanvullende regeling zal naar verwachting niet voor het einde van het jaar kunnen worden ingevoerd. Voor het jaar 2021 is de vrije ruimte (werkkostenregeling) tijdelijk verruimd. Werkgevers kunnen deze (verruiming van de) vrije ruimte ook benutten om thuiswerkkosten onbelast te vergoeden.
Uiterlijk wanneer geeft het kabinet werkgevers hierover duidelijkheid?
Zie het antwoord op vraag 1.
Is bekend hoeveel werkgevers de reiskostenvergoeding niet hebben aangepast en dat ook niet willen doen?
De onbelaste vaste reiskostenvergoeding blijkt niet uit de aangifte loonheffingen. De Belastingdienst beschikt daardoor niet over informatie hoeveel werkgevers de reiskostenvergoeding niet hebben aangepast ondanks dat er geen daadwerkelijk gemaakte reiskosten tegenover staan. De Belastingdienst kan wel informatie opvragen bij individuele werkgevers. Dat gebeurt bijvoorbeeld tijdens een boekenonderzoek.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden?
Helaas was het omwille van de zorgvuldigheid niet mogelijk deze vragen binnen de gestelde termijn van drie weken te beantwoorden.
Plannen voor legalisering door provincies van twee illegale megastallen van varkensindustrieel Straathof |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Is het u bekend dat op dit moment twee provincies, te weten Noord-Brabant en Flevoland, twee illegaal in bedrijf zijnde megastallen met in totaal circa 35.000 varkens van de beruchte varkensindustrieel Straathof (Sebava B.V.) aan het legaliseren zijn, door de ontbrekende vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) alsnog te verlenen?1 2 3 4
Ik weet dat er bij de provincie Noord-Brabant van deze ondernemer een aanvraag in behandeling is voor een vergunning op basis van de Wet natuurbescherming (Wnb). Er is op 5 januari jl. een bewilligend ontwerpbesluit door het bevoegd gezag gepubliceerd. Het bedrijf in Flevoland heeft een melding gedaan onder de werking van het PAS. Op legalisering van deze situatie is uitzicht in het kader van de vergunningverlening aan de zogenoemde PAS-melders, waar provincies en Rijk samen aan werken (Kamerstuk 35 334, nr. 25).
Hoe beoordeelt u deze legalisering van de varkenshouderijen in de gemeenten Someren (Noord-Brabant) en Noordoostpolder (Flevoland), in het licht van de regelingen die door u zijn opgetuigd om (varkens)bedrijven juist op te kopen om de stikstofcrisis, maar ook stank van varkenshouderijen aan te pakken?5 6
Een veehouder die door wil gaan en die niet deelneemt aan een regeling voor de beëindiging of opkoop van veehouderij, en zijn bedrijf aan wil passen of uitbreiden, kan dat binnen de geldende juridische kaders doen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegd gezagen geoordeeld dat ze een verantwoordelijkheid hebben om in een Wnb-vergunning te voorzien.
De regelingen voor de beëindiging of opkoop van veehouderijen werken op basis van vrijwilligheid, de keuze om hieraan deel te nemen is aan de betrokken veehouder. Als een veehouder deelneemt aan een dergelijke regeling dan is hij of zij gebonden aan de subsidievoorwaarden van de betreffende regeling. De subsidieregeling sanering varkenshouderijen, die gericht is op het terugdringen van geurhinder, is inmiddels gesloten voor deelname.
Is het juridisch mogelijk dat varkenshouder Straathof zich -na mogelijke legalisering- voor deze twee locaties inschrijft voor een beëindigingsregeling?
Voorzien is in een Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) die openstaat voor subsidieaanvragen door melkvee-, pluimvee- en varkenshouders in heel Nederland. Iedere aanvraag zal daarbij getoetst worden op de subsidievoorwaarden.
Kunt u uiteenzetten waar de provincies de benodigde stikstofruimte vandaan gaan halen voor deze twee legaliseringen, van respectievelijk circa 15.000 varkens in Flevoland en 20.000 in Noord-Brabant?
Als er bij een aanvraag voor een Wnb-vergunning mitigerende maatregelen genomen moeten worden om negatieve effecten op Natura 2000-gebieden te voorkomen moet de aanvrager deze in principe zelf verzorgen. Ten aanzien van PAS-melders hebben Rijk en bevoegde gezagen geoordeeld dat zij een verantwoordelijkheid hebben om de betrokken activiteiten te vergunnen. Voor zover er mitigerende maatregelen nodig zijn om PAS-melders een vergunning te kunnen verstrekken komt de ruimte daarvoor uit bronmaatregelen die door het Rijk uitgevoerd of bekostigd worden.
Erkent u dat het legaliseren van deze twee megastallen met ruimte voor in totaal 35.000 varkens betekent dat op andere plekken flinke extra maatregelen moeten worden genomen om stikstofuitstoot te reduceren?
Allereerst moet bepaald worden of er mitigerende maatregelen nodig zijn om een vergunning te verstrekken. De nog te mitigeren stikstofdepositie van een activiteit op stikstofgevoelige habitat in een Natura 2000-gebied hangt af van een groot aantal factoren, zoals onder andere het aantal dieren, het gebruikte staltype en de afstand tot het Natura 2000-gebied.
Er zijn hier emissiebeperkende stalsystemen gebruikt en er is afstand tot het meest nabije Natura 2000-gebied. Voor zover ik nu kan overzien is hier geen sprake van piekbelasters.
Deelt u, in het licht van de stikstofcrisis, de mening dat het, naast het uitkopen van veehouderijen, (kosten)efficiënter is om illegale veehouderijen als overheid niet te legaliseren? Zo ja, bent u bereid het beleid hierop aan te passen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Door de uitspraak van de Raad van State van 29 mei 2019 viel de juridische basis weg onder het doen van meldingen op basis van het PAS. Daardoor ontbreekt het de melders sinds die tijd aan de toestemming voor hun activiteit, voor zover het gaat om de stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden. Omdat deze ondernemers binnen de bestaande juridische kaders hebben gehandeld, is al snel na de uitspraak besloten dat de overheid als verantwoordelijke voor het PAS zou zorgen voor een nieuwe juridische toestemming voor de betrokken activiteiten. Hier werken mijn ministerie en de provincies momenteel aan. Verder kan een ondernemer natuurlijk zelf een vergunning aanvragen, op basis van de bestaande juridische kaders.
Kunt u zich voorstellen dat mensen het onverteerbaar vinden dat de industriële varkenshouder Straathof, die in Duitsland een beroepsverbod opgelegd heeft gekregen vanwege ernstige dierenmishandeling en die ook in Nederland herhaaldelijk ernstige dierenwelzijnsovertredingen heeft begaan, milieuvergunningen heeft overtreden en significant meer dieren heeft gehouden dan volgens vergunningen was toegestaan, van de Nederlandse centrale en decentrale overheden alle medewerking lijkt te krijgen om zijn imperium in Nederland verder uit te breiden? Zo ja, hoe legt u dit uit? . Hoe vaak heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bedrijven van de omstreden varkenshouder Straathof gecontroleerd in de afgelopen vijf jaar, waren deze controles onaangekondigd en wat waren hierbij de bevindingen en welke maatregelen zijn hierbij opgelegd?
Een beroepsverbod dat een ondernemer in een ander land is opgelegd, kan op zichzelf geen grond zijn voor het weigeren van een Wnb-vergunning die door deze ondernemer is aangevraagd of voor het behandelen van een PAS-melding. Evenmin kan het gestelde onbehoorlijke gedrag van de ondernemer jegens dieren in de beoordeling van de aanvraag van een Wnb-vergunning worden betrokken, aangezien dit aspect niet valt binnen het toetsingskader voor de beoordeling van deze aanvragen.
Het is aan het bevoegd gezag om, binnen de kaders van het toepasselijke recht, de Wnb-vergunning al dan niet af te geven. De procedure van aanvraag en afgifte van een Wnb-vergunning is omkleed met de waarborgen die de Algemene wet bestuursrecht biedt, onder meer wat betreft de bekendmaking van het besluit en de mogelijkheid van bezwaar en beroep. Een houder heeft de verantwoordelijkheid om goed voor het welzijn en de gezondheid van zijn dieren te zorgen. Indien er sprake is van overtredingen zal de overheid optreden door middel van bestuursrechtelijke handhaving, gericht op herstel, of strafrechtelijke handhaving.
Zijn de naar schatting 400.000 biggen per jaar die worden gefokt en geboren bij de verschillende bedrijven van Straathof in Nederland bestemd voor de export of voor de Nederlandse markt?
In eerder beantwoorde vragen van uw Kamer over deze varkenshouder (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 2490) is inzicht gegeven in het aantal NVWA-inspecties van Nederlandse vestigingen van deze houder, en de opgelegde sancties naar aanleiding van deze inspecties. In deze antwoorden is aangegeven dat de NVWA in de periode 2007–2018 de Nederlandse vestigingen van deze eigenaar 22 keer heeft gecontroleerd. In enkele gevallen was sprake van ernstige overtredingen, soms met ernstig verminderd dierenwelzijn tot gevolg. Tegen de geconstateerde overtredingen is bestuursrechtelijk en strafrechtelijk opgetreden. Bij her-controles bleken de geconstateerde tekortkomingen te zijn hersteld en was er geen sprake meer van overtredingen.
De laatste keer dat de NVWA een inspectie op het onderwerp dierenwelzijn bij een bedrijf van deze varkenshouder heeft uitgevoerd was in 2020. Hierbij is één overtreding geconstateerd. Daarvoor is een rapport van bevinding opgemaakt. Op basis van een rapport van bevinding kan de NVWA een bestuurlijke boete opleggen.
Is het mogelijk dat deze biggen worden «afgemest» bij varkenshouderijen van Straathof in Hongarije?
Iedere varkenshouder heeft een vrije keuze over de manier waarop deze zijn varkens afzet. Daarbij heeft deze ook de mogelijkheid om de dieren naar het buitenland te transporteren. Een houder hoeft niet van te voren te bepalen of dieren in Nederland blijven of in een ander land. Het staat de varkenshouder vrij om hier per geval zijn eigen keuzes in te maken.
Het vervoer van varkens naar andere lidstaten moet voldoen aan de Europese regels voor diergezondheid en dierenwelzijn. Veehouders geven in het kader van die regels informatie over de transportbewegingen van hun dieren door aan de NVWA en RVO.nl. Gegevens over de bestemming van varkens van specifieke varkenshouderijen zijn bedrijfsgegevens waarover ik geen mededeling kan doen aan uw Kamer.
Bent u bereid om te onderzoeken op welke wijze u het legaliseren van de twee illegale varkensbedrijven van Straathof (Sebava) door de provincies Noord-Brabant en Flevoland tegen kunt houden? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat zijn ondernemerskeuzes en iedere varkenshouderij heeft de mogelijkheid om dieren naar andere landen te transporteren. Deze ondernemer heeft dus ook de mogelijkheid om zijn biggen naar andere locaties in het buitenland te vervoeren, zolang wordt voldaan aan de regels uit de Europese transportverordening. Voor lange transporten gelden in de transportverordening aanvullende regels. Een export wordt alleen door de NVWA gecertificeerd indien aan alle voorwaarden (relevante handels-, diergezondheids- en dierenwelzijnsvoorwaarden) wordt voldaan.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen de gebruikelijke termijn beantwoorden?
Ik ben van mening dat vergunningaanvragen en de behandeling van PAS-melder binnen de geldende juridische kaders en bestuurlijke afspraken behandeld moeten worden. Bij de behandeling van PAS-meldingen maakt onder andere een verificatie van de gedane melding deel uit van de procedure. Ik heb geen aanwijzingen dat dit in deze gevallen niet gebeurt.
Het wettelijk verbod op abortus in Polen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat activiste Marta Lempart, een van de organisatoren van de demonstraties tegen de strenge nieuwe abortuswet in Polen, is aangeklaagd en een celstraf van acht jaar riskeert?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze aanklacht strijdig is met het EVRM dan wel het BUPO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke gevolgen zouden hieraan verbonden kunnen worden?
De Poolse abortusactiviste Marta Lempart wordt vervolgd voor het organiseren van publieke samenkomsten terwijl dat wegens de corona-pandemie verboden is, belediging en schending van de immuniteit van politiemensen, en het aansporen tot vandalisme. Het kabinet vindt de aanklachten zorgelijk. Het is echter niet aan het kabinet om te beoordelen of er in dit geval sprake is van een schending van bijvoorbeeld het recht op vrijheid van meningsuiting dan wel van het recht om te demonstreren onder het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) of het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR). Dit is aan het Europees Hof voor de Rechten van de Mens of het VN-Mensenrechtencomité dat klachten onder het EHRM en het IVBPR behandelt.
Deelt u onze mening dat elke vrouw ter wereld toegang moet hebben tot legale en veilige abortus? Zo ja, hoe vindt u het in dat licht dat abortus in Polen sinds 27 januari jl. bij wet is verboden en dit ook zwangerschapsafbrekingen bij ernstige foetale afwijkingen betreft? In hoeverre zijn de in Polen genomen maatregelen strijdig met Europese wet- en regelgeving? Welke EU-instrumenten zijn er om Polen op deze schendingen aan te spreken?
Het kabinet heeft met zorg kennis genomen van de uitspraak van het Poolse Constitutioneel Hof in oktober vorig jaar en van het inwerking treden vorige maand van de aangescherpte abortuswetgeving in Polen. In Europa en wereldwijd zet het kabinet zich actief in voor de bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief legale en veilige abortus, in lijn met internationale afspraken en Nederlandse wetgeving en beleid.
Vrouwenrechten en gendergelijkheid zijn Europese kernwaarden die tevens verankerd zijn in artikel 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie, waaraan alle lidstaten zich derhalve hebben gecommitteerd. In de EU zet het kabinet zich dan ook in voor het beschermen en bevorderen van de genoemde kernwaarden. Tevens heeft de Europese Raad sinds 2015 in meerdere conclusies het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten erkend. Binnen de EU is gezondheidszorg echter een competentie van de lidstaten. De stringente Poolse abortuswetgeving kan op zichzelf niet worden aangemerkt als in strijd met Europese wetgeving.
Hebt u hiertegen bezwaar gemaakt bij uw Poolse ambtsgenoot? Zo ja, wanneer? Zo nee, waarom niet?
In Europees en bilateraal verband vraagt Nederland met regelmaat aandacht voor Europese kernwaarden zoals vrouwenrechten en gendergelijkheid. Daarbij bepleit Nederland toegang tot veilige en legale abortus als onderdeel van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten. In reguliere contacten met ambtgenoten bespreekt het kabinet waar nodig zorgen over vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, en dat zal het kabinet blijven doen. Ook beziet het kabinet de ontwikkelingen rondom de rechtsstaat met zorg. De onafhankelijkheid van de rechterlijke macht staat in Polen onder druk. Het kabinet spant zich in Europees en bilateraal verband in voor bescherming van rechterlijke onafhankelijkheid en volgt ontwikkelingen daaromtrent, ook wat betreft individuele zaken, op de voet.
Bent u bereid om hierover met uw ambtsgenoten uit Polen in gesprek te gaan en aan te dringen op de vrijlating van activiste Marta Lempart?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om er ook bij uw Poolse ambtsgenoot op aan te dringen abortus niet langer strafbaar te stellen en voor elke vrouw toegankelijk te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u ook dat toegang tot legale en veilige abortus een belangrijk recht is voor vrouwen? Zo ja, bent u het dan ook eens dat toegang tot legale en veilige abortus te belangrijk is om enkel aan lidstaten over te laten? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Gaat u er in EU-verband toe oproepen om overal binnen de Europese Unie abortus legaal en toegankelijk te maken? Kunt u uw antwoord toelichten? Deelt u onze mening dat Nederland als internationale voorvechter van seksuele en reproductieve rechten in ontwikkelingslanden hier een voortrekkersrol zou moeten spelen?
Vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten zijn belangrijke prioriteiten van het Nederlandse beleid. Het kabinet maakt zich zorgen over de toenemende regressieve druk op deze rechten, ook binnen de EU. Gezondheidszorg is een competentie van de lidstaten, maar binnen de EU kaders draagt Nederland het belang van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige en legale abortus, actief uit. Nederland speelt hierin een voortrekkers rol en trekt daarbij nauw op met gelijkgezinde landen.
De EU, specifiek de Europese Commissie, zet zich in voor Seksuele en Reproductieve Gezondheid en Rechten (SRGR) conform internationale overeenkomsten zoals het Actieprogramma van de International Conference on Population and Development en de Beijing Verklaring en Actieplan2. Deze inzet is overeengekomen met EU-lidstaten en is vastgelegd in onder andere de Europese Consensus inzake Ontwikkeling (2017)3. Daarmee is de EU inzet op SRGR in lijn met de Nederlandse inzet op dit thema. Het is voor Nederland belangrijk dat keuzevrijheid en rechten centraal staan in SRGR-programma’s. Het EU-genderactieplan (GAP) III, opgesteld door de Europese Commissie en de Europese Dienst voor Extern Optreden (EDEO), gaat over EU-extern optreden op het gebied van gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen. Bevordering van seksuele en reproductieve gezondheid en rechten vormt een van de belangrijke thematische actieterreinen van GAP III.
Het afzeggen van NVWA-controles door code rood |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het besluit van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) om vanwege code rood controles bij slachterijen af te zeggen?1 2
Ja.
Was u op hoogte gesteld van het voornemen van de NVWA om dit besluit te nemen?
Op zondag 14 februari 2021 om 17:30 uur heeft het KNMI code rood afgegeven voor maandag 15 februari. Mijn ministerie is op zondagavond 14 februari en ook de dagen erna door de NVWA geïnformeerd over het besluit.
Is de veronderstelling juist dat in aanloop naar dit besluit geen overleg is gevoerd met de sector? Zo ja, hoe waardeert u dit?
De ingangsmomenten van code rood voor de verschillende provincies vielen grotendeels samen met het moment waarop NVWA-medewerkers op weg zouden zijn naar hun werkzaamheden in onder meer slachthuizen. De aankondiging van deze code rood is voor de NVWA aanleiding geweest om zich te beraden op de gevolgen hiervan ten aanzien van de inzetbaarheid van haar personeel. De NVWA heeft op zondagavond 14 februari rond 22.00 uur het besluit genomen om in verband met de veiligheid van haar medewerkers de dienstverlening voor de slachthuizen op maandagochtend niet op te starten totdat code rood van het KNMI zou zijn opgeheven. De desbetreffende slachthuizen en branchevertegenwoordigers (Nepluvi en COV) zijn hierover geïnformeerd. Voorafgaand aan dit besluit was ook reeds contact gezocht met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van de sector. Inmiddels heeft de NVWA ook met sectorpartijen een overleg gehad naar aanleiding van de besluiten rond code rood om na te gaan of en, zo ja, welke afspraken met het bedrijfsleven nodig zijn over het handelen in extreme (weers)situaties en de onderlinge communicatie daarover.
Over extreme weersomstandigheden wordt ook in het kader van het Nationaal plan diertransporten bij extreme temperaturen twee keer per jaar met relevante sectoren gesproken. Dit plan is tot stand gekomen in 2016 in overleg met de betrokken sectoren en wordt elk jaar met de sectoren geëvalueerd. Dit jaar zal de winterse code rood van februari jl. uiteraard meegenomen worden in de evaluatie. Overigens kent dat Nationaal plan ten aanzien van exportcertificering van levende dieren de bepaling dat deze niet wordt uitgevoerd bij code rood.
Klopt het dat een audit bij een vleesverwerkend bedrijf in het gebied waarvoor code rood gold wel is doorgegaan? Zo ja, hoe is dat te rijmen met het besluit om de controles bij slachterijen af te zeggen?
Het besluit om met code rood niet de weg op te gaan was van kracht voor de medewerkers van de NVWA die plaats- en tijdgebonden werkzaamheden verrichten. Bij andere werkzaamheden, zoals het verrichten van een audit, hebben medewerkers de ruimte om het tijdstip daarvan afhankelijk van de (weers)omstandigheden zelf te bepalen en ook aan te passen.
Waarom zijn controles afgezegd in gebieden waar aan het begin van de morgen nog geen sprake was van ijzel?
Op zondag 14 februari 2021 om 17:30 uur heeft het KNMI code rood afgegeven voor maandag 15 februari. Code rood is afgegeven in drie fases voor de onderscheiden delen van Nederland: vanaf 3.00 uur voor de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland; vanaf 5.00 uur voor de provincies Flevoland, Utrecht, Gelderland, Brabant, Friesland en de Wadden en vanaf 7.00 uur voor de overige provincies. Deze tijden komen overeen met het moment waarop NVWA-medewerkers in verband met hun inzet op bijvoorbeeld slachthuizen onderweg zijn. De aankondiging van deze code rood is voor de NVWA aanleiding geweest om zich te beraden op de gevolgen hiervan ten aanzien van de inzetbaarheid van haar personeel.
De NVWA heeft op zondagavond 14 februari rond 22.00 uur het besluit genomen om in verband met de veiligheid van haar medewerkers de dienstverlening voor de slachthuizen op maandagochtend niet op te starten totdat code rood van het KNMI zou zijn opgeheven. De desbetreffende slachthuizen en branchevertegenwoordigers (Nepluvi en COV) zijn hierover geïnformeerd. Voorafgaand aan dit besluit was ook reeds contact gezocht met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van de sector.
Het is de primaire verantwoordelijkheid van de leiding van de NVWA om zoveel als mogelijk te voorkomen dat medewerkers in hun werkomgeving worden blootgesteld aan onveilige situaties en om bekende risico’s te beheersen. Het genomen besluit in het kader van de afgekondigde code rood vind ik een begrijpelijke vertaling van deze verantwoordelijkheid.
Nadat het KNMI de code rood voor een provincie heeft opgeheven, heeft de NVWA haar medewerkers in die gebieden naar het werk laten gaan.
Hoe waardeert u de berichten dat het besluit van de NVWA betekende dat diertransporten rechtsomkeert moesten maken en dat hierdoor het dierenwelzijn is geschaad?
Ik reken het tot de verantwoordelijkheid van de bedrijven en brancheverenigingen zelf om zich rekenschap te geven van de kwetsbaarheid van dieren in de weersomstandigheden zoals die zich voordeden gedurende de tijd dat code rood van kracht was. Dat extra transportbewegingen bijkomende stress veroorzaken bij de dieren is aannemelijk. Voor de slachterijen geldt dat zij moeten beschikken over de nodige bufferruimte om dieren op te vangen bij onvoorziene omstandigheden.
Zijn in afgelopen jaren bij code rood alle NVWA-controles afgezegd?
Sinds 2010 waarschuwt het KNMI per provincie en in drie kleurcodes. De laatste keer code rood voor heel het land was één week eerder, op zondag 7 februari 2021, en daarvoor op 13 februari 2012 voor gladheid door ijzel of ijsregen in het hele land. De laatste keer code rood op provincieniveau was op 31 december 2019, voor Friesland, Groningen en Drenthe, vanwege dichte mist. De voorgaande afgegeven code rood waren op een zodanig tijdstip en/of omstandigheden dat de NVWA het overgrote deel van de werkzaamheden door heeft kunnen laten gaan.
Wat is de consistente beleidslijn ten aanzien van de inzet van overheidsdiensten en controles bij code rood, in het algemeen en bij de NVWA in het bijzonder?
Goed werkgeverschap vraagt om oog te hebben voor de veiligheid van de medewerkers. Het beleid van de NVWA is dat bij code rood de medewerkers niet op pad gaan. Voor slachterijen en overige inspectie werkzaamheden betekent dit dat de werkzaamheden worden opgeschort bij code rood, omdat het uitgangspunt de veiligheid van de NVWA-medewerkers is. Ook zijn er bij dierentransporten onder dergelijke extreme weersomstandigheden mogelijke ernstige gevolgen voor het dierenwelzijn.
Het is aan de desbetreffende onderdelen van de rijksdienst zelf om in het kader van zorgvuldig werkgeverschap te besluiten over de inzet van medewerkers in dergelijke situaties. Er is geen rijksbreed kader is voor de inzet van overheidsdiensten tijdens code rood van het KNMI.
Hoe waardeert u de besluitvorming en het besluit van de NVWA in het licht van voorgaande?
Het is de primaire verantwoordelijkheid van de leiding van de NVWA om zoveel als mogelijk te voorkomen dat medewerkers in hun werkomgeving worden blootgesteld aan onveilige situaties en om bekende risico’s te beheersen. Het genomen besluit in het kader van de afgekondigde code rood vind ik een begrijpelijke vertaling van deze verantwoordelijkheid.
Bent u voornemens ervoor te zorgen dat eerst overleg met relevante sectororganisaties wordt gevoerd alvorens ingrijpende besluiten te nemen?
Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Situation Report EEPA HORN No. 50’ van 9 januari en ‘Situation Report HORN No. 81’ van 11 februari. |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66), Salima Belhaj (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Situation Report EEPA HORN No. 50»?1
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Situation Report EEPA HORN No. 81»?2
Ja.
Hoe vorderen de gesprekken met de Ethiopische regering? Worden er ook gesprekken gevoerd met de Eritrese regering?
Eritrea blijft ontkennen dat het Eritrese leger actief is in Tigray. De Eritrese regering toont weinig tot geen bereidheid om met de EU, de VS of de VN het gesprek aan te gaan over de situatie in Tigray. Er zijn echter genoeg aanwijzingen dat het Eritrese leger actief betrokken was en nog altijd betrokken is bij het gewapende conflict in Tigray en bij serieuze mensenrechtenschendingen. Premier Abiy heeft op 23 maart in het Ethiopische parlement erkend dat Eritrese troepen in Tigray aanwezig zijn. Ook houdt de Ethiopische Mensenrechtencommissie in een voorlopig rapport, gepubliceerd op 23 maart, met name Eritrese troepen verantwoordelijk voor grootschalige mensenrechtenschendingen in de stad Axum.
Nederland heeft in de VN Mensenrechtenraad Eritrea opgeroepen om zijn troepen onmiddellijk terug te trekken uit Ethiopië en om het internationaal recht te respecteren, waaronder het vluchtelingenverdrag en internationaal humanitair recht.
In de gesprekken die de EU en haar lidstaten, waaronder ook de Nederlandse regering, de VS en de VN met de Ethiopische regering hebben gevoerd is er voortdurend met klem op aangedrongen om volledige toegang te verlenen aan humanitaire hulporganisaties, aan media en aan de Ethiopische Mensenrechtencommissie, VN (OHCHR) en andere onafhankelijke partijen voor onderzoek naar mensenrechtenschendingen. Dat heeft er aan bijgedragen dat de Ethiopische regering op 3 maart jl. volledige humanitaire toegang, toegang van de media, alsmede onderzoek door de Ethiopische Mensenrechtencommissie heeft toegezegd. Met name het feit dat humanitaire actoren nu geen toestemming meer hoeven te vragen maar slechts een meldplicht hebben bij het Ministry of Peace om zich in Tigray te kunnen verplaatsen is een stap in de goede richting.
Hoewel deze gezamenlijke inzet tot een aantal verbeteringen heeft geleid, is het gewenste resultaat, dat humanitaire hulp alle inwoners van Tigray bereikt en dat onafhankelijk onderzoek gedaan wordt naar mensenrechtenschendingen, nog niet bereikt. De toezeggingen en verbeteringen vormen echter wel een basis op grond waarop kan worden voortgebouwd in toekomstige gesprekken met de autoriteiten over het verder verbeteren van humanitaire toegang en onafhankelijk onderzoek naar mensenrechtenschendingen. Nederland heeft samen met gelijkgestemde partners alle betrokken partijen bovendien opgeroepen om een eind aan de gevechtshandelingen te maken en te kiezen voor een politieke uitweg uit dit conflict. De Afrikaanse Unie kan hierbij een leidende rol spelen.
Bent u ervan op de hoogte dat er in december een humanitaire hulpverlener van de Nederlandse ngo ZOA is omgekomen in het vluchtelingenkamp Hitsats in Tigray?3
Ja. Op 30 december 2020 meldde ZOA officieel op hun website dat een collega die betrokken was bij de humanitaire hulpverlening tijdens onlusten eerder die maand om het leven is gekomen in Tigray. Het kabinet is getroffen door dit droeve bericht en leeft mee met de nabestaanden, en met collega’s van het slachtoffer bij ZOA.
Kunt u bevestigen dat er in januari een tweede Nederlandse humanitaire hulpverlener van de Nederlandse ngo ZOA is omgekomen in het conflict? Bent u het ermee eens dat de moord op een humanitaire hulpverlener veroordeeld dient te worden? Welke andere maatregelen wilt u naar aanleiding hiervan nemen?
ZOA heeft laten weten dat er geen tweede humanitaire hulpverlener is omgekomen tijdens het conflict in Tigray.
Vanzelfsprekend dienen alle mensenrechtenschendingen in conflictsituaties veroordeeld te worden en moeten humanitaire hulpverleners wereldwijd hun werk kunnen uitvoeren zonder dat zij daarin belemmerd worden of anderszins onderdeel van het conflict worden gemaakt. Minister-President Rutte, Minister Kaag en ikzelf hebben daarom in onze bilaterale gesprekken de Ethiopische regering opgeroepen tot het respecteren van het internationaal humanitair recht en mensenrechten en wij hebben onze zorgen uitgesproken over het geweld en de slachtoffers daarvan.
Bent u bekend met het bericht dat er twee vluchtelingenkampen (Shemelba en Hitsats) met internationaal erkende Eritrese vluchtelingen zijn vernietigd en dat hierbij 20.000 vluchtelingen zijn verdwenen, waarbij wordt aangegeven dat er zo’n 10.000 vluchtelingen terug meegenomen zijn naar Eritrea? Kunt u dit bericht bevestigen? Wat is het lot van deze mensen?
Ik ben bekend met de zeer zorgwekkende berichtgeving over de vluchtelingenkampen Shemelba en Hitsats. Vanwege het nog altijd volledig ontbreken van toegang tot het gebied waar deze kampen zich bevinden voor hulpverleners, media en onderzoekers is het niet mogelijk om de vernietiging van deze kampen door hen bevestigd te krijgen. De VN heeft desalniettemin al wel aangegeven dat de twee kampen als vernietigd moeten worden beschouwd.
UNHCR, bij monde van Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen Grandi, heeft voorts grote zorgen geuit over het lot van de vluchtelingen die in deze kampen werden opgevangen. Hij heeft ook aangegeven dat de VN over sterke aanwijzingen beschikt dat een onbekend aantal van deze vluchtelingen is meegevoerd naar Eritrea. Dit gaat in tegen het beginsel van non-refoulement. Dit is een fundamenteel principe in het VN Vluchtelingenverdrag uit 1951, waarvoor de verantwoordelijkheid ligt bij het opvangende land. Het overtreden van dit principe is een grove schending van de bescherming van vluchtelingen.
UNCHR geeft bovendien aan dat een aantal Eritrese vluchtelingen is gevlucht naar Soedan en dat een ander deel zich schuilhoudt op het platteland, vaak onder erbarmelijke omstandigheden. De Ethiopische autoriteiten pogen nu Eritrese vluchtelingen die als gevolg van het conflict in Tigray geen onderdak meer hebben, over te brengen naar twee reeds bestaande vluchtelingenkampen elders in Tigray. Deze kampen lopen tegen hun maximale opvangcapaciteit aan, wat ernstige gevolgen kan hebben voor alle inwoners van het kamp. Er wordt nu gewerkt aan uitbreiding van de capaciteit van deze kampen.
Zijn er in het diplomatieke verkeer berichten van werkkampen of mogelijke massamoorden in Eritrea?
Nederland heeft geen berichten ontvangen over het verplaatsen van Eritrese vluchtelingen uit Ethiopie naar werkkampen in Eritrea of mogelijke massamoorden in Eritrea. Wel staat Eritrea bekend om de erbarmelijke mensenrechtensituatie, waaronder de nationale dienstplicht waarbij mensen voor onbepaalde tijd verplicht te werk worden gesteld en hiervoor slechts een kleine vergoeding krijgen.
Bent u op de hoogte van de vermeende inmenging van Eritrea in het conflict bij de grens tussen Ethiopië en Sudan, waarbij de Eritrese soldaten zich vaak als Ethiopische militairen vermommen en verantwoordelijk zijn voor het maken van burgerslachtoffers?
Ik ben niet bekend met de in de berichtgeving van EEPA vermeldde vermeende inmenging van Eritrese soldaten in het conflict bij de grens met Ethiopië en Soedan, waarbij Eritrese soldaten zich zouden vermommen als Ethiopische militairen. Hoewel recent sprake was van schermutselingen in het betwiste gebied, is daar momenteel geen sprake van gevechtshandelingen.
Bent u op de hoogte van het feit dat er op 5 en 6 januari massamoorden zijn gepleegd in West Tigray?4 Zo ja, hoe veroordeelt u deze oorlogsmisdaden? Hoe handelt u, in Europees en internationaal verband, naar aanleiding van deze berichten?
De specifieke details over genoemde gewelddadigheden zijn mij niet bekend en zijn lastig te achterhalen. Het is van groot belang dat alle meldingen van mogelijke mensenrechtenschendingen, oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid grondig en zo spoedig mogelijk worden onderzocht. Om die reden heeft Nederland samen met Duitsland het initiatief genomen tot een gezamenlijke verklaring in de Mensenrechtenraad, die onder andere oproept tot het verlenen van toegang tot onafhankelijk onderzoek naar mogelijke mensenrechtenschendingen. Dit is in lijn met de inzet van het kabinet zoals ook verwoord in de kamerbrief over de stand van zaken in Tigray van 22 februari jl.
De Ethiopische regering heeft inmiddels, mede als gevolg van de herhaaldelijke oproepen vanuit de internationale gemeenschap, toegezegd dat er onafhankelijk onderzoek gepleegd zal worden naar mensenrechtenschendingen in Tigray en dat de Ethiopische Mensenrechtencommissie bereid is daarbij samen te werken met de VN. Nederland blijft in EU- en VN-verband het werk van de Ethiopische Mensenrechtencommissie ondersteunen en pleit voor volledige en vrije toegang voor medewerkers van de VN Mensenrechtencommissaris tot Tigray. Op 17 maart hebben de Ethiopische Mensenrechtencommissie en OHCHR bekend gemaakt dat zij inderdaad gezamenlijk onderzoek gaan doen naar mensenrechtenschendingen in Tigray.
Bent u het ermee eens dat Nederland de inmenging van Eritrea in het conflict moet veroordelen en ervoor moet pleiten dat Eritrea haar troepen zo snel mogelijk uit Tigray laat vertrekken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u zich hiertoe inspannen?
Ja. Middels verklaringen van de EU en van Nederland zelf in de Mensenrechtenraad heeft Nederland zijn zorg uitgesproken over het optreden van het Eritrese leger in Tigray en opgeroepen tot onmiddellijke terugtrekking van deze troepen uit het gebied. Daarnaast heeft Nederland in de Mensenrechtenraad meermaals zorgen geuit over de mensenrechtensituatie van Eritrese vluchtelingen in Ethiopië.
Hoeveel burgers in Tigray verkeren op dit moment in (voedsel)nood?
Op basis van de gegevens verzameld door UNOCHA waren er voor het uitbreken van het conflict in Tigray al 950.000 mensen afhankelijk van hulp. Door het conflict zijn daar naar schatting nog 1,3 miljoen mensen bijgekomen. Dit betreft schattingen omdat vanwege de gebrekkige toegang tot het gebied het nog niet mogelijk is de noden precies in kaart te brengen.
Kunt u de Kamer van een update voorzien wat betreft de humanitaire hulp die inmiddels op gang is gebracht? Zijn er grote vluchtelingenstromen naar het noorden op gang gekomen?
Hoewel de humanitaire hulp nu op gang is gekomen, wordt deze nog steeds belemmerd door problemen omtrent toegang.
Onder leiding van de VN is voor Tigray een Humanitarian Response Plan (HRP) opgesteld, met een totale geraamde financieringsbehoefte van USD 1,3 miljard, waarvan momenteel 59% is gedekt door toezeggingen en bijdragen van donoren. Nederland draagt hieraan bij via ongeoormerkte bijdragen aan VN-organisaties en een budgetallocatie aan de Dutch Relief Alliance (DRA).
De Dutch Relief Alliance is op 4 februari gestart met haar Joint Response in Tigray die zal duren tot 3 augustus 2021. De beoogde doelen volgen de aanbevelingen van OCHA en richten zich op de volgende sectoren: voedselzekerheid en livelihoods, water en sanitatie, onderdak, gezondheid en humanitaire bescherming (inclusief geestelijke gezondheid en psychosociale steun). In totaal zullen 300.000 individuen door deze interventie geholpen worden.
In haar wekelijkse updates geeft de VN aan dat er veel hulp geboden wordt in de volgende sectoren: onderdak (aanbieden van noodonderkomens), voedselhulp (zowel via WFP, IRC als het Joint Emergency Operations Plan waarbij o.a. kinderen toegang krijgen tot voedingssupplementen en het screenen van de acute voedselbehoeftes doorgaat), gezondheid (o.a. IOM, UNICEF en UNFPA bieden (gezondheidsdiensten, zoals voorlichting en primaire gezondheidszorg, inclusief op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheidszorg), hulp op het gebied van water en sanitatie en humanitaire bescherming.
Alhoewel er met betrekking tot voedsel wel vooruitgang wordt geboekt is het algehele humanitaire antwoord op de bestaande noden ontoereikend, vooral in de rurale gebieden. Nog steeds voortdurende gevechten maken dat gebieden, ook in zuid- en zuidoost-Tigray die voorheen wel toegankelijk waren, nu moeilijk te bereiken zijn. Verschillende organisaties meldden ook dat zij Mekelle niet meer uit mogen, naar verluidt als gevolg van de verslechterende veiligheidssituatie.
Ik heb geen informatie dat er grote aantallen Ethiopische vluchtelingen buiten de regio hun toevlucht zoeken. In de eerste fase van het conflict zijn volgens de VN Hoge Commissaris voor de Vluchtelingen ruim 61,000 vluchtelingen vanuit Tigray aangekomen in Soedan. Gezien het feit dat Ethiopië zijn buitengrens met Soedan inmiddels afgesloten heeft, lijkt het niet waarschijnlijk dat er grote aantallen vluchtelingen in de nabije toekomst zich buiten de regio zullen begeven.
Op welke manier heeft de EU tot op heden gereageerd op het conflict in Tigray en met name op de rol die Eritrea hierin speelt? Welke acties zult u in EU-verband voorstellen?
De Kamerbrief over de stand van zaken in Tigray van 22 februari jl. (Kamerstuk 22 831, nr. 140) geeft aan hoe de EU heeft gereageerd en wat de Nederlandse inzet is ten aanzien van dit conflict. Naar aanleiding van de terugkoppeling van de Finse Minister Haavisto over zijn bezoek namens Hoge Vertegenwoordiger Borrell, zal de Raad Buitenlandse Zaken binnenkort Raadsconclusies aannemen. Nederland heeft in de EU en in breder verband het initiatief genomen tot het aanspreken van Ethiopië en Eritrea in de Mensenrechtenraad.
Hoge Vertegenwoordiger Borrell en Commissaris Urpilainen hebben op 26 februari jl. ook hun grote zorg uitgesproken over het recente rapport van Amnesty International over mogelijke oorlogsmisdaden en misdaden tegen de menselijkheid in de stad Axum. Naast samenwerking in EU-verband overlegt NL in breder verband met gelijkgestemden, waaronder de VS, over een zo goed mogelijk gecoördineerde inzet t.a.v. het conflict in Tigray.
Kan er actief worden gekeken of het EU Magnitsky-sanctieregime ingezet kan worden om personen die zich schuldig maken aan grove mensenrechtenschendingen in dit conflict op gepaste wijze aangepakt kunnen worden?
Zoals bekend is het kabinet voorstander van een actieve EU-inzet ter bevordering van de mensenrechten en heeft Nederland een leidende rol vervuld bij de totstandkoming van het wereldwijd toepasbaar EU-mensenrechtensanctieregime. Over de inzet van dit regime in specifieke situaties kan ik omwille van de vertrouwelijkheid geen openbare uitspraken doen.
De berichten ‘Verzet tegen nieuwe vrachthaven Bonaire, aanleg zou ‘ecocide’ zijn’ en het bericht ‘conservebonaire.org opposes Hato port’ |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de uitspraak dat de geplande nieuwe vrachthaven op Bonaire grote schade kan aanrichten aan het koraalrif voor de kust?1 2
Vooralsnog is er geen sprake van een besluit tot het bouwen van een nieuwe vrachthaven(locatie). Er wordt momenteel een technische houtskoolschets van een nieuwe haven gemaakt om tot een idee van een raming van de kosten te kunnen komen. Tevens is reeds in 2017 door het Bestuurscollege van Bonaire een voorkeurslocatie aangewezen voor een eventueel nieuw te bouwen vrachthaven. Het besluit of er daadwerkelijk, en zo ja waar, een nieuwe vrachthaven(locatie) dient te komen is aan het Bestuurscollege van Bonaire. De aanvaardbaarheid van een dergelijk besluit hangt onder meer af van een nog uit te voeren Milieu Effect Rapportage (MER) in opdracht van het Bestuurscollege.
Waarom heeft u een samenwerkingsconvenant ondertekent dat de bouw van deze haven ondersteunt?3
Het Bestuurscollege van Bonaire heeft een aantal jaren geleden een havenbeleidsplan Bonaire opgesteld waarin is opgenomen dat binnen een termijn van 5 à 10 jaar een nieuwe haven noodzakelijk is om de economische groei op te kunnen vangen en de havenfunctie efficiënter uit te kunnen voeren. Daarbij moeten overslag, opslag en distributie op één locatie worden geconcentreerd. De huidige haven ligt in het centrum van Kralendijk en veroorzaakt veel verkeersoverlast en vertraging.
Gezien de mogelijke voordelen van een nieuwe vrachthavenlocatie en het ontbreken van uitbreidingsmogelijkheden op de huidige locatie is in het Samenwerkingsconvenant Zeehavens Bonaire afgesproken nader onderzoek te verrichten naar de haalbaarheid van een nieuwe vrachthaven(locatie). Mogelijke voordelen zijn onder andere: veiligere en vlottere scheepsafwikkeling en veilige doorstroom van het verkeer van vrachtauto’s en passagiers van cruiseschepen. De beoogde nieuwe haven(locatie) betreft een kleinschalige veelzijdige haven voor de aanvoer van voor het eiland benodigde goederen en levensmiddelen. Op basis van voornoemd convenant assisteert het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat het Bestuurscollege om met zo volledig mogelijke informatie en middels de geëigende procedures tot een weloverwogen besluit te komen.
Zijn het uitvoeringsprogramma, het verzelfstandigingsonderzoek en de maatschappelijke kosten-batenanalyse (MKBA) gereed? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, wanneer worden deze verwacht?
Nee, deze zijn nog niet gereed. Momenteel wordt een technische houtskoolschets van een nieuwe haven gemaakt om tot een idee van een raming van de kosten te kunnen komen. Indien de nieuwe haven financieel haalbaar wordt geacht volgen vervolgonderzoeken, waaronder een MKBA. U zult hierover te zijner tijd worden geïnformeerd.
Is bij de verkenning van de nieuwe vrachthaven overeenstemming bereikt met de beheerder van het onderwaterpark Stinapa en is dit zorgvuldig uitgewerkt in de Milieu Effect Rapportage (MER), zoals afgesproken in het convenant? Zo ja, kunt u dit delen met de Kamer?
De verkenning bevindt zich momenteel nog in de fase van het opstellen van een technische houtskoolschets. Indien de nieuwe haven financieel haalbaar wordt geacht, zullen vervolgonderzoeken van start gaan. Uiteraard zal in dit kader, en meer specifiek de MER, met de beheerder van het onderwaterpark Stinapa (Stichting Nationale Parken) contact worden gelegd en hun advies worden ingewonnen, en met andere milieuorganisaties en belangengroepen.
Bent u ervan op de hoogte dat de huidige vrachtpier net voor enkele miljoenen is gerenoveerd? Zo ja, hoe verklaart u dat deze dan niet meer wordt gebruikt zou worden na de aanleg van de nieuwe haven?
Gezien het grote achterstallige onderhoud van de pieren in de huidige haven was renovatie op zeer korte termijn geboden. Daarnaast was verlenging van de Zuidpier gewenst met het oog op het sneller en veiliger de- en embarkeren van passagiers. De renovatie en verlenging van de bestaande pieren is inmiddels met succes afgerond. Indien er een nieuwe vrachthaven(locatie) zal komen, zullen de pieren in de toekomst alsnog worden gebruikt, maar dan voor de cruisevaart, een en ander zoals ook opgenomen in het havenbeleidsplan Bonaire van het Bestuurscollege.
Is het u bekend dat het drinkwater voor het hele eiland gemaakt/gezuiverd gaat worden van het water dat bij de haven onder de schepen ingenomen wordt, en dat dit straks de meest vervuilde plaats rond Bonaire is?
Het OLB heeft met WEB afgestemd dat een mogelijke nieuwe vrachthaven naast de drinkwaterplant kan worden gebouwd, waar WEB drinkwater uit zeewater maakt. WEB zal bij komst van een eventuele vrachthaven de waterintake stroomopwaarts verplaatsen. Bovendien zal WEB het waterinname punt op grotere diepte en grotere afstand van de kust aanleggen. Het water wordt door WEB gezuiverd en de kwaliteit wordt continu gecontroleerd.
Is het u bekend dat in de geplande vrachthaven bij Hato/WEB, vrachtschepen én olieschepen samen van de faciliteiten gebruikmaken en dat er bij een mogelijk olielek door de aanwezige noordelijke stroming de duiklocaties van de helft van Bonaire besmeurd zullen raken en de economie van Bonaire voor vele jaren verloren zal zijn?
De kwetsbaarheid van de natuur en de invloed hiervan op de economie van Bonaire is bekend en vormt een essentieel uitgangspunt bij alle (zeehaven)infrastructurele kwesties. Ook de risico’s van olieschepen zijn bekend en zullen hierbij worden meegenomen.
Hoe verhoudt de mogelijkheid om de bestaande infrastructuur en havenfaciliteiten uit te breiden of te verbeteren zich tot de aanleg van deze nieuwe haven? Hoe beziet u die mogelijkheid in verhouding tot de hoge kosten en grote impact op natuur?
Zie antwoord op vraag 2 waarom onderzoek wordt gedaan naar een nieuwe vrachthaven(locatie). Indien de nieuwe haven financieel haalbaar blijkt, zullen uiteraard ook de natuureffecten worden onderzocht middels de daarvoor formeel geëigende procedures en worden meegenomen bij een uiteindelijk besluit.
Klopt het dat de haven voor 60% medegefinancierd wordt door de Nederlandse overheid en de overige 40% door het Openbaar Lichaam Bonaire (OLB)? Zo nee, door middel van welke fondsen wordt deze haven betaald?
In het Samenwerkingsconvenant Zeehavens Bonaire is opgenomen dat de kosten van de onderzoeken voor 60% voor rekening komen van het Ministerie van I&W en 40% voor het OLB. De kosten van een eventuele nieuw te bouwen haven vallen buiten de scope van het convenant. Er zijn hierover dan ook geen afspraken gemaakt.
Deelt u de mening dat dit geld beter aan andere doeleinden kan worden besteed, bijvoorbeeld de aanleg van adequate afvalwaterzuivering?
Zoals uiteengezet in antwoord op vraag 2, biedt een eventueel nieuwe haven voordelen en kan deze van mogelijk belang zijn voor de economie, ook gelet op de bevolkingsgroei op het eiland. Op het gebied van afvalwater is er de afgelopen jaren geïnvesteerd in een rioolwaterzuiveringsinstallatie en de vervanging van de irrigatieleiding. Daarmee kan gezuiverd effluent hergebruikt worden voor beregeningsdoeleinden. Aanvullend stelt het Openbaar Lichaam Bonaire een uitvoeringsagenda op waarin onder andere acties worden benoemd voor het verder uitbouwen van het afvalwaterbeheer. Rijkswaterstaat heeft daarbij geadviseerd.
Bent u ervan op de hoogte dat de wet voorschrijft dat de minimale afstand van een containerhaven tot een woongebied in verband met geluidsoverlast 300 meter dient te zijn en dat dat op deze locatie maar 5 meter is? Zo ja, hoe vallen die twee dingen met elkaar te rijmen en kan de overheid dit een geschikte locatie noemen? Zo nee, als zoiets in Nederland als absoluut ondenkbaar wordt gezien, zou u dan ook hier in dit stukje Nederland niet afstand nemen van deze locatie?
Indien wordt besloten een nieuwe vrachthaven te bouwen, dan zal dit uiteraard moeten gebeuren in overeenstemming met de wet- en regelgeving zoals die op Bonaire van toepassing is. Daartoe zal dan in de MER de geluid-, geur, en stofoverlast van de nieuwe haven in beeld worden gebracht en getoetst worden aan de wet- en regelgeving met betrekking tot geluid en andere hinderaspecten in relatie tot geluidgevoelige objecten. Bij de vergunningverlening zullen maatregelen worden opgenomen ter beperking van de overlast.
Voor bestaande en mogelijk toekomstige activiteiten in de kuststrook van Bonaire geldt dat de aanvaardbaarheid hiervan getoetst wordt aan het vigerend bestemmingsplan, de eisen in de MER procedure, de Wet Maritiem beheer BES, de Wet Vrom Bes en lokale verordeningen.
Bent u ervan op de hoogte dat het WEB-terrein in Hato momenteel een «Industrie 1&3»-bestemming heeft bij Ruimtelijke Ordening (lichte industrie), en dat de wet voorschrijft dat voor een dergelijke haven «Industrie 4»-classificatie nodig is? Zo ja, klopt het dat deze Industrie 4-classificering grondwettelijk niet te realiseren is conform het ruimtelijke ordeningsplan?
Voor de aanleg van een eventuele nieuwe haven is een wijziging van het bestemmingsplan (Ruimtelijk Ontwikkelingsplan Bonaire 2010) noodzakelijk. Bij het vaststellen van genoemd bestemmingsplan is daar al in voorzien door het opnemen van een Wijzigingsbevoegdheid door het Bestuurscollege, waardoor het bestemmingsplan via geldende procedures kan worden gewijzigd.
Bent u van mening dat met het marktfalen van Bopec het verstandig is om eerst de situatie aldaar af te wachten en aansluitend ook de Bopec-locatie mee te nemen in de overwegingen van een nieuwe locatie, aangezien op die locatie het koraal al door schepen vernield is, al in een zwaar industriegebied ligt en dit werk zou opleveren voor de mensen van Rincon?
Deze locatie is eerder onderzocht bij het bepalen van voorkeurslocaties in 2017; de conclusie was toentertijd dat de locatie qua golfbescherming ongunstig is. Het gebruik van een bepaalde locatie wordt doorgaans bepaald door de eigenaar en in het geval van Bopec momenteel door een curator. Een nieuwe functie voor de locatie zal instemming behoeven van de rechthebbenden en bovendien in dat geval mogelijk grote investeringen vergen omdat het terrein gesaneerd moet worden. Ook bij de Bopec locatie zal een functiewijziging pas aan de orde kunnen zijn na gedegen onderzoek naar natuurwaarden en toetsing aan de vigerende maritieme en milieuwetgeving.
Is het u bekend dat er overheidsplannen zijn om het cruisetoerisme op Bonaire sterk te reduceren en dat daarmee de dringende noodzaak van een nieuwe haven komt te vervallen? Zo ja, waarom wordt hier dan niet op geanticipeerd? Zo nee, is het dan niet verstandiger geduld te betrachten en op basis van de nieuwe situatie én de situatie bij Bopec te zijner tijd, indien nog noodzakelijk, een actueel plan te maken?4
Het Bestuurscollege heeft een visie vastgesteld betreffende de cruisevaart naar Bonaire. Daarin is vastgesteld dat de cruisevaart van groot belang is voor de economie van het eiland, maar dat de groei beperkt moet worden en dat men zich wil richten op het hogere segment van de cruisemarkt.
Zoals uiteengezet in antwoord op vraag 2, biedt een eventueel nieuwe haven mogelijk meerdere voordelen, ook wat betreft de plannen voor het cruisetoerisme.
Kunt u garanderen dat de leden van de Stuurgroep Vrachthaven Bonaire géén persoonlijk belang/gewin hebben die hun keuzes zouden kunnen beïnvloeden? Zo nee, is het niet verstandig dat wél te kunnen garanderen?
De Stuurgroep Zeehavens Bonaire, onder voorzitterschap van de Gezaghebber, bestaat uit de betrokken bestuurders en ambtenaren van het OLB en ambtenaren van de Ministeries van I&W en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De stuurgroep is onder andere opgezet om onafhankelijke besluitvorming te waarborgen en om vanuit meerdere partijen advies, sturing en regie op proces en uitkomst te kunnen faciliteren. Bovendien zal aan eventuele financiële bijdragen van het Ministerie van I&W standaard als voorwaarde worden verbonden dat bij de financiering geen partijen betrokken worden die een direct of indirect belang bij het gebruik van de haven hebben en dat voor het finale financieringsvoorstel de instemming van de Minister vereist is. Ook zal de aanbesteding van het project volgens de geldende aanbestedingsregels moeten worden uitgevoerd.
Bent u van mening dat de enorme kosten van een nieuwe vrachthaven opwegen tegen het zeer beperkte prijsvoordeel voor de bevolking van Bonaire? Zo ja, bent u bekend met het rapport van Ecorys «Onderzoek naar Prijzen in Caribisch Nederland» en heeft u die informatie meegenomen in uw besluit?5
Een toekomstbestendige haven is van groot belang voor de leveringszekerheid van producten. De voordelen hiervan zijn veel breder dan alleen het gunstige effect op prijsvorming. Het gaat om de zelfredzaamheid van het eiland: kunnen garanderen dat essentiële producten te allen tijde aanwezig zijn of snel geleverd kunnen worden.
Bent u ervan op de hoogte dat er al maandelijks containerschepen direct vanuit Antwerpen op Bonaire varen en dat dit prima met de huidige infrastructuur gaat? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot het argument dat de nieuwe containerhaven er moet komen zodat schepen direct (zonder tussenkomst van Curaçao) op Bonaire kunnen aanmeren?6
Het is mij bekend dat sinds een aantal jaren een rederij in haar maandelijkse dienst naar Bonaire ook een klein volume containers mee neemt. In 2019 ging het om 4% van de totale container aanvoer. Een dergelijk klein volume kan op de bestaande pieren behandeld worden. De pieren zijn niet geschikt voor grootschalige aanvoer van containers, daar is een containerkraan voor nodig die niet op de bestaande pier kan worden geplaatst.
Vindt u het verstandig dat het OLB over dit project geen openheid van zaken geeft naar de Bonairiaanse bevolking, ook niet middels het volledig beantwoorden van een WOB-verzoek? Zo nee, kunt u die openheid op korte termijn realiseren?
Het project bevindt zich nog in een verkennende fase. Indien uit onderzoek meer informatie naar voren komt, dan is het aan het OLB om hierover te communiceren.
Bent u van mening dat de bouw van deze nieuwe haven noodzaak is? Zo nee, welke middelen heeft u om de bouw van deze haven op deze locatie of op een andere locatie te voorkomen?
Een toekomstbestendige haven is essentieel voor Bonaire. Het is hierbij van belang dat in de voorbereidende fase de juiste procedures worden gevolgd en goed wordt onderzocht wat de financiële haalbaarheid is en met welke effecten rekening gehouden moet worden. Het is aan het Bestuurscollege van Bonaire om hierin een afweging te maken.
Deelt u de mening dat dit rif niet alleen belangrijk is voor het ecosysteem, maar ook voor de economie aangezien het veel toeristen trekt? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen om deze te beschermen?
Ik ben van mening dat de koraalriffen van Caribisch Nederland beschermd dienen te worden. In het Natuur en Milieu Beleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030 (NMBP) zijn strategische doelen geformuleerd die de komende jaren gehaald moeten worden. Strategisch doel 1 luidt «De trend van koraalrifdegradatie keren om gezonde, veerkrachtige en weerbare koraalriffen te creëren die een waarborg vormen voor het welzijn in Caribisch Nederland». Om dit doel te halen moeten de drukfactoren op het koraal beheerst worden. Per strategisch doel zijn daarom mijlpalen vastgesteld die noodzakelijk worden geacht voor het behalen van de doelen. De belangrijkste mijlpalen betreffen inzet met betrekking tot thema’s zoals het voorkomen van erosie, afval en afvalwater. Voor wat betreft infrastructurele voorzieningen zoals pieren treft u in het plan de beoogde mijlpalen aan onder het hoofdstuk «Duurzame kustontwikkeling». Deze mijlpalen betreffen zaken als het herzien van ruimtelijke ontwikkelingsplannen waaronder het instellen van bufferzones. Daarnaast gelden mijlpalen voor duurzame alternatieven voor grondstoffen voor bouwprojecten en de inzet van MER procedures en strategische milieu beoordelingen.
De potentiele effecten op het mariene ecosysteem, in het bijzonder het koraalrif, moeten worden vastgesteld op basis van een natuuronderzoek alvorens uit een dergelijk onderzoek conclusies kunnen worden getrokken.
Bent u op de hoogte dat het rif onder andere beschermde zeeschildpadden herbergt?
Ik ben op de hoogte van het feit dat zeeschildpadden voorkomen in de wateren rondom Bonaire.
Zijn er cijfers bekend omtrent de economische en ecologische waarde van de koraalriffen in Bonaire en Caribisch Nederland in het algemeen? Zo ja, kunt u deze delen met de Kamer? Zo nee, kunt u dit onderzoeken?
Ja, er zijn cijfers bekend omtrent de economische en ecologische waarde van de koraalriffen in Bonaire en Caribisch Nederland in het algemeen. De ecologische waarde van de koraalriffen in Caribisch Nederland is groot. Koraalriffen zijn ecosystemen met een hoge biodiversiteit aan verschillende soorten en soortengroepen. De staat van instandhouding van de natuur in Caribisch Nederland stelt dat met name het koraalrif bij Bonaire en van de Saba Bank van groot regionaal belang zijn.
De economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland en Bonaire is berekend in respectievelijk 2012 en 2008 als onderdeel van de zogenaamde «TEEB-NL» (TEEB: «The Economics of Ecosystems and Biodiversity») studies. Daarbij zijn de totale economische waarde en de werkelijke gebruikswaarde berekend voor Caribisch Nederland in het geheel en voor Bonaire, Sint Eustatius en Saba afzonderlijk. De totale economische waarde omvat ecosysteemdiensten die (nog) niet vertaald worden naar werkelijke financiële inkomsten voor de eilanden. De totale economische waarde van de natuur in Caribisch Nederland is $ 122 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 59 mln. per jaar. De totale economische waarde van de natuur op Bonaire is meer dan $ 105 mln. per jaar, de werkelijke gebruikswaarde is $ 37 mln. per jaar.
Deelt u de mening dat de bouw van de nieuwe haven niet past binnen het Natuur- en milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030, dat als doel heeft om de natuur en het koraal te beschermen in Caribisch Nederland?
De potentiele effecten op het mariene ecosysteem, in het bijzonder het koraalrif, moeten worden vastgesteld op basis van een natuuronderzoek alvorens uit een dergelijk onderzoek conclusies kunnen worden getrokken. De uitkomsten van een dergelijk onderzoek dienen ook getoetst te worden aan de uitgangspunten van het Natuur en Milieubeleidsplan Caribisch Nederland 2020–2030.
Wanneer kan de Kamer de uitvoeringsagenda’s verwachten behorend bij het Natuur-en milieubeleidsplan?
De eilandelijke uitvoeringsagenda’s zullen rond de zomer 2021 door de openbare lichamen vastgesteld worden waarna deze uw Kamer worden aangeboden.
Hoe gaat u zorgen dat dergelijke activiteiten, die een aanzienlijk gevaar vormen voor de natuur in Caribisch Nederland, structureel worden voorkomen en of getoetst?
De aanvaardbaarheid van nieuwe (zeehaven)infrastructuur dient het Bestuurscollege van Bonaire in een MER procedure te beoordelen. In een MER zullen meerder aspecten worden getoetst aan de wet- en regelgeving zoals die op Bonaire van toepassing is, waaronder de bescherming van de natuur. Niet alleen zullen alle belangen bij de keuze van een besluit worden meegenomen, uiteraard zullen de belangen ook daarna meespelen bij de inpassing van het gekozen besluit. Bij een positief besluit zal het OLB verder ook vergunningen moeten aanvragen. Het Ministerie van I&W is bevoegd gezag op grond van de WmbBES. Het Ministerie van LNV is verantwoordelijk voor de naleving van het Protocol betreffende de bijzondere beschermde gebieden en de in de natuur levende dieren en planten (ook wel bekend als het «SPAW Protocol») op grond van de Wet grondslagen natuurbeheer en -bescherming BES. Rijkswaterstaat is vergunningverlener en het Ministerie van LNV adviseert daarbij. Aan een eventuele vergunning zullen onder andere voorwaarden met betrekking tot de natuur worden verbonden en zullen er diverse natuurorganisaties betrokken bij het beheer van natuur en wetenschappelijke instituten om advies worden gevraagd.
Het transparantiebeleid van ontwikkelingsbank FMO en door FMO gefinancierde misstanden in de Democratische Republiek Congo |
|
Lammert van Raan (PvdD), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Banken stappen uit plantages Congo zonder landroof op te lossen»1 en het rapport «Finance as Agro-Colonialism» gepubliceerd door elf ngo's, waaronder Milieudefensie?2
Ja.
Heeft u contact gehad met FMO over het rapport en zo ja, wat was de reactie van FMO?
Mijn medewerkers hebben contact gehad met FMO over het rapport. FMO maakt zich zorgen over de lokale situatie bij de plantages van Plantations et Huileries du Congo (PHC) – met name in en rondom de Lokutu plantage – en begrijpt goed dat er aandacht voor is vanuit het maatschappelijk middenveld. FMO zet zich sinds haar investering in 2015 in voor verbeteringen in de milieu en sociale standaarden op de PHC plantages en is in contact met verschillende NGO’s over de situatie aldaar.
Welk deel van de in totaal 150 miljoen dollar aan leningen die Feronia-PHC sinds 2013 heeft ontvangen van Europese ontwikkelingsbanken is verstrekt door FMO?
FMO heeft een lening van USD 16,5 miljoen aan PHC verstrekt. PHC is het Congolese bedrijf dat tot voor kort het bezit was van Feronia Inc.
Klopt het dat FMO en de ontwikkelingsbanken BIO, DEG en EAIF zich in mei 2020 bereid toonden om 80% van de uitstaande leningen aan Feronia-PHC af te schrijven? Kunt u verduidelijken welk bedrag de ontwikkelingsbanken precies bereid waren af te schrijven en wat daarbinnen het aandeel van FMO was? Kunt u delen wat de overwegingen waren om in te stemmen met deze afschrijving? Kunt u bevestigen dat deze afschrijving plaatsvond of zal plaatsvinden?
Van FMO heb ik begrepen dat PHC zich al lange tijd in financieel zwaar weer bevindt, waardoor er onvoldoende geld is om de benodigde verbeteringen ten aanzien van milieu en sociale standaarden door te voeren. FMO en de andere ontwikkelingsbanken hechten veel waarde aan deze verbeteringen. Het verbeteren van deze standaarden was een belangrijke reden voor FMO om in 2015 te investeren in PHC.
FMO geeft aan dat mede naar aanleiding van het zorgwekkende Human Rights Watch rapport (dat eind 2019 is uitgekomen) een nieuw Environmental and Social Action Plan (ESAP) is afgesproken tussen de ontwikkelingsbanken en PHC in januari van dit jaar. Een samenvatting van dit ESAP is te vinden op de PHC website3; het ESAP adresseert de belangrijkste zorgen uit het rapport en gaat in op implementatie en bijbehorende deadlines. Het ESAP is het resultaat van harde eisen die de ontwikkelingsbanken hebben gesteld en kan daarmee eveneens gezien worden als een overzicht van de verbeteringen die volgens de ontwikkelingsbanken moesten plaatsvinden.
Om de lokale omstandigheden en de financiële situatie van PHC te verbeteren, hebben FMO en de Duitse (DEG) en Belgische (BIO) ontwikkelingsbanken afgesproken met PHC dat maximaal 80% van de door hun verstrekte leningen afgeschreven zal worden onder de voorwaarde dat bepaalde mijlpalen binnen het ESAP behaald zijn (max. USD 32,5 miljoen afschrijving). Wat betreft FMO gaat het om een bedrag van maximaal USD 13,2 miljoen. In het afgesproken proces wordt steeds een deel van de lening afgeschreven bij het behalen van een specifieke mijlpaal. Op dit moment hebben nog geen afschrijvingen op de lening plaatsgevonden.
De financiële situatie van PHC was begin 2020 zo slecht dat een faillissement dreigde voor zowel PHC als Feronia. Aandeelhouder KKM was bereid extra geld te investeren om PHC te redden, mits het meerderheidsaandeelhouder zou worden. Dit is gebeurd en de aandelenstructuur via de Canadese holding Feronia Inc is door middel van een faillissementsprocedure beëindigd. Tegelijkertijd zijn er onderhandelingen gestart over het herstructureren van de schulden en dit proces is bijna afgerond.
Bij deze herstructurering hebben sommige crediteuren er voor gekozen om hun leningen volledig en zonder aanvullende voorwaarden af te schrijven. FMO heeft daar niet voor gekozen en besloten om een deel van hun lening af te schrijven onder de voorwaarde dat specifieke ESAP-mijlpalen behaald worden. Door invloed te houden op het bedrijf en betrokken te blijven bij PHC, blijft FMO zich inspannen om de omstandigheden voor de lokale bevolking te verbeteren.
Klopt het dat na het faillissement van Feronia Inc. het teruggeven van de concessierechten aan lokale gemeenschappen niet aan de orde is geweest? Heeft FMO hier op enig moment voor gepleit? Zo nee, waarom niet?
Van FMO heb ik begrepen dat de grond waar de PHC plantages zich op bevinden eigendom is van de Congolese overheid. Het is daarmee niet mogelijk om vanuit PHC of FMO concessierechten voor deze grond aan een andere partij te verstrekken, zoals een organisatie die de lokale gemeenschap vertegenwoordigt. De eerder vermelde herstructurering van PHC was gericht op Feronia Inc., het Canadese moederbedrijf van PHC dat is opgeheven als onderdeel van de herstructurering. De bedrijfsactiviteiten van PHC in DR Congo zijn gedurende dit proces onverminderd voortgezet. De bestaande concessieafspraak tussen de overheid van DR Congo en PHC, over de landrechten, is daarom in de herstructureringsgesprekken geen onderwerp van gesprek geweest en daarmee ongewijzigd gebleven.
Heeft Feronia-PHC voldaan aan de voorwaarden die door de Europese ontwikkelingsbanken werden gesteld aan het afschrijven van de lening, namelijk een herziening van het Environmental & Social Action Plan (ESAP)? Welke herziening moest er volgens de ontwikkelingsbanken plaatsvinden en hoe is dit door Feronia-PHC geïmplementeerd?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich dat u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van 22 november 20193 stelde dat er bij constatering van te lage lonen een verbetertraject richting een leefbaar loon en tijdige uitbetaling wordt opgenomen in een actieplan? Klopt de bewering uit het ngo-rapport dat werknemers op de plantages nog steeds minder dan het minimumloon verdienen? Is FMO een verbetertraject gestart nadat eerder bleek dat werknemers van Feronia-PHC minder dan een leefbaar loon verdienen en hun loon te laat uitbetaald krijgen? Zo ja, wat waren de resultaten van dit verbetertraject en hoe wordt gecontroleerd of werknemers nu daadwerkelijk minstens het minimumloon verdienen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik herinner mij deze beantwoording.
Van FMO heb ik begrepen dat PHC minstens het wettelijk minimumloon betaalt aan zowel vaste als tijdelijke werknemers. Dit staat ook in het ESAP afgesproken met de ontwikkelingsbanken. Naleving hiervan wordt gecontroleerd door onafhankelijke adviseurs waarbij salarisstroken worden gecontroleerd en interviews worden gehouden met werknemers.
Ook is een afspraak tussen de ontwikkelingsbanken en PHC gemaakt dat de lonen zich dienen te ontwikkelen richting een leefbaar loon. Dit is een belangrijk streven van FMO, maar op korte termijn lijkt een verhoging naar een leefbaar loon niet haalbaar omdat PHC al lange tijd verliesmakend is en de financiële situatie precair is. De ontwikkeling richting een leefbaar loon is gekoppeld aan specifieke financiële waarden die signaleren dat de loonsverhoging mogelijk is. Met een combinatie van productiviteitsverbeteringen en hogere palmolieprijzen kan de financiële positie van PHC verbeteren en wordt verhoging van de lonen mogelijk met als uiteindelijk doel een leefbaar loon.
Daarnaast heeft PHC volgens FMO sinds de verstrekking van de lening van de ontwikkelingsbanken een verbetertraject ingesteld ten aanzien van tijdige uitbetaling van de lonen. PHC rapporteert elk kwartaal aan FMO over hoe de salarisbetalingen lopen. FMO wordt geïnformeerd op het moment dat een uitbetaling vertraagd is, ook over de maatregelen die zijn genomen om een te late betaling te verhelpen.
De naleving van het ESAP wordt minstens jaarlijks gecontroleerd door een onafhankelijke adviseur en – indien mogelijk – een medewerker van een van de ontwikkelingsbanken. Het laatste monitoring report is in december 2020 opgeleverd. Bij een dergelijke controle controleert de onafhankelijk adviseur ook of werknemers tijdig en minstens het geldende minimumloon betaald krijgen.
Herinnert u zich dat u in uw beantwoording van eerdere schriftelijke vragen van 20 november 20194 stelde dat wanneer onderzoek naar landrechten tekortschiet er beroep kan worden gedaan op het onafhankelijke klachtenmechanisme van FMO en de Duitse en Franse ontwikkelingsbanken?
Ja.
Kunt u bevestigen dat lokale gemeenschappen in november 2018 een klacht indienden via het gezamenlijke klachtenmechanisme? Klopt het dat twee jaar na de start van de klachtenprocedure de bemiddeling nog niet is begonnen? Zo ja, waarom niet?
Van FMO heb ik begrepen dat eind 2018 vertegenwoordigers van de lokale gemeenschappen inderdaad gebruik hebben gemaakt van het onafhankelijke klachtenmechanisme dat is opgezet door FMO, DEG en de Franse ontwikkelingsbank Proparco. Omdat DEG de leidende ontwikkelingsbank is in het consortium van ontwikkelingsbanken dat in PHC heeft geïnvesteerd, wordt op dit moment de klacht beschouwd als een klacht aan het adres van DEG.6 In het kader van deze klacht heeft het expertpanel van het klachtenmechanisme in november 2018 en augustus 2019 de indieners bezocht en met leden van de lokale gemeenschap gesproken.
De indieners en PHC hebben vervolgens gezamenlijk gekozen voor een bemiddelingsproces onder begeleiding van het expertpanel van het klachtenmechanisme. Via FMO heb ik van het expertpanel begrepen dat het panel sinds de keuze voor het bemiddelingsproces niet heeft kunnen afreizen naar Congo vanwege reisbeperkingen naar aanleiding van de COVID-19-pandemie. Zodra de reisrestricties opgeheven zijn zal het panel afreizen en kan het bemiddelingsproces daadwerkelijk beginnen.
Wat gebeurt er als de klachtenprocedure niet naar tevredenheid wordt afgerond voordat de ontwikkelingsbanken definitief geen belangen of financiering meer hebben in Feronia-PHC?
Het is belangrijk om te benadrukken dat onder de huidige klachtenprocedure gekozen is voor een bemiddelingsprocedure. Zowel de lokale gemeenschap als PHC hebben vrijwillig gekozen om gezamenlijk – onder begeleiding van het expert panel van het klachtenmechanisme als neutrale partij – tot een oplossing te komen.
Het klachtenmechanisme fungeert hierbij niet als scheidsrechter of als alternatief voor het lokale rechtssysteem. Van FMO heb ik begrepen dat het klachtenmechanisme voornemens is om het bemiddelingsproces door te zetten, ook indien er geen financiele relatie meer zou bestaan tussen de ontwikkelingsbanken en PHC. Of een bemiddelingsproces afgerond kan worden hangt af van de bereidheid hiertoe van de beide betrokken partijen.
Kunt u toelichten hoe de toekenning, in 2019, van een financiering ter waarde van 250.000 euro aan Feronia met het oog op capaciteitsopbouw heeft bijgedragen aan de klachtenprocedure van de ontwikkelingsbanken? Om welk type financiering ging het? Maakt deze financiering deel uit van het afgeschreven bedrag? Stelt FMO eenzelfde hoeveelheid financiering beschikbaar aan de lokale gemeenschappen, die in hun klacht expliciet vragen om financiële en technische ondersteuning tijdens de procedure?
Van FMO heb ik begrepen dat het bedrag is ingezet voor een capaciteitsopbouwprogramma met als doel het PHC management en PHC werknemers (zoals plantagebewakers) te ondersteunen bij het opbouwen van een goede relatie met lokale gemeenschappen, naast het verbeteren van enkele specifieke milieu en sociale standaarden (onder andere IMVO monitoring en verbetering werknemer klachtenmechanisme). Dit bedrag is verschaft als toelage om bovenstaande doelen te bereiken en staat los van de klachtenprocedure.
Het bedrag is geen onderdeel van de FMO lening die bij het behalen van bepaalde mijlpalen uit het ESAP gedeeltelijk afgeschreven wordt.
Via FMO heb ik van het expertpanel begrepen dat lokale gemeenschappen (als onderdeel van het bemiddelingsproces) toegang hebben tot financiële ondersteuning vanuit het klachtenmechanisme wanneer dit nodig is voor het succesvol afronden van het bemiddelingsproces. Via FMO heb ik begrepen dat de lokale gemeenschappen tot op heden geen verzoek hebben ingediend bij het panel.
Welke stappen neemt u om een goede uitvoering van het klachtenmechanisme te borgen?
Het klachtenmechanisme is opgezet door FMO, DEG en Proparco en opereert onafhankelijk van deze partijen. De ontwikkelingsbanken leveren wel operationele en financiële ondersteuning.
Het kabinet toetst onder andere door middel van evaluaties of het IMVO-beleid van FMO voldoet aan de hierover gemaakte afspraken en of FMO’s IMVO beleid vooruitstrevend is, in de zin van dat FMO’s beleid normatief is (zoals afgesproken). In de recente evaluatie van FMO concludeert de evaluator dat het opzetten van een onafhankelijk klachtenmechanisme vooruitstrevend is; een dergelijk mechanisme ontbreekt bij veel andere ontwikkelingsbanken. Het klachtenmechanisme pakt klachten professioneel en serieus op, ondanks dat het relatief nieuw is. De evaluator concludeert echter ook dat de bekendheid en toegankelijkheid van het klachtenmechanisme verbeterd dienen te worden. Daarnaast is er ruimte voor verbetering bij het opvolgen van aanbevelingen en het documenteren en monitoren van de voortgang ervan.
De resultaten van deze evaluatie zijn onderdeel van de strategische dialoog tussen het kabinet en FMO. Het kabinet ziet er op toe dat FMO de bevindingen en aanbevelingen uit de evaluatie adresseert.
Bent u bereid om alsnog maatregelen te treffen om de inheemse bevolking hun landrechten terug te helpen verkrijgen?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 5 heb ik begrepen van FMO dat het land waar de PHC plantages zich op bevinden in eigendom van de Congolese overheid is.
FMO is een staatsdeelneming die op afstand van de Staat opereert en verantwoordelijk is voor haar eigen beleid en strategie. Als beleidsverantwoordelijk ministerie ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken toe op de maatschappelijke missie van FMO en dat het IMVO beleid van FMO vooruitstrevend is. Een belangrijk onderdeel van het IMVO beleid van FMO is het uitgebreide due diligence onderzoek dat FMO verricht voorafgaand aan een investering. Landrechten maken onderdeel uit van een dergelijk onderzoek.
In het geval van PHC had de Duitse ontwikkelingsbank DEG het voortouw bij het verrichten van hetdue diligence onderzoek. DEG heeft de resultaten van het onderzoek gedeeld met de andere ontwikkelingsbanken, waaronder FMO. FMO stelt dat bij de start het due diligence onderzoek van DEG voldoende juridische waarborgen bood, ook ten aanzien van landrechten, om deel te nemen aan het project. Tijdens de verschillende stappen in het investeringsproces heeft FMO nader onderzoek gedaan naar de geldigheid van de concessieovereenkomsten.
Het kabinet onderstreept het belang van goede en duidelijke landrechten, vreedzame en eerlijke oplossingen voor landconflicten en de bescherming van lokale gemeenschappen tegen landroof. Het kabinet heeft vertrouwen in FMO’s beleid rondom landrechten dat na een publieke consultatieronde is vastgesteld7 en in de wil van FMO om landrechtenschendingen te voorkomen. Hierbij is het belangrijk dat FMO naast het doen van goed due diligence onderzoek voorgaand aan de investering, ook heel alert is en blijft tijdens een investering op landrechtenkwesties en hier constructief mee om gaat. Het is daarom belangrijk dat in het nieuwe ESAP afspraken gemaakt zijn tussen de ontwikkelingsbanken en PHC over het adresseren van aan landrechten gerelateerde kwesties en dat PHC en de lokale gemeenschappen hebben ingestemd met een bemiddelingsproces onder leiding van het onafhankelijke klachtenmechanisme over dit onderwerp.
Kunt u een overzicht geven van de stappen die u heeft ondernomen ten aanzien van de Nederlandse ontwikkelingsbank FMO sinds FMO in 2019 onder vuur kwam te liggen vanwege de financiering van Feronia?
Ik interpreteer bovenstaande vraag als hoe de ministeries om zijn gegaan met de berichtgeving van eind 2019 – specifiek in Trouw op 15 oktober en daaraan gerelateerde berichtgeving – en het kritische Human Rights Watch Rapport over de zorgelijke omstandigheden bij de Feronia-PHC palmolieplantages van 25 november jl.
Als onderdeel van de reguliere dialoog tussen de overheid en FMO spreken medewerkers van zowel het Ministerie van Buitenlandse Zaken als het Ministerie van Financiën structureel met FMO, ook over incidenten en mogelijke misstanden bij FMO investeringen. Zo nodig, vragen de medewerkers FMO tijdens deze gesprekken om additionele informatie, bijvoorbeeld over de maatregelen die FMO neemt, de lessen die te trekken zijn uit een situatie en de mate waarin FMO’s beleid en de implementatie ervan toereikend is gebleken in een situatie of aanpassing behoeft. Wanneer verbeteringen nodig zijn, spreekt het kabinet FMO hierop aan. Gezien het aantal zorgelijke incidenten op het grondgebied van de PHC plantages, is PHC een terugkerend onderwerp van deze gesprekken.
Na publicatie van het Trouw artikel dat zich grotendeels op Feronia-PHC richtte, is FMO gevraagd om de informatie uit het artikel te verifiëren dan wel te ontkrachten. Ook heeft de Nederlandse ambassade in Kinshasa op basis van lokale informatie en gesprekken met andere betrokken ambassades zo goed mogelijk geprobeerd de informatie uit het artikel te verifiëren. Gezien de afstand tussen Kinshasa en de PHC plantages is het verifiëren van informatie ter plekke ook voor de ambassade erg moeilijk.
Desondanks zijn een aantal FMO medewerkers en een medewerker van de Nederlandse ambassade in augustus 2019 afgereisd naar de Lokutu plantage om de situatie te bekijken. Uit dit onderzoek kwam opnieuw het beeld van een problematische en fragiele situatie naar voren.
Op 16, 17 en 25 oktober 2019 zijn Kamervragen gesteld naar aanleiding van bovenstaand artikel. Voor de beantwoording van deze vragen is informatie opgevraagd bij FMO.
Voorafgaand aan de publicatie van het Human Rights Watch rapport op 25 november 2019 hebben zowel FMO als de Ministeries van Buitenlandse Zaken en Financiën meegewerkt aan de publicatie, door het schriftelijk beantwoorden van vragen van Human Rights Watch. Ook is een BZ medewerker aanwezig geweest bij een bespreking van het rapport tussen FMO en Human Rights Watch.
In december 2019 is tijdens het halfjaarlijkse beleidsoverleg met de Raad van Bestuur van FMO op ambtelijk niveau gesproken over bovenstaande publicaties en gerelateerde Kamervragen. Tijdens dit overleg is ook gesproken over de IMVO aspecten van FMO’s beoordeling van projecten voorafgaand aan een investering en de monitoring daarvan tijdens een investering, ook in een situatie waarin FMO niet de leidende ontwikkelingsbank in een consortium is.
Zoals aan uw Kamer toegezegd tijdens de BHOS Begrotingsbehandeling in 2019, zijn bovenstaande situatie en FMO’s IMVO standaarden in algemene zin besproken door de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking met het bestuur van FMO (oktober 2020). In dit gesprek is onder andere het belang van gedegen vooronderzoek, monitoring en het betrekken van lokale stakeholders benadrukt door het kabinet. In dit gesprek heeft FMO enkele recente verbeteringen – zoals verbeterde grondoorzaakanalyses bij incidenten – toegelicht.
In de opvolging van dit gesprek heeft FMO onder meer aandacht besteed aan het verder verbeteren van de dialoog met NGO’s. Als onderdeel van de
strategische dialoog tussen de staat en FMO is gesproken over het doorvoeren van specifieke verbeteringen in het IMVO beleid van FMO, zoals actualisatie van de geldende IMVO standaarden en onderzoek naar mogelijkheden om lokale stakeholders eerder en beter te betrekken bij investeringen, via bijvoorbeeld lokale partners van het Nederlandse postennet.
In 2020 is FMO geëvalueerd door een onafhankelijke partij. Een belangrijk onderdeel van de evaluatie betrof (de toepassing van) het IMVO beleid van FMO. Het evaluatierapport en de reactie van het kabinet op de bevindingen en aanbevelingen wordt u parallel toegezonden.
Bent u bereid om de resultaten van hetdue diligence-onderzoek dat door de Duitse ontwikkelingsbank is uitgevoerd en ter beschikking is gesteld van FMO voordat de investering in Feronia-PHC plaatsvond te delen met de Kamer? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet beschikt niet over genoemd onderzoek. Dit onderzoek bevat bedrijfsvertrouwelijke informatie en om juridische redenen kan FMO dit document niet delen of openbaar maken.
Op welke manieren zou op nationaal niveau wettelijke verankering van de zorgplicht die financiële instellingen hebben ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen kunnen bijdragen aan het voorkomen dat de brede welvaart wordt aangetast door bijvoorbeeld mensenrechtenschendingen en milieuschade?
De algemene zorgplicht voor financiële dienstverleners is reeds wettelijk verankerd in de Wet op het financieel toezicht (Wft, artikel 4:24a). Volgens deze wet zijn financiële dienstverleners verplicht om op zorgvuldige wijze de gerechtvaardigde belangen van de consument of begunstigde in acht te nemen. Als onder toezicht staande instelling is FMO ook gehouden aan de zorgplicht die in de Wft is opgenomen.
De Nederlandsche Bank (DNB) en de Autoriteit Financiële Markten (AFM) voeren het toezicht op de financiële sector uit. De AFM ziet als onafhankelijk toezichthouder specifiek toe op gedragstoezicht. Onderdeel van toezicht is de zorgvuldige behandeling van cliënten. Bij evidente misstanden die het vertrouwen in de financiële dienstverlener of in de financiële markten kunnen schaden, is de AFM bevoegd om een aanwijzing te geven om binnen een redelijke termijn een bepaalde gedragslijn te volgen. Hiermee is de zorgplicht die FMO heeft wettelijk verankerd.
Het kabinet verwacht verder van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder Nederlandse financiële instellingen, dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen (due diligence), in lijn met de OESO-richtlijnen voor Multinatonale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s). Dit houdt in dat zij (potentiële) risico’s voor mens en milieu in kaart brengen, voorkomen en aanpakken en hierover transparant zijn.
In de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap» van 16 oktober 2020 (Kamerstuk 26 485, nr. 337) concludeert het kabinet dat het huidige IMVO beleid aangescherpt dient te worden. Het kabinet zet in op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau, om de naleving van de OESO richtlijnen verder te bevorderen. Voor meer informatie zie het genoemde kamerstuk.
Deelt u de mening dat de financiering, door FMO, van Feronia en andere projecten waarbij ernstige misstanden gedocumenteerd werden, de noodzaak illustreert van een wettelijke verankering op nationaal niveau van deze zorgplicht, zodat de naleving van deze plicht door een onafhankelijke toezichthouder gehandhaafd kan worden?
Zie het antwoord op vraag 16.
Klopt het dat Feronia-PHC 2.100 kilometer aan operationele wegen, 3.000 huizen voor werknemers, 95 scholen, 4 ziekenhuizen, 17 dispensaria en 6 gezondheidscentra opknapte, zoals op de website van FMO wordt beweerd? Kunt u de coördinaten van deze locaties aanleveren zodat deze informatie geverifieerd kan worden?
FMO heeft aan mij laten weten dat deze informatie uit het Sustainability Rapport 2017 van PHC’s toenmalige meerderheidsaandeelhouder Feronia komt8. Aangezien Feronia destijds aan de Canadese beurs genoteerd stond, is deze informatie geverifieerd volgens de in Canada geldende standaarden. FMO geeft aan dat deze informatie mogelijk verouderd is en dat bij het eerstvolgende monitoringbezoek van de onafhankelijke adviseur deze persoon steekproefsgewijs bovenstaande informatie zal verifiëren.
FMO heeft geen beschikking over de exacte coördinaten van deze (sociale) infrastructuur. Wanneer partijen uit bijvoorbeeld het maatschappelijk middenveld bovenstaande informatie willen verifiëren, kunnen zij contact opnemen met FMO om te kijken hoe dit zo goed mogelijk gefaciliteerd kan worden.
Klopt het dat FMO en de andere betrokken ontwikkelingsbanken de lokale gemeenschappen niet geconsulteerd hebben vooraleer het bedrijf over te dragen aan een private investeerder? Zo nee, hoe en wanneer zijn de gemeenschappen geconsulteerd?
Er is geen sprake van dat PHC is overgedragen aan een private investeerder. Van FMO heb ik begrepen dat er een (juridische) herstructurering heeft plaatsgevonden, die zich voornamelijk richtte op het Canadese moederbedrijf van PHC: Feronia Inc. Als onderdeel van deze herstructurering is een bestaande minderheidsaandeelhouder (KKM) als gevolg van een broodnodige kapitaalinjectie de meerderheidsaandeelhouder van PHC geworden, waarmee een direct faillissement van PHC is voorkomen. Deze herstructurering is onder andere bekend gemaakt op de website van de Britse ontwikkelingsbank CDC (die hiermee tevens crediteur is geworden in plaats van aandeelhouder) en de FMO website.9 Van FMO heb ik begrepen dat lokale gemeenschappen niet zijn geconsulteerd over deze herstructurering, omdat de bedrijfsactiviteiten van PHC in DR Congo onverminderd zijn voortgezet gedurende dit proces en lokaal geen veranderingen hebben plaatsgevonden. In algemene zin zetten FMO en de Britse ontwikkelingsbank CDC zich in voor lokale consultatie van lokale gemeenschappen door midden van technische assistentie aan PHC ten aanzien van dit onderwerp.
Welke vervolgstappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat FMO de veronderstelde begunstigden van ontwikkelingsprocessen waaraan FMO bijdraagt, betrekt en laat meebeslissen over wat voor financiering en projecten kunnen bijdragen aan een verbetering van hun levenssituatie?
Om de positieve impact voor lokale gemeenschappen te vergroten en de risico’s op negatieve consequenties te mitigeren, dienen de lokale gemeenschappen tijdig geïnformeerd en betrokken te worden bij de projecten die FMO financiert. De verantwoordelijkheid daarvoor ligt primair bij FMO’s klanten, maar FMO heeft zelf ook een verantwoordelijkheid.
FMO doet een uitgebreide due diligence (een vooronderzoek met betrekking tot gepaste zorgvuldigheid) bij investeringen met een hoog (milieu en sociaal) risicoprofiel. Deze due diligence dient negatieve impact op mens en milieu zoveel mogelijk te voorkomen. Hierbij wordt gekeken of de risico’s van een voorgenomen investering goed in kaart zijn gebracht, of ze aanvaardbaar zijn en of een klant in staat is om de mitigerende maatregelen te implementeren.
Daarnaast voert FMO (zelf of via een consultant) gesprekken met de lokale gemeenschap en andere belanghebbenden van directe investeringen met hoge (sociale en milieu) risico’s, om te monitoren of ze (i) goed zijn geïnformeerd door de klant van FMO, (ii) hun standpunten hebben kunnen delen met de klant en (iii) of het project hun steun geniet.
Als de due diligence uitwijst dat (i) een project brede steun van genoemde lokale belanghebbenden geniet en (ii) de potentiële negatieve gevolgen van een project naar verwachting goed worden gemanaged, kan FMO financiering verschaffen. Indien nodig stelt FMO voorafgaand aan de financiering een actieplan op met haar klanten dat onderdeel wordt van de contractuele verplichtingen tussen FMO en een klant. Voordat overgegaan wordt tot financiering, publiceert FMO basisinformatie over haar (voorgenomen) investeringen op haar website. Met deze informatie worden het (internationale) maatschappelijke middenveld en andere belanghebbenden op de hoogte gesteld en kunnen deze partijen relevante informatie over de investering met FMO delen.
De recente FMO evaluatie concludeert dat FMO een toonaangevende ontwikkelingsbank is op het gebied van IMVO en dat FMO vooruitstrevend is als het gaat om het ontwikkelen van beleid voor de toepassing van mensenrechten bij investeringen. Als verbeterpunt geeft de evaluatie aan dat FMO haar due diligence op de raadpleging van lokale belanghebbenden door (potentiële) klanten verder kan uitbreiden en systematiseren. Ik ga na hoe FMO opvolging geeft aan dit verbeterpunt. Daarnaast heb ik van FMO begrepen dat zij met NGO’s in gesprek is over dit verbeterpunt en de rol die NGO’s spelen bij het betrekken van lokale belanghebbenden.
In het FMO evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief vindt u meer informatie over de bevindingen en aanbevelingen met betrekking tot het IMVO beleid van FMO, de reactie van het kabinet en de vervolgstappen.
Bent u bekend met het bericht «Transparantie ontwikkelingsbank FMO schiet tekort" verschenen op 11 februari jl. in Trouw?5
Ja.
Bent u bekend met het in het bericht aangehaalde rapport van hetInternational Accountability Project en de Foundation for the Development of Sustainable Policies en de gezamenlijk brief daarover aan FMO van 28 verschillende organisaties?6
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport en de brief?
Het transparantiebeleid van FMO (waar het rapport en de brief zich op richten) is gericht op het informeren van het internationaal actieve maatschappelijk middenveld voorafgaande aan een investering. NGO’s worden hierdoor in staat gesteld om relevante informatie (uit hun netwerk) over de investeringen met FMO te delen, waardoor FMO noodzakelijke verbeteringen kan doorvoeren. Het beleid is dus niet primair bedoeld voor het betrekken van lokale belanghebbenden, maar draagt daar wel aan bij. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20, betrekt FMO deze belanghebbenden bij de due diligence (die plaatsvindt voorafgaande aan een investering en aan publicatie op de FMO-website). Wanneer zich problemen voordoen bij een project, betrekt FMO tevens signalen van lokale belanghebbenden bij het monitoren en controleren of de klant voldoet aan zijn verplichtingen conform het (milieu en sociaal) actieplan richting lokale belanghebbenden.
Transparantie omtrent voorgenomen investeringen kan FMO helpen om negatieve effecten te voorkomen en voordelen voor de lokale bevolking te vergroten. Het maatschappelijk middenveld wordt door transparantie immers in staat gesteld om relevante informatie met FMO te delen. Het rapport komt met verschillende aanbevelingen om de transparantiepraktijk te verbeteren, bijvoorbeeld door consistentere informatie te verschaffen over voorgenomen investeringen met hoge (milieu en sociale) risico’s. We verwachten van FMO dat zij een lerende organisatie is en de adviezen gebruikt om haar beleid en de implementatie ervan aan te scherpen. Ik begrijp van FMO dat zij hiertoe in gesprek is met de opstellers van het rapport.
Hoe kan het dat in slechts een kwart van de gevallen potentiële negatieve gevolgen van een investering van FMO bekend werden gemaakt? Deelt u de mening dat dit percentage te laag is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om dit te veranderen?
Het is mij niet duidelijk hoe het percentage van 25% tot stand is gekomen, waardoor ik hier geen appreciatie van kan geven. Wel begrijp ik van FMO dat de deelneming normaliter informatie verschaft over negatieve milieu en sociale effecten bij hoog risico klanten en niet bij klanten met een lager risico (gezien de beperkte verwachte effecten).
In het rapport komt naar voren dat FMO niet in alle gevallen consistent is geweest bij het delen van deze informatie. Zo is niet alle relevante informatie met betrekking tot investeringen met hoge (milieu en sociale) risico’s openbaar gemaakt (zie ook het antwoord op vraag 23). FMO heeft aan mij toegezegd de informatievoorziening voorafgaand aan een investering verder te verbeteren. FMO zal op de website consistent het risicoprofiel van investeringen vermelden en bij hoog-risico investeringen een indicatie van milieu en sociale risico’s publiceren.
FMO gaat met de opstellers van het rapport in gesprek ter verheldering van het gestelde percentage en om verdere lessen te trekken uit het rapport.
Hoe beziet u de verantwoordelijkheid van FMO om lokale gemeenschappen die geraakt worden door investeringen van FMO op eerlijke en tijdige wijze te betrekken en te informeren? Deelt u de mening dat die verantwoordelijkheid niet alleen bij de klanten van FMO, maar ook bij FMO zelf ligt?
Zie het antwoord op vraag 20.
Op welke wijze kan FMO aantonen dat kennisdeling, consultatie en het openbaar maken van belangrijke projectinformatie, waarvoor de verantwoordelijkheid volgens FMO vooral bij de klant ligt, ook daadwerkelijk gebeurt?
FMO publiceert geen projectgegevens over consultatie van het maatschappelijk middenveld in verband met de vertrouwelijkheid van klantinformatie. In het FMO jaarverslag is wel in een geanonimiseerde lijst opgenomen hoeveel klanten onvoldoende presteren met betrekking tot milieu en sociale risico’s en hoe FMO hiermee omgaat. Ik heb van FMO begrepen dat dit 53 klanten betreft die op een of meerdere aspecten onvoldoende presenteren. De totstandkoming van het jaarverslag is onderdeel van de accountantscontrole. FMO baseert de genoemde informatie onder meer op een systeem waarmee klanten met een hoog (milieu en sociaal) risicoprofiel worden gevolgd (onder andere) op hun vorderingen ten aanzien van kennisdeling met en consultatie van de lokale gemeenschap. In dit volgsysteem wordt ook verslag gedaan van een jaarlijkse voortgangsbezoek aan de klant, waarbij wordt gemonitord in hoeverre de klant zich aan gemaakte afspraken houdt. De evaluator heeft aangegeven hoe FMO deze monitoring kan versterken, onder andere door het beter betrekken van lokale belanghebbenden (zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet op de bevindingen).
Bent u bereid om met FMO in gesprek te gaan gericht op een snelle verbetering van de publieke toegankelijkheid van sociale- en milieueffecten van voorgenomen investeringen door FMO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat wordt uw inzet voor dat gesprek?
Het gesprek over verbetering van de publieke toegankelijkheid van effecten van voorgenomen investeringen wordt gevoerd. De Staat toetst als aandeelhouder of FMO zich houdt aan de afspraken tussen de Staat en FMO zoals die zijn vastgelegd in de statuten, de Overeenkomst tussen de Staat en FMO en de criterianota (een bijlage bij de Overeenkomst, waarin onder andere aanvullende afspraken staan met betrekking tot IMVO).
Zoals in het antwoord op vraag 14 aangegeven, heb ik in oktober 2020 met FMO gesproken over IMVO en staat dit op de agenda van de beleidsdialoog met FMO. Daarbij is er zowel aandacht voor voldoende transparantie met betrekking tot individuele projecten als tot het klachtenmechanisme.
FMO heeft in de beleidsdialoog toegezegd de informatievoorziening voorafgaand aan een investering verder te verbeteren. FMO zal op de website consistent het risicoprofiel van investeringen vermelden en bij hoog-risico investeringen een indicatie van milieu en sociale risico’s publiceren. Ook geeft FMO aan dat in het onderzoek voorafgaand aan een investering beter meegenomen zal worden hoe een (potentiële) klant lokale belanghebbenden van informatie voorziet en raadpleegt.
Ik zal erop toezien dat hier zo snel als mogelijk opvolging aan wordt gegeven en blijf in voortdurend gesprek met FMO over verdere verbetering van de informatievoorziening.
Bent u bereid om tijdens dit gesprek ook het belang van het adresseren en wegnemen van extra barrières voor groepen in gemarginaliseerde posities, zoals inheemse groepen en vrouwen, te benadrukken?
Ja. In de genoemde beleidsdialoog (zie het antwoord op vraag 27) worden de barrières voor groepen in gemarginaliseerde posities benadrukt. Het is voor het kabinet van belang dat zij direct of indirect baat hebben bij de investeringen en dat negatieve effecten op deze groepen worden voorkomen.
Kunt u toelichten hoe de Kamer geacht wordt gedegen controle te kunnen uitoefenen op de investeringen van FMO als de informatie die FMO verschaft onvolledig is?
De Kamer kan het kabinet aanspreken op haar beleidsverantwoordelijke taak en op haar taak als aandeelhouder van FMO (zie ook het antwoord op vraag 13). Indien de informatievoorziening vanuit FMO ontoereikend is om deze taken te kunnen vervullen, dan zal het kabinet FMO daarop aanspreken en de desbetreffende informatie opvragen. Momenteel ervaren de departementen de informatievoorziening door FMO als toereikend.
Daarnaast kan de Kamer publieke informatie inzien met betrekking tot FMO’s investeringen, zie daarvoor het FMO-jaarverslag en de projectinformatie op de FMO-website. Zoals in het antwoord op vraag 27 is aangegeven, vindt er een reguliere beleidsdialoog met FMO plaats over onder meer het verbeteren van het transparantiebeleid, waaronder de informatievoorziening bij projecten met hoge (milieu en sociale) risico’s.
Herinnert u zich uw beantwoording eerdere schriftelijke vragen van 20 november 20197 op de vraag of u een lijst van bedrijven die gefinancierd worden door FMO en zich schuldig hebben gemaakt aan landroof met de Kamer kan delen, waarin u verwees naar de website van FMO? Bent u, nu gebleken is dat in slechts een kwart van de gevallen bekend wordt gemaakt welke potentiële negatieve gevolgen een investering van FMO kan hebben voor mens een milieu, wel bereid om de Kamer deze lijst toe te sturen?
Ik herinner mij de eerdere beantwoording op de Kamervragen van 20 november 2019.
Zoals in het antwoord op vraag 24 is aangegeven, is het mij niet duidelijk hoe het percentage van 25 procent tot stand is gekomen en publiceert FMO normaliter voor investeringen met een hoog risicoprofiel welk type negatieve gevolgen voor mens en milieu van toepassing zijn. Afgezien van dit percentage onderstreept het kabinet het belang van volledige informatievoorziening, voldoende aandacht voor potentiële negatieve gevolgen en betrokkenheid van lokale gemeenschappen.
In het jaarverslag van FMO kunt u lezen hoeveel klanten van FMO onvoldoende presteren op het naleven van milieu en sociale standaarden. Ik heb van FMO begrepen dat dit 53 klanten betreft die op een of meerdere onderdelen onvoldoende presenteren. De lijst in het jaarverslag is geanonimiseerd om de vertrouwelijkheid van klantinformatie te borgen. Daarnaast publiceert het onafhankelijk klachtenmechanisme (ICM) van FMO alle ontvankelijk verklaarde klachten op de website, inclusief alle rapportages van het onafhankelijke panel dat deze klanten onderzoekt. FMO informeert het ministerie regelmatig over problemen binnen de portefeuille, inclusief voorbeelden waarbij landrechten worden betwist. Er is echter geen lijst beschikbaar van bedrijven die zich schuldig hebben gemaakt aan onrechtmatige landonteigening. Dit is een gevolg van het feit dat FMO zich voor een dergelijke classificatie moet beroepen op een (lokale) gerechtelijke uitspraak; deze uitspraken zijn veelal niet voorhanden.
Bent u, nu gebleken is dat FMO niet voldoende transparant is, bereid een inventarisatie uit te voeren van alle projecten waar FMO bij betrokken is en die potentiële negatieve gevolgen zouden kunnen hebben voor mens, dier, milieu, klimaat en biodiversiteit en de projecten waarvan FMO verzuimt alle negatieve gevolgen te belichten daarbij te betrekken? Kunt u deze inventarisatie met de Kamer delen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 20 en 25 is FMO in 2020 geëvalueerd door een onafhankelijke evaluator, waarbij extra aandacht is geschonken aan IMVO. In deze evaluatie zijn onder meer dertig verschillende FMO investeringen geanalyseerd. Op basis van zijn bevindingen concludeert de evaluator dat FMO onder de ontwikkelingsbanken als leidend gezien kan worden op het gebied van IMVO. Wel adviseert de evaluator om de inspanningen gericht op het verbeteren van de transparantie door te zetten, waaronder de openbaarheid van relevante informatie over (aanstaande) FMO investeringen, zoals ook benoemd in de beantwoording op vraag 20. Mede naar aanleiding van dit advies heeft FMO aan het kabinet toegezegd de informatievoorziening voorafgaand aan een investering verder te verbeteren (voor meer informatie, zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief). De toezegging van FMO in combinatie met de bevindingen van de evaluatie geeft geen aanleiding om individuele projecten verder te evalueren.
Indien het antwoord op vraag 31 en 32 nee is, hoe gaat u er dan voor zorgen dat FMO het maatschappelijk vermogen op verantwoorde wijze beheert, iets waarvan u in de beantwoording van eerdere vragen van het lid van Raan over het nieuwe investeringsbeleid van FMO aangaf dat de staat daarop toeziet als aandeelhouder?8
Als beleidsverantwoordelijk departement ziet het Ministerie van Buitenlandse Zaken toe op de maatschappelijke missie van FMO en op de wijze waarop FMO invulling geeft aan deze missie. Mijn medewerkers voeren hiertoe regelmatig overleg met FMO, bijvoorbeeld via het beleidsoverleg tussen FMO, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Buitenlandse Zaken. In het geval van de staatsfondsen – die FMO namens het kabinet beheert ten behoeve van specifieke ontwikkelingsdoelstellingen – is de dialoog zeer intensief. Het ministerie speelt geen rol bij individuele investeringsbeslissingen, maar kan wel het gesprek aangaan over het algemene investerings- en IMVO-beleid en toetst of FMO zich houdt aan de gemaakte afspraken die zijn vastgesteld in de documenten die worden benoemd in de beantwoording op vraag 27. Mijn medewerkers en de medewerkers van het Ministerie van Financiën zijn daarbij onder andere in gesprek met FMO over de herziening van de criterianota. De nieuwe versie van deze nota wordt met de Tweede Kamer gedeeld zodra dit herzieningstraject is afgerond.
De raad van bestuur van FMO stelt aan de hand van de kaders (uit de statuten, de Overeenkomst en de criterianota) de (investerings-)strategie op. De Minister van Financiën (als aandeelhouder) en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (als beleidsverantwoordelijke Minister) worden geconsulteerd voordat de strategie wordt vastgesteld door de raad van commissarissen. FMO ontwikkelt dit jaar de strategie tot 2030 en consulteert tijdens dit traject de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken. Beide ministeries toetsen daarbij of de strategie past binnen de gestelde kaders.
Welke stappen gaat u nemen om de transparantie en informatievoorziening van FMO te verbeteren?
Zie het antwoord op vraag 29.
Waarom zijn de resultaten van de reguliere evaluatie van FMO over de periode 2013–2018, die naar verwachting in het tweede kwartaal van 2020 zouden worden opgeleverd, nog niet met de Kamer gedeeld? Wanneer denkt u deze naar de Kamer te kunnen sturen? Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat FMO sinds 2012 niet meer aan reguliere evaluatie onderhevig is geweest?
Parallel aan de beantwoording van deze Kamervragen worden het evaluatierapport plus een aanbiedingsbrief met hierin een samenvatting van het rapport en een reactie van het kabinet op de bevindingen rondom IMVO aan uw Kamer verstuurd. De evaluatie heeft vertraging opgelopen als gevolg van de COVID-19 pandemie, waardoor bijvoorbeeld de onderzoeksmethodes gewijzigd moesten worden als gevolg van reisrestricties. Ook andere evaluaties hebben om dezelfde reden vertraging opgelopen, zoals gemeld in de Kamerbrief inzake uitstel oplevering beleidsdoorlichting BHOS art.114
De vorige evaluatie van FMO is opgeleverd in 2014 en richtte zich op de periode 2008–2012. Naast de evaluaties van FMO worden ook de verschillende fondsen die FMO namens de overheid beheert periodiek geëvalueerd.
Deelt u de mening dat de consultatie van het (lokaal) maatschappelijk middenveld een belangrijk onderdeel moet uitmaken van de evaluatie van het informatiebeleid van FMO? Zo ja, hoe zorgt u ervoor dat dit ook echt het geval is?9
Ja. De consultatie van het (lokaal) maatschappelijk middenveld is een belangrijk onderdeel geweest van de FMO evaluatie. Voor meer informatie over de aanbevelingen van de evaluator en de reactie van het kabinet, zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief.
Kunt u zich herinneren dat de Minister van Financiën tijdens het algemeen overleg Staatsdeelnemingen op 3 februari 2021 zei: «Als er nou problemen ontstaan bij een specifiek project, dan spreekt het kabinet wel met de raad van bestuur over de vraag of het algemene investeringsbeleid en het mvo-beleid van FMO nog toereikend zijn. Dat doe ik dan in nauwe afstemming met de Minister voor BuHa-OS»?
Ja, dit kan ik mij herinneren.
Vormen de misstanden waar FMO bij betrokken is en het gebrek aan transparantie voor u aanleiding om een gesprek aan te gaan met de raad van bestuur over de vraag of het algemene investeringsbeleid en het mvo-beleid van FMO nog toereikend zijn? Zo ja, kunt u de Kamer informeren over de plannen?
Zoals onder andere aangegeven in het antwoord op vraag 34 heeft er onlangs een evaluatie plaatsgevonden, waarin IMVO-beleid een centrale rol had. De evaluator concludeert hierin dat het IVMO-beleid van FMO vooruitstrevend is en voldoet aan de hierover gemaakte afspraken. Tegelijkertijd ziet de evaluator ook ruimte voor verbeteringen. Het kabinet ziet FMO als een lerende organisatie die op basis van geleerde lessen verbeteringen in haar beleid doorvoert, bijvoorbeeld als het gaat om de raadpleging van lokale belanghebbenden bij de due diligence. Er vindt een voortdurende beleidsdialoog plaats met FMO over het IMVO beleid, zoals toegelicht in de beantwoording op vraag 32. In deze dialoog is er specifieke aandacht voor de adviezen van de evaluator. Voor meer informatie over het IMVO beleid, inclusief de mogelijke verbeterpunten, zie het evaluatierapport en de reactie van het kabinet in de aanbiedingsbrief.
Kunt u verklaren waarom FMO ondanks het gebrek aan transparantie relatief hoog scoort op de Transparantiebenchmark in het Jaarverslag Beheer Staatsdeelnemingen 2019? Kunt u nog garanderen dat de Transparantiebenchmark een betrouwbaar beeld geeft? Vormt het gebrek aan transparantie bij FMO voor u reden om de ranking te herzien?
De Transparantiebenchmark is een onderzoek naar de transparantie van MVO verslaglegging onder de circa 500 grootste bedrijven in Nederland. Het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat laat dit tweejaarlijks uitvoeren.
De criteria voor de Transparantiebenchmark16 hebben betrekking op een breed scala aan transparantieaspecten. Voorbeelden zijn transparantie met betrekking tot het bedrijfsmodel, strategie en resultaten. Daarnaast wordt ook gekeken naar de verslaggevingscriteria die een bedrijf hanteert, de betrouwbaarheid en volledigheid hiervan, en de wijze waarop stakeholderbetrokkenheid is vormgegeven.
FMO heeft in de Transparantiebenchmark (2019) een score van 75,8 behaald. Dit is ruim boven het gemiddelde van financiële instellingen (42,8), maar laat ook zien dat er ruimte is voor verbetering. FMO loopt voor op andere Europese bilaterale ontwikkelingsbanken als het aankomt op openbaarheid van informatie, onder andere door een samenvatting van een voorgenomen project te publiceren voordat een contract wordt gesloten en door de ex-post rapportage in het jaarverslag op ESG-onderwerpen. Dit wordt bevestigd door de recente FMO evaluatie, waarin naar voren komt dat FMO ten opzichte van andere DFI’s een voortrekkersrol heeft op het gebied van economische en sociale onderwerpen (E&S issues). Tegelijkertijd toont de evaluatie aan dat er verbeterpunten zijn ten aanzien van due diligence, zoals ook toegelicht in de beantwoording van eerdere vragen. Ik zie geen aanleiding om de betrouwbaarheid van de Transparantiebenchmark ter discussie te stellen.
Deelt u de mening dat publiekecountry-by-country (cbc)-rapportage FMO inzicht kan gegeven in de mate waarin een klant zich schuldig maakt aan belastingontwijking?
Voor multinationale ondernemingen met een omzet vanaf EUR 750 miljoen is een niet-openbare country-by-country (cbc)-rapportage die gebruikt wordt door belastingdiensten reeds verplicht. Er ligt momenteel een EU-richtlijnvoorstel in de triloog met het Europees Parlement om publieke cbc-rapportage voor alle bedrijven met een wereldwijde omzet vanaf EUR 750 miljoen te verplichten. Het kabinet is hier voorstander van.
Een cbc-rapportage kan FMO helpen om inzicht te krijgen in de mate waarin een klant zich eventueel schuldig maakt aan belastingontwijking. FMO verlangt reeds cbc-rapportages indien de klant wettelijk verplicht is een cbc-rapportage te maken. Het aantal klanten van FMO met een omzet boven de EUR 750 miljoen is echter beperkt. Cbc-rapportage heeft, gegeven het klantenbestand, dan ook geen grote toegevoegde waarde.
Ik heb van FMO begrepen dat de cbc-rapportage niet het enige middel voor FMO is om belastingontwijking tegen te gaan. FMO vraag in relevante omstandigheden ook om verplichte transfer-pricing-documentatie als instrument om meer transparantie af te dwingen. Indien deze documentatie niet aanwezig is, zal FMO het project alleen aangaan onder de voorwaarde dat de klant een deskundige adviseur aanneemt om de juiste transfer-pricing-documentatie op te stellen.
Bent u bereid om u in te zetten voor publieke cbc -rapportage als voorwaarde om in aanmerking te komen voor financiering door FMO? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord op vraag 39. Cbc-rapportages leveren niet in alle gevallen voldoende inzicht op. Daarom is het goed dat FMO het instrument van transfer-pricing-documentatie hanteert en opereert in lijn met FMO’s position statement on responsible tax.
Klopt het dat Invest International gebruik zal maken van het transparantiebeleid van FMO?
Invest International zal haar eigen transparantiebeleid ontwikkelen en zich daarbij baseren op het transparantiebeleid van FMO, rekening houdend met haar eigen doelgroep en doelstelling.
Hoe wil u ervoor zorgen dat Invest International niet te maken zal krijgen met dezelfde tekortkomingen in het transparantiebeleid?
Invest International zal de ervaringen bij FMO meenemen in het ontwikkelen van haar eigen transparantiebeleid. Dit transparantiebeleid zal ook een van de relevante onderwerpen zijn voor bespreking tijdens het periodieke beleidsoverleg tussen Invest International, FMO, het Ministerie van Financiën en het Ministerie van Buitenlandse Zaken.
Het bericht ‘Bospaden worden verhard met plastic bouwafval’ |
|
Laura Bromet (GL), Suzanne Kröger (GL) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Bospaden worden verhard met plastic bouwafval»?1
Ja.
In hoeverre houdt Staatsbosbeheer zich momenteel aan de wettelijke eis dat één procent van het verhardingsmateriaal uit bodemvreemd materiaal mag bestaan? Heeft u daar zicht op? Hoeveel procent van het huidige verhardingsmateriaal bestaat uit bodemvreemd materiaal in zowel volume- en gewichtsprocenten?
Bij de inkoop van verhardingsmateriaal werkt Staatsbosbeheer met leveranciers die gecertificeerd zijn. Zij voldoen aan de eisen van de BRL 2506 en zijn daarmee in het bezit van het NL-BSB certificaat en het extra KOMO productcertificaat. Hiermee houdt Staatsbosbeheer zich aan de wettelijke eisen.
Staatsbosbeheer beheert in Nederland in totaal zo'n 11.200 kilometer wandel- en fietspaden: 4.800 km is onverhard, 1.200 km is half verhard, 1.600 km is verhard en 3.600 km is onbekend. De status van de ondergrond van de verharde paden wordt niet bijgehouden, evenmin de hoeveelheden materiaal die hiervoor in het verleden zijn toegepast
Staatsbosbeheer geeft aan dat het pad dat in het programma Pointer aan de orde komt, overgenomen is van een derde partij. Daarbij is geen onderzoek gedaan naar de paden. Staatsbosbeheer geeft aan dat dit normaalgesproken wel gebeurt. De desbetreffende paden worden op korte termijn vervangen door een gecertificeerd mengsel. Staatsbosbeheer heeft laten weten dit als een wake-up call te zien en gaat intern evalueren hoe de verspreiding van plastic via paden kan worden voorkomen.
Bent u van mening dat de wettelijke eisen voor de hoeveelheid bodemvreemd materiaal in gewichtsprocenten bij een licht materiaal als plastic voldoende zijn? Zo ja, waarom?
Naast een gewichtscriterium is er ook een volumecriterium zodat de normen ook geschikt zijn voor lichte materialen. Ik ga echter onderzoeken of er mogelijkheden zijn om de toepassing van recyclinggranulaat beter te reguleren. Hier kom ik eind van het jaar op terug.
Klopt het dat Staatsbosbeheer door gebrek aan budget kiest voor vervuild materiaal in plaats van schonere grondstoffen zoals grind of split? Deelt u de mening dat er geen financiële prikkel zou moeten zijn om de natuur te vervuilen?
Bij de keuze van een verhardingslaag door Staatsbosbeheer worden meerdere criteria gehanteerd, waaronder ook de kosten. De inzet van publieke middelen wordt hierbij zorgvuldig gewogen tegen de voor- en nadelen voor het milieu. Grondstoffen als grind of split hebben ook een milieu-impact. Incidenten zoals in het TV-programma Pointer aan de orde komen, worden vanzelfsprekend door Staatsbosbeheer niet als acceptabel gezien.
Welke consequenties hebben deze bospaden op de natuur? Is er zicht op de hoeveelheid microplastics en gifstoffen die in de natuur vrijkomen? Welke schadelijke effecten hebben de toepassing van bodemvreemd materiaal op bijvoorbeeld bomen, planten en schimmels?
De plastics in recyclinggranulaat kenmerken zich eerder als macroplastics. Het is echter waarschijnlijk dat deze op termijn door natuurlijke invloeden deels degraderen tot microplastics. Ik heb het RIVM opdracht gegeven dit jaar onderzoek te doen naar de aanwezigheid en het gedrag van microplastics in de bodem. Ook brengt het RIVM mogelijke bronnen en emissies in kaart. Dit onderzoek levert de basiskennis die nodig is om inzicht te krijgen in mogelijke maatregelen om emissies te mitigeren. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek uiterlijk in het eerste kwartaal van 2022.
Kunt u ingaan op de invloed van dit soort plastic deeltjes op dieren die hiermee in aanraking komen? Zijn er al aanwijzingen dat dieren in de buurt van deze paden hier last van hebben?
Er is mij geen onderzoek bekend naar de gevolgen van (micro)plastics in de bodem op dieren. Ten aanzien van grotere stukken zwerfafval is bekend dat dieren kunststof zwerfafval soms aanzien voor voedsel of er in verstrikt raken. Of dit ook voor de plastic deeltjes op deze bospaden geldt is niet bekend.
Vindt u het zorgelijk dat gerecycled materiaal dat vervuild is met plastic telkens in de natuur terechtkomt, zoals bij het storten van met plastic vervuilde bodem in diepe plassen en de grote hoeveelheden plastic in compost? Vindt u dit type maatregelen passend bij de transitie naar een circulaire economie? Deelt u de mening dat gerecyclede materialen op een duurzame manier moeten worden hergebruikt, bijvoorbeeld voor nieuwe producten, en niet in de natuur moeten worden gedumpt?
Ik vind het belangrijk om te voorkomen dat door het recyclen van materialen ongewenste milieueffecten optreden bij toepassing op of in de bodem.
Voor grond en bagger gelden voor plastic kwalitatieve eisen. In de Regeling Bodemkwaliteit is bepaald dat plastic daar «sporadisch» in mag voorkomen. In grond en bagger zit normaal gesproken geen plastic, waardoor het bij controleren opvalt als er wel plastic in zit. Hierdoor is het voor verwerkers uitvoerbaar en voor handhavers goed te controleren.
Voor recyclinggranulaat geldt een kwantitatieve norm. Deze norm schrijft onder andere voor dat er maximaal 1% (gewichtsprocent) verontreiniging (onder meer plastic) aanwezig mag zijn en maximaal 10 cm3/kg (volumecriterium) aan lichte deeltjes. Recyclinggranulaat wordt gemaakt van steenachtig bouwpuin. Plastic wordt zoveel mogelijk bij de sloop uit het bouwpuin gescheiden. Het is in de praktijk niet mogelijk om al het plastic er vooraf uit te halen, omdat bijvoorbeeld pluggen of ingefreesde leidingen vast zitten aan of in het bouwpuin. Verwerkende bedrijven maken deze stroom daarom na vermalen zo schoon mogelijk, door het plastic er handmatig of machinaal uit te verwijderen. Een kwalitatieve norm (sporadisch voorkomen) is dan niet werkbaar.
Ik vind het belangrijk dat we het milieu beschermen en we zo veel mogelijk voorkomen dat plastic in recyclinggranulaat blijft zitten en in het milieu terecht komt. Ik ben daarom voornemens te onderzoeken of en welke aanvullende mogelijkheden er zijn om de 1% regel aan te scherpen of op een andere manier het gebruik van recyclinggranulaat beter te reguleren. Dat moet ik zorgvuldig onderzoeken, omdat recyclinggranulaat 30% van de totale jaarlijkse Nederlandse afvalstroom omvat en meerdere toepassingsgebieden kent waarbij het granulaat veelal is afgedekt, in- of opgesloten. De belangrijkste toepassing is funderingsmateriaal onder wegen waarmee primaire grondstoffen worden uitgespaard. Ik wil de gevolgen voor de verschillende toepassingsgebieden goed in kaart brengen.
Naast het onderzoeken van de mogelijkheid om het gebruik van recyclinggranulaat, bijvoorbeeld toepassing in natuurgebieden, beter te reguleren, wil ik ook op korte termijn met de gebruikers en producenten in gesprek gaan om, speciaal voor wandelpaden in natuurgebieden, afspraken te maken. Staatsbosbeheer wil het initiatief nemen om met andere terreinbeheerders en andere partijen in de keten in gesprek te gaan om de haalbaarheid van alternatieven voor menggranulaat te onderzoeken. Dit initiatief vind ik lovenswaardig en ik zal Staatsbosbeheer hierbij ondersteunen met expertise. Daarnaast ga ik met de producenten in overleg of het percentage vervuilingen in ieder geval voor deze specifieke toepassing nog verder terug te brengen is.
Ten aanzien van plastic in compost verwijs ik naar de antwoorden op eerdere Kamervragen daarover2.
Bent u voornemens om de toepassing van bodemvreemd materiaal in verhardingsmateriaal voor bospaden te verbieden? Is er een vergelijkbare maatregel mogelijk als bij het verondiepen van plassen, waarbij sinds november 2018 de toepassing van bodemvreemd materiaal niet langer is toegestaan en slechts sporadisch mag voorkomen in baggerspecie?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat bodemvreemde materialen als plastic, metaal of rubber niet in de natuur thuishoren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat u het gebruik van bodemvreemd materiaal in de natuur volledig opschorten?
Zie antwoord vraag 7.
De steunmaatregelen voor de bruine vloot |
|
Aukje de Vries (VVD), Thierry Aartsen (VVD) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Herinnert u zich de mondelinge vraag van 26 januari 2021 over de onbeantwoorde schriftelijke vragen inzake de verdeling van 15 miljoen euro steun voor de bruine vloot (aanhangsel handelingen II, 1450)?
Ja.
Herinnert u zich dat u toen heeft aangegeven dat u hoopte voor het verkiezingsreces duidelijkheid over de regeling voor de bruine vloot te kunnen geven, waarvoor sinds september 2020 15 miljoen euro te wachten ligt? Waarom is het niet gelukt om voor het verkiezingsreces deze belofte na te komen? Waarom heeft u er niet voor gekozen de Tweede Kamer in ieder geval minimaal te informeren over de stand van zaken?
Ik heb uw Kamer op 17 februari geïnformeerd over de stand van zaken van de steun aan de bruine vloot (Kamerstuk 35 420, nr. 231). In deze brief geef ik aan dat er sinds de aankondiging van eind augustus 2020 aanzienlijke uitbreidingen van het steun- en herstelpakket zijn doorgevoerd die in het voordeel zijn geweest van ondernemers zoals de bruine vloot schippers. Aangezien de regelingen in het steun- en herstelpakket en een aanvullende regeling voor de bruine vloot nauwe samenhang vertonen en er niet tweemaal voor het zelfde doel een subsidie kan worden verstrekt, wordt er nog aan deze regeling gewerkt. Ik heb in de brief van 17 februari verder aangegeven dat de regeling voor deze historische zeilschepen eind tweede kwartaal 2021 open zal worden gesteld voor ondernemers.
Hoe legt u als «dochter van de Zuiderzee», zoals u zelf aangaf, aan ondernemers van de bruine vloot uit dat er 15 miljoen euro beschikbaar is, terwijl het water de ondernemers aan de lippen staat, en dat het u nu al zes maanden niet lukt om het voor elkaar te krijgen om een regeling te presenteren en het geld bij de ondernemers te krijgen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat maakt het zo ingewikkeld en tijdrovend en hoe gaat u het nu eindelijk eens snel oplossen? Aan welke invulling of uitwerking wordt gedacht en gewerkt voor de regeling voor de bruine vloot?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat er niet voor niks 15 miljoen euro beschikbaar is gesteld voor de bruine vloot en het niet zo kan zijn dat er geld is, maar dat de ondernemers toch in de problemen komen dan wel omvallen? Zo nee, waarom niet?
De bruine vloot-ondernemers met hun historische zeilschepen zijn door de coronacrisis in het hart getroffen. Het kabinet heeft een generiek pakket aan maatregelen ontwikkeld waar ook ondernemers met een bruine vloot-schip gebruik van kunnen maken.
Zowel de TOGS als de verruimde TVL lijken voor bruine vloot-schippers goed beschikbaar. Sinds de start van de crisis in maart vorig jaar is ruim € 23 miljoen euro TOGS/TVL subsidie is toegekend aan bedrijven binnen de codes waar deze ondernemers grotendeels toe behoren: 5010, 5030 en 9103.
Ik ben me er van bewust dat naast bruine vloot-ondernemers ook andere ondernemers zoals bijvoorbeeld met motorschepen en rondvaartboten tot deze codes behoren, maar dit geeft wel een beeld van de hulp die deze regelingen bieden.
Dit neemt de problemen van deze ondernemers natuurlijk niet weg, maar levert wel een bijdrage aan de ondersteuning van deze ondernemers in het dragen van hun vaste lasten op de korte termijn.
In de Kamerbrief van 17 februari jl. heb ik uw Kamer laten weten dat daarnaast aan een aanvullende regeling wordt gewerkt. Op basis van deze brief zijn de contouren van de regeling uitgewerkt. Ik ben met de Europese Commissie in gesprek of deze regeling past binnen de steunkaders voor cultuur en instandhouding van het erfgoed.
Na een positief advies van de commissie kan de regeling nader worden uitgewerkt, gepubliceerd en zal de Kamer worden geïnformeerd, waarna de regeling, zoals aangekondigd in mijn brief van 17 februari jl., eind tweede kwartaal kan worden opengesteld.
Deelt u de mening dat het belangrijk is dat de ondernemers van de bruine vloot zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen, zeker in deze winterperiode waarin niks wordt verdiend? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wanneer kunnen de ondernemers van de bruine vloot nu eindelijk eens duidelijkheid krijgen? Wanneer kan het geld van de regeling op de rekening van de ondernemers staan?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u aangeven welk overleg u tot nu toe heeft (gehad) met de Vereniging voor Beroepschartervaart (BBZ) over de regeling? Hoe vaak heeft u overleg gehad en wanneer? Wat is eruit dat overleg gekomen?
Mijn ministerie heeft de afgelopen periode nauw contact gehad met de vertegenwoordigende brancheverenigingen waaronder de HSWA-RECRON, FVEN en de BBZ. Daarnaast hebben we contact gehad met verschillende schippers, waaronder de schrijver van deze Brandbrief, die hun zorgen en mogelijke oplossingen met ons hebben gedeeld. Suggesties, voor zover passend binnen de kaders zoals deze in de Kamerbrief van 17 februari jl. zijn geschetst, worden meegenomen bij het ontwikkelen van de Coronaregeling bruine vloot.
Kunt u aangeven welk overleg u tot nu toe heeft (gehad) met de opstellers van de brandbrief met een oplossing voor de problematiek steunfonds chartervloot (op 15 en 29 januari 2021 aan u gestuurd)? Hoe vaak heeft u overleg gehad en wanneer? Wat is eruit dat overleg gekomen?
Zie antwoord vraag 8.
Is er al een antwoord gestuurd op de brandbrief van een moeder (Joke van As) van een bruine vloot schipper aan de vijf ministeries over de problematiek van de bruine vloot? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kan de Tweede Kamer dat antwoord ontvangen?
Ja. Het antwoord is mee gestuurd met de beantwoording van de Kamervragen van 29 december jl. Deze antwoorden zijn op 17 februari jl. aan de Kamer gestuurd. (2021D07323).
Hoe staat de sector er op het moment voor? In hoeverre werken banken op dit moment mee om de ondernemers door deze moeilijke tijd te helpen? Welk overleg is met de banken hierover?
Zoals ook in de Kamerbrief van 17 februari jl. heb aangegeven is de Nederlandse zeilchartervaart hard getroffen door de coronacrisis. De vloot is als gevolg van de maatregelen voor een groot deel stil komen te liggen waardoor de gemiste inkomsten voor het jaar 2020 door de sector tussen de 70 en 80% worden geschat.
Voor scheepseigenaren lijkt het lastig om financiering via banken te krijgen. Wij zijn bekend met dit probleem en op ons aangeven heeft de branchevereniging voor de chartervaart (de BBZ) hierover gesproken met de NVB. Hierover hebben we de Kamer geïnformeerd in de beantwoording van de Kamervragen op 17 februari jl.
In juni 2020 heeft de bruine vloot een halfjaar uitstel van dure keuringen gekregen van de Minister van Infrastructuur en Waterstaat om de schippers tegemoet te komen die zwaar lijden onder de coronacrisis, hoeveel soelaas heeft dit geboden?
In juni 2020 werd uitstel verleend, omdat het vanwege COVID-19 niet mogelijk was om fysiek keuringen uit te voeren aan boord van schepen. Deze beperking is niet meer van toepassing. Vanuit de sector heeft het Ministerie van IenW het signaal gekregen dat dit uitstel de sector heeft geholpen.
Hoe wordt er gewerkt aan mogelijkheden om voor de bruine vloot in 2021 wel weer hun werk wellicht op een aangepaste manier te kunnen oppakken, bijvoorbeeld in de vorm van een Fieldlab, zoals in brede zin is gevraagd in de motie van VVD en D66 van september 2020 (Kamerstuk 35 420, nr. 115)?
In de afgelopen maanden is een aantal fieldlabs uitgevoerd in de evenementensector. We bekijken of de lessen van die fieldlabs breder toepasbaar zijn voor andere sectoren.
Hoe zorgt u er voor dat zoveel mogelijk van het geld bij de ondernemers van de bruine vloot en bij het cultureel erfgoed terecht komt en niet in uitvoeringskosten gaat zitten of naar indirecte zaken (zoals lig- en havengelden gemeenten, die op een andere manier al zijn/worden gecompenseerd voor coronakosten)?
De subsidieregeling zal zich richten op het dekken van kosten die rechtstreeks verbonden zijn met het behoud en de exploitatie van het schip en niet gedekt worden door de reguliere steunmaatregelen.
In hoeverre gaat u in de regeling ook rekening houden met starters in de markt eind 2019 of begin 2020, zoals het voorbeeld van Nil Desperandum dat ook genoemd is in de mondelinge vraag?
Starters binnen de bruine vloot zullen bediend worden via de startersregeling. Scheepseigenaren die gestart zijn en/of een schip hebben overgenomen na 30 september 2019 krijgen hierdoor ook de mogelijkheid op een tegemoetkoming in de kosten. Uw Kamer is per brief op 21 januari jl. (Kamerstuk 35 420, nr. 217) nader geïnformeerd.
Kunt u de bovenstaande vragen per vraag beantwoorden en kunt u deze vragen ruim voor het eerstvolgende Coronadebat (24 februari 2021) beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
We hebben daar waar mogelijk de antwoorden per vraag gegeven. Voor zover de vragen sterk samenhangen zijn deze in combinatie beantwoord.
We hebben uw Kamer op 18 maart jl. gevraagd om uitstel voor het beantwoorden van deze vragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 2033).
Het bericht ‘Pluimveeslachterijen slachten vandaag niet: Geen NVWA-toezichthouders door code rood’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Pluimveeslachterijen slachten vandaag niet: Geen NVWA-toezichthouders door code rood»?1
Ja.
Klopt het dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op zondagavond 14 februari rond 20.30 uur slachterijen met permanent toezicht op het slachtproces heeft geïnformeerd dat er op maandag 15 februari geen toezicht zou plaatsvinden vanwege het weeralarm «code rood»? Zo ja, wat vindt u van dit besluit?
Op zondag 14 februari 2021 om 17:30 uur heeft het KNMI code rood afgegeven voor maandag 15 februari. De ingangsmomenten voor de verschillende provincies vielen grotendeels samen met het moment waarop NVWA-medewerkers op weg zouden zijn naar hun werkzaamheden op onder meer slachthuizen. De aankondiging van deze code rood is voor de NVWA aanleiding geweest om zich te beraden op de gevolgen hiervan ten aanzien van de inzetbaarheid van haar personeel.
De NVWA heeft op 14 februari rond 22.00 uur het besluit genomen om in verband met de veiligheid van haar medewerkers de dienstverlening voor de slachthuizen op maandagochtend niet op te starten totdat code rood van het KNMI zou zijn opgeheven. De desbetreffende slachthuizen en branchevertegenwoordigers (Nepluvi en COV) zijn hierover geïnformeerd. Voorafgaand aan dit besluit was ook reeds contact gezocht met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van de sector.
Het is de primaire verantwoordelijkheid van de leiding van de NVWA om zo veel als mogelijk te voorkomen dat medewerkers in hun werkomgeving worden blootgesteld aan onveilige situaties en om bekende risico’s te beheersen. Het genomen besluit in het kader van de afgekondigde code rood vind ik een begrijpelijke vertaling van deze verantwoordelijkheid.
Mijn ministerie is op zondagavond 14 februari en ook de dagen erna door de NVWA geïnformeerd over het besluit.
Kunt u toelichten hoe de besluitvorming binnen de NVWA heeft plaatsgevonden? Welke overlegstructuur wordt hierbij gehanteerd, wie is verantwoordelijk voor het besluit en bent u geïnformeerd over het voorgenomen besluit en/of over het definitieve besluit? Zo ja, wanneer bent u voor het eerst hierbij betrokken?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de NVWA op 8 februari, waarbij ook het weeralarm «code rood» gold, haar toezichtstaken wel heeft uitgevoerd? Wat is het verschil tussen beide situaties en beide besluiten, waar zijn deze op gebaseerd en is er voorafgaand aan deze besluiten overleg geweest met de vertegenwoordigers van de sector? Zo nee, waarom niet?
Op maandag 8 februari gold voor het wegverkeer code oranje. Deze heeft het KNMI op 7 februari afgegeven. Code oranje gaf geen aanleiding om medewerkers die dag niet de weg op te laten gaan.
Klopt het dat het advies van het Koninklijk Nederlands Meteorologisch Instituut (KNMI) is om bij «code rood» alleen de weg op te gaan als het noodzakelijk of essentieel is? Klopt het dat een toezichthouder van de NVWA een essentiële functie is? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij de uitleg van code rood op de KNMI-site te lezen is en de NVWA ook uit mondelinge informatie gebleken is, adviseert het KNMI vanaf code oranje om alleen de weg op te gaan als het noodzakelijk of essentieel is. Bij code rood adviseert het KNMI om actie te ondernemen. De NVWA heeft in lijn met dit advies van het KNMI gehandeld en actie ondernomen. De NVWA heeft een essentiële rol in de voedselketen, maar de voedselvoorziening van Nederland is niet in het geding gekomen als gevolg van het besluit van de NVWA in het belang van de veiligheid van haar medewerkers.
Kunt u toelichten waarom de geplande exportkanalisatiesysteem (EKS)-audit door een NVWA-toezichthouder op 15 februari om 9.00 uur wel kon plaatsvinden in een «code rood»-gebied en toezicht op het slachtproces niet? Hoe kunnen deze verschillen ontstaan en deelt u de mening dat dit op willekeur kan duiden?
Het besluit om met code rood niet de weg op te gaan was van kracht voor de medewerkers van de NVWA die plaats- en tijdgebonden werkzaamheden verrichten. Bij andere werkzaamheden, zoals het verrichten van een audit, hebben medewerkers de ruimte om het tijdstip daarvan afhankelijk van de (weers)omstandigheden zelf te bepalen en ook aan te passen. Er was derhalve geen sprake van willekeur.
Was het u en de top van de NVWA bekend dat op het moment van het nemen van het besluit werknemers en dieren al onderweg waren naar de slachterij?
De NVWA heeft het besluit genomen in het belang van de veiligheid van haar medewerkers. Het is de verantwoordelijkheid van de bedrijven en brancheverenigingen zelf om in het belang van de veiligheid van hun medewerkers te acteren en zich daarnaast ook rekenschap te geven van de kwetsbaarheid van dieren in de weersomstandigheden zoals die zich voordeden gedurende de tijd dat code rood van kracht was.
Klopt het dat het KNMI een gefaseerde aankondiging van «code rood» heeft aangegeven en dat er regio’s waren waar voor 7.00 uur geen «code rood» was? Klopt het dat de NVWA ook op die bedrijven gelegen in die regio’s geen toezichthouder heeft geleverd?
Code rood is voor maandag 15 februari afgegeven in drie fases voor de onderscheiden delen van Nederland: vanaf 3.00 uur voor de provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Zeeland; vanaf 5.00 uur voor de provincies Flevoland, Utrecht, Gelderland, Brabant, Friesland en de Wadden en vanaf 7.00 uur voor de overige provincies. Deze tijden komen overeen met het moment waarop NVWA-medewerkers in verband met hun inzet op bijvoorbeeld slachthuizen onderweg zijn. Op het moment dat KNMI de code rood voor een provincie heeft opgeheven, heeft de NVWA haar medewerkers in die gebieden aan het werk laten gaan.
Bent u ermee bekend dat de dieren die al onderweg waren naar het slachthuis, teruggebracht zijn naar de boerderijen? Wat betekent dit voor het welzijn van deze dieren die met extra stress geconfronteerd zijn? Wat betekent dit voor de ondernemers die zich niet kunnen houden aan de regels die gelden voor het houden van dieren? Neemt de NVWA de consequenties van dit besluit, zoals kosten voor de boeren (extra maatregelen en mogelijke boetes), voor haar rekening? Zo nee waarom niet?
Ik reken het tot de verantwoordelijkheid van de bedrijven en brancheverenigingen zelf om in het belang van de veiligheid van hun medewerkers te acteren en zich daarnaast ook rekenschap te geven van de kwetsbaarheid van dieren in de weersomstandigheden zoals die zich voordeden gedurende de tijd dat code rood van kracht was. Dat extra transportbewegingen bijkomende stress veroorzaken bij de dieren is aannemelijk. Voor de slachterijen geldt dat zij moeten beschikken over de nodige bufferruimte om dieren op te vangen, ook in onvoorziene omstandigheden. De NVWA neemt dan ook de kosten voor de boeren niet voor haar rekening. Ik heb geen signalen gekregen dat er boetes zijn uitgedeeld n.a.v. teruggebrachte dieren.
Kunt u toelichten waarom dit soort verregaande besluiten en de mogelijke consequenties niet met de sector worden besproken voordat een definitief besluit genomen wordt? Deelt u de mening dat dit wel zou moeten plaatsvinden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u borgen dat er een goede overlegstructuur komt waarbij er een gelijkwaardig overleg kan plaatsvinden?
De NVWA heeft op zondagavond 14 februari rond 22.00 uur het besluit genomen om in verband met de veiligheid van haar medewerkers de dienstverlening voor de slachthuizen op maandagochtend niet op te starten totdat code rood van het KNMI zou zijn opgeheven. De desbetreffende slachthuizen en branchevertegenwoordigers (Nepluvi en COV) zijn hierover geïnformeerd. Voorafgaand aan dit besluit was ook reeds contact gezocht met verschillende bedrijven en vertegenwoordigers van de sector. Inmiddels heeft de NVWA ook met sectorpartijen een overleg gehad naar aanleiding van de besluiten rond code rood om na te gaan of en, zo ja, welke afspraken met het bedrijfsleven nodig zijn over het handelen in extreme (weers)situaties en de onderlinge communicatie daarover.
Over extreme weersomstandigheden wordt ook in het kader van het Nationaal plan diertransporten bij extreme temperaturen twee keer per jaar met relevante sectoren gesproken. Dit plan is tot stand gekomen in 2016 in overleg met de betrokken sectoren en wordt elk jaar met de sectoren geëvalueerd. Dit jaar zal de winterse code rood van februari jl. uiteraard meegenomen worden in de evaluatie. Overigens kent dat Nationaal plan ten aanzien van exportcertificering van levende dieren de bepaling dat deze niet wordt uitgevoerd bij code rood.
Slapende rekeningen. |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Radar over slapende rekeningen?1
Ja.
Welke regels gelden er met betrekking tot «slapende rekeningen»? Welke plichten hebben banken met betrekking tot rekeningen die geopend zijn bij hen?
Slapende rekeningen zijn bankrekeningen die gedurende lange tijd niet zijn gebruikt en waarbij er ook geen contact meer is tussen de bank en de rekeninghouder. Dit kan bijvoorbeeld komen doordat rekeninghouders hun verhuizing niet aan de bank doorgeven, rekeninghouders de rekening simpelweg vergeten, of omdat de erfgenamen niet weten dat de overledene een rekening bij de bank heeft.
Over het algemeen gelden de plichten die de bank heeft beschreven in de algemene voorwaarden van de bank en die door de consument zijn aanvaard bij het openen van een betaalrekening. Banken en consumenten kunnen op bepaalde gronden de rekening opzeggen. Wanneer de betaalrekening wordt opgezegd, de tegoeden zijn opgenomen en de rekening is afgewikkeld, geldt dat de bank een wettelijke algemene bewaartermijn van zeven jaar heeft voor de administratie na het beëindigen van de relatie tussen de klant en de bank. Na zeven jaar worden de gegevens van de betaalrekening vernietigd.
In het geval van een slapende rekening is er geen sprake van een reguliere beëindiging van een betaalrekening. Omdat banken in het geval van een slapende rekening niet weten of de klantrelatie is beëindigd, is de administratieplicht van zeven jaar hier niet van toepassing. De banken geven aan dat wanneer zij inactiviteit van een rekening opmerken, zij proberen de verdwenen rekeninghouders te traceren. Dit doen zij bijvoorbeeld door contact op te nemen via de telefoon, e-mail of sociale media. Wanneer het contact niet succesvol op de reguliere manier kan worden hersteld, proberen banken middels het inactief maken van betaalproducten contact te leggen. Ook kunnen banken via het besluit Basisregistratie Persoonsgegevens, informatie opvragen bij de gemeente over rekeninghouders. Hierbij geldt wel dat banken bij elke afzonderlijke gemeente moeten verifiëren of de klant daar staat ingeschreven. Dit is in de praktijk lastig uitvoerbaar en wordt daarom weinig toegepast.
Als de zoektocht van de bank niets oplevert en het tegoed op de rekening gedurende twintig jaar niet wordt opgeëist door de rekeninghouder of in het geval van overlijden door diens erfgenamen, dan verkrijgt de bank dat tegoed door het verstrijken van de algemene verjaringstermijn van twintig jaar. Echter, ik begrijp van de banken dat zij in de praktijk geen aanspraak maken op deze verjaringstermijn en de tegoeden laten staan op een tussenrekening of op een ander betaalproduct. Wanneer de rekeninghouder of erfgenaam van de rekeninghouder kan aantonen dat de rekening aan die persoon toebehoort, keren banken ook na twintig jaar de tegoeden uit.
Blijkt uit de zoektocht van de bank dat iemand (vermoedelijk) is overleden en komt de bank niet in contact met de erfgenamen of is niet bekend of er erfgenamen zijn, dan is de situatie anders. In dat geval is in artikelen 189 en 226 van Boek 4 van het Burgerlijk Wetboek bepaald dat de gelden op de rekening toekomen aan de Staat. Op grond van artikel 189 komen de gelden toe aan de Staat op het moment van overlijden. Op grond van artikel 226 kunnen rechthebbenden gedurende twintig jaar nadat het nalatenschap is opengevallen aanspraak maken op de gelden. Na deze periode verkrijgt de Staat de gelden.
Hoewel ik individuele gevallen niet kan beoordelen, is in zijn algemeenheid mijn conclusie dat een situatie zoals geschetst in Radar, waarbij de administratie is vernietigd en er geen aanspraak kan worden gemaakt op de tegoeden, in beginsel niet mogelijk is.
Klopt het dat banken slechts een administratieplicht hebben van zeven jaar? Wat gebeurt er met een rekening waarvan de rekeninghouder zevn jaren inactief is geweest? Is het mogelijk dat na zeven jaar geld «verdwenen» is als een klant niet goed oplet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het beheren van geld voor hun klanten niet een kerntaak van banken? Bent u het eens dat het verweer dat er slechts een administratieplicht is van zeven jaar wel een zeer beperkte taakopvatting is, die niet erg getuigt van een ontwikkelde beroepseer?
Het beheren van geld voor hun klanten is inderdaad een van de kerntaken van banken en het is belangrijk dat dit op een ordentelijke wijze gebeurt. Dit betekent dat klanten die geld op een rekening zetten dit geld ook te allen tijde kunnen terugvorderen en dat de banken volgens de geldende regelgeving handelen. De bewaartermijn van zeven jaar geldt, zoals hiervoor vermeld, niet in het geval van slapende rekeningen en de tegoeden worden ook na een verloop van twintig jaar uitgekeerd wanneer de rekeninghouder of erfgenaam kan aantonen dat het geld van de persoon in kwestie is. Ook als het gaat om een (vermoedelijk) overlijden is, zoals in het vorige antwoord aangegeven, wettelijk geregeld dat de tegoeden toekomen aan de Staat en erfgenamen die door de Staat worden opgespoord of zich uit eigen beweging melden, hier aanspraak op kunnen maken. Ik zie daarom geen noodzaak om additionele wettelijke maatregelen te nemen.
Is een bank verplicht om contact te zoeken met rekeninghouders na een periode van inactiviteit? Zo nee, bent u bereid dit te regelen?
Banken hebben een bijzondere zorgplicht die volgt uit de functie die banken in het maatschappelijk verkeer vervullen. Afhankelijk van de omstandigheden van een concreet geval, dient een bank te beoordelen hoe hieraan invulling moet worden gegeven. Uiteindelijk is het ter beoordeling aan de burgerlijke rechter of de bank heeft voldaan aan de zorgplicht.
Zoals ik hiervoor heb aangegeven is het van belang dat het beheren van geld voor klanten door banken op een ordentelijke wijze gebeurt. Dit betekent dat klanten die geld op een rekening zetten dit geld ook kunnen terugvorderen. In dit kader zetten banken zich ook in om na een periode van inactiviteit de klant te bereiken via de eerdergenoemde werkwijzen. Indien de klant desondanks niet wordt bereikt, begrijp ik dat de tegoeden ook na de verjaringstermijn van twintig jaar uitgekeerd worden wanneer de rekeninghouder of erfgenaam kan aantonen dat het geld van de persoon in kwestie is. Gelet hierop zie ik momenteel geen noodzaak tot additionele maatregelen.
Klopt het dat tegoeden na 20 jaar ten goede komen aan de bank? Wat vindt u hiervan? Biedt dit geen stimulans voor banken om tegoeden stilzwijgend te laten vervallen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is er gebeurd met het voornemen van de voormalig Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties Plasterk om niet opgevraagde middelen ten goede te laten te komen aan de staatskas na 20 jaar in plaats van aan banken?2
Naar aanleiding van het voornemen van de voormalig Minister Plasterk zijn er momenteel gesprekken gaande tussen de Nederlandse Vereniging van Banken, de banken en het Rijksvastgoedbedrijf (RVB), onderdeel van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties en onder meer verantwoordelijk voor het afwikkelen van onbeheerde nalatenschappen en het opsporen van eventuele erfgenamen, over een «convenant onbeheerde nalatenschappen». Dit convenant heeft als doel om rechthebbenden van slapende tegoeden van overleden rekeninghouders op te sporen. Hoewel banken hun administratie doorlopen om te zien of er sprake is van slapende rekeningen, is niet altijd bekend of iemand overleden is en indien dit het geval is, of de persoon in kwestie erfgenamen heeft. In het convenant wordt onder andere geregeld dat bankrekeningen met meer dan 8.000 euro van mensen van wie wordt aangenomen dat zij zijn overleden, omdat zij volgens het systeem 115 jaar of ouder zouden zijn, worden aangemeld bij het RVB. Dit geldt ook voor bankrekeningen waarvan duidelijk is geworden dat de rekeninghouder is overleden en waar niet van bekend is of er erfgenamen zijn of waarvan de bank de erfgenamen niet kan bereiken. Het RVB zal op zoek gaan naar (eventuele) erfgenamen. Het RVB kan hierbij gebruik maken van de toegang tot het Centraal Testamentenregister, de Basisregistratie Personen of (extern) onderzoek. Vervolgens wordt het geld ofwel uitgekeerd aan de erfgenamen of de tegoeden komen, in bepaalde gevallen via de consignatiekas, toe aan de Staat. De gesprekken over dit convenant bevinden zich in de afrondende fase. De verwachting is dat het convenant dit jaar wordt getekend. Om deze gevallen op te kunnen pakken, is het wel belangrijk dat deze gevallen in zicht zijn. Ik moedig banken dan ook aan om hun systeem regelmatig door te lopen op mogelijke slapende tegoeden.
Kunt u een inschatting geven van de tegoeden, waarvan de eigenaar onbekend is? Om hoeveel mensen gaat het? Wat is het gemiddelde en totaal geschatte vermogen? Klopt het dat dat in de vele tientallen miljoen euro’s loopt?
Het is mij niet bekend om hoeveel eigenaren het precies gaat en hoe groot dit vermogen is. Er bestaat geen centrale administratie van de inspanningen van banken ten aanzien van slapende rekeningen. Voor het vaststellen van inactiviteit van een betaalrekening gebruikt een bank eigen criteria. Daarnaast is het inzichtelijk maken van de tegoeden met een verstreken algemene verjaringstermijn van twintig jaar bewerkelijk, omdat er destijds gebruik werd gemaakt van handmatige administratie. De komst van het convenant zal ervoor zorgen dat er meer inzicht komt in de omvang van de tegoeden en het aantal eigenaren.
Kunt u zich voorstellen dat erfgenamen geen benul hebben van de rekeningen die de overledene had en zo alsnog «ontdekken» dat er een rekening moet zijn? Welke plichten hebben banken om hen te helpen het geld waar zij recht op hebben te doen toekomen?
Het is niet ondenkbaar dat na aanvaarding van de nalatenschap, er nog een rekening van de overledene boven water komt waarvan de erfgenamen het bestaan niet kenden. Via het Loket Slapende Tegoeden van de NVB3 kunnen erfgenamen of executeurs die belast zijn met de afwikkeling van de nalatenschap, controleren of er girale tegoeden op naam van de overledene aanwezig zijn waar de erfgenaamrecht op heeft. In dat geval kunnen de erfgenamen aan de hand van een verklaring van erfrecht de tegoeden alsnog opeisen en keert de bank aan hen uit.
Kent u het voorbeeld van de Volksbank die tientallen mensen in de administratie heeft die 115 jaar of ouder zijn? Bent u bereid banken onderzoek te laten doen naar het aantal honderdplussers in de administratie en te kijken of deze nog klopt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat het toekomen van geld op slapende rekeningen aan rechthebbenden onder de zorgplicht van banken valt? Zo ja, wat doet u eraan dat dit ook gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het eens dat geld dat is toevertrouwd aan een bank, altijd terug zou moeten gaan naar de eigenaar als diegene kan bewijzen dat het geld van hem of haar is, ongeacht de jaren die zijn verstreken? Bent u bereid dit wettelijk te regelen?
Zie antwoord vraag 4.
Indien er geen eigenaar van tegoeden kan worden gevonden en het vermoeden bestaat dat de rekeninghouder is overleden, welke plichten heeft de bank dan om tegoeden aan de juiste rechthebbenden te doen toekomen? Wat gebeurt er met de tegoeden indien rechthebbenden niet kunnen worden gevonden? Bent u bereid te regelen dat deze tegoeden beschikbaar blijven voor eventuele nabestaanden die zich alsnog melden?
Zie antwoord vraag 2.
Tekortkomingen bij het Instituut Sportrechtspraak |
|
Antje Diertens (D66), Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met de berichten in onder meer Trouw en het Noordhollands Dagblad, waaruit blijkt dat sprake is van tekortkomingen bij het Instituut Sportrechtspraak (ISR)?1 2
Ja.
Wat vindt u ervan dat het ISR heeft besloten de zaken van een aantal oud-turnsters stil te leggen, omdat gespreksverslagen incompleet of bevooroordeeld zijn? Wat betekent dit voor de voortgang van de zaken van deze turnsters? Betekent dit dat uw antwoorden van 11 januari jl. op onze schriftelijke vragen over de doorlooptijd achterhaald zijn?3
Het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) is een onafhankelijke organisatie. Zij maken eigen afwegingen in het belang van de lopende zaken. Het ISR laat klachten over een aantal gespreksverslagen extern onderzoeken. Deze zaken zijn echter niet stilgelegd, de onderzoeken lopen onverminderd door. Met het ISR vind ik het belangrijk dat een zaak zorgvuldig wordt afgehandeld en daar is om verschillende redenen soms meer tijd voor nodig. Zie ook antwoord 3.
Deelt u de mening dat het niet acceptabel is dat oud-turnsters nog langer moeten wachten op inhoudelijke behandeling van hun zaak en dit ook emotionele schade kan veroorzaken? Zo ja, wat gaat u doen om forse vertraging te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Ik begrijp dat het voor de oud-turnsters moeilijk is dat zij langer moeten wachten op de inhoudelijke behandeling van hun zaak. Omdat het zo emotioneel belastend kan zijn en deze oud-turnsters al zoveel hebben meegemaakt, vind ik een zorgvuldige en objectieve afhandeling van zaken essentieel. De doorlooptijd van een tuchtrechtelijk onderzoek is gemiddeld 2–3 maanden. Onderzoeken in het turnen zijn nog gaande en over de exacte doorlooptijd van de gehele procedure (inclusief tuchtrechtelijke behandeling en eventuele beroepszaken) is nu nog niets te zeggen. De gemiddelde doorlooptijd is erg afhankelijk van de bevindingen uit het (voor)onderzoek, reglementaire (verweer)termijnen en de bevindingen van de tuchtcommissies. Daarnaast kunnen soms bepaalde omstandigheden ervoor zorgen dat een tuchtrechtelijke procedure langer duurt, bijvoorbeeld bij een beroep of een strafrechtelijk onderzoek.
Is de veiligheid van melders voldoende geborgd? Bent u het eens dat melders de garantie moeten hebben dat zij vertrouwelijk hun verhaal moeten kunnen doen en dat het zeer onwenselijk is dat tijdens het lopende proces vermeende dader(s) contact opnemen? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de veiligheid wordt gewaarborgd?4
Ja, iedereen kan veilig een tuchtrechtelijke melding maken. Ik heb geen signalen ontvangen en ook geen reden om aan te nemen dat de veiligheid en vertrouwelijkheid van melders in het geding is. Het is wel zo dat, net zoals in de reguliere rechtspraak, in een (tucht)rechtelijk proces er altijd sprake is van «hoor en wederhoor». Een beschuldigde heeft het recht zich te kunnen verdedigen en weet daarom wie de beschuldiging uit.
Hoeveel extra capaciteit is nodig om het ISR zowel kwantitatief als kwalitatief voldoende te versterken?
Vanwege de belangrijke functie die het ISR vervult ben ik met hen in gesprek over de benodigde aanvullende financiële steun om het ISR verder te versterken en te professionaliseren. Ik heb daarom aan het ISR gevraagd om een inschatting te maken over de extra benodigde capaciteit in 2021. Daarnaast ben ik voornemens om het voorgenomen subsidiebedrag voor 2022 ook voor het lopende jaar 2021 te financieren. Daarmee kan het ISR op korte termijn een professionaliseringslag in gang zetten. Zie ook antwoord 7.
Bent u bereid om de extra subsidie die het ISR in 2022 krijgt naar voren te halen, zodat op korte termijn een kwaliteitsslag gemaakt kan worden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Wat kunt u aanvullend doen om de kwaliteit van de rechtspraak van het ISR te verbeteren? Welke stappen bent u op dit moment bereid te zetten?
Boven alles betreft het hier onafhankelijk tuchtrechtspraak en ga ik niet over de kwaliteit en de inhoud van een tuchtrechtelijke uitspraak. Desalniettemin ben ik met het ISR in gesprek over het aanstellen van een kwartiermaker om de professionaliseringsslag te leiden. Dan gaat het om zaken in gang zetten als: uitbreiding van onderzoekers en personele ondersteuning, een zelfstandig kantoor en -faciliteiten, meer trainingen en een nieuw casemanagementsysteem dat is ingericht op het huidige en toekomstige volume in casuïstiek. Daarnaast hecht ik belang aan het verbeteren van de communicatie over en tijdens het proces naar (potentiële) melders.
Begrijpt u, mede in het licht van de artikelen, dat sommige sporters liever niet naar het ISR stappen, omdat er zorgen zijn over de onafhankelijkheid van het ISR en de capaciteit die er is om gedegen onderzoek te doen? Zo ja, wat gaat u doen om te zorgen dat mensen het vertrouwen krijgen in een goede behandeling en afwikkeling van hun zaak?
Door de toegenomen meldingen ben ik mij ervan bewust dat het Instituut voor Sportrechtspraak (ISR) onder grote druk staat. Desondanks heeft het ISR mij ervan verzekerd dat er nog steeds voldoende capaciteit is om alle meldingen op te pakken en gedegen onderzoek te doen. Daarnaast ben ik met het ISR in gesprek over het verhogen van de capaciteit om voorbereid te zijn op de toekomst. Ik betreur de negatieve berichten in de media. Deze berichten doen echter niets af van de onafhankelijke positie die het ISR heeft. Ik heb er vertrouwen in dat het ISR de zaken professioneel en zorgvuldig afhandelt.
Welke andere mogelijkheden zijn er voor sporters als ze met hun klacht niet bij het ISR terecht kunnen of willen?
Er zijn twee mogelijkheden voor het aangaan van tuchtrechtelijk proces, afhankelijk of de sportbond is aangesloten bij het ISR. Wanneer een sportbond niet is aangesloten bij het ISR dan kan een tuchtrechtelijk proces bij de sportbond zelf worden doorlopen. Indien de sportbond wel is aangesloten bij het ISR dan vindt dit via het ISR plaats.
Bij klachten over de procedure kan contact opgenomen worden met het ISR of de betreffende sportbond. Zo heeft het ISR onlangs klachten over een aantal gespreksverslagen extern laten onderzoeken. Een formele klachtenprocedure bij het ISR is in ontwikkeling, waarbij rekening wordt gehouden met het extern of onafhankelijk beoordelen van een klacht. Daarnaast is het een mogelijkheid om een civielrechtelijke procedure te starten.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie Westerveld c.s.?5 Kunt u concreet uiteenzetten hoe hier gevolg aan is gegeven? Heeft u al een beeld van de behoeftes van turners? Zijn er gesprekken gevoerd met de oud-turnsters?
Ik ben met de KNGU in gesprek over de motie Westerveld en de benodigde opvolging aan het grensoverschrijdende gedrag dat heeft plaatsgevonden in het turnen. De uitkomsten van het onderzoek, welke rond april worden verwacht, zullen hierin leidend zijn. Vervolgens zal ik samen met de sport kijken naar wat er extra nodig is als het gaat om de hulp en ondersteuning aan (oud-) turnsters.
Welk hulpaanbod is opgezet voor de turnsters die te maken hebben gehad met fysieke en psychische mishandeling en vernedering? Deelt u de mening dat hier specialistische kennis voor voorhanden moet zijn?
Zie antwoord vraag 10.
Wordt er gewerkt aan een schaderegeling voor de (oud-)turnsters? Zo ja, hoe komt deze eruit te zien?
Zie antwoord vraag 10.
De uitzending van Radar van 8 februari 2021 ‘Afschaffen levensloopregeling: ‘Overheid verandert halverwege de spelregels’’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending «Afschaffen levensloopregeling: «Overheid verandert halverwege de spelregels»»1?
Ja.
Heeft het Ministerie van Financiën of de Belastingdienst reacties ontvangen naar aanleiding van deze uitzending? Zo ja, hoeveel en wat is de strekking van deze reacties? Zo nee, hebben mensen de mogelijkheid om naar aanleiding van een uitzending zoals deze te reageren naar de Belastingdienst? Zo ja, op welke manier?
Er zijn een tweetal reacties ontvangen, de strekking van deze reacties is dat wordt verzocht om een (ruimere) overgangsregeling.
Herinnert u zich de vragen van het lid Lodders2, de vragen van de VVD-fractie in het verslag over de Overige Fiscale Maatregelen 2021 over het eindigen van de levensloopregeling3 en de vragen van het lid Lodders over de levensloopregeling die zijn gesteld bij het wetgevingsoverleg over het pakket Belastingplan 20204?
Ja.
Herkent u zich in de zorgen van de deelnemers aan de levensloopregeling, de kijkers van het programma Radar en de zorgen die de leden van de VVD-fractie eerder hebben geuit over de nadelige (financiële) gevolgen die het eindigen van de levensloopregeling kan hebben voor de volgende situaties? Kunt u de herkenning van de verschillende situaties uitgebreid toelichten:
Zoals hierboven aangegeven heeft het toenmalige kabinet de levensloopregeling afgeschaft omdat uit de evaluatie van de levensloopregeling is gebleken dat de regeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan haar voornaamste doelstelling: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers. Voor bestaande deelnemers van de levensloopregeling is voorzien in overgangsrecht (onder andere een overgangsperiode van 10 jaar) waarmee de opgebouwde rechten in deze regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Dit overgangsrecht is uitgebreid in uw Kamer behandeld. Ik begrijp dat de huidige deelnemers aan de levensloopregeling niet blij zijn met het eindigen van de overgangsperiode. Bij de vormgeving van het overgangsrecht is wel rekening gehouden met de hierboven beschreven situaties en de belangen van de deelnemers. Met de 80%-regelingen werd onder meer bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel werd weggenomen. Het effect op toeslagen kon gemitigeerd worden door te kiezen voor een langduriger uitkeringsfase. Door het vervallen van de voorwaarde dat de levensloopaanspraak moest worden aangewend voor verlof, hebben deelnemers alle vrijheid en ruimte om de aanspraak te besteden naar eigen wens en behoefte. Dit betekent ook dat de aanspraak – mits er sprake is van een pensioentekort – alsnog in een lijfrenteverzekering of in een bankspaarproduct kan worden gestort. Daarnaast kan de levensloopregeling worden omgezet in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat.
Klopt het dat er op dit moment naar verwachting nog 36.000 tot 45.000 mensen zijn die een levensloopregeling hebben?
Halverwege oktober 2020 was de stand van zaken dat naar verwachting nog 36.000 tot 45.000 mensen aan een levensloopregeling deelnemen.9 Inmiddels is dit aantal waarschijnlijk gedaald door uitbetaling van de aanspraken. Banken die levensloopregelingen beheren zien sinds het najaar 2020 een significante daling van het uitstaande tegoed.
Hoeveel mensen beschikten ten tijde van de afschaffing in 2012 over een levensloopregeling boven de 3.000 euro? Welk bedrag was hier in zijn totaliteit opgespaard en hoeveel was dit gemiddeld per deelnemer? Kunt u een overzicht delen van de jaarlijkse ontwikkeling van het aantal deelnemers in de levensloopregeling en het nog gemiddelde en totale openstaande bedrag van 2012 tot 2020?
De uitstaande levensloopaanspraken bedroegen in 2012 € 4,8 miljard. Het is niet bekend hoe dit bedrag over de deelnemers verdeeld was. Ook is niet bekend wat de jaarlijkse ontwikkeling is geweest van het aantal deelnemers in de levensloopregeling en het nog gemiddelde en totale openstaande bedrag van 2012 tot 2020.
Waarom is in 2012 besloten tot afschaffing van de levensloopregeling terwijl deze regeling juist gezien werd als een stimulans om te sparen voor de toekomst?
Zoals in de inleiding is aangegeven, is de levensloopregeling afgeschaft omdat uit de evaluatie van de levensloopregeling is gebleken dat de levensloopregeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan de voornaamste doelstelling: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers.10 De levensloopregeling is naar aanleiding hiervan sinds 1 januari 2012 niet meer beschikbaar voor nieuwe deelnemers.
Kunt u reflecteren op het handelen van de overheid als betrouwbare partner wanneer een pensioenspaarproduct dat mensen moet stimuleren en de mogelijkheid moet geven om te sparen voor bijvoorbeeld een aanvulling op het pensioen om eerder te stoppen met werken of om om met deeltijdpensioen te gaan, zes jaar loopt met een overgangsperiode van tien jaar, (zoals de levensloopregeling die in 2006 is gestart en in 2012 weer is afgeschaft) terwijl mensen 30 en soms wel 40 jaar werken en actief sparen voor hun pensioen? Wat is de gedachte achter een pensioenproduct dat relatief snel weer wordt afgeschaft? Deelt u de mening dat dit mensen weinig vertrouwen geeft over nieuwe fiscale regelingen en het mensen niet stimuleert om geld voor het pensioen opzij te zetten als de opbouw door afschaffing teniet wordt gedaan en zoals de deelnemers aangeven: «de overheid die halverwege de spelregels verandert»? Welke lessen trekt u hieruit en hoe wilt u een ontwikkeling zoals rond de levensloopregeling in de toekomst voorkomen?
Voor de betrouwbaarheid van de overheid is voorspelbaarheid en stabiliteit van wetgeving van belang. Dit neemt niet weg dat de wetgever wetgeving kan veranderen en dient te veranderen om in te spelen op de veranderende maatschappij. Indien bij een dergelijke wijziging overgangsrecht wenselijk is om eventuele gevolgen voor de bestaande gevallen weg te nemen of zoveel mogelijk te mitigeren wordt, zoals in het onderhavige geval ook heeft plaatsgevonden, dergelijk overgangsrecht vastgesteld.
De voornaamste doelstelling van de levensloopregeling was: vermindering van de druk in het spitsuur van het leven van werknemers. Uit de evaluatie van de levensloopregeling11 blijkt dat de levensloopregeling in de praktijk slechts in geringe mate bijdraagt aan deze doelstelling. De levensloopregeling wordt vooral gebruikt om een aanspraak op te bouwen om vervroegd voltijds uit te kunnen treden. Daarom is de levensloopregeling met ingang van 1 januari 2012 afgeschaft. Bij de vormgeving van het overgangsrecht zijn in nauwe samenspraak met uw Kamer de belangen van de deelnemers die de aanspraak gebruiken om vervroegd te kunnen uittreden meegewogen. Zo is met het overgangsrecht de voorwaarde vervallen dat de gespaarde aanspraak voor de financiering van verlof dient te worden aangewend. De reeds opgebouwde aanspraak kon zodoende al met ingang van 1 januari 2013 bestedingsvrij worden opgenomen. Dit geeft deelnemers alle vrijheid en ruimte om de aanspraak te besteden naar eigen wens en behoefte. Het omzetten van de aanspraak in een pensioen was onder voorwaarden al mogelijk. Met het overgangsrecht kon in aanvulling hierop de aanspraak – mits er sprake is van een pensioentekort – alsnog in een lijfrenteverzekering of in een bankspaarproduct worden gestort. Daarnaast kan de levensloopregeling worden omgezet in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Is er achteraf gezien voldoende rekenschap gegeven van de belangen van de deelnemers aan de levensloopregeling bij het besluit tot afschaffing en de gevolgen waar deelnemers nu tegenaan lopen? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat kunt u daar nu nog aan doen?
Ja, bij het besluit tot afschaffing van de levensloopregeling is overgangsrecht getroffen waarmee de opgebouwde rechten in de regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Zo is voorzien in een ruime overgangsperiode van tien jaar, hetgeen redelijk is om de ontstane ongelijkheid tussen degenen die op 31 december 2011 met een aanspraak van € 3.000 of meer deel mochten blijven nemen aan de levensloopregeling en degenen die niet mochten blijven deelnemen, omdat hun aanspraak op 31 december 2011 minder bedroeg dan € 3.000 niet onbegrensd te laten doorlopen. Zoals in de inleiding aangegeven is bij de totstandkoming van het overgangsrecht uitgebreid stilgestaan dat voor deelnemers opname uit de levensloopregeling tot verhoging van het verzamelinkomen leidt en daarmee gevolgen kan hebben voor de eventuele toeslagen die de deelnemers ontvangen en ook kan leiden tot progressienadeel. Met de 80%-regelingen werd onder meer bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel werd weggenomen. Het effect op toeslagen kon gemitigeerd worden door te kiezen voor een langduriger uitkeringsfase, waar deelnemers met een overgangsregeling van tien jaar ook de gelegenheid voor kregen. Hiernaast zijn ook de belangen meegewogen van deelnemers die de levensloopaanspraak gebruiken om vervroegd uit te kunnen treden. Zie hiervoor de inleiding en het antwoord op vraag 8.
Kunt u reflecteren op de volgende twee casussen van mensen die deelnemen in de levensloopregeling (het zijn beide voorbeelden waarin mensen hard werken en gehoor hebben gegeven aan de oproep tot het (fiscaal aantrekkelijk) sparen voor de oudedagsvoorziening):
Het is voor mij niet mogelijk om specifiek in te gaan op deze twee individuele situaties, omdat de verstrekte informatie onvoldoende is om een juiste en volledige reactie te kunnen geven op de vragen. Hoe de overgangsregeling precies uitwerkt verschilt per belastingplichtige en is afhankelijk van relevante feiten en omstandigheden. In een reactie op onder meer vraag 4 en vraag 8 benoem ik in het algemeen een aantal mogelijkheden die deelnemers hebben om daarmee alsnog hun levensloopaanspraak aan te wenden voor het door hen beoogde doel.
Waarom is besloten om alleen in 2013 en 2015 een fiscaal vriendelijke opnameregeling te faciliteren? Hoeveel mensen hebben hier gebruik van gemaakt?
Ik neem aan dat met deze vraag gedoeld wordt op de zogenoemde 80%-regelingen. De eerste 80%-regeling hield in dat bij volledige opname ineens van de levensloopaanspraak in 2013 van de waarde van de op 31 december 2011 opgebouwde aanspraken slechts 80% tot het loon voor de loonheffingen werd gerekend (en alleen voor het andere deel voor 100%). De tweede 80%-regeling hield in dat bij deelnemers met een volledige opname ineens van de aanspraak in 2015, de aanspraak die al bestond op 31 december 2013 slechts voor 80% tot het loon werd gerekend (en alleen het andere deel voor 100%). Deze regelingen waren bedoeld als stimulans om de aanspraak ineens te laten uitkeren en daartoe werd met de verlaging van de grondslag bewerkstelligd dat een eventueel progressienadeel vanwege de eenmalige opname werd weggenomen. In 2012 is hierover aangegeven dat toepassing van de 80%-regeling in andere gevallen niet nodig is, omdat de opnames verdeeld kunnen worden over verschillende jaren en mensen daarvoor voldoende tijd hebben, zodat zij een eventueel progressienadeel kunnen beperken.
De levensloopaanspraken zijn in 2013 met ongeveer circa 50% afgenomen, van € 4,8 miljard naar € 2,4 miljard. Voor de maatregel in 2015 werd een veel beperktere mate van gebruik verondersteld, namelijk circa 5% van de overgebleven levensloopaanspraken, maar het werkelijke gebruik is niet bekend. De Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) heeft halverwege oktober 2020 het nog uitstaande tegoed voor de bankensector ingeschat op € 1,5 à € 2 miljard.
Welke invloed heeft de huidige, in 2012 onvoorziene, coronasituatie op de afhandeling van de levensloopregeling? Worden de gevolgen van corona meegewogen om alsnog alternatieven te bieden voor de huidige deelnemers van de regeling? Zo nee, waarom niet?
In 2012 is besloten dat het overgangsrecht voor de levensloopregeling voor een periode van tien jaar zou bestaan. Deelnemers hebben zodoende tien jaar lang kunnen anticiperen op afschaffing van de levensloopregeling. De huidige coronasituatie maakt dat niet anders.
Kunt u reageren op de volgende vragen die de leden van de fracties van de VVD naast de leden vande fracties van het CDA en D66 hebben gesteld tijdens de behandeling van het Belastingplan 2021:
Tijdens de behandeling van het Belastingplan hebbende leden van de fracties van de VVD en het CDA inderdaad gevraagd waarom het kabinet er niet voor heeft gekozen spaarders in de levensloopregeling de mogelijkheid te geven het saldo om te zetten naar het spaarverlof. Hoewel ik het verzoek om de openstaande aanspraken in de levensloopregeling mee te nemen in de uitbreiding rond verlofsparen begrijp, zijn er zoals aangegeven in mijn brief van 5 november 202014 inhoudelijke en budgettaire bezwaren tegen het omzetten van de levensloopaanspraak in een verlofaanspraak. Allereerst is er bij het besluit tot afschaffing van de levensloopregeling uitgebreid overgangsrecht getroffen waarmee de opgebouwde rechten van deelnemers in de regeling zoveel mogelijk zijn geëerbiedigd. Zie ook de inleiding en het antwoord op vraag 8. Hiernaast leidt de mogelijkheid tot omzetting van een deel van de nog uitstaande levensloopaanspraak van € 2 miljard, tot een lastenrelevante derving van € 460 miljoen aan loon- en inkomstenbelasting in 2021. In latere jaren wordt deze derving geleidelijk weer ingehaald, op € 5 miljoen progressievoordeel na. Door omzetting van de levensloopregeling naar verlofsparen wordt de aanspraak niet in één keer uitbetaald, maar jaarlijks in de vorm van verlof. Hierdoor zal een deel van de aanspraak jaarlijks tegen een lager tarief belast worden dan bij een eenmalige uitbetaling. Verder leidt deze mogelijkheid tot een te dekken derving van in totaal € 21 miljoen aan box 3-inkomsten. Ook zullen werkgevers bij het creëren van een dergelijke omzetting geconfronteerd worden met een toename van de werkgeverslasten. Ten slotte past het niet bij de doelstelling voor de uitbreiding van verlofsparen, die gericht is op vervroegd uittreden, om het mogelijk te maken de levensloopaanspraak, wat een meer generiek karakter heeft, om te zetten in een verlofaanspraak. De levensloopregeling was primair bedoeld om een voorziening in geld te sparen om betaald verlof op te kunnen nemen in het spitsuur van het leven van werknemers. Aanleiding voor de levensloopregeling was dat opleiding, werk, gezinsvorming en zorg veel variëren en minder voorspelbaar zijn dan in het verleden. Er zou daarom een toenemende behoefte bestaan aan mogelijkheden om werk en tijd voor andere doelen te combineren en meer over de levensloop te spreiden. De uitbreiding van het verlofsparen is primair bedoeld om vervroegd uittreden te faciliteren, al kan het verlof ook ingezet worden voor andere manieren om duurzame inzetbaarheid te stimuleren, zoals het nemen van een sabbatical of omscholing. Bij de mogelijkheid van het vervroegd uitreden wordt met name ook gedacht aan de situatie van werknemers die hun beroep als zwaar ervaren. Onregelmatig werk of het werken in ploegendiensten geeft een zwaardere belasting en kan daardoor tot een verminderde duurzame inzetbaarheid leiden. Via extra verlofopbouw kan dit worden gecompenseerd. Het past niet bij de doelstelling voor de uitbreiding van verlofsparen, die gericht is op vervroegd uittreden, waarbij vooral gedacht wordt aan de situatie van werknemers in zware beroepen, om het mogelijk te maken de levensloopaanspraak, wat een meer generiek karakter heeft, om te zetten in verlofsparen. Met betrekking tot box 3 wil ik nog het volgende opmerken. De structuur van de inkomstenbelasting is zo vormgegeven dat gegenereerd inkomen slechts eenmaal in één box kan worden belast. Vanaf het moment dat inkomen gegenereerd en belast is veranderd dit inkomen in vermogen en maakt het, voor zover op peildatum aangehouden, onderdeel uit van de rendementsgrondslag in box 3. Dit geldt voor maandelijks inkomen uit tegenwoordige of vroegere arbeid dat belast is in box 1 en vervolgens in privé – voor zover niet gespendeerd voor onder meer het levensonderhoud – wordt aangehouden als vermogen. Hetzelfde is van toepassing op inkomen uit een aanspraak in box 1 die in een keer wordt uitgekeerd en belast is in box 1, zoals een uitkering van de levensloopregeling. Zolang de aanspraak uit de levensloopregeling onderdeel uitmaakt van box 1 worden deelnemers niet belast in box 3. Het is inherent aan het bestaande belastingstelsel dat bij de uitkering van de levensloopregeling respectievelijk bij de vrijval van de opgebouwde aanspraak uit de levensloopregeling per ultimo 2021 in box 1 belasting is verschuldigd. Vervolgens vormt het vrijgekomen bedrag vermogen. Als dat vrijgekomen bedrag op peildatum nog wordt aangehouden als vermogen en niet is gespendeerd wordt dit onderdeel van de rendementsgrondslag in box 3 en wordt het inkomen daaruit op forfaitaire wijze bepaald en belast. In feite werden deelnemers in de levensloopregeling jarenlang vrijgesteld van de box 3-heffing, doordat zij gedurende die jaren vermogen hebben kunnen opbouwen zonder dat het vermogen onderdeel uitmaakte van de rendementsgrondslag in box 3. Ik kan aan de belastingheffing over het forfaitaire rendement uit het vermogen dat resulteert uit de levensloopregeling dan ook niets onrechtvaardigs zien.
Waarom is in 2012 besloten tot het blokkeren van de levensloopregeling voor nieuwe deelnemers en is tegelijkertijd aan de huidige deelnemers niet de kans geboden om, de levensloopregeling zoals bedoeld, zorgvuldig af te ronden tot aan het bereiken van de pensioenleeftijd? Wat houdt u tegen om de bestaande deelnemers in de levensloopregeling deze mogelijkheid alsnog te bieden of het mogelijk maken van het onderbrengen van het levenslooptegoed in een bestaande pensioenregeling (graag een uitgebreide toelichting)?
In de tweede nota van wijziging op het Belastingplan 201215 is toegelicht dat de overgangsregeling – binnen de grenzen van de uitvoerbaarheid – gericht is op de groep die door actief spaargedrag heeft aangetoond van de levensloopregeling gebruik te willen maken. In dat kader was inleg vanaf 2012 alleen mogelijk voor werknemers die op 31 december 2011 een saldo van € 3.000 of meer (inclusief rendement) hebben opgebouwd. Bij de vormgeving van het overgangsrecht zijn ook zorgvuldig de belangen meegewogen van deelnemers die de levensloopaanspraak gebruiken om vervroegd uit te kunnen treden. Zie hiervoor de inleiding en het antwoord op vraag 8.
De vraag is daarnaast of het mogelijk gemaakt kan worden om de opgebouwde levensloopaanspraak onder te brengen in een bestaande pensioenregeling. Sinds de invoering van de levensloopregeling was het reeds mogelijk om een levensloopaanspraak om te zetten in een pensioenregeling, mits het fiscale kader voor pensioenopbouw hier ruimte voor biedt, en de pensioenregeling dit toestaat. Na het vervallen van de levensloopregeling en het hierbij behorende overgangsrecht is deze mogelijkheid blijven bestaan.
Daarnaast is per 1 januari 2013 het vereiste vervallen dat de levensloopregeling slechts voor verlof opgenomen kan worden, waardoor de opgenomen levensloopaanspraak ook ingezet kan worden voor de opbouw van een lijfrente, mits er sprake is van een pensioentekort.
Welke andere mogelijkheden zijn er voor mensen voor het continueren van het pensioensparen met het opgebouwde levenslooptegoed die tot een oplossing kunnen leiden voor de 36.000 tot 45.000 deelnemers aan de levensloopregeling waarvan het sparen, voor het pensioen met het huidige beleid rond de levensloopregeling zowel financieel als planmatig doorkruist is?
Binnen de huidige wetgeving is het mogelijk om de levensloopaanspraak geruisloos om te zetten in pensioenaanspraken, voor zover er fiscale ruimte in de tweede pijler resteert. Ook is het mogelijk om een vrijgevallen levensloopaanspraak te benutten voor een vrijwillige oudedagsvoorziening in de derde pijler binnen de daarvoor geldende fiscale kaders.
Op welke manier is de relatief grote groep deelnemers in de levensloopregeling vanaf 2012 geïnformeerd over het stoppen van de levensloopregeling per 2022? Kunt u een uitgebreid overzicht geven van de verschillende momenten door de overheid en andere relevante partners?
Zoals aangegeven in de nota naar aanleiding van het verslag op het Belastingplan 202116 is er rond 2012 en 2013 door de Belastingdienst over de gevolgen van de afschaffing en de toepassing van overgangsrecht gecommuniceerd via reguliere communicatiekanalen en via intermediairs. Levensloopinstellingen hebben zelfstandig gecommuniceerd met hun rekeninghouders. Van verschillende levensloopinstellingen hebben wij begrepen dat zij de aanpassing in het overgangsrecht recent met hun rekeninghouders hebben gecommuniceerd. Naar ik begrijp zullen de levensloopinstellingen in aanloop naar het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 (nogmaals) in contact treden met hun rekeninghouders. De Belastingdienst heeft de aanpassing van het overgangsrecht wederom via de reguliere communicatiekanalen gecommuniceerd en heeft daarnaast een handreiking uitgebracht over opnamen van de levensloopaanspraak in de loonaangifte.
Kunt u zich voorstellen en deelt u de mening dat de communicatie rond het stopzetten van de levensloopregeling sinds 2012 (en daarmee de aandacht voor de eerder in vraag 4 genoemde gevolgen rond pensioenplanning, toeslagen en belastingheffing) onvoldoende is gebleken gezien de op dit moment nog bestaande grote groep van 36.000 tot 45.000 mensen met een levensloopregeling? Zo ja/nee, waarom wel/niet? Kunt u hier uitgebreid op reflecteren?
De communicatie ten aanzien van het beëindigen van de levensloopregeling en het overgangsrecht terzake, acht ik afdoende. Er is rond 2012 en 2013 door de Belastingdienst over de gevolgen van de afschaffing en de toepassing van overgangsrecht gecommuniceerd via reguliere communicatiekanalen en via intermediairs. Levensloopinstellingen hebben zelfstandig gecommuniceerd met hun rekeninghouders. Dit geldt ook voor de zogenaamde 80%-regelingen uit 2013 en 2015, waarbij slechts 80% van de aanspraak bij volledige opname in de heffing werd betrokken. Voor het in werking treden van deze fiscale (afkoop)regeling in 2013 bedroegen de nog uitstaande aanspraken circa € 4,8 miljard. In oktober 2020 schatte de NVB het nog uitstaande tegoed voor de bankensector in op € 1,5 à € 2 miljard. De NVB heeft aangegeven dat sinds oktober 2020 een groot aantal mensen hun openstaande levensloopaanspraak hebben opgenomen. Naar verwachting liggen deze bedragen daarom nu aanzienlijk lager.
Hoe is richting de deelnemers in de levensloopregeling gecommuniceerd dat de levensloopregeling twee maanden eerder wordt beëindigd (31 oktober in plaats van 31 december 2021) zoals is opgenomen in het Belastingplan 2021? Op welke manier hadden deze mensen kennis kunnen nemen van de eerdere beëindiging van twee maanden? Kunt u aangeven wat de (negatieve) gevolgen zijn voor deelnemers nu met het Belastingplan 2021 is besloten de levensloopregeling vanwege uitvoeringstechnische redenen twee maanden eerder te beëindigen?
De keuze om het fictieve genietingsmoment twee maanden naar voren te halen is met name gemaakt ten behoeve van de deelnemers in verband met de heffing in box 3. Hiermee wordt geborgd dat voor de berekening van de over 2022 verschuldigde belasting in box 3 niet hoeft te worden uitgegaan van de waarde van de levensloopaanspraak vóór loonheffing. Voor de belastingheffing in box 1 maakt het vervroegde fictieve genietingsmoment in principe geen verschil. Om dit voorstel uitvoerbaar te houden voor levensloopinstellingen, is ervoor gekozen hen de maanden november en december 2021 de gelegenheid te geven om de verschuldigde loonheffing te verhalen op de werknemer. Van verschillende levensloopinstellingen hebben wij begrepen dat zij de aanpassing in het overgangsrecht al reeds met hun rekeninghouders hebben gecommuniceerd. Naar ik begrijp zullen de levensloopinstellingen in aanloop naar het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 (nogmaals) in contact treden met hun rekeninghouders. De Belastingdienst heeft de aanpassing van het overgangsrecht wederom via de reguliere communicatiekanalen gecommuniceerd en heeft daarnaast een handreiking uitgebracht over opnamen van de levensloopaanspraak in de loonaangifte.
Klopt het dat het wijzigingsformulier voorlopige aanslag inkomstenbelasting niet voorziet in de mogelijkheid om de uitkering levensloopregeling mee te nemen in de voorheffing? Zo ja, hoe kan dit gezien de soms grote bedragen die in de levensloopregeling omgaan? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Een uitkering levensloopregeling kan worden opgenomen in een voorlopige aanslag inkomstenbelasting. De verwerking van de levensloopregeling in het wijzigingsformulier voor de voorlopige aanslag inkomstenbelasting verloopt als volgt. De belastingplichtige kan in het wijzigingsformulier de opname uit de levensloopvoorzieningen en de levensloopkorting invullen. De Belastingdienst berekent dan de vermoedelijk door de werkgever ingehouden loonheffing. Deze berekening wordt gemaakt door het reguliere schijventarief toe te passen. In gevallen waarin de inhoudingsplichtige het bijzondere tarief toepast op de opname uit de levensloopvoorziening kan de feitelijk ingehouden loonheffing afwijken van de berekende loonheffing bij de voorlopige aanslag. De belastingplichtige kan de berekende loonheffing dan niet aanpassen. Dit is inherent aan de systematiek van de voorlopige aanslagregeling. De voorlopige aanslagregeling is niet bedoeld om effecten die zich kunnen voorzien bij de gekozen systematiek bij inhouding van loonheffing te herstellen, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij toepassing van het bijzondere tarief bij de inhouding van loonheffing.
Er is bewust voor gekozen om de berekening van de vermoedelijk ingehouden loonheffing door de Belastingdienst te laten uitvoeren, en niet door de belastingplichtige te laten invullen, om te voorkomen dat bij het invullen van de vermoedelijk ingehouden loonheffing fouten worden gemaakt. In het verleden bleek namelijk dat hierbij fouten werden gemaakt. Dit konden onbedoelde fouten zijn, maar ook bewuste fouten met het oogmerk om een te hoge voorlopige teruggaaf te ontvangen.
Het effect van deze keuze voor deze systematiek in het voorlopige aanslagproces is dat in situaties waarbij de feitelijk ingehouden loonheffing afwijkt van de door de Belastingdienst bij de voorlopige aanslag gemaakte berekening, dit niet in de actualiteit maar bij de definitieve aanslag inkomstenbelasting kan worden hersteld.
Herkent u de signalen dat deelnemers aan de levensloopregeling in de veronderstelling waren dat zij het levenslooptegoed konden overhevelen naar het pensioenfonds om hetzelfde doel, sparen voor het pensioen, te bereiken, maar hier recentelijk achterkwamen dat deze optie niet mogelijk is? Klopt het dat het overhevelen van het levenslooptegoed naar een pensioenregeling niet kan in verband met de ingewikkelde fiscale regelgeving rond pensioenopbouw en de mogelijke problemen rond de uitvoering? Zo ja, welke «ingewikkelde fiscale regelgeving» wordt hier bedoeld? Zijn mensen hierover vanaf het begin goed en adequaat over geïnformeerd? Zo nee, hoe kan dat en wat vindt u hiervan? Wat kunt u voor de mensen doen die zich nu voor een voldongen feit voelen worden gesteld en tegelijkertijd hun pensioenpot deels zien verdampen?
Ik ben niet bekend met signalen dat het omzetten van de levensloopaanspraak in een pensioenregeling niet mogelijk is in verband met ingewikkelde fiscale regelingen rond pensioenopbouw. Sinds de invoering van de levensloopregeling, is het mogelijk om de opgebouwde levensloopaanspraak om te zetten in een pensioenregeling. Een voorwaarde hierbij is dat er nog fiscale ruimte beschikbaar is om een pensioen op te bouwen. Voor iedere werknemer in Nederland geldt namelijk een uniform fiscaal pensioenkader.
Welke stappen tot een betere communicatie kunt u, naast de reeds toegezegde in de Kamerbrief «afwikkeling levensloopregeling»7, actief nog zetten om de gevolgen rond het in één keer opnemen van de levensloopregeling zoveel als mogelijk onder de aandacht te brengen? Hoe gaat u de mogelijke gevolgen communiceren als mensen door een eenmalige uitbetaling van het levenslooptegoed hun toeslagen kwijt zullen raken?
Ik onderschrijf het belang van goede communicatie. Daarom ben ik in overleg gegaan met levensloopinstellingen. Voor deze instellingen geldt dat zij een zorgplicht hebben naar hun cliënten. De bij dit onderwerp betrokken instellingen hebben aangegeven dat zij in lijn met deze zorgplicht deelnemers van de levensloopregeling erop zullen wijzen dat het eindigen van de levensloopregeling gevolgen kan hebben, bijvoorbeeld voor toeslagen en andere inkomensafhankelijke regelingen. Veel instellingen hebben dit inmiddels aan hun deelnemers gecommuniceerd en veel deelnemers hebben naar aanleiding van deze berichtgeving al actie ondernomen. De Belastingdienst communiceert over de aanpassingen in het overgangsrecht van de levensloopregeling via de reguliere communicatiekanalen. De Belastingdienst wijst expliciet op mogelijke effecten op inkomensafhankelijke regelingen door een verandering in verzamelinkomen. Overigens merk ik nog op dat al reeds bij de behandeling van het Belastingplan 201318 is aangegeven dat opname uit de levensloopregeling tot verhoging van het verzamelinkomen leidt en daarmee gevolgen kan hebben voor de eventuele toeslagen die de deelnemers ontvangen. En dat dit zeker in situaties waarin de levensloopaanspraak ineens wordt opgenomen een punt van aandacht is.
Het bericht dat de Belastingdienst weer op zijn kop werd gezet |
|
Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht dat «de Belastingdienst weer op zijn kop werd gezet»?1
Wij zijn bekend met dit bericht.
Waarom heeft u als Minister van Financiën in januari 2020 besloten om «hard in te grijpen en de Belastingdienst opnieuw op zijn kop te zetten»?
Het kabinet heeft besloten om Douane en Toeslagen zelfstandig te positioneren naast de Belastingdienst. De organisaties Douane, Toeslagen en Belastingdienst hebben eigen taken, eigen doelgroepen en eigen opgaves. Voorheen lagen deze taken allemaal binnen één Belastingdienst. Om deze reden heeft het kabinet ertoe besloten de span of control van de Belastingdienst te verkleinen zodat signalen van de werkvloer eerder bij de ambtelijke top terecht komen, en de bestuurlijke focus op de eigen opgaven te versterken. Zo kon de Douane zich richten op de gevolgen van de Brexit, Toeslagen op de hersteloperatie voor de gedupeerde ouders, en de Belastingdienst kon de onverminderde aandacht richten op het uitvoeren van Coronamaatregelen voor bedrijven. Verder werken de organisaties een eigen visie op dienstverlening uit die past bij de doelgroepen die zij bedienen. Wij begrijpen dat dit op de korte termijn tot onrust en onduidelijkheid kan leiden binnen de organisaties. Tegelijk zijn er ook signalen van medewerkers binnen de organisaties die graag mee willen denken over hoe zij hun organisatievorm kunnen geven. Daarom geven we dit traject zoveel mogelijk met de inspraak van medewerkers vorm.
Op basis van welke informatie, memo’s en adviezen heeft u besloten om de Belastingdienst op te knippen?
De gedachte dat de Belastingdienst een te omvangrijke organisatie is geworden is niet nieuw. In 2017 onderzochten Borstlap en Joustra de vertrekregeling van de Belastingdienst en publiceerden het rapport «Commissie Onderzoek Belastingdienst». Hier spraken zij van een «span of control» vraagstuk vanwege de omvang van de Belastingdienst en vroegen zij aandacht voor een meer zelfstandige positie van de Douane om de span of control te verkleinen. Er is door de Belastingdienst onverminderd hard gewerkt om de bestaande problematiek op te lossen. Helaas zijn de problemen hardnekkig gebleken mede gelet op de omvang en complexiteit van de Belastingdienst. Daarom heeft het kabinet begin 2020 besloten in te zetten op het versterken van de besturing van de Belastingdienst om de problematiek het hoofd te kunnen bieden. De tussentijdse bevindingen van het rapport van ABD TOPConsult «Tussenbalans onderzoek structuur en besturing Belastingdienst» is hier behulpzaam in geweest.
Kunt u deze informatie, memo’s, adviezen en andere relevante documenten uiterlijk 22 februari a.s. naar de Kamer sturen?
Op 20 januari 2020 is aan uw Kamer het rapport van ABDTOPConsult «Tussenbalans Onderzoek Structuur en Besturing Belastingdienst» aangeboden.2 Het eerdergenoemde rapport van de Commissie Onderzoek Belastingdienst is destijds ook met uw Kamer gedeeld. Ook is uw Kamer op 11 januari 2020 een brief gestuurd met daarin de beweegredenen van het kabinet om over te gaan tot dit besluit.
Waarom heeft u niet vastgehouden aan de inzet op beheerst vernieuwen en het advies om de Belastingdienst stabiel te houden, in rustiger vaarwater te brengen en te laten herstellen niet omarmd?
Er is hard gewerkt aan oplossingen voor de complexe en omvangrijke problematiek op het gebied van bijvoorbeeld ICT en managementinformatie. De ingezette verbetertrajecten vinden daarom onverminderd doorgang. Juist door het verkleinen van de span of control (de flessenhals) van de DG Belastingdienst is er meer bestuurlijke aandacht en focus op de verbeteropgave voor de Belastingdienst. Door het zelfstandig positioneren van Toeslagen en Douane naast de Belastingdienst kan er gelijktijdig aan de eigen specifieke opgaven van deze organisaties gewerkt worden.
In hoeverre en op welke wijze heeft u werknemers van de Belastingdienst betrokken bij uw besluit om de Belastingdienst op te knippen?
Het is voor de medewerkers van de Belastingdienst van groot belang dat er een open en veilig klimaat wordt gecreëerd waar hun expertise gewaardeerd en gebruikt wordt. In 2020 is met de komst van twee Staatssecretarissen en drie directeuren-generaal de politieke en bestuurlijke versterking vormgegeven. De ontvlechting wordt georganiseerd via het programma Continuïteit en Ontvlechting met daarbinnen een stuurgroep en een groot aantal inhoudelijke werkgroepen die zich buigen over verschillende inhoudelijke thema’s. In deze werkgroepen nemen meer dan 200 medewerkers op verschillende niveaus vanuit hun professie en ervaring deel. Zowel het kerndepartement als de organisatieonderdelen Belastingdienst, Toeslagen, en Douane zijn in deze werkgroepen vertegenwoordigd. De komende tijd zullen verdere keuzes gemaakt worden in het daadwerkelijke ontvlechten en vormgeven van de organisaties, waarbij wij medewerkers nadrukkelijk mee laten werken en denken. Zij weten immers het beste welke cultuur en werkwijze bij hun organisatie past.
Welke reacties en signalen heeft u van medewerkers van de Belastingdienst ontvangen sinds uw aankondiging in januari 2020 om de Belastingdienst te ontvlechten?
Medewerkers reageren zeer divers mede afhankelijk van de organisatie en hun plek hierin. Deze variëren van «fijn dat we ontvlechten en goed dat we meer kunnen focussen op onze kerntaak» tot «ontvlechting heeft geen meerwaarde we kunnen beter een grote organisatie blijven». We nemen beide signalen serieus en blijven met medewerkers in gesprek over hoe we de ontvlechting zo goed mogelijk vorm kunnen geven zodat er een veilig en prettig werkklimaat ontstaat. In het kader van de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend onrecht» is aangekondigd dat de Belastingdienst jaarlijks een stand van de uitvoering zal uitbrengen en daarmee dit jaar een start maakt. In deze stand van de uitvoering wordt uitgebreid ingegaan over signalen van medewerkers inclusief signalen over de ontvlechting.
Hoe kijkt u nu terug op de aankondiging om de Belastingdienst te ontvlechten?
De opgaven waar de organisaties voor staan sterken ons in de overtuiging dat het kabinet een juist besluit heeft genomen. De hersteloperatie en het opvolgen van de aanbevelingen in het rapport «Ongekend onrecht» verdienen onverdeelde bestuurlijke aandacht. Door de ontvlechting is deze focus mogelijk terwijl de focus op de Brexit en aanpakken van de problematiek van de Belastingdienst daar niet onder lijdt. Het is van groot belang dat we zorgvuldig te werk gaan in de ontvlechting, en medewerkers bij elke stap betrekken waarbij we steeds het doel de verbetering van de dienstverlening aan burgers en bedrijven in het oog houden.
Wanneer stuurt u de in januari 2020 verzochte haalbaarheidstoets op de voorgenomen ontvlechting, conform motie Bruins c.s.2, naar de Kamer?
In de Kamerbrief Continuïteit en Ontvlechting kondigen wij aan in het tweede kwartaal van dit jaar te beginnen met haalbaarheidstoetsen voor in ieder geval de organisatieonderdelen IV, KI&S en CAP. Wij kiezen voor deze gerichte aanpak waarbij wij voor elk specifiek onderdeel bekijken of, en zo ja waar, ontvlechten toegevoegde waarde heeft voor burgers en bedrijven, de medewerkers en de wendbaarheid van de organisaties.
Deelt u dat het goed is om deze haalbaarheidstoets naar de Kamer te sturen voordat de ontvlechting wordt ingezet?
Uitgangspunt is dat we ontvlechten daar waar dit meerwaarde heeft voor burgers en bedrijven, en voor de medewerkers van de organisatie. Om hier goed zicht op de krijgen zijn haalbaarheidstoetsen of impactanalyses nodig. Zodra de haalbaarheidstoetsen voor de verschillende organisatieonderdelen zijn afgerond, zullen wij deze aan de Kamer toesturen.
Kunt u alle informatie, memo’s, adviezen en andere relevante documenten die ten grondslag liggen aan de haalbaarheidstoets naar de Kamer sturen?
Wanneer de haalbaarheidstoetsen zijn uitgevoerd zullen wij uw Kamer over de resultaten van deze toetsen informeren en de toetsen aan de Kamer toesturen.
Wat is volgens u het verschil tussen een ontvlechting en een reorganisatie?
De hoofdstructuur van het ministerie is in 2020 aangepast door twee nieuwe directoraten-generaal toe te voegen, het directoraat-generaal Douane en het directoraat-generaal Toeslagen. Over deze wijziging van de organisatie heeft de departementale ondernemingsraad advies uitgebracht. Er is noch sprake van formatieve krimp noch van boventalligheid. De rechtpositie van medewerkers is met de ontvlechting niet gewijzigd.
Wat vindt u van het bericht dat er geen sprake is van samenwerking tussen het kerndepartement en de Belastingdienst?
Om het traject van de ontvlechting vorm te geven is er een programmateam en een stuurgroep ingesteld. In beide gremia zijn zowel het kerndepartement, Douane, Toeslagen en de Belastingdienst vertegenwoordigd. Besluiten vinden daarmee in gezamenlijkheid plaats. Tussen Toeslagen, Douane en de Belastingdienst zijn samenwerkingsafspraken opgesteld om de continuïteit van de uitvoering te borgen.
Waarom maakte u bij het verhoor van de Parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag zo duidelijk onderscheid tussen het kerndepartement en de Belastingdienst?
De Minister maakte in zijn verhoor het onderscheid tussen het kerndepartement en de Belastingdienst om helderheid te scheppen in ieders rol. Hij heeft hierbij onder meer het volgende gezegd:
Het onderscheid tussen beleid en uitvoering is een werkwijze die binnen alle departementen wordt gemaakt. Dit vindt haar oorsprong in de Regeling agentschappen waarin de eigenaar (SG), opdrachtgever (beleidsdirectie) en de opdrachtnemer (uitvoeringsorganisaties) elk hun eigen rol en verantwoordelijkheid hebben. Het kerndepartement formuleert de opdracht voor de uitvoeringsorganisatie, terwijl de eigenaar de lange termijn sturing en continuïteit bewaakt. Door verantwoordelijkheden duidelijk te beleggen en verschillende rollen te onderscheiden is de versturing versterkt, zo oordeelt ook de Algemene Rekenkamer in haar Verantwoordingsonderzoek 2019.
Wat is als Minister van Financiën uw formele verantwoordelijkheid ten aanzien van de Belastingdienst?
Staatssecretarissen hebben een eigenstandige politieke verantwoordelijkheid voor de onderwerpen die binnen hun portefeuille vallen. Dit geldt ook voor de verantwoordelijkheid ten aanzien van de Belastingdienst, Toeslagen en Douane. Hierbij leggen de verantwoordelijk Staatssecretarissen zelf over deze beleidsterreinen verantwoording af aan de Tweede en Eerste Kamer. Tevens kunnen zij ook zelf naar de ministerraad komen op het moment dat er een dossier speelt dat raakt aan deze portefeuilles. Deze eigenstandige politieke verantwoordelijkheid valt onder de ministeriële verantwoordelijkheid van de Minister, in lijn met hoe deze verhouding is vastgelegd in artikel 46 van de Grondwet: «Een Staatssecretaris treedt in de gevallen waarin de Minister het nodig acht en met inachtneming van diens aanwijzingen, in zijn plaats als Minister op. De Staatssecretaris is uit dien hoofde verantwoordelijk, onverminderd de verantwoordelijkheid van de Minister.»
Kunt u bevestigen dat de Belastingdienst onder de verantwoordelijkheid van het Ministerie van Financiën valt en u als Minister van Financiën eindverantwoordelijk bent voor het ministerie?
Zie antwoord op vraag 15.
Welke reacties en signalen heeft u van medewerkers van de Belastingdienst ontvangen op het feit dat u zo stellig afstand heeft genomen van de Belastingdienst?
Wij hebben gesproken met de groepsondernemingsraad Belastingdienst, OR Douane en OR Toeslagen. Gezamenlijk is het de opdracht de organisaties en medewerkers beter op de kaart te krijgen en signalen van de werkvloer beter te laten doorklinken. De ambtelijke leiding is daarnaast actief in gesprek met de medewerkers, en benadrukken in communicatie uitingen bewust ook de goede resultaten van de Belastingdienst. Dit alles biedt een basis om verder met elkaar vanuit vertrouwen te bouwen aan «de beste Belastingdienst voor Nederland».
Herkent u het beeld dat het mediaperspectief de strategie heeft bepaald? Zo nee, waarom niet?
Dit beeld herkennen wij niet. Het besluit tot ontvlechting is gebaseerd op meerdere rapporten, en de uitwerking vindt stapsgewijs plaats met zorgvuldige besluitvorming door een Stuurgroep en organisatiebreed programmateam.
Kunt u reageren op het bericht dat signalen van de Belastingdienst actief uit de communicatie met de buitenwereld en de Tweede Kamer wordt gefilterd?
In zowel het rapport Ongekend onrecht van de Parlementaire Onderzoekscommissie Kinderopvangtoeslag als in de kabinetsreactie op dat rapport, is uitgebreid stilgestaan bij het feit dat signalen van medewerkers, burgers, bedrijven, rechtspraak, de advocatuur en hun vertegenwoordigers onvoldoende terecht zijn gekomen bij de top van Belastingdienst en Toeslagen, beleid en politiek. Het kabinet heeft maatregelen genomen om ervoor te zorgen dat signalen wel terecht komen bij top, beleid en politiek en ook dat verbeteringen worden doorgevoerd op basis van die signalen. Zo zal er jaarlijks een stand van de uitvoering uitgebracht worden door de Belastingdienst en Toeslagen en jaarlijks een staat van de uitvoering door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties als het gaat om de problematiek waar de uitvoering mee kampt. Nog dit jaar wordt gestart met de totstandkoming van deze producten. Deze documenten zullen ook aangeboden worden aan uw Kamer.
Herkent u de conclusie dat cultuurverandering op Financiën wordt beperkt tot de Belastingdienst? Bent u van plan om dit te verbreden?
Sinds begin vorig jaar wordt intensief door het gehele ministerie, inclusief de Belastingdienst, Toeslagen en Douane, gezamenlijk gewerkt aan de richting en opgaves. Zo spreekt de ambtelijke leiding met grote regelmaat over de richting en koers van het ministerie en de onderlinge samenwerking en cultuur. Met deze initiatieven wordt een stevige collectieve basis gecreëerd voor een sterker Financiën. Vanuit onder meer de cultuurprogramma’s voor Toeslagen, Douane en Belastingdienst wordt daar verder opvolging aangegeven en wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij specifieke uitdagingen en opgaves van de onderdelen zelf.
Kunt u de beantwoording van deze vragen voor 22 februari 2021 naar de Kamer sturen?
Uw Kamer is door een uitstelbrief geïnformeerd over latere verzending van de antwoorden op uw vragen.
Snel internet voor iedereen. |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat het in de digitale toekomst belangrijk is dat iedereen digitaal mee kan doen, dat in heel Nederland de internetdekking optimaal en de digitale voorzieningen voor iedereen betaalbaar en bereikbaar moeten zijn?
Ja.
Wanneer ontvangt de Kamer de actualisatie van de breedbandkaart, waarvan u in de beantwoording van eerdere Kamervragen1 aangaf dat dit «in het eerste kwartaal van 2021» of «eerder indien mogelijk» zou zijn?
De geactualiseerde breedbandkaart is inmiddels gepubliceerd en is te benaderen via de website overalsnelinternet.nl. De nieuwe kaart toont de beschikbaarheid van snel vast internet in Nederland in 2020. In een Kamerbrief die gelijktijdig met de beantwoording van deze vragen aan de Kamer is gestuurd, wordt nader ingegaan op de laatste stand van zaken aangaande de beschikbaarheid van snel vast internet.
Acht u «nauwlettend monitoren», zoals u op vraag 8 van eerdergenoemde vragen antwoordt, voldoende om te bewerkstelligen dat conform de gewijzigde motie Van den Berg2 eind 2023 tenminste 99,5 procent maar uiteindelijk 100 procent van de adressen in Nederland kan beschikken over snel internet van ten minste 100 megabit per seconde (Mbps)?
Naast het nauwlettend monitoren van de voortgang van de uitrol van snel vast internet met een snelheid van ten minste 100 Mbps, faciliteer ik ook in de kennisuitwisseling tussen provincies en sta ik samen met het Ministerie van BZK en Europa Decentraal de lokale overheden bij in advies over de Europese staatssteunkaders. Ik ben in overleg getreden met provincies over de voortgang van de uitrol van snel internet in de verschillende buitengebieden. Daarbij zijn de resultaten uit de 2020 inventarisatie naar vaste breedbanddekking en de prognose richting 2023 besproken en zijn onderling kennis en ervaringen uitgewisseld. Met de provincies is afgesproken dat we tenminste op kwartaalbasis met elkaar in gesprek blijven. Daarbij zal ik waar nodig en wenselijk ondersteunen door middel van het inbrengen van specifieke kennis en advies.
Zou in plaats van alleen «nauwlettend monitoren» een aanjagende houding niet wenselijker zijn om de doelstelling van snel internet voor daadwerkelijk iedereen op tijd te halen? Waarom wel of niet?
De inzet is om de connectiviteitsdoelstelling te behalen en iedereen van snel internet te voorzien. Onlangs informeerde ik uw Kamer in mijn brief van 6 mei jl.4 over de recente marktstudie van de ACM5 naar de uitrol van glasvezel in Nederland die laat zien dat in 2020 aanzienlijk meer glasvezel naar woningen is uitgerold dan in voorgaande jaren. In de afgelopen jaren is gebleken dat de markt in staat is om op basis van commerciële modellen grote delen van de buitengebieden in Nederland van snel vast internet te voorzien. Dit komt ook naar voren in de marktstudie van de ACM. De uitrol in het buitengebied door marktpartijen vindt momenteel nog steeds plaats, ook in (een deel van) de buitengebieden die door bureau Dialogic in haar prognose uit 2019 als uitdagend werden aangemerkt. Tegelijkertijd zijn er ook (delen van) buitengebieden waar de aanleg aanvankelijk was aangekondigd of gestart, maar waar de uitrol is gestaakt omdat ontsluiting van het gebied toch te kostbaar of ingewikkeld is gebleken. De uitrol door de markt bleek dus in de praktijk enerzijds gunstiger dan gedacht, maar anderzijds ook weerbarstiger. Deze combinatie van meevallers en tegenvallers maakt nog eens duidelijk dat het van belang is extra aandacht te blijven besteden aan de uitdagende buitengebieden en dat de ontsluiting daarvan veelal lokaal maatwerk vraagt.
Er lopen op dit moment bij diverse provincies acties om al dan niet met behulp van praktische dan wel financiële steun, de adressen in de moeilijke buitengebieden alsnog van snel internet te voorzien. Daar waar de markt de uitrol uiteindelijk niet oppakt, bestaat er de mogelijkheid voor lokale overheden om staatssteun te verlenen. Zoals benoemd, gaat het bij de ontsluiting van de overgebleven gebieden veelal om lokaal maatwerk, waarbij de geschikte oplossing onder meer afhankelijk is van de kosten van aanleg en de reeds aanwezige infrastructuur waar al dan niet op aangekoppeld kan worden. Dit was reeds in 2010 al door de Taskforce Next Generation Networks benoemd, alsmede het advies dat waar de markt het niet oppakt, er een rol ligt voor lokale overheden om de uitrol van snel internet te bevorderen.
Ik heb afgesproken met provincies om de voortgang en resultaten van die acties in de periodieke overleggen met elkaar te bespreken, om zo na te gaan welke aanpakken succesvol blijken en eventueel bruikbaar zijn in andere provincies. Daarbij merk ik wel op dat de brede toepasbaarheid van een bepaalde aanpak kan worden bemoeilijkt, vanwege lokale maatwerkaspecten, Waar nodig en wenselijk, zal ik provincies ondersteunen door middel van het inbrengen van specifieke kennis en advies.
In hoeverre is en blijft het uiteindelijk de marktdynamiek die bepaalt waar en op welke termijn snel internet wordt aangelegd? Wat en hoe groot kan en mag de rol van de overheid in uw ogen zijn, zowel landelijk als lokaal?
Zie antwoord vraag 4.
Denkt u dat de gebieden waarvan onderzoeks- en adviesbureau Dialogic eind 2019 aangaf dat deze lastig te ontsluiten zijn (circa 1.200 woonadressen in Zuid-Limburg, 7.000 woonadressen in Zeeland, 4.000 woonadressen op de Zuid-Hollandse eilanden en 1.300 woonadressen op de Hollandse kusten)3 alsnog gebaat zouden kunnen zijn bij overheidsinterventie wanneer uitrol van snel internet daar niet van de grond komt?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier(en) zouden gemeentes kunnen worden geholpen bij het creëren van de juiste randvoorwaarden tegen welke snel internet overal in een gemeente kan worden aangelegd, wetende dat Dialogic concludeerde dat «er specifieke lokale redenen zijn waarom uitrol in deze (moeilijker te ontsluiten) gebieden lastig is»? Gaat het hier voornamelijk om budget of bijvoorbeeld ook om kennis en kunde?
Er kunnen inderdaad specifieke lokale redenen zijn die de uitrol in de lastig te ontsluiten buitengebieden bemoeilijken. In haar prognose noemt Dialogic de aanwezigheid van bepaalde natuurlijke eigenschappen, zoals grondsoort of eilandenstructuur, die de aanleg van snel vast internet in die gebieden minder rendabel maken dan andere buitengebieden. In haar beleidsaanbevelingen noemen de onderzoekers dat lokale overheden de uitrol in deze gebieden kunnen bevorderen door bijvoorbeeld marktpartijen te faciliteren in de uitrol door het hanteren van kostendekkende en uniforme tarieven voor leges en graaf- en herstelwerkzaamheden en te bezien of slimme totaalafspraken kunnen worden gemaakt over graafdiepte, coördinatie van werkzaamheden en toezicht. De ACM noemt in haar glasvezelmarktstudie ook het belang van uniforme gemeentelijke voorwaarden, die ervoor zorgt dat marktpartijen hun uitrol beter kunnen plannen en uitbreiden. Via een werkgroep «vaste connectiviteit» wordt reeds samengewerkt tussen Rijk, gemeenten en marktpartijen aan concrete acties rond graafwerkzaamheden, ter bevordering van de soepele uitrol van telecomnetwerken op lokaal niveau. Mocht blijken dat de markt de uitrol in deze lastige gebieden niet door de markt worden opgepakt, dan bestaat er de mogelijkheid voor lokale overheden om staatssteun te verlenen, waarbij ik hen waar nodig en wenselijk van specifieke kennis en advies kan voorzien.
Wanneer is dit onderwerp voor de laatste keer besproken met de Vereniging Nederlandse Gemeenten, het Interprovinciaal Overleg en/of markpartijen? Bent u bereid het op korte termijn opnieuw te agenderen gelet op het belang van snel internet voor bijvoorbeeld online (thuis)werken en online (thuis)onderwijs krijgen tijdens de coronacrisis?
Medio februari ben in overleg getreden met provincies over de voortgang van de uitrol van snel internet in de verschillende buitengebieden. Daarbij was, namens een groot deel van de marktpartijen, ook branchevereniging NLConnect aanwezig. Volgend op dat overleg heb ik begin maart in kleiner comité met een aantal provincies doorgepraat over de specifieke situatie in hun provincies. Verder staan er voor dit jaar nog 3 overleggen met provincies op de agenda, waarvan de eerstvolgende in juni zal plaatsvinden. Met de VNG ben ik, via diverse overlegstructuren, doorlopend in gesprek over de soepele uitrol van snel internet op lokaal niveau. Bijvoorbeeld via de werkgroep «vaste connectiviteit», zoals genoemd in het antwoord op de vorige vraag.
Het bericht ‘Milieuramp in de Berkel: Friesland Campina vervuilde, het waterschap betaalde’. |
|
Cem Laçin |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met de ernstige vervuiling van de Berkel door Friesland Campina in 2018?1
Ja.
Kunt u aangeven of het klopt dat, hoewel het Waterschap Rijn en IJssel geen schuld had aan dit ongeval, zij toch twee derde van de kosten betaalde? Zo ja, op welke wijze wordt hiermee voldaan aan het beginsel dat de vervuiler betaalt? Zo nee, wat is dan de kostenverdeling?
Het waterschap heeft de autonome bevoegdheid om zelf een afweging te maken over de kostenverdeling. Waterschap Rijn en IJssel heeft inderdaad twee derde van de kosten betaald. Als eigenaar van de persleiding en het afvalwater ligt de verantwoordelijkheid voor de persleidingbreuk primair bij het waterschap. Het waterschap is verantwoordelijk voor de beheerkosten van de persleiding en de risico’s die daarbij horen.
In opdracht van de drie betrokken partijen (het waterschap, Friesland-Campina en de aannemer) heeft TNO onafhankelijk onderzoek gedaan naar de oorzaak van de leidingbreuk. Op basis van de resultaten van het onderzoek heeft TNO geconcludeerd dat de lekkage drie mogelijke oorzaken kan hebben of een combinatie van deze drie oorzaken. De mogelijke oorzaken die zijn aangewezen zijn aan alle partijen (deels) toe te rekenen. Dit tezamen maakte dat het voor het waterschap niet voor de hand lag om één van de andere partijen aansprakelijk te stellen.
Kunt u aangeven welke redenen ten grondslag lagen aan het geheimhouden van de kostenverdeling?
Een waterschap mag binnen de wettelijke kaders zelf besluiten welke zaken zij wel en niet actief openbaar maakt. Naar aanleiding van het WOB-verzoek is de kostenverdeling openbaar gemaakt door het waterschap.
Kunt u aangeven of deze manier van werken, alsmede de wijze waarop dergelijke kosten worden verdeeld, ook elders in Nederland gangbaar is? Zo ja, graag een overzicht, inclusief de betrokken partijen en de kostenverdeling? Zo nee, graag eveneens een overzicht, inclusief betrokken partijen en de kostenverdeling?
Soortgelijke situaties zijn bij mij en de Unie van Waterschappen niet bekend.
Wat vindt u ervan dat er niet is gekozen om de vervuiler aansprakelijk te stellen, omdat de verstandhouding dan verstoord zou raken? Deelt u de mening dat milieuvervuiling aanpakken belangrijker is dan een goede verstandhouding met bedrijven die voor milieuvervuiling zorgen?
Van het Waterschap Rijn en IJssel heb ik begrepen dat de verstandhouding geen rol heeft gespeeld. Het waterschap is de verantwoordelijk eigenaar van de persleiding en bijbehorende risico’s, en is daarmee ook zelf verantwoordelijk voor een afweging over het al dan niet aansprakelijk stellen van andere partijen.
De betrokken partijen zijn samen een onafhankelijk onderzoek gestart naar de oorzaak van de persleidingbreuk. Tussen de partijen was afgesproken dat het onderzoeksrapport een basis kon vormen voor overleg over verdeling van de schadelast. De onderzoeksresultaten hebben niet geleid tot een aansprakelijkheidsstelling van één van de partijen.
Kunt u aangeven wat in deze kwesties de rol en betrokkenheid is van de omgevingsdiensten en de provincies, waarom er in dit geval (tenminste om vast te stellen dat geen sprake is van laakbaar handelen) geen aangifte is gedaan van een milieudelict en wat de wet in deze kwesties voorschrijft als handelwijze?
Waterschap Rijn en IJssel heeft de calamiteit meteen gemeld bij de omgevingsdiensten, gemeenten, provincie en ook bij de politie Oost-Nederland. Alle maatregelen die genomen zijn, zijn ook afgestemd met de bevoegde gezagen. Het OM heeft vanuit de eigen onafhankelijke rol de zaak onderzocht. Op basis van haar bevindingen heeft het OM geen aanleiding gezien om betrokken partijen strafrechtelijk te vervolgen.
Kunt u aangeven op welke wijze in dit soort gevallen de aansprakelijkheid wordt bepaald en waarom niet altijd wordt gekozen voor een gang naar de onafhankelijke rechtspraak?
De partijen hebben onderling overeenstemming bereikt over de kostenverdeling. De gang naar de rechter is bedoeld voor gevallen waarbij er geen overeenstemming gevonden kan worden. Pas dan is het aan de rechter om een eventuele aansprakelijkheid te bepalen.
Kunt u aangeven of de betrokken partijen verzekerd zijn tegen dit type calamiteiten? Zo ja, welke schade werd hiermee gedekt? Zo nee, waarom niet en waarom is dit niet verplicht?
Het waterschap heeft haar eigendommen verzekerd middels een eigendommenverzekering. Deze calamiteit valt echter niet onder de dekking. Waterschappen maken zelf een afweging in waar zij zich wel en niet voor verzekeren.
Is er onderzoek gedaan naar de vervuiling die heeft plaatsgevonden en de mogelijke gevolgen voor mens, dier en natuur? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Ja, dit is gedurende de calamiteit en de periode daarna actief onderzocht: het waterschap heeft zelf actief gemonitord en ook de omgevingsdiensten waren hierbij betrokken. Met name ten tijde van de calamiteit was er sprake van vissterfte.
Er zijn geen milieugevaarlijke stoffen in het milieu geloosd. Het ging hier om melkresten en niet- schadelijke schoonmaakmiddelen. De vissen stierven door zuurstofgebrek. Om het ecosysteem snel te kunnen laten herstellen heeft het waterschap de bodem van de Berkel gereinigd. Ook de bodem waar het water tijdelijk is opgeslagen, is gereinigd. Het systeem en de vissenpopulatie hebben zich inmiddels hersteld.
Heeft de vervuiling en de gemaakte kosten door het waterschap gevolgen gehad voor de gebruikers van het Waternet, zijn bijvoorbeeld de kosten voor de afname van water omhoog gegaan? Zo ja, hoeveel?
Het waterschap geeft aan dat de gemaakte kosten zijn opgevangen vanuit de reserves en het jaarresultaat.