Het bericht ‘#meerdaneenapplaus voor de kraamzorg’. |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het meegestuurde bericht «#meerdaneenapplaus voor de kraamzorg»?1
Ik heb hier kennis van genomen.
Deelt u de mening dat de anderhalve meter afstand in de kraamzorg niet te waarborgen is én het zeker niet gaat om zorg die uit te stellen is?
Binnen de kraamzorg is het advies van de koepelorganisatie BO geboortezorg aan de kraamverzorgenden om, waar mogelijk, de anderhalve meter afstand in acht te nemen, en dit ook te communiceren met en te benadrukken bij het kraamgezin. Ik ben van mening dat de 1,5 meter afstand houden in sommige situaties niet mogelijk is, zoals bijvoorbeeld bij de persoonlijke verzorging van de kraamvrouw, de pasgeborene en hulp bij de borstvoeding. Het is daarom van groot belang dat vooraf goed geïnventariseerd wordt of er in het kraamgezin een (verdenking op) Covid-19 besmetting is.
Zorg uitstellen is in de kraamzorg niet aan de orde aangezien het om noodzakelijke zorg gaat.
Bent u het eens met de stelling dat de kraamverzorgende tijdens de coronacrisis juist meer taken toegewezen kreeg dan normaal?
De kraamverzorgende heeft, zeker in de eerste maanden van de Corona pandemie veel taken en verantwoordelijkheden toebedeeld gekregen omdat verloskundigen toen minder op huisbezoek kwamen. Kortom: taken waren anders ingericht. Indien er sprake was en is van een Covid-19 besmetting kunnen minder uren directe zorg ingezet worden en wordt in plaats daarvan gebruik gemaakt van zorg op afstand. Tevens geldt bij een (verdenking op) covid-19 besmetting een aangepaste werkinstructie. Hiervoor heeft het Kenniscentrum Kraamzorg (KCKZ) een richtlijn opgesteld.
Bij een gezin zonder verdenking op Covid-19 is het takenpakket ongewijzigd, maar worden met name de hygiënemaatregelen extra benadrukt.
Wat is uw reactie op de opmerking dat veel kraamverzorgenden nog steeds niet werken met de juiste mondkapjes?
Het is belangrijk dat zorgmedewerkers werken met de juiste beschermingsmiddelen. De kraamzorg sector volgt daarin het advies van het RIVM. Voor de zorgverleners buiten het ziekenhuis en ook voor de kraamzorg gelden de uitgangspunten van het RIVM voor gebruik van persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) buiten het ziekenhuis, welke te raadplegen zijn via https://lci.rivm.nl/covid-19/PBMbuitenziekenhuis.
Dat betekent bij een kraamgezin met (verdenking op) Covid-19 ter bescherming van de medewerker de volgende PBM moeten worden gebruikt: een spatwaterdicht chirurgisch mondneusmasker type IIR, bril, schort en wegwerphandschoenen. In het PBM-verdeelmodel is tevens de volgende passage opgenomen: «De bevalling door de verloskundige wordt ondersteund door een kraamverzorgende. Als sprake is van een COVID-besmetting is het gebruik van PBM door de kraamverzorgende wenselijk bij de bevalling, de controles van de kraamvrouw en de ondersteuning bij de borstvoeding.»
De afweging wat gebruikt moet worden in het betreffende gezin is aan de kraamverzorgende zelf en indien wenselijk kan een persoonlijke professionele afweging worden gemaakt, bijvoorbeeld als een kraamverzorgende meer PBM wil gebruiken. Tevens is het mogelijk dat een kraamgezin de kraamverzorgende verzoekt PBM te gebruiken ookal is dat volgens de richtlijn niet noodzakelijk, hierin maakt de kraamverzorgende een afweging.
Werkgevers zijn aan zet om de juiste materialen te verstrekken aan hun medewerkers.
Bent u van mening dat kraamzorgmedewerkers ook meer dan een applaus verdienen? Zo ja, op welke wijze zult u zich inzetten voor betere arbeidsvoorwaarden?
Voorop staat dat alle zorgprofessionals belangrijk werk doen. Dat geldt ook voor kraamzorgmedewerkers. Het Ministerie van VWS zorgt met de «Overheidsbijdrage in de arbeidskostenontwikkeling» (OVA) ervoor dat het salaris van zorgprofessionals kan meegroeien conform de loonontwikkelingen in de markt. Het is vervolgens aan de sociale partners hierover afspraken te maken in de CAO van de kraamzorgsector. Het vraagstuk voor salarisontwikkeling in de kraamzorg was voor de betrokken partijen ook verbonden aan de vraag over de financiële situatie in de kraamzorg en de hoogte van de nieuwe tarieven voor kraamzorg. De NZa heeft deze inmiddels per 2021 omhoog bijgesteld. Voor de sociale partners was dit de aanleiding om de gesprekken over een nieuwe cao te hervatten.
Hebben kraamverzorgenden recht op de bonus van 1.000 euro in 2020 en van 500 euro in 2021? Zo neen, waarom niet?
De bonus is bedoeld voor de zorgprofessional die in de periode van 1 maart tot 1 september 2020 een uitzonderlijke prestatie heeft geleverd tijdens de COVID-19 uitbraak door middel van inzet voor patiënten en cliënten met COVID-19, en/of heeft bijgedragen aan de strijd tegen COVID-19 en niet meer dan tweemaal modaal verdienen bij voltijds inzet.
Uitgangspunt bij de beoordeling of er sprake is van een uitzonderlijke prestatie, is de inzet die de zorgprofessional heeft geleverd.
Niet ter beoordeling is de vraag of een zorgprofessional risico heeft gelopen om besmet te raken met COVID-19. Het is aan de zorgaanbieder om te beoordelen of de zorgprofessional in aanmerking komt voor de bonus.
Om de zorgaanbieder te helpen bij de beoordeling van de vraag welke zorgprofessionals in aanmerking komen voor de bonus is door het Ministerie van VWS een handreiking voor zorgaanbieders beschikbaar gesteld. De handreiking is te raadplegen op de website van de rijksoverheid als ook op de website van DUS-I (zijnde uitvoerder van de subsidieregeling)2.
Het Ministerie van VWS acht het niet aannemelijk dat de zorgprofessionals in de kraamzorg een op een vallen onder de afbakeningscriteria zoals gesteld in de handreiking. De beoordeling van de vraag of er sprake is van een uitzonderlijke prestatie is echter aan de zorgaanbieder. Als de zorgaanbieder van mening is dat de zorgprofessional werkzaam in deze deelsector wel valt onder het afbakeningscriterium en dus een bonus verdient, dan kan van de lijst worden afgeweken en kan de zorgaanbieder de zorgprofessional een bonus toe kennen.
Het artikel 'Piek besmettingen legionella: in juli bijna 100 mensen in ziekenhuis' |
|
Cem Laçin , Corrie van Brenk (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Piek besmettingen legionella: in juli bijna 100 mensen in ziekenhuis»?1
Ja.
Hoe verklaart u de piek in legionellabesmettingen die in juli 2020 te zien is ten opzichte van voorgaande jaren?
De piek in het aantal patiënten met een longontsteking door legionella in juli 2020 hangt samen met de weersomstandigheden. Juni was een warme maand en eind juni en in juli waren er lokaal zware regenbuien. Uit Nederlands en internationaal onderzoek blijkt dat er een duidelijke relatie is tussen de weersomstandigheden en het aantal legionellose meldingen. Aangenomen wordt dat de bacterie bij bepaalde weersomstandigheden (flinke buien bij warm weer) beter kan overleven in de lucht. Omgevingsbronnen die legionella verspreiden in de buitenlucht kunnen daardoor tot meer besmettingen leiden. Ook in andere jaren, bijvoorbeeld in juni en september 2018 en augustus 2019, waren vergelijkbare pieken te zien die samenhingen met de weersomstandigheden.
Kunt u de uitspraak van het RIVM toelichten, dat stelt dat de piek in het aantal besmettingen niet gerelateerd is aan het weer openstellen van gebouwen en voorzieningen na de lockdown? En kunt u toelichten of en waarom dit al met zekerheid is te zeggen?
De GGD heeft ook in juli op de gebruikelijke wijze bronopsporing gedaan bij patiënten met een longontsteking door legionella. Bij deze bronopsporing worden mogelijke bronnen in kaart gebracht waaraan patiënten waren blootgesteld. Dit gebeurt onder andere via een interview met de patiënt aan de hand van een vragenlijst. Verneveling van leidingwater bij openbare gebouwen en voorzieningen die eerder wegens de lockdown niet in gebruik waren, zoals kantoren, scholen, sauna’s of sportfaciliteiten, werden in deze periode niet genoemd door de patiënten als mogelijke bron. Tijdens het warme weer noemde een klein aantal patiënten een bezoek aan een zwembad, maar dit aandeel was niet hoger dan andere jaren.
Kunt u toelichten waarom het RIVM bij voorbaat al stelt dat de toename vooral komt door veranderende weersomstandigheden?
Op basis van informatie uit de bronopsporing van de GGD en diverse kenmerken en geografische patronen van de spreiding van de patiënten stelt het RIVM vast dat de weersomstandigheden een rol spelen bij de toename. De GGD en het RIVM blijven tijdens een dergelijke stijging echter alert op mogelijke signalen die kunnen duiden op een uitbraak door een gemeenschappelijke bron. Daar werden geen aanwijzingen voor gezien in juli 2020.
Nederlanders reisden in 2020 echter minder vaak naar het buitenland en ziekte door legionella na een buitenlandse reis werd dan ook minder vaak gezien dan andere jaren. Doordat meer mensen in eigen land bleven, kan dit wel invloed hebben gehad op het aantal mensen dat in eigen land ziek werd door legionella. Er waren echter geen clusters bij Nederlandse accommodaties, en ook lijkt het aantal patiënten dat vooraf in een Nederlandse accommodatie verbleef, en dus eventueel tijdens het verblijf is besmet, niet hoger dan andere jaren. Deze informatie is voor de zomer van 2020 echter nog niet helemaal compleet.
Bent u bereid om meer onderzoek te faciliteren, nu het RIVM stelt dat er meer onderzoek nodig is «om te weten wat de bronnen zijn die belangrijk zijn bij de verspreiding bij dat regenachtige weer»?
Er zijn aanwijzingen dat flinke regenbuien bij warm weer, een potentiële bron van legionella zouden kunnen zijn. Zoals aangegeven bij vraag 2 en 3 vermoedt het RIVM dat de piek in het aantal patiënten met een longontsteking door legionella in juli 2020 samenhangt met de weersomstandigheden. Uit Nederlands en internationaal onderzoek blijkt dat er een duidelijke relatie is tussen de weersomstandigheden en het aantal legionellose meldingen. Verder onderzoek om vast te stellen wat de specifieke bronnen zijn die een rol spelen bij de verspreiding van legionellabacteriën bij regenachtig weer beperkt zich eigenlijk tot het verzamelen van gegevens van meer gevallen in de toekomst, op de manier zoals nu al gebeurt, door bronopsporing. Het RIVM is gericht op het zo goed mogelijk in kaart brengen van potentiële bronnen van legionellaverspreiding en neemt daarin de link met de weersomstandigheden mee.
Bent u bereid te investeren, bijvoorbeeld via een met regelmaat terugkerende campagne, in de kennis van de bevolking over de mogelijke oorzaken en preventie van legionella, zeker nu corona de volle aandacht heeft?
Op de website van het RIVM2 en de website van de rijksoverheid3 is goede informatie beschikbaar voor de preventie van legionella. Daarnaast attenderen de drinkwaterbedrijven hun klanten onder meer via hun websites op het belang van het doorspoelen van de kraan na vakantie. Voorlichting over preventie van legionella in algemene zin levert weinig aanknopingspunten op, omdat het risico op legionella door blootstelling aan leidingwater thuis zeer beperkt is. Op plaatsen waar mogelijk meer risico is, zoals in ziekenhuizen, hotels, sauna’s of zwembaden, worden al preventieve maatregelen genomen om legionellabesmettingen te voorkomen, en zijn geen aanvullende maatregelen door de bezoeker nodig, zodat geen extra publieksvoorlichting nodig is.
Bent u bereid om de mogelijkheid van een legionellabesmetting onder de aandacht te brengen bij artsen en verpleegkundigen, aangezien men in deze tijd bij longklachten vooral geënt zal zijn op een mogelijke coronabesmetting?
Er zijn geen aanwijzingen dat legionellabesmettingen in deze tijd vaker over het hoofd worden gezien. Wanneer vervolgdiagnostiek bij ernstige klachten of longontsteking na een negatieve coronatest wordt ingezet, is een test op legionellose nu al één van de logische vervolgstappen. Volgens de richtlijn van longartsen dienen patiënten met ernstige longontsteking in het ziekenhuis altijd getest te worden op legionella voor het bepalen van het juiste antibioticabeleid4. Aangezien de risicogroep (ouderen, mensen met comorbiditeit) overlapt met die van corona kan attendering van zorgverleners op de toename van besmettingen met legionella nuttig zijn.
Op 6 augustus werd daarom in het wekelijkse verslag van het signaleringsoverleg van het RIVM aan professionals in de infectieziektebestrijding, waaronder medische microbiologen, aandacht besteed aan het verhoogde aantal patiënten met een legionella-infectie in de maand juli.
De Nederlandse stilte ten aanzien van het historische vredesakkoord in het Midden-Oosten |
|
Thierry Baudet (FVD) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u het vredesakkoord dat Israël, de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein vandaag in Washington D.C. sluiten? Deelt u de mening dat dit een historische gebeurtenis is, vergelijkbaar met de vredesakkoorden met Egypte (1977) en Jordanië (1994)?
Het zijn historische akkoorden, die het kabinet verwelkomt. Na de Oslo-akkoorden tussen Israël en de PLO, waarmee de PLO Israël erkende, en de vredesverdragen tussen Israël en Egypte en tussen Israël en Jordanië, waarmee formeel een einde kwam aan de vijandigheden tussen die landen, zijn er met deze akkoorden twee Arabische landen bij gekomen die hebben verklaard formele betrekkingen aan te willen gaan met Israël. Dit verbreedt de erkenning van Israël in de Arabische regio, en draagt bij aan de regionale stabiliteit en welvaart.
Ik heb de ministers van Buitenlandse Zaken van Israël en de Verenigde Arabische Emiraten gefeliciteerd, en de ondertekening van de beide akkoorden op 16 september verwelkomd. De EU heeft beide akkoorden verwelkomd met gezamenlijke verklaringen op 15 augustus1 en 12 september.2
Deelt u de mening dat deze vredesakkoorden de stabiliteit in het Midden-Oosten verbeteren en dat een dergelijke verbetering in de «ring van instabiliteit» rondom Europa ook Nederland ten goede komt?
Zie antwoord op vraag 1.
Hoe beoordeelt u de rol van de Amerikaanse president in de totstandkoming van deze succesvolle vredesonderhandelingen?
Deze akkoorden zijn een belangrijk diplomatiek succes voor de VS, wiens betrokkenheid van groot belang is geweest. Deze normaliseringsakkoorden volgen op eerdere toenadering en samenwerking achter de schermen tussen Israël, de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein, op initiatief van de betrokken landen zelf en met steun van de opeenvolgende Amerikaanse regeringen. Dit was onder meer het gevolg van gedeelde zorgen over de rol van Iran, maar ook omdat de Verenigde Arabische Emiraten, Bahrein en Israël voordeel zagen bij samenwerking op andere terreinen.
De huidige Amerikaanse regering heeft toenadering tussen Israël en Arabische landen een belangrijk onderdeelgemaakt van diens inzet voor het Midden-Oosten, zoals bijvoorbeeld bleek uit de aanwezigheid van een Israëlische delegatie bij de bijeenkomst in Manama waarbij de VS het economisch deel van diens vredesplan presenteerde. Dit gold ook voor de bijeenkomsten van het Warschau-proces, het initiatief van de Verenigde Staten om samenwerking in het Midden-Oosten op onder meer terrorismebestrijding veiligheid, energiezekerheid te bevorderen, waaraan onder meer Nederland, de EU, de VS, Israël, Saudi Arabië, de Verenigde Arabische Emiraten en Bahrein deelnemen.
De Verenigde Arabische Emiraten hebben gezegd het besluit tot aangaan van diplomatieke betrekkingen juist nu gezet te hebben om Israël te weerhouden van het uitvoeren van eenzijdige annexatie van delen van de Westelijke Jordaanoever. Het idee van annexatie kwam prominent naar voren in de afgelopen Israëlische verkiezingen, mede door de presentatie van de Amerikaanse plannen voor het Midden-Oosten vredesproces begin dit jaar. Nadat Israël en de Verenigde Arabische Emiraten hun akkoord bekend maakten, heeft Bahrein aangegeven ook diplomatieke relaties met Israël aan te willen gaan.
Waarom denkt u dat deze Amerikaanse president in staat is geweest dit vredesakkoord te bereiken, terwijl vorige presidenten dat kennelijk niet waren?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u lessen die Nederland hieruit kan trekken voor het buitenlands beleid?
De akkoorden tonen het belang van het aangaan en waar mogelijk verdiepen van de dialoog met andere landen om te onderzoeken waar gedeelde belangen liggen, ook al is er op sommige terreinen sprake van verschil van inzicht. Nederland is daarom ook voorstander van het benutten van alle instrumenten die de EU heeft om de dialoog met Israël en de Palestijnse Autoriteit te voeren, inclusief het organiseren van een Associatie Raad met Israël. Het organiseren van een Associatie Raad biedt de mogelijkheid om de samenwerking tussen de EU en Israël, binnen de grenzen van 1967, te versterken. Het biedt ook de kans om over zaken te spreken waar we het niet noodzakelijkerwijs eens zijn, zoals bijvoorbeeld het nederzettingenbeleid.
Waarom is er geen Nederlandse afgevaardigde bij de vredesceremonie die vandaag in Washington D.C. plaatsvindt, terwijl de Hongaarse Minister van Buitenlandse Zaken Szijjártó wel aanwezig is? Welk signaal geeft het kabinet hiermee af met betrekking tot de waarde die Nederland hecht aan de verbetering van de stabiliteit in het Midden-Oosten?
De Verenigde Staten bepaalden het uitnodigingsbeleid, waarbij een dwarsdoorsnede van de EU-lidstaten was uitgenodigd, waarvan alleen Hongarije op ministerieel niveau. De andere uitgenodigde EU lidstaten waren Duitsland, Frankrijk, Italië, Denemarken, Ierland, Griekenland, Oostenrijk, Polen, Zweden, Bulgarije en Slovenië.
Waarom koos dit kabinet ervoor om de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking – met hoofddoek – als plaatsvervangend Minister van Buitenlandse Zaken op audiëntie bij de president van de Islamitische Republiek Iran te laten komen, een regime dat vreedzame demonstranten als Navid Afkari executeert? Is het in dat licht niet vreemd dat de Minister van Buitenlandse Zaken wél acte de présence geeft in een land dat het Westen vijandig gezind is, maar verzuimt af te reizen naar de ceremonie van een succesvol vredesakkoord, gesloten onder leiding van onze bondgenoot de Verenigde Staten? Hoe beoordeelt u deze discrepantie?
Minister Kaag reisde in februari 2018 af naar Iran, Oman en Saudi-Arabië als Minister van Buitenlandse Zaken, ter uitvoering van afspraken die onder Minister Zijlstra gemaakt waren, gericht op het onderhouden van de bilaterale diplomatieke verhoudingen en regionale veiligheid. Het kabinet is van mening dat het beter is in gesprek te blijven, ook met partijen waarmee het niet op alle vlakken eens is.
Het bericht dat China wereldwijd 2,4 miljoen sleutelfiguren volgt |
|
Harry van der Molen (CDA), Martijn van Helvert (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «China volgt wereldwijd 2,4 miljoen sleutelfiguren»?1
Ja.
Heeft u de informatie uit de gelekte databank in kunnen zien en/of informatie ontvangen over de databank? Zo ja, staan er ook Nederlanders in de databank? Zullen de Nederlanders die door Zhenhua Data zijn aangemerkt als «sleutelfiguur» en vanuit China in de gaten worden gehouden, hierover worden geïnformeerd?
Ik ben geïnformeerd over de databank. Vanwege de bijzondere verantwoordelijkheid van de rijksoverheid voor het stelsel bewaken en beveiligen heb ik laten onderzoeken of personen die een bijzondere functie hebben in de democratische rechtsorde in het databestand voorkomen. Dit blijkt het geval. Betreffende personen zijn hierover geïnformeerd.
Kunt u aangeven of het verzamelen van data over Nederlandse «sleutelfiguren» de aanhoudende aandacht heeft van onze inlichtingendiensten?
Deze mediaberichten passen in het beeld van de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, zoals ook blijkt uit onder andere cybersecuritybeelden van de afgelopen jaren en de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Hiervoor is inderdaad aanhoudende aandacht.
Met welke intenties denkt u dat een Chinees bedrijf op grote schaal persoonsgegevens en potentieel compromitterende informatie van miljoenen mensen wereldwijd verzamelt?
Er zijn statelijke actoren die op grote schaal persoonsgegevens verzamelen, zowel uit open bronnen, zoals op basis van contacten die iemand onderhoudt op sociale media, als uit niet-openbare bronnen, bijvoorbeeld door het hacken van de systemen van hotelketens, telecombedrijven en medische instellingen.
De afgelopen jaren hebben de inlichtingen- en veiligheidsdiensten meermaals in jaarverslagen gemeld dat statelijke actoren gegevens verzamelen die voor hen op velerlei manieren van nut kunnen zijn, waaronder voor doeleinden die andere personen, organisaties of landen schaden. Voorbeelden hiervan zijn politieke en economische spionage, beïnvloeding van diaspora of het uitvoeren van digitale aanvallen (bijvoorbeeld phishing). Daarbij kan (vertrouwelijke) informatie van bijvoorbeeld ambtenaren, wetenschappers, topfunctionarissen en journalisten gericht worden gebruikt.
Kunt u bevestigen dat de Chinese Volkspartij en het Chinese leger klant zijn van het Chinese techbedrijf Zhenhua Data? Heeft u indicaties dat Chinese veiligheidsdiensten opdracht gaven voor de deze operatie?
In de media wordt melding gemaakt van het feit dat Zhenhua Data de Chinese Communistische Partij en het Volksbevrijdingsleger als voornaamste klanten zou hebben. Het kabinet kan dit niet bevestigen. Op dit moment heeft het kabinet geen indicaties dat de Chinese veiligheidsdiensten opdracht hebben gegeven voor het verzamelen van data en het aanleggen van een database door Zhenhua Data.
Kan deze gedetailleerde Chinese informatievergaringsoperatie worden beschouwd als een poging van de Chinese regering om ook personen buiten China te vangen in een sociaal kredietsysteem? Wat zegt dit alles over de intenties van China op het wereldtoneel?
Zoals aangegeven in het antwoord op vragen 3 en 4 passen de mediaberichten in het beeld van de dreiging die uitgaat van statelijke actoren, zoals ook blijkt uit onder andere cybersecuritybeelden van de afgelopen jaren, de jaarverslagen van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Voorbeelden hiervan zijn politieke en economische spionage, beïnvloeding van diaspora of het uitvoeren van digitale aanvallen (bijvoorbeeld phishing). Daarbij kan (vertrouwelijke) informatie van bijvoorbeeld ambtenaren, wetenschappers, topfunctionarissen en journalisten gericht worden gebruikt. Het kabinet heeft geen aanwijzingen dat het databestand van het bedrijf Zhenhua deel uitmaakt van het Chinese sociaalkredietsysteem.
Welke acties bent u van plan te nemen naar aanleiding van deze bevindingen?
Weerbaarheid tegen statelijke dreigingen is van groot belang. Het kabinet zet zich, zoals gemeld in de Kamerbrief tegengaan statelijke dreigingen2, in voor verhoging van de weerbaarheid op het terrein van het tegengaan van ongewenste buitenlandse inmenging via diaspora, voor het beschermen van democratische instituties en processen en voor het versterken van de economische veiligheid. Daarnaast wordt er via de uitvoering van de Nederlandse Cybersecurity Agenda structureel ingezet op het verhogen van de digitale weerbaarheid van Nederland. Eerdergenoemde berichtgeving toont aan dat bewustwording bij personen en organisaties voor digitale veiligheid een essentieel onderdeel vormt van deze aanpak. Het kabinet zet zich daarom ook onverminderd in voor onder andere tijdige detectie en optimalisering van cyber-weerbaarheid van de Nederlandse samenleving en specifiek ten aanzien van instellingen die dergelijke data verzamelen.
Naar aanleiding van de genoemde berichtgeving is een infosheet «Beschermen Persoonsgegevens» opgesteld om mensen te informeren over de risico’s van digitalisering en handvatten te bieden hoe online persoonsgegevens te beschermen. Dit infosheet is verspreid naar de relevante organisaties en te vinden op de website van de NCTV.
Wat betekent deze schokkende onthulling voor de toekomstige positie van Chinese leveranciers van telecombedrijven op de Nederlandse markt?
Op 1 juli 2019 heeft het kabinet aanvullende beschermingsmaatregelen aangekondigd voor de veiligheid en integriteit van de telecomnetwerken en -diensten3. Deze maatregelen zijn genomen op basis van een risicoanalyse van de Task Force Economische Veiligheid met medewerking van de drie grote telecomaanbieders. Het kabinet kiest hierbij voor een landenneutrale en daarmee toekomstbestendige aanpak, dat wil zeggen, een aanpak op basis van objectieve criteria die mee kan bewegen met een veranderend dreigingsbeeld en onvoorziene technologische en marktontwikkelingen.
Het bericht ‘Trafikverket publiceert tender nachttrein Zweden-Brussel/Hamburg’ |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Trafikverket publiceert tender nachttrein Zweden-Brussel/Hamburg»?1
Ja.
Welke kansen ziet u om de treinverbinding door te trekken van Malmö en Stockholm en Hamburg richting Amsterdam en Brussel?
In eerder onderzoek van het KIM2 naar potentiele bestemmingen voor een nachttrein vanuit Nederland is Malmö niet naar voren gekomen als potentiele bestemming, maar Kopenhagen wel. Er is contact gelegd met de Zweedse overheid met de vraag in hoeverre de nachttrein vanuit Malmö ook Nederland aan kan doen op weg naar Brussel dan wel op welke wijze Nederlanders met een overstap ook handig van deze nachttrein gebruik kunnen maken. Vanuit de Zweedse overheid begrijp ik echter dat de trein buiten Zweden en Denemarken op commerciële basis in open access zal opereren en het daarmee aan de uiteindelijke vervoerder is om de precieze lijnvoering en halteringen te bepalen. Wellicht ontstaan op later moment meer mogelijkheden om als Nederland aan te sluiten bij de ontwikkelingen, bijvoorbeeld wanneer meer duidelijkheid is over de gekozen vervoerder, en kan dan ingespeeld worden op bovengenoemde potentie van een verbinding met Kopenhagen. Daarom zal IenW in haar contacten met de Scandinavische landen blijven zoeken naar mogelijkheden om als Nederland van deze kans gebruik te maken.
Bent u bereid het potentieel te verkennen van een rechtstreekse verbinding vanuit Nederland of via een goede overstap naar Zweden en dit mee te nemen in de marktverkenning van 2021 betreffende internationale spoorlijnen en het hoofdrailnet? Zo nee, waarom niet?
In het kader van Toekomstbeeld OV, het Europese platform voor internationale verbindingen en de marktverkenning naar internationale lijnen, zoals aangekondigd in mijn brief over de marktordening op het spoor3, wordt breed onderzocht welke internationale verbindingen vanuit Nederland kansrijk zijn. Hierbij wordt ook rekening gehouden met de beelden die er aan de andere kant van de grens leven, zoals de recent door de Duitsers gepresenteerde visie op een Europees internationaal netwerk. Zoals toegezegd ontvangt uw Kamer voor het NO MIRT een brede voortgangsbrief over de ontwikkelingen rondom internationaal spoorvervoer voor reizigers, waarin ik nader in zal gaan op de eerder genoemde onderzoeken.
Deelt u de mening dat dit een mooie kans is om invulling te geven aan de motie Kröger/Schonis over kansen en knelpunten om nachttreinen op kansrijke corridors te laten rijden?2 Zo ja, ziet u naast deze verbinding nog meer kansen voor andere mogelijke verkenningen, zodat het nachtrailnet nog verder kan worden uitgebreid?
Het stimuleren van nachttreinen maakt onderdeel uit van mijn bredere beleid om het internationaal reizigersvervoer per trein te stimuleren, mede ook naar aanleiding van de door het lid Schonis genoemde motie. Momenteel wordt de eerdergenoemde marktverkenning naar internationale verbindingen vormgegeven, deze biedt mogelijk een kans om ook naar nieuwe verbindingen te kijken. Verder zie ik ook mogelijkheden om in het kader van het Europese platform gezamenlijk met andere lidstaten onderzoek te doen naar internationale (nacht)verbindingen.
Het bericht 'Coronaregels overtreden maar Van Rooi Meat krijgt geen straf: gemeenteraad wil opheldering' |
|
Paul Smeulders (GL), Laura Bromet (GL) |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Coronaregels overtreden maar Van Rooi Meat krijgt geen straf: gemeenteraad wil opheldering»?1
Ja, ik heb het bericht gelezen.
Wat vindt u ervan dat de Veiligheidsregio Brabant-Zuidoost ervoor koos om Van Rooi Meat niet te bestraffen? Vindt u ook dat ook slachterijen zich aan de coronaregels moeten houden?
Zoals aangegeven in antwoorden op vragen van het lid Wassenberg2 d.d. 12 augustus 2020 is Van Rooi Meat na de sluiting weer gefaseerd opgestart met klachtenvrije en negatief geteste medewerkers. Aan de herstart van de werkzaamheden is een test met een testgroep van aanvankelijk 300 personen op verschillende afdelingen vooraf gegaan, in de dagen erna oplopend in omvang. De snelheid van de fasering in deze opstart was afhankelijk van de beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit en de beoordeling van deze testresultaten door de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten (GGD). De beschikbaarheid van (commerciële) testcapaciteit was ruimer voorhanden dan vooraf ingeschat. De te nemen maatregelen, zowel materieel als procedureel, waren goed en deskundig uitgevoerd.
Het daadwerkelijk starten van het volledige productieproces was afhankelijk van de testresultaten, van ziektebeelden (informatie van bedrijfsartsen) en de te nemen maatregelen door het bedrijf. Hiervoor is in de casus Van Rooi Meat ingestoken op een integrale aanpak van de gezondheidsproblemen; in het bedrijf is vooraf alles op orde gebracht, maar ook het reizen en wonen van de medewerkers moet volgens afspraak uitgevoerd worden.
De voorzitter van de veiligheidsregio heeft een afweging gemaakt en besloten het bedrijf een waarschuwing te geven en geen sanctie op te leggen voor het feit dat er vooraf geen melding is gemaakt van het daadwerkelijk bij de controle aanwezige aantal personen. Aan de overige afspraken werd wel voldaan en de situatie werd als voldoende veilig en verantwoord geacht.
Had het bedrijf niet gesloten moeten worden toen bleek dat er teveel mensen aan het werk waren?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt er bij slachterijen soepeler omgegaan met de regelgeving om ze niet in de problemen te brengen? Wat zouden de gevolgen voor veehouders zijn als meerdere slachterijen de deuren moeten sluiten?
Nee, dat is niet het geval. Indien er in een slachterij een situatie ontstaat die een bedreiging voor de volksgezondheid vormt, zal daar onmiddellijk actie op worden ondernomen door de veiligheidsregio, met betrokkenheid van de GGD en desgewenst met hulp van de Inspectie SZW en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Als meerdere slachterijen de deuren moeten sluiten dan heeft dat gevolgen voor de beschikbare slachtcapaciteit in Nederland. Slachthuizen organiseren met elkaar dat het tekort aan capaciteit zoveel mogelijk op wordt gevangen.
Is de Inspectie SZW betrokken bij de beoordeling van de veiligheid van de werknemers bij Van Rooi Meat? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is het oordeel van de Inspectie?
De werkgever is verantwoordelijk voor gezonde en veilige werkomstandigheden. Zoals aangegeven in het antwoord op vragen van het lid Wassenberg3 d.d. 12 augustus 2020 is de Inspectie SZW op vrijdag 31 juli jl. op verzoek van de GGD, onaangekondigd langs gegaan bij Van Rooi Meat in Helmond en Someren. In Helmond heeft de Inspectie SZW geen onregelmatigheden gevonden.
Is er op dit moment nog steeds extra aandacht van de Inspectie SZW voor de situatie in slachterijen, kunt u garanderen dat er in alle slachterijen op dit moment veilig wordt gewerkt? Hoe staat het met de uitvoering van de motie Smeulders-Bromet?2
Zoals aangekondigd in de brief over de kabinetsreactie op de aanbevelingen van het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten5, werken de veiligheidsregio’s op dit moment samen met de landelijke toezichthouders en de meest betrokken departementen aan de inrichting van een nieuw samenwerkingsplatform bij het Landelijk Operationeel Team Corona (LOT-C).
Sinds 1 september 2020 is het landelijke samenwerkingsplatform operationeel. Het landelijke samenwerkingsplatform bereidt – met respect voor de verantwoordelijkheden en bevoegdheden van de verschillende partijen – een gecoördineerde inzet voor op het regionale niveau om snel te kunnen optreden bij een uitbraak in een bedrijf of een sector, zoals recent bij slachthuizen en zoals verzocht in motie Smeulders en Bromet6.
De Inspectie SZW en de NVWA werken nauw samen bij de aanpak van de problematiek rondom eerlijk, veilig en gezond werk in slachthuizen.
De NVWA is als werkgever verantwoordelijk voor een veilige werkomgeving voor haar medewerkers en de officiële assistenten van de Kwaliteitskeuring Dierlijke Sector (KDS). De NVWA neemt maatregelen als hun veiligheid in het geding is. De signalen van de NVWA worden door de Inspectie SZW meegenomen om op basis van risicogericht toezicht de bedrijven waarbij een inspectie plaatsvindt te selecteren. Ook zijn er gezamenlijk afgestemde inspecties tussen de NVWA en de Inspectie SZW. Bij het monitoren van de veiligheid van slachterijen leveren de GGD-en en de veiligheidsregio’s een belangrijke rol.
Het bericht 'Flinke weerstand akkerbouw tegen Waddenagenda' |
|
Aukje de Vries (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Flinke weerstand akkerbouw tegen Waddenagenda»? Wat vindt u van het bericht?1
Ik heb kennisgenomen van het bericht.
Hoe zijn de vertegenwoordigende organisaties van de boeren en meer specifiek de akkerbouwers (zoals de Land- en Tuinbouworganisatie (LTO) en de Nederlandse Akkerbouw Vakbond (NAV)) betrokken bij het opstellen van de ontwerp Waddenagenda 2050 en wat is er met hun input gedaan? Hoe zijn de natuurorganisaties betrokken?
De LTO Noord is betrokken geweest bij het proces om te komen tot de ontwerp«Agenda voor het Waddengebied 2050» (Agenda). De conceptstukken voor de projectgroep zijn steeds met LTO gedeeld en zij zijn ook uitgenodigd voor de projectgroep. Ook heeft LTO deelgenomen aan verschillende inhoudelijke sessies, onder meer die waar het ging over duurzame waddeneconomie. Dit heeft geleid tot een hoofdstuk in de Agenda waarin ook een paragraaf is opgenomen over de landbouw in het Waddengebied. Ook de natuurorganisaties zijn van het begin af aan betrokken bij het opstellen van de Agenda.
Daarnaast zijn zowel de landbouw (middels LTO Noord) als ook de natuurorganisaties vertegenwoordigd in het Omgevingsberaad Waddengebied dat adviseert over het beleid in het Waddengebied. Het Omgevingsberaad heeft in mei geadviseerd over de conceptversie van de ontwerpAgenda. Het advies gaf geen aanleiding om de passages over Landbouw aan te passen. Het advies is te vinden op https://www.waddenzee.nl/overheid/omgevingsberaad-waddengebied/adviezen.
Klopt het dat voor de kuststrook langs de Wadden gekozen is om zowel de Waddenzeekant als ook de landzijde meer natuurwaarde te geven en er dus brakwaterzones komen? Zo ja, waarom is daarvoor gekozen? Zo nee, wat is er dan geregeld in de ontwerp Waddenagenda?
De Agenda zelf maakt geen keuzes voor veranderingen van functies, maar signaleert relevante ontwikkelingen waar zowel landbouw als andere functies mee te maken krijgen, zoals klimaatverandering. De gevolgen van zeespiegelstijging en toenemende droogteperiodes plaatsen ons voor ingrijpende keuzes. In de Agenda is als één van de leidende principes benoemd dat de opgaven integraal worden benaderd. Waterveiligheid, energie, klimaat, leefbaarheid, landbouw, beleving van het Werelderfgoed en natuurherstel worden zo mogelijk gekoppeld en gezamenlijk opgepakt met integrale gebiedsontwikkeling. Zo wordt bijvoorbeeld bij dijkversterkingsmaatregelen, nodig in verband met waterveiligheid, nagegaan of dit kan worden gecombineerd met andere opgaven in het gebied zoals natuurversterking door kwelders uit te breiden, zoet-zout overgangen te realiseren en vismigratie te bevorderen (Integrale aanpak kustzone). Uiteraard worden daarbij alle relevante stakeholders in de omgeving (waaronder de landbouw) betrokken en zullen ook gevolgen voor andere opgaven in het gebied, zoals verzilting en zoetwaterbeschikbaarheid, in beeld worden gebracht.
Wat zijn de gevolgen voor de landbouw en meer specifiek de akkerbouw van de voorstellen in de ontwerp Waddenagenda? Welke onderzoeken hebben plaats gevonden om te toetsen wat de gevolgen zijn van de gekozen maatregelen voor de landbouw en meer specifiek de akkerbouw? Bent u bereid deze onderzoeken met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet?
Een van de doelstellingen voor het Waddengebied is dat economische sectoren, waaronder dus ook de land- en akkerbouw, excelleren, in de context van het Werelderfgoed Waddenzee. In de ontwerpAgenda is als opgave opgenomen het behouden van de sterke (export)posities van de landbouw, ook als drager van het landschap en de identiteit van het gebied en bron van werkgelegenheid. Daarnaast wordt de landbouw geconfronteerd met een toenemende verzilting. In de ontwerpAgenda hebben we enkele adaptie-strategieën voor het omgaan met verzilting opgenomen. Daarnaast is ook de strategie opgenomen om de huidige landbouw te verduurzamen en te werken aan een circulaire landbouw, rekening houdend met de sterke positie van de grootschalige pootaardappelteelt en akkerbouw langs de Waddenkust en bloembollenteelt in Noord-Holland.
Een van de strategieën is ook om de samenwerking tussen de landbouw- en natuurorganisaties te versterken waarbij LTO, landbouwcollectieven en de natuur- en milieuorganisaties bekijken hoe ze de in de ontwerpAgenda benoemde strategieën gezamenlijk kunnen invullen. Deze strategie, alsmede ook andere in de (ontwerp)Agenda benoemde strategieën zullen we, in overleg met betrokken partijen, in de loop van 2021 via het Uitvoeringsprogramma Waddengebied 2021–2026 omzetten in concrete acties.
Op verzoek van het Regiecollege Waddengebied (RCW) zijn in 2018 voor verschillende thema’s discussiepapers opgesteld waarover het RCW vervolgens advies heeft gegeven aan de Stuurgroep van de Gebiedsagenda. De papers schetsen de belangrijkste ontwikkelingen, dilemma’s en oplossingsrichtingen. In discussiepaper «Kansen voor economische initiatieven» komen de onderwerpen landbouw, visserij, recreatie en toerisme, en zakelijke en persoonlijke dienstverlening aan de orde. De publicatie «Als het getij verloopt...» (maart 2019) bundelt de adviezen en discussiepapers. De discussiepapers, de afzonderlijke adviezen en de publicatie zijn te vinden op https://www.agendavoorhetwaddengebied2050.nl/ (Publicaties en Agenda Waddengebied/Discussiepapers)
Klopt het dat de doelen voor Natura 2000, zoals de NAV aangeeft, leidend worden gemaakt voor het veel grotere Waddengebied? Kunt u een overzicht geven van de maatregelen die in de huidige Natura 2000 beheerplannen opgenomen zijn voor dit gebied? Zo nee, waarom niet? Kunt u aangeven welke extra maatregelen zijn toegevoegd en wat de reden daarvan is?
Nee dit klopt niet. Wel wordt met de Agenda een aanpak geschetst waarbij opgaven integraal aangepakt worden zoals de «Integrale aanpak kustzone». Dit kan kansen opleveren voor zowel de natuur als voor de landbouw. De hoofddoelstelling voor de Waddenzee, «een duurzame bescherming en ontwikkeling van de Waddenzee als natuurgebied en het behoud van het unieke open landschap», is en blijft het rijksbeleid. Het leidende principe bij ingrepen of handelingen in de Waddenzee is dat wordt uitgegaan van een duurzame bescherming en zo natuurlijk mogelijke ontwikkeling van de Waddenzee. Het bereiken van de hoofddoelstelling voor de Waddenzee heeft effecten op het omliggende Waddengebied, en ook andersom kunnen er effecten zijn van ontwikkelingen in het Waddengebied die van invloed zijn op het bereiken van de doelstelling voor de Waddenzee. Daarmee zijn ook de doelen voor het omliggende Waddengebied relevant, voor zover dat verband houdt met het bereiken van de hoofddoelstelling van de Waddenzee. Een en ander is beschreven in de Natura 2000-beheerplannen.
In de Natura 2000-beheerplannen voor respectievelijk de Waddenzee en de Noordzeekustzone (periode 2016–2022) staat beschreven welke maatregelen dienen te worden genomen om de doelen voor Natura 2000 te behalen. De begrenzing van het Natura 2000 gebied Waddenzee blijft ongewijzigd. In de Verzamelbrief Wadden van 20 juni 20192 heb ik aangegeven dat de natuurkwaliteit van de Waddenzee onder druk staat. «De instandhoudings-doelstellingen worden gehaald, maar de natuurontwikkelingsdoelstellingen blijven nog achter. Naast verbetering van het beheer is ook extra aandacht nodig voor investeringen». Rijk en provincies trekken gezamenlijk op de komende jaren om te werken aan de grote opgaven voor de wadden: natuurherstel en -ontwikkeling, verduurzaming van het medegebruik, klimaatadaptatie en versterking van het Werelderfgoed.
Bent u het eens dat kuststrook langs de Wadden in Noord-Holland, Fryslân en Groningen van groot belang is voor de voedselvoorziening, met name ook door de akkerbouw in dat gebied? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat wordt ook onderkend in de Agenda. Langs de Waddenkust is de grondgebonden grootschalige landbouw de belangrijkste economische sector, met name de akkerbouw.
Bent u het eens dat het voor de Wadden belangrijk is dat ecologie en economie in balans met elkaar zijn, en dat economische activiteiten, zoals landbouw en akkerbouw, ook zeker bij het Waddengebied horen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom heeft u zich dan geen rekenschap gegeven van de landbouw en meer specifiek de akkerbouw?
Ja, dat wordt ook onderkend in de Agenda.
In de Agenda is een aantal leidende principes benoemd hoe om te gaan met de verschillende opgaven in het gebied. Een van de principes die daarbij wordt gehanteerd is dat ecologie en economie elkaar versterken. We investeren in robuuste en veerkrachtige natuur. In eerste instantie voor de natuur zelf, maar ook om ruimte te houden voor economische ontwikkeling. Economie en ecologie versterken elkaar en dragen samen bij aan een vitaal en veerkrachtig Waddengebied. «Ecologie en Economie in balans» is een werkwijze die ontwikkeld is voor de Eems-Dollard en nu centraal staat in het hele Waddengebied. Per opgave en per gebied zal binnen het Waddengebied die balans tussen economie en ecologie verschillen. Voorwaarde is daarbij telkens dat samen gezocht wordt naar die balans en geïnvesteerd wordt in begrip voor elkaars opgave en wederzijds vertrouwen om tegenstellingen te overbruggen en tot nieuwe oplossingen te komen.
Bent u het eens dat de akkerbouwbelangen ook zwaar gewogen moeten worden in de Waddenagenda, want het is onder meer een zeer belangrijk gebied voor de pootaardappelen, waar Nederland een leidende positie in heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe komt het belang van de akkerbouw en landbouw dan tot uiting in de ontwerp Waddenagenda?
Zie het antwoord op vragen 4 en 7.
Hoe heeft de constatering in de concept Waddenagenda 2050 «Langs de Waddenkust is de grondgebonden grootschalige landbouw de belangrijkste economische sector, met name de akkerbouw. De pootaardappel is economisch gezien de belangrijkste teelt langs de Gronings-Friese kust en heeft een grote exportwaarde.» een vertaling gekregen in de ontwerp Waddenagenda?
Zie het antwoord op vragen 4 en 7.
Wat is de zienswijze die NAV heeft ingediend met betrekking tot de Waddenagenda? Kan die worden gedeeld met de Tweede Kamer? Welke landbouworganisaties hebben nog meer zienswijzen ingediend?
De reactie van de NAV heeft betrekking op de geografische scope van de Agenda en het belang van de landbouw, de zoetwatervoorziening in het gebied en op het binnendijks broeden van Waddenvogels.
Naast de NAV hebben ook de Nederlandse Aardappel Organisatie, Coöperatie Agrico, LTO afdeling Noardeast Fryslân en de Nederlandse Melkveehouders Vakbond (NMV) een (openbare) reactie ingediend. De volledige reactie van de NAV alsmede ook van de andere ingediende (openbare) reacties is te vinden op https://www.internetconsultatie.nl/ontwerpagenda_voor_het_waddengebied_2050/reacties
Bent u bereid om in gesprek te gaan met vertegenwoordigers van de landbouw- en akkerbouwsector (inclusief meer specifiek de pootaardappelen) over positie in de Waddenagenda en de Tweede Kamer over de uitkomsten van het overleg te informeren ruim voor het eerstvolgende algemeen overleg Wadden op 5 november 2020, waar de Waddenagenda zal worden besproken?
Het Ministerie van IenW en van LNV gaan in gesprek gaan met de land- en akkerbouwsector over de positie van de sector in de Agenda. In aanloop naar het AO Wadden op 5 november wordt uw Kamer middels een «Waddenbrief» geïnformeerd over de stand van zaken.
Hoe is de Waddenagenda, die nog niet definitief is vastgesteld, vertaald in de Nationale Omgevingsvisie (NOVI)? Wat is de status van NOVI op dit moment?
In de NOVI zijn de hoofddoelstelling voor de Waddenzee alsmede de doelstellingen voor het Waddengebied opgenomen. Daarnaast wordt in de NOVI verwezen naar de totstandkoming van de (ontwerp)Agenda. Het kabinet heeft op vrijdag 11 september de definitieve NOVI3 aangeboden aan de Tweede Kamer.
Bent u bereid om deze vragen één voor één en in ieder geval ruim voor het algemeen overleg Wadden op 5 november 2020 te beantwoorden?
Ja.
De besmettingen met COVID 19 in het Caribisch deel van het Koninkrijk |
|
Attje Kuiken (PvdA), Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Protest tegen «dubbele standaard» NL-bestuur Sint-Eustatius» d.d. 11 september jl.?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de uitzonderingen die het bestuur van Sint-Eustatius maakt op de verplichte veertien dagen quarantaine voor mensen uit niet-veilige landen? Zo ja, vindt u dit een goede zaak?
Ja, ik ben op de hoogte van het beleid dat Sint-Eustatius voert voor essential workers in de medische, publieke en private sector uit medium- en high-risk-landen.
Het reis- en quarantainebeleid van Sint Eustatius is gebaseerd op een risico-classificatie van landen in low-, medium- en high-risk. Het classificatiesysteem is gezamenlijk vastgesteld door de diensten publieke gezondheid in het Caribisch deel van het Koninkrijk. Het beleid van Sint Eustatius biedt de mogelijkheid om binnen de quarantaine-verplichting essentiële werknemers uit medium- en high-risk-landen toch werkzaamheden te laten verrichten, zodat vitale functies, zoals de drinkwatervoorziening, op het eiland gedurende de crisis gecontinueerd kunnen worden. Zij doen dit onder een strikt protocol dat vooraf met alle betrokkenen is vastgelegd. Gedurende de quarantaineperiode van 14 dagen mogen deze werknemers hun quarantainelocatie verlaten voor het verrichten van deze vitale werkzaamheden. Tijdens het werk zijn deze werknemers zoveel mogelijk gescheiden van andere werknemers en dragen zij gezichtsmaskers. Anderen die mogelijk in de nabijheid van deze werknemers komen dienen aan strenge hygiëne-eisen te voldoen.
De mogelijkheid om onder strikte voorwaarden tijdens de quarantaineperiode essentieel werk uit te voeren, is er sinds 12 augustus 2020 en is sindsdien ten behoeve van 35 personen toegepast.
Het is van groot belang dat vitale functies van een samenleving ook in tijden van crisis gecontinueerd worden. Op Sint Eustatius is het niet altijd mogelijk om het geschikte personeel hiervoor lokaal of in de regio te vinden. Deze crisis laat zien dat risico-classificaties snel kunnen veranderen. Omdat het ingewikkeld is om gekwalificeerd personeel te vinden, moeten de snel wisselende risico-classificaties geen barrière vormen in het aantrekken van geschikt personeel. Ik stel vast dat het openbaar lichaam bij het aantrekken van personeel uit de regio hier in samenspraak met de lokale GGD zorgvuldige en weloverwogen keuzes in maakt.
Heeft u contact opgenomen met het bestuur van Sint-Eustatius om te vragen hoe vaak, voor wie en waarom er vrijstelling is verleend? Zo ja, kunt u die informatie delen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend waar en wanneer de inspecteur van coronatesten die positief bleek te zijn en vorige week landde op Sint-Eustatius met vrijstelling voor quarantaine is getest op corona?
In mijn antwoord ga ik ervan uit dat de Kamerleden doelen op de microbioloog die op 3 september 2020 op Sint Eustatius arriveerde. De dag voor aankomst (2 september) was zijn testuitslag negatief. De dag na aankomst (4 september) is hij opnieuw getest met opnieuw een negatief resultaat. De testuitslag van de test op 6 september was uiteindelijk positief.
Deelt u de mening dat de vrijstelling van quarantaine zonder voorafgaande test ongewenste gezondheidsrisico’s meebrengt en door de strengere maatregelen en een ingestelde avondklok andere ongewenste nevengevolgen heeft op Sint-Eustatius? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen om het gebruik van vrijstelling van quarantaine door het bestuur van Sint-Eustatius te beperken?
Zoals toegelicht in het antwoord op de vragen 2 en 3 geeft het openbaar lichaam geen vrijstellingen af, maar kunnen er binnen de quarantaineperiode onder strikte afspraken essentiële werkzaamheden verricht worden. Bovendien laat de praktijk zien dat bijna alle personen die aankomen op het eiland een testresultaat overleggen.
Natuurlijk brengt het toelaten van personen risico’s met zich mee en het openbaar lichaam zal stringent blijven optreden bij het toestaan van het verrichten van werkzaamheden door mensen in quarantaine. Tegelijkertijd wordt hiermee voorkomen dat de samenleving niet geheel tot stilstand komt met alle gevolgen van dien.
Heeft u eveneens kennisgenomen van het bericht: «Ziekenhuis Aruba kan coronazorg niet aan» d.d. 11 september jl.2, alsmede het bericht: «Coronagolf overspoelt Aruba» d.d. 13 september jl.3?
Ja.
Heeft u contact gehad met de Arubaanse overheid over de problemen met betrekking tot de coronabesmettingen en de coronazorg? Zo nee, waarom niet?
Samen met het RIVM heb ik sinds het begin van deze crisis frequent overleg met de Arubaanse overheid en het lokale ziekenhuis over de crisisaanpak. Om de coronazorg te versterken is de IC-capaciteit met beademingsapparatuur uit Nederland uitgebreid tot twaalf bedden, met de mogelijkheid om verder op te schalen. Het benodigde personeel is via een internationaal medisch uitzendbureau door VWS ingehuurd. Het RIVM heeft in september een arts en twee verpleegkundigen gestuurd om de dienst publieke gezondheid te versterken. Een bijstandsverzoek om het bron- en contactonderzoek te versterken met acht verpleegkundigen is door VWS gehonoreerd. En tenslotte worden er structureel persoonlijke beschermingsmiddelen naar Aruba gestuurd. De situatie wordt nauwlettend in gaten gehouden, zodat in samenspraak met de Arubaanse overheid meer ondersteuning geleverd kan worden wanneer dat nodig is.
Ziet u mogelijkheden waarmee u Aruba zou kunnen ondersteunen om deze crisis door te komen? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Welke gevolgen heeft de situatie op Aruba voor de gezondheidszorg op Bonaire, dat nog steeds geen actieve Intensive Care Units (ICU’s) heeft voor corona, noch zelf kan over testcapaciteit beschikt?
Anders dan de vraag veronderstelt, zijn er wel IC-beademingsplekken op Bonaire beschikbaar. In het ziekenhuis van Bonaire zijn zes extra IC-beademingsplekken gerealiseerd waardoor er nu in totaal zeven IC-beademingsplekken beschikbaar zijn. Hier bovenop kan het ziekenhuis 26 bedden vrijmaken voor covid-zorg. De personele medische capaciteit is versterkt via Nederlandse uitzendbureaus. Wat betreft de testcapaciteit is deze op Bonaire voor urgente gevallen in beperkte mate beschikbaar: bij twee verschillende labs is er apparatuur beschikbaar met een klein volume. De rest van het testmateriaal wordt naar Curaçao gestuurd.
Is de inzet van de Zr. Ms. Karel Doorman ter ondersteuning van de medische zorg op Bonaire en de andere landen van het Koninkrijk overwogen? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Zoals benoemd in de brief aan uw Kamer van 9 april jl.4 is Zr.Ms. Karel Doorman vanaf eind april voor een periode van ongeveer drie maanden ingezet in het Caribisch gebied om ondersteuning te kunnen bieden aan de lokale civiele autoriteiten bij het bestrijden van het coronavirus. Het schip is flexibel inzetbaar en kan afhankelijk van de behoeften voorzien in een breed scala aan ondersteuningsactiviteiten op het gebied van zee- en luchttransport (zoals goederen en voedsel), versterking van de maritieme grensbewaking ter ondersteuning van de Kustwacht Caribisch Gebied en versterking van de ondersteuning bij het handhaven van openbare ordemaatregelen. Ook beschikt het schip over de medische faciliteiten om de lokale gezondheidszorg te ondersteunen bij spoedeisende zorg, die geen betrekking heeft op covid-19. Zr.Ms. Karel Doorman heeft daarmee een waardevolle aanvulling gevormd op de ondersteuning, die het Ministerie van Defensie in het kader van covid-19 reeds in het Caribisch gebied heeft geleverd.
Vooralsnog ziet het Ministerie van Defensie in samenspraak met Bonaire en de Landen geen noodzaak tot hernieuwde inzet van Zr.Ms. Karel Doorman. Wel is op aanvraag van Curaçao haar medische testcapaciteit voor drie maanden ondersteund middels de inzet van verpleegkundigen. De ontwikkelingen worden nauwlettend in de gaten gehouden, waarbij er voortdurend een dialoog is met de Landen om te ondersteunen waar nodig.
Ziet u mogelijkheden om de medische capaciteit op Bonaire dusdanig te versterken dat Bonaire zelf in de intensieve medische (corona)zorg kan voorzien? Zo ja, welke? Zo nee, waarom niet?
In de beantwoording van vraag 9 ben in ingegaan op de wijze waarop de medische capaciteit op Bonaire tot nu toe is versterkt. Vanwege de kleine schaal van het eiland is het niet realistisch om in te zetten op zelfvoorzienendheid in intensieve medische zorg. Kansrijker acht ik het verbeteren van de samenwerking van de ziekenhuizen op de verschillende eilanden onderling. Daar wordt nu ook aan gewerkt. Het doel is om daarmee de kwaliteit en beschikbaarheid van zorg binnen het Caribisch deel van het Koninkrijk te vergroten en de afhankelijkheid van zorg (medische uitzendingen) buiten het Koninkrijk te verkleinen.
Ziet u mogelijkheden om Bonaire te voorzien van een zelfstandige testcapaciteit zodat zij zelf haar bewoners volledig kan testen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn denkt u dit gerealiseerd te hebben?
Zie het antwoord op vraag 9.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de aangenomen motie Jetten c.s. die het mogelijk maakt dat Bonaire een negatieve coronatest verplicht mag stellen als voorwaarde voor bezoek aan het eiland?4
Op grond van de Wet publieke gezondheid (hierna: Wpg) kan een negatieve coronatest als voorwaarde bij inreizen nu niet verplicht worden gesteld. De Wpg geldt zowel in Caribisch Nederland als in Europees Nederland. Invoering van de mogelijkheid tot het afdwingen van een test vergt een wijziging van de Wpg. De bij de Tweede Kamer aanhangige wijziging van de Wpg voorziet hier niet in. Ik beraad mij nu over de wenselijkheid om alleen voor Caribisch Nederland te voorzien in een wettelijke basis voor het verplicht overleggen van een testresultaat aan bezoekers van de eilanden.
Deelt u de mening dat Bonaire zich beter kan beschermen tegen het risico op import van besmettingen als aan alle reizigers een negatieve coronatest verplicht kan worden gesteld als voorwaarde voor bezoek aan het eiland? Zo ja, bent u bereid om ook mogelijk te maken dat Bonaire deze voorwaarde kan stellen aan bezoekers uit landen buiten het Koninkrijk?
Een negatieve testuitslag helpt bij het verminderen van het risico op introductie. Maar enkel de testuitslag is onvoldoende om Bonaire te beschermen tegen introductie van het virus. Een testuitslag is slechts een momentopname. Een negatieve testuitslag brengt het risico met zich mee schijnveiligheid te geven. Daarom moet een testuitslag altijd gepaard gaan met aanvullende maatregelen, zoals een quarantaine-verplichting.
Kunt u een overzicht geven van de stand van zaken in het Caribisch deel van het Koninkrijk m.b.t. de ontwikkelingen ten aanzien van besmettingen met COVID-19?
De laatste gegevens van het Caribisch deel van het Koninkrijk laten het volgende besmettingsbeeld zien:
Bonaire
St. Eustatius
Saba
Curaçao
Aruba
Sint Maarten
Aantal actieve COVID patiënten (cumulatief)
57 (113)
8 (13)
0 (5)
220 (452)
517 (4079)
85 (679)
Aantal actuele ziekenhuisopnamen (op de IC)
2 (0)
0
0 (1)
2 (1)
33 (10)
2 (0)
Aantal patiënten overleden
2
0
0
1
30
22
1 miljoen verzakkende huizen door bodemdaling |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Henk Nijboer (PvdA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «Bodemdaling groter dan verwacht: miljoen huizen kunnen verzakken»?1
Ja.
Welke kosten zijn gemoeid met de verzakking van 1 miljoen woningen, totaal en gemiddeld per woning?
De kosten voor funderingsonderzoek- en herstel zijn gelieerd aan het aantal vierkante meters grondgebonden oppervlak van een woning. In het verleden werd bij volledig funderingsherstel uitgegaan van gemiddelde herstelkosten per pand van € 65.000. Als gevolg van de bouwkostenstijgingen is dit bedrag opgelopen naar gemiddeld € 80.000 per pand. Zoals ik in antwoord op eerdere Kamervragen2 heb aangegeven liggen de schattingen over het aantal woningen met funderingsproblemen tussen de 550.000 en 1.000.000 woningen. Onbekend is voor welk deel van deze woningen sloop en vervangende nieuwbouw zal plaatsvinden. In een recent rapport van Deltares3 wordt aangegeven dat de verwachte schade tot 2050 als gevolg van paalrot en verschilzetting van op staal gefundeerde woningen tussen 5 en 39 miljard euro ligt. Door toename van droogte als gevolg van de klimaatverandering kan dit oplopen tot tussen de 8 en 54 miljard euro. Hierbij wordt aangegeven dat bij het merendeel van de panden de kosten van herstel beperkt zijn tot tussen de 500 en 10.000 euro. Bij een kleiner deel van de panden zullen grondige herstelwerkzaamheden en/of een nieuwe fundering nodig zijn. De kosten hiervoor worden geschat tussen de 30.000 en 120.000 euro per pand.
Vindt u het redelijk dat de kosten volledig voor rekening van huiseigenaren komen, ook als zij zonder kennis over funderingsproblematiek de woning hebben gekocht?
De risico’s verbonden aan het eigen woningbezit, zoals onderhoud en herstel, komen ten laste van de eigenaar. Dit geldt ook voor de fundering van de woning. Dat is een kenmerkend verschil tussen het eigenaar zijn en het huren van een woning. Bij verkoop van een woning geldt dat de verkopende partij verplicht is bekende gebreken te melden en dat de aankopende partij een onderzoekplicht heeft. Daarnaast is de taxateur van een pand verplicht in het taxatierapport een paragraaf op te nemen over de staat van de fundering. Mocht een van de partijen hierin nalatig zijn geweest staat de weg naar de rechter open.
De afgelopen jaren is de bewustwording rond funderingsproblematiek sterk vergroot. Zo is er nu een standaard funderingsparagraaf in NVM-koopovereenkomsten, die waar nodig toegevoegd kan worden en is er sinds 2018 verbeterde aandacht voor funderingsschade of risico’s daartoe in taxaties https://www.kcaf.nl/fundering-in-model-taxatierapport/. Dit draagt bij aan vroegtijdige constatering, de mogelijkheid tot het nemen van preventieve of levensduur-verlengende maatregelen en aan het voorkomen van procedures na de koop inzake mogelijke verborgen of niet gemelde gebreken.
Kunt u een overzicht bieden per gemeente, provincie of waterschap welk beleid wordt gevoerd ten aanzien van het grondwaterpeil en welke doelen dit beleid nastreeft?
Uit navraag bij de koepels van provincies, waterschappen en gemeenten blijkt dat het niet mogelijk is om dit overzicht op de gestelde termijn «en detail» te verstrekken; dit zou een zeer omvangrijke inventarisatie vergen van alle plannen en beleidsstukken van de betreffende overheden die gerelateerd zijn aan grondwaterbeheer. Het is uiteraard wel mogelijk om inzicht te bieden in de wijze waarop peilbeheer in Nederland is geregeld en welke afwegingen daarbij een rol spelen.
In zijn algemeenheid kan worden gesteld dat beheer van het grondwaterpeil afhankelijk is van regionale en lokale omstandigheden (bodemtype, hoog of laag Nederland), waarbij het doel is om het ruimtegebruik zo goed mogelijk te accommoderen en zowel wateroverlast als watertekorten zoveel mogelijk te voorkomen.
Het grondwaterbeheer in Nederland is een gezamenlijke verantwoordelijkheid van overheden en eigenaren. Provincies bieden het algemene kader voor het grondwaterbeheer, maar hebben geen formele rol ten aanzien van het grondwaterpeil in stedelijk gebied. Waar mogelijk faciliteren (het proces), stimuleren (de samenwerking en kennisontwikkeling) en verbinden de provincies partijen4. Provincies ondersteunen op deze manier de gemeenten, waterschappen en particulieren. Daarbij is het doel enerzijds de kosten voor betrokkenen waar mogelijk te voorkomen (bestaande bouw) en anderzijds in te zetten op duurzaam, veilig en efficiënt gebruik van bodem en ondergrond, met name daar waar het nieuwbouw betreft5.
Waterschappen voeren het peilbeheer van het oppervlaktewater uit door in overleg met belanghebbenden peilbesluiten (laag Nederland) en streefpeilen (hoog Nederland) vast te stellen. Via het oppervlaktewaterpeil hebben waterschappen wel invloed op de grondwaterstanden in een gebied, maar kunnen ze er niet direct sturing aan geven. Waterschappen stellen met andere woorden geen grondwaterpeilen vast.
Waterschappen beheren het oppervlaktewaterpeil om, via een bestuurlijke afweging, de aanwezige belangen in het gebied (water aan- en afvoer, waterberging, watervoorziening, waterkwaliteit) en functies (bebouwde gebieden, landbouw, natuur, etc.) te bedienen. Waterschappen zetten zich in om de peilen voor het oppervlaktewater jaarrond te handhaven. In (langdurig) droge perioden zullen grondwaterstanden onvermijdelijk dalen, ook in gebieden waar het oppervlaktewaterpeil kan worden gehandhaafd via wateraanvoer. Voor situaties van watertekorten is een wettelijke verdringingsreeks ingesteld voor de verdeling van het beschikbare oppervlaktewater.
Gemeenten hebben een zorgplicht ten aanzien van het grondwater. Deze zorgplicht betekent dat een gemeente in openbaar gebied maatregelen moet treffen om structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemmingen zo veel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit geldt voor zover het treffen van deze maatregelen doelmatig is en niet tot de verantwoordelijkheid van een waterschap of provincie behoort.
Vindt u het redelijk dat de kosten volledig voor rekening van huiseigenaren komen, ook al worden de problemen mede veroorzaakt door het grondwaterpeil dat vooral gunstig is voor anderen?
Uit jurisprudentie blijkt dat de overheid niet aansprakelijk is voor de funderingsschade aan een woning als gevolg van de hoogte van de grondwaterstand. Eigenaren van woningen zijn zelf verantwoordelijk voor de staat van de fundering onder hun woning en voor het grondwater op hun perceel. Zoals ik al eerder heb aangegeven6 vind ik dat overheden de morele verplichting dragen om mogelijke impact op funderingen mee te bij grondwaterbeheer. Daarbij moet worden aangetekend dat gemeenten en waterschappen soms voor dilemma’s komen te staan, bijvoorbeeld als peilverlaging bij het ene huis zorgt dat wateroverlast wordt voorkomen, maar bij het andere huis bijdraagt aan funderingsschade door droogte.
Is uw beleid voldoende om de verzakking van 1 miljoen woningen te adresseren, en verdere verzakkingen te voorkomen? Kunt u dit cijfermatig onderbouwen?
Het beheer van grondwaterstanden in het stedelijk gebied is complex, omdat het moet anticiperen op zowel natuurlijk fluctuaties van het grondwaterpeil als de gevolgen van klimaatverandering (zowel langere perioden van droogte als vaker voorkomen van extreme regenval). Die complexiteit wordt nog eens vergroot doordat, met name in historische binnensteden, gebouwen verschillend zijn gefundeerd. Bodemzetting in het stedelijk gebied wordt daarnaast veroorzaakt door druk van bebouwing, opgebrachte grond, bouwmaterialen en infrastructuur. Het beheer van het oppervlaktewater en grondwater door waterschappen en gemeenten kan dan ook niet garanderen dat verdere verzakking van woningen wordt voorkomen. Gegeven de aard van het beleid is daar geen cijfermatige onderbouwing bij te gegeven.
Welk beleid voert u om verdere bodemdaling en uitdroging te voorkomen? Welk budget is hiermee gemoeid, en wie profiteert daarvan?
Het Rijk voert op diverse terreinen beleid ten aanzien van bodemdaling en droogte.
In het kader van het Deltaprogramma Zoetwater wordt voor de periode 2022–2027 800 mln. euro beschikbaar gesteld om de toekomstige beschikbaarheid van zoetwater beter te borgen, zodat Nederland beter weerbaar wordt tegen droogte en watertekorten.
In het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie start vanaf 2021 de impulsregeling ruimtelijke adaptatie. Hiermee wordt vanuit het Rijk 200 mln. euro beschikbaar gesteld als bijdrage aan maatregelen ter beperking van wateroverlast, hittestress, droogte en gevolgen van overstromingen7.
De Minister van LNV neemt de regie bij de aanpak van bodemdaling in veenweidegebieden en heeft daartoe het nationaal Veenplan opgesteld. Daarvoor is in het klimaatakkoord voor de periode 2020–2030 276 mln. euro beschikbaarheid gesteld8.
Specifiek voor het Groene Hart hebben Rijk en regio een Regiodeal afgesproken en stellen daarvoor samen 20 mln. euro beschikbaar. Het doel van de Regiodeal is om via een samenwerking tussen overheden, kennisinstellingen en bedrijfsleven handelingsperspectieven voor burgers, ondernemers en overheden te bieden en innovatieve oplossingen te vinden zowel voor de stedelijke als de landelijke problematiek rondom bodemdaling.
Voor een klimaatbestendig land- en watergebruik in bebouwd gebied is kennis van de stedelijke watervraag en (vooral) handelingsperspectief nodig. Om hier antwoord op te krijgen is, op basis van aanbevelingen van de beleidstafel Droogte, afgesproken dat gemeenten de regie nemen bij de aanpak van droogte in het bebouwd gebied en onderzoek doen naar klimaatbestendig land- en watergebruik in bebouwd gebied met focus op:
de watervraag van de stad, kwalitatief en kwantitatief, inclusief de watervraag van adaptatiemaatregelen voor hitte en droogte en hoe daarin voorzien kan worden;
het handelingsperspectief: maatregelen die kunnen worden genomen om schade te vermijden;
de omvang van vermijdbare schade van bovengenoemde maatregelen in bebouwd gebied.
Deze actie wordt getrokken door de VNG en gemeenten, met input van waterschappen, Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie, Deltaprogramma Zoetwater en het Nationaal Kennisprogramma Bodemdaling.
Voorts is in het kader van het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie (DPRA) afgesproken dat alle overheden voor hun grondgebied stresstesten uitvoeren, om de kwetsbaarheden voor klimaatverandering in beeld te brengen. Daarbij gaat het ook om bodemdaling. Via de zogenaamde risicodialoog worden uitvoeringsprogramma’s opgesteld. Het is aan de betreffende overheden zelf te bepalen welk beleid en uitvoering ze op basis daarvan willen voeren. Bij de uitvoering van adaptatiemaatregelen kunnen decentrale overheden gebruik maken van de eerdergenoemde impulsregeling ruimtelijke adaptatie.
Welke maatregelen gaat u treffen om huiseigenaren te ondersteunen bij het verstevigen van de fundering en het voorkomen van verzakkingen?
De aandacht voor de gevolgen van droogte op infrastructuur, waaronder de waterkeringen, heeft al lang de aandacht in aanleg, beheer (inspectie) en onderhoud. Dit mede door het Deltaprogramma waarin Rijk en regionale overheden samen met partners werken aan het klimaatbestendig maken van Nederland. In lijn met de Nationale Adaptatie Strategie en conform het Deltaprogramma Ruimtelijke Adaptatie worden stresstesten en risicodialogen uitgevoerd om de gevolgen van klimaatverandering op de infrastructuur blijvend te betrekken bij te nemen maatregelen. Hierbij is ook aandacht voor andere gevolgen van (extreme) droogte door klimaatverandering op de infrastructuur, zoals bodemdaling, natuur- en bermbranden en aantasting van nog bestaande houten funderingen.
Nederland heeft lange ervaring met het functioneel (onder)houden van de waterkeringen. Daartoe dient een internationaal vermaarde systematiek van 12-jarige toetsing van de primaire keringen. Deze toetsing wordt gevolgd door een programmering van het opheffen van de geconstateerde kwetsbaarheden.
Daarnaast worden keringen bij bijzondere omstandigheden, zoals storm en droogte, extra geïnspecteerd. Geconstateerde verzwakkingen worden, wanneer nodig, direct gerepareerd. Bij de regionale keringen voeren de waterschappen vanuit provinciale normen, zeker bij veendijken, maatregelen uit om de droogtegevoeligheid te beperken.
Om risico’s ten gevolge van droogtegevoeligheid van dijken bij lage wateraanvoer tegen te gaan, bijvoorbeeld door het uitzakken van peilen, heeft dit belang in het wettelijke instrument verdringingsreeksde hoogste prioriteit.
Welke maatregelen gaat u treffen om infrastructuur en dijken te beschermen tegen de gevolgen van uitdroging?
Zoals al bij eerdere beantwoording van Kamervragen aangegeven9 zet ik mij op verschillende manieren in om huiseigenaren te ondersteunen bij het verstevigen van de fundering en het voorkomen van verzakkingen. Ten eerste door de ontwikkeling van de «Landelijke viewer indicatieve aandachtsgebieden funderingsproblematiek». Deze viewer geeft op de kaart weer in welke gemeenten woningen staan die mogelijk gefundeerd zijn op houten funderingspalen. De viewer wordt dagelijks gemiddeld 1.500 maal geraadpleegd. Makelaars en taxateurs zijn tevens verplicht een afdruk uit deze viewer toe te voegen aan het taxatierapport bij een specifieke funderingsparagraaf, wanneer een woning wordt getaxeerd voor verkoop. Voorts ben ik voornemens om dit jaar nog een update van de richtlijnen voor kwalitatief goed en uniform funderingsonderzoek te ondersteunen.
Daarnaast ondersteun ik bij onderzoek naar en ontwikkeling van preventieve maatregelen, zoals lokale grondwaterinfiltratie en drainage en het tegengaan van bacteriële aantasting bijvoorbeeld.
Ook heb ik gefaciliteerd in het oprichten van het Fonds Duurzaam Funderingsherstel, ten behoeve van particuliere eigenaren die op de reguliere hypotheekmarkt niet in aanmerking komen voor een lening om de fundering van hun woning te herstellen. Wanneer de gemeente waarin de woning is gelegen een samenwerkingsovereenkomst heeft gesloten met het fonds, kunnen deze eigenaren in aanmerking komen voor een marktconforme lening. Met het Rijksprogramma Aanpak Funderingsproblematiek (RPAF) bekijken we welke andere ontwikkelingen in het veld interessant zijn en ondersteuning behoeven. Daarnaast heeft het Rijk meegewerkt aan de opbouw van het Kennis Centrum Aanpak Funderingsproblematiek (KCAF) met een funderingsloket, waar woningeigenaren met potentiële funderingsproblemen terecht kunnen voor informatie over de aanpak van onderzoek en herstel.
Het feit dat minder dan 50 kinderen op Lesbos voldoen aan de eisen om opgehaald te worden |
|
Jasper van Dijk |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Te weinig minderjarigen in Moria voldoen aan eisen om opgehaald te worden»?1
Is het juist dat maar 38 kinderen voldoen aan de eisen die de regering stelt?
Was u hiervan op de hoogte toen de «Moriadeal» werd gesloten?
Bent u bereid om de eisen bij te stellen zodat alsnog minimaal 50 kinderen opgehaald kunnen worden?
Meerdere EU-lidstaten, waaronder Nederland, hebben aangeboden groepen amv’s en/of andere kwetsbare asielzoekers afkomstig uit Moria van Griekenland over te nemen. Deze groep lidstaten bestaat uit o.a. Duitsland, Frankrijk, Nederland, België, Ierland, Kroatië, Luxemburg, Portugal en Zwitserland. De verschillende lidstaten hebben verschillende voorwaarden gesteld. Ook heeft een aantal lidstaten, ten tijde van de beantwoording van deze vragen, slechts in algemene zin aangegeven bereid te zijn migranten over te nemen. Daarbij hebben zij niet aangegeven hoeveel migranten zij denken te kunnen overnemen of welke voorwaarden zij daaraan verbinden.
De herplaatsingsoperatie vergt de nodige afstemming. De Europese Commissie (DG HOME) heeft het op zich genomen het gehele proces te coördineren. Inmiddels hebben drie (virtuele) coördinatie bijeenkomsten plaats gevonden met de bereidwillige lidstaten, Griekenland, de Europese migratieagentschappen en diverse VN-organisaties. Onderdeel van deze besprekingen is het inzichtelijk maken van de exacte samenstelling van de verschillende groepen asielzoekers die in aanmerking komen voor herplaatsing, uitgaande van de toezeggingen die de verschillende EU-lidstaten hebben gedaan.
Op basis daarvan wordt bekeken hoe zo snel mogelijk uitvoering kan worden gegeven aan de toezeggingen die door individuele lidstaten zijn gesteld.
Het was mijn voornemen om tijdens mijn bezoek aan Griekenland in het kader van het samenwerkingsverband tevens met mijn Griekse collega nader te spreken over het herplaatsingsaanbod. Als gevolg van de aangescherpte maatregelen in reactie op de toename van het aantal covid-19 besmettingen in Nederland, heb ik dit bezoek geannuleerd. In plaats daarvan heb ik op 30 september jl. via een videoverbinding gesproken met mijn Griekse ambtgenoot Koumoutsakos. Daarbij hebben wij besproken hoe invulling kan worden gegeven aan het door het kabinet gedane aanbod. Ik zal uw Kamer zo spoedig mogelijk informeren over de uitwerking van het Nederlandse herplaatsingsaanbod.
Welke criteria hanteren andere EU-lidstaten, zoals Duitsland en Frankrijk, aan het ophalen van alleenstaande minderjarige vluchtelingen?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel alleenstaande kinderen zaten volgens u in voormalig kamp Moria en hoeveel kwetsbare vluchtelingen?
Op 2 september jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de samenstelling van de groep amv’s in Griekenland. Daarbij heb ik ook stilgestaan bij de aantallen amv op de Griekse eilanden. Volgens de recente gegevens die ik toen tot mijn beschikking had, waren dat er ca. 795.3 Op basis van gegevens van de Griekse autoriteiten bevonden zich daarvan ca. 436 op Lesbos.
Wanneer komen de 100 vluchtelingen van de «Moriadeal» naar Nederland?
Uiteraard. Onder leiding van de Europese Commissie werkt de groep bereidwillige landen nauw samen om hier zo snel mogelijk uitvoering aan te geven.
Deelt u de mening dat 100 vluchtelingen een nogal schamel aantal is? Bent u bereid dit aantal te verhogen?
Die mening deel ik niet. Verschillende lidstaten hebben inmiddels toegezegd amv’s en/of andere kwetsbare groepen migranten van Lesbos over te zullen nemen. Een paar grotere lidstaten heeft aangekondigd zich in te willen zetten om enkele honderden over te nemen, andere lidstaten hebben aangegeven bereid te zijn om enkele amv over te nemen. Van belang is dat er in ieder geval een oplossing wordt gevonden voor de groep van ca. 400 amv. Dat lijkt op dit moment het geval te zijn. Kortheidshalve verwijs ik uw Kamer verder naar het Algemeen Overleg van 10 september jl. waar hierover uitgebreid is gesproken.
Bent u het eens dat een uitruil voorkomen moet worden? Gaat u het aantal te hervestigen vluchtelingen om die reden tenminste verhogen met 100 mensen?
Dat is niet geval. Kortheidshalve verwijs ik uw Kamer naar het Algemeen Overleg van 10 september jl. waar hierover uitgebreid is gesproken.
Bent u bereid zo snel mogelijk werk te maken van het ophalen van kinderen en kwetsbaren gezien de erbarmelijke omstandigheden op Lesbos?
Zie antwoord vraag 7.
Bedrijven die handelen in kredietgegevens van personen zonder hen daarover te informeren. |
|
Jasper van Dijk , Michiel van Nispen |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van Kassa waarin bleek dat bedrijven handel drijven met (krediet)data van personen, zonder hen daarvan op de hoogte te stellen?1
Ja, ik heb kennisgenomen van deze uitzending.
Vindt u het wenselijk dat er bedrijven zijn, naast het Bureau Krediet Registratie, die data verzamelen van personen om zo een kredietscore aan iemand te geven?
Met enige regelmaat is er maatschappelijke discussie of bedrijven die data verwerken voor kredietscores voldoen aan de privacyregels. Burgers hebben er echt last van als er fouten worden gemaakt. Met een kredietscore beogen bedrijven inzicht te krijgen in hoeverre potentiële klanten, consumenten of bedrijven, aan hun betalingsverplichtingen kunnen voldoen. Met dergelijke onderzoeken kunnen bedrijven in kaart brengen welke risico’s er zijn verbonden aan het aangaan van een overeenkomst. Omdat sprake zal zijn van de verwerking van persoonsgegevens van consumenten is de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) van toepassing. Deze kredietscores moeten worden onderscheiden van de toets die bij het Bureau Krediet Registratie wordt uitgevoerd door kredietaanbieders in het kader van het voorkomen van overkreditering in de zin van de Wet op het financieel toezicht.
Acht u het in lijn met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) dat bedrijven persoonsgegevens verhandelen die de kredietwaardigheid van personen raakt, zonder de betrokkene over het verhandelen én de gebruikte data te informeren? Zo nee, hoe kan het dan dat de Autoriteit Persoonsgegevens de praktijken die in de uitzending van Kassa beschreven werden niet al eerder aan banden heeft gelegd?
Het uitgangspunt van de AVG is dat burgers controle over hun persoonsgegevens dienen te hebben. Persoonsgegevens dienen daarom te worden verwerkt op een manier die rechtmatig, behoorlijk en transparant is.2 Concreet betekent dit dat betrokkenen op de hoogte dienen te worden gesteld op het moment dat hun persoonsgegevens worden verzameld onder meer welke gegevens worden verzameld, voor welk doel en met wie deze worden gedeeld.3 Tevens dienen ze te worden gewezen op hun rechten, zoals het recht op inzage.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft laten weten dat ze momenteel onderzoek doet naar meerdere handelsinformatiebureaus, maar doet in beginsel geen uitspraak over lopende zaken.
Ik hecht eraan te benadrukken dat deze bedrijven in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor het waarborgen van persoonsgegevens en in dit kader een verantwoordingsplicht hebben.
Als een consument twijfelt of een bedrijf volgens de regels werkt, kan hij of zij zich wenden tot het bedrijf. Verder kan een consument, indien het desbetreffende bedrijf hierbij is aangesloten, bij de Nederlandse Vereniging van Handelsinformatiebureaus (NVH) terecht. De NVH heeft een gedragscode en een klachtenprocedure. Als dit onvoldoende oplevert kunnen consumenten een klacht indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens.
Bent u bereid de Autoriteit Persoonsgegevens met de grootst mogelijke spoed te wijzen op de praktijken zoals die naar voren kwamen in de uitzending van Kassa, zodat zij kan onderzoeken of deze praktijken inderdaad in strijd zijn met de AVG? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik al aangaf bij het antwoord op de vorige vraag, is de Autoriteit Persoonsgegevens een onafhankelijke toezichthouder en bepaalt zelf haar prioriteiten Het is belangrijk deze onafhankelijkheid te waarborgen. Het is daarom niet gepast om te willen beïnvloeden welke zaken de Autoriteit Persoonsgegevens onderzoekt.
De Autoriteit Persoonsgegevens heeft bekend gemaakt dat de komende jaren de doorverkoop van gegevens een van haar aandachtsgebieden zal zijn.4 Zoals aangegeven bij vraag 3, heeft de Autoriteit Persoonsgegevens mij laten weten dat ze momenteel onderzoek doet naar meerdere handelsinformatiebureaus.
Het eindigen van de levensloopregeling per 1 januari 2022. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u bekend met het stoppen van de levensloopregeling per 1 januari 2022 na afschaffing op 1 januari 2012?
Ja, dat ben ik. Volledigheidshalve wijs ik u erop dat in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021, bijlage bij het Belastingplan 2021 dat is gepubliceerd nadat u uw vragen hebt ingestuurd, wordt voorgesteld de levensloopregeling per 1 november 2021 te beëindigen vanwege uitvoeringstechnische redenen. De datum van 1 november 2021 zal, als het voornoemde wetsvoorstel wordt aangenomen, gelden als fictief genietingsmoment waardoor het levensloopsaldo in de heffing zal worden betrokken.
Hoeveel mensen in Nederland hebben nog een levensloopregeling en hoeveel geld hebben deze mensen gemiddeld gespaard met deze levensloopregeling?
Deze informatie is noch bij de Belastingdienst, noch bij de Nederlandse Vereniging van Banken (NVB) of de DNB standaard beschikbaar. Om toch een indicatie te kunnen geven heeft de NVB gegevens opgevraagd bij de grootste partijen onder haar leden. Op basis hiervan schat de NVB het nog uitstaande tegoed voor de bankensector in op € 1,5 à € 2 miljard bij 36.000 à 45.000 klanten, gemiddeld circa € 40.000 per klant.
Welke gevolgen heeft de verhoging van de pensioenleeftijd gehad voor mensen met een lopende levensloopregeling die, na de duidelijkheid op 1 januari 2012 over het stoppen per 1 januari 2022, nogmaals de planning over het uitbetalen van de levensloopregeling hebben moeten bijstellen?
In artikel 19g, achtste lid, Wet LB 1965, zoals dat luidde op 31 december 2011, is opgenomen dat een levenslooptegoed uiterlijk op 65 jaar opgenomen diende te zijn of op de pensioeningangsdatum als deze eerder is. In het overgangsrecht is in artikel 39d, tweede lid, Wet LB 1965 vanaf 1 januari 2013 deze 65 jaar vervangen door de voor de werknemer geldende AOW-datum. De AOW-leeftijd is de achterliggende jaren verhoogd. In 2020 is deze 66 jaar en 4 maanden. Ook de fiscale pensioenrichtleeftijd is in 2018 verhoogd naar 68 jaar. Voor mensen met een lopende levensloopregeling heeft dit tot gevolg gehad dat zij enerzijds later met pensioen konden gaan maar anderzijds ook langer de tijd kregen voor het opnemen van het levenslooptegoed.
Kunt u toelichten hoe het proces tot stopzetten van de levensloopregeling verloopt? Worden mensen met een levensloopregeling actief geïnformeerd over het stopzetten per eind 2021 en de mogelijke gevolgen van het gefaseerd of het in één keer opnemen van het bedrag op de levensloopregeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u dit toelichten?
In het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021 ligt een maatregel voor om, met het oog op het fictieve genietingsmoment, in alle gevallen de instelling die de levensloopregeling uitvoert als inhoudingsplichtige aan te merken. De levensloopinstellingen zullen als inhoudingsplichtige uiterlijk op het fictieve genietingsmoment op 1 november 2021 de resterende waarde van de levensloopaanspraak van een rekeninghouder in de heffing betrekken. De levensloopinstelling heeft alsdan tot het einde van het jaar om de loonheffing in te houden en af te dragen.
Daarnaast wordt gevraagd of mensen actief worden geïnformeerd over het stopzetten per eind 2021 en de mogelijke gevolgen van het gefaseerd of het in één keer opnemen van het bedrag op de levensloopregeling. Het stopzetten van de fiscale levensloopregeling heeft zijn aanleiding gehad in de afschaffing per 1 januari 2012 en het daaropvolgende overgangsrecht voor aanspraken met een minimale waarde in het economische verkeer van € 3.000 euro. Er is rond 2012 en 2013 door de Belastingdienst over de gevolgen van de afschaffing en toepassing van het overgangsrecht gecommuniceerd via reguliere communicatiekanalen en tevens via intermediairs. Levensloopinstellingen hebben zelfstandig gecommuniceerd met hun rekeninghouders. Mijn verwachting is dat de levensloopinstellingen dit nogmaals zullen doen in aanloop naar het voorgestelde heffingsmoment op 1 november 2021. De Belastingdienst zal hierover wederom communiceren via de reguliere communicatiekanalen.
Deelt u de zorg dat het door de jaren heen opgespaarde bedrag op de levensloopregeling, wanneer geheel wordt uitbetaald eind 2021 bij het stoppen van de levensloopregeling, gevolgen kan hebben voor bijvoorbeeld het recht op toeslagen, algemene heffingskorting, arbeidskorting, e.d. over 2021? Zo ja, op welke manier bent u voornemens de mensen met een levensloopregeling hierop te attenderen en waar mogelijk op voorhand te helpen bij het voorkomen van het achteraf moeten terugbetalen van soms grote bedragen aan (onterecht) ontvangen toeslagen en verkregen kortingen? Zo nee, waarom niet?
Veranderingen in het (verzamel)inkomen hebben effect op inkomensafhankelijke regelingen en heffingskortingen. In de nota naar aanleiding van het verslag behorende bij het Belastingplan 2013 is dit mogelijke effect alreeds benoemd. Daarin is toentertijd tevens aangegeven dat mensen voldoende de tijd hebben om de aanspraken ingevolge de levensloopregeling over een langere periode op te nemen om het progressienadeel te beperken.1 De Belastingdienst zal in zijn communicatie aandacht besteden aan deze mogelijke effecten.
Krijgt de Belastingdienst signalen dat het stopzetten van de levensloopregeling per 1 januari 2022 tot problemen leidt? Zo ja, welke signalen en wat is er met deze signalen gebeurd? Zo nee, kunt u verklaren waarom de leden van de VVD-fractie deze signalen wel ontvangen (zie zorgen onder vraag 5)?
De wetgever heeft signalen ontvangen over praktische bezwaren voor de (ex-)werkgever om correcte en tijdige loonaangifte te doen. Tevens zijn er bezwaren ontvangen over het fictieve genietingsmoment van 31 december 2021 in relatie tot de heffing in box 3 en het verhalen van de verschuldigde loonheffing. Mede deze signalen zijn voor het kabinet aanleiding geweest om in het wetsvoorstel Overige fiscale maatregelen 2021 voor te stellen het fictieve heffingsmoment te verplaatsen naar 1 november 2021 en de levensloopinstelling in alle gevallen als inhoudingsplichtige aan te wijzen.
Het bericht 'Zonder meer asfalt staan we straks stil' |
|
Wytske de Pater-Postma (CDA), Chris Stoffer (SGP), Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zonder meer asfalt staan we straks stil»?1
Ja.
Kunt in inzicht geven in de bevolkingsgroei van ons land en geplande woningbouw die met name in de Randstad nodig is? Deelt u de mening dat bereikbaarheid van woonwijken en bedrijfsterreinen essentieel is en dat er grote opgaven wachten? En zijn ook voor het goederenvervoer goede verbindingen over de weg van essentieel belang?
Wonen, werken en mobiliteit gaan hand in hand. Om de bereikbaarheid op peil te houden, blijven we investeren in infrastructuur. Alle vervoermodaliteiten zijn daarbij nodig.
Het CBS publiceert periodiek bevolkingsprognoses van Nederland. Het CBS verwacht dat de bevolking groeit tot 19,6 miljoen inwoners in 2060. In mobiliteitsanalyses wordt rekening gehouden met de (regionale) bevolkingsontwikkelingen door het gebruik van de scenario’s uit de Toekomstverkenning Welvaart en Leefomgeving (WLO) van het CPB en PBL. Deze scenario’s dienen als basis voor de studies naar de toekomstige ontwikkeling van mobiliteit en de doorrekening van de effecten van projecten.
De ambitie van het kabinet is om jaarlijks 75.000 woningen bij te bouwen. Hiervoor zijn onder andere in 2019 de woondeals getekend door de Minister van BZK. Voor de Randstad zetten Rijk en regio zich hiermee in voor de bouw van 31.000 woningen in de regio Utrecht, 100.000 woningen in de zuidelijk randstad (MRDH), en 100.000 woningen in de Metropoolregio Amsterdam in de periode tot 2025. Nieuwe woningen en extra inwoners gaan uiteraard gepaard met een groei van mobiliteit. Om de bereikbaarheid in deze regio’s op peil te houden, zijn daarom ook investeringen in infrastructuur nodig.
Klopt het dat sinds de uitbraak van corona individueel vervoer is toegenomen, terwijl personenvervoer nog steeds achter blijft? Kunt u de ontwikkeling sinds de start van de crisis toelichten ten aanzien van voetgangers, fietsers, het autoverkeer en het openbaar vervoer, uitgesplitst naar trein en ander stedelijk dan wel regionaal vervoer? Hoe is de ontwikkeling van het goederenvervoer verlopen in deze periode? Kunt u tegen deze achtergrond reflecteren op de eenzijdige politieke blik op investeringen in nieuw spoor, die in het artikel benoemd wordt? Deelt u de mening dat investeringen in asfalt nodig zijn en blijven?
Infrastructuurinvesteringen zijn gericht op de lange termijn. De huidige mobiliteitsontwikkelingen als gevolg van de coronacrisis en de contactbeperkende maatregelen zijn niet noodzakelijkerwijs maatgevend voor de situatie na de crisis. Het is nu nog te vroeg om de structurele effecten van corona op mobiliteit in te kunnen schatten. Onzekerheden in mobiliteitsontwikkelingen zijn echter niet nieuw. In mobiliteitsanalyses en bij investeringsbeslissingen wordt daarom rekening gehouden met onzekerheden in de ontwikkeling van mobiliteit.
Aan het begin van de crisis was er maximaal 47% minder autoverkeer, 12% minder vrachtverkeer en 87% minder OV-gebruik. Sindsdien is het verkeer weer langzaam toegenomen. Op dit moment is er 6% minder autoverkeer en ligt het OV-gebruik nog 41% lager, terwijl het vrachtverkeer 9% hoger is in vergelijking tot dezelfde periode in 2019. De vertraging op het hoofwegennet is nog steeds lager dan in 2019 (–70% in week 36). Er worden wel meer loop- en fietsverplaatsingen gemaakt, vooral voor recreatieve doeleinden, maar ook in het woon-werkverkeer zien we een stijging in het aandeel van de fiets. In de steden blijft de hoeveelheid verkeer nog iets meer achter: ongeveer 18% minder dan in maart. Behalve de binnenvaart, zitten de vervoersmodaliteiten voor wat betreft het aantal vervoersbewegingen onder het niveau van 2019, bij spoor (–7%) en zeevaart (–6%) is dat ruim onder.2
Ik deel de mening dat investeringen in asfalt nodig zijn en blijven om de bereikbaarheid op peil te houden, evenals investeringen in de overige vervoermodaliteiten. Het Kabinet blijft daarom in alle vervoermodaliteiten investeren.
Van de middelen die vanuit het regeerakkoord voor een inhaalslag voor infrastructuur beschikbaar zijn gesteld, is € 1,5 miljard bestemd voor investeringen in het hoofdwegennet. Hiermee is de aanpak van diverse knelpunten op de weg mogelijk gemaakt, zoals de MIRT-verkenning A15 Papendrecht – Gorinchem.
Deze investeringen zijn echter naar verwachting niet voldoende. De mobiliteit blijft toenemen, onder meer doordat de bevolking fors groeit. De bevolkingsgroei valt in de meest recente prognose van het CBS hoger uit dan in eerdere ramingen. Daarnaast laat de coronacrisis zien dat het gebruik en de populariteit van de auto onverminderd is. Het verkeer over de weg is na een korte daling weer bijna terug op het niveau van voor de crisis. Ook in de toekomst blijft het daarom noodzakelijk om – naast de reeds geplande investeringen – nieuwe wegprojecten op te starten. Het huidige investeringsbudget is echter ontoereikend voor dergelijke nieuwe projecten. Er resteert dus een grote opgave.
Klopt het dat er verschillende terugverdieneffecten worden gebruikt voor spoor en investeringen in asfalt? Kloppen de genoemde 30 cent voor spoor en 1 euro voor asfalt uit het artikel? Kunt u aangeven op basis waarvan deze bedragen zijn vastgesteld?
Ik herken deze cijfers niet. Het is moeilijk om generieke uitspraken te doen over de maatschappelijke effecten van investeringen in de verschillende vervoermodaliteiten. Dit verschilt sterk per project en hangt af van diverse factoren. Elke vervoermodaliteit heeft zijn eigen sterktes en alle modaliteiten zijn nodig om de verwachte groei van mobiliteit op te vangen. Zo is openbaar vervoer vaak geschikt voor de mobiliteit tussen en binnen dichtbevolkte kernen.
Investeringsbeslissingen vinden plaats conform de spelregels van het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT). De MIRT-spelregels schrijven voor dat in de verkenningsfase van ieder project een maatschappelijke kosten-batenanalyse wordt uitgevoerd. Zo worden bij ieder project de effecten daarvan op de maatschappelijke welvaart in kaart gebracht.
Is het correct dat buiten het Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT) om, er geen grootschalige wegentrajecten in de planning staan? Is het correct dat de gelden in het MIRT tot 2030 gealloceerd zijn en het dus lastig is om zonder extra middelen nieuwe projecten toe te voegen?
Ja, dat is correct. Tot 2030 is het aanlegbudget op het Infrastructuurfonds (straks: Mobiliteitsfonds) grotendeels belegd aan concrete projecten. Het gaat om projecten die zich in de verkennings-, planuitwerkings- en realisatiefase bevinden. Het is dus lastig om in deze periode nieuwe projecten op te starten zonder extra middelen.
De budgetten na 2030 zijn nog niet volledig belegd aan concrete projecten. Investeringsbeslissingen worden samen met de regio genomen via de Bestuurlijke Overleggen MIRT. Uw Kamer wordt hierbij betrokken in de Algemene Overleggen MIRT en Nota Overleggen MIRT.
Klopt het dat er een noodzaak is om de goederencorridors zoals de A12, A15 en A67 richting Duitsland nu en in de toekomst verder te verbreden? Is het huidige aantal rijstroken afdoende gezien de vervoersvraag? Kunt u voorzien in een top tien van knelpunten waar Nederland vanuit het oogpunt van het goederenvervoer momenteel geld verliest?
Een goede doorstroming op de goederencorridors is essentieel voor een open economie als Nederland met een groot Europees achterland. De A15 vervult een cruciale rol in de doorstroming op de as Rotterdam – Duitsland. Het tracé is een belangrijk knelpunt met hoge economische verlieskosten. Daarom ben ik deze kabinetsperiode gestart met de verkenning van de A15 Papendrecht – Gorinchem. Daarnaast is ook een korte termijn aanpak van de huidige knelpunten op de A15 opgezet om zo snel mogelijk al een verbetering in de doorstroming van de A15 te kunnen realiseren.
Ten aanzien van de A12/A15 realiseren we een nieuwe verbinding welke in de Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte is aangemerkt als ontbrekende schakel in het wegennet op de (internationale) corridor Rotterdam-Duitsland.
Voor de A67 wordt in nauwe samenwerking met regio in het programma SmartwayZ gewerkt aan verbetering van de doorstroming. In 2020 wordt er gestart met een planstudie naar de verbreding van de A67 Leenderheide – Geldrop.
Periodiek brengt het Ministerie van IenW een analyse uit die de toekomstige bereikbaarheidsopgaven in beeld brengt, zoals in 2017 de Nationale Markt- en Capaciteitsanalyse (NMCA). Deze analyse bevat naast andere indicatoren een lijst van verbindingen op het hoofdwegennet waar de meeste economische verlieskosten optreden als gevolg van filevorming. Rond de zomer 2021 wordt een opvolger van de NMCA-2017 uitgebracht.
Hoe beoordeelt u de opvatting in het artikel dat ook in het Groeifonds van 20 miljard de blik op spoor is gericht? Deelt u de mening dat het snel verplaatsen van goederen en mensen bij uitstek een voorwaarde is voor een structurele groei van ons verdienvermogen? Is er binnen de commissie genoeg aandacht voor de grote economische belangen, nu en in de toekomst, van de goedereninfrastructuur in Nederland en worden deze zwaar genoeg meegewogen?
Het doel van het Nationaal Groeifonds is om het verdienvermogen van Nederland te vergroten. Een goede bereikbaarheid is voorwaardelijk voor een goed functionerende samenleving en economie. Het Kabinet wil via het Nationaal Groeifonds onder andere investeren in infrastructuur, waarbij oog is voor alle vervoermodaliteiten.
Voor een nadere toelichting op het proces rondom het Nationaal Groeifonds, verwijs ik u naar de Kamerbrief van 7 september jl. van mijn collega’s Hoekstra en Wiebes (Kamerstuk 35 300, nr. 83).
Het bericht ‘Cultuursector meldt met 62 procent relatief grootste omzetverlies bij UWV’. |
|
Peter Kwint , Niels van den Berge (GL), Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Cultuursector meldt met 62 procent relatief grootste omzetverlies bij UWV»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat het relatief grootste omzetverlies bij het UWV toebehoort aan de culturele sector? Had u dit percentage (62 procent) verwacht of is het nog forser dan u gedacht had?
Dit bericht is een bevestiging van eerdere berichten van bij voorbeeld het CBS dat de culturele sector tot de meest getroffen sectoren behoort.
Deelt u de mening dat het lang heeft geduurd voordat er steun kwam voor de culturele en creatieve sector en dat veel makers nog steeds geen compensatie krijgen voor hun gederfde inkomsten? Hoe kijkt u daarop terug? Hoe komt het dat het lang heeft geduurd voordat er adequate financiële ondersteuning voor de culturele sector kwam?
Op 17 maart jl.2 (kondigde het kabinet het noodpakket banen en economie aan. De werktijdverkorting-regeling en WW-premiedifferentiatie voor werkgevers werden aangepast, er kwam liquiditeitssteun en er werd een tijdelijke voorziening aangekondigd voor zelfstandige ondernemers en zzp’ers. Al deze maatregelen waren ook van toepassing op de culturele sector.
In mijn brief van 27 maart jl.3 heb ik de Kamer verder geïnformeerd over de maatregelen die specifiek gericht zijn op de culturele en creatieve sector. In die brief stond ik stil bij de bovengenoemde kabinetsbrede maatregelen, de maatregelen die ik op de korte termijn trof voor instellingen die subsidie ontvangen vanuit de culturele basisinfrastructuur en voor instellingen en makers die meerjarige of projectsubsidies ontvangen van de zes Rijkscultuurfondsen. Ook kondigde ik aan met het veld in gesprek te zijn en te bezien of aanvullende maatregelen nodig waren. Zoals u ziet is dus in een vroeg stadium van de crisis ingegrepen.
In mijn brief van 15 april jl.4 kondigde ik bovendien € 300 miljoen aanvullende ondersteuningsgelden aan voor de culturele en creatieve sector. Deze waren bedoeld om het unieke Nederlandse artistieke product te behouden en de werkgelegenheid in de sector te waarborgen, en gericht op instellingen/organisaties die de opdrachtenstroom richting zzp’ers en andere instellingen weer op gang kunnen brengen. In mijn brief van 27 mei jl.5 lichtte ik de uitwerking van deze € 300 miljoen toe.
Op 20 mei jl.6 kondigde het kabinet voorts het noodpakket 2.0 aan. Daarmee werd het eerste noodpakket banen en economie met drie maanden verlengd zodat banen en inkomens langer beschermd konden worden. Deze verlening was wederom ook van toepassing op de culturele sector.
Op 28 mei jl.7 kondigde het Ministerie van Binnenlandse Zaken bovendien aan een bevoorschotting op de compensatie aan medeoverheden te verstrekken van € 60 miljoen voor de periode van medio maart 2020 tot en met 1 juni 2020. Dit met het oogmerk op borging van de lokale en regionale culturele infrastructuur.
Op 28 augustus 2020 presenteerde het kabinet vervolgens het steun- en herstelpakket voor economie en arbeidsmarkt8. Dit vervolg op de eerste twee noodpakketten bestond uit het continueren van eerdere steun (de NOW, Tozo en TVL werden met negen maanden verlengd), het stimuleren en investeren in waar dat kan (publieke investeringen worden versneld en private investeringen worden aangejaagd) en het ondersteunen waar aanpassing nodig was (met € 1 miljard extra middelen). Bij deze maatregelen werd de culturele sector wederom meegenomen.
In mijn brief van 31 augustus jl.9 kondigde ik bovendien aan dat het kabinet, bovenop de algemene steunmaatregelen, € 482 miljoen extra uittrekt voor de culturele sector, in aanvulling op het beroep dat de culturele en creatieve sector kan doen op de nieuwe generieke maatregelen. Samen met het eerste steunpakket van € 300 miljoen komt het totaal aan steun specifiek voor de culturele en creatieve sector daarmee op bijna € 800 miljoen. Het tweede steunpakket ben ik momenteel aan het uitwerken.
Er is sinds het begin van de coronacrisis steeds bekeken hoe de sector het beste ondersteund zou kunnen worden en er is steun gekomen. Bovendien is tussendoor steeds weer bekeken of deze steun nog voldoende was, en indien dit niet het geval was is daar meer steun bijgekomen. Dit alles geschiedde en zal blijven geschieden in overleg met de sector. Zo gaat er in totaal vanuit de generieke maatregelen en de specifieke steunpakketten circa € 1,3 miljard naar ondersteuning van de culturele en creatieve sector
Verwacht u dat het tweede extra steunpakket voor de culturele sector genoeg gaat zijn om het omzetverlies in de sector op te vangen? Zo ja, op welke cijfers en feiten baseert u deze verwachting?
Het tweede extra steunpakket voor de culturele en creatieve sector is bedoeld voor de periode van januari 2021 tot en met juni 2021. Het ziet ernaar uit dat het coronavirus voorlopig niet bedwongen is. Dit betekent dat de culturele en creatieve sector zich voor langere tijd zal moeten aanpassen aan de beperkingen die dit met zich meebrengt. Dat vraagt innovatie en een nieuwe manier van publieksbereik. Het vraagt ook zoeken naar een nieuw evenwicht tussen kosten en inkomsten. Geen volle, kolkende zalen en blockbusters, maar kleinschaliger, intieme cultuurbeleving dicht bij huis. Meer digitaal, al dan niet in combinatie met een live-beleving. Het steunpakket is bedoeld om deze transitie te ondersteunen en instellingen in staat te stellen te investeren in nieuwe producties. Zo brengen we ook de werkgelegenheid in de sector weer op gang. Zoals ik ook op eerdere mondelinge vragen heb beantwoord grijpt deze coronacrisis zo diep in, dat in geen enkele getroffen sector het verlies volledig gecompenseerd kan worden.
Organisaties in de culturele sector zijn bang dat ondanks de extra steun veel talent en potentieel de sector zal verlaten en pleiten voor een steun- en herstelfonds om dit tegen te gaan, ziet u dit risico van een «talent drain» ook? Hoe ziet u een herstart van de sector voor zich zonder podiumbouwers, lichtmensen etc. die de sector tegen die tijd hebben verlaten? Hoe staat u tegenover een steun- en herstelfonds?
Makers en creatieve professionals kunnen een aanvraag doen bij het programma Permanente Professionele Ontwikkeling (PPO). PPO staat open voor zowel werknemers in loondienst als zelfstandigen/zzp’ers voor aanvragen van een bijdrage voor het mede financieren van hun professionele ontwikkeling. De regeling maakt het mogelijk dat een derde van de kosten van een persoonlijk ontwikkelplan wordt gefinancierd. Ik heb hier € 19 miljoen in geïnvesteerd.
Talent en potentieel kan zich ook in andere sectoren blijven ontwikkelen. De kennis gaat in die zin niet verloren, maar verplaatst zich. Op het moment dat er sprake is van een herstart is juist deze kennis weer hard nodig in de sector.
Zzp’ers en ondernemers uit bovenstaande bedrijfstakken kunnen gebruik maken van de kabinetsbrede maatregelen voor banen, inkomens en economie en de tijdelijke voorziening voor zelfstandige ondernemers, aangekondigd als onderdeel van het noodpakket banen en economie op 17 maart jl.10 en de verlenging ervan (noodpakket 2.0, aangekondigd op 20 mei jl.11
Daarnaast kunnen makers en creatieve professionals terecht bij een van de zes rijkscultuurfondsen. Deze fondsen krijgen uit zowel het eerste als het tweede steunpakket voor cultuur middelen om de opdrachtenstroom in stand te houden. Ook ondersteun ik private initiatieven zoals het Kickstartfonds dat culturele producties ondersteunt. Podiumbouwers, lichtmensen en andere technici blijven zo aan het werk.
Uit onderzoek naar aanleiding van het eerste steunpakket van 300 miljoen euro voor de culturele sector, bleek dat de noodsteun nauwelijks doorsijpelde naar de grote groep zzp’ers in de culturele sector, hoe gaat u ervoor zorgen dat dit nieuwe steunpakket wél bij hen terecht komt? Hoe gaat de regering dit monitoren?
Bij de uitwerking van het eerste steunpakket van € 300 miljoen heb ik gekozen voor inzet van middelen gericht op het ondersteunen van vitale onderdelen van de culturele infrastructuur, zo veel mogelijk in de volle breedte. Zo kan het verdienvermogen van de sector, zodra dat weer mogelijk is, aangezwengeld worden. Dat kan alleen door gerichte keuzes omdat anders de ondersteuning te veel zou verdunnen en het effect te gering zou zijn. Voorstellingen, films, presentaties, uitvoeringen worden niet gemaakt door rechtspersonen, maar door kunstenaars, toneelspelers, schrijvers, technici, conservatoren, grimeurs, acteurs, componisten, kostuummakers, musici, decorbouwers, transporteurs en alle andere mensen werkzaam in en voor de culturele en creatieve sector. Extra ondersteuning aan de instellingen komt dus uiteindelijk terecht bij makers en uitvoerders in de sector. Ik ontvang dan ook signalen van de sector die dit onderschrijven. Zo blijkt uit een recent onderzoek van de Nederlandse Associatie voor Podiumkunsten (NAPK) dat maar liefst 78% van hun leden, die niet allemaal rijkssubsidie ontvangen, de steunmiddelen gebruikt hebben om zzp’ers te compenseren in de periode 12 maart – 1 juni [2]. Een deel van de financiële steun in de culturele sector komt dus wel degelijk terecht bij zzp’ers en werknemers met tijdelijke dienstverbanden. In de jaarlijkse monitorgesprekken die ik voer met de instellingen, zal ik hen ook bevragen op welke manier zij de verantwoordelijkheid hebben genomen om opdrachten aan makers te verschaffen.
Daarnaast is in het eerste steunpakket € 26,8 miljoen ingezet voor regelingen bij de zes cultuurfondsen voor projecten, werk en opdrachten voor makers en € 5 miljoen voor het Steunfonds Rechtensector.
Bij de uitwerking van het tweede steunpakket zal ik bij de verlening van de maatregelen uit het eerste steunpakket (€ 200 miljoen) goed kijken naar de verhouding tussen de middelen die direct naar makers gaan en die naar instellingen gaan.
Hoe verhouden de massaontslagen die de afgelopen maanden hebben plaatsgevonden bij podia in de culturele sector zich, tot de in april aangenomen motie waarin de regering wordt verzocht alles op alles te zetten om de culturele sector te redden?2
Ik betreur het dat instellingen en ondernemingen in de culturele en creatieve sector door deze crisis moeten besluiten tot het ontslaan van personeel. In een crisis van deze omvang is dat onvermijdelijk; vanaf het begin af aan heeft dit kabinet duidelijk gemaakt dat niet overal alle verliezen kunnen worden opgevangen. Tegelijkertijd is er voor de culturele en creatieve sector circa € 1,3 miljard aan maatregelen genomen om de sector te ondersteunen.
De coronacrisis laat zien hoe kwetsbaar de sector is, hoe wilt u de sector robuuster maken, en wilt u daarin ook kijken naar de inrichting van de sector en het stelsel, zoals bijvoorbeeld naar het subsidiesysteem en de vierjarige financieringssystematiek in de Basisinfrastructuur (BIS) en cultuurfondsen?
Deze crisis laat in eerste instantie zien hoe wendbaar de sector is. Ik heb grote waardering voor de inzet en innovatiekracht waarmee kunstenaars, artiesten, cultureel ondernemers en culturele instellingen, van groot tot klein, er alles aan doen om cultuur bij het publiek te brengen. Juist in deze tijd geeft dat ons troost en verbondenheid. Tegelijkertijd laat deze crisis inderdaad ook zien dat de sector nog weerbaarder kan worden. De Raad voor Cultuur komt in november 2020 met een advies hierover. Daarin zal de Raad ook ingaan op de lessen die we kunnen leren uit deze crisis over de samenhang tussen de gesubsidieerde en ongesubsidieerde sector, de verschillende verantwoordelijkheden verdeeld over verschillende bestuurslagen en de vele financieringsinstrumenten. En ook ik voer hier gesprekken over met makers en instellingen.
De besluitvorming voor de Basisinfrastructuur 2021–2024, inclusief de fondsen, is net afgerond. Eventuele wijzigingen zullen pas kunnen worden doorgevoerd voor het stelsel vanaf 2025.
De evenementenbranche en het nachtleven zitten nog steeds grotendeels op slot, bent u voornemens met extra compensatiemaatregelen voor deze deelsectoren te komen, zodat we makers en andere ondernemers in de evenementenbranche en het nachtleven overeind kunnen houden?
In de evenementenbranche wordt gesproken over nieuwe verzekerings- instrumenten, waarmee activiteiten mogelijk hervat kunnen worden. Mocht blijken dat een rol voor de overheid hierin aantoonbaar doelmatig en wenselijk is, dan beraadt het kabinet zich daarop. Verder onderzoekt de evenementenbranche in afstemming met het kabinet hoe op een veilige en verantwoorde manier activiteiten ontplooid kunnen worden die leiden tot winstgevende businessmodellen vanuit het initiatief van Fieldlab Evenementen. Deze kunnen indien het epidemiologisch beeld het toelaat getest worden aan de hand van pilots. Het nachtleven wordt hierbij door de evenementenbranche betrokken.
Deze kunnen zo nodig getest worden aan de hand van pilots.
Het bericht ‘Sanering varkenshouderij levert veel minder stikstofwinst op dan gedacht, opnieuw tegenslag voor minister Schouten’ |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Sanering varkensboeren levert te weinig op» en «Sanering varkenshouderij levert veel minder stikstofwinst op dan gedacht, opnieuw tegenslag voor Minister Schouten»?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het nieuws dat het effect van deze maatregel bijna drie keer te hoog is ingeschat en wat betekent dit voor de ambities ten aanzien van stikstofreductie en de daarmee samenhangende plannen voor weg- en woningbouw?
Vooralsnog lopen de termijnen van de maatregel nog en zijn nog geen definitieve cijfers over deelname aan de regeling te geven. Pas op basis van daadwerkelijk beëindigde varkenshouderijlocaties is een doorrekening te maken op hexagon niveau, die de basis biedt voor vergunningverlening voor weg- en woningbouw.
Hoe hoog ligt het aantal ingetekende varkenshouders op dit moment?
Binnenkort zal ik uw Kamer infomeren over de stand van zaken van de Subsidieregeling sanering varkenshouderijen (Srv). Daarbij zal ik ook ingaan op het aantal deelnemers.
Kunt u aangeven in hoeverre het klopt dat er een terugloop van deelnemers aan de uitkoopregeling waar te nemen valt, zoals voorspeld door sectorbelangenvereniging Producenten Organisatie Varkenshouderij (POV)?
Zie antwoord vraag 3.
Waarom is ervoor gekozen om de regeling niet primair te richten op veebedrijven met een hoge uitstoot die zich in de nabijheid van Natura 2000-gebieden bevinden?
De Srv vloeit voort uit de afspraak uit het Regeerakkoord «Vertrouwen in de toekomst» (Kamerstuk 34 700, nr. 34) om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. Per brief van 7 juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het doel en de hoofdlijnen van de Srv (Kamerstuk 28 973, nr. 200). Het doel van de Srv is het verminderen van geuroverlast die wordt veroorzaakt door varkensbedrijven, door het bieden van een subsidie voor het definitief en onherroepelijk beëindigen van varkenshouderijlocaties in de concentratiegebieden Zuid en Oost. De Srv is daarmee primair gericht op het verminderen van geuroverlast voor omwonenden. Reductie van stikstofemissie en -depositie is een positief neveneffect bij de beëindiging van varkenshouderijlocaties, maar vormde geen toetsingscriterium bij de beoordeling van aanvragen voor een beëindigingssubsidie op grond van de Srv.
Bent u bereid om deze criteria alsnog toe te voegen voor deelname aan de regeling? Zo nee, waarom niet?
De Srv bevindt zich momenteel in de fase van uitvoering. Varkenshouders konden in de periode van 25 november 2019 tot en met 15 januari 2020 een subsidieaanvraag indienen. Alle aanvragen zijn beoordeeld en beschikt. Het is zowel in juridische als in praktische zin niet mogelijk om met terugwerkende kracht het doel en selectiecriteria van de Srv aan te passen.
Per brief van 20 april van dit jaar heb ik uw Kamer geïnformeerd over de structurele aanpak van de stikstofproblematiek (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Onderdeel van deze structurele aanpak wordt gevormd door de bronmaatregelen, waaronder de Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties (Lbv) en de gerichte opkoop. Doel van deze bronmaatregelen is het verminderen van depositie van stikstof op Natura 2000-gebieden.
Hoe kan het dat het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) bij haar berekening andere uitgangspunten heeft gehanteerd dan uiteindelijk in de saneringsregeling zijn opgenomen?
PBL heeft in haar doorrekening geen andere uitgangspunten gehanteerd dan in de regeling zijn opgenomen. PBL heeft een inschatting gemaakt van de afname van de stikstofemissie die met de Srv gerealiseerd kan worden. PBL heeft daarbij een aanname gedaan over het aantal varkenshouders dat daadwerkelijk over zal gaan tot beëindiging van hun productie, het aantal varkensrechten dat daarmee definitief van de markt zou verdwijnen en heeft die afname met een conversiefactor van het RIVM omgezet in een geschatte reductie van de stikstofdepositie.
Een belangrijke kanttekening blijft dat de definitieve emissie- en depositiereductie nog altijd afhankelijk zijn van het uiteindelijk aantal deelnemers, het aantal dieren dat zij houden, de leeftijd van hun stallen, het type stal en de locatie waarop zij zijn gevestigd.
Bent u bereid om de te verwachten stikstofreductie opnieuw te laten doorrekenen? Zo nee, waarom niet?
De met de Srv te realiseren stikstofreductie is sterk afhankelijk van het werkelijke aantal varkenshouderijlocatie dat definitief en onherroepelijk wordt beëindigd en de ligging van individuele varkenshouderijlocaties ten opzichte van Natura 2000-gebieden. Ik verwacht in de loop van het vierde kwartaal van dit jaar meer zekerheid te hebben over welke varkenshouders daadwerkelijk hun productie gaan beëindigen en welke varkenshouders alsnog afzien van de beëindigingssubsidie. Zodra deze zekerheid er is zal ik het RIVM opdracht geven om, op basis van de feitelijke gegevens, de reductie van stikstofemissie en -depositie te berekenen. Ik zal uw Kamer voor het einde van dit jaar over de uitkomst hiervan berichten. Daarbij dient aangetekend te worden dat pas van feitelijke emissiereductie sprake is op het moment dat de dieren en de mest daadwerkelijk van de productielocatie zijn afgevoerd. Dat moment zal per varkenshouderijlocatie verschillen. Mijn verwachting is dat medio 2021 het merendeel van de productielocaties definitief beëindigd zal zijn.
Hoe kijkt u aan tegen de conclusie van de onderzoekende partijen die stellen dat de uitkoopregeling qua reductie van zowel geuroverlast als broeikasgassen en stikstof, inefficiënt en extreem duur is?
Het doel van de Srv is het verminderen van geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden door het definitief en onherroepelijk beëindigen van varkenshouderijlocaties. Subsidieaanvragen moeten voldoen aan een aantal voorwaarden. De varkenshouderijlocatie waarvoor een subsidie werd aangevraagd, moest een minimale geurbelasting op geurgevoelige objecten in een straal van 1.000 meter rond de varkenshouderijlocatie veroorzaken, de zogenaamde drempelwaarde, om voor subsidie in aanmerking te komen. Met de drempelwaarde is geborgd dat uitsluitend die varkenshouderijlocaties worden beëindigd die daadwerkelijk geuroverlast veroorzaken, waarmee een doelmatige besteding van middelen wordt gegarandeerd.
Met de beëindiging van varkenshouderijlocaties worden naast geur ook andere emissies voorkomen, waaronder die van stikstof (ammoniak) en broeikasgassen. Ten algemene heeft de beëindiging van varkenshouderijlocaties een positief effect op de leefomgeving.
Onderschrijft u de uitspraak van de heer Rosenthal, die als voorzitter van de ontwerpcommissie van de saneringsregeling aangaf dat het voornaamste motief van de uitkoopregeling is om de varkenshouders meer rendement te geven?3
Ik onderschrijf de uitspraak van de heer Rosenthal in het artikel van het Platform Investico niet. Ik herken de uitspraak van de heer Rosenthal wel uit eerdere gesprekken in relatie tot het doel van de samenwerking in de keten, zoals nu door CoViVa wordt vormgegeven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 5 vloeit de Srv rechtstreeks voort uit de afspraak uit het Regeerakkoord om gezondheids- en leefomgevingsrisico’s in gebieden met een zeer hoge veedichtheid te verminderen. De Srv is niet gericht op het verhogen van het rendement van de varkenshouderij.
Overigens wil ik uw Kamer er op wijzen dat de heer Rosenthal niet de voorzitter van de ontwerpcommissie van de Srv was. De heer Rosenthal trad op als voorzitter van de Coalitie Vitalisering Varkenshouderij (CoViVa). CoViVa was, net als de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en de vijf betrokken provincies, een van de partijen waarmee ik op regelmatige basis afstemming heb gezocht over de invulling van de Srv.
Waarom is gekozen voor een regeling die volgens de voorzitter primair gericht is op het verhogen van rendement voor de varkenshouderij, terwijl volgens het regeerakkoord de saneringsregel gericht was op gezondheids,- en leefbaarheidsproblemen in Veedichte gebieden?4
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u een overzicht geven van de conjuncturele positie van de varkenssector in Nederland tussen 2015 tot aan de start van de uitkoopregeling?
In het artikel van Investico wordt over de Srv geconcludeerd «dat de maatregel in 2015 werd ontworpen om de varkenssector een economische oppepper te geven, die destijds in een ernstige conjuncturele crisis verkeerde.» Zoals in antwoord op vraag 10 en 11 al is aangegeven is de Srv niet gericht op het verhogen van rendement voor de varkenshouderij maar op het verminderen van geuroverlast voor omwonenden. De conjuncturele positie van de varkenssector tussen 2015 en het moment van inwerkingtreding van de Srv (12 oktober 2019) heeft dan ook geen rol gespeeld in de besluitvorming over de in het Regeerakkoord aangekondigde maatregel.
Deelt u de mening dat de saneringsregeling strikt als doel zou moeten hebben om stikstof, broeikasgas en geuroverlast te reduceren en daarmee de natuur- en omgevingswaarde te versterken?
De Srv heeft als doel de geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden te verminderen. Een positief neveneffect van de definitieve en onherroepelijke beëindiging van varkenshouderijlocaties is dat daarmee ook andere emissie worden gereduceerd.
Klopt het dat de Rabobank als deelnemende partij bij het opstellen van de voorwaarden van de saneringsregeling zelf financieel baat heeft bij de uitkoopregeling in de vorm van 40% van het totale bedrag aan af te lossen leningen?5
Varkenshouders die het besluit hebben genomen om zich aan te melden voor de Srv hebben een eigen afweging gemaakt. Daarbij zullen verschillende aspecten een rol hebben gespeeld en tegen elkaar afgewogen zijn. Een belangrijk aspect is of met de hoogte van het subsidiebedrag de varkenshouder zijn nog lopende financiële verplichtingen kan nakomen. Varkenshouders zullen om die reden, afhankelijk van hun individuele situatie, in meer of mindere mate afstemming hebben gezocht met die partijen jegens welke ze als ondernemer nog een financiële verplichting hebben, zoals bijvoorbeeld slachterijen, voerleveranciers of banken. Of en in welke mate een varkenshouderij nog financiële verplichtingen moet nakomen richting deze partijen hangt sterk af van de individuele situatie. Ik heb geen zicht op welk deel van het totaal aan uit te keren subsidiebedragen uiteindelijk naar deze partijen vloeit.
Was u bekend met het financiële belang dat de Rabobank heeft bij de saneringsregeling? Zo ja, hoe is het dan mogelijk dat u de Rabobank niet hebt geweerd als onderdeel van deze commissie?
Zoals in het antwoord op vraag 14 is aangegeven zal elke varkenshouder die gebruik maakt van de Srv en die zijn productie definitief onherroepelijk beëindigd in meer of minder mate te maken hebben met nog lopende financiële verplichtingen jegens derden. Dat de Rabobank en andere banken, net als partijen zoals slachterijen en voerleveranciers, mogelijk een financieel belang hebben bij een varkenshouder die zijn bedrijf beëindigt is daarmee evident. De suggestie die in het artikel van Investico wordt gewekt dat de Rabobank, vanwege dit financiële belang, «het grootste deel van de voorwaarden schreef», is echter onjuist.
De voorwaarden zoals deze zijn opgenomen in de Srv, hangen voor een belangrijk deel samen met uit de Europese staatssteunkaders, de Richtsnoeren van de Europese Unie voor staatssteun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden 2014–2020 (2014/C 204/01). De Richtsnoeren stellen onder meer strikte voorwaarden aan de hoogte van de steun die mag worden verstrekt voor de beëindiging van een veehouderijlocatie. De Europese Commissie heeft de Srv hierop getoetst en is tot het oordeel gekomen dat de met de regeling te verstrekken steun verenigbaar is met de interne markt en dat er vanuit de optiek van staatsteun daarom geen bezwaar bestaat tegen (definitieve vaststelling van) de subsidieregeling.
Kunt u zich voorstellen dat de deelname van de Rabobank aan de betreffende commissie de schijn van belangenverstrengeling oproept, temeer daar het hierbij gaat om een groot bedrag aan belastinggeld dat is opgebracht door inwoners?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 15 is het evident dat er verschillende partijen kunnen zijn die een financieel belang hebben bij het beëindigen van een varkenshouderij. Dit belang staat echter los van het doel van de regeling, het verminderen van de geuroverlast voor omwonenden in veedichte gebieden. Om die reden bevat de Srv een toetsing op geurbelasting (de zogenaamde geurscore). Een eventueel financieel belang van partijen, zoals banken, veevoerleveranciers of slachterijen, speelde bij de opstelling van de Srv – laat staan bij de beoordeling van de aanvragen – geen enkele rol. Van belangenverstrengeling bij het opstellen van de criteria en voorwaarden voor de subsidieregeling is dan ook geen sprake.
Het artikel ‘Mbo’ers in de knel: ‘Ik ga waarschijnlijk niet over naar het volgende jaar’ |
|
Bart Smals (VVD), Niels van den Berge (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het artikel «Mbo’ers in de knel: «Ik ga waarschijnlijk niet over naar het volgende jaar»?1
Ja.
Hoeveel stageplekken bood de rijksoverheid voor de start van de coronacrisis aan mbo studenten aan? Hoeveel stageplekken zijn dat er nu? Kunt u hiervan een overzicht per sector geven? Op welke manier gaat u dit aantal plekken de komende tijd vergroten?
Het aantal stageplekken voor mbo-studenten in de beroeps opleidende leerweg (bol) binnen de rijksoverheid bedroeg in 2019 in totaal 905. In 2020 hebben tot en met het tweede kwartaal 300 bol-studenten een stageplek gevonden bij de rijksoverheid tegenover 445 stageplekken voor bol-studenten in de eerste twee kwartalen van 2019. Binnen de rijksoverheid als werkgever wordt geen onderscheid gemaakt naar sector. De coronacrisis lijkt dus invloed te hebben op het aantal stageplekken. Dit vind ik niet wenselijk. Met de andere ministeries heb ik de oproep gedeeld om het aantal stageplaatsen binnen het Rijk op peil te houden en waar mogelijk uit te breiden, zoals toegezegd tijdens het AO over onderwijs en corona op 18 juni 2020. Interdepartementaal wordt momenteel gekeken op welke wijze het aantal stageplekken weer kan terugkomen op het niveau van 2019 en eerdere jaren. In lijn hiermee is de motie Azarkan/Jetten, waarin de regering wordt gevraagd meer stageplekken te creëren bij de rijksoverheid. Deze motie is aangehouden tot de begrotingsbehandeling van het Ministerie van BZK. Daarnaast is recent de motie Bruins c.s. aangenomen, waarin wordt gevraagd om een strategie op te stellen om meer stage-, trainee- en startersplekken voor jongeren bij te realiseren en daarbij nadrukkelijk te kijken naar de rol van de landelijke overheid en de medeoverheden als werkgever.
Het aantal leerbanen voor mbo bbl-studenten bij de rijksoverheid lijkt stabiel gebleven. Dit kunnen we afleiden uit het aantal aanvragen dat is gedaan voor de subsidie praktijkleren. In 2019 werd door werkgevers binnen het Rijk subsidie aangevraagd voor 990 en in 2020 voor 1000 praktijkplaatsen. Het werkelijke aantal praktijkleerplaatsen bij het Rijk ligt waarschijnlijk hoger omdat niet alle overheidswerkgevers de subsidie aanvragen.
Hoeveel mbo-stageplekken boden decentrale overheden, naar schatting, aan voor de start van de coronacrisis? Hoeveel stageplekken zijn dat er nu? Kunt u hiervan een overzicht per sector geven? Bent u in gesprek met onder andere de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) en het Interprovenciaal Overleg (IPO) om dit aantal stageplekken te verhogen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u resultaten van die gesprekken?
Uit navraag bij de VNG, IPO en Unie van Waterschappen blijkt dat er geen gegevens worden verzameld over het aantal stageplekken bij de decentrale overheden. Via het aantal aanvragen voor de subsidie praktijkleren is wel enig zicht op de ontwikkeling van het aantal leerbanen voor bbl-studenten. Uit onderstaande tabel blijkt dat het aantal aanvragen is gestegen in 2020 ten opzichte van 2019.
Gemeenten
408
532
Provincies
4
18
Waterschappen
35
58
Omdat niet alle werkgevers bij de overheid een beroep doen op de subsidie, ligt het werkelijke aantal praktijkleerplaatsen waarschijnlijk hoger.
Ik heb SBB bij de uitvoering van het Actieplan stages en leerbanen gevraagd in gesprek te gaan met de VNG, het IPO of de Unie van Waterschappen over het vergroten van het aantal stageplekken en leerbanen bij de decentrale overheden. Voor wat het aantal leerbanen betreft lijkt de ontwikkeling op dit moment al positief. Om het aantal stages en leerbanen op peil te houden is een inspanning nodig van alle werkgevers. Daartoe heb ik samen met de voorzitter van MKB Nederland een oproep gedaan bij de opening van het MBO-jaar in Zwolle.
Op welke manier gaat u uw verantwoordelijkheid concreet vormgeven, als het gaat om de creatie van extra mbo-stages, waaraan u refereerde bij de opening van het mbo-jaar in Zwolle deze week?
Via het Actieplan Stages en leerbanen, waar het kabinet 2 x € 4 miljoen euro extra voor heeft uitgetrokken, wordt door SBB op mijn verzoek alles op alles gezet om zoveel mogelijk stages en leerbanen beschikbaar te krijgen voor alle mbo-studenten. In de voortgangsrapportage van SBB die ik in oktober aan uw Kamer aanbiedt, kunt u lezen welke maatregelen SBB heeft genomen tot nu toe, en welke maatregelen SBB voorstelt om de resterende tekorten de komende tijd mee te adresseren. Daarnaast zoek ik samenwerking met verschillende partners, zowel landelijk als in de regio, om het stagetekort onder de aandacht te brengen van bedrijven en instellingen. Ook heb ik een extra impuls gegeven van 2 x € 10,6 miljoen euro per jaar op de regeling praktijkleren voor sectoren die geraakt zijn door de contactbeperkende maatregelen.
Op welke manier ondersteunt u mbo-instellingen en leerbedrijven om op een creatieve manier extra stages aan te kunnen bieden? Worden er richtlijnen en/- of best practices gedeeld? Zo nee, waarom niet?
In het servicedocument mbo-aanpak coronavirus COVID-19versie 4.0 zijn richtlijnen opgesteld die instellingen de ruimte bieden om op creatieve wijze om te gaan met een gebrek aan stageplaatsen of leerbanen in de bekende fysieke vorm. Zo is het bijvoorbeeld mogelijk om twee studenten op een stageplek te plaatsen en kan voor het stagelopen gebruik gemaakt worden van de weekenden, vakanties of avonduren. Daarnaast stimuleer ik het dat studenten gaan praktijkleren in branches die wellicht niet direct in lijn liggen met het beroep waar ze voor leren, maar waar ze wel deelcompetenties kunnen verwerven. Zo noemde ik in mijn speech bij de opening van het MBO jaar bijvoorbeeld dat studenten uit de non-food sectoren van de detailhandel die hun stage of leerbaan verloren vaak weer een nieuwe stage of leerbaan konden vinden in de food-sector (voedingsgerelateerde detailhandel) of een plaats konden krijgen bij tuincentra en bouwmarkten. Meer best practices staan op de website van SBB, naast nog meer informatie voor scholen en bedrijven over de aanpak van het actieplan en wat SBB voor ze kan doen.
Hoeveel van de extra ondersteuning subsidie praktijkleren heeft u al gebruikt en wat zijn de concrete resultaten daarvan voor het aantal stageplekken in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl)?
De extra ondersteuning subsidie praktijkleren is beschikbaar voor de studiejaren 2020–2021 en 2021–2022. De subsidie wordt na afloop van het studiejaar uitgekeerd, voor het eerst in december 2021. De subsidie is dus nog niet gebruikt. Wel is reeds aangekondigd dat werkgevers aanspraak kunnen maken op extra subsidie, zodat zij daar bij het aanbieden van leerwerkplaatsen rekening mee kunnen houden.
De ontwikkeling van het aantal leerwerkplaatsen in de beroepsbegeleidende leerweg wordt bijgehouden door SBB. SBB publiceert deze gegevens op haar website. SBB brengt bovendien een voortgangsrapportage uit over het Actieplan stages en leerbanen. Hierover zal ik uw Kamer voor het AO van 7 oktober a.s. informeren.
Welke werkwijze hanteert de Samenwerkingsorganisatie Beroepsonderwijs Bedrijfsleven (SBB) om meer stageplekken te realiseren? Wat zijn de concrete resultaten daarvan tot nu toe? Wanneer ontvangt de Kamer hierover een tussenevaluatie?
Een eerste voortgangsrapportage over de werkwijze en resultaten van de uitvoering van het actieplan stages en leerbanen ontvangt de Kamer voor het AO van 7 oktober.
In hoeverre is er ruimte in de kwalificatiedossiers om af te wijken van het aantal vereiste stage-uren, zonder verlies van civiele waarde van het diploma?
In het servicedocument mbo-aanpak coronavirus COVID-19versie 4.0 zijn hier richtlijnen over opgenomen. Wanneer een student geen stageplaats kan vinden en als acties als het zelf aandragen van een stageplek of het delen van een stageplek niet succesvol zijn, is er in het servicedocument ook de ruimte geboden om, als alle leerdoelen zijn behaald, de student het onderdeel met succes te laten afronden zonder dat alle bpv-uren zijn gemaakt. Uitgangspunt blijft dat voor het voltijdsonderwijs 1600 studiebelastingsuren omvat per studiejaar, maar de school heeft de ruimte om af te wijken van de wettelijk voorgeschreven verhouding tussen uren begeleide onderwijstijd en beroepspraktijkvorming.
Op welke wijze wordt er gezocht naar mogelijkheden om stages aan te bieden buiten de normale domeinen? Is het bijvoorbeeld mogelijk een groep studenten die een opleiding in domein «orde en veiligheid» volgen, stage te laten lopen in een winkelstraat bij verschillende winkels waarbij de ondernemers gezamenlijk, samen met docenten, beroepspraktijkvormingsafspraken maken om een kwalitatief goede stage aan te bieden?
SBB belt proactief naar alle erkende leerbedrijven en informeert daarbij op welke manier een bedrijf mogelijk studenten van andere studierichtingen een stage zou kunnen aanbieden. Om de kwaliteit van de stage te borgen, is het wel noodzakelijk dat het bedrijf per opleidingsdomein kan laten zien te voldoen aan de kwaliteitscriteria voor begeleiding en een inhoud van de stage die past bij de inhoud van de beroepsopleiding. Een leerbedrijf kan dus meerdere erkenningen krijgen voor verschillende opleidingsdomeinen. Mbo-instellingen kunnen te allen tijde een leerbedrijf voor erkenning aandragen bij SBB. Samen met de onderwijsinstellingen en de betrokken leerbedrijven zoekt SBB een passende oplossing. Een student die bijvoorbeeld tijdelijk geen stage kan lopen in de horeca, kan misschien wel een deel van de noodzakelijke leerdoelen in de praktijk behalen in de keuken van een ziekenhuis. De eis van voldoende begeleiding is een harde, en daarom wordt per situatie bekeken of de potentiële stageplek voldoet aan deze eis. Ook in het geval van het voorbeeld van de winkelstraat zal dus specifiek met SBB moeten worden gekeken hoe de begeleiding is geregeld.
Heeft u in beeld wat de grootste knelpunten zijn voor werkgevers om nu stages aan te bieden?
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Onderwijs en corona VI, mbo en ho, + stages van woensdag 7 oktober 2020?
De knelpunten verschillen per regio en per sector. Bij contactgevoelige beroepen spelen de effecten van de coronamaatregelen op de financiële situatie van de organisaties maar ook op de beschikbaarheid van werk een grote rol. In andere sectoren zoals de zorg, speelt met name dat er door de drukte geen tijd is om studenten van kwalitatieve begeleiding te voorzien. In sommige regio’s en sectoren zijn juist wel veel stages en leerbanen beschikbaar maar dat sluit niet altijd aan op de vraag van studenten. Bijvoorbeeld de hoveniersbedrijven bieden in veel regio’s nog stages en leerbanen aan voor mbo-studenten. Later dit najaar zal ik u een brief sturen waarin ik dieper in ga op de maatregelen rondom lob en informatievoorziening voor studiekiezers die kan bijdragen aan het zoveel mogelijk beperken van deze mismatch.
Fout-positieve uitslagen van de PCR-testen. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Geen corona, toch in quarantaine: mogelijk honderden fout-positieve uitslagen per week»?1
Kunt u bevestigen dat het aantal fout-positieven dat gemeld wordt, klopt? Zo nee, waarom niet?
Welk gevolg heeft bovenstaande voor de cijfers en statistieken in de afgelopen maanden?
Gaat u, nu deze cijfers een veel te hoog aantal besmettingen laten zien, deze cijfers alsnog aanpassen? Zo nee, waarom niet?
Welke consequentie heeft dit voor de huidige maatregelen in verband met het coronavirus?
Bent u bereid de maatregelen te versoepelen of zelfs helemaal op te heffen?
Gaat u verder onderzoeken of het percentage fout-positieven niet nog hoger is dan in het voornoemde artikel wordt gesteld?
Kunt u zich herinneren dat ik tijdens een technische briefing aan de directeur van het Centrum Infectieziektebestrijding van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de heer Van Dissel, de vraag heb gesteld wat de totale foutenmarge is bij de PCR-testen en dat hij hierop aangaf dat hij het antwoord niet wist, maar hier later op terug zou komen?
Kunt u mij alsnog antwoord geven op voornoemde vraag?
Het bericht dat een meneer na 123 dagen op de IC overleed aan corona. |
|
Fleur Agema (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht over het overlijden van een meneer met covid-19 die 123 dagen op de intensive care lag1
Ja.
Hoeveel mensen liggen er op dit moment met covid-19 op de IC?
Op 16 september lagen er 54 COVID-patiënten op de IC (Bron: LCPS)
Hoeveel van hen liggen langer dan 21 dagen op de IC?
Het totale aantal COVID-patiënten met een opnameduur langer dan 21 dagen is hieronder te zien. De bron van deze cijfers is NICE.
Opgenomen in
Aantal COVID opnamen
Aantal COVID opnamen met een behandelduur van >21 dagen
Percentage COVID opnamen met een behandelduur van >21 dagen
Maart–April
2.662
962
36.1
Mei–Juni
200
51
25.5
Juli–15 augustus1
74
12
16.2
van patiënten opgenomen later in augustus is nog niet bekend of ze langer dan drie weken op de IC moeten worden behandeld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van de Algemene Politieke Beschouwingen woensdag d.d. 16 september 2020?
Dat is tot mijn spijt niet gelukt.
Het bericht ‘Over dingen die blijven’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Over dingen die blijven»?1
Ja
Is het waar dat in de nieuwe omgevingsverordening 2020 van de provincie Noord-Holland 32 nieuwe beschermde provinciale BPL-landschappen worden aangewezen (Bijzonder Provinciaal Landschap)?
In de nieuwe omgevingsverordening heeft de provincie inderdaad 32 Bijzonder Provinciale Landschappen aangewezen. Deze landschappen zijn grotendeels gebaseerd op huidige beschermingsregimes Bufferzones, Aardkundig monument en Weidevogelleefgebied. In deze regimes zijn net als in de voorgaande Provinciaal Ruimtelijke Verordening geen grootschalige woningbouwlocaties mogelijk.
Uit informatie van de Provincie Noord-Holland komt naar voren dat de provincie vooruitlopend op de invoering van de Omgevingswet de 21 nu geldende provinciale verordeningen heeft samengevoegd tot 1 verordening. De provincie werkt ondertussen ook verder aan de Omgevingsverordening NH2022 die ingaat zodra de Omgevingswet wordt aangenomen. Hierin worden eventuele aanpassingen op de Omgevingsverordening NH2020 meegenomen.
In de nieuwe verordening zijn 3 beschermingsregimes waarmee het landelijk gebied beschermd wordt: Unesco werelderfgoed, Natuur Netwerk Nederland (NNN) en het nieuwe beschermingsregime Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL). Het Bijzonder provinciaal landschap (BPL) is door het Rijk als instrument ingevoerd via de Wet Natuurbescherming en beschermt de meest waardevolle onderdelen van het Noord-Hollandse landschap op basis van ecologische, cultuurhistorische, aardkundige of landschappelijke kwaliteiten. Uit de vaststelling van de omgevingsverordening spreekt dat de Provincie in haar ruimtelijk beleid zowel dus landschappen aanwijst die beschermd moeten worden, als ook zich committeert om voldoende woningbouw tot stand te brengen. De provincie behartigt meerdere belangen en past dat in de ruimte in. Dus prima dat ze ook heel bewust kiest voor gebieden die expliciet beschermd moeten worden (dat is des te belangrijker naarmate je ook meer ruimte beschikbaar moet stellen voor extra woningbouw). Daarmee worden expliciete keuzes gemaakt.
Klopt het dat door de nieuwe omgevingsverordening een groot aantal woningbouwlocaties van gemeenten is komen te vervallen, onder andere in de gemeente Alkmaar en de BUCH-gemeenten (Bergen, Uitgeest, Castricum en Uitgeest)? Zo ja, om hoeveel woningbouwlocaties gaat het en om hoeveel woningen?
Op voorhand kan niet worden gezegd welke consequenties de Omgevingsverordening Noord-Holland 2020 heeft op de woningbouwopgave.
De status van plannen kan verschillen in harde en zachte plannen en in veel gevallen zijn er gemeentelijke verkenningen die bij provincie en het Rijk niet bekend zijn. Uit de ingediende zienswijzen op de omgevingsverordening blijkt wel dat de vastgestelde omgevingsverordening in een aantal gevallen ook effect heeft op zachte woningbouwplannen. In de beantwoording van de zienswijzen op de Omgevingsverordening Noord-Holland heeft de provincie een «Notitie discussielocaties» opgesteld waarin zichtbaar wordt welke projecten (locaties en aantallen) beïnvloed worden door de aanwijzing als Bijzonder Provinciaal Landschap. De Provincie heeft aangegeven daarom in samenwerking met deze gemeenten een verkenningstraject uit te voeren om een integrale afweging te maken tussen de ambities, opgaven en de begrenzing van het BPL.
In hoeverre komt het vervallen van deze woningbouwlocaties door provinciale bovenwettelijke keuzes en/of door rijks- en Europese wet- en regelgeving? Kunt u dit uitgebreid toelichten?
Er worden enkele plannen belemmerd die voorheen niet in een beschermd landschap lagen, omdat die zijn komen te liggen in Bijzonder Provinciaal Landschap (BPL), in sommige gevallen in combinatie met de LIB-5 contour. In de meeste gevallen waren deze zachte plannen ook al niet te realiseren onder de vorige verordening, de PRV (Provinciale Ruimtelijke Verordening), bijvoorbeeld vanwege ligging in weidevogelleefgebied, bufferzone of de 20 Ke-contour.
De provincies hebben op basis van de Wet Natuurbescherming de mogelijkheid om Bijzonder Provinciale Landschappen aan te wijzen. Het BPL is mede bepaald op basis van al geldende beschermingsregimes waaronder enkele beschermingsregimes die volgen uit Europese wet en regelgeving zoals het Unesco werelderfgoed de Natura 2000 gebieden. Er is dus geen sprake van nieuwe provinciale bovenwettelijke keuzes en/of door rijks- en Europese wet- en regelgeving.
Hoe staat het met het overprogrammeren in de provincie Noord-Holland? Hoe staat het met uw toezegging om provincies op te roepen 130% overprogrammeren toe te staan?
Met de provincies Noord-Holland en Flevoland en de Metropoolregio hebben we afgesproken de plancapaciteit te inventariseren en zonodig te verhogen tot een overprogrammering van tenminste 130%. Uit de inventarisatie blijkt voldoende plancapaciteit zoals u ziet in mijn brief van 5 november 2020 over de moties woningbouw Almere en Flevoland. De provincie Noord-Holland heeft in de Woonagenda 2020–2025 (ruim) voldoende plancapaciteit opgenomen, om in Noord-Holland tot voldoende productie kunnen komen. De provincie stimuleert gemeenten via de woonagenda om ervoor te zorgen dat er voor de komende vijf jaar steeds minimaal 130% harde plancapaciteit is.
Hoe kijkt u tegen de volgende stelling van de gemeente Alkmaar aan: «Wij zien weinig ruimte voor maatwerk en met de nu voorgestelde beschermingsregimes en instructieregels worden onnodige beperkingen opgelegd voor zowel nieuwe (stedelijke) ontwikkelingen als kleinschalige ontwikkelingen»?
De Provincie heeft aangegeven het belangrijk te vinden om er samen met de gemeenten voor te zorgen dat er voldoende potentiële bouwlocaties beschikbaar zijn om in de grote vraag naar woningen te voorzien. In de Omgevingsvisie NH2050 en Woonagenda PNH 2020 – 2025 heeft de Provincie respectievelijk de visie en acties toegelicht om te zorgen voor voldoende betaalbare, duurzame en toekomstbestendige woningen voor alle doelgroepen. Dat kan betekenen dat soms naast binnenstedelijk ook op buitenstedelijke locaties woningen zullen worden gerealiseerd, deze afweging vraagt regionaal maatwerk. De provincie maakt hierover afspraken in regionale woonakkoorden. De Omgevingsverordening biedt ruimte om in lijn hiermee tot voldoende woningbouwlocaties te komen.
Ik vind het goed dat de provincie in deze verklaring het belang van de woningbouwopgave benadrukt en regionaal maatwerk verleent.
Bent u bereid om, zoals bijvoorbeeld de gemeente Alkmaar voorstelt, met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de woningbouwopgave ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen dat daar bij hoort als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
Naar aanleiding van de grote woningbouwopgave ben ik veelvuldig in gesprek met alle provincies en diverse regio’s om de mogelijkheden voor versnelling en uitbreiding van de plancapaciteit te bespreken. Mede door deze gesprekken heeft het Kabinet recent verschillende maatregelen genomen die bijdragen aan realisatie van woningen zoals de Woningbouwimpuls, inzet van het expertteam en flexpools.
Eén van de vaste onderwerpen in mijn overleg met de Provincie Noord-Holland gaat over het inzicht in knelpunten of beperkingen die woningbouw in de weg staan. Op dit moment onderzoeken we wat er nodig is om voor 2030 het benodigde aantal woningen te realiseren. Ik zal hierbij bijzondere aandacht vragen voor de regio Alkmaar. In een eerder gesprek dat ik heb gevoerd met de provincie Noord-Holland en de regio Alkmaar2, waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd, werd er constructief samengewerkt tussen de provincie en de regio aan de plancapaciteit en versnelling van de woningbouw. Ik verwacht dat zij hier een goed vervolg aan kunnen geven. In het eerste of tweede kwartaal 2021 informeer ik uw Kamer hierover.
Deelt u de mening dat, gezien de grote woningbouwopgave, de provincie Noord-Noord-Holland het vervallen van woningbouwlocaties zoveel mogelijk moet terugdraaien?
Over de enorme woningbouwopgave zijn we het allemaal eens. Ik stuur er vanuit mijn rol op dat provincies zorgen voor ruim voldoende plancapaciteit. Dat betekent dat wanneer er plannen vervallen en de regio daarmee onvoldoende plancapaciteit beschikbaar heeft, de provincie deze met gemeenten moet aanvullen. Uit de analyse die de provincie heeft gemaakt blijkt dat er voldoende plancapaciteit is. De provincie heeft deze opgave ook in het beleid vastgelegd. Bovendien werken we binnen de woondeal MRA samen aan de realisatie van concrete bouwplannen. We zullen de ontwikkelingen nauwlettende volgen en monitoren om tijdig te kunnen bijsturen mocht dat nodig zijn.
Testmethodes voor COVID-19 |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot antigeen testen? Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van deze testmethode en hoe verhoudt deze testmethode zich tot de polymerase chain reaction (PCR)-test?
Wat is het percentage «false positives» en «false negatives» van de antigeen test in Nederland en wat betekent dit voor de cijfers en statistieken inzake het aantal besmettingen?
Kunt u aangeven welke stappen u zet om antigeen tests te bemachtigen voor ziekenhuizen, verzorgingshuizen, vliegvelden, cruiseterminals, universiteiten, scholen, kantoren, fabrieken et cetera, zodat de economie snel weer kan opstarten?
Kunt u aangeven wat de huidige stand van zaken is met betrekking tot de serologische test? Hoe vaak wordt er gebruik gemaakt van deze testmethode en hoe verhoudt deze testmethode zich tot de PCR-test?
Wat is het percentage «false positives» en «false negatives» van de serologische test in Nederland en wat betekent dit voor de cijfers en statistieken inzake het aantal besmettingen?
Kunt u aangeven wat het nut is van het gebruik van serologische testen in het licht van de aanbevelingen van de Infectious Diseases Society of America (IDSA)?1
Kunt u – gelet op het feit dat u nog geen antwoord hebt gegeven op eerder gestelde schriftelijke vragen met betrekking tot de PCR-test, aangeven wat in Nederland het percentage «false positives» en «false negatives» van de PCR-test betreft en wat dit betekent voor de cijfers en statistieken inzake het aantal besmettingen?2
Kunt u aangeven wat het verschil in sensitiviteit is tussen antigeen testen en PCR-testen?
Kunt u aangeven wat de kosten zijn van één PCR-test, de kosten van het onderzoek naar aanleiding van één PCR-test en de totale kosten van het gebruik van de PCR-test en nader onderzoek tot op heden? Hoe rechtvaardigt u deze kosten in het licht van de kosten van gebruik van de andere testmethodes, zoals antigeen testen?