Bent u bekend met het bericht het bericht «ACM: pakketbezorging verloopt goed, maar er is ruimte voor verbetering»1 en het bericht «Pakket bezorgen bij afhaalpunt is duurzamer, mits lopend of met fiets opgehaald»?2
Ja
Wat is uw reactie op het rapport «Marktstudie last mile pakketbezorging» dat eerder dit jaar is uitgekomen?3 In hoeverre deelt u de conclusies van dit rapport over duurzaamheid en CO2-reductie in de last mile?
De eerste conclusie in dit rapport van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) is dat deze markt in economische zin op hoofdlijnen goed functioneert. Dit vind ik een belangrijk gegeven. Wel ziet de ACM ruimte voor verbetering van duurzamere logistieke oplossingen. De ACM ziet dan ook voordelen van een verdere uitbreiding (en daardoor betere dekking) van het aantal servicepunten en pakketkluizen. Deze oplossingen bieden klanten meer keuzevrijheid en kunnen het aantal verkeersbewegingen reduceren.
De ACM constateert ook dat pakketvervoerders en start-ups de laatste jaren geïnvesteerd hebben in innovatieve oplossingen om de last mile bezorging efficiënter en duurzamer te maken. Ik zie daar ook veel concrete voorbeelden van. Zo zijn zogenaamde buurtpunten in opkomst (ophalen of afgeven van een pakket bij een particulier in de woonwijk die daarvoor een vergoeding ontvangt) en zijn partijen als PostNL en DHL al geruime tijd bezig met het vervangen van diesel- door elektrische vervoersmiddelen. Verder bieden steeds meer webwinkels aan hun klanten de keuze tussen thuisbezorgen of ophalen via een afhaalpunt. Ik vind het in het kader van de duurzaamheidsdoelstellingen van het kabinet belangrijk dat bedrijven hun verantwoordelijkheid nemen op dit terrein.
Onderschrijft u daarnaast de conclusies van TNO dat wanneer meer online consumenten hun pakket naar een afhaalpunt laten sturen in plaats van naar hun huis, en zij dit pakket vervolgens met de fiets of lopend ophalen, dit bijdraagt aan een verlaging van de maatschappelijke, externe kosten van pakketbezorging (zoals verkeerscongestie en CO2-uitstoot)?
Binnen de randvoorwaarden die in de vraag zijn geformuleerd, onderschrijf ik die conclusie. TNO heeft op basis van modelberekeningen de effecten van een toename van het gebruik van afhaalpunten doorgerekend. Hieruit blijkt dat wanneer 50% van de pakketten in een ronde naar afhaalpunten wordt gebracht in plaats van naar huisadressen, er circa 17% CO2-reductie zal zijn in het totale last-mile netwerk. Op het moment dat het voordeel van het leveren aan afhaalpunten toegekend wordt aan de specifieke pakketten die naar het afhaalpunt gaan, dan is het milieuvoordeel per pakket zelfs 33%.
Daarbij wordt door TNO aangetekend dat het milieuvoordeel dat de vervoerder op deze manier kan behalen, voor een belangrijk deel wordt bepaald door de keuze die de consument maakt om een pakket op te halen en welk vervoermiddel daarvoor wordt gebruikt. Als de consument speciaal voor het ophalen van het pakket een rit met de auto maakt, dan wordt de milieuwinst van de vervoerder volledig tenietgedaan. In dat geval is aan huis leveren een duurzamere keuze. Het feitelijke gedrag van de consument is hier dus een belangrijke factor.
In dat verband wijs ik u graag op de lancering van de nieuwe website «Bewust Bezorgd» in juni dit jaar. Deze website is het resultaat van een samenwerking tussen het Ministerie van IenW, Topsector Logistiek, Connekt en Thuiswinkel.org om de verduurzaming van e-commerce te bevorderen. Met Bewust Bezorgd krijgen webwinkels inzicht in de CO2-impact van de pakketbezorging per afleveroptie, en welk effect CO2-reductiemaatregelen hebben. Met deze tool kunnen webwinkels hun klanten vervolgens informeren over de impact van de keuze die zij maken ten aanzien van de bezorging. Dit kan een transparante en efficiënte manier zijn om het gedrag van de consument te beïnvloeden. Daarnaast werkt IenW samen met Thuiswinkel.org aan een onderzoek over manieren waarop consumenten bewust duurzaam handelen bij het online bestellen.
Klopt het dat slechts een klein deel van de vervoersbewegingen in Nederland, ongeveer 4–5 procent, verband houdt met pakketbezorging voor e-commerce bedrijven, terwijl het overgrote deel is gerelateerd aan leveringen voor sectoren als bouw en horeca (die buiten de reikwijdte van de hierboven aangehaalde onderzoeken vallen)?
Uit meerdere studies (bijvoorbeeld Stedelijke bevoorrading, Kennisinstituut voor Mobiliteitsbeleid (Ministerie van IenW) van juni 2017 en Quickscan aard en omvang bouwlogistiek, Buck Consultants in opdracht van Topsector Logistiek, maart 2020) komt inderdaad naar voren dat het bij stedelijke bevoorrading en mobiliteitsbewegingen in bewoonde gebieden met name gaat om horeca en winkels en bouw- en sloopverkeer. Daarbij valt verder op dat het daarbij om circa 70% grote vrachtwagens (>7 ton) gaat. Het aandeel van het bestelverkeer voor het thuisbezorgen van pakketten en levensmiddelen is veel kleiner. Het aandeel bestelverkeer is wel gegroeid, met name door de coronacrisis bestellen meer consumenten online.
Hoe kijkt u aan tegen een uitbreiding van het aantal servicepunten en pakketkluizen (onafhankelijk van de vervoerder), zodat – aldus de Autoriteit Consument en Markt (ACM) – «meer consumenten een servicepunt of pakketkluis op loopafstand tot hun beschikking hebben»? Deelt u de mening van de ACM dat dit «niet alleen leidt niet tot een verhoogd dekkingsniveau van het bezorgingsnetwerk waardoor meer huishoudens over een alternatief voor thuisbezorging op loopafstand beschikken, maar dat dit ook bijdraagt aan een efficiëntere en duurzamere vorm van pakketbezorging»?
Ik kan mij goed voorstellen dat uitbreiding van servicepunten goed zou kunnen passen bij de duurzaamheidsdoelstellingen van de betrokken marktpartijen en bij investeringsbeslissingen teneinde de kwaliteit van de dienstverlening aan de klant te verbeteren. Als dat ertoe leidt dat de keuzevrijheid voor consumenten en de mogelijkheden om meer milieubewuste keuzes te maken worden vergroot juich ik dit soort initiatieven van de markt van harte toe.
Op welke wijze zou een dergelijk landelijk netwerk kunnen worden bewerkstelligd, bijvoorbeeld door drempels als hoge investeringskosten en verschillen in gemeentelijk beleid weg te nemen? Welke acties kunt u daar zelf toe ondernemen?
Ik heb in het antwoord op vraag 3 al benadrukt dat het gedrag van de consument bijzonder bepalend is. Voor het gebruik van pakketkluizen of ander ophaallocaties is acceptatie en de behoefte van klanten doorslaggevend. Marktpartijen beschikken zelf over de beste informatie met betrekking tot het gedrag van hun klanten en de eigen milieubelasting. Zij zullen dus ook alleen investeren in dienstverlening als hier ook voldoende gebruik van wordt gemaakt. Het verduurzamen van het pakketvervoer zelf kan ook een belangrijke bijdrage leveren, bijvoorbeeld door inzet van elektrische voertuigen in plaats van voertuigen op fossiele brandstoffen.
Daarnaast biedt de beperkte capaciteit op ophaallocaties een adequate marktprikkel om alternatieve ophaalopties te creëren. Het is voor pakketvervoerders ook erg nadelig om een dichte deur te treffen. Deze partijen hebben er daarom zelf alle baat bij om de slagingskans bij eerste aflevering te stimuleren. Niet voor niets breiden marktpartijen het aantal pakketkluizen nog steeds uit en lopen er verschillende pilots op locaties met veel passanten. Tenslotte zijn ook online webwinkels erbij gebaat dat hun producten snel en veilig bij de consument aankomen. In dat verband worden de online shopper steeds meer verschillende bezorgopties aangeboden.
De ACM constateert dat er grote verschillen zijn tussen gemeenten op het gebied van het beleid voor pakketvervoer, vooral bij de uitrol van pakketkluizen. Er kunnen goede redenen voor dergelijk verschil in beleid, bijvoorbeeld omdat beperkingen in de openbare ruimte of beheersing van mobiliteitsbewegingen daartoe aanleiding geven. Wel zou meer standaardisatie rondom vergunningverlening voor pakketkluizen wellicht kunnen helpen bij de uitrol van innovatieve oplossingen. Gemeenten zijn hiervoor verantwoordelijk. Zij hebben het beste zicht op de lokale omstandigheden.
Vindt u dat, ter aanvulling op de eerdergenoemde onderzoeken gericht op bezorging naar een afhaalpunt in plaats van bezorging naar een huisadres, breder onderzoek naar het verduurzamen van de «last mile» pakketbezorging nodig is, rekening houdend met onder andere consumentengedrag, een grotere behoefte aan thuisbezorging vanwege de coronacrisis en andere duurzaamheidsinitiatieven op het gebied van bezorging (zoals schoner rijden en een breder aanbod van bezorgopties)? Bent u bereid dit onderzoek te initiëren?
Hier is binnen de Topsector Logistiek, waaraan ook de ministeries van Economische Zaken en Klimaat en IenW deelnemen, het onderzoeksthema Duurzame Stadslogistiek voor ingericht. In dat verband worden in nauwe samenwerking tussen rijksoverheid, gemeenten en betrokken marktpartijen reeds meerdere onderzoeken en pilots uitgevoerd. Zo wordt er in het kader van de afspraken in het Klimaatakkoord, gewerkt aan nieuwe praktische logistieke concepten waarmee bedrijven het aantal verkeersbewegingen en emissies kunnen reduceren. De Staatssecretaris van IenW heeft uw Kamer op 5 oktober jl. schriftelijk geïnformeerd over de inzet op het thema zero-emissie stadslogistiek. Daarnaast werkt IenW, zoals genoemd in het antwoord op vraag 3, samen met Thuiswinkel.org reeds aan een onderzoek over manieren waarop consumenten geholpen kunnen worden om bewust duurzaam te handelen bij het online bestellen.
Het aanstellen van een directeur voor het stafbureau van het Nationaal Groeifonds. |
|
Henk Krol |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht van 18 september 2020 op de website van de Algemene Bestuursdienst van de rijksoverheid dat de heer drs. Wouter Raab, thans werkzaam op het Ministerie van Financiën, is aangesteld als directeur voor «het stafbureau» van het Nationaal Groeifonds?1
Ja.
Klopt het dat de aanstelling van deze directeur te maken heeft met de Begrotingsstaat XIX, het Nationaal Groeifonds, voor het jaar 2021?2
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat zowel de Tweede als de Eerste Kamer nog niet over deze begrotingen – met de status van wet – voor 2021 hebben ingestemd en dat de voorgestelde Begrotingsstaat Nationaal Groeifonds dus nog niet is vastgesteld of goedgekeurd?
Ja.
Deelt u de mening dat het bedrag dat gemoeid is met het door u voorgestelde Nationaal Groeifonds (20 miljard euro voor de eerste tranche) zeer fors is (ruim 2,5% van het bruto binnenlands product (bbp)), dat het een geheel nieuw onderdeel van de rijksbegroting is, en dat dus het voeren van een parlementair debat over nut en noodzaak van dit Nationaal Groeifonds wel het minste is voordat u met de voorbereiding en de uitvoering start? Zo ja, waarom begint u al? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Kamer om al dan niet goedkeuring te geven aan de begroting van het Nationaal Groeifonds. Ik ben het met u eens dat behandeling van de begroting in beide Kamers in een parlementair debat – en goedkeuring van de begroting en daarmee van het fonds – noodzakelijk zijn voordat bedragen uit het groeifonds kunnen worden toegekend. Dat neemt niet weg dat het nodig is om de voorbereidende werkzaamheden te starten. Het kabinet heeft de ambitie om in 2021 al te beginnen met de investeringen. Dit past bij de grote uitdagingen ten aanzien van het verdienvermogen. Om deze investeringen mogelijk te maken zijn de voorbereidende werkzaamheden gestart.
Bent u van mening dat het Nationaal Groeifonds al in kannen en kruiken is, ondanks het feit dat de Tweede en Eerste Kamer de begroting nog niet hebben goedgekeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat het minachting van de volksvertegenwoordiging is om niet te wachten op democratische goedkeuring van de begrotingsstaat, maar gewoon aan de slag te gaan zonder dat het parlement hierover heeft kunnen besluiten?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom heeft u zo’n haast met het benoemen van een directeur voor een nog niet ingesteld en goedgekeurd Nationaal Groeifonds, terwijl u na meer dan twee maanden na goedkeuring in het parlement nog niet eens de toezichthouder («state agent») voor KLM heeft benoemd? Waarom heeft het Nationaal Groeifonds voor u zoveel meer prioriteit dan het organiseren van effectief toezicht op de miljarden belastinggeld die zijn geleend aan KLM?
Om een snelle start te maken met het Nationaal Groeifonds, nadat de Kamer daar zijn goedkeuring aan heeft gegeven, is een goede ondersteuning van de onafhankelijke beoordelingscommissie die voorstellen moet gaan beoordelen een randvoorwaarde. Op 23 september heb ik uw Kamer geïnformeerd over de benoeming van een «state agent» voor KLM.
Is er een vacature opengesteld voor de functie van directeur voor «het stafbureau» Nationaal Groeifonds en is er een selectieprocedure gevolgd? Met hoeveel kandidaten zijn gesprekken gevoerd? Is er een functieprofiel? Zo ja, kunt u dit bij de beantwoording van deze vragen aan de Kamer toesturen?
Er is vooraf een profiel opgesteld (bijgevoegd). Om snel te kunnen starten met de voorbereidende werkzaamheden is er voor gekozen om met een ervaren – en eerder via een ABD-procedure benoemde directeur – het gesprek te voeren om de werkzaamheden op zich te nemen.
Klopt het dat de heer Raab als directeur Staatsdeelnemingen op het Ministerie van Financiën betrokken was bij onder andere de zeer kostbare reddingsoperatie van ABN AMRO in 2008, die de belastingbetaler vele miljarden verlies heeft opgeleverd, die hoogstwaarschijnlijk nooit meer goedgemaakt zullen worden en waarover de Parlementaire Enquêtecommissie Financieel Stelsel oordeelde dat er grote fouten waren gemaakt?
Over deze dossiers is reeds veelvuldig met uw Kamer gesproken. Ik ga niet in op de bijdragen van individuele ambtenaren aan beleid. Voor alle beleid geldt op grond van de ministeriële verantwoordelijkheid dat u mij daar op kan aanspreken en niet ambtenaren. Ik heb er alle vertrouwen in dat met deze benoeming het Nationaal Groeifonds een uitstekende directeur van het stafbureau heeft.
Klopt het eveneens dat de heer Raab in die hoedanigheid betrokken was bij de overname van de Duitse hoogspanningsnetten van het energiebedrijf RWE door TenneT in 2009/2010, die de Nederlandse staat vele tientallen miljarden aan Duitse investerginsverplichtingen opleverde?3
Zie antwoord vraag 9.
Wat maakt, in het licht van de resultaten van de miljarden kostende investeringen die onder toezicht van de heer Raab zijn verricht, deze kandidaat geschikt om een fonds van 20 miljard euro te gaan beheren?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bekend met het artikel Opstand der Commissarissen in NRC Handelsblad van 12 september 20154 waarin commissarissen citeren dat de heer Raab het als zijn belangrijkste taak ziet «de Minister uit de wind te houden» en dat dit veel bevreemding wekt? Is het «uit de wind houden van de Minister» een kerncompetentie voor de directeur van het Nationaal Groeifonds? Zo ja, waarom?
Ik ben met dat artikel bekend. De projectdirecteur Nationaal Groeifonds werkt ten behoeve van de onafhankelijke beoordelingscommissie.
Hoe hoog is de beloning van de heer Raab? Valt de beloning van de heer Raab onder de Wet Normering Topinkomens?
De beloning is conform het functiegebouw Rijk. De beloning valt daarmee onder de Wet Normering Topinkomens.
Klopt het dat de directeur start op 1 oktober 2020? Gaat hij alleen aan het werk of zijn er al meer personeelsleden aangesteld voor «het stafbureau»? Zo ja, hoeveel en per wanneer beginnen zij? Wat zijn de kosten daarvan en waar worden deze kosten gealloceerd?
De directeur start op 1 oktober 2020. Voor de stafdirectie zullen naar verwachting op korte termijn meer personeelsleden geworven worden. De precieze omvang van de directie staat op dit moment nog niet vast. Bij 2e suppletoire begroting 2020 zullen de hiermee samenhangende kosten voor 2020 worden geraamd op de EZK-begroting.
Klopt het dat directeur Raab betaald gaat worden uit de apparaatskosten zoals voorgesteld in de begrotingsstaat van het nog niet goedgekeurde Nationaal Groeifonds?
Na goedkeuring van de begroting van het Nationaal Groeifonds zullen met ingang van 2021 de kosten van de stafdirectie inclusief de directeur ten laste komen van het apparaatsbudget van het Nationaal Groeifonds.
Welke kosten zijn er tot nu toe gemaakt voor het nog niet door het parlement goedgekeurde Nationaal Groeifonds? Zo ja, kunt u deze specificeren? Zijn er al verplichtingen aangegaan voor het Nationaal Groeifonds? Zo ja, welke? Ten laste van welke begrotingspost en welk budget?
Tot op heden is de ambtelijke inzet voor het Nationaal Groeifonds binnen de bestaande formatie bij de desbetreffende departementen opgevangen. Er zijn geen verplichtingen aangegaan voor het Nationaal Groeifonds aangezien de begroting van het Nationaal Groeifonds voor 2021 nog niet is goedgekeurd.
Kunt u met onmiddellijke ingang de voorbereidingen om een stafbureau voor het Nationaal Groeifonds op te tuigen, stoppen en de aanstelling van de directeur en andere werknemers terugdraaien?
Gezien de wens van dit kabinet om een snelle start te maken met het Nationaal Groeifonds, nadat de Kamer daar zijn goedkeuring aan heeft gegeven, lijkt mij dat niet verstandig en ben ik dat niet voornemens.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan de Algemene Financiële Beschouwingen in de Tweede Kamer?
Ja.
De gemaakte kosten voor Lelystad Airport |
|
Suzanne Kröger (GL) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het onderzoek van «Follow the money»1 naar de gemaakte kosten voor Lelystad Airport van 16 september 2020 en de berichtgeving hierover in andere media?
Ja.
Kunt u de genoemde bedragen bevestigen?
Op verzoek van Follow the Money (en Omroep Flevoland) zijn de kosten en investeringen van mijn Ministerie voor Lelystad Airport sinds 2009 inzichtelijk gemaakt. Dat hebben Lelystad Airport, het Ministerie van Defensie (c.q. de CLSK), LVNL, de Provincie Flevoland en de gemeente Lelystad eveneens op verzoek van Follow the Money gedaan. In de bijlage2 is de informatie opgenomen die door mijn ministerie met Follow the Money is gedeeld. Follow the Money heeft vervolgens een eigen totaaloverzicht gemaakt van de kosten en investeringen. Daarover kan ik geen uitspraken doen.
Kunt u bevestigen en specificeren welk deel van de kosten en investeringen is gedaan door het ministerie en andere overheden en welk deel door bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel hoger was het Schipholdividend geweest als het hele project in Lelystad nooit was gestart?
De directie van Schiphol doet jaarlijks een voorstel voor het bedrag aan dividend dat zal worden uitgekeerd aan de aandeelhouders. Het overige deel van het netto resultaat wordt toegevoegd aan de ingehouden winst.
Het voorstel voor welk deel van het netto resultaat wordt uitgekeerd aan de aandeelhouders en welk deel wordt toegevoegd aan de ingehouden winst, wordt bepaald op basis van het bedrag aan netto resultaat, de vermogenspositie van dat moment en de verwachte financieringsbehoefte. Dit betekent dat het uit te keren dividend per jaar geen vast aandeel is van het netto resultaat.
Het is achteraf niet vast te stellen hoe hoog het dividend van Schiphol zou zijn geweest indien de ontwikkeling van Lelystad Airport niet was gestart. Daarvoor zouden aannames gedaan moeten worden over de financieringsbehoefte en keuze over het uit te keren dividend van de afgelopen 10 jaar.
Kunt u bevestigen en specificeren wat het Rijk heeft uitgegeven aan infrastructuur, onderzoeken, overleggen, draagvlak, etc. in geld en in ambtelijke uren? Hoeveel uren zitten er in de Verkeersverdelingsregel (VVR)? Hoeveel in laagvliegroutes, etc.?
In het overzicht in de bijlage wordt per onderwerp aangegeven wat de kosten en investeringen van mijn Ministerie voor Lelystad Airport zijn geweest in de periode van 2009 tot medio dit jaar. De posten «inhuur en detachering» en «projectorganisatie» betreffen voornamelijk de kosten voor de inzet van de ambtelijke ondersteuning voor Lelystad Airport.
Hoe rechtvaardigt u de subsidie voor de propagandistische Lelystad Airportkrant, die amper objectieve informatie bevatte, en de subsidie aan de Stichting «Lelystad Airport moet door»?
De stichting «Lelystad Airport moet door» is een particulier initiatief, de Lelystad Airportkrant is een zelfstandige uitgave van de Provincie Flevoland, de gemeente Lelystad en Lelystad Airport. Hieraan wordt door het ministerie geen inhoudelijke- of financiële bijdrage geleverd.
Alle maatschappelijke organisaties, of die nu vóór of tegen de openstelling zijn, worden objectief geïnformeerd en in staat gesteld om hun mening over Lelystad Airport naar voren te brengen, door de organisatie van informatiebijeenkomsten en de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen.
Als deze stichting geld heeft gekregen, had dan niet bijvoorbeeld Samenwerkende Actiegroepen Tegen Laagvliegen (SATL) hetzelfde bedrag moeten krijgen? Als SATL of een andere kritische stichting of vereniging nu een subsidieaanvraag doet, kan die dan hetzelfde bedrag tegemoet zien?
Zie antwoord vraag 6.
Zijn er andere voorbeelden van bedrijfsbelangenclubs en particuliere fanclubs van andere vervuilende activiteiten die subsidies krijgen? Kunt u deze clubs en bedragen noemen?
Zie antwoord vraag 6.
Heeft u nog meer subsidies of activiteiten in petto die Lelystad Airport of de luchtvaart in het algemeen mooier moeten voorstellen?
De Tweede Kamer, belanghebbenden en geïnteresseerden worden via onder meer Kamerbrieven en de website luchtvaart in de toekomst op objectieve en transparante wijze over de luchtvaart geïnformeerd en we zijn voornemens dat te blijven doen.
Bent u bekend met het bericht dat het Al Hol-opvangkamp in Noordoost-Syrië, waar meerdere Nederlandse mannen en vrouwen verblijven, een broedplaats voor radicalisering en rekrutering door IS is geworden?1
Ja
Hoe duidt u deze ontwikkelingen? Zijn er aanwijzingen van Nederlandse mannen en/of vrouwen die opnieuw gerekruteerd zijn door IS?
van het kamp bevolkt door personen met een diverse achtergrond. Een deel van deze personen is teleurgesteld in ISIS en het jihadistisch gedachtengoed. Een ander deel heeft nooit afscheid genomen van ISIS of haar jihadistische ideologie. En weer anderen zijn wederom geradicaliseerd en dus mogelijk vatbaarder voor rekrutering door ISIS. Deze situaties kunnen ook voor de Nederlandse vrouwen gelden.
Klopt het dat IS de afgelopen maanden weer aan kracht wint in Syrië en Irak? Klopt het voorts dat vrouwen een steeds belangrijkere rol krijgen in de organisatie, waaronder gewapende functies?
Experts wijzen erop dat ISIS zou kunnen profiteren van afgenomen druk als gevolg van de COVID-19-crisis. In vergelijking met vorig jaar lijkt ISIS wat meer activiteit te vertonen. De slagkracht komt echter nog lang niet in de buurt van die tijdens de «hoogtijdagen van het kalifaat». Op basis van de bestaande inlichtingen is er geen aanleiding om te veronderstellen dat vrouwen een steeds belangrijkere rol krijgen binnen de organisatie. Er zijn evenmin aanwijzingen dat steeds meer vrouwen gewapende functies krijgen.
Klopt het dat in Al Hol een aparte gevangenis voor buitenlandse vrouwen bestaat, omdat deze gevaarlijker zouden zijn dan vrouwen uit Syrië en Irak? Zo ja, klopt het dat juist op deze plekken radicalisering en rekrutering voor IS plaatsvindt? Zitten hier ook Nederlandse vrouwen tussen?
Nee, er is voor zover bekend binnen Al Hol geen aparte vrouwengevangenis voor buitenlandse vrouwen. Er is wel een aparte sectie voor buitenlandse vrouwen in het kamp. In algemene zin probeert ISIS de bevolking van de opvangkampen binnen hun ideologische invloedssfeer te behouden.
Kunt u zich uw uitspraken herinneren tijdens het mondelinge vragenuur van 30 juni jl., waarin u stelde dat er zeker wel een tiental Nederlandse vrouwen uit opvangkampen in Syrië zijn ontsnapt? Heeft u sindsdien kennisgenomen van andere ontsnappingen van Nederlandse mannen en/of vrouwen uit deze kampen? Zo ja, hoeveel?
Ja, ik kan mij deze uitspraken herinneren. Er zijn met een zekere regelmaat berichten dat personen zijn ontsnapt uit de opvangkampen in Noordoost Syrië. Vaak is het onduidelijk om welk aantal het gaat en bestaat er evenmin zekerheid over hun nationaliteit en leeftijd. Ook is er vaak onduidelijkheid wanneer de ontsnappingen plaatsvonden. Er zijn aanwijzingen dat nog een of enkele Nederlandse vrouwen sinds 30 juni zijn ontsnapt. Voor zover bekend zijn er sindsdien geen Nederlandse mannen ontsnapt uit detentie.
Hoe duidt u de opvatting dat het nu weigeren van het terughalen van eigen onderdanen uit Syrische kampen door Europese lidstaten als kortzichtig veiligheidsbeleid wordt beschouwd? Welke oplossing voorziet u om te voorkomen dat Nederlandse mannen en vrouwen in dergelijke kampen verder radicaliseren en onder de radar terugkeren naar Europa?
Het kabinet zet zich in om straffeloosheid te voorkomen. Hierbij wordt voortdurend bekeken of personen naar Nederland gehaald kunnen worden ter berechting. De situatie is echter complex. Er wordt een afweging gemaakt waarin de internationale betrekkingen, de veiligheidssituatie in de regio en de veiligheid van betrokkenen worden meegewogen. Het kabinet volgt de ontwikkelingen in het gebied en heeft hierover geregeld overleg met relevante Schengenpartners. Om uitreizigers zo vroeg mogelijk te onderkennen zijn alle uitreizigers opgenomen in het Schengen Informatie Systeem (SIS) en is een Europees Arrestatie Bevel (EAB) tegen hen uitgevaardigd.
Welke andere Europese lidstaten hebben inmiddels hun onderdanen teruggehaald uit Syrische opvangkampen?
Europese lidstaten zetten niet in op het actief repatriëren van volwassen uitreizigers uit de opvangkampen en detentiecentra in Noordoost-Syrië. Italië repatrieerde in 2019 eenmalig, met behulp van de VS, een mannelijke uitreiziger. Recentelijk repatrieerden zij ook een vrouw met 4 minderjarige kinderen. Duitsland haalde in november 2019 een uitreizigster met haar drie kinderen uit een opvangkamp in Noordoost-Syrië terug. Voor wat betreft de actieve repatriëring van (wees)kinderen bezien de meeste Europese lidstaten per geval wat mogelijk is. Zo repatrieerde Frankrijk bijvoorbeeld in juni van dit jaar 10 kwetsbare kinderen. Het Verenigd Koninkrijk repatrieerde in september een kind dat zonder ouders in een opvangkamp in Noordoost-Syrië verbleef.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van het door het openbaar ministerie uitgevaardigde aanhoudingsbevel en het bevel tot gevangenneming van de rechtbank Rotterdam, waarin de regering is verzocht binnen zes maanden met concrete daden te voldoen aan de wens om de verdachte in Nederland te berechten? Welke concrete stappen zijn hierin al genomen?
Uw kamer is hierover op 18 juni door middel van een brief over geïnformeerd. In deze brief is aangegeven dat, tijdens het CORE-7 overleg van 3 juni 2020 met andere Schengenlanden en het VK, Nederland heeft opgebracht of er mogelijkheden zijn om gezamenlijk te kijken naar wat in individuele gevallen de concrete mogelijkheden en consequenties van repatriëring zijn. Het onderzoek naar de mogelijkheden om de verdachte naar Nederland te brengen loopt. Indien er nieuwe ontwikkelingen zijn zal hierover gerapporteerd worden.
Het bericht ‘Protest kost bouwers handenvol geld: Bezwaar maken voor financieel gewin gaat over rug woningzoekenden’ |
|
Julius Terpstra (CDA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de berichten «Protest kost bouwers handenvol geld: Bezwaar maken voor financieel gewin gaat over rug woningzoekenden» en «Hoe bewoners van het Wijnhaveneiland zich voor veel geld laten afkopen door projectontwikkelaars»? 1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het verdienmodel van bewoners die geld opstrijken door middel van bezwaarschriften?
Als een belanghebbende stelt schade te lijden door een project, is het legitiem wanneer hij dat in bezwaar of beroep aanvoert. Als een belanghebbende tevreden is met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking.
Deelt u de mening dat bezwaar maken, puur op basis van financieel gewin, beneden alle peil is zeker gezien de huidige woningnood? Zo nee, waarom niet?
Het is onwenselijk dat een belanghebbende puur op basis van financieel gewin bezwaar maakt of beroep instelt met als doel een overeenkomst ter minnelijke schikking met financiële compensatie. Dit komt de versnelling van de woningbouw niet ten goede.
Bent u het ermee eens dat financiële motieven om een bezwaarprocedure in te stellen een oneigenlijke manier is van bezwaar maken? Zo ja, is het mogelijk om juridische stappen te nemen richting deze bewoners?
Een belanghebbende kan puur vanwege financiële motieven bezwaar maken en op die manier een project vertragen en een minnelijke schikking met financiële compensatie uitlokken. Een projectontwikkelaar is niet verplicht een dergelijke overeenkomst te sluiten. Indien vaststaat dat het de indiener van een bezwaarschrift te doen is om een vergoeding anders dan wegens vergoeding van schade die hij zal lijden door een voorgenomen project, kan het bestuursorgaan of een rechter een bezwaar of een beroep niet-ontvankelijk verklaren, omdat het bezwaar of beroep voor een ander doel wordt ingediend dan de behartiging van de belangen van de indiener.
Heeft u aanwijzingen dat deze problematiek zich ook in andere wijken in Nederland voordoet? Zo ja, waar en in welke omvang? Zo nee, bent u bereid daar een onderzoek naar te starten?
Ik ben ervan op de hoogte dat projectontwikkelaars en andere opdrachtgevers soms een schikking treffen met een partij die in bezwaar of beroep is gegaan. Het zijn overeenkomsten tussen particuliere partijen en deze schikkingen zijn niet openbaar. Ik ben daarom niet op de hoogte van waar en in welke de mate dit voor komt.
Een onderzoek naar dergelijke kwesties is uitermate lastig. Over het algemeen wordt er bij de afspraken een clausule opgenomen dat partijen details van de schikking niet openbaar maken. Geen van de betrokken partijen heeft daarbij belang. Bovendien is het niet eenvoudig vaststellen of een schikking of het schikkingsbedrag in verhouding staat tot de schadevergoeding die zou zijn verkregen bij het doorlopen van de bestuurlijke of juridische procedure en/of de kans dat project geen doorgang vindt.
Wilt u, samen met de VNG, een oplossing zoeken voor de problematiek rondom bezwaarschriften en riante financiële deals?
De huidige wet- en regelgeving kent al mogelijkheden om misbruik van recht tegen te gaan. Een bezwaarschrift kan niet-ontvankelijk worden verklaard als de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2018 betreffende de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Who) (ECLI:NL:RVS:2018:3151). Ook in de beroepsfase geldt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien de appellant geen belanghebbende is (artikel 8:1 Awb) of bij misbruik van recht.
Bij verdere aanpassing vind ik het risico te groot dat rechtsbescherming van partijen die voor hun gerechtvaardigde belangen opkomen wordt aangetast. Het is onmogelijk op voorhand onderscheid te maken tussen goedwillende belanghebbenden en belanghebbende die misbruik maken van hun recht. Ik vind het wel uitermate belangrijk om procedures rondom woningbouw waar mogelijk te versnellen.
Hiervoor zijn belangrijke stappen gezet met de bestuursrechtelijke versnellingen in de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw). Ik wijs hierbij op het «permanent worden van de Chw», de aanpassing van de Chw waarin ik bijvoorbeeld het projectuitvoeringsbesluit beter toepasbaar maak en het opnemen van onderdelen uit de Chw in de Algemene wet bestuursrecht. Door toepassing van deze versnellingen ontstaat eerder duidelijkheid over de houdbaarheid van deze besluiten en wordt vertraging beperkt. Een goede afweging tussen de maatschappelijke opgave op het gebied van woningbouw en andere belangen is noodzakelijk. Door inzet van deze instrumenten kan proceduretijd worden bespaard, zonder dat partijen in hun rechtsgang worden belemmerd.
Bent u bereid in overleg te treden met vertegenwoordigers van projectontwikkelaars om ze ervan te overtuigen geen geheime schikking te treffen en deze perverse prikkel een halt toe te roepen? Zo ja, op welke termijn? Zo nee, waarom niet? Wilt u de resultaten van dat overleg met de Kamer delen?
Mede dankzij uw vragen is er mijns inziens in de media al veel ruchtbaarheid aan deze gang van zaken gegeven. Het ligt op de weg van de koepelorganisaties om hun leden hierover nog verdere voorlichting te geven.
Wat ziet u in de oplossingsrichting om de lange duur van de procedures, inclusief hoger beroep, te versnellen? Wat ziet u in de oplossingsrichting om de zwijgplicht van deze geheime schikking tussen bewoners en projectontwikkelaars aan te pakken?
Bij de totstandkoming van de Chw heeft de versnelling van de doorlooptijd van procedures een belangrijke rol gespeeld. Een van de wijzigingen die is doorgevoerd is dat de bestuursrechter bij veel soorten projecten uitspraak doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn. Deze termijn wordt in de meeste gevallen gehaald. Er zijn ook andere nodige versnellingen gerealiseerd, zoals de invoering van het relativiteitsvereiste dat op 1 januari 2013 is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht waardoor een beroep alleen slaagt als het daadwerkelijk strekt tot de bescherming van de belangen van de appellant (artikel 8:69a Awb).
Het huidige recht kent al mogelijkheden om misbruik tegen te gaan. Een bestuursorgaan kan een bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren als vast komt te staan dat de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw.
Ik acht het niet gewenst in te grijpen in de contractvrijheid die partijen genieten. Als partijen overeenkomen te schikken en daarover geen openheid geven, hebben zij daar kennelijk beide belang bij en dit valt onder een van de beginselen van contractvrijheid.
Wilt u bovenstaande vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het legaal naar Nederland reizen van partners van Nederlanders of EU-onderdanen |
|
Attje Kuiken (PvdA), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht op http://evavandendam.com/heartbroken/?1
Ja.
Bent u ermee bekend dat dit probleem – dat partners van Nederlanders of EU-onderdanen legaal naar Nederland mogen reizen dat niet kunnen, enkel en alleen omdat ze geen visum of een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV-sticker) kunnen halen omdat de Nederlandse ambassade gesloten is – zich veel vaker voordoet? Om hoeveel mensen gaat dit (naar schatting)?
Ja, ik ben bekend met dit probleem en kan me voorstellen dat het voor de getroffen koppels erg moeilijk is geweest dat zij niet zo snel herenigd konden worden als gewenst.
In de landen waarvoor het EU-inreisverbod is opgeheven, is de reguliere dienstverlening voor visa voor kort verblijf en faciliterende visa (KVV-dienstverlening) inmiddels zo goed als mogelijk hervat. Deze dienstverlening is van toepassing op de regeling langeafstandsgeliefden, waarvoor een visum voor kort verblijf wordt afgegeven. In de landen waarvoor het inreisverbod (weer) van kracht is, worden alleen visumaanvragen ingenomen die onder de EU- en nationale uitzonderingscategorieën (inclusief de regeling langeafstandsgeliefden) vallen, en voor zover de lokale gezondheidssituatie- en maatregelen dit toestaan
Voor lang verblijf dient men met een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) in te reizen. Met een MVV is men uitgezonderd van het inreisverbod. Momenteel (peildatum 12 oktober 2020) heeft 90% van de Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die MVV-dienstverlening aanbiedt deze dienstverlening weer opgestart. Voor posten die momenteel de reguliere MVV-dienstverlening nog niet of beperkt hebben kunnen hervatten, geldt dat zij zich ervoor inzetten om bij wijze van uitzondering aan onder andere partners van een Nederlander een MVV te verstrekken. Partners van EU-onderdanen die voor lang verblijf naar NL komen krijgen geen MVV, zij reizen in op een faciliterend visum of in hun vrije termijn.
Wat betreft MVV-verlening is, na de beperking van de wereldwijde MVV-dienstverlening vanaf medio maart, in nauw overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid, direct ingezet om dit proces zo snel als mogelijk weer te kunnen hervatten. Tijdens de periode van afgeschaalde MVV-dienstverlening is in uitzonderingssituaties altijd geprobeerd om, waar dat mogelijk was, toch een MVV te verstrekken. Bij het opschalen van de MVV-dienstverlening is steeds gekeken hoe de aanvrager tegemoet kan worden gekomen. Bijvoorbeeld door de MVV-ophaaltermijn te verlengen wanneer deze door COVID-19 maatregelen niet tijdig kon worden opgehaald, het verstrekken van een nieuwe MVV wanneer de aanvrager hier door COVID-19 maatregelen niet tijdig mee kon reizen, of het wijzigen van de aangewezen post zodat het voor meer aanvragers mogelijk is de MVV op te kunnen halen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft geen inzicht in cijfers van het aantal partners van Nederlanders of EU-onderdanen dat op dit moment niet kan reizen vanwege het niet kunnen aanvragen van een KVV of MVV bij een Nederlandse of, in het geval van een KVV, andere Europese ambassade. Nu de consulaire dienstverlening in het buitenland grotendeels is hervat, zou deze situatie zich in de meeste landen niet langer voor moeten doen.
Bent u het eens dat dit scenario niet in de geest is van de regeling voor geliefden, zoals beschreven in Kamerstuk 24 804, nr. 140?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken spant zich maximaal in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk te herstarten of op te schalen om consulaire klanten op de best mogelijke manier in deze moeilijke tijden te bedienen.
Al naar gelang de lokale gezondheidssituatie is steeds bekeken of, en zo ja, welke consulaire dienstverlening kan worden aangeboden. Dat geldt ook voor partners van Nederlanders of EU-onderdanen. De gezondheids-en veiligheidsmaatregelen die lokale overheden hebben getroffen (of door een verslechterde gezondheidssituatie opnieuw nemen) om het COVID-19 virus in te dammen, maken het niet altijd mogelijk om de reguliere consulaire dienstverlening aan te bieden. Binnen de omstandigheden van het desbetreffende land wordt dit zo veel als mogelijk gefaciliteerd.
Bent u het eens dat dit niet een juiste uitvoering van de regeling is en daarmee een onwenselijk scenario is?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het eens dat dit zo snel mogelijk opgelost moet worden, en dat deze partners zo snel mogelijk naar Nederland moeten kunnen reizen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om de volgende maatregelen te nemen om dit probleem op te lossen: samen te werken met ambassades van Europese lidstaten zodat visa of documenten wel verstrekt kunnen worden; mvv-documenten digitaal te verstrekken; het visum of mvv-document op de Nederlandse grens op de luchthaven te verstrekken? Kunt u een reactie per afzonderlijk voorstel geven?
Door de EU-lidstaten zijn vrijwel alle bestaande bilaterale Schengenvisumvertegenwoordigingsafspraken tot nader order opgeschort, als gevolg van de COVID-19 pandemie. In de landen waar Nederland wordt vertegenwoordigd bepaalt het desbetreffende Schengenland of de visumverlening kan worden hervat.
EU-lidstaten zijn in de regel bereid, bij wijze van uitzondering en als de lokale situatie dat toestaat, op formeel verzoek van Nederland een visumaanvraag te faciliteren, als deze tot de uitzondering categorieën op het EU-inreisverbod behoort. Aangezien de versoepeling van het inreisverbod voor langeafstandsrelaties een nationale regeling is, zullen deze aanvragen niet door een vertegenwoordigend Schengenland worden behandeld.
Het in persoon verschijnen bij de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging in het land van herkomst of van bestendig verblijf is één van de vereisten voor het verkrijgen van een MVV en dient plaats te vinden vóór het vertrek naar Nederland. De afgifte van een MVV via ambassades van andere landen, het digitaal toesturen van een MVV dan wel het verstrekken ervan op de Nederlandse grens op de luchthaven, is daarmee niet verenigbaar.
Kunt u concreet aangeven op welke manier u aan de slag gaat om deze mensen zo snel mogelijk naar Nederland te laten overkomen?
Zie het antwoord op de vragen 3, 4 en 5.
Is deze regeling ook van toepassing op niet-EU-onderdanen die voor langere tijd in Nederland wonen met een verblijfsvergunning regulier, bijvoorbeeld voor werk of studie? Kunnen zij hun geliefden ook naar Nederland laten reizen? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt zich dit tot de regelingen in nadere EU-landen?
De langeafstandsregeling geliefden ziet op Nederlanders en Unieburgers die hun geliefde voor kort verblijf naar Nederland willen laten overkomen uit een land met een inreisverbod. Derdelanders met een verblijfsvergunning die in Nederland verblijven kunnen geen gebruik maken van deze uitzondering op het inreisverbod om te reizen. Het uitgangspunt van het kabinet is en blijft het beschermen van de volksgezondheid in Nederland, te meer nu de situatie ten aanzien van COVID-19 verslechtert. Meer uitzonderingscategorieën op het EU-inreisverbod hebben meer reisbewegingen uit risicolanden buiten de EU tot gevolg. Het EU-inreisverbod is momenteel één van de belangrijke instrumenten die Nederland heeft om reisbewegingen met risicolanden buiten de EU te beperken. Om die redenen is de geliefdenregeling dan ook niet uitgebreid tot derdelanders. Nederland mag derdelanders op grond van het Unierecht ook anders behandelen dan Nederlanders en Unieburgers in Nederland. Nederland is bovendien een van de weinige landen die op dit moment een dergelijke regeling heeft ingevoerd.
Bent u bereid de regeling zo te laten gelden, dat ook niet EU-onderdanen met een verblijfsvergunning regulier die voor langere tijd in Nederland verblijven, ook de mogelijkheid te geven om hun partner in te laten reizen?
Nee, deze nationale regeling is alleen van toepassing op Nederlanders en Unieburgers die in Nederland wonen.
Bent u bereid deze vragen zo snel mogelijk te beantwoorden gelet op de ernst van de problematiek?
Deze vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
Het bericht 'Geheim telefoonverkeer legt ernstige corruptie bij politie bloot' |
|
Chris van Dam (CDA), Madeleine van Toorenburg (CDA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht »Geheim telefoonverkeer legt ernstige corruptie bij politie bloot»?1
Ja.
Kunt u een analyse geven van de aard en omvang van de geconstateerde corruptie bij de politie en specifiek bij de Landelijke Eenheid die door het onderzoek 26Lemont naar de encryptiedienst EncroChat bekend geworden is? Bent u bereid deze analyse openbaar – dan wel vertrouwelijk – te delen met de Kamer?
Nee, ik doe geen uitspraken over lopende onderzoeken. Het Openbaar Ministerie rapporteert jaarlijks over de onderzoeken die de Rijksrecherche heeft uitgevoerd in haar jaarbericht. De politie rapporteert in de jaarverantwoording over het aantal gestarte (disciplinaire) onderzoeken en de opgelegde disciplinaire maatregelen.
Heeft deze corruptiezaak alleen betrekking op de Landelijke Eenheid van de politie, of ook op medewerkers van andere eenheden? Welke andere opsporingsdiensten komen uit de EncroChat-informatie naar voren als diensten waar medewerkers corrupt zijn?
Het verstrekken van informatie hierover kan lopende opsporingsonderzoeken schaden. Ik doe hierover dan ook geen uitspraken.
Deelt u de mening van de korpschef dat corruptie bij de politie onmiskenbaar aanwezig is en eerder toeneemt dan afneemt? Komt deze constatering uit het onderzoek 26Lemont voort of zijn daar ook andere aanwijzingen voor? Hoe kan het dat corruptie bij de politie zo’n hardnekkig probleem is? Speelt de grote vervangingsvraag bij de politie een rol hierbij?
De politie kan niet met zekerheid zeggen of de toename in het aantal signalen komt door een betere signalering of door een toename van corruptie binnen de eigen organisatie. Dit bevestigt wel opnieuw dat blijvende aandacht voor integriteit nodig is binnen de politieorganisatie, net als – overigens – in vele andere organisaties. In een organisatie van meer dan 60.000 medewerkers kunnen integriteitsschendingen nooit helemaal worden voorkomen, maar er moet zoveel als mogelijk gedaan worden om de kans op integriteitsschendingen te verkleinen. De politie neemt maatregelen om de integriteit van de organisatie te bewaken. Ik zal uw Kamer hierover voor het einde van het jaar nader informeren.
Welk verband ziet u tussen de verdenkingen en waarnemingen die voortvloeien uit dit corruptieonderzoek en de waarnemingen die recent in het door KPMG ingestelde cultuuronderzoek bij de Landelijke Eenheid zijn uitgevoerd? Ziet u verband met de thans lopende onderzoeken van de Inspectie Justitie en Veiligheid ten aanzien van de Landelijke Eenheid?
Uiteraard kan ik niet ingaan op de corruptieonderzoeken noch vooruitlopen op een Inspectierapport dat ik nog niet ken. Wel geldt in den brede dat een open cultuur van elkaar kunnen aanspreken en kunnen leren, van groot belang is en preventieve werking heeft.
Kunt u in zijn algemeenheid – u hoeft niet op individueel herleidbare personen in te gaan – aangeven uit wat voor personen het Team Aanpak Corruptie bestaat? Heeft u er vertrouwen in dat dit team de corruptie binnen de politie ook echt kan aanpakken? Ligt het niet voor de hand om dit onderzoek volledig door de Rijksrecherche uit te laten voeren?
Voor het onderzoek naar mogelijke ambtelijke corruptie binnen de politie naar aanleiding van de PGP-berichten uit de server van EncroChat is bij de Rijksrecherche een speciaal Team Aanpak Corruptie in het leven geroepen. Dit team staat onder leiding van de Rijksrecherche onder gezag van de officier van justitie en wordt ondersteund door rechercheurs van de landelijke eenheid, om zo optimaal gebruik te maken van de reeds opgedane kennis en expertise. Ik heb er vertrouwen in dat dit team de corruptiegevallen ook echt kan aanpakken.
Zijn er – naast de nieuwe screeningswet – volgens u nog aanvullende maatregelen nodig om paal en perk te stellen aan corruptie bij de politie dan wel bij andere organisaties? Zo ja, welke? Bent u bereid dit soort maatregelen met prioriteit uit te rollen? Geven deze signalen van corruptie aanleiding om terug te komen op uw eerdere standpunt ten aanzien van huisbezoeken bij politiemensen, zowel tijdens het selectieproces als daarna?
De politie neemt reeds een aantal preventieve en repressieve maatregelen op haar integriteitsbeleid, autorisatiebeleid en screeningsbeleid om normschendingen zoveel mogelijk te voorkomen. Om medewerkers bewust te maken en het goede gesprek te stimuleren over integriteit is er een toolbox ontwikkeld. Daarnaast gaan teamchefs en Operationeel Experts op leiderschapstraining. Meldingen en signalen van corruptie (en van andere vermoedens van plichtsverzuim), worden altijd onderzocht door de Rijksrecherche en/of de VIKs onder leiding van het openbaar ministerie2 en bij vastgesteld plichtsverzuim, wordt daartegen strafrechtelijk en/of disciplinair opgetreden.
Voor een goede toegangsbeveiliging is het proces van verstrekken en intrekken van autorisaties voor politiesystemen in geval van plaatsing, verplaatsing en uitdiensttreding van medewerkers inmiddels geautomatiseerd. Ook hanteert de politie sinds januari 2016 het vierogen-principe, waarbij de aanvraag voor een autorisatie boven een bepaald niveau door een extra leidinggevende wordt getoetst. Om zicht te houden op het gebruik van de systemen worden alle systemen aangesloten op de Logging as a Service (LaaS) omgeving. Hiermee kan worden bijgehouden wie welke informatie heeft geraadpleegd. De wijze van logging wordt daarmee geüniformeerd.
Deze signalen van corruptie geven geen aanleiding tot een gewijzigd standpunt ten aanzien van huisbezoeken. Het uitgangspunt vormt het zogenoemde betrouwbaarheidsonderzoek. Het betrouwbaarheidsonderzoek omvat een onderzoek van justitiële gegevens, politiegegevens, gegevens uit open bronnen, gegevens afkomstig van referenten en van de betrokkene zelf omtrent onder meer afhankelijkheden en de financiële situatie van de betrokkene. Een gesprek op een politielocatie, naast de andere onderdelen van het betrouwbaarheidsonderzoek, is voldoende om de betrouwbaarheid van de betrokkene te beoordelen. Een huisbezoek is een grote inmenging in de persoonlijke levenssfeer. Gesprekken vinden daarom in de eerste instantie op de politielocatie plaats. Indien er aanleiding is, dan kan alsnog besloten worden om het gesprek thuis te voeren.
Tegen welke privacywetgeving loopt de politie precies aan bij de uitrol van de software waarbij verdacht zoekgedrag door politiemensen binnen de systemen automatisch moet kunnen worden opgemerkt? Deelt u de mening dat privacy nooit boven maatschappelijke veiligheid mag gaan? Bent u bereid dit – en andere noodzakelijke software- met prioriteit te ontwikkelen en te implementeren om zo corruptie en ondermijnende criminaliteit tegen te gaan?
De politie is verantwoordelijk voor een grote hoeveelheid aan gegevens. Misbruik van informatie moet voorkomen worden. Daarnaast moet informatie beschikbaar blijven en niet door technische bedreigingen (bijvoorbeeld een virus of malware) beschadigd worden of onbeschikbaar raken.
De politie is daartoe begin 2019 gestart met een pilot waarmee stapsgewijs een systeem en werkwijze ontwikkeld wordt. Het doel is om oneigenlijk gebruik van politie-informatie en politie-systemen proactief te herkennen en hier adequate opvolging aan te kunnen geven.
De resultaten dienen als opstap voor een landelijke implementatie. De pilot wordt in het eerste kwartaal van 2021 afgerond. Na evaluatie zal het systeem en de werkwijze landelijk uitgerold worden. Deze monitoring op atypische signalen is gefocust op datagebruik en niet in de eerste plaats op individuele politiemedewerkers. Mocht het blijken dat het een individu betreft, dan zal de betreffende melding (overigens is niet elke melding plichtsverzuim) bij het sectorhoofd worden neergelegd en het reguliere proces gevolgd worden.
Deelt u de mening van de korpschef dat vertrouwen het uitgangspunt moet zijn in de relatie tussen werkgever en werknemer? Hoe gaat u ervoor zorgen dat eventuele maatregelen om corruptie uit te bannen niet leiden tot een collectief wantrouwen bij dienders?
Zowel de samenleving als politiemensen onderling moeten erop kunnen vertrouwen dat de politie integer en betrouwbaar haar werk uitvoert. De maatregelen zijn erop gericht om corruptie vroegtijdig te herkennen en te voorkomen. Vertrouwen blijft het uitgangspunt, daar hoort monitoren en controleren ook gewoon bij als waarborg.
Kunt u aangeven wat de omvang is van de informatie die uit de 23 miljoen ontcijferde misdaadberichten, middels het kraken van de encryptiedienst EncroChat, te destilleren valt? Kunt u aangeven of de politie en het Openbaar Ministerie (OM) (inclusief de Rijksrecherche) over voldoende middelen beschikken om adequaat op deze informatie te reageren? Zijn er (tijdelijk) extra middelen nodig bij de politie en het OM om ervoor te zorgen dat de informatie en daaruit voortvloeiende arrestaties – uit het bericht blijkt dat er al meer dan 100 arrestaties zijn verricht, liquidaties en ontvoeringen zijn verijdeld, 20 drugslabs, 8.000 kilo cocaïne, 12.000 kilo crystalmeth en zo’n 14 miljoen aan contant misdaadgeld in beslag genomen zijn – tot een succesvol einde te brengen en hiermee de (ondermijnende) criminele netwerken het meest effectief te ontmantelen?
Zoals uw Kamer weet is de capaciteit van politie en handhavingsdiensten per definitie schaars. Dat betekent dat door het gezag keuzes dienen te worden gemaakt in lijn met de Veiligheidsagenda en de lokaal gestelde prioriteiten. Ondermijning is een landelijke prioriteit voor politie en openbaar ministerie. Die aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit krijgt niet alleen via de strafrechtelijke weg vorm, maar ook via preventie, toezicht en handhaving, bijvoorbeeld op fiscaal of bestuurlijk terrein. Bovendien verricht ook de Rijksrecherche onderzoeken naar aanleiding van de verkregen informatie. In het kader van het breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit is extra capaciteit toegekend ten behoeve van de oprichting van een landelijk multidisciplinair interventieteam (MIT) ter versterking van de (inter)nationale slagkracht. Dit team bestaat zowel uit toezicht, handhaving als opsporingsteams van politie, FIOD, KMar, OM, douane en belastingdienst. Het MIT heeft als doel om het verdienmodel van de (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit duurzaam te verstoren. Ook is de capaciteit bij het OM en bij de Rijksrecherche als belangrijke partner van het MIT, fors en structureel versterkt met de middelen uit het offensief.
Het gebruik van de informatie uit ontsleutelde berichten kan dus op diverse manieren bijdragen aan de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Gelet op de grote hoeveelheid informatie is prioritering in tijd en aanpak noodzakelijk.
Is de politie – op landelijk of regionaal niveau – bezig met andere, maar vergelijkbare onderzoeken als het zeer effectieve onderzoek 26Lemont? Deelt u de mening dat dit soort onderzoeken tot een schat aan zeer waardevolle informatie kunnen leiden? Als u deze vraag niet openbaar kunt beantwoorden, bent u dan bereid dit vertrouwelijk aan de Kamer te laten weten?
Zoals u weet kan ik niet in gaan op lopende strafrechtelijke onderzoeken. Deze worden uitgevoerd onder gezag van de officier van justitie. Ik deel de mening dat dit soort onderzoeken van onschatbare waarde zijn voor de aanpak van de veelal verbogen (inter)nationale georganiseerde, ondermijnende criminaliteit. Met deze informatie verkrijgen we steeds een beter zicht op de aard, omvang en werkwijzen van criminele netwerken. Eerder lukte dit ook door de onderzoeken naar Ennetcom, IronChat en PGP-safe.
Hoe staat het met de implementatie en de uitrol van het Multidisciplinair Interventieteam (MIT)? Heeft het integrale karakter op enige wijze bijgedragen aan het thans bekend worden van de omvang van dit corruptieschandaal bij zowel de politie als andere ketenpartners of organisaties? Wat wordt er gedaan met de informatie uit het EncroChatonderzoek dat criminelen beschikken over contacten binnen grote, gerenommeerde ketens op het gebied van kleding en elektronica die toegang hebben tot gegevens van klanten? Worden dit soort (private) partijen ook bij een integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit betrokken? Hoe staat het met eventuele afspraken over het delen van opsporingsinformatie tussen politie en dit soort organisaties in het kader van de bestrijding van ondermijnende criminaliteit? Hoe staat het met het delen van informatie in het kader van een integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit tussen verschillende (overheids)partners?
Het multidisciplinair interventieteam (MIT) is op dit moment nog volop in oprichting. De op- en inrichting van een nieuw en innovatief team van honderden specialisten uit 6 verschillende organisaties is uniek. Dit proces is complex en vergt zorgvuldigheid en tijd. Vanaf april jl. werken de eerste mensen aan de bouw en de vliegende start van het MIT. In dit kader wordt in een tweetal projecten operationele ervaring opgedaan met de vernieuwende multidisciplinaire samenstelling en werkwijze. Er wordt gewerkt aan een eerste (juridisch) kader voor de informatiedeling in het MIT. De ervaringen van de startfase worden hierin meegenomen. Het kraken van de Encrochat-server en het ontdekken van de corruptiegevallen is primair te danken aan de inspanningen van de Dienst landelijke recherche van de landelijke eenheid. Het MIT kan in de toekomst mogelijk wel een belangrijke bijdrage gaan leveren aan de opvolging van die informatie, dit in nauwe samenwerking met de Dienst landelijke recherche en andere (bijzondere) opsporingsdiensten. Onderdeel daarvan is om samen met partners barrières op te werpen voor crimineel handelen. Op die wijze geeft het MIT invulling aan: «oprollen, afpakken en voorkomen». Uw Kamer wordt middels de voortgangsbrief ondermijning medio november nader geïnformeerd over de oprichting van het MIT.
Bent u bereid deze vragen afzonderlijk van elkaar tijdig te beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) de bestuurlijke afspraken over laaggeletterdheid heeft opgezegd |
|
Peter Kwint , Judith Tielen (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Kunt u het budget voor de aanpak van laaggeletterdheid onderbouwen in het licht van de toename van het aantal laaggeletterden?1 Is het budget voldoende om laaggeletterdheid effectief aan te pakken? Zo nee, waarom niet?
Naast het structurele budget voor volwasseneneducatie dat gemeenten ontvangen (€ 62,2 miljoen per jaar) investeert het Kabinet de komende 5 jaar met het programma «Tel mee met Taal» bijna € 125 miljoen in aanvullende maatregelen voor de aanpak van laaggeletterdheid bij volwassenen en leesbevordering en taalstimulering bij kinderen. In mijn Kamerbrief over de vervolgaanpak van laaggeletterdheid heb ik aangegeven hoe deze middelen de komende jaren worden ingezet.2 Volgend jaar maakt het Kabinet bovendien als onderdeel van het steun,- en herstelpakket om sterker uit de Coronacrisis te komen eenmalig € 6 miljoen extra vrij voor het verbeteren van de basisvaardigheden van laaggeletterde werknemers.3 De resultaten van al deze investeringen en activiteiten worden de komende jaren geëvalueerd. In 2023 verschijnt bovendien een update van het internationaal vergelijkende PIAAC onderzoek naar de geletterdheid van volwassenen in Nederland. Daarmee krijgen we een betrouwbare indicatie van de mate waarin de geletterdheid in ons land zich heeft ontwikkeld sinds de vorige meting in 2012/2013.
In hoeverre hebben de bestuurlijke afspraken bijgedragen aan het terugdringen van laaggeletterdheid?
De bestuurlijke afspraken zijn in september 2019 gesloten en hebben betrekking op de periode 2020–2024. Gezien het feit dat de afspraken pas kort geleden zijn gemaakt, is het nog te vroeg om te beoordelen wat de resultaten zijn geweest. Ik ben er echter van overtuigd dat de afspraken een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan het realiseren van mijn ambitie om de komende jaren méér cursisten te bereiken en beter zicht te krijgen op de kwaliteit en effectiviteit van het cursusaanbod. Daarom ben ik, ter uitvoering van de motie Tielen-Kwint, in gesprek met gemeenten om tot nieuwe afspraken te komen.4 Daarbij blijft mijn streven om de voortgang van de uitvoering van de gemaakte afspraken te monitoren en uw Kamer hierover periodiek te informeren.
Kunt u wat dieper ingaan op de door u genoemde «beperkte gevolgen» van het opzeggen van de bestuurlijke afspraken? Zo nee, waarom niet?
Omdat de bestuurlijke afspraken pas kort geleden zijn opgezegd, en ik op korte termijn met gemeenten tot nieuwe afspraken hoop te komen, zijn de gevolgen van het opzeggen van de afspraken door de VNG op korte termijn nog beperkt. Ik zou het echter een gemiste kans vinden als we de komende jaren geen stappen zouden kunnen zetten op het gebied van monitoring, kwaliteitsbevordering en het vergroten van het bereik, vooral onder laaggeletterden met Nederlands als eerste taal. De bestuurlijke afspraken vormden een goede basis om hier resultaat op te boeken. Daarom hoop ik op korte termijn tot nieuwe afspraken te komen.
Hoe verhouden zich de VNG-uitspraken over een «toenemende bureaucratie» zich met antwoorden op vragen van de leden van de VVD- en SP-fractie uit het schriftelijk overleg «Meerjarenplan Alfabetisering» dat u zoveel mogelijk aansluiting zoekt bij bestaande kaders?2
Bij de uitwerking van de bestuurlijke afspraken heb ik inderdaad zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij bestaande kaders, zoals het Inspectiekader, Blik op Werk, het certificeringssysteem voor de taalhuizen en instrumenten die worden gebruikt door bijvoorbeeld vrijwilligersorganisaties. De OESO heeft in dit verband een vergelijking gemaakt van 11 verschillende kaders die nu in gebruik zijn in Nederland. Deze kaders verschillen onderling flink. De wens van uw Kamer om tot nieuwe landelijke kwaliteitsnormen te komen, verhoudt zich soms moeilijk tot de grote diversiteit aan cursusaanbieders en de grote diversiteit tussen bestaande kwaliteitssystemen. Landelijke kwaliteitsnormen betekenen namelijk, ook als deze zijn gebaseerd op bestaande systemen, dat een zekere mate van harmonisering nodig is om bestaande kaders onderling vergelijkbaar te maken, en om een minimale kwaliteitsstandaard te garanderen. Dit heeft ontegenzeggelijk gevolgen voor de werkwijze van sommige gemeenten en cursusaanbieders. Ik kan me indenken dat sommige gemeenten dit ervaren als onnodige bureaucratie. Conform de oproep die Uw Kamer heeft gedaan met de motie Tielen-Kwint is mijn inzet om samen met gemeenten nogmaals goed te kijken welke instrumenten en welke aanpak het best werkbaar zijn, en hoe toenemende bureaucratie zoveel mogelijk kan worden vermeden.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de voortgang van een kwaliteitslabel?
Gemeenten hebben aangeven dat het kwaliteitslabel zoals dat door de OESO was voorgesteld in de uitvoering voor problemen zou zorgen, bijvoorbeeld omdat sommige cursusaanbieders al werken met een ander label of omdat een kwaliteitslabel voor sommige vrijwilligersorganisaties een te hoge administratieve belasting zou vormen. Daarom is mijn inzet om samen met gemeenten nogmaals goed te kijken welk instrument en welke aanpak het best werkbaar is. Of dat een kwaliteitslabel,- of keurmerk is, of ook op een andere manier vorm kan krijgen, hoop ik voor het eind van het jaar aan uw Kamer te kunnen laten weten.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de toetsing van regionale plannen?
In de bestuurlijke afspraken ben ik met gemeenten overeengekomen dat elke regio een regionaal programma oplevert. De inhoud van de programma’s zou onderling gedeeld worden, en de uitvoering van de plannen zou worden gemonitord, zodat regio’s van elkaar kunnen leren. Ik zou het een gemiste kans vinden als gemeenten geen regionaal programma zouden opstellen. Daarom hoop ik dat gemeenten hun regionale plannen zoals afgesproken dit jaar opleveren, zodat een onafhankelijk bureau deze kan vergelijken en de uitvoering kan helpen monitoren. Stichting Lezen en Schrijven ondersteunt gemeenten hierbij. Van de 35 WEB-regio’s heeft ongeveer een kwart inmiddels het regionale (concept) plan ingediend.
Wat betekent het opzeggen van de bestuurlijke afspraken voor de rol van digitalisering binnen de regionale plannen?
In de bestuurlijke afspraken ben ik met gemeenten overeengekomen dat zij in in hun regionale programma’s aandacht besteden aan alle basisvaardigheden, inclusief digitale vaardigheden. Afhankelijk van de regionale uitdagingen en behoeften van doelgroepen, kunnen gemeenten beleid maken op het verbeteren van digitale vaardigheden, en hun regionale plannen daarop toespitsen. Het opzeggen van de bestuurlijke afspraken zou geen impact moeten hebben op deze specifieke regionale aanpak op digitale vaardigheden bij gemeenten.
Wat is, volgens u, de meerwaarde van bestuurlijke afspraken wanneer u zelf aangeeft dat er niet of nauwelijks gevolgen zijn bij het opzeggen ervan?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Klopt het dat er begin september een bijeenkomst is tussen de VNG en het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap over de bestuurlijke afspraken laaggeletterdheid? Wat zijn hier de voornaamste uitkomsten van?
Op 23 september jl. heeft een bijeenkomst plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de 35 WEB-regio’s en medewerkers van de ministeries die het programma Tel mee met Taal uitvoeren (OCW, SZW, VWS en BZK). Tijdens deze bijeenkomst bleek brede bereidheid onder gemeenten om samen met het Rijk te onderzoeken hoe op een voor gemeenten en cursusaanbieders minder belastende wijze uitvoering gegeven kan worden aan de bestuurlijke afspraken. Ik streef ernaar om uw Kamer voor het eind van het jaar nader te kunnen informeren over de concrete vervolgstappen en afspraken met gemeenten, waarmee ik uitvoering zal geven aan de motie Tielen-Kwint.6
Wat is de huidige stand van zaken bij de uitwerking van het Leesoffensief?
U ontvangt deze maand van mij een aparte brief over de stand van zaken bij de uitwerking van het Leesoffensief.
De toelatingsprocedure van medicijnen voor kankerpatiënten |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Kankermedicijnen hier maanden later op de markt dan in de VS: lange wachttijd dodelijk»?1
Ja.
Deelt u de mening dat kankerpatiënten sneller toegang tot levensreddende medicijnen zouden moeten hebben?
Ik ben van mening dat patiënten snel toegang moeten krijgen tot nieuwe geneesmiddelen die een belangrijke, aantoonbare meerwaarde voor de behandeling van patiënten hebben. Dat geldt in het bijzonder voor geneesmiddelen die levensreddend kunnen zijn, zoals bijvoorbeeld bij kankerpatiënten. Daar is mijn beleid ook op gericht.
Tussen snelheid en zorgvuldigheid zit wel een spanningsveld. Het is namelijk van essentieel belang dat de geneesmiddelen aantoonbaar veilig, werkzaam en van goede kwaliteit zijn en dat de kosten voor dergelijke geneesmiddelen fair en betaalbaar zijn. Dat levert een dilemma op.
Zowel de Europese markttoelatingsprocedure, die toeziet op de werkzaamheid en veiligheid van een geneesmiddel, als de Nederlandse vergoedingsprocedures moeten snel en efficiënt zijn, om geneesmiddelen die een plaats in de behandeling verdienen zo snel mogelijk na markttoelating in het verzekerde pakket op te nemen. Aanvullend moeten we er ook op letten dat we ons zorggeld niet onnodig uitgeven aan middelen die slechts bij sommigen werken of enorm hoge prijzen kennen.
Rond vergoedingsbeslissingen loopt op dit moment een pilot van het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG) en Zorginstituut Nederland (ZINL) waarbij geëxperimenteerd wordt met parallelle beoordeling van geneesmiddelen: gelijktijdig met de markttoelatingsprocedure vindt het schrijven van het vergoedingsadvies plaats. Zo kan bij markttoelating direct een vergoedingsbesluit genomen worden. De eerste ervaringen zijn zeer positief.
Daarnaast hebben artsen een belangrijke taak om hun richtlijnen regelmatig en op wetenschappelijke gronden te actualiseren, zodat nieuwe, waardevolle geneesmiddelen na toelating ook snel hun weg naar de patiënt kunnen vinden.
De Horizon Scan van het Zorginstituut helpt ze daarbij door al in een vroeg stadium, voorafgaand aan markttoelating, te signaleren welke potentieel waardevolle geneesmiddelen eraan komen. Dat biedt de behandelaren al vroeg de mogelijkheid om voor te bereiden op hun komst.
Kunt u aangeven waarom de toelatingsprocedure van het Europees Geneesmiddelen Agentschap (EMA) zo veel trager is dan van de Food and Drug Administration (FDA)?
Nader bezien lopen de termijnen tussen de procedures van EMA en FDA beperkt uiteen. De beoordeling door de EMA kan 210 dagen duren. Dit is exclusief zogeheten «clock stops», de tijd waarin de fabrikant gedurende het beoordelingsproces door de EMA gevraagd wordt extra informatie te verstrekken die nodig is om de beoordeling te kunnen uitvoeren. Onvolledigheden kunnen leiden tot langere «clock stops» en daarmee een langer lopende procedure.
In bijzondere situaties kan op verzoek van de aanvrager een versnelde beoordeling plaatsvinden, waarbij de tijd verkort wordt tot 150 dagen.
De standaardprocedure bij de FDA duurt tien maanden (ca. 300 dagen). Als mogelijk van een belangrijke doorbraak sprake is, kan deze tijd worden teruggebracht tot zes maanden (ca. 180 dagen).
Zoals ook in het Parool artikel vermeld is een belangrijke nuancering in vergelijkingen met de beschikbaarheid in de Verenigde Staten dat het moment van toelating tot de Europese markt niet altijd door de tijdslijnen van de EMA bepaald wordt. In veel gevallen dienen fabrikanten uit eigen strategie een aanvraag eerst in bij de FDA en pas later bij de EMA.
Wat kunt u in Europees verband doen om de toelatingsprocedures van de EMA te versnellen?
Het CBG vertegenwoordigt Nederland bij de EMA en doet actief mee met initiatieven om de markttoelatingsprocedure zo efficiënt mogelijk in te richten, zonder dat dit afdoet aan de kwaliteit van de beoordelingen. Zoals ik eerder aangaf experimenteert CBG samen met ZINL met parallelle beoordelingen. De ervaringen en de eisen die een dergelijke beoordeling stelt aan de markttoelatingsprocedure, worden actief gedeeld in EMA-verband.
Hoe komt het dat na toelating van de EMA het gemiddeld nog 128 duurt voordat medicijnen worden toegelaten op de Nederlandse markt?
Geneesmiddelen die door de EMA goedgekeurd zijn, zijn per definitie direct toegelaten op de Nederlandse markt. Het is aan de fabrikant om een geneesmiddel ook daadwerkelijk op de markt aan te bieden. Daarna zijn de tijd die een eventueel vergoedingsbesluit vraagt en de snelheid waarmee artsen een nieuw geneesmiddel opnemen in hun richtlijnen bepalend voor de toepassing van deze geneesmiddelen.
Deze procedures vergen enige tijd om zorgvuldige afwegingen in het belang van de patiënt te kunnen maken.
Het in Parool beschreven onderzoek is mede tot stand gekomen dankzij financiële ondersteuning door de Vereniging van Innovatieve Geneesmiddelen2 en kijkt naar een selectie van nieuwe oncolytica. Voor oncolytica in het algemeen is de periode tussen de markttoelatingsbeslissing en het moment waarop ze vergoed worden (en daarmee feitelijk kunnen worden voorgeschreven), in Nederland kort vergeleken bij de meeste andere Europese landen.
Dit blijkt ook onder andere uit jaarlijks door de Europese branchevereniging van farmaceutische bedrijven EFPIA uitgevoerd onderzoek3: voor zowel reguliere oncolytica als voor weesgeneesmiddelen voor kanker staat Nederland op de vijfde plaats van alle 28 lidstaten.
Daarnaast stelt het onderzoek dat de beschikbaarheid van oncolytica in Nederland hoger ligt dan die van andere geneesmiddelen.
Voor de vergoedingsprocedure geldt het volgende.
Voor extramurale oncolytica geldt een reguliere vergoedingsprocedure bij het Zorginstituut. De aanvraag van de fabrikant moet op klinische meerwaarde en kosteneffectiviteit getoetst worden, voordat een vergoedingsbesluit genomen wordt door de Minister.
Veel oncolytica zijn intramurale geneesmiddelen. Ze vallen dan ook onder de zogenaamde open instroom, wat betekent dat de meeste direct na markttoelating en zonder nadere beoordelingsprocedure vergoed kunnen worden. Hier is dus in principe geen sprake van een wachttijd als gevolg van een vergoedingsbeslissing.
Voor bepaalde geneesmiddelen die zo’n hoge prijs of hoge budgetimpact kennen dat ze voldoen aan de «sluiscriteria», geldt dat deze worden uitgesloten van vergoeding om eerst een beoordeling te kunnen ondergaan, gevolgd door een onderhandelperiode voor een financieel arrangement.
In beide gevallen kan de eerdergenoemde parallelle procedure uitkomst bieden, indien de resultaten uit het experiment positief blijken.
Kunt u aangeven waarom het in Duitsland maar zeventien dagen duurt voordat een medicijn op de markt komt (nadat deze is toegelaten door de EMA)?
Het verschil met Duitsland laat zich verklaren door het feit dat Duitsland geen vergoedingsbesluit vooraf kent, wat betekent dat alle geneesmiddelen direct na markttoelating vergoed worden. Daarna vindt pas beoordeling en mogelijke prijsonderhandeling plaats. De meeste andere Europese landen kennen een dergelijk open systeem niet. Dit leidt ertoe dat bedrijven Duitsland prioriteren bij het op de markt brengen van geneesmiddelen.
Bent u bereid te leren van de procedures die andere Europese lidstaten hanteren om de snelheid en transparantie van de Nederlandse procedure te verbeteren?
Nederland zet zich al geruime tijd in voor betere samenwerking en uitwisseling op het terrein van het geneesmiddelenbeleid. Zowel het CBG als het Zorginstituut werken intensief met hun Europese partners samen en ook rond de bekostiging van geneesmiddelen wisselen we met veel landen ervaringen uit.
Hoe kan het dat in Oostenrijk en België medicijnen zo veel sneller beschikbaar komen, terwijl Nederland met deze landen samenwerkt om medicijnen snel beschikbaar te maken in Nederland?
Het in het in Parool beschreven artikel van Uyl- de Groot et al. hanteert «speed of uptake» als indicator, dat wil zeggen de tijd die verstrijkt tussen het moment waarop een geneesmiddel in het pakket wordt opgenomen en het breed door voorschrijvers wordt toegepast.
In die vergelijking lijkt de tijd voor de door de onderzoekers geselecteerde set van oncolytica in Oostenrijk en België korter te zijn. In het onderzoek van Uyl- de Groot et al. scoort Nederland overigens net als beide landen hoger dan de meeste Europese lidstaten.
De reden hiervoor kan gezocht worden in de richtlijnontwikkeling en de opname van nieuwe geneesmiddelen in de behandeling door de voorschrijver.
Het geneesmiddel wordt immers vergoed en is beschikbaar.
Ik vind het belangrijk dat beroepsgroepen proactief aan richtlijnontwikkeling doen, omdat ze ook de basis vormen voor een doelmatige inzet van geneesmiddelen.
De kwaliteit van richtlijnontwikkeling bij kanker is in Nederland hoog. Enerzijds kost een zorgvuldige afweging voor toepassing van nieuwe geneesmiddelen tijd, anderzijds kan het zo zijn dat nieuwe geneesmiddelen voor bepaalde patiëntgroepen niet altijd een toegevoegde waarde hebben en daarom niet of slechts beperkt worden toegepast.
Ik realiseer me dat richtlijnontwikkeling en advisering veel van de beroepsgroep vraagt, zeker bij indicatiegebieden waar veel nieuwe ontwikkelingen en geneesmiddelen in hoog tempo geïntroduceerd worden.
Ik neem het signaal uit het beschreven onderzoek serieus en ga daarover in overleg met de voorschrijvers om te bezien in hoeverre zij het beeld herkennen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de sluisprocedure voor met name dure geneesmiddelen wordt verkort?
Alleen geneesmiddelen of behandelingen met een hoge prijs of groot financieel risico worden in de sluis geplaatst. Dit zijn dus per definitie dure geneesmiddelen.
Juist omdat het gaat over belangrijke innovaties maar ook over fabrikanten die dikwijls honderdduizend euro voor een behandeling vragen is het belangrijk dat we ook kritisch zijn op de prijzen van deze middelen, juist om alle patiënten toegang te kunnen geven.
Ik streef naar een snelle en efficiënte procedure voor de beoordeling en prijsonderhandeling voor geneesmiddelen die in de sluis worden geplaatst.
Daar past een efficiënte procedure bij. Helaas is vertraging niet altijd vermijdbaar. Niet vanwege procedures, maar door de enorm hoge prijzen en de soms moeizame onderhandelingen die nodig zijn om tot een aanvaardbare prijs te komen.
Ook kunnen fabrikanten bijdragen aan een korte sluisprocedure door al voor marktintroductie zich voor te bereiden op een beoordeling en redelijke uitkomst van een onderhandeling.
Naast het experiment met parallelle beoordeling van geneesmiddelen ben ik in overleg met het Zorginstituut om te bekijken hoe de sluisperiode zo kort mogelijk kan blijven en op welke manieren fabrikanten beter voorbereid kunnen worden.
Het bericht dat studenten hun diploma kwijtraken na haperend online tentamentoezicht |
|
Frank Futselaar |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Studenten raken diploma kwijt na haperend online tentamentoezicht»?1
Hoger onderwijsinstellingen dragen vanuit hun wettelijke taak de verantwoordelijkheid de kwaliteit van de examens en de onderdelen daarvan te waarborgen. Indien zich incidenten voordoen waarbij de kwaliteit niet gewaarborgd kan worden, bijvoorbeeld door technische problemen van een online proctoring systeem, is het aan de betreffende examencommissie om in te grijpen en aan de betreffende faculteit of instelling om maatwerkoplossingen te bieden aan de studenten. Dit is ook het geval in de casus waarnaar het lid Futselaar verwijst.
Bent u het met de mening eens dat de technische problemen die zijn ontstaan, niet op de studenten mogen worden afgeschoven? Hoe gaat u dit in het vervolg voorkomen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe kan het dat studenten pas twee maanden na het maken van een tentamen via online proctoring bericht van de universiteit kregen dat hun tentamen ongeldig is verklaard? Had dit niet veel sneller gekund? Bent u het met de mening eens dat universiteiten zich niet achter een Amerikaans bedrijf mogen verschuilen?
Zie antwoord vraag 1.
Wat gaat u verder doen om een veilige online leeromgeving voor studenten te garanderen? Welke stappen gaat u nemen om ervoor te zorgen dat de meeste tentamens op locatie kunnen worden afgenomen?
Een veilige online leer- en werkomgeving is van groot belang. Zoals ik aangaf in mijn brief van 3 juli 20202, blijven instellingen zich inzetten om het bewustzijn van studenten en docenten op het gebied van online veiligheid te vergroten. Ook nemen ze een aantal belangrijke stappen en maatregelen om de online veiligheid te vergroten en besteden ze extra aandacht aan veilig werken en leren op afstand in relatie tot nieuwe digitale tools. Zo is er aandacht voor privacy en security rond video bellen, gebruiken van een VPN om veilig thuis te kunnen werken, phishing en hoe veilig gebruik te kunnen maken van wifi bij online proctoring. Hiernaast hebben de universiteiten zich gecommitteerd om dit jaar, naast de tweejaarlijkse SURFaudit, een onafhankelijke audit te laten uitvoeren naar online veiligheid. Ik heb er vertrouwen in dat deze stappen bijdragen aan een veiligere online leer- en werkomgeving.
Bent u het met de mening eens dat onderwijsinstellingen bij online proctoring te allen tijden verantwoordelijkheid dragen voor de veiligheid van de gegevens van studenten en het bewaren van de resultaten, ook als deze in handen van een externe partij zijn gegeven?
Ja. Hogeronderwijsinstellingen verzekeren mij dat de gekozen software en haar leveranciers voldoen aan de AVG. Zo worden de persoonsgegevens die de proctoring software verzamelt enkel gebruikt voor het opsporen van mogelijke fraude tijdens een tentamen. Studenten worden voorgelicht over het gebruik en de werking van de proctoring software, de toepassing vanuit de instelling (bijvoorbeeld middels een privacy statement). Mij is toegezegd dat de persoonsgegevens niet langer bewaard zullen worden dan strikt noodzakelijk.
Vind u het ook niet wrang dat studenten waarbij het is misgegaan, nu een herkansing via online proctoring kunnen doen?
Zie antwoord vraag 1.
de APK-vrijstelling voor voertuigen ouder dan 50 jaar |
|
Remco Dijkstra (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Is al bekend per welke datum de Algemene Periodieke Keuring (APK) zal vervallen voor auto's ouder dan 50 jaar, daar eind mei 2020 ook de Eerste Kamer de wetswijziging hiertoe heeft aangenomen? Hoe en wanneer wordt dit gecommuniceerd?1
De APK-vrijstelling voor voertuigen van 50 jaar of ouder wordt geregeld door middel van een wijziging van het Besluit voertuigen. Deze wijziging is onderdeel van een breder besluit in verband met de nadere uitwerking van de Wet van 20 mei 2020 tot wijziging van de Wegenverkeerswet 1994 in verband met de implementatie van richtlijn 2014/45/EU alsmede ter invoering van een registratie- en kentekenplicht voor landbouw- en bosbouwtrekkers, motorrijtuigen met beperkte snelheid, mobiele machines en aanhangwagens die uitsluitend bestemd zijn om daardoor te worden voortbewogen en het niet meer toelaten tot het verkeer van nieuwe motorrijtuigen met beperkte snelheid2.
Het ontwerp van dit besluit is op 23 april 2020 aan uw Kamer aangeboden voor de verplichte voorhangprocedure3. Deze procedure liep tot 26 mei 2020. Het besluit is vervolgens aan de Raad van State aangeboden voor advies. Dit advies wordt momenteel verwerkt in het ontwerpbesluit. De publicatie van het besluit is voorzien voor eind oktober, met als beoogde inwerkingtredingsdatum 1 januari 2021. Zodra het besluit is gepubliceerd, zal de Dienst Wegverkeer (RDW) de betreffende voertuigeigenaren informeren over de wijziging. Verder zal mijn ministerie samen met de RDW de introductie van de vrijstelling proactief uitdragen via de vakpers en andere media.
Herkent u de aantallen, die de Federatie Historische Automobiel- en Motorfietsclubs (Fehac) heeft vastgesteld, namelijk circa 53.000 auto’s met een registratie van vóór 1960? Klopt het dus dat er meer dan 100.000 bij komen die niet meer gekeurd hoeven te worden?
Uit data uit het kentekenregister van de RDW blijkt dat op 1 januari 2021 circa 68.000 voertuigen worden vrijgesteld van de APK-plicht omdat zij 50 jaar of ouder zijn. Zij ontvangen dan een zogenaamde APK-vrijstellingsbrief van de RDW. Naar verwachting worden er vervolgens jaarlijks tussen de 10.000 en 15.000 voertuigen vrijgesteld van de APK-plicht, omdat zij de leeftijd van 50 jaar bereiken.
Klopt het dat met deze aanpassing van data een fout in het verleden wordt rechtgezet?
Nee. De invoering van de Richtlijn 2014/45/EU is de aanleiding geweest om de bestaande regelgeving te herzien. In de nu nog geldende regelgeving zijn alleen voertuigen van vóór 1 januari 1960 uitgesloten van de APK. Dat heeft tot gevolg dat in de loop der tijd geen nieuwe voertuigen onder de uitzondering konden vallen. Door in de voorgenomen wijziging een termijn te noemen, groeit de groep voertuigen van 50 jaar of ouder vanzelf, hetgeen bijdraagt aan vermindering van de administratieve lasten voor de voertuigeigenaren.
Klopt het dat het Dienst Wegverkeer (RDW) nog steeds wacht op instructies om dit ook als zodanig te kunnen implementeren? Hoe kan dit?
Nee. Zoals ook was beschreven in de toelichting bij het hierboven genoemde ontwerpbesluit, is de uitvoerbaarheid van de APK-vrijstelling door de RDW getoetst. Na het aflopen van de voorhangprocedure aan beide Kamers der Staten-Generaal op 26 mei 2020, heeft de RDW op 18 juni 2020 de opdracht ontvangen om van start te gaan met de implementatie van de wijziging in de systemen van de RDW. De aanpassing van de systemen en processen binnen de RDW is momenteel in uitvoering en dit project is naar verwachting tijdig gereed voor de beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2021.
Bent u bekend met het feit dat daardoor mensen met een voertuig uit de jaren «60 nog steeds worden aangeschreven voor een verplichte APK-keuring?
Ja, er geldt op dit moment immers nog een APK-plicht voor die voertuigen. De eigenaren van voertuigen die per 1 januari 2021 vrijgesteld worden, zullen geen APK-herinneringsbrief meer ontvangen.
Herkent u het beeld dat deze voertuigen gemiddeld goed onderhouden zijn en dat er jaarlijks weinig kilometers mee gereden worden?
Ja. Het algemene beeld is inderdaad dat deze voertuigen goed onderhouden worden omdat ze meestal in bezit zijn van liefhebbers die de voertuigen met veel toewijding onderhouden. Tevens wordt er over het algemeen weinig gereden met voertuigen ouder dan 50 jaar en is het gebruik vaak seizoensgebonden.
Is er eigenlijk wel voldoende (specialistische) kennis in huis om deze voertuigen, die deel uitmaken van mobiel erfgoed, te beoordelen?
Ja. Alle APK-keurmeesters worden tweejaarlijks getoetst op hun kennis over de APK. De keurmeesters moeten de toets halen om bevoegd te worden of te blijven om de APK uit te voeren. Deze toetsen omvatten het gehele APK gebied, dus ook de oudere voertuigen.
Het openzetten van extern salderen door verschillende provincies |
|
Roelof Bisschop (SGP) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de stappen die verschillende provincies hebben gezet omtrent het openzetten van extern salderen in de landbouw?1
Ja.
Hoe waardeert u de grote verschillen in aanpak tussen de verschillende provincies?
Gegeven de karakteristieken van de betrokken gebieden, kan het stikstofvraagstuk in iedere provincie anders uitpakken. Ik heb daarom begrip voor eventuele onderlinge verschillen.
Deelt u de zorgen van onder meer de provincie Gelderland over ongecontroleerde opkoop van agrarische bedrijven door kapitaalkrachtige partijen buiten de landbouw?2
Met de provincies heb ik beheersmaatregelen getroffen om grip te houden op extern salderen met veehouderijen. Er is bestuurlijk afgesproken dat extern salderen voor één jaar wordt opengesteld, met een evaluatie om te besluiten over voortzetting. Daarnaast vindt er een maandelijkse monitoring plaats en wordt na zes maanden een tussenbalans opgemaakt. In de maandelijkse monitoring wordt ook gekeken naar het aantal intersectorale transacties, waarbij extern salderen met veehouderijbedrijven plaatsvindt voor ontwikkelingen in andere sectoren. Bovendien geldt voor initiatiefnemers dat zij bij het bevoegd gezag een melding moeten doen van voorgenomen transacties met extern salderen. Zodoende houden we zicht op de ontwikkelingen. Indien eventuele ongewenste effecten zich voordoen, zal ik samen met de provincies ingrijpen. De evaluatie van extern salderen, en desgewenst de tussenbalans, is een goed moment om aanpassingen te overwegen.
Zijn door u en de provincies afspraken gemaakt over het extern salderen en verleasen van stikstofruimte? Zo ja, welke?
Er zijn bestuurlijke afspraken dat het Rijk en verschillende provincies na de zomer een besluit nemen over het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven en het verleasen van stikstofruimte. Er is geconcludeerd dat de randvoorwaarden voor openstelling van extern salderen met de veehouderijbedrijven en verleasen voldoende in kaart zijn gebracht. Het is aan de gedeputeerde staten van de verschillende provincies om te besluiten wanneer extern salderen met veehouderijen en verleasen binnen een provincie mogelijk wordt gemaakt.
Hoe waardeert u de kritiek vanuit de sector op het ontbreken van een goed registratiesysteem en/of een stikstofbank?3
Het stikstofregistratiesysteem is een gesloten systeem dat vanaf 24 maart jl. operationeel is, met bronmaatregelen gelinkt aan vergunningverlening voor specifieke doelen. Zoals aangegeven in de Kamerbrief van 24 april jl. (Kamerstuk 35334, nr.4 werk ik daar bovenop aan een systeem dat bedoeld is om eventueel onbenutte stikstofruimte bij extern salderen op hexagoon-niveau efficiënt in te zetten. De provincies werken momenteel ook aan een regionaal stikstofregistratiesysteem. Hierbij zullen de ervaringen met extern salderen in de praktijk worden benut.
Hoe gaat u ongecontroleerde opkoop van agrarische bedrijven door kapitaalkrachtige partijen buiten de landbouw voorkomen?
Zie voor de beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens maatregelen tegen ongecontroleerde opkoop op te nemen in het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering?
De regelgeving over salderingstechnieken zijn mogelijk gemaakt via (provinciale) beleidsregels. Zodoende ben ik niet voornemens dergelijke maatregelen in het wetsvoorstel op te nemen. Zie voor de (verdere) beantwoording van deze vraag het antwoord op vraag 2.
Bent u voornemens in het wetsvoorstel stikstofreductie en natuurverbetering zo nodig een kapstok op te nemen voor het mogelijk maken van het verleasen van stikstofruimte die gecreëerd wordt door emissiereducerende maatregelen op het boerenerf, zoals voorgesteld door een groep melkveehouders rond de Nieuwkoopse Plassen?4
Op dit moment ben ik in gesprek met de initiatiefnemers van dit initiatief in de Nieuwkoopse Plassen om stikstofreductie te realiseren. Onder andere wordt gekeken of deze aanpak past binnen bestaande regelgeving of dat aanpassing van regelgeving nodig zou zijn.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het legaliseren van de zogenaamde PAS-melders?
Het kabinet heeft in diverse brieven aangegeven dat de meldingen legaal gehouden zullen worden (onder meer Kamerstuk 35 334, nr. 1 en nr. 82). Op dit moment is een uitvraag aan de initiatiefnemers voorbereid. Daarin wordt informatie opgevraagd die nodig is om de meldingen te verifiëren. Dat is een voorwaarde voor het verlenen van een vergunning. In de laatstgenoemde brief is ook aangekondigd dat een ontwikkelreserve zal worden ingesteld als onderdeel van de structurele aanpak van de stikstofproblematiek. Met die ontwikkelreserve kan onder meer de depositie van de meldingen worden gemitigeerd. Om daadwerkelijk van die ruimte gebruik te kunnen maken, moet het effect van de betreffende maatregel vaststaan. Ik ben blijvend op zoek om dit proces waar mogelijk te versnellen.
Het bericht ‘Vluchtelingen vast in oorlogsgebied door sluiting ambassades’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vluchtelingen vast in oorlogsgebied door sluiting ambassades»?1
Ja.
Klopt het dat er ruim 1500 Vluchtelingengezinnen zijn die niet naar Nederland kunnen komen voor gezinshereniging, enkel en alleen doordat de ambassade gesloten is?
Er is geen inzicht in het exacte aantal vluchtelingengezinnen (nareizigers) dat niet naar Nederland kan komen voor gezinshereniging door beperktere consulaire dienstverlening van een ambassade of consulaat-generaal. Er kunnen verschillende redenen zijn waardoor nareizigers hun machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) niet op kunnen halen of niet naar Nederland af kunnen reizen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 90% van de Nederlandse ambassades en consulaten-generaal de MVV-dienstverlening weer hervat. Dit geldt ook voor de posten waar zich de meeste nareizigers toe wenden. De grootste «nareisposten» in Addis Abeba, Amman, Ankara, Beiroet, Islamabad, Istanbul, Kaïro, Kampala, Khartoum, Nairobi, Teheran en Tel Aviv geven allen, al dan niet binnen beperkte capaciteit, weer MVV’s af.
Voor nareizigers geldt echter, vaak meer dan bij reguliere vreemdelingen, dat zij door lokale maatregelen beperkt worden in hun reismogelijkheden. Ook al zijn de posten in de betreffende regio wel open voor MVV-dienstverlening, kan het voorkomen dat het een nareiziger niet lukt om de MVV op te halen. Bijvoorbeeld omdat er vanwege gesloten lands- of districtsgrenzen niet naar een ambassade of consulaat-generaal gereisd kan worden. Voor nareizigers die er niet in slagen om een aangewezen post te bereiken voor het afhalen van de MVV, bestaat de mogelijkheid om naar een andere ambassade of consulaat-generaal uit te wijken voor het afhalen van de MVV.
Het is mogelijk dat mensen vast zitten in (oorlogs)gebieden, maar de redenen hiertoe zijn voor het Ministerie van Buitenlandse Zaken noch voor het Ministerie van Justitie en Veiligheid inzichtelijk. Veelal zullen deze samengaan met lokale maatregelen en/of reisbeperkingen.
Klopt het ook dat hierdoor mensen vast blijven zitten in oorlogsgebied?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de vrees van VluchtelingenWerk dat deze mensen gevaar lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke inspanning zult u verrichten omdat gevaar zo snel mogelijk te minimaliseren?
Mensen die vastzitten in oorlogsgebied lopen mogelijkerwijs gevaar. Nareizigers van wie de gezinsherenigingsaanvraag door de IND is goedgekeurd hebben recht op toegang tot Nederland. Om toegang te krijgen tot Nederland hebben zij een MVV nodig, die dient te worden opgehaald bij de consulaire afdeling van een Nederlandse ambassade of consulaat-generaal. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken is verantwoordelijk voor een goede uitvoering van het MVV-afgiftebeleid.
Waar het Ministerie van Buitenlandse Zaken door COVID-19 medio maart genoodzaakt was om de wereldwijde visumverlening drastisch te beperken, heeft het zich direct hard in gezet om – in nauw overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid – dit proces zo snel als mogelijk weer te kunnen hervatten. Daarbij is steeds gekeken hoe de aanvrager tegemoet kan worden gekomen, door bijvoorbeeld de MVV-ophaaltermijn te verlengen wanneer deze door COVID-19 maatregelen niet tijdig kon worden opgehaald, het verstrekken van een nieuwe MVV wanneer de aanvrager hier door COVID-19 maatregelen niet tijdig mee kon reizen, of het wijzigen van de aangewezen post zodat het voor meer aanvragers mogelijk is de MVV op te kunnen halen. De IND gaat momenteel ruimhartiger om met verzoeken van nareizigers tot het wijzigen van de MVV afgiftelocatie. Bij deze verzoeken wordt naast urgentie van de aanvraag ook de bijzondere situatie van gezinsleden van een houder van een verblijfsvergunning asiel meegewogen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft echter geen invloed op het mogelijk gevaar dat personen lopen die zich nog in oorlogsgebied bevinden. Ook kan het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijvoorbeeld geen mensen ophalen uit oorlogsgebied. Wel kunnen ambassades of consulaten-generaal in sommige gebieden faciliteren door bijvoorbeeld de aanvrager van een afspraakbevestiging te voorzien als deze nodig is om een grens over te kunnen steken om de ambassade of consulaat-generaal te bereiken.
Bent u het eens dat wanneer deze personen legaal naar Nederland mogen reizen, er ook een verantwoordelijkheid bij de Nederlandse overheid ligt om dit daadwerkelijk mogelijk te maken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe verhoudt het recht van deze mensen om naar Nederland te reizen zich tot uw verantwoordelijkheid en inspanningsverplichting om dit ook daadwerkelijk mogelijk te maken?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel ambassades zijn op dit moment nog gesloten? In welke landen?
Momenteel (peildatum 12 oktober 2020) heeft meer dan 90% van de Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die MVV-dienstverlening aanbiedt deze dienstverlening weer opgestart. De overige Nederlandse posten die normaliter MVV-dienstverlening aanbieden hebben geen of beperkte dienstverlening en kunnen momenteel enkel urgente aanvragen behandelen. Een overzicht van Nederlandse ambassades en consulaten-generaal die nog afgeschaald zijn voor reguliere consulaire dienstverlening vanwege COVID-19 maatregelen is beschikbaar maar dit overzicht is in beweging. Op Netherlandsandyou.nl is per ambassade of consulaat-generaal te vinden of deze al dan niet de reguliere dienstverlening heeft hervat. Het aantal posten dat de consulaire dienstverlening uitbreidt neemt toe, maar soms resulteren lokale COVID-19 omstandigheden of maatregelen er helaas ook in dat consulaire dienstverlening weer beperkt wordt.
Wanneer verwacht u deze ambassades weer te kunnen openen?
Het grootste deel van de ambassades en consulaten-generaal die MVV-dienstverlening aanbieden is inmiddels weer open. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet zich hard in om de consulaire dienstverlening waar mogelijk uit te breiden. Helaas kan niet gezegd worden wanneer de nu nog afgeschaalde ambassades en consulaten-generaal kunnen worden opgeschaald, aangezien het Ministerie van Buitenlandse Zaken daarin grotendeels afhankelijk is van de lokale situatie en maatregelen die landen nemen tegen COVID-19.
Het bericht 'Protestmars bij grens met Saint Martin' |
|
Antje Diertens (D66) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Zijn de Staatssecretaris van BZK en de Minister van Buitenlandse Zaken op de hoogte van de recente ontwikkelingen rondom de grens tussen Sint Maarten en Saint Martin, zoals beschreven in het artikel «Protestmars bij grens met Saint Martin»?1
Ja.
Kunnen de Staatssecretaris en de Minister de Kamer informeren over de meest recente ontwikkelingen rondom de grens tussen Sint Maarten en Saint Martin?
Op 16 september hebben de Franse autoriteiten bij monde van de prefectuur van Saint Barthélemy en Saint – Martin de eenzijdige grenscontroles opgeheven.
Kunnen de Staatssecretaris en de Minister toelichten waarom de Franse autoriteiten de grens gesloten hebben?
De Franse autoriteiten hebben verklaard de grenscontroles per 1 augustus te hebben ingevoerd om de circulatie van Covid-19 tegen te gaan, in reactie op het besluit van de premier van Sint Maarten om weer vluchten vanuit de VS toe te laten. Op dat moment waren reizigers uit de VS niet welkom in de EU, waar Saint Martin onderdeel van uitmaakt. Daarnaast speelde het snel oplopende aantal besmettingen aan de Nederlandse kant en de wens om verkeer tussen de Franse eilanden mogelijk te houden eveneens een rol in het besluit tot invoering van grenscontroles.
Het Franse deel is als een zogenaamd ultra perifeer gebied (UPG) onderdeel van de EU. Als overzees gebied van Frankrijk valt het bovendien rechtstreeks onder het centrale bestuur in Parijs. Saint Martin volgt derhalve het Franse beleid inzake inreisbeperkingen als gevolg van de COVID-19 crisis. Sint Maarten bepaalt als autonoom land binnen ons koninkrijk eigenstandig hoe hiermee om wordt gegaan.
Wat vinden de Staatssecretaris en de Minister van de unilaterale afsluiting van de grens door de Franse autoriteiten?
Er is geen sprake geweest van een afsluiting van de grens, maar van grenscontroles op het Franse deel van het eiland. Nederland respecteert het Franse besluit tot invoering van deze controles, maar acht een dergelijke situatie op lange termijn niet wenselijk. Daarom is Nederland in gesprek getreden met Frankrijk over dit onderwerp.
Nederland is tevreden dat de grenscontroles inmiddels zijn opgeheven.
Kan de Minister aangeven op welke manier hij in gesprek is met zijn Franse collega om de grens zo snel mogelijk weer te openen?
De grenscontroles zijn per 15 september weer opgeheven, na een periode van frequent contact met de autoriteiten op het eiland en in Parijs.
Op welke manier werkt de Minister samen met zijn Franse collega om de aanpak van de corona op beide delen van het eiland op elkaar af te stemmen?
Er is op uitvoerend niveau vanaf het begin van de COVID-19 pandemie nauw contact geweest tussen de gezondheidsdiensten. Momenteel wordt gewerkt aan een uitbreiding van de testcapaciteit en het koppelen van de systemen zodat informatie beter en sneller kan worden uitgewisseld. Hiertoe zijn gesprekken gaande op het eiland, waarbij onder meer wordt gekeken naar een gemeenschappelijk testcentrum. Sint Maarten voert deze gesprekken met de prefectuur die in eerste aanleg verantwoordelijk is voor de gezondheidszorg op Saint – Martin. Nederland is bereid steun te overwegen mits een degelijk gezamenlijk voorstel wordt voorgelegd.
Bent u bekend met het bericht «New forms of terrorism inspired by conspiracy theories may emerge after pandemic, warns EU-counter terror chief»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de analyse van de Europese contra-terrorisme coördinator, Gilles de Kerchove?
In zijn interview met CTC Sentinel, waar het aangehaalde bericht naar verwijst, spreekt de heer De Kerchove over huidige terroristische dreigingen en mogelijke toekomstige dreigingen voor Europa. Hij geeft daarin aan dat wat hem betreft de jihadistische dreiging nog altijd de grootste is gevolgd door, maar in veel minder mate, de dreiging van rechts-extremistisch terroristisch geweld door eenlingen. Dat komt overeen met het dreigingsbeeld terrorisme (DTN) dat de NCTV periodiek opstelt en dat een analyse geeft van de huidige dreiging en ontwikkelingen van het terrorisme in Nederland. Daarnaast spreekt hij op tentatieve wijze over een «potential future rise of new forms of terrorism» waarbij complottheorieën en technofobie mogelijke aanjagers kunnen zijn. Daarbij stelt hij eveneens dat er vooralsnog weinig indicaties zijn voor deze dreiging. Ook in Nederland zijn we ons bewust van deze opkomende fenomenen. De ontwikkelingen worden in de gaten gehouden en, indien daar aanleiding voor is, meegenomen in het dreigingsbeeld.
In hoeverre heeft Nederland tot dusver te maken gehad met deze nieuwe vorm van terrorisme? Kunt u dit toelichten?
De genoemde fenomenen geven op dit moment geen aanleiding om te spreken over een nieuwe vorm van terrorisme in Nederland. Wel zijn er enkele incidenten geweest die gepleegd zijn door individuen en die verband houden met deze fenomenen. Zo lijken de branden van de telecommasten te zijn voortgekomen uit complottheorieën die een relatie suggereren tussen 5G-netwerken en COVID-19. Vooralsnog lijkt er geen verband te bestaan tussen deze incidenten, noch zijn er aanwijzingen van gedeelde organisatie, coördinatie, aansturing of zelfs een overkoepelende ideologische motivatie.
Wanneer en met wie heeft u voor het laatst in EU-verband gesproken over nieuwe vormen van terrorisme en wat is toen besproken? Heeft u, conform eerdere toezeggingen, afspraken gemaakt met uw Europese collega’s over de noodzaak aan anti-terreur wetgeving in heel Europa? Zo ja, welke resultaten heeft dit opgeleverd? Zo nee, waarom niet en hoe duidt u dit?
De genoemde nieuwe vormen van terrorisme zijn, gezien de beperkte dreiging die hiervan uitgaat in Nederland, tot dusverre niet besproken in EU-verband. Wat betreft anti-terrorisme wetgeving heeft Nederland zich sterk gemaakt voor de totstandkoming van de Europese richtlijn 2017/541 van 15 maart 2017, die minimumeisen stelt aan de nationale terrorismewetgeving van de EU-lidstaten.2 De Europese Commissie heeft in augustus jl. aangekondigd dat zij op dit moment de evaluatie van de CT-richtlijn voorbereidt. Deze wordt verwacht in het eerste kwartaal van 2021.
Hoe verhoudt het gevaar van deze nieuwe vorm van terrorisme zich met andere huidige extremistische en gewelddadige ideologieën in Nederland, zoals anti-5G-activisten en extreemlinks en -rechts? Kunt u een gedegen veiligheidsanalyse uitwerken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven zien we in Nederland nog geen nieuwe vormen die we nu als terrorisme duiden. Vanuit verschillende thema’s manifesteren individuen en groepjes zich die elkaar vinden op gedeeld geloof in complottheorieën en die zich voornamelijk uiten op activistische wijze. Ze vinden elkaar niet zozeer in ideologische motieven, maar in gevoelens van onrechtvaardigheid, groot onbehagen of een andere werkelijkheidsbeleving. Dit kan gepaard gaan met wantrouwen jegens de overheid, wetenschap en traditionele media – waarbij sociale media werkt als blaagbalg die het wantrouwen kan aanwakkeren. Binnen het veiligheidsdomein zijn verschillende partijen dagelijks bezig met het maken van dreigingsanalyses, waarbij nieuwe onderwerpen worden meegenomen.
Deelt u de mening van de Europese contra-terrorisme coördinator dat complottheorieën moeten worden getackeld voordat ze kunnen aanzetten tot geweld en terrorisme? Zo ja, wat heeft u tot nu toe ondernomen om deze complottheorieën publiekelijk te ontkrachten? Zo nee, waarom niet?
Het complotdenken is geen strak omlijnd en eenduidig fenomeen. Het is ook niet mogelijk om een of verschillende complottheorieën te definiëren die per definitie aanzetten tot geweld en/of terrorisme. Wel zijn er elementen binnen complottheorieën die kunnen aanzetten tot een sterk anti-overheidssentiment of breder maatschappelijk ongenoegen bij individuen of groepjes. Afhankelijk van het onderwerp, kan het van belang zijn dat de overheid een duidelijk en consistent (tegen)geluid laat horen of organiseert. Mocht sprake zijn van door complottheorieën veroorzaakte radicalisering bij individuen of groepjes, dan heeft de overheid met de deradicaliseringsaanpak instrumenten in handen om daartegen op te treden.
Bent u bereid maatregelen te treffen op basis van uw veiligheidsanalyse om deze vorm van terrorisme te bestrijden? Zo ja, kunt u de Kamer zo spoedig mogelijk over de te nemen maatregelen informeren? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt er binnen de zogenoemde nieuwe fenomenen geen terrorisme waargenomen en is er derhalve geen aanleiding om specifieke maatregelen te nemen. Binnen het veiligheidsdomein zijn dagelijks verschillende partijen bezig met het maken van dreigingsanalyses. Indien bestaande of nieuwe dreigingen daar aanleiding toe geven, worden die inzichten gebruikt door de veiligheidspartners om te bezien of en welke maatregelen noodzakelijk zijn.
Kan bij het eerstvolgende Dreigingsbeeld Terrorisme Nederland (DTN) specifiek worden ingegaan op de laatste ontwikkelingen rondom deze nieuwe vorm van terrorisme?
Indien de ontwikkelingen daartoe aanleiding geven, zal in het DTN worden in gegaan op mogelijk nieuwe vormen van terrorisme of andere (gewelds)dreigingen.
Het bericht 'Grote ov-campagne moet reiziger weer in de trein en bus krijgen' |
|
Erik Ziengs (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Grote ov-campagne moet reiziger weer in de trein en bus krijgen»?1
Ja, daar ben ik mee bekend.
In de periode tussen de door uw Kamer gestelde vragen en de beantwoording hebben zich een aantal belangrijke ontwikkelingen voorgedaan. Zoals u wellicht al hebt vernomen is de gehele campagne op 25 september door de sector tijdelijk stilgelegd2. Met de oplopende besmettingsaantallen is door de sectorpartijen geconstateerd dat een oproep tot reizen (in welke vorm dan ook) nu niet gepast is. Ook is uw Kamer op 28 september geïnformeerd3 over nieuwe landelijke maatregelen die nodig zijn om de verspreiding van het virus te voorkomen. Onderdeel hiervan is ook een oproep aan mensen om de reisbewegingen zoveel mogelijk te beperken.
Bent u op de hoogte van de doelstelling van de genoemde campagne om te komen tot een bezettingsgraad van 80% in het openbaar vervoer?
Ja, ik ben bekend met de doelstelling. Deze doelstelling was overigens niet een bezettingsgraad van 80% van de OV-voertuigen, maar om 80% van het aantal reizigers te vervoeren dat vóór corona met het OV reisden.
Hebt u hierover in contact gestaan met de partijen achter de campagne? Zo ja, wat was de afweging om de campagne van start te laten gaan?
De campagne «Het ov is ok» is opgezet door de openbaar vervoerbedrijven. Zij zijn verantwoordelijk voor de inhoud, maar ik heb hierover wel met hen in contact gestaan. De campagne van de sector bestaat uit twee lagen. De eerste laag laat zien dat het verantwoord is om te reizen met het OV. De tweede laag bestaat uit de voorlichtende boodschap. Het Ministerie van IenW draagt financieel bij aan de tweede, informatieve laag om reizigers er op te wijzen hoe verantwoord reizen mogelijk is en welke regels gelden voor het gebruik maken van het OV.
Sinds juli jl. is het gebruik van het openbaar vervoer weer toegestaan. Reizen in het OV kan als het verantwoord gebeurt, o.a. door drukte te mijden en alleen zitplaatsen en aangewezen staanplaatsen te gebruiken. Randvoorwaarde is verder dat reizigers zich aan de regels houden, zoals het dragen van een niet-medisch mondkapje. De campagne riep mensen niet op méér te gaan reizen, maar om bij reizen die zij moeten of willen maken weer vaker voor het OV te kiezen. De campagne past binnen de maatregelen die zijn getroffen om verantwoord te reizen. U heeft in de Kamerbrief van 28 september4 jl. kunnen lezen dat Nederlanders worden opgeroepen om de reisbewegingen zoveel mogelijk te beperken, waaronder dus ook met het OV.
Hoe kijkt u aan tegen deze campagne? Bent u van mening dat het verstandig is momenteel op te roepen tot meer reizen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u van mening dat deze campagne botst met maatregelen om verspreiding van het coronavirus te voorkomen? Botst deze campagne niet met de dringende oproep van de overheid om zoveel mogelijk vanuit huis te werken?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre wordt gemonitord wat de campagne doet met het aantal mensen dat thuiswerkt en de naleving van de coronamaatregelen?
De OV-bedrijven monitoren het aantal reizigers per dag en communiceren over de naleving van de coronamaatregelen. Ook houden de OV-bedrijven onder andere door de BOA’s toezicht op de naleving. OV-bedrijven hebben geen aparte monitor om bij te houden hoeveel mensen thuis werken.
Daarnaast wordt periodiek in kaart gebracht in welke mate er wordt thuisgewerkt. De uitkomsten hiervan geven inzicht in de mate waarin gehoor wordt gegeven aan de oproep zoveel mogelijk thuis te werken. Het effect van een individuele campagne, zoals de OV-campagne, kan hier niet uit geïsoleerd worden.
In hoeverre is nagedacht wat een bezettingsgraad van 80 procent betekent voor het aantal mensen en verplaatsingen op stations? In hoeverre is op stations de 1,5 meter nog te waarborgen als de bezettingsgraad in het openbaar vervoer daadwerkelijk 80% wordt?
In het OV en perrons is het niet altijd mogelijk 1,5 m afstand te behouden, daarom heeft het kabinet in juni besloten dat het dragen van een niet-medisch mondkapje in het OV verplicht is. Ook wordt dingend geadviseerd het mondkapje te dragen op perrons en in stations.
Het faciliteren van 80% van het aantal reizigers van voor de corona-periode (niet: bezettingsgraad) is mogelijk als reizigers en vervoerbedrijven zich houden aan de gemaakte afspraken. Met name spreiding van de reizigers over de rustige tijden (en niet iedereen in de spits) is hierbij essentieel. Indien reizigers met een niet-medisch mondkapje en voldoende verspreid over de dag reizen, en zich houden aan de hygiënemaatregelen, zijn geen aanvullende maatregelen noodzakelijk. Verder voorziet het OV-protocol «Verantwoord blijven reizen in het openbaar vervoer» reeds in de afspraken en maatregelen bij drukte. Op dit moment is hier slechts incidenteel sprake van. Zoals aangegeven is de campagne stilgelegd en met de oproep van 28 september om de reisbewegingen te beperken is de 80% niet meer reëel en wenselijk.
In hoeverre wordt er nagedacht over aanvullende maatregelen in het openbaar vervoer en op stations als de bezettingsgraad daadwerkelijk 80% is?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u van mening dat in de campagne voldoende stil wordt gestaan bij de veiligheid van de reizigers?
Uitgangspunt voor de vervoerbedrijven is altijd, en ook bij deze campagne, verantwoord en veilig reizen voor reizigers en medewerkers. Binnen de campagne was dan ook een groot deel van de communicatie-inzet gericht op het informeren van reizigers hoe verantwoord met het ov te reizen.
Het bericht ‘Hoe bewoners van het Wijnhaveneiland zich voor veel geld laten afkopen door projectontwikkelaars’ |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Hoe bewoners van het Wijnhaveneiland zich voor veel geld laten afkopen door projectontwikkelaars»?1
Ja.
Wat vindt u van het ontstane beeld dat bewoners bezwaar maken tegen bouwprojecten met als doel zich te laten afkopen door projectontwikkelaars?
Als een belanghebbende tevreden is met compensatie van die schade in plaats van het niet doorgaan van het project, is dat een gerechtvaardigde uitkomst van een procedure of van een overeenkomst ter minnelijke schikking. Een projectontwikkelaar is niet verplicht een dergelijke overeenkomst te sluiten.
Iedere belanghebbende kan bezwaar of beroep instellen. Als een belanghebbende stelt planschade te lijden door een project, kan hij dat in bezwaar of beroep aanvoeren. Omdat de vergoeding van planschade in een afzonderlijke procedure aan de orde komt, spelen deze specifieke bezwaren echter geen directe rol in de planologische procedure en behoren ze niet tot vertraging te kunnen leiden. De te verwachten schade kan wel meegewogen worden bij de vraag of sprake is van in strijd zijn met een goede ruimtelijke ordening. Bij de financieel-economische uitvoerbaarheid van een bestemmingsplan beziet de gemeente of de te verwachten kosten van planschade voor de gemeente zijn doorgelegd naar de initiatiefnemer of kunnen worden gedekt.
Het is niet gewenst dat projectontwikkelaars zich genoodzaakt voelen puur ter voorkoming van vertraging een minnelijke schikking te treffen met financiële compensatie. Daarmee dreigen de kosten voor vertraging leidend te worden bij het bepalen van de financiële compensatie in plaats van de daadwerkelijke schade van de belanghebbende.
Kunt u een overzicht naar de Kamer sturen van iedere stap vanaf het vaststellen van het bestemmingsplan in de gemeenteraad tot aan een uitspraak van de Raad van State als er bezwaar wordt gemaakt? Kunt u daarbij aangeven hoe lang iedere stap gemiddeld duurt en hoeveel kosten projectontwikkelaars extra maken puur door het wachten op de uitspraak?
Na het vaststellen van een bestemmingsplan legt het gemeentebestuur het bestemmingsplan met het besluit tot vaststelling gedurende 6 weken ter inzage. Tegen het bestemmingsplan is geen mogelijkheid van bezwaar. Er is beroep in één instantie. Een belanghebbende die een zienswijze heeft ingediend kan beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De Afdeling bestuursrechtspraak doet binnen een jaar uitspraak, of als artikel 1.6, eerste lid, van de Crisis- en herstelwet van toepassing is, binnen 6 maanden. Dat besluit is onherroepelijk.
Het is niet mogelijk uitspraken te doen over de kosten die projectontwikkelaars maken door de tijd van het doorlopen van de bezwaar- en/of beroepsprocedure. Wat betreft de kosten merk ik op dat ontwikkelaars in hun planning er rekening mee kunnen houden dat er bezwaar en/of beroep kan worden aangetekend. Dat is een niet onvoorzien onderdeel van de zorgvuldige procedures in Nederland. Ik beschik niet over gegevens over deze kosten. Ze zijn van vele factoren afhankelijk zoals de omvang van het project, de voorinvesteringen, de afspraken met afnemers, de afspraken met financiers, de afspraken met aannemers, etc.
Hoe vaak wordt jaarlijks bezwaar gemaakt tegen een bestemmingsplan in Nederland? Kunt u daarbij aangeven hoe vaak een zaak wordt ingetrokken, hoe vaak beroep wordt ingesteld en hoe vaak bewoners in het gelijk gesteld worden in hun bezwaar?
Er worden geen statistieken bijgehouden van bezwaren of beroepsprocedures tegen bestemmingsplannen en/of hoe het verloop is van deze bezwaar- en beroepsprocedures. Ik kan het gevraagde overzicht niet geven.
Heeft u signalen dat de problemen in Rotterdam zich ook op andere plekken in Nederland afspelen? Heeft u een overzicht van de schaal waarop dit gebeurt?
Ik ben op de hoogte van het feit dat bestuurlijke en juridische procedures van bezwaar en beroep bijdragen aan de doorlooptijd van de ontwikkeling. Ik onderken dat dat over het algemeen tijd kost. Bij ontwikkelingen in de fysieke leefomgeving spelen veel factoren en belangen een rol. Door deze procedures wordt zeker gesteld dat bij dergelijke ontwikkelingen rekening wordt gehouden met alle belangen.
Er is geen informatie beschikbaar hoe vaak er minnelijke schikkingen worden getroffen tussen belanghebbende en projectontwikkelaars waarin afspraken worden gemaakt over een financiële compensatie, laat staan dat bekend is of de belanghebbende puur uit financieel gewin handelt of dat er daadwerkelijke sprake is van schade. Het betreffen privaatrechtelijke overeenkomsten die bovendien vaak vertrouwelijk zijn.
Welke mogelijkheden ziet u om het misbruiken van bezwaarprocedures voor persoonlijk financieel gewin en mensen die ontwikkelaars chanteren aan te pakken?
Of er bezwaarmakers zijn die procedures zolang oprekken met als enige doel om daar zelf financieel beter van worden is moeilijk tot niet te beoordelen. Mocht dit het geval zijn, dan keur ik dit af. Adequate rechtsbescherming is een wezenlijk onderdeel van een democratische rechtstaat, waarbij een belanghebbende de door de overheid gemaakte belangenafweging uiteindelijk door een onafhankelijke rechter kan laten toetsen. Dit volgt onder andere uit het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden neergelegde recht op vrije toegang tot de rechter. Een partij dient dat recht te gebruiken voor het doel waarvoor het in het leven is geroepen, de gerechtvaardigde behartiging van zijn belangen. Het huidige recht kent al mogelijkheden om misbruik tegen te gaan. Een bezwaarschrift kan niet-ontvankelijk worden verklaard als de bevoegdheid om bezwaar te maken, wordt gebruikt voor een ander doel dan waarvoor zij is gegeven, op een zodanige wijze dat dit gebruik blijk geeft van kwade trouw. Dat blijkt bijvoorbeeld uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 3 oktober 2018 betreffende de Wet hergebruik van overheidsinformatie (Who) (ECLI:NL:RVS:2018:3151). Ook in de beroepsfase geldt dat het beroep niet-ontvankelijk is indien de appellant geen belanghebbende is (artikel 8:1 Awb) of bij misbruik van recht.
Voorts wijs ik met betrekking tot bezwaren over planschade op het antwoord onder 3, waaruit blijkt dat bezwaren over schade niet direct betrokken worden bij de afweging of sprake is van strijd met een goede ruimtelijke ordening.
Deelt u de mening dat de gang van zaken in Rotterdam bouwprojecten onnodig frustreert?
Ik kan niet beoordelen of en in hoeverre het bezwaar door de belanghebbende bij de projecten genoemd in het artikel gerechtvaardigd was vanuit zijn belang of dat uitsluitend financiële motieven hieraan ten grondslag lagen. Daardoor is het voor mij niet vast te stellen of de proceduretijd onnodig was of dat proceduretijd noodzakelijk was in het kader van de rechtsbescherming.
Deelt u de mening dat een snellere uitspraak van de Raad van State over bestemmingsplannen voor zowel bewoners met oprechte bezwaren als projectontwikkelaars beter is? Hoe lang duren beroepszaken ten aanzien van bestemmingsplannen gemiddeld? Welke stappen zijn de afgelopen jaren gezet om de procedure en behandeltijd te verkorten?
Bij de totstandkoming van de Crisis- en herstelwet (hierna: Chw) heeft de versnelling van de doorlooptijd van procedures een belangrijke rol gespeeld. Een de wijzigingen die is doorgevoerd is dat de bestuursrechter bij veel soorten projecten uitspraak doet binnen zes maanden na afloop van de beroepstermijn.
Deze termijn wordt in de meeste gevallen gehaald. Er zijn ook andere nodige versnellingen gerealiseerd, zoals de invoering van het relativiteitsvereiste dat op 1 januari 2013 is opgenomen in de Algemene wet bestuursrecht, waardoor een beroep alleen slaagt als het daadwerkelijk strekt tot de bescherming van de belangen van de appellant (artikel 8:69a Awb).
De reeds bestuursrechtelijke versnellingen leveren in de praktijk veel winst op. Bij hoofdzaken vond in 2017 bijvoorbeeld 65% van de uitspraken (uitspraken direct, einduitspraken na tussenuitspraak en tussenuitspraken) plaats binnen 26 weken (de zes-maanden-termijn).2
Ophef over een taalboek van de educatieve uitgeverij Malmberg |
|
Paul van Meenen (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Herinnert u zich het antwoord van uw collega van OCW op de vraag vanuit de Kamer over stereotypen in schoolboeken, dat het gezien de vrijheid van onderwijs niet passend is voor de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media de educatieve uitgeverijen op de inhoud van leermiddelen aan te spreken, maar dat het denkbaar is om de maatschappelijke discussie over dit onderwerp te bevorderen en hierin een faciliterende rol te nemen en dat dit ertoe kan leiden dat leermiddelenmakers vaker andere, minder stereotype voorbeelden gaan gebruiken?
Ja.
Welke resultaten heeft de regering inmiddels hierbij geboekt?
Voorop staat dat ik als Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media niet ga over de inhoud van lesmateriaal. Gezien de vrijheid van onderwijs, de autonomie van scholen en de professionele ruimte van leraren bepalen scholen en leraren zelf welke leermiddelen zij gebruiken. Bovendien is het niet aan de overheid om de (leer-)boeken die uitgevers maken te controleren. Het is aan de uitgeverijen zelf om oog te blijven hebben voor de inhoud van hun materialen en het is aan de scholen om keuzes te maken bij het aanwenden daarvan. Ik kan u wel melden dat, naar aanleiding van het onderzoek naar stereotypen in Nederlandse schoolboeken van prof. dr. Mesman, uitgeverijen met elkaar in gesprek zijn gegaan en de resultaten van het onderzoek hebben besproken met hun auteurs.
Daarnaast is het belangrijk om aan te geven dat uitgevers van leermiddelen in de praktijk de politiek maatschappelijke discussie (middels Kamervragen of andere uitingen, zoals Twitter) over de inhoud van hun leermiddelen zelfstandig volgen en hun eigen verantwoordelijkheid nemen waar het gaat om verantwoording over of aanpassing van ter discussie gestelde lesstof. Dat uitgevers responsief zijn ten aanzien van dergelijke maatschappelijke signalen blijkt bijvoorbeeld ook uit de wijze waarop de uitgever van het lesboek, waaraan in vraag 3 van deze Kamervragen wordt gerefereerd, is omgegaan met de ophef over ervaren stereotypering hierin. De betreffende uitgever heeft de opgave waarom het ging (uit een lesboek uit 2017 voor groep 6 van het basisonderwijs) in een latere uitgave op eigen initiatief uit de methode verwijderd.
Hoe beoordeelt u in dit licht de ophef over een lesboek voor groep 6 van het basisonderwijs waarbij de begrippen allochtoon en autochtoon aan de kinderen worden uitgelegd door stereotypen aan hen voor te leggen?
Deze vraag wordt tezamen met vraag 4 beantwoord.
Kunt u begrijpen dat veel mensen deze opdracht ervaren als discriminatie, ongeacht wat de leermiddelenmaker bedoelt als het goede antwoord?
Het is te allen tijde belangrijk dat discriminatie en stereotypering worden voorkomen en dat leerlingen de ruimte hebben om te kunnen worden wie zij willen worden, zonder dat zij, bewust of onbewust, worden beperkt door stereotiepe beelden. Scholen en leerkrachten, maar ook leermiddelenmakers zelf, geven zich daar rekenschap van en het is hun verantwoordelijkheid de inhoud dan wel inzet van lesstof te verantwoorden. Het is niet aan mij om te beoordelen of een opdracht als bedoeld in vraag 3 en 4 van deze Kamervragen al dan niet als discriminerend wordt ervaren: het past mij als Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs immers niet om een oordeel te geven over inhoud, toon en gehanteerde didactiek in leermiddelen.
Heeft u de Inspectie van het Onderwijs gevraagd hierop toe te zien? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Inspectie van het Onderwijs niet gevraagd hierop toe te zien. Het past de overheid, gezien de grondwettelijk verankerde vrijheid van het onderwijs en meningsuiting, niet om toe te (laten) zien op de inhoud van leermiddelen, deze te verbieden en/of te toetsen. Het is aan scholen en leerkrachten om het onderwijs zelf in te richten en een eigen afweging te maken ten aanzien van de inzet van leermiddelen. Dat laat onverlet dat vrijheid leidt tot verantwoordelijkheid: scholen zijn aanspreekbaar op gemaakte keuzes ten aanzien van de inzet van leermiddelen. Ouders en leerlingen kunnen kwesties via de vertegenwoordiging in de medezeggenschapsraad bij het schoolbestuur aankaarten. Daarnaast kan een klacht worden ingediend via de daarvoor geldende klachtenregeling. Het (laten) toezien op de inhoud van leermiddelen door de overheid is daarmee niet alleen ongrondwettelijk, maar ook onnodig.
Bent u bereid om de maatschappelijke discussie hierover te faciliteren met als mogelijk gevolg dat ook deze leermiddelenmaker minder ondoordacht stereotype voorbeelden gaat gebruiken? Zo nee, waarom niet?
Minister van Engelshoven heeft vanuit haar verantwoordelijkheid voor het emancipatiebeleid 14 oktober jl. een digitale conferentie Genderwijs gefaciliteerd over genderstereotypen en gendergelijkheid in het onderwijs. Onderwijsprofessionals zijn hier met elkaar in gesprek gegaan over deze thema’s. Het uitgangspunt blijft daarbij dat scholen en leraren over de inzet van leermiddelen gaan en niet de rijksoverheid. We hopen en vertrouwen erop dat leermiddelenmakers en leraren/scholen steeds het goede gesprek (blijven) voeren over de kwaliteit en het gebruik van leermiddelen.
Het bericht 'VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren' |
|
Corinne Ellemeet (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «VWS hielp met taaleis Duits lab van de testmarkt te weren»?1
Daar was mij veel aan gelegen.
Toen in april de mogelijkheid in beeld kwam dat een Duits laboratorium testen kon gaan uitvoeren voor Nederland, kwam de vraag naar voren aan welke voorwaarden zou moeten worden voldaan. Deze zijn afgeleid uit de wet kwaliteit, klachten en geschillen zorg (wkkgz) die stelt dat goede zorg moet worden gewaarborgd. Dit is op basis van professionele richtlijnen. Daaruit kwam onder andere naar voren dat er een arts-microbioloog verbonden moet zijn aan het lab om de interpretatie van de resultaten in het Nederlands te kunnen verzorgen, uitslagen te communiceren met zorgverleners en beschikbaar te zijn om tekst en uitleg te geven indien een zorgverlener hier om vraagt. Ik wil benadrukken dat deze eisen niet bedoeld waren om partijen te weren van de markt, en het heeft zo ook niet uitgepakt. Inmiddels leveren twee Duitse laboratoria testcapaciteit. De Duitse laboratoria waarmee nu zaken wordt gedaan beschikken overigens over Nederlandse partners waarmee aan deze eis kon worden voldaan.
Kunt u toelichten waarom het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport de onnodige eis heeft gesteld dat aan een laboratorium een Nederlandstalige arts-microbioloog verbonden moet zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven hoe deze eis paste in de indamstrategie inzake COVID-19?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u toelichten hoeveel waarde er ten tijde van deze eis (maart, april) werd gehecht aan het opschalen van de testcapaciteit?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u spijt van de keuze om deze eis te stellen? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u aangeven of u in april op de hoogte was dat deze eis wellicht in strijd zou zijn met het Europees recht?
Bovendien is uit een rechtszaak met Udiagnostics in augustus gebleken dat er geen beperkingen door VWS zijn gesteld die niet conform de wet zouden zijn. Volgens de wkkgz is goede communicatie tussen de arts en de patiënt een voorwaarde voor het leveren van goede zorg.
Deelt u het oordeel van Follow the Money dat de keuze om U-diagnostics met een taaleis te weren, voornamelijk Nederlandse arts-microbiologen ten goede komt?
Nee dat oordeel deel ik niet. Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u toelichten of er meer laboratoria zijn geweerd op soortgelijke gronden?
Er zijn geen laboratoria geweerd op grond van deze eis.
Kunt u aangeven wanneer het omslagpunt was om wel ook Duitse laboratoria in te zetten? Omstreeks welke datum was dit?
In mei en juni zijn er verkennende contacten geweest met Duitse laboratoria. Voor de Stuurgroep Landelijke Coördinatiestructuur Testcapaciteit (LCT) bleef het een te verkennen optie voor het najaar, zeker zolang de vraag in de maanden mei, juni en juli ver achterbleef bij de vraag. In de tweede helft van augustus, toen duidelijk werd dat dat vraag snel steeg, zijn verdergaande gesprekken gevoerd.
Ziet u een link tussen het huidige tekort aan laboratorium capaciteit en de vertraging in het contracteren van Duitse laboratoria vanwege deze eis?
Er zijn geen laboratoria geweerd op grond van deze eis. Voor de zomer was de vraag naar testen nog de helft lager dan dat er afgenomen kon worden. We konden in NL 30.000 testen per dag aan, en er werden tot half juli maximaal ca. 15.000 testen per dag afgenomen. In de context van dat moment was het dus geen heel waarschijnlijke keuze om deze contracten te sluiten met Duitse laboratoria. Tegelijkertijd, als we deze contracten wel toen waren aangegaan dan hadden we nu waarschijnlijk geen krapte gehad. Daarnaast zijn we nooit heel precies gaan toewerken naar die 30.000 testen per dag, en we hebben dat niet als een maximum gezien. We hebben immers veel verschillende acties in gang gezet om de testcapaciteit te vergroten, waarbij we ook te maken hebben gehad met tegenvallers. Allereerst, als de contracten rondom pooling sneller waren gegaan dan hadden we 25.000 testen extra per dag gehad. Datzelfde geldt voor de levering van materialen, deze kwamen lager uit dan dat we naar streefden, dit had alles te maken met de druk op de wereldmarkt. En hadden we te maken met een groter productieverlies/verlies dan dat we hadden ingeschat. Op het moment dat we half augustus het signaal kregen dat er krapte kwam, zijn we die Duitse laboratoria gaan aanschakelen.
Het nieuws dat loslopende nertsen zijn gesignaleerd |
|
Frank Futselaar |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Oldebroek is ontsnapte nertsen zat, Bertha had er zelfs een in de keuken» en «Best opgeschrikt door loslopende nertsen: «Straks heeft zo'n beest corona»»?1 2
Ja, deze berichten zijn mij bekend.
Is u bekend of de betreffende nertsen afkomstig zijn van pelsdierhouderijen en zo nee, bent u bereid om de herkomst te onderzoeken?
De nerts is geen dier dat van nature voorkomt in Nederland. Daarmee is het waarschijnlijk dat deze nertsen afkomstig zijn van een nertsenhouderij. In Oldebroek was de loslopende nerts niet in de nabijheid van een besmet nertsenbedrijf, Oldebroek ligt in Noord Gelderland en niet in het gebied met de besmette bedrijven.
Op welke wijze is de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) betrokken bij deze incidenten en wordt er actief op loslopende nertsen gehandhaafd?
De NVWA houdt toezicht op de naleving van de wet Natuurbescherming. Het uitzetten van nertsen is verboden op basis van deze wet. Indien mogelijk wordt de eigenaar de loslopende nerts opgespoord en aangesproken en moet deze de nerts terugvangen. In de praktijk is het vaak zo dat de eigenaar van een nerts niet kan worden opgespoord. In het kader van de kans dat er een met SARS-CoV-2 besmette nerts in de nabijheid van een besmet bedrijf wordt gevonden is in samenwerking met de NVWA een protocol opgesteld. Hierin is opgenomen dat de NVWA in actie komt op het moment dat er loslopende nertsen in de nabijheid van besmette bedrijven worden geconstateerd. Zodra een loslopende nerts wordt geconstateerd is het advies om contact op te nemen met de gemeente. Indien er een besmet en geruimd bedrijf in de buurt is kunnen zij contact opnemen met de NVWA. De NVWA zal vervolgens er voor zorgen dat het dier wordt geëuthanaseerd en getest door Wageningen Bioveterinary Research (WBVR). Er wordt niet actief naar loslopende nertsen gezocht.
Kunt u zich voorstellen dat omwonenden in Oldebroek en Best zich zorgen maken om deze loslopende nertsen, gezien de overdraagbaarheid van het coronavirus van dier op mens en vice versa. Hoe groot schat u de besmettingsrisico’s in?
Ik kan mij voorstellen dat mensen die geconfronteerd worden met een loslopende nerts zich hier zorgen over maken. Echter de nertsenbedrijven zijn in het algemeen geheel omheind en goed afgesloten, er zijn op een bedrijf vangstokken, vangkooien en handschoenen aanwezig om loslopende nertsen te vangen. De nertsen waar u naar refereert zijn niet gevonden in de nabijheid van besmette bedrijven, dus de kans dat deze nertsen zorgen voor de verspreiding van het SARS-CoV-2 virus is verwaarloosbaar. Ondanks alle maatregelen zijn er toch twee met SARS-CoV-2 besmette nertsen gevonden in de omgeving van Deurne en Egchel. Op dit moment wordt het virus van deze nertsen vergeleken met de virussen die gevonden zijn op de besmette nertsenhouderijen. Gezien de locaties waar deze nertsen zijn gevonden, is het vermoeden dat deze nertsen afkomstig zijn van een besmet bedrijf. De besmettingsrisico’s die er in het algemeen van met SARS-CoV-2 besmette loslopende nertsen uit zal gaan is verwaarloosbaar. Nertsen zijn van nature solitair levend en schuw en loslopende dieren komen niet uit zichzelf in contact met mensen. Alleen de vanger zal met de nerts in contact komen maar dat moment is kort waardoor de transmissiekans zeer klein is. De humane verspreiding van het virus is nog steeds de drijvende kracht achter het stijgend aantal nieuwe besmettingen.
Kunt u inventariseren of er op meer locaties loslopende nertsen zijn gesignaleerd?
Nertsen die ontsnappen gedurende een ruiming worden direct gevangen en geëuthanaseerd. De kans dat een met SARS-CoV-2 ontsnapte nerts het bedrijventerrein verlaat is niet groot, en de kans dat iemand besmet raakt door een ontsnapte nerts is verwaarloosbaar. Verdere inventarisatie van de locaties waar loslopende nertsen zijn gesignaleerd is daarmee niet nodig en zal ik dus niet doen.
Is u bekend wat de oorzaak is van het feit dat op meerdere locaties loslopende nertsen zijn aangetroffen en is u bekend of hierbij sprake is geweest van menselijke fouten of bewuste vrijlating dan wel loslating?
Daar waar dieren worden gehouden is altijd een kans dat een dier ontsnapt. Pelsdierhouders voorzien hun bedrijf van een omheining en spannen zich maximaal in om het ontsnappen van dieren te voorkomen. Ontsnapte dieren leveren bovendien een economische schadepost op, zowel bij een bedrijf dat wordt geruimd als bij een bedrijf in de normale situatie. Het is met de informatie die nu voor handen is niet de verwachting dat deze dieren bewust zijn vrijgelaten.
Wat is uw reactie op het nieuws dat een onderzoeksgroep heeft aangetoond dat maar liefst 68 procent van de geteste personen op nertsenhouderijen besmet is gebleken met het coronavirus en dat het virus daarbij elf keer van stal naar stal is overgeslagen?3 4
Het artikel waarnaar u verwijst geeft aan dat er 66 mensen besmet zouden zijn door nertsen. Dit is echter niet de conclusie die uit het onderzoek kan worden getrokken. Wat met zekerheid is te stellen is dat het virus eenmaal van mens naar nerts is overgegaan en bij twee mensen is infectie van nerts op mens waarschijnlijk. De besmettingsroute van de overige personen die besmet zijn geraakt is niet meer te achterhalen, maar er bestaat ook een mogelijkheid dat het virus is uitgewisseld tussen de medewerkers, zonder een tussenliggende rol voor een nerts. De belangrijkste conclusie die wel uit het onderzoek kan worden getrokken is dat het virus niet in de lucht buiten de nertsenbedrijven is aangetroffen. Daarmee is vastgesteld dat er geen risico is voor omwonenden.
Bent u op grond van deze kennis nog steeds van mening dat het verantwoord is om de nertsensector pas in maart 2021 definitief te beëindigen?
Het voorbereiden van de wetgeving op basis waarvan het houden van nertsen op korte termijn zal worden beëindigd, vindt met spoed plaats. Streven is dat de wet, uiteraard na instemming van beide Kamers der Staten-Generaal, in elk geval voor het nieuwe fokseizoen (dat normaliter in maart begint) in werking kan treden.
Wettelijke beëindiging van de sector in maart 2021 betekent feitelijk dat nertsenhouders voor het eind van dit jaar, wanneer zij gaan pelsen, al moeten besluiten over de wijze waarop zij hun bedrijf zullen saneren.