De berichten dat verschillende buitenlandse steden een klimaatnoodtoestand hebben uitgeroepen |
|
Lammert van Raan (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u de berichtgeving over het, in uiteenlopende bewoordingen, uitroepen van de klimaatnoodtoestand door onder andere Basel1, Vancouver2 en Londen3?
Ja.
Kunt u voor deze steden inzichtelijk maken wat het beoogde effect is van het uitroepen van de klimaatnoodtoestand op het overhevelen of verruimen van lokale en nationale bevoegdheden om actie te ondernemen tegen klimaatverandering?
In de genoemde steden is onlangs officieel erkend dat er sprake is van een klimaatnoodtoestand («climate emergency»). Deze erkenning is van symbolische aard. De bestuursorganen benadrukken met de erkenning dat klimaatverandering een prioriteit is voor de steden. In sommige steden worden verhoogde ambities of aanvullende acties verbonden aan de erkenning. In geen van de steden worden door het uitroepen van de klimaatnoodtoestand bevoegdheden van de lokale of nationale overheden verruimd of overgeheveld.
Kunt u inzichtelijk maken wat daarvan de juridische en democratische consequenties zijn voor Zwitserland, Canada en het Verenigd Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u inzichtelijk maken in hoeverre Nederlandse gemeenten, waterschappen en provincies op dergelijke wijze geholpen zouden kunnen worden met het versneld in gang zetten van klimaatmaatregelen?
In het Nederlands recht zijn er geen regels over het uitroepen van een klimaatnoodtoestand. Dit heeft daarom een symbolische en geen juridische betekenis. Indien een bestuurlijk orgaan zou overgaan tot het uitroepen van een klimaatnoodtoestand, is dat orgaan daar zelf politiek en bestuurlijk aan verbonden.
Uit de Gemeentewet (art. 175 en 176) volgt dat de burgemeester bepaalde bevoegdheden heeft ingeval van «oproerige beweging, van andere ernstige wanordelijkheden of van rampen, dan wel van ernstige vrees voor het ontstaan daarvan». De burgemeester is bevoegd alle bevelen te geven die hij of zij ter beperking van het gevaar nodig acht. Daarbij kan worden afgeweken van bestaande voorschriften. Indien een noodverordening wordt afgegeven, dient deze in de eerstvolgende gemeenteraadsvergadering bekrachtigd te worden.
Er dient sprake te zijn van een buitengewone, acute situatie waarin vergaande maatregelen nodig zijn. De bevoegdheden mogen niet worden gebruikt bij structurele problemen of als reguliere bevoegdheden ook bruikbaar zijn.
Kunt u inzichtelijk maken wat daarvan de juridische en democratische consequenties zouden zijn?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u het als optie om, gezien de acute noodzaak om extra maatregelen te nemen in het kader van de Urgendadoelstelling, ook in Nederland de klimaatnoodtoestand uit te roepen? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment werkt het kabinet diverse mogelijke maatregelen uit die kunnen worden ingezet om in 2020 extra CO2-reductie te realiseren. Omdat het een forse aanvullende opgave betreft, wil het kabinet een gedegen afweging maken waarbij enerzijds recht wordt gedaan aan de uitvoering van het vonnis, en anderzijds aan de eventuele negatieve gevolgen van maatregelen. Het kabinet streeft ernaar om in april een maatregelenpakket te presenteren. Het uitroepen van een noodtoestand zal geen invloed hebben op de totstandkoming van dit maatregelenpakket.
Het bericht dat de externe inhuur bij provincies soms meer dan 30 procent is |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kunt u de cijfers over het percentage externe inhuur per provincie aan de Kamer doen toekomen?1
Provincies zijn autonome bestuurslagen die zelf verantwoordelijk zijn voor hun bedrijfsvoering. De bedrijfsvoering wordt gecontroleerd door de gekozen volksvertegenwoordiging van de betreffende provincie. Om deze reden houdt het Rijk noch cijfers bij over externe inhuur bij provincies, noch heeft het Rijk doelstellingen in relatie tot externe inhuur bij provincies.
Kunt u deze vraag beantwoorden vóór vrijdag 1 maart 2019?
Door het voorjaarsreces was ik niet in de gelegenheid uw vraag voor vrijdag 1 maart 2019 te beantwoorden, maar ik heb uw vraag zo snel mogelijk beantwoord. Ik vraag hiervoor uw begrip.
Het bericht dat bedrijven websites als MijnBelastingdienst hebben ontdekt als jachtgrond voor persoonlijke gegevens |
|
Jessica van Eijs (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Bedrijven hebben websites als MijnBelastingdienst ontdekt als jachtgrond voor persoonlijke gegevens»?1
Ja.
Aan welke eisen moeten verhuurders of makelaars voldoen wat betreft de hoeveelheid gegevens die gevraagd mogen worden van een potentiele huurder of koper?
Verhuurders of makelaars moeten voldoen aan de eisen die de AVG stelt aan de verwerking van persoonsgegevens. Dit betekent onder andere dat zij niet meer gegevens aan huurders of kopers mogen vragen dan nodig is voor de beoordeling van de situatie en deze niet langer mogen bewaren dan daarvoor nodig is.
Verder moeten zij zich houden aan regels in sectorale wetgeving die bepalen welke gegevens gevraagd mogen worden voor het beoordelen van een situatie van een huurder of koper.
Wat is uw mening over de huidige situatie waarin mensen aan tal van verhuurders grote hoeveelheden gegevens moeten aanleveren als zij op zoek zijn naar een woning?
Ik maak mij daar zorgen over, ook omdat huurders of kopers zich gezien de huidige, gespannen woningmarkt vaak in een zodanige afhankelijkheidsrelatie met de verhuurder of makelaar bevinden dat zij zich gedwongen voelen om meer gegevens te verstrekken dan zij eigenlijk willen. Daar komt bij dat huurders of kopers, in tegenstelling tot verhuurders en makelaars, vaak niet precies op de hoogte zijn van wat wettelijk mag en moet. Het risico is dat verhuurders en makelaars daar misbruik van maken. Daarom zijn huurders en verhuurders, op initiatief van de Minister van BZK, met elkaar in gesprek gegaan om de screening van huurders te standaardiseren. Dit moet dergelijke excessen tegengaan.
Acht u het wenselijk om additionele eisen te stellen aan de gegevens die verhuurders of makelaars mogen vragen?
De AVG biedt hiervoor een duidelijk kader en de Autoriteit Persoonsgegevens houdt hierop toezicht.
Tegelijkertijd gaat het hier om nieuwe, innovatieve toepassingen die burgers in staat stellen om door de overheid vastgelegde persoonsgegevens digitaal te delen met organisaties buiten de overheid. Dat kan een verhuurder of makelaar zijn, maar ook een zorginstelling, schuldhulpverlener, kinderopvanginstelling, sportvereniging of kerkgenootschap. Het kabinet heeft in het regeerakkoord aangegeven de burger meer regie op zijn persoonsgegevens te willen geven en de ontwikkeling van dergelijke initiatieven te willen stimuleren. Daar horen, aanvullend op de AVG, waarborgen bij dat burgers geen nadeel ondervinden van het delen van hun gegevens. Ik onderzoek momenteel of hiervoor nadere (juridische) kaders nodig zijn. Ik zal de Kamer vóór de zomer nader informeren over de kabinetsvoornemens met betrekking tot regie op persoonsgegevens, zoals toegezegd in het nota-overleg van 26 november jl. over de initiatiefnota van de leden Middendorp en Verhoeven inzake online identiteit en regie op persoonsgegevens.
Specifiek als het gaat om de woningmarkt onderzoeken sectorpartijen (makelaars, verhuurbemiddelaars, vastgoedmanagers en belangenverenigingen van huurders en woningzoekenden) in het kader van de aanpak Goed Verhuurderschap (Kamerstuk 32 847, nr. 439) zelf hoe zij hun informatiebehoefte zo efficiënt mogelijk kunnen invullen, conform de geldende kaders.
Mogen bedrijven, zoals Huurpaspoort en Ockto, de data die zij ontvangen via MijnOverheid, MijnBelastingdienst of MijnUWV doorverkopen aan derden of gebruiker voor advertenties? Zo ja, acht u dit een wenselijke situatie?
Zij mogen deze gegevens niet zonder toestemming van de betrokkene doorverkopen of anderszins verder verwerken.
Waar ik mij, zoals hierboven aangegeven, zorgen over maak is dat huurders of kopers zich in een zodanige afhankelijkheidsrelatie bevinden dat zij zich gedwongen voelen om hier mee in te stemmen en/of niet op de hoogte zijn van wat wettelijk mag en moet. Het risico is dat verhuurders en makelaars daar misbruik van maken en dat is onwenselijk.
Bent u van mening dat het controleren van dergelijke gevoelige gegevens ook middels een overheidsportal zou moeten kunnen geschieden, waardoor mensen de gegevens zelf niet hoeven te overhandigen, maar simpelweg gecontroleerd kan worden of iemand aan bepaalde (inkomens)eisen voldoet?
Conform de AVG mogen niet meer gegevens worden verwerkt dan nodig is. Een oplossing waarbij niet het concrete inkomen wordt gevraagd, maar slechts een indicatie of het inkomen boven of onder een bepaald drempelbedrag ligt, heeft daarom inderdaad de voorkeur. Deze oplossing is (technisch) echter nog niet overal toepasbaar.
De vraag of het delen van gegevens altijd door middel van een overheidsportal moet plaatsvinden, is een andere. Waar het om gaat is dat een toepassing voor het delen van gegevens met organisaties buiten de overheid voldoet aan de gestelde eisen als vastgelegd in de AVG en eventuele aanvullende kaders (als bedoeld in het antwoord op vraag 4). Een overheidsportal is dus niet per definitie een noodzakelijk onderdeel van de oplossing.
Specifiek als het gaat om de woningmarkt loopt er momenteel een verkenning naar het digitaliseren van de inkomenstoetsing door woningcorporaties, waarbij gebruik wordt gemaakt van de overheidsportal MijnOverheid. De ervaringen die hiermee opgedaan worden kunnen mogelijk ook breder worden toegepast dan de sociale huursector.
De uitzending van Radar over drugsdumpingen |
|
Jan de Graaf (CDA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Kent u de uitzending van Radar over het aantal drugsdumpingen in de provincies en de daarbij behorende vergoeding voor de gedupeerde burgers?
Ja.
Deelt u de mening dat de drugsdumpingen een last zijn voor de eigenaar van het perceel?
Ja.
Deelt u de mening dat de grondeigenaren geen verwijt kan worden gemaakt en het opruimen van het drugsafval wordt gedaan in het algemeen belang?
Zie antwoord vraag 2.
Is het waar dat in samenhang met drugsdumpingen er van de burgers verwacht wordt zelf maatregelen te nemen ter voorkoming van deze drugsdumpingen?
In samenhang met drugsdumpingen zijn burgers die geen overtreding hebben begaan, niet verplicht om maatregelen te nemen om dumping van drugsafval tegen te gaan en ook niet om gedumpt drugsafval op te ruimen.
Kunt u voorbeelden geven van maatregelen die redelijkerwijs van een burger verwacht mogen worden om drugsdumpingen tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wanneer een particulier aan zijn zorgplicht heeft voldaan? Ligt het voor de hand om, indien aan de zorgplicht is voldaan, de kosten die gemoeid zijn met het opruimen van drugsafval volledig te vergoeden?
Hiervoor wordt verwezen naar de antwoorden op de vragen 4 en 5.
Deelt u de mening dat op het moment dat de overheid onvoldoende grip heeft op de productie van drugs, de burger niet de dupe mag worden indien hij ongevraagd met de gevolgen van deze drugsproductie geconfronteerd wordt?
De Minister van Justitie en Veiligheid zet in op het voorkomen van dumpingen van drugsafval door het aanpakken van de drugsproductie, onder meer door te voorkomen dat de voor drugsproductie benodigde grondstoffen ons land binnenkomen en door drugslabs te ontmantelen; waar geen drugs meer geproduceerd kunnen worden, ontstaat immers ook geen drugsafval. Voor het kabinet, en voor de Minister van Justitie en Veiligheid in het bijzonder, geldt daarbij dat de aanpak van georganiseerde criminaliteit in ons land topprioriteit moet hebben. Het kabinet heeft ingezet met aanzienlijke extra middelen, waaronder het bekende ondermijningsfonds van € 100 miljoen. Over de wijze waarop deze aanpak versterkt wordt, informeerde de Minister van Justitie en Veiligheid uw Kamer per brief van 15 februari jl.1
Daarnaast ligt hier – gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu – de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Kan volledige vergoeding van de opruimkosten voor particulieren niet juist bijdragen aan het algemene belang, doordat bij drugsdumpingen de grondeigenaar sneller tot melding over gaat als er geen onzekerheid bestaat over de vergoeding en kosten bij de opruiming van deze drugsdumpingen?
In het geval van een drugsafvaldumping is het van belang dat er zo snel mogelijk adequaat wordt opgeruimd door de daarvoor toegeruste instanties om mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu te beperken. Ook is het van belang dat bij deze instanties tijdig melding wordt gedaan. Het beleid hiertoe wordt op regionaal en lokaal niveau bepaald. Voor de vraag over een causaal verband tussen een volledige vergoeding van de opruimkosten voor particulieren en de aangiftebereidheid, wordt verwezen naar het antwoord op vraag 9 hieronder.
Kan volledige vergoeding van de hoge kosten voor particulieren daarmee juist niet bijdragen aan de aangiftebereidheid en daarmee dus ook aan het strafonderzoek?
Dat slachtoffers aangifte of melding doen van strafbare feiten is van groot belang.
De Minister van Justitie en Veiligheid voert er dan ook beleid op om dit te bevorderen. Dit beleid bestaat uit het bevorderen van laagdrempelige aangiftemogelijkheden en op de mogelijkheden van beschermde aangifte, zoals aangifte onder nummer en het kiezen van domicilie op een ander adres. Het bevorderen van aangiftebereidheid hangt vanuit dit beleid niet samen met het verkrijgen van een financiële vergoeding. De Minister van Justitie en Veiligheid deelt derhalve niet de mening dat een volledige vergoeding van de kosten voor particulieren deel uitmaakt van het beleid van het vergroten van de aangiftebereidheid.
Hoeveel geld van de in de brief aan de Kamer benoemde onderbesteding binnen de co-financieringsregeling is nog beschikbaar voor de opruiming van de drugsdumpingen?
Eind 2018 was nog circa € 1,2 miljoen beschikbaar.
Hoe staat het met de suggestie om veroordeelden van drugsdumping en/of drugsproductie geld te laten storten in een fonds voor de benadeelden?1
U verwijst naar het idee van een officier van justitie bij het Functioneel Parket om veroordeelden wegens drugsdumping en/of productie van (synthetische) drugs te verplichten om een storting te doen in een fonds waaruit het opruimen van de schade door drugsdumpingen (mede) zou kunnen worden gefinancierd. Een verkenning hiervan heeft geleerd dat een dergelijke systematiek budgettaire bezwaren (middelen vloeien conform regeerakkoord naar algemene middelen) en juridische beperkingen (geen duidelijk causaal verband tussen dader en feit) en uitvoeringsbezwaren met zich meebrengt. In de antwoorden op Kamervragen van het lid Van Toorenburg bent u door de Minister van Justitie en Veiligheid geïnformeerd over de mogelijkheden die bestaan binnen het strafrecht om de kosten te kunnen verhalen op de dader3.
Op welke termijn kan de Kamer het advies verwachten van de interbestuurlijke werkgroep die de financiële en juridische mogelijkheden verkent voor een duurzame financieringsoplossing?
Als voorzitter van de interbestuurlijke werkgroep heeft IPO een extern bureau opdracht gegeven om onderzoek te doen naar de kosten en de financieringsmogelijkheden. Hieruit is het instellen van een schadefonds naar voren gekomen als optie om verder te verkennen. Het is nu aan provincies en gemeenten om dit op te pakken.
Bent u bereid om te onderzoeken of in een structurele regeling een onderscheid kan worden gemaakt tussen de vergoeding voor particulieren, te weten 100 procent, en de vergoeding voor medeoverheden in de vorm van co-financiering?
Hiervoor wordt verwezen naar het antwoord op vraag 7.
De Week zonder vlees |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vorig jaar via Twitter heeft opgeroepen om mee te doen aan de eerste Week zonder vlees?1
Bent u bereid het publiek dit jaar ook te vragen om mee te doen aan de Week zonder Vlees die op 11 maart 2019 begint? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze?
Bent u bereid de keuzevrijheid van alle deelnemers aan diners op uw ministerie te vergroten en tegelijk klimaatwinst te boeken door alle diners in principe geschikt te maken voor iedereen -carnivoren, herbivoren en omnivoren- en de maaltijd alleen op verzoek uit te breiden met vlees of vis, volgens het concept van «Carnivoor? Geef het door.»?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze?
Kent u het bericht «Tweede week zonder vlees grootser van opzet»?3
Welke rol speelt de Nederlandse overheid in het initiatief dat inmiddels door 69 partners gesteund wordt?
Kent u het onderzoek van CE Delft waaruit blijkt dat de jaarlijkse schade door externaliteiten ten gevolge van de vleesproductie en -consumptie 4,5 mrd. euro bedragen?4 Deelt u de mening dat deze externaliteiten in de prijs van vleesproducten tot uitdrukking zouden moeten komen en het ontmoedigen van de consumptie van vlees rechtvaardigen? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zijn er op uw ministerie in het afgelopen jaar initiatieven ontplooid om de consumptie van dierlijke eiwitten te verminderen? Zo ja, welke initiatieven waren dat en tot welk resultaat hebben ze geleid? Zo nee, waarom niet?
Kent u het voedingsadvies van de Canadese overheid om de eiwitcomponent van maaltijden voor 88% uit plantaardige bronnen te laten bestaan?5 Inspireert deze opvatting u om de Week zonder Vlees op uw ministerie te promoten onder uw medewerkers? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Wilt u deze vragen voor 11 maart 2019 beantwoorden?
Het vergoeden van kosten voor het opruimen van drugsafval |
|
Gijs van Dijk (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Drugsafval in je tuin»1 en de uitzending van Radar over dit onderwerp2?
Ja.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het eerdere budget voor het opruimen van drugsafval? Hoeveel daarvan was er na het aflopen van die subsidieregeling nog niet uitgegeven? Was dat bedrag daarna geheel beschikbaar voor hetzelfde doel en hoeveel is er inmiddels van uitgegeven?
De totale onderbesteding van de afgelopen, tijdelijke co-financieringsregeling bedraagt € 1,2 miljoen. De middelen die aan het provinciefonds zijn toegevoegd, zijn – op grond van het Convenant waarin deze regeling is uitgewerkt – bedoeld voor het opruimen van drugsafval. Provincies kunnen dus nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen in de jaren 2015, 2016 en 2017.
Deelt u de mening dat het opruimen van drugsafval op een particulier terrein onder andere de publieke belangen van het voorkomen van grondwatervervuiling, andere milieuproblemen en bedreiging van de volksgezondheid dient? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Hoe hoog zijn de kosten voor het opruimen van drugsafval per storting? Kunt u aangeven aan welke bedragen gedacht moet worden?
De directe opruimkosten per dumping kunnen uiteenlopen van een paar honderd euro tot tienduizenden euro’s. Dat hangt af van vele factoren, zoals de hoeveelheid gedumpt drugsafval, de status van de dumping (o.a. lekkende vaten, verontreinigde bodem, schoonmaakkosten wegdek, wegslepen uitgebrande auto) en de wijzen van opruimen en aanbesteding van het opruimen.
Wat gaat u doen om er voor te zorgen dat getroffen particulieren niet zelf het opruimen van drugsafval hoeven te regelen maar dat dat door de overheid wordt geregeld?
Gelet op de verantwoordelijkheden in het voorkomen van mogelijke schade voor volksgezondheid en milieu, ligt hier de verantwoordelijkheid bij regionale en lokale overheden. Provincies kunnen nog vooruit met de reeds beschikbaar gestelde middelen en kunnen particulieren snel helpen met raad, daad en financiële compensatie voor de directe opruimkosten. De meeste provincies hebben inmiddels provinciale subsidieregelingen ingesteld, die overigens worden gevoed door de resterende € 1,2 miljoen vanuit het Rijk.
Het kabinet maakt nu voor de periode 2019 tot en met 2024 structureel nog € 1 miljoen per jaar vrij op de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid om de directe kosten van het opruimen van drugsdumpingen te kunnen (co)financieren. Met de beschikbaar gestelde middelen zullen nu de particuliere grondeigenaren volledig worden gecompenseerd voor de directe opruimkosten van drugsdumpingen op hun grond en worden ook gemeenten voor een gedeelte gecompenseerd voor de financiële gevolgen van drugsdumpingen.
Deelt u de mening dat het onbillijk is om een particulier, die geheel buiten zijn schuld geconfronteerd wordt met drugsafval op zijn grond, op te laten draaien voor de kosten van het opruimen? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Ja, indien de particulier geen schuld heeft aan de dumping blijven deze kosten, gelet op de wettelijke verantwoordelijkheden, voor rekening van de gemeente. Verder wordt u verwezen naar de brief van de Minister van Justitie en Veiligheid die op 28 maart 2019 aan uw Kamer is gestuurd3.
Deelt u de mening dat er van overheidswege een structurele financiële regeling moet worden getroffen om getroffen particulieren volledig te compenseren voor de kosten van het opruimen van drugsafval? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom zouden particulieren dan wel zelf die kosten moeten dragen?
Ik verwijs hiervoor naar het antwoord op vraag 5.
Deelt u ook de mening dat getroffen particulieren niets hebben aan een al te lang voortslepend bestuurlijk overleg tussen gemeenten, provincies en het rijk maar snel met raad, daad en financiële compensatie voor de kosten moeten worden geholpen? Zo ja, kunt u daar vanuit het rijk op zeer korte termijn voor gaan zorgen en de verdeling van de verantwoordelijkheden desnoods daarna gaan regelen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Ja, zie het antwoord op vraag 5.
Het bericht ‘Klokkenluiders kunnen bij misstanden aanbestedingen nergens terecht’ |
|
Martin Wörsdörfer (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Klokkenluiders kunnen bij misstanden aanbestedingen nergens terecht»?1
Ja.
Klopt het dat misstanden bij aanbestedingen door de overheid of staatsbedrijven niet gemeld kunnen worden bij de Autoriteit Consument en Markt (ACM)? Klopt het dat de ACM alleen kan optreden tegen bedrijven die samenspannen maar niet tegen overheden of staatsbedrijven?
De ACM houdt onder meer toezicht op de Mededingingswet. De ACM kan optreden tegen aanbestedende overheden en staatsbedrijven als zij handelen als een onderneming en de Mededingingswet overtreden. Het kartelverbod uit de Mededingingswet ziet op afspraken tussen ondernemingen die de mededinging beperken.
De ACM heeft aangegeven niet bekend te zijn met de bewuste melding uit het NRC-artikel. Daarnaast is de ACM niet bekend met andere voorbeelden van toepassing van het kartelverbod vanwege afspraken tussen staatsbedrijven en ondernemingen bij aanbestedingen in Nederland of andere lidstaten van de EU.
De ACM ontvangt regelmatig meldingen van personen over het handelen van de onderneming waarvoor zij werkzaam zijn, bijvoorbeeld wanneer de onderneming het kartelverbod overtreedt. De ACM heeft in het verleden vooral opgetreden tegen aanbestedingskartels waarbij ondernemingen onderling afspraken maken die de concurrentie bij de aanbesteding beperken.
Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie? Zo nee, waar kunnen meldingen gedaan worden? Op welke wijze kunnen de Fiscale Inlichtingen en OpsporingsDienst (FIOD) en het Openbaar Ministerie (OM) optreden tegen misstanden bij aanbestedingen door overheden en staatsbedrijven? Zouden de huidige mogelijkheden uitgebreid moeten worden?
Ik vind het belangrijk dat mensen een melding kunnen maken als zij een misstand signaleren. Dat betekent voor mij ook dat diegene weet waar hij of zij terecht kan. Hieronder volgt een overzicht van de mogelijkheden. Ik ben van mening dat het niet nodig is om de huidige mogelijkheden uit te breiden.
Voor de naleving van wet- en regelgeving in brede zin, spelen de interne checks and balances (het interne toezicht) binnen overheden en staatsbedrijven een belangrijke rol. Hierbij valt te denken aan interne audits, de accountantscontrole en de rol van de raad van commissarissen als toezichthoudend orgaan binnen ondernemingen. Specifiek voor aanbestedingen geldt dat overheden (en speciale sector-bedrijven) op basis van artikel 1.10b van de Aanbestedingswet 2012 passende maatregelen dienen te nemen om fraude, bevoordeling, corruptie en belangenconflicten tijdens een aanbestedingsprocedure te voorkomen, te onderkennen en op te lossen. Dit met het doel om vervalsing van de mededinging te vermijden, de transparantie van de procedure te waarborgen en een gelijke behandeling van alle ondernemers te verzekeren.
Een melding maken begint dus in beginsel intern. Indien het nodig blijkt om bij een andere instantie melding te maken, zijn er verschillende opties. Afhankelijk van het geval kan men terecht bij de ACM voor overtredingen van de Mededingingswet. In het geval van (fiscale) fraude en corruptie kunnen de FIOD en het OM een strafrechtelijk onderzoek starten. Het aankaarten van problemen bij aanbestedingen is niet anders dan andere handelingen in het dagelijks verkeer, waarbij meerdere normen met meerdere toezichts- en handhavingsstructuren kunnen gelden.
De doorzendplicht (artikel 2:3 Algemene wet bestuursrecht) voor bestuursorganen zorgt er voor dat meldingen doorgezonden worden naar een ander bestuursorgaan als zij zelf niet bevoegd zijn. De ACM moet bijvoorbeeld een melding waarbij het overtreden van het Wetboek van Strafrecht wordt vermoed, doorsturen naar het Openbaar Ministerie.
Op grond van de Wet Huis voor Klokkenluiders moeten organisaties, zowel overheden als ondernemingen met vijftig of meer werknemers, een klokkenluidersregeling hebben die het mogelijk maakt voor individuele werknemers om meldingen van misstanden te doen. Hierin moet onder andere zijn geregeld wat de melder kan verwachten als hij een melding doet, welke bescherming hij krijgt, hoe hij de melding moet doen en wie verantwoordelijk is voor de behandeling van de melding.
Mensen met vermoedens van misstanden bij aanbesteden door overheden en staatsbedrijven waarbij het maatschappelijk belang in het geding is, kunnen terecht bij het Huis voor Klokkenluiders. Het Huis voor Klokkenluiders is een onafhankelijke instantie. Klokkenluiders kunnen altijd bij het Huis terecht voor kosteloos en vertrouwelijk advies. Klokkenluiders kunnen onder bepaalde voorwaarden het Huis ook vragen om onderzoek te doen. Deze voorwaarden zijn wettelijk vastgelegd. In beginsel moet een vermoeden eerst bij de eigen organisatie worden gemeld, tenzij dat redelijkerwijs niet kan. Daarnaast moet het gaan om een vermoeden van een misstand waarbij het maatschappelijk belang in het geding is. Het Huis voor Klokkenluiders kan onderzoek verrichten als er geen specifieke toezichthouder is die dit kan onderzoeken. Het Huis is overigens geen toezichthouder en heeft niet de bevoegdheid om boetes of andere sancties op te leggen. Wel koppelt het Huis, in het geval dat het onderzoek doet, de resultaten ervan met eventuele aanbevelingen aan de werkgever terug. De werkgever is verplicht om het Huis te informeren over de wijze waarop de aanbevelingen worden opgevolgd. Het Huis informeert jaarlijks ook de Tweede Kamer over de opvolging van gedane aanbevelingen.
Waar kunnen mensen die klachten en of signalen hebben van misstanden bij aanbesteden door overheden en staatsbedrijven terecht?
Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Indien mensen geen mogelijkheden hebben voor het melden van klachten en of signalen van misstanden bij aanbesteden door overheden en staatsbedrijven, welke mogelijkheden zouden zij volgens u moeten hebben?
Er zijn verschillende mogelijkheden om misstanden aan te kaarten, zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u van mening dat de aanbestedingsregels op dit punt zouden moeten worden aangepast en bent u bereid om hiernaar onderzoek te doen?
Nee, ik ben van mening dat er voldoende (wettelijke) mogelijkheden zijn om misstanden aan te kaarten. Zie het antwoord op vraag 2 en 3.
Bent u bereid om de onmogelijkheden voor het melden van klachten en of signalen van misstanden bij aanbesteden door overheden en staatsbedrijven te adresseren bij uw Europese collega’s, waar u immers stevig inzet op handhaving?
Een van de primaire doelen van de Europese aanbestedingsregelgeving is dat overheidsopdrachten op een transparante wijze in de markt worden gezet om zo misstanden tegen te gaan. De Europese regels bevatten reeds een verplichting om passende maatregelen te nemen om belangenconflicten tijdens aanbestedingsprocedures te voorkomen, te onderkennen en op te lossen. In Nederland is dit geïmplementeerd middels het eerder aangehaalde artikel 1.10b Aanbestedingswet 2012. Zie verder ook de beantwoording van vraag 2 en 3. Er bestaan dus al Europese regels op dit punt. Het heeft dan ook geen toegevoegde waarde om dit in Europa aan te kaarten.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is van de uitvoering van de motie-Wörsdörfer c. s. over de ongelijke rechtspositie van inschrijvers versus aanbestedende diensten en de wenselijkheid van een vaste rechtbank voor aanbestedingszaken?2 Biedt de eerder genoemde motie aanknopingspunten voor de aanpak van het in vraag één genoemde probleem?
Er wordt op dit moment onderzoek gedaan naar de rechtsbescherming bij aanbesteden. Dit onderzoek richt zich op de mogelijkheden die er zijn wanneer een ondernemer en aanbestedende dienst een geschil hebben bij aanbesteden en op de vraag of het wenselijk is wijzingen aan te brengen. De resultaten van het onderzoek worden vóór de zomer aan de Tweede Kamer gestuurd.
Het woningtekort |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het onderzoek van Capital Value en ABF Research waaruit blijkt dat het woningtekort groter is dan gedacht? Kunt u dit onderzoek naar de Kamer sturen met uw reactie daarbij?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja, het onderzoek is mij bekend. U treft het als bijlage bij deze brief aan.2
Capital Value publiceert jaarlijks een rapportage over de ontwikkelingen op de woning(beleggings)markt. Met elk jaar aandacht voor de investeringen in de woningmarkt en prognoses voor de ontwikkelingen de komende jaren. Capital Value voert het onderzoek samen met ABF Research uit. Dezelfde data van ABF Research heeft mijn ministerie gebruikt voor de rapportage in de Staat van de Woningmarkt 2018, een deel van de analyse in het rapport van Capital Value is derhalve eerder in dat rapport gepubliceerd. Mijn reactie op enkele kernpunten van het rapport van Capital Value is als volgt:
De prognoses van Capital Value over het woningtekort heb ik eerder met uw Kamer gecommuniceerd in de Staat van de Woningmarkt 2018, zie ook mijn antwoord op vraag 2. Capital Value stelt dat de komende jaren meer dan 75.000 woningen per jaar gebouwd moeten worden om het woningtekort in te lopen. Hier verschillen wij van mening. Het bouwen van 75.000 woningen per jaar de komende jaren acht ik nog steeds voldoende. Zie voor verdere toelichting hierop ook de beantwoording van vraag 5 en 8.
Corporaties staan voor een belangrijke verduurzamingsopgave van hun woningvoorraad en het bouwen van nieuwe woningen. In het rapport van Capital Value staat dat bijna 60% onvoldoende middelen heeft hiervoor. Bijna de helft daarvan overweegt om corporatiewoningen te verkopen om de verduurzaming te kunnen bekostigen. Het Waarborgfonds Sociale Woningbouw heeft recent onderzoek gedaan naar ditzelfde onderwerp. Daar komt naar voren dat 55 van de ruim 300 corporaties financieel gezien niet in staat zijn om op te schalen naar een investeringsniveau wat nodig is om in 2030 gemiddeld label A te halen. Op sectorniveau is er echter wel genoeg investeringsruimte.
Recent heb ik uw Kamer geïnformeerd over de verdeling van de investeringscapaciteit van corporaties. Met betrokken partijen ben ik in gesprek over een betere benutting van de financiële ruimte binnen woningmarktregio’s en manieren waarop corporaties elkaar kunnen ondersteunen. Ik heb reeds toegezegd u nader te informeren over de mogelijkheden om binnen de sector tot een betere benutting van de investeringscapaciteit te komen en welke rol het Rijk daarin kan spelen.
Naar aanleiding van de motie Ronnes c.s. (Kamerstuk 35 000 VII, nr. 52) doe ik onderzoek naar de maatschappelijke opgaven in relatie tot de financiële slagkracht van corporaties. Hierover heb ik u in mijn brief van 6 maart 2019 geïnformeerd. Ik verwacht dat het onderzoek eind 2019 zal zijn afgerond.
Waarom komt u in het rapport Staat van de Woningmarkt uit op een woningtekort van 246 duizend woningen, waar Capital Value en ABF Research uitkomen op een tekort van 263 duizend woningen?2
In de Staat van de Woningmarkt 2018 heb ik een nieuwe raming van het woningtekort naar buiten gebracht. Dit was een raming voor 2017 met als stand 242 duizend woningen, 3.2% van de woningvoorraad. In de Staat van de Woningmarkt is verder de toekomstige ontwikkeling van dit geraamde tekort beschreven. In de bijlage bij de Staat van de Woningmarkt «Update inventarisering plancapaciteit» is nader ingegaan op deze ontwikkeling. Daarin is aangegeven dat in de raming het tekort eerst nog oploopt om daarna te gaan dalen. Het tekort loopt volgens de prognose op tot 262 duizend (3,4%) in 2018 en stabiliseert vervolgens rond dit aantal om na 2020 te gaan dalen tot 221 duizend (2,6%) in 2030. Hiermee zijn de cijfers in lijn met de cijfers die door Capital Value zijn genoemd.
Klopt het dat er een tekort is van 175 duizend huurwoningen, waarvan 92 duizend sociale huurwoningen met een huurprijs onder de 720 euro per maand? Zo nee, hoe groot is het tekort dan wel en hoe kunt u dit verschil verklaren?
Met het statistisch woningtekort wordt een totaal kwantitatief tekort aan woningen geraamd. Dit tekort is niet kwalitatief uitgesplitst naar soort woning. Er zijn mij dan ook geen tekortcijfers bekend over huurwoningen in het algemeen of over sociale huurwoningen. Ik heb toegezegd (202985) na het verschijnen van het WoON2018 te gaan onderzoeken in hoeverre of het mogelijk is om op basis van de beschikbare data een spanningsindicator naar prijsklasse te ontwikkelen. Zodra daarover meer bekend is licht ik u in.
Telt u bij het berekenen van het tekort aan betaalbare en sociale huurwoningen ook onzelfstandige woningen en/of studentenkamers mee? Kunt u het tekort aan huurwoningen met een huurprijs onder de 720 euro uitsplitsen in zelfstandige woningen, studentenkamers en onzelfstandige woningen?
Het tekort is geënt op de behoefte aan en beschikbaarheid van zelfstandige woonruimten. De vraag naar onzelfstandige woonruimte en/of studentenkamers wordt in de berekening van het tekort niet meegenomen. Uiteraard wordt in de ramingen bij de berekening van de vraag rekening gehouden met de behoefte van studenten. Ik werk, samen met partijen in het veld, aan het Actieplan studentenhuisvesting 2018 waarbij een belangrijke doelstelling is om het cijfermatige inzicht in de (verwachte) vraag naar en het (gewenste) aanbod van studentenhuisvesting te verbeteren. Het statistisch tekortcijfer is niet uitgesplitst naar type woning. Zie ook het antwoord op vraag 3.
Waarom denkt u dat de ambitie om 75.000 woningen per jaar te bouwen voldoende zal zijn? Hoeveel van deze woningen zullen zelfstandige sociale huurwoningen zijn, en waarop is zijn de aantallen gebaseerd?3
Om in de toename van de behoefte tot 2030 te voorzien moet de woningvoorraad uitgebreid worden met 701 duizend woningen. Dit betekent een jaarlijkse nieuwbouwopgave 68 duizend woningen. De in de Woonagenda genoemde ambitie van 75 duizend woningen per jaar is gemiddeld 7 duizend per jaar hoger dan de 68 duizend die nodig zijn om in de toename van de behoefte te voorzien. Hiermee wordt het tekort verder ingelopen dan voorzien in de ramingen. Zie ook beantwoording op vraag 8.
De kwalitatieve invulling van de beoogde 75 duizend is een lokale aangelegenheid. De vraag welk soort woningen gebouwd moeten worden hangen sterk af van doorstroming en verkopen van woningen uit de al bestaande voorraad. In de woondeals worden brede woningmarktafspraken gemaakt waarbij betaalbare huisvesting een van de prioriteiten is.
Hoe is het mogelijk dat in de Staat van de Woningmarkt 2018 gesproken wordt van een prognose van het tekort van 221 duizend woningen in 2030? Kunt u uw antwoord toelichten?
De geraamde stijging van de woningbehoefte in de periode 2017–2030 ligt in de prognose op gemiddeld 51 duizend woningen per jaar. Als er jaarlijks meer woningen dan dit aantal worden toegevoegd aan de voorraad zal het woningtekort dalen. In de prognose wordt gerekend met een gemiddelde bouwproductie van 68 duizend woningen per jaar voor de periode 2017–2030. Dit leidt gesaldeerd met de geraamde sloopomvang tot een gemiddelde toevoeging aan de voorraad met 54 duizend woningen per jaar. Hiermee loopt het tekort terug van de geraamde 242 duizend in 2017 naar 221 duizend in 2030. Als de ambitie uit de woonagenda van 75 duizend woningen per jaar wordt gehaald zal de daling sterker zijn. Per jaar worden dan 7 duizend meer woningen gebouwd. Deze prognoses zijn natuurlijk omgeven door onzekerheden. Afwijkingen in de demografische ontwikkeling kunnen leiden tot een grotere of juist kleinere toename van de woningbehoefte.
Wat gaat u doen om on(der)benutte plancapaciteit vertraagde woningbouwlocaties te voorkomen en vlot te trekken?
Met de woonagenda heb ik het voortouw genomen om met een brede vertegenwoordiging uit de sector de uitdagingen op de woningmarkt aan te pakken. Ook de medeoverheden delen de bouwopgave en geven aan deze zo snel mogelijk willen te realiseren.
Iedereen is doordrongen van het feit dat de woningbouwopgave moet worden aangepakt en dat iedereen wil dat vanuit zijn eigen rol en verantwoordelijkheden oppakken. Ik realiseer me dat de oplossingen niet bij één partij liggen en dat een groot deel van de effecten van de woonagenda pas op langere termijn zichtbaar worden. Daarom hecht ik aan goede samenwerking.
Ik ondersteun de versnelling verder met landelijke beleid, onder andere door:
Wanneer denkt u dat de huidige woningnood opgelost zal zijn? Bent u bereid de door u gemaakte afspraken aan te passen aan de huidige cijfers?
In de huidige prognoses daalt het woningtekort naar 2,6% in 2030. Met de ambitie uit de Woonagenda van 75 duizend woningen is sprake van een grotere en snellere daling. Een statistisch woningtekort betekent dat jongeren later het huis uit zullen gaan, mensen die willen scheiden dit niet meteen kunnen doen en mensen die niet zelfstandig wonen (inwonend zijn of in niet-woningen wonen) dit later dan gepland kunnen gaan doen. Sinds de jaren »90 wordt een tekort tussen de 1,5% en 2% als acceptabel verondersteld en nodig om de woningmarkt goed te kunnen laten functioneren. Ook in het recente Rli advies (RLI/2687, 28 juni 20185) wordt gesteld dat er sprake is van een redelijk tekort op de woningmarkt als dat 2% van de woningvoorraad bedraagt.
Met de Woonagenda wordt een productie beoogd van 75 per jaar. Dit is 7 duizend per jaar meer dan in de prognoses is opgenomen. Voor de prognoseperiode (2018–2030) levert dit 84 duizend meer nieuwe woningen op dan nu wordt geraamd. Hiermee zou het woningtekort verder worden ingelopen waarmee het tekort in theorie teruggedrongen kan worden naar 137.000 in 2030 in plaats van de geraamde 221.000. Hiermee zou het tekort tussen de 1,5 en 2% terecht komen.
Daarnaast is het verder opschroeven van de bouwproductie naar gemiddeld 95–100 duizend woningen per jaar niet realistisch. De markt kent nu al problemen met personeel en materiaal en zou zodoende onnodig verder onder druk gezet worden. De recente crisis heeft ons geleerd dat grote schommelingen in de bouwproductie negatief kunnen uitwerken voor woningzoekenden. Ik heb daarom het CPB gevraagd de relatie te bestuderen tussen beleid en cycliciteit op de woningmarkt, zowel aan de vraag- als aanbodzijde. Daarnaast kijk ik in nauwe samenwerking met De Nederlandsche Bank (DNB) en de ministeries van Economische zaken en klimaat (EZK), Sociale zaken en werkgelegenheid (SZW) en Financiën (FIN) naar mogelijke beleidsmaatregelen die de cycliciteit van de woningmarkt kunnen beperken.
Het discrimineren door banken van klanten met een spaarhypotheek |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat banken klanten die hun aflopende spaarhypotheek willen verlengen ernstig benadelen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat banken (ING en Rabobank) ten onrechte een renteopslag rekenen aan klanten die een aflopende spaarhypotheek willen verlengen?
Een (bank)spaarhypotheek is een hypotheekproduct bestaande uit een hypothecaire lening en een «spaargedeelte» (vermogensopbouw in een spaarproduct bij een bank of levensverzekeraar). De klant lost gedurende de looptijd niet af op de lening, en betaalt dus gedurende de looptijd rente over het volledig geleende bedrag. Aan het einde van de looptijd wordt de hoofdsom afgelost met het vermogen opgebouwd in het spaarproduct.
Hypothecair kredietverstrekkers moeten dezelfde hypotheekrente aanbieden aan klanten met hetzelfde risicoprofiel en dezelfde rentevaste periode. Er mag geen verschil zitten tussen de hypotheekrente die nieuwe klanten krijgen en de rente die bestaande klanten ontvangen bij het verlengen van de rentevaste periode. Dit eensporig rentebeleid is wettelijk vastgelegd. Het is binnen dit beleid wel toegestaan dat kredietverstrekkers voor verschillende hypotheekvormen verschillende rentetarieven hanteren. Omdat bij een spaarhypotheek de hoofdsom gelijk blijft gedurende de looptijd, kent deze hypotheekvorm een hoger rente- en herfinancieringsrisico dan een annuïtaire hypotheek. Afhankelijk van het type spaarhypotheek maken kredietverstrekkers additionele kosten voor het aanhouden van buffers voor deze risico’s, en voor het funden van een spaarhypotheek. Zij kunnen deze hogere risico’s en additionele kosten vertalen naar een renteopslag.
De klant betaalt in het geval van een renteopslag bij een spaarhypotheek hogere rentelasten. De hypotheekrente die de klant betaalt over de lening is echter gelijk aan de spaarrente die de klant vergoed krijgt over het spaargedeelte. Hierdoor betaalt de klant bij een hogere hypotheekrente minder spaarpremie-inleg. Mede door de fiscale aftrekbaarheid van de rentelasten – mits de spaarhypotheek aan de fiscale voorwaarden voldoet – kan een hogere hypotheekrente vanwege voornoemde koppeling aan de te ontvangen rente en de hoogte van de spaarpremie-inleg resulteren in per saldo lagere netto maandlasten voor de klant. Bij het verlengen van een bestaande spaarhypotheek aan het einde van de rentevaste periode, is het mede afhankelijk van het effectieve belastingtarief waartegen de rentelasten worden afgetrokken en de opgebouwde waarde in het spaargedeelte of een hogere hypotheekrente voor de klant financieel voordelig of nadelig is.
Deelt u de mening het dat het niet eerlijk is dat klanten op deze manier te hoge rentes in rekening worden gebracht? Klopt de schatting van de Consumentenbond dat dit nadeel over de looptijd bij een hypotheek van 3 ton kan oplopen tussen de 9.000 en 51.000 euro?
Zie antwoord vraag 2.
Hoeveel belastingaftrek is hiermee gemoeid? Deelt u de mening dat de hypotheekrenteaftrek niet besteed zou moeten worden aan onterechte renteopslagen van banken?
De reguliere hypotheekrente die betaald wordt op een eigenwoningschuld is aftrekbaar. Daarbij wordt een doelmatigheidsgrens van 0,2%-punt gehanteerd voor (risico-)opslagen die geen betrekking hebben op de reguliere rente2. De renteopslag die geldt bij een hypotheekvorm als gevolg van een hoger rente- en herfinancieringsrisico wordt tot de reguliere rente gerekend en is dus geen onderdeel van de genoemde doelmatigheidsgrens. Of er sprake is van overige opslagen wordt voor een (bank)spaarhypotheek bezien vanuit een vergelijking met een aflossingsvrije lening zonder spaarproduct, en in beginsel niet door een dergelijke hypotheekvorm te vergelijken met een annuïtaire hypotheekvorm. Opslagen die in totaal de genoemde grens van 0,2%-punt overschrijden worden niet tot de aftrekbare rente gerekend. Welk deel van de wel aftrekbare rente is toe te rekenen aan verschillen in rentetarieven tussen verschillende hypotheekvormen is niet bekend. Overigens worden (bank)spaarhypotheken sinds de invoering van de fiscale aflossingseis per 1 januari 2013 niet meer fiscaal gefaciliteerd waardoor deze producten in de praktijk niet meer nieuw worden afgesloten. Personen met een bestaande (bank)spaarhypotheek van vóór 2013 vallen onder overgangsrecht en mogen de betaalde reguliere rente en kosten eigen woning blijven aftrekken.
Deelt u de mening dat banken in deze casus weer alleen naar het eigen belang en niet naar het klantbelang handelen? Wat gaat u doen om banken te bewegen weer het klantbelang en niet het eigenbelang te laten dienen?
Het is van belang dat kredietverstrekkers in hun afwegingen het klantbelang centraal stellen. Dit heb ik ook onderstreept in mijn agenda financiële sector3. Ik ben van mening dat het primair aan de sector is om te laten zien dat zij meer oog hebben voor het belang van de klant. De banken hebben dit recent laten zien met hun initiatief op het gebied van aflossingsvrije hypotheken.
Het bericht dat de politiebonden woedend zijn over verbod politieactie |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de burgemeester van Den Haag de voorgenomen pensioenacties van de politiebonden (gedeeltelijk) tegenhoudt?1
Ja.
Deelt u de mening dat het zeer kwalijk is dat de burgemeester van Den Haag deze demonstratie (gedeeltelijk) verbiedt zonder daar een reden voor te geven?
Naar inmiddels is gebleken zal de demonstratie doorgang vinden zoals aangekondigd. Van een situatie als verondersteld in vraag 2 is dus geen sprake. In algemene zin geldt dat het stellen van beperkingen aan of het verbieden van een demonstratie altijd zal moeten worden gemotiveerd door het bevoegde gezag (de burgemeester). Voor contact tussen mij en de burgemeester van Den Haag hierover bestaat thans geen aanleiding.
Bent u bereid met de burgemeester van Den Haag in contact te treden om te kijken of de demonstratie toch doorgang kan vinden?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór de geplande actie op maandag 11 februari 2019?
Ja.
Het bericht dat Amstelveen vasthoudt aan 2500 nieuwe studentenwoningen |
|
Remco Dijkstra (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Amstelveen houdt vast aan 2.500 nieuwe studentenwoningen»?1
Ja.
Wat vindt u van de plannen van Amstelveen om te bouwen direct onder vliegroutes van en naar Schiphol?
Het plan waaraan in het Parool gerefereerd wordt, betreft een Gebiedsvisie van de gemeente Amstelveen en nog geen uitgewerkt plan. Pas bij het opstellen van het plan kan beoordeeld worden of en in hoeverre er risico’s ontstaan voor de veiligheid en gezondheid van toekomstige bewoners. Dan zal het plan ook getoetst worden aan de regels in het LIB, dat per 1 januari 2018 in werking is getreden.
In het wijzigingsbesluit van het Luchthavenindelingbesluit Schiphol (LIB) is vastgelegd dat in het LIB 4-gebied, waarbinnen de beoogde studentenwoningen zouden moeten worden gerealiseerd, gemeenten zelf mogen besluiten over woningbouwplannen tot maximaal 25 woningen binnen bestaand stedelijk gebied (BSG). Het achterliggende doel hierbij is om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door potentieel vliegtuiglawaai te beperken, omdat dit kan leiden tot negatieve gezondheidseffecten van inwoners en gebruikers van dit gebied en verminderde leerprestaties vanwege de relatief hoge (potentiële) geluidbelasting.
Indien bouwplannen niet aan deze regels voldoen dient bij de ILT een verklaring van geen bezwaar aangevraagd te worden. Pas dan kan het plan worden beoordeeld. In sommige gevallen kan van de LIB-regels worden afgeweken met een verklaring van geen bezwaar.
Klopt het dat met de bouw van 2500 nieuwe studentenwoningen op deze locatie risico’s ontstaan voor zowel de veiligheid als de gezondheid van toekomstige bewoners?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat het luchthavenindelingsbesluit is bedoeld om deze risico’s te beperken? Wat zou de eventuele bouw van deze woningen direct onder vliegroutes hiervoor betekenen en waarom kiest Amstelveen hier voor? Wat betekent de bouw hiervan voor mogelijke extra beperkingen voor Schiphol?
Ja. Amstelveen wil graag studentenwoningen realiseren en bekijkt welke mogelijkheden er zijn. Vanwege het vliegverkeer van en naar Schiphol en de effecten daarvan zijn er regels voor bouwen opgenomen in het LIB. Elk nieuw bouwplan binnen de beperkingengebieden van het vigerende LIB moet aan deze regels voldoen.
Deelt u de mening dat het geen verschil zou moeten maken tussen het verhuren van deze woningen als sociale huurwoningen, of als «studentenhotel» waarvan de «kamers» feitelijk ook sociale huurwoningen zijn? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de gemeente om in het bestemmingsplan te bepalen of een gebouw een woonfunctie of een hotelfunctie heeft binnen de regels van het LIB.
Klopt het dat Amstelveen hiermee «luchthavenregels gaat omzeilen»? Zo ja, deelt u de mening dat dit onacceptabel is en dat hiertegen opgetreden moet worden, in het bijzonder omdat Schiphol van nationaal belang is?
In de Gebiedsvisie geeft de gemeente aan binnen de regels van het LIB te blijven. Op korte termijn vindt nader overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de gemeente, de provincie Noord-Holland en de ministeries van BZK en IenW om te bespreken hoe de Gebiedsvisie en het nog op te stellen bestemmingsplan zich verhouden tot de regels van het LIB.
Waarom dient Amstelveen dit plan in terwijl een soortgelijk plan in april 2018 is afgewezen? In welke mate is dit plan nu anders en zou uw oordeel nu anders zijn?
Op dit moment betreft het een Gebiedsvisie en nog geen uitgewerkt plan. In de Gebiedsvisie geeft de gemeente aan binnen de regels van het LIB te blijven. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6, vindt er nader overleg plaats tussen vertegenwoordigers van de gemeente, de provincie Noord-Holland en de ministeries van BZK en IenW. Dan moet door de gemeente ook worden aangegeven of en in hoeverre dit plan afwijkt van het vorige plan. De daadwerkelijke toetsing kan overigens pas plaatsvinden wanneer het bestemmingsplan wordt opgesteld.
Klopt de bewering van Amstelveen dat de bouw rond de veiligheidszone wel zou kunnen en niet in strijd zou zijn met de aanbevelingen van de Onderzoeksraad voor Veiligheid? Wat behelzen deze aanbevelingen precies?
Dat kan ik op dit moment nog niet beoordelen. Zoals aangegeven is er nog geen sprake van een uitgewerkt plan, maar van een Gebiedsvisie.
De Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) concludeerde in het rapport Veiligheid vliegverkeer Schiphol uit april 2017 dat de veiligheid van omwonenden in de huidige besluitvorming rond Schiphol een beperkte rol speelt. Volgens de OVV gaat van de norm voor het plaatsgebonden risico vrijwel geen sturende werking uit voor de sector. De OVV stelt bovendien dat het beleid om het groepsrisico te beperken in de praktijk weinig effect heeft en dat het externe veiligheidsbeleid in het algemeen te weinig betekenis heeft voor de veiligheid van omwonenden.
Vervolgens doet de OVV de aanbeveling aan het Ministerie van IenW om het externe veiligheidsbeleid effectiever vorm te geven, onder meer door een heldere en handhaafbare normering voor risico voor omwonenden en bedrijven op te nemen (aanbeveling 7i).
Er worden verschillende stappen gezet om invulling te geven aan deze aanbeveling. Zo is vanaf 2018 in het LIB opgenomen dat in het zogeheten LIB 5-gebied een motiveringsplicht geldt. Deze houdt in dat gemeenten bij ruimtelijke ontwikkelingen moeten motiveren hoe rekening wordt gehouden met de mogelijke gevolgen van een vliegtuigongeval met meerdere slachtoffers op de grond. Het stappenplan dat gemeenten hierbij kan helpen is in de afrondende fase.
Deelt u de mening dat er wel voldoende woningen moeten zijn, maar dat dit niet ten koste zou moeten gaan van de veiligheid en gezondheid van toekomstige bewoners? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat is de reden dat er bouwbeperkingen zijn opgenomen in het LIB. Zoals toegelicht in antwoord 2 en 3 is het achterliggende doel van de regels in het LIB om ernstige hinder en ernstige slaapverstoring door potentieel vliegtuiglawaai te beperken.
Deelt u de mening dat het wel belangrijk is dat het woningtekort in Noord-Holland wordt aangepakt en dat er in gemeenten boven Amsterdam nog veel ruimte is om nieuwe woningen te bouwen?
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties deelt de mening dat het woningtekort moet worden aangepakt, ook het woningtekort in Noord-Holland dat zich voornamelijk concentreert in de Metropool Regio Amsterdam. Ook in de regio Alkmaar is er sprake van een woningtekort, dat deels te wijten is aan een toenemende vraag van woningzoekenden vanuit de MRA.
Op 7 februari jongstleden heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties met een vertegenwoordiging van de regio Alkmaar, provincie en private partijen hierover gesproken. Alle partijen erkennen dat versnelling van de woningbouw ook in deze regio nodig is, en dat het belangrijk is dat de plancapaciteit bij die ambitie aansluit. Over de uitkomsten van dit overleg heeft de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijkrelaties u reeds afzonderlijk geïnformeerd.
Heeft u in uw gesprekken met de provincie Noord-Holland al besproken om gemeenten boven Amsterdam meer ruimte te geven om te bouwen door overprogrammeren toe te staan en regionale woonafspraken en rode en groene contouren te verruimen, in navolging van de motie Koerhuis/Ronnes- over meer ruimte om te bouwen voor gemeenten boven Amsterdam en rondom Utrecht (Kamerstuk 32 847, nr. 455)? Zo ja, wat was de uitkomst van dat gesprek?
Zie antwoord vraag 10.
Investeringen door woningcorporaties |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Corporaties laten geld voor nieuwbouw liggen»?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Het artikel is een interview met de directeur van de Autoriteit woningcorporaties (Aw). De Aw is een onafhankelijke toezichthouder voor de corporatiesector. Het artikel is in lijn met het eerder gepubliceerde Sectorbeeld 2018 van de Aw.
Deelt u de mening van de directeur van de Autoriteit Woningcorporaties (AW)? In hoeverre heeft u contact gehad met de directeur hierover? Kunt u uw antwoord toelichten?
De Aw is een onafhankelijke toezichthouder en de directeur kan op eigen titel interviews geven. De boodschap van de directeur komt overeen met het beeld dat geschetst wordt in het Sectorbeeld 2018 van de Aw, dat aan de Kamer is verzonden. De directeur Aw onderstreept in het interview het belang dat corporaties een strategie ontwikkelen ten aanzien van de beschikbare financiële ruimte en de volkshuisvestelijke opgaven waarvoor zijn staan. Dat onderschrijf ik. Er is geen contact geweest tussen mijn ministerie en de Aw over het interview met de directeur van de Aw.
Was u (of uw ministerie) op de hoogte van de publicatie? Wilde u dat de mening gepubliceerd werd of juist niet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Mijn ministerie en ik waren voorafgaand niet op de hoogte van de publicatie. Zoals eerder gezegd staat het de directeur van een onafhankelijke toezichthouder vrij om interviews te geven.
Hoeveel geld zou naar verwachting vrij gemaakt kunnen worden uit de commerciële tak van corporaties voor investeringen in sociale huurwoningen door de genoemde mogelijkheden in het artikel? Kunt u uw antwoord toelichten?
In de Staat van de Volkshuisvesting 2018 is voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) voor de niet-DAEB-takken van woningcorporaties gepubliceerd. De IBW geeft een indicatie van de investeringsruimte voor de komende vijf jaar, bovenop alle reeds geplande investeringen in deze periode. In dezelfde rapportage is opgenomen dat er een eenmalige uitkering van € 4,0 mld. van de niet-DAEB- naar de DAEB-takken van woningcorporaties mogelijk is. Met de genoemde eenmalige uitkering van de niet-DAEB aan de DAEB van (maximaal) € 4 miljard zou nog (maximaal) € 6,1 miljard extra kunnen worden geïnvesteerd in nieuwbouw van sociale huurwoningen. Dit betekent wel dat er geen additionele investeringen meer gedaan kunnen worden in de niet-DAEB-tak, in bijvoorbeeld middenhuurwoningen.
Hoe verhoudt de oproep van de directeur van de AW om geen «dood kapitaal» te hebben zich tot de constatering in het Sectorbeeld 2018 dat investeringen onder druk staan door de «forse groei van de verhuurderheffing»?2
De uitspraken van de directeur van de Aw zijn in lijn met het sectorbeeld dat de Aw in december 2018 heeft gepubliceerd. Uit de IBW-berekeningen in de Staat van de Volkshuisvesting 2018 blijkt dat de meeste corporaties nog financiële ruimte hebben voor additionele investeringen (in totaal voor ruim € 16 miljard nieuwbouw) in de DAEB-tak ondanks de gerealiseerde groei van de verhuurderheffing door de gestegen WOZ-waarden. In mijn brief van 9 november jl. heb ik toegelicht dat uit de meest recente prognose van de corporatiesector zelf naar voren komt dat de investeringen voor de periode 2018–2022 met 46% zijn gestegen ten opzichte van prognose 2016–2020.3 In totaal hebben corporaties nog voor ca. € 40 mld. aan investeringen in de DAEB-tak gepland t/m 2022.
Deelt u de mening van oud-bijzonder hoogleraar woningmarkt Conijn dat de investeringscapaciteit van woningcorporaties vergroot kan worden door het afschaffen van belastingen die corporaties opgelegd hebben gekregen, te weten ATAD en de verhuurderheffing? Welke consequenties trekt u hieruit?3
Het verlagen van belastingen leidt ceteris paribus tot meer investeringsruimte. Corporaties spelen een belangrijke rol bij veel verschillende maatschappelijk opgaven (bijvoorbeeld: nieuwbouw, betaalbaarheid en verduurzaming). De opgaven van corporaties moeten in verhouding staan tot de beschikbare financiële middelen. Uit de IBW 2018 blijkt dat corporaties de komende jaren voldoende middelen hebben om extra investeringen te doen. In eerder genoemde brief van 9 november jl. is daarnaast ook toegelicht dat tegenover de lastenverzwaring van ATAD1 ook een aantal lastenverlichtende maatregelen staan. Dit zijn onder andere een stapsgewijze verlaging van het tarief in de vennootschapsbelasting, de in het regeerakkoord afgesproken heffingsvermindering voor verduurzaming en een tariefsverlaging in de verhuurderheffing. Met deze maatregelen wordt het effect op woningcorporaties van ATAD1 gedurende deze kabinetsperiode gecompenseerd.
Bent u bereid om de werking van de WOZ-waarde in het tarief van de verhuurderheffing aan te passen omdat dit voor grote verschillen zorgt tussen regio’s, zoals ook door de directeur van de AW wordt benoemd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik geef uitvoering aan de motie van de leden Ronnes (CDA), Koerhuis (VVD), Van Eijs (D66) en Dik-Faber (CU) waarin verzocht wordt om te onderzoeken hoe, gegeven de financiële positie van corporaties en haar maatschappelijke opgaven, op de korte en lange termijn bereikt kan worden dat meerdere maatschappelijke opgaven in voldoende mate worden opgepakt.5 Bij dit onderzoek worden de mogelijke rol van prikkels in de verhuurderheffing, maar ook vormen van herverdeling om regionaal tot een goede balans te komen tussen de financiële mogelijkheden en maatschappelijke opgaven betrokken. Onlangs heb ik uw Kamer geïnformeerd over de uitvoering van deze motie.6 In de uitwerking van de motie zal ook de in de begroting van BZK aangekondigde evaluatie van de verhuurderheffing worden betrokken.
Welke huurprijzen hebben de 14.000 (duurdere) huizen die naar verwachting tot 2022 door woningcorporaties worden verkocht? Hoeveel van deze 14.000 huurhuizen zijn de afgelopen drie jaar geliberaliseerd?
De 14.000 woningen die in de meerjarige verkoopvoornemens zijn opgenomen maken onderdeel uit van de niet-DAEB-tak. Dit betekent dat de huurprijzen van deze woningen zich reeds in het geliberaliseerde segment bevinden of in potentie te liberaliseren zijn. Ik beschik niet over informatie hoeveel van de potentieel te liberaliseren woningen daadwerkelijk geliberaliseerd zijn na verkoop
In hoeveel van de 14.000 huurwoningen, die worden verkocht, wonen huishoudens die gezien hun inkomen beter in een woning met een huurprijs onder de liberalisatiegrens zouden kunnen wonen? Bent u bereid de verhurende corporaties te stimuleren om de huur te verlagen?
Ik beschik niet over informatie om deze vraag te kunnen beantwoorden. De keuze om deze woningen te verkopen en onder welke voorwaarden (bijvoorbeeld met een kettingbeding) is een afweging die op lokaal niveau gemaakt wordt. Huurdersorganisaties, corporaties en gemeenten hebben de mogelijkheid om dit vast te leggen in prestatieafspraken. In mijn brief van 22 februari jl. heb ik ook aangegeven dat ik voornemens ben om wetgeving hierop duidelijker te maken.7 De opbrengst van de verkopen dient weer te worden besteed in het belang van de volkshuisvesting.
Welke mogelijkheden hebt u, en welke benut u, om de enorm gestegen bouwkosten een halt toe te roepen, zodat er meer geïnvesteerd kan worden in betaalbare huurwoningen en verduurzaming?
De stijging van bouwkosten vloeit voort uit de toegenomen vraag naar mensen en materialen, die de capaciteit in de sector overstijgt. Het is primair aan de bouwsector zelf om voor voldoende capaciteit aan mensen en materialen te zorgen. Tijdige planning van werkzaamheden draagt hieraan bij. Innovatie is van groot belang om binnen de sector bestaande capaciteit beter te benutten, zowel qua mensen als qua materialen. Binnen de sector is mede door de bestaande tekorten veel aandacht voor dergelijke innovaties. Ik ondersteun deze innovaties samen met de Minister van EZK met onder meer subsidies aan de Topsector Energie en bijdragen aan de Bouwagenda. Doel is productiviteitsstijging in de sector via automatisering, industrialisatie en technologische ontwikkeling. Daarnaast heb ik onlangs samen met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en sectorpartijen het convenant «MBO-aanbod klimaattechniek» getekend waarin afspraken zijn gemaakt over het aansluiten van het aanbod van MBO-opleidingen op de energietransitie. Dit moet ertoe leiden dat er ook genoeg vakmensen zijn om de energietransitie in de praktijk uit te voeren.
Het voorkomen van onveilige balkons |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u bericht dat het onderzoek naar onveilige balkons hopeloos tekort schiet?1 Wat is uw reactie daarop?
Ja. Mijn reactie daarop geef ik in de beantwoording van onderstaande vragen.
Klopt de schatting dat duizenden balkons die zijn gebouwd in de jaren 50 en 60 onveilig zijn? Hoeveel zijn dat er volgens uw gegevens?
Volgens het betreffende bericht is deze schatting afkomstig van de directeur van Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland. Ik heb geen gegevens hierover.
Kunt u inmiddels antwoorden op de vraag of alle galerijflats in Nederland geïnspecteerd zijn op onveilige balkon- en galerijvloeren, aangezien uw voorganger in oktober 2017 op Kamervragen heeft geantwoord dat 14% van de woningcorporaties en ongeveer 20% van gemeenten nog niet alles onderzocht had?2
Het betreft hier de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats3. Het is de verantwoordelijkheid van gebouweigenaren te voldoen aan deze onderzoeksplicht. Het toezicht op de naleving van de onderzoeksplicht van galerijflats ligt bij de gemeente. Het interbestuurlijke toezicht op deze gemeentelijke taak ligt bij de provincie. Ik heb geen rol bij dit toezicht. Wel heeft mijn voorganger bij de beantwoording van de eerdere Kamervragen informatie gevraagd aan de Vereniging Bouw- en woningtoezicht Nederland en aan Aedes en uw Kamer deze informatie doorgegeven. Ik heb met beide organisaties opnieuw contact opgenomen. Zij hebben laten weten geen actuele informatie te hebben ten opzichte van de in 2017 gegeven informatie.
Wat hebt u gedaan om de veiligheid van balkons beter te waarborgen sinds het instorten van een balkon in Groningen, aangezien er sindsdien onveilige situaties met balkons zijn geconstateerd?3 4
Over het instorten van een balkon van een portiekflat in Groningen heb ik eerder vragen van u beantwoord op 7 september 2018 (zie uw verwijzing 3). Uit onderzoek was toen gebleken dat de wapening in het balkon was aangetast door roest (corrosie), maar dat er nog verder onderzoek werd uitgevoerd, om na te gaan of hier sprake was van een structureel of incidenteel probleem. Uit dit verdere onderzoek is gebleken dat de corrosie was veroorzaakt door het gebruik van betonversnellers op basis van chloride (zout). Er is vervolgens door mij navraag gedaan bij de opstellers van de CUR-publicatie 248 «Constructieve veiligheid van uitkragende galerijplaten» die wordt gebruikt bij de onderzoeksplicht van galerijflats. Deze hebben laten weten dat versnellers bij in het werk gestorte betonnen balkons (zoals bij het afgevallen balkon) slechts sporadisch zullen zijn toegepast. Versnellers in beton werden vooral in de prefab-betonindustrie toegepast. De CUR-publicatie gaat uit van de meest voorkomende risico’s bij galerijvloeren en dat betreft de aantasting door chloride als gevolg van dooizouten en een te lage ligging van de wapening. Bij de honderden praktijkonderzoeken die zijn uitgevoerd op basis van de CUR-publicatie is slechts zeer incidenteel het vermoeden geweest van chloride-aantasting door versnellers in plaats van door dooizouten. Dit is een bevestiging dat deze versnellers niet veel zijn toegepast en dat er geen sprake is van een structureel probleem.
De overige situaties met balkons waaraan u refereert doen zich in Breda voor. Ook over de Bredase balkons zijn eerder Kamervragen beantwoord op 27 maart 2017 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2016–2017, nr. 1497). Het gebrek van de balkons bleek daar toen de te lage ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Ik heb opnieuw contact opgenomen met de gemeente Breda en deze heeft mij laten weten dat ook bij de nieuwe gevallen sprake is van een te lage ligging van de betonwapening en niet de aantasting (corrosie) van de wapening.
Waarom blijkt er alleen een onderzoeksplicht voor galerijen en niet voor balkons te zijn, aangezien uw voorganger «sinds 1 januari 2015 de mogelijkheid [heeft]gecreëerd om per ministeriele regeling een onderzoeksplicht in te voeren voor evidente veiligheidsproblemen bij gebouwen», en er een infoblad en een onderzoeksprotocol is gepubliceerd over galerijen én balkons? Bent u bereid de onderzoeksplicht alsnog uit te breiden voor balkons, zodat meer risico’s en zelfs ongevallen kunnen worden voorkomen? Kunt u uw antwoord toelichten?5
De onderzoeksplicht voor galerijflats is ingevoerd naar aanleiding van het bezwijken van een galerijvloer in Leeuwarden in 2011. Bij galerijflats is sprake van een zeer urgent veiligheidsrisico dat de inzet van de onderzoeksplicht rechtvaardigt. De problemen bij galerijflats hebben vooral betrekking op de galerijvloeren van deze flats. Op galerijvloeren wordt in de winter vaak dooizout gestrooid. Het chloride dat in dit dooizout zit kan de betonwapening in de galerij aantasten en dit kan vervolgens leiden tot spontane breuk van de galerijvloer zonder waarschuwing vooraf, zoals zichtbare doorbuiging of scheurvorming. Op balkons wordt minder dooizout gebruikt. De onderzoeksplicht voor galerijflats geldt zowel voor galerijvloeren als balkons, maar is primair ingesteld voor de urgente veiligheidsrisico’s van de galerijvloeren. Het gebrek bij balkons van portiekwoningen is veelal een te diepe ligging van de betonwapening waardoor de draagkracht van de balkons rekenkundig niet voldoet aan het Bouwbesluit. Bij dit gebrek, dat meestal al vanaf de bouw (jaren vijftig en zestig) aanwezig is, ligt het spontaan bezwijken van de balkons zonder waarschuwing vooraf minder in de rede. In mijn antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat deze te lage wapening ook aan de orde is in Breda en dat de corrosie bij het balkon in Groningen geen structureel probleem betreft. Ik zie daarom thans geen aanleiding om deze onderzoeksplicht uit te breiden. Overigens moeten ook zonder deze onderzoeksplicht gebouweigenaren er zorg voor dragen dat hun gebouwen voldoen aan het Bouwbesluit.
Bent u het met gemeenten eens dat zij niet over de juridische middelen beschikken om particuliere eigenaren, veelal Verenigingen van Eigenaren, te dwingen onderzoek te doen? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen ligt de bewijslast dat een bestaande woning of woongebouw niet voldoet aan het Bouwbesluit bij de gemeente. Dit betekent dat een gemeente een eigenaar niet zomaar kan dwingen onderzoek te laten uitvoeren. De veiligheidseisen in het Bouwbesluit gelden echter wel rechtstreeks en een eigenaar moet zorgen dat zijn gebouw hieraan voldoet. Daarnaast geldt het algemene zorgplichtartikel 1a uit de Woningwet dat regelt dat een eigenaar er zorg voor moet dragen dat er geen gevaar voor de veiligheid ontstaat dan wel voortduurt. Het ligt daarom in de rede dat een eigenaar laat nagaan of de veiligheid van bijvoorbeeld zijn balkon nog voldoet aan het Bouwbesluit als de gemeente dit hem gemotiveerd verzoekt en als bekend is dat er vaak problemen zijn met soortgelijke gebouwen of technieken. De gemeente kan de eigenaar daarbij nadrukkelijk aanspreken op zijn verplichting om te voldoen aan het Bouwbesluit en op het naleven van de algemene zorgplicht. Als een gebouweigenaar dit vervolgens weigert te doen, is er geen eenduidige juridische grondslag voor de gemeente om dit af te dwingen. Dat is ook mede de reden geweest om voor zeer urgente veiligheidsrisico’s bij specifieke gebouwcategorieën een landelijke onderzoeksplicht voor eigenaren in te voeren ter vereenvoudiging van de handhavingstaak van de gemeente.
Hoe verhoudt het tekortschieten van het onderzoeken van de balkons zich tot de onderhoudsplanning die Verenigingen van Eigenaren (VvE’s) dienen te hebben in het kader van hun onderhoudsfonds? Bent u bereid om, samen met VvE Belang, landelijk te onderzoeken wat de bereidheid van VvE's is om de bouwkundige staat van hun eigendom in kaart te brengen?
De VvE is verantwoordelijk voor de instandhouding van het gebouw. De VvE is verplicht jaarlijks een minimumbedrag te reserveren voor het groot onderhoud van de gemeenschappelijke delen, zoals de constructie. Dit kan op twee manieren. Via een meerjarenonderhoudsplan (MJOP) of door jaarlijks 0,5% van de herbouwwaarde van het gebouw in het reservefonds van de VvE te storten.
Ik vind het belangrijk dat deze wettelijke verplichting, die sinds 1 januari 2018 geldt, wordt uitgevoerd. Ik ben daarom blij met de suggestie van mevrouw Beckerman en zal samen met VvE Belang de bereidheid van VvE’s voor het in kaart brengen van de bouwkundige staat van de VvE complexen laten onderzoeken.
Bent u bereid om ervoor te zorgen dat gemeenten sancties in kunnen stellen wanneer eigenaren van panden met balkons uit de risico-categorie geen onderzoek doen en/of adequate maatregelen nemen?
Voor zover sprake is urgente veiligheidsrisico’s ben ik altijd bereid op verzoek van gemeenten te bezien of er een nieuwe onderzoeksplicht moet worden ingesteld. In mijn antwoord op vraag 5 heb ik uiteengezet dat ik voor de balkons van portiekflats op dit moment geen aanleiding zie om daarvoor een onderzoeksplicht voor gebouweigenaren in te zetten.
Bent u bereid om te stimuleren dat gemeenten, in navolging van bijvoorbeeld Utrecht, een loket inrichten zodat (minder draagkrachtige) verenigingen van eigenaren een onderzoek kunnen bewerkstelligen en huisjesmelkers geen kans krijgen om risicovolle situaties te laten voortbestaan?
Het VvE loket in de gemeente Utrecht helpt bij het activeren en het onderhouden van VvE’s, waarbij ook aandacht wordt besteed aan het opstellen van een groen MJOP. Hiermee wordt eventueel achterstallig onderhoud aangepakt in combinatie met energiebesparende maatregelen. Voor het nemen van energiebesparende maatregelen is (landelijk en gemeentelijk) subsidie beschikbaar. De gemeente Utrecht ontlast de VvE indien er problemen zijn met iemand die het niet kan betalen of een weigeraar (een huisjesmelker). Het is echter niet zo dat achterstallig onderhoud alleen kan ontstaan door een huisjesmelker.
Ik constateer dat de gemeenten waar zich veel VvE’s bevinden, zoals Den Haag, Amsterdam, Rotterdam en Utrecht, ook over een VvE loket beschikken of bezig zijn deze nader vorm te geven. Ook de provincie Gelderland heeft een VVE loket. Ik juich deze ontwikkeling toe. 90% van de VvE’s bevindt zich in de provincies Noord- en Zuid-Holland, Utrecht en Gelderland.
Waarom blijft u zich verzetten tegen een apk-keuring voor gebouwen en woninginstallaties, waar de Vereniging Bouw- en Woningtoezicht Nederland en de SP al jaren voor pleiten en waarvoor in 2014 zelfs een noodklok is geluid door experts?6
Ik ben geen voorstander van een verplichte algemene periodieke keuring voor gebouwen en woninginstallaties omdat dit leidt tot een lastenverzwaring voor eigenaren en omdat zo’n keuring ook gebouwen en installaties treft waarbij mogelijk helemaal geen veiligheidsprobleem is. Als er een evident veiligheidsprobleem is bij een eenduidige categorie gebouwen (qua bouwjaar, woningtype, bouwwijze) dan is er sinds 2015 wel de mogelijkheid om per ministeriële regeling een onderzoeksplicht in te voeren (Kamerstuk 33 798, nr. 6) waarmee het veiligheidsprobleem heel gericht kan worden aangepakt. Deze mogelijkheid is in de Woningwet gecreëerd op verzoek van gemeenten ter vereenvoudiging van hun toezicht en handhaving op de staat van bestaande bouwwerken. Ik ben altijd bereid om op verzoek van gemeenten te bezien of dit instrument bij een veiligheidsprobleem moet worden ingezet.
Fraude met inkomensverklaringen door wanhopige woningzoekenden |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht dat woningcorporaties steeds vaker zien dat woningzoekenden duizenden euro’s betalen aan frauduleuze bemiddelaars om sneller aan een huurwoning te komen?1
Ja.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat woningzoekenden zeker kunnen zijn van voldoende kansen op een woning zodat zij hun heil niet zoeken bij dure, frauduleuze bemiddelingsbureaus en vervalste inkomensverklaringen?
Ik deel de mening dat er behoefte is aan een goed functionerende woningmarkt met voldoende kansen voor woningzoekenden. Het kabinet geeft prioriteit aan een vergroting van het aanbod op de woningmarkt met daarin ook expliciete aandacht voor het middensegment. Via doorstroming vanuit de sociale huur naar het middensegment kan zo meer ruimte ontstaan voor woningzoekenden in de sociale huur. Overigens kan krapte op de woningmarkt nooit een rechtvaardiging zijn voor frauduleus handelen door bemiddelingsbureaus noch woningzoekenden.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat deze bureaus geld verdienen aan de wanhoop onder woningzoekenden? Wordt dit geld teruggevorderd? Worden deze oplichters strafrechtelijk vervolgd?
Het handelen van deze bureaus is inderdaad onacceptabel. Tegen die bureaus worden indien het onderzoek daar aanleiding toe geeft dan ook geëigende (strafrechtelijke) maatregelen genomen door het Openbaar Ministerie (OM). Wanneer de woningzoekende op de hoogte was dat aan de woningcorporatie een ander salaris is gepresenteerd dan bij de belastingdienst bekend is, is hij zelf medeschuldig aan de fraude. Wanneer hij er niet van op de hoogte was kan de woningzoekende het aan de bureaus betaalde geld zelf terugvorderen.
Klopt het dat alleen al bij de woningcorporatie Sociale Huisvesting Haaglanden ongeveer 100 (!) mensen zijn uitgeschreven vanwege fraude, hetgeen duidt op een enorme omvang? Hoe vaak komt dit in de rest van Nederland voor?
Naar opgave van de bij SHH aangesloten woningcorporaties is inderdaad sprake geweest van meer dan 100 ingeschreven woningzoekenden die inmiddels zijn uitgeschreven bij Woonnet-Haaglanden (digitaal inschrijfsysteem in Haaglanden) vanwege fraude voordat een woning is toegewezen. Tevens is naar ik heb vernomen aangifte gedaan bij de politie. Dit is conform de voorwaarden van Woonnet-Haaglanden. Over het aantal uitschrijvingen bij woningcorporaties vanwege fraude worden geen landelijke cijfers bijgehouden.
Deelt u de mening dat het schandalig is dat een bedrijf dat al drie keer is betrapt op hulp bij het vervalsen van inkomensverklaringen blijkbaar ongestraft verder kan gaan terwijl de woningzoekende zijn/haar plek op de wachtlijst kwijt raakt? Welke actie wordt ondernomen, welke straffen kunnen worden opgelegd?
Door het OM worden meerdere onderzoeken gedaan naar deze problematiek die zich voordoet bij meerdere bedrijven en personen in de regio Haaglanden. Het is aan het OM om te bepalen welke acties tegen deze personen worden ondernomen en welke straffen worden geëist vanwege de valsheid in geschrifte. Als Minister treed ik daar niet in.
De rol van het OM is overigens niet beperkt tot die van inzet van het strafrecht maar ook die van het delen van relevante informatie over vormen van fraude met betrokken instanties, teneinde hen de gelegenheid te geven om zodanige barrières op te werpen dat bepaalde vormen van fraude in de toekomst moeilijker worden. Een van de mogelijkheden om fraude met inkomensgegevens te bemoeilijken vormt de in mijn brief van 8 januari genoemde verkenning van mijn ministerie, de Belastingdienst en Aedes om de inkomenstoetsing te digitaliseren. Over deze pilot is de Woonbond geïnformeerd.
Het potentiële voordeel van een digitale inkomenstoets is dat corporaties met aan de gegevensbron geverifieerde inkomensgegevens kunnen toetsen. Dit kan het risico op mogelijk frauduleuze praktijken aanzienlijk verkleinen. De afgelopen periode is een functionele opzet voor deze werkwijze ontwikkeld, die op dit moment wordt geëvalueerd. Onderdeel van de verkenning is onder meer een juridische analyse van de privacyaspecten. Daarbij wordt gekeken naar welke waarborgen er moeten worden gemaakt om aan bijvoorbeeld de AVG te voldoen. Daarbij is vrijwillige instemming van de huurder essentieel. Bij een eventueel vervolg van de verkenning in de vorm van een pilot speelt de privacy een belangrijke rol. Uitgaande van een positieve uitkomst van de verkenning, zal dit voorjaar worden gestart met een bredere pilot bij een aantal corporaties, waarbij ook de Woonbond zal worden betrokken. Bij gebleken succes volgt uitrol in de gehele corporatiesector. Vooruitlopend daarop zullen voorlichtingsbijeenkomsten voor corporaties door de Aw i.s.m. Inspectie SZW en OM worden gehouden om vervalsingen van inkomensverklaringen beter te kunnen herkennen.
Illegale verhuur op Airbnb |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Het ideale moment om in te grijpen»?1
Ja.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat de Spaanse aanpak ook in Nederland toegepast kan worden, omdat binnen de EU dezelfde Europese privacyregels gelden? Zo nee, waarom niet?
Door een verplichte registratie bij de Kamer van Koophandel, waar in het artikel naar wordt verwezen, wordt inzicht verkregen in wie een woning aanbiedt en waar deze is gelegen. De Europese richtlijn inzake privacy (AVG) geldt voor alle lidstaten van de Europese Unie. Of de Spaanse aanpak aan die richtlijn voldoet is aan de Europese Commissie om te beoordelen.
Kunt u Airbnb aanwijzen als toeristisch tussenpersoon en verplichten zich aan de regels te houden, net als in Spanje, zodat er geen oneerlijke concurrentie met hotels plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 13 maart 2019 heb ik uw Kamer geïnformeerd over de samenhangende aanpak inzake toeristische verhuur. (Kamerstuk 27 926, nr. 309) De kern hiervan is dat door de verplichte eenmalige registratie gemeenten inzicht krijgen in wie een woning aanbiedt en waar deze is gelegen. De aanbieders worden namelijk verplicht het verkregen registratienummer te vermelden bij elke aanbieding. Hierdoor treden aanbieders uit de anonimiteit. In dit verband zal de Huisvestingswet worden gewijzigd.
Als aanbieders van toeristische verhuur zouden worden aangemerkt als ondernemer valt dit buiten de werkingssfeer van de Huisvestingswet en zou het gelden voor alle aanbieders in heel Nederland. Ik vind dit niet wenselijk. Zoals geschetst in bovengenoemde brief zie ik een relatie tussen schaarste op de woningmarkt en regulering van toeristische verhuur. Oneigenlijk gebruik van de woningvoorraad en een aantasting van de leefbaarheid ten gevolge van toeristische verhuur van woonruimte wordt vooral ervaren in gemeenten met schaarste op de woningmarkt, omdat daar onder meer een hoge bebouwingsdichtheid is. Voorts wordt een te lichtvaardig inzetten van het voorgestelde instrumentarium hiermee voorkomen en wordt een drempel opgeworpen tegen het onnodig beperken van het recht op het ongestoord gebruik van het eigendom. Voorts geeft registratie bij de Kamer van Koophandel alleen inzicht in de gegevens van het bedrijf of de persoon die de woning aanbiedt en derhalve niet de adresgegevens van de aanbieding.
Hoe beoordeelt u het Spaanse registratiesysteem? Kunt u aanbieders van vakantieverhuur verplichten zich in te schrijven bij de Kamer van Koophandel als bedrijf, net als in Spanje? Kunt u Airbnb verplichten om KvK-nummers op de site te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening van de onderzoeker dat zo niet alleen klanten kunnen zien wat er aan de hand is, maar ook de gemeente en de Belastingdienst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid dit mee te nemen in de aangekondigde wet Vakantieverhuur? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De opening van een gemeenteraadsvergadering met een gebed |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere Kamervragen over de opening van een gemeenteraadsvergadering met een gebed?1
Ja.
Bent u voornemens om indien er nog gemeenten zijn waar een verplichting om bij opening van de vergadering een gebed uit te spreken een dergelijke bepaling te vernietigen dan wel op een andere wijze er voor te zorgen dat deze verplichting gaat verdwijnen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld, het is aan gemeenten zelf om te bepalen hoe zij hun vergaderingen invullen. Wel hebben gemeenten daarbij het beginsel van scheiding van kerk en staat in acht te nemen. Een verplichting om bij de opening van de vergadering van de gemeenteraad een gebed uit te spreken is daarmee in strijd. Ik ben naar aanleiding van de gestelde vragen voornemens alle gemeenten, onder verwijzing naar de brief van mijn ambtsvoorganger Remkes2 en het Tweeluik Religie en Publiek Domein van mijn ministerie en de VNG (2009)3 – waarin eveneens wordt ingegaan op het ambtsgebed (Tweeluik, p. 25) – een nadere duiding te sturen van het beginsel van scheiding van kerk en staat in relatie tot het ambtsgebed en de implicaties daarvan voor de vrijheid van gemeenteraden om te bepalen hoe zij hun vergaderingen willen vormgeven. Ik ga ervan uit dat gemeenten hiermee uit de voeten kunnen. Overigens werk ik aan een actualisering van het genoemde Tweeluik, die naar verwachting deze zomer gereed zal komen. Daarin zal opnieuw aandacht zijn voor het ambtsgebed.
Kunt u zich op de hoogte stellen over de wijze waarop bijvoorbeeld in de gemeenten Nunspeet, Hendrik-Ido-Ambacht, Alblasserwaard en Hardingsveld-Giesendam de gemeenteraadsvergadering met een gebed wordt geopend dan wel beëindigd?
In de gemeenten Nunspeet, Hendrik-Ido-Ambacht en Hardinxveld-Giessendam wordt direct na opening van de vergadering door de voorzitter het ambtsgebed uitgesproken. In Nunspeet en Hardinxveld-Giessendam wordt ook aan het einde van de vergadering een dankgebed uitgesproken. In de gemeente Alblasserdam4 wordt enkel na de opening van de eerste vergadering in het nieuwe jaar een gebed uitgesproken. In laatstgenoemde gemeente is bovendien in het reglement van orde van de gemeenteraad opgenomen dat indien de voorzitter van de raad het uitspreken van het gebed niet met zijn of haar innerlijke overtuiging in overeenstemming kan brengen, het gebed wordt uitgesproken door een raadslid dat zich daarvoor beschikbaar stelt.
Zoals ik ook in mijn antwoorden op uw eerdere Kamervragen over de opening van een gemeenteraadsvergadering met een gebed heb aangegeven, is sprake van strijd met het beginsel van scheiding van kerk en staat wanneer de voorzitter verplicht wordt het gebed uit te spreken en de deelnemers aan de vergadering verplicht worden eraan deel te nemen en/of er actief respect voor te tonen.
Voor de gemeenten Nunspeet, Hendrik-Ido-Ambacht en Hardinxveld-Giessendam geldt dat de formulering in het reglement van orde naar de letter een verplichting impliceert om het ambtsgebed uit te spreken. Navraag bij de betreffende gemeenten leert echter dat de betreffende bepalingen in geen enkel geval als een verplichting worden toegepast. Een voorzitter die aangeeft het ambtsgebed niet te willen uitspreken, wordt daartoe niet verplicht en kan dit overlaten aan een ander raadslid; evenmin zijn raadsleden gedwongen om eraan deel te nemen. Op deze wijze maakt het ambtsgebed naar mijn mening geen ongeoorloofd onderdeel uit van de raadsvergadering. In lijn met deze praktijk zou dit ook tot uitdrukking moeten worden gebracht in de bewoordingen van de betreffende reglementen van orde.
Ik zal daarom gemeenten via de in mijn antwoord op vraag 2 aangekondigde brief verzoeken om indien het ambtsgebed is opgenomen in het reglement van orde te expliciteren dat geen sprake is van een verplichting om het ambtsgebed uit te spreken dan wel er aan deel te nemen.
Deelt u de mening dat in deze gemeenten het gebed een ongeoorloofd onderdeel van de raadsvergadering uitmaakt? Zo ja, wat gaat u doen om deze situatie naar analogie van de gemeente Tholen te veranderen? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u inventariseren in welke andere dan de genoemde gemeenten nog meer het gebed pas na opening van de raadsvergadering wordt uitgesproken, kunt de Kamer daarvan op de hoogte stellen en kunt u ook in die gemeenten een einde aan die situatie maken? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is het aan gemeenten zelf om te bepalen hoe zij hun vergaderingen vormgeven. Wel zal ik gemeenten in algemene zin wijzen op de uitleg van het beginsel van scheiding van kerk en staat in relatie tot het ambtsgebed.
Het bericht ‘Ontslag topambtenaar achtervolgt Dijkgraaf Klip’ |
|
Nevin Özütok (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Ontslag topambtenaar achtervolgt Dijkgraaf Klip»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat het algemeen bestuur in september 2016 op de hoogte werd gesteld van het feit dat er in augustus 2016 een hoorzitting is geweest waar het algemeen bestuur formeel partij in is?
Of er juist is gehandeld, is ter beoordeling van het algemeen bestuur (AB) van het waterschap zelf. Mocht daarvoor aanleiding zijn, dan is het vervolgens aan de provincie als primaire toezichthouder op de waterschappen zich een oordeel te vormen over de gang van zaken. Als Minister heb ik in aangelegenheden als deze geen directe toezichthoudende rol op de waterschappen.
Hoe beoordeelt u de omgang met het opleggen van de geheimhouding op de betreffende stukken en wijze van ter inzage legging? Zijn alle wettelijke bepalingen goed gevolgd? Zo ja, kunt u dit nader toelichten? Zo nee, wat is er in formele zin niet goed gegaan?
In artikel 37 van de Waterschapswet (WsW) is geregeld in welke gevallen het AB ten aanzien van bepaalde informatie of stukken kan besluiten tot geheimhouding en het dagelijks bestuur (DB) geheimhouding kan opleggen aan het AB. In het laatste geval dient het besluit tot geheimhouding door het AB zelf te worden bekrachtigd. In artikel 37 van de WsW is tevens geregeld hoe de geheimhouding weer kan worden opgeheven. In dit verband kunnen tevens beslissingen worden genomen over het al dan niet toezenden van stukken en het ter inzage leggen daarvan. Zie het antwoord op vraag 2 over de vraag of in dit geval juist is gehandeld.
Denkt u dat het monistische karakter van het waterschapsbestuur een rol kan spelen in de onduidelijke rolverdeling tussen het dagelijks bestuur en het algemeen bestuur bij gevoelige kwesties zoals aan de orde in onderhavige casus? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen is het AB het bevoegde bestuur in het waterschap, tenzij het AB bevoegdheden heeft overgedragen aan het DB; de wet kent hierin enkele – limitatief benoemde – uitzonderingen.
In de onderhavige casus is bij wet geregeld (art. 53 WsW) dat de secretaris van het waterschap door het AB wordt benoemd. De bevoegdheid tot schorsing of ontslag van de secretaris berust ook bij het AB (art 54 WsW). Over de regeling van geheimhoudingszaken hieromtrent zie het antwoord op vraag 3. Voor het geval er onjuist mocht zijn gehandeld zie het antwoord op vraag 2.
Het onderzoek van de gemeente Maastricht naar eigen ambtenaren |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Uitstel vergadering over «spionage»1 en het bericht «E-mailspeurders Maastricht maakten fouten»?2
Ja.
Mag een werkgever, waaronder een gemeente, de mail van werknemers onderzoeken? Zo ja, onder welke voorwaarden? Zo nee, waarom niet?
Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in de uitspraak van 5 september 20174 een aantal gezichtspunten opgesomd die relevant zijn voor beantwoording van de vraag of en zo ja, in hoeverre, een werkgever communicatie van zijn werknemers mag monitoren.5 Het Hof oordeelde dat in de destijds voorliggende casus sprake was van schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (recht op eerbiediging privéleven). Het Hof baseerde dit oordeel onder meer op het feit dat de werkgever in gebreke was gebleven de werknemer vooraf in te lichten over de aard en de omvang van de uit te voeren controle of de mogelijkheid dat de werkgever toegang zou kunnen hebben tot de actuele inhoud van zijn e-mailberichten. Het Hof achtte daarbij van belang dat niet duidelijk was welke redenen deze monitoring konden rechtvaardigden en of er met minder ingrijpende maatregelen had kunnen worden volstaan.
De Autoriteit Persoonsgegevens geeft in zijn algemeenheid aan dat controle van personeel niet is verboden, maar werkgevers moeten daarbij wel rekening houden met de privacy van hun medewerkers. De werkgever mag voorwaarden stellen aan het gebruik van e-mail op het werk of bepaalde soorten gebruik verbieden. Vervolgens mag de werkgever controles uitvoeren. Controle van medewerkers is toegestaan als het voldoet aan de voorwaarden uit de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). De Autoriteit Persoonsgegevens vermeldt daarbij onder meer dat de werkgever een legitieme reden moet hebben en dat de controle noodzakelijk moet zijn. De werkgever moet zijn personeel informeren over wat toegestaan en wat verboden is, dat controle mogelijk is en op welke manier dat gebeurt. Voor heimelijke controle van personeel gelden extra voorwaarden. Zo moet de werkgever een redelijke verdenking hebben dat een of meerdere medewerkers iets doen wat strafbaar of verboden is. Achteraf moet de werkgever de betrokkenen altijd informeren over de heimelijke controle.6
In de uitspraak van 5 september 2017 concludeerde het Hof dat betrokkene niet had mogen worden ontslagen. Wat de gevolgen zijn voor een werkgever die bij de monitoring van communicatie van personeel niet aan de daarvoor geldende voorwaarden voldoet, is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Als de werkgever een medewerker ontslaat of een andere (lichtere) disciplinaire straf oplegt, dan kan een rechter oordelen dat zo’n maatregel geen stand houdt. Het oordeel over de geoorloofdheid van de verwerking van persoonsgegevens is aan de Autoriteit Persoonsgegevens en uiteindelijk aan de rechter.
Is het waar dat e-mails «alleen [mogen] worden ingezien als werknemers vooraf worden ingelicht, volgens het Europees Hof voor de Rechten van de Mens»?3 Zo ja, wat kunnen de gevolgen voor de werkgever zijn die zijn medewerkers niet van te voren inlicht? Zo nee, wat is er dan niet waar?
Zie antwoord vraag 2.
Wat kunnen medewerkers doen in het geval zij van mening zijn dat hun werkgever onterecht of onrechtmatig in hun e-mails heeft gekeken of anderszins onderzoek naar hen heeft laten doen, dan wel ten onrechte beschuldigd zijn van niet integer of strafbaar handelen? Welke middelen staan dergelijke werknemers ter beschikking?
Als in de ogen van de medewerker een onderzoek naar zijn e-mailgebruik ten onrechte heeft plaatsgevonden, kan hij een interne klacht indienen. Op grond van artikel 9:1 van de Algemene wet bestuursrecht heeft iedereen het recht om bij een bestuursorgaan (waaronder een gemeente) te klagen over de wijze waarop dat orgaan of een onder de verantwoordelijkheid van dat orgaan werkzame persoon zich in een concrete situatie jegens hem heeft gedragen. Onder de reikwijdte van hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht vallen ook klachten die door ambtenaren jegens een bestuursorgaan als werkgever worden ingediend. In het geval de interne klachtprocedure niet naar tevredenheid van de betreffende medewerker wordt afgerond, kan een medewerker afhankelijk van de aard en inhoud van de klacht ook nog melding doen bij de Autoriteit Persoonsgegevens of de, mits aanwezig, gemeentelijke ombudsman dan wel Nationale ombudsman.
Bij (een vermoeden van) een door de werkgever gepleegd strafbaar feit kan de medewerker aangifte doen.
Als een werkgever een ambtenaar beschuldigt van plichtsverzuim en hem om die reden een disciplinaire straf oplegt, kan de ambtenaar daartegen bezwaar indienen. Als zijn werkgever zijn bezwaar afwijst, kan hij vervolgens in beroep gaan bij de rechtbank en eventueel nog in hoger beroep gaan bij de Centrale Raad van Beroep. Gaat het om werknemer in het bedrijfsleven dan kan deze een procedure tegen zijn werkgever bij de kantonrechter aanspannen, in hoger beroep gaan bij het Gerechtshof en eventueel in cassatie bij de Hoge Raad.
Genieten in dit verband vakbondskaderleden of leden van een ondernemingsraad extra bescherming ten opzichte van andere werknemers? Zo ja, waar bestaat die bescherming uit? Zo nee, waarom niet?
Voor het onderzoeken van e-mails gelden ten aanzien van vakbondskaderleden en leden van een ondernemingsraad (OR-leden) dezelfde regels als er gelden ten aanzien van andere medewerkers. Vakbondskaderleden en (kandidaat- en oud-) OR-leden zijn echter op grond van de Wet op de ondernemingsraden beschermd tegen benadeling in hun positie in de onderneming en tegen onrechtvaardig ontslag als er een causaal verband blijkt te zijn tussen hun medezeggenschapswerkzaamheden en de benadeling of het ontslag. Voor ambtenaren in dienst van gemeenten is ontslagbescherming wegens werkzaamheden voor de ondernemingsraad vastgelegd in artikel 8:14 van de CAR/UWO (Collectieve Arbeidsvoorwaardenregeling/ Uitwerkingsovereenkomst). Dit houdt in dat vakbondskaderleden of OR-leden wel extra beschermd worden als het gaat om benadeling of ontslag naar aanleiding van onderzochte mails die zien op hun werkzaamheden voor de vakbond of de OR.
Kan het schenden van een geheimhoudingsplicht door een werknemer strafbaar zijn en kan in dat geval een werkgever die een of meerdere medewerkers daarvan verdenkt daar aangifte van doen? Zo nee, waarom niet?
In artikel 125a, derde lid, van de Ambtenarenwet staat dat de ambtenaar gehouden is tot geheimhouding van hetgeen hem in verband met zijn functie ter kennis is gekomen, voor zover die verplichting uit de aard der zaak volgt. Het schenden van de geheimhoudingsplicht is strafbaar op grond van artikel 272 van het Wetboek van Strafrecht. Het is ter beoordeling aan de werkgever of er aanleiding is om van een dergelijk feit aangifte te doen.
Deelt u de mening dat, in het geval er een aanleiding of verdenken is dat een medewerker een strafbaar feit heeft begaan, de werkgever die daar onderzoek naar laat doen dat niet met een vooropgezette mening moet laten doen? Zo ja, waarom? En zo ja, deelt u dan ook de mening dat het beter is als een werkgever aangifte doet zodat er een onafhankelijk justitieel onderzoek mogelijk wordt? Zo nee, waarom deelt u die mening niet?
Het is de verantwoordelijkheid van de gemeente om onderzoek te doen naar integriteitsschendingen binnen de kaders van de wet. Dit met het oog op eventueel te nemen disciplinaire maatregelen, dan wel het doen van een aangifte. Het is ter beoordeling van de gemeente als werkgever of er aanleiding is aangifte te doen van een mogelijk strafbaar feit. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 8 zouden vanzelfsprekend de uitgangspunten van goed werkgeverschap toegepast moeten worden bij het voornemen tot, en de uitvoering van, een dergelijk onderzoek.
Kunt u zich voorstellen dat ambtenaren tegen wie onderzoek is gedaan of die ten onrechte beschuldigd zijn van plichtsverzuim of schenden van de geheimhoudingsplicht daardoor geraakt worden en mogelijk beschadigd zijn? Zo ja, waarom kunt u zich dit voorstellen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben mij er terdege van bewust dat arbeidsrechtelijke conflicten niet alleen een wissel trekken op de relatie tussen werkgever en ambtenaar/werknemer, maar dat deze ook bij de individuele medewerker schade kunnen toebrengen aan zijn vertrouwen. De gevolgen van een dergelijk onderzoek voor de individuele medewerker moeten worden afgewogen tegen het belang van het onderzoek. Als er een voldoende zwaarwegende grond is om een dergelijk onderzoek in te stellen en de uitvoering binnen de kaders van wet- en regelgeving heeft plaatsgevonden, is de inzet ervan gerechtvaardigd. Hier ligt echter een verantwoordelijkheid voor de werkgever om dit gedurende het hele proces – van het voornemen tot het instellen van het onderzoek tot en met de afronding en eventuele nazorg voor de medewerker – volgens de richtlijnen van goed werkgeverschap te doen.
Het bericht 'Corporaties laten vele miljoenen euro’s voor nieuwbouw ongebruikt liggen' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Jessica van Eijs (D66) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het artikel «Corporaties laten vele miljoenen euro’s voor nieuwbouw ongebruikt liggen»?1
Ja.
Klopt het dat corporaties nog 16,2 miljard euro investeringsruimte voor nieuwbouw in de sociale tak hebben voor de komende vijf jaar, bovenop alle al geplande investeringen?
Ja, volgens het meest recente inzicht uit de Indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) 2018 komt dit naar voren.2 De IBW 2018 is gebaseerd op voornemens van woningcorporaties in de periode 2018–2022 en geeft een indicatie van de additionele investeringen die gedaan kunnen worden binnen de financiële grenzen.
Klopt het dat corporaties nog 13,9 miljard euro investeringsruimte voor verduurzaming in de sociale tak hebben voor de komende vijf jaar, bovenop alle al geplande investeringen?
Ja, indien corporaties de ruimte voor additionele investeringen niet inzetten voor nieuwbouw, maar voor woningverbetering kan hier volgens de meest recente IBW (2018) € 13,9 miljard worden ingezet. Het treffen van verduurzamingsmaatregelen valt onder deze categorie.2
Is u bekend hoeveel kapitaal corporaties in de commerciële tak hebben en hoeveel kapitaal uit de commerciële tak voor sociale huurwoningen in de sociale tak kan worden aangewend? Kunt u aangeven hoeveel de hierboven genoemde investeringsruimte voor nieuwbouw en verduurzaming in de sociale tak hiermee kan stijgen?
Ja. In de Staat van de Volkshuisvesting 2018 is voor het eerst de indicatieve bestedingsruimte woningcorporaties (IBW) voor de niet-DAEB-tak van woningcorporaties gepubliceerd. De IBW geeft een indicatie van de investeringsruimte voor de komende vijf jaar, bovenop alle reeds geplande investeringen in deze periode. De IBW niet-DAEB 2018 laat zien dat corporaties € 9,8 mld. additionele nieuwbouw kunnen plegen, in bijvoorbeeld middenhuurwoningen.
In dezelfde rapportage is opgenomen dat er een eenmalige uitkering van € 4,0 mld. van de niet-DAEB- naar de DAEB-takken van woningcorporaties mogelijk is. Dit betekent wel dat er geen aanvullende investeringen meer gedaan kunnen worden in de niet-DAEB-takken. Als de € 4,0 mld. volledig aan de DAEB-tak van woningcorporaties wordt uitgekeerd, dan leidt dit binnen de DAEB-tak tot een stijging van de additionele investeringsruimte voor nieuwbouw en additionele investeringsruimte voor verbetering, zoals verduurzaming, met respectievelijk
€ 6,1 mld. en € 5,4 mld.
Hoe beoordeelt u de uitspraken dat dit geld nu onvoldoende wordt ingezet en er dus sprake is van «dood kapitaal»? Deelt u de mening dat dit niet de bedoeling kan zijn en dat corporaties meer zouden moeten investeren in nieuwbouw van sociale huurwoningen, verduurzaming van bestaande sociale huurwoningen en het betaalbaar houden van sociale huren?
Corporaties spelen een belangrijke rol bij het realiseren van de verduurzamings- en nieuwbouwdoelstellingen waar het kabinet in samenspraak met lokale partijen vorm aan geeft. In de woondeals die ik op dit moment aan het sluiten ben, in regio’s met krapte op de woningmarkt, is er ook aandacht voor uitbreiding van de sociale voorraad en investeringen in middenhuurwoningen door corporaties. Het op een verantwoorde wijze inzetten van de investeringskracht van corporaties is daarbij van belang.
De inzet van middelen uit de DAEB- en niet-DAEB-tak wordt primair lokaal bepaald. De situatie van corporaties en de lokale volkshuisvestelijke behoeftes van de gemeenten waar zij actief zijn verschillen. Het is dan ook aan huurdersorganisaties, corporaties en gemeenten om lokaal afspraken te maken over de inzet van de beschikbare volkshuisvestelijke middelen, gelet op de huidige en toekomstige volkshuisvestelijke vraag.
In mijn brief van 9 november 20183 heb ik toegelicht dat corporaties tot en met 2022 een stevig investeringsprogramma hebben gepland. Uit de meest recente prognose van de sector zelf komt naar voren dat de geplande investeringen voor de periode 2018–2022 met 46% zijn gestegen ten opzichte van prognose 2016–2020. In totaal hebben corporaties nog voor ca. € 40 mld. aan investeringen in de DAEB-tak gepland tot en met 2022.
De middelen die beschikbaar zijn in de niet-DAEB-tak kunnen uitgekeerd worden aan de DAEB-tak maar ook ingezet worden voor de realisatie van middenhuurwoningen. Daarbij geldt dat op korte termijn het wetsvoorstel Maatregelen middenhuur in uw Kamer wordt besproken. Dit wetsvoorstel maakt het juridisch eenvoudiger om niet-DAEB-vermogen in te zetten voor bijvoorbeeld extra betaalbare middenhuurwoningen. Over het uitkeren van middelen van de niet-DAEB naar DAEB-tak heb ik in de Staat van de Volkshuisvesting 2018 aangegeven dat het vermogen in de niet-DAEB-tak de noodzaak onderstreept dat corporaties een langetermijnvisie en strategie ontwikkelen op zowel de toekomstige activiteiten in zowel de DAEB- als niet-DAEB-tak als de financiering van deze activiteiten.
Bent u bereid om met corporaties in gesprek te gaan waarom corporaties de hierboven genoemde investeringsruimte in de sociale tak niet aanwenden en waarom corporaties kapitaal vanuit de commerciële tak niet aanwenden voor de sociale tak?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid aan de Kamer te rapporteren over u bevindingen uit deze gesprekken?
De kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van de investeringsvoornemens en prestaties van de corporatiesector in de Staat van de Volkshuisvesting. Ook in 2019 ben ik voornemens om deze te publiceren.
Een item in het programma Kanniewaarzijn |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Roald van der Linde (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Hebt u kennisgenomen van het item over hypotheekverstrekking in het tv-programma van Kanniewaarzijn op 22 januari 2019?1
Ja.
Deelt u de verbazing van de programmamakers over de moeite die het oudere mensen en mensen met een uitkering kost om een zeer kleine hypotheek rond te krijgen?
Ik vind het belangrijk dat consumenten toegang hebben tot hypothecaire financiering, op een wijze die verantwoord is en passend bij hun situatie. Tevens vind ik het belangrijk dat zij niet onnodig belemmerd worden. De afgelopen jaren heb ik mij in het Platform hypotheken, samen met de Minister van BZK, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), en de sector, dan ook ingezet om barrières voor het verstrekken van hypotheken weg te nemen in gevallen waar dat verantwoord is. Naar aanleiding van agendering in het Platform hypotheken heeft de Autoriteit Financiële Markten (AFM) richting kredietverstrekkers verduidelijkt in welke gevallen een toets op werkelijke lasten verantwoord kan plaatsvinden. Daarnaast heeft NHG in overleg met de AFM en Nibud een kader ontwikkelt onder welke voorwaarden toetsing op werkelijke lasten verantwoord kan zijn bij het specifieke geval van verhuizen naar een goedkopere koopwoning. De afgelopen periode heeft een groot deel van de kredietverstrekkers het acceptatiebeleid aangepast waardoor senioren die tegen dit knelpunt aanliepen nu bij verschillende partijen terecht kunnen.
Had hier niet probleemloos getoetst kunnen worden op daadwerkelijke lasten, gezien de maandelijkse verplichtingen die worden genoemd?
Voor een verantwoorde kredietverstrekking moet gekeken worden naar de totale financiële positie van de consument. Hierbij gaat het niet alleen om de hoogte van de hypotheek, maar ook om de hoogte en de bestendigheid van het inkomen, en de vermogens- en schuldenpositie. Een hypotheekadviseur of kredietverstrekker kan in kaart brengen of de gewenste hypotheek (al dan niet getoetst op werkelijke lasten) haalbaar en passend is.
Deelt u de mening dat de zorgplicht van financiële instellingen ook omvat dat mensen met een bescheiden inkomen aan een nette, passende hypotheek worden geholpen, zelfs als de winstmarge daarop bescheiden is?
Aanbieders van hypothecair krediet maken een bewuste keuze over welke doelgroepen zij bedienen en het type producten dat zij aanbieden. Voor maatwerkhypotheken geldt dat aanbieders hier soms van af zien, bijvoorbeeld omdat zij een hoger risicoprofiel hebben of omdat de aanbieder extra kosten maakt voor het aanbieden van maatwerk. Aanbieders van hypothecair krediet zijn niet verplicht om een bepaalde doelgroep te bedienen. Dat neemt niet weg dat ik het belangrijk vind dat een consument, wanneer een krediet wel verantwoord is, keuzevrijheid moet hebben tussen verschillende aanbieders. Om die reden besteed ik in het Platform hypotheken ook regelmatig aandacht aan het toepassen van maatwerk.
Maatwerk vergt een zorgvuldige afweging waarbij gekeken wordt naar de individuele omstandigheden van de consument. Zo kan het in de situatie van langdurig stabiele hypotheeklasten (bij een lange rentevast periode) en een substantiële overwaarde, mogelijk verantwoord zijn om te toetsen op basis van de werkelijke lasten van de hypotheek. Dit in plaats van toetsing op basis van de lasten behorende bij een annuïteitenhypotheek met een aflossingsschema over 30 jaar. Bij verantwoorde verstrekking van hypothecair krediet wordt zowel naar woningwaarde (LTV) als naar inkomen gekeken (LTI). Het is niet verantwoord om aanvullend een bagatelvoorziening in de Tijdelijke regeling hypothecair krediet op te nemen omdat de woningwaarde geen inzicht biedt in het inkomen of de hypotheeklasten van de consument, terwijl inzicht hierin nodig is om te bepalen of de consument de lasten kan dragen.
Bent u bereid dit aspect van de zorgplicht te bespreken met het Platform hypotheken en de Kamer daarover op korte termijn nader over te berichten?
Binnen het Platform hypotheken spreek ik structureel met de sector over knelpunten in de hypotheekverstrekking. Vanuit het Platform hypotheken heb ik op dit moment geen signalen dat mensen met een bescheiden inkomen geen hypotheekmogelijkheden hebben terwijl dit wel verantwoord is. Ik zal in de eerstvolgende platformbijeenkomst opnieuw inventariseren of er knelpunten spelen rondom de toetsing op werkelijke lasten, in het bijzonder bij consumenten met een bescheiden inkomen.
Bent u bereid de Tijdelijke regeling hypothecair krediet aan te vullen met een bagatelvoorziening of »geen-gezeurbepaling» waarmee hypotheken tot 20% of 30% van de Woz-waarde standaard worden beschouwd als «compliant» en niet als (voor kredietverschaffers relatief duur) maatwerk?
Zie antwoord vraag 4.