Het bericht "Spijkers naar rechter om 'psychiatrisering'" |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Spijkers naar rechter om «psychiatrisering»»?1
De opmerkingen in het genoemde artikel hebben betrekking op documenten van de toenmalige Rijks Bedrijfsgezondheids- en Bedrijfsveiligheidsdienst (RBB) van het ministerie van Binnenlandse Zaken. Deze dienst verzorgde de medische begeleiding van ambtenaren van onder meer Defensie. Een van de genoemde documenten van de RBB is een informatieoverzicht met aantekeningen van de betrokken bedrijfsarts.
Dit informatieoverzicht heeft de bedrijfsarts destijds ter beschikking gesteld aan de bezwaarschriftencommissie van de RBB, bestaande uit drie bedrijfsartsen, die het in 1991 door de heer Spijkers aanhangig gemaakte bezwaar behandelde. Dit bezwaar was gericht tegen het oordeel van de betrokken bedrijfsarts dat vermoedelijk sprake was van langdurige dan wel blijvende arbeidsongeschiktheid. Naar aanleiding van de terbeschikkingstelling van het informatieoverzicht aan de commissie heeft de heer Spijkers een klacht ingediend bij het Medisch Tuchtcollege. De klacht hield ondermeer in dat de bedrijfsarts met het informatieoverzicht verkeerde inlichtingen aan de commissie had verstrekt over de bevindingen van de betrokken psychiaters (prof. dr. Van Tilburg en dr. Van der Post).
Het handelen van de betrokken bedrijfsarts is in 1994 uiteindelijk getoetst door de hoogste instantie in de gezondheidszorg, het Centraal Medisch Tuchtcollege. Hierbij is overwogen dat de bedrijfsarts de bevindingen van de psychiaters en zijn eigen conclusies in het informatieoverzicht exacter had moeten weergeven. Dit werd echter niet zodanig verwijtbaar geacht dat hierop een maatregel tegen de bedrijfsarts zou moeten volgen. De commissie wist immers dat het in het informatieoverzicht ging om persoonlijke aantekeningen van de bedrijfsarts en moest beslissen op grond van alle beschikbare informatie, waaronder dus ook de rapporten van de betrokken psychiaters.
In rechtspositioneel opzicht heeft het informatieoverzicht geen gevolgen gehad voor de heer Spijkers. De commissie die bij de RBB het bezwaar van de heer Spijkers behandelde, heeft geoordeeld dat de heer Spijkers weliswaar arbeidsongeschikt was, maar tevens dat die arbeidsongeschiktheid van tijdelijke aard was. Het ontslag van de heer Spijkers per 1 oktober 1993 was dan ook niet op grond van arbeidsongeschiktheid, maar op grond van de vaststelling dat sprake was van verstoorde arbeidsverhoudingen waardoor geen sprake meer kon zijn van een vruchtbare samenwerking tussen Defensie en de heer Spijkers.
Het ontslagbesluit, de gronden waarop het berust en de daarbij behorende uitkeringsregeling zijn door de Centrale Raad van Beroep getoetst. In zijn uitspraak van 1997 heeft de Raad overwogen dat niet aannemelijk is gemaakt dat ten aanzien van de heer Spijkers sprake is geweest van psychiatrisering. Bij de overwegingen is de uitspraak van het Centraal Medisch Tuchtcollege uit 1994 betrokken en is acht geslagen op het op verzoek van de heer Spijkers opgestelde rapport van het Geneva Initiative on Psychiatry. De Raad heeft op 23 december 2010 het verzoek om herziening op dit punt afgewezen omdat er geen sprake is van nieuwe feiten of omstandigheden. In mijn beantwoording van vragen van de leden Eijsink en Jasper van Dijk van 14 februari jl. (Handelingen TK 2010–2011, Aanhangsel nr. 1759) ben ik ingegaan op andere aspecten van deze uitspraak van de Raad.
Is het waar dat in een rapport van Achmea Arbo, de arbodienst van Defensie, onder meer staat dat hoogleraar psychiatrie Van Tilbrug in 1989 zou hebben vastgesteld dat Spijkers lijdt aan een syndroom met «depressive en angstige kenmerken, onder andere gebaseerd op persoonlijkheidsstoornis»? Is het tevens waar dat psychiater Van Tilburg verklaard heeft dat in het onderliggende rapport precies het tegenovergestelde werd gesteld, namelijk dat de «diagnose persoonlijkheidsstoornis niet gerechtvaardigd» was? Wat is uw reactie op dit bericht? Hoe verklaart u deze gang van zaken?
Zie antwoord vraag 1.
Is het waar dat in een in 1991 door Defensie ingebracht «Résumé ten behoeve van Bezwaarzitting» aan psychiater Van der Post de uitspraak wordt toegeschreven dat Spijkers mogelijk geneigd is tot een «paranoïde kleuring van gebeurtenissen»? Is het tevens waar dat Van der Post heeft verklaard «Nergens verwijst mijn rapport naar die mogelijkheid»?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven wat tot op heden de gevolgen zijn voor Spijkers van deze kennelijk onjuist binnen de Defensieorganisatie vastgestelde diagnose? Bent u bereid om deze gevolgen te herstellen en hiermee zorg te dragen voor de volledige rehabilitatie van Spijkers?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat gezien de gevolgen voor Spijkers het tot tweemaal toe in onderliggende rapporten onjuist weergeven van de werkelijkheid, niet zonder consequenties kan blijven voor degenen die deze fouten hebben gemaakt? Indien ja, bent u bereid na te gaan wie die verantwoordelijken zijn?
Zie antwoord vraag 1.
De JSF |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Nederlandse bedrijven lopen miljard mis door snijden in JSF»?1
Is het waar dat Nederlandse bedrijven mogelijk een miljard euro mislopen door het schrappen van het tweede-motorproject van de JSF? Zo nee, hoe kunt u dit scenario uitsluiten?
Wat vindt u van het feit dat tijdens het debat voorafgaand aan de ondertekening van de Memorandum of Understanding System Design and Development (MOU-SDD) in 2002 werd gesuggereerd dat één miljard dollar aan orders te verwachten viel voor de F136 motor en waarin sindsdien veel geïnvesteerd is door Nederland, en dat nu zonder overleg onze Amerikaanse partner de spin-off mogelijkheid ongedaan maakt door de ontwikkeling van de F136 motor te schrappen?2
Hoe oordeelt u over het feit dat tijdens het debat voorafgaand aan de ondertekening van de Memorandum of Understanding Production Sustainment and Follow-on Development (MOU-PSFD) in 2006 contractueel werd overeengekomen dat partners in deze MOU-PSFD de keuzevrijheid hadden tussen – dan wel sprake zou zijn van productie van – de twee motortypes F135 en F136, en dat nu zonder overleg onze Amerikaanse partner de ontwikkeling van de F136 motor schrapt? Is hier geen sprake van contractbreuk?3
Bij de totstandkoming van het PSFD-MoU zijn de betrokken landen ervan uitgegaan dat er voor de F-35 twee motoren zullen worden geproduceerd. De Amerikaanse regering kan gelet op de bepalingen van het MoU echter niet worden verhinderd de financiering van de verdere ontwikkeling van de F136-motor te stoppen. Wanneer de Verenigde Staten een dergelijk besluit zouden nemen is geen sprake van contractbreuk. Overigens zou de verdere ontwikkeling van de F136-motor volledig voor rekening komen van de Verenigde Staten, wat ook de afgelopen jaren het geval was.
Voor alle partijen die deelnemen aan een MoU geldt dat er kosten aan kunnen zijn verbonden als men zich zou terugtrekken. De procedures voor de verwerving van F-35 toestellen zijn vastgelegd in het PSFD-MoU. Indien een partnerland een contract voor de aanschaf van F-35 toestellen zou opzeggen dat door de Amerikaanse overheid ten behoeve van het partnerland is gesloten, zijn hieraan kosten verbonden. Hierbij moet onder meer worden gedacht aan additionele kosten die ontstaan voor andere partnerlanden.
Heeft Nederland dezelfde vrijheid om overeenkomsten met de VS ongedaan te maken ten aanzien van de koop van de eerste testtoestellen of moet Nederland zich wel aan alle contracten houden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft oud-minister Van Middelkoop anderhalf jaar geleden druk uitgeoefend op de Amerikaanse regering om het tweede-motorproject te laten doorgaan?
Nederland heeft de afgelopen jaren tijdens bilaterale contacten met de Verenigde Staten op zowel politiek als ambtelijk niveau het belang van de tweede motor voor het F-35 programma en voor de Nederlandse industriële participatie aan de orde gesteld. Het Pentagon is er niet van overtuigd dat de concurrentievoordelen van de tweede motor opwegen tegen de resterende ontwikkelingskosten voor de Amerikaanse overheid en acht het F136-programma mede in het licht van de in de Verenigde Staten benodigde bezuinigingen onnodig.
Is het waar dat president Obama en defensieminister Gates de tweede motor een «onnodige en extravagante uitgave» noemden? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord vraag 6.
Wat voor gevolgen heeft de bezuiniging van 3,5 miljard dollar op defensie in de VS voor de Nederlandse deelname aan het JSF-project?
Het in vraag 8 genoemde bezuinigingsbedrag is bij Defensie niet bekend. Met de brief van 7 januari jl. en de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2010 van 17 maart jl. (Kamerstukken 26 488, nrs. 252 en 258) is de Kamer geïnformeerd over de maatregelen die minister Gates heeft genomen met betrekking tot het F-35 programma.
Het Pentagon heeft in januari jl. besloten een extra bedrag van $ 4,6 miljard uit te trekken voor de ontwikkeling van de F-35 in de System Development and Demonstration (SDD-)fase. De vaste Nederlandse bijdrage aan de SDD-fase bedraagt zoals bekend $ 800 miljoen (lopende prijzen). De gevolgen van de op 6 januari jl. door het Pentagon aangekondigde vertraging en verschuiving van 134 toestellen uit de productieseries LRIP 5 tot en met LRIP 9 zijn nog niet bekend. In beginsel betekenen minder toestellen per productieserie, een hogere stuksprijs in de desbetreffende productieseries. Wat per saldo de gevolgen zullen zijn voor de stuksprijzen in de productieseries van de komende jaren, en daarmee voor prijzen van de mogelijk door Nederland aan te schaffen eerste productietoestellen, is nog niet duidelijk. De export van toestellen zoals naar Israël vanaf naar verwachting LRIP 7 heeft de komende jaren een positieve invloed op de ontwikkeling van de stuksprijs. Tot slot heeft het Pentagon gemeld de stijging in de kostenramingen van het afgelopen jaar onaanvaardbaar te vinden en er alles aan te zullen doen om die stijging terug te dringen.
De in januari jl. door het Pentagon genomen maatregelen hebben geen gevolgen voor de prijs van het tweede F-35 testtoestel uit de LRIP 4 productieserie, waarover de Kamer met de brief van 22 februari jl. is geïnformeerd.
Klopt het dat de vertragingen in de ontwikkelingsfase van de JSF kunnen leiden tot nieuwe prijsstijgingen van de stuksprijs van de JSF? Worden de kosten van het tweede testtoestel hierdoor verhoogd? Zo ja, met welk bedrag?4
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid af te zien van de aanschaf van de twee testtoestellen en te stoppen met deelname aan de ontwikkelingsfase van de JSF? Zo nee, hoe lang blijft de regering zichzelf vastketenen aan dit nodeloze project waar vrijwel niemand nog heil in ziet?
In het regeerakkoord is vastgelegd dat in 2011 een tweede F-35 testtoestel wordt aangeschaft ten behoeve van deelneming aan de operationele testfase. Binnenkort zal de Kamer hierover nader worden geïnformeerd.
De Kamer is reeds eerder geïnformeerd over de vertraging bij de productie van het eerste testtoestel. Zo is met de jaarrapportage van het project Vervanging F-16 over 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 232) gemeld dat de productie van eerdere SDD- en LRIP-toestellen ruim een half jaar achterliep op de planning. Met de brief van 7 januari jl. is gemeld dat de achterstand de eerstkomende jaren niet kan worden ingelopen en dat de levering van het eerste Nederlandse testtoestel nu is voorzien voor augustus 2012.
Problemen met kabelexploitanten |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het feit dat Ziggo dit jaar het analoge pakket met vijf zenders gaat inkrimpen, van 30 naar 25 zenders?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze inkrimping van zenders gepaard dient te gaan met een daling van het abonnementstarief? Zo ja, wat gaat u ondernemen om deze prijsdaling te bewerkstelligen? Zo nee, deelt u de mening dat analoge kijkers niet verplicht mogen worden om ook te betalen voor het digitale aanbod?
De overheid gaat niet over het prijsbeleid van Ziggo. De Mediawet stelt eisen aan de omvang van basispakket en niet aan de prijs. Ik heb geen aanwijzingen dat Ziggo het analoge pakket kleiner wil maken dan het wettelijke minimum van 15 televisiezenders. Volledige omschakeling naar digitale doorgifte is sowieso mogelijk.
OPTA en de NMA kunnen onder bepaalde omstandigheden ingrijpen als er sprake is van (misbruik van) een economische machtspositie. OPTA heeft eerder maatregelen genomen om concurrentie op de kabel te bevorderen zodat kijkers kunnen kiezen uit meer aanbieders op het netwerk van de grote kabelexploitanten Ziggo en UPC. Zoals bekend heeft de rechter die besluiten in augustus 2010 vernietigd. OPTA is bezig de markt voor televisiedistributie opnieuw te onderzoeken en zal naar verwachting binnenkort een conceptbesluit voor consultatie publiceren. De minister van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie organiseert overleg met de kabelbedrijven en Tele2 om vrijwillige overeenstemming te helpen bereiken.
Wat rest, zijn regels voor consumentenbescherming in de Telecommunicatiewet (artikel 7.2). Telecommunicatiebedrijven moeten klanten minimaal vier weken voor wijziging in de dienstverlening informeren en recht geven op beëindiging als de wijziging niet aantoonbaar in het voordeel van de klant is. Ziggo voldoet naar eigen zeggen aan deze verplichtingen. Is dit niet het geval, dan kan OPTA handhaven.
Ziggo biedt analoge abonnees de mogelijkheid tegen hetzelfde tarief van € 16,95 over te stappen op een uitgebreider digitaal basispakket. Abonnees moeten dan wel zelf een set-top box aanschaffen. Concluderend is het op dit moment aan consumenten om te besluiten of ze onder deze voorwaarden klant blijven bij Ziggo of overstappen naar alternatieve aanbieders, zoals KPN (IPTV en Digitenne), Tele2 (IPTV) of Canal Digitaal (satelliet).
Hoe oordeelt u over het bericht van Ziggo aan Programmaraden, waarin wordt gesteld dat het niet zeker is dat onder andere buitenlandse publieke zenders (zoals BBC, TV5 Monde, CNN, ARD) beschikbaar zullen zijn voor analoge distributie door Ziggo in 2011/2012?2
Navraag bij Ziggo leert dat het kabelbedrijf inderdaad met enkele omroepen, waaronder buitenlandse publieke zenders, onderhandelt over hernieuwing van contracten. Volgens Ziggo is dit noodzakelijk vanwege de overgang van analoge naar digitale doorgifte. Ziggo heeft enkele programmaraden gevraagd er rekening mee te houden dat sommige buitenlandse zenders mogelijk niet meer beschikbaar zijn voor analoge distributie.
Uitgangspunt van de Mediawet is dat kabelbedrijven het advies van de programmaraad opvolgen en de noodzakelijke overeenkomsten sluit met omroepen. Kabelbedrijven kunnen alleen afwijken van het advies indien hiervoor zwaarwegende argumenten zijn. Uit de wetsgeschiedenis en jurisprudentie blijkt dat zwaarwegende redenen kunnen zijn dat het advies in strijd is met het (auteurs)recht, het advies onvoldoende onderbouwing of invulling geeft aan de pluriformiteit, of de economische exploitatie van het kabelnet in gevaar brengt. Ik begrijp uit de vragen dat de Kamer zich zorgen maakt dat Ziggo mogelijk misbruik maakt van het auteursrecht om af te wijken van het advies van programmaraden.
Ik kan en wil daar niet over oordelen. Bij geschillen oordeelt in eerste instantie het Commissariaat voor de Media. Partijen kunnen tegen een besluit van het Commissariaat bezwaar maken bij de (bestuurs)rechter.
Bent u nog steeds van mening dat buitenlandse publieke zenders deel horen uit te maken van een pluriform pakket?3 Zo ja, hoe oordeelt u over het feit dat «de zenders contracten krijgen voorgeschoteld waarin staat dat zij afzien van analoge doorgifte als zij digitaal door Ziggo worden doorgegeven»?2
De «mening» dat buitenlandse publieke zenders deel uit behoren te maken van een pluriform pakket, ontleent de Kamer aan een brief van mijn voorganger van eind 2009 over diverse alternatieven voor de huidige programmaraden. Voor de zomer zal ik de Kamer informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wetswijziging.
Op dit moment geldt de Mediawet 2008. Dit betekent dat het wettelijke basispakket bestaat uit minimaal 15 televisiezenders. Hiervan zijn zeven televisiezenders van publieke omroepen bij wet voorgeschreven: drie landelijke, een regionale, een lokale en twee van de Vlaamse publieke omroep. Over de overige acht televisiezenders adviseren lokale programmaraden de kabelexploitanten. De rol van programmaraden is om een stem te geven aan de voorkeuren van verschillende bevolkingsgroepen (artikel 6.20 van de Mediawet 2008). De afgelopen jaren was het standaardpakket op de kabel groter dan het wettelijke basispakket van vijftien zenders, namelijk 30 tot 35 analoge televisiezenders. Naast de in de wet genoemde publieke zenders, waren de populairste Nederlandse zenders daarin als vanzelf opgenomen. In die omstandigheden hebben programmaraden hun advies benut voor opname van kleinere zenders, zoals muziekzenders voor jongeren, gespecialiseerde nieuwszenders en publieke zenders uit omringende landen. Nu het analoge standaardpakket kleiner wordt, ontstaat een zekere spanning tussen populariteit en pluriformiteit van het standaardpakket. Dit verklaart waarom er meer druk lijkt te staan op de relatie tussen kabelexploitanten en programmaraden.
Ik heb geen oordeel over de samenwerking tussen Ziggo en diens lokale programmaraden. Wanneer er geschillen zijn, is het Commissariaat voor de Media bevoegd om besluiten te nemen.
Deelt u de mening dat Programmaraden door de actie van Ziggo belemmerd worden in hun wettelijke taak om een pluriform pakket te adviseren? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen? Bent u bereid de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) hiernaar te laten kijken?
Zoals opgemerkt onder vraag 3) voorziet de Mediawet in het benodigde toezicht en behandeling van geschillen door het Commissariaat. Overigens treedt het Commissariaat pas op indien Ziggo de (definitieve) adviezen van programmaraden over de invulling van het kleinere analoge pakket niet opvolgt.
De NMA kan alleen optreden tegen overtreding van de Mededingingswet. Het gaat hier echter niet om een mededingingsrechtelijke kwestie.
Hoe oordeelt u over de ongelijkheid in het zenderaanbod tussen kabelexploitanten, indien Ziggo stopt met analoge doorgifte van buitenlandse publieke zenders? Bent u bereid (wettelijke) maatregelen te nemen waardoor zenders, die zich beschikbaar stellen voor het (analoge) aanbod bij de ene kabelexploitant, zich ook moeten laten opnemen in het pakket van andere kabelexploitanten?
Dat kabelexploitanten niet dezelfde analoge en digitale standaardpakketten hebben acht ik niet problematisch, zolang de spelregels van de Mediawet worden gevolgd. Regionale differentiatie biedt bovendien de gelegenheid om tegemoet te komen aan regionale voorkeuren in de verzorgingsgebieden van kabelbedrijven. De adviezen van lokale programmaraden zijn ook niet gelijkluidend en mede bedoeld om regionale voorkeuren over het voetlicht te brengen.
Hoe oordeelt u over het feit dat kabelexploitanten in het digitale pakket zonder enig overleg of waarschuwing zenders kunnen laten verdwijnen?
Zoals gesteld onder4 moeten kabelexploitanten hun klanten tijdig informeren over wijzigingen in de dienstverlening. Op dat moment kunnen abonnees ook opzeggen. Blijven kabelexploitanten in gebreke, dan kan OPTA optreden.
Ik neem de gelegenheid om de Kamer te informeren over de wijze waarop in de Mediawet 2008 de overgang van analoge naar digitale doorgifte van televisie via de kabel is geregeld. Zolang meer dan de helft van de abonnees analoge radio en televisie ontvangt, moet de kabelexploitant minimaal 15 televisie en 25 radiokanalen analoog blijven doorgeven, waaronder de voorgeschreven publieke zenders en de door de programmaraad geadviseerde zenders. Een kabelexploitant dient deze zelfde zenders – plus regionale publieke zender(s) uit de aangrenzende provincie(s) – door te geven in het digitale basispakket zodra meer dan de helft van zijn abonnees het programma-aanbod op digitale wijze ontvangt. Ziggo heeft nu beide verplichtingen, omdat het bedrijf alle abonnees – ook degenen met een digitaal pakket – voorziet van analoge signalen (die zonder set-top box te ontvangen zijn op extra toestellen in huis). De Mediawet verplicht kabelexploitanten niet om analoge signalen naast de digitale signalen te blijven doorgeven. Wanneer een kabelexploitant alleen digitale signalen doorgeeft, dan gelden onverkort de mediawettelijke bepalingen voor het basispakket, inclusief advisering door de programmaraad.
Bent u bereid een voorstel te doen voor de oprichting van een instantie waar klanten terecht kunnen met klachten en opmerkingen over het (digitale) zenderaanbod? Wilt u daarbij de mogelijkheid betrekken dat klanten daadwerkelijk invloed krijgen op de samenstelling van het digitale aanbod?3
Voor de zomer zal ik de Kamer informeren welk vervolg dit kabinet geeft aan de voorgenomen wetswijziging om het systeem van programmaraden te vervangen door een eigentijdse variant van consumenteninvloed. Het kabinet wil de regeling bovendien beter toesnijden op digitale omroepdistributie.
Deelt u de mening dat u door de huidige ontwikkelingen de les mag trekken dat nieuw in te stellen klantenraden voor de kabel over voldoende invloed moeten beschikken? Deelt u de mening dat een belangrijke eis daarbij de onafhankelijkheid van deze klantenraden is?
Zie het antwoord onder 8)
Wapenuitvoer naar Noord-Afrika en Midden-Oosten |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat Nederland in 2008 en 2009 toebehoren voor militaire transporthelikopters en nachtzichtkijkers aan Libië heeft geleverd?1
Ten dele. In augustus 2008 is een uitvoervergunning verleend aan een in Nederland gevestigd bedrijf om gereviseerde onderdelen van militaire transporthelikopters aan een Italiaans bedrijf te leveren. Dit bedrijf ruilde deze en andere elders ingekochte delen voor kapotte delen van de eerder vanuit Italië aan Libië geleverde transporthelikopters voor onderhoudsdoeleinden. Deze vergunningaanvraag is getoetst op de eindbestemming Libië. Begin 2010 heeft Nederland opnieuw een uitvoervergunning verleend voor een vergelijkbare omruil van onderdelen voor deze helikopters, maar deze vergunning heeft niet geresulteerd in een daadwerkelijke uitvoer.
In 2008 is een vergunning verleend voor tijdelijke uitvoer van twee nachtzichtkijkers voor een demonstratie aan het Libische ministerie van Defensie. De looptijd van deze vergunning is in 2009 verlengd met nogmaals een jaar. Uiteindelijk heeft de demonstratie niet plaatsgevonden en is de vergunning ongebruikt retour gezonden.
Wat is uw oordeel over het opheffen van het EU-wapenembargo in 2004 in het licht van de gebeurtenissen van de laatste dagen in Libië?
Het instellen van het wapenembargo was gebaseerd op de Lockerbie-kwestie en de vrees dat Libië aan een kernwapenprogramma werkte en geen medewerking gaf aan de internationale gemeenschap om die vrees weg te nemen. In 2004 maakte de Libische leider Muammar al-Gadaffi in beide kwesties een draai om schoon schip te maken en zich te conformeren aan de eisen die de internationale gemeenschap gesteld had. Omdat daarmee de grond voor het toen geldende wapenembargo verviel, is het opgeheven. Zie verder vraag 4.
Deelt u de opvatting dat wapenexportcriteria moeten worden toegepast? Indien neen, waarom niet? Kunt u aangeven waarom dat in dit geval niet is gebeurd? Deelt u de opvatting dat de wapenexportcriteria strenger moeten worden gemaakt? Indien nee, waarom niet? Zo ja, welke voorstellen zult u daartoe ondernemen?
Uiteraard moeten vergunningaanvragen voor wapenexport getoetst worden aan de criteria van het EU Gemeenschappelijk Standpunt. Dat is bij de betreffende vergunningaanvragen dan ook gebeurd. Bij de toetsing aan de criteria wordt echter, conform het Gemeenschappelijk Standpunt, rekening gehouden met de aard van de goederen, de eindgebruiker en het eindgebruik van de goederen.
De EU-lidstaten beoordelen periodiek of de oorspronkelijk uit begin jaren ’90 stammende criteria nog voldoen. Dit leidde bijvoorbeeld in 2008 tot een aanscherping van het 2e criterium inzake de mensenrechten. Daarenboven is een «Gebruikersgids» ontwikkeld met richtlijnen voor de interpretatie van de afzonderlijke criteria.
Deelt u de opvatting dat vanwege de inzet van de Libische strijdkrachten tegen de eigen geweldloos demonstrerende bevolking onmiddellijk een wapenembargo tegen Libië moet worden ingesteld? Zo ja, bent u ook bereid via de Europese Unie (EU) en de Verenigde Naties (VN) een dergelijk wapenembargo van kracht te laten worden? Indien nee, waarom niet?
Ja. Veiligheidsraadresolutie 1 790 van 26 januari jl. heeft een VN-wapenembargo ten aanzien van Libië ingesteld. De EU heeft dit op 28 februari gedaan.
Deelt u tevens de opvatting dat ook tegen Bahrein, Jemen en andere landen in de Arabische wereld onmiddellijk een wapenembargo moet worden ingesteld, omdat de regeringen van deze landen wapens inzetten tegen demonstrerende bevolking of gezien de situatie in de verleiding zouden kunnen komen dat te doen? Zo ja, bent u ook bereid via de EU en de VN een dergelijk wapenembargo van kracht te laten worden? Indien nee, waarom niet?
Nee. De regering heeft besloten nieuwe aanvragen voor wapenexport naar Jemen en Bahrein, evenals nieuwe aanvragen voor Tunesië en Egypte, aan te houden, totdat er aanleiding is voor een nieuwe overweging. Verlengingen van aanvragen voor deze landen zullen kritisch worden getoetst. Voor Libië, Syrië en Iran geldt dat geen wapenexportvergunningen worden afgegeven. Voor de andere landen in de Arabische wereld bieden de toetsingscriteria van het Gemeenschappelijk Standpunt voldoende mogelijkheden om gepaste terughoudendheid te garanderen.
Hebt u kennisgenomen van het jaarrapport van het Zweedse onderzoeksbureau SIPRI dat stelt dat de wereldwijde wapenhandel niet te lijden heeft gehad onder de economische wereldcrisis?2 Deelt u de opvatting dat het in het licht van toenemende economische schaarste aannemelijker wordt dat politieke spanningen makkelijker gewapenderhand worden uitgevochten? Indien neen, waarom niet? Deelt u de conclusie dat extra inspanningen van de internationale gemeenschap noodzakelijk zijn om de wapenproductie en -handel te doen verminderen? Zo ja, welke stappen neemt u op dat terrein?
Het jaarrapport moet nog verschijnen. In een recente publicatie van SIPRI over de honderd belangrijkste defensiebedrijven ter wereld wordt de conclusie getrokken dat de wereldwijde wapenhandel niet te lijden heeft gehad onder de economische crisis. Het onderzoeksinstituut legt daarbij een duidelijk verband tussen de groei van de omzetcijfers van veel van deze bedrijven sinds 2002, en de stijging van de Amerikaanse uitgaven voor militaire goederen en diensten in die periode.3
Economische schaarste kan aanleiding zijn voor onrust, onder andere wanneer die schaarste leidt tot significante prijsverhogingen van basisbehoeften. Dit kan politieke spanningen opleveren die in sommige gevallen – maar niet altijd – gewapenderhand uitgevochten worden.
De regering is van mening dat alles eraan gedaan moet worden om illegale wapenhandel en productie tegen te gaan en, zo mogelijk, stop te zetten. Wat betreft de legale wapenhandel en productie is de regering van mening dat deze onder strikte controle noodzakelijk is om veiligheid en stabiliteit te waarborgen.
Hebt u kennisgenomen van de internationale wapenbeurs IDEX 2011 in Abu Dhabi, die van 20 t/m 24 februari 2011 plaatsvindt?3 Hebt u er tevens kennisgenomen dat daar ook vijf Nederlandse wapenondernemingen hun waren tentoonstellen? Deelt u de mening dat dit in het licht van de repressie in de Arabische wereld ongepast is? Bent u bereid er bij Nederlandse wapenproducenten op aan te dringen zich van deelname aan deze beurzen te onthouden? Indien nee, waarom niet?
Ja, deze feiten zijn bekend. Het is niet de taak van de overheid om te voorkomen dat bedrijven deelnemen aan internationale tentoonstellingen, waarmee zij menen nieuwe markten te kunnen aanboren voor hun producten. Het is wel de taak van de overheid om eventuele aanvragen voor de tijdelijke uitvoer van militaire goederen die bij dergelijke tentoonstellingen worden gerepresenteerd, te toetsen en zo nodig af te wijzen. Dit gebeurt aan de hand van de acht criteria van het Gemeenschappelijk Standpunt.
Bezuinigingen op bibliotheken |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Sluiting bibliotheken is een sociale ramp»?1
Het betreffende artikel in het Algemeen Dagblad beschrijft mogelijke effecten op het bibliotheekwerk van voornemens tot bezuiniging op kunst en cultuur in de gemeentebegrotingen 2011. Zoals ik op 2 december 2010 in antwoorden op schriftelijke vragen van mw. Klijnsma (PvdA) al meldde, valt op dit moment nog geen uitspraak te doen over de exacte omvang van deze gemeentelijke bezuinigingen en over de wijze waarop gemeenten deze invullen. Wel kan uit onderzoek van de branchevereniging openbare bibliotheken (VOB) en het sectorinstituut openbare bibliotheken (SIOB) de conclusie worden getrokken dat vrijwel alle openbare bibliotheken (93%) in de raadsperiode 2010–2014 in meer of mindere mate te maken zullen krijgen met bezuinigingen.2 Onderzoek over bezuinigingen op kunst en cultuur bij gemeenten en provincies, dat ik op 14 februari naar de Tweede Kamer stuurde, bevestigt dit beeld.3
Deelt u de mening dat bibliotheken belangrijke ontmoetingsplaatsen zijn die bijdragen aan publieke vertrouwdheid?
Het is evident dat de openbare bibliotheek in veel gevallen ook een ontmoetingsfunctie vervult. Dat blijkt ook uit de Richtlijn basisbibliotheken die vijf kernfuncties onderscheidt: lezen en literatuur, ontwikkeling en educatie, kennis en informatie, kunst en cultuur, ontmoeting en debat. Van het lokale bestuur mag verwacht worden dat het de sociale effecten van voorgenomen bezuinigingen laat meewegen.
Is het voor u aanvaardbaar dat er van de duizend bibliotheken ruim driehonderd worden gesloten, zoals de Vereniging van Openbare Bibliotheken verwacht? Zo nee, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Er zijn nog geen harde cijfers over de omvang en invulling van gemeentelijke bezuinigingen op het bibliotheekwerk. Beschouwingen over de mogelijke effecten op het bibliotheekaanbod hebben daarmee een speculatief karakter.
Wat is – gezien de enorme bezuinigingen – de waarde van de passage in het Regeerakkoord dat bibliotheken «zoveel mogelijk worden ontzien»? Deelt u de mening dat dit een lege huls is als u geen maatregelen neemt?
Op grond van de Wet op het specifiek cultuurbeleid is het lokale bibliotheekwerk decentraal beleid dat behoort tot de bevoegdheid van de lokale overheid. Daarnaast zijn er taken voor de provincies en de rijksoverheid. In 2009 besteedden de drie overheden gezamenlijk circa € 530 mln. aan het bibliotheekwerk. Dit bedrag is als volgt opgebouwd: gemeenten circa € 450 mln., provincies circa € 40 mln. en rijksoverheid circa € 40 mln. De genoemde passage in het Regeerakkoord heeft betrekking op de uitgaven van de rijksoverheid. Zoals ik in mijn brief «Uitgangspunten cultuurbeleid» van 6 december 2010 heb gemeld, zal ik het budget voor bibliotheekwerk op de OCW-begroting conform het Regeerakkoord zo veel mogelijk ontzien.
Hoe kan de bibliotheek bij gemeenten op nummer één staan als post om op te bezuinigen, terwijl u bibliotheken zegt te willen ontzien?2
Zie het antwoord op vraag 4.
Bent u al in gesprek gegaan met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten met als inzet dat bibliotheken zoveel mogelijk worden ontzien bij de bezuinigingen, zoals gevraagd in de motie van 13 december 2010?3 Zo ja, wat was daarvan de uitkomst? Zo nee, wanneer gaat u de motie uitvoeren?
Ik zal dit onderwerp bij het eerstvolgende bestuurlijk overleg met de VNG aan de orde stellen en de Kamer over de uitkomsten informeren. In aanvulling hierop kan ik melden dat de VNG in november/december 2010 voor haar leden regionale bijeenkomsten over de toekomst van het bibliotheekwerk heeft georganiseerd. Daarin zijn actuele vraagstukken, zoals lokale bezuinigingen en de ontwikkeling van de digitale bibliotheek, in samenhang besproken.
Wapenhandel naar Egypte |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Is het waar dat het EU Annual report on Arms Exports 2009 meldt dat Nederland in 2009 wapenexportvergunningen heeft verstrekt voor de levering van grondvoertuigen en wapencomponenten aan Egypte ter waarde van 1,2 miljoen?1
Het EU Jaarrapport geeft geen specifieke goederenomschrijvingen en rapporteert op het niveau van goederencategorieën van de militaire lijst, de zogenaamde ML-posten. In 2009 is een vergunning met een waarde van iets meer dan € 1,2 miljoen afgegeven voor onderdelen van YPR- en M-113 APC pantservoertuigen. Deze informatie is opgenomen in de openbare maandoverzichten van afgegeven vergunningen voor de uitvoer van militaire goederen zoals die op www.rijksoverheid.nl/exportcontrole worden gepubliceerd.
Is het waar dat Frankrijk de leverantie van wapens aan Egypte heeft opgeschort?2
Duitsland heeft de wapenexport naar Egypte tijdelijk opgeschort en Frankrijk heeft de uitvoer van wapens en goederen voor de oproerpolitie naar Egypte stopgezet.
Is het tevens waar dat Duitsland wapenexporten naar Egypte uitstelt?3
Zie antwoord vraag 2.
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen uit 2004 over export van Nederlandse YPR-pantservoertuigen aan Egypte? Hebt u toezicht gehouden op het gebruik van de thans Egyptische pantservoertuigen tijdens de protesten van de laatste weken? Kunt u garanderen dat deze totaal niet zijn ingezet tegen de burgerbevolking? Kunt u een overzicht geven van het gebruik van deze voertuigen?4
Besluitvorming inzake de bovengenoemde leverantie heeft, zoals gebruikelijk, plaatsgevonden op basis van de toenmalige EU Gedragscode inzake wapenexport. Zo is de aanvraag individueel getoetst aan het zogenaamde mensenrechtencriterium (criterium 5) en aan het criterium over interne spanningen en conflicten (criterium 6). Hierbij werd met name op basis van de aard van het goed en de eindgebruiker nagegaan of er een verband kon worden gelegd tussen deze gegevens en de in Egypte geconstateerde mensenrechtenschendingen en interne spanningen.
De YPR-pantservoertuigen zijn geleverd aan de Egyptische landstrijdkrachten. Het is niet gebruikelijk om toezicht te houden op aan een andere overheid geleverde goederen. Deze voertuigen lenen zich niet voor inzet bij onlusten. Voor zover bekend zijn deze voertuigen niet ingezet tegen anti-regeringsdemonstraties.
Kunt u aangeven of er nog momenteel nog wapenexportvergunningen voor Egypte ter beoordeling zijn aangevraagd? Bent u bereid deze niet te honoreren vanwege de risico’s als gevolg van de politieke instabiliteit in Egypte? Bent u tevens bereid in EU-verband te pleiten voor een opschorting van alle wapenexporten naar Egypte totdat een democratische regering is verkozen? Indien nee, waarom niet?
Sinds het begin van het jaar is één vergunning voor Egypte afgegeven. Het exporterende bedrijf is, gelet op de onzekere situatie in dat land, verzocht de feitelijke uitvoer enige tijd op te schorten. In algemene zin zal de regering aanvragen voor Egypte op individuele basis blijven behandelen op grond van het EU Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapenexport. Daarbij zal in het licht van de huidige ontwikkelingen zoals gebruikelijk zeer kritisch gekeken worden naar het eventueel effect op de mensenrechtensituatie en naar de eindgebruiker.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak Spijkers |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Bent u bekend met de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep in de zaak Spijkers op 23 december 2010?
In de uitspraak oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat het ontslagbesluit en de uitkeringsregeling in stand blijven maar dat twee overwegingen bij de uitspraak van 1997 moeten worden aangepast. De Raad overweegt dat de bemoeienis van de heer Spijkers met de afwikkeling van het ongeval van de heer Ovaa een wezenlijke rol heeft gespeeld bij zijn ontslag en dat Defensie een overwegend aandeel heeft gehad in het ontstaan en voortbestaan van de verstoorde verhoudingen die de aanleiding waren voor het ontslag. De Raad baseert de herziening van zijn overwegingen op de in 2002 tussen Defensie en de heer Spijkers gesloten vaststellingsovereenkomst waarin is vastgelegd dat door Defensie jegens de heer Spijkers ernstig nalatig en onzorgvuldig is gehandeld, op de excuusbrief aan de heer Spijkers waarin dit evenzeer wordt erkend en op de rede van de staatssecretaris bij de uitreiking van de Koninklijke onderscheiding aan de heer Spijkers in 2003.
Ter uitvoering van de vaststellingsovereenkomst heeft Defensie, aanvullend op de uitkeringsregeling, een vergoeding van € 1,6 miljoen voor alle geleden en nog te lijden materiële en immateriële schade aan de heer Spijkers betaald. Sinds 2008 zijn nog enige praktische problemen opgelost die de heer Spijkers ondervond na de vaststellingsovereenkomst. De uitspraak volgt datgene wat is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst en de nadien genomen acties. Er zijn na de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep geen verdere acties ondernomen omdat het ontslagbesluit zelf en de daarbij getroffen uitkeringsregeling door de Raad in stand zijn gelaten.
Naar aanleiding van de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep en de herziene overwegingen heeft Defensie contact opgenomen met de FNV, die de heer Spijkers bijstaat. De FNV zal laten weten over welke onderwerpen nog overleg gewenst wordt.
Welke acties heeft u na de uitspraak ondernomen?
Zie antwoord vraag 1.
Is er vanuit uw ministerie contact opgenomen met de heer Spijkers? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit gesprek? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Drugshandel en diefstal bij DMO |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA), Wassila Hachchi (D66) |
|
|
|
Kent u het artikel «Bij materieeltak van defensie is drugshandel en diefstal de norm»?1
Kunt u de rapportage huishoudelijk onderzoek van 13 februari 2009 aangaande mogelijke integriteitsschendingen bij de Defensie Materieel Organisatie (DMO)/Ressort Bedrijfsondersteuning (RBO), die werd uitgevoerd door de Centrale Organisatie Integriteit Defensie (COID), naar de Kamer sturen?
Is het waar dat de problemen bij DMO, waaronder het niet ingrijpen bij integriteitsschendingen en onderling wantrouwen, nog altijd voortduren? Zo ja, was u hier van op de hoogte? Welke nadere maatregelen worden er nu of op korte termijn genomen om de problemen alsnog op te lossen?
Op welke wijze zijn de aanbevelingen van de COID opgevolgd? Welke nadere stappen en maatregelen zijn er genomen ten aanzien van de gehele defensieorganisatie, en DMO in het bijzonder, naar aanleiding van de bevindingen van de COID inzake integriteitsschendingen bij DMO?
Zijn de medewerkers die betrokken waren bij de integriteitsschendingen, en die genoemd worden in de officiële en vertrouwelijke verklaringen over deze integriteitsschendingen, nog altijd werkzaam bij DMO? Zo niet, zijn zij nog werkzaam bij de defensieorganisatie? Welke maatregelen zijn er genomen tegen deze medewerkers van DMO?
Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m g) van de COID ten aanzien van de organisatie? Wat was de reactie tot op heden van de directeur DMO op alle afzonderlijke aanbevelingen (a t/m h) van de COID ten aanzien van het personeel?
Is het Openbaar Ministerie ooit geïnformeerd over mogelijke integriteitsschendingen bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?
Is de Algemene Rekenkamer geïnformeerd over de integriteitonderzoeken van de COID bij DMO/RBO? Zo ja, wanneer?
Klopt het dat door het ontbreken van een stabiele leidinggevende factor, er door het personeel van DMO/RBO een «attractieve dienstverlening» wordt gehanteerd? Wat wordt verstaan onder «attractieve dienstverlening»?
Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat «opportunistisch beheer van dienstvervoer bestaat en het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is»? Wat wordt hier verstaan onder «opportunistisch beheer van dienstvervoer»? Is het waar, dat het materieel- en voorraadbeheer niet op orde is?
Kunt u de conclusie van de COID onderschrijven dat door opportunistisch beheer van dienstvervoer en het niet op orde zijn van materieel- en voorraadbeheer er een «risicovolle bedrijfsvoering» is ontstaan waarmee mogelijkheden worden geboden tot «onoorbaar gedrag»? Wat wordt hier verstaan onder «onoorbaar gedrag» en kunnen daarvan voorbeelden worden gegeven?
Deelt u de bevinding van de COID dat er sprake is van «een open winkel» bij Defensie? Welke elementen van de bedrijfsvoering hebben geleid tot het ontstaan van een «open winkel»? Van welke concrete integriteitsschendingen is in dit kader sprake geweest?
In hoeverre betreffen de al dan niet vermeende integriteitsschendingen uit de rapportages van de COID het ontvreemden van (onderdelen van) staatseigendommen, dan wel (onderdelen van) zaken die door de overheid geleased en/of in bruikleen zijn?
Het bericht dat de Verenigde Staten (VS) niet bereid waren Nederland te helpen bij het beperken van geluidsoverlast van AWACS |
|
Jasper van Dijk , Liesbeth van Tongeren (GL) |
|
Kent u de berichtgeving over de via Wikileaks naar buiten gebrachte berichten dat de VS geen hulp aan Nederland wilde bieden bij het beperken van de geluidsoverlast door AWACS-toestellen?1
Ja.
Hebben de VS tussen het moment dat de Board of Directors (BOD) van het AWACS-programma de opdracht gaven voor «re-engening / re-platforming of the AWACS-fleet» op 27 juni 2002 en het eerste ambtsbericht van april 2007 blijk gegeven van twijfels rond de haalbaarheid van het stiller maken van de AWACS-toestellen?
Zoals uiteengezet in de brief van heden van de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (kenmerk 2011–2000011311) mag van de zijde van het kabinet geen antwoord worden verwacht op vragen over de juistheid van de inhoud van de vermeende Amerikaanse ambtsberichten.
Zoals bekend maakt Nederland zich in internationaal verband reeds geruime tijd sterk voor structurele oplossingen van de geluidsproblematiek van de vliegbasis Geilenkirchen. Als een van de mogelijke oplossingen is de vervanging van de AWACS-motoren onderzocht. In juni 2007 verzochten de Navo-ministers van Defensie op initiatief van Nederland de Board of Directors van de NATO Airborne Early Warning and Control Programme Management Organisation (NAPMO) een uit 2004 stammende business case inzake de vervanging van de Navo AWACS-motoren opnieuw te bezien. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 15 oktober 2007 (Kamerstuk 31 200 X en 31 200 XI, nr. 16). Over de uitkomsten van de herziene business case is de Kamer geïnformeerd met de brief van 24 april 2008 (Kamerstuk 31 200 XI, nr. 109). Het bleek dat er vanuit financieel-economisch perspectief geen positieve business case was om de motoren van de AWACS-vliegtuigen te vervangen.
Waarom heeft de Nederlandse regering ook na april 2007 jegens de Tweede Kamer volgehouden dat stillere motoren een bijdrage zouden kunnen leveren aan de geluidsproblematiek, terwijl de VS volgens ambtsberichten aan de ambassadeur in Washington te kennen hadden gegeven daar grote terughoudendheid bij te zullen betrachten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe verklaart u dat (zoals blijkt uit het ambtsbericht van februari 2008) de toenmalig minister van Milieu bij collega’s uit de Europese Unie lobbyde voor de inzet van een vluchtsimulator, terwijl haar collega van Defensie op dat moment nog twijfelde aan de haalbaarheid van dat voorstel?
De toenmalige minister van Milieu heeft in de EU bepleit de mogelijkheid te onderzoeken om geluidseisen te stellen aan de Navo AWACS-vliegtuigen. Hierover is de Kamer in april 2008 per brief geïnformeerd (Kamerstuk 31 200 XI, nr. 109). Defensie heeft de Navo hierover geïnformeerd. In dezelfde brief is gemeld dat het investeren in een moderne vluchtsimulator op de vliegbasis Geilenkirchen één van de mogelijke maatregelen is die kan bijdragen aan het verminderen van de geluidsbelasting van Geilenkirchen en het beperken van het aantal vliegtuigbewegingen. Mede door inspanningen van Nederland heeft de Navo in juni 2008 besloten te investeren in een moderne vluchtsimulator (Kamerstuk 31 700 XI, nr. 66). Deze simulator is eind 2010 in gebruik genomen.
Heeft u, zoals toegezegd in uw brief van 18 juni 2010, de BOD op de hoogte gesteld van de strekking van de motie Jansen c.s.2 over het verzoek van het parlement aan de regering zo nodig de binnenvliegregeling te gebruiken en heeft u een reactie van de BOD ontvangen? Zo ja, hoe luidde die? Zo nee, bent u bereid daar alsnog om te vragen?
Conform de door de Kamer aangenomen motie heeft Nederland in de Board of Directors van de NAPMO gemeld dat het parlement de regering heeft verzocht per 1 januari 2012 desnoods de Navo-binnenvliegregeling te gebruiken om in 2012 een geluidsreductie van 35 procent te bereiken. De NAPMO BOD heeft daarvan kennis genomen.
Studenten die moeten betalen voor hun eigen tentamen |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Dokken om tentamen in te zien»?1
Ik acht het onjuist indien studenten zouden moeten betalen voor het inzien van tentamens.
Is het waar dat studenten soms geld moeten betalen om hun gemaakte tentamen in te zien of terug te ontvangen? Zo ja, kunt u een overzicht geven van opleidingen waar dit het geval is en welk bedrag daarvoor wordt gerekend?
Mij is, na een korte inventarisatie onder alle universiteiten en hogescholen, duidelijk geworden dat instellingen studenten niet vragen om een financiële tegemoetkoming voor het inzien van tentamens. Wel wordt de student meestal een (kostendekkend) tarief gevraagd voor een kopie van een tentamen. Studenten ontvangen hun tentamens niet terug; deze blijven in het bezit van de instelling.
Deelt u de mening dat het vreemd is dat studenten moeten betalen voor hun eigen tentamen? Zo ja, bent u bereid een einde te maken aan deze praktijken?
Zoals gezegd, vind ik het onjuist indien studenten zouden moeten betalen voor het inzien van tentamens. Indien instellingen daarvoor geld zouden vragen, zou ik daartegen optreden.
Gezondheidsklachten militair personeel in Uruzgan |
|
Harry van Bommel , Jasper van Dijk |
|
Is u bekend dat militairen die in Uruzgan hebben gewerkt ernstige gezondheidsklachten hebben gekregen die mogelijk het gevolg zijn uitstoot van uitlaatgassen uit de verbrandingsoven op Kamp Holland?1 Is het waar dat militairen hun beklag hebben gedaan bij de commandant? Wat was het oordeel van de commandant over deze klachten?
Voor en tijdens de missie in Afghanistan heeft Defensie op Nederlandse locaties onderzoek verricht naar de aanwezigheid van schadelijke stoffen in de lucht. In mijn brief van 12 november jl. (Kamerstuk 27 925, nr. 411) ben ik hierop nader ingegaan. Uit deze onderzoeken is gebleken dat er slechts incidenteel sprake is geweest van verhoogde waarden van schadelijke stoffen en dat langdurige of blijvende gezondheidsschade hierdoor niet waarschijnlijk is. Ik heb tot op heden geen aanwijzingen voor een toename van gezondheidsklachten als gevolg van de mogelijke blootstelling aan de uitstoot van verbrandingsovens. Na de voltooiing van de metingen in Afghanistan zal ik de Kamer informeren over het Nederlandse onderzoek en de resultaten van Britse en Amerikaanse onderzoeken.
Heeft de militaire geneeskundige dienst in Uruzgan onderzoek gedaan naar mogelijk verband tussen deze klachten en de verbrandingsovens? Bent u bereid de resultaten van de onderzoeken van het Nederlandse Ministerie van Defensie en dat van Britse en Amerikaanse onderzoeken aan de Kamer voor te leggen? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Om hoeveel ovens gaat het, waar staan zij? Wat is de capaciteit van die ovens?
Op Kamp Holland (Tarin Kowt) werden zes ovens gebruikt om gewoon afval te verbranden en twee ovens voor medisch afval. De maximale capaciteit van deze verbrandingsovens was 200 m³ per dag.
Volgens welke gezondheid- en milieunormen zijn de ovens ingericht? Kunt u dat toelichten?
Defensie hanteert in het buitenland waar mogelijk de Nederlandse gezondheid- en milieunormen tenzij de lokale regels strenger zijn. In Uruzgan is dat met de verbrandingsovens niet mogelijk gebleken. In de ovens werden onder toezicht huishoudelijk afval, werkmaterialen en medisch afval verbrand. Het afval was afkomstig van Nederlandse eenheden en die van bondgenoten op Kamp Holland. Gevaarlijke stoffen werden door lokale bedrijven afgevoerd. Bij verbranding is sprake van een chemische reactie van stoffen met zuurstof. Deze chemische reacties zijn afhankelijk van de aard en samenstelling van het afval, de toevoer van zuurstof en de verbrandingstemperatuur. De temperatuur in de verbrandingsovens is hoger dan 800 graden Celsius. Onder optimale omstandigheden zal er sprake zijn van een volledige verbranding met zo min mogelijk schadelijke bijproducten.
Op andere locaties in Uruzgan waar Nederlandse troepen verbleven, werd gebruikgemaakt van zogenaamde burnpits. Deze locaties waren te kleinschalig om een verbrandingsoven te plaatsen. In een burnpitis meestal sprake van een smeulbrand en dus van een onvolledige verbranding. Hierbij kunnen meer schadelijke stoffen vrijkomen. De locaties van deze burnpits zijn zodanig gekozen dat de hinder door de verbrandingsprocessen zo gering mogelijk was.
Wat wordt in de verbrandingsovens verbrand? Op welke temperatuur wordt het afval verbrand? Gaat het daarbij om huishoudelijk afval of worden ook werkmaterialen verbrand? Gaat het daarbij ook om chemicaliën en/of munitie? Is u bekend wat de chemische reacties kunnen zijn van de verbranding?
Zie antwoord vraag 4.
Maken ook (NAVO-)partners gebruik van deze oven? Zo ja, van welke? En is bekend wat zij daar in storten? Indien neen, waarom niet? En deelt u in dat geval de mening dat onmiddellijke openbaarheid moet worden betracht?
Zie antwoord vraag 4.
Problemen bij hogeschool INHolland |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht dat de bestuursvoorzitter van INHolland alsnog een jaarsalaris krijgt doorbetaald, terwijl hij deze week is opgestapt?1
Uit de nadere informatie die mij door de Raad van Toezicht van InHolland is verstrekt, blijkt dat het contract van de bestuursvoorzitter wordt beëindigd met ingang van 1 januari 2011. Tot die datum ontvangt hij zijn salaris. Na afloop van het contract wordt hem een schadeloosstelling toegekend. Overigens is er in het geval van de bestuursvoorzitter sprake van een beëindiging van het contract in onderling overleg. Zie verder het antwoord op vraag 2.
Vindt u een jaarsalaris van ruim 180 000 euro een «sobere ontslagvergoeding»? Kunt u zich voorstellen dat veel mensen niet begrijpen dat iemand die vanwege wanbestuur opstapt, alsnog een jaarsalaris meekrijgt?
Een «sobere ontslagvergoeding» stel ik mij anders voor. Op basis van de door mij ontvangen informatie over de getroffen regeling bij de beëindiging van het contract van de voormalig voorzitter van het College van Bestuur van Hogeschool InHolland heb ik vastgesteld dat er aanzienlijk verschil is tussen de kosten die daaruit voortvloeien en de kosten die zouden zijn gemaakt als de kantonrechtersformule was toegepast. Het verschil zal ik terugvorderen. Ik heb hierover een brief gezonden aan de Raad van Toezicht van Hogeschool InHolland.
Is het in de publieke sector gebruikelijk dat wanneer iemand zelf ontslag neemt, hij nog een jaar wordt doorbetaald? Zo nee, waarin verschilt de heer Dales van anderen?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Deelt u de mening dat de opgestapte bestuursvoorzitter van een publieke instelling niet in aanmerking dient te komen voor doorbetaling van zijn salaris tot oktober volgend jaar? Zo nee, waarom niet?
Zie de antwoorden op vraag 1 en 2.
Hoe kan het dat de vicevoorzitter van INHolland 10 000 euro meer verdient dan de heer Dales en daarmee boven de premiernorm uitkomt? Wat is de stand van zaken rond het wetsvoorstel topinkomens publieke sector?2
Is het waar dat tenminste één van de bestuurders van INHolland in 2009 al op de hoogte was van de verkorte afstudeertrajecten? Zo nee, hoe kan het dat betrokkenen het «zo goed als onmogelijk» achten dat zij hiervan niets wist?
Hoe oordeelt u over het feit dat betrokkenen niet met hun naam in de krant willen, «uit angst voor hun baan»? Deelt u de mening dat werknemers van een school te allen tijde vrijuit moeten kunnen spreken over wanbeleid op hun instelling? Hoe staat het met de klokkenluidersregeling in het onderwijs?
Waarom worden de «de beide zittende bestuursleden door de Raad van Toezicht niet verantwoordelijk geacht voor de situatie vóór Dales tijd»? Zij waren toen toch ook al lid van het bestuur? Wilt u over deze merkwaardige redenering in gesprek gaan met de Raad van Toezicht?
Wat voor maatregelen gaat u nemen indien blijkt dat niet alleen de bestuursvoorzitter, maar het gehele bestuur van INHolland in gebreke is gebleven rond de diplomafraude? Kunt u de Raad van Toezicht overrulen indien zij in een dergelijk geval niets onderneemt?
Gaat u de recente onthullingen betrekken bij het onderzoek dat de Inspectie uitvoert en wat april volgend jaar naar buiten komt?
Nederlandse opleidingscontracten voor huurlingenbedrijven met praktijk in Pakistan |
|
Jasper van Dijk |
|
Bent u bekend met een bericht dat meldt dat het Amerikaanse huurlingenbedrijf Blackwater, tegenwoordig Xe, opleidingen heeft verzorgd voor de Nederlandse politie?1 Komt u daarmee terug op uw eerdere mededeling dat Nederland Blackwater nooit in dienst heeft gehad?2 Zo nee, sinds wanneer maakt u gebruik van de diensten van Blackwater/opvolger Xe of dochterbedrijven? Wat heeft u doen besluiten een contact met hen af te sluiten?
Door vijftien medewerkers van het Korps landelijke politiediensten is een technisch/tactische training gevolgd, verzorgd door het bedrijf Terrorism Research Center. Tijdens deze training werd enkel gebruik gemaakt van de faciliteiten van Blackwater in Moyock. Deze training duurde zes dagen en is gevolgd van 29 maart t/m 3 april 2009. De reden voor afsluiting van een dergelijk contract is gelegen in het feit dat het Terrorism Research Center als enige in de wereld deze opleiding/training verzorgt.
Wat bedroegen de kosten van de opleiding en door welk ministerie werden of worden deze kosten gedragen? Voor welke periode geldt dit contract? Werden of worden naast de politie ook andere Nederlandse antiterreureenheden opgeleid?
In het totaal werd voor deze opleiding voor 15 medewerkers van het Korps landelijke politiediensten een bedrag van 38 929,35 Euro betaald (de prijs p.p. bedroeg 2 595,29 Euro). Onderhavige training vond plaats op basis van een eenmalig contract voor de duur van zes dagen. Het Korps Commando Troepen heeft van 10 t/m 23 februari 2005 met 60 personen getraind op het Blackwater trainingscomplex in North Carolina. Gedurende deze trainingsperiode is alleen gebruik gemaakt van faciliteiten. Trainingen zijn uitsluitend door eigen instructeurs verzorgd.
Wanneer werd het contract met het Direct Action Resource Center afgesloten?3 Verving dit het eerder afgesloten contract met Blackwater? Zo ja, waarom gebeurde dit? Indien nee, waar om gaat het dan wel?
Het op 9 februari 2009 ondertekende contract voor deze opleiding werd afgesloten met het bedrijf Terrorism Research Center en diende niet ter vervanging van een eerder contract, aangezien het een eenmalige opleiding betrof.
Wordt of werd er door het bewakingspersoneel van de Nederlandse ambassade in Pakistan nauw samengewerkt met Amerikaanse contractanten van Blackwater/Xe? Zo ja, zijn de op deze manier speciaal opgeleide leden van de politie of strijdkrachten ingezet, bijvoorbeeld bij het bewakingsdetachement van de ambassade? Of zijn er contractanten in dienst genomen? Zo ja, van welke onderneming?
Nee.
Zijn leden van dit bewakingsdetachement op 6 oktober 2009 door de Pakistaanse politie in Islamabad gearresteerd voor verboden wapenbezit? Zo nee, van welk bewakingsdetachement waren deze arrestanten? Is er een formele klacht hierover ingediend door de Pakistaanse politie?4 Zo ja, wat was uw antwoord op de klacht? Kunt u dat toelichten?
Op 6 oktober 2009 zijn enkele leden van een beveiligingsteam van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de Koninklijke Marechaussee, werkzaam bij de Nederlandse ambassade, staande gehouden bij een controlepost van de Pakistaanse politie. Deze personen zijn niet gearresteerd en konden na een kort oponthoud hun weg vervolgen. Er is geen formele klacht ingediend door de Pakistaanse politie. De ambassadeur heeft de kwestie besproken met de Pakistaanse autoriteiten.
Hebben nog meer incidenten plaatsgevonden waarbij bewakingspersoneel in dienst van de ambassade bij betrokken was? Zo ja, kunt u daarvan een overzicht geven en aangeven hoe deze zijn afgehandeld met de Pakistaanse autoriteiten?
Er zijn geen verdere incidenten geweest.
Bent u op de hoogte van de grote controverse die er in Pakistan is over de aanwezigheid van deze en andere Amerikaanse huurlingenbedrijven op Pakistaans grondgebied, zoals bleek uit het debat van 7 oktober 2009 in het parlement?5 Deelt u de opvatting dat het politiek onwenselijk is deze Pakistaanse gevoeligheid te blijven voeden en daarom noodzakelijk is geen werknemers van huurlingenbedrijven in te zetten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Pakistaanse media hebben in het verleden kritisch bericht over de aanwezigheid van gewapende buitenlandse beveiligers bij ambassades. Gezien de veiligheidssituatie ter plaatse hecht Nederland eraan voor de beveiliging van de ambassade in Islamabad gebruik te blijven maken van de Brigade Speciale Beveiligingsopdrachten van de Koninklijke Marechaussee. Ook is een door de Pakistaanse autoriteiten geautoriseerd bewakingsbedrijf actief voor de beveiliging van de ambassade.
De Pakistaanse overheid is op de hoogte van de aanwezigheid van de hiervoor genoemde beveiligers.
Klopt het dat de kwestie van de Nederlandse overtredingen ook aan de orde is gesteld voor een rechtbank in Lahore? Is het waar dat rechter Sharif van de Pakistaanse regering heeft geëist dat ze moest optreden tegen buitenlanders die van illegale activiteiten werden beticht? Zo ja, wat heeft Nederland de Pakistaanse regering hier op geantwoord?6
Berichtgeving over juridische stappen tegen Nederlandse beveiligers is louter uit de Pakistaanse media bekend. De Nederlandse ambassade in Islamabad heeft hierover nooit bericht ontvangen van de Pakistaanse autoriteiten.
Is het waar dat een voormalig hoofd van het bewakingsdetachement van de Nederlandse ambassade, hoofd is geworden van de Pakistaanse afdeling van de American Security Company Blackwater (XE Worldwide)?7 Deelt u de mening dat dit ongepast is, gezien de bijzonder slechte reputatie van Blackwater op het gebied van mensenrechten? Zo nee, waarom niet?
Mij is niets bekend over de huidige functies van voormalige werknemers van beveiligingsteams. De Nederlandse regering is overigens niet verantwoordelijk voor de beroepskeuze van voormalig overheidspersoneel.
Het gebruik van een politie-escorte om op tijd te zijn voor intern overleg |
|
Jasper van Dijk |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Van Middelkoop raast langs files»?1
Ik heb kennis genomen van het bericht.
In 2010 is vijftien keer verkeerstechnische begeleiding aangevraagd. Daarvan zijn er dertien uitgevoerd. In twee gevallen hoefde er geen gebruik te worden gemaakt van de geplande inzet. Deze aanvragen zijn gedaan om de taken als minister van Defensie en als minister voor Wonen, Werken en Integratie naar behoren uit te kunnen voeren.
Is het waar dat u dit jaar al vijftien keer om begeleiding van de Koninklijke Marechaussee (KMar) heeft gevraagd, waarmee files kunnen worden ontlopen? Kunt u per geval toelichten waarom er volgens u sprake was van «zwaarwegende redenen»?
Zie antwoord vraag 1.
Was er maandag 20 september jl. sprake van zwaarwegende redenen voor een escorte omdat u op tijd moest zijn voor «intern overleg» met «veel deelnemers die ook allemaal een drukke agenda hadden»?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat «intern overleg» geen zwaarwegende reden is om begeleiding van de KMar te vragen om daarmee files te ontlopen?
Nee. De aard van een overleg zegt niets over de urgentie daarvan.
Wat zijn per uur de (gemiddelde) kosten voor begeleiding van een minister door de Koninklijke Marechausse? Kunt u uw antwoord toelichten?
De gemiddelde kosten voor begeleiding van een minister door de Koninklijke marechaussee bedragen ca. 300 euro per uur.
Deelt u de mening dat zeer terughoudend moet worden omgegaan met de aanvraag van begeleiding door de Koninklijke Marechaussee? Wat onderneemt u indien dit niet het geval was?
Ja. Bewindspersonen dienen terughoudend te zijn bij het aanvragen van begeleiding door de marechaussee of het Korps Landelijke Politiediensten (KLPD).
Het verdwijnen van kleinkunst en cabaret op Radio 2 |
|
Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over de actie van het Comité Kleinkunst op Twee, dat zich hard maakt voor kleinkunst en cabaret op Radio 2?1
Ik heb kennis genomen van de actie van het Comité Kleinkunst op Twee. Hoewel ik het belang van culturele programmering, waaronder kleinkunst en cabaret onderschrijf, heb ik als staatssecretaris daarover geen oordeel. De culturele programmering op de publieke zenders is een aangelegenheid van de NPO.
In dit verband wijs ik op het concessiebeleidsplan 2010–2016 waarin de landelijke publieke omroep de doelstellingen beschrijft voor het domein expressie, waaronder drama, Nederlandse film, cabaret en satire. Dit domein is ook aangewezen als een van de vier speerpunten. Verder maken afspraken over het kunst- en expressie aanbod op publieke radio deel uit van de nieuwe Prestatieovereenkomst.
De verschuivingen in de programmering brengen met zich mee dat er nu vier radiozenders zijn die kleinkunst in de programmering hebben: Radio 1, Radio 2, 3FM en Radio 5 Nostalgia. De programma’s verdwijnen niet, maar zijn overgeheveld naar Radio 5 Nostalgia. Dit heeft te maken met het proces waarin de landelijke publieke omroep programma's beter laat aansluiten op doelgroepen. Radio 5 Nostalgia heeft vanaf de start een goed bereik opgebouwd onder de 55+ doelgroep.
Ook op Radio 2 blijft veel ruimte voor cabaret en kleinkunst. Jongere cabaretiers krijgen hier nu ook ruimte. Zo is er een nieuw programma van de VARA met Sara Kroos, voor cabaret, musical, kleinkunst, Nederpop en het laatste theater- en muzieknieuws. Andere bestaande programma’s (Spijkers met Koppen, Musical Moods) worden gecontinueerd. Ook op Radio 1 en 3FM is er aandacht voor theater, cabaret en kleinkunst. Over het geheel genomen is er meer aandacht voor deze programmacategorie.
Deelt u de mening dat «met het verdwijnen van deze programma’s het belangrijkste podium van de Nederlandse kleinkunst wordt opgeheven», omdat «de rijkdom van het Nederlandse lied, cabaret en kleinkunst wordt verbannen naar de rafelranden van het omroepbestel, waar de luisteraar het niet of nauwelijks oppikt»?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe rijmt u het verplaatsen van programma’s over kleinkunst en cabaret – bij uitstek populair onder jongeren – van Radio2 naar Radio5 Nostalgia onder het mom van een «verjongingskuur» van Radio2?2
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat de programmering a priori een zaak is van de publieke omroep, maar dat de politiek tegelijkertijd een taak heeft om te zorgen voor een prominente plaats voor Nederlandse kunst en cultuur en dus ook voor kleinkunst en cabaret?
De publieke omroep maakt zijn eigen programmatische keuzes. Op grond van artikel 2.1 van de Mediawet is de publieke omroep onafhankelijk van commerciële invloeden en, behoudens het bepaalde bij of krachtens de wet – van overheidsinvloeden. De Rijksoverheid is uitsluitend verantwoordelijk voor het algemene wettelijke kader waarbinnen de publieke omroep dient te functioneren.
De NPO heeft mij laten weten dat van Radio 2 en Radio 5 Nostalgia de aanpassingen in de programmering de instemming heeft van de omroepen die op deze zenders uitzenden. In de interne overleggen hierover zijn de omroepen unaniem akkoord gegaan met de plannen. Ook nu de uitvoeringsfase is begonnen, zijn er vanuit de omroepen geen klachten. De NPO heeft overigens in een gesprek aan vertegenwoordigers van het Comité uitleg gegeven over de plannen.
Wilt u bezien of de besluitvorming rond plaats en tijdstip van programma’s op radio en tv meer democratisch kan worden gemaakt, zodat meer rekening wordt gehouden met de zorgen van makers en kijkers/luisteraars?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid in overleg te gaan met betrokkenen (zendermanager, omroepen, makers) over een werkbare oplossing voor de kwestie die het Comité Kleinkunst op Twee aanroert?
Zie antwoord vraag 4.
Een HBO-docent die studenten zonder de vereiste kwaliteiten een diploma geeft |
|
Jasper van Dijk |
|
Halbe Zijlstra (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de uitzending van EenVandaag met een HBO-docent die studenten een diploma geeft, zonder dat zij over de vereiste kwaliteiten beschikken?1
Indien een docent moet beoordelen of een student aan de eisen van een tentamen of examen voldoet, dan behoort hij zich uitsluitend door kwaliteitsstandaarden te laten leiden. Als dat in dit geval niet gebeurd is, dan betreur ik dat. Ik stel overigens vast dat de leiding van de betreffende hogeschool én veel docenten publiekelijk ook eenzelfde reactie hebben gegeven.
De hogeschool heeft mij heeft laten weten dat individuele docenten niet beslissen over het wel of niet uitreiken van een diploma. Niet alleen zijn in de eindfase meer docenten bij die afweging betrokken (vaak ook onafhankelijke deskundigen), het geheel is ook ingebed in een geformaliseerd toetsbeleid, waarbij de examencommissie een belangrijke rol speelt. En het toetsbeleid is een belangrijk aandachtsgebied bij de accreditatie (zie ook het antwoord op vraag 2).
Hoe is het mogelijk dat studenten zonder het vereiste niveau toch in de eindfase van een opleiding kunnen belanden en daarna uit empathie een diploma wordt verstrekt?
Het is niet aan mij om te oordelen over individuele casuïstiek. Theoretisch kan het voorkomen, wanneer de tussentijdse toetsing binnen een opleiding niet op orde is, dat een student zonder het vereiste niveau in de eindfase van een opleiding belandt. Toetsing en examinering zijn echter belangrijke ijkpunten in de kwaliteitszorg en de accreditatie. In het accreditatiestelsel, zoals dat met ingang van volgend jaar van kracht is, zijn deze eisen verscherpt. Als alleen al het onderdeel examens en toetsing van een accreditatie negatief wordt beoordeeld, verliest een opleiding haar accreditatie. Daarmee kunnen situaties, zoals in de vraag bedoeld, in de regel worden voorkomen.
Deelt u de mening dat een bekostiging die meer is gericht op de nominale studieduur (en minder op diploma's), nog steeds een prikkel bevat om studenten zo snel mogelijk te laten afstuderen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik vind het goed dat we instellingen én studenten stimuleren met succes een diploma te behalen. Dat studenten daarbij worden gestimuleerd om niet al te lang te doen over het behalen van hun diploma, vind ik een goede zaak. Naarmate er immers meer vertraging in de studie optreedt, is de kans op uitval in de eindfase van de studie groter. Waar het om gaat is dat de bekostiging in evenwicht is met de inspanningsverplichtingen van de hoger onderwijsinstellingen en niet voornamelijk is gericht op outputfinanciering. Met het bekostigingsmodel dat per 2011 in werking gaat treden is daarin voorzien. In het huidige model ontvangen de hogescholen het merendeel van hun onderwijsbekostiging (ca. 60–80%) bij de afgifte van het bachelordiploma. Dit percentage wordt in het model, dat per 2011 in werking treedt, verlaagd naar ca. 20%.
Deelt u de mening dat een landelijk vastgesteld eindniveau en centrale examens meer garanties bieden tegen gesjoemel met diploma's? Zo nee, hoe voorkomt u dat de samenleving en de arbeidsmarkt (door alle onthullingen) steeds minder goed weten wat de waarde van een HBO-diploma is?
Ik hecht eraan te benadrukken dat in dit stadium niet is aangetoond dat hbo-diploma’s ten onrechte zijn afgegeven. De signalen daarover worden uiteraard wel zeer serieus genomen, zowel door de hogescholen als door mij. Naar die signalen lopen onderzoeken van de Inspectie van het Onderwijs.
In de brief van 28 juli jl. (Kamerstuk II, 31 288, nr. 109) is uiteengezet wat de checks and balances in het stelsel van het Nederlandse hoger onderwijs zijn evenals de aanscherpingen daarvan die in deze kabinetsperiode zijn ingevoerd. Met uw Kamer wil ik nader overleg voeren over de vraag of deze adequaat zijn om samenleving en arbeidsmarkt vertrouwen te geven in de waarde van hbo-diploma’s. Ik stel voor dit te doen naar aanleiding van de eindrapportage van de inspectie.
Wanneer is het op 20 juli jl. aangekondigde onderzoek van de Inspectie naar de HBO-diploma's klaar? Wordt bovenstaande zaak daar ook bij betrokken?
De tussenresultaten van het onderzoek van de inspectie is in uw bezit. InHolland is daarin meegenomen. Het op korte termijn weer op orde brengen van de kwaliteit van het onderwijs bij InHolland acht ik van het grootste belang om er zorg voor te kunnen dragen dat de studenten van deze instelling zo min mogelijk hinder ondervinden van de problemen.
Tegen deze achtergrond wil ik waarborgen dat de benodigde verbeteringen inclusief het naleven van de wet- en regelgeving met de grootst mogelijk spoed worden gerealiseerd. De inspectie zal daarom de belangrijkste onderdelen van het verbeterplan de grootst mogelijk aandacht geven en mij over de voortgang daarvan voorzover op dat moment te beoordelen uiterlijk half januari rapporteren. Dit betreft in elk geval ook de vragen die na het rapport Leers zijn opgeroepen over het moment waarop het college van Bestuur op de hoogte was van de situatie bij MEM en de signalen over mogelijke onoorbare druk op docenten. Mocht blijken dat verbeteringen onvoldoende zijn doorgevoerd zal ik een nader te bepalen sanctie opleggen aan de instelling. Dit staat los van eventuele sancties mocht definitief blijken dat er diploma’s onrechtmatig zijn verstrekt. Over het gerealiseerde niveau zal in april 2011 worden gerapporteerd.
Het artikel "HAWK personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt" |
|
Jasper van Dijk , Angelien Eijsink (PvdA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «HAWK Personeel wist niet van gevaren. Afweer waar je kanker van krijgt»?1
De staatssecretaris van Defensie heeft in zijn brief van 3 september 1998 (Handelingen 1997–1998, nr. 1731) gemeld dat de veiligheidsafstanden voor de HAWK-installatie van 1985 tot 1998 waren aangepast. Zoals uiteengezet in deze brief bleef ook bij de aangepaste veiligheidsafstanden de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling binnen de Navo-veiligheidsnorm. Deze norm voor de vermogensdichtheid van elektromagnetische straling heeft tot doel een overmatige opwarming te voorkomen. Een verband tussen het optreden van kanker en blootstelling aan radarstraling is overigens niet aangetoond. Hoewel de onderzoeksrapporten daar geen aanleiding toe gaven, is in 1998 vanwege onrust bij het personeel de veiligheidsafstand aangepast aan de door de fabrikant voorgeschreven veiligheidsafstand.
De staatssecretaris van Defensie heeft op 17 december 2009 in brief over de «Haalbaarheidsstudie HAWK» (Kamerstuk 27 580, nr. 14) melding gemaakt van de onderzoeken in België en Duitsland. Het onderzoek in de Verenigde Staten is mij niet bekend. In de brief van 17 december 2009 en in de antwoorden op vragen van de vaste commissie voor Defensie (Kamerstuk 27 580, nr. 16, verzonden 18 mei 2010) wordt geconcludeerd dat er onvoldoende mogelijkheden zijn voor een onderzoek naar de gezondheidseffecten van de Hawk-radar. Ik zie in het artikel in De Pers van 1 september jl. geen aanleiding dit standpunt te wijzigen.
Kunt u de Instructie 26224 van de directeur Materieel Koninklijke Luchtmacht, uitgevaardigd op 2 december 1985, en de originele fabrieksaanwijzingen voor het HAWK-afweersysteem naar de Kamer sturen?
Het Hawk-afweersysteem is in 2004 buiten gebruik gesteld. De gevraagde documentatie is niet meer in het bezit van Defensie. Intussen is bij het NATO Maintenance and Supply Agency (NAMSA) de systeemdocumentatie opgevraagd. Fabrieksaanwijzingen, Technical Manuals en meetrapporten van apparatuur zoals HAWK zijn doorgaans zeer omvangrijk en bovendien gerubriceerd. Ik zal de relevante delen van de documenten naar de Kamer zenden zodra deze beschikbaar zijn.
Is het waar dat Defensie de fabrieksaanwijziging betreffende de minimaal veilige afstand tussen de mens en de Improved Continuous Wave Acquisition Radar (ICWAR) heeft ingekort? Zo ja, op welke momenten sinds de ingebruikneming van de HAWK is dit gebeurd? Op basis van welke gegevens is besloten dat deze inkorting geen schadelijke gevolgen kan hebben voor degenen die met of in de nabijheid van het HAWK-afweersysteem werkten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat onderzoek in Nederland naar de gevolgen van blootstelling aan straling afkomstig van de ICWAR alsnog haalbaar is, wanneer er aansluiting gezocht wordt bij de resultaten van gelijksoortige onderzoeken die plaatsvonden in onder andere de VS, Duitsland en België? Zo ja, bent u bereid alsnog onderzoek te doen naar de gezondheidsrisico’s van militairen die hebben gewerkt met HAWK-radarinstallaties? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Het topsalaris van de collegevoorzitter van de TU-Delft |
|
Jasper van Dijk |
|
|
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de bestuursvoorzitter van de Technische Universiteit (TU) Delft 200 000 euro verdient, exclusief pensioenbijdrage?1
Hoe verhoudt dit zich tot uw eis drie jaar geleden dat het salaris van de nieuwe collegevoorzitter onder de balkenendenorm moest blijven? Is het waar dat u de Raad van Toezicht «dreigde te schorsen als het salaris te hoog zou zijn»? Gaat u dit alsnog doen, aangezien de Raad van Toezicht blijkbaar lak had aan uw eis?
Is het waar dat uw uitspraken op 10 oktober 2008 dat de TU Delft «binnen de norm is gebleven» en dat dit «bewijst dat het mogelijk is topbestuurders binnen de vastgestelde kaders aan te stellen», niet meer opgaan? Wat gaat u doen om dit alsnog waar te maken?2
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de wet op het maximumsalaris in de publieke sector? Wanneer ontvangt de Kamer dit wetsvoorstel?
Bent u het ermee eens dat bonussen meetellen in de berekening van het salaris? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen tegen de beloningsconstructie van de TU Delft?
Bent u bereid met de universiteit in overleg te gaan over aanpassing van het salaris van de bestuursvoorzitter? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat een topsalaris van twee ton voor een bestuursvoorzitter extra wrang is in verband met de geplande bevriezing van de salarissen van universiteitsmedewerkers?3
Erkent u dat het bevriezen van de lonen van universiteitspersoneel in strijd is met het sociaal akkoord dat werkgevers en werknemers anderhalf jaar geleden sloten? Zo ja, wat gaat u hiertegen ondernemen?
Deelt u de mening dat het hoge salaris van de collegevoorzitter tevens buitengewoon pijnlijk is vanwege de bezuiniging van 45 miljoen euro aan de TU Delft? Kunt u zich voorstellen dat universiteitsmedewerkers verbolgen zijn over het hoge salaris van de voorzitter van het College van Bestuur?4
Welke andere bestuurders in het (hoger) onderwijs verdienen meer dan de balkenendenorm? Bent u bereid een overzicht aan de Kamer te sturen?
Het bericht dat JSF-bedrijven een korting van 245 miljoen euro van de overheid ontvangen |
|
Jasper van Dijk |
|
Maria van der Hoeven (minister economische zaken) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Staat geeft JSF-bedrijven korting van 250 miljoen»?1
Ik herken mij niet in de voorstelling van zaken in het desbetreffende artikel.
Is het waar dat de JSF-bedrijven circa 245 miljoen euro minder hoeven terug te betalen aan de Nederlandse overheid dan aanvankelijk was afgesproken (c.q. het in 2002 berekende tekort van de businesscase)? Zo nee, om welk bedrag gaat het wél? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. In het Volkskrant artikel zijn vier bedragen (resp. € 42 miljoen, € 6 miljoen, € 144,9 miljoen en € 52,1 miljoen) opgeteld tot een totaal van € 245 miljoen. Deze posten hebben elk echter een geheel andere aard en oorsprong, waardoor in het artikel een onjuist beeld wordt geschetst. Hieronder vindt u een nadere toelichtingop de genoemde bedragen in de Volkskrant.
In 2002 bedroeg het Tekort van de JSF business case € 191 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Toen de business case in 2002 werd opgesteld bestonden er onzekerheden over de ontwikkeling van de waarden van de gehanteerde parameters. Daarom werd in de Medefinancieringsovereenkomst (MFO) vastgelegd dat er in 2008 een herijking zou plaatsvinden. Het genoemde bedrag van € 42 miljoen betreft een in 2002 overeengekomen eenmalige bijdrage van het ministerie van Economische Zaken als aanvullende dekking van het reeds berekende Tekort op de business case van € 191 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Dit kwam door dollarkoersontwikkelingen en een latere start van de aanschafperiode dan voorzien. Deze bijdrage is verwerkt in de EZ-begroting van 2002 en is meegenomen in de herijking van de business case in 2008. Deze € 42 miljoen zal dus door de Luchtvaartindustrie worden terugbetaald via de afdrachten over JSF-gerelateerde omzet en wordt in het artikel derhalve ten onrechte aangemerkt als een korting. De Kamer is over deze voorfinanciering geïnformeerd met de beantwoording van vragen van 6 maart 2002 (Kamerstuk 26 488, nr. 9), in het bijzonder in het antwoord op de vragen 301, 307, 308, 316, 318, 326, 343, 394 en het antwoord op vraag 325.
De herijking van de business case in 2008 resulteerde in eerste instantie in een Tekort van € 308 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001) maar is gecorrigeerd naar € 302 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Deze correctie van € 6 miljoen heeft betrekking op een foutieve berekening bij de herijking van de business case waartegen de Luchtvaartindustrie terecht bezwaar heeft gemaakt. Het betrof een fout bij de berekening van het zogeheten organisatiekostenvoordeel (Foreign Military Sales-kostenvoordeel). Uw Kamer is hierover geïnformeerd met de jaarrapportage over 2009 van het project Vervanging F-16 van 13 april 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 232) en met de beantwoording van de vragen van 30 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 224), in het bijzonder het antwoord op de vragen 12, 35 en 36.
De uitkomst van de herijking is vervolgens onderwerp van arbitrage geweest. De arbiters hebben eind 2009 het Tekort in de business case vastgesteld op € 157,1 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Het bedrag van € 144,9 miljoen uit het artikel (netto contante waarde, prijspijl 2001) is het verschil tussen het Tekort na de herijking van de business case in 2008 (€ 302 miljoen) en het Tekort na de arbitrage in 2009 over die herijking (€ 157,1 miljoen). De arbiters hebben een andere interpretatie gegeven dan de Staat van de manier waarop de dollarkoers voor de betalingen aan de Amerikaanse overheid voor de deelname aan de SDD-fase moest worden verwerkt. De arbiters oordeelden dat de omschrijving in de MFO van de te hanteren dollarkoers voor de periode tot 1 juli 2008 betekent dat geen termijnkoers mocht worden toegepast. Dat mocht volgens de arbiters alleen voor de periode vanaf 1 juli 2008. De arbiters hebben die visie uiteengezet op bladzijden 30 tot en met 33 van het Gedeeltelijk Arbitraal Eindvonnis. Uw Kamer is hierover reeds lopende het arbitrageproces op 30 juni 2009 geïnformeerd door vertrouwelijke inzage in het Gedeeltelijk Arbitraal Eindvonnis (Kamerstuk 26 488, nr. 190), en voorts met de brief over de afronding van het arbitrageproces van 2 december 2009 (Kamerstuk 26 488, nr. 208) en de brief over het bereiken van het akkoord met de Luchtvaartindustrie over de herijking van de business case op 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223) met als bijlagen het Gedeeltelijk Arbitraal Eindvonnis en het Arbitraal Eindvonnis.
Pas met het eindvonnis van de arbiters in 2009 is het Tekort in de business case definitief vastgesteld op € 157,1 miljoen (netto contante waarde, prijspeil 2001). Uw Kamer is hierover op 27 november 2009 geïnformeerd (Kamerstuk 26 488, nr. 207). De verandering in het Tekort in de periode 2002–2010 is derhalve geen korting voor de industrie maar is het resultaat van de herijking van de business case en de arbitrage, op grond van de MFO uit 2002.
Nadat de arbiters het Tekort definitief hadden vastgesteld, is met de Luchtvaartindustrie gesproken over een haalbare uitvoering van het arbitrale vonnis, dat bij het Tekort van € 157,1 miljoen zou leiden tot een afdrachtpercentage voor de industrie van 4,49. Een hoog afdrachtpercentage heeft een nadelige invloed op de bedrijfseconomische situatie voor de Nederlandse bedrijven in het F-35 programma. Indien dit zou leiden tot minder orders en een lagere omzet, heeft dit een negatieve invloed op de afdrachten van de industrie aan de Staat en ook op de werkgelegenheid bij de betrokken bedrijven. Gelet op de economische omstandigheden en de verslechterde concurrentiepositie van Nederlandse bedrijven heeft de Staat de Luchtvaartindustrie eind 2009 het voorstel gedaan dat van het door de arbiters vastgestelde Tekort van € 157,1 miljoen door de Luchtvaartindustrie € 105 miljoen via afdrachten wordt terugbetaald gedurende de looptijd van de MFO, wat neerkomt op een afdrachtpercentage van gemiddeld 3. De Luchtvaartindustrie heeft dit voorstel begin dit jaar geaccepteerd. Voordat dit voorstel kon worden gedaan, is in overleg met de toenmalige minister van Financiën afgesproken dat het resterende bedrag van € 52,1 miljoen (netto contante waarde) wordt terugbetaald door een uitgavenverlaging op het terrein van luchtvaart en industrie binnen de begrotingen van Economische Zaken en Defensie. Dit bedrag wordt in gelijke delen in mindering gebracht op de begroting van Economische Zaken en Defensie en vloeit terug naar de schatkist in de vorm van verminderde rentebetalingen op de staatschuld. Deze maatregel heeft derhalve geen consequenties voor de belastingbetaler. De Kamer is hierover geïnformeerd met de brief van 24 maart 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 223).
De Staat en de Nederlandse Luchtvaartindustrie hebben begin dit jaar overeenstemming bereikt over de herijking van de JSF Business Casezoals overeengekomen in de MFO. Uw Kamer is over de in het artikel genoemde bedragen en de onderbouwing daarvan door de jaren heen uitvoerig geïnformeerd. Voorts zijn de resultaten van de arbitrage en de overeenkomst tussen de Staat en de Luchtvaartindustrie aan de orde geweest tijdens het debat van 7 april 2010 (handelingen TK 2009–2010, nr. 73).
Hoe rijmt u deze korting met de belofte (onder meer van oud-minister Zalm) dat de belastingbetaler «geen cent» zou hoeven bij te dragen aan het JSF-project?
Zie antwoord vraag 2.
Gaat u zich inzetten om de belastingbetaler alsnog te ontzien voor wat betreft deze kosten? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe kijkt u met de kennis van nu terug op de Medefinancieringsovereenkomst? Vindt u een dergelijke constructie voor herhaling vatbaar?
Het JSF-programma biedt de Nederlandse Luchtvaartindustrie de mogelijkheid deel te nemen aan innovatieve en hoogwaardige vliegtuigontwikkeling. Tot eind 2009 heeft de Nederlandse Luchtvaartindustrie zoals gemeld in de jaarrapportage over 2009 van het project Vervanging F-16 van 13 april 2010 (Kamerstuk 26 488, nr. 232 ) voor $ 806 miljoen (lopende prijzen) aan opdrachten verworven.
In de MFO is vastgelegd onder welke voorwaarden de Nederlandse industrie zijn bijdrage levert aan het Tekort in de business case. In de MFO is zoveel mogelijk getracht recht te doen aan de belangen van zowel de overheid als het bedrijfsleven. De Staat en de Nederlandse Luchtvaartindustrie hebben begin dit jaar overeenstemming bereikt over de herijking van de JSF business case zoals overeengekomen in de MFO. Er is een goede balans gevonden tussen de afdrachtverplichting, de bedrijfseconomische gevolgen voor de Luchtvaartindustrie en de gezamenlijke belangen ten aanzien van werkgelegenheid en het behoud van een gezonde en innovatieve luchtvaartsector.
Gezien de specifieke kenmerken van de deelname aan het JSF programma en de vele variabelen die van invloed zijn, is er bij de MFO geen sprake van een constructie die algemeen toepasbaar is. Het verbinden van maatschappelijke opgaven aan economische belangen van ons land is een ontwikkeling waarbij medefinancieringsconstructies een nuttige rol kunnen vervullen.
Bent u bereid genoemde documenten van Economische Zaken naar de Kamer te sturen?
De Kamer is zoals hierboven is toegelicht in de afgelopen jaren over alle in het Volkskrant artikel genoemde bedragen uitvoerig geïnformeerd. In het betreffende artikel wordt aangegeven dat gebruik is gemaakt van documenten die naar aanleiding van een WOB-verzoek beschikbaar zijn gesteld. Deze informatie is daarmee voor iedereen vrij toegankelijk.
Gesjoemel met de kwaliteit in het VO en het HBO |
|
Manja Smits , Jasper van Dijk |
|
Marja van Bijsterveldt (staatssecretaris onderwijs, cultuur en wetenschap) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht waaruit blijkt dat scholen voor voortgezet onderwijs sjoemelen met eindcijfers om de goede naam van de school in stand te houden?1
Navraag bij de in het artikel geciteerde personen leert dat inhoud en strekking van hun beider boodschap genuanceerder zijn geweest. Er is geen sprake van een groeiend aantal klachten van leraren over bestuurlijke druk of van gesjoemel met cijfers in het voortgezet onderwijs, volgens de heer Dresscher. Hem zijn hiervan geen specifieke aantallen of concrete voorbeelden bekend. Navraag bij de inspectie heeft duidelijk gemaakt dat daar geen signalen bekend zijn van gesjoemel met cijfers zoals geschetst in het artikel.
In het gesprek met de journalist heeft de heer Dresscher er op gewezen dat het voorkomt dat het verschil tussen het gemiddelde cijfer voor het school examen (SE) en voor het centraal examen (CE) groter is dan wenselijk. Op de opbrengstenkaart, die de Inspectie van het Onderwijs jaarlijks voor elke school voor voortgezet onderwijs publiceert op haar website, wordt dit verschil tussen het SE en CE weergegeven. Dit verschil mag niet meer dan 0,5 punt zijn. Deze norm garandeert dat scholen hun schoolexamens op het juiste niveau afnemen en dat diploma’s een solide civiel effect hebben. Op een aantal scholen is dit verschil op dit moment groter dan 0,5 punt. Met deze scholen volgt een gesprek. Indien dit verschil langdurig te groot is of als er sprake is van andere risicosignalen zal dit leiden tot nader onderzoek. De ervaring leert dat het te grote verschil de betreffende scholen, ook in verband met de publicatie van dit verschil op het internet, aanzet tot het zelf nemen van maatregelen.
In het artikel in het AD wordt de indruk gewekt dat scholen docenten onder druk zetten om de eindcijfers van leerlingen in niet-eindexamenjaren kunstmatig hoog te maken. Gezien de opzet van het waarderingskader zoals de inspectie dit hanteert bij het toezicht is het ook niet aantrekkelijk op deze wijze het aantal zittenblijvers te minimaliseren. De inspectie bepaalt de opbrengsten van een school (afdeling) namelijk aan de hand van een viertal indicatoren:
Uitgaande van de in het artikel geschetste situatie zou dit het volgende betekenen: de leerlingen waarvan het cijfer kunstmatig hoog wordt gemaakt opdat zij overgaan naar het volgende leerjaar, zullen naar alle waarschijnlijkheid het jaar daarna in de problemen komen. Ook de kans dat het eindexamen met succes wordt afgelegd is minder groot. Dit betekent dat de school over het geheel van de vier punten alsnog negatief scoort indien de school zou proberen op deze manier te «sjoemelen met de cijfers».
Gaat u de voorbeelden onderzoeken die bij het AD bekend zijn van scholen «die de eindcijfers met één punt opkrikken of waar teamleiders gewoonweg de opdracht formuleren dat «maximaal 20 procent» van de leerlingen mag doubleren»?
Zowel bij de AOb als bij de Inspectie van het Onderwijs zijn dergelijke voorbeelden niet bekend. Daarbij, zoals ik heb aangegeven in het antwoord op vraag 1, maakt de opzet van het waarderingskader zoals de inspectie dit hanteert bij het toezicht het niet aantrekkelijk op deze wijze het aantal zittenblijvers te minimaliseren.
Gaat u met de Algemene Onderwijsbond overleggen over de klachten die bij hen binnenkwamen over leraren «die zeggen onder druk te zijn gezet door de schoolleiding om prestaties van hun leerlingen op te poetsen»?
Naar aanleiding van het artikel is er contact geweest met de AOb en de Inspectie van het Onderwijs. Uit deze gesprekken is naar voren gekomen dat er geen aanleiding is een onderzoek hiernaar te starten.
Is bekend op hoeveel scholen dit soort praktijken speelt? Zo ja, kunt u hiervan een overzicht geven? Zo nee, gaat u dit onderzoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 1 en 3.
Wat vindt u ervan dat de woordvoerder van de inspectie over het sjoemelen met cijfers zegt: «Het is voorstelbaar, ik zie het belang ook wel»? Is dit het standpunt van het kabinet?
Dit is niet het standpunt van de staatssecretaris en evenmin van de inspectie. De woordvoerder heeft juist benadrukt dat sjoemelen met cijfers geen enkele zin heeft, omdat aan het eind van de middelbare schoolloopbaan altijd het centraal examen volgt.
Is het toegestaan dat een school een maximum hanteert van het aantal leerlingen dat mag doubleren? Deelt u de mening dat dit onaanvaardbaar is, omdat het schadelijk is voor de kwaliteit?
Het is niet acceptabel dat een school een vast maximum hanteert van het aantal leerlingen dat mag blijven zitten en dat de school dit aantal desnoods door manipulatie van de cijfers behaalt. Een dergelijk maximum kan slechts worden gehanteerd als streefwaarde. Om dit streven te halen zal de school er voor moeten zorgen dat de onderwijskwaliteit (dus de opbrengsten en het onderwijsleerproces) zo goed is dat het aantal zittenblijvers als vanzelf laag is.
Deelt u de mening dat het gesjoemel met cijfers een gevolg is van de angst voor een slecht imago? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik al aangaf in mijn antwoord op vraag 2 is het manipuleren van het aantal zittenblijvers niet gunstig voor de totaalopbrengsten van een school. Er zijn mij ook geen voorbeelden van bekend.
Wel ben ik mij bewust van de wens van scholen een positief imago te willen hebben. De publicatie van de lijst met zeer zwakke scholen gaat ook uit van dit principe. De wil om niet op deze lijst te komen zorgt er mede voor dat scholen er hard aan werken de kwaliteit van hun onderwijs op voldoende niveau te houden of te krijgen.
Deelt u de mening dat bovengenoemde praktijken onaanvaardbaar zijn en dat hiertegen maatregelen genomen moeten worden? Gaat u onderzoek doen naar oplossingen? Zo nee, hoe voorkomt u dat deze praktijken worden voortgezet?
Zie mijn antwoord op vraag 1, 2, 3 en 6.
Wat is uw oordeel over de uitzendingen van EenVandaag, waaruit blijkt dat hogescholen makkelijk diploma’s weggeven vanwege de diplomabonus?2
Naar aanleiding van diverse artikelen in de pers en uitzendingen in de media over de beschuldigingen aan het adres van hogescholen over mogelijke lichtvaardige diplomaverstrekkingen heb ik afspraken gemaakt met de onderwijsinspectie over een in te stellen onderzoek. Bij brief van 28 juli 2010 heb ik u een algemene reactie op de gebeurtenissen van de afgelopen weken gegeven en heb ik u nader geïnformeerd over de onderzoeken die in dit verband zullen plaatsvinden. In deze brief heb ik tevens aangegeven dat ik u nader zal informeren over de rapportage van de inspectie die naar verwachting medio oktober klaar is.
Bent u het er mee eens dat de vaststelling van een landelijk eindniveau in het HBO kan bijdragen aan de kwaliteit van het diploma? Zo nee, waarom niet?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Gaat de Inspectie de vele reacties en voorbeelden onderzoeken die binnenkwamen bij EenVandaag en Geenstijl?3
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de oorzaken van de problemen in het (hoger) beroepsonderwijs? Bent u bereid daarbij te betrekken: de schaalvergroting, de financiering, de intimidatie van docenten, de kwaliteit en het vrijblijvende eindniveau van de opleidingen?
Zie mijn antwoord op vraag 9.