De Fraude Signaleringsvoorziening (FSV) |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u op hoogte van de berichtgeving over de brieven, die de Belastingdienst rondstuurt over de Fraude Signalering Voorziening (FSV)?1
Ja.
Klopt het dat er inmiddels 60.000 brieven verstuurd zijn en er in totaal 240.000 mensen op deze zwarte lijst stonden?
In mijn brief van 26 mei jl.2 ben ik, de Staatssecretaris van Financiën – Fiscaliteit en Belastingdienst, ingegaan op de laatste aantallen van de gefaseerde3 verzending van brieven. Met de verzendingen tot en met 16 juni zijn er ruim 200.000 brieven verstuurd.
Zoals wij in onze brieven van 10 juli 20204, 27 januari5 en 26 mei 20216 hebben aangegeven bedraagt het aantal burgers/natuurlijke personen in FSV ongeveer 240.000 en het aantal rechtspersonen ongeveer 85.000. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei en in de brief van 25 maart jl.7 informeren we naast burgers/natuurlijke personen ook ondernemers in de zin van de Wet Inkomstenbelasting (IB). Deze laatste groep valt onder de categorie rechtspersonen. In de beantwoording van het Schriftelijk Overleg van 22 april8 meldden we dat het om ongeveer 30.000 van de 85.000 geregistreerde rechtspersonen gaat. Het maximaal aantal te verzenden brieven komt daarmee op 270.000. Vanwege de uitzonderingsgronden krijgt een groot deel van deze mensen geen brief.
Kunt u uitsluiten dat deze mensen op enigerlei manier benadeeld zijn?
Een externe partij, PwC, onderzoekt de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven. Wij streven ernaar het onderzoek in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld. Ook zijn er een onderzoek naar de verstrekking van gegevens uit FSV aan convenantpartners en een analyse van de impact van FSV-registratie of de kwalificatie Opzet/Grove schuld (O/GS) bij een aanvraag van een minnelijke schuldsanering. Zoals ook in de brief aan mensen in FSV is aangegeven, is de verwachting dat veel mensen geen gevolgen hebben ondervonden van hun FSV-registratie. Als uit de lopende onderzoeken blijkt dat FSV-registraties onterechte gevolgen hebben gehad, gaan we over tot herstel.
Kunt u uitsluiten dat deze mensen op enigerlei manier etnisch geprofileerd zijn, dan wel gediscrimineerd zijn?
Nee, dit kan ik niet uitsluiten. FSV bevatte geen kolom voor nationaliteit of etniciteit. Dergelijke informatie werd dan ook niet standaard in FSV geregistreerd. Wel konden medewerkers in vrije tekstvelden zelf informatie opnemen over burgers of bedrijven. Er valt niet uit te sluiten dat hierbij informatie was opgenomen die direct of indirect informatie verschafte over de etniciteit van een specifieke burger.
KPMG schrijft in zijn rapport9 dat in 313 van 263.087 onderzochte signalen in het vrije tekstveld woorden voorkomen die kunnen duiden op de nationaliteit van de geregistreerde. Daarbij geeft KPMG aan dat de nationaliteit voor bepaalde belastingen een relevant of noodzakelijk gegeven kan zijn, zoals bij Inkomensheffing of bij inburgering, en dat de vastgelegde informatie in een deel van de gevallen direct is overgenomen vanuit een binnengekomen «Tips- en kliks»-melding van een burger en daarmee geen duiding van een medewerker van de Belastingdienst bevat. Een onderbouwing van de wettelijke grondslag en/of noodzakelijkheid ontbrak evenwel in de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB), waardoor deze verwerkingen mogelijk onrechtmatig waren.
PwC onderzoekt de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven. Daarbij kijkt PwC ook naar de oorsprong van signalen, om vast te stellen of een signaal door de Belastingdienst zelf is gegenereerd als risicosignaal of dat een signaal van een andere overheidsorganisatie kwam in het kader van een verzoek om informatie. Ook doet de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) onderzoek naar het gebruik van FSV door de Belastingdienst. Als uit een van deze onderzoeken aanvullende informatie naar voren komt zal ik indien nodig actie ondernemen en uw Kamer informeren.
Kunt u uitsluiten dat een tweede nationaliteit gebruikt is om de lijst samen te stellen?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u uitsluiten dat, eenmaal samengesteld, een tweede nationaliteit in de FSV is gebruikt om mensen te onderwerpen aan een zwaardere controle dan gemiddeld?
Zie antwoord vraag 4.
In hoeverre is er overlap tussen deze groep van ca. 240.000 mensen en de ca. 30.000 mensen die te maken hebben met de kinderopvangtoeslagenaffaire?
Ongeveer 7.000 personen die zich bij de herstelorganisatie kinderopvangtoeslag hebben aangemeld, staan in FSV geregistreerd. Dit aantal kan nog veranderen, bijvoorbeeld doordat er nog steeds nieuwe aanmeldingen bij de herstelorganisatie binnenkomen. Ouders in de hersteloperatie kinderopvangtoeslag worden separaat over een eventuele FSV-vermelding benaderd. Dit gebeurt door hun persoonlijk zaakbehandelaars.
Is er ook door andere uitvoeringsdiensten, zoals bijvoorbeeld de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND), gebruik gemaakt van de FSV?
Buiten de Belastingdienst hadden er geen andere organisaties toegang tot FSV. Mogelijk is wel informatie uit FSV gedeeld met overheidspartners. De Belastingdienst onderzoekt of en zo ja, in welke mate, gegevens uit FSV extern zijn gedeeld. Op 22 april jl.10 hebben wij uw Kamer hierover een stand van zaken gegeven.
Klopt het dat er in de FSV rijpe en groene meldingen stonden, variërend van uitgebreide onderzoekdossiers tot losse flodders, zoals telefonische klikmeldingen van de buren, of informatie-uitvragen van medeoverheden?
FSV bevatte inderdaad een verzameling van signalen met een verschillende oorsprong. De Belastingdienst en Toeslagen verwerken per jaar miljoenen belastingaangiften en aanvragen van toeslagen. Om dit werk goed uit te kunnen voeren, is het belangrijk om te kunnen beoordelen of de aangifte of aanvraag juist en volledig is, of dat nader onderzoek nodig is. De Belastingdienst toetst de aangifte of aanvraag aan de gegevens die hij tot zijn beschikking heeft, waaronder informatie en signalen van derden. FSV werd gebruikt voor de registratie van deze gegevens. Hierin registreerde de Belastingdienst signalen die konden duiden op fouten of (bewuste) niet-naleving van wet- en regelgeving. Bijvoorbeeld als iemand hoge reiskosten opgaf, terwijl hij dicht bij zijn werk woonde. Ook klikmeldingen van bijvoorbeeld Meld Misdaad Anoniem konden in FSV worden geregistreerd. Daarnaast werden er in FSV verzoeken geregistreerd van bijvoorbeeld een gemeente of UWV waarbij het inkomen van iemand opgevraagd werd. FSV werd daarbij als logistiek systeem ingezet om te zorgen dat de aanvragen tijdig afgehandeld werden. Tenslotte kon FSV ook worden gebruikt om te registreren dat iemand mogelijk slachtoffer was van (identiteits)fraude, bijvoorbeeld bij sommige meldingen bij het Meldpunt Slachtoffers Fraude. FSV was dus een systeem om verschillende signalen te registreren, niet alleen signalen van mogelijke risico in een aangifte of mogelijke fraude. De naam Fraudesignaleringsvoorziening was daarmee dus ongelukkig gekozen.
Wat was de wettelijke basis van deze FSV? Kunt u een instellingsbesluit van de FSV aan de Kamer doen toekomen?
Zoals bij het antwoord bij vraag 9 aangegeven is, werd FSV gebruikt voor de registratie van signalen. De registratie van deze signalen is nodig om de toezichthoudende taak van de Belastingdienst uit te voeren. Er is geen instellingsbesluit voor een applicatie nodig, maar de verwerkingen dienen wel te voldoen aan de wettelijke verplichtingen. FSV voldeed niet aan bepaalde eisen van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Daarom is FSV in februari 2020 uitgezet.
Bestaan er nog meer vergelijkbare zwarte lijsten? Kunt u ook van deze lijsten de instellingsbesluiten aan de Kamer doen toekomen?
Er is geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, van wat een zwarte lijst is. KPMG heeft in de zomer van 2020 onderzoek gedaan naar andere applicaties en processen die mogelijk niet voldoen aan de AVG. Hierover is uw Kamer in juli 202011 geïnformeerd. Daarnaast lopen er verschillende onderzoeken naar lijsten met risicosignalen en applicaties. Hierover is uw Kamer op 13 oktober 202012, op 27 januari 202113 en op 22 april jl.14 geïnformeerd. Zoals gesteld is er geen instellingsbesluit nodig voor het maken van een lijst of applicatie.
Waarom waren de wettelijke waarborgen van de Awb kennelijk niet van toepassing op de FSV?
De Awb is van toepassing op de Belastingdienst. Zoals wij uw Kamer hebben geïnformeerd op 2 maart15, 28 april16 en 10 juli17 2020, voldeed FSV niet aan bepaalde eisen van de AVG en is FSV daarom in februari 2020 uitgezet.
Hoe verhoudt de FSV en de andere zwarte lijsten zich tot de AVG en de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp)?
Er is geen duidelijke (juridische) definitie, ook niet in de AVG, wat een zwarte lijst is. Dat laat onverlet dat de Belastingdienst de processen zorgvuldig en conform wet- en regelgeving zoals de AVG moet uitvoeren. Dit betekent dat burgers geen onterechte gevolgen mogen ondervinden van handhavingsprocessen. In vragen 11 en 24 gaan wij nader in op de verhouding van FSV en andere lijsten tot de AVG. De Wbp was de voorganger van de AVG.
Bent u bereid alvast een bedrag te reserveren voor eventuele boetes van de Autoriteit Persoonsgegevens?
In de Kamerbrief van 10 juli 202018 is aangegeven dat de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) een onderzoek gestart is naar de verwerking van persoonsgegevens in en rond FSV. Dit onderzoek loopt nog. Mocht de AP besluiten dat er naar aanleiding van haar onderzoek een boete wordt opgelegd, dan zullen wij vanzelfsprekend aan onze verplichtingen voldoen. Hiervoor is geen bedrag gereserveerd.
Wie heeft er besloten tot de totstandkoming van de FSV?
In onze brief van 28 april 202019 zijn wij ingegaan op de totstandkoming van FSV en hebben wij tevens een tijdlijn FSV toegevoegd. Voordat de Belastingdienst beschikte over een registratiesysteem voor mogelijke fraudesignalen werden signalen lokaal eerst op papier en vervolgens in Excelsheets bijgehouden. De Belastingdienst heeft deze Excelsheets doorontwikkeld tot een overzicht voor Persoonsgericht Intensief Toezicht (het dagboek PIT). Vanaf 2001 ontstond er veel aandacht voor Belastingdienstbrede systeemfraude. Om een gerichte aanpak mogelijk te maken, ontstond de behoefte om een systeem te ontwikkelen om ook alle signalen rondom mogelijke systeemfraude overzichtelijk te krijgen. Omdat men op een lokaal kantoor van de Belastingdienst beschikte over dagboek PIT, is dit in 2009 vanuit praktische overwegingen breder binnen de Belastingdienst beschikbaar gesteld. Vanaf dat moment werken medewerkers uit diverse dienstonderdelen en lokale kantoren van de Belastingdienst met de applicatie. In 2014 werd dagboek PIT omgebouwd tot FSV vanuit de wens om lokaal ontwikkelde applicaties voor de hele Belastingdienst te laten werken.
Is de FSV tot stand gekomen in 2012, of zoals eerder gesteld is, in 2001?
In onze brief van 28 april 202020 zijn wij ingegaan op de totstandkoming van FSV en hebben wij tevens een tijdlijn FSV toegevoegd. Daarin staat dat FSV in 2014 is ontstaan uit een voorloper, het dagboek PIT.
Klopt het dan dat de FSV tot stand gekomen is onder politieke verantwoordelijkheid van Staatssecretaris Frans Weekers (VVD)?
Zoals aangegeven in de tijdlijn bijlage bij de brief van 28 april 202021 is FSV in 2014 voortgekomen uit het landelijk dagboek PIT.
Was Staatssecretaris Frans Weekers op de hoogte van de totstandkoming van de FSV?
De Belastingdienst gebruikt meer dan negenhonderd applicaties. Het is ons niet bekend of Staatssecretaris Weekers van de ontwikkeling van deze applicatie op de hoogte was.
Of was dit een autonoom initiatief van ambtenaren? Zo ja, wat zegt dit over de taakopvatting van deze ambtenaren?
De totstandkoming van FSV is beschreven in de brief van 28 april 202022 en de bijgevoegde tijdlijn. In het kader van het robuust maken van bedrijfskritische lokaal ontwikkelde applicaties, is in 2014 het dagboek PIT omgebouwd tot door de IV-organisatie van de Belastingdienst beheerde voorziening.
Zullen de mensen, die op de FSV staan, een schadevergoeding tegemoet kunnen zien?
De motie Snels23 verzoekt de regering in kaart te brengen hoeveel mensen door een vermelding in FSV ten onrechte geschaad zijn en welke schade deze mensen ondervonden hebben en op basis hiervan een mogelijke compensatieregeling uit te werken voor onterecht geraakte burgers. De eerste stap is het bepalen van eventueel onrechtmatig handelen. Hiertoe zijn er het externe onderzoek naar de effecten van FSV op burgers en bedrijven, het onderzoek naar de externe verstrekking van gegevens uit FSV en de analyse door de Belastingdienst van de impact van een FSV-registratie of de kwalificatie O/GS bij een aanvraag van minnelijke schuldsanering. Zoals aangegeven in onze brief van 25 maart jl.24 is de Belastingdienst bezig met de vormgeving van een tijdelijk organisatieonderdeel om onder andere (voor zover mogelijk) op individueel niveau in kaart te brengen of de registratie in FSV onterechte gevolgen heeft gehad en burgers hierover te informeren. Er wordt vooruitlopend op eventuele conclusies uit de lopende onderzoeken ook al nagedacht over oplossingen. Hiermee willen we burgers zo goed mogelijk helpen bij de informatievoorziening over FSV en – als daar op basis van de onderzoeken aanleiding toe blijkt te zijn – eventueel onrechtmatig handelen zo snel mogelijk rechtzetten.
Wanneer zal het onderzoek van de Belastingdienst naar de benadeling door de FSV afgerond zijn?
PwC onderzoekt de effecten van het gebruik van FSV op burgers en bedrijven. Wij streven ernaar het in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld. De mensen in FSV zullen hierover geïnformeerd worden.
Kunt u deze onderzoeken afronden voor 1 september 2021? Zo nee, waarom niet?
Dit is niet mogelijk. Het onderzoek wordt door PwC uitgevoerd met een planning die niet te verkorten is zonder dat de kwaliteit van de conclusies eronder lijdt.
Kunt u aangeven waarom de FSV op 27 februari 2020 uit de lucht is gehaald?2
Zoals wij uw Kamer hebben geïnformeerd op 2 maart26, 28 april27 en 10 juli28 2020 voldeed FSV niet aan bepaalde eisen van de AVG en is FSV daarom in februari 2020 uitgezet.
Kunt u aangeven op welke manieren de FSV niet voldeed aan de AVG en de Wbp?
Zoals wij hebben aangegeven in onze brief van 28 april 202029 voldeed de manier waarop meldingen werden geregistreerd in het FSV-systeem niet aan de AVG en was dit onacceptabel. Signalen van mogelijke fraude werden in het systeem geregistreerd waarbij onduidelijk was of en zo ja hoe er onderscheid gemaakt moest worden in de betekenis en het gewicht van de melding. Deze signalen konden ook door (te) veel medewerkers bekeken worden. Daarbij had FSV geen archieffunctie en werden gegevens niet geschoond. Ook was er sprake van een summiere logging binnen het systeem. Al deze aspecten kunnen er samen voor zorgen dat er informatie in het systeem staat die bijvoorbeeld onvolledig, onjuist of achterhaald is of die meer context vergt. KPMG heeft ook onderzoek gedaan naar de mate waarin FSV (niet) voldeed aan de AVG. Dit onderzoek is op 10 juli 202030 aan uw Kamer gestuurd.
Kunt u aangeven welke gegevens onterecht waren opgenomen in de FSV?
FSV voldeed niet aan de AVG en had daarom niet gebruikt mogen worden. Zoals beschreven in het KMPG-rapport31 bevatten sommige vrije tekstvelden informatie over nationaliteit, maar heeft de Belastingdienst in de GEB of in het register van verwerkingsactiviteiten niet aangegeven dat dit persoonsgegeven in de verwerkingsprocessen mag worden gebruikt. Een onderbouwing van de wettelijke grondslag en/of noodzakelijkheid ontbreekt. Daarmee waren deze verwerkingen mogelijk onrechtmatig. Zoals aangegeven doet PwC onderzoek naar de effecten van FSV op burgers en bedrijven. Wij streven ernaar het onderzoek in september 2021 te laten afronden. Vervolgens zullen de bevindingen met de Kamer worden gedeeld.
Hoeveel medewerkers hadden toegang tot de FSV? Welk aantal was volgens u acceptabel geweest?
In de beantwoording die op 10 juli 2020 aan uw Kamer is gestuurd32 van het schriftelijk overleg over FSV zijn wij hierop ingegaan. Er waren op enig moment ruim 5.000 autorisaties voor FSV. Het aantal autorisaties is eerder al teruggebracht van ruim 5.000 naar 1.229 op het moment van uitschakelen van FSV. Hiervan waren 695 autorisaties voor het alleen kunnen zien of er een signaal in FSV was, zonder de inhoud daarvan te kunnen raadplegen en 534 autorisaties voor het raadplegen en/of opvoeren/wijzigen van een signaal in FSV. Het is niet aan te geven wat een acceptabel aantal is. Wel is op grond van de AVG van belang dat alleen medewerkers voor wie gebruik van (gevoelige) persoonsgegevens noodzakelijk is voor de uitoefening van de taak, toegang hebben tot een systeem, waarbij ook processen zo worden ingericht dat deze groep medewerkers zo klein mogelijk is.
Kunt u aangeven waar burgers terecht kunnen die een brief hebben ontvangen over het feit dat zij vermeld waren op de FSV? Zo nee, waarom niet?
Er zijn verschillende mogelijkheden voor mensen die in FSV geregistreerd stonden en die behoefte hebben aan meer informatie of zich willen melden als ze denken mogelijk nadelige gevolgen te hebben ondervonden. Dit staat ook in de brief die mensen hebben ontvangen over hun FSV-registratie. Er is een speciaal telefoonnummer voor vragen over FSV opgericht. Daarnaast kunnen mensen zich melden bij twee meldpunten als ze verwachten onterechte nadelige gevolgen van FSV te hebben ondervonden. Zij kunnen zich via belastingdienst.nl/meldpunt melden als zij vermoeden dat ten onrechte geen minnelijke schuldsanering is toegekend of via belastingdienst.nl/fsv als zij vermoeden andere onterechte gevolgen te hebben ondervonden. Ze kunnen ook een AVG-inzageverzoek doen om inzicht te krijgen in de persoonsgegevens waarmee ze in FSV geregistreerd stonden. Zoals aangegeven in de brief van 26 mei jl.33 informeren wij burgers, voor zover mogelijk, na de zomer over de oorsprong van hun registratie in FSV.
Bent u bereid om hiervoor een speciaal loket/meldpunt en/of telefoonnummer te openen? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zoals beschreven in het antwoord bij vraag 27 zijn hier in maart een speciaal meldpunt en telefoonnummer voor geopend. Uw Kamer is hierover op 25 maart34 en 22 april jl.35 geïnformeerd.
Kunt u alle documenten die betrekking hebben op de FSV aan de Kamer doen toekomen, conform art. 68 van de Grondwet over het inlichtingenrecht van de Kamer?
Zoals het kabinet in zijn reactie op het advies van de Raad van State van 29 september 202036 heeft aangegeven, zal het kabinet gerichte verzoeken om specifieke documenten beantwoorden op eenzelfde wijze als onder de Wet openbaarheid van bestuur. Daarnaast heeft het kabinet in zijn reactie op het rapport «Ongekend Onrecht» van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 15 januari jl.37 aangegeven de grond «persoonlijke beleidsopvattingen» niet langer te willen hanteren als invulling van de weigeringsgrond «belang van de staat» uit artikel 68 Grondwet. Uiteraard willen wij zoveel mogelijk voldoen aan uw verzoek. Daarvoor is het van belang dat het gericht is. De vragen 29 en 30 zijn niet voldoende gericht om aan het verzoek te kunnen voldoen. Daarom is het lastig goed te zoeken naar de door uw Kamer verzochte documenten, en is de toezegging van het kabinet niet op het verzoek van toepassing. Om toch tegemoet te kunnen komen aan het verzoek wil ik het als volgt interpreteren: documenten die betrekking hebben op de beslissingen die genomen zijn ten aanzien van het ontstaan en gebruik van FSV. De Belastingdienst is daarom bezig met het inventariseren van deze documenten. Vervolgens zullen ze aan uw Kamer worden verstrekt. Ik wil daarbij alvast wel opmerken dat, zoals we ook in de tijdlijn bij de brief van 28 april 202038 hebben aangegeven, de voorloper van FSV is ontstaan vanuit de behoefte om in kaart te brengen welke werkstromen binnen een toenmalig fraudeteam aanwezig waren en de latere landelijke uitrol van deze behoefte. De verwachting is dan ook dat, omdat dit vanuit de uitvoering is ontstaan, de besluitvorming uit de periode 2014–2019 niet volledig gedocumenteerd te vinden zal zijn.
Daarnaast verwijs ik u graag naar het Besluit Wob-verzoek FSV/zwarte lijsten39 dat wij op 27 januari 2021 openbaar hebben gemaakt. Als bijlage bij het besluit vindt u de openbaar gemaakte stukken. Bij de brieven van 10 juli 202040 en 27 januari jl.41 hebben wij tevens al werkinstructies met betrekking tot FSV openbaar gemaakt.
Kunt u daarbij in ieder geval de werkinstructies/handboeken en alle managementverslagen betrekken?
Zie antwoord vraag 29.
Het gele boekje en de berichtgeving hierover op www.minvws.nl |
|
Attje Kuiken (PvdA), Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Wat is de officiële status van het gele boekje bij internationale reizen bij andere vaccinaties dan de coronavaccinaties, bijvoorbeeld hepatitis A, gele koorts of rabiës?
Het gele boekje heeft voor andere vaccinaties, conform de regelgeving van de International Health Regulations (IHR) (o.a. Annex 6 en 7) geen officiële status. Het gele boekje is alleen een, onder de IHR, geldig certificaat voor gele koorts. Conform de IHR is gele koorts de enige vaccinatie waarvan een bewijs gevraagd mag worden, dit bewijs moet dan voldoen aan de eisen zoals gesteld in de IHR. De pagina in het gele boekje met het certificaat van gele koorts is dan ook veel uitgebreider dan de pagina’s voor overige vaccinaties/medicatie, inclusief een declaratie en echtheidscertificering. Ook kunnen gele koorts bewijzen enkel door daarvoor gecertificeerde zorgverleners worden uitgegeven. Voor andere vaccinaties kan het gele boekje een vehikel of drager voor bijschrijving/registraties zijn maar daarvoor gelden geen eisen vanuit de IHR. Landen mogen t.a.v. andere vaccinaties zelf bepalen welke eisen zij stellen aan een vaccinatiebewijs/certificaat en wat zij hiervoor accepteren; veelal komt dit tot nu toe overeen met hetgeen opgenomen wordt in de registratie pagina’s van het gele boekje, maar dit hoeft niet. Het gaat in feite om de data in het boekje en niet om het boekje zelf (het boekje is enkel de drager van de data), daarom worden papieren certificaten, anders dan in het gele boekje, ook geaccepteerd als zij aan de eisen zoals door dat land gesteld voldoen.
Klopt het dat de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) aanbeveelt om, ongeacht de technische ontwikkelingen, analoge bewijzen, zoals het gele boekje, te gebruiken voor de registraties van vaccinaties?1 Wat is uw argument om dit niet te doen?
De WHO adviseert om ook analoge vaccinatiebewijzen beschikbaar te stellen. Het DCC en het coronatoegangsbewijs bieden ook de mogelijkheid om een papieren/analoge versie te downloaden/printen. Op die manier is er naast de digitale app ook altijd een papieren variant beschikbaar. Dit bewijs bevat dezelfde informatie, en meer, dan opgenomen wordt in het gele boekje. Dit bewijs kan ook in het gele boekje bewaard worden. De EU en Nederland voldoen daarmee aan het advies van de WHO.
Klopt het dat andere Europese landen, zoals Duitsland, het gele boekje wel als vaccinatiebewijs erkennen? Klopt het dat in Duitsland analoog zelfs leidend is en digitaal alleen als je dat wil?2, 3 Klopt het dat Duitsland benadrukt dat er geen centrale registratie komt?
Er zijn (nog) geen internationale standaarden waaraan een vaccinatiebewijs/certificaat voor overige vaccinaties, zoals tegen het COVID19-virus, moet voldoen. Landen mogen tav andere vaccinaties dan gele koorts zelf bepalen welke eisen zij stellen aan een vaccinatiebewijs/certificaat en wat zij hiervoor accepteren, veelal komt dit tot nu toe overeen met hetgeen opgenomen wordt in het gele boekje. Dit zie je nu ook met het COVID-19 vaccinatiebewijs. In de praktijk worden door sommige landen de gele boekjes, al dan niet met aanvullende eisen, dan wel andersoortige vaccinatiebewijzen die aan de eisen voldoen geaccepteerd.
In Duitsland wordt inderdaad het gele boekje als vaccinatiebewijs erkend. Daarnaast kan iedereen die gevaccineerd is aanvullend een digitaal vaccinatiebewijs (DCC) verkrijgen. Er is in Duitsland op dit moment geen centraal vaccinatieregister voorzien.
Is bij het opstellen van de registratiekaart overwogen om op de kaart een Engelse en Franse vertaling toe te voegen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het registratiekaartje mocht nadrukkelijk geen bewijs zijn en enkel dienen voor de eigen administratie. Om die reden is er niet overwogen om bij de kaart een vertaling toe te voegen.
Volstaat de Nederlandstalige registratiekaart bij het inreizen in landen die momenteel al vragen naar de vaccinatiestatus, omdat men dan bijvoorbeeld is vrijgesteld van quarantaine- en/of testplicht? Voor welke landen volstaat de registratiekaart niet?
Er zijn (nog) geen internationale standaarden waaraan een vaccinatiebewijs/certificaat voor overige vaccinaties, zoals tegen het COVID19-virus, moet voldoen. Landen mogen t.a.v. andere vaccinaties dan gele koorts zelf bepalen welke eisen zij stellen aan een vaccinatiebewijs/certificaat en wat zij hiervoor accepteren. Reizigers kunnen zelf nagaan welke eisen worden gesteld door het land waar zij naar toe willen reizen en of het registratiekaartje volstaat.
Wordt bij de reisadviezen, op nederlandwereldwijd.nl, per land aangegeven wat de minimale vereisten voor gevaccineerden zijn om in te reizen in het betreffende land en hoe zij hieraan kunnen voldoen? Zo nee, bent u bereid dit samen met de Minister van Buitenlandse Zaken te laten toevoegen aan de reisadviezen?
In de reisadviezen van Buitenlandse Zaken wordt doorgaans aangegeven onder welke voorwaarden een reiziger uit Nederland een land kan inreizen. Voor de EU landen staat daarbij in detail wat de vereisten zijn voor gevaccineerden. Als deze informatie bekend is voor andere landen buiten de EU wordt dit ook aangegeven in het reisadvies. In ieder geval wordt verwezen naar lokale websites waarop de informatie over inreismaatregelen te vinden is.
Is er een mogelijkheid om in het gele boekje te verwijzen naar de registratiekaart, bijvoorbeeld door gegevens over te schrijven van de registratiekaart of deze te voorzien van een (Engelstalige) stempel? Zo ja, welk advies wordt gegeven aan gevaccineerden? Zo nee, waarom niet?
Het gele boekje is een internationaal bewijs van inenting of profylaxe voor gele koorts op basis van de IHR (oa. Annex 6 en 7) en waarvoor door de IHR eisen worden gesteld aan het certificaat. Het gele boekje geldt als officieel certificaat voor de inenting tegen gele koorts. Voor andere vaccinaties kan het gele boekje een vehikel of drager voor bijschrijving/registraties zijn maar daarvoor gelden geen eisen vanuit de IHR. Er zijn (nog) geen internationale standaarden waaraan een vaccinatiebewijs/certificaat voor overige vaccinaties, zoals tegen het COVID19-virus, moet voldoen.
In principe wordt een bijschrijving in het gele boekje gedaan door degene die de vaccinatie gezet heeft. Het bijschrijven in het gele boekje is geen officieel bewijs (behoudens voor gele koorts) maar een registratie en het staat de vaccinatiezetter vrij om een wijze van bijschrijven te kiezen, zo ook via het uitgeven van een registratiekaartje. Mensen kunnen de vaccinatiekaartjes die ze hebben gekregen in hun gele boekje kunnen stoppen, maar ook dit kaartje is geen officieel bewijs.
De GGD (en sommige huisartsen) stempelen uit eigen beweging, dit is een mooie service, maar dit is niet verplicht en ik ga dit ook niet verplichten. Dat is ook niet nodig, omdat het vaccinatiebewijs is toegevoegd aan de CoronaCheck-app en sinds 1 juli wordt ook het DCC uitgegeven. Alleen het DCC en het coronatoegangsbewijs, waarvan het vaccinatiebewijs een onderdeel is, gelden als officiële door de overheid uitgegeven bewijzen. Vaccinatiebewijzen kunnen zowel digitaal als op papier worden opgevraagd. De betreffende persoon kan deze gebruiken om te reizen.
Hoe kan iemand bij het inreizen aantonen dat diegene met één prik van bijvoorbeeld BioNTech/Pfizer ook voldoende is gevaccineerd, omdat deze persoon dan ook moet aantonen dat hij of zij eerder het coronavirus heeft geahd? Wat kan de rol van het gele boekje hierbij zijn?
Mensen kunnen hun vaccinatiebewijs via het DCC krijgen; hier is in verwerkt dat iemand met een doorgemaakte COVID-19 infectie en één vaccinatie voldoende beschermd en volledig gevaccineerd is. Hierbij speelt het gele boekje geen rol.
De Europese Commissie werkt samen met de WHO om ervoor te zorgen dat het Europese digitale groene certificaat ook elders in de wereld wordt erkend. Op welke termijn wordt dit haalbaar geacht?
Op dit moment worden er op EU-niveau gesprekken gevoerd met ICAO (Internationale Burgerluchtvaartorganisatie) om te bezien welke technische mogelijkheden er zijn om de Europese DCC aan te sluiten met de rest van de wereld. Het is nog niet mogelijk om aan te geven op welke termijn dit zou kunnen worden geïmplementeerd.
Is het voor het inreizen van landen die niet met QR-codes werken niet vanzelfsprekend om ook voor coronavaccinaties het gele boekje te hanteren? Zo nee, waarom niet?
Het DCC heeft ook een papieren variant. Hierop staan alle gegevens, zodat de gegevens ook zonder QR-code gelezen kunnen worden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk en ieder afzonderlijk beantwoorden?
Helaas is het niet gelukt deze vragen binnen de standaard termijn te beantwoorden, hiervoor mijn excuses.
Het bericht dat rijksambtenaren maar weinig weten van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Rijksambtenaren weten weinig van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt: «De regio woont ver weg en bedelt altijd om geld»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de conclusies van het onderzoek van de Raad voor het Openbaar Bestuur?
Op grond van artikel 24 van de Kaderwet adviescolleges, zal ik binnen 3 maanden na ontvangst van het advies een reactie geven. Daar kan en wil ik niet op vooruitlopen, maar ik ben voornemens om voor het zomerreces een reactie aan uw Kamer aan te bieden.
Wat is uw reactie op het in het artikel geschetste beeld dat rijksambtenaren maar weinig weten van wat zich in Twente en de Achterhoek afspeelt?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Wat is uw reactie op de constatering dat rijksambtenaren ontwikkelingen van regio’s dichterbij Den Haag eerder serieus nemen dan ontwikkelingen van regio’s verder weg van Den Haag?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Deelt u de mening dat rijksambtenaren voor heel Nederland werken en dus iedere regio serieus moeten nemen?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Bent u bereid de rijksdienst hierop aan te spreken en zodra de coronamaatregelen het toelaten rijksambtenaren op werkbezoek te sturen naar Twente en de Achterhoek?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Hoe gaat u opvolging geven aan de conclusies van het onderzoek om de samenwerking tussen rijk en regio’s te verbeteren en ontwikkelingen in regio’s zoals Twente en de Achterhoek serieus te nemen?
Ik verwijs hier naar mijn antwoord op vraag 2.
Het aanbod van het Diaspora Medisch Team Nederland om steun aan het vaccinatieprogramma in Suriname te faciliteren |
|
Alexander Hammelburg (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raoul Boucke (D66), Jan Paternotte (D66), Don Ceder (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Diaspora Medisch Team Nederland in startblokken om Suriname te helpen bij vaccinatieprogramma»?1
Ja.
Herinnert u zich de uitspraken tijdens het debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus op 12 mei 2021, waarin u stelt dat «wij in de richting van Suriname een grote verantwoordelijkheid hebben» en dat wij «het gesprek moeten aangaan over de vraag waar we zouden kunnen helpen»?
Ja.
Heeft u inmiddels contact gehad met de Minister van Volksgezondheid van Suriname? Zo ja, wat is hier uitgekomen? Zo nee, waarom niet?
Op woensdag 26 mei en op dinsdag 1 juni jl. heb ik een gesprek gehad met de Minister van Volksgezondheid van Suriname. En nog steeds sta ik in contact met mijn collega. In de Corona-stand van zaken brief van vrijdag 28 mei jl. (2368124-1009693 PDC19) heb ik u over de uitkomsten hiervan geïnformeerd.
Klopt het dat Nederland vaccins beschikbaar zal stellen aan het vaccinatieprogramma van Suriname? Zo ja, om hoeveel vaccins gaat het en op welke termijn worden deze geleverd?2
Op 9 juni jl. heeft de regering 90.000 doses AstraZeneca plus naalden en spuiten naar Suriname gestuurd. Verder heeft Nederland toegezegd dat er vanaf week 25, mits de leveringen het toelaten, vaccins worden geleverd aan Suriname. Tot die tijd blijf ik mij inspannen om eerder vaccins te kunnen leveren aan Suriname.
Voor meer informatie verwijs ik graag ook nog naar de stand-van-zakenbrief Covid 19 van 28 mei jl. (Kamerstuk 25 295, nr 1241).
Kunt u reageren op het aanbod van het Diaspora Medisch Team Nederland om logistieke ondersteuning te bieden? Hoe kunt u helpen om dit aanbod te faciliteren?
Tijdens het gesprek dat ik voerde met mijn Surinaamse counterpart, dhr. Ramadhin, gaf de Minister tevens aan dat Suriname een grote behoefte heeft aan medisch personeel. Momenteel brengen we samen met Suriname vraag en aanbod bij elkaar. Oud-directeur-generaal van het RIVM, dr. M. Sprenger, heeft vanuit Nederland de coördinatie hiertoe op zich genomen. Hij is momenteel in Suriname samen met een team van Nederlandse zorg professionals. In het vliegtuig had hij eveneens medische hulpmiddelen en COVID-testen mee.
Belemmeringen voor gezinshuizen en pleegouders. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Is bekend hoeveel gezinshuizen er in 2020 waren? Stijgt het aantal gezinshuizen nog steeds? Hoeveel kinderen verblijven momenteel in een gezinshuis en bij pleegouders? Is bekend wat de verdeling is in type constructies, zoals loondienst, franchise en zelfstandig?
In opdracht van het kernteam gezinshuizen1 heeft het Nederlands Jeugdinstituut samen met Gezinspiratieplein een publicatie gezinshuizen opgesteld (de eerste vijf factsheets werden opgesteld door Gezinspiratieplein). Deze publicatie, bijgevoegd bij deze beantwoording, geeft inzicht in de cijfers over 2020. Zoals hier staat beschreven, was de werkwijze bij het opstellen gedeeltelijk anders dan in 2018 en voorheen. Hierdoor zijn de gegevens uit voorgaande factsheets niet volledig te vergelijken met de huidige cijfers. Toekomstige publicaties zullen dezelfde werkwijze als de huidige werkwijze hanteren en zullen gebruik maken van de definitie van gezinshuizen zoals beschreven in de Kwaliteitscriteria Gezinshuizen2.
Uit de cijfers blijkt dat er in 2020 in totaal 979 gezinshuizen waren met in totaal 3.678 jeugdigen. In 2018 ging dit om 937 gezinshuizen waar 3.113 jongeren verbleven3. Over het algemeen is sprake van een stijgende lijn: in 2016 ging het om 764 gezinshuizen waar 2.594 jongeren verbleven. De publicatie gaat ook nader in op de verdeling tussen typen gezinshuizen zoals loondienst of zelfstandige gezinshuizen.
Uit de meest recente factsheet pleegzorg van Jeugdzorg Nederland (bijgevoegd bij deze beantwoording) blijkt dat in 2020 23.093 jeugdigen bij pleegouders hebben gewoond. In 2019 waren dit 23.272 jeugdigen en in 2018 22.741. De bijgevoegde factsheet pleegzorg gaat nader in op de meest recente cijfers omtrent pleegzorg.
Wat is het huidige tekort aan pleegouders en gezinshuisouders? Zijn er (zeer) jonge kinderen die nu in een instelling zijn geplaatst omdat er onvoldoende pleegouders en gezinshuisouders zijn?
De factsheet pleegzorg geeft aan dat in 2020 in totaal 17.312 pleeggezinnen waren. Er zijn alleen cijfers beschikbaar over het aantal kinderen dat op pleegzorg wachtte op 31 december. Op 31 december 2020 waren dit 427 jeugdigen, 9% minder dan in 2019. Voor hen is nog geen bemiddeling gestart. Daarnaast was voor 442 jeugdigen op 31 december de aanvraag voor plaatsing bij pleegouders in behandeling bij een pleegzorgorganisatie (dat is een afname van 12% in vergelijking met 2019). Voor hen werd een passend pleeggezin gezocht: de bemiddeling was gestart, maar een plaatsing was nog niet (definitief) rond. Dit heeft voornamelijk te maken met een tekort aan pleegouders en onvoldoende keuzemogelijkheden voor een juiste match. In totaal wachtten op 31 december 2020 869 jeugdigen op plaatsingen bij pleegouders (zie bijgevoegde factsheet pleegzorg 2020). Er kan niet worden aangegeven wat het exacte tekort aan pleegouders is. Een eventueel tekort hangt af van zaken als de in- en uitstroom van pleegkinderen en pleegouders, het aantal kinderen per pleeggezin, de specifieke wensen en behoeften van pleegkinderen die wachten op pleegzorg (niet alle pleegouders kunnen voor alle pleegkinderen zorgen), regionale spreiding van pleeggezinnen en vraag naar pleegzorg en de vorm van pleegzorg die kinderen op een wachtlijst nodig hebben (zoals voltijds of deeltijdspleegzorg).
Is er nog steeds sprake van een groot verschil in regionale spreiding?1 Zo ja, is bekend waarom het aantal gezinshuizen per regio zo verschillend is?
Bijgevoegde publicatie Gezinshuizen beschrijft de spreiding van het aantal zelfstandige gezinshuizen per regio en het aantal gezinshuizen in loondienst per provincie. Er zijn regio’s met relatief veel zelfstandige gezinshuizen. Zo zijn er in regio’s als Zeeland, Twente en Drenthe tussen de 25 en 30 zelfstandige gezinshuizen per regio actief. Daarnaast zijn er regio’s waarin niet of nauwelijks zelfstandige gezinshuizen actief zijn, zoals Haarlemmermeer, Utrecht-stad en Zuid-Kennemerland. Ook het aantal gezinshuizen in loondienst verschilt per provincie. Zo zijn in de provincie Noord-Holland 93 gezinshuizen in loondienst actief, tegenover 2 in Friesland.
Er kunnen verschillende factoren ten grondslag liggen aan deze regionale spreiding. Ten eerste is, zoals ook in de publicatie gezinshuizen staat beschreven, niet van alle zorgaanbieders bekend of ze gezinshuizen actief hebben. Het beeld is daarom niet volledig, waardoor sommige regio’s wellicht ondervertegenwoordigd zijn in de cijfers. Daarnaast kan regionale spreiding afhankelijk zijn van zaken als beschikbaarheid van geschikte woonruimte, de vraag naar gezinshuiszorg en regionale inspanningen en ondersteuningsstructuren voor gezinshuizen.
Is bekend wat de leeftijdsopbouw is van kinderen in gezinshuizen? Wordt er sinds het uitbreiden van het tarief voor verlengde pleegzorg ook langer gebruik gemaakt van gezinshuiszorg voor jongvolwassenen na hun 18e?
Uit de meest recente cijfers van het CBS blijkt dat in 2020 5.310 kinderen en jongeren een vorm van gezinsgerichte jeugdhulp hebben ontvangen (waaronder gezinshuiszorg). De leeftijdsopbouw van deze jeugdigen was als volgt:
Uit de CBS-cijfers blijkt dat in 2020 1.795 jongeren van 18 jaar of ouder pleegzorg hebben ontvangen en 320 jongeren van 18 jaar of ouder een gezinsgerichte vorm van jeugdhulp met verblijf. In 2019 ging dit om 1.175 jongeren binnen de pleegzorg en 310 binnen gezinsgericht. In 2018 waren dit 540 jongeren (pleegzorg) en 265 jongeren (gezinsgericht).
Over het algemeen maken meer jongvolwassenen binnen de pleegzorg en gezinshuizen ook na volwassenheid gebruik van de geboden hulp. Deze stijging is in lijn met de afspraken die het Rijk heeft gemaakt met de sector om pleegzorg en gezinshuiszorg voortaan standaard tot 21 jaar in te zetten.
Kunt u uiteen zetten wat de landelijke eisen zijn voor gezinshuisouders als het gaat om opleiding en aanvullende eisen zoals de SKJ (Stichting Kwaliteitsregister Jeugd)-registratie? Zijn er landelijke eisen over de financiële situatie? Herkent u het beeld dat er nogal wat verschillende aanvullende eisen door gemeenten worden gesteld en dat ook het toezicht langs verschillende lijnen loopt? Staat u ervoor open om betere afspraken te maken zodat er meer eenduidigheid komt in eisen over financiën, opleidingsniveau en toezicht?
De eisen voor gezinshuisouders zijn vastgelegd in de Kwaliteitscriteria Gezinshuizen5. Deze zijn door een kernteam van experts met inbreng van de gezinshuissector zelf opgesteld. Ze beschrijven de kenmerken waaraan een goed gezinshuis dient te voldoen. Er worden ook voorwaarden gesteld aan de opleiding en daarmee samenhangende SKJ-registratie-eisen voor gezinshuisouders.
Ook gemeenten stellen eisen aan de gezinshuiszorg. Bij de aanbesteding en inkoop van de gezinshuiszorg dienen gemeenten naast de financiële voorwaarden ook te letten op de kwaliteit van geleverde gezinshuiszorg. Daarmee zijn ook voor gemeenten de Kwaliteitscriteria Gezinshuizen richtinggevend voor het vaststellen van kwaliteit van de gezinshuizen en belangrijk bij de inkoop van deze zorg.
Landelijk is er een handreiking tariefstelling gezinshuiszorg ontwikkeld6. Deze handreiking, opgesteld door Jeugdzorg Nederland, VNG, VGN en Present24x7, geeft gemeenten en aanbieders meer houvast over de opbouw en hoogte van tarieven in de gezinshuiszorg.
Het toezicht op de gezinshuizen vindt plaats door de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ). Zij toetst of de gezinshuizen voldoen aan het toetsingskader voor kleinschalig zorgaanbod. De Kwaliteitscriteria Gezinshuizen worden ook door de IGJ gebruikt voor het bepalen van eisen van het toetsingskader.
Gemeenten, aanbieders van gezinshuiszorg en de IGJ hebben ieder vanuit de eigen verantwoordelijkheid een taak om de kwaliteit en de voorwaarden waaraan gezinshuiszorg dient te voldoen te bepalen en te bewaken. De Kwaliteitscriteria Gezinshuizen zijn hierbij leidend.
Bent u bekend dat veel gezinshuizen contracten hebben bij meerdere gemeenten en daarom aan alle afzonderlijke gemeenten verantwoording moeten afleggen? Bent u bereid om met gemeenten afspraken te maken zodat dit eenvoudiger kan, door bijvoorbeeld het gebruik van standaard formulieren voor het afsluiten van contracten, het declareren van zorgkosten en andere zaken?
Onder leiding van speciaal Adviseur Rita Verdonk werken jeugdhulpprofessionals en inkopers van gemeenten aan het beperken van het aantal productcodes tot een minimale set met een geharmoniseerde tijd. Het Rijk en de sector zijn voornemens om deze op te nemen in een Ministeriële Regeling. Hiermee wordt ook het tijdschrijven voor professionals aanzienlijk beperkt.
Wat zijn de tarieven die gehanteerd worden door gemeenten? Zitten hier grote verschillen tussen? Zijn er afspraken over minimumtarieven? Zo niet, waarom niet? In hoeverre kunnen gemeenten eenzijdig tarieven verlagen?
In het kader van het koersdocument gezinshuizen7 en bijbehorende kwaliteitscriteria8 hebben Jeugdzorg Nederland, VNG, Vereniging Gehandicaptenzorg Nederland (VGN) en Present24x7 een handreiking tariefstelling gezinshuiszorg opgesteld (zie ook mijn antwoord op vraag 5). Op basis van deze handreiking kunnen aanbieders en gemeenten de hoogte en de opbouw van het tarief bespreken. Doordat niet elk gezinshuis hetzelfde is qua grootte, ondersteuningsaanbod, huisvesting en dergelijke, verschilt ook de kostenstructuur van locatie tot locatie en daarmee het tarief dat de gemeente hanteert. Gemeenten en aanbieders kunnen op lokaal niveau het beste bezien welke hulpverlening nodig is en welk tarief daarbij past.
Bent u het ermee eens dat gezinshuizen vaak een langdurige en stabiele, fysieke plek bieden aan kinderen en zij daarom gebaat zijn bij duidelijkheid? Bent u het ermee eens dat kortdurende contracten (van vaak 1–3 jaar) voor zowel de kinderen als de gezinshuizen niet wenselijk zijn? Bent u bereid om hier met aanbieders en gemeenten afspraken over te maken?
Gezinshuizen zijn veelal bedoeld om langdurig een plek te bieden aan kinderen en jeugdigen die uit huis zijn of worden geplaatst. Soms is het echter mogelijk dat een gezinshuis ook kortdurend verblijf aanbiedt aan jeugdigen die dit nodig hebben. Gemeenten, zorgaanbieders en gezinshuizen zijn daarom aan zet om hierover samen goede afspraken te maken en daarbij ook rekening te houden met de wensen en behoeften van de jeugdigen en hun begeleiders c.q. ouders of voogden.
Herinnert u zich nog het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan»2 van Het Vergeten Kind waaruit bleek dat uit huis geplaatste jongeren gemiddeld zes keer zijn verplaatst, maar het ook voorkomt dat een kind 20 keer is verplaatst? Wat is er sinds de beantwoording van onze vragen op 30 april 20203 concreet gebeurd om het aantal verhuizingen terug te dringen? Waar wordt bijgehouden hoe vaak kinderen nu verhuizen? Is het gemiddelde nog steeds zes keer of is dit omlaag gebracht?
Het rapport «Constant nieuwe gezichten, ik crash daarvan» van Stichting Het Vergeten Kind gaf een indringende boodschap en liet zien hoe belangrijk het is dat jongeren, als ze uit huis geplaatst moeten worden, een passende plek krijgen. Alle kinderen en jongeren verdienen het om op een stabiele plek op te groeien. Aanbieders, gemeenten en het Rijk delen deze doelstelling en hebben, in het kader van het actieprogramma Zorg voor de Jeugd, verschillende acties ingezet.
Zo zijn er bovenregionale expertisenetwerken ingesteld die zijn bedoeld om eraan bij te dragen dat jongeren met complexe vragen passende hulp krijgen. Om de residentiële jeugdhulp te transformeren en daarmee passender te maken voor kinderen, heb ik in 2020 en 2021 in totaal € 85,5 mln, beschikbaar gesteld aan gemeenten via de specifieke uitkering vastgoedtransitie residentiële jeugdhulp.11 Daarvan is € 33,5 miljoen bedoeld voor de vastgoedtransitie in de gesloten jeugdhulp, € 5 mln. voor de ombouw van separeerruimten en € 50 mln. voor de vastgoedtransitie driemileuvoorzieningen. Met deze impuls wil ik bevorderen dat jongeren die uithuisgeplaatst moeten worden in een meer passende, gezinsachtige omgeving kunnen verblijven.
Om te zorgen dat uit huis geplaatste jongeren een passende plek krijgen, kunnen gemeenten, jeugdbeschermers en aanbieders ook een beroep doen op de regionale expertteams.
Landelijk wordt het aantal verhuizingen van kinderen niet bijgehouden. Dat is aan gemeenten en dient op regionaal niveau te gebeuren. Mij is bekend dat de jeugdregio Food Valley een goed inzicht heeft in het aantal doorverhuizingen en haar beleid hierop aanpast.
Klopt het dat er soms wordt gefinancierd op enkel «geleverde zorg», waardoor een gezinshuis inkomsten mist als een kind bijvoorbeeld een nacht bij een vriendje/vriendinnetje slaapt? Bent u het ermee eens dat logeerpartijtjes horen bij het normale gezinsleven en dat het onwenselijk is als gezinshuizen er financieel nadeel bij hebben als dit niet gebeurt?
Ja, ik vind dat logeerpartijtjes bij het normale gezinsleven horen. Daarnaast ben ik van mening dat het mogelijk moet zijn om, als de situatie daar om vraagt, verschillende vormen van hulp elkaar te laten versterken, door bijvoorbeeld gezinshuiszorg te combineren met weekendpleegzorg. Er zijn bij mij geen signalen bekend dat gezinshuizen worden gekort op hun inkomsten wanneer een kind sporadisch bij een vriend/vriendin logeert. Wel zijn er situaties mogelijk waarin het tarief wordt aangepast wanneer een kind structureel ergens anders verblijft, bijvoorbeeld in de weekenden bij de eigen ouders of bij een pleeggezin.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot de motie-Westerveld4 waarin de regering wordt gevraagd om met de Belastingdienst in gesprek te gaan om fiscale knelpunten voor pleegouders weg te nemen? Welke concrete veranderingen zijn hieruit voortgekomen?
Pleegouders hebben aangegeven dat ze knelpunten ondervinden in de kinderopvangtoeslag, die afhankelijk is van het inkomen van de pleegouders en de inkomensafhankelijke combinatiekorting. De inkomensafhankelijke combinatiekorting is een tegemoetkoming voor werkenden met kinderen tot 12 jaar in verband met de specifieke lasten waarvoor werkenden met jonge kinderen zich gesteld zien. Aangezien pleegouders een pleegvergoeding ontvangen, komen ze niet in aanmerking hiervoor.
Momenteel loopt een breed onderzoek waarin wordt nagegaan met welke financiële knelpunten pleegouders te maken hebben, hoe in de praktijk wordt omgegaan met bijzondere kosten en hoe tarieven voor pleegzorg zijn opgebouwd. Op basis van de uitkomsten zal ik met betrokken partijen, zoals de VNG, Jeugdzorg Nederland en de Nederlandse Vereniging voor Pleeggezinnen (NVP) nagaan hoe we financiële knelpunten voor pleegouders zoveel mogelijk weg kunnen nemen en hoe we om kunnen gaan met de vergoeding van bijzondere kosten, bijvoorbeeld door het opstellen of aanpassen van handreikingen. We gaan hierbij ook nadrukkelijk in op kosten voor kinderopvang. De planning is om dit onderzoek met de volgende voortgangsbrief jeugd (in november 2021) naar uw Kamer te sturen.
Klopt het dat gezinshuisouders in tegenstelling tot pleegouders geen blokkaderecht hebben? Bent u bereid om in kaart te brengen of een versterking van de rechtspositie van gezinshuisouders kan bijdragen aan het terugdringen van het aantal overplaatsingen?
Ja, het klopt dat gezinshuisouders, in tegenstelling tot pleegouders, geen blokkaderecht hebben. Gezinshuisouders nemen een andere positie in dan pleegouders. Gezinshuisouders zijn, in tegenstelling tot pleegouders, professionals die voor hun werk inkomsten ontvangen in de vorm van salaris en/of winst uit onderneming. Gezinshuisouders hebben vanuit die positie, net als alle andere jeugdhulpprofessionals, geen blokkaderecht. Het blokkaderecht is een middel om de positie van pleegouders te verstevigen en niet om overplaatsingen te verminderen.
Wel wordt, indien overplaatsing van kinderen in gezinshuizen wordt overwogen, ook het oordeel van de gezinshuisouders en mogelijk ook de wens van het kind zelf of de ouders en/of het wettelijk gezag meegenomen in de uiteindelijke beslissing om tot overplaatsing van een kind/ jeugdige over te gaan. Samen met gezinshuisouders en andere professionals willen we nagaan hoe we jeugdigen die uit huis geplaatst worden zo goed mogelijk kunnen plaatsen om daarmee onnodige overplaatsing te voorkomen. Hiervoor is door het NJi een factsheet ontwikkeld met criteria welke plek het best passend is voor een kind dat niet thuis kan wonen13.
Is in beeld wat de gevolgen zijn van de coronacrisis voor gezinshuisouders? Zijn er meer kosten geweest in verband met onder meer thuisonderwijs? Op welke manier worden gezinshuisouders ondersteund?
De coronacrisis heeft veel flexibiliteit gevraagd van kinderen, jongeren, ouders, de jeugdzorgsector en van gezinshuisouders. Het wegvallen van zaken als onderwijs, sport en hobby’s heeft een impact op kinderen en jongeren en daarmee ook op hun (gezinshuis/pleeg)ouders en/of begeleiders. De jeugdzorgsector heeft zich vanaf het begin van de coronacrisis ingezet om de hulp en ondersteuning voor kinderen en jongeren zo goed mogelijk in te vullen, ondanks de beperkende maatregelen.
Het kabinet heeft geen zicht op extra kosten die gezinshuisouders hebben gehad vanwege de maatregelen tegen het coronavirus. Wel heeft kabinet afgelopen februari € 40 mln. beschikbaar gesteld voor een steunpakket Welzijn Jeugd. Het steunpakket Welzijn Jeugd focust op 3 componenten:
Het grootste deel (€ 33,5 mln.) van de financiële middelen wordt gebruikt om gemeenten in staat te stellen hun sociale activiteiten, laagdrempelige mentale ondersteuning en jongerenwerk voort te zetten. Om deze lokale aanpak te versterken, financiert VWS aanvullend circa 40 landelijke initiatieven, waaronder initiatieven gericht op (thuis)onderwijs.
Wanneer gezinshuisouders in individuele gevallen extra kosten hebben gehad wegens de maatregelen tegen het coronavirus is het aan jeugdhulpaanbieders en gemeenten om hier passende oplossingen voor te vinden.
Het bericht 'Miljoenen liters diesel liggen bij de ’groene’ datacenters van Microsoft en Google in Hollands Kroon' |
|
Gijs van Dijk (PvdA) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Miljoenen liters diesel liggen bij de «groene» datacenters van Microsoft en Google in Hollands Kroon»?1
Ja.
Klopt het dat er miljoenen liters diesel in Hollands Kroon zijn opgeslagen en dat dit mogelijk nog met miljoenen liters gaat toenemen?
Een mogelijke aanvraag voor het opslaan van meer diesel zal door het bevoegd gezag beoordeeld moeten worden. Het bevoegd gezag is aan zet om te toetsen aan wet- en regelgeving en hier eisen aan te stellen in de vergunning. Ik ben geen bevoegd gezag voor de vergunningverlening, en ken dus ook de inhoudelijke specificaties van dergelijke gevallen niet. Op 21 mei jl. heeft het college van de gemeente Hollands Kroon schriftelijke vragen van de Raad beantwoord die ingaan op deze berichtgeving en de dieselopslag. Ik verwijs u graag door naar deze antwoorden (zie afschrift in bijlage 1)2.
Wie is verantwoordelijk voor de besluitvorming over het neerzetten van deze tientallen dieselaggregaten?
Het bevoegd gezag gaat over besluitvorming ten aanzien van een aanvraag. Hierbij toetst het bevoegd gezag aan wet- en regelgeving en neemt het een besluit over het wel of niet verlenen van een vergunning. Het college van gedeputeerde staten van de provincie Noord-Holland (GS) stelt zich op het standpunt dat zij bevoegd gezag is. De provincie Noord-Holland en de gemeente Hollands Kroon zijn hierover in overleg.
Vindt u het ook opmerkelijk dat het college Hollands Kroon opnieuw besluitvorming neemt waartoe zij niet bevoegd is?
De aanwijzing van het bevoegd gezag is geregeld in het Besluit omgevingsrecht. Het is niet aan mij te beoordelen of besluitvorming door het college van burgemeester en wethouders van Hollands Kroon terecht is of niet. Het heeft altijd de voorkeur dat overheden in goed onderling overleg tot een gezamenlijk inzicht komen, bij een conflict is het uiteindelijk aan de rechter om er een oordeel over te vellen.
Vindt u het ook onwenselijk dat de dieselaggregaten van deze datacenters eens per maand staan te ronken, waardoor stinkende dieselrook de lucht ingaat?
Bij het verstrekken van een vergunning zal in alle gevallen moeten worden voldaan aan relevante wet- en regelgeving. Het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat is stelselverantwoordelijke voor de milieuwetgeving, waaronder geur. Het is aan het bevoegd gezag om een integrale afweging te maken ten aanzien van de te vergunnen activiteit en om de vergunning al dan niet te verlenen. Bij deze afweging is geur één van de onderdelen die wordt meegenomen. De te ondernemen activiteiten moeten vervolgens passen binnen de verleende vergunning.
Vindt u ook dat Google en Microsoft maatregelen dienen te nemen om deze vieze dieselrook voor omwonenden te verminderen?
Zie het antwoord bij vraag 5.
Vindt u ook dat de claim van Google en Microsoft dat zij klimaatpositief wensen te worden niet strookt met het feit dat Google en Microsoft nu tussen grootvervuilers staan en bovendien een enorme CO2-uitstoot hebben?
De mogelijk bestaande wens van bedrijven om als klimaatpositief gezien te willen worden is een bedrijfsmatige afweging. Het is niet aan mij om hierover te oordelen.
Hoe kan het zo zijn dat de brandweer nauwelijks informatie heeft over de machines en de opslagtanks? Vindt u het ook niet zorgwekkend dat de brandweer nauwelijks informatie over deze dieselaggregaten heeft en bovendien de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord weinig risico’s ziet, terwijl diesel een zeer gevaarlijke stof met ontploffingsgevaar is?
Ik kan niet beoordelen over welke informatie de brandweer beschikt of zou moeten beschikken. Het is aan de veiligheidsregio om dat te beoordelen, die bovendien deskundig is op dit gebied. In beginsel moet de activiteit passen binnen de verleende vergunning. Bij het verlenen van een vergunning wordt een integrale afweging gemaakt waarin (externe) veiligheid wordt meegenomen.
Ik verwijs u door naar de eerder genoemde antwoorden op raadsvragen van het college van Hollands Kroon (zie mijn antwoord bij vraag 2). Deze stellen o.a. dat de brandweer en de veiligheidsregio goed op de hoogte zijn van de situatie, dat de berichtgeving onjuiste informatie bevatte en dat er geen onverantwoorde risico’s zijn. Daarbij is ook een factsheet bijgevoegd van de Veiligheidsregio Noord-Holland Noord die hier aanvullend op ingaat (zie afschrift in bijlage 2)3.
In hoeverre is deze opslag van diesel een gevaar voor de bewoners van Wieringenmeer?
De specifieke afweging omtrent externe veiligheid in dit geval is mij niet bekend. Bij het verlenen van een dergelijke vergunning wordt door het bevoegd gezag hiervoor een afweging gemaakt waarin (externe) veiligheid wordt meegenomen. In algemene zin moeten activiteiten zoals de opslag van diesel passen binnen de verleende vergunningen en de relevante wet- en regelgeving. Zie verder ook het antwoord onder vraag 8.
Vindt u met de enorme stroombehoeften, chemicaliën in het water en het enorme ruimtebeslag op het landschap het überhaupt wenselijk dat dit soort datacenters zich vestigen in Nederland?
In de Nationale Omgevingsvisie (NOVI) is opgenomen dat in beginsel decentrale overheden keuzes maken over de vestiging van bedrijven, waaronder datacenters. Het Rijk wil, gezien de impact op o.a. ruimte en energie, samen met decentrale overheden mede zorgdragen voor zorgvuldige vestigingslocaties van datacenters. De NOVI bevat daarvoor een aantal voorkeursrichtingen en zet daarbij in op selectieve groei aan de randen van Nederland. Onder coördinatie van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden daarover afspraken gemaakt met decentrale overheden in landsdelige bestuurlijke overleggen. De voortgangsbrief over de NOVI van begin juni 2021 gaat hier verder op in (Kamerstuk 34 682, nr. 83).
Bent u daarom ook van mening dat er scherpere vestigingseisen, op het gebied van duurzaamheid, waterverbruik, beperking overlast, inpassing in het landschap en veiligheid moet worden gesteld aan deze techgiganten bij het bouwen van datacenters? Welke maatregelen gaat u daartoe nemen?
Er gelden voor de vestiging van datacenters diverse wettelijke milieuvereisten, onder andere op het gebied van waterverbruik, geur, luchtkwaliteit en externe veiligheid. Ook bestaat er op dit terrein beleid en regelgeving van decentrale overheden. Daarnaast is het, in lijn met de afspraken uit de NOVI, in beginsel aan het bevoegd gezag om een afweging te maken ten aanzien van de vestigingseisen. Verder verwijs ik hierbij naar de eerder genoemde afspraken voor zorgvuldige vestiging van datacenters die onder de NOVI worden gemaakt met decentrale overheden.
Het artikel 'Toezichthouder vindt groot gasplan te riskant' |
|
Aukje de Vries (VVD) |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Toezichthouder vindt groot gasplan te riskant»?1 Wat vindt u van het bericht?
Ja, ik ben bekend met het artikel. Zorgen over de winning van kleine gasvelden zijn bekend en zijn onderwerp van gesprek met de omgeving, ook tijdens de procedures en in de besluiten die ik neem.
Deelt u de mening dat gaswinning alleen kan als dat veilig en verantwoord is? Zo nee, waarom niet?
Het is een uitgangspunt van het beleid dat zolang er gas gebruikt wordt in Nederland, gaswinning alleen wordt toegestaan als dat veilig kan.
Deelt u de mening dat voor het bepalen of de gaswinning veilig kan, het advies van de toezichthouder SodM van cruciaal belang is? Zo nee, waarom niet?
Ja, bij de afweging of een gaswinning veilig is, is het advies van SodM zeer belangrijk. Bij de beoordeling van een winningsplan vraag ik naast advies aan SodM, ook TNO, de Technische commissie bodembeweging, de provincie, gemeenten en waterschap en tot slot de mijnraad om advies. Elke adviseur vraag ik om advies vanwege diens eigen kennis en expertise. Vanwege de verschillende kennis en expertise van de adviseurs is elk advies van belang voor de afweging die ik moet maken. Uiteindelijk maak ik op basis van al deze adviezen samen een afweging over eventuele instemming met het winningsplan.
Klopt het dat er een negatief advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) ligt voor het gaswinningsplan rond Burgum in de driehoek Drachten – Kootstertille – Suwâld voor maximaal 11,5 miljard kuub tot 2050, zoals ook de woordvoerder van SodM bevestigt in het artikel?
Het klopt dat ik een negatief advies van SodM ontvangen heb.
Kunt u aangeven waarom het advies van SodM nog niet openbaar is? Wanneer wordt het advies van het Staatstoezicht op de Mijnen (SodM) openbaar?
Nee, ik ben niet bereid om het advies voortijdig openbaar te maken. Zoals ik op 21 april jl. heb aangegeven in de beantwoording van de vragen van het lid Beckerman (Aanhangsel Handelingen II 2020–2021, nr. 2431) houd ik mij bij de openbaarmaking aan hetgeen de wet mij oplegt. Bij wet is namelijk geregeld dat ik de adviezen openbaar maak tegelijkertijd met het ontwerpbesluit waarin ik de afweging over de aanvraag maak en de adviezen beschrijf. Deze juridische procedure is zo ingericht dat ik een zorgvuldige afweging kan maken.
Bent u bereid om het advies van SodM nu openbaar te maken, gelet op alle publiciteit en onzekerheid en onrust bij de bewoners van het gebied? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u op korte termijn een besluit nemen over het desbetreffende gaswinningsplan, zeker gelet op de onrust bij de bewoners? Zo nee, waarom niet?
Ik beoordeel een aanvraag tot instemming met een winningsplan op basis van de aanvraag en de daarop gegeven adviezen van de wettelijke adviseurs. Ik ben momenteel nog in afwachting van de laatste adviezen. Pas na ontvangst van deze adviezen kan ik een zorgvuldige afweging maken en het ontwerpbesluit opstellen. Een ontwerpbesluit zal daardoor nog enkele maanden op zich laten wachten en niet eerder dan na de zomer ter inzage worden gelegd. Het ontwerpbesluit met daarin de door mij gemaakte afweging leg ik vervolgens samen met de aanvraag en alle gegeven adviezen gedurende 6 weken ter inzage. De terinzagelegging heeft als doel om inzicht te geven in de gemaakte afweging en geeft de mogelijkheid om een zienswijze te geven waarin aangegeven kan worden of men van mening is dat ik de afweging onjuist of onvoldoende gemotiveerd heb gemaakt. Deze zienswijzen betrek ik vervolgens bij het nemen van het definitieve besluit.
Wanneer bent u van plan om een besluit te nemen over het desbetreffende gaswinningsplan? Op basis van welke stukken neemt u dat besluit? Hoe ziet het proces er de komende tijd uit?
Zie antwoord vraag 7.
In het artikel wordt gesproken over de mogelijkheid van het indienen van losse, kleinere winningsplannen, in hoeverre worden bij de beoordeling van die afzonderlijk gaswinningsplannen de cumulatieve effecten van verschillende gaswinningsplannen meegenomen in de beoordeling?
De wet schrijft niet voor of een winningsplan per veld moet worden ingediend of dat een winningsplan de ontwikkeling van meerdere velden tegelijkertijd beschrijft. Door de omgeving wordt het separaat indienen van winningsplannen als zogenoemde salamitactiek ervaren. In dit geval is er, conform de wens van de omgeving, voor gekozen om een integraal winningsplan voor meerdere velden in te dienen met als doel dat er een totaalbeeld geschetst wordt van de mogelijke ontwikkelingen in het gebied.
In het winningsplan dat nu voorligt, beschrijft de operator alle mogelijkheden die het bedrijf ziet ten aanzien van gaswinning in het gebied. Het is overigens niet zo dat ik alleen de keuze zou hebben om geheel in te stemmen dan wel de instemming geheel te weigeren. Als de afweging daartoe aanleiding geeft, kan ik ook besluiten om de instemming te beperken tot een deel van hetgeen beschreven is in het winningsplan.
Zijn aanpak voor ondersteuning van LHBTI’ers in gesloten gemeenschappen |
|
Bente Becker (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het feit dat het vandaag internationale dag tegen de homofobie is?
Ja.
Deelt u de mening dat homofobie niet thuishoort in de vrije Nederlandse samenleving en we moeten strijden voor de vrijheid van iedereen die niet zichzelf kan zijn?
Ik vind het belangrijk dat iedereen in Nederland zich veilig voelt en de ruimte krijgt om te kunnen zijn wie ze willen zijn. Hoewel er vooruitgang is geboekt, valt hier nog winst te behalen.
Kunt u cijfers met de Kamer delen van het meest recente onderzoek dat u bekend is over de mate waarin in migrantengemeenschappen homoseksualiteit wordt geaccepteerd? Klopt het dat hier te weinig verbetering in zit?
In de LHBT-monitor 2016 van het SCP over opvattingen over en ervaringen van lesbische, homoseksuele, biseksuele en transgender personen treffen we de meest recente cijfers over opvattingen binnen migrantengemeenschappen aan (gebaseerd op de Survey Integratie Migranten uit 2015). Binnen alle herkomstgroepen is de meerderheid – variërend van 57% van de Somalische, 65% van de Turkse, 68% van de Marokkaanse, tot 85% van de Surinaamse Nederlanders – van mening dat homoseksuele mannen en lesbische vrouwen hun leven moeten kunnen leiden zoals zij dat willen.
De grootste verschillen doen zich voor als migrantengemeenschappen wordt gevraagd wat ze van homoseksualiteit in de nabije kring vinden. Marokkaanse en Turkse Nederlanders vinden het ongeveer zeven keer vaker een probleem als hun kind gaat samenwonen met een vaste partner van hetzelfde geslacht, dan autochtone Nederlanders (78% en 76% versus 11%). Onder Somalische Nederlanders ligt het aandeel zes keer zo hoog (66%), onder Poolse Nederlanders vier keer (44%) en onder Surinaams en Antilliaanse/Arubaanse Nederlanders iets minder dan drie keer (29%).
Ander onderzoek van het SCP (Integratie in Zicht, 2016) laat een vergelijkbaar beeld zien. Dit laatste onderzoek laat bovendien zien dat er ten opzichte van een meting 4 jaar eerder, sprake is van een lichte toename van de acceptatie.
Sinds het verschijnen van deze onderzoeken is er veel geïnvesteerd in LHBTI-acceptatie in het algemeen, en specifiek binnen religieuze en/ of migrantengemeenschappen (zie vraag 4 voor lopende initiatieven). Want niet alleen binnen migrantengemeenschappen is de acceptatie van LHBTI lager, ook binnen andere gemeenschappen, waaronder religieuze gemeenschappen. Binnen deze gemeenschappen is de LHBTI-acceptatie lager dan gemiddeld. Dit hangt samen met strikte, traditionele, genderopvattingen over de rol van mannen en vrouwen. Van de mensen die eens per week of vaker naar de kerk gaan, is ongeveer 47% positief over homoseksualiteit, terwijl dit onder mensen die nooit naar de kerk gaan 77% is.
In het beleid richten we ons daarom op alle groepen in de samenleving, waarbij de acceptatie van LHBTI achterblijft, zodat ook in die gemeenschappen LHBTI-personen de vrijheid hebben en voelen om zichzelf te zijn.
We kunnen geen uitspraak doen over de ontwikkeling van acceptatie van homoseksualiteit binnen migrantengemeenschappen omdat er na 2016 geen vervolgmeting is gedaan.
Ziet u het als uw taak van Minister van integratie om op te komen voor onderdrukte LHBTI’ers in migrantengemeenschappen en zo ja, wat doet u hier actief aan?
Zoals bij het antwoord op vraag 2 aangegeven, vind ik het van belang dat iedereen in Nederland zelf mag bepalen hoe ze hun eigen leven willen inrichten. Samen met mijn collega van OCW zet ik in op de bevordering van het recht op zelfbeschikking in gesloten gemeenschappen. We gaan hierbij uit van de veronderstelling dat mensen in gesloten gemeenschappen nog te vaak beperkt worden in hun persoonlijke autonomie vanwege traditionele denkbeelden over mannelijkheid en vrouwelijkheid.
Vanuit SZW wordt er via het Platform Eer en Vrijheid integraal aandacht besteed aan bovenstaande thema’s en ook worden er op dit moment vanuit SZW 2 projecten ondersteund die zijn gericht op de bevordering van zelfbeschikking van LHBTI+’ers:
Daarnaast ondersteunt het Ministerie van OCW de alliantie Verandering van Binnenuit. Deze alliantie, bestaande uit 7 migranten- en vluchtelingorganisaties en Movisie, zet zich in voor gendergelijkheid en LHBTI-acceptatie in vluchtelingen- en migrantengemeenschappen en werkt aan het terugdringen van gendergerelateerd geweld.
Ook ondersteunt mijn collega van OCW bijvoorbeeld de activiteiten van de christelijke LHBTI-alliantie LCC+ waar onder andere «Homo in de Klas» een plek in heeft. Deze alliantie zet zich in voor het bespreekbaar maken van LHBTI binnen christelijke kring.
Vanuit OCW wordt ook het project «Stil verdriet» van Theater AanZ ondersteund. In samenwerking met de protestant-christelijke scholen, Stichting School en Veiligheid en de organisatie «Homo in de Klas» heeft Theater AanZ een voorstelling ontwikkeld over homoseksualiteit binnen het christelijk geloof. Hierbij wordt na afloop een gesprek gevoerd over deze thema’s in de klas. Aanvullend is er een training voor de docenten van de school waar de voorstelling wordt gegeven. De voorstelling is op 1 oktober 2020 in première gegaan.
Hoe staat het met de uitvoering van het amendement-Becker bij de begrotingsbehandeling in november 2020 waarmee drie ton is vrijgemaakt voor organisaties die opkomen voor LHBTI’ers in gesloten gemeenschappen?1 Kunt u de Kamer zo snel mogelijk in detail informeren over de beoogde besteding van deze middelen en de planning van toekenning?
Om de middelen die voortvloeien uit het amendement 35 570 XV, nr. 10 – dat toeziet op ondersteuning van organisaties die strijden tegen culturele onderdrukking en zelfbeschikking ondersteunen – zo zorgvuldig en effectief mogelijk te besteden, laat ik een korte verkenning uitvoeren naar mogelijke witte vlekken in de huidige preventieve aanpak van schadelijke praktijken. Ik wil weten welke gemeenschappen en/of risicogroepen aanvullend gerichte aandacht behoeven. Deze verkenning zal ook in kaart brengen welke effectieve instrumenten er bestaan om binnen gesloten gemeenschappen mentaliteitsverandering te bevorderen.
Het gaat daarbij om een aanvulling op al lopende initiatieven zoals het project van Femmes for Freedom gericht op voorlichting over het recht op zelfbeschikking aan vrouwen en LHBTI’ers uit nieuwkomersgroepen en het project van Dona Daria dat zich richt op het vergroten van het sociaal netwerk van vrouwen en LHBTI’ers in gesloten gemeenschappen.
Op basis van de resultaten van de verkenning zal ik in het najaar verdere uitvoering geven aan het amendement 35 570 XV, nr. 10.
Het manifest ‘Klimaat in de Klas’. |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het manifest «Klimaat in de Klas»?1
Ja.
Bent u – net zoals de Minister van EZK – bereid om in gesprek te gaan met de initiatiefnemers van het manifest «Klimaat in de Klas»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer gaat dit gesprek plaatsvinden?2
In algemene zin zijn we altijd bereid over dit soort thema’s in gesprek te gaan. Een uitnodiging voor het gesprek is verzonden aan de initiatiefnemers.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat het nieuwe curriculum doorlopend moet meegroeien met de actuele ontwikkelingen op het gebied van klimaatverandering en duurzame ontwikkeling? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Het onderwijs, en daarmee de doelen die via het curriculum hieraan worden gesteld, moet uiteraard aansluiten bij de actualiteit en maatschappelijke ontwikkelingen. Dat betreft daarmee natuurlijk ook de vraagstukken rondom duurzame ontwikkeling, waaronder klimaatverandering. In de voorstellen van Curriculum.nu is er versterkte inzet op kennis en vaardigheden rondom duurzaamheid in vergelijking met het huidige curriculum. Het is de intentie om deze voorstellen aan te scherpen met de aanbevelingen van de wetenschappelijke curriculumcommissie en deze vervolgens door te ontwikkelen tot kerndoelen zodat álle leerlingen kunnen profiteren van goed onderwijs over het thema duurzaamheid.
In de kwalificatiestructuur van het mbo is duurzaamheid inmiddels in een groot aantal kwalificatiedossiers opgenomen. Ook zijn er generieke keuzedelen duurzaamheid, die als onderdeel van alle opleidingen kunnen worden gevolgd. Er is namelijk een toenemende vraag naar kennis hierover vanuit het bedrijfsleven.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat leerlingen actief betrokken moeten worden bij de samenstelling van het curriculum? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Leerlingen zijn via het LAKS betrokken geweest bij de totstandkoming van de voorstelen van de Curriculum.nu, en wij zullen LAKS in het vervolg daarop natuurlijk blijven betrekken. Daarnaast is er een rol voor leerlingen weggelegd in het gesprek over een bijgesteld curriculum op de school zelf. Wanneer een curriculum op landelijk niveau wordt bijgesteld, moet dit uiteindelijk ook naar de schoolpraktijk worden vertaald, waarbij er voldoende ruime is voor schooleigen keuzes. We verkennen graag met het LAKS wat de rol van (de) leerlingen(raad) hierin zou kunnen zijn.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat docenten meer vrijheid en faciliteiten moeten krijgen om hun (klimaat)lessen te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
We onderschrijven dat leraren meer zeggenschap over en keuzemogelijkheden moeten hebben om hun eigen curriculum te kunnen samenstellen. Dit willen we bijvoorbeeld ondersteunen door in de – nog bij te stellen – examenprogramma’s een bepaalde keuzeruimte voor leraren te borgen, zodat zij kunnen inspelen op thema’s die bij hen of bij hun leerlingen passen.
Onderschrijf u de oproep uit dit manifest dat klimaatonderwijs meer vakoverstijgend moet worden, vanwege de complexiteit van de klimaatcrisis? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
In het verlengde van het antwoord op vraag 3, kunnen we ons voorstellen dat thema’s als duurzaamheid en klimaat inderdaad vragen om een multidisciplinair perspectief. Dat vraagt erom dat deze thema’s in verschillende leergebieden terugkomen, vanuit een stevige (vakspecifieke) kennisbasis. Op het niveau van de school kunnen leraren vanuit verschillende disciplines en vakexpertises gezamenlijk invulling geven aan onderwijs over klimaat. Of zij dit relatief meer vakgericht doen, of via vakoverstijgende projecten is aan hen. Voorbeelden over hoe dat kan ten aanzien van duurzaamheid zijn beschikbaar via bijvoorbeeld netwerken die aangesloten zijn bij de door het Ministerie van LNV ondersteunde coöperatie «Leren voor Morgen».
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat klimaatonderwijs objectief ontwikkeld en gegeven moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
In algemene zin moet al het onderwijs aan de hoogst mogelijke wetenschappelijke standaarden voldoen, zo ook het onderwijs dat gaat over klimaat, milieu en duurzaamheid. Vandaar dat bij de curriculumbijstelling diverse vakinhoudelijke experts en vakdidactici worden betrokken. Hoe scholen en leraren vervolgens invulling aan deze kerndoelen en eindtermen geven, is aan hen.
Onderschrijft u de oproep uit dit manifest dat een volledige terugtrekking van vervuilende bedrijven uit het onderwijssysteem noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is daarop uw inzet?
Scholen zijn financieel niet afhankelijk van bedrijven, daar de financiering via de rijksoverheid verloopt. Inhoudelijk hebben scholen en leraren de autonomie om zelf het curriculum in de praktijk vorm te geven en lesmaterialen te kiezen en gebruiken. Desgewenst kunnen zij daarbij gebruik maken van specifiek aanbod van bedrijven of organisaties. Het staat elk bedrijf of maatschappelijke organisatie in beginsel vrij om lesmaterialen te ontwikkelen en aan te bieden aan de scholen. Daarbij is het niet aan de overheid om bepaalde methoden uit te sluiten, maar aan de scholen en leraren zelf om al dan niet gebruik te maken van bepaalde (les)materialen. Wel zijn voor de inzet van bedrijven en maatschappelijke organisaties het convenant Kindermarketing en de richtlijnen van de Reclame Code Commissie recent aangescherpt.
Herinnert u zich dat vertegenwoordigers van dit kabinet en het ministerie aanwezig waren bij Generation Discover, het aantoonbaar misleidende techniekfestival van Shell?3
Ja, enkele vertegenwoordigers van het kabinet waren hierbij aanwezig. De kwalificatie «misleidend» laat ik aan u.
Herinnert u zich dat dit kabinet royale subsidies heeft uitgedeeld aan partijen als Agractie om, zonder controle op de lesinhoud, onderwijsprojecten op te zetten die de vee-industrie promoten?4
Ook hiervoor verwijzen we u naar antwoorden op eerdere vragen, via de link in het antwoord op vraag 10. De invloed van het kabinet op de keuzes die scholen maken op het gebied van leermiddelen is, zoals u weet, beperkt gelet op de grondwettelijke vrijheid van onderwijs. Daarnaast zijn de bepalingen uit het convenant kindermarketing en de geldende regels vanuit de Reclame Code Commissie van toepassing.
Erkent u dat dit kabinet nauwelijks serieuze stappen heeft gezet om korte metten te maken met de beïnvloeding van het onderwijs door de fossiele industrie, vee-industrie, jagers en andere ontwrichtende sectoren? Zo nee, welke stappen meent u wel gezet te hebben?
Zie antwoord vraag 10.
Wat is tot nu toe uw oordeel over het effect van de aanpassingen in het vrijblijvende convenant over sponsoring in het basisonderwijs en voortgezet onderwijs voor de jaren 2020–2022?5
Het effect van het sponsorconvenant wordt periodiek geëvalueerd. Uit het laatste onderzoek van 2019 bleek dat ongeveer een kwart van de scholen sponsoring accepteert. Twee derde van deze scholen meende dat hun school in sterke mate aan de richtlijnen van het convenant voldoet. Schoolleiders, mr-leden en convenantpartijen onderschrijven in grote mate de richtlijnen in het convenant en de toegevoegde waarde ervan. In het convenant 2020–2022 zijn door de convenantpartijen verbeteringen aangebracht. Na afloop van het sponsorconvenant wordt een volledige evaluatie uitgevoerd, en dan kan een afgewogen oordeel gegeven worden over de effecten die het convenant heeft gehad.
Is er al sprake van een aantoonbare vermindering van het aantal geslaagde pogingen van bedrijven om het onderwijs te beïnvloeden? Zo ja, waar blijkt dat uit?
Er wordt niet landelijk bijgehouden hoe vaak en waarmee bedrijven of andere partijen proberen het onderwijs te beïnvloeden. Bovendien is er geen eenduidige definitie te geven van wat een «geslaagde» poging is.
Wanneer gaat u eindelijk eens paal en perk stellen aan als lesmateriaal verpakte kindermarketing door ontwrichtende sectoren?
Gezien de grondwettelijke vrijheid van meningsuiting staat het in beginsel iedereen vrij om lesmateriaal te ontwikkelen en aan scholen aan te bieden, en gezien de grondwettelijke vrijheid van onderwijs is het aan scholen en leraren zelf om al dan niet van een bepaald aanbod gebruik te maken. We hebben geen signalen dat scholen massaal gebruik maken van materialen die zijn ontwikkeld door derden: in de regel worden de reguliere vakspecifieke lesmethoden gebruikt die worden ontwikkeld door educatieve uitgevers. We zijn voortdurend in gesprek met leermiddelenmakers en de onderwijssectoren zelf, om te bezien welke kwalitatieve waarborgen ingebouwd kunnen worden bij de ontwikkeling van leermiddelen.
Kunt u een actuele stand van zaken geven van de uitvoering van de aangenomen motie van het lid Van Raan (d.d. 16 juni 2020) waarin de regering werd verzocht te onderzoeken op welke wijze het beste tegemoet kan worden gekomen aan de behoefte van leraren omtrent kennis en lesmaterialen rondom duurzaamheid en de samenwerkende non-profitorganisaties voor duurzaam onderwijs te betrekken bij dit onderzoek?6
Deze motie wordt meegenomen in de bijstelling van het curriculum van het funderend onderwijs. De kerndoelen worden in de praktijk beproefd alvorens ze definitief vast te stellen, en dit wordt uitgebreid gemonitord. Daarbij zal in lijn met deze motie aandacht zijn voor de behoefte die leraren hebben aan ondersteunend materiaal rondom specifieke thema’s, zoals duurzaamheid. Op dit moment is de vraag hoe we komen tot bijstelling van de kerndoelen en eindtermen onderwerp van gesprek met Uw Kamer.
In de tussentijd ondersteunt het interdepartementale en interbestuurlijke programma DuurzaamDoor onder regie van het Ministerie van LNV diverse onderwijsnetwerken die zich met duurzaamheid bezighouden. Deze zijn verenigd in de coöperatie «Leren voor Morgen». In de komende jaren zal dit netwerk ondersteund worden in het ontsluiten en delen van good practices, trainingen en onderzoek.
Het bericht dat Faith het huis uit moet na het overlijden van haar moeder |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u bekend met het bericht dat Faith (20) het huis uit moet na het overlijden van haar moeder?1
Ja.
Deelt u de mening dat bij een ingrijpende gebeurtenis zoals het overlijden van een familielid verwacht mag worden dat corporaties de menselijke maat hanteren? Vindt u het in dat licht passend dat een corporatie besluit direct over te gaan tot huisuitzetting?
Zoals ik eerder in antwoord op vragen van lid Koerhuis2 heb aangegeven is het van belang dat alle partijen hun verantwoordelijkheid nemen om eraan bij te dragen dat een volwassen weeskind niet op straat belandt. Wettelijk geldt een inwonend meerderjarig kind in de regel niet als medehuurder maar als medebewoner. Een medehuurder kan bij het overlijden van een andere huurder het huurcontract overnemen, een medebewoner kan dat in principe als aangetoond kan worden dat er sprake was van een duurzame gemeenschappelijke huishouding. Bij een inwonend meerderjarig kind wordt meestal geacht dat hiervan geen sprake is, omdat verwacht wordt dat kinderen op enig moment op zichzelf gaan wonen.
Bij het overlijden van de huurder heeft een medebewoner het recht om nog 6 maanden in de woning te blijven wonen, daarna is het aan de verhuurder (of de rechter) om te oordelen wat een passende vervolgstap is. Corporaties hebben bij het beoordelen van die vervolgstap ook te maken met onder andere de toewijzingsregels uit de gemeentelijke huisvestingsverordening, en met vragen over passendheid van een woning. Mijn insteek is dat maatwerk nodig is om per situatie een goede oplossing te vinden. Uitgangspunt is daarbij voor mij dat een weeskind niet op straat komt te staan.
Naar ik heb begrepen is er in het geval van Faith door de woningcorporatie meerdere malen alternatieve woonruimte aangeboden en is er van op straat zetten geen sprake. Faith heeft tot op heden geen gebruik van gemaakt van het aanbod van de woningcorporatie voor alternatieve woonruimte. Op 25 mei 2021 heeft de rechter, onder afweging van de belangen van Faith en die van de woningcorporatie besloten dat Faith de huur van de sociale huurwoning niet voortzet en de woning per 1 september moet verlaten. Om te zorgen dat Faith niet op straat komt te staan, houdt de woningcorporatie alternatieve woonruimte voor haar gereserveerd3.
Vindt u dat corporatie Woonplus in strijd handelt met de afspraak dat er tijdens de coronacrisis geen huisuitzettingen plaatsvinden, tenzij er sprake is van criminaliteit of ernstige overlast?
De afspraak waar in de vraag naar wordt gerefereerd gaat over de gedeelte verantwoordelijkheid van partijen om in een zo vroeg mogelijk stadium huurachterstanden te signaleren en daarbij oplossingen te bieden, zodat huisuitzettingen als gevolg van huurachterstanden zo veel mogelijk worden voorkomen. In het geval van Faith heeft de rechter om andere redenen dan huurachterstanden bepaald dat zij niet in de sociale huurwoning van haar overleden moeder kan blijven wonen. Zoals in mijn antwoord op de vorige vraag vermeld, heb ik begrepen dat er in het geval van Faith door de woningcorporatie meerdere malen alternatieve woonruimte is aangeboden. Ik heb er vertrouwen in dat in samenspraak met de woningcorporatie een alternatieve woonruimte gevonden wordt.
Bent u bereid op korte termijn de corporatie te wijzen op de afspraken die in maart vorig jaar met Aedes zijn gemaakt over het voorkomen van huisuitzettingen en aan te dringen op een oplossing?
Om de redenen die ik heb beschreven in mijn antwoord op vraag 3 zie ik hier geen aanleiding voor.
Misstanden bij bouwtechnische keuringen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u de uitzending van Kassa op 8 mei 2021?
Ja.
Kunt u aangeven of en zo ja welke wettelijke voorwaarden er gelden bij het uitvoeren van een bouwtechnische keuring?
Bij het kopen van een woning heeft een koper wettelijk gezien een onderzoeksplicht en de verkoper een meldingsplicht. Een bouwtechnische keuring kan helpen deze onderzoeksplicht dan wel meldingsplicht in te vullen. Aan de inhoud van een bouwtechnische keuring zelf zijn geen wettelijke eisen gesteld. Wel zijn er wettelijke kaders voor het bouwen van woningen. Bij een bouwkundige keuring mag een koper of verkoper ervan uit gaan dat er minimaal aan de eisen van het Bouwbesluit wordt getoetst.
Binnen de bestaande wettelijke kaders hebben verschillende organisaties van bouwkundig keurders standaarden ontwikkeld. Een voorbeeld hiervan is de Stichting Nederlands Register Bouwkundig Inspecteurs (NRBI). Bouwkundige keurders die zijn aansloten bij het NRBI keuren aan de hand van een uniform format en worden stelselmatig gecontroleerd op uitoefening van de inspectie. De aanvrager van een inspectie kan in een openbaar en transparant register een register bouwkundig inspecteur vinden. Ook kan hij of zij lezen hoe anderen deze inspecteur ervaren hebben.
In hoeverre acht u de huidige voorwaarden rondom bouwtechnische keuringen afdoende in het licht van praktijken waarbij keurders ingehuurd door een verkopende partij grote gebreken niet aantonen in het bouwkundig rapport en kopers met grote additionele kosten worden opgezadeld?
Een bouwkundige keuring kan voorkomen dat een koper voor onaangename verrassingen komt te staan na aankoop van een woning. Indien er bij de keuring gebreken worden geconstateerd, verwacht ik dat keurders zo objectief mogelijk inzichtelijk maken hoeveel kosten het in goede staat brengen van die gebreken met zich meebrengt, zodat kopers weten op welke kosten zij de komende jaren moeten rekenen.
Uit de gesprekken die ik met de branche heb gevoerd concludeer ik dat verdere professionalisering van de branche nodig is. Daarnaast ligt door de voorwaarden die sommige bouwtechnisch keurders hanteren het risico voor het niet goed uitvoeren van een keuring te veel bij de consument en te weinig bij de keurder zelf. Ook daarover zal ik het gesprek met de branche aangaan.
Kent u het voornemen om het ABC-taxatiemodel te introduceren? Zo ja, wat vindt u van het model waarbij taxateurs taken van bouwkundigen overnemen? Acht u het waarschijnlijk dat op deze manier bij keuringen nog vaker grote onvolkomenheden over het hoofd worden gezien?
Ik ben bekend met het nieuwe modeltaxatierapport. Dit wordt ook wel het ABC-model genoemd. Met de doorontwikkeling van het modeltaxatierapport wordt vanuit de sector een nadere stap gezet om consumenten beter inzicht te geven in de bouwkundige staat en energetische kwaliteit en van de woning. Zo krijgen consumenten met dit nieuwe modelrapport een indicatie van de risico’s op korte en lange termijn en potentieel bijkomende kosten ten aanzien van herstel van onderhoudsachterstand, eventuele funderingsproblematiek en overige bouwkundige gebreken van de woning.
Het taxatierapport vervangt daarmee niet de bouwkundige keuring. Daar waar al een bouwkundige keuring beschikbaar is, kan deze worden gebruikt door de taxateur. Op die manier kan worden voorkomen dat een consument dubbel betaalt voor soortgelijke informatie. Ik verwacht daarom niet dat er vaker grote onvolkomenheden over het hoofd worden gezien. Het kan juist helpen bouwkundige gebreken eerder op te merken.
Deelt u de mening dat er risico’s gepaard gaan met het feit dat bouwkundig inspecteur een vrij beroep is waardoor de kwaliteit voor de consument niet gewaarborgd is? Zo ja, bent u van plan voorstellen te doen om de kwaliteit van bouwkundige keuringen te waarborgen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat bouwtechnische keuringen betrouwbaar en onafhankelijk moeten zijn. Ik ben daarom blij met de initiatieven die de sector zelf neemt om de kwaliteit voor consumenten beter te waarborgen. Ik zie wel een risico in het feit dat niet alle keurders zijn aangesloten bij dit soort initiatieven en dat de standaarden die gesteld worden (nog) niet door alle aangesloten organisaties gedeeld worden. Ik roep de branche op hier verbeteringen in door te voeren. Het stellen van wettelijke voorwaarden of een herziening van het stelsel zie ik vooralsnog niet als oplossing voor het verbeteren van de onafhankelijkheid en kwaliteit van de sector. Als er onvoldoende progressie wordt gemaakt sluit ik aanvullende maatregelen niet uit.
Bent u het ermee eens dat er onvoldoende sprake is van onafhankelijkheid en kwaliteit van bouwtechnische keuringen? Waarom wordt er geen enkele voorwaarde gesteld aan de opleiding, ervaring of kwaliteit van bouwtechnische keurders? Aangeizen iedereen zich keurder mag noemen, is dit toch vragen om ellende?
Ik maak mij zorgen over de onafhankelijkheid van bouwtechnische keuringen. Uit mijn gesprekken met de markt leid ik af dat in sommige gevallen bewust een te lage inschatting wordt gemaakt van de kosten die de koper zou moeten maken om de woning in goede staat te brengen. Zo zou een keuring die wordt uitgevoerd voor een verkoper vaak tot een lagere inschatting van de kosten leiden dan een keuring de wordt uitgevoerd voor een koper. Dat vind ik onjuist. Het zou voor de uitkomst van een keuring geen verschil moeten maken of de keuring door een koper of verkoper wordt aangevraagd. Juist daarom is het zo belangrijk dat keurders zijn aangesloten bij initiatieven die de kwaliteit van het keuringsrapport waarborgen. Vanuit deze initiatieven worden namelijk wel eisen gesteld aan opleiding, ervaring en kwaliteit van bouwtechnische keurders. Het verplicht laten uitvoeren van een bouwkundige keuring door gerenommeerde bureaus zie ik vooralsnog niet als een oplossing voor dit probleem. Wel moedig ik de sector aan om transparanter te zijn over de verschillen in kwaliteit en voorwaarden tussen bouwtechnisch keurders.
Deelt u de zorgen over het keurmerk vakkundig gekeurd? Vindt u het ook onacceptabel dat mensen die een bouwtechnisch keurder die werkt onder dit keurkerk inhuurden bij gebleken fouten alsnog voor de kosten opdraaien?
Voor keurders die zijn aangesloten bij het keurmerk Vakkundig Gekeurd worden wel degelijk eisen gesteld aan opleiding, ervaring en kwaliteit. Daarnaast kunnen consumenten die een conflict hebben met een keurder die bij het keurmerk is aangesloten, terecht bij een onafhankelijke geschillencommissie. Omdat het keurmerk recentelijk is ontwikkeld, zijn deze eisen nog volop in ontwikkeling. Ik moedig de inzet van het keurmerk op verdere professionalisering van het initiatief door middel van opleidingsprogramma’s en registratie op persoonsniveau, interne audits en verdere specificatie van de normen daarom aan. Omdat Vakkundig Gekeurd een initiatief is van de makelaarsorganisatie VastgoedPro dient het keurmerk extra waakzaam te zijn op eventuele belangenverstrengeling tussen makelaars en aangesloten keurders.
Wat is een keurmerk waard als via omwegen alsnog de consument ervoor opdraait als keurders fouten maken? Bent u bereid op te (laten) treden tegen deze praktijk en te zorgen dat consumenten die erop mochten vertrouwen dat ze een degelijke keurder hadden worden beschermd als de keuring waardeloos was?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u op de hoogte van het feit dat er in algemene voorwaarden van keuringsbureaus nog steeds zogenaamde zwarte en grijze bedingen worden opgenomen? Zo ja, bent u bereid richting de brancheorganisaties duidelijk te maken dat dit niet is toegestaan en dat consumenten zo op het verkeerde been worden gezet?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Ik ben met u van mening dat in de verdere professionalisering van de branche ook de algemene voorwaarde met betrekking tot aansprakelijkheid verder gespecificeerd dient te worden. Vanuit het Burgerlijk Wetboek is beperking van de aansprakelijkheid niet mogelijk. Tegelijkertijd signaleer ik dat als bouwtechnisch keurders oneindige aansprakelijkheid willen verzekeren, zij de kosten die dat met zich meebrengt (deels), zullen doorberekenen in hun prijzen. Dit terwijl ik het belangrijk vind dat keuringen betaalbaar blijven. Om die praktische reden werkt Vakkundig Gekeurd op dit moment samen met verzekeraars aan branche brede afspraken over de hoogte van aansprakelijkheid voor verzekering. Deze afspraken zouden niet mogen afdoen aan de rechten van de consument. Ik zal meekijken op deze te maken afspraken.
Klopt het dat makelaars soms fees, zogenaamde leadvergoedingen, opstrijken van keurders?1 Deelt u de mening dat dit direct moet stoppen vanwege de verstrengelde belangen aangezien de onafhankelijkheid immers wordt geschaad? Zo ja, hoe gaat u dit stoppen? Zo nee, waarom laat u deze onderlinge betalingen voortduren?
Ik deel uw mening dat leadvergoedingen onwenselijk zijn. Ook ik heb signalen ontvangen dat in sommige gevallen leadvergoedingen door keurders worden betaald aan makelaars. Deze leadvergoedingen (van tussen de € 25 en € 80 per keuring) vind ik onwenselijk, vanwege de perverse prikkel die er vanuit gaat. Een bouwtechnische keuring dient volledig onafhankelijk te zijn, en deze prikkel kan ertoe leiden dat een keurder een te lage inschatting maakt van de kosten die de koper zou moeten maken om de woning in goede staat te brengen. Ik moedig zowel bouwkundig keurders als makelaars(organisaties) aan om hier een standpunt tegen in te nemen en met deze lead-vergoedingen te stoppen. De organisaties die ik hierover heb gesproken staan daar welwillend tegenover.
Hoe beoordeelt u op dit moment de druk op kopers om af te zien van een bouwkundige keuring dan wel een keuring te accepteren van de verkoopmakelaar door het tekort aan woningen?
Ik maak mij zorgen over het steeds groter wordende aandeel huizen dat wordt aangekocht zonder voorbehouden. Tegelijkertijd staat het kopers vrij om een woning te kopen zonder bouwkundige keuring. Ik vind het wel belangrijk dat kopers een bewuste keuze maken wanneer zij afzien van deze ontbindende voorwaarde. Daarom is in de model-koopovereenkomst voor een bestaande woning sinds 1 februari 2018 standaard de ontbindende voorwaarde van een bouwkundige keuring opgenomen. Een koper moet deze voorwaarde formeel doorhalen om hiervan af te zien en dient in dat geval op een andere wijze invulling te geven aan zijn of haar onderzoeksplicht.
Het feit dat verkoopmakelaars in het aanbieden van een woning al een bouwtechnische keuring overhandigen vind ik juist een goede ontwikkeling. Daarbij geldt uiteraard wel de voorwaarde dat de kwaliteit en onafhankelijkheid van deze bouwtechnische keuring gewaarborgd is.
Welke rol ziet u hier voor de brancheorganisaties en aan- en verkoopmakelaars om consumenten volledig te informeren en de ruimte te geven om een kwalitatief goede bouwkundige keuring uit te laten voeren?
Zie het antwoord op vraag 10
Deelt u de opvatting dat bouwtechnische keuringen betrouwbaar en onafhankelijk moeten zijn, aangezien goede bouwtechnische keuringen mensen voor grote schades kunnen behoeden maar als een kan in de zak wordt gekocht je niets hebt? Vindt u dat dat nu onvoldoende geborgd is?
Zie het antwoord op vraag 6.
Wat vindt u van het idee om bouwkundige keuringen te verplichten en uit te laten voeren door gerenommeerde bureaus met duidelijke voorwaarden? Kunt u dit ook bezien in het licht van het probleem dat steeds meer woningen te maken krijgen met funderingsschade?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u zich vinden in het standpunt dat zowel makelaars als keurders een zorgplicht hebben en daarom aansprakelijk moeten zijn wanneer bij de verkoop van een woning niet aangetoonde gebreken leiden tot grote financiële schade? Zo nee, waarom niet?
Makelaars en keurders hebben inderdaad een zorgplicht. Een inspecteur of makelaar kan echter niet in alle gevallen de noodzakelijke kosten goed en volledig kan inschatten. Soms komt het voor dat er meer gebreken achter een bepaalde constatering tevoorschijn komen bijvoorbeeld omdat een inspecteur of makelaar vanuit de ARBO wet niet goed onder de vloer of op het dak kan kijken. Daarnaast hebben veranderende prijzen en de beschikbaarheid van aannemers invloed op de kosten die uiteindelijk gemaakt worden. Een bouwkundig keurder blijft een ondersteunende partij in het aankoop- of verkoopproces, maar ontslaat de koper/verkoper niet van zijn of haar onderzoeksplicht/informatieplicht.
Kunt u ingaan op de genoemde voorbeelden in Kassa, waar mensen met kostenposten van vele tienduizenden euro’s blijven zitten, ondanks de inhuur van een bouwtechnische keurder? Wat vindt u dat er aan de hand is en beter moet?
De situatie die u beschrijft waarbij mensen met kostenposten blijven zitten, ondanks het uitvoeren van een bouwtechnische keuring, betreur ik. Ik heb hierover gesprekken gevoerd met de branche en hieruit heb ik niet kunnen afleiden dat keurders bewust grote gebreken weglaten uit het bouwkundig rapport. In de gesprekken heb ik ook stilgestaan bij de eisen die worden gesteld aan een bouwtechnische keuring en de voorwaarden die keurders hanteren. Uit de gesprekken concludeer ik dat verdere professionalisering van de branche nodig is. Daarnaast ligt door de voorwaarden die sommige bouwtechnisch keurders hanteren het risico voor het niet goed uitvoeren van een keuring te veel bij de consument en te weinig bij de keurder zelf. Daarover zal ik het gesprek met de branche aangaan.
Hoe zorgt u ervoor dat bouwtechnische keuringen onafhankelijk en betrouwbaar plaatsvinden en dat als er toch gebreken blijken te zijn de consument wordt gecompenseerd? Wilt u daartoe het hele stelsel herzien?
Zie antwoord vraag 5.
Een verklaring van de Amerikaanse minister van buitenlandse zaken |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u de verklaring1 van de Amerikaanse Minister van Buitenlandse Zaken over toelating van Taiwan tot de jaarvergadering van de Wereld Gezondheidsorganisatie (WHO)?
Het kabinet is met de VS en vele andere landen van mening dat Taiwan op betekenisvolle wijze zou moeten kunnen deelnemen aan internationale bijeenkomsten wanneer dit kwesties betreft die van mondiaal belang zijn, bijvoorbeeld als het de volksgezondheid betreft. Dat geldt dus ook voor de Wereldgezondheidsassemblee (WHA) waarop de genoemde verklaring betrekking heeft. Nederland zet zich daar met gelijkgezinde landen voor in.
Deelname van Taiwan als waarnemer aan de WHA is voor het kabinet geen doel op zich. Het belangrijkste is dat Taiwan niet verstoken mag blijven van cruciale informatie voor de volksgezondheid, en dat de internationale gemeenschap niet verstoken mag blijven van Taiwanese ervaringen en inzichten – ook waar het de bestrijding van COVID-19 betreft. Participatie van Taiwan in essentiële technisch-wetenschappelijke netwerken geleid door de WHO is daarvoor evenzeer van belang. De participatie van Taiwan in dergelijke werkgroepen heeft reeds aangetoond zeer waardevol te zijn.
Bent u bereid om nog voor de aanstaande jaarvergadering een Nederlandse verklaring van gelijke strekking openbaar te maken? Zo neen, waarom niet?
Deze antwoorden alsook eerdere schriftelijke en mondelinge uitlatingen van gelijke strekking van het kabinet aan uw Kamer zijn reeds openbaar.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 20 mei 2021?
Ja.
Het bericht ‘Goede relatie met China belangrijker voor Universiteit Groningen dan academische vrijheid’. |
|
René Peters (CDA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Goede relatie met China belangrijker voor Universiteit Groningen dan academische vrijheid»?1
Ja.
Wat vindt u er van dat Hongkongse studenten aan de RUG2 zich onveilig voelen door de aanwezigheid van het Confucius Instituut in Groningen en ze zich zorgen maken over hun academische vrijheid? Wat zou volgens u de collegevoorzitter moeten doen met de aangeboden petitie?
Ik hecht groot belang aan het waarborgen van academische vrijheid door de hoger onderwijsinstellingen. Het is aan de instellingen, in dit geval de RUG, om dit te garanderen. Ook hecht ik eraan dat studenten zich veilig voelen binnen de academische omgeving en dat zorgen van studenten serieus worden genomen.
Vanwege de huidige organisatorische inbedding van het Confucius Instituut in enkele Nederlandse instellingen voor hoger onderwijs, is het voorstelbaar dat zorgen, zoals beschreven in het artikel waarnaar u verwijst, ontstaan. De onderzoekers van Instituut Clingendael wijzen er in hun rapport «China’s invloed op onderwijs in Nederland» ook op dat «de huidige situatie van inbedding van de Confucius Instituten in Nederlandse kennisinstellingen op gespannen voet staat met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen en de Nederlandse normen en waarden op het gebied van wetenschappelijke integriteit.» Ik vind het dan ook verstandig dat de betrokken instellingen deze inbedding heroverwegen. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wat vindt u van de uitspraak van de collegevoorzitter van de RUG dat er een kader van de overheid nodig is om in te kunnen grijpen? Wat is de stand van zaken van het opstellen van richtsnoeren kennisveiligheid en het toetsingskader ongewenste kennis- en technologieoverdracht? Welke resultaten zijn er uit de eerste ronde gekomen van de kennisveiligheidsdialoog met de universiteiten? Wanneer worden de bestuurlijke afspraken kennisveiligheid naar verwachting afgesloten?
In de Kamerbrief over kennisveiligheid heeft het kabinet een reeks maatregelen gepresenteerd om kennisveiligheid, in algemene zin, beter te waarborgen. Deze maatregelen zijn landenneutraal en dus op ieder land van toepassing. De maatregelen bieden de kennisinstellingen een kader op het gebied van kennisveiligheid om zo beter invulling te kunnen geven aan de verantwoordelijkheid die zij op grond van hun institutionele autonomie hebben. Het is verder belangrijk te onderstrepen dat het bij maatregelen als de richtsnoeren, bestuurlijke afspraken en de kennisveiligheidsdialoog gaat om een gezamenlijke opgave voor de kennisinstellingen en de overheid.
De in de Kamerbrief genoemde maatregelen zijn: de dialoog kennisveiligheid gericht op het verhogen van het kennisveiligheidsbewustzijn binnen kennisinstellingen; richtsnoeren en bestuurlijke afspraken over kennisveiligheid die samen met de kennissector worden uitgewerkt; een Rijksbreed expertise- en adviesloket; een toetsingskader ongewenste kennis- en technologieoverdracht. De richtsnoeren zullen naar verwachting kort na de zomer opgeleverd worden. Verder is in de Kamerbrief aangegeven dat er naar gestreefd wordt om de bestuurlijke afspraken in de tweede helft van 2021 gereed te hebben en de basisfuncties van het expertise- en adviesloket in de loop van 2021 operationeel te hebben. Voor het toetsingskader geldt dat het op zijn vroegst in 2023 in werking zal treden. Zoals toegezegd in de brief zal ik uw Kamer dit najaar informeren over de voortgang bij het uitwerken van de genoemde maatregelen.
De eerste ronde van de kennisveiligheidsdialoog met de universiteiten en de onderzoeksinstituten laat een wisselend bewustzijnsniveau ten aanzien van kennisveiligheid zien. De instellingen geven aan de risico’s rondom kennisveiligheid te herkennen, maar nog niet overal is het bewustzijn ten aanzien van kennisveiligheid ook tot in de haarvaten van de organisatie doorgedrongen. De dialoog kennisveiligheid is daarom ook een doorlopend gesprek. Sinds de eerste gespreksreeks is te zien dat door verschillende universiteiten en onderzoeksinstituten actief stappen gezet worden op het gebied van kennisveiligheid. Het Ministerie van EZK heeft parallel ook met de TO2-instellingen een kennisveiligheidsdialoog gevoerd en werkt deze nu verder uit in een thematische workshopronde waarin de instellingen een aantal aspecten dieper analyseren en praktisch uitwerken. De kennisveiligheidsdialoog met de Hogescholen is in juni begonnen. De dialoog met de universitair medisch centra gaat binnenkort van start.
Wat vindt u van de uitspraak van Van Rosmalen dat hogescholen wel kunnen samenwerken met een Confucius Instituut omdat de academische vrijheid bij hen niet in het geding is? Tot wanneer loopt het contract van Hogeschool Zuyd met het Confucius Instituut en is hogeschool Zuyd voornemens om de samenwerking te verlengen?
Ik begrijp de uitspraak van Van Rosmalen zó, dat hij het risico op aantasting van de academische vrijheid bij de Hogeschool Zuyd gering acht, omdat er daar geen China-gerelateerd onderzoek wordt uitgevoerd. Ik ben het met hem eens dat het risico inderdaad groter zou zijn als de Hogeschool Zuyd dergelijk onderzoek wél zou uitvoeren. Tegelijkertijd kan de huidige inbedding van een Confucius Instituut in een Nederlandse kennisinstelling, zoals dat ook bij Hogeschool Zuyd het geval is, wel op gespannen voet staan met de onafhankelijkheid van Nederlandse kennisinstellingen (zie ook antwoord op vraag 2).
Zoals ik uw Kamer eerder heb laten weten3 heeft de Hogeschool Zuyd aangegeven dat de overeenkomst tussen het Confucius Instituut Maastricht (CIM) en de Chinese moederorganisatie Hanban een geldigheidsduur van vijf jaar kent.4 De overeenkomst is getekend op 28 december 2016 en zal dus verlopen op 28 december 2021, met een opzegtermijn van 90 dagen voorafgaand aan de einddatum. Indien de overeenkomst niet vóór de opzegtermijn wordt beëindigd door een van de beide partijen zal deze stilzwijgend worden verlengd. Hogeschool Zuyd laat desgevraagd weten dat besluitvorming omtrent het voortzetten van de huidige inbedding van het Confucius Instituut bij Hogeschool Zuyd dit najaar verwacht wordt. In vervolg op de gesprekken die OCW met de instellingen heeft gevoerd over het rapport van Instituut Clingendael5 adviseer ik om te kiezen voor ontkoppeling van het Confucius Instituut. Dat zou mijns inziens de beste manier zijn om zorgen over mogelijke aantasting van academische vrijheid, of de schijn daarvan, weg te nemen. Ik heb de andere twee instellingen op dezelfde manier geadviseerd.
Het bericht ‘Overvallen door stikstofmalaise; Ministerie lijkt niet klaar te zijn geweest voor crisis’ |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Overvallen door stikstofmalaise; Ministerie lijkt niet klaar te zijn geweest voor crisis»?1
Ja.
In hoeverre werd u in 2019 overvallen door de uitspraak van de Raad van State?
Op het moment van de uitspraak lagen vier verschillende scenario’s klaar: van het voortzetten van het PAS tot het compleet stoppen met het programma. Informatie hierover is in het wob-verzoek over uitspraken Hof van Justitie en Raad van State over het Programma Aanpak Stikstof op 8 oktober 2019 openbaar geworden.2 Dat neemt niet weg dat de ontwikkeling van nieuw stikstofbeleid tot in het kleinste detail aan moet sluiten bij de eisen die de Raad van State stelt bij de onderbouwing van de uitspraak. Zodoende kon het nieuwe beleid pas na de datum van de uitspraak worden geconcretiseerd.
Hoe lang duurde het na de uitspraak van de Raad van State voordat u in kaart had gebracht wat de gevolgen daarvan waren? Was voordat de uitspraak een feit was voor u al duidelijk dat er een volledig nieuwe stikstofaanpak nodig zou zijn of kwam dat als een verrassing?
Binnen enkele dagen was mij op hoofdlijnen duidelijk welke consequenties de PAS-uitspraak had. Daarover heb ik uw Kamer op 11 juni 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 147) geïnformeerd. In de Kamerbrief van 13 september 2019 (Kamerstuk 32 670, nr. 165) heb ik uw Kamer ook geïnformeerd over de aantallen projecten die door de uitspraak zijn geraakt. Daartoe was het nodig om een uitgebreide uitvraag te doen aan de bevoegde gezagen. Voor het tweede deel van deze vraag verwijs ik u naar de beantwoording van vraag 2.
In hoeverre was u voldoende voorbereid op de uitspraak van de Raad van State? Welke voorbereiding waren er op uw ministerie getroffen voor het geval de Raad van State tot een nadelige uitspraak zou komen?
Voor het antwoord op deze vragen verwijs ik u naar de beantwoording van vragen 2 en 3.
Waarom duurde het ondanks deze voorbereidingen nog zo lang voordat de gevolgen van de uitspraak daadwerkelijk in kaart waren gebracht en duidelijk werd voor hoeveel projecten de uitspraak gevolgen had?
Zie antwoord vraag 4.
Is het juist dat er voor de uitspraak van de Raad van State weliswaar een «zwart scenario» is uitgewerkt, maar dat er op basis daarvan geen «plan B» is ontwikkeld? Zo ja, waarom is dat niet gebeurd en hoe lang duurde het voordat er wel concrete plannen waren uitgewerkt?
Voor het eerste deel van de vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2. De ontwikkeling van de aanpak van de stikstofproblematiek vond in verschillende stappen plaats. Sinds 16 september 2019 was het weer mogelijk om de depositie van stikstof te berekenen (Kamerstuk 32 670, nr. 165). Vanaf 4 oktober 2019 kon op basis van de nieuwe kaders toestemming voor projecten worden verleend (Kamerstuk 32 670, nr. 167). Op 13 november 2019 is het stikstofregistratiesysteem aangekondigd waarmee woningbouwprojecten vergund kunnen worden (Kamerstuk 35 334, nr. 1). Op 24 april 2020 heeft het kabinet de structurele aanpak aangekondigd waarmee een divers aantal bron- en natuurmaatregelen genomen wordt om de natuur te herstellen en economische en maatschappelijke activiteiten mogelijk te maken (Kamerstuk 35 334, nr. 82). Deze aanpak is in een krap jaar wettelijk verankerd via de wet stikstofreductie en natuurverbetering. De Eerste Kamer heeft hier op 9 maart jl. mee ingestemd.
Heeft er inmiddels een interne evaluatie plaatsgevonden van wat er mis is gegaan met de stikstofproblematiek rondom de uitspraak van de Raad van State en het anticiperen daarop? Zo ja, wat waren daarvan de uitkomsten? Zo nee, bent u bereid om daar alsnog onderzoek naar te doen?
Ik constateer dat de Raad van State op 29 mei 2019 een stevige uitspraak heeft gedaan. Op dat moment kreeg ik de opdracht om het stikstofbeleid opnieuw vorm te geven. Dat heb ik gedaan zo snel als op een verantwoorde wijze mogelijk was. Ik zie geen aanleiding om hier een onderzoek naar in te stellen.
Welke stappen zijn er gezet om in de toekomst beter voorbereid te zijn op vergelijkbare situaties op het gebied van stikstof of andere beleidsterreinen? Hoe is te voorkomen dat ons land in de toekomst weer in een dergelijke juridische impasse terechtkomt?
Het kabinet doet alles binnen haar kunnen aan om te handelen binnen de geldende wet- en regelgeving. Op deze manier wordt in beginsel gewerkt aan het voorkomen dat er in de toekomst sprake is van een dergelijke juridische impasse.
Het Jaarverslag 2020 van de Inspectie SZW |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het Jaarverslag 2020 van de Inspectie Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW)? Wat is uw reactie op de door de Inspectie geconstateerde overtredingen in de verschillende sectoren?
De overtredingen die door de Inspectie SZW in het Jaarverslag worden geconstateerd in de verschillende sectoren herken ik. De coronapandemie heeft een grote impact gehad op de arbeidsmarkt, en dus op het werkgebied en de werkwijze van de Inspectie SZW. Zo kreeg de Inspectie SZW 7.700 coronameldingen over besmettingsrisico’s op de werkvloer. Vanwege het grote maatschappelijke belang heeft de Inspectie SZW deze meldingen opgepakt en daarop effectief geïntervenieerd. Zo is ingezet op voorkomen van besmetting op de werkvloer. Om het mogelijk te maken steviger op te kunnen treden heb ik door middel van de Tijdelijke wet maatregelen Covid-19 de bevoegdheden van de Inspectie SZW verruimd. De Inspectie SZW kan werkzaamheden van werkgevers stilleggen als zij in ernstige mate niet de maatregelen nemen om besmettingsrisico’s te verkleinen of voorkomen. Door de aandacht voor Covid-19 kreeg, zoals vermeld in het Jaarverslag, ook de kwetsbare positie van arbeidsmigranten meer aandacht. Zij hebben een verhoogde kans op alle arbeidsrisico’s. Een onevenredig groot deel van de coronameldingen (20%) betrof arbeidsmigranten. Afgelopen jaar is op initiatief van het kabinet het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten aangesteld, dat onder andere heeft geleid tot de oprichting van het Samenwerkingsplatform Arbeidsmigranten en COVID-19 waarin de Inspectie SZW ook is vertegenwoordigd. Ik verwacht dat dit initiatief ook een belangrijke impuls zal geven aan het verbeteren van de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten en in het bijzonder het voorkomen van Covid-19 besmettingen onder arbeidsmigranten. Verder is ook de daling in het aantal ongevalsmeldingen herkenbaar. Dit zal mede terug te leiden zijn tot het gevoerde kabinetsbeleid om zoveel mogelijk thuis te werken.
Wat is uw reactie op het feit dat bij 100% van de onderzochte werkgevers van maaltijdbezorgers overtredingen werden geconstateerd?
De Inspectie SZW houdt risicogericht en programmatisch toezicht op de naleving van arbeidswetten zoals de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag (Wml), de Arbeidstijdenwet (Atw) en de Wet arbeid vreemdelingen (Wav). Sinds 2019 besteedt de Inspectie SZW bijzondere aandacht aan de risico’s die samenhangen met maaltijdbezorging zoals arbeid door minderjarigen, arbeidsveiligheid, illegale tewerkstelling en onderbetaling. In 2020 heeft de Inspectie SZW 22 verschillende werkgevers van maaltijdbezorgers geïnspecteerd. Bij elk van deze werkgevers zijn één of meerdere overtredingen geconstateerd. Deze inspecties vonden plaats naar aanleiding van concrete meldingen over niet-naleving van arbeidswetten. Dit verklaart het handhavingspercentage van 100%.
Kunt u meer informatie geven over deze geconstateerde overtredingen? Welke overtredingen vonden er precies plaats? Welke stappen zijn er gezet naar aanleiding van deze overtredingen?
Tijdens inspecties van werkgevers van maaltijdbezorgers zijn verschillende overtredingen geconstateerd met betrekking tot oneerlijk werk en ongezond en onveilig werk, zoals onderbetaling, contante betaling, geen of onjuiste registratie van arbeidstijden, te lange werktijden, niet toegestane arbeid door minderjarigen, illegale tewerkstelling, het treffen van onvoldoende maatregelen tegen agressie en geweld en werkdruk. Naar aanleiding van deze overtredingen zijn verschillende handhavingsinstrumenten ingezet, zoals waarschuwingen en boetes. Daarbij heeft de Inspectie SZW steeds gekeken naar de feiten en omstandigheden van het specifieke geval.
Waarom vinden er volgens u zoveel overtredingen plaats in de maaltijdbezorging?
Zoals ik bij het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, was het handhavingspercentage zo hoog omdat dit concrete meldingen over niet-naleving van arbeidswetten betrof. Meer in algemene zin nam de vraag naar en het aanbod van maaltijdbezorging toe. Een deel van de bedrijven zoekt dan naar manieren om bezorgkosten van hun maaltijden te reduceren, bijvoorbeeld via de inzet van jongeren, vreemdelingen en zwartwerkers. De Inspectie SZW heeft dit mechanisme beschreven in de Staat van eerlijk werk 2019. Corona heeft dit verder versterkt.
Welke stappen neemt u richting de controle van werkgevers van maaltijdbezorgers nu u bekend bent met deze cijfers? Gaat de Inspectie hier nu meer op controleren?
Vanwege de aard en omvang van de arbeidsrisico’s besteedde de Inspectie SZW de afgelopen jaren aandacht aan de naleving van arbeidswetten in de maaltijdbezorging. Als gevolg van de toegenomen druk op deze sector en de vorig jaar geconstateerde overtredingen investeert de Inspectie SZW in 2021 extra hierop. Dit jaar zet de Inspectie SZW in op het versterken en verankeren van de naleving van de wet- en regelgeving door werkgevers van maaltijdbezorgers. Speciale aandacht gaat uit naar maaltijdbezorging door jeugdigen onder de 16 jaar. De Inspectie SZW zet verschillende instrumenten in om maatschappelijk effect te bereiken, zoals inspecties en een communicatiecampagne gericht op jeugdige maaltijdbezorgers. Ook wordt samengewerkt met de lokale politie en gemeente, zoals in Rotterdam, met als doel om de veiligheid van het werk van jeugdige maaltijdbezorgers te bevorderen.
Welke beleidsmogelijkheden ziet u om maaltijdbezorgers beter tegen dit soort overtredingen te beschermen?
Aanpassing van de regelgeving heeft er inmiddels toe geleid dat expliciet is opgenomen dat door jeugdigen onder de 16 jaar geen maaltijden mogen worden bezorgd op commerciële basis. Het is de verantwoordelijkheid van werkgevers om veilig en gezond te werken en om de wet- en regelgeving na te leven en werknemers goed voor te lichten. Ter ondersteuning van werkgevers worden verschillende instrumenten ingezet, zoals bij het in kaart brengen van de risico’s per bedrijf via de campagne Route naar RI&E.
Deelt u de mening dat de wettelijke werktijden voor 14- en 15-jarigen zijn opgesteld om deze kinderen te beschermen en daarom gehandhaafd zouden moeten worden? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat werkende kinderen in de maaltijdbezorging beter beschermd worden?
Om 14- en 15-jarigen te beschermen tegen de risico’s bij maaltijdbezorging is het vanaf 1 juli 2020 expliciet verboden om kinderen onder de 16 jaar zelfstandig en op commerciële basis maaltijden te laten bezorgen. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving van nieuwe regelgeving en kan bij overtreding van het verbod direct een bestuurlijke boete opleggen.
Deelt u de mening dat de werkgever moet zorgen voor een zo veilig mogelijke werkomgeving en dus ook voor de medewerkers in de maaltijdbezorging? Hoe ziet u daarop toe? Welke criteria zijn er voor de arbeidsomstandigheden van maaltijdbezorgers?
De werkgever is ervoor verantwoordelijk dat de Arbowet- en regelgeving wordt nageleefd. Hij moet aan een aantal verplichtingen voldoen om een zo veilig en gezond mogelijke arbeidssituatie te creëren voor zijn werknemers, en voor hemzelf. Dat kan onder meer door deugdelijke arbeidsmiddelen en persoonlijke beschermingsmiddelen ter beschikking te stellen en door goede instructie en voorlichting te geven. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om veilige, goed onderhouden vervoersmiddelen, verkeerstrainingen en verzekeringen. De branche is in gesprek over keurmerken voor bezorgrestaurants. De Inspectie SZW ziet toe op de naleving, zoals in het antwoord op vraag 5 nader is toegelicht.
Hoe zit dit met bezorgers die vanwege een schijnconstructie zzp’er zijn? Hoe komen zij aan veilig werkmateriaal?
De bepalingen van het Arbobesluit die maatregelen voor arbeidsrisico’s voorschrijven zijn ook voor zzp’ers van toepassing. In de situatie waarin een zelfstandige alleen werkt is een deel van deze regels van toepassing, namelijk alleen die regels die gaan over ernstige risico’s. Afhankelijk van het risico moet een zzp’er de juiste persoonlijke beschermingsmiddelen gebruiken. Of de werkgever daarvoor verantwoordelijk is of de zzp’er zelf is afhankelijk van de situatie. Bij haar risicogerichte toezicht bekijkt de Inspectie SZW de feiten en omstandigheden van het individuele geval.
Hebben maaltijdbezorgers die zzp’ers zijn ook de mogelijkheid om een melding te doen over hun opdrachtgever bij de Inspectie SZW? Zo ja, welke misstanden melden deze zzp’ers? Zo nee, hoe worden hun klachten dan in behandeling genomen?
Bij de Inspectie SZW kan iedereen klachten en signalen melden over mogelijke overtreding van de arbeidswetten waarop de Inspectie SZW toeziet. Meldingen kunnen ook anoniem worden gedaan. Het interne proces omvat registratie, analyse en triage van meldingen. De Inspectie SZW verwijst mensen met meldingen op terreinen buiten haar eigen domein waar mogelijk door naar andere organisaties zoals vakbonden en het Juridisch Loket.
Heeft u gezien dat in Spanje maaltijdbezorgers verplicht worden om koeriers in dienst te nemen?1 Hoe kijkt u aan tegen de wetgeving die in Spanje wordt getroffen? Zou deze wetgeving ook toepasbaar zijn in Nederland?
Ik heb dit gezien. De wetgeving in Spanje lijkt ertoe te leiden dat vermoed wordt dat bepaalde vormen van platformwerk op basis van een arbeidsovereenkomst worden uitgevoerd waarbij de bewijslast bij de werkgever komt te liggen. Eerder berichtte ik uw Kamer dat vanwege specifieke kwetsbaarheden van platformwerkers het kabinet gestart is met de uitwerking van een rechtsvermoeden om te onderzoeken of en in hoeverre een rechtsvermoeden de positie van platformwerkers kan versterken.2 Daarom volg ik met interesse de ontwikkelingen in Spanje en hoe de regelgeving daar verder wordt geoperationaliseerd.
Misbruik van Europese donorgelden door Palestijnse NGO’s |
|
Chris Stoffer (SGP), Don Ceder (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() ![]() |
Kent u het bericht «Israel says Palestinian NGOs funnelled European donor cash to militants»?1
Ja.
Kunt u een compleet overzicht geven van Nederlandse donorgelden die, direct of indirect, naar Palestijnse NGO’s of andere Palestijnse actoren vloeien, en van de wijze waarop en de doelmatigheid waarmee deze gelden door betreffende actoren besteed worden?
Nederland steunt een breed scala aan Palestijnse en internationale organisaties, die soms op hun beurt ook weer samen werken met andere organisaties.
Informatie over alle door Nederland gesteunde projecten staat publiekelijk toegankelijk op www.nlontwikkelingssamenwerking.nl2. Dit overzicht biedt inzage in de Nederlandse financiering die via het decentrale ontwikkelingsprogramma onder beheer van de Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah wordt uitgegeven, en ook in de financiering via centrale programma’s die vanuit het ministerie worden gefinancierd. Op deze website zijn ook de resultaten te vinden van de door Nederland gefinancierde activiteiten.
Kunt u een compleet overzicht geven van de Europese donorgelden die, direct of indirect, naar Palestijnse NGO’s of andere Palestijnse actoren vloeien, en van de wijze waarop en de doelmatigheid waarmee deze gelden besteed worden?
Het kabinet houdt geen lijst bij van alle organisaties die de EU direct of indirect steunt in landen. Voor informatie over de organisaties die de EU financiert in de Palestijnse gebieden verwijst het kabinet naar webpagina’s van de Europese Commissie. Op de webpagina over de Palestijnse Gebieden van het Directoraat-generaal Nabuurschap en Uitbreiding vindt u een overzicht van de verschillende voor de Palestijnse Gebieden relevante externe instrumenten en alle aangenomen programma’s sinds 2007 onder het Europees Nabuurschapsinstrument en de voorloper daarvan, het financieringsinstrument dat veruit de meeste steun naar de Palestijnse Gebieden behelst.3 Op de webpagina over de Palestijnse Gebieden van het Directoraat-generaal Civiele Bescherming en Humanitaire Hulp vindt u informatie over de humanitaire hulp van de Europese Commissie aan de Palestijnse Gebieden, inclusief de omvang daarvan sinds 2000.4 Tot slot vindt u op de webpagina EU Aid Explorer een overzicht van alle steun sinds 2007 van alle Europese instellingen aan de Palestijnse Gebieden, inclusief een lijst aan programma’s en de omvang van de steun ten behoeve van elk afzonderlijk Duurzaam Ontwikkelingsdoel.5 Ook vindt u op deze website een overzicht van de steun van individuele EU lidstaten aan de Palestijnse Gebieden, voor zover deze publiekelijk bekend is. Het kabinet benadrukt dat de steun van de Europese Commissie onderworpen is aan gedegen toetsing van ontvankelijkheidscriteria en naleving van financiële regels. Projecten worden onderworpen aan audits door de Europese Rekenkamer en kunnen worden onderworpen aan onderzoeken door het Europees Bureau voor Fraudebestrijding (OLAF). Dit heeft tot doel om onrechtmatigheden te voorkomen of op te sporen en te waarborgen dat de lokale bevolking baat heeft bij de geboden steun.
Klopt de bewering van de Israëlische veiligheidsdienst Shin Bet dat donorgelden vanuit de EU terechtkomen bij Palestijnse (gewelddadige) militanten en militante organisaties als de Popular Front for the Liberation of Palestine (PFLP), al dan niet via de PLO? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u in EU-verband doen om dit effectief tegen te gaan?
Het Kabinet heeft uw kamer op 12 mei jl. per brief geïnformeerd over de van Israël ontvangen informatie over vermeende banden tussen Palestijnse organisaties en de PFLP en aangegeven dat het onder meer gaat om UAWC en twee organisaties die indirect gefinancierd worden door Nederland.
Israël heeft het ministerie gezegd de informatie zelf te willen delen met het door mij t.b.v. het externe onderzoek ingeschakelde onderzoeksbureau Proximities, en heeft dat ook gedaan. De ontvangen informatie over de twee indirect door Nederland gesteunde organisaties is algemeen van aard en beschrijvend, en bevat geen concrete voorbeelden van hoe zij met Nederlandse financiering mogelijk PFLP daadwerkelijk gesteund zouden hebben. In het artikel van EW lijkt te worden gesuggereerd dat er nog andere documenten («papieren sporen») bestaan over mogelijke banden tussen door Nederland gesteunde organisaties en PFLP. Het ministerie heeft Israël gevraagd dergelijke stukken te delen, maar de Israëlische ambassadeur in Den Haag heeft in antwoord daarop te kennen gegeven dat de Israëlische overheid daar niet over beschikt. Voorts heb ik tijdens mijn telefonische felicitatiegesprek met de nieuwe Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, Yair Lapid, verzocht om informatie – mits die toch voorhanden is. Ik heb die boodschap herhaald tijdens mijn gesprek met hem en marge van de RBZ op 12 juli jl. Lapid zegde hierop toe informatie – indien aanwezig – graag met Nederland te willen delen, en erop toe te zullen zien dat gedeelde informatie voldoende solide is. Daarnaast heeft Nederland onmiddellijk navraag gedaan bij de Israëlische autoriteiten over de Israëlische inval bij het UAWC-kantoor in Ramallah – op 7 juli jl. – en daarbij andermaal onderstreept dat indien er nieuwe informatie beschikbaar is over UAWC, Nederland die graag zou ontvangen.
Gezien de ernst van de beschuldiging en de mogelijke gevolgen als iemand of een organisatie beschuldigd wordt van steun aan terrorisme, hecht het ministerie groot belang aan onderbouwing van een eventuele beschuldiging met bewijs dat inzichtelijk is voor de beschuldigde en zijn of haar advocaten en getoetst wordt door een rechter. Zie bijvoorbeeld de antwoorden van Minister Verhagen d.d. 23 maart 2009 (Aanhangsel van de Handelingen 2008–2009 nr. 2047).
Tijdens de uitvoering van door Nederland gefinancierde projecten wordt toezicht gehouden door veldbezoeken, inhoudelijke en financiële rapportages en onafhankelijke audits. Hieruit zijn geen gevallen bekend waarbij bleek dat de organisaties Nederlandse of Europese bijdragen zouden hebben overgemaakt of doorgesluisd naar PFLP of andere Palestijnse terroristische organisaties.
De EU heeft het antifraude bureau OLAF gevraagd uit voorzorg te bezien of het in van Israël ontvangen materiaal aanleiding ziet om nader onderzoek te doen naar de organisaties genoemd in de overlegde informatie. Zoals aangegeven in de brief van 12 mei jl. wacht het kabinet het resultaat van het EU-verzoek aan OLAF af.
Welke procedures kennen Nederland en de EU om te garanderen dat donorgelden op de juiste bestemming komen en voor de juiste doelen aangewend worden, en niet terechtkomen bij organisaties of personen op Europese terreurlijsten? Is er bijvoorbeeld standaard sprake van (eigen) toetsing vooraf en evaluatie achteraf?
Het ministerie hanteert voor iedere activiteit waarvoor financiering wordt aangevraagd een standaard beleidsuitvoeringsproces. Een financieringsaanvraag wordt volgens een standaardprocedure getoetst. Hierbij wordt vooraf vastgesteld in hoeverre deze past binnen de beleidskaders die het ministerie heeft en of er budget beschikbaar is voor financiering. Daarnaast wordt beoordeeld of een aanvrager (organisatie) beheersmatig de activiteiten kan verrichten. Naast deze analyses worden risico’s ingeschat ten aanzien van de omgeving waarin de activiteiten worden uitgevoerd, de aard van de activiteit, fraude en integriteit. De uitkomsten van de risicoanalyses kunnen aanleiding zijn voor het stellen van nadere eisen aan de financiering of voor het niet toekennen van financiering.
Het ministerie beoordeelt middels een standaard-beoordelingsprocedure periodiek de inhoudelijke en financiële voortgang van activiteiten. Externe audits worden uitgevoerd waarbij uitgaven en inkomsten worden gecontroleerd. Ten slotte evalueert het ministerie tussentijds of na afloop de doeltreffendheid en doelmatigheid van gefinancierde activiteiten conform de vereisten van de Regeling Periodiek Evaluatieonderzoek (RPE). Deze evaluaties zijn openbaar. Zie voor beleidsevaluaties de website van IOB en voor evaluaties van individuele activiteiten rijksoverheid.nl. Deze procedures moeten waarborgen dat de toegekende middelen worden gebruikt voor hetgeen waarvoor een organisatie financiering aanvraagt.
Uit hoofde van de ministeriële verantwoordelijkheid, zoals is beschreven in de Nota Beheer en Toezicht6, is ook vereist dat gepaste maatregelen kunnen worden genomen indien een wederpartij de contractvoorwaarden en/of (subsidie)verplichtingen niet nakomt of de uitvoering niet in lijn is met het buitenlands beleid van de Nederlandse regering.
De Nederlandse vertegenwoordiging in Ramallah onderhoudt nauw contact met uitvoerende organisaties en voert controles uit op de procedures van de uitvoerende organisaties qua personeels- en integriteitsbeleid, specifiek ter voorkoming van banden met terroristische organisaties, zowel voorafgaand als gedurende activiteiten. Daarnaast doet de post navraag bij andere donoren over de ervaringen met mogelijke partners.
De Europese Commissie heeft een soortgelijke werkwijze,7 waarbij strenge controles gehanteerd worden en organisaties gescreend worden tegen VN, EU en ad hoc sanctie lijsten. Projectbezoeken, toezicht en finale audits worden gebruikt om te verifiëren dat ter beschikking gestelde fondsen voor de beoogde doelen gebruikt worden. Hiervoor refereer ik ook naar het antwoord door EU-Commissaris Várhelyi namens de Europese Commissie aan het Europees Parlement8 over EU-processen voor het financieren van ngo’s.
Wat is uw reactie op de oproep van het Israëlische Ministerie van Buitenlandse Zaken aan Europese landen om «per direct de subsidies stop te zetten aan de Palestijnse organisaties die actief zijn namens de PFLP-terreurgroep»?
Het kabinet verwijst naar de brief hierover van 12 mei 2021 (ref 2021Z07972) waarin uw Kamer hierover werd geïnformeerd, en bovenstaande antwoorden.
In uw brief van 8 september 2020 betreffende Nederlandse steun aan Palestijnse NGO’s gaf u aan dat de Nederlandse bijdrage aan UAWC is opgeschort totdat dat onderzoek naar banden tussen het UAWC en de PFLP is afgerond2; kunt u een update geven van de huidige stand van zeken op dit vlak?
Zoals aangegeven in de brief van 12 mei is vanwege COVID-19 het onderzoek vertraagd. Als dat onderzoek is afgerond zal het, zoals door mij toegezegd tijdens het wetgevingsoverleg over het BHOS jaarverslag, na het zomerreces met een kabinetsreactie aan de Kamer worden aangeboden.
In antwoord op schriftelijke vragen over oproepen tot geweld, het afwijzen van vrede en het ontkennen van de legitimiteit van Israël in studiematerialen van de VN organisatie voor Palestijnse vluchtelingen (UNRWA), gaf u aan dat UNRWA een interne review gestart heeft naar hoe dit kon gebeuren en naar de bijpassende aanscherpingen in de controlesystemen die nodig zijn om dit in de toekomst te voorkomen3; kunt u een update geven van de uitkomsten van deze review en de daadwerkelijke aanscherping van controlesystemen, zodat een dergelijke kwalijke lesinhoud niet meer in studiematerialen zal voorkomen?
De review heeft aangetoond dat bij de onverwachte overgang, in het voorjaar van 2020, van klassikaal naar thuisonderwijs vanwege COVID-19 er enkele fouten zijn gemaakt. In die periode is bij UNRWA decentraal aanvullend materiaal geproduceerd op basis van de schoolboeken van de Palestijnse Autoriteit ter ondersteuning van het thuisonderwijs. Om in de toekomst te voorkomen dat kwalijk lesmateriaal bij de scholieren terecht komt, heeft UNRWA begin 2021 een centraal, digitaal lesplatform gelanceerd, waarbij een drie-laags controle systeem is opgezet ter beoordeling van alle inhoud en daarmee de waarborging dat al het materiaal dat aan de leerlingen ter beschikking worden gesteld voldoet aan de VN-principes en waarden. De drie controlelagen bestaan uit de landenkantoren, het onderwijsdepartement op het UNRWA hoofdkantoor en de neutraliteitscoördinator.
Een coronatoegangsbewijs voor Nederlanders die in het buitenland gevaccineerd worden |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «New Yorkse burgemeester wil ook toeristen inenten, stad gaat volledig open»?1
Ja.
Hoeveel Nederlanders zijn er inmiddels in het buitenland, danwel in het Caribisch deel van het Koninkrijk, gevaccineerd met vaccins die goedgekeurd zijn door het Europees Medicijn Agentschap (EMA)?
Op Bonaire, Saba en Sint Eustatius hebben respectievelijk 14.005, 1.429 en 1.130 mensen minstens één prik ontvangen. Op Bonaire is daarvoor het Pfizer-vaccin gebruikt, op Saba en Sint Eustatius het Moderna-vaccin. Op Curaçao, Aruba en Sint Maarten zijn respectievelijk 84.505, 62.675 en 17.940 mensen minstens één keer gevaccineerd. Het is niet bekend hoeveel van deze mensen (ook) in het bezit zijn van een Nederlands paspoort. Op Curaçao zijn het Pfizer- en Moderna-vaccin ingezet. Op Aruba en Sint Maarten zijn mensen gevaccineerd met het Pfizer-vaccin. De vaccins van BioNTech/Pfizer en Moderna zijn goedgekeurd door het Europees Medicijn Agentschap.
Zijn er mogelijkheden voor Nederlanders die in het buitenland zijn gevaccineerd met een door EMA goedgekeurd vaccin, en een burgerservicenummer hebben, om zich vrijwillig te laten registreren in het landelijk registratiesysteem het COVID-vaccinatie Informatie- en Monitoringsysteem (CIMS)? Zo ja, hoe kunnen zij dat doen? Zo nee, waarom niet?
Het is de bedoeling dat Nederlanders die in het buitenland zijn gevaccineerd met een door EMA goedgekeurd vaccin, een Burgerservicenummer hebben, en in Nederland wonen/langdurig verblijven, geregistreerd kunnen worden in het CIMS. Ik ben samen met het RIVM momenteel bezig met een verkenning hoe hier vorm aan te geven, het is nog niet duidelijk hoe dit mogelijk gemaakt zal worden. Daarom is het van belang dat mensen hun registratiekaartjes goed bewaren.
Het doel van het CIMS is monitoring van de vaccinatiestrategie binnen Nederland. Nederlanders die in het buitenland zijn gevaccineerd en niet woonachtig zijn in Nederland vallen daarom normaal gesproken niet in de scope van CIMS. Mochten deze mensen op enig moment weer verhuizen naar Nederlands grondgebied of langdurig hier verblijven, zullen zij opgenomen kunnen worden in CIMS. De registratie van personen die in het buitenland zijn gevaccineerd en hier geregistreerd willen worden, wordt momenteel verder uitgewerkt. Dit complexe vraagstuk omhelst verschillende voorliggende vragen, zoals het (h)erkennen van buitenlandse COVID-19 vaccinatiebewijzen, die niet gebaseerd zijn op het Europese Digitaal COVID-19 Certificaat. Ik informeer uw Kamer hier over wanneer meer duidelijk is.
Wordt bij het technisch gereedmaken van het Europees Digital Green Certificate (DGC) de mogelijkheid voorbereid dat Nederlanders die in het buitenland gevaccineerd zijn ook gebruik kunnen maken van het DGC?
De verordening over het Digitaal Covid Certificaat (DCC) eist o.a. van de Europese lidstaten dat wanneer een burger wordt gevaccineerd, deze een vaccinatiebewijs kan ontvangen van de lidstaat dat het vaccin geplaatst heeft. Het DCC van Nederland zal interoperabel zijn met de DCC’s van andere lidstaten, waardoor vaccinatiebewijzen die in een andere lidstaat zijn ontvangen, ook in Nederland bruikbaar zijn. Nederlandse burgers die in een derde land gevaccineerd zijn, zullen gefaciliteerd worden in het kunnen aanvragen van een Nederlands vaccinatiebewijs welke ook zal werken met het DCC, mits de burger is gevaccineerd met een EMA-goedgekeurd vaccin en woonachtig is in Nederland.
Bent u bereid om Nederlanders die in het buitenland gevaccineerd zijn met een door EMA goedgekeurd vaccin, dezelfde rechten te geven als mensen die in Nederland zijn gevaccineerd, wanneer gevaccineerden volgens de Tijdelijke wet testbewijzen COVID-19 ook toegang kunnen krijgen bij bepaalde locaties? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer is dit geregeld?
Zie het antwoord op vraag 4.
Kunt u deze vragen ieder afzonderlijk en zo spoedig als mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat provincie Noord-Holland woningbouw in Landsmeer tegen houdt. |
|
Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Provincie houdt woningbouw in Landsmeer tegen, wat nu»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Is het waar dat veel gebied rondom Landsmeer is aangewezen als BPL-landschap (Bijzonder Provinciaal Landschap)?
Inderdaad heeft provinciale staten van Noord-Holland in de vastgestelde omgevingsverordening Noord-Holland 2020 «Bijzonder Provinciale Landschappen» aangewezen. Een groot gedeelte van het buitengebied van Landsmeer maakt daarbij onderdeel uit van één van de 32 bijzondere landschappen. Deze aanwijzing betekent dat er voor dit gebied een extra bescherming geldt.
Bij de beantwoording van de Kamervragen over de bouwopgave in Noord-Holland in relatie tot het bericht «Nieuwe omgevingsverordening beschermt 32 bijzondere landschappen»2 heb ik u geïnformeerd over de achtergronden en effecten van de Bijzondere Provinciale Landschappen (BPL).
Klopt het dat door de nieuwe omgevingsverordening een groot aantal woningbouwlocaties van de gemeente Landsmeer is komen te vervallen? Zo ja, om hoeveel woningbouwlocaties gaat het en om hoeveel woningen?
Nee dit klopt niet.
De woningbouwmogelijkheden van de regio Waterland, waar Landsmeer deel van uitmaakt, zijn namelijk nu ook al beperkt. Dit komt door de ligging in een uniek veenpolderlandschap met bijzondere landschappelijke kwaliteiten en natuurwaarden (in de provinciale Leidraad Landschap en Cultuurhistorie aangeduid als ensemble Wormerland-Oostzaan). De aanwijzing als BPL voegt daar alleen het dorpslint van Landsmeer aan toe. Dit raakt echter geen groot aantal woningbouwlocaties. Ik heb via de provincie vernomen dat het in ieder geval gaat om één ruimte-voor-ruimte locatie waar twee beoogde woningen niet gebouwd konden worden. De provincie heeft daarnaast aangegeven dat voor locaties in lintbebouwing waar volgens provinciale regelgeving formeel geen bouwmogelijkheden zijn, wordt gewerkt aan maatwerkoplossingen.
De Bijzondere Landschappen hebben betrekking op zo’n 1% van de beschikbare harde en zachte plancapaciteit in Noord-Holland. Daarbij gaat het om ongeveer 1200 woningen op acht locaties op een totaal van circa 430.000 woningen.
In de vastgestelde Omgevingsverordening heeft de Provincie Noord-Holland een afweging gemaakt tussen ruimte voor ontwikkelingen en bescherming van het landelijk gebied. Daarbij zijn geen harde plannen van gemeenten vervallen. De provincie heeft ook aangegeven harde plannen te respecteren.
Hoe staat het met het overprogrammeren in de provincie Noord-Holland: hoeveel procent «hard» voor de komende 5 jaar en hoeveel procent «hard» en «zacht» voor de komende 15 jaar? Hoe staat het met uw toezegging om provincies op te roepen 130% overprogrammeren toe te staan?
Met de provincie Noord-Holland heb ik afgesproken de plancapaciteit te inventariseren en zonodig te verhogen tot een overprogrammering van tenminste 130%.
Uit de inventarisatie van de plancapaciteit blijkt voor de periode tot 2030 in heel Noord-Holland ruim voldoende plancapaciteit. Daarbij zetten wij de plancapaciteit af tegen de netto bouwopgave. De bouwopgave is de toename van de woningbehoefte vermeerderd met het inlopen van het tekort en verminderd met de raming voor de sloop. In Noord-Holland blijkt voor de periode tot 2030 137% harde en zachte plancapaciteit beschikbaar te zijn ten opzichte van de netto bouwopgave. Voor de periode tot 2040 is er nog geen prognose van de bouwopgave en zijn er vanzelfsprekend meer onzekerheden in de prognose, maar bedraagt het percentage op basis van de huidige gegevens ongeveer 130% harde en zachte plancapaciteit ten opzichte van de toename in de woningbehoefte.
De provincie heeft via de woonagenda gemeenten opgeroepen om voor de korte termijn (5 jaar) minimaal 130% harde plancapaciteit te hebben. Dit lukt nog niet in alle regio’s, maar daar is wel voldoende zachte plancapaciteit beschikbaar die hard gemaakt kan worden. De provincie helpt deze regio’s onder andere door cofinanciering van extra inhuur van ambtelijke capaciteit via de zogenaamde Flexibele Schil om een groter deel van de zachte plannen tijdig hard te maken.
Waarom is er door de provincie Noord-Holland voor gekozen om ook onder voorwaarden geen kleinschalige woningbouw toe te staan in de BPL-gebieden in de Metropoolregio Amsterdam?
Kleinschalige woningbouw is in principe wel toegestaan in BPL-gebieden, mits de kernkwaliteiten van het landschap niet worden aangetast door de ontwikkeling. In het zuiden van de provincie is kleinschalige woningbouw in «regulier landelijk gebied», waar het BPL-gebied ook onder valt, niet toegestaan. Dit geldt dus ook voor bouwlocaties buiten de bestaande bebouwing en/of in het lint van Landsmeer.
Deelt u de mening dat er zowel binnenstedelijk als buitenstedelijk gebouwd moet worden om de grote woningbouwopgave in Nederland te halen?
Ik deel uw mening dat alleen binnenstedelijk bouwen niet voldoende is om de bouwopgave in te vullen. Met name in de regio’s met een groot woningtekort en een sterke stijging van de woningbehoefte is het nodig gelijktijdig binnen- en buitenstedelijke locaties in beeld te brengen.
In de Nationale Omgevingsvisie is vastgelegd dat het binnenstedelijk bouwen van woningen, bedrijven en voorzieningen in de bereikbaarheid van een OV- knooppunt de voorkeur verdient en dat deze ruimte optimaal benut dient te worden; waar die ruimte onvoldoende is, is realisatie aan de randen van verstedelijkt gebied aan de orde. In alle gevallen is het belangrijk dat dit gebeurt met oog voor ruimtelijke en landschappelijke kwaliteit. De provincie geeft ruimte om in regulier landelijk gebied te bouwen, mits de ladder duurzame verstedelijking doorlopen wordt. Ik verwijs u verder ook naar mijn antwoord van 15 december 2020 op uw eerdere vragen over de aanwijzing van de BPL in Noord-Holland. 3
Bent u bereid om, ook voor de gemeente Landsmeer, met de provincie Noord-Holland in gesprek te gaan om een aanpak vanuit de provincie te realiseren die de gezamenlijke opdracht voor de woningbouwopgave ondersteunt en versnelt, die het samenwerken tussen overheden stimuleert en het vertrouwen dat daarbij hoort als uitgangspunt neemt? Bent u bereid hier de Kamer over te informeren?
Voor mij is het van belang dat de provincies voldoende ruimte bieden voor de regionale van de bouwopgave. Zoals ik in vraag 4 heb aangegeven gebeurt dat ook, is er voldoende plancapaciteit om te voorzien in de behoefte. Daarnaast heb ik ook afspraken gemaakt met de provincie en de regio over versnelling en over goede monitoring. Op dit moment vindt binnen de lopende trajecten zoals de woondeal, de verstedelijkingsstrategie en Bereikbare steden, samenwerking plaats met provincie regio en gemeenten over de woningbouwopgave.
Deelt u de mening dat, gezien de grote woningbouwopgave, de provincie Noord-Holland het vervallen van woningbouwlocaties, ook in de gemeente Landsmeer, zoveel mogelijk moet voorkomen en terugdraaien?
Zie antwoord vraag 6.
Het rapport van ABN AMRO om niet alleen in te zetten op elektrisch vervoer in de toekomst. |
|
Silvio Erkens (VVD), Peter de Groot (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66), Bas van 't Wout (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport van ABN AMRO «Energy Transition Monitor – Critical Metals» met als boodschap «No easy road to greening road transportation»?
Ja, ik heb kennis genomen van het rapport.
Hoe kijkt u aan tegen de boodschap dat met enkel inzet op elektrificatie van het wagenpark en the way to go om vergroening van het wegtransport te realiseren, dit grote gevolgen heeft voor het gebruik van sommige specifieke grondstoffen?1
In het rapport wordt gesteld dat met een combinatie van efficiëntere verbrandingsprocessen, uitrol van een brandstofcellen-infrastructuur en elektrificatie van het wegtransport de afhankelijkheid van kritieke metalen zal worden beperkt. Ik deel met ABN AMRO dat de beschikbaarheid van grondstoffen een belangrijk aandachtspunt is voor de verduurzaming van transport. In de Nederlandse batterijenstrategie is het onderwerp Grondstoffen als pijler benoemd.2 In het rapport wordt niet ingegaan op circulaire strategieën die het mogelijk maken om de afhankelijkheid van kritieke metalen te verminderen en die kunnen helpen om het wegtransport te vergroenen. Dit zal aanvullend in beschouwing genomen moeten worden om de gevolgen van het gebruik van specifieke grondstoffen te overzien en te beheersen. Met betrekking tot voertuigen wordt in Nederland al 98,4% van alle onderdelen hergebruikt, ten opzichte van het EU gemiddelde van 92,2%.3 Batterijen kunnen al voor 95% worden gerecycled. Naar schatting kan met hergebruik en recycling in een aanzienlijk deel van de benodigde grondstoffen worden voorzien, namelijk 20% in 2040 en 40% in 2050.4
Wat gaat u doen om te voorkomen dat een grondstoffentekort leidt tot problemen voor de uitvoering van de Nederlandse ambities op het gebied van verduurzaming van mobiliteit? Hoe gaat u de effecten van (de dreiging van) een grondstoffentekort monitoren om op tijd andere keuzes te kunnen maken voor de verduurzaming van mobiliteit?
Problemen in de uitvoering voorkom ik, in samenwerking met de Minister van Buitenlandse Zaken en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, door in te zetten op voldoende delving van grondstoffen, het verminderen van grondstofrisico’s, het bevorderen van circulariteit en het stimuleren van alternatieven voor het gebruik van bepaalde kritieke grondstoffen (innovatie), zoals batterijen zonder kobalt. Ook zet ik in op het gebruik van deelauto’s en andere manieren om gebruik van voertuigen efficiënter te maken. Binnen de Nederlandse batterijenstrategie zijn reeds de pijlers Grondstoffen, Inzameling en hergebruik (inclusief recycling) en Economische perspectieven opgenomen. Via de grondstoffenscanner maakt het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat inzichtelijk welke grondstoffenrisico’s verbonden zijn aan specifieke materialen, componenten en producten die ook te maken hebben met mobiliteit. Hiermee kunnen ondernemers op tijd andere keuzes maken om deze grondstoffenrisico’s te verminderen.
Welke rol speelt het door de Europese Commissie gepresenteerde «Actieplan voor kritieke grondstoffen» hierin? Wat is de precieze rol van de European Raw Materials Alliance (ERMA)? Wat is de rol van Nederland in het Actieplan en de ERMA? Wat (welke resultaten) verwacht u van het Actieplan en de ERMA als het gaat om verduurzaming van mobiliteit?
De beschikbaarheid van grondstoffen is een mondiaal speelveld, waarmee het «Actieplan voor kritieke grondstoffen» van de Europese Commissie zeer relevant is. Met dit actieplan wordt gewerkt aan een grotere beschikbaarheid van belangrijke grondstoffen voor Europa, onder andere door te kijken naar mijnbouw in Europa. Het kent 10 acties, waaronder het opzetten van de European Raw Materials Alliance. In deze grondstoffenalliantie worden Europese partijen bij elkaar gebracht om geconstateerde kwetsbaarheden rond grondstoffen in Europese waardeketens te verminderen. Nederlandse partijen zijn betrokken bij ERMA, zoals de TU Delft. Daarnaast wordt bijvoorbeeld via het uitvoeringsprogramma circulaire maakindustrie gebruik gemaakt van de deze alliantie om te komen tot investeringsvoorstellen op het gebied van circulaire wind- en zonneparken, waarbij eveneens kritieke grondstoffen worden gebruikt. Ik verwacht dat ERMA eraan bijdraagt dat meer grondstoffen beschikbaar komen en de circulariteit verbetert, wat nodig is in de energietransitie en de verduurzaming van de mobiliteit.
In hoeverre speelt circulariteit een rol in de verduurzaming van mobiliteit, gelet op het Uitvoeringsprogramma Circulaire Economie? Welke projecten lopen er op dit gebied? Zijn er belemmeringen in (Europese) wet- en regelgeving die circulaire projecten op het gebied van verduurzaming van mobiliteit in de weg staan? Zo ja, welke belemmeringen zijn dat?
Circulariteit speelt een belangrijke rol in de verduurzaming van mobiliteit. Innovatieve en duurzame transport- en vervoersmodellen hebben veelal een positief milieueffect en leiden tot efficiënt gebruik van materialen. Plannen zijn in de maak door de industrie voor de ontwikkeling van een Battery Competence Center, waarin de nadruk ligt op ontwikkeling en circulariteit van batterijen m.b.t. elektrisch vervoer. Een ander voorbeeld zijn partijen, waaronder scooterimporteurs, die gezamenlijk willen komen tot een goede recycling en hergebruik van scooterbatterijen. Ook vanuit Europese wetgeving wordt circulariteit bevorderd. Bij de door de Europese Commissie voorgestelde Batterijverordening wordt bijvoorbeeld sterk ingezet op recycling en het gebruik van gerecyclede materialen in batterijen. Dit zorgt ervoor dat er minder primaire winning van grondstoffen nodig is en bevordert zo de verduurzaming van mobiliteit. Daarmee draagt wet- en regelgeving juist bij aan circulariteit.
Hoe kijkt u aan tegen de in het rapport genoemde verschillende paden van vergroening van mobiliteit: elektrisch, zuinigere fossiele motoren en waterstof? Hoe kijkt u aan tegen een sterkere rol voor waterstof en biobrandstoffen in de transitie naar duurzaam vervoer? Bent u het ermee eens dat dit rapport maar ook de waarschuwing van het Internationaal Energie Agentschap (IEA) ons laat zien dat we niet slechts moeten focussen op óf elektrificatie, óf waterstof, óf biobrandstoffen, maar een mix van deze drie om te voorkomen dat schaarste en daarmee afhankelijkheid ontstaat?
Het IEA noemt terecht deze drie opties voor duurzame mobiliteit. De transitiepaden die ik voor deze opties voor ogen heb zijn gepubliceerd in de Visie Duurzame Energiedragers in Mobiliteit.5 Met name in het wegverkeer (personenauto’s) zien we dat op korte/middellange termijn batterij-elektrisch de hoofdroute is. Voor het milieu als ook voor besparing van kosten levert deze route de meeste voordelen op. Waterstof kan naar verwachting vooral in zwaarder transport een rol spelen. Biobrandstoffen kunnen worden ingezet in het bestaande (zwaardere) transport dat nog niet geëlektrificeerd (batterij of waterstof) is of op korte termijn kan elektrificeren. Alle drie deze opties worden op dit moment al ondersteund door mij en de Minister van Economische Zaken en Klimaat, onder meer via diverse subsidiemogelijkheden en regelgeving, zoals door de implementatie van de RED2. Met het IEA ben ik het eens dat het inzetten op deze verschillende opties de risico’s van afhankelijkheid en schaarste vermindert. Hierbij wil ik ook benadrukken dat er ook binnen de verschillende opties naar gestreefd wordt om het gebruik van kritieke metalen te verminderen. Zo worden er batterijen ontwikkeld en inmiddels toegepast waarbij er minder of geen kobalt wordt gebruikt.
Heeft u helder hoe u schaarse duurzame brandstoffen gaat alloceren, gezien de brede ambities in het Klimaatakkoord? Heeft u bijvoorbeeld een helder afwegingskader om te beslissen waar waterstof het beste ingezet kan geworden zolang er schaarste is? Heeft u dit voor biobrandstoffen? Zo nee, bent u naar aanleiding van deze berichten en waarschuwingen van plan een dergelijk afwegingskader op te stellen?
Ik ben mij ervan bewust dat er schaarste kan zijn aan duurzame brandstoffen. Daarom wordt er ingezet op een zo efficiënt mogelijke inzet van de verschillende brandstoffen. Dit betekent dat er batterij elektrisch wordt toegepast waar dat kan, en waterstof daar waar batterijen niet of minder goed mogelijk zijn. Voor beide geldt dat de technologieën en markten nog volop in ontwikkeling zijn. Het is belangrijk om de markten voor duurzame brandstoffen op gang te brengen en zo het aanbod van duurzame hoogwaardige brandstoffen en grondstoffen te vergroten. Voor deze verschillende toepassingen geldt dat secundaire vraag en aanbod zich de komende jaren stapsgewijs zullen ontwikkelen, waarbij de verwachting is dat met name de industrie en het zware transport belangrijke (internationale) markten gaan worden. Inzet van waterstof voor de productie van synthetische brandstoffen voor o.a. de luchtvaart zal hier ook een rol spelen. In de kabinetsvisie waterstof van 30 maart 2020 en recentelijk in de kabinetsreactie op het Rli-advies over waterstof is dit nader toegelicht. Tot slot zullen biobrandstoffen voorlopig in de transitie naar emissieloze mobiliteit van groot belang blijven in het wegtransport, de scheepvaart en de luchtvaart. Voor de inzet van biobrandstoffen verwijs ik naar het duurzaamheidskader biogrondstoffen.6 Bij schaarste adviseert de SER7 om de meest hoogwaardige toepassingen te prioriteren. De SER concludeert dat er in beginsel mondiaal en in Europa voldoende biogrondstoffen beschikbaar zijn om aan de Nederlandse behoefte (inclusief export) te voldoen.
Kunt u deze vragen voor het commissiedebat Duurzaam Vervoer van 8 juni beantwoorden?
Ja.
De oproep uit Suriname om hulp te bieden met vaccineren |
|
Jan Paternotte (D66), Sjoerd Sjoerdsma (D66), Raoul Boucke (D66), Alexander Hammelburg (D66), Don Ceder (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Suriname vraagt Nederland om hulp bij vaccineren, maar wacht op antwoord»?1
Ja.
Klopt het dat u twee weken geleden een brief heeft ontvangen van de Minister van Volksgezondheid van de Republiek Suriname waar tot op heden nog niet op is gereageerd?
Het klopt dat ik een brief heb ontvangen van de Surinaamse Minister van Volksgezondheid. Ik heb deze brief beantwoord. Tevens heb ik de Minister van Volksgezondheid van Suriname gesproken op 26 mei en op 1 juni jl. En nog steeds sta ik in contact met mijn collega.
Deelt u de zorgen over het hoge aantal corona besmettingen (onder andere door de Braziliaanse variant) en de beperkte intensive care (ic)-capaciteit in Suriname?
Ja.
Heeft u informatie over de impact van het exportverbod van India op de beschikbare vaccins in Suriname? Welke andere landen worden er door dit verbod getroffen?
India kampt nog altijd met zeer hoge aantallen besmettingen. Enige tijd geleden heeft India aangegeven dat het de export van vaccins aan banden legt om allereerst aan de binnenlandse vraag te voldoen. Ik heb geen zicht op wat de impact van het exportverbod is op Suriname. India hoopt deze zomer de productie substantieel te verhogen om zo ook weer aan de internationale verplichtingen te kunnen voldoen.
De verwachting is dat Nederland in grote mate in de vaccinbehoefte van Suriname kan voorzien. Zie ook de beantwoording onder vraag 7 en 8. Tevens neemt Suriname deel aan het COVAX-programma waaruit het kleine aantallen vaccins ontvangt.
In hoeverre is binnen de Nederlandse vaccinatiestrategie opgenomen bij welke vaccinatiegraad vaccins zullen worden gedoneerd aan landen waar kwetsbare groepen en gezondheidsmedewerkers nog niet zijn gevaccineerd door een tekort aan vaccins?
Er is binnen de Nederlandse vaccinatiestrategie geen moment gedefinieerd waarop vaccins gedoneerd zullen gaan worden.
Welke afspraken zijn er reeds gemaakt over het doneren van vaccins via de COVID-19 Vaccines Global Access (COVAX)-faciliteit?
Nederland heeft in totaal EUR 70 miljoen gedoneerd aan COVAX voor de aankoop van vaccins voor 92 lage en middeninkomenslanden. Het streven is om eind 2021 via de pijler COVAX tenminste 30% van de bevolking in de 92 landen te vaccineren. Dit betreft eerstelijns gezondheidszorgmedewerkers en kwetsbare groepen zoals ouderen en mensen met onderliggend lijden.
Daarnaast heeft premier Rutte op de Global Health Summit aangekondigd vaccins in natura te doneren aan COVAX via het EU Vaccine Sharing Mechanism. Het precieze aantal wordt binnenkort vastgesteld.
Deelt u de mening dat Nederland door haar geschiedenis en de vele Nederlanders met een Surinaamse achtergrond een bijzondere relatie heeft met Suriname? Zo ja, bent u bereid Suriname ondersteuning te bieden in de inkoop van vaccins en andere medische hulpgoederen, in het bijzonder injectienaalden en -spuiten ten behoeve van vaccinaties?
Vanwege de bijzondere relatie met Suriname heeft Nederland welwillend naar het Surinaamse verzoek gekeken en heb ik samen met mijn collega Kaag en collega Bijleveld besloten zo snel mogelijk zuurstofcontainers te leveren aan Suriname om te helpen bij de meeste acute nood in de ziekenhuizen. Op woensdag 2 juni jl. is het vliegtuig met zuurstofcontainers aangekomen in Suriname. Ook waren er pallets met beschermingsmiddelen aan boord. Op 9 juni jl. heeft de regering 90.000 doses AstraZeneca plus naalden en spuiten naar Suriname gestuurd. Nederland heeft tevens toegezegd dat er vanaf week 25, mits de leveringen het toelaten, vaccins worden geleverd aan Suriname. Tot die tijd blijf ik mij inspannen om eerder vaccins te kunnen leveren aan Suriname. Het exacte aantal te doneren vaccins wordt momenteel nader bepaald, maar zal gezien de bevolkingsopbouw van Suriname, alsmede de vaccinatiebereidheid, liggen tussen de 500.000 en 750.000 doses. Dit is voldoende om de gehele bevolking boven de 18 jaar te vaccineren. Voor meer informatie verwijs ik graag ook nog naar de stand-van-zakenbrief Covid 19 van 28 mei jl. (Kamerstuk 25 295, nr. 1241).
Op vrijdag 4 juni jl. is de door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) aangestelde speciaal gezant Marc Sprenger samen met een team van Nederlandse zorg professionals naar Suriname afgereisd. In het vliegtuig had hij medische hulpmiddelen en COVID-testen met zich mee. Dhr. Sprenger was afgelopen maanden de vaccinatiegezant voor de Caribische delen van het Koninkrijk. De missie, onder leiding van Sprenger, gaat kijken en luisteren naar wat er exact nodig is om de noodsituatie met de Surinaamse medici onder controle te krijgen. Hij bezoekt o.a. zo’n 5 ziekenhuizen en verschillende vaccinatielocaties. Ook doet hij het binnenland van Suriname aan.
Kan Nederland ondersteuning bieden aan de logistieke operatie van het vaccinatieprogramma in Suriname zoals dat ook is geboden aan de Caribische delen van het Koninkrijk?
Zie antwoord vraag 7.