Het Nederlandse meisje Insiya, dat ontvoerd is naar India en de pogingen die de Nederlandse regering onderneemt om haar terug te krijgen in Nederland |
|
Sadet Karabulut , Martijn van Helvert (CDA), Attje Kuiken (PvdA), Raymond de Roon (PVV), Pieter Omtzigt (CDA), Bram van Ojik (GL), Joël Voordewind (CU) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de veroordeling van Shezad H., de vader van Insiya, voor de zeer gewelddadige ontvoering van zijn dochter naar India, tot 9 jaar gevangenisstraf?1
Ja, wij zijn bekend met de veroordeling.
Deelt u de mening dat er pas echt gerechtigheid is wanneer Insiya weer terug is in Nederland bij haar moeder?
Het kabinet realiseert zich dat dit, net als vele andere kinderontvoeringszaken, een schrijnende zaak is en leeft mee met de moeder en haar familie. Op grond van de Nederlandse gerechtelijke uitspraken behoort Insiya te worden teruggeleid naar Nederland. Deze uitspraken zijn echter in India niet automatisch bindend of af te dwingen. Om de Nederlandse gerechtelijke uitspraken in India te laten gelden, zal mevrouw Rashid de Indiase rechter moeten vragen hier gevolg aan te geven. Daar komt bij dat er ook in India op dit moment verschillende rechtszaken lopen. De Ministeries van BZ en JenV vragen aandacht voor de uitspraken van de Nederlandse rechter en voor een spoedige afronding van de procedures in India, met als uiteindelijk doel hereniging van Insiya met haar moeder.
Kunt u aangeven welke pogingen van de Nederlandse autoriteiten zijn ondernomen om de terugkeer van Insiya naar Nederland te bewerkstelligen en wat de verschillende trajecten hebben opgeleverd?
Zoals u bent geïnformeerd in de Beantwoording vragen van de leden Van Helvert en Omtzigt (beiden CDA), kenmerk 2020Z15297, van 29 september jongstleden dringen de Nederlandse autoriteiten blijvend bij de Indiase autoriteiten aan op het belang van een snelle en goede oplossing voor moeder en kind. Met dit doel worden Nederlandse gerechtelijke uitspraken aangeboden aan de Indiase autoriteiten en wordt de zaak onder de aandacht gebracht bij bilaterale gesprekken met India. Zoals in het antwoord op vraag 2 is toegelicht, zijn uitspraken van de Nederlandse rechter echter niet zonder meer bindend in India. Nederland zal de uitspraken van de Nederlandse rechter bij India onder de aandacht blijven brengen en zal uitspraak in de procedures in India nauwlettend volgen.
Kunt u, naar aanleiding van uw beantwoording op vraag 12 van de schriftelijke vragen van 29 september jongstleden, uiteenzetten welke verschillende trajecten op dit moment lopen om Insiya naar Nederland te krijgen?2
De verschillende trajecten die op dit moment lopen op ambtelijk en politiek niveau zijn kort toegelicht in de beantwoording van vraag 3. Nederland vraagt aandacht voor de zaak via het diplomatieke verkeer en in bilaterale gesprekken, op de hoogst mogelijke niveaus. Concreet werd de zaak opgebracht en marge van het Staatsbezoek aan India, en tijdens verschillende contacten van de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken met India. Leden van het kabinet zullen de zaak van Insiya blijven opbrengen in bilaterale contacten waar mogelijk.
In de beantwoording op vraag 12 geeft u aan dat medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken in contact zijn met mevrouw Rashid over de verschillende trajecten die lopen om te bezien in overleg met haar waar mogelijkheden zijn voor ondersteuning. Zijn de trajecten uit de beantwoording van de vragen 3 en 4 besproken met mevrouw Rashid?3
Medewerkers van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden staan in contact met mevrouw Rashid over de pogingen die Nederland onderneemt tot teruggeleiding van Insiya naar Nederland. Hierbij worden, in overleg met mevrouw Rashid, Nederlandse gerechtelijke uitspraken doorgeleid naar India en worden eventuele mogelijkheden in haar zaak samen met haar verkend. Zo werd mevrouw Rashid bij verschillende gelegenheden de mogelijkheid gegeven om, voordat een bilateraal gesprek met India zou plaatsvinden, voorgesprekken te voeren op politiek en hoogambtelijk niveau.
Kunt u uiteenzetten op welke momenten er sinds de dag van de ontvoering contact is geweest met de Indiase autoriteiten over deze zaak, op ambtelijk en op politiek niveau, en wat de Indiase autoriteiten als reden(en) hebben gegeven om niet mee te werken aan de terugkeer van Insiya naar Nederland?
Sinds de ontvoering van Insiya zoekt de Nederlandse overheid contact met de Indiase autoriteiten wanneer er kansen of mogelijke openingen in de zaak zijn, namelijk wanneer gerechtelijke uitspraken via diplomatieke weg kunnen worden aangeboden en wanneer er bilaterale gesprekken plaatsvinden op politiek niveau. Zie hierbij ook het antwoord op vraag 4. India verwijst in deze contacten naar de lopende rechtsgang aldaar. Er loopt nog een aantal rechtszaken in India waarvan de Indiase autoriteiten de gerechtelijke uitspraken afwachten.
Deelt u de mening dat de door India gegeven verklaringen niet meer afdoende zijn, aangezien ze nog niet geleid hebben tot de teruggeleiding van Insiya? Zo ja, heeft u dit de Indiase autoriteiten laten weten en welke vervolgstappen gaat u nemen?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken brengt de zaak blijvend onder de aandacht van India in bilaterale gesprekken op politiek en ambtelijk niveau, waarbij ook de ambassade in New Delhi regelmatig met de Indiase autoriteiten spreekt over het gebrek aan voortgang. De procedures in India die nu lopen zullen afgewacht moeten worden. Nederland vraagt aandacht voor de uitspraken van de Nederlandse rechter en voor een spoedige afronding van de procedures in India.
Bent u bereid deze zaak tot topprioriteit te maken in de bilaterale relatie met India?
Deze zaak wordt reeds met prioriteit opgebracht in bilateraal contact met India en dit zal blijven gebeuren. Nederland verwijst India waar mogelijk naar nieuwe ontwikkelingen in Nederland, maar voortgang in de zaak is uiteindelijk afhankelijk van de voortgang van juridische procedures in India waaronder de bevestiging van Nederlandse uitspraken door de rechtsmacht aldaar. Wanneer een nieuwe gelegenheid tot contact zich voordoet, wordt deze aangegrepen om aandacht te vragen voor de zaak.
In hoeverre is het kabinet aan de slag met de zoektocht naar de veroordeelde Shezad H. en met de eventuele uitlevering naar Nederland?
Het OM heeft al in 2017, in het kader van diens vervolging, een verzoek om de uitlevering van Shezad H. aan India gedaan. Dit verzoek is toen door India afgewezen. Het OM heeft mij gemeld dat het zich met het oog op de veroordeling van H. zal inspannen om tot een executie van de straf te komen.
Zal Shezad H. een red notice krijgen via Interpol, zodat hij zo snel mogelijk opgepakt kan worden als hij naar het buitenland reist?
Zoals in het antwoord op vraag 10 is toegelicht, zal het OM zich met het oog op de veroordeling van H. inspannen om tot een executie van de straf te komen. Over welke middelen op welk moment in dat kader worden ingezet, treed ik niet in detail.
Op welke momenten heeft welke bewindspersoon met ambtsgenoten in India persoonlijk contact gehad over het lot van de Nederlandse staatsburger Insiya?
Zoals ook in vraag 4 toegelicht, hebben de premier en de Minister van Buitenlandse Zaken tijdens verschillende gesprekken met hun Indiase ambtsgenoten over de zaak Insiya gesproken, o.a. en marge van het Staatsbezoek.
Op welke momenten heeft welke bewindspersoon persoonlijk contact gehad met ambtsgenoten in India over de veroordeling van Shezad H. en de uitlevering van hem aan Nederland?
Over welke middelen op welk moment worden ingezet in het kader van de veroordeling van Shezad H. en de uitlevering van hem aan Nederland, treed ik niet in detail. Vanzelfsprekend zal het Kabinet, in het bijzonder de Minister van Justitie en Veiligheid vanuit diens rol van centrale autoriteit bij rechtshulp- en uitleveringszaken, hier waar mogelijk en passend een ondersteunende rol bij hebben.
Is het kabinet bereid om een Minister in persoon naar India te laten afreizen om Insiya te gaan halen, aangezien de Nederlandse regering dit ook gedaan heeft voor Johan van Laarhoven, die nota bene veroordeeld was?
Zoals in het antwoord op vraag 7 is toegelicht, vraagt Nederland aandacht voor de uitspraken van de Nederlandse rechter en voor spoedige afronding van de procedures in India. Het is niet mogelijk om – zonder Indiase rechterlijke toestemming – Insiya op te halen. Het kabinet zal zich blijven inspannen om in gesprekken met India aandacht te vragen voor deze zaak. De vraag welke wijze van inzet passend is, wordt van geval tot geval, van moment tot moment en naar gelang de mogelijkheden overwogen.
Deelt u de mening dat mevrouw Rashid actief geïnformeerd moet worden over de voortgang van de ontwikkelingen omtrent de terugkeer van haar dochter en dat daarom een contactpersoon op het ministerie moet worden aangesteld waar mevrouw Rashid met al haar vragen en opmerkingen direct terecht kan?
Ja, dit is reeds vanaf het begin het geval. Zoals gebruikelijk in de consulaire praktijk heeft ook Mevrouw Rashid een contactpersoon op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, met wie regelmatige communicatie is per mail en telefoon. Mevrouw Rashid heeft daarnaast de contactgegevens van een breder consulair team, dat goed bekend is met haar zaak, dat zij kan benaderen. Ze heeft ook een contactpersoon bij de Nederlandse Centrale autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden.
Kunt u deze vragen een voor een en binnen twee weken beantwoorden?
De vragen zijn zo spoedig mogelijk beantwoord.
De gewijzigde criteria bij het beoordelen van een PCR-test |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat onlangs de criteria voor het beoordelen van een Polymerase Chain reaction (PCR)-test zij aangepsat, zowel voor wat betreft het aantal te testen brokstukjes als voor wat betreft het aantal cycli?1
Kunt u aangeven wanneer deze criteria intern bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) zijn aangepast?
Kunt u aangeven waarom deze criteria door het RIVM zijn aangepast?
Kunt u aangeven wie hiertoe heeft besloten?
Kunt u aangeven wanneer dit precies op de site van het RIVM is aangepast?
Kunt u aangeven waarom dit niet is gecommuniceerd?
Kunt u aangeven wanneer dit naar de verschillende laboratoria is gecommuniceerd?
Kunt u aangeven wat de wijziging met betrekking tot het testen op het aantal brokstukjes, namelijk in plaats van het testen op het E-gen, N-gen en RdRP-gen is men slechts gaan testen op het E-gen, voor invloed heeft op het percentage positieve PCR-test uitslagen?
Kunt u aangeven wat de wijziging in de vorige vraag voor invloed heeft op het aantal fout-positieve PCR-test uitslagen?
Kunt u aangeven waarom de beoordelingsgrens van de PCR-test is verhoogd van 30 cycli naar 35 cycli?
Kunt u aangeven wat het verhogen van het aantal cycli van 30 cycli naar 35 cycli voor invloed heeft op het aantal positieve PCR-test uitslagen, zowel absoluut als relatief?
Kunt u aangeven wat het verhogen van het aantal cycli van 30 cycli naar 35 cycli voor invloed heeft op het aantal fout-positieve PCR-test uitslagen, zowel absoluut als relatief?
Zou het mogelijk kunnen zijn dat de plotselinge stijging van het percentage positieve PCR-testen, die door het RIVM «besmettingen» worden genoemd, te verklaren is door het aanpassen van de criteria bij het beoordelen van de PCR-test, zowel voor wat betreft het aantal te testen brokstukjes als voor wat betreft het aantal cycli? Zo nee, waarom niet?
Deelt u de mening dat het tussentijds aanpassen van de beoordelingscriteria inzake de PCR-test kan leiden tot onnauwkeurigheid in de data waardoor er een verkeerd beeld ontstaat?
De causaliteit van schade en gaswinning |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat er decennia is gedebatteerd over de causaliteit tussen schade en de gaswinning? Erkent u dat het voor gedupeerden met schade uitermate pijnlijk was gewantrouwd te worden en te worden weggezet als potentiële profiteur? Kunt u zich nog steeds vinden in de excuses die premier Rutte in 2019 om die reden aanbod aan Groningen? Bent u het ermee eens dat na die excuses en het publiek maken van de schadeafhandeling er een einde had moeten komen aan het debat over de causaliteit tussen schade en de gaswinning?1
Eén van de grootste knelpunten bij de schadeafhandeling was dat NAM, als schadeveroorzakende partij, niet als onafhankelijk werd ervaren. Gedupeerden voerden met NAM complexe discussies over het verband tussen schade en gaswinning. Ik realiseer me ten zeerste dat de schadeafhandeling door NAM destijds leidde tot grote onvrede onder gedupeerden. Alleen een echt onafhankelijke partij kon bijdragen aan het benodigde herstel van vertrouwen in een goede afhandeling van de schade. Dit was de aanleiding voor het kabinet om in 2018 te besluiten om de afhandeling van schade in publieke handen te plaatsen, zonder inmenging van de NAM. Met de oprichting van het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is dit definitief gerealiseerd en zijn er grote stappen gezet, met de publiekrechtelijke schadeafhandeling door het IMG. Inmiddels zijn er 55.738 schademeldingen afgehandeld door het IMG met een totaalbedrag aan schadevergoedingen van € 395.789.738. Ook is er een grote stap gezet met het besluit om de gaswinning te stoppen vanwege de veiligheid van de Groningers. Daarnaast heeft het kabinet met de Wet bewijsvermoeden gaswinning Groningen het wettelijk bewijsvermoeden geïntroduceerd om de Groningers te ontlasten bij hun bewijsvoering. Het IMG past het bewijsvermoeden toe en bepaalt, mede op basis van nieuwe (wetenschappelijke) inzichten, hoe hier in de praktijk invulling aan wordt gegeven. Het is immers inherent onderdeel van de taak van het IMG om het bestaan van die causaliteit te beoordelen. De excuses die Minister-President Rutte maakte in 2019, onder andere over de schade die de gaswinning heeft veroorzaakt, onderschrijf ik nog steeds.
Klopt het dat tijdens de aardbeving van Westerwijtwerd van 22 mei 2019 van 3.4 op de schaal van Richter het KNMI op 106 kilometer afstand nog steeds een kracht van 3.54 op de schaal van Richter registreerde? Klopt het tevens dat tijdens de aardbeving van Loppersum van 14 juli 2020 het KNMI op 107 kilometer afstand nog steeds een kracht van 2.7 op de schaal van Richter registreerde, een kracht even groot als in het epicentrum? Klopt het vervolgens ook dat tijdens de aardbeving van Startenhuizen van 19 juli 2020 van 2.3 op de schaal van Richter het KNMI op 111 kilometer afstand een kracht van 2.4 op de schaal van Richter registreerde, een kracht groter dan in het epicentrum zelf?2
Bij het optreden van een aardbeving komt er energie vrij. Dit wordt uitgedrukt in een getal op de schaal van Richter en wordt de magnitude of grootte van een aardbeving genoemd. Een aardbeving heeft één magnitude en deze informatie zit verpakt in het signaal dat een aardbeving de aarde in stuurt. Meerdere meetstations ontvangen dit signaal en aan de hand daarvan wordt de magnitude bepaald. Bij het bepalen van de magnitude wordt per meetstation gecorrigeerd voor de afstand tot de aardbevingslocatie.
Daarnaast kan een aardbeving grondbewegingen aan het aardoppervlak veroorzaken. De grondbewegingen kunnen op hun beurt tot schade leiden. De magnitude van een aardbeving is echter géén directe maat voor de grondbewegingen die kunnen ontstaan. Naast de magnitude van een aardbeving beïnvloeden ook andere factoren de grondbeweging, zoals de diepte van de aardbeving, de afstand tot het epicentrum en de lokale bodemopbouw. Ter illustratie, de aardbevingen bij Westerwijtwerd (22 mei 2019) en Zeerijp (8 januari 2018) hadden beide een magnitude van 3,4 op de schaal van Richter. De maximaal gemeten grondbewegingen verschillen echter sterk. Bij de aardbeving bij Westerwijtwerd was de maximaal gemeten grondversnelling 0,042 g, en bij Zeerijp was dat 0,108 g. Deze maximale versnellingen zijn gemeten op respectievelijk een afstand van 1,7 km en 2,5 km van het epicentrum.
Klopt het dat tijdens de aardbeving van Loppersum van 14 juli 2020 er een acuut onveilige situatie ontstond op 40 kilometer van het epicentrum?3
Er zijn in de dagen rond de aardbeving van Loppersum op 14 juli 2020 geen AOS meldingen op 40 kilometer van het epicentrum bij het IMG bekend.
Wanneer het klopt dat aardbevingen op ruim 100 kilometer vanaf het epicentrum een grote kracht hebben en wanneer het klopt dat op 40 kilometer van een epicentrum een acuut onveilige situatie kan ontstaan, is het dan niet juist te veronderstellen dat dit ook daadwerkelijk kan leiden tot schade?
Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 2, is niet de magnitude van de aardbeving maar de lokale grondbeweging een bepalende factor voor het ontstaan van aardbeving gerelateerde schade. De grondbeweging is afhankelijk van meerdere factoren. Zo neemt de grondbeweging af naarmate de afstand tot het epicentrum groter wordt. Ook voor alle grotere aardbevingen (magnitude groter dan 3,0 op de schaal van Richter) die tot nu toe in het Groningenveld zijn opgetreden, geldt dat vanaf 10 km afstand tot het epicentrum de gemeten grondversnelling over het algemeen al lager is dan 0,01 g.
Vertrouwt u de inwoners die schade melden? Op elke afstand vanaf het epicentrum?
Groningers met schade worden vanuit vertrouwen tegemoet getreden. Met de Tijdelijke wet Groningen heeft het kabinet het wettelijk bewijsvermoeden geïntroduceerd met als doel de bewoners in Groningen in de schadeprocedure te ontlasten. Het IMG past conform de wettelijke kaders het bewijsvermoeden toe en hanteert binnen het effectgebied ook het bewijsvermoeden. Alle aanvragen voor schadevergoeding worden door het IMG in behandeling genomen, ongeacht de ligging binnen het effectgebied. Het IMG kan hierbij, zoals wettelijk bepaald, gebruik maken van onafhankelijke deskundigen in de beoordeling van de schademeldingen.
Wat vindt u ervan dat het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) opnieuw het debat opent over de relatie tussen schade en de gaswinning?4
Het IMG is onafhankelijk en mag zijn werkwijze voor de beoordeling van schade zelf vormgeven binnen de wettelijke kaders. Ik kan en mag geen invloed uitoefenen op de wijze waarop het IMG zijn taak uitvoert zolang dit past binnen de wettelijke kaders. Eén van de elementen van het wettelijk kader is het vereiste van een causaal verband en het bewijsvermoeden dat daarbij geldt. Het IMG past dit toe. Bij fysieke schade aan gebouwen en werken, die naar haar aard redelijkerwijs schade door beweging van de bodem als gevolg van de aanleg of de exploitatie van een mijnbouwwerk ten behoeve van het winnen van gas uit het Groningenveld zou kunnen zijn, wordt vermoed dat die schade veroorzaakt is door de aanleg of de exploitatie van dat mijnbouwwerk. Er is dus sprake van een vermoeden, dat alleen weerlegd kan worden indien er wetenschappelijke inzichten zijn of komen dat de schade niet «redelijkerwijs door bodembeweging als gevolg van de gaswinning veroorzaakt zou kunnen zijn». Hoe het bewijsvermoeden in de praktijk moet worden toegepast en wanneer het vermoeden als voldoende weerlegd kan worden beschouwd, moet mede op basis van de praktijk en wetenschappelijke inzichten door het IMG worden bepaald. Deze wetenschappelijke inzichten over schade en gaswinning zijn en blijven in ontwikkeling. Het IMG blijft daarom zijn werkwijze toetsen aan nieuwe ontwikkelingen en inzichten om zo zijn wettelijke taak goed en zorgvuldig uit te kunnen voeren.
Deelt u de mening dat het IMG zich op een hellend vlak begeeft wanneer er opnieuw gesuggereerd wordt dat er geen causaal verband is tussen schade en de gaswinning aan de randen van het gaswinningsgebied en de suggestie wordt gewekt dat Groningers misschien wel bovenmatig profiteren van schadevergoedingen?
Zoals ik aangeef in het antwoord op de vorige vraag, kan het IMG binnen de wettelijke kaders zijn bestaande werkwijze tegen het licht te houden en deze zo nodig eventueel aanpassen, bijvoorbeeld aan de hand van de nieuwste (wetenschappelijke) inzichten. Dat er onherroepelijk érgens een afstand tot de aardbevingen bestaat, waarop redelijkerwijs geen bevingsschade meer bestaat, is evident. Het is de taak van het IMG om onafhankelijk te oordelen en recht te doen aan het bewijsvermoeden. Een eventuele afwijzing maakt iemand niet tot «profiteur».
Wat vindt u ervan dat het IMG de afhandeling van schade in een deel van het effectgebied van de gaswinning heeft stilgelegd?5
Het IMG zag een toename van het aantal afwijzingen in een specifiek gebied. Aan de basis van deze afwijzende besluiten lagen adviezen van onafhankelijke deskundigen in individuele gevallen. Zij hebben in die dossiers geadviseerd de aanvraag af te wijzen omdat er geen schade door trillingen kan zijn veroorzaakt, maar volgens hen ook bodemdaling- en stijging niet relevant was voor het ontstaan van de schade. Dit gaf voor het IMG aanleiding om de TU Delft en TNO om nader advies te vragen over de kans op schade door diepe bodemdaling en -stijging, veroorzaakt door de gaswinning uit het Groningenveld en de gasopslag bij Norg. Het IMG dient immers recht te doen aan het bewijsvermoeden. In afwachting van dat advies worden er in een specifiek deel van Groningen en Drenthe voorlopig geen besluiten genomen over nu circa 1.250 schademeldingen. Het IMG wil, voordat het meer besluiten over dergelijke schademeldingen neemt, eerst meer duidelijkheid. Ik heb begrip voor deze handelingswijze van het IMG. Daarbij kan en mag ik geen invloed uitoefenen op de wijze waarop het IMG zijn taak uitvoert zolang dit past binnen de wettelijke kaders.
Vindt u, net als het IMG, dat er onderzoek gedaan moet worden naar de oorzaken van schade in de randgebieden van de contourlijn? Zo ja, wat vindt u van de vertraging die dat weer met zich meebrengt?
Zie het antwoord op vraag 8.
Wordt hiermee getornd aan het wettelijk bewijsvermoeden? Is bij afgewezen schades onomstoten aangetoond dat deze niet zijn ontstaan door gaswinning?
Het IMG past het bewijsvermoeden toe en blijft het bewijsvermoeden in de toekomst toepassen. Het is inherent aan de toepassing van het bewijsvermoeden dat nog steeds bezien moet worden of de schade niet toch een andere oorzaak heeft dan bodembeweging door mijnbouw. Daarvoor is volgens de Hoge Raad juist geen onomstotelijk bewijs vereist (voor zover dergelijk bewijs al bestaat). Het bewijsvermoeden is bijvoorbeeld weerlegd indien een andere oorzaak van de schade is gebleken. Een onderzoek naar de wijze waarop wordt beoordeeld of schades door bodembeweging zijn ontstaan past dus bij uitstek binnen de kaders van het bewijsvermoeden.
Deelt u de mening dat het vertrouwen van gedupeerden in de schade afhandelaar een knauw krijgt wanneer opnieuw de intenties van de schademelders in twijfel worden getrokken?
Het IMG wenst, naar aanleiding van een toename van het aantal afwijzingen in een specifiek gebied, te onderzoeken of de schades die bij het IMG worden gemeld, veroorzaakt zijn door bodembeweging door gaswinning. Dat betekent niet dat het IMG twijfelt aan intenties van de schademelders.
Kunt u zich voorstellen dat er een andere oorzaak is voor het toegenomen aantal schademeldingen uit de randen van het gebied? Kan dit bijvoorbeeld komen doordat men daar schade lange tijd niet kon melden of niet vergoed kreeg? Is het feit dat er een miljoen schades zijn geconstateerd niet gewoon het levende bewijs dat er hier werkelijk iets aan de hand is?
Ik kan mij voorstellen dat er verschillende mogelijke oorzaken zijn. Daarom begrijp ik dat het IMG onderzoek doet naar de schademeldingen die in de randen van het gebied worden gedaan.
Bent u bekend met het feit dat de bodem in Groningen en Drenthe meer zakt dan in de rest van Nederland? Wat is daarover uw mening? Bent u ervan op de hoogte dat deze snelle bodemdaling, die mede wordt veroorzaakt door de gaswinning, niet wordt meegenomen door het IMG als oorzaak van schade? Wat is daarop uw reactie?6
Ik ben bekend met het feit dat de gaswinning uit het Groningenveld leidt tot diepe bodemdaling. Deze diepe bodemdaling, en of daardoor schade aan gebouwen ontstaat, is in het verleden al diverse keren onderzocht, bijvoorbeeld door de TU Delft en ook door de Commissie Bodemdaling. Zoals ik hiervoor ook heb aangegeven, heb ik er begrip voor dat het IMG die relatie nu nader laat onderzoeken door de TU Delft en door TNO, zeker als het gaat om de diepe bodemdaling en -stijging die verband houdt met de gasopslag Norg.
Hoe vaak wordt schade aan funderingen niet meegenomen of afgewezen door het IMG? Hoeveel bezwaarschriften van bewoners zijn ingediend over funderingsschade?
Het IMG houdt hierover geen specifieke cijfers bij.
Waarom is de schadeafhandeling in de omgeving van de gasopslag Grijpskerk stilgelegd? Wat is het verschil tussen de gasopslag Norg – waar de schadeafhandeling doorgaat – en de gasopslag Grijpskerk, behalve dat het om de opslag van laag- respectievelijk hoogcalorisch gas gaat? Op welke wijze kan de gasopslag in Grijpskerk met de toename van schademeldingen in het Westerkwartier te maken hebben?
Zoals beschreven in het antwoord op vraag 8, worden er in afwachting van een advies over de kans op schade door diepe bodemdaling en -stijging, er in een specifiek deel van Groningen en Drenthe door het IMG voorlopig geen besluiten genomen over nu circa 1.250 schademeldingen. Dit heeft geen betrekking op de omgeving van de gasopslag Grijpskerk. Het IMG heeft de schadeafhandeling in deze omgeving niet stilgelegd. De gasopslag Grijpskerk ligt binnen het effectgebied van de zwaardere bevingen uit het Groningenveld. Bewoners kunnen voor schade die daardoor is ontstaan, terecht bij het IMG. Het IMG is echter niet belast met de afhandeling van schade veroorzaakt door mijnbouwactiviteiten in de gasopslag Grijpskerk. Indien nodig, worden deze aanvragen doorgeleid naar de Commissie Mijnbouwschade.
Bent u bereid de vragen één voor één te beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Mijnbouw/Groningen van 29 oktober 2020?
Ja.
Aandacht voor de kwetsbare positie van oa. LHBTI’s in de nationale en internationale COVID-19 respons |
|
Achraf Bouali (D66), Nevin Özütok (GL), Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL), Vera Bergkamp (D66), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het feit dat de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties stelt dat LHBTI-personen1 zich door de COVID-19-pandemie in een extra kwetsbare positie bevinden? Bent u op de hoogte van de oproep van de Hoge Commissaris aan nationale overheden om er voor te zorgen dat LHBTI-personen door de COVID-19-pandemie niet (extra) worden getroffen door discriminatie en geweld, te verzekeren dat LHBTI-personen goede toegang houden tot gezondheidszorg, en dat landen in hun sociaal beleid rond COVID-19 bijzondere aandacht hebben voor o.a. oudere LHBTI-personen?
Ja.
Bent u bekend met de oproep van mensenrechtenexperts van de Verenigde Naties (VN) aan nationale overheden om in het kader van de COVID-19-pandemie in het bijzonder bescherming te bieden aan LHBTI-personen?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u inzicht in de impact van COVID-19 op LHBTI-personen in Nederland?
De impact van de coronacrisis is voelbaar voor verschillende groepen in de samenleving. Velen worden op allerlei vlakken hard getroffen. Dat geldt ook voor LHBTI-personen. Tijdens de eerste fase van de lockdown was het vrijwel onmogelijk voor LHBTI-personen om gebruik te maken van de vele ontmoetingsplekken waar ze zich doorgaans (sociaal) veilig en geaccepteerd voelen. Dit is vooral belangrijk voor mensen die in een onveilige thuissituatie of buurt wonen. De gevolgen van het wegvallen van deze zogeheten «safe spaces» kunnen heel groot zijn voor het welzijn van deze doelgroep. Ook heeft het wegvallen van regenboogactiviteiten en andere ontmoetingsmogelijkheden een grote impact gehad. In verband met de maatregelen tegen het coronavirus kon bijvoorbeeld de 25ste verjaardag van Pride Amsterdam in augustus niet worden gevierd en werden overal in het land grootschalige activiteiten en evenementen afgelast. Desondanks bleek in de periode van versoepeling van de maatregelen de creativiteit van organisaties als COC Nederland groot en ontstond er ondanks de beperkte mogelijkheden een breed scala aan creatieve alternatieven, zowel fysiek als online. In plaats van de jaarlijkse evenementen, zoals de (boten)parade, vonden kleinschaliger activiteiten plaats die naar verluidt als intimier en inclusiever werden ervaren.2
De impact van de coronacrisis reikt vermoedelijk verder dan het wegvallen van bijeenkomsten en andere ontmoetingsplekken. Onderzoek naar de verschillende manieren waarop COVID-19 effect heeft gehad op het dagelijks leven van deze groep is van groot belang. Op dit moment peilt Movisie het effect van de coronacrisis op LHBTI-personen in Nederland.3 De uitkomsten van deze peiling worden dit najaar verwacht. Verder is er veelvuldig contact met belangenorganisaties om zicht te krijgen op de signalen die zij van de achterban ontvangen. Een van die signalen blijkt de grote eenzaamheid onder de groep te zijn. In deze moeilijke tijd ligt voor verschillende groepen mensen eenzaamheid op de loer. Dit geldt ook voor zowel roze ouderen als jongeren. Ook voor mensen die nog geen «coming out» hebben gehad en daardoor geen toegang hebben tot «safe spaces». Mogelijkheden voor digitaal contact, zoals bijvoorbeeld middels de app Jong&Out, kunnen hier van grote waarde zijn.4
Bent u op de hoogte van de signalen dat LHBTI-personen in Nederland tijdens de COVID-19-pandemie in het bijzonder worden getroffen door eenzaamheid?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u aangeven welke gevolgen de COVID-19-pandemie heeft voor medische zorg aan transgenderpersonen? Is het waar dat de wachttijden voor transgenderzorg sinds de pandemie sterk zijn toegenomen? Welke maatregelen treft u om dit tegen te gaan?
Deze vraag ligt op het beleidsterrein van de Minister voor Medische Zorg en Sport (MZS). Op 4 november jl. heeft deze Minister een Commissiebrief aan de Eerste Kamer gestuurd met antwoorden op vragen van de Eerste Kamer inzake transgenderzorg, waaronder een vraag van gelijke strekking als de vraag die u stelt. Ik informeer u dan ook graag over haar antwoord in die Commissiebrief: «De eerste golf covidpatiënten heeft eerder dit jaar een grote impact gehad op de reguliere zorg. Ook op de zorg voor transgenderpersonen heeft de crisis impact gehad. In mijn brief aan uw Kamer (Kamerstukken I 2019–2020, 31 016/34 650, E en bijlagen) was ik positief over het feit dat de impact van de crisis op de wachttijden en het aantal wachtenden voor de psychologische en endocrinologische zorg door de inzet van digitale zorg beperkt is gebleven, maar het is wel zo dat de chirurgische zorg enige tijd heeft stil gelegen en dat bijvoorbeeld veel intakes en diagnosestellingen zijn uitgesteld waardoor er vrijwel geen instroom van nieuwe patiënten is geweest. Op 1 september 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 508) heb ik de Tweede Kamer geïnformeerd over de lessen die we leerden uit de covidcrisis. In mijn brief van 13 oktober 2020 (Kamerstukken II, 2019–2020, 25 295, nr. 656) ben ik uitgebreid ingegaan op de stand van zaken in de curatieve zorg in het licht van het toenemend aantal covidpatiënten en de effecten daarvan op de reguliere zorg. De lessen die getrokken kunnen worden uit de eerste golf zijn niet specifiek te trekken voor transgenderzorg. Maar zoals u weet, is er mij en ook de partijen in het veld veel aan gelegen om ervoor te zorgen dat de zorgcapaciteit in Nederland (voor zowel covid als non-covid-patiënten) zo goed mogelijk wordt benut en dat de toegang die patiënten hebben tot de zorg overal gelijk is. Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd over de aanvullende tijdelijke maatregelen (Kamerstukken II, 2019–2020, nr. 29 247 nr. 317) die hiervoor worden getroffen. Met het Tijdelijk beleidskader waarborgen acute zorg in de covid-19 pandemie worden aanvullende maatregelen genomen voor optimale benutting van de zorgcapaciteit en gelijke toegankelijkheid van zorg.»
Bent u bereid om, in lijn met de aanbevelingen van de VN, voor Nederland een integrale aanpak te ontwikkelen om kwetsbare groepen zoals LHBTI’s tijdens de COVID-19-pandemie te steunen en te beschermen? Bent u bereid om daarbinnen bijzondere aandacht te besteden aan de aanpak van geweld en discriminatie tegen LHBTI-personen, de bestrijding van eenzaamheid, aan oudere LHBTI-personen en aan (goed toegankelijke zorg voor) transgender personen? Kunt u aangeven welke initiatieven u in het kader van de COVID-19-pandemie al heeft genomen voor LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen in Nederland?
Het kabinet blijft ernaar streven dat alle mensen zich veilig voelen en de ruimte krijgen om te worden wie ze willen zijn. Ook in deze pandemie blijft het van groot belang dat LHBTI-personen en andere kwetsbare groepen op steun en bescherming kunnen blijven rekenen. Dit geldt uiteraard ook voor LHBTI-personen die in verband met de corona maatregelen in een kwetsbare positie verkeren, zoals roze ouderen en transgender personen. Zoals gezegd wordt er op dit moment gekeken naar duidelijke aanwijzingen naar de effecten van Covid-19 op het leven van LHBTI-personen. Wanneer concrete aanwijzingen duidelijk worden, kan dit aanleiding zijn voor aanvullende beleidsinitiatieven. Hierbij zal ik de aanbevelingen van de Verenigde Naties uiteraard betrekken.
Bent u op de hoogte van de signalen van lokale organisaties dat sinds de uitbraak van de uitbraak van COVID-19 in vluchtelingenkampen van de VN LHBTI-personen minder veilig zijn en dat zij uit de vluchtelingenkampen vluchten? Welke mogelijkheden ziet u om de veiligheid van LHBTI-mensen te verbeteren? Heeft u hierop al stappen gezet?
Uit navraag bij verschillende directies en ambassades blijkt dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken geen signalen heeft opgevangen dat LHBTI-vluchtelingen in vluchtelingenkampen van de VN door COVID-19 extra onveilig zouden zijn. Mochten er berichten in deze richting binnenkomen, dan is een eerste stap contact te leggen met relevante organisaties, zoals de VN-vluchtelingenorganisatie UNHCR.
Eerder dit jaar trad een groep LHBTI’s in het kamp Kakuma in Kenia naar voren na klachten over discriminatie. Media hebben hier ook aandacht aan besteed. Hier speelde voor zover bekend COVID-19 echter geen rol. Uit antwoorden op vragen vanuit het ministerie en ambassades is gebleken dat UNHCR in dit geval zorgde voor extra veiligheidsmaatregelen en steun voor betrokkenen. Klachten zijn onderzocht. UNHCR startte ook een dialoog tussen verschillende gemeenschappen in het kamp.
Kunt u aangeven hoe Nederland bij de VN erop aandringt dat alle landen in hun internationale COVID-19 respons bijzondere aandacht hebben voor kwetsbare groepen, inclusief LHBTI-personen, zonder enige vorm van discriminatie en uitsluiting?
Nederland heeft in VN-verband geregeld aangedrongen op aandacht van landen voor kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, onder meer tijdens de onderhandelingen over de zogenaamde omnibus-resolutie over COVID-19, in de Algemene Vergadering van de VN. De aangenomen resolutie erkent de katalyserende en coördineerde rol van de VN, in het bijzonder die van de WHO, in de wereldwijde COVID-19 respons en roept op tot intensivering van internationale samenwerking, solidariteit en een mensgerichte en gender-inclusieve COVID-19 respons waarin mensenrechtenstandaarden worden gerespecteerd.
In VN-verband vroeg Nederland ook aandacht van landen voor specifieke, kwetsbare groepen in de COVID-19 respons, zoals voor LHBTI’s, religieuze minderheden, vrouwen en meisjes en journalisten. Dat deed Nederland onder meer tijdens de openingsweek van de 75e zitting van de Algemene Vergadering van de VN waar Nederland als covoorzitter van de UN LGBTI Core Group samen met Argentinië het high-level side event op LHBTI organiseerde. Tijdens de 45e sessie van de VN-Mensenrechtenraad heeft Nederland met andere landen in een gezamenlijke verklaring aandacht gevraagd voor de kwetsbare positie van intersekse personen in de context van de pandemie. De VN-onafhankelijk expert op het gebied van seksuele oriëntatie en genderidentiteit (SOGI) publiceerde recent een rapport over de impact van COVID-19 op LHBTI’s wereldwijd met aanbevelingen om de positie van LHBTI’s beter mee te nemen in de COVID-19 respons. Tijdens de Derde Commissie van de VN heeft Nederland in de interactieve dialoog met de onafhankelijk expert op SOGI via een gemeenschappelijke EU-verklaring en een nationale verklaring steun uitgesproken voor deze aanbevelingen. Hetzelfde deed Nederland tijdens interactieve dialogen met de VN Speciaal Rapporteur vrijheid van religie en levensovertuiging en de VN-onafhankelijk expert op het gebied van geweld tegen vrouwen. Onder leiding van onder meer Nederland is er in juli jl. een resolutie aangenomen in de VN-Mensenrechtenraad over vrijheid van meningsuiting waarin aandacht wordt gevraagd voor geweld tegen journalisten en het belang van mensenrechtenbescherming in reactie op gezondheidscrisis of andere noodsituaties.
Welke acties onderneemt Nederland om ervoor te zorgen dat organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19-respons, zorgen dat deze hulp kwetsbare groepen, zoals LHBTI’s, optimaal en zonder enige vorm van discriminatie bereikt?
Het is van groot belang dat steun voor kwetsbare groepen terecht komt bij hen die dat het hardst nodig hebben. Nederland steunt daarom maatschappelijke organisaties. Die hebben als partners een belangrijke rol bij het in kaart brengen van de behoeften en ervaringen van verschillende kwetsbare groepen en bieden hen de nodige ondersteuning, ook in de context van de pandemie.
Om voeling te houden met de behoeftes en ervaringen van organisaties die Nederlandse steun ontvangen en distribueren in het kader van de COVID-19 respons en ondersteuning aan kwetsbare groepen voerden ambassades en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking de afgelopen maanden meerdere gesprekken met subsidiepartners.
Door deze partners flexibiliteit te bieden, kunnen zij zich aanpassen aan de veranderende context, zodat hun hulp de meest kwetsbare groepen optimaal bereikt. De flexibiliteit is geboden binnen de bestaande contractvoorwaarden en via het tijdelijke subsidiebeleidskader NGO’s Corona crisis.
De huidige visie van het kabinet op het gebruik van hydroxychloroquine in de strijd tegen COVID-19 |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga), Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van het Nederlandse onderzoek, getiteld «Early Hydroxychloroquine but not Chloroquine use reduces ICU admission in COVID-19 patients», waarvan op 23 september 2020 de resultaten zijn gepubliceerd?1 en 2
Ja.
Wat vindt u van de belangrijkste bevinding uit het onderzoek, dat er 53% minder kans bestaat op een IC-opname wanneer een patiënt binnen één dag na opname in het ziekenhuis hydroxychloroquine krijgt toegediend?
In lijn met eerdere antwoorden3 op vragen van uw Kamer benadruk ik dat het met name aan de deskundigen4 is om zich een oordeel te vormen over de inzet van hydroxychloroquine – eventueel in combinatie met andere middelen – ter voorkoming of behandeling van Covid-19. Daarbij zullen we de ontwikkelingen nauwgezet blijven volgen om in overleg met de partijen in de gehele geneesmiddelenketen de beschikbaarheid van hydroxychloroquine te bewaken.
Ook is eerder aangegeven dat een adviespanel is ingesteld om te adviseren over wetenschappelijk onderzoek naar mogelijke medicijnen voor Covid-19. De vraag naar meerwaarde van onderzoek naar hydroxychloroquine ligt ook bij hen.
Bent u, nu wederom uit onderzoek is gebleken dat vroege behandeling met – onder andere – hydroxychloroquine het risico verkleint op progressie van COVID-19 in het lichaam van een patiënt, nog steeds van mening dat er geen objectiveerbare aanleiding bestaat om over te gaan tot extra inspanningen met betrekking tot het beschikbaar houden van hydroxychloroquine ter bestrijding van COVID-19? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat er in de laatste maanden veel nieuwe en hoopvolle onderzoeksresultaten zijn gepubliceerd en dat u het aan de Nederlandse burger verplicht bent dit serieus te nemen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen naar aanleiding van de nieuwe informatie?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u niet dat er tenminste sprake zou moeten zijn van een vervolg op de hiervoor aangehaalde studie, daar de resultaten hoopvol zijn en er mogelijk mensenlevens kunnen worden gered met de vroege toediening van hydroxychloroquine? zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Het bericht ‘Overheid raadt kastomaat van eigen bodem af’ |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Overheid raadt kastomaat van eigen bodem af»?1
Ja.
Klopt het dat Milieu Centraal, dat voor twee derde door de Nederlandse overheid gefinancierd wordt, een kalender heeft gepubliceerd waarop Nederlandse tomaten als minder duurzaam dan in Spanje of Marokko geproduceerde tomaten worden gepresenteerd?
Het klopt dat Milieu Centraal een groente- en fruitkalender heeft gepubliceerd waarmee zij consumenten advies gaf over de milieubelasting van groenten en fruit in ieder seizoen. Er werd onderscheid gemaakt in categorie A t/m E producten, waarbij categorie A het meest milieuvriendelijk was en E het meest milieubelastend. De kalender staat sinds mei 2020 niet meer online omdat de onderliggende data niet meer actueel waren. In de eerder gepubliceerde editie waren verschillende typen tomaten opgenomen. In de winter gaf de kalender aan dat er tomaten uit Nederland waren in categorie B (het merendeel), C, D en E, tomaten uit Spanje in categorie A en B, en uit Marokko in categorie A en B. Milieu Centraal heeft voor de groente- en fruitkalender geen subsidie van LNV ontvangen.
Hoe verhoudt subsidie voor een organisatie die mensen adviseert om tomaten van 2.000 kilometer verderop aan te schaffen zich tot de doelstelling van de regering om het consumeren van lokaal geproduceerde producten te stimuleren (de «korte keten»)?
In mijn LNV-visie «Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden» geef ik aan dat ik samen met boeren, tuinders en vissers, andere ondernemers en maatschappelijke partijen wil toewerken naar kringlooplandbouw. Het verkorten van ketens, waarbij boeren en afnemers elkaar beter kennen en zij makkelijker hun ketens kunnen sluiten, draagt bij aan de omslag naar kringlooplandbouw en stimuleer ik derhalve. Wat betreft de subsidie verwijs ik naar antwoord 2.
Hoe verhoudt de productie van Nederlandse tomaten zich tot de productie van tomaten in bijvoorbeeld Spanje of Marokko of andere landen op het gebied van CO2-uitstoot, landgebruik, gewasbeschermingsmiddelen, watervervuiling en waterverbruik?
Op dit moment is er geen actuele berekening beschikbaar waarmee een zorgvuldige uitspraak gedaan kan worden over hoe de huidige productie van Nederlandse tomaten zich tot de productie van tomaten in andere landen verhoudt.
Deelt u de mening dat de Nederlandse tuinbouw, zeker in verhouding tot de Spaanse of Marokkaanse tuinbouw, duurzaamheidskoploper is op al deze punten?
De Nederlandse tuinbouw is over het algemeen zeer efficiënt en koploper op het gebied van innovatie. Er worden goede stappen gezet in de richting van een duurzamere manier van werken. Zo wordt er bijvoorbeeld gewerkt aan energiebesparing en duurzame energie in de kas. Hier draagt mijn ministerie aan bij. Het betekent niet dat er geen verbetering mogelijk is en dat alle producten duurzaam geproduceerd worden in Nederland. De milieu-impact van voedsel hangt af van verschillende aspecten, een vergelijking met andere landen op al deze punten is zonder zorgvuldige berekening niet te maken.
Deelt u de mening dat, wanneer al deze factoren worden meegewogen, de stelling dat het duurzamer zou zijn om ’s winters een Marokkaanse of Spaanse tomaat te eten absoluut onjuist is? Zo ja, bent u bereid om Milieu Centraal aan te spreken op hun niet-duurzame advies aan consumenten en aan te sporen juist in te zetten op het promoten van het consumeren van in Nederland geproduceerde groenten en fruit?
In het antwoord op vraag 4 heb ik aangegeven dat ik niet kan zeggen hoe de productie van Nederlandse tomaten zich verhoudt tot Marokkaanse of Spaanse tomaten. Het is daarnaast niet aan de overheid voor te schrijven wat wel en niet door een onafhankelijke organisatie geadviseerd mag worden.
Onwenselijke sloopplannen van de Peperstraat in Zaandam |
|
Sandra Beckerman |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u de plannen voor de sloop van de Peperstraat in Zaandam?1 Zo ja, wat is hierop uw reactie?
Ja.
De herontwikkeling van de Peperstraat is onderdeel van een gebiedsontwikkeling die in 2016 is gestart en onderdeel is van een groter gebied dan alleen de Peperstraat. Met de sloop-nieuwbouw binnen deze gebiedsontwikkeling kunnen, naast ambities op het gebied van duurzaamheid en klimaatadaptatie, op verschillende locaties in het gebied woningen worden toegevoegd. Daarmee wordt een bijdrage geleverd aan de woningbouwopgave van Zaanstad.
Aangezien Zaanstad een van de gemeenten is waar al «in de geest van de Omgevingswet» plannen worden gemaakt2 , kunt u aangeven op welke wijze invulling is gegeven aan de participatieopgave zoals in het ontwerp van de Omgevingswet is geduid? Wie zijn bij deze plannen betrokken, wat zijn hiervan de uitkomsten en hoe is er invulling gegeven aan het participatiebeleid in dit project?
In 2016 is gestart met het maken van een toekomstvisie voor dit deel van het centrum van Zaandam. Op https://maakcentrumoost.zaanstad.nl/home is meer informatie te vinden over de stappen die in dit proces zijn gezet.
Met participatie in de Omgevingswet wordt bedoeld «het in een vroegtijdig stadium betrekken van belanghebbenden (burgers, bedrijven, maatschappelijke organisaties en andere overheden) bij het proces van de besluitvorming over een project of activiteit om tijdig belangen, meningen en creativiteit in beeld te brengen. De stappen die gemeente heeft gezet voor de gebiedsontwikkeling passen hierbinnen. Overigens is het aan de verschillende overheden om invulling te geven aan de participatie.
In het kader van het maken van de toekomstvisie/gebiedsperspectief voor dit gebied zijn er verschillende bijeenkomsten voor de buurt/stad georganiseerd om betrokkenen input te laten geven op o.a. de ambitie voor de herontwikkeling van de Peperstraat. Deze input is meegewogen in de besluitvorming door de gemeente Zaanstad. In mei 2019 is het gebiedsperspectief (incl. herontwikkeling Peperstraat) door de gemeenteraad vastgesteld.
Op welke wijze heeft de projectontwikkelaar de bewoners van de Peperstraat bij de plannen betrokken en wat was hiervan de uitkomst? Is dit gebeurd voordat een besluit werd genomen over de plannen?
Uit informatie van de gemeente blijkt dat de projectontwikkelaar bij de besluitvorming over de plannen de bewoners heeft betrokken. In bijlage 1 is een overzicht toegevoegd van de verschillende communicatiemomenten van de projectontwikkelaar. 3
Welke rol heeft het gemeentebestuur gespeeld in dit project bij het overeenkomen van de sloopplannen en hoe heeft de gemeente, voorafgaand aan de overeenkomst tussen projectontwikkelaar en gemeenten, bewoners bij deze plannen betrokken?
De gemeente heeft met een intentieovereenkomst afspraken gemaakt over te onderzoeken onderdelen in het kader van de haalbaarheidsstudie. Dit kwartaal wordt het raadsbesluit verwacht ten aanzien van de haalbaarheid van de ontwikkeling. Vooruitlopend op de vaststelling van het gebiedsperspectief zijn verschillende bijeenkomsten georganiseerd over het gebiedsperspectief.
Vindt u dit een goed voorbeeld van hoe het participatieproces in de Omgevingswet kan worden vormgegeven? Kunt u dit toelichten?
Bij een goed participatieproces worden mogelijk ontwikkelingen in een gebied in een vroeg stadium met betrokkenen en belanghebbenden besproken. Elk participatieproces dient te worden afgestemd op de concrete situatie en impact. Dat betekent dat een voorbeeld van een goed participatieproces niet eenduidig is te benoemen. Bij een goed participatieproces hoort ook een duidelijke communicatie over ontwikkeling, de afwegingen en het proces. Elke gemeente of provincie maakt hierin zijn eigen afweging zoals ook in dit geval.
Wat is uw oordeel over de wijze van communicatie met de bewoners van de Peperstraat over te geplande sloopwerkzaamheden? Zijn zij volgens u tijdig op de hoogte gebracht van de plannen? Kunt u dit toelichten?
Een oordeel hierover geven is niet aan mij. De gemeente maakt daarin de eigen keuze die past bij de specifieke situatie. Uit informatie blijkt dat de bewoners in augustus 2019 tijdens een bijeenkomst zijn geïnformeerd over de voorgenomen sloop. De besluitvorming over de haalbaarheid duurt echter langer dan verwacht en gehoopt. Hierdoor blijven onbedoeld de huurders langer in een onduidelijke situatie.
Vindt u dat bij dit soort grootschalige projecten bewoners moeten worden betrokken bij het creëren van de plannen, het signaleren van mogelijke knelpunten en het helpen bedenken van mogelijke oplossingen? Is dat in dit geval gebeurd? Kunt u dit toelichten?
Ja, het is goed om bewoners in een zo vroeg mogelijk stadium bij de planontwikkeling te betrekken. In dit geval is in de analysefase van het gebiedsperspectief gesproken met de buurt/stad over welke plekken verbeterd/aangepakt moeten worden. De Peperstraat is toen vaak genoemd als straat die vernieuwd mag worden. Deze gesprekken zijn gevoerd in het kader van het gebiedsperspectief. Via de klankbordgroep konden huurders zorgen en wensen bekendmaken. In deze fase van de ontwikkeling kan over herhuisvesting van individuele bewoners nog niets worden gezegd. Om huurders duidelijkheid te geven over het herhuisvestingstraject is een Sociaal Plan opgesteld met hierin toegelicht hoe het proces van het zoeken van een nieuwe woning eruitziet, welke vergoedingen beschikbaar zijn en hoe huurder ondersteunt wordt.
Is het waar dat bewoners van de Peperstraat pas een jaar nadat Accres / Breevast en de gemeente Zaandam de overeenkomst tekenden van de plannen op de hoogte werden gesteld?
Al in een vroeg stadium zijn bewoners en belanghebbenden in 2016 betrokken bij de toekomstvisie op het gebied. Vanzelfsprekend is de gemeente verantwoordelijk voor een goede communicatie met bewoners.
Is in de aanloop naar deze sloopplannen ook onderzocht of grootschalige renovatie een optie was?
De gemeente heeft gekozen voor herontwikkeling van de Peperstraat, omdat op die manier veruit de meeste woningen worden toegevoegd, verduurzaming van woningen kan plaatsvinden en de sociale woningbouwvoorraad wordt vergroot en deze in eigendom komen van een woningbouwcorporatie.
In de ontwikkeling wordt ook de realisatie van een parkeergarage meegenomen waardoor op een andere locatie woningbouw kan worden gerealiseerd en de openbare ruimte meer kwaliteit kan krijgen. Hierdoor kan er op een verantwoorde manier verdicht worden in het centrum van Zaandam.
Met de herontwikkeling kan daarnaast ingezet worden op de realisatie van een lokaal warmtenet waar ook bestaande (sociale) woningbouw op kan worden aangesloten in de toekomst. Daarnaast kan nu de versteende ruimte worden vergroend en kan mede hierdoor een bijdrage worden geleverd aan de uitdagingen rondom klimaatadaptatie.
Op basis van onder andere bovenstaande overwegingen is ervoor gekozen om de haalbaarheid van herontwikkeling te onderzoeken en niet een grootschalige renovatie.
Bent u op de hoogte dat veel huurders van de Peperstraat, die niet in aanmerking komen voor de stadsvernieuwingsurgentie, niet de mogelijkheden hebben om terug te keren na de bouw van nieuwe huurwoningen vanwege het gebrek aan voldoende middenhuurwoningen? Bent u bereid om deze problematiek bij de verschillende belanghebbenden aan te kaarten en te zoeken naar een oplossing? Kunt u uw antwoord toelichten?
De ontwikkeling van de Peperstraat bestaat uit twee fases. De huisbezoeken aan de bewoners in de 1e fase zijn grotendeels afgerond (26 van 29). Hieruit blijkt dat 4 van deze huishoudens niet in aanmerking komen voor stadsvernieuwingsurgentie. Van deze 4 huishoudens willen 3 huishoudens een huis kopen. De ontwikkeling van fase 2 start als fase 1 is afgerond. In fase 1 wordt de sociale woningbouw en een deel van de middeldure huurwoningen gerealiseerd.
Bent u op de hoogte dat huurders die wel in aanmerking komen voor stadsvernieuwingsurgentie de binding met hun kern verliezen en noodgedwongen in een ander deel van de stad gehuisvest zullen worden?
Nee. Uit de huisbezoeken die bij het grootste deel van de bewoners uit de eerste fase hebben plaatsgevonden is informatie opgehaald over de samenstelling van de huishoudens. Hieruit blijkt dat voor een deel van de huurders de nieuwbouw op de Peperstraat passend lijkt. Het is zo dat de oppervlakte van de nieuwbouw sociale huur kleiner is dan de huidige woningen die een oppervlakte kennen van gemiddeld 70 tot 85 m². De wijken waarin de Peperstraat ligt (Rosmolenwijk en Zaandam-Zuid) kennen een groot aandeel sociale huurwoningen. Voor een deel is de nieuwbouw passend, voor een ander deel zijn er voldoende woningen in de directe omgeving die ook passend zijn. Gelet op verhuisbewegingen heeft de gemeente voldoende vertrouwen dat bewoners in directe omgeving een passende woning vinden.
Kunt u toelichten hoe de subsidieverstrekking voor dit project precies is gelopen? Vallen deze plannen onder de 20,5 miljoen euro die aan Zaanstad is toegekend onder de noemer van de woningbouwimpuls?3
De woningbouwimpuls levert een belangrijke bijdrage aan het versnellen van de bouw van betaalbare woningen in prioritair de woondealgebieden. Alle ontvangen aanvragen doorlopen hetzelfde beoordelingsproces, zoals beschreven in mijn brief van 11 februari jl., ook de aanvraag van de gemeente Zaanstad: allereerst toetst de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) in hoeverre een aanvraag voldoet aan de toelatingscriteria, zoals het aandeel betaalbare woningen in het project. Vervolgens toetst de onafhankelijke externe toetsingscommissie aanvragen aan diverse beoordelingscriteria, zoals de efficiëntie van een project, en de invulling daarvan in het beoordelingskader. Projecten met een positief advies geleid de toetsingscommissie naar mij door om een besluit te nemen voor toekenning van een specifieke uitkering. Ik kan een aanvraag met positief oordeel van de toetsingscommissie enkel nog afwijzen op de gronden zoals bepaald in artikel 6 in het Besluit Woningbouwimpuls 2020.
De gemeente Zaanstad heeft een aanvraag ingediend voor het project Zaandam Centrum. Voor dit project heb ik een bijdrage toegekend in het kader van de woningbouwimpuls. De Peperstraat is onderdeel van het projectgebied van deze aanvraag, zoals ook genoemd in het openbare bidbook van Zaandam MAAK.centrum. Vanuit de woningbouwimpuls subsidieer ik niet een specifieke maatregel en bevatten de aanvragen maatregelen die noodzakelijk zijn voor de woningbouw. Daarbij draag ik bij aan de helft van het publieke tekort bij de gebiedsontwikkeling.
Wilt u de vragen apart beantwoorden en niet clusteren alstublieft?
Hoe de samenleving in het gaswinningsgebied Groningen door de overheid wordt verscheurd 2.0 |
|
Sandra Beckerman |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van de situatie in Opwierde, waar bewoners van 163 vliesgevelwoningen na sloop een nieuw huis krijgen? Weet u ook dat deze bewoners vorig jaar gekozen hebben voor bouwbedrijf Van Wijnen op basis van, onder andere, bewonersparticipatie?1
Ja, daar ben ik van op de hoogte. De keuze voor bouwbedrijf Van Wijnen heeft plaatsgevonden middels een stemming onder toezicht van een notaris.
Staat u nog achter uw uitspraak van het algemeen overleg Mijnbouw/Groningen van 10 september 2020: «We hebben nu het Bouwakkoord, waarmee de beschikbare bouwcapaciteit en de vraag inzichtelijk worden en vervolgens bij elkaar kunnen worden gebracht. Daarmee krijgen bewoners meer regie en meer keuzemogelijkheden, meer keuzevrijheid»? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ja. Het Bouwakkoord heeft betrekking op versnelde uitvoering van de voor de veiligheid benodigde versterkingsmaatregelen en eventuele aanvullende wensen van bewoners binnen de gehele versterkingsopgave. Alle bouwbedrijven, zowel grote partijen als MKB-ondernemers, kunnen zich inschrijven voor de bouwpool en worden op basis van geschiktheid gematcht met een keuze van de eigenaar. De geschiktheid van het betreffende bouwbedrijf voor het concrete project speelt daarbij een grote rol. Niet alle aannemers zullen in staat zijn de meer complexe versterkingsoperaties van begin tot eind uit te voeren.
In het Bouwakkoord wordt onderscheid gemaakt tussen twee sporen. De primaire focus van het akkoord ligt bij het vergroten van de uitvoeringscapaciteit voor het «tweede spoor», waarin de eigenaar als regisseur kan en wil optreden. Vooral in dit spoor heeft de eigenaar meer regie, keuzemogelijkheden en keuzevrijheid. De eigenaar heeft in dit spoor de mogelijkheid zelf een aannemer te kiezen, treedt op als diens opdrachtgever en zit al in een vroeg stadium met de aannemer aan tafel om individuele wensen te bespreken. Bij het «eerste spoor» treedt de NCG op als opdrachtgever en projectleider richting bouwbedrijven. Dit spoor zal vooral worden ingezet bij grootschalige en/of complexe projecten, zoals sloop/nieuwbouw en bijzondere objecten.
Wat verstaat u onder «meer regie», «meer keuzemogelijkheden, meer keuzevrijheid»? Kunt u dat uitgebreid omschrijven?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Bent u ervan op de hoogte dat vier rijtjes van zeven woningen aan de Parksingel in Appingedam in 2017/2018 zijn versterkt door middel van zogenaamde boekensteunen? Bent u er voorts van op de hoogte dat deze versterkte woningen nu alsnog gesloopt gaan worden in het kader van een proeftuin aardgasvrij wonen?
De vier rijtjes woningen aan de Parksingel maken inderdaad onderdeel uit van de proeftuin aardgasvrij wonen. Dat is echter niet de reden dat de woningen worden gesloopt en nieuwgebouwd. Elders in Opwierde-Zuid stonden gemetselde woningen die zwaarder versterkt moesten worden. In overleg tussen de gemeente en het Rijk is afgesproken dat daarom alle vliesgevelwoningen in Opwierde-Zuid worden gesloopt en nieuwgebouwd, ook de vier rijtjes aan de Parksingel. Deze afspraak is gemaakt ter voorkoming van ongelijkheid tussen de bewoners van de vliesgevelwoningen en bewoners van de gemetselde woningen in de wijk, en de maatschappelijke onrust die meebracht. Het betreft hier dus aanvullende maatregelen.
Bent u ervan op de hoogte dat er nu vier typen woningen staan in dit gebied van Opwierde, zoals drie of vier slaapkamers, een doorzonwoning of een tuingerichte kamer? Klopt het dat er nu de keuze is uit maar twee modellen? Bent u het eens dat wanneer men kan kiezen uit een basiswoning en een variant, er nauwelijks sprake is van keuzevrijheid wanneer beide typen totaal anders zijn dan men nu heeft? Wat is hierop uw reactie?
Bij nieuwbouw van de vliesgevelwoningen kan per rij woningen worden gekozen tussen twee typen, namelijk conceptwoningen of maatwerkwoningen. Binnen de gemaakte keuze voor het type woning hebben bewoners binnen bepaalde kaders keuzevrijheid in de indeling van de woning, zoals in het aantal slaapkamers en het tuingericht- of straatgericht wonen. Bij beide typen kan voorts per rij van woningen worden gekozen voor een berging aan de voorgevel of aan de achtergevel.
De NCG en de bewoners zijn samen in gesprek geweest over de huidige situatie van hun woningen en de wensen van de bewoners. In dat gesprek is besproken dat zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de huidige situatie van de woningen en de wensen van de bewoners. Daarbij moet wel rekening worden gehouden met de huidige wet- en regelgeving uit het Bouwbesluit. Ook moeten bewoners per rij woningen gezamenlijk kiezen welk model woning na sloop wordt nieuwgebouwd. Hierdoor kan helaas niet worden gegarandeerd dat op individueel niveau aan alle wensen van de bewoners wordt tegemoetgekomen.
Klopt het dat iedereen in een rijtje van zeven woningen voor hetzelfde type woning moet kiezen omdat de twee varianten niet naast elkaar gebouwd kunnen worden? Hoe staat dit in verhouding tot uw uitspraak dat eigen regie, keuzemogelijkheden en keuzevrijheid van belang is?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Is het u bekend dat deze bewoners zijn meegenomen in alle voorbereidende gesprekken die door de Nationaal Coördinator Groningen (NCG) en de gemeente werden georganiseerd? Is het u bekend dat eigenaren daar is beloofd dat ze terug krijgen wat ze hebben?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Klopt het dat mensen die de afgelopen jaren veel dure verbeteringen hebben aangebracht aan hun woning (te denken valt aan luxere keukens, badkamers/toiletten, serres, bijkeukens, interne verbouwingen, kostbare glas in lood panelen, kunststof kozijnen en deuren, een volledig ingerichte tuin met terrassen en paden met sierbestrating, borders van lineablokken, etcetera) dit niet terug krijgen terwijl het hen wel beloofd is? Deelt u de mening dat dit onrechtvaardig is? Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat deze mensen terug krijgen wat ze hebben?
In verband met huidige wet- en regelgeving uit het Bouwbesluit en doordat bewoners per rij woningen gezamenlijk kiezen welk model woning na sloop wordt nieuwgebouwd, kan helaas niet worden gegarandeerd dat alle door de bewoners aangebrachte verbeteringen één op één terugkomen. Voor keukens is een budget beschikbaar gesteld waarmee de bewoners zelf een nieuwe keuken kunnen uitzoeken. Ook wordt tijdelijke opslag geboden voor zelf aangebrachte voorzieningen die later teruggeplaatst kunnen worden (zoals tuin- en hekwerk, etc.). Zie ook mijn antwoord op vraag 5.
Wat vindt u van de verschillen in de regie die het Bouwakkoord zal opleveren? Zijn die verschillen uitlegbaar voor u?
In het Bouwakkoord wordt onderscheid gemaakt tussen twee sporen. Voor beide sporen gelden dezelfde kaders uit de wet- en regelgeving in het Bouwbesluit. Waar dat mogelijk is, wordt binnen die kaders de keuze tussen de twee sporen geboden. Het eerste spoor dient met name voor grootschalige projecten waarbij belangen van meerdere bewoners bij elkaar komen, waardoor minder ruimte is voor individuele keuzevrijheid. In het eerste spoor kunnen ook individuele eigenaren terechtkomen die niet in het tweede spoor willen worden opgenomen, bijvoorbeeld omdat ze niet zelf als opdrachtgever van de versterking van hun woning willen optreden. Het tweede spoor kan worden gevolgd bij de versterking van een individueel adres waar de eigenaar direct zelf invloed kan en wil hebben op de versterking van zijn huis. Een eigenaar heeft daardoor met name in het tweede spoor meer regie, keuzemogelijkheden en keuzevrijheid.
Wat vindt u van de verschillen in de keuzemogelijkheden en keuzevrijheid die dat zal opleveren? Zijn die verschillen uitlegbaar voor u?
Zie mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u zich voorstellen dat de mensen die vorig jaar voor Van Wijnen kozen op basis van mooie praatjes, nu moeten strijden om terug te krijgen wat ze hebben en dat dit traumatisch is en impact heeft op de gezondheid en het welzijn van de bewoners?
De NCG en de bewoners zijn samen in gesprek geweest over de huidige situatie van hun woningen en de wensen van de bewoners bij de nieuwbouw van de woningen. In dat gesprek is besproken dat zo veel mogelijk rekening wordt gehouden met de huidige situatie van de woningen en de wensen van de bewoners. De keuze voor bouwbedrijf Van Wijnen heeft plaatsgevonden middels een stemming onder toezicht van een notaris. In verband met huidige wet- en regelgeving uit het Bouwbesluit en doordat bewoners per rij woningen gezamenlijk kiezen welk model woning na sloop wordt nieuwgebouwd, kan helaas niet worden gegarandeerd dat op individueel niveau aan alle wensen van de bewoners wordt tegemoetgekomen. Ik betreur het als dit impact heeft op de gezondheid en het welzijn van de bewoners. Zie ook mijn antwoorden op vragen 1, 5 en 12.
Kunt u zich voorstellen dat de oneerlijke manier waarop de overheid het herstel van het gaswinningsgebied aanpakt traumatisch is en een impact heeft op de gezondheid en het welzijn van de bewoners? Voelt u zich daar verantwoordelijk voor? Kunt u dat gemotiveerd antwoorden?
Ik ben mij ervan bewust dat bewoners van de aardbevingsregio door de gevolgen van de gaswinning stress en onzekerheid kunnen ervaren. Dat betreur ik. Om die reden zijn financiële middelen beschikbaar gesteld voor emotionele en sociale ondersteuning, alsmede voor geestelijke verzorging van die bewoners. Voor de bewoners worden onder andere aardbevingscoaches en inwonersbegeleiders ingezet die een luisterend oor bieden aan de bewoners en uitleg geven bij praktische zaken die te maken hebben met de gevolgen van aardbevingen. Bovenal acht ik het van groot belang de versterkingsopgave zo snel mogelijk nog verder te versnellen en zo beheersbaar en uitvoerbaar mogelijk te maken, om rust, stabiliteit en voorspelbaarheid aan de bewoners te bieden.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de steeds veranderende aanpak van schadeafhandeling en versterking stopt, zodat mensen verder kunnen met hun leven?
De uitvoering van zowel de versterkingsopgave als van de schadeafhandeling is in publieke handen en belegd bij respectievelijk de NCG en het IMG. De kaders voor deze processen worden gevormd door de Tijdelijke wet Groningen, die na behandeling van het wetsvoorstel versterken, ook de versterkingsopgave omvat. Om de versterkingsopgave te versnellen en zo uitvoerbaar mogelijk te maken, ben ik op dit moment in intensief overleg met de regio. In het overleg wordt verkend of kan worden gekomen tot afspraken over de voortgang van de versterkingsopgave, waarmee bewoners de voornoemde rust, stabiliteit en voorspelbaarheid kan worden geboden. Over de uitkomst hiervan hoop ik u binnen afzienbare tijd te kunnen informeren.
Het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) is sinds 1 juli jl. verantwoordelijk voor de schadeafhandeling, voorheen de Tijdelijke Commissie Mijnbouwschade Groningen. De uitgangspunten van de werkwijze van het IMG/TCMG zijn al sinds de start van de publieke schadeafhandeling gelijk. Dat neemt niet weg dat het IMG onafhankelijk is en zijn werkwijze binnen de wettelijke kaders kan aanpassen in geval van nieuwe (wetenschappelijke) inzichten.
Kunt u deze vragen één voor één voor het wetgevingsoverleg Mijnbouw/Groningen van donderdag 29 oktober 2020 beantwoorden?
Het wetgevingsoverleg Mijnbouw Groningen is inmiddels verplaatst naar donderdag 12 november 2020. Ik beantwoord deze Kamervragen voorafgaand daaraan.
De beantwoording van eerdere Kamervragen over de berichten ‘De Lugt: ‘Neonics-dossier bieten moet terug op tafel’ en ‘Ook Duitse bietentelers eisen derogatie neonics’ en het artikel ‘Ongelijk speelveld neonics is een feit’ en over het artikel ‘Ongelijk speelveld neonics is een feit’. |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Ongelijk speelveld neonics is een feit»?1
Ja.
Klopt het dat het Franse parlement op 6 oktober heeft ingestemd met een tijdelijke vrijstelling voor neonicotinoïden?
Nee. Het Frans parlement heeft ingestemd met een wetswijziging waardoor het weer mogelijk wordt om aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïde-houdende middelen in te dienen. Deze wetswijziging dient komende tijd eerst in de Franse senaat te worden behandeld alvorens deze definitief is aangenomen. De mogelijkheid tot het indienen van een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling die hiermee in Frankrijk wordt gecreëerd, bestaat in Nederland al.
Klopt het dat Frankrijk, de grootste bietenproducent in Europa, zich aansluit bij tien andere Europese landen die al een derogatie verlenen?
Wanneer er daadwerkelijk een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling wordt ingediend in Frankrijk zal deze eerst worden beoordeeld op de landbouwkundige noodzaak en de risico’s voor mens, dier en milieu. Vervolgens zal de verantwoordelijk Minister in Frankrijk hier een besluit op nemen. In 2020 zijn inderdaad in 10 lidstaten vrijstellingen verleend voor een neonicotinoide-houdend middel voor gebruik in de teelt van suikerbieten.
Wat vindt u van het besluit van het Franse parlement?
Elke lidstaat heeft de mogelijkheid om op basis van artikel 53 van Verordening (EG) 1107/2009 een vrijstelling te verlenen voor maximaal 120 dagen in geval van een landbouwkundige noodsituatie. Frankrijk heeft destijds voorop gelopen in het Europese verbod op het gebruik van neonicotinoïden in onbedekte teelten en dat verbod ook expliciet vastgelegd in de wetgeving. Daarmee ging Frankrijk verder dan andere lidstaten. Met het wetsvoorstel dat thans in behandeling is, wordt hierop teruggekomen en wordt het in Frankrijk weer mogelijk om tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïne-houdende middelen aan te vragen. Deze mogelijkheid bestaat al in andere lidstaten, waaronder in Nederland.
Bij het verlenen van tijdelijke vrijstelling geldt conform Verordening (EG) 1107/2009 dat sprake moet zijn van een landbouwkundige noodzaak en dat er geen onaanvaardbare risico’s mogen zijn voor mens, dier en milieu. De beoordeling van een aanvraag voor een tijdelijke vrijstelling gebeurt in alle lidstaten dus volgens dezelfde criteria. Wel wordt daarbij rekening gehouden met de nationale omstandigheden, waardoor de uitkomst per lidstaat kan verschillen. Bijvoorbeeld vanwege geografische of klimatologische verschillen. Het is de bevoegdheid van de lidstaat om dit te beoordelen en al dan niet een tijdelijke vrijstelling te verlenen. Wel ziet de Europese Commissie erop toe dat dit conform de vereisten uit de verordening gebeurt. De Commissie heeft aangekondigd dit toezicht te verscherpen. De Europese Commissie heeft inmiddels aangekondigd aanvullend te zullen toezien op tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoïde-houdende middelen. Nederland steunde deze voorstellen en zal dit actief blijven doen.
Deelt u de mening dat met deze stap van het Franse parlement het gelijke speelveld in Europa heel ver te zoeken is? Zo nee, kunt u dat toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Op basis van welke argumenten heeft Frankrijk deze maatregel genomen?
Het Franse voornemen om de wet aan te passen op het punt dat aanvragen voor tijdelijke vrijstellingen niet meer zijn toegestaan, is ingegeven door de gevolgen van het verbod op het gebruik van neonicotinoïden op de Franse bietensector.
Kunt u een uitputtend overzicht geven van alle argumenten van alle landen die inmiddels zijn overgegaan tot het verlenen van een derogatie?
Alle lidstaten die tijdelijke vrijstellingen verlenen geven hiervoor uitgebreide argumentaties, welke zijn opgenomen in de notificatie aan de Europese Commissie en zijn openbaar beschikbaar2. De betreffende argumenten hebben voornamelijk betrekking op de landbouwkundige noodsituatie die in de lidstaten ontstaat door een gebrek aan alternatieven.
Wat verstaat u onder een landbouwkundige noodsituatie?
Een landbouwkundige noodsituatie is volgens artikel 53 van Verordening (EG) 1107/2009 een bijzondere omstandigheid, waarin een ziekte, plaag of onkruid op geen enkele andere redelijke manier te beheersen is.
Vindt u dat een ongelijk speelveld kan leiden tot een noodsituatie? Zo nee, hoe beoordeelt u de situatie als Nederlandse telers zich gedwongen voelen om te stoppen of in te krimpen met het areaal omdat het ongelijke speelveld en de opbrengstderving daartoe nopen?
Nee, een ongelijk speelveld is in zichzelf geen noodsituatie. Ik begrijp wel dat agrarische ondernemers in Nederland niet blij zijn met het feit dat andere lidstaten een tijdelijke vrijstelling verlenen voor een gewasbeschermingsmiddel waarvan de werkzame stof niet meer mag worden toegepast in open teelten vanwege risico’s voor bijen.
Ook in Nederland is eerder een verzoek voor een neonicotinoïde-houdend middel in de bietenteelt ingediend, waarop de NVWA en het Ctgb constateerden dat een veilig gebruik van het middel binnen de Nederlandse landbouwpraktijk niet mogelijk was. Hierop heb ik besloten om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen (Kamerstuk 27 858, nr. 443). Deze constatering was ook de deden waarom binnen de EU restricties op de betreffende neonicotinoïden zijn ingesteld. Ik heb wel een tijdelijke vrijstelling verleend voor een alternatief middel waarbij wel een veilig gebruik is aangetoond (Kamerstuk 27 858, nr. 454).
Ik weet dat sommige lidstaten, zoals Duitsland, tot dezelfde beslissingen zijn gekomen als ik op tijdelijke aanvragen voor neonicotinoïde-houdende middelen, maar ook dat diverse lidstaten wel tot het verlenen van dergelijke vrijstellingen zijn overgegaan. Dat is hun nationale bevoegdheid, maar ook zorgelijk vanwege het gelijke speelveld. Ik ben daarom blij dat de Europese Commissie het toezicht op vrijstellingen wil verscherpen en heeft aangekondigd om aanvullend toe te zien op de tijdelijke vrijstellingen voor neonicotinoide-houdende middelen in de EU.
Ik heb recentelijk een nieuwe aanvraag ontvangen voor een tijdelijke vrijstelling van een neonicotinoïde-houdend middel om in de bietenteelt toe te passen. Conform procedure zal ik mij hierover laten adviseren door de NVWA en, wanneer een landbouwkundige noodzaak is vastgesteld, door het Ctgb alvorens ik een besluit neem.
Klopt het dat, zoals we hebben kunnen lezen in de beantwoording van de schriftelijke vragen, u nog niet in overleg bent getreden met de sector over de recente ontwikkelingen van de Nederlandse bietenteelt? Zo ja, kunt u toelichten waarom niet, nu blijkt dat de gevolgen van het verbod op het gebruik van neonicotinoïden niet van tijdelijke aard is en de sector te maken heeft met een steeds groter wordend ongelijk speelveld?2
Mijn departement heeft de afgelopen periode meerdere malen overleg gehad met de sector over de ontwikkelingen in de Nederlandse bietenteelt. Hierbij is gesproken over de gevolgen van het wegvallen van middelen op basis van neonicotinoïden en de mogelijke alternatieven om het vergelingsvirus te beheersen.
Kunt u aangeven waarop u de uitspraak dat door acties vanuit de sector zelf «de impact niet groot als gevreesd [is]» gebaseerd heeft?
Dit is gebaseerd op gesprekken die mijn departement met de sector heeft gehad.
Bent u op de hoogte dat de Franse bietentelers forse schade lijden als gevolg van het vergelingsvirus, namelijk gemiddeld 7% opbrengstderving, die in extreme situaties kan oplopen tot 80%?
Ik ben me er bewust van dat het vergelingsvirus in Frankrijk impact heeft op de Franse bietensector.
Bent u op de hoogte dat de Nederlandse bietentelers vorig jaar al een gemiddelde schade hebben opgelopen van 7% en dat dat dus vergelijkbaar is met de Franse situatie? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Ik ben mij bewust van het feit dat het wegvallen van middelen op basis van neonicotinoïden impact heeft op de Nederlandse bietensector. Daarom heb ik de afgelopen jaren meerdere malen tijdelijke vrijstelling verleend voor een alternatief middel voor het beheersen van de vergelingsziekte.
Kunt u in overleg met de sector de economische gevolgen voor de Nederlandse telers in kaart brengen? Zo nee, waarom niet?
Ik ben uiteraard bereid om samen met de sector te spreken over de economische gevolgen en over de mogelijke alternatieven voor neonicotinoïne-houdende middelen. Centraal voor mij staat dan een omslag naar weerbare planten en teeltsystemen, in lijn met de Toekomstvisie Gewasbescherming 2030 en het Uitvoeringsprogramma. Belangrijke aanleiding voor deze visie was immers het wegvallen van middelen als gevolg van aangescherpte criteria en zorgen ten aanzien van mens, dier en milieu.
Hoe ziet u in het licht van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie Gewasbescherming 2030, waarin u de transitie schetst naar «weerbare planten en teeltsystemen», de casus van de bietenteelt voor de kortetermijnproblematiek?
De casus van neonicotinoïde-houdende middelen in de bietenteelt is typerend voor het belang en de noodzaak van een transitie naar weerbare planten en teeltsystemen, waardoor de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen drastisch vermindert. Ik zie de afhankelijk die in de bietensector is ontstaan van neonicotinoïde-houdende middelen en doe niets af aan de ingewikkelde situatie die met het wegvallen van deze middelen voor bietentelers is ontstaan. Tegelijkertijd kan dat nooit een reden zijn om middelen toe te laten terwijl we weten dat het gebruik daarvan onaanvaardbare risico’s met zich brengt voor mens, dier en/of milieu (in dit geval bijen). Dat betekent dat we toe moeten naar een andere manier van telen, waarin de behoefte aan en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen drastisch minder wordt en dat is precies wat de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 en het bijbehorende uitvoeringsprogramma beogen, ondersteund door een breed scala aan stakeholders.
Welke oplossingen kunt u bieden voor de korte en middellange termijn, gelet op uw antwoord op vraag 9 over de aanpak in de werkgroep actuele vraagstukken en de inzet voor lange termijn? Wat is de inspanningsverplichting die u voor u ziet zolang u afziet van het verlenen van een derogatie?
De werkgroep actuele vraagstukken richt zich op het tijdig identificeren van mogelijke actuele vraagstukken en het opstellen van een plan van aanpak door de sectororganisaties waarin tijdig gezocht wordt naar oplossingen. Zo’n plan van aanpak kan oplossingen bevatten voor de korte, middellange en lange termijn. Ik ondersteun de sector bij het zoeken naar deze oplossingen door bijvoorbeeld het bieden van de mogelijkheid om een vrijstelling aan te vragen die rekening houdt met de instandhouding of bevordering van geïntegreerde gewasbescherming of om een «transitievrijstelling» aan te vragen om periode naar een definitieve oplossing voor een landbouwkundige noodsituatie te overbruggen.
Ik heb de sector inmiddels laten weten dat ik een nieuw verzoek tot tijdelijke vrijstelling van alternatieve middelen in de teelt van suikerbieten, mits positief geadviseerd door de NVWA en het Ctgb, welwillend op zal pakken. Voor de lange termijn zullen echter structurele oplossingen gevonden moeten worden om de afhankelijkheid in de sector van gewasbeschermingsmiddelen te verminderen.
Het artikel 'Overheid raadt kastomaat van eigen bodem af' |
|
Maurits von Martels (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel over de kastomaat van eigen bodem die door Milieu Centraal wordt afgeraden?1
Ja.
Klopt de suggestie uit het artikel dat Milieu Centraal, het door de overheid opgezette en gesubsidieerde voorlichtingsbureau over duurzaamheid, Nederlanders aanraadde om in de winter geen tomaten van eigen bodem te kopen, maar uit Marokko en Spanje? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het klopt dat Milieu Centraal voorheen een groente- en fruitkalender had waarmee zij consumenten advies gaf over de milieubelasting van groenten en fruit in ieder seizoen. Er werd onderscheid gemaakt in categorie A t/m E producten, waarbij categorie A het meest milieuvriendelijk was en E het meest milieubelastend. In de kalender waren verschillende typen tomaten opgenomen. In de winter gaf de kalender aan dat er tomaten uit Nederland waren in categorie B (het merendeel), C, D en E, tomaten uit Spanje in categorie A en B, en uit Marokko in categorie A en B. De data waarop de groente- en fruitkalender van Milieu Centraal was gebaseerd zijn inmiddels niet meer actueel. De kalender staat daarom niet meer online. Milieu Centraal heeft voor de groente- en fruitkalender geen subsidie van LNV ontvangen.
Erkent u dat het afdoet aan de waardering voor de Nederlandse tuinbouw – die koploper is op het gebied van efficiëntie, innovatie en biologische bestrijding – als consumenten wordt geadviseerd om in de winter geen tomaten van Nederlandse bodem te eten, en dat het er mogelijk ook voor kan zorgen dat consumenten een vertekend beeld krijgen van de Nederlandse tuinbouw?
Het is niet aan de overheid om te bepalen welk advies onafhankelijke organisaties, zoals Milieu Centraal, geven. Het is goed dat er onafhankelijk onderzoek wordt gedaan naar de milieubelasting van ons voedsel, dit zorgt ervoor dat iedereen uitgedaagd wordt om zo goed mogelijk te presteren op gebied van duurzaamheid. Ik heb veel waardering voor de Nederlandse tuinbouw, die inderdaad op veel aspecten koploper is.
Deelt u de mening dat tomaten uit Marokko of Spanje importeren waarschijnlijk slechter voor het milieu is dan tomaten van eigen bodem kopen?
De milieu impact van tomaten hangt af van verschillende aspecten, zowel met betrekking tot de productiewijze als transport. Zonder actuele berekening van deze aspecten is niet te zeggen of de import van tomaten beter of slechter is voor het milieu dan de koop van tomaten van eigen bodem.
Vindt u dat het betreffende advies niet op deze manier op de website van Milieu Centraal had moeten staan? Zo ja, wat gaat u doen om dergelijke fouten in de toekomst te voorkomen?
Milieu Centraal is een onafhankelijke voorlichtingsorganisatie met als doelstelling consumenten van onafhankelijke, betrouwbare en praktische informatie te voorzien om duurzame keuzes te kunnen maken. Het is niet aan de overheid voor te schrijven wat daarbij wel en niet gepubliceerd mag worden.
Dreigende vrijlating van moordenaar van Daniel Pearl en straffeloosheid van imam die fatwa over Geert Wilders uitsprak |
|
Raymond de Roon (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat in Pakistan een van de wrede moordenaars van journalist Daniel Pearl dreigt te worden vrijgelaten?1
Ja.
Deelt u de mening dat deze vrijlating uitermate ongewenst en een zware slag voor rechtvaardigheidsgevoelens zou zijn?
Het kabinet erkent het belang van waarheidsvinding en gerechtigheid, zeker ook voor de nabestaanden van het slachtoffer.
De openbaar aanklager van de Pakistaanse provincie Sindh en de familie van Daniel Pearl zijn in hoger beroep gegaan tegen de vrijspraak van een van de hoofdverdachten van de moord op Daniel Pearl door een lokale Pakistaanse rechtbank. Inmiddels heeft de Pakistaanse Hoge Raad op 7 oktober jl. besloten dat deze verdachte, tijdens dit hoger beroep, nog minstens drie maanden in hechtenis moet blijven.
De zaak is daarmee momenteel onder de Pakistaanse rechter. Nederland intervenieert niet in de rechtsgang in andere landen. Wel benadrukt Nederland bilateraal en in multilateraal verband, het belang van het beschermen van journalisten en het belang van een onafhankelijke rechtspraak.
Wilt u er bij de regering van Pakistan met grote spoed en op ministerieel niveau op aandringen dat alles in het werk wordt gesteld om deze vrijlating te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Wilt u er in datzelfde gesprek stevig op aandringen dat de imam die een doodsbedreiging (fatwa) tegen Geert Wilders uitsprak nu eindelijk eens afdoende wordt aangepakt? Zo nee, waarom niet?2
De Pakistaanse geestelijke Khadim Hussein Rizvi overleed op 19 november jl. Daarmee is de mogelijkheid van strafvervolging of het nemen van andere juridische stappen jegens hem vervallen.
Zoals ik reeds aangaf in de beantwoording van vragen gesteld tijdens de begrotingsbehandeling Buitenlandse Zaken (d.d. 12 november jl.), zijn bedreigingen van politici onacceptabel. Het kabinet keurt deze dan ook uitdrukkelijk af.
Het OM doet onderzoek naar andere bedreigingen die zijn geuit aan het adres van de heer Wilders in reactie op diens voornemen tot het organiseren van een cartoonwedstrijd. Zoals de Minister van Justitie en Veiligheid heeft benadrukt in zijn Kamerbrief van 17 december 2019 (Kamerstuk 35 300 VI, nr. 98), is het niet in het belang van een strafrechtelijk onderzoek uw Kamer in detail te informeren over de stand van zaken van zo’n onderzoek en over handelingen die in dat kader zijn of nog worden verricht, zoals het doen uitgaan van rechtshulpverzoeken en diplomatieke contacten die daarbij plaatsvinden. Dat uitgangspunt geldt ook in deze gevallen.
Het bericht ‘Topvrouw HMC: ‘Bronovo is ongeschikt voor de opvang van coronapatiënten’. |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Topvrouw HMC: «Bronovo is ongeschikt voor de opvang van coronapatiënten»?1
Door het Landelijk Netwerk Acute Zorg – de koepelorganisatie van de gezamenlijke ROAZ’en – is het «Opschalingsplan Covid-19» gemaakt, voor extra capaciteit aan IC- en klinische bedden. Het opschalingsplan is momenteel in uitvoering en een deel van de uitbreiding is al gerealiseerd. De gekozen aanpak in het Opschalingsplan maakt goed gebruik van alle faciliteiten die er al in de ziekenhuizen zijn. Ten behoeve van de opschaling konden ROAZ-regio’s dan ook zelf aangeven in welke ziekenhuizen de opschaling van IC-bedden en bijbehorende klinische bedden ging plaatsvinden, passend bij de bestaande faciliteiten, signatuur en omvang van het ziekenhuis. Het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) locatie Westeinde heeft zich gecommitteerd aan het vergroten van de IC-capaciteit van 12 bedden per 1 januari 2021, met bijbehorende opschaling van de klinische bedden capaciteit. HMC locatie Bronovo heeft gezien de daar aanwezige faciliteiten geen opschaling toegezegd.
Als gevolg van de toenemende Covid-druk onderzoeken de ziekenhuizen binnen het Netwerk Acute Zorg West (NAZW), waaronder het HMC, wat de mogelijkheden zijn om extra capaciteit te creëren voor de opvang van COVID-19 patiënten in de regio West. In dit kader is onder andere onderzocht of een apart noodhospitaal kon worden gerealiseerd, waarbij is gekeken naar de locatie HMC Bronovo. In het NAZW is, na onderzoek door het NAZW, geconcludeerd dat realisatie van een dergelijke voorziening, op deze locatie of elders in de regio, niet haalbaar is. Het grootste knelpunt is dat het in de regio niet lukt om voldoende medisch personeel beschikbaar te stellen om een dergelijk hospitaal te bemensen aangezien al het beschikbare personeel al is vol ingezet in de ziekenhuizen in de regio. Daarbij kost het veel tijd en geld om een noodhospitaal in te richten en werkend te krijgen. Ondertussen zoekt het NAZW wel naar alternatieven om tijdelijk meer Covid-patiënten te kunnen opnemen binnen ziekenhuizen.
Zou u het wenselijk vinden als het Bronovo een doorstart maakt?
Zorgverzekeraars en zorgaanbieders bespreken samen en in goed overleg hoe het zorglandschap er in de regio uit ziet, gezien de waarborgen die er gelden voor kwalitatief goede en toegankelijke zorg. Hierbij vind ik het van belang dat beslissingen over de inrichting van het acute zorglandschap genomen worden langs de lijnen van de concept AMvB acute zorg, zoals uw Kamer die op 26 mei jongstleden heeft ontvangen.2
Het HMC heeft in overleg met zorgverzekeraars, andere zorgaanbieders en met een uitgebreide reeks dialoogsessies met de inwoners in 2019, besluiten genomen voor een toekomstbestendig zorgaanbod in de regio. De koers van het HMC is op dat moment helder geformuleerd en recent verder uitgewerkt in de herijkte strategie 2020–2024 «HMC klaar voor de toekomst». Daarmee is HMC Bronovo tot in 2024 open als weekziekenhuis en is er geen sprake van een heropening van de voormalige IC- of SEH-functies van locatie HMC Bronovo. In deze aangescherpte strategie is wederom voorzien in een vervolgdialoog met zorgpartners en de omgeving. Zo wordt momenteel in kernteams gewerkt aan de innovatieve zorgconcepten in de Haagse wijken (bijvoorbeeld Benoordenhout, Scheveningen) en in Wassenaar.
Welke mogelijkheden en belemmeringen ziet u voor het Bronovo als ziekenhuis voor coronapatiënten?
Omdat niet uitgesloten is dat het aantal Covid-19 patiënten in de ziekenhuizen in de toekomst wederom flink kan toenemen, kijkt het kabinet naar extra maatregelen in de zorg. Bijvoorbeeld naar de concentratie van Covid-19 patiënten binnen regio’s indien er sprake is van een zeer grote piek aan patiënten die niet opgevangen kan worden met de in het Opschalingsplan afgesproken opgeschaalde IC capaciteit van 1700 bedden en bijbehorende opschaling van 1100 extra klinische Covid bedden (mede naar aanleiding van de motie van de leden Van der Staaij en Veldman3). Het gaat hier dan niet om het instellen van een nieuw Calamiteitenhospitaal; dit vraagt namelijk specifieke scholing en training van personeel, gebaseerd op expertise en jarenlange ervaring bij het opvangen van trauma’s, een speciale ziekenhuisinrichting gericht op (onder meer) grote groepen patiënten, het transport van deze patiënten en de opvang van verwanten, en samenwerking met Defensie. Wel wordt er gekeken naar concentratie van Covid-19 patiënten in een aantal ziekenhuizen per regio.
Vindt u het een realistisch idee om het Bronovo als calamiteitenhospitaal te gebruiken nu het aantal besmettingen met corona blijft oplopen en coronapatiënten moeten worden verspreid over het land? Zo nee, waarom niet? Zo ja, zou u bereid zijn het bestuur van het Haaglanden Medisch Centrum (HMC) daartoe op te roepen? Zo ja, ziet u hierin ook een optie voor een doorstart van het Bronovo?
Zie antwoord vraag 3.
Welke specifieke eisen worden gesteld aan een calamiteitenhospitaal, bijvoorbeeld qua personeel en afdelingen?
Er is in Nederland momenteel één Calamiteitenhospitaal (in Utrecht). Het Calamiteitenhospitaal is het vroegere militaire noodhospitaal en voorziet in de infrastructuur die nodig is voor de opvang van grotere aantallen militaire slachtoffers. Daarnaast is het beschikbaar voor de opvang van civiele slachtoffers bij ongevallen en rampen. Het is een volledig operationeel ziekenhuis dat gegarandeerde, kortdurende medische en daaraan gerelateerde kortdurende opvangcapaciteit heeft voor groepen van militaire en burgerslachtoffers, die de reguliere opvangcapaciteit van ziekenhuizen in kwalitatief of kwantitatief opzicht te boven gaan. Het Calamiteitenhospitaal functioneert op basis van een overeenkomst tussen Defensie, VWS en de Raad van Bestuur van het UMC Utrecht.
Het Calamiteitenhospitaal heeft op dit moment de volgende voorzieningen: een intensive-care afdeling (18 bedden), een medium/low-care afdeling (50 bedden), twee low-care afdelingen, vier isolatieboxen, drie operatiekamers met recovery, een röntgenafdeling en een triage- en behandelruimte (10 bedden). Voor het snel beschikbaar hebben van personeel wordt gebruik gemaakt van een geautomatiseerd personeelswaarschuwingssysteem. Hiermee wordt het personeel gewaarschuwd en middels een internetverbinding heeft de leiding van het Calamiteitenhospitaal continue een overzicht over het aantal personeelsleden dat beschikbaar is. Het is van belang te noemen dat het grootste gedeelte van het personeel werkzaam is in andere ziekenhuizen in Nederland, waaronder het UMC Utrecht. Dit personeel is dus niet «over» als het Calamiteitenhospitaal niet in gebruik is.
Wat is uw reactie op de opmerking dat er nog niet wordt onderhandeld met potentiële kopers? Maakt dit een doorstart van het ziekenhuis makkelijker?
Het is aan de zorginstelling, in afstemming met de zorgverzekeraars, om de zorg in de regio vorm te geven en hierbij een eventuele doorstart van HMC locatie Bronovo te betrekken. Naar ik heb begrepen kunnen inwoners van Den Haag en omgeving de komende drie tot vier jaar nog terecht bij hun vertrouwde zorgverlener in Bronovo. Daarna zal HMC locatie Bronovo als ziekenhuis in de huidige vorm sluiten. Het HMC geeft aan in Den Haag Noord/Oost (het verzorgingsgebied van HMC Bronovo), in samenspraak met alle belanghebbenden en de zorgpartners, een innovatief concept dichtbij in de wijk te ontwikkelen ten behoeve van de zorg voor chronische patiënten en kwetsbare ouderen.
Het bericht ‘Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. “Dit is een onmogelijke keuze”’ |
|
Peter Kwint , Niels van den Berge (GL), Lodewijk Asscher (PvdA), Salima Belhaj (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Culturele instellingen in chaos na coronamaatregelen. «Dit is een onmogelijke keuze»»?1
Ja.
Deelt u de mening dat de nieuwe coronamaatregelen met betrekking tot ontheffingen voor culturele instellingen tot ontzettend veel onduidelijkheid hebben geleid en dat deze onduidelijkheden zo snel mogelijk verholpen moeten worden? Wat gaat u daaraan doen?
Wat vindt u ervan dat culturele instellingen in regio’s met extreem veel besmettingen (bijvoorbeeld Haaglanden) meer mogen dan in regio’s met een stuk minder besmettingen (bijvoorbeeld IJsselland)? Kunt u dit uitleggen? Wat vindt u in bredere zin van alle verschillen in ontheffingen tussen verschillende regio’s, soms zelfs binnen veiligheidsregio’s, en dat sommige regio’s zeggen «het nog even aan te kijken»? Vindt u dit wenselijk en logisch? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe beoordeelt u de situatie waarin cabaretier Henry van Loon op 12 en 13 oktober niet meer mag optreden in het Zaantheater voor 240 personen vanwege de opgelegde beperking van maximaal 30 personen, terwijl hij in plaats daarvan 40 kilometer verderop in Hoorn op diezelfde avonden wel mag optreden? Leidt dit niet tot oneerlijke concurrentie?2
Hoe komt het dat de veiligheidsregio’s niet waren voorbereid op deze nieuwe maatregelen? Bent u het eens dat zij in de toekomst beter voorbereid moeten worden, om te voorkomen dat het voor culturele instellingen volstrekt onduidelijk is of zij diezelfde avond hun programma nog doorgang kunnen laten vinden?
Bent u het met de indieners eens dat het wenselijk zou zijn om in overleg met veiligheidsregio’s en de culturele sector te komen tot een routekaart voor wat er wel mogelijk is bij verschillende besmettingsscenario’s om zo de voorspelbaarheid van maatregelen voor de sector te vergroten?
Wat vindt u ervan dat de voorzitters van veiligheidsregio’s verschillende afwegingen maken waardoor er een soort willekeur ontstaat die veel onduidelijkheid creëert? Zou een uniforme set van regels voor de sector niet beter zijn, zodat er geen willekeur optreedt?
Wat vindt u ervan dat door de verschillen tussen regio’s, mensen die in een regio wonen met strengere regels, zich verplaatsen naar regio’s waar men wel naar een culturele instelling kan? Is er nagedacht over het feit dat hierdoor juist meer risico’s ontstaan doordat er sneller een verspreiding van het coronavirus kan plaatsvinden?
Wat is de definitie van «instellingen met regionaal belang»? Bent u het eens dat dit niet per se grote theaters hoeven te zijn, maar juist ook kleine buurttheaters die een belangrijke rol spelen bij de sociale cohesie van kwetsbare wijken? Hoe gaat u voorkomen dat deze kleine theaters nu buiten de boot gaan vallen waardoor zij alsnog een grote kans hebben failliet te gaan?
Wat vindt u ervan dat instellingen die overduidelijk meer dan 30 personen binnen kunnen laten met in achtneming van RIVM-voorschriften, zoals bijvoorbeeld de Ziggodome of Afas Live, niet in aanmerking komen voor een ontheffing?3 Zou het mogelijk zijn in overleg te treden met de veiligheidsregio’s om gelijke richtlijnen te hanteren van vrijstellingen voor culturele instellingen? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid op korte termijn proefopstellingen in de culturele sector, zoals de proefopstelling van theater Markant in Uden, te laten testen op veiligheid door het RIVM? Bent u voorts bereid de adviezen die het RIVM hierover zou geven mee te nemen in het beleid?
Sinds de uitbraak van Covid-19 is het kabinet intensief met de brede eventindustrie (sportevents, zakelijke congressen, theater, kermissen, festivals, etc.) in gesprek over de wijze waarop veilig en verantwoord evenementen georganiseerd kunnen worden die commercieel haalbaar zijn. De gesprekken hebben geleid tot een toezegging aan de sector om te kunnen starten met het zogenaamde Fieldlab-programma, waarin de gezamenlijke evenementenorganisaties samenwerken met diverse belangenorganisaties, universiteiten, hogescholen en onderzoeksinstellingen. Dit Fieldlab-programma heeft tot doel wetenschappelijke kennis te combineren met innovaties uit de sector om inzichtelijk te maken hoe de gezondheidsrisico’s en de druk op de openbare ruimte kunnen worden beperkt. Een belangrijk onderdeel van de aanpak om te komen tot een veilige en verantwoorde manier organiseren van evenementen is het uitvoeren van een aantal testevents waarvoor zij testlocaties zoeken. Hierbij is het Fieldlab-programma verantwoordelijk voor de keuze van de testlocaties. Hierbij houden zij rekening met de verschillende type events die zij hebben geïdentificeerd. Het Fieldlab is op de hoogte van de proefopstelling van theater Markant in Uden en zal deze ook meenemen in hun afwegingen voor de keuze van de testlocaties. Het onderzoeksplan dat de evenementenbranche in samenwerking met wetenschappers heeft ontwikkeld voor de testevents, is recent voorgelegd ter beoordeling aan het RIVM. Dit onderzoeksplan is gericht op het organiseren van testevents voor de gehele branche. Het RIVM komt op basis van dit plan tot een advies. Op basis van dit advies en het epidemiologisch beeld zal het kabinet een besluit nemen over het starten van de testevents. De resultaten van de testevents kunnen meegenomen worden bij de beleidsvorming.
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, uiterlijk binnen een week?
Voor de beantwoording van deze Kamervragen heb ik de reguliere termijnen gevolgd.
Georganiseerde criminaliteit in de Noordelijke zeehavens |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het onderzoek «Zoektocht naar georganiseerde criminaliteit in de Noordelijke zeehavens»1 en het bericht «Aanpak misdaad zeehavens»2?
Ja.
Bent u verrast door de uitkomst van het onderzoek dat ook de Noordelijke zeehavens van Nederland aantrekkelijk lijken voor de georganiseerde criminaliteit? Zo ja, hoe komt dat? Zo nee, waarom niet en over welke informatie ten aanzien van deze criminaliteit via de Noordelijke zeehavens beschikt u?
Nee, ik ben niet verrast. De Eenheid Noord-Nederland van de Nationale Politie heeft opdracht gegeven tot het onderzoek naar georganiseerde criminaliteit in de Noordelijke zeehavens van Politie en Wetenschap. Het onderzoeksdoel was de integrale informatiepositie van de verschillende overheidsdiensten en private organisaties (politie, maar ook van KMAR, Douane en de havenbedrijven) nader in beeld te brengen en te versterken. De opdracht tot dit onderzoek was mede ingegeven vanuit de omgevingsanalyses die het RIEC Noord-Nederland heeft gemaakt en waarin de zeehavens zijn genoemd als potentieel risico voor ondermijnende criminaliteit. Het onderzoek heeft het vermoeden dat de informatiepositie ontoereikend is, bevestigd en mogelijkheden tot verbetering aangewezen.
Acht u het mogelijk dat vanwege het beperkte toezicht en de gebrekkige informatiepositie van politie en andere handhavingsdiensten de georganiseerde criminaliteit activiteiten naar de Noordelijke zeehavens verlegt? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
Het onderzoek heeft uitgewezen dat de mate waarin georganiseerde, ondermijnende criminaliteit in de Noordelijke zeehavens voorkomt nog onvoldoende duidelijk is. Daarmee bestaat ook geen zicht op een eventuele verplaatsing van georganiseerde criminele activiteiten naar de Noordelijke zeehavens.
Hoe verhoudt de aard en omvang van de aanwezigheid van politie en andere handhavingsdiensten in de Noordelijke zeehavens zich tot die van de havens van Rotterdam en Amsterdam?
De zeehavens in Noord-Nederland hebben een ander karakter dan de havens van Rotterdam en Amsterdam. Daar waar laatstgenoemde havens vrijwel geheel voor het publiek zijn afgesloten, kennen de Noordelijke zeehavens een open karakter met veelal gemengde functies (goederen, maar ook visserij en toerisme). De havens zijn grotendeels toegankelijk voor publiek en zijn vaak ook toeristische trekpleisters. Een aantal bedrijven dat actief is in de havens, maakt gebruik van bedrijfsbeveiliging. De Landelijke Eenheid van de politie werkt nauw samen met de basisteams. Daarbij brengt de Landelijke Eenheid haar expertise in op het terrein van infrastructuur en afwijkingen in verkeersstromen, en start zij waar mogelijk opsporingsonderzoeken. De basisteams voorzien de Landelijke Eenheid in de hiervoor benodigde informatiepositie. Daarnaast is in het noorden een aantal wijkagenten specifiek belast met taken in de havengebieden.
Wat moet er gebeuren om de informatiepositie en het toezicht van politie en andere handhavingsorganisaties met betrekking tot de Noordelijke zeehavens te verbeteren zodat er wel een gestructureerd en onderbouwd beeld van de aard en omvang van georganiseerde criminaliteit in die zeehavens ontstaat? Hoe gaat u hiervoor zorgen?
De politie heeft naar aanleiding van het door Politie en Wetenschap uitgevoerde onderzoek een aantal initiatieven genomen, waarbij wordt voortgebouwd op de reeds aanwezige kennis ten aanzien van verkeersstromen. Door de hoofden informatievoorziening van KMAR, douane en politie zijn afspraken gemaakt om, elk vanuit hun eigen verantwoordelijkheden, informatie te delen. Verder krijgen de Noordelijke zeehavens nadrukkelijker aandacht van de basispolitiezorg. De eenheid heeft een functionaris aangesteld om de basispolitiezorgmedewerkers te trainen hoe zij georganiseerde criminaliteit beter kunnen herkennen. Hiernaast blijft vanzelfsprekend de zogeheten «nodale oriëntatie» gehandhaafd, waarin het politiewerk wordt georganiseerd op basis van verkeersstromen. Tot slot gaat de politie speciale opsporingsteams inzetten om ondermijning tegen te gaan. Die teams zullen zich ook richten op de zeehavens.
Onlangs heeft uw Kamer een motie van de leden Van Toorenburg en Yeşilgöz-Zegerius aangenomen, waarin de regering wordt opgeroepen ten behoeve van de versterking van de beveiliging van onze toegangspoorten een integraal plan te presenteren gericht op lucht-, zee- en landtransport, en de Kamer begin 2021 daarover te informeren. Met uw Kamer wil ik meer synergie aanbrengen in de aanpak van ondermijning in de mainports. Daartoe zal ik in ieder geval inzetten op het bevorderen van samenhang in de aanpak van ondermijnende criminaliteit in de mainports en een brede inzet van effectief gebleken werkwijzen en maatregelen.
Tekorten bij sociale werkvoorzieningen |
|
René Peters (CDA), Jasper van Dijk |
|
Bas van 't Wout (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Miljoenentekort dreigt bij sociale werkplaats Ergon in Eindhoven»?1
Ik heb er kennis van genomen.
Klopt het dat er bij de sociale werkplaats Ergon in Eindhoven de komende jaren een tekort van vier tot acht miljoen euro jaarlijks dreigt te ontstaan? Zo ja, wat is naar uw oordeel de oorzaak van dit grote tekort?
Ik ga niet over het functioneren en de exploitatie van individuele sociale ontwikkelbedrijven. De gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet. De gemeenteraad heeft een controlerende taak.
Heeft u gezien dat er ook veel onrust is bij Wedeka, het SW-bedrijf in Groningen?2
Ik heb dat bericht gelezen. Ik wil daarbij aantekenen dat één van mijn ambtsvoorgangers (mevrouw Klijnsma) na een onderzoek door een onafhankelijke commissie middelen beschikbaar heeft gesteld voor de oprichting van één uitvoeringsorganisatie voor de Participatiewet in Oost-Groningen, vastgelegd in het «Akkoord van Westerlee». In een aantal Oost-Groninger gemeenten is dat succesvol geweest met de inrichting van Afeer. Afeer is het werkbedrijf dat voor de gemeenten Oldambt, Pekela en Westerwolde de Participatiewet uitvoert en waarin Synergon is opgegaan. In Stadskanaal en omgeving is er destijds door de gemeenten voor gekozen om verder te gaan met Wedeka.
Klopt het dat in het hele land SW-bedrijven te kampen hebben met financiële problemen? Kunt u aangeven welke dit zijn?
Herkent u de grote zorgen die er zijn over het voortbestaan van deze Sociale Werkvoorzieningen en dat dit buitengewoon pijnlijk is voor de (kwetsbare) mensen die hier werkzaam zijn?
Welke maatregelen gaat u nemen om te voorkomen dat deze noodlijdende SW-bedrijven omvallen en (kwetsbare) mensen hun baan verliezen?
Bent u het eens met de oproep aan gemeentes om ingrijpende beslissingen over SW-bedrijven op te schorten, aangezien er in Den Haag volop wordt gediscussieerd over de toekomst van de SW?
Deelt u de mening dat een revitalisering van de SW broodnodig is, teneinde een nodeloze kapitaalvernietiging te voorkomen?3
Het onderzoek van de RSJ naar het naleven van de coronamaatregelen in het gevangeniswezen. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Raad voor Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming (RSJ) alarm slaat over de volle cellen in het gevangeniswezen ten tijde van de coronapandemie?1
Ja.
Deelt u de conclusie van de RSJ dat het gebruik van meerpersoonscellen (MPC) ten tijde van de coronacrisis onverantwoord is, omdat het onmogelijk is voor gedetineerden om zich aan de door het RIVM voorgeschreven anderhalve meter afstand te houden in MPC? Zo ja, bent u bereid het aantal gevangenen op MPC zo snel mogelijk naar nul te brengen? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik deel de conclusie van de RSJ niet. Iedereen wordt bij binnenkomst op een eenpersoonscel geplaatst. Pas na de inkomstenprocedure van 8 dagen waarbij justitiabelen gemonitord worden op coronaklachten wordt een justitiabele eventueel op een MPC geplaatst. Ik vind meerpersoonscellen (MPC) een verantwoorde en volwaardige vorm van detentie. Ik zal het MPC-gebruik dan ook niet opschorten. Wel is er vanaf de start van de coronamaatregelen medio maart binnen de bezetting van MPC ruimte gecreëerd voor het isoleren van gedetineerden met coronagerelateerde klachten.
Hoe reageert u op de conclusie van de RSJ dat het onjuist is dat iemand die klachten vertoont wordt geïsoleerd, maar de celgenoot die geen klachten vertoont op een andere cel wordt geplaatst en niet wordt geïsoleerd, terwijl de RIVM-richtlijnen voorschrijven dat indien één lid van een «huishouden» klachten vertoont, het hele huishouden in quarantaine dient te verblijven?
Zoals ik in de brief heb aangegeven die ik tegelijk met deze antwoorden heb verzonden aan uw Kamer, heb ik besloten in alle gevallen beide gedetineerden uit een meerpersoonscel in quarantaine te plaatsen als een van hen klachten krijgt. Dat betekent dat, in afwachting van de testuitslag van de gedetineerde die klachten kreeg, beide gedetineerden in die periode niet mogen deelnemen aan het dagprogramma.
Wordt een gedetineerde met klachten altijd getest op Covid-19; worden de personen die in contact zijn geweest met de gedetineerde die klachten heeft ook altijd getest, of worden deze personen slechts getest wanneer ook zij klachten hebben?
Conform de richtlijn van het RIVM worden in principe alleen personen die klachten hebben, getest op Covid-19. DJI volgt tevens de adviezen van de GGD met betrekking tot het bron- en contactonderzoek en welke contacten getest en in quarantaine geplaatst moeten worden. Dat betekent dat contacten van een positief getest persoon, in principe niet worden getest als zij geen klachten hebben.
Wordt een nieuwe gedetineerde voor binnenkomst in de Penitentiaire Inrichting (PI) getest op Covid-19, ook als hij geen klachten heeft? Zo nee, zou dat een goed idee zijn om zo de kans op besmetting binnen de PI nog verder te verkleinen en de ongerustheid onder personeel en gedetineerden weg te nemen?
Ik volg de richtlijn van het RIVM die inhoudt dat alleen bij klachten wordt getest.
Iemand die in contact is geweest met een besmettelijk persoon ontwikkelt pas na gemiddeld 5 tot 6 dagen klachten. Een negatieve test bij binnenkomst, sluit niet uit dat een justitiabele na een aantal dagen alsnog klachten kan ontwikkelen en daarmee medewerkers en andere justitiabelen kan besmetten.
Het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Armenië en Azerbeidzjan |
|
Jasper van Dijk , Joël Voordewind (CU), Bram van Ojik (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «Burgers zoeken een veilig heenkomen terwijl het geweld escaleert in Nagorno-Karabach»?1
Ja.
Klopt het dat inmiddels niet alleen de regio Nagorno-Karabach te kampen heeft met escalerend geweld, maar ook andere grensgebieden tussen Armenië en Azerbeidzjan?
Ten tijde van het stellen van uw vragen was dat inderdaad het geval. Op 10 november jl. werd bekend dat Rusland, Armenië en Azerbeidzjan een overeenkomst hebben gesloten om het gewapende conflict te beëindigen. Inmiddels is een Russische vredesmacht aangekomen in de regio Nagorno-Karabach, die gaat toezien op de naleving van de overeenkomst. Ik zal de situatie uiteraard nauwlettend blijven volgen.
Is het escalerende geweld voor u aanleiding om het landgebonden beleid ten aanzien van Armenië en/of Azerbeidzjan te herzien? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer vandaag per separate brief geïnformeerd over de wijzigingen van het landgebonden asielbeleid ten aanzien van Azerbeidzjan. Deze wijzigingen zijn gebaseerd op de situatie gedurende de verslagperiode waarover in het algemeen ambtsbericht van 2 juli 2020 wordt gerapporteerd. Na de publicatie van dit ambtsbericht laaide het conflict om Nagorno-Karabach op. Ik zag tot nog toe geen aanleiding om het asielbeleid van Azerbeidzjan op basis hiervan verder aan te passen.
Nu inmiddels bekend is geworden dat Rusland, Armenië en Azerbeidzjan een overeenkomst hebben gesloten om het gewapende conflict te beëindigen, blijf ik de situatie nauwlettend volgen. Afhankelijk van de ontwikkelingen kan een nieuw (thematisch) ambtsbericht worden opgevraagd, waarbij dan wordt ingegaan op de veiligheidssituatie in Azerbeidzjan.
Bij brief van 27 maart 2020 liet ik uw Kamer weten te hebben besloten Armenië toe te voegen aan de nationale lijst van veilige landen van herkomst. Ik handhaaf de aanwijzing van Armenië als veilig land van herkomst. Ook voor Armenië geldt dat ik de situatie nauwlettend blijf volgen en tot beleidswijzigingen kan komen wanneer de situatie daar in de toekomst onverhoopt aanleiding toe geeft.
De asielaanvragen van asielzoekers uit Armenië blijven in spoor 2 worden behandeld. Aanvragen van deze vreemdelingen kunnen nog steeds worden afgewezen, waarna zij dienen terug te keren naar het land van herkomst.
Voor zowel Armeense als Azerbeidzjaanse asielzoekers geldt dat hun asielverzoek op de individuele omstandigheden wordt beoordeeld. Bij de beoordeling neemt de IND onder andere mee of deze persoon zich elders kan vestigen en zich daarmee aan een eventuele dreiging kan onttrekken. Personen met de Armeense etniciteit uit Nagorno-Karabach kunnen zich doorgaans in Armenië vestigen.
Acht u het momenteel verantwoord mensen uit te zetten naar Armenië en/of Azerbeidzjan, of is een besluit- en vertrekmoratorium op zijn plaats?
Ja, ik acht vertrek naar Armenië en Azerbeidzjan na afwijzing van een asielaanvraag verantwoord. In beginsel geldt voor beide landen dat terugkeer plaatsvindt naar de internationale luchthavens in de hoofdsteden.
Voor vreemdelingen die Nederland moeten verlaten, geldt dat in het kader van hun asielaanvraag is beoordeeld of zij bij terugkeer een reëel risico in de zin van artikel 3 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) lopen. Indien er geen sprake is van vrees voor vervolging dan wel een reëel risico op ernstige schade bij terugkeer, is terugkeer is aan de orde. Bij de beoordeling wordt ook rekening gehouden met de actuele veiligheidssituatie in het land van herkomst.
Indien u geen besluit- en vertrekmoratorium overweegt voor Armenië en/of Azerbeidzjan, hoe verhoudt zich dat tot het negatieve reisadvies dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken voor Armenië en Azerbeidzjan heeft afgegeven?
De reisadviezen worden opgesteld om de Nederlandse burger die op reis gaat naar het betreffende land te helpen met de voorbereiding en indien nodig te waarschuwen voor eventuele veiligheidsrisico’s voor Nederlanders. De adviezen bedienen nadrukkelijk de Nederlandse reiziger en houden geen verband met het asielbeleid.
Is het escalerende geweld voor u reden om uw beleid te herzien ten aanzien van het opvoeren van Armenië als vestigingsalternatief voor Syriërs met een Armeens paspoort? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zie hiervoor het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Intercity tussen Amersfoort en Amsterdam wordt geschrapt: voortaan met de sprinter’. |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Intercity tussen Amersfoort en Amsterdam wordt geschrapt: voortaan met de sprinter»?1
Ja.
Waarom is ervoor gekozen deze intercitylijn te schrappen, terwijl u eerder heeft aangegeven dat Amersfoort een belangrijke stad in het spoornetwerk is en dat «de verbinding tussen Amersfoort en Amsterdam van groot belang is om het groeiend aantal reizigers op te vangen»?
Het nieuwe dienstregelingsmodel voor OV SAAL doet niets af aan het belang van Amersfoort in het spoornetwerk. Ik heb uw Kamer op 26 april 2019 geïnformeerd2 over het gegeven dat het in 2013 beoogde dienstregelingsmodel Schiphol Amsterdam Almere Lelystad (SAAL) om hoogfrequent treinen te rijden helaas niet maakbaar is. In samenwerking met de Metropoolregio Amsterdam, ProRail en vervoerders is gezocht naar een maakbaar dienstregelingsmodel binnen de kaders van het programma hoogfrequent spoorvervoer (PHS). Er is een maakbaar dienstregelingsmodel gevonden dat hoogfrequent treinen aanbiedt, toekomstvast is en past binnen de kaders van PHS. In dit model rijden Sprinters en Intercity’s deels gescheiden zodat er geen inhaling hoeft plaats te vinden en het verschil in rijsnelheid kleiner is. Dit model kent een andere samenstelling van treinen richting Amsterdam Centraal en Amsterdam Zuid, die onder andere ook gevolgen heeft voor Amersfoort. Intercity’s vanuit Amersfoort rijden in dit nieuwe OV SAAL model 4 keer per uur naar Amsterdam Zuid en Schiphol in plaats van om en om 2 keer per uur naar Amsterdam Centraal en 2x per uur naar Amsterdam Zuid en Schiphol (samen ook 4x per uur vanuit Amersfoort). Uit onderzoek is gebleken dat het nieuwe model per saldo meer reizigers uit Hilversum/Amersfoort trekt.
Hoeveel reizigers zitten er dagelijks in de intercity van Amersfoort Centraal naar Amsterdam Centraal en in de intercity van Almere Centrum naar Amsterdam Centraal?
In 2019 zaten er 11.000 reizigers in de Intercity tussen Amersfoort Centraal en Amsterdam Centraal op een gemiddelde werkdag. In 2019 zaten er 9.000 reizigers in de Intercity tussen Almere Centrum en Amsterdam Centraal op een gemiddelde werkdag. Het gaat hier dus om IC-reizigers die reizen op de trajecten Amersfoort Centraal-Amsterdam Centraal (v.v.) of Almere Centrum-Amsterdam Centraal (v.v.). Er is gekozen voor een gemiddelde werkdag in 2019 omdat dit het beste beeld geeft van de reisbewegingen, zonder het effect van Covid-19.
Heeft u in kaart gebracht welke maatregelen nodig zijn op de infrastructuur om toch de oorspronkelijke doelen van het Programma Hoogfrequent Spoorvervoer (PHS) en Openbaar Vervoer Schiphol-Amsterdam-Almere-Lelystad (OV-SAAL) te behalen; namelijk zes intercity’s en zes sprinters tussen Amsterdam Zuid en Almere, vier intercity’s tussen Amsterdam Centraal en Almere, zes sprinters tussen Amsterdam Centraal en Hilversum en behoud van de bestaande intercity’s tussen Amersfoort Centraal en Amsterdam Centraal respectievelijk Amsterdam Zuid?
Ja, er is in kaart gebracht welke investeringen nodig zijn om het beoogde dienstregelingsmodel OV SAAL uit 2013 te kunnen rijden. Volgens expert inschattingen van ProRail moet er in ieder geval gerekend worden op investeringen van meer dan € 2 miljard. De precieze financiële omvang om de oorspronkelijke doelstelling te realiseren is niet bekend, maar zal in het geheel niet passen binnen de scope, budget en planningshorizon van PHS. Zodoende is er gezamenlijk gezocht naar opties die wel mogelijk zijn binnen de kaders van PHS.
Klopt het dat met het voorgestelde dienstregelingmodel veel reizigers 5 tot 10 minuten extra reistijd krijgen per enkele reis en dat reizigers die op Amsterdam Centraal, Almere Centrum of Amersfoort Centraal overstappen om door te reizen naar verder gelegen bestemmingen zelfs met meer dan 15 minuten extra reistijd te maken kunnen krijgen? Kunt u voor de belangrijkste reisrelaties een overzicht geven van de aantallen reizigers die te maken krijgen met extra reistijd en de omvang van deze extra reistijd?
Nee, dat klopt niet. In het voorgestelde dienstregelingsmodel reizen er in totaal 70.000 reizigers op de SAAL-corridor. De overgrote meerderheid van deze groep reizigers gaat er in deze voorgestelde dienstregeling op vooruit in termen van deur-tot-deur reistijd. Een veel kleiner deel reizigers die over dit traject reizen, circa 1500 reizigers, ervaren een langere reistijd.
Voor reizigers vanuit Amersfoort is er in het nieuwe dienstregelingsmodel sprake van reistijdwinst van 14 minuten naar Amsterdam-Zuid ten opzichte van de huidige dienstregeling. De reistijd van Amersfoort naar Amsterdam Centraal neemt in het voorgestelde dienstregelingsmodel met circa 10 minuten toe ten opzichte van de huidige dienstregeling. De reistijdverbetering naar Amsterdam Zuid is groter dan de reistijdverslechtering naar Amsterdam Centraal. De reistijd vanuit Almere en Lelystad verbetert zowel naar Amsterdam Centraal als naar Amsterdam Zuid ten opzichte van de huidige dienstregeling. Voor reizigers vanuit Zwolle en Noord-Nederland die naar Amsterdam reizen geldt een vergelijkbaar beeld. De reistijd van Zwolle naar Amsterdam Zuid wordt 7 minuten korter terwijl de reistijd van Zwolle naar Amsterdam Centraal met 6 minuten toeneemt. Ik heb afgesproken3 met partijen te bekijken of er optimalisaties mogelijk zijn om het aantal benadeelde reizigers te verkleinen. Zie ook mijn antwoord op vraag 11.
Deelt u de mening dat de intercity en sprinter ieder een eigen vervoermarkt bedienen en dat het daarom onwenselijk is om op de trajecten Amsterdam Centraal-Amersfoort Centraal en Amsterdam Centraal-Almere Centrum alleen te focussen op de sprinter?
Bij het bepalen van een maakbaar model is vanzelfsprekend gekeken naar de marktvraag. Duidelijk is dat er dagelijks een grote reizigersstroom vanuit Almere en Amersfoort naar (Groot) Amsterdam is en vice versa. De berekeningen die zijn gedaan voor OV SAAL laten zien dat het gekozen bedieningsmodel het grootste aantal reizigers aantrekt van alle maakbare modellen die voorlagen.
Het gekozen model is dan ook een passende optie voor de vervoermarkt aan de oostkant van Amsterdam. Bovendien is dit model relatief het snelst realiseerbaar gegeven de samenhang van OV SAAL met andere projecten. Het is een nadrukkelijke wens van de betrokken partijen geweest om waar mogelijk binnen de kaders van de financiën en termijn van PHS te komen tot een frequentieverhoging op de SAAL-corridor. Analyses wijzen uit dat meer reizigers de trein nemen vanuit Almere en Amersfoort omdat de deur-tot-deur reistijd al met al verbetert.
Is onderzocht hoeveel reizigers zullen afhaken op deze twee trajecten en wat dus het verschil is tussen de bruto groei en de netto groei van het aantal reizigers? Zo ja, om hoeveel reizigers gaat dit?
Zie mijn antwoord op vraag 5.
Kunt u aangeven hoeveel extra groei van het aantal reizigers volgens de vervoersmodellen zou zijn gerealiseerd als met het vervoersaanbod wel de oorspronkelijke doelen van PHS waren gehaald?
Met het beoogde bedieningsmodel uit 2013 is minder reizigersgroei te verwachten dan bij het bedieningsmodel dat nu is gekozen. Het gekozen dienstregelingsmodel trekt circa 10.000 reizigers meer per werkdag dan het model uit 2013 blijkt uit analyse van ProRail en NS.
Klopt het dat ook in het nu door u gekozen model sprake blijft van drukke treinen en het vervoersknelpunt rond Weesp dus niet volledig wordt opgelost?
In het nu gekozen model is de zitplaatskans bij de drukste sneltrein in de spits krap, maar er is geen sprake van een knelpunt. Met de keuze voor dit model is er geen sprake van vervoerknelpunten rond Weesp.
Waarom zijn de gemeente Amersfoort en de provincie Utrecht niet bij dit besluit betrokken?
Het is gebruikelijk om bij een traject van totstandkoming van een dienstregelingsmodel in gesprek te treden met de meest betrokken regionale partijen. In dit geval is voor de OV SAAL corridor altijd contact geweest met de direct betrokken provincies Noord-Holland, Flevoland en ook de Vervoerregio Amsterdam en verschillende gemeenten waaronder Almere en Amsterdam. Contact met andere regio’s waarin sprake is van enig effect van de beoogde netwerkwijziging, is niet gebruikelijk in dit soort trajecten. De provincie Utrecht heeft voorafgaand aan besluitvorming informatie ontvangen van de MRA en het Rijk over het dienstregelingsmodel.
Bent u bereid het schrappen van de intercity Amersfoort – Amsterdam Centraal opnieuw te bepreken bij het landelijke spoortafelgesprek van 4 november over de toekomst van het openbaar vervoer, zodat de regio hier wel kan meepraten?
Ik sta voor het zorgvuldig genomen besluit zoals in nauwe samenwerking met vervoerders, ProRail en consumentenorganisaties voor het hoogfrequent rijden van treinen op de SAAL-corridor genomen. In een recent overleg met de regio Utrecht/ Amersfoort is een uitvoerige toelichting gegeven over het dienstregelingsmodel OV SAAL en de wijzigingen voor Amersfoort. Daarbij zijn alle openstaande vragen van de regio beantwoord. Daarnaast blijf ik met betrokken partijen, waaronder Amersfoort, kijken naar mogelijke optimalisaties om het aantal benadeelde reizigers te verkleinen bij inwerkingtreding van de dienstregeling, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5. Verdere verbeteringen op deze corridor op de lange termijn onderzoeken we in het kader van het Toekomstbeeld OV 2040 (TBOV). Graag spreek ik ook met de provincie Utrecht en Amersfoort over het TBOV, zoals bij de landelijke spoortafel op 12 november. Ook daarna blijf ik graag met de regio in gesprek over de wensen en mogelijkheden van het openbaar vervoer.
Hoe schat u het gevaar in dat hiermee andere landelijke verbindingen maar ook de verbinding naar het oosten en de intercity naar Berlijn onder druk komen te staan?
Bij het opstellen van het dienstregelingsmodel is als randvoorwaarde meegenomen dat er sprake moet zijn van een toekomstvast model waarbij de treindienst moet passen binnen kwaliteitscriteria voor reizigerstreinen en goederentreinen. Er is geen sprake van dat de verbinding naar het oosten en de Intercity Berlijn onder druk komt te staan met de keuze voor dit SAAL-model. De verbinding Zwolle – Amsterdam Zuid heeft een kortere reistijd in dit dienstregelingsmodel.
Hoe past dit besluit bij de noodzakelijke woningbouw en uitbreiding van de stad Amersfoort en het terugdringen van het verkeer op de A1?
Voor het SAAL-dienstregelingsmodel is getoetst of het past bij de woningbouw-opgave. Er is onderzocht of de reizigersgroei die voorzien is voor het spoor kan worden gefaciliteerd binnen de planhorizon PHS (2030). Daarbij komt dat, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 5, het aantal reizigers vanuit Amersfoort naar de regio Amsterdam groeit met het nieuwe dienstregelingsmodel. Hieruit volgt dat de bereikbaarheid van de regio Amsterdam breder dient te worden beschouwd dan enkel de verbinding naar Amsterdam Centraal.
De geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden |
|
Tom van den Nieuwenhuijzen-Wittens (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Jaren aan de ketting door eigen familie»?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het rapport «Living in Chains: Shackling of People with Psychosocial Disabilities Worldwide» van Human Rights Watch?2
Het is een heftig rapport dat een mensonterende, maar helaas bekende, situatie beschrijft. Het is belangrijk dat dit rapport is verschenen. Het kan internationaal en lokaal bijdragen aan een gevoel van urgentie bij het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en de noodzaak en mogelijkheden daar op in te zetten.
Bent u bereid om uw terechte aandacht voor psychosociale zorg in noodsituaties te verbreden naar bredere aandacht in het Nederlandse ontwikkelingsbeleid voor geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
De kern van de Nederlandse inzet is integratie te bevorderen van MHPSS in breder beleid. De door Nederland eind 2019 georganiseerde internationale conferentie Mind the Mind now was geconcentreerd op noodhulp en crisisrespons. In 2020 heeft Nederland in het kader van de vijfjaarlijkse Review van de VN Vredesopbouw-architectuur gericht ingezet op integratie van MHPSS in conflict preventie en vredesopbouw. Zo wordt aandacht en financiering voor MHPSS vergroot. Daarnaast moet ook worden zeker gesteld dat geestelijke gezondheid binnen reguliere gezondheidssystemen wordt geadresseerd. Nederland maakt zich daarom sterk voor de integratie van MHPSS in de beleidsinzet en financieringsplannen gericht op het versterken van gezondheidssystemen van het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria, de Global Financing Facility for Every Woman Every Child en de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Tevens is in het nieuwe beleidskader Versterking Maatschappelijk Middenveld aan partners gevraagd om in hun programmavoorstellen aandacht te besteden aan MHPSS.
Een ander voorbeeld is de inzet van Education Cannot Wait (ECW) op MHPSS, mede op Nederlands aandringen. ECW integreert MHPSS routinematig binnen de humanitaire respons bij investeringen in kwaliteitsonderwijs. Integratie van de MHPSS in onderwijsprogrammering zal zorgen voor een veilige leeromgeving en verbetering van resultaten. Hiertoe biedt ECW trainingen aan docenten en psychosociale ondersteuning aan kinderen en hun ouders.
Verder staat het belang van MHPSS voor jongeren, onderwijs en werkgelegenheid op de agenda van het Youth at Heart Virtual Forum dat Nederland op 2 november organiseert.
Binnen de bestaande mensenrechtenprioriteiten in het buitenlandbeleid wordt eveneens waar mogelijk aandacht besteed aan geestelijke gezondheid. Zo is er conform het Amendement van het lid van der Staaij (Kamerstuk 35 300 V) geld vrij gemaakt voor psychische en geestelijke zorg voor geloofsvervolgden.
Tenslotte agendeert Nederland ook op landenniveau geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn, met name in landen waar Nederland op nationaal niveau samenwerkt met autoriteiten en/of andere organisaties op humanitair, gezondheids- en sociaal vlak. Verder wordt aan belangenorganisaties en ervaringsdeskundigen een platform geboden om toegang te krijgen tot relevante autoriteiten, organisaties en donoren. Zo droeg de Nederlandse ambassade in Amman bij aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid met een campagne rond World Mental Health Day (10 oktober), waardoor de MHPSS-gemeenschap in Jordanië een nieuw en breder bereik werd geboden bij het uitdragen van hun boodschap.
Bent u daarnaast bereid om in het Nederlandse en Europese ontwikkelingssamenwerkingsbeleid specifiek in te zetten op het beëindigen van de mensonterende situatie waarin mensen met psychologische problemen geketend worden en met lokale partners te werken aan de juiste zorg voor deze groep, zodat ze een menswaardig bestaan kunnen hebben?
Ik zet mij ervoor in om in de Nederlandse, de Europese en de overige internationale humanitaire, vredes- en ontwikkelingsinspanningen stelselmatig aandacht te (laten) besteden aan geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het debat over Universal Health Coverage benadrukt Nederland dat dit evenzeer geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn als fysieke gezondheid moet betreffen. Ook in Europese samenwerking op het gebied van mensenrechten, zet het Kabinet in op gerichte aandacht voor geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn. In het antwoord op vraag 3 gaf ik aan hoe Nederlandse Ambassades in een aantal landen op lokaal niveau bijdragen aan het bespreekbaar maken van geestelijke gezondheid en aan diplomatieke ondersteuning van lokale organisaties die opkomen voor de rechten van mensen met geestelijke aandoeningen.
Kunt u uitsluiten dat er Nederlandse financiering terechtkomt bij religieuze instellingen waar mensen met psychologische problemen gevangengezet worden en kruidenmengsels en bijbelliederen krijgen als «behandeling»? Hoe apprecieert u deze behandelingswijze? Op welke manier voorkomt u dat Nederlandse financiering bij dergelijke instellingen terechtkomt?
Een basisuitgangspunt in alle internationale Nederlandse samenwerking is respect voor mensenrechten. Nederland doet er alles aan om steun uit te sluiten voor praktijken die die rechten inperken in strijd met internationale verdragen en beginselen. Criteria die worden gehanteerd bij de identificatie en beoordeling van te ondersteunen organisaties en programma’s zijn er bovendien op gericht om methodes uit te sluiten die onvoldoende door kwaliteitsvereisten en -controles geborgd zijn. Een belangrijk ijkpunt is betrokkenheid van (internationale) expertise op het gebied van MHPSS en toepassing van methodes en richtlijnen die zijn ontwikkeld of getoetst door de WHO en door de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group. De in de vraag genoemde behandeling en aanpak zal niet aan deze criteria voldoen en wijs ik af.
Deelt u de mening dat een gebrek aan kennis over geestelijke gezondheidsproblemen aan de basis ligt van deze problematiek en dat de internationale gemeenschap ontwikkelingslanden zou kunnen helpen bij het opbouwen van kennis op dit onderwerp en het opzetten van opleidingen voor geestelijke gezondheidswerkers?
Gebrekkige kennis is inderdaad een factor. Ook speelt vaak stigma rond geestelijke aandoeningen een rol. Gebrek aan capaciteit in de publieke gezondheidszorg kan ook meespelen, en lage prioriteit voor geestelijke gezondheid.
Opleiding van mensen met diverse niveaus van expertise op het gebied van MHPSS is dan ook belangrijk, zeker nu door de COVID-pandemie de vraag naar MHPSS wereldwijd verder is toegenomen. Nederland verwelkomt en ondersteunt daarom de inspanningen van de Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging om staf en vrijwilligers te trainen in basale psychosociale vaardigheden. Ook de WHO werkt aan capaciteitsversterking en opleiding op het gebied van MHPSS.
Het is daarnaast van belang dat in bredere zin in internationaal beleid en programma’s op humanitair gebied en op gebieden zoals vredesopbouw, onderwijs en werkgelegenheid, zoals genoemd in antwoord op vragen 3 en 4 hierboven, ook geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn worden geadresseerd. De kans om op deze wijze kennis hierover te vergroten en om stigma te verminderen moet worden aangegrepen. Net als de kans om door integratie van MHPSS effectiviteit van investeringen in die sectoren te vergroten.
Deelt u de inschatting dat mentale gezondheidszorg in ontwikkelingslanden lange tijd een blinde vlek is geweest van de internationale gemeenschap en dat eigenlijk nog altijd is?
Geestelijke gezondheid en psychosociaal welzijn hebben internationaal op politiek niveau inderdaad lange tijd onvoldoende aandacht gekregen. Hierin is verandering gekomen. Zo heeft de internationale conferentie over geestelijke gezondheid en psychosociale steun (MHPSS) in crisis situaties Mind the Mind now, die Nederland in oktober 2019 organiseerde, er aan bijgedragen dat internationale afspraken zijn gemaakt over integratie van MHPSS in crisis respons (Amsterdam Verklaring3 bij Mind the Mind now; Resolutie van Rode Kruis Rode Halve Maan Beweging4). Rond World Mental Health Day 2020 zijn door onder meer de WHO en samenwerkende maatschappelijke organisaties diverse campagnes en bijeenkomsten georganiseerd die een breed publiek hebben getrokken.
Dit neemt niet weg dat nog steeds politieke druk noodzakelijk is om aandacht voor dit onderwerp niet te laten verdringen en om steviger inzet hierop te bewerkstelligen. Zo werd MHPSS pas echt goed geïntegreerd in versie 2.0 van het Global Humanitarian Response Plan (GHRP) op de COVID-pandemie, na internationale druk o.a. van Nederland. Belangrijk gegeven was hierbij ook dat juist door een aantal ontvangende landen onder dit GHRP expliciet om een MHPSS-inclusieve aanpak werd gevraagd.
Tegelijkertijd staan lopende – nationale en internationale – programma’s op het gebied van MHPSS wereldwijd onder druk door COVID-19: 93% van 130 landen betrokken bij een recente WHO survey geeft aan dat COVID-19 noodzakelijke MHPSS diensten heeft verstoord of zelfs gestopt. 89% van de landen geeft aan dat MHPSS deel is van hun nationale COVID responsplannen, maar slechts 17% besteedt hier ook additioneel geld aan.
Nederland blijft dan ook stevig inzetten op actieve pleitbezorging voor en beleidsdialoog over MHPSS-inclusieve beleidsvorming en financiering op humanitair gebied, in vredesopbouw en in sectoren als gezondheid, onderwijs en werkgelegenheid.
Kunt u een overzicht geven van de belangrijkste inspanningen van relevante multilaterale instellingen zoals de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) en de Wereldbank op het gebied van het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg in ontwikkelingslanden?
De inspanningen van de WHO op MHPSS liggen op verschillende vlakken:
Het stellen van wereldwijde normen en ontwikkelen van richtlijnen en instrumenten, zoals de mhGAP Intervention Guide – Version 2.0 en beleidsafspraken zoals het Mental Health Action Plan.
Het leveren van technisch advies op landenniveau door het uitzenden van specialisten ter ondersteuning van overheden via WHO landenkantoren in het uitvoeren van situatie analyses, identificatie van behoeften, beleidsontwikkeling of het opzetten van MHPSS coördinatie-mechanismen.
Het bijdragen aan versterking van geestelijke gezondheidszorg binnen gezondheidssystemen, onder meer door specifieke programma’s voor ontwikkelingslanden zoals het Special Initiative on Mental Health.
Als clustercoördinator voor gezondheid in crisissituaties, speelt WHO een rol bij het uitvoeren van internationale afspraken over integratie van MHPSS in crisisrespons, zowel internationaal als op landenniveau, onder meer middels technische coördinatiewerkgroepen op het gebied van MHPSS.
Ook is de WHO met de IFRC co-voorzitter van de Inter Agency Standing Committee MHPSS Reference Group, die richtlijnen en materialen ontwikkelt over MHPSS in crisisrespons. Deze Reference Group ontwikkelde de afgelopen maanden diverse (online) instrumenten om te helpen omgaan met stress en andere psychosociale noden als gevolg van de COVID 19-pandemie.
UNHCR, IOM en UNICEF streven integratie na van MHPSS in crisisrespons en werk in protracted crises onder hun verantwoordelijkheid. De mate waarin dit lukt, verschilt per land en per situatie. Zij hebben MHPSS-coördinatoren en experts in hun hoofdkwartier, die landenkantoren stimuleren, adviseren en ondersteunen bij de uitvoering van MHPSS en MHPSS-inclusieve programma’s.
In 2019 werd een survey5 uitgevoerd van MHPSS-activiteiten van ICRC, IFRC en Nationale Rode Kruis Rode Halve Maan Verenigingen. In 2020 ontwikkelde de Beweging een Roadmap om de resolutie over integratie van MHPSS in alle crisisrespons van december 20196 uit te voeren. Zo wordt hard gewerkt aan de training in basale psychosociale vaardigheden van staf en vrijwilligers. Het IFRC Psychosocial Centre ontwikkelt materialen en trainingsmodules en adviseert Nationale Verenigingen. ICRC en IFRC voeren samen het MOMENT programma uit (Addressing Mental Health & Psychosocial Consequences of Armed Conflicts, Natural Disasters & other Emergencies). Op 8 oktober verscheen een rapport over de wijze waarop de Beweging in een aantal landen sinds COVID-19 MHPSS heeft meegenomen in de respons7.
De Global Financing Facility for Every Woman Every Child (GFF), een multidonor trust-fund dat is ondergebracht bij de Wereldbank, ondersteunt investeringsplannen van overheden, gericht op integrale primaire gezondheidszorg voor vrouwen, kinderen en adolescenten. Investeringsplannen worden ontwikkeld door nationale overheden in overleg met de GFF. Nederland bepleit als belangrijke donor van de GFF dat er op wordt toegezien dat als onderdeel van de integrale benadering ook aandacht wordt besteed aan MHPSS.
Het Global Fund to fight AIDS, TB and malaria (GFATM) onderkent een duidelijke relatie tussen tuberculose, hiv en aids en mentale gezondheid. Niet alleen lopen mensen met een mentale aandoening meer kans op het oplopen van deze ziektes; andersom hebben veel mensen met tb, hiv en aids ook te maken met mentale en psychosociale problemen, niet zelden als gevolg van stigma en discriminatie. In de technische GFATM richtlijnen voor programma’s gericht op zowel de preventie als bestrijding van deze ziektes, wordt daarom ook expliciet aandacht besteed aan mentale en psychosociale aspecten. Hierbij staat de mensenrechtenbenadering centraal en is een belangrijk rol weggelegd voor lokale gemeenschappen.
Hoeveel geld gaat er jaarlijks vanuit de WHO naar het verbeteren van geestelijke gezondheidszorg wereldwijd? Welk percentage is dat van het totale budget?
Van het totale budget van 5.3 miljard USD ging in 2018/2019 40 miljoen USD naar geestelijke gezondheid en substance use oftewel 0.7% van het totale budget in dat jaar.
Bent u bereid om de Nederlandse invloed bij relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, aan te wenden om hen aan te sporen tot extra aandacht en middelen voor geestelijke gezondheidszorg? Zo ja, op welke manier? Zo nee, waarom niet?
Dit gebeurt op dit moment al. Relevante multilaterale instellingen, zoals de WHO, worden constant aangespoord om aandacht te besteden aan MHPSS. Met Nederlandse financiering werkt WHO samen met UNICEF en UNHCR aan een minimum service package voor MHPSS in crisis. Gezien de situatie in veel landen is het de verwachting dat dit ook een belangrijke leidraad kan worden voor situaties waarin van een crisis geen sprake is, als opstap naar de volledige integratie van MHPSS in een holistische aanpak van het gezondheidssysteem.
De kosten van WOZ-bezwaren voor gemeenten |
|
Henk Nijboer (PvdA), Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Kent u het bericht «Kosten WOZ-bezwaren rijzen de pan uit, maar burgers behalen maar amper voordeel»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Herkent u het in het bericht geschetste beeld dat vooral no cure no pay bureaus (NCNP) aan het maken van bezwaar tegen WOZ-beschikkingen verdienen en de bezwaarmakende mensen er nauwelijks voordeel uit halen? Zo ja, beschikt u over meer informatie over dergelijke praktijken elders in het land? Waar bestaat die informatie uit? Zo nee, waarom niet?
Het beeld dat no cure no pay bureaus (hierna: ncnp’s) onevenredig verdienen aan bezwaar- en beroepsprocedures tegen WOZ-beschikkingen bestaat al langer en is aanleiding geweest om onderzoek naar het verdienmodel van deze bureaus te laten doen door het Wetenschappelijk Onderzoek- en Documentatiecentrum (hierna: WODC). Zie hierover ook de beantwoording van eerdere Kamervragen d.d. 15 oktober 2018 en de brief van de Minister voor Rechtsbescherming d.d. 2 juli 2019 aan uw Kamer (2019D42442).2 Het onderzoek van het WODC wordt naar verwachting voor het eind van 2020 opgeleverd.
Hoeveel wordt er naar schatting landelijk betaald aan dergelijke NCNP’s en hoeveel wordt er aan burgers uitgekeerd na bezwaren die door deze bureaus worden gemaakt?
De Waarderingskamer heeft in haar rapportage «De Staat van de WOZ 2020» d.d. 29 juni 2020 aangegeven dat gemeenten in 2019 meer dan € 12 miljoen aan proceskostenvergoedingen hebben uitbetaald aan onder andere ncnp’s.3 Daarnaast wijst de Waarderingskamer op de aanzienlijke uitvoeringskosten bij gemeenten. De afhandeling van de genoemde formele bezwaar- en beroepsprocedures van ncnp’s gaat namelijk gepaard met hogere kosten dan de afhandeling van informele procedures doordat bij de formele procedure standaard een verplicht aantal vastliggende stappen doorlopen moet worden (zie ook het antwoord op vraag4.
Ingeval een bezwaar tegen een WOZ-beschikking in een bezwaar- of beroepsprocedure gehonoreerd wordt, leidt dit niet tot een directe «uitkering» aan de belanghebbende. Het leidt tot een verlaging van de WOZ-waarde en daarmee van de hoogte van de belastingen die de belanghebbende moet betalen. De WOZ-waarde vormt immers de heffingsgrondslag voor diverse belastingen, zoals de onroerendezaakbelasting. Soms kan een verlaging van de WOZ-waarde leiden tot een terugbetaling van teveel betaalde belasting aan de belanghebbende, maar meestal leidt dit tot een verlaging van nog te betalen termijnen of het verlagen van het verschuldigde bedrag aan belasting in een nog op te leggen aanslag aan de belanghebbende. Er zijn geen cijfers beschikbaar over het totale fiscale effect van verlagingen van WOZ-waarden als gevolg van bezwaren die zijn ingediend door ncnp’s.
Tot slot zij opgemerkt dat niet alleen burgers gebruik maken van de diensten van ncnp’s in bezwaar- en beroepsprocedures tegen WOZ-beschikkingen. Proceskostenvergoedingen worden in toenemende mate toegekend in bezwaar- en beroepsprocedures die door ncnp’s zijn gestart namens bedrijven voor andere WOZ-objecten dan woningen.
Is het maken van bezwaar tegen WOZ-beschikkingen door mensen zelf eenvoudig genoeg om de werkzaamheid van NCNP’s overbodig te maken? Zo ja, waar blijkt dat uit? Zo nee, wat gaat u doen om deze bezwaarprocedure laagdrempeliger te maken?
Iedereen kan eenvoudig per brief of digitaal formeel bezwaar maken. Daarnaast bieden de meeste gemeenten ook de mogelijkheid van informeel bezwaar, waarbij belanghebbenden telefonisch of op een andere eenvoudige wijze mogelijke onjuistheden in de WOZ-waarde bij de gemeente onder de aandacht kunnen brengen. Onder het motto «de beller is sneller» stimuleren gemeenten het indienen van bezwaren op informele wijze. Evenals bij formele bezwaarschriften, leiden deze informele bezwaren, die nog eenvoudiger zijn dan de ook al laagdrempelige formele bezwaarprocedure, tot een heroverweging van de juistheid van de WOZ-waarde op grond van de door de belanghebbende aangedragen informatie. Als gevolg hiervan kan de WOZ-beschikking worden aangepast.
De Ministeries van Financiën en van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties hebben regelmatig contact met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de ontwikkelingen op het terrein van formele en informele bezwaar- en beroepsprocedures en het belang om de drempel voor belanghebbenden zo laag mogelijk te maken. Verdere inspanningen om de toegang voor belanghebbenden nog laagdrempeliger te maken, worden op dit moment niet nodig geacht.
Is het percentage geslaagde bezwaren door NCNP’s hoger dan bij bezwaren die mensen direct zelf maken? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om burgers te helpen bij betere bezwaarschriften? Zo nee, waarom maken mensen dan toch nog gebruik van de diensten van NCNP’s?
Er zijn uitsluitend officiële landelijke cijfers beschikbaar over het totale percentage geslaagde procedures. In de Landelijke Voorziening WOZ kan worden opgevraagd voor welke WOZ-objecten bezwaar is gemaakt en of het bezwaar is gehonoreerd. In de Landelijke Voorziening WOZ is echter niet vastgelegd of de desbetreffende belanghebbende de procedure zelf heeft gevoerd of dat hij gebruik heeft gemaakt van de diensten van een gemachtigde (al dan niet zijnde een ncnp).
In voorgaande jaren hebben individuele gemeenten wel regelmatig aangegeven dat er geen significante verschillen zijn tussen de slagingspercentages van bezwaren die zijn aangetekend door ncnp’s en van bezwaren die zijn aangetekend door de belanghebbende zelf. Een belangrijk verschil is wel dat de belanghebbende die zelf bezwaar aantekent, of de mogelijke onjuistheid via een informeel contact aankaart, meestal veel sneller duidelijkheid heeft. Immers, voor ncnp’s is van belang dat alle mogelijke stappen in de formele procedure worden gezet (zoals een hoorzitting), omdat deze stappen bepalend zijn voor de hoogte van de proceskostenvergoeding.
De verwachting is dat het onderzoek van het WODC meer inzage geeft inzake de verschillen tussen de slagingspercentages van bezwaren ingediend door belanghebbenden zelf en door ncnp’s.
Tot slot is er geen inzicht in de reden(en) dat belanghebbenden gebruik maken van de diensten van ncnp’s. Mogelijk geeft het onderzoek daarin inzicht.
Deelt u de mening dat met de kosten voor bezwaarschriften via NCNP’s er belastinggeld, dat door mensen moet worden opgebracht, verkwist wordt? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen? Zo nee, waarom niet?
De kosten van toegekende proceskostenvergoedingen worden uiteindelijk gedragen door de belastingbetaler. In het algemeen is het een groot goed dat belanghebbenden, die moeite hebben met of opzien tegen communicatie met de overheid, de mogelijkheid hebben om hiervoor ondersteuning te krijgen. In die zin dragen ncnp’s bij aan het laagdrempelige karakter van de rechtsbescherming in Nederland. Voor een oordeel over de maatschappelijke kosten die zijn gemoeid met de afhandeling van bezwaar- en beroepsprocedures gevoerd door ncnp’s en de bijdrage die ncnp’s leveren aan een goed functionerend en laagdrempelig systeem van rechtsbescherming, wacht ik op de uitkomsten van het onderzoek dat op dit moment in opdracht van het WODC wordt uitgevoerd.
Wat is de stand van zaken van het WODC-onderzoek naar no cure no pay-bedrijven?
Zie antwoord vraag 2.