Gemeenten die bijstandsontvangers fors meer willen laten bijverdienen dan de Participatiewet toestaat. |
|
Nicki Pouw-Verweij (JA21) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat de gemeente Amsterdam heeft aangekondigd bijstandsontvangers de mogelijkheid te willen bieden om met behoud van de bijstandsuitkering permanent maximaal 500 euro per maand bij te verdienen, waar de Participatiewet deze mogelijkheid beperkt tot 220 euro per maand voor maximaal zes maanden?1
Ja.
Bent u er tevens mee bekend dat deze actie inmiddels ook in andere gemeenten, waaronder de gemeente Arnhem, navolging lijkt te vinden?2
Ja.
Kunt u aangeven welke gemeenten momenteel vergelijkbare stappen zetten aangaande het ophogen en/of in duur verlengen van de vrijlating zoals vastgelegd in de Participatiewet of hiertoe reeds zijn overgegaan?
De Participatiewet biedt geen mogelijkheid voor een inkomstenvrijlating van 500 euro per maand zonder dat dit gevolgen heeft voor de hoogte van de bijstandsuitkering. Wel biedt de Participatiewet enkele re-integratie-instrumenten die door gemeenten kunnen worden ingezet om te stimuleren dat mensen uitstromen naar betaald werk. Zo kunnen inkomsten uit arbeid tot maximaal 25% van dat inkomen met een maximum van 220 euro per maand vrijgelaten worden. Deze vrijlating is in duur beperkt tot maximaal zes maanden. Daarnaast kunnen gemeenten ook gebruik maken van de premie arbeidsinschakeling. De premie is een één- of tweemalige premie van maximaal 2.629 euro per jaar. Voor zowel de inkomstenvrijlating als de premie arbeidsinschakeling geldt dat deze kan worden ingezet indien dit naar het oordeel van het college bijdraagt aan de arbeidsinschakeling. Het is primair de gemeenteraad die de bevoegd- en verantwoordelijkheid heeft om het college van B&W in deze te controleren.
Desgevraagd heeft de gemeente Amsterdam mij verzekerd nog geen concrete plannen te hebben voor een inkomstenvrijlating van 500 euro per maand. De uitspraken van de wethouder bij EenVandaag betroffen een pleidooi voor verruimen van de mogelijkheden om bij te verdienen. De uitspraken van Amsterdamse wethouder kunnen volgens de gemeente dan ook beschouwd worden als een bijdrage aan het maatschappelijk debat over de hoogte van het wettelijk minimumloon en de bijstand als vangnet van onze sociale zekerheid.
De informatie van de gemeente Amsterdam leert overigens ook dat Amsterdam per 1 maart 2021 op tijdelijke basis de premie arbeidsinschakeling inzet als premie deeltijdwerk. De premiehoogte is 30% van het inkomen tot maximaal 219 euro per maand die wordt «opgespaard» en door de gemeente twee keer per jaar wordt uitgekeerd. Overigens experimenteerde de gemeente Amsterdam al sinds 2018 (tot 1 maart 2021) met de premie arbeidsinschakeling als onderdeel van haar eigen onderzoek met de bijstand. Het is mij bekend dat ook de gemeenten Leeuwarden en Wageningen de premie arbeidsinschakeling op een vergelijkbare wijze inzetten. Uit navraag bij Divosa blijkt dat er meer gemeenten zijn die een soortgelijke werkwijze (willen) hanteren, maar welke dat precies zijn, is niet bekend.
Ik juich de inzet van gemeenten toe die erop gericht is om mensen die (langdurig) aangewezen zijn op een bijstandsuitkering te ondersteunen om de stap naar de arbeidsmarkt te zetten. Dat gemeenten bij hun zoektocht naar effectieve prikkels creatieve aanpakken ontwikkelen vind ik op zichzelf waardevol, mits deze aanpakken binnen de kaders van de wet blijven. Indien een gemeente niet binnen de wettelijke kaders blijft, kan de situatie ontstaan dat rechtsongelijkheid wordt gecreëerd. Mochten mij daarover signalen bereiken, dan zal ik met de betreffende gemeente(n) in overleg treden. De inzet van premie arbeidsinschakeling zoals de gemeente Amsterdam deze heeft vormgegeven is wettelijk mogelijk zolang die gericht is op arbeidsinschakeling – en daarmee dus op een duurzame uitstroom – en geen structureel karakter krijgt. Omdat het mogelijk niet voor alle gemeenten duidelijk is binnen welke kaders zij gebruik kunnen maken van de premie arbeidsinschakeling, zal ik gemeenten daarover via Gemeentenieuws informeren.
Bent u van mening dat de gemeente Amsterdam de uitstroompremie die hiertoe wordt ingezet oneigenlijk gebruikt wanneer niet arbeidsinschakeling, maar «het verhogen van het bestaansminimum» het doel is en de verantwoordelijk wethouder hierbij spreekt van een «goede maas in de wet»? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 3.
Vindt u dat de gemeente Amsterdam en eventuele andere gemeenten die hiertoe overgaan in strijd met de Participatiewet handelen? Zo ja, hoe acteert u hierop?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat dergelijke manoeuvres op gespannen voet staan met het gegeven dat gemeenten niet aan inkomenspolitiek horen te doen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw reactie op het feit dat het verschil tussen het inkomen van iemand die voltijds werkt voor het minimumloon en dat van een bijverdienende bijstandsontvanger hierdoor nog slechts luttele tientjes per maand bedraagt?
Belangrijke uitgangspunten die aan de bijstand ten grondslag liggen zijn dat een ieder verantwoordelijk is voor de voorziening in zijn of haar bestaan en dat de bijstand aanvult voor zover een betrokkene daarin niet slaagt. In de situaties waarin gemeenten oordelen dat het bijdraagt aan arbeidsinschakeling kunnen zij inkomsten uit deeltijdwerk vrijlaten en/of een premie verstrekken. Destijds is door de wetgever al onderkend dat een situatie kan optreden waarin de bijstandontvanger een inkomen verwerft dat boven het reguliere bijstandsniveau uitgaat. Juist om die reden heeft de wetgever bepaald dat genoemde instrumenten slechts in omvang en tijd beperkt toegepast kunnen worden.
Snapt u dat mensen die veertig uur moeten werken voor het minimumloon zich door zulke berichten afvragen waarom ze eigenlijk iedere dag vroeg de wekker zetten? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang om de betekenis van arbeidsparticipatie niet te reduceren tot alleen het verwerven van inkomen. Een betaalde baan kan een waardevolle betekenis aan het leven geven, waaraan mensen (een deel van) hun identiteit ontlenen. Ook draagt een betaalde baan bij aan het zelfvertrouwen, heeft het een positief effect op de gezondheid en zorgt het voor sociale contacten. Dit neemt niet weg dat ik vind dat werken moet lonen en dat een te klein verschil tussen het bestaansminimum en het wettelijk minimumloon niet wenselijk is.
Vindt u nog steeds in lijn met uw regeerakkoord dat werken lonender moet worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke rol ziet u voor uzelf weggelegd om te voorkomen dat gemeenten maatregelen treffen die het tegenovergestelde bewerkstelligen?
Betaald werk is de beste weg naar een financieel zelfstandig bestaan en persoonlijke ontplooiing. Ook is betaald werk de effectiefste route om uit de armoede te geraken. Mijn uitgangspunt is dan ook dat betaald werk moet lonen en mensen het in hun portemonnee moeten voelen als ze de stap van uitkering naar werk zetten (zie ook mijn antwoord op vraag 8). Verschillende re-integratieinstrumenten stimuleren uitkeringsgerechtigden om de stap naar werk te zetten. Desalniettemin ontstaat bij inzet van de premie tot arbeidsinschakeling de mogelijkheid dat sommige bijstandsgerechtigden tijdelijk een inkomen kunnen hebben dat dicht tegen het wettelijk minimumloon zit of daaroverheen gaat. Gelet op de doelstelling van re-integratieinstrumenten vind ik dit niet bezwaarlijk, zolang de inzet daarvan tijdelijk blijft en bijdraagt aan hun arbeidsparticipatie, bij voorkeur (en indien mogelijk) gericht op duurzame uitstroom uit de bijstand.
Misstanden op de orthodox-joodse school Cheider |
|
Peter Kwint , Jasper van Dijk |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw oordeel over de column van Rosanne Hertzberger waarin wordt gesproken over ernstige misstanden op de orthodox-joodse Cheider school in Amsterdam?1
Ik heb de column van Rosanne Hertzberger gelezen. Zoals u eerder bent geïnformeerd2, heb ik al langer zorgen over de school. De inspectie voert in deze maand (mei 2021) opnieuw onderzoek uit of en in hoeverre aan de herstelopdrachten die in 2020 zijn opgelegd is voldaan.
Is het waar dat op deze school sprake is van het slaan van kinderen, het moeten eten van zeep alsmede seksueel misbruik en bedreigingen met een mes? Zo nee, hoe zit het wel?
Bij de recente onderzoeken door de inspectie zijn geen zaken zoals het slaan van kinderen en het eten van zeep geconstateerd. In haar column heeft Rosanne Hertzberger het in dit verband over leeftijdsgenoten die op het Cheider zaten die over hun ervaringen «van destijds» vertellen. Voor zover de inspectie bekend gaat het om incidenten van enkele tientallen jaren geleden. Wat de bedreigingen met een mes betreft, heeft de school aan de inspectie bevestigd dat er een incident tussen twee beveiligers heeft plaatsgevonden waarbij met een mes zou zijn gedreigd, en dat vervolgens aangifte is gedaan. In 2018 heb ik aan de inspectie een aanwijzing gegeven om onderzoek te doen naar sociale veiligheid op de school, naar aanleiding van zorgelijke signalen uit de media over de veiligheid van leerlingen, die onder andere te maken hadden met een beschuldiging van seksueel misbruik aan het adres van een leraar in 2012.3 De conclusie uit dit onderzoek was dat het bestuur in belangrijke mate voldeed aan de zorgplicht voor de sociale veiligheid, maar tekortschoot in de borging ervan.4 Daarop heeft de inspectie herstelopdrachten geformuleerd en intensief vervolgtoezicht gehouden.
Deelt u de mening dat deze voorvallen stuk voor stuk onaanvaardbaar zijn? Waarom heeft de Inspectie nog niet ingegrepen?
Dergelijke voorvallen vind ik onaanvaardbaar. Zoals u echter in het antwoord op vraag 2 en in de eerdere inspectierapporten heeft kunnen lezen, heeft de inspectie in haar recente onderzoek dergelijke voorvallen niet geconstateerd. Wel is de inspectie recent op de hoogte gesteld van een incident tussen twee beveiligers, waarbij met een mes zou gedreigd. In die situatie heeft volgens de school aangifte plaatsgevonden. Bij deze situatie waren volgens de school geen leerlingen betrokken. De inspectie houdt intensief toezicht op de school en heeft in dit schooljaar (2020/2021) namens mij twee bekostigingssancties opgelegd, omdat de school een aantal herstelopdrachten niet of met onvoldoende tempo uitvoerde. Deze sancties zijn in januari jl. door de voorzieningenrechter geschorst, omdat deze de continuïteit van de school in gevaar zouden brengen. Deze maand voert de inspectie opnieuw herstelonderzoek uit bij de school om te kijken of er voldoende voortgang is in het herstel.
Is het juist dat een beveiliger eerder dit jaar aangifte deed omdat hij op school met een mes werd bedreigd door een gepensioneerde collega? Waarom grijpt u niet in?
Zie het antwoord op de vragen 2 en 3.
Bent u het eens dat «de vrijheid van onderwijs» dan wel «angst om voor antisemiet te worden uitgemaakt» nooit een vrijbrief kan zijn voor de kindermishandeling zoals beschreven in deze column? Zo ja, waarom is er nog niet ingegrepen?
Van een vrijbrief voor kindermishandeling kan in geen enkele situatie sprake zijn. De inspectie heeft echter in haar recente onderzoek geen misstanden zoals het slaan van kinderen, het moeten eten van zeep of seksueel misbruik geconstateerd. De inspectie heeft er ook geen signalen over ontvangen van bijvoorbeeld ouders of (oud)leerlingen.
Op welke manier gaat u de wet aanscherpen zodat deze kinderen alsnog de bescherming krijgen die zij verdienen? Krijgt de Inspectie meer handvatten om in te grijpen?
De huidige wetgeving is er mede op gericht dat leerlingen de bescherming krijgen die ze verdienen. U bent eerder geïnformeerd over het wetsvoorstel uitbreiding bestuurlijk instrumentarium, dat de mogelijkheden om een aanwijzing aan het bestuur te geven uitbreidt. Ik verwacht dat dit wetsvoorstel na de zomer aan uw Kamer wordt aangeboden.
Wat onderneemt u om ervoor te zorgen dat voor eens en voor altijd een eind komt aan de misstanden op de school?
Zie de antwoorden op eerdere vragen.
Burgergegevens bij het Inlichtingenbureau |
|
Don Ceder (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Staat licht in jacht op uitkeringsfraude burgers volledig door, tot verbazing van privacy-experts»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van dit bericht.
Maakt het Inlichtingenbureau gebruik van risicomodellen? Zo ja, deelt u onze inschatting dat het gebruik van risicomodellen een hoog privacy-risico oplevert voor de mensen van wie de gegevens worden verwerkt?
Op het terrein van de Participatiewet gebruikt het Inlichtingenbureau (hierna: IB) geen risicomodellen2. Het IB levert wel samenloopsignalen. Gemeenten leveren maandelijks bij het IB een bestand van Burgerservicenummers (BSNs) aan van personen met een bijstandsuitkering. Het IB bevraagt de gegevens bij dat BSN uit verschillende bronnen op, zoals bij het UWV, de Belastingdienst, de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) of de RDW (voor voertuigbezit). Wanneer er overlap ontstaat in een periode waarin een persoon bijstand ontvangt en een situatie die mogelijk van invloed is op het recht of de hoogte van de bijstand, dan is er sprake van «samenloop». Samenloopgegevens kunnen bijvoorbeeld betrekking hebben op verblijf in detentie of inkomsten van bijstandsgerechtigden.
Hierbij is dus sprake van bestandskoppelingen, maar wordt geen gebruik gemaakt van meerdere indicatoren of een model op grond waarvan risicoscores worden toegekend. Samenloopsignalen bevatten ook geen voorspellende, classificerende of associërende elementen, maar zijn slechts een vertaling van de voorwaarden voor een uitkering op grond van de Participatiewet in gegevens.3
Dat neemt niet weg dat de samenloopsignalen van het IB in de meeste gevallen zullen kwalificeren als een hoog-risico-verwerking, waarbij voorafgaand aan de verwerking een Gegevensbeschermingseffectbeoordeling moet plaatsvinden zodat er toereikende en passende maatregelen worden genomen om de risico’s te mitigeren. Het IB heeft dergelijke maatregelen genomen.
Als het Inlichtingenbureau vervolgens «een situatie» constateert die «mogelijk van invloed is op het recht of de hoogte van de bijstand» – een «samenloop» heet dat in het jargon – dan gaat er een signaal naar de betreffende gemeente, hoe komt een dergelijk signaal tot stand?
Zoals bij vraag 2 is uitgelegd, leveren gemeenten maandelijks een bestand met BSNs van personen met een bijstandsuitkering aan bij het IB. Het IB vraagt daarmee de gegevens van de betreffende personen op bij verschillende bronnen zoals genoemd in artikel 64 van de Participatiewet en de onderliggende regelgeving. Door deze gegevens te koppelen kan worden gecontroleerd of er sprake is van gegevens die aanleiding zouden kunnen zijn om de uitkering aan te passen. Het college van burgemeester en wethouders kan op basis van dit signaal nader onderzoek doen, waarbij de betreffende persoon in ieder geval in de gelegenheid moet worden gesteld op de bevindingen te reageren.
Hoe vaak in de afgelopen vijf jaar hebben gemeenten een signaal van het Inlichtingenbureau ontvangen? Hoeveel van deze signalen hebben geleid tot een (voornemen tot) intrekking of een maatregel vanwege uitkeringsfraude? Hoeveel van deze zaken zijn bestuursrechtelijk aangevochten door de cliënt? En hoeveel beslissingen zijn daarvan ingetrokken dan wel vernietigd door de bestuursrechter?
Sinds 2017 heeft het IB in totaal 5.319.921 samenloopsignalen aan gemeenten gegeven; dat zijn gemiddeld iets meer dan 110.000 signalen per maand. Er kunnen meerdere signalen betrekking hebben op dezelfde uitkeringsgerechtigde, bijvoorbeeld een signaal over inkomen, een signaal over de woonsituatie en een signaal over het vermogen.
Signalen van het IB kunnen voor gemeenten behulpzaam zijn bij de controles met betrekking tot misbruik en oneigenlijk gebruik. Een signaal van het IB is slechts een indicatie van een mogelijke onrechtmatigheid. Het is aan de gemeente om de onderzoekwaardigheid van signalen te beoordelen en om aan de hand van nader onderzoek vast te stellen of er daadwerkelijk sprake is van onrechtmatigheid. Dit onderzoek valt buiten de taak van het IB. De afhandeling van de signalen wordt niet teruggekoppeld en is dus niet bij mij of het IB bekend. Datzelfde geldt voor de mate waarin bezwaar en-/of beroep wordt aangetekend en de afloop van die zaken. Het is op grond van de – gedecentraliseerde – Participatiewet aan de colleges van burgemeester en wethouders om zorgvuldig onderzoek te doen naar de signalen en beslissingen te nemen over stopzetting, intrekking, verlaging of het opleggen van maatregelen.
Eerder is gebleken dat het voor burgers lastig is om bijvoorbeeld bij de Belastingdienst een dossier op te vragen met hun gegevens, is het Inlichtingenbureau in staat om op verzoek desgevraagd iedere burger die dat verzoekt een individueel dossier aan te leveren?
Ja, in de praktijk kan de burger zijn eigen dossier inzien. Als de burger een verzoek doet aan het IB, wordt dit verzoek doorgestuurd aan het betreffende college van burgemeester en wethouders. Dat college zal het verzoek beantwoorden, waarbij het IB het college waar mogelijk ondersteund met informatie.
Deelt u de mening dat het essentieel is om de bevoegdheden van het Inlichtingenbureau af te bakenen en transparant te maken? Is de recent door u aangekondigde wijziging van het Besluit structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (SUWI) daarvoor afdoende? Kunt u dit nader toelichten?
De taken van het IB op het terrein van de Participatiewet zijn wettelijk geregeld en daarmee transparant en helder afgebakend. Daarnaast heeft het IB heldere communicatie over deze taken en bevoegdheden, zo zijn onder andere het SUWI- gegevensregister (bijlage XVIII bij de regeling SUWI) en de dienstencatalogus raad te plegen via www.inlichtingenbureau.nl
Het IB was tot 1 juni 2021 een wettelijk aangewezen verwerker. De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) constateerde dat de gegevensverwerkingen die gepaard gaan met deze intermediaire rol van het IB de reikwijdte overstijgen van de verantwoordelijkheden van individuele gemeenten. Daarom is in samenspraak met de AP een wijziging van het Besluit SUWI opgesteld om de situatie te verduidelijken en meer in lijn te brengen met de rol van het IB als stelselvoorziening. Hierbij is de aanwijzing van het IB als gezamenlijk verwerkingsverantwoordelijke, per 1 juni 2021 en samen met de per geval betrokken gemeente, passender.
Wanneer is het programma Toekomst Gegevensuitwisseling Werk & Inkomen gereed? Kunt u de Kamer informeren over de resultaten van dit programma?
De visie dat goede dienstverlening aan de burger nu en in de toekomst gegarandeerd moet kunnen worden, vormde de start van het programma «Toekomst gegevensuitwisseling Werk en Inkomen» (TWI). TWI richt zich hierbij op het moderniseren van het stelsel van gegevensuitwisseling op zo’n manier dat via de dienstverlening van betrokken organisaties burgers de regie kunnen voeren
over hun persoonlijke situatie en gegevens. Door de burgers regie te geven wordt hun positie versterkt. Vanaf de start van het ontwerpen van het stelsel is privacy-by-design een van de belangrijkste uitgangspunten.
In juni 2020 is gestart met fase 4 «Realiseren en funderen». Deze fase focust op het realiseren en implementeren van een aantal concrete pilots en stelselproducten en de overdracht van het gerealiseerde Service-platform aan het IB en het Bureau Keteninformatisering Werk en Inkomen. Beoogd is dat het programma eind 2022 wordt afgerond. Ik zal uw Kamer met de Stand van de uitvoering sociale zekerheid over de voortgang en de resultaten van het programma informeren. Zie ook de rapportage in de vorige Stand van de uitvoering van 14 december 2020.4
Het kabinet heeft eerder aangegeven dat een burger die meent dat sprake is van een onrechtmatige verwerking van persoonsgegevens, een klacht kan indienen bij de Autoriteit Persoonsgegevens, waar kan een burger echter zijn beklag doen als er mogelijk fouten zijn gemaakt of een fout «signaal» is afgegeven door het Inlichtingenbureau?
Als er fouten zitten in de gegevens die door het IB worden gekoppeld, dan kan een burger dit uiteraard melden en corrigeren bij de desbetreffende bron(organisatie) zoals bijvoorbeeld de RDW. Het is ook mogelijk om contact op te nemen met het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties (MFO). Het MFO helpt burgers, bedrijven en overheidsorganisaties bij het corrigeren van een fout in een overheidsregistratie.
Daarnaast beschikt het IB over een klachtenregeling op basis waarvan (ook) burgers een klacht kunnen indienen over een handeling of bejegening door (medewerkers van) het IB. Bovendien kan een burger specifiek over de verwerking van persoonsgegevens bij iedere verwerkingsverantwoordelijke – per 1 juni 2021 dus ook het IB voor de taken op het terrein van werk & inkomen – inzage en correctie vragen. Zoals bij de beantwoording van vraag 5 werd aangegeven, verloopt dit via het college van burgemeester en wethouders.
Zijn meldingen van burgers over foute data bij het Inlichtingenbureau eerder (al dan niet via de gemeente) bij het ministerie terecht gekomen? Zo ja, hoe is hierop gereageerd?
Nee, dit is tot op heden niet gebeurd.
Kunt u een evaluatie naar de doeltreffendheid en de effecten van de artikelen 4.2 tot en met 4.4 de Kamer doen toekomen, aangezien de verantwoordelijke Minister overeenkomstig artikel 4.5 Besluit SUWI binnen vier jaar na de inwerkingtreding van de artikelen 4.2 tot en met 4.4 een verslag over de doeltreffendheid en de effecten van deze artikelen in de praktijk aan de Staten-Generaal zendt en we inmiddels 16 jaar verder zijn?
De genoemde artikelen gaan over de Individuele Reïntegratieovereenkomsten (IRO). Deze regeling bestaat nog in de wet maar wordt in praktijk niet meer uitgevoerd. Als instrument zijn deze IRO’s apart geëvalueerd door het bureau APE en daarover is ook aan de Tweede Kamer gerapporteerd, onder meer in de vorm van een viertal voortgangsrapportages.5 Daarnaast komen de IRO’s aan bod in een IWI-rapport (Uitvoering van re-integratie-trajecten door UWV. Invloed van WW-cliënten en maatwerk bij re-integratie uit augustus 2007).6 Een nieuwe evaluatie lijkt mij, gezien het feit dat deze regeling geen praktijk meer is, geen toegevoegde waarde hebben.
Erkent u dat er fouten kunnen zitten in de data die verwerkt worden? Komt het voor dat er een «signaal samenloop» wordt afgegeven aan de gemeente, terwijl achteraf blijkt dat dit gebaseerd is op foute data? Zo ja, hoe vaak is dat voorgekomen in de afgelopen vijf jaar?
In elke overheidsregistratie kunnen helaas fouten voorkomen. Desgevraagd heeft het IB aangegeven dat het – zonder dat burgers hier melding van hebben gedaan – in de afgelopen vijf jaar enkele malen is voorgekomen dat er fouten zijn geconstateerd in de gegevens dan wel de wijze van verwerking bij het IB. Als er fouten zitten in de data die verwerkt worden, dan wordt hier melding van gemaakt aan de betreffende gemeente(n).
Kunt u toelichten hoe de algoritmes zijn opgebouwd en wat de risicoprofielen zijn die vervolgens leiden tot een «signaal samenloop» aan de gemeenten?
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 2 maakt het IB geen gebruik van risicomodellen, maar van samenloopsignalen. Op basis van bestandsvergelijking stelt het IB vast of sprake is van een gegeven dat van invloed kan zijn op het recht op uitkering. Als dit geconstateerd wordt, geeft het IB dit door aan de gemeente voor nader onderzoek.
Het kan daarbij gaan om verschillende soorten signalen, bijvoorbeeld een signaal over inkomen, woonsituatie of vermogen. In het antwoord op vraag 3 staat hoe die signalen tot stand komen. Er is dus niet één «signaal samenloop» maar er zijn verschillende signalen die mogelijk van invloed zijn op het recht en de hoogte van de uitkering. De soorten samenloopsignalen en de gegevens die het IB hiervoor gebruikt zijn terug te vinden in het gegevensregister SUWI/Participatiewet van het IB dat bijlage XVIII vormt bij de regeling SUWI en gepubliceerd is op www.inlichtingenbureau.nl
Deelt u de mening dat uitkeringsfraude met disproportioneel meer middelen, capaciteit en gegevensdata wordt bestreden dan andere vormen van fraude zoals btw-fraude? Kunt u aangeven hoeveel uitkeringsfraude jaarlijks wordt opgespoord en hoeveel middelen ter verwerking van gegevens en capaciteit bij de gemeenten daarvoor worden ingezet?
Iedere vorm van fraude ondermijnt het draagvlak voor het systeem waarbinnen dat plaatsvindt. Daarom is het van belang dat vormen van fraude bestreden worden. Vanuit uw Kamer is in het verleden veelal gevraagd om strenge controle op fraude, juist in het geval van bijstandsuitkeringen. Ik acht de huidige inzet om fraude met sociale zekerheid te bestrijden niet disproportioneel.
Op grond van cijfers van het CBS weten we dat er in 2019 31.000 overtredingen met financiële benadeling zijn geconstateerd met een totaal benadelingsbedrag van 67 miljoen euro. In de handhaving, van preventie tot repressie, kan een breed scala aan instrumenten ingezet worden. Het is de autonome bevoegdheid en verantwoordelijkheid van het college om invulling te geven aan de handhaving. Het is aan de individuele gemeente om te beslissen hoeveel geld of menskracht op de handhaving van bijstandsfraude wordt ingezet.
De invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij |
|
Derk Boswijk (CDA), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Herinnert u zich de antwoorden op de eerdere Kamervragen over de invoering van de Wet ter Bescherming Koopvaardij?1
Ja.
Kunt u een overzicht geven van het aantal aanvragen dat de afgelopen vijf jaar is gedaan om Vessel Protection Detachments (VPD’s) in te zetten?
Ja, daarbij verwijzen wij naar onderstaand overzicht dat de stand van zaken van 3 mei 2021 weergeeft.
Sommatie bovenstaande
Totalen sinds start VPDs maart 2011
Aanvragen
Aanvragen ingediend via het Kustwachtcentrum of MAC (Curaçao)
Afgewezen
Aanvragen waarvan de Nederlandse overheid heeft vastgesteld niet over te gaan tot uitvoering
Ingetrokken
Aanvragen waar de Nederlandse overheid akkoord mee is gegaan, maar die door de reder zijn ingetrokken. Dit kunnen allerlei redenen zijn, bv opdracht reder is ingetrokken, ander schip wordt ingezet, er wordt alsnog een andere route gekozen enz. Alleen «te duur» is hier verbijzonderd.
Uitvoering
Betreft aanvragen die zijn uitgevoerd, in uitvoering of nog in planning zijn. Aanvragen die in planning zijn kunnen nog worden «ingetrokken».
Datum aanvraag
De datum van een aanvraag en dus ook de indeling in deze statistieken wordt bepaald door de datum waarop de aanvraag wordt aangeboden via het Kustwachtcentrum of het MAC.
Dit betekent dat het kan voorkomen dat een aanvraag die in jaar X is aangevraagd in jaar X+1 geheel of gedeeltelijk wordt uitgevoerd.
Hoeveel van de aangevraagde Vessel Protection Detachments (VPD’s) zijn er in 2021 toegewezen en hebben geleid tot inzet van VPD’s?
Voor het antwoord op deze vraag verwijzen wij naar het bovenstaande overzicht.
Hoeveel middelen zijn er in 2021 begroot voor de inzet van VPD’s?
Conform de ontwerpbegroting van het Minister van Defensie 2021 is een bedrag van € 4,185 miljoen begroot voor de inzet van VPD's, waarvan € 1,5 miljoen aan geprognotiseerde ontvangsten van rederijen.
Kunt u bevestigen dat middelen die in enig jaar zijn gereserveerd voor de inzet van VPD’s maar niet zijn uitgegeven, in latere jaren ten goede komen aan de bescherming van Nederlandse koopvaardijschepen?
In principe geldt dat indien een begrote uitgave niet wordt gedaan, het geld vrijvalt ten gunste van de algemene middelen.
Kunt u verklaren waarom de inzet van VPD’s de afgelopen jaren is teruggelopen? Komt dat doordat ook het aantal aanvragen is teruggelopen?2
Zie ook overzicht van vraag 2. In 2015 en 2019 is de High Risk Area (HRA) verkleind. Hierdoor zijn de beveiligingen voor 4 van 10 transitroutes door de HRA komen te vervallen (die tussen de Perzische Golf, Azië en Kaap de Goede Hoop). Voor de jaren 2020 en 2021 speelt COVID-19 een rol bij het terug gelopen aantal aanvragen. Meer in het algemeen spelen de omstandigheden binnen de scheepvaart een rol, waaronder omstandigheden in de olie- en gasindustrie (VPD’s worden veelal ingezet voor zware lading schepen die componenten vervoeren voor de olie- en gasindustrie).
Deelt u de analyse van de Portugese Minister van Defensie dat de Golf van Guinee op dit moment de belangrijkste locatie voor internationale piraterij is?3
Ja. Ook de Nederlandse regering is zich ervan bewust dat de Golf van Guinee een belangrijke locatie voor de internationale piraterij is. Naar aanleiding van de eerdere vragen terzake is reeds aangegeven dat de veiligheid van onze koopvaardijschepen in de Golf van Guinee het kabinet zorgen baart (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, 2153). De Golf van Guinee is in het kader van het nieuwe EU-initiatief Coordinated Maritime Presences (CMP) aangemerkt als eerste maritiem aandachtsgebied (Maritime Area of Interest, MAI), onder meer vanwege het hoge aantal incidenten van piraterij en gewapende overvallen op zee.
Hoeveel piraterij-incidenten zijn er in 2020 en tot nu toe in 2021 geweest in de Golf van Guinee?
Het International Maritime Bureau (IMB) heeft in 2021 tot nu toe 16 incidenten met betrekking tot de Golf van Guinee geregistreerd. In 2020 zijn er in dit gebied 132 incidenten geregistreerd.
In hoeverre heeft de EU-pilot inzake Coordinated Maritime Presences in de Golf van Guinee tot dusverre concrete resultaten opgeleverd?
Om het CMP-concept te operationaliseren loopt sinds 25 januari jl. een pilot in de Golf van Guinee. Het CMP moet zorgen voor meer Europese operationele inzet. Coördinatie en het delen van informatie kan de lidstaten gezamenlijk beter in staat stellen grip te krijgen op de maritieme veiligheidssituatie. Het is op dit moment nog te vroeg om conclusies te verbinden aan hetgeen de CMP-pilot heeft opgeleverd. De pilot zal binnen een jaar worden geëvalueerd door de lidstaten. Zodra de resultaten daarvan bekend zijn, zal uw Kamer daarover worden geïnformeerd.
Wat is de exacte bijdrage van Nederland aan deze pilot?
Het Ministerie van Defensie is betrokken bij de CMP-coördinatie-cel in Brussel en sluit ook aan bij het binnenkort te starten CMP-comité. Ook draagt Nederland bij aan de informatie-uitwisseling tussen de Nederlandse maritieme industrie en CMP. Nederland neemt momenteel niet met militaire middelen deel aan de pilot.
Welke rol is hier voorzien voor het nieuwe fonds European Peace Facility om lokale kustwachten of marines te trainen en uit te rusten voor piraterijbestrijding?
De Europese Vredesfaciliteit (EPF) is een nieuw financieel instrument van de Unie dat onder andere ook capaciteitsopbouw van statelijke actoren inzake veiligheid en defensie mogelijk maakt. Het uitrusten van lokale kustwachten of te trainen marines zou in beginsel tot de mogelijkheden behoren. De voorbereiding van de implementatie van de EPF is momenteel gaande. Naar verwachting zal de EPF op 1 juli operationeel worden. Voor Nederland is het, met name in deze opstartfase, van belang reeds bestaande steunmaatregelen aan Afrikaanse partners te continueren.
Bent u bereid de Golf van Guinee bij de aangewezen zeegebieden op te nemen bij de inwerkingtreding van de wet of zo spoedig mogelijk daarna?
Het aanwijzen van risicogebieden waar private maritieme beveiliging wordt toegestaan vindt plaats bij algemene maatregel van bestuur. Het Ontwerpbesluit bescherming koopvaardij is op 20 april jl. – in het kader van de in de Wet ter Bescherming koopvaardij voorgeschreven voorhangprocedure – aangeboden aan Uw Kamer en aan de Eerste Kamer der Staten-Generaal. Dat ontwerpbesluit voorziet niet in de aanwijzing van de Golf van Guinee als risicogebied.
In de beantwoording op 14 juli 2020 van de vraag hierover is reeds, mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, aangegeven dat voor de problematiek van piraterij binnen de territoriale wateren van de desbetreffende kuststaten VPD’s, noch gewapende particuliere beveiligers een oplossing bieden, aangezien de kuststaten een dergelijke gewapende beveiliging in hun kustwateren niet toestaan (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, 3511).
In aanvulling daarop is in de beantwoording op 25 maart jl. van de vraag daarover, eveneens mede namens de Minister van Infrastructuur en Waterstaat aangegeven dat het, anders dan bij Somalië, bij West-Afrika niet gaat om de beveiliging van schepen op doorvaart door een risicogebied, maar om schepen die de havens in het gebied moeten aandoen. Voor zowel VPD-beveiliging, als voor gewapende particuliere maritieme beveiliging geldt dat de beveiligers het te beveiligen schip dan ook moeten hebben verlaten voordat het schip de territoriale wateren van de kuststaten binnenvaart. Die mogelijkheden zijn in de praktijk niet aanwezig (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, 2153).
Het aanwijzen van de Golf van Guinee als risicogebied, waar onder de wettelijke voorwaarden gewapende particuliere beveiliging als aanvulling op VPD-beveiliging is toegestaan, zal niet tegemoet kunnen komen aan de gewenste behoefte aan bescherming van de koopvaardij. Bij die gelegenheid is tevens erop gewezen dat de Belgische regering de internationale wateren van de Golf van Guinee sinds september 2016 formeel heeft aangewezen als risicogebied waar gewapende maritieme beveiliging op Belgisch gevlagde koopvaardijschepen is toegestaan, maar dat in de praktijk (in ieder geval tot en met 2020) de rederijen nog geen gebruik hebben gemaakt van die mogelijkheid. Voor de bescherming van koopvaardijschepen in de Golf van Guinee zijn andere maatregelen noodzakelijk, dan het aanwijzen van de Golf als risicogebied waar onder voorwaarden en in aanvulling op VPD-beveiliging gewapende particuliere beveiliging is toegestaan. Daarvoor is het nodig dat in internationaal verband afspraken worden gemaakt over het bevorderen van de veiligheid van koopvaardijschepen in de Golf van Guinee.
Welke stappen heeft Nederland concreet gezet in 2021 en welke stappen bent nu nog voornemens te zetten om in internationaal verband afspraken te maken over het bevorderen van de veiligheid van koopvaardijschepen in de Golf van Guinee?
Zoals hierboven vermeld neemt Nederland in Europees verband deel aan de CMP-pilot. Ook is Nederland partij bij het G7++ FoGG (Friends of the Gulf of Guinea), dat onderdeel uitmaakt van de Yaoundé architecture en als oogmerk heeft om in internationaal verband met kuststaten afspraken te maken over- en ondersteuning te bieden aan het tegengaan van illegale activiteiten, waaronder piraterij, in de Golf van Guinee. Daarnaast neemt Nederland in IMO-verband actief deel aan de Werkgroep piraterij in de Golf van Guinee, opgestart in mei jl. Nederland zet hierbij in ieder geval in op betere coördinatie van het aantal reeds bestaande activiteiten in de regio in dit kader en versterkte samenwerking met de benodigde partijen daartoe, zodat deze eerder tot resultaten gaan leiden.
Kunt u een inschatting geven van de capaciteit, middelen en afspraken met landen in de regio die nodig zijn om VPD’s in te kunnen zetten in de Golf van Guinee?
Anders dan in de Golf van Aden hebben koopvaardijschepen in de Golf van Guinee de intentie havens van kuststaten aan te doen. In de Golf van Aden blijven schepen in internationale wateren varen. In de Golf van Guinee zullen de regionale kuststaten toestemming moeten verlenen aan koopvaardijschepen om met VPD’s aan boord de havens te bezoeken. Er kan pas een inschatting worden gegeven van de capaciteit en middelen ten aanzien van VPD’s indien deze eerste stap is genomen.
Op welke wijze wordt momenteel invulling gegeven aan de ondersteuning die Defensie biedt aan de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT)? Is hierbij structureel gewaarborgd dat Defensie kennis en expertise levert aan de ILT op het gebied van wapens en munitie zodat de ILT haar taak als toezichthouder adequaat kan uitvoeren?
De ILT bereidt zich momenteel voor op haar uitvoerende taken voor de WtBK. Onderdeel hiervan is het ontwikkelen van processen en procedures, waarbij het zwaartepunt nu nog ligt op het kunnen behandelen van aanvragen van maritieme beveiligingsbedrijven voor vergunningen. Vervolgens gaat ILT aan de slag met de processen en procedures voor toezicht. De eventueel benodigde ondersteuning door Defensie op het gebied van wapens en munitie wordt hierbij in beeld gebracht. In vervolg hierop zullen ILT en Defensie afspraken maken over de invulling hiervan. Indien dergelijke afspraken worden gemaakt, zullen deze ook tot uitdrukking komen in het driejaarlijkse werkplan dat wordt opgesteld ten behoeve van het toezicht op en de handhaving van de bij en krachtens de WtBK gestelde regels.
Het artikel 'Vogels overleven vlucht langs nieuwe windmolens Tweede Maasvlakte gegarandeerd dankzij deze radar' |
|
Barry Madlener (PVV), Alexander Kops (PVV) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vogels overleven vlucht langs nieuwe windmolens Tweede Maasvlakte gegarandeerd dankzij deze radar»?1
Ja.
Gelooft u zelf dat die radar gaat werken als er vogels of vleermuizen tegen de wieken aan dreigen te vliegen? Gelooft u ook in sprookjes? Hoe groot moet een zwerm vogels zijn om dit hele windturbinepark stil te leggen? Heeft u bewijs voor de effectiviteit van dit radarsysteem en is er een milieueffectrapportage gedaan voor dit onzalige plan?
De Wet natuurbescherming schrijft voor dat getoetst moet worden of door initiatieven, zoals in dit geval het windmolenpark, de instandhouding van vogel- en vleermuizensoorten niet in gevaar komt. Uit de effectbeoordeling voor het verkrijgen van de vergunning en de ontheffing inzake de Wet natuurbescherming blijkt dat het initiatief leidt tot minder dan 1% van de jaarlijkse natuurlijke sterfte bij alle vogel- en vleermuizensoorten, die naar verwachting in aanvaring kunnen komen met de turbines van het nieuwe windpark. Eneco gaat het radarsysteem voor het waarnemen van vogels en een apart systeem van bat-detectors gebruiken om het verwachte aantal nog verder te reduceren. De effectiviteit van het radarsysteem zal de komende jaren nader worden onderzocht. Daarbij zal worden meegenomen bij welke aantallen vogels en vleermuizen de windturbines worden stil gezet.
Er is een uitgebreide milieueffectrapportage voor dit plan opgesteld. De resultaten hiervan zijn meegenomen door de gemeente Rotterdam bij het maken van afwegingen ten behoeve van goede ruimtelijke ordening.
Bent u op de hoogte van de enorme betekenis van het betreffende Noordzeestrand van de Tweede Maasvlakte voor inwoners van de regio Rotterdam? Vindt u het niet eeuwig zonde dat dit prachtige strand waar zo veel mensen van genieten, totaal verpest wordt door deze windturbines?
Bij de planvorming van de Tweede Maasvlakte is al uitgegaan van de mogelijkheid een windpark te creëren in de kustlijn, mede omdat dit een goede windlocatie is. Daarom heeft de gemeente Rotterdam in het in 2018 vastgestelde bestemmingsplan Maasvlakte 2 al rekening gehouden met de komst van het windpark. Tegelijkertijd is gekeken naar meervoudig ruimtegebruik. Op de Tweede Maasvlakte is het mogelijk om beide belangen te combineren.
Bent u op de hoogte van de nationale en internationale faam van dit strand voor kitesurfers? Zo ja, vindt u het niet ontzettend jammer dat dit verpest wordt door deze windturbines?
De gemeente Rotterdam is het bevoegde gezag om te bepalen waar en onder welke voorwaarden kitesurfen wordt toegestaan. Wanneer negatieve effecten op beschermde natuurwaarden niet op voorhand uitgesloten kunnen worden, is ook de provincie bevoegd gezag voor de toetsing van de activiteit tegen de Wet natuurbescherming. Op basis van het Aanwijzingsbesluit kitesurfen Maasvlakte 2 van 2012 is kitesurfen mogelijk op het strand van Maasvlakte 2. Op 19 januari 2021 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rotterdam besloten dit aanwijzingsbesluit per 1 januari 2022 in te trekken. De gemeente is in overleg met de Nederlandse Kitesurf Vereniging over een mogelijk geschikte kitesurflocatie in de nabije omgeving. Ook is het voornemen om in de periode 1 oktober tot en met 31 mei kitesurfen mogelijk te blijven maken bij het intensieve (bad-)strand.
Bent u ervan op de hoogte dat dit Noordzeestrand enorm belangrijk is voor (trek)vogels en dat er diverse vogelrustgebieden en natuurgebieden in de buurt liggen? Zo ja, waarom hecht u daar zo weinig waarde aan?
Uiteraard zijn alle betrokkenen bij dit project op de hoogte van de hoogwaardige natuur in de omgeving van dit windpark alsmede de beschermingsregimes die daar gelden. Alle betrokkenen hechten juist veel waarde aan de bescherming van vogels en vleermuizen. De effecten van het windpark op natuur zijn uitvoerig getoetst in het kader van de Wet natuurbescherming. Er is geen sprake is van significant negatieve effecten op instandhoudingsdoelstellingen van nabije Natura 2000-gebieden dan wel wezenlijke effecten op de staat van instandhouding van beschermde soorten. Voor details verwijzen wij naar de uitgebreide Natuurtoets, de Passende beoordeling, de ontheffing en de vergunning op grond van de Wet Natuurbescherming (zie voor de stukken: https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-4696.html). In de ontheffing op grond van de Wet natuurbescherming zijn in de voorschriften mitigerende maatregelen opgenomen. Zo is onder meer een stilstandsvoorziening opgenomen voor vleermuizen waarmee een aanvaringsreductie van 80% wordt bewerkstelligd. Daarnaast zal het radarsysteem voor vogels geïnstalleerd worden en zal de werking ervan intensief gemonitord worden.
Bent u ervan op de hoogte dat dit Noordzeestrand bij de planvorming voor de Tweede Maasvlakte juist bedoeld was ter compensatie voor de regiobewoners en de Rotterdammers? Weet u dat tienduizenden mensen genieten van de rust en ruimte en de mogelijkheid om lekker uit te waaien en kitesurfers te kijken? Vindt u het welzijn van de inwoners niet belangrijk genoeg om te beschermen? Weet u dat een strandbezoek enorm ontstressend kan werken, juist in ons veel te volle land? Wist u dat de Tweede Maasvlakte het best bereikbare strand is van de regio Rijnmond?
In de m.e.r. die ten behoeve van het bestemmingsplan Maasvlakte 2 is opgesteld, zijn de effecten van de windmolens op de strandrecreatie in beeld gebracht. Deze effecten zijn meegenomen door de gemeente bij het maken van afwegingen ten behoeve van goede ruimtelijke ordening. Met uitzondering van het kitesurfen kunnen alle vormen van huidige recreatie doorgang blijven vinden. Zoals is aangegeven in het antwoord bij vraag 4, is de gemeente Rotterdam in overleg met de Nederlandse Kitesurf Vereniging over een mogelijk geschikte kitesurflocatie in de nabije omgeving.
Bent u bereid om de plannen voor dit onzalige windturbinepark te heroverwegen en met het gemeentebestuur van Rotterdam te zoeken naar alternatieven? Zo nee, waarom niet?
Zoals bij het antwoord op vraag 3 is aangegeven, is al bij de aanleg van de Tweede Maasvlakte het voornemen uitgesproken om een windpark te creëren in de kustlijn, mede omdat dit een goede windlocatie is. Daarom heeft de gemeente Rotterdam, met in acht name van alle wettelijke vereisten, in het in 2018 vastgestelde bestemmingsplan Maasvlakte 2 al rekening gehouden met de komst van het windpark. Alle effecten van het bestemmingsplan, waarin onder meer een windpark op de zeewering, zijn daarbij zorgvuldig in beeld gebracht en afgewogen.
Hoe vaak verwacht u dat deze windmolens stil komen te staan als gevolg van de overvliegende vogels, en wat zijn hier de kosten van?
Eneco zal als eigenaar en exploitant van het Windpark, de komende jaren – op basis van gerichte monitoringsinformatie – de noodzakelijke frequentie en duur van stilstand bepalen. De kosten van de stilstand komen voor rekening van Eneco.
Bent u ermee bekend dat windenergie voor slechts 1,7% voorziet in onze totale energiebehoefte? En dat iedere aanpassing of uitvinding hiervoor weggegooid geld is en het veel beter is om direct te stoppen met de bouw van subsidie slurpende windmolens?
Het aandeel windenergie binnen de Nederlandse energievoorziening stijgt. En de bouw van windturbines past binnen de afspraken uit het Klimaatakkoord uit 2019 waarin afspraken staan over hoe Nederland de komende decennia de transitie naar hernieuwbare energievoorziening zal doormaken. Het windmolenpark op de Tweede Maasvlakte wordt zonder subsidie gerealiseerd en geëxploiteerd.
Bent u bekend met het bericht: «Molens in Zeeland staan stil voor vogels en dat kost 15.000 euro per maand»?2 Wat zijn de gevolgen hiervan voor de geplande windmolens op de Tweede Maasvlakte?
Met dit bericht ben ik bekend. Er zijn geen directe gevolgen voor de geplande windturbines op de Tweede Maasvlakte.
Bent u bekend met de uitspraken van Willem Bouten (onderzoeker aan de Universiteit van Amsterdam): «Stroom gaat er aan de ene kant in en aan andere kant uit. Het kan daarom zo zijn dat als je in de Eemshaven windmolens uitzet, in Italië het licht uit kan gaan.»3 Hoe beoordeelt u deze uitspraken? En betekent dit dat door deze uitvinding ook het licht in delen van Nederland uit kan gaan? Zo nee, hoe wordt dit dan ondervangen?
Ja, ik ben bekend met de uitspraak van de heer Bouten. De stilstand voorziening van het windpark op de Tweede Maasvlakte zal voldoen aan de voorwaarden die Netbeheerder Tennet daaraan stelt in verband met de netstabiliteit.
Het bericht 'Ook aardgas dreigt straks als ‘groen’ te worden gezien' |
|
Renske Leijten |
|
Bas van 't Wout (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het onacceptabel is dat de nobele plannen van de taxonomieverordening voor een Europese groene standaard, die beleggers en bedrijven tot vergroening zouden moeten aanzetten, een middel voor greenwashing dreigen te worden?1 Kunt u uw antwoord toelichten?
Het voornaamste doel van de EU Taxonomie en de taxonomieverordening is juist precies het tegengaan van «greenwashing». Nederland heeft altijd gepleit en zal blijven pleiten voor een technologie-neutrale taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld.
Wat denkt u van het feit dat de Europese Commissie het in haar hoofd haalt aardgas als duurzaam te definiëren?
In een eerder gelekte concept-uitwerking van de gedelegeerde handelingen van de Europese Commissie was elektriciteitsopwekking op basis van aardgas als uitzondering in de taxonomie opgenomen. Daarmee zou dit soort elektriciteitsopwekking binnen de taxonomie als groen worden bestempeld. In de huidige, meest recente technische uitwerking wordt voor elektriciteitsproductie een drempelwaarde gehanteerd van 100 gram CO2/kWh, waarbij de uitstoot gemeten wordt over de hele productiecyclus (LCA). Elektriciteitsproductie onder deze drempelwaarde wordt duurzaam geacht. Het kabinet steunt dit. In de praktijk halen aardgascentrales die drempelwaarde echter niet. De Commissie heeft aangekondigd later dit jaar terug te komen op wat zij besluit omtrent elektriciteitsopwekking op basis van aardgas die deze drempelwaarde niet haalt.
Nederland acht het van belang in de totstandkoming van de taxonomie dat technologieën niet bij voorbaat worden uitgesloten, tenzij op wetenschappelijke grond is aangetoond dat de technologieën schadelijk zijn voor het milieu of te veel uitstoot veroorzaken. Die inzet strookt met de taxonomieverordening. Nederland pleit voor een wetenschappelijke basis voor de kaders die bepalen wat wel of niet als duurzaam gezien wordt. Het wetenschappelijke advies is geweest om aardgas niet als duurzame investering in de taxonomie op te nemen. Nederland wil deze wetenschappelijke lijn in de taxonomie aanhouden, waarbij tegelijkertijd wel rekening gehouden wordt met uitdagingen van de energietransitie en de huidige samenstelling van de Nederlandse energiemix.
Voor de Nederlandse energiemix speelt aardgas voorlopig nog een rol in de overgang naar een duurzame economie. Het versneld afschakelen van het Groningse gas tot eind 2022 en de Nederlandse gasexportverplichtingen tot 2029 resulteren de komende jaren in een verhoogde Nederlandse import van aardgas en mogelijk in aanvullende investeringen in de gasinfrastructuur.
Welke bedrijven hebben voor het voorstel van de Europese Commissie gelobbyd?
Een overzicht van de belangrijkste publieke consultaties op de concept gedelegeerde handelingen is openbaar beschikbaar2. Tevens is alle individuele feedback die de Commissie heeft ontvangen openbaar beschikbaar.3
Deelt u de mening dat deze ontwikkelingen niet vallen te rijmen met het Nederlandse Klimaatakkoord, waarin aardgas niet als duurzaam wordt gezien? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het kabinet houdt zich aan het Klimaatakkoord. Zo zijn nu de eerste stappen gezet om de rol van aardgas kleiner te maken en over te schakelen naar CO2-neutrale bronnen. Een haalbare en betaalbare aanpak om fossiele brandstoffen, waaronder aardgas, uit te faseren en over te schakelen naar CO2-neutrale energiebronnen is en blijft het uitgangspunt. Dit is de lijn die het kabinet zowel in Nederland als in de Europese Unie voor staat.
Wat is uw reactie op het feit dat ngo’s als het Wereld Natuur Fonds (WNF,) het Bureau Européen des Unions de Consommateurs (BEUC) en Birdlife uit het duurzame financiën platform zijn gestapt omdat zij de taxonomie plannen omtrent bioenergie en bosbouw bestempelen als greenwashing en onwetenschappelijk?2
Zoals gezegd, heeft Nederland altijd gepleit voor een technologie-neutrale, science-based taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. Een gebalanceerde samenstelling van het platform on Sustainable Finance, dat de Commissie over de uitwerking van de taxonomie adviseert, is daartoe van belang. Daarbij hoort ook een adequate vertegenwoordiging van niet-gouvernementele organisaties.
De genoemde NGO’s schorten tijdelijk hun bijdrage («suspended participation») aan het Platform on Sustainable Finance op uit onvrede over de uitwerking van de EU Taxonomie. Dit heeft met name te maken met de uitwerkingen ten aanzien van bioenergie en bosbouw. De Europese Commissie is met deze NGO’s in gesprek met als doel dat deze NGO’s hun bijdrage aan het Platform continueren. Om aan de zorgen van deze NGO’s tegemoet te komen, wordt op advies van het Platform nagedacht over hoe de science-based basis van de taxonomie duidelijker kan worden benadrukt, hoe de rationale achter de uitwerkingen transparanter kan worden gedeeld, en wordt er nagedacht hoe politieke beslissingen van invloed zijn op de criteria. Het kabinet steunt deze acties.
Het Platform on Sustainable Finance bestaat uit een divers en uitgebalanceerd gezelschap van kennis- en praktijkexperts uit verschillende sectoren en kennisdomeinen. Middels de taxonomieverordening wordt deze diversiteit aan kennis en expertise wettelijk geborgd.5 Mochten de NGO’s zich voor een langere periode of permanent terugtrekken uit het Platform, dan zal Nederland de Commissie erop aanspreken dat het Platform in deze huidige samenstelling onvoldoende vertegenwoordiging van niet-gouvernementele organisaties uitdraagt en zal Nederland de Commissie erop aandringen de samentelling op een adequate manier aan te vullen.
Deelt u de mening dat het oprekken van de grens van wat als duurzaam wordt gezien, het directe gevolg is van «enabling activities» die de lidstaten bij monde van de Raad hebben bedongen in de onderhandelingen over de tekst, met andere worden «lichtgroene» activiteiten in tegenstelling tot «donkergroene» activiteiten die direct bijdragen aan de klimaatdoelen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Nee. De huidige taxonomie beoordeelt economische activiteiten op een binaire wijze. Dat wil zeggen dat economische activiteiten kunnen worden bestempeld als «duurzaam» als zij aan de technische beoordelingscriteria voldoen. In de uitwerking van de taxonomie (op klimaatmitigatie) worden drie typen economische activiteiten onderscheiden:
De technische beoordelingscriteria zullen voor elk van deze drie typen activiteiten worden toegepast om een uiteindelijk oordeel vellen over het wel of niet als duurzaam bestempelen van een economische activiteit. Als een economische activiteit bijvoorbeeld wel degelijk een substantiële verduurzaming mogelijk maakt (denk aan de opslag van elektriciteit), maar die activiteit op zichzelf geen verduurzamende werking heeft, wordt een dergelijke activiteit gezien als enabling activity. Deze activiteit stelt namelijk andere soorten activiteiten (1 en 2) in staat te verduurzamen.
Wat vindt u ervan dat onder de verordening kernenergie als «groen» zal kunnen worden gekenmerkt?
De Commissie heeft het Joint Research Centre (JRC) van de Europese Commissie verzocht een technisch adviesrapport te schrijven over de «do no significant harm»-aspecten van kernenergie. Dit rapport is eind maart gepubliceerd en aan twee groepen experts voorgelegd voor een review. Daarna neemt de Commissie op basis van deze stukken een beslissing of kernenergie onder de taxonomie wordt gebracht. Dit proces wordt naar verwachting in juni afgerond en daarna zal u hierover worden geïnformeerd. Het kabinet steunt dit wetenschappelijke proces.
Kernenergie produceert CO2-vrije elektriciteit. Een mogelijke opname van kernenergie op de lijst met goedgekeurde, duurzame investeringen kan helpen aan het bereiken van de emissiereductiedoelstellingen die de Europese Unie zich heeft gesteld, zeker daar waar het gaat om de mogelijkheden om de financiering van nieuwe kernenergie te faciliteren.
Waarom zou u dit vruchteloze gesteggel toestaan, terwijl de klok doortikt?
De Nederlandse inzet is om de taxonomie zo ambitieus mogelijk in te zetten en tezelfdertijd uitsluitend uit te gaan van science-based argumenten. Daarbij wil Nederland zo snel mogelijk toewerken naar de afronding en implementatie van de EU Taxonomie, maar moet dit ook op een kwalitatief hoogwaardige manier gebeuren.
Wat gaat u doen om, in samenwerking met andere lidstaten die reeds het goede voorbeeld geven, de Europese Commissie op te roepen de grenzen van wat als duurzaam wordt gezien, niet op te rekken?
Nederland zal blijven pleiten voor een technologie-neutrale taxonomie, waarin economische activiteiten aan de hand van wetenschappelijke criteria worden beoordeeld. De Nederlandse inzet is om de taxonomie zo ambitieus mogelijk in te zetten en tezelfdertijd uitsluitend uit te gaan van science-based argumenten. Daarbij wil Nederland zo snel mogelijk toewerken naar de afronding en implementatie van de EU Taxonomie, maar moet dit ook op een kwalitatief hoogwaardige manier gebeuren. Via de Member States Expert Group (MSEG) kan Nederland input geven op de totstandkoming en inhoud van de gedelegeerde handelingen. In de taxonomieverordening is de wetenschappelijke basis van de taxonomie wettelijk geborgd. Nederland zal de Commissie in samenwerking met andere landen, indien nodig, erop aanspreken zich aan deze wetenschappelijke basis te houden.
Het bericht dat criminelen infiltreren in de Rotterdamse haven |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat criminelen infiltreren in bedrijven in de Rotterdamse haven?1
Infiltratie van criminelen in bedrijven in de Rotterdamse haven is een typisch voorbeeld van het ondermijnende effect dat georganiseerde criminaliteit op onze samenleving heeft. Omdat internationale drugshandel via mainports en andere logistieke knooppunten loopt, zijn risico’s op infiltratiepogingen bij overheidsorganisaties en bedrijven die actief zijn op onze toegangspoorten altijd aanwezig. Dit verdient én vereist onze aandacht. Zowel binnen het Rijk als in de gemeente Rotterdam staat het onderwerp dan ook hoog op de agenda.
Kunt u aangeven hoeveel fte er beschikbaar is voor toezicht op smokkel in de Rotterdamse haven? Kunt u daarbij ook aangeven hoeveel fte daarvoor beschikbaar was in de afgelopen tien jaar? Zo nee, waarom niet?
De Douane is verantwoordelijk voor toezicht op smokkel. De bestrijding van smokkel van verdovende middelen is één van de prioriteiten van de Douane en maakt een belangrijk onderdeel uit van de integrale goederencontroles. Vanuit verschillende onderdelen van de Douane zijn 10642 douaniers werkzaam in of ten behoeve van de Rotterdamse haven. Omdat de Douane een integrale controleaanpak hanteert is het niet mogelijk een specifieke onderverdeling te maken naar fte’s alleen op smokkel in de Rotterdamse haven en dus ook niet om de ontwikkeling over de afgelopen 10 jaar zichtbaar te maken.
Klopt het dat de afgelopen jaren de in beslag genomen cocaïne vervijfvoudigde maar het belangrijke politieteam (HARC) al die jaren niet is meegegroeid en slechts 18 mensen heeft, waardoor jaarlijks ongeveer 60 van de 130 drugsvangsten niet nader onderzocht worden en signalen (bijvoorbeeld over corruptie) niet uitgeplozen worden? Wat vindt u hiervan?
Het HARC-team is een samenwerkingsverband van Douane, FIOD, Zeehavenpolitie en het Openbaar Ministerie. De opsporingscapaciteit van het HARC-team bestaat momenteel uit 25 fte. Het OM levert daarnaast een officier van justitie en een parketsecretaris. Het HARC-team werkt nauw samen met onder meer het Team Bijzondere Bijstand (TBB) van de Douane, dat aanhoudingen verricht van verdachten en drugspartijen afvoert. Het TBB is dit voorjaar uitgebreid van 26 naar 32 fte en groeit de komende twee jaar naar 39 fte. Vanuit de districtsrecherche Zeehavenpolitie en de FIOD wordt het HARC-team ondersteund met financiële en digitale expertise.
Niet alle drugsvondsten leiden tot een opsporingsonderzoek. Een deel van de gevonden partijen geeft bijvoorbeeld geen aanleiding voor onderzoek. Dat kunnen drugs zijn die worden aangetroffen in containers, die nog aan boord staan van schepen en die bestemd zijn om via datzelfde schip hun weg te vervolgen naar een bestemming buiten Nederland. Deze aangetroffen drugs worden in beslag genomen en vernietigd. De autoriteiten in het bestemmingsland worden geïnformeerd over de drugsvondst ten behoeve van hun onderzoek. Een ander deel van de niet opgevolgde drugsvondsten komt helaas voort uit gebrek aan capaciteit. Capaciteit en specifieke expertise zijn schaars en dat betekent dat niet in alle zaken diepgaand onderzoek gedaan kan worden. Mijn departement beziet in het kader van de uitvoering van de motie Van Toorenburg-Yesilgöz-Zegerius3 wat er gedaan kan worden om de aanpak van georganiseerde ondermijnende (drugs)criminaliteit op logistieke knooppunten te verbeteren.
Overigens zijn naast het HARC-team in Rotterdam ook verschillende andere samenwerkingsverbanden en teams actief in de aanpak in de haven. Zo is in het voorjaar van 2020 het Combiteam Havens (20–25 fte) ingericht door de FIOD, de Zeehavenpolitie en de Rijksrecherche. De Zeehavenpolitie beschikt bovendien over een basisteam Havens, dat onder meer onderzoek doet naar uithalers die worden aangehouden zonder dat zij in het bezit zijn van drugs. Daarnaast is binnen de regionale recherche van de eenheid Rotterdam Team Oscar actief (12 fte), dat is ingericht met ondermijningsgelden. Dit team houdt zich hoofdzakelijk bezig met onderzoeken naar ondermijnende delicten in de haven zoals corruptie bij georganiseerde drugssmokkel.
Klopt het dat er mankracht vervangen is door camera’s bij de douane? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling nu drugscriminaliteit lijkt toe te nemen?
Nee, dit klopt niet. Camera’s worden ingezet in aanvulling op en niet ter vervanging van de beschikbare toezichthoudende en handhavende capaciteit in de Rotterdamse haven. Camera’s fungeren hierbij als extra «ogen op afstand» waarmee het toezicht in de haven is versterkt. Er zijn inmiddels 225 camera’s geplaatst in de Rotterdamse haven. Dit in samenwerking met het Havenbedrijf Rotterdam, politie, gemeente Rotterdam, ondernemersvereniging Deltalinqs en de Havenmeester.
Vindt u het wenselijk dat de beveiliging veelal door particuliere bedrijven wordt uitgevoerd? Zo ja, waarom? Wat vindt u van de suggestie om de Rotterdamse haven aan te wijzen als veiligheidsgebied, zoals bijvoorbeeld Schiphol, waardoor er meer controle mogelijk is?
In beginsel worden particuliere ondernemingen, ook die gevestigd zijn in de Rotterdamse haven, beveiligd door particuliere beveiligingsorganisaties (PBO). PBO’s zijn ingevolge de Wet particuliere beveiligingsorganisaties en recherchebureaus (Wpbr) verantwoordelijk voor het bewaken van de veiligheid van personen en goederen of het waken tegen verstoring van de orde en rust op terreinen en in gebouwen. Medewerkers van PBO’s zijn getraind om terreinen op een gedegen manier te bewaken.
De bevoegdheid om een gebied als veiligheidsrisicogebied aan te wijzen ligt bij de burgemeester, nadat de gemeenteraad hem deze bevoegdheid bij verordening heeft verleend en na afstemming in het driehoeksoverleg (art 151b Gemeentewet). De burgemeester kan hiertoe overgaan indien er sprake is van verstoring van de openbare orde door de aanwezigheid van wapens, dan wel bij ernstige vrees voor het ontstaan daarvan. In een veiligheidsrisicogebied is, nadat de officier van justitie dit gelast, meer (preventieve) controle mogelijk, bijvoorbeeld als het gaat om onderzoek aan kleding of voertuigen. Voor een deel van de Rotterdamse haven geldt dat er sprake is geweest van aanwijzing als veiligheidsrisicogebied. De gemeente Rotterdam verkent daarnaast de mogelijkheden van andere maatregelen, passend bij de problematiek in de haven. Mijn departement ondersteunt daarin waar nodig.
Overigens is er op Schiphol sprake van een andere juridische doelbinding. In het kader van het Besluit opsporing terroristische misdrijven zijn alle luchthavens aangewezen als veiligheidsrisicogebied met het oog op de opsporing van terroristische misdrijven. Bovendien is onderzoek aan onder meer kleding en bagage op Schiphol door opsporingsambtenaren te allen tijde mogelijk, op grond van artikel 52 lid 5 Wet wapens en munitie.
Bent u bereid de capaciteit bij de havens te verhogen, en zich daarbij niet te beperken tot Rotterdam om een waterbedeffect te voorkomen?
Mijn departement bereidt op dit moment een integraal plan voor toegangspoorten voor, conform de eind 2020 aangenomen motie Van Toorenburg-Yesilgöz-Zegerius.4 Dit plan zal een brede reikwijdte hebben, zodat versterkingen in de Rotterdamse haven niet leiden tot een verplaatsing van de smokkel naar andere toegangspoorten (waterbedeffecten). De uiteindelijke besluitvorming over extra capaciteit en de definitieve vormgeving van dit plan is aan een nieuw kabinet.
Bent u op de hoogte van de samenwerking tussen de politie, Belastingdienst, douane, gemeente en andere partijen in TFOC (Transport Facilitated Organised Crime), waarbij transportondernemers bewust worden gemaakt van hun rol in het voorkomen en bestrijden van georganiseerde criminaliteit? Bent u bereid dat verder te ondersteunen en te stimuleren? Zo ja, hoe?2
Ik ben op de hoogte van dit samenwerkingsverband. Middels het TFOC worden transportondernemers bewust gemaakt van hun rol in het bestrijden van georganiseerde criminaliteit. Dat gebeurt bijvoorbeeld door middel van flyers met opletpunten en informatie over bij wie ze verdachte zaken kunnen melden. Uit de resultaten van de TFOC-actieweken, die twee keer per jaar plaatsvinden in de regio Zeeland-West Brabant, blijkt dat deze publiek-private samenwerking zeer effectief is. Tijdens dergelijke weken worden signalen van medewerkers en informatie van betrokken overheidspartijen samengevoegd en verrijkt, om zo gerichte acties uit te kunnen voeren. De meest recente actieweek van april 2021 leidde bv. tot inbeslagname van crimineel vermogen en vuurwapens en munitie, diverse aanhoudingen en de ontmanteling van hennepkwekerijen in de regio.
Ik ondersteun TFOC vanuit de versterkingsgelden ondermijning, die op basis van het Regeerakkoord beschikbaar zijn gesteld. In het najaar van 2020 heb ik bovendien extra middelen beschikbaar gesteld voor de lokale en regionale aanpak. De inzet van het TFOC kan hiermee worden verlengd tot en met 2022.
Het rapport «Als de prooi de jager pakt» over integriteit bij de douane is nooit in de openbaarheid verschenen omdat de toezichthoudende instanties niet mee wilden werken, in hoeverre beperkt dit volgens u het tegengaan van corruptie en fraude bij drugssmokkel?3
Ik heb geen concrete signalen ontvangen dat door het niet publiceren van het rapport het tegengaan van corruptie en fraude bij drugssmokkel wordt beperkt. In mijn brief van 18 december 20207 heb ik u geïnformeerd over het algemene integriteitsbeleid van de rijksoverheid en heb ik uiteengezet hoe dit integriteitsbeleid vorm krijgt bij de belangrijkste actoren (waaronder de Douane) in de strijd tegen georganiseerde ondermijnende criminaliteit.
Heeft u signalen dat er bij het nieuwe te verschijnen onderzoeksrapport ook geen medewerking wordt verleend door toezichthoudende instanties?
In haar brief van 15 oktober 20208 heeft de Staatssecretaris van Financiën, Toeslagen en Douane aangegeven op welke wijze een brede blik en inbreng van de verschillende partijen die actief zijn in de Rotterdamse haven bij dat onderzoek is georganiseerd. Ik heb geen signalen dat er bij dit nieuwe onderzoek geen medewerking wordt verleend.
Bent u bereid het rapport alsnog openbaar te maken? Zo nee, waarom niet?
De onderzoekers zijn de eigenaren van het rapport, waarop het auteursrecht van toepassing is. De onderzoekers hebben heel duidelijk te kennen gegeven dat zij niet willen dat het rapport wordt gepubliceerd. Dit is ook herhaald door professor Fijnaut, de voorzitter van de begeleidingscommissie, tijdens het rondetafelgesprek van de Vaste Kamercommissie Financiën op 1 februari jl. Openbaarmaking is dan ook niet aan de orde.
Het bericht dat Jehova’s Getuigen proberen gespreksverslagen te bemachtigen die zijn opgemaakt in het onderzoek naar misbruik bij de Jehova’s Getuigen. |
|
Michiel van Nispen , Attje Kuiken (PvdA) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht misbruikslachtoffers die hun verhaal deelden in een onderzoek naar misbruik bij Jehovah’s Getuigen van de Universiteit Utrecht, vrezen geïdentificeerd te kunnen worden nu de organisatie probeert de complete onderzoeksgegevens te bemachtigen?1
Ja.
Bent u het er mee eens dat misbruikslachtoffers die hun ervaringen delen in wetenschappelijk onderzoek, dat in opdracht van de Tweede Kamer plaatsvindt, erop moeten kunnen vertrouwen dat hun ervaringen vertrouwelijk worden behandeld? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe wordt hun anonimiteit concreet gewaarborgd?
Voor het uitvoeren van het onderzoek is destijds een elektronisch contactpunt opgesteld, waar ervaringen van seksueel misbruik konden worden gedeeld. De personen die zich daar hebben gemeld, zijn geïnformeerd over het feit dat hun informatie vertrouwelijk wordt behandeld en dat hun persoonsgegevens niet met de gemeenschap van Jehova’s Getuigen of andere derden worden gedeeld. Ook is aan hen medegedeeld wat het doel van het onderzoek is en wat er met de data zou gebeuren. Gelet hierop kan iedereen die zich bij het contactpunt heeft gemeld erop vertrouwen dat hun ervaringen (of het nou ging om eigen ervaringen of ervaringen van een ander waarover een melding werd gedaan) vertrouwelijk worden behandeld.
Aan het begin van het onderzoek heeft de Universiteit Utrecht een zogenaamde Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (ook wel aangeduid als Privacy Impact Assessment, PIA) uitgevoerd en die ook afgestemd met het WODC. In de PIA is beschreven hoe binnen het onderzoek met de persoonsgegevens wordt omgegaan en welke maatregelen zijn getroffen om de privacy van betrokkenen te beschermen. Deze PIA is openbaar gemaakt als deel van de bijlage van het Wob-besluit dat het WODC heeft genomen op een eerder ingediend Wob-verzoek. Voor een uitgebreide toelichting verwijs ik derhalve naar: Besluit op Wob-verzoek inzake onderzoek «Seksueel misbruik en aangiftebereidheid binnen de gemeenschap van Jehova’s getuigen» 18 mei 2020 | Wob-verzoek | Rijksoverheid.nl.
Welke veiligheid kan deze slachtoffers geboden worden?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het verhaal van Merel en specifiek ook haar opmerking dat de Jehova’s Getuigen het onderzoek niet aangrijpen om de slachtoffers te helpen, en dat dit juist aanvoelt als wederom een klap in het gezicht?2
Het moge duidelijk zijn dat ik teleurgesteld ben in het handelen van het bestuur van de Jehova’s Getuigen. Het bestuur zou in moeten zetten op het creëren van meer openheid en erkenning voor de positie van slachtoffers, in plaats dat het juridische acties onderneemt, waaronder het opvragen van de gespreksverslagen. Ik kan mij voorstellen dat dit voor de slachtoffers en de deelnemers aan het onderzoek aanvoelt als een trap na. Het bevestigt voor mij het beeld dat uit het onderzoek naar voren komt en waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd.3
Bent u het met Raymond Hintjes van Reclaimed Voices eens dat: «Elke poging om de identiteit van deelnemers te achterhalen een gigantische inbreuk op de vertrouwelijkheid is» en het verzoek om deze data een minachting van misbruikslachtoffers en hun behoeften is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Wat zegt het feit dat de Jehova’s Getuigen alle middelen aangrijpen om de gespreksverslagen te bemachtigen volgens u over de zo noodzakelijke cultuuromslag bij de gemeenschap van Jehova’s Getuigen?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat een organisatie die zelf niet in staat is gebleken intern de problemen rondom misbruik op te lossen, en die de problemen zelfs voor de buitenwereld probeert te verhullen, niet in staat mag worden gesteld om aan de hand van gegevens, die tegen de zin van de slachtoffers openbaar worden gemaakt, deze slachtoffers tegen hun zin in te benaderen? Zo ja, hoe kan dat voorkomen worden? Zo nee, waarom niet?
Ik deel de mening dat het onwenselijk is als de slachtoffers en deelnemers van het onderzoek tegen hun zin zouden worden benaderd. Zoals ook onder beantwoording van vraag 2 en 3 aan bod komt, heeft de Universiteit Utrecht maatregelen getroffen om de privacy te waarborgen van de slachtoffers. Het bestuur van de Jehova’s Getuigen heeft mij daarnaast laten weten dat het hen te doen is om geanonimiseerde gespreksverslagen. Ik ga ervan uit dat de Universiteit het bezwaar van de Jehova’s Getuigen in dat licht zorgvuldig heeft bekeken. De universiteit heeft me laten weten dat in de beslissing op bezwaar het standpunt is gehandhaafd dat documenten waaruit of waarmee de identiteit van de deelnemers aan het onderzoek afgeleid zou kunnen worden, niet openbaar worden gemaakt.
Kunt u in contact treden met Johava’s Getuigen om hun beweegredenen achter de WOB-verzoeken te achterhalen en deze organisatie er nogmaals op wijzen dat u pal staat voor de bescherming van slachtoffers binnen deze organisatie? Zo ja, hoe gaat u dit doen? Zo nee, waarom niet?
In mijn eerdere gesprek met de Jehova’s Getuigen en de gesprekken die ambtenaren van mijn departement met hen hebben gevoerd is de bescherming van slachtoffers van misbruik in de eigen organisatie nadrukkelijk aan de orde gesteld. Over mijn positie ten aanzien van de bescherming van slachtoffers kan derhalve geen misverstand bestaan. Gegeven deze gesprekken, en het feit dat dit geen enkele verandering in hun houding teweeg heeft gebracht, zie ik geen heil om over de beweegredenen achter de WOB-verzoeken met het bestuur in overleg te treden. Overigens passen de WOB-verzoeken in het beeld dat de Jehova’s getuigen de resultaten van het onderzoeken bestrijden en hun eerdere acties om de publicatie van rapport te voorkomen.
Het bericht dat mariniers met schamele uitrusting naar Irak vertrokken. |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mariniers schamel uitgerust naar Irak; «Voor zware wapens geen plek in vliegtuig»»?1
Ja.
Kunt u zich vinden in de berichtgeving van dit artikel waaruit zou blijken dat de mariniers met ontoereikend materieel aan een missie zouden beginnen en de luchttransportcapaciteit van Defensie niet op orde zou zijn?
Nee. Ten tijde van het verschijnen van het artikel was voorzien dat alle benodigde wapens en communicatieapparatuur voor deze missie op tijd in het inzetgebied voor handen zouden zijn. De totale behoefte aan de middelen is afgestemd tijdens het planningsproces voorafgaand aan de missie. De mariniers worden ingezet met organieke radiosystemen en organieke bewapening.
Door een administratieve fout op een later moment, na verschijnen van het artikel, is een deel van middelen echter alsnog vertraagd. Het vertraagde materieel is inmiddels in het inzetgebied gearriveerd. De operationele impact hiervan was gering. Op luchttransportcapaciteit wordt dieper op ingegaan bij de beantwoording op vraag 8.
Is het gebruikelijk voor een type missie als deze om MAG’s en de genoemde radio’s mee te brengen? Zo nee, waarom zijn er voor deze missie geen middelzware machinegeweren nodig?
Ja. De uitrusting en bewapening van de uitgezonden eenheid wordt afgestemd op het operatieconcept en het huidige en verwachte dreigingsniveau.
Waarom is er bij de mariniers de noodzaak om de punt 50 machinegewerenmee te nemen als Defensie stelt dat deze geen deel zijn van de standaarduitrusting en ze niet nodig zullen zijn?
Zie het antwoord op vraag 3. Er is voor deze missie, gelet op het operatieconcept en het dreigingsniveau, geen noodzaak om de.50 wapensystemen mee te nemen.
Klopt het dat er radio’s worden gebruikt van de Amerikanen terwijl Nederland deze radio’s zelf ook klaar heeft liggen in Nederland? Worden ze inderdaad geleend, of wordt hier voor betaald?
De uitgezonden eenheid werkt met twee types radio. Naast de eigen, organieke Nederlandse verbindingsmiddelen voor interne communicatie, maakt de eenheid ook gebruik van Amerikaanse middelen. De Nederlandse inzet past in het overkoepelende internationale force protection-concept. Overeengekomen is dat een Amerikaans bataljon zorg draagt voor de communicatieverbindingen tussen het aansturend element (de Amerikaanse eenheid) en het uitvoerend element (de Nederlandse eenheid). De Amerikaanse radio’s zijn in bruikleen.
Is er een ongemakkelijke afweging gemaakt tussen welk materieel er meegenomen kon worden op basis van de beperkte luchttransportcapaciteit die beschikbaar was?
Zie ook het antwoord op vraag 2. Om luchttransport in te zetten is het gebruikelijke planningsproces doorlopen. Tijdens dit proces wordt de hoeveelheid vracht afgestemd op de beschikbare luchttransportcapaciteit om uiteindelijk al het materiaal in het missiegebied te krijgen.
Tijdens het planningsproces worden alle opties voor luchttransport bekeken. Hierbij worden zowel de opties tot gebruik van de eigen luchtvloot onderzocht, als ook de beschikbare capaciteiten van internationale partners. Hiervoor wordt met name intensief samengewerkt met alle partners die zijn aangesloten bij het European Air Transport Command (EATC). Het plannen van deze luchttransportcapaciteit is een constant proces dat onderhevig is aan vele variabelen.
Waarom werd het pas zo laat bekend dat dit materieel niet met de Nederlandse vliegtuigen mee kon? Is hier een inschattingsfout gemaakt in de planning?
Zie antwoord vraag 6.
Klopt het dat Defensie een ontoereikende luchttransportcapaciteit heeft? Zo ja, wordt hier in geïnvesteerd? Hoe lang duurt het onderhoud aan de huidige Hercules-klasse nog?
De beschikbaarheid aan tactisch en strategisch luchttransport blijft vooralsnog achter op de defensiebehoefte. Het beschikbare strategisch luchttransport wordt thans gerealiseerd door deelname aan de internationale Heavy Airlift Wing en Multirole Tanker Transport vloten. Over de behoefte aan tactische luchttransportcapaciteit heeft de staatsecretaris uw Kamer in oktober 2020 geïnformeerd met de A-brief «vervanging tactische luchttransportcapaciteit». Vanaf 2026 worden de tactische transportvliegtuigen en het gerelateerde materieel opgeleverd, ter vervanging van de huidige vloot van vier C-130 vliegtuigen. Zoals in oktober jl. aan uw Kamer gecommuniceerd (Kamerstuk 27 830, nr. 317), wordt uw Kamer medio 2023 met de D-brief geïnformeerd over dit project.
Eén van de vier Nederlandse C-130 vliegtuigen is nog tot eind augustus in onderhoud.
Het zonder opleiding, met een strafblad en onder valse titel verlenen van zorg |
|
Attje Kuiken (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in Follow the Money van 24 april 2021 over een veroordeeld stalker, neptherapeut en fraudeur die toch jeugdzorgdirecteur is?1
Ja, wij hebben het artikel van Follow the Money gelezen.
Hoe kan deze jeugdzorgdirecteur zonder opleiding, met een strafblad en onder valse titel zorg verlenen aan kwetsbare, vaak minderjarige cliënten?
Doorgaans wordt er vanwege de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over individuele aanvragen voor een Verklaring Omtrent het gedrag (VOG). Vanwege de uitgebreide berichtgeving in de media en de daarin gemelde details, zullen wij gestelde vragen op hoofdlijnen beantwoorden.
De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) heeft in 2018 tijdens de voorbereiding op een toezichtsbezoek geconstateerd dat de betreffende bestuurder van Compass zich valselijk uitgaf als psychotherapeut, terwijl hij niet als zodanig was ingeschreven in het BIG register. De IGJ heeft de bestuurder hierop aangesproken. Het gebruik van een titel zonder inschrijving in het BIG-register wordt opgevat als titelmisbruik en is strafbaar. De bestuurder meldde aan de IGJ dat het gebruik van de titel op een misverstand berustte, en beloofde de titel niet meer te voeren.
Tijdens het volgende toezichtsbezoek heeft de IGJ gevraagd of de bestuurder over de verplichte Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) beschikte. Op 13 januari 2020 ontving de IGJ een email van Compass, met een kopie van de betreffende VOG.
De IGJ heeft Justis ter controle gevraagd of de VOG daadwerkelijk was verstrekt. Dit bleek het geval te zijn.
Bij een VOG-aanvraag vermeldt de werkgever op het aanvraagformulier, op welk screeningsprofiel de (aspirant) werknemer moet worden gescreend. In dit geval is er een VOG aangevraagd voor de functie van «bestuurder» in combinatie met het screeningsprofiel «personen», waaronder het belast zijn met de zorg voor minderjarigen. Doordat er sprake was van een ongebruikelijke combinatie van de beoogde functie en het aangegeven screeningsprofiel is de functieomschrijving door Justis opgevraagd. Op basis van de overlegde functieomschrijving kwam duidelijk naar voren dat de aanvrager in de beoogde functie uitsluitend verantwoordelijk is voor het aangaan en onderhouden van zakelijke transacties. Gelet hierop is ambtshalve het screeningsprofiel aangepast in «zakelijke transacties», waaronder het beslissen over offertes (het voeren van onderhandelingen en het afsluiten van contracten) en het doen van aanbestedingen. Na de daaropvolgende toets aan het objectieve criterium, waarbij wordt beoordeeld of aangetroffen strafbare feiten die vallen binnen de terugkijktermijn relevant zijn voor de beoogde functie, en een toets aan het subjectieve criterium, waarbij wordt beoordeeld wat het belang van de aanvrager is en onder andere wordt gekeken naar de hoeveelheid strafbare feiten, de afdoening daarvan en tijdsverloop, is destijds besloten tot afgifte van de VOG.
Abusievelijk is niet het screeningsprofiel «zakelijke transacties» aangepast op de VOG, maar is het oorspronkelijke screeningsprofiel «personen» afgedrukt op de VOG. De VOG geeft hierdoor geen juist beeld van de screening die heeft plaatsgevonden. Wanneer dergelijke fouten in de uitvoering worden geconstateerd, wordt de VOG door Justis ingetrokken. Per aangetekende post ontvangt betrokkene het verzoek om de betreffende VOG terug te sturen naar Justis. Dit verzoek is ook recentelijk gedaan richting de bestuurder van Compass.
Een dergelijke fout moet in de toekomst vanzelfsprekend worden voorkomen, want dit kan het vertrouwen doen afnemen in de VOG-screening of in sectoren die van deze screening gebruik maken. De dienst Justis treft daarom maatregelen waarmee wordt voorkomen dat er verkeerde functieprofielen worden afgedrukt op de VOG.
Klopt het dat Justis in 2020 een VOG af heeft gegeven voor deze jeugdzorgdirecteur specifiek voor «zorg voor minderjarigen»? Zo ja, hoe verklaart u dit?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat iemand die meerdere malen strafrechtelijk is veroordeeld is voor onder andere stalking, bedreiging, het aannemen van steekpenningen en valsheid in geschrifte, geen VOG mag krijgen voor zorg aan minderjarigen?
In het algemeen is de kans op afgifte van een VOG voor de zorg van minderjarigen bij de aanwezigheid van dergelijke recente antecedenten niet groot. Bij de VOG-screening wordt gekeken naar het doel van de VOG-aanvraag, de straf die is opgelegd, de leeftijd ten tijde van plegen, de hoeveelheid geregistreerde antecedenten en hoe lang geleden het feit is gepleegd. De VOG-screening is te allen tijde maatwerk, waarbij het belang van het individu wordt afgewogen tegen het risico voor de samenleving.
Klopt het dat vals gebruiken van de titel «psychotherapeut» strafbaar is? Hoe kan het dat iemand, zoals deze jeugdzorgdirecteur, die de titel psychotherapeut gebruikt zonder daarvoor diploma’s te hebben behaald, hier niet voor wordt bestraft?
Het voeren van een BIG geregistreerde titel, zonder in het BIG-register te zijn geregistreerd, is strafbaar: niet omdat diploma’s ontbreken, maar omdat inschrijving in het register ontbreekt.
Bij een eerste overtreding geeft de inspectie een waarschuwing. Wanneer er sprake is van herhaling kan de inspectie een bestuurlijke boete opleggen.
Op het moment dat de inspectie kennis kreeg van het onterecht gebruik van de titel psychotherapeut (in 2018) heeft zij de bestuurder er op aangesproken dat het onterecht voeren van een BIG geregistreerde titel verboden is. Daarop werd aangegeven dat dit op een misverstand berust en dat hij deze titel niet meer zal voeren. De IGJ heeft daarom afgezien van het opleggen van een boete.
Nadat de inspectie in 2020 werd geïnformeerd door de gemeente Nijmegen dat deze persoon de BIG-registratie van een familielid gebruikte heeft zij de website van de instelling onderzocht of zij deze overtreding ook kon constateren. Op dat moment kon het titelmisbruik niet worden vastgesteld.
Is hier sprake van een strafbaar feit, aangezien de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) meldt dat zij op de hoogte is van het feit dat deze persoon de BIG registratie van zijn dochter gebruikte? Welke stappen onderneemt de IGJ als zij een valse BIG registratie constateert?
De IGJ ziet toe op naleving van de wet BIG en kan ook handhaven op grond van de wet BIG, bijvoorbeeld door het opleggen van een geldboete.
In 2020 heeft de gemeente Nijmegen vastgesteld dat deze persoon het BIG-nummer van een familielid gebruikte. De IGJ is door de gemeente Nijmegen hierover geïnformeerd. Nadat de inspectie hierover werd geïnformeerd, heeft zij via de website van de instelling onderzocht of zij deze overtreding ook daadwerkelijk kon vaststellen.
Op dat moment kon het titelmisbruik niet worden vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 5.
Wat vindt u ervan dat deze jeugdzorgdirecteur enig directielid, enig aandeelhouder en enig bestuurslid is van alle gelieerde vennootschappen en stichtingen van Compass GGZ, dat in 2019 een omzet van 5,3 miljoen euro had?
Wij vinden dat geld dat bestemd is voor de zorg ook moet gaan naar de zorg. De Jeugdwet stelt op dit moment weinig eisen aan de bestuursstructuur of de financiële bedrijfsvoering van jeugdhulpaanbieders en gecertificeerde instellingen. Er is slechts geregeld dat zij jaarlijks hun financiële jaarverantwoording openbaar dienen te maken. Met het wetsvoorstel «Wet verbetering beschikbaarheid zorg voor jeugdigen» willen we daarom nadere eisen stellen aan de bestuursstructuur en financiële bedrijfsvoering van aanbieders: het hebben van een onafhankelijke intern toezichthouder, het voeren van een transparante financiële bedrijfsvoering, conform en het stellen van nadere eisen aan de jaarverantwoording. Dit draagt bij aan een professionelere opdrachtnemersrol richting gemeenten, een stabiele omgeving voor jeugdigen en professionals binnen de organisatie en het verminderen van continuïteitsproblematiek, waardoor de beschikbaarheid van zorg voor jeugdigen beter wordt geborgd. Daarnaast zal de toezichthouder door het vastleggen van de voormelde wettelijke vereisten beter in staat zijn om toezicht te houden op aanbieders van zorg voor jeugdigen en kan zij handhavend optreden als dat nodig is.
Gaat u onderzoeken of de regels voor governance in de jeugdzorg kunnen worden aangescherpt om te voorkomen dat het interne toezicht faalt? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten hebben mogelijkheden om te controleren door sturing bij de contractering, aanbesteding en via toezicht. Tijdens een lopend contract kunnen gemeenten periodieke gesprekken voeren over de hulp en over de wijze van declaratie en facturatie. Dergelijke gesprekken kunnen leiden tot nader onderzoek. De gemeente kan materiële controle inzetten en bij gerede twijfels een fraude onderzoek starten.
Het toezicht is bij de Jeugdwet centraal geregeld via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd die een wettelijke toezichtstaak heeft en aanbieders controleert op kwaliteit. Daarnaast heeft de Jeugdautoriteit een taak op het terrein van de continuïteit van zorg. Beide organisaties kunnen bij hun onderzoek stuiten op onregelmatigheden. De gemeenteraad controleert de jaarrekening van de gemeente die gebaseerd is op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. Het financieel toezicht is transparant met het verplichte Jaardocument dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG.
We werken continue aan verbetering van de wet- en regelgeving. Zie ook het antwoord op vraag 7.
Hoe beoordeelt u het feit dat Compass GGZ geen ondernemingsraad heeft? Zijn er meer zorginstellingen in Nederland met meer dan 50 personeelsleden zonder ondernemingsraad? Zo ja, hoeveel?
Iedere ondernemer die een onderneming in stand houdt met 50 werknemers of meer is verplicht tot het instellen van een ondernemingsraad. In beginsel is ieder filiaal van een winkel of locatie van een instelling een aparte onderneming in de zin van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Per onderneming moet worden bepaald of aan de instellingsgrens van 50 werknemers wordt voldaan. Op grond van artikel 3 lid 1 WOR kan de ondernemer die twee of meer ondernemingen in stand houdt, waarin tezamen in de regel ten minste 50 werknemers werkzaam zijn, besluiten een gemeenschappelijke ondernemingsraad in te stellen, indien dit bevorderlijk is voor een goede toepassing van de wet. Of Compass GGZ aan de instellingsgrens voldoet of in aanmerking komt voor het instellen van een gemeenschappelijke ondernemingsraad is niet aan mij om te beoordelen. Het Ministerie van SZW doet periodiek onderzoek naar de naleving van de Wet op de ondernemingsraden (WOR). Uit het laatste onderzoek (2017) blijkt dat de instellingsgraad dat jaar op 67% lag. Voor de zorgsector ligt dit percentage hoger, namelijk op 89%.
Als er sprake is van een werkgever die niet wil meewerken aan het instellen van een ondernemingsraad, terwijl hij daartoe op grond van de wet wel verplicht is, dan is er een stok achter de deur. Allereerst kan de bedrijfscommissie van de SER om bemiddeling en advies worden gevraagd. Blijft de ondernemer echter in gebreke dan kan iedere belanghebbende de kantonrechter verzoeken om te bepalen dat de ondernemer zijn verplichting nakomt, desnoods op straffe van een boete op basis van de Wet op de economische delicten. Voor het overige is het systeem voor handhaving in de WOR civielrechtelijk en dienen betrokkenen zelf hun rechten af te dwingen.
Op grond van artikel 5 WOR kan de ondernemer aan de SER ontheffing vragen van de verplichting een ondernemingsraad in te stellen, indien er sprake is van bijzondere omstandigheden die een goede toepassing van de WOR belemmeren. Er is zoals in het bericht wordt vermeld door Compass GGZ in januari 2020 inderdaad een verzoek tot ontheffing gedaan, maar deze is later dat jaar weer ingetrokken. Er is uiteindelijk dus geen ontheffing verleend door de SER. Overigens is de SER zeer terughoudend met het verlenen van ontheffing, meestal gaat het om organisaties waar het sociocratisch model wordt gehanteerd.
Hoe beoordeelt u het stelselmatig declareren van meer uren dan het aantal behandeluren door Compass GGZ?
Hier wordt nu door verschillende partijen – NzA, zorgverzekeraars en gemeenten – nader onderzoek naar gedaan.
Deelt u de mening dat de IGJ onderzoek moet doen naar de vermeende declaratiefraude bij Compass GGZ?
Voor wat betreft mogelijke declaratiefraude onder de Zorgverzekeringswet hebben zorgverzekeraars, in hun rol als zorginkopende organisaties en de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) als toezichthouder, hier een rol in.
De IGJ heeft verschillende signalen ontvangen over mogelijke declaratiefraude in relatie tot de kwaliteit van zorg. Deze signalen waren afkomstig van gemeenten, burgers en zorgverzekeraars. Tussen verschillende partijen is contact over deze signalen, ook het Informatie Knooppunt Zorgfraude is hierbij betrokken. Er hebben de afgelopen jaren verschillende onderzoeken plaatsgevonden door gemeenten en zorgverzekeraars. De IGJ is hier op aangehaakt.
De IGJ ziet toe op kwaliteit en veiligheid van zorg. Wanneer zorg niet wordt geleverd maar wel wordt gedeclareerd kan dit gevolgen hebben voor de kwaliteit van zorg. De IGJ ziet hier op toe.
Naar aanleiding van recente signalen over mogelijke declaratiefraude en de kwaliteit van zorg, het opstappen van de raad van commissarissen en de recente publicatie van Follow the Money, heeft de IGJ aanleiding gezien om het gesprek aan te gaan met de afgetreden raad van commissarissen en een nieuw inspectiebezoek te brengen aan deze instelling.
Welke mogelijkheden hebben cliënten van Compass GGZ als zorgverzekeraars geen actie ondernemen na hun melding van declaratiefraude?
Cliënten van Compass GGZ kunnen, als hun zorgverzekeraar geen actie onderneemt, terecht bij het Meldpunt van de NZa bij vermoedens van declaratiefraude2. Ook kunnen cliënten zich wenden tot het Landelijke Meldpunt Zorg van de IGJ3 bij vragen of klachten over de kwaliteit van zorg of jeugdhulp.
Kunnen de drie leden van de raad van toezicht, een psychiater, gemeenteraadslid, en een ambtenaar bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid, aansprakelijk gehouden worden voor het falen van het toezicht ondanks het feit dat zij niet waren ingeschreven in het handelsregister of benoemd door een notaris?
Voor benoeming van commissarissen bij een besloten vennootschap (BV) is op grond van art. 2:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een besluit nodig van de algemene vergadering van aandeelhouders. Inschrijving in het handelsregister of tussenkomst van een notaris is daarvoor geen constitutief vereiste. De raad van commissarissen bij een BV heeft tot taak toezicht te houden op het beleid van het bestuur en op de algemene gang van zaken in de BV en de met die BV verbonden onderneming. De raad moet het bestuur met raad terzijde staan, en de commissarissen moeten zich bij de vervulling van hun taak richten naar het belang van de BV en de verbonden onderneming (artikel 2:250, tweede lid, BW). Indien een commissaris zijn taak niet goed verricht, kan hij tegenover de vennootschap aansprakelijk worden gehouden voor onbehoorlijk bestuur op grond van artikel 2:259 juncto artikel 2:9 BW. Daarnaast kan de onbehoorlijke taakvervulling van een commissaris onrechtmatig zijn jegens derden (artikel 6:162 BW). Of een commissaris daadwerkelijk aansprakelijk is, hangt af van de omstandigheden van het geval. Het is de rechter die de omstandigheden weegt en beslist of de commissaris persoonlijk aansprakelijk kan worden gehouden.
Dragen gemeenten als opdrachtgever van Compass GGZ verantwoordelijkheid om toe te zien op een gezonde governance en voldoende intern toezicht? Zo nee, waarom niet?
Zoals ook in het antwoord op vraag 8 staat, hebben gemeenten instrumentarium om te controleren op rechtmatigheid van declaraties. Hiervoor kan de gemeente materiële controles inzetten en indien aan de orde een fraude onderzoek starten. De gemeente stelt de jaarrekening op die gebaseerd is op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. De gemeenteraad controleert vervolgens de jaarrekening van de gemeente. Het financieel toezicht in handen van accountants is transparant met het verplichte Jaardocument dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG.
Hoe voorkomt u dat iemand zoals deze jeugdzorgdirecteur zonder opleiding, met een strafblad en onder valse titel jarenlang actief kan zijn in de jeugdzorg ondanks het feit dat de IGJ zijn zorginstelling meerdere malen bezoekt?
De inspectie heeft de bestuurder op titelmisbruik aangesproken. In eerste instantie geeft de inspectie een waarschuwing, wanneer zij nogmaals een overtreding constateert, geeft zij een boete.
Wanneer iemand in Nederland is veroordeeld, betekent dit dat Justis voor een bepaalde periode geen Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) kan afgeven voor bepaalde werkzaamheden. Wanneer deze termijn afloopt, kan deze persoon weer een VOG aanvragen en ontvangen.
Hoe gaat u voorkomen dat opnieuw bij een zorginstelling zoals Compass GGZ zowel het interne als het externe toezicht zo kan falen?
Zoals ook in het antwoord op vraag 11 staat hebben gemeenten en zorgverzekeraars de afgelopen jaren verschillende onderzoeken gedaan. De IGJ is op deze onderzoeken aangehaakt. De IGJ heeft eerder al twee bezoeken gebracht aan deze instelling in 2018 en 2019. Naar aanleiding van recente signalen over mogelijke declaratiefraude en de kwaliteit van zorg, het opstappen van de raad van commissarissen en de recente publicatie van Follow the Money, heeft de IGJ aanleiding gezien om het gesprek aan te gaan met de afgetreden raad van commissarissen en een nieuw inspectiebezoek te brengen aan deze instelling. De uitkomsten van dit bezoek zijn nog niet gepubliceerd.
De grote verschillen tussen hoe gemeenten omgaan met de TONK |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat vindt u van het onderzoek door persbureau LocalFocus waaruit blijkt dat de verschillen tussen de hoogte en de duur van de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) sterk verschillen tussen gemeenten?1
Ik heb het artikel met interesse gelezen; de resultaten van de analyse komen overeen met het beeld dat het ministerie krijgt op basis van gesprekken met gemeenten en VNG.
Waarom accepteert u dat er geen gelijke criteria aan de TONK worden gesteld waardoor de woonplaats bepaalt hoeveel steun iemand krijgt in plaats van de financiële situatie?
Er is gekozen om de TONK via het juridische kader van de bijzondere bijstand te laten lopen. Hierdoor kon de TONK snel en zonder wetswijziging starten. Bij het juridisch kader van de bijzondere bijstand hoort dat gemeenten decentrale beleidsvrijheid hebben om te bepalen welke criteria zij hanteren bij de toekenning van de TONK en welk bedrag zij willen toekennen. Dit is ook goed, omdat de omstandigheden tussen gemeenten kunnen verschillen.
Vindt u het eerlijk dat het bijvoorbeeld 4.500 euro steun scheelt of je in Den Haag woont of in buurgemeente Westland? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Gemeenten hebben de beleidsregels voor de TONK opgesteld op basis van een inschatting van de doelgroep die de TONK nodig heeft en op basis van een schatting van de steun die mensen nodig hebben. Daarbij heb ik hen aangespoord ruimhartig met de TONK om te gaan. Onlangs is het bedrag dat voor de TONK beschikbaar is verdubbeld tot € 260 miljoen.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om tussentijds aanpassingen te doen. Een aantal gemeenten past inmiddels de beleidsregels aan om een grotere groep huishoudens met een ruimer bedrag tegemoet te kunnen komen. Ik vertrouw erop dat het college van burgemeester en wethouders van elke gemeente een doordachte beslissing heeft genomen bij het vaststellen van de beleidsregels rondom de TONK.
Denkt u dat 900 euro steun voor de periode van zes maanden in de gemeente Nissewaard en de gemeente Laren daadwerkelijk een oplossing biedt voor bijvoorbeeld zzp'ers die noodgedwongen aanspraak moeten maken op de TONK? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Uit alle gesprekken met gemeenten heb ik de stellige overtuiging dat gemeenten hun uiterste best doen om huishoudens die door Corona (maatregelen) niet meer kunnen voldoen aan hun noodzakelijke lasten te ondersteunen, ofwel door de TONK te verstrekken of door andere vormen van ondersteuning te bieden.
Waarom heeft u geen minimumbedrag afgesproken met de gemeenten? Heeft u de grote verschillen tussen gemeenten tijdens het opstellen van de TONK voorzien?
Zoals ook in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de TONK vormgegeven binnen het juridische kader van de van de bijzondere bijstand. Hierdoor hebben gemeenten eigen beleidsruime bij de invulling van de TONK.
Ik ben dan ook niet verrast dat gemeenten verschillend met de TONK omgaan: dit past bij het karakter van de bijzondere bijstand.
Gemeenten hebben de mogelijkheid om tussentijds aanpassingen te doen. Een aantal gemeenten past inmiddels de beleidsregels aan om een grotere groep huishoudens met een ruimer bedrag tegemoet te kunnen komen. Ik verwacht dat daarmee de verschillen tussen gemeenten kleiner worden.
Bent u bereid om in overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) nadere voorwaarden af te spreken zodat de verschillen tussen gemeenten geminimaliseerd worden?
Er vindt zeer regelmatig overleg plaats met VNG, Divosa en een flink aantal gemeenten. Daarin wordt besproken welke verdere stappen er kunnen worden gezet om de bekendheid en het bereik van de TONK te vergroten en de TONK ruimhartig toe te kennen. Ik betrek de sociale partners, UWV en de landelijke cliëntenraad hierbij. Ook heb ik in een brief en later in een videoboodschap gemeenten bedankt voor hun inzet en opgeroepen om de TONK ruimhartig toe te kennen. Nadere voorwaarden kan en wil ik hierbij niet stellen; dat past niet bij het decentrale karakter van de TONK.
De korte tijd die scholen krijgen om de coronamiljarden uit te geven |
|
René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Scholen krijgen te weinig tijd om coronamiljarden uit te geven»?1
Ja.
Wat vindt u van het signaal van het Onderwijs-OMT dat het beter is om de periode van 2,5 jaar waarin scholen de coronamiljarden moeten besteden te verlengen?
Zoals met uw Kamer in februari is afgesproken, is de looptijd van het Nationaal Programma tweeëneenhalf jaar. Op basis daarvan is in de afgelopen maanden met het onderwijs gewerkt aan de uitvoering van het programma. Veel scholen hebben al een scan gemaakt en zijn gestart met planvorming. Ten behoeve daarvan hebben scholen inmiddels duidelijkheid gekregen over het basisbedrag dat iedere school ontvangt per leerling voor de komende twee schooljaren. Scholen met veel leerlingen met een risico op achterstanden krijgen extra geld.
De discussie over de wens tot structurele middelen, zoals door het Onderwijs-OMT verwoord, valt nadrukkelijk buiten de reikwijdte van wat een demissionair kabinet vermag. Het besluit tot het huidige programma met een looptijd van tweeëneenhalf jaar kon door dit kabinet alleen worden genomen vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van deze pandemie en de effecten die dat op leerlingen heeft.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat vanwege de korte periode waarin scholen het geld moeten besteden en de druk die daarmee gepaard gaat, scholen niet de tijd hebben om uit te zoeken wat de meest effectieve methodes zijn en daarmee het gevaar bestaat dat het geld niet op de meest effectieve wijze wordt ingezet? Zo ja, hoe denkt u scholen hierin te kunnen ondersteunen om te voorkomen dat over 2,5 jaar blijkt dat er nauwelijks resultaat is geboekt met alle miljarden?
Het Nationaal Programma Onderwijs heeft als doel het inhalen van de coronagerelateerde leer- en ontwikkelvertragingen van leerlingen. Het is voor de leerlingen van belang dat dit zo snel mogelijk wordt aangepakt. Om te waarborgen dat scholen kiezen voor effectieve methodes en interventies is er een menukaart met effectieve interventies beschikbaar gesteld. In deze menukaart zijn tevens de voorwaarden voor effectieve toepassing per interventie op hoofdlijnen opgenomen. In de beschikbare praktijkkaarten en de kenniscommunity kunnen scholen hierover meer informatie inwinnen. Daarnaast organiseert OCW ondersteuning voor de scholen via een (telefonische) helpdesk, waarbij ook de mogelijkheid is onderwijskundig advies in te winnen. Ook wordt door OCW gerichte expertondersteuning georganiseerd voor de scholen met extra uitdagingen of andere risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs. Voor een deel wordt hiervoor aangesloten bij bestaande ondersteuningsprogramma’s voor scholen die in opdracht van OCW of door de sectororganisaties worden aangeboden.
Tot slot wordt de uitvoering van het programma gemonitord. Rapportages hierover kunnen de scholen behulpzaam zijn bij het bijstellen van keuzes voor het schoolprogramma.
Bent u het ermee eens dat door de gekozen opzet en snelheid waarmee middelen moeten worden uitgegeven, scholen zich min of meer gedwongen voelen om externe commerciële partijen hun taak over te laten nemen?
Met de motie-Futselaar2 heeft uw Kamer aangegeven waarborgen te willen voor de inzet van commerciële partijen. Over de uitvoering van deze motie hebben we uw Kamer geïnformeerd.3 De regie voor het aanpakken van de coronagerelateerde leer- en ontwikkelvertragingen ligt bij de school. De school kiest daarvoor bewezen effectieve interventies uit de menukaart. Scholen bepalen daarbij op basis van de schoolscan welke interventies uit de menukaart passend zijn voor de situatie van de school en stellen zo een schoolprogramma op. Het kan zijn dat de school voor specifieke delen van het schoolprogramma externe expertise of ondersteuning wenselijk acht, maar dat is niet noodzakelijk. Het team is aan zet bij het maken van dit schoolprogramma en de medezeggenschapsraad moet ermee instemmen. Indien aanvullende ondersteuning wordt gezocht, dient die gericht te zijn op de interventies van de menukaart of de randvoorwaarden die nodig zijn om deze interventies effectief in te zetten. Richting scholen wordt duidelijk gecommuniceerd dat zij zelf de regie nemen en houden en dat het dus niet de bedoeling is om de planvorming of uitvoering in hun geheel uit besteden. Wij vragen ook om verantwoording over de inzet van middelen aan personeel dat niet in eigen loondienst is.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de zogenaamde menukaart waaruit scholen bewezen lesmethodes kunnen kiezen om de achterstanden weg te werken? Is deze al operationeel en zo ja, wordt hier door de scholen al veel gebruik van gemaakt?
De menukaart van effectieve interventies is op 10 mei gelanceerd op de website www.NPOnderwijs.nl. Scholen zijn hier intussen mee aan het werk gegaan.
Bent u op de hoogte van de voortgang van scholen om voor de zomer de achterstanden per leerling in beeld te hebben?
Veel scholen monitoren altijd al de voortgang van hun leerlingen en hebben daardoor ook de vertragingen in beeld. Er is op dit moment nog geen compleet beeld van de stand van zaken op alle scholen. De eerste observaties stemmen positief. Zo heeft de Algemene Vereniging Schoolleiders half mei een peiling gedaan onder schoolleiders. Bij deze «tussenstand» antwoordde bijna driekwart van de ruim 700 respondenten (voornamelijk uit het primair onderwijs) de schoolscan al te hebben uitgevoerd.4
Zoals met uw Kamer afgesproken, vraag ik begin volgend schooljaar bij scholen informatie uit. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer in het najaar.
Wat vindt u van de oproep van zowel het Onderwijs-OMT als eerder ook door de Inspectie van het Onderwijs om de coronamiljarden niet alleen in te zetten om de corona-achterstanden weg te werken, maar ook om het onderwijs structureel te verbeteren vanwege de al vóór corona dalende vaardigheden van leerlingen op de kernvakken als lezen, schrijven en rekenen?
Dat is ook mijn inzet. Het doel van het Nationaal Programma Onderwijs is het herstellen van de door corona veroorzaakte vertragingen op cognitief en sociaal-emotioneel gebied en op het gebied van welbevinden. De manier waarop we hieraan werken zal ook duurzaam effect hebben. Ik denk hierbij onder andere aan de manier waarop scholen de ontwikkeling van hun leerlingen in kaart brengen, en op basis daarvan en van de menukaart met effectieve interventies tot een breed gedragen schoolprogramma komen. Andere maatregelen met duurzame impact zijn het oprichten van een kenniscommunity voor scholen om meer inzicht te krijgen in hoe de interventies in te zetten en het aanbrengen van focus in het curriculum met hulp van SLO.
Herkent u het beeld dat het Onderwijs-OMT schetst dat scholen nog te weinig effectief bewezen methodes gebruiken? Zo ja, hoe denkt u dit te gaan veranderen en zo nee, waarom niet?
Alle scholen moeten voor de inzet van de middelen voor het Nationaal Programma interventies kiezen uit de menukaart van bewezen effectieve interventies. Dit sluit aan bij de motie-Beertema5 die verzoekt om het uitsluiten van interventies die geen bewezen effect hebben op leerwinst en de motie van de leden Kwint en Peters over wetenschappelijk bewezen effectieve leesmethoden.6 In deze menukaart zijn tevens de voorwaarden voor effectieve toepassing per interventie op hoofdlijnen opgenomen. In de beschikbare praktijkkaarten en de kenniscommunity kunnen scholen hierover meer informatie inwinnen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende wetgevingsoverleg Onderwijs en corona Primair en voortgezet onderwijs?
Ja.
Het bericht dat burgers opgejaagd worden en hun privacy wordt geschonden. |
|
Bart van Kent |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Vindt u het getuigen van vertrouwen in de burger dat tot aan iemands afvalpasgebruik toe geregistreerd en gecontroleerd wordt welk gedrag we vertonen?1
Het artikel in De Volkskrant waarnaar u verwijst, ziet op de controle van gemeenten op de naleving van de verplichtingen uit de Participatiewet. Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de rechtmatigheid van de uitkeringen en mogen daarom in individuele gevallen onderzoek doen. Dit onderzoek dient altijd binnen de grenzen van de onderzoeksbevoegdheid uit de Participatiewet en de jurisprudentie plaats te vinden.
Heeft u de proportionaliteit van afvalpasspionage door de rechter laten toetsen? Deelt u de mening dat deze behandeling van mensen beneden alle waardigheid is?
Nee, dat heb ik niet. De door het college genomen beslissingen zijn vatbaar voor bezwaar en beroep door de burger. Het is uiteindelijk aan de rechter om te toetsen of dat in deze casus proportioneel en rechtmatig was.
Klopt het dat het Inlichtingenbureau deze verregaande persoonlijke informatie van en over mensen samenbrengt? Op basis van welke wetten geschiedt dit en welke controle van andere overheidsorganen, zoals de Autoriteit Persoonsgegevens, is hier op?
Nee, dat klopt niet. Het Inlichtingenbureau (hierna: IB) voert een aantal wettelijke taken uit ten behoeve van gemeenten die gebaseerd zijn op artikel 64 van de Participatiewet. Meer specifiek zijn verschillende instanties, zoals het UWV, de Belastingdienst en DUO, op grond van dit artikel verplicht inlichtingen te verstrekken aan de gemeente. Het IB levert informatiediensten aan gemeenten op basis van een wettelijke taak, als omschreven in de artikelen 1 van de Wet SUWI en 5.24 van het Besluit SUWI. Het verstrekken van informatie over gebruik van afvalpassen maakt daar geen deel van uit. De werkzaamheden van het IB zijn in lijn met deze regelgeving intermediair en ondersteunend ten behoeve van de uitvoering van gemeentelijke regelgeving. Zowel de wetgeving als de verwerkingen vallen onder het advies c.q. toezicht van de Autoriteit Persoonsgegevens. Verdere verantwoording legt het IB af aan de Minister van SZW als stelselverantwoordelijke. De bestuurlijke relatie tussen het IB en de Minister van SZW volgt uit de publieke taak van het IB zoals opgenomen in de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (Wet SUWI) en is beschreven in de statuten van de Stichting IB en in het Besluit SUWI (§ 5.7). De taken die het IB heeft in de vorm van informatieverstrekking zijn daarmee onderhevig aan controle door de formele wetgever, via het formuleren van de taken, bevoegdheden en verantwoordelijkheden van het IB. Ik zie er als opdrachtgever op toe dat het IB in lijn met deze wettelijk omschreven taken en bevoegdheden handelt. Er zijn geen aanwijzingen dat in strijd daarmee is of wordt gehandeld.
Verder legt het IB verantwoording af in de vorm van een jaarverslag, accountantscontrole en externe onafhankelijke EDP-audit op de gegevensverwerking (vanuit informatieveiligheidsperspectief).
Waarom is ervoor gekozen om het Inlichtingenbureau vorm te geven via een private stichting? Waarom is het nodig «onafhankelijk van de overheid Nederlandse gemeenten [te verbinden] met andere (overheids)instanties»?2 Welke gevolgen zouden er zijn als deze organisatie niet «onafhankelijk van de overheid» zou zijn?
Bij de oprichting van het IB is met de structuur van een private stichting gekozen voor een duidelijke scheiding tussen beleid, uitvoering en toezicht. De bestuurlijke relatie tussen het IB en de Minister van SZW volgt uit de publieke taak van het IB zoals opgenomen in de Wet Structuur uitvoering werk en inkomen (Wet SUWI), het Besluit SUWI (§ 5.7) en de statuten van de Stichting IB. Het IB is niet onafhankelijk van de overheid, maar maakt daar deel van uit als een rechtspersoon met een wettelijke taak. De stichtingsvorm maakt wel dat de organisatie op enige afstand van het Rijk is gepositioneerd. Hiervoor is destijds gekozen omdat het IB fungeert als informatieknooppunt voor gemeenten.
Wie heeft de eindverantwoordelijkheid voor de acties van het Inlichtingenbureau? Op welke manier kunt u invloed uitoefenen op het beleid en de praktijk van deze organisatie? Kunt u een overzicht geven van alle momenten waarop er door een Minister invloed is uitgeoefend op het handelen van het Inlichtingenbureau en de reikwijdte van hun informatievergaring?
Zoals gezegd verricht het IB feitelijke handelingen op basis van een wettelijke taak. De eindverantwoordelijkheid daarvoor ligt bij het bestuur van de stichting. Voor de taken die het IB in het kader van SUWI heeft, beschik ik als stelselverantwoordelijke over de nodige instrumenten. Een goed voorbeeld is de planning- en controlcyclus die met het IB is afgesproken en waarin ik in de meibrief mijn wensen kenbaar maak en mijn goedkeuring geef aan de uitwerking daarvan in het jaarplan van de stichting. Verder legt het IB verantwoording af in de vorm van een jaarverslag, accountantscontrole en externe onafhankelijke EDP-audit op de gegevensverwerking (vanuit informatieveiligheidsperspectief).
Klopt het dat het Inlichtingenbureau niet reageert op vragen en verzoeken om contact van de pers? Acht u het deel van een goed functionerende democratie wanneer «private» instanties die toegang hebben tot dusdanig veel privéinformatie van Nederlandse burgers weigeren vragen van journalisten te beantwoorden? Wat gaat u hier aan doen?
Nee, dat klopt niet. Het IB heeft met het Ministerie van SZW afgesproken dat de beantwoording van persvragen via de afdeling voorlichting van het Ministerie van SZW verloopt. Uiteraard levert het IB wel een belangrijke inhoudelijke bijdrage aan die beantwoording. Journalisten die per email of via de Servicedesk contact zoeken met het IB worden binnen een zo kort mogelijk termijn teruggebeld door een medewerker van de afdeling communicatie, waarna de betreffende journalist in contact wordt gebracht met de persvoorlichter van het Ministerie van SZW. Dat is in dit geval kennelijk niet goed gelopen.
Klopt het dat het Inlichtingenbureau niet onder de Wet openbaarheid van bestuur valt? Op welke manier kunnen burgers opvragen welke informatie over hen bekend is en misstanden aankaarten? Welke formele bevoegdheid heeft de Nationale ombudsman hier in?
Ja, dat klopt. De Wet openbaarheid van bestuur (Wob) is van toepassing op bestuursorganen. Het IB is geen bestuursorgaan omdat het geen besluiten neemt die op rechtsgevolg zijn gericht, maar alleen feitelijke handelingen verricht om gemeenten te ondersteunen bij de uitvoering van hun taken.
Als een burger inzage of correctie wenst in de gegevens die door het IB worden gekoppeld, dan kan een burger dit uiteraard verzoeken op grond van de AVG bij de gemeente of de desbetreffende bron(organisatie) zoals bijvoorbeeld de RDW. Het is ook mogelijk om contact op te nemen met het Meldpunt Fouten in Overheidsregistraties (MFO). Het MFO helpt burgers, bedrijven en overheidsorganisaties bij het corrigeren van een fout in een overheidsregistratie.
Daarnaast beschikt het IB over een klachtenregeling op basis waarvan (ook) burgers een klacht kunnen indienen over een handeling of bejegening door (medewerkers van) het IB. Bovendien kan een burger specifiek over de verwerking van persoonsgegevens bij iedere verwerkingsverantwoordelijke – per 1 juni 2021 dus ook het IB voor de taken op het terrein van werk & inkomen – inzage en correctie vragen. In de praktijk zullen deze verzoeken worden doorgeleid naar het betreffende college van burgemeester en wethouder, omdat zij het logisch aanspreekpunt zijn voor burgers met betrekking tot hun bijstandsuitkering en de gegevensverwerking die in dat verband plaats vindt.
De taken en bevoegdheden van de Nationale ombudsman zijn vastgelegd in de Wet op de Nationale ombudsman en de Algemene wet bestuursrecht. De Nationale ombudsman bepaalt zelf waar hij onderzoek naar doet en op welke klachten hij ingaat.
Het Inlichtingenbureau stelt zelf dat haar «medewerkers op geen enkele manier bij fraudeonderzoek betrokken zijn» en zij slechts «signalen afgeeft aan gemeenten», heeft u daarbij zicht op hoe gemeenten die «signalen» interpreteren en welke waarde hieraan wordt gehecht? Kunt u uitsluiten dat uitvoeringsdiensten bij gemeenten deze «signalen» toch opvatten als een constatering van fraude?
De signalen die het IB doorgeeft kunnen aanleiding zijn voor nader onderzoek door een gemeente. Het is aan de gemeente om te bepalen hoe zij met die signalen omgaan en de waarde die gemeenten aan de signalen hechten zal per signaal verschillen. Een melding dat een persoon met een bijstandsuitkering in detentie is genomen is een uitsluitingsgrond op grond van de Participatiewet en moet leiden tot stopzetting van de uitkering. Voor veel andere signalen zijn de gevolgen afhankelijk van de nadere onderzoeksbevindingen van de gemeente en de verklaring van de burger.
Klopt het dat het Inlichtingenbureau de uitvoerder was van het Systeem Risico Indicatie (SyRi)? Op welke manier heeft het Inlichtingenbureau de bevoegdheid gekregen om hier algoritmes voor te schrijven? Deelt u de mening dat het schrijven van algoritmes die data analyseren op basis van bepaalde, gekozen, variabelen om daaruit een persoon te selecteren een vorm van fraudeonderzoek is?
Het klopt dat het IB verwerker was voor SyRI. SyRI kon ingezet worden op verzoek van het samenwerkingsverband als genoemd in artikel 64 van de Wet SUWI. De Minister van SZW was verwerkingsverantwoordelijke voor het instrument. Concreet betekende dit dat het IB bij de samenwerkende partners gegevens uitvroeg, deze versleutelde zodat de persoonsgegevens onleesbaar waren (pseudonimiseren) en vervolgens vergeleek met de risico-indicatoren in het algoritme. De uitkomsten van deze vergelijking werden teruggekoppeld en met persoonsgegevens verstrekt aan de Inspectie SZW. Het IB heeft in het kader van SyRI geen algoritmes geschreven en fungeerde dus enkel als informatieknooppunt. Het IB deed zelf geen nader onderzoek en verwijderde de persoonsgegevens na de informatiekoppeling.
Waar ligt voor u de grens met betrekking tot het inbreuk maken op de privacy van inwoners van Nederland? Vindt u daarbij dat mensen in de bijstand minder rechten hebben?
Graag stel ik voorop dat eenieder in Nederland dezelfde (privacy)rechten heeft, ongeacht of iemand gebruik maakt van overheidsvoorzieningen als de bijstand.
De Participatiewet kent wel wettelijke kaders waar bijstandsgerechtigden zich aan moeten houden. Een zekere mate van controle op de naleving is noodzakelijk voor de houdbaarheid van het sociale zekerheidsstelsel in Nederland en zorgt ook voor noodzakelijk draagvlak bij al diegenen die door het betalen van belastingen dit stelsel bekostigen.
Deelt u de mening dat de losgeslagen fraudejacht door de overheid al teveel slachtoffers heeft gemaakt in onder andere het toeslagenschandaal en de Participatiewet?
Allereerst kan ik alleen maar beamen dat het afschuwelijk is wat de gedupeerden in de toeslagenaffaire is overkomen. Dat had nooit mogen gebeuren.
Rechtmatigheidscontrole en in het verlengde daarvan fraudebestrijding blijven echter van belang om maatschappelijk draagvlak te creëren en behouden voor bijstandsuitkeringen. Hierbij dient controle op de naleving plaats te vinden met inachtneming van de Algemene wet bestuursrecht, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en met respect voor de grondrechten van burgers. Zoals u weet ben ik bezig met een herijking van de Fraudewet, zoals aan uw Kamer toegelicht in de brief van 12 november 2020.3
Deelt u de mening dat door het gebruik van ondoorzichtige algoritmes, het wantrouwen in de burger en de gebrekkige financiering van de sociaaladvocatuur er te weinig mogelijkheid is voor burgers om zich te verweren tegen de overheid?
Het gebruik van «ondoorzichtige» algoritmes staat op gespannen voet met de hierboven genoemde algemene beginselen van behoorlijk bestuur, met name het principe van transparantie en equality of arms. Zie onder andere de brief over Transparantie van algoritmes in gebruik bij de overheid.2
Daarnaast noemt u wantrouwen in de burger. Dat is geen houding waarmee de overheid de burger moet benaderen en behandelen. In lijn hiermee is in uw Kamer ook de motie aangenomen dat burgers een sterkere rechtspositie moeten krijgen en dat bij de sociale advocatuur hier ook structureel middelen voor vrijgemaakt moeten worden.4 Het stelsel voor gesubsidieerde rechtsbijstand wordt de komende jaren vernieuwd. De vernieuwing ziet onder andere op betere kwaliteit in het stelsel en op een meer burgergerichte overheid. Er is geen sprake van een bezuiniging. Voor betere vergoedingen voor de sociaal advocatuur is voor 2020 en 2021 € 36,5 miljoen per jaar beschikbaar gemaakt voor een tijdelijke toelage bovenop de basisvergoeding. Ook als we de uitgaven aan rechtsbijstand vergelijken met die in andere landen is geen sprake van gebrekkige financiering. Zo zijn de uitgaven aan gesubsidieerde rechtsbijstand per hoofd van de bevolking in Nederland 2,5 keer zo groot als in België en 3 keer zo groot als in Duitsland.
Deelt u in het licht van de constante stroom aan misstanden en grensoverschrijdingen bij de overheid en door het kabinet de mening dat tot het voltooien van de parlementaire enquête dienstverlening, handhaving en fraudebestrijding er bij overheidsdiensten een stop moet komen op de datahonger en doorgeslagen fraudejacht door de overheid?
Ik ben het met u eens dat datahonger en doorgeslagen fraudejacht niet wenselijk is. Tegelijkertijd weet ik ook dat gegevensverwerking door de overheid noodzakelijk is voor een goede dienstverlening en handhaving. Hetzelfde geldt voor fraudebestrijding, die noodzakelijk is om te voorkomen dat het draagvlak voor sociale zekerheid (of andere systemen waarbinnen gefraudeerd kan worden) zal worden ondermijnd. Daarbij is de overheid vanzelfsprekend gebonden aan beginselen van behoorlijk bestuur, waaronder proportionaliteit en subsidiariteit.
Het bericht ‘Kabinet maakt vertrouwelijke notulen ministerraad openbaar.’ |
|
Laurens Dassen (Volt) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u in het spoeddebat over deze stukken op donderdag 29 april aanstaande aanwezig als bewindspersoon of als fractievoorzitter van het CDA?
Tijdens de formatieperiode kan een demissionair bewindspersoon deze functie combineren met het Kamerlidmaatschap, zoals is bepaald in art. 57 lid 3 van de Grondwet. Juist om deze rolzuiverheid te bewaken, kan uw vraag 4 niet worden beantwoord door het kabinet.
Het debat gaat vandaag over de notulen van de ministerraden, die het kabinet op 26 april jl. met uw Kamer heeft gedeeld. De Ministers van Financiën en voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking hebben in hun rol als leden van het kabinet aan deze ministerraden deelgenomen. De Minister van Financiën zal vanuit deze rol ook deelnemen aan het debat met uw Kamer. De Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking is beschikbaar om deel te nemen aan het debat, mocht deze wens vanuit de Kamer bestaan.
Bent u in het spoeddebat over deze stukken op donderdag 29 april aanstaande aanwezig als bewindspersoon of als fractievoorzitter van D66?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reflecteert u op die dubbele petten in de context van de gevoelige inhoud van het nog te voeren spoeddebat alsook tegen de achtergrond van het actuele gesprek over macht en tegenmacht?
Deze mening delen wij niet. Tijdens de formatieperiode kan een demissionair bewindspersoon deze functie combineren met het Kamerlidmaatschap (art. 57 lid 3 Gw). Dit vraagt wel van betrokkenen dat zij expliciteren vanuit welke hoedanigheid zij spreken, en dat zij als Kamerlid in beginsel niet het woord voeren over onderwerpen die binnen hun portefeuille als bewindspersoon vallen.
Kunt u aangeven of u als fractievoorzitter uw fractie zult voorgaan in de voorbereiding van dit debat waarin onder andere hetgeen u in de rol van Minister wist, niet wist of gezegd hebt, onderdeel van bevraging zal zijn?
Kamervragen worden gesteld aan leden van het kabinet. Vragen die zien op de vergaderingen van Kamerfracties, kunnen niet door het kabinet beantwoord worden en moeten gesteld worden in het Kamerdebat.
Deelt u de mening dat deze vermenging van belangen in de context van dit toeslagenschandaal en – mede daaruit voortvloeiend – de ontstane crisissfeer in de relatie parlement–kabinet, in zichzelf het verschil tussen macht en tegenmacht onzichtbaar maakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke conclusies verbindt u daaraan?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht ‘Nieuwe bouwcrisis dreigt door ‘onwerkbare’ megawet’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Nieuwe bouwcrisis dreigt door «onwerkbare» megawet»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Klopt het dat bij het testen van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) gebleken is dat de wet en het DSO niet goed functioneren en dat daarmee niet voldaan wordt aan de minimale vereisten om de wet uit te kunnen voeren per 1 januari 2022? Zo nee, hoe zit het dan wel? Zo ja, kunt u precies uitleggen welk problemen bij het testen naar voren zijn gekomen?
Er is gebleken dat zowel de landelijk voorziening DSO als lokale systemen op onderdelen nog verbetering dan wel aanvulling behoeven. Gezamenlijk vormen zij het Digitale stelsel Omgevingswet (DSO). Het testen en beproeven van het Digitaal Stelsel Omgevingswet (DSO) vindt op veel plekken plaats. Dit gebeurt zowel centraal (interbestuurlijk) als decentraal (door de overheden zelf). Dat fouten via testen en beproeven aan het licht komen hoort erbij. Testen en beproeven heeft juist de functie om fouten en onvolkomenheden in techniek en processen op te kunnen sporen en ze vervolgens te verbeteren. Dit vindt plaats volgens een iteratief testproces en gebeurt doorlopend op alle niveaus. Centraal en decentraal. De recente BIT- en Gateway adviezen hebben nadrukkelijk gewezen op het belang van adequaat en diepgaand testen en een versteviging van de testaanpak geadviseerd. Die bevindingen zijn opgevolgd in onder meer de testaanpak in het eerste kwartaal 2021. De testen zijn inhoudelijk breder en dieper aangepakt, de testvoorbereiding en -uitvoering is versterkt.
Op centraal niveau worden testen uitgevoerd door het interbestuurlijke acceptatieteam (IBAT). Dit zijn de met de bestuurlijke partners afgesproken en georganiseerde testen. Het IBAT werkt in opdracht van de bestuurlijke partners met voldoende waarborgen voor objectiviteit en onafhankelijkheid. In de uitvoering van testen wordt het daarbij gefaciliteerd door de ontwikkel- en beheerorganisatie van het DSO.
De uitkomsten van de interbestuurlijke ketentesten in het eerste kwartaal 2021 zijn recentelijk gepubliceerd op de website aandeslagmetdeomgevingswet.nl, op grond van de eerdere toezegging hierover2. In de laatste testronde is er door 14 verschillende bevoegd gezagen en 15 leveranciers en in alle drie de ketens van het DSO (vergunningen, vragenbomen en plannen) getest vanuit alle overheidslagen. De uitkomsten van de testen zijn mede aanleiding geweest voor het verplaatsen van de datum van inwerkingtreding met een half jaar naar 1 juli 2022.
Uit deze meest recente testronde volgt de conclusie dat de software steeds beter werkt. Er is geconstateerd dat de komende maanden nog een aantal belangrijke functionaliteiten in de planketen opgeleverd gaan worden, zoals de afwijkvergunning en de downloadfunctie voor omgevingsdocumenten. Daarnaast is uit de testen gebleken dat verbetering van al gebouwde onderdelen nodig is. Dit betreft met name de verbetering van de raadpleegbaarheid van besluiten.
Er zijn in deze testronde 77 bevindingen gedaan, waarvan 30 door leveranciers en 47 door overheden. Hiervan betrof het 62 verstoringen en 15 wensen. Bij afronding van de testronde medio april waren hiervan 32 afgehandeld, 38 nog in behandeling en 7 vervallen.
Tijdens de testronde zijn twee blokkerende bevindingen gedaan in de planketen die belemmerend waren voor de testuitvoering. De eerste betrof een fout in de testdata, waardoor de synchronisatie tussen plannen en vragenbomen tijdelijk moest worden stopgezet. Dit probleem is aan het einde van de testperiode verholpen. De tweede betrof omgevingsbesluiten met een zeer groot aantal geografische objecten die niet geladen konden worden. Hiervoor is een tijdelijke oplossing (fix) doorgevoerd tijdens de test. Momenteel wordt gewerkt aan een structurele oplossing voor dit punt. Meer kwalitatief zijn de belangrijkste bevindingen uit deze testronde:
Een belangrijke aanbeveling is om te bezien hoe deze leveranciers van plansoftware, in aanvulling op het al bestaande ondersteuningsaanbod en binnen marktwerkingkaders, nog intensiever betrokken kunnen worden bij de ontwikkeling van de landelijke voorziening van het DSO, om zo verdere versnelling in hun softwareontwikkeling te bewerkstelligen.
Er moeten samenvattend de komende maanden nog stappen gezet worden om tot een goed werkende landelijk voorziening en werkend DSO-stelsel te komen. In drie van de vier DSO-ketens (vergunningen, samenwerking, vragenbomen) is het beeld in het algemeen positief. In de planketen zijn nog stappen te zetten.
Klopt het dat grote gemeenten in een gezamenlijk overleg de vrees hebben geuit dat hun bouwplannen straks grote problemen zullen ondervinden omdat het DSO niet goed werkt? Zo ja, wat is uw reactie daarop?
De implementatie van de Omgevingswet bereid ik voor samen met de bestuurlijke partners. Uitgangspunt bij de voorbereidingen is dat we samen zorgen voor een zorgvuldige en verantwoorde inwerkingtreding. Een goede start van de Omgevingswet betekent voor de ongeveer 455 bevoegd gezagen en uitvoeringsorganisaties dat de primaire processen van planvorming en vergunningverlening doorgang kunnen vinden. En dat die op tenminste het huidige dienstverleningsniveau kunnen worden uitgevoerd.
Het klopt dat de grote gemeenten zorgen hebben geuit dat bij de overstap van het oude naar het nieuwe stelsel op 1 januari 2022 de planvorming onder druk komt te staan. Dit is ook aan de orde gekomen in rechtstreekse gesprekken met deze gemeenten. In die gesprekken hebben we heel precies gekeken wat zij nodig hebben om op een verantwoorde manier de wet in werking te kunnen laten treden. Bij grote gemeenten is vaak sprake van grootschalige complexe vraagstukken die veel aandacht en capaciteit vragen en waar de inzet van de Omgevingswet en de landelijke voorziening DSO juist zeer gewenst is. Het op dit niveau voorbereiden en inregelen van de inwerkingtreding terwijl de reguliere werkzaamheden ook doorgang moeten vinden vraagt veel aandacht. In de gesprekken is gebleken dat tijdelijke alternatieve maatregelen continuïteit bieden, waardoor planvorming niet stil komt te vallen. Deze maatregelen leiden echter niet tot meer oefen- en inregeltijd.
Een specifiek punt hierbij is dat vrijwel alle gemeenten hierin sterk leunen op hun hun toeleveranciers zoals stedenbouwkundige adviesbureaus. Die partijen zijn daarom ook in de gesprekken betrokken over het pad richting inwerkingtreding, de tijdelijke alternatieve maatregelen en de aanpak.
In mijn brief van 27 mei jl.3 heb ik u geïnformeerd dat ik met de bestuurlijke partners heb geconcludeerd de Omgevingswet op 1 juli 2022 verantwoord in werking kan treden. Dit om ervoor te zorgen dat er voldoende inregel- en oefentijd is voor alle onderdelen van het stelsel. Daarvoor is het wel noodzakelijk dat de laatste minimale functionaliteiten van de landelijke voorziening van het DSO die nodig zijn voor inwerkingtreding uiterlijk oktober 2021 gereed zijn en werken. Bevoegd gezagen hebben weliswaar losse onderdelen van het stelsel – en met name de voor burgers en bedrijven cruciale keten «van aanvraag tot afhandeling» – al kunnen beproeven. Maar het is ook nodig dat bevoegd gezagen dat kunnen met het hele stelsel en met werkelijke content.
Klopt het dat het DSO bestaat uit verschillende systemen die door verschillende leveranciers worden opgeleverd en dat diverse systemen niet goed op elkaar aansluiten? Zo nee, hoe zit het dan wel? Zo ja, kunt u nader toelichten hoe dit zit en waar de problemen precies ontstaan?
Het klopt dat het stelsel DSO bestaat uit een landelijke voorziening (DSO-LV) die communiceert met verschillende lokale systemen die door verschillende leveranciers worden opgeleverd. Gemeenten, provincies, waterschappen, omgevingsdiensten en rijkspartijen gebruiken hun eigen backoffice-systemen voor onder meer vergunningverlening, het publiceren van omgevingsdocumenten en toepasbare regels (formulieren). Er zijn ongeveer 30 leveranciers die software-oplossingen aanbieden aan bevoegde gezagen om aan te sluiten op de landelijke voorziening DSO.
De lokale systemen en landelijke voorziening communiceren met elkaar op basis van standaarden. Daardoor komt een melding of vergunningaanvraag die wordt ingediend via het centrale Omgevingsloket bij de juiste overheidsorganisatie terecht om te worden afgehandeld. En daardoor worden omgevingsbesluiten (zoals omgevingsplan, omgevingsverordening, enzovoort) getoond op de digitale kaart. Samen vormen ze het Digitale Stelsel Omgevingswet (DSO).
Het opleveren van centrale en decentrale software en het inrichten en aansluiten daarvan, gaat gepaard met testen en beproeven. Daarbij komen zaken aan het licht die verbeterd of aangepast moeten worden. Op dit moment is de landelijke voorziening nog niet geheel afgebouwd op het noodzakelijke niveau voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet. Ook zijn sommige leveranciers van lokale systemen nog aan het ontwikkelen en/of hun software aan het uitleveren. Hoewel veel onderdelen van het DSO-LV inmiddels opgeleverd en zelfstandig getest zijn, kan de werking in samenhang met decentrale systemen hierdoor nog niet op alle vlakken getest worden. Het testen van DSO-LV in samenhang met lokale systemen zal daarom ook de komende periode stevig worden voortgezet en verder worden verdiept met die onderdelen die nog opgeleverd worden.
In een dergelijke situatie van ketenafhankelijkheid is het eerder regel dan uitzondering dat systemen van verschillende partijen in eerste instantie niet naadloos op elkaar aansluiten. Zeker in een situatie zoals deze, waar voor de onderlinge gegevensuitwisseling uitgebreide standaarden nodig zijn. Om de keten te laten functioneren is het nodig om uitgebreid en frequent te testen en goede documentatie en ondersteuning te leveren. Ook is onderlinge transparantie nodig in planning van oplevering van lokale software en de landelijke voorziening. En dat is wat we nu doen.
Om goed met deze afhankelijkheden om te gaan is de inzet en samenwerking van vele partijen nodig. Mede op grond van de aanbevelingen uit het BIT-advies en beide Gateway Reviews uit 2020 is de aanpak op tal van aspecten geïntensiveerd. Er is sinds begin 2020 al veel extra ondersteuning ingericht voor leveranciers en bevoegd gezagen. Ik blijf op verschillende niveaus in continue dialoog met alle partijen om knelpunten op te lossen en waar nodig de ondersteuning verder te verstevigen. Inwerkingtreding op 1 juli 2022 geeft voldoende tijd voor alle partijen om alle noodzakelijke stappen goed te kunnen doorlopen.
Klopt het dat gemeenten moeizaam bij landelijke systemen kunnen? Zo ja, hoe komt dit? Zo nee, wat is volgens u de oorzaak dat gemeenten dit wel als probleem ervaren?
De suggestie dat gemeenten moeilijk bij de landelijke systemen kunnen herken ik niet. Het DSO-LV biedt al een groot scala aan mogelijkheden voor zowel leveranciers als eindgebruikers om gegevens uit het DSO op te halen. DSO-LV biedt ten eerste een aantal functies via de website gericht op eindgebruikers zoals:
Het DSO is daarnaast ontworpen als een open stelsel zodat overheden en hun leveranciers er juist makkelijk bij kunnen met eigen systemen. Dat betekent dat het stelsel onder andere gebruik maakt van open overheidsbrede standaarden en open data. ICT-leveranciers kunnen met hun systemen aansluiten op de services van het digitaal stelsel en zo bijdragen aan het stelsel. Alle data en systeemkoppelingen van het DSO worden ontsloten door middel van zogenaamde application programming interfaces (API’s). Voor koppelingen tussen overheden onderling, met bedrijven maar ook met applicaties waar burgers gebruik van kunnen maken. Een specifiek punt van de landelijke voorziening DSO is het beschikbaar komen van de zogenaamde «downloadfunctie» voor omgevingsbesluiten. Hiermee kunnen gemeenten of hun toeleveranciers, zoals stedenbouwkundige adviesbureaus, informatie in bulkvorm overhalen naar lokale (plan)systemen. De eerste versie hiervan wordt op het eind van het 2e kwartaal 2021 opgeleverd en de volledige versie een kwartaal later.
Voor alle overheden en hun softwareleveranciers is een ontwikkelaarsportaal ingericht als centrale plek voor alle technische (aansluit)informatie. Het ontwikkelaarsportaal is raadpleegbaar via https://aandeslagmetdeomgevingswet.nl/ontwikkelaarsportaal/. Het ontwikkelaarsportaal omvat naast alle documentatie en actuele informatie over onderhoud en storingen ook het API-register van het DSO.
In de beantwoording van vraag 4 heb ik uiteengezet dat voor een werkende keten de landelijke voorziening, lokale systemen en de verbinding tussen beiden nodig zijn. De standaarden waaraan beide kanten van de keten moeten voldoen zijn vastgesteld en bekend. Om gegevensuitwisseling ook te kunnen laten plaatsvinden moeten deze zowel aan de lokale als aan de centrale kant in de software geïmplementeerd zijn. De reden dat gemeenten (of hun toeleveranciers) dit benoemen als «moeilijk bij landelijke systemen komen» kan ermee te maken hebben dat de markt voor lokale software die aansluit op het genoemde «open stelsel» nog in ontwikkeling is en nog niet voor alle behoeftes al pasklare oplossingen zijn ontwikkeld in de markt.
Klopt het dat de ondersteunende database een fragmentarische vergaarbak van informatie is geworden? Kunt u aan de hand van concrete voorbeelden toelichten wat de mogelijke problematische gevolgen hiervan kunnen zijn?
Het beeld van een ondersteunende database die een grote fragmentarische vergaarbak van informatie is geworden herken ik niet. Het DSO is juist in het verlengde van de Omgevingswet ontworpen4 als een als een coherent en samenhangend stelsel met verschillende gegevensverzamelingen, zoals omgevingsbesluiten, vergunningen, vragenbomen en samenwerkingen die met elkaar in verband staan. Dit is juist één van de grote vernieuwingen ten opzichte van de huidige landelijke voorzieningen Omgevingsloket Online (OLO), Activiteitenbesluit Internet Module (AIM) en Ruimtelijkeplannen.nl) die nu geheel los van elkaar functioneren.
In technisch opzicht is het DSO niet één database, maar een stelsel van gekoppelde centrale en decentrale ICT-voorzieningen, waarbij de afspraken over de wijze van gegevensuitwisseling vastliggen in standaarden en architectuurafspraken. Dit vraagt wel doorlopend afstemming tussen alle partijen om de inhoudelijke samenhang tussen de verschillende gegevensverzamelingen te bewaken en het vraagt ook zorgvuldigheid in het beheren van de gegevens en kennis en ervaring in de toepassing. Een concreet voorbeeld daarvan is de consistentie tussen vragenbomen en juridische regels waar deze op gebaseerd zijn.
Klopt het dat er problemen zijn met het wijzigingen van bestemmingsplannen die eenmaal bij de systemen ingediend zijn? Is het waar dat wanneer bestemmingplannen opnieuw worden ingediend er vrees bestaat dat deze (nieuwe versies van de) bestemmingsplannen niet rechtsgeldig zijn? Zo ja, hoe komt dit? Kunt u de juridische context met betrekking tot de rechtsgeldigheid nader toelichten?
Er is voorzien in overgangsrecht voor de omzetting van bestemmingsplannen naar omgevingsplannen. Bij inwerkingtreding worden de geldende bestemmingsplannen van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan (het zogenoemde tijdelijk deel van het omgevingsplan). Alle gemeenten hebben daarmee op het moment van inwerkingtreding een rechtsgeldig omgevingsplan. Gemeenten hebben vervolgens tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip (2030) de gelegenheid om het tijdelijk deel van het omgevingsplan in overeenstemming te brengen met de eisen van het nieuwe stelsel. Ook dit is overgangsrechtelijk geregeld. De rechtsgeldigheid van bestemmingsplannen is onder de Omgevingswet dus goed geborgd.
Vanaf het moment van inwerkingtreding moeten omgevingsplannen kunnen worden gewijzigd, bijvoorbeeld in verband met nieuwe gebiedsontwikkelingen. Die zullen moeten voldoen aan de eisen van het nieuwe stelsel. Dat geldt ook voor de eisen voor de digitale ontsluiting. Voor gevallen waarin gemeenten nog niet kunnen werken volgens de nieuwe publicatiestandaard (STOP-TPOD) zal er een overgangsrechtelijke voorziening zijn om gedurende een jaar na inwerkingtreding gebruik te maken van de bestaande IMRO-standaard. Gebiedsontwikkeling komt zodoende niet op het kritisch pad en daardoor krijgen gemeenten de kans zich het omgevingsplan verantwoord eigen te maken en te leren.
In combinatie met de latere datum van inwerkingtreding van 1 juli 2022 moet dit gemeenten in staat stellen om bij de invoering van de Omgevingswet voor de rechtsgeldige publicatie te zorgen. Tegen besluiten tot wijziging van het omgevingsplan staat beroep open. Dit betreft de daarin opgenomen wijziging van het omgevingsplan, niet de onderdelen van het omgevingsplan die niet door het besluit worden geraakt.
Klopt het dat de gemeente Amsterdam er niet in slaagde om bij een test een «simpele klus» tot een goed einde te brengen? Kunt u toelichten hoe dit kan? Zijn er meer gemeenten waar dit probleem zich bij het testen heeft voorgedaan?
Er vinden zowel centraal georganiseerde/interbestuurlijke als decentrale testen met het DSO plaats. In de beantwoording van vraag 2 heb ik al meer toegelicht over de testopzet. Naar aanleiding van het BIT-advies en de Gateway review is het testen in de afgelopen periode geïntensiveerd.
In de beantwoording op vraag 2 is ook ingegaan op de resultaten en bevindingen uit de laatste testronde in het eerste kwartaal 2021. De testen zijn ingericht om op tijd de verbeterpunten te vinden, zodat deze kunnen worden opgepakt voordat het systeem in gebruik wordt genomen. Het is dus heel goed mogelijk dat gedurende testperiode er zich bij gemeente Amsterdam een dergelijk issue heeft voorgedaan.
Zover dit uit de berichtgeving in de media is af te leiden, betrof de aangehaalde «simpele casus» een test in de vergunningketen, daarin ondersteund door vragenbomen en onderliggende juridische regels. Uit de uiteindelijk in IBAT-verband gerapporteerde informatie blijkt dat het gelukt is deze casus uit te voeren. In de meldingenregistratie van het IBAT-team en beheerorganisatie zijn geen verdere openstaande meldingen van andere gemeenten bekend die betrekking hebben op de genoemde casus. Het algemene beeld over de DSO-onderdelen vergunningen, vragenbomen en samenwerkingsruimte is vrij positief, terwijl het beeld over planketen nog meer gemêleerd is5.
Verder blijkt in de praktijk dat bevindingen uiteenlopende oorzaken kunnen hebben. Als een testgeval niet lukt kan dit liggen aan DSO-LV, decentrale software, of de gebruikte testcontent. Daarom is het zaak per bevinding secuur te kijken waar de oorzaak van de bevinding ligt. In de evaluatie van de laatste testronde is geconstateerd dat nog niet door alle deelnemende partijen bevindingen consequent worden gemeld. De afspraken hierover zijn daarom recentelijk verder aangescherpt. Dit is van belang om scherp zicht te houden op wat door wie getest wordt, welke bevindingen zijn gedaan. Juist om precies te kunnen achterhalen wat de oorzaken zijn en welke oplossingen hierbij horen.
Deelt u de mening van gemeenten dat grootschalige woningbouw na invoering van de Omgevingswet per 1 januari 2022 mogelijk stil dreigt te vallen omdat het stelsel niet goed functioneert? Zo nee, waarom niet?
Voor het realiseren van (grote) woningbouwprojecten kan het noodzakelijk zijn het bestemmingsplan te wijzigen (onder de Omgevingswet: omgevingsplan wijzigen). De zorg vanuit gemeenten was dat de techniek hiervoor nog onvoldoende zou werken op het beoogde moment van inwerkingtreding en de uitvoerende processen nog onvoldoende zouden zijn ingeregeld.
In de beantwoording van vraag 7 is aan de orde gekomen hoe gemeenten in de continuïteit van hun gebiedsontwikkeling en de daarop betrekking hebbende planvorming kunnen voorzien. In het geval dat gemeenten nog niet kunnen voldoen aan de nieuwe publicatiestandaard (STOP-TPOD), is er een aanvullende overgangsrechtelijke voorziening om als tijdelijk alternatief gebruik te maken van de bestaande IMRO-standaard. Dat zorgt er voor dat belangrijke processen altijd doorgang kunnen vinden. Deze voorziening is beschikbaar gedurende een jaar na inwerkingtreding. Daarnaast is de datum van inwerkingtreding met zes maanden verschoven. Dit moet gemeenten in staat stellen om bij de invoering van de Omgevingswet voor de rechtsgeldige publicatie te zorgen, waardoor er voor de grootschalige woningbouw geen hinder ontstaat.
Kunt u alle interne stukken (verslagen van gesprekken, brieven, memo’s etc.) waarin de stand van zaken betreffende de invoering van de Omgevingswet en het DSO besproken zijn met de Kamer delen? Zo nee, waarom niet?
De beantwoording van deze vraag over het verstrekken van de gevraagde stukken vergt meer tijd. Ik zal Uw Kamer zo spoedig mogelijk van een antwoord op deze vraag voorzien.
Wat is volgens u de oplossing om de in het artikel geschetste problemen met de Omgevingswet en het DSO op te lossen? Acht u de oplossingen haalbaar in de nog resterende periode tot de geplande inwerkingtreding?
In de beantwoording van de voorgaande vragen zijn de geschetste problemen en oplossingen uitgebreid aan bod gekomen. Hoofdzaak voor mij en de bestuurlijke partners is dat inwerkingtreding van de Omgevingswet een mooie innovatie, maar ook een complexe opgave is die we op een zorgvuldige en verantwoorde manier plaats laten vinden. Daarin bewegen 455 bevoegde gezagen en uitvoeringsorganisaties en alle partijen die hen daarin ondersteunen richting de gezamenlijk geformuleerde ambities. Om ervoor te zorgen dat al deze partijen in alle ketens in samenhang werken, is interbestuurlijk afgesproken om meer tijd te nemen voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet, namelijk tot 1 juli 2022.
Wat gaat u precies doen om ervoor te zorgen dat het nieuwe wettelijk stelsel wel op een ordentelijke wijze per 1 januari 2022 inwerking kan treden? Bent u bereid om voordat definitief besloten wordt of het DSO klaar is voor invoering het Adviescollege ICT-toetsing een finaal advies over het DSO te laten geven? Zo nee, waarom niet?
Kunt u een overzicht geven van de in uw brief van 8 april jl. genoemde 26 overheden die nog niet aangesloten zijn op de landelijke voorziening van het DSO?
Inmiddels is het aantal overheden dat nog niet is aangemeld voor de koppeling voor vergunningen en meldingen gedaald naar 17 organisaties. Deze informatie komt beschikbaar via de aansluitmonitor. De aansluitmonitor geeft per organisatie de status weer voor het aanmelden voor aansluiten, het realiseren van de aansluiting en het daadwerkelijk gebruiken van de aansluitingen. Via de kaartjes op de website vindt u de meest actuele informatie.8 Deze informatie wordt wekelijks geüpdatet via de website van het programma.
Is er extra budget nodig om een ordentelijke invoering op 1 januari 2022 te garanderen? Zo ja, hoeveel budget betreft dit? Zo nee, zijn er voorziene situaties denkbaar dat er de komende maanden toch alsnog extra budget nodig is?
Het verschuiven van de inwerkingtreding met een half jaar is een situatie die budgettair niet was voorzien. In het eerder aan uw Kamer toegezonden Integrale Financiële Beeld (IFB) heb ik uiteengezet wat de betekenis was van het eerdere uitstel van 1 januari 2021 naar 1 januari 2022. Het ging daarbij om een bedrag van 65 à 89 miljoen Euro. Evident is dat het verschuiven van de inwerkingtredingsdatum van 1 januari naar 1 juli 2022 ook financiële impact heeft op de bevoegde gezagen en het Rijk.
Verwachting is dat de financiële consequenties voor de bevoegd gezagen zullen bestaan uit extra implementatiekosten, het langer overeind houden van bestaande ICT-voorzieningen naast het treffen van tijdelijke alternatieve maatregelen. Voor mijn ministerie en de bestuurlijke partners gaat het om het langer in de lucht houden van de programmaorganisatie en de bestaande, landelijke systemen, en het ondersteunen van tijdelijke alternatieve maatregelen. De kwantitatieve berekeningen voor alle bevoegde gezagen en BZK, en de koepels worden op basis van de financiële afspraken meegenomen in de geplande financiële evaluatie van 2022.
Naast de financiële impact van het uitstel kost ook de ontwikkeling van het DSO-LV meer tijd en geld dan aanvankelijk voorzien. Dit heeft met name te maken met de complexiteit van de zogenaamde «planketen». Ook is het realiseren en implementeren van plansystemen bij lokale overheden hierdoor vertraagd, wat indirect leidt tot kosteneffecten van uitstel.
De kosten zijn tot 2020 geabsorbeerd door de risicoreservering bij het Ministerie van BZK grotendeels uit te nutten. Aan de ontwikkeling van het DSO liggen immers bestuurlijke afspraken ten grondslag over de functionaliteit, het moment van gereedkomen en financiering. BZK draagt, conform interbestuurlijke afspraken, de investeringskosten van het zogenaamde basis- en inwerkingtredingsniveau en de landelijke implementatieondersteuning. De medeoverheden dragen hun eigen transitiekosten om hun systemen aan te passen en aan te laten sluiten op het DSO. De beheerkosten van het DSO worden door medeoverheden en Rijk gezamenlijk opgebracht conform een in bestuursakkoord 2015/2016 vastgelegde verdeelsleutel.
Naar aanleiding van het BIT-advies en Gateway Review van eind 2020 zijn de kosten van het DSO opnieuw geraamd. Daaruit is naar voren gekomen dat het oorspronkelijke budget van € 142,0 mln niet toereikend zal zijn. Binnen het kabinet wordt momenteel onderzocht hoe deze meerkosten gedekt kunnen worden.
Heeft u nog steeds net zoveel vertrouwen als tijdens het notaoverleg over de Omgevingswet, gehouden op 25 november 2020, dat het DSO tijdig gereed is? Zo ja, waar baseert u dat vertrouwen op?
Inmiddels is duidelijk dat meer tijd nodig is om zorgvuldig en verantwoord van start te gaan met de Omgevingswet. Met de bestuurlijke partners heb ik de conclusie getrokken dat 1 juli het beste moment is. De komende tijd worden de laatste functionaliteiten van de landelijke voorziening van het DSO afgerond die nodig zijn voor inwerkingtreding. Die moeten uiterlijk in oktober 2021 gereed zijn en werken. Daarnaast moet de landelijke voorziening goed werken in samenhang met lokale systemen en moet er voldoende tijd zijn voor het oefenen en inregelen door overheden. Met inzet van de daarvoor beschikbare instrumenten en in direct contact met de mensen die het moeten doen in het land en de bestuurlijke partners, houden we gezamenlijk continu de vinger aan de pols om te bezien of we de voortgang maken die we beogen.
Kunt u garanderen dat grote bouwprojecten vanaf 1 januari 2022 niet stil komen te liggen vanwege een niet goed functionerende Omgevingswet dan wel een niet goed functionerend DSO? Zo ja, waarop baseert u die garantie? Zo nee, waarom niet?
De bestuurlijke partners maar ook bijvoorbeeld VNO-NCW en MKB-Nederland hebben kenbaar gemaakt dat ze staan te springen om voor grote bouwopgaven gebruik te kunnen maken van de Omgevingswet. In de beantwoording van eerdere vragen over de continuïteit van de bouwprojecten heb ik uiteengezet hoe het overgangsrecht bevoegd gezagen voorziet in mogelijkheden om hiermee om te gaan. Kortheidshalve verwijs ik daarnaar.
Het werkend krijgen van het gehele stelsel van de Omgevingswet is een gezamenlijke verantwoordelijkheid, omdat er gewerkt wordt in ketens en overheden daarmee van elkaar én van derden afhankelijk zijn. Dit onderstreept het belang van extra oefentijd om alle partijen en systemen goed te laten werken. Daartoe is inmiddels besloten. Dit is een punt dat ik met de bestuurlijke partners steeds heb benadrukt: we doen dit samen, ieder vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid. Voor een verantwoorde inwerkingtreding is het daarom noodzakelijk dat we er gezamenlijk voor zorgen dat iedereen momentum blijft houden. We hebben met elkaar afgesproken dat we samen de voortgang scherp in de gaten houden van alle elementen die ervoor zorgen dat er een werkend stelsel ontstaat. Met de bestuurlijke partners hanteer ik als uitgangspunt dat de inwerkintreding op een verantwoorde manier moet plaatsvinden.
Wat is de uiterste datum waarop definitief besloten kan worden om de Omgevingswet per 1 januari 2022 in te voeren of om de invoering opnieuw uit te stellen? Kunt u een actuele nauwkeurige planning geven van de nog te zetten stappen vanaf nu tot de invoering van de Omgevingswet en kunt u ook het overzicht van het zogenoemde Kritieke pad van de vijf minimale eisen voor de invoering zoals u dat op 26 februari jl. aan de Kamer deed toekomen actualiseren?
De invoering van de Omgevingswet met het digitale stelsel is van veel factoren en partijen afhankelijk. In mijn brief van 26 februari jl. over het kritieke pad naar inwerkingtreding heb ik de planning gedetailleerd uiteengezet9. Zodra wij met de bestuurlijke partners een geactualiseerde planning hebben opgesteld die gericht is op de nieuwe inwerkingtredingsdatum zal ik u hierover informeren.
Met uw Kamer voer ik intussen graag het debat met u over de verantwoorde invoering van de Omgevingswet, zodat we samen kunnen zorgen dat de wet op de nu beoogde datum in werking kan treden en dat er een half jaar voor inwerkingtreding definitieve duidelijkheid is zodat iedereen daarvan uit kan gaan. Klip en klaar is gebleken dat de uitvoeringspraktijk die duidelijkheid nodig heeft om verantwoord van start te kunnen gaan. Dit helpt hen om de transitieaanpak vorm te geven en om investeringsbeslissingen verantwoord in te richten.
Wat is de actuele stand van zaken van het «plan-B» (in uw brief van 8 april jl. omschreven onder het kopje Werkende ketens en tijdelijke alternatieve maatregelen) voor het geval de Omgevingswet wordt ingevoerd en onverhoopt toch blijkt dat het stelsel niet goed functioneert en bijvoorbeeld bouwprojecten vanwege het niet functioneren van het stelsel stil komen te liggen? Zo ja, hoe ziet dit «plan-B» eruit? Zo nee, waarom niet?
Tijdelijke alternatieve maatregelen zijn met het oog op inwerkingtreding per 1 januari 2022 door de bestuurlijke partners en mij uitgewerkt en besproken met bevoegde gezagen, (software)leveranciers en stedenbouwkundige (advies)bureaus. De beschikbaarheid van deze tijdelijke alternatieve maatregelen draagt bij aan het verzekeren van de continuïteit van dienstverlening, maar vormen geen vervanging van het DSO-LV.
De meeste maatregelen liggen in het verlengde van het overgangsrecht10. Ze bieden individuele bevoegde gezagen naast de zogenaamde «hoofdroute» via het DSO-LV, tijdelijk een alternatieve route wanneer het realiseren van een mijlpaal onder druk komt te staan, of een (lokaal) systeem nog niet beschikbaar is. Het volgen van de hoofdroute leidt tot een goed werkend stelsel en alle inzet van alle partijen is daarop gericht. In de beantwoording van vragen 7 en 9 is aangegeven hoe in het verlengde van het overgangsrecht een bevoegd gezag maatregelen kan treffen ten behoeve van bijvoorbeeld hun urgente gebiedsontwikkeling.
Uit de verkenning en uitwerking is gebleken dat de tijdelijk alternatieve maatregelen echter niet wezenlijk minder inregeltijd of meer oefentijd opleveren met het nieuwe stelsel en alle betrokken partijen in de hele keten. Bijvoorbeeld het treffen van technische maatregelen die ervoor zorgen dat een bevoegd gezag een «overbruggingsmogelijkheid» heeft totdat het zelf over de mogelijkheden beschikt, of het inrichten van een serviceorganisatie. Deze maatregelen geven vooral meer handelingsperspectief in het geval zich tegenvallers voordoen, maar niet meer oefentijd. Het betekent dat we de implementatieaanpak vol doorzetten, op onderdelen aanvullen en de bevoegde gezagen met hun leveranciers blijven ondersteunen om zo snel mogelijk aan te sluiten en in te regelen. Inwerkingtreding per 1 juli 2022 geeft alle partijen uiteraard ook meer tijd hun activiteiten af te ronden en vermindert daarmee de directe noodzaak tot het inzetten van de tijdelijke maatregelen. Verwachting is niettemin dat ze voor sommige bevoegde gezagen wel nodig zullen zijn.
Met de bestuurlijke partners heb ik daarom afgesproken dat de tijdelijke alternatieve maatregelen een half jaar voor inwerkingtreding ingeregeld en gereed zijn om mee te oefenen.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja
Het bericht dat het kabinet de notulen van de ministerraad die eerder naar de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag zijn gegaan openbaar maakt. |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
![]() |
Wat is de reden dat het kabinet de openbaarmaking van de notulen van de ministerraad beperkt tot de notulen die eerder naar de POK zijn gestuurd?1
Het kabinet benadrukt dat het vertrouwelijk beraadslagen in de ministerraad voor de bestuurbaarheid van Nederland op de lange termijn van cruciaal belang is, vanwege de functie van de ministerraad binnen het gehele staatsbestel. De beraadslagingen van de ministerraad vormen binnen dit bestel het schakelpunt tussen de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel. Voor het ordentelijk verloop van besluitvormingsprocessen en voor de kwaliteit van besluiten is het van groot belang dat alle relevante invalshoeken in de beslotenheid van de ministerraad aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de notulen van de ministerraad geldt dat openbaarmaking daarvan tot gevolg zou hebben dat meningen van individuele bewindspersonen naar buiten komen, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in gevaar zou komen. Om deze redenen worden de notulen standaard voorzien van de rubricering staatsgeheim, zeer geheim.
Het eindrapport van de ondervragingscommissie is voor het kabinet aanleiding geweest de meest vergaande politieke consequentie te trekken door het aanbieden van zijn ontslag. Daarmee is het kabinet sedertdien demissionair en heeft het een beperkt politiek mandaat. Het kabinet heeft de opdracht om datgene te doen wat in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk is. Dit impliceert in ieder geval dat het demissionaire kabinet al hetgeen nodig is voor de bestrijding van de coronacrisis, de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog, moet kunnen doen. Er is daarom juist nu belang bij bestuurlijke slagkracht voor het demissionaire kabinet op basis van vertrouwen. Het kabinet stelt bovendien vast dat deze informatie reeds met de parlementaire ondervragingscommissie is gedeeld en het kabinet als gezegd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de ondervragingscommissie zijn ontslag heeft aangeboden.
In het licht van dit samenstel van factoren zet het kabinet de zeer uitzonderlijke stap door ten aanzien van de eerder door de parlementaire ondervragingscommissie gevorderde notulen eenmalig af te wijken van de regel dat notulen niet openbaar worden gemaakt. In deze unieke situatie heeft het kabinet unaniem besloten tot openbaarmaking van alle notulen die aan de Parlementaire ondervragingscommissie zijn verstrekt. Het kabinet verstrekt daarbij zowel de geanonimiseerde als de niet-geanonimiseerde notulen, inclusief de P-notulen. Andere dan voorgenoemde notulen worden niet openbaar gemaakt.
Is het kabinet voornemens om ook de P-notulen (persoonlijke notulen) van die betreffende ministerraden openbaar te maken? Zo nee, waarom niet en kunt u per P-notulen (persoonlijke notulen) beargumenteren waarom de inhoud hiervan niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht maken met de data van alle ministerraden vanaf 1 januari 2018 t/m heden waarin is gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire en dat overzicht bij de beantwoording van deze vragen naar de Kamer sturen?
Op de volgende data is tot op heden in de ministerraad gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire:
Kunt u van al die ministerraden van 1 januari 2018 t/m heden, waarin is gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire, de notulen openbaar maken? Zo nee, kunt u per ministerraad waar de kinderopvangtoeslagaffaire is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u van al die ministerraden van 1 januari 2018 t/m heden, waarin is gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire, de P-notulen (persoonlijke notulen) openbaar maken? Zo nee, kunt u per ministerraad waar de kinderopvangtoeslagaffaire is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht maken met de data van alle ministerraden vanaf 1 november 2019 t/m 1 september 2020 waarin is gesproken over de tijdlijn waar de motie-Omtzigt c.s. om vraagt? Zo nee, waarom niet?
In de notulen van 15 en 22 november 2019 wordt gesproken over de tijdlijn waar de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 302, nr. 21) om vraagt. Deze notulen zijn openbaar gemaakt.
Kunt u van al die ministerraden vanaf 1 november 2019 t/m 1 september waar de tijdlijn wordt besproken de notulen openbaar maken? Zo nee, kunt u dan per ministerraad waar de tijdlijn is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u van al die ministerraden vanaf 1 november 2019 t/m 1 september 2020 waar de tijdlijn is besproken de P-notulen (persoonlijke notulen) openbaar maken? Zo nee, kunt u dan per ministerraad waar de tijdlijn is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor maandag 26 april 2021 om 10 uur?
Ja.
Bent u bekend met het bericht dat Iran is verkozen als lid van de Commissie voor de Status van de Vrouw (CSW) van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC)?1
Ja
Bent u het eens dat, gezien de ongelijkwaardige positie van vrouwen in het land, het misplaatst en onterecht is dat Iran nu zitting heeft in een commissie die tot doel heeft vrouwenrechten te beschermen?
Nederland is kritisch op het trackrecord van Iran wat betreft vrouwenrechten. De Nederlandse zorgen over vrouwenrechten in Iran zijn welbekend, en Nederland deelt deze zorgen met regelmaat zowel publiekelijk als in bilaterale gesprekken met Iran.
Klopt het dat de stemming geheim was, maar dat desondanks uit de uitslag kan worden opgemaakt dat tenminste vier van de 15 EU/westelijke landen in de Economische en Sociale Raad voor de toetreding van Iran tot de Commissie hebben gestemd?
Omdat de stemmingen geheim waren, is niet bekend hoe de ECOSOC-leden hebben gestemd. Wel is bekend dat 43 van de 53 bij de stemming aanwezige ECOSOC-leden voor de kandidatuur van Iran hebben gestemd. Er zitten momenteel 13 landen van Western European & Others Group (WEOG) in de ECOSOC, waarvan 7 EU-lidstaten, waaronder Nederland.
Heeft Nederland voor of tegen gestemd en waarom?
Nederland doet in het openbaar geen uitspraken over stemgedrag bij geheime stemmingen, omdat landen moeten kunnen rekenen op de vertrouwelijkheid van hun uitgebrachte stem en Nederland de afspraken daarover niet eenzijdig kan schenden. Bij het bepalen van de stempositie, weegt de mensenrechtensituatie in een land altijd sterk mee, zo ook in dit geval. Zie verder de vertrouwelijke bijlage2 die is meegestuurd met deze antwoorden.
Het bericht dat de politietop luxe vluchten boekt |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het ongepast is dat hooggeplaatste politiefunctionarissen luxe vluchten boeken terwijl economy de standaard is? Zo nee, waarom niet?1
Het sinds medio 2016 geldende dienstreisbeleid van de politie is dat politiemedewerkers bij vliegreizen binnen Europa economy class reizen en bij vliegreizen buiten Europe economy comfort class. Het bevoegd gezag kan evenwel toestemming geven voor het reizen in business class als daarvoor een gegronde reden is. Van een gegronde reden is bijvoorbeeld sprake als de politiemedewerkers direct na aankomst een belangrijke zakelijke bespreking heeft, of als de politiemedewerker deel uitmaakt van een (buitenlandse) delegatie en andere delegatieleden business class reizen. De reisdeclaraties van de politietop zijn overigens openbaar en worden als onderdeel van hun bestuurskosten op de website van de rijksoverheid geplaatst.
Bent u het met de vakbonden eens dat onafhankelijk onderzoek hier op zijn plek is? Zo nee, waarom niet?
De afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de Landelijke Eenheid (LE) heeft onderzoek gedaan naar de reisdeclaraties van het voormalige hoofd van de Dienst Landelijke Informatieorganisatie (DLIO) van de LE. Uit dit onderzoek is gebleken dat er rechtmatig is gehandeld. De leiding van de LE heeft wel geconstateerd dat er onvoldoende naar de doelmatigheid van het reisgedrag van het hoofd DLIO is gekeken.
De LE heeft het beleid ten aanzien van de sturing op de doelmatigheid van dienstreizen inmiddels aangescherpt. Buitenlandse dienstreizen worden nadrukkelijk getoetst op nut en noodzaak en aansluiting op de hoofdtaken van de betreffende medewerker. Hierbij wordt ook de frequentie van buitenlandse dienstreizen meegewogen. Daarnaast is duidelijk gemaakt dat er van leidinggevenden bij uitstek voorbeeldgedrag wordt verwacht.
Kunt u aangeven of er meer functionarissen zijn bij de politietop die vaker businessclass vliegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel politiefunctionarissen verdienen meer dan 150.000 euro per jaar? Kunt u dat afzetten tegen de looneis van de politieagenten, die nu cao-acties voeren om er niet op achteruit te gaan?
In 2020 verdienden 34 politiemedewerkers meer dan € 150.000 per jaar. Dat inkomen was overeenkomstig de functie die zij vervulden. De looneis die de politievakbonden hebben gesteld in de cao-onderhandelingen betreft politiemedewerkers van alle functieniveaus. Zoals ik eerder heb gemeld, hecht het kabinet aan goede arbeidsvoorwaarden voor alle politiemedewerkers.
Begrijpt u de onvrede binnen de politie over dit soort gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken bij de Dienst Landelijke Informatieorganisatie nu is? Is er orde op zaken gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangekondigd in mijn beleidsreactie op het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE2 en mijn brief over de ontwikkelingen bij de LE3, wordt er een programmatische aanpak ingericht voor de realisatie en borging van de (verbeter)maatregelen bij de LE, waaronder bij DLIO. De eenheidsleiding van de LE is inmiddels versterkt met een externe programmadirecteur, die verantwoordelijk is voor de inrichting, uitvoering en monitoring van de programmatische aanpak.
Waarom duurde het maar liefst 1,5 jaar voordat er gereageerd werd op een wob-verzoek?
Het afhandelen van het wob-verzoek in kwestie was zeer arbeidsintensief en er was sprake van onderbezetting. Niettemin heeft het afhandelen van dit wob-verzoek te veel tijd in beslag genomen. Dat betreur ik. Ik heb de korpschef gewezen op de wenselijkheid van de snelle afhandeling van wob-verzoeken.
Deelt u de mening dat de politie zich aan de wet moet houden? Zo ja, waarom duren antwoorden op wob-verzoeken wel vaker veel te lang bij de politie? Kunt u aangeven hoe vaak dit voorkomt?2
Zie antwoord vraag 7.
De uitzending van Zembla ‘Stoppen met de pillen’ |
|
Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de onthulling van Zembla dat het voor duizenden mensen enorm moeilijk is om te stoppen met het gebruik van antidepressiva?1
Ik vind het belangrijk dat mensen veilig en onder goede begeleiding kunnen afbouwen van antidepressiva, mits dit medisch verantwoord is. Ik begrijp dat het de meeste mensen gelukkig ook lukt om te stoppen met antidepressiva. Dit neemt niet weg dat het voor sommigen moeilijker is, omdat zij bijvoorbeeld te maken krijgen met ernstige onttrekkingsverschijnselen.
Helaas is de kennis over afbouwen op dit moment onvoldoende. Niet alleen als het gaat om de manier van afbouwen, maar ook als het gaat om hoeveel mensen daadwerkelijk (ernstige) onttrekkingsverschijnselen krijgen. In 2018 hebben de beroepsverenigingen van huisartsen (NHG), psychiaters (NVvP) en apothekers (KNMP), en de patiëntenkoepel MIND een multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s» opgesteld.2 Dit document beschrijft wat goede zorg is op basis van de huidige kennis over afbouwen, ook voor patiënten met een verhoogd risico op onttrekkingsverschijnselen. Het document stelt tevens dat het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing voor de manier van afbouwen maakt dat er in de huidige richtlijnen geen concrete «evidence based» aanbevelingen over gedaan kunnen worden.
Klopt het dat er jaarlijks tussen de 60.000 en 180.000 patiënten last krijgen van ontwenningsverschijnselen, wanneer zij proberen te stoppen met antidepressiva?
Van de NVvP begrijp ik dat de precieze aantallen niet bekend zijn. De NVvP geeft aan dat het lastig is om in kaart te brengen hoeveel mensen last krijgen van onttrekkingsverschijnselen bij het stoppen met antidepressiva.
Heeft u zicht op hoeveel mensen momenteel gebruik maken van antidepressiva, terwijl hier niet langer een medische noodzaak voor is?
Ik heb geen zicht op het aantal mensen dat onnodig antidepressiva zou gebruiken. In de Zembla-uitzending komt naar voren dat er meer aandacht kan zijn voor het evalueren van langdurend gebruik van antidepressiva. De NVvP geeft aan dat langdurend gebruik niet direct betekent dat er sprake is van gebruik zonder medische noodzaak. Er kunnen goede redenen zijn om antidepressiva langdurend te gebruiken. De NVvP merkt op dat het steeds de vraag is in hoeverre antidepressiva noodzakelijk zijn, en dat patiënt en arts samen kunnen besluiten om te stoppen en het risico op terugval te accepteren.
De problematiek rond het afbouwen van antidepressiva vindt haar belangrijkste oorzaak in het ontbreken van wetenschappelijk bewijs. De bestaande richtlijnen kunnen op dit moment weinig houvast geven over de wijze van afbouwen en daarmee over het voorkomen van onttrekkingsverschijnselen. Hierover is in het verleden meermaals met uw Kamer gecorrespondeerd en gesproken, door mij en mijn voorgangers.
Om zorgverleners meer handvatten te geven is aanvullend wetenschappelijk onderzoek nodig naar de vraag hoe afbouwen het beste kan. Omdat het belangrijk is dat dit onderzoek op gang komt, heeft het Instituut Verantwoord Medicijngebruik (IVM) op verzoek van mijn voorganger een brede expertbijeenkomst georganiseerd rond dit vraagstuk. Deze bijeenkomst vond plaats op 21 november 2019, het verslag is op 2 april 2020 naar uw Kamer verstuurd.3 De deelnemers spraken niet alleen over afbouwschema’s. Goede begeleiding – waaronder uitleg over onttrekkingsverschijnselen – was volgens de meesten even belangrijk als het kiezen van het juiste afbouwschema. Daarnaast leek het de experts zinvol om zorgverleners beter te scholen in hun kennis over afbouwen van antidepressiva en de mogelijke onttrekkingsverschijnselen.
Inmiddels is de TAPER-AD-studie gestart. Deze studie onderzoekt hoe je met twee veelgebruikte antidepressiva moet stoppen, door verschillende afbouwschema’s te vergelijken. TAPER-AD maakt gebruik van de infrastructuur van de OPERA-studie, die onderzoekt wie er wanneer kan stoppen met antidepressiva na herstel van een depressie. Beide onderzoeken maken deel uit van het programma Goed Gebruik Geneesmiddelen van ZonMw.
Had u voor de uitzending van Zembla zicht op de problematiek omtrent het afbouwen van antidepressiva? Zo ja, waarom heeft u hier onvoldoende actie op ondernomen? Zo nee, hoe kan het dat zo’n groot probleem niet bekend is bij het ministerie?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u het ermee eens dat het zeer onwenselijk is dat het voor patiënten vele malen duurder is om afbouwmedicatie, zoals taperingstrips, te gebruiken dan om de normale doseringen antidepressiva door te slikken, terwijl ze deze eigenlijk niet meer nodig hebben? Kunt u dit toelichten?
Ik begrijp dat het de meeste mensen die dat willen gelukkig ook lukt om hun antidepressiva af te bouwen, met goede begeleiding en de beschikbare medicatie. Lukt dit niet, dan kunnen mensen baat hebben bij afbouwmedicatie die door een apotheek op maat gemaakt is. Apotheekbereidingen komen alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is, en de behandeling aan te merken is als rationele farmacotherapie. In eerste instantie is het aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er bij apotheekbereidingen sprake is van rationele farmacotherapie. Zorgverzekeraars hebben aangegeven afbouwmedicatie te vergoeden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden die in het multidisciplinair document zijn beschreven.
Wat is uw oordeel over het feit dat de meeste zorgverzekeraars alleen één specifiek afbouwschema standaard vergoeden, ondanks dat deze specifieke afbouwschema’s slechts «Voorbeelden van afbouwschema’s» werden genoemd in het Multidisciplinair document «Afbouwen SSRI’s & SNRI’s» en het voor veel patiënten noodzakelijk is om langzamer en met meer tussenstappen af te bouwen?2
Zorgverzekeraars hebben aangegeven het afbouwen van antidepressiva te vergoeden volgens de voorbeeldschema’s in het multidisciplinair document. Op dit moment is er onvoldoende bewijs om zonder enig voorbehoud op maat gemaakte afbouwschema’s te vergoeden. Wanneer het afbouwen volgens het document niet zonder problemen gaat, kunnen patiënten contact opnemen met hun arts en apotheker. Zij kunnen dan eventueel een onderbouwde aanvraag voor vergoeding indienen bij de zorgverzekeraar. Het multidisciplinair document vormt dus op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie, zoals beschreven in art. 2.8 van het Besluit zorgverzekering (Bvz).
Ik ben het ermee eens dat het niet wenselijk is dat patiënten onnodig antidepressiva gebruiken. En ik begrijp dat het de meeste mensen die wat willen gelukkig ook lukt om af te bouwen. De mensen bij wie afbouwen niet zonder problemen gaat, kunnen geholpen zijn met apotheekbereidingen. Deze bereidingen worden in individuele gevallen vergoed door zorgverzekeraars, conform het multidisciplinair document.
Bent u het ermee eens dat het vanuit het perspectief van de volksgezondheid veel wenselijker is dat afbouwmedicatie van antidepressiva wordt vergoed, dan dat de huidige situatie blijft bestaan, waarbij duizenden mensen onnodig lang antidepressiva blijven slikken? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat het onwenselijk is om nog langer te wachten op verder wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van afbouwmedicatie zoals taperingstrips, terwijl in de praktijk en uit de eerste onderzoeken duidelijk blijkt dat stoppen met behulp van taperingstrips veel beter werkt dan zonder, en de urgentie voor veel gebruikers van antidepressiva groot is? Kunt u dit toelichten?
Het is niet aan mij om een oordeel te vellen over wetenschappelijk onderzoek. In het multidisciplinair document stellen beroepsgroepen en patiënten dat er te weinig wetenschappelijke onderbouwing is voor de wijze van afbouwen. Dit kwam ook naar voren in de expertbijeenkomst op 21 november 2019, waar de behoefte aan aanvullend onderzoek benadrukt werd. Dit onderzoek is inmiddels ook op gang gekomen. Zorgverzekeraars kunnen eventuele nieuwe studies meenemen in hun beoordelingen.
Wat vindt u ervan dat de Nederlandse Vereniging voor Psychiatrie zo weinig vooruitgang ziet in hun gesprekken met de zorgverzekeraars over de vergoeding van afbouwmedicatie, dat zij zich genoodzaakt voelen om dit publiekelijk aan te kaarten?
Ik begrijp van Zorgverzekeraars Nederland (ZN) en de NVvP dat zij in oktober 2020 voor het laatst over afbouwmedicatie hebben gesproken. ZN geeft aan open te staan voor vervolggesprekken via de individuele zorgverzekeraars, waarbij ZN op bureauniveau indien nodig en gewenst kan faciliteren. Het betreft namelijk individueel vergoedingsbeleid. Ook individuele zorgverzekeraars zijn bereid om in gesprek te gaan met de NVvP.
Is er niet sprake van willekeur bij het vergoeden van afbouwmedicatie en taperingstrips, gezien het feit dat de zorgverzekeraars DSW en Eno in principe wel verschillende afbouwschema’s vergoeden in tegenstelling tot de vier grote zorgverzekeraars Menzis, VGZ, CZ en Achmea? Hoe kan het dat de ene verzekeraar verschillende schema’s van afbouwmedicatie wel als rationele therapie beoordeelt en de andere niet?3
Apotheekbereidingen, zoals verwerkt in een taperingstrip, komen alleen voor vergoeding in aanmerking als er geen (nagenoeg) gelijkwaardig geregistreerd geneesmiddel voorhanden is en de behandeling aan te merken is als rationele farmacotherapie. In eerste instantie is het aan zorgverzekeraars om per verzekerde te bepalen of er bij magistraal bereide afbouwmedicatie sprake is van rationele farmacotherapie. Zij nemen hierbij het multidisciplinair document in acht. Verschillen die hieruit voortvloeien zijn geen willekeur, maar het gevolg van de afwegingen die zorgverzekeraars maken. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) heeft de wettelijke taak om toezicht te houden op de rechtmatige uitvoering van de Zorgverzekeringswet. Indien de NZa signalen ontvangt dat dit bij afbouwmedicatie niet het geval is, dan kan de NZa besluiten om hier navolging aan te geven.
Hoe beoordeelt u het antwoord van uw ambtsvoorganger dat er consensus bestaat tussen de beroepsgroepen en patiëntenorganisaties over wat rationele therapie is bij de afbouwmedicatie van antidepressiva en dat zorgverzekeraars dit ondersteunen? Moet deze constatering er niet toe leiden dat zorgverzekeraars één lijn trekken in deze kwestie?4
In reactie op eerdere vragen van uw Kamer verwijst mijn ambtsvoorganger op 6 februari 2020 naar het multidisciplinair document.7 In dit document hebben beroepsgroepen en patiënten bij gebrek aan wetenschappelijk bewijs zo goed als op dit moment mogelijk is beschreven wat goede zorg is bij het afbouwen van antidepressiva. Daarover bestaat consensus. Zorgverzekeraars ondersteunen dit document en hebben aangegeven op maat gemaakte afbouwmedicatie te vergoeden, in ieder geval conform de voorbeeldtabellen in het document. Het document vormt op zich geen belemmering voor maatwerk en tussentijdse aanpassing, maar voor de vergoeding vanuit de basisverzekering moet wel worden voldaan aan het criterium rationele farmacotherapie. De randvoorwaarden voor rationele farmacotherapie zijn vastgelegd in het Besluit zorgverzekering.8 Zorgverzekeraars bepalen binnen deze randvoorwaarden wanneer sprake is van rationele farmacotherapie.
Bent u bereid om gesprekken aan te gaan met de zorgverzekeraars om de druk op te voeren om zo de oplossing van dit probleem te versnellen? Kunt u dit toelichten?
Het is aan partijen om met elkaar in gesprek te staan. Ik begrijp dat zij hiervoor ook open staan. Zie ook mijn antwoord op vraag 9.
Bent u het ermee eens dat het wenselijk is om afbouwmedicatie van antidepressiva op te nemen in het basispakket, vanwege de noodzakelijkheid van deze medicatie voor veel patiënten?
Experts geven aan dat er aanvullend onderzoek nodig is naar de manier van afbouwen, zoals welke en hoeveel afbouwstappen er nodig zijn. Dat betekent dat op dit moment niet bewezen is wat de beste manier van afbouwen is. En zonder bewijs kan ik geen behandelingen opnemen in het basispakket.
Het bericht dat er crisis is binnen het undercoverteam van de politie |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat er binnen het undercoverteam van de politie grote onrust heerst?1
De signalen over de werkomstandigheden bij de afdeling Afgeschermde Operaties van de Landelijke Eenheid, waarover verschillende media hebben bericht, zijn zorgelijk. Evenals uw Kamer heb ik vragen die ik urgent beantwoord wil zien.
Zoals ik heb aangekondigd in mijn brief van 26 april jl.2 zal een commissie onder leiding van een onafhankelijk voorzitter, de heer Oebele Brouwer, een grondig en onafhankelijk onderzoek uitvoeren naar de feiten en omstandigheden van het overlijden van de medewerker van de Dienst Specialistische Ondersteuning (DSO), waaronder een mogelijk verband met de werkomstandigheden bij afdeling Afgeschermde operaties, die deel uitmaakt van de DSO. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van het onderzoek. Voor zover de vertrouwelijkheid het toelaat, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van het onderzoek informeren.
Hoe hoog is het ziekteverzuim binnen dit specifieke team?
Het ziekteverzuim (12-maandsgemiddelde) binnen de Dienst Specialistische Operaties is 4,6%. Het ziekteverzuim (12-maandsgemiddelde) binnen het team Werken Onder Dekmantel is 5,9%. Het afgesproken 12-maandsgemiddelde uit het plan van aanpak verzuim voor de gehele politie bedraagt 5,9%.
Klopt het dat er klokkenluiders zijn overgeplaatst na het melden van misstanden? Zo ja, vindt u het ook niet bijzonder zorgelijk dat deze signalen vaker gegeven worden bij de politie?
De commissie onder voorzitterschap van de heer Brouwer zal in het kader van het onderzoek met (ex-)medewerkers van het team Werken Onder Dekmantel spreken. Ik kan niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek en evenmin ingaan op individuele casuïstiek. Wel is het zo dat de politie beschikt over een klokkenluidersregeling conform de Europese regels op dit vlak. Dat betekent dat zij beschikt over een interne klokkenluidersregeling en een intern meldpunt.
Ik wil daarnaast andermaal beklemtonen dat de korpsleiding en ik hechten aan het doorbereken van negatieve patronen in teams en het adequaat opvolgen van signalen van misstanden. De politie moet een veilige en inclusieve werkomgeving bieden, waarin medewerkers misstanden onder de aandacht kunnen brengen.
Zoals ik heb toegelicht in mijn beleidsreactie op het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de Landelijke Eenheid, zijn er verbeteringen nodig op het gebied van cultuur en leiderschap. Dit vormt onderdeel van de programmatische aanpak voor de Landelijke Eenheid, die op dit moment wordt opgezet.3
Welke organisatie of afdeling is verantwoordelijk voor het ingestelde onderzoek? Zijn zij onafhankelijk? Zo nee, bent u bereid een onafhankelijk onderzoek uit te voeren?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u aangeven of het werk van dit team door de onrust in gevaar is gekomen? Wat voor gevolgen heeft dit voor de veiligheid?
Zie antwoord vraag 1.