Schijnconstructies en wanpresterende uitzendbureaus |
|
Jasper van Dijk , Eppo Bruins (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Veka Shipyard in Lemmer wacht miljoenenclaim na vonnis over onderbetaling van Roemenen»?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Constructies die ertoe leiden dat werknemers te weinig krijgen betaald, zijn niet toegestaan en vind ik eveneens onwenselijk. Buitenlandse onderaannemers die hun werknemers in Nederland te werk stellen moeten zich houden aan de harde kern van arbeidsvoorwaarden in de van toepassing zijnde cao. Op grond van de ketenaansprakelijkheid (artikel 7:616a e.v. BW) kunnen zij bovendien ook worden aangesproken om de door hen ter beschikking gestelde werknemers een correct loon te betalen. Het oprichten van een buitenlandse onderaannemer kan niet worden voorkomen. Op grond van de Wet arbeidsvoorwaarden gedetacheerde werknemers kan echter wel worden vastgesteld of er daadwerkelijk sprake is van grensoverschrijdende detachering, of dat er sprake is van een postbusfirma of van schijndetachering.
Wat vindt u van de door Veka Shipyard gehanteerde schijncontructie, namelijk het oprichten van buitenlandse onderaannemers om werknemers minder te betalen?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u het ermee eens dat het onacceptabel lang heeft geduurd, aangezien FNV deze zaak al in 2015 heeft aangekaart en het dus vijf jaar heeft geduurd voordat is vastgesteld dat er sprake is van onderbetaling?
Vanaf het moment dat FNV haar eerste verzoek tot het instellen van een onderzoek heeft ingediend bij de Inspectie SZW, namelijk op 28 september 20152, heeft het inderdaad ongeveer vijf jaar geduurd voordat een rechter een oordeel heeft gegeven over deze zaak. Ik begrijp dat het voor de betrokken arbeidskrachten lastig is dat zij gedurende deze periode in onzekerheid hebben gezeten. Een dergelijk oordeel komt echter niet zomaar tot stand en daar is dus ook tijd mee gemoeid. De onderzoeken die door de Inspectie SZW zijn uitgevoerd naar aanleiding van de verzoeken d.d. 28 september 2015 en 11 juli 20163 hebben mijns inziens niet onredelijk lang geduurd. De Inspectie SZW heeft haar eerste onderzoek afgerond in juli 2016 en het tweede onderzoek in december 20174. Over de resterende periode die nodig is geweest om tot een uitspraak te komen, kan ik geen oordeel geven.
Bent u bereid iets te doen, bijvoorbeeld door een boetebeding op te nemen in Artikel 8 vd Waadi aangezien de naleving van de cao bij sociale partners ligt terwijl deze zaak aantoont dat de instrumenten die daarbij ter beschikking gesteld worden, beperkt zijn?
Zoals in de vraag al wordt opgemerkt, ligt de naleving van de cao primair bij de partijen die deze afsluiten, namelijk sociale partners. De Inspectie SZW ondersteunt sociale partners bij het toezicht op de naleving van de cao-voorwaarden, onder meer door op verzoek onderzoek te doen naar naleving van artikel 10 van de Wet op het algemeen verbindend en onverbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten (Wet avv) en van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 en 8a van de Wet allocatie van arbeidskrachten door intermediairs (Waadi). Betrokkenen kunnen, mede op grond van bevindingen van de Inspectie SZW, bij de rechter een civiele procedure starten. In het vierde rapport van de Brede Maatschappelijke Heroverwegingen (BMH) van 22 april jl.5 en de Technische uitwerking van het advies van de Commissie Regulering van werk6 die op 15 juli jl. aan de Tweede Kamer is verzonden worden suggesties gedaan hoe de naleving kan worden aangescherpt waardoor er meer mogelijkheden zijn om gelijk loon voor gelijk werk af te dwingen, en werkgevers te prikkelen het juiste loon te betalen. In het vierde rapport van de BMH wordt de mogelijkheid beschreven van een bestuurlijke boete bij overtreding van de loonverhoudingsnorm in artikel 8 en 8a Waadi (p. 86 e.v.). Verder wordt de optie beschreven dat een werknemer aanspraak maakt op een verhoging van het niet of te laat ontvangen loon wegens vertraging met een maximum van 300% van het loon in plaats van de huidige 50% (p. 57 e.v.). In de Technische uitwerking van het advies van de Commissie Regulering van werk wordt beschreven hoe de publieke collectieve actie voor de Waadi zou kunnen worden ingevoerd (p. 80 e.v.). Hierdoor zou de Inspectie SZW de mogelijkheid hebben om proactief een collectieve actie in te stellen om naleving van de loonvordering en vervangende schadevergoeding te vorderen. In de kabinetsreactie op het rapport van de commissie-Borstlap7 heeft het kabinet aangegeven dat eventuele wettelijke aanpassingen op dit vlak – gelet op de brede, samenhangende discussie over het rapport van de commissie – aan een volgend kabinet zijn.
Wat onderneemt u tegen het feit dat de schadevergoeding die Veka als gevolg van de uitspraak moet betalen aan FNV, in geen verhouding staat tot het achterstallige loon dat niet is betaald, waardoor het verdienmodel zeer lucratief blijft?
Zie antwoord vraag 4.
Wat onderneemt u om het probleem te ondervangen dat de Wet aanpak schijnconstructies (WAS) zo is ingericht dat individuele werknemers zelf een loonvordering moeten instellen, ook als de onderbetaling al is vastgesteld (zoals in de zaak FNV/Veka) en dit in het geval van arbeidsmigranten – zeker na vijf jaar – lastig is te realiseren, zodat arbeidsmigranten betere bescherming krijgen alsmede het loon waar ze recht op hebben?
Op grond van artikel 3:305a BW hebben vakbonden de mogelijkheid om een collectieve actie in te zetten voor werknemers. Op dit moment is het voor vakbonden niet mogelijk om, naast het eisen van schadevergoeding voor werknemers, een collectieve loonvordering in te stellen waardoor ook na een uitspraak van de rechter op grond van artikel 3:305a BW de werknemer zelf kenbaar moet maken dat deze uitbetaling wenst van het verschuldigde loon. Ik heb begrip voor het verzoek van vakbonden om een collectief vorderingsrecht in te voeren, zeker gezien de kwetsbare positie van arbeidsmigranten. Zoals ik u ook bij de evaluatie van de WAS heb gemeld9, is dit juridisch gezien echter lastig te realiseren. Met het oog op een behoorlijk proces moet de werkgever het recht hebben om zich te kunnen verweren tegen een vordering. Dit wordt heel lastig als niet duidelijk hoeft te worden gemaakt op welke werknemers een vordering ziet.
Bij de evaluatie van de WAS en het AO Arbeidsmarktbeleid van 15 januari 2020 is wel toegezegd een verkenning uit te voeren naar het verruimen van de mogelijkheden voor vakbonden om op te treden voor collectieven van individuele werknemers. Helaas moet ik u mededelen dat deze verkenning, vanwege de drukte op verschillende andere dossiers en de coronacrisis, nog niet is afgerond.
Dit betekent echter niet dat er minder prioriteit wordt gegeven aan de aanpak van schijnconstructies in algemene zin. Zo leveren verschillende recent genomen maatregelen een bijdrage aan de aanpak van schijnconstructies, waaronder de implementatie van de herziene detacheringsrichtlijn en de inwerkingtreding van de meldingsplicht ten aanzien van gedetacheerde werknemers. Daarnaast is het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten ingesteld10, onder leiding van Emile Roemer, dat zich heeft ingezet voor eerlijk, gezond en veilig werk voor arbeidsmigranten.
Hoe staat het met de uitvoering van de op 30 januari 2020 aangenomen motie van de leden Smeulders en Palland om het mogelijk te maken dat ook vakbonden in naam van werknemers de WAS kunnen inschakelen opdat zij kunnen optreden voor collectieven van individuele werknemers?2
Zie antwoord vraag 6.
Hoeveel bedrijven in Nederland hanteren vergelijkbare schijnconstructies als het veroordeelde bedrijf?
Schijnconstructies worden vaak pas zichtbaar wanneer de Inspectie SZW op verzoek onderzoek heeft gedaan naar een vermeende schijnconstructie en/of een rechter daar een oordeel over heeft gegeven. Een gedeelte van de rechterlijke uitspraken – waaronder ook de zaken waarbij achterstallig loon wordt gevorderd – wordt gepubliceerd. Daarnaast maakt de Inspectie SZW overtreding van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag openbaar. Het is op basis van deze informatie niet mogelijk om aan te geven hoe vaak er in Nederland vergelijkbare schijnconstructies worden gehanteerd als bij het veroordeelde bedrijf. Wel is duidelijk dat veel vormen van schijnconstructies en vormen van fraude complex zijn en vragen om een multidisciplinaire en vaak ook een grensoverschrijdende aanpak. Zo is de landelijke Stuurgroep Interventieteams (LSI) een belangrijk knooppunt voor informatie-uitwisseling en het (projectmatig) uitzetten van gezamenlijke acties.11
Wat onderneemt de Inspectie SZW tegen dit soort schijnconstructies? Hoe vaak worden (preventieve) controles uitgevoerd?
De Inspectie SZW heeft voor de aanpak van Schijnconstructies een programma ingericht. Een onderdeel van dit programma betreft de ondersteuning van sociale partners bij hun toezicht op de naleving van cao-voorwaarden. Daarvoor is een speciaal team ingesteld dat onder andere de onderzoeken doet in het kader van de naleving van de loonverhoudingsnorm als bedoeld in artikel 8 en 8a van de Waadi. Dergelijke onderzoeken op grond van de Waadi worden alleen op verzoek van een belanghebbende uitgevoerd. Hoe vaak hangt dus af van het aantal verzoeken dat de Inspectie daartoe ontvangt. Het uitgangspunt is dat dergelijke verzoeken in beginsel altijd in behandeling worden genomen. Vanaf de start van het team zijn er vanaf 2015 tot heden ca. 120 onderzoeken i.v.m. vermeende constructies uitgevoerd. Dit aantal omvat ook de onderzoeken die desgevraagd op grond van artikel 10 van de Wet avv zijn uitgevoerd. De Inspectie SZW rapporteert haar bevindingen omtrent de specifieke situatie aan de verzoekende partij die daarmee vervolgens zo nodig civielrechtelijk nakoming kan afdwingen. De Inspectie registreert bij deze ondersteunende taak voor sociale partners geen gegevens over de omvang van de onderneming(en) of het aantal werknemers. Wel rapporteert de Inspectie jaarlijks via het reguliere Jaarverslag over de behaalde resultaten.
Naast de bovenvermelde onderzoeken Waadi en wet AVV – worden in het programma ook andere onderzoeken uitgevoerd naar schijnconstructies, doorgaans met vaststelling van overtredingen van de arbeidswetgeving waarop de inspectie SZW toeziet (o.a. Wet minimumloon, Wet arbeid vreemdelingen, Arbeidstijdenwet, Wagweu). Het gaat daarbij om diverse situaties zoals oneigenlijk gebruik van stagiaires die voor een kleine vergoeding regulier werk moeten verrichten, te lange werktijden, illegale tewerkstelling en schijn-arbeid(srelaties) waarbij werknemers worden gepresenteerd als zelfstandigen, gefingeerde dienstverbanden, ongeoorloofde inhoudingen op het loon etc. Ook over deze resultaten rapporteert de Inspectie jaarlijks in haar Jaarverslag. Bij constructies, overtredingen of misstanden die niet op het terrein van de Inspectie liggen, doet de Inspectie SZW altijd melding bij andere diensten zoals UWV, Belastingdienst, gemeenten, of andere Rijkstoezichthouders.
Bij hoeveel bedrijven zijn de afgelopen jaren schijnconstructies blootgelegd door de Inspectie SZW? Om hoeveel werknemers ging het en wat is hun nationaliteit? Hoeveel inkomsten zijn zij als gevolg van deze schijnconstructies misgelopen?
Zie antwoord vraag 9.
Gaat u dit soort schijnconstructies en onderbetaling met alle mogelijke middelen bestrijden?
De aanpak van schijnconstructies en onderbetaling heeft de aandacht van het kabinet. Zoals reeds beschreven in de antwoorden op de vragen 4 tot en met 7 worden in het vierde rapport van de BMH en de Technische uitwerking van het advies van de Commissie Regulering van werk suggesties gedaan met betrekking tot het aanscherpen van de naleving van de cao en de loonverhoudingsnorm, maatregelen getroffen tegen schijnconstructies door middel van implementatie van de herziene detacheringsrichtlijn en inwerkingtreding van de meldingsplicht en mogelijkheden verkend om de rol van de vakbonden te versterken op het gebied van collectieve acties.
Gaat u ook op Europees niveau aandringen op het tegengaan van dit soort schijnconstructies en premieshoppen?
Het fingeren van situaties om premievoordelen te bereiken, bijvoorbeeld als het gaat om werkgevers die gebruik maken van postbusondernemingen, moet uiteraard worden voorkomen. Het tegengaan van premieshoppen is complex omdat het vaak gepaard gaat met het achterhouden of fingeren van situaties. In mijn brief aan de Kamer over A1-verklaringen en premieshoppen van 7 juli 202012 heb ik mijn inzet tegen premieshoppen toegelicht. Ik blijf mij in lijn met de motie van de leden Van Dijk (PvdA) en Smeulders (GroenLinks)13 in Europees verband inzetten om premieshoppen tegen te gaan. Bijvoorbeeld door mij bij de herziening van Verordening (EG) 883/2004 in te zetten voor een voorafgaande verzekering van 3 maanden in de zendende lidstaat. Dit verzekert de binding met het zendende land en maakt direct doordetacheringen moeilijker. Daarnaast kunnen de ELA en de meldingsplicht van de WagwEU van toegevoegde waarde zijn bij het opsporen van schijnconstructies. Van belang is dat de feitelijke werkgever bepalend is en niet de werkgever op papier.
Wat is uw oordeel over het bericht «Verplicht vergunning voor uitzendbureaus in strijd tegen belabberde huisvesting»?3
Ik herken veel van de problemen die aangestipt worden in het bericht. Hoewel dergelijke problemen zich al een langere tijd afspelen op de arbeidsmarkt, zijn een aantal daarvan pijnlijk zichtbaar geworden door de coronacrisis. Dit is ook aanleiding geweest om het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten in het leven te roepen. Het Aanjaagteam geeft in het advies «Geen tweederangsburgers» niet alleen aanbevelingen voor de uitzendbranche, maar ook over meer en betere huisvesting.15 Het kabinet komt medio december met een reactie op deze aanbevelingen.
Erkent u dat het toezicht op de huisvesting en arbeidsomstandigheden zeer onoverzichtelijk en verbrokkeld is, waardoor er veel te weinig gebeurt aan misstanden?
Goed toezicht en goede handhaving is essentieel om naleving van de regelgeving te bevorderen en misstanden tegen te gaan. Toezicht moet wel altijd als sluitstuk van de regelgeving worden gezien. De Inspectie SZW houdt toezicht op de arbeidswetgeving. Toezicht op de huisvestingsverordening en het bouwbesluit ligt bij gemeenten. Daarnaast is een deel van de huisvesting voor arbeidsmigranten gecertificeerd met het SNF of AKF keurmerk gecertificeerd. Deze locaties worden door de keurmerken gecontroleerd.
Het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten is vrijdag 30 oktober 2020 met een tweede advies gekomen, waarin zij ook voorstellen doet om toezicht en handhaving te verbeteren, waaronder ook de samenwerking. Het kabinet komt medio december met een reactie op deze adviezen.
Deelt u de mening dat een vergunningplicht voor uitzendbureaus noodzakelijk is om een eind te maken aan wanpresterende uitzendbureaus?
Hoewel ik niet van mening ben dat een vergunningplicht voor uitzendbureaus per se noodzakelijk is, ben ik er wel van overtuigd dat het nodig is om het lastiger te maken voor malafide ondernemers om een uitzendbureau in stand te houden en om vluchtig ondernemerschap tegen te gaan. Daarom heb ik in mijn brief aan uw Kamer van 20 december 2019 over de integrale aanpak misstanden arbeidsmigranten toegezegd dat het kabinet in samenspraak met sociale partners aanvullende eisen zal stellen aan Nederlandse en buitenlandse uitzendbureaus. Hiernaast heeft het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten onlangs een reeks aanbevelingen uitgebracht die voor een betere beheersing van de uitzendbranche zouden moeten zorgen. In haar reactie hierop zal het kabinet onder meer een toelichting geven op de vervolgstappen met betrekking tot de extra maatregelen voor de uitzendsector.
Hoe staat het met de uitvoering van de motie aangenomen juni 2020, om dit te realiseren?4
In de betreffende motie wordt de regering verzocht om met voorstellen te komen om malafide uitzendondernemingen tegen te gaan, in het bijzonder een drietal verzoeken. Twee van de verzoeken betreffen respectievelijk een waarborgsom van circa € 100.000 voor uitzendondernemingen en afdwingbare kwaliteitseisen aan uitzendondernemers. Ook het Aanjaagteam Bescherming Arbeidsmigranten heeft soortgelijke voorstellen gedaan in de tweede set aanbevelingen. In de komende kabinetsreactie gaat het kabinet daar uitgebreider op in. Het laatste verzoek in de betreffende motie gaat over een effectief civielrechtelijk bestuursverbod voor malafide uitzendondernemers.
In de Kabinetsreactie van 3 juli 2020 op de eerste set aanbevelingen van het aanjaagteam17 is aangegeven dat verkend wordt of een bestuursrechtelijk bestuursverbod mogelijk is, dat effectief is voor het domein van de arbeidswetten. Daarin is ook gezegd dat deze verkenning zich richt op de langere termijn. Daarom zet het kabinet ook in op maatregelen voor de korte termijn, door de bestaande regelgeving beter te benutten.
Eén daarvan is het stimuleren van civielrechtelijke bestuursverboden. Het civielrechtelijk bestuursverbod bestaat sinds 1 januari 2016. In maart van dit jaar is hiertoe een pilot gestart waarin de Inspectie SZW samenwerkt met het veelplegersteam van de Belastingdienst. Daarin worden zaken geselecteerd waarin zowel de arbeids- als de belastingwetgeving wordt overtreden. Het gaat om procedures waarbij een curator een verzoek om een civielrechtelijk bestuursverbod doet bij de rechter. Er is een budget vrijgemaakt waaruit deze procedures worden bekostigd. Sinds de start van deze pilot is in ieder geval in vier zaken een procedure gestart en wordt in een aantal zaken een procedure voorbereid. De doorlooptijd van de procedures is mede afhankelijk van behandeling door de rechter. Er zijn op dit moment nog geen procedures afgerond.
Het bericht 'Ophef over lokale quota voor huisvesting arbeidsmigranten' |
|
Steven van Weyenberg (D66), Maarten Groothuizen (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Ophef over lokale quota voor huisvesting arbeidsmigranten»?1
Ja, het bericht is mij bekend.
Wat vindt u ervan dat gemeenten eigen regels maken, waaronder het instellen van quota, om de huisvesting van arbeidsmigranten te beperken? Wat vindt u van de lezing van jurist en immigratierecht onderzoeker Gerrie Lodder en hoogleraar Europees Migratierecht Tesseltje de Lange van de Radboud Universiteit dat dit in strijd is met Europees recht, omdat volgens de Europese Verordening voor het vrije verkeer van werknemers «alle rechten en voordelen van nationale werknemers inzake huisvesting» voor alle werknemers in de EU gelden», en specifiek beleid gericht op de beperking van huisvesting van arbeidsmigranten daarmee dus in strijd is? Kunt u in uw antwoord toelichten waarom u het hiermee eens of oneens bent? Gaat u de gemeenten aanspreken op hun beleid? Zo nee, waarom niet?
Gemeenten mogen hun eigen beleid maken en eigen regels formuleren. Vanzelfsprekend moeten ook gemeenten zich houden aan de Europeesrechtelijke kaders. De huisvesting van arbeidsmigranten beperken door middel van het instellen van quota die specifiek op deze groep gericht zijn, staat op gespannen voet met het vrij verkeer van Unieburgers dat geen onderscheid naar nationaliteit toestaat. Daarnaast geniet een werknemer die onderdaan is van een lidstaat en die op het grondgebied van een andere lidstaat is tewerkgesteld, alle rechten en alle voordelen die aan de nationale werknemers inzake huisvesting zijn toegekend2. Vanuit de ministeries van SZW en BZK zal contact opgenomen worden met de VNG.
Hoe verhoudt dit lokale beleid zich in bredere zin tot het Europese recht op gelijke behandeling van alle werknemers en zelfstandigen in de Europese Unie?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat de problemen omtrent de huisvesting van arbeidsmigranten die wel degelijk bestaan, op deze manier niet fatsoenlijk worden opgelost en een andere manier hiervoor gevonden moet worden? Wat kan u nog meer doen om bestaande problemen op te lossen, zonder de mogelijkheden voor arbeidsmigranten en hun werkgevers onnodig te beperken wanneer zij zich netjes aan de regels houden?
Ik ben van mening dat de door gemeente gebruikte vorm van een quotum voor arbeidsmigranten niet de oplossing biedt voor de problematiek rondom de huisvesting. Deze aanpak zal een tekort daarin alleen maar in hand werken en kan bovendien ook zorgen voor waterbedeffecten.
Om het tekort in huisvesting aan te pakken, zet de Minister van BZK in op regionale afspraken en regionaal beleid voor de huisvesting van arbeidsmigranten.
Met provincies wordt samen gekeken hoe zij hun coördinerende rol kunnen pakken. Hiernaast zet de Minister van BZK in op het realiseren en stimuleren van meer huisvesting voor arbeidsmigranten via de woondeals en regiodeals, de stimuleringsaanpak flexwonen, korting op de verhuurderheffing voor tijdelijke woningen en de 50 miljoen euro voor de huisvesting van kwetsbare doelgroepen die deze zomer beschikbaar is gesteld in het kader van het doorbouwplan. Voor arbeidsmigranten worden met de 50 miljoen euro ca. 4.700 woningen/woonplekken gerealiseerd.3 Voor 2021 wordt opnieuw 50 miljoen euro vrijgemaakt.4
Welke rol kan de Commissie Roemer, die advies geeft over de werk- en leefomstandigheden van arbeidsmigranten, nog spelen om de bestaande problematiek op een verstandige manier op te lossen, zonder de mensen die zich aan de regels houden te belemmeren?
Het advies van het Aanjaagteam van 30 oktober jl. geeft ook een aantal aanbevelingen voor meer en betere huisvesting voor arbeidsmigranten. Daarbij worden ook een aantal partijen aangesproken. Ook in het eerste advies van het Aanjaagteam zijn op dit punt een aantal aanbevelingen gedaan. Het kabinet is hiermee aan de slag en zal medio december daarover de TK informeren.
Het bericht 'US signs anti-abortion declaration with group of largely authoritarian governments' |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht «US signs anti-abortion declaration with group of largely authoritarian governments»?1
Ja.
Deelt u de mening dat elke vrouw ter wereld toegang moet hebben tot legale en veilige abortus? Zo ja, wat is in dat licht uw reactie op de verklaring die onder leiding van de Verenigde Staten door 30 landen is ondertekend en die de keuzevrijheid van vrouwen inperkt?
Ja. Nederland staat pal voor vrouwenrechten en seksuele en reproductieve gezondheid en rechten (SRGR), zoals ook uiteengezet in de beleidsnota Investeren in Perspectief uit 2018. Een van de uitgangspunten daarbij is het recht van mensen om zelf te bepalen of, met wie en wanneer zij kinderen krijgen. Toegang tot goede informatie en seksuele voorlichting alsook goede toegang tot voorbehoedsmiddelen zijn belangrijk om ongewenste zwangerschappen te voorkomen. In geval zich toch een ongewenste zwangerschap voordoet, is legale toegang tot veilige abortus belangrijk om onveilige abortus en de daaraan verbonden gezondheidsrisico’s (waaronder moedersterfte en blijvende gezondheidsproblemen) te voorkomen. De Internationale Conferentie over Bevolking en Ontwikkeling (International Conference on Population and Development (ICPD)), de SDG’s en de richtlijnen van de Wereldgezondheidsorganisatie (World Health Organization (WHO)) vormen daarbij stevige internationale referentiekaders.
De verklaring getiteld «Geneva Consensus Declaration», die op 22 oktober jl. werd getekend door 32 landen, herinterpreteert bestaande internationale mensenrechtenovereenkomsten en dreigt daarmee deze internationale afspraken over keuzevrijheid, gezondheid, SRGR en specifiek abortus te ondermijnen. Dit baart het kabinet zorgen. Het feit dat zo veel landen de verklaring steunen, kan bovendien duiden op een groeiende coalitie tegen deze, al lang bestaande, afspraken en is een slecht teken voor de keuzevrijheid, gezondheid en rechten voor vrouwen en meisjes.
Tegelijkertijd is er een veel grotere groep van 82 landen, die de internationale afspraken over SRGR wel ondersteunt. Zie ook antwoord op vraag 4.
Heeft u contact opgenomen met uw Amerikaanse ambtsgenoot om hierover in gesprek te treden? Zo ja, welk resultaat heeft dit opgeleverd of verwacht u dat dit zal opleveren? Zo nee, waarom niet en gaat u op de kortst mogelijke termijn alsnog contact opnemen?
Nee. Nederland zal in bilaterale gesprekken met de Amerikaanse overheid en in internationale fora en onderhandelingen zorgen over de Amerikaanse internationale SRGR-inzet, waaronder deze verklaring, aan de orde blijven stellen.
Bent u bereid een reactie te formuleren (mogelijk in Europees verband) om kenbaar te maken dat de Nederlandse regering deze inperking van de keuzevrijheid van vrouwen ten zeerste afkeurt en om de noodzaak tot toegang tot legale en veilige abortus nogmaals te onderstrepen?
Nederland blijft zich, samen met gelijkgezinde landen binnen en buiten de Europese Unie, uitspreken over het belang van keuzevrijheid, seksuele en reproductieve gezondheid en rechten, inclusief veilige abortuszorg.
Zo wist Nederland samen met gelijkgezinde landen een recordaantal van 82 landen te mobiliseren voor een gezamenlijke verklaring over het belang van gendergelijkheid, vrouwenrechten en SRGR tijdens de AVVN Beijing+25 viering.
Op initiatief van Minister Kaag en de Canadese Minister van Internationale Ontwikkeling Karina Gould worden regionale dialogen georganiseerd om met gematigde landen in gesprek te gaan over het belang van SRGR en gendergelijkheid. In dat kader organiseert Nederland samen met Zuid-Afrika een regionale ministeriele dialoog met Afrikaanse landen in januari 2021.
Tenslotte zet zich Nederland ook binnen de Europese Unie in voor gendergelijkheid, vrouwenrechten en SRGR, zoals tijdens de informele RBZ/OS van 29 september waar Minister Kaag zich hard maakte voor het vasthouden aan agreed language over SRGR in de Post-Cotonou onderhandelingen. Zij onderstreepte dit ook in een gesprek met Eurocommissaris Urpilainen.
Bent u bereid om tijdens de eerstvolgende cyclus van de Universal Periodic Review (UPR) van de VN-Mensenrechtenraad de Verenigde Staten kritisch te bevragen over deze verklaring die de keuzevrijheid van vrouwen inperkt? Zo ja, kunt u uw antwoord toelichten? Zo nee, waarom niet?
Tijdens de Universal Periodic Review (UPR) van de Verenigde Staten op 9 november 2020 heeft Nederland de Verenigde Staten aanbevolen om de Helms Amendment van de US Foreign Assistance Act (uit 1973) en het beleid Protecting Life in Global Health Assistance, dat een uitbreiding inhoudt van de Mexico City Policy (ook wel aangeduid als de Global Gag Rule) op te schorten. Deze wetgeving en dit beleid leggen onwenselijke beperkingen op aan organisaties die zich inzetten voor betere gezondheid en keuzevrijheid, inclusief veilige abortus, in ontwikkelingslanden.
Bent u tevens bereid om tijdens de UPR aanbevelingen aan de Verenigde Staten te doen voor het opschorten van de door President Trump ingestelde «Global Gag Rule», om zodoende wereldwijd organisaties in de positie te stellen om op te komen voor vrouwenrechten in het algemeen en het recht op toegang tot legale en veilige abortus?
Zie antwoord vraag 5.
De verkoop van illegaal geïmporteerd bushmeat |
|
Frank Futselaar |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Undercover in Nederland van 25 oktober 2020 over de verkoop van illegaal geïmporteerd bushmeat?1
Ja.
Bent u daarnaast bekend met de berichten «Jaarlijks komt 44,4 ton vlees van huisdieren en wilde dieren op Brussels Airport aan» en «Illegaal apenvlees gewoon te koop in Brusselse wijk «Klein-Zaïre»?2 3
Ja.
Deelt u de mening dat de handel in bushmeat een bedreiging vormt voor zeldzame en kwetsbare diersoorten en ecosystemen en deelt u tevens de mening dat deze praktijk actief bestreden dient te worden?
Illegale praktijken zoals stroperij en smokkel vormen een bedreiging en het is van belang dat dit adequaat voorkomen en bestreden wordt. Naast de inzet op CITES – die gericht is op de internationale handel – onderschrijft Nederland dan ook het CBD-besluit over de «Voluntary guidance for a sustainable wild meat sector4». Gebruik van en (lokale) handel in vlees van wilde oorsprong is belangrijk voor voedselzekerheid en voor veel mensen in de wereld de belangrijkste bron voor bestaanszekerheid. Door te werken aan verduurzaming van dit gebruik en deze handel wordt schade aan ecosystemen en gevaar voor het voortbestaan van soorten zoveel mogelijk voorkomen.
Kunt u aangeven op welke wijze de douanediensten en De Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) handhaven op de aanwezigheid en import van dergelijk gestroopt illegaal vlees?
Voor wat betreft de CITES-regelgeving en de veterinaire wetgeving (ter voorkoming van de insleep van dierziekten zoals mogelijk in bushmeat) heeft de douane een taak ten aanzien van het EU-grensoverschrijdend goederenverkeer bij passagiers en bij vracht.
Bij passagiers voert de douane generieke controles uit op door hen meegevoerde goederen en specifieke controles op passagiersbagage. Deze specifieke controles in het kader van veterinaire wet- en regelgeving zijn gericht op passagiers afkomstig uit gebieden waar dierziekten zijn vastgesteld. Hierbij wordt met name gecontroleerd of ze vlees en zuivel bij zich hebben. De douane ontvangt wekelijks van de NVWA een lijst met gebieden waar dierziekten zijn vastgesteld, welke de basis vormt voor het controleregime. Bij het aantreffen van veterinaire producten wordt passagiers de mogelijkheid gegeven om afstand te doen van de veterinaire producten, of het te laten keuren door de NVWA.
Vlees dat via reguliere vracht binnenkomt en als zodanig wordt aangegeven moet voldoen aan diverse EU en nationale eisen. Samen met de NVWA controleert de douane of die zendingen aan alle gezondheidseisen voldoen en of alle vereiste documenten aanwezig zijn. Daarnaast controleert de douane risicogericht en steekproefsgewijs op de smokkel van vlees en andere producten.
Controleert de NVWA winkels specifiek op de aanwezigheid van bushmeat? Zo ja, hoe vaak wordt dit jaarlijks aangetroffen in Nederlandse winkels en in welke hoeveelheden?
De NVWA controleert niet specifiek winkels op de aanwezigheid van bushmeat. Bedrijven die in vlees of vleesproducten handelen dienen dit doen volgens de wettelijke regels waaronder verplichte traceerbaarheid van het vlees. Indien er specifieke signalen of verdenkingen op het verhandelen van bushmeat zijn, zullen winkels of bedrijven worden gecontroleerd.
Is u bekend hoeveel kilo bushmeat in Nederland jaarlijks bij douanecontroles wordt aangetroffen op luchthavens en scheepvaarthavens?
Dit is niet bekend. De veterinaire wetgeving kent verplichtingen voor de invoer van vlees, maar maakt daarbij geen onderscheid tussen zogenaamd «bushmeat» en ander vlees. Bushmeat wordt daarom ook niet als zodanig door de douane geregistreerd. Producten die niet voldoen aan veterinaire wetgeving worden direct in daartoe bestemde afvalcontainers gedeponeerd waarvan de inhoud wordt vernietigd. Deze procedure is gekozen om de kans op verspreiding van mogelijke ziekteverwekkers zo klein mogelijk te maken. Indien bij het aantreffen van vlees er een duidelijke indicatie is dat het om een beschermde diersoort gaat zal ook voor deze wetgeving worden opgetreden. Dit is niet recentelijk voorgekomen.
Is u bekend hoe vaak het bij aangetroffen bushmeat gaat om beschermde diersoorten die vallen onder regelgeving behorende tot de CITES-overeenkomst (Convention on International Trade in Endangered Species of Wild Fauna and Flora)? Zo nee, bent u bereid dit voortaan te registreren?
Nee, zie ook het antwoord op vraag 6. Het belangrijkste is dat illegaal ingevoerd vlees of dierlijke producten zo snel mogelijk vernietigd worden om de verspreiding van ziekteverwekkers te voorkomen. In voorkomend geval dat het duidelijk is dat het om een onder CITES beschermde soort gaat, dan wordt dit altijd geregistreerd en gerapporteerd aan CITES.
Welke sancties worden opgelegd voor het importeren van bushmeat?
Bushmeat is geen wettelijk begrip. Om te bepalen of er sprake is van een strafbaar feit zal vast moeten komen te staan of de voedselveiligheid in het geding is en om wat voor diersoort het gaat.
Bushmeat is in de regel niet gekeurd en om die reden ook niet veilig voor humane consumptie. Indien een passagier kiest voor het afstand doen van de producten worden er in de regel geen sancties opgelegd voor het overtreden van veterinaire wetgeving. Als de voedselveiligheid in het geding is kan er gesanctioneerd worden voor overtreding van artikel 3.1 van de Wet dieren jo. Regeling dierlijke producten jo. (EG) Verordening 178/2002. Deze overtreding is strafbaar gesteld in art 1 onder 1e van de Wet op de economische delicten. Indien het feit opzettelijk is gepleegd, dan is het een misdrijf dat kan worden bestraft met een gevangenisstraf van ten hoogste 6 jaar, taakstraf of een geldboete van de vijfde categorie (€ 87.000). In voorkomende gevallen kan een nog hogere straf worden opgelegd; ook bijkomende straffen zijn mogelijk (art 6 WED).
In geval van een beschermde diersoort is art 3.37 van de Wet natuurbescherming aan de orde (CITES). Overtreding van dit artikel is tevens strafbaar gesteld in art 1a onder 1e van de Wet op de economische delicten.
Heeft u inzicht in hoeverre bushmeat vanaf Belgische (lucht)havens wordt doorgevoerd naar Nederland aangezien België in het eerder genoemde artikel van het Nieuwsblad genoemd wordt als een doorvoerland voor bushmeat?4
Daar is geen inzicht in gezien het vrije verkeer van goederen binnen de Unie. Het beeld is overigens niet dat er veel vraag naar en aanbod van illegaal ingevoerd bushmeat is in Nederland.
Welke ziektes en of virussen kunnen als zoönose worden geïmporteerd door de import van bushmeat en in hoeverre zijn overheidsdiensten hierop voorbereid?
Het grootste volksgezondheidsrisico bevindt zich in herkomstlanden op de plekken waar dieren worden gevangen en het vlees wordt uitgesneden en verwerkt. Daarnaast kunnen meerdere ziekten worden geïmporteerd door vlees of dierlijke producten. Hierop vindt controle plaats conform verordening EU 2017/625. De NVWA en de douane werken nauw samen om illegale invoer tegen te gaan.
Kunt u specificeren wat de richtsnoeren inhouden en welke doelstellingen worden beoogd met de door u in uw verslag van de 14e conferentie van partijen van het Biodiversiteitverdrag (CBD COP14) vermelde aangenomen vrijwillige richtsnoeren over het legaal en gereguleerd verwerven van bushmeat?5
Het biodiversiteitsverdrag erkent het belang van duurzaam gebruik van soorten uit het wild afkomstig. Door niet elk gebruik van deze soorten uit te sluiten maar handreikingen te bieden voor duurzaam gebruik, kunnen ze gebruikt blijven worden als bron voor levensonderhoud voor inheemse volken en lokale bevolkingsgroepen terwijl gelijktijdig het draagvlak voor het behoud van biodiversiteit en ecosystemen groeit. Hiermee komen een aantal duurzame ontwikkelingsdoelen beter binnen bereik.
Het vrijwillige richtsnoer voor een duurzame sector van vlees van wilde oorsprong is bedoeld voor tropische en subtropische habitats. Het geeft richtlijnen voor onder meer het duurzaam managen van het aanbod, vraagreductie in steden en dorpen van niet-duurzaam of illegaal verworven vlees en voor het creëren van de juiste juridische context en regelgeving,
Kinderboerderijen, boerencampings en zorgboerderijen die Q-koortsregels schenden |
|
Jaco Geurts (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat tientallen kinderboerderijen, boerencampings en zorgboerderijen vorig jaar niet aan de regels voldeden om Q-koorts te voorkomen?1
Het is van groot belang dat eenieder zich houdt aan de regels die zijn gesteld ter voorkoming van een uitbraak van Q-koorts. Dit is zowel in het belang van volksgezondheid als van diergezondheid. De NVWA is dit jaar een intensief communicatietraject gestart om deze bedrijven te wijzen op het belang van naleving van de regels die zijn gesteld.
Kunt u aangeven of er de afgelopen jaren een toe- of afname is van het aantal publieksbedrijven dat zich niet aan de regels houdt?
De controles bij publieksbedrijven vinden plaats bij circa 10% van het totaal aantal publieksbedrijven. De laatste 4 jaar schommelt het percentage naleving tussen de 43 en 55%. Er is geen duidelijke trend waarneembaar; wel is duidelijk dat ruim de helft van de tekortkomingen administratief van aard zijn.
Kunt u aangeven op basis van wat voor vermoedens van fouten de 87 publieksbedrijven in 2019 zijn bezocht?
In 2019 zijn 52 bedrijven ad random geselecteerd, 18 bedrijven zijn geïnspecteerd naar aanleiding van een aankondiging van activiteiten, zoals lammetjesaaidagen, en 17 bedrijven zijn geïnspecteerd naar aanleiding van een melding dan wel op initiatief van een inspecteur.
Klopt het dat in 2019 slechts 11 herinspecties zijn uitgevoerd? Hebben deze herinspecties ook bij publieksbedrijven plaatsgevonden, of alleen bij professionele bedrijven?2
Het klopt dat er in 2019 11 herinspecties zijn uitgevoerd; 7 bij publieksbedrijven en 4 bij professionele bedrijven.
Op welke wijze controleert de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) of een publieksbedrijf na een waarschuwing of boete daadwerkelijk de geconstateerde tekortkoming heeft aangepakt, aangezien blijkbaar niet alle bedrijven een herinspectie krijgen?
De NVWA controleert, in voorkomende gevallen, via een herinspectie of de geconstateerde tekortkoming is verholpen. Bij bepaalde tekortkomingen (bijvoorbeeld te late meldingen) of indien de tekortkoming tijdens de inspectie wordt verholpen, is een herinspectie niet nodig.
Moeten publieksbedrijven aantonen dat zij de dieren alsnog hebben ingeënt voordat zij weer bezoekers mogen toelaten? Zo ja, op welke wijze tonen zij dit aan?
Ja. Indien publieksbedrijven niet voldoen aan de vaccinatieplicht, mogen zij geen bezoek toelaten zolang de vaccinatie niet alsnog heeft plaatsgevonden.
Juiste en volledige vaccinatie wordt aangetoond door middel van een melding in het I&R-systeem en onderbouwd met visite-brieven en facturen van de dierenarts die de vaccinatie heeft uitgevoerd.
De mogelijkheid voor raadsleden in Boxmeer om in coronatijd te kunnen stemmen |
|
Ronald van Raak |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Deelt u de opvatting dat gekozen raadsleden in Boxmeer de mogelijkheid moeten hebben om te stemmen, ook in coronatijd?1
Het deelnemen aan een beraadslaging en aan een stemming zijn essentiële rechten van een raadslid. Deze horen ook in coronatijd geborgd te zijn. Tegelijkertijd kunnen er, ook buiten coronatijd, redenen zijn dat een individueel lid geen gebruik kan maken van deze rechten.
Met de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming is een mogelijkheid gecreëerd voor gemeenteraden om digitaal te vergaderen, maar geen verplichting. Het is aan de gemeenteraad zelf om te bepalen op welke wijze vergaderd wordt. Dit past bij de lokale autonomie. Met de keuze over hoe te vergaderen wordt op zichzelf geen recht van een raadslid aangetast. Elk lid heeft toegang tot de vergadering en heeft daarmee dezelfde rechten. De afweging om niet deel te nemen aan een fysieke vergadering wordt door het lid zelf gemaakt en niet door de gemeenteraad, hoewel dit in deze tijden niet altijd een volledig vrije afweging zal zijn. Navraag bij de gemeente Boxmeer heeft geleerd dat de raad heeft besloten de beraadslaging in een fysieke vergadering vorm te geven, maar de stemming in een digitale vergadering te laten plaatsvinden. De raad is daarmee tot een werkwijze gekomen die ieder raadslid de mogelijkheid geeft om deel te nemen aan de stemmingen.
Kent u voorbeelden van andere gemeenten waar raadsleden vanwege hun gezondheid niet in staat zijn in deze coronatijd fysiek te stemmen? Zo ja, welke oplossingen zijn hier gevonden?
De evaluatiecommissie is nog bezig met de uitvraag voor de derde rapportage. Op dit moment zijn de commissie geen gevallen bekend waarbij een fractie stelt dat leden uitgesloten worden van deelname aan de beraadslaging en stemming. De vraag hoe groot een minderheid mag zijn die een voorkeur heeft voor digitaal vergaderen speelt breder. Op dit punt wil ik de derde rapportage afwachten die naar verwachting rond 1 december wordt opgeleverd. Deze rapportage zal, zoals reeds is toegezegd, ook aan Uw Kamer gestuurd worden.
Welke oplossing ziet u om ervoor te zorgen dat alle raadsleden in coronatijd kunnen voldoen aan hun democratisch recht om te stemmen?
De gemeenteraad beschikt over een aantal mogelijkheden om de raadsvergadering vorm te geven zolang de Tijdelijke wet digitale beraadslaging en besluitvorming geldt. Er kan volledig fysiek of volledig digitaal vergaderd worden, waarbij zowel de beraadslaging als de stemming in dezelfde vergadering plaatsvindt. Er kan ook een onderscheid gemaakt worden tussen beraadslaging in een fysieke vergadering en stemming in een digitale vergadering, zolang dit maar twee afzonderlijke vergaderingen betreft. Er zijn ook andere keuzes mogelijk, bijvoorbeeld door meer gebruik te maken van commissievergaderingen voor de beraadslaging. Zolang dit geen bestuurscommissies zijn (commissies op grond van artikel 83 van de Gemeentewet) en er geen sprake is van formele besluitvorming in deze commissies, is er meer vrijheid om vergaderingen van deze commissies in te richten.
Een verdergaande optie is dat het voor enkele raadsleden mogelijk wordt gemaakt langs digitale weg inbreng te leveren bij de beraadslaging in een fysieke vergadering. Volwaardige deelname langs digitale weg is bij een fysieke vergadering niet mogelijk, omdat deze leden formeel gezien niet aanwezig zijn in de vergadering (zij hebben de presentielijst niet getekend en tellen derhalve niet mee voor het quorum) en daarmee ook niet over de rechten van een raadslid beschikken dat aanwezig is in een vergadering. De Gemeentewet staat er op zichzelf niet aan in de weg dat deze leden digitaal meeluisteren of door de voorzitter worden uitgenodigd hun opvatting kenbaar te maken door inbreng te leveren, al zal voor de vergaderorde wel moeten worden bepaald op welke wijze de voorzitter dit toestaat. Van deelname van deze leden aan de stemming kan echter geen sprake zijn, aangezien zij zoals gezegd formeel niet in de vergadering aanwezig zijn en dus niet over alle aan het raadslidmaatschap verbonden rechten beschikken. Deze invulling van een raadsvergadering kan in elk geval niet leiden tot problemen met de rechtmatigheid van besluiten omdat niet langs digitale weg wordt deelgenomen aan een stemming in een fysieke vergadering. Daardoor ontstaan er geen bevoegdheidsgebreken bij besluiten.
Het is aan de gemeenteraad om hier keuzes in te maken.
Het bericht 'Van Vollenhoven wil vertrekken bij 'koninklijke' vereniging politiehonden door vermeende dierenmishandeling'. |
|
Lilian Helder (PVV), Dion Graus (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het artikel «Van Vollenhoven wil vertrekken bij «koninklijke» vereniging politiehonden door vermeende dierenmishandeling»?1
Ja.
Klopt het dat meerdere leden van de Koninklijke Nederlandse Politiehond Vereniging (KNPV) vanwege de verdenking van dierenmishandeling van hun bed zijn gelicht en thans (nog) verdachte zijn?
Naar aanleiding van de beelden die enige tijd geleden zijn vertoond in het tv-programma «Undercover in Nederland» heeft de politie een onderzoek ingesteld. In dat onderzoek zijn meerdere personen verhoord. Het onderzoeksdossier is inmiddels opgemaakt en verzonden naar het Openbaar Ministerie. In het onderzoeksdossier zijn in totaal 8 personen aangemerkt als verdachte. Vanuit privacyoverwegingen kan hier geen uitspraak worden gedaan over de relatie tussen die verdachten en de KNPV. Wellicht ten overvloede wil ik hierbij benadrukken dat de KNPV een zelfstandige, private vereniging is.
Kunt u, aangezien u in antwoord op Kamervragen op 25 mei 2020 aangaf dat een opsporingsonderzoek gaande is, bevestigen dat er één of meerdere opsporingsonderzoeken lopen? Zo ja, wat is daarvan de stand van zaken?2
Het opsporingsonderzoek is inmiddels afgerond en het onderzoeksdossier is verzonden naar het Openbaar Ministerie.
De beperkte dekking van asbestdaken. |
|
Roald van der Linde (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u de uitzending van Kassa 3 oktober jl. en de oproep van Vereniging Eigen Huis?
Ja, ik ben bekend met de uitzending van Kassa van 24 oktober jl. over onder meer asbestdaken en de oproep van Vereniging Eigen Huis.
Is het waar dat in de aangeboden Woonverzekering van Centraal Beheer een beperking is aangebracht voor de dekking van de schade aan asbestdaken, waarbij de dekking in snel tempo wordt afgebouwd naar slechts 5% en niet aan andere daken? Zo ja, is hier ook sprake van bij andere verzekeraars?
Ik heb geen zicht op voorwaarden van verzekeraars. Het Verbond van Verzekeraars heeft mij laten weten dat zij een dergelijk overzicht ook niet heeft.
Achmea heeft mij desgevraagd gemeld dat zij voor schades in 2019 nog 20% vergoedt. De vergoeding wordt ieder jaar met 5% verminderd en daarmee wordt vanaf 2022 nog 5% van de waarde van de nieuwe dakbedekking vergoed. De afschrijvingsregeling geldt alleen voor asbestdakbedekking; niet wordt afgeschreven op de binnenzijde van het dak, het dakbeschot en de binnenbeplating. In de woonverzekering heeft Achmea in 2018 een afschrijvingsregeling voor asbestdakbedekking in hun voorwaarden opgenomen. Achmea laat verder weten dat ook vóór 2018 al de mogelijkheid bestond om een afschrijving op herstelkosten toe te passen en dat deze regeling omwille van duidelijkere communicatie in 2018 concreter is gemaakt.
Ook enkele andere verzekeraars lieten in hun reactie aan Kassa weten dat zij hebben gekozen voor afbouw van de dekking van asbestdaken, onafhankelijk van het feit dat de wetwijziging die asbestdaken zou verbieden niet door is gegaan. Maar een andere verzekeraar vermeldt in een reactie aan Kassa de eerder verlaagde dekking juist terug te draaien naar 100%.
Wat vindt u ervan dat woningeigenaren een groot financieel risico lopen en zich hier niet tegen kunnen verzekeren? Hoe verhoudt dit zich tot de opvattingen van de branche over universele dienstverlening?
Sanering van asbestdaken is al langer het advies vanuit de overheid aan woningeigenaren. Op 9 maart 2020 heeft de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat u geïnformeerd over de samenwerkingsverklaring die zij met provincies, gemeenten en andere partijen heeft getekend op 2 maart 2020.1 Doel hiervan is om op een veilige manier het saneren van de resterende asbestdaken in Nederland te versnellen. In de samenwerkingsverklaring zijn acties afgesproken die zijn gericht op bewustwording en communicatie, oprichting van een (leningen)fonds, het ontzorgen van gemeenten, het gebruik maken van koppelkansen, het vereenvoudigen van saneringen en monitoring. Aan deze acties wordt nu hard gewerkt.
Het is vervelend als woningeigenaren bij schade minder krijgen uitgekeerd dan waar zij dachten aanspraak op te kunnen maken. Indien een consument meent dat op grond van de polisvoorwaarden ten onrechte te weinig wordt uitgekeerd, kan hij de zaak voorleggen aan het Kifid of de burgerlijke rechter. In de polisvoorwaarden van een verzekering wordt geregeld welk type schade wordt gedekt. Wanneer iemand een verzekering heeft, betaalt hij of zij premie waar deze afgesproken dekking tegenover staat. Wanneer de dekking of de premie wijzigt, wordt de verzekeringnemer daarover geïnformeerd.
Het kan echter zo zijn dat, op basis van de geldende voorwaarden, de vervanging van asbestdaken door bepaalde verzekeraars niet of niet geheel is gedekt. Ook wanneer de schadeoorzaak bijvoorbeeld brand of storm is. Wanneer schade is ontstaan aan een asbestdak, kan doorgaans niet worden volstaan met enkel reparatie van het dak, maar zal het asbestdak volgens de geldende wet- en regelgeving met het oog op eventuele gezondheidsrisico’s (deels) vervangen moeten worden. Daarmee heeft een asbestdak een relatief hoge schadelast. Wanneer een element met een relatief hoge schadelast onder de dekking valt kan dit een weerslag krijgen in de premie van dat verzekeringsproduct. Dit kan consequenties hebben voor de premie van andere verzekeringnemers die een woonverzekering hebben afgesloten bij die verzekeraar, omdat verzekeringen voor een belangrijk deel op het beginsel van solidariteit berusten. Een verzekeraar maakt daarin onder meer een afweging tussen de dekking en de consequenties voor de totale groep verzekerden. Voor zover in de vraag met de opvatting van de sector over universele dienstverlening wordt gedoeld op het streven dat de sector heeft uitgesproken om te zorgen voor een zo goed mogelijke toegankelijkheid van verzekeringen, speelt daarin, naast solidariteit, ook de inzet op preventie een grote rol. Met de eerdergenoemde maatregelen voor het saneren van asbestdaken dragen woningeigenaren en de overheid ook bij aan preventie; met preventie wordt schade voorkomen.
Hoeveel woningeigenaren hebben een dak waar asbest in zit? Is het waar dat deze woningeigenaren bij schade die niets te maken heeft met asbest, straks onverzekerd zijn of een veel lagere uitkering krijgen dan waarvoor ze jarenlang premie betaald hebben?
Er is naar schatting nog 80 miljoen m2 asbestdaken in Nederland. Dit is grofweg in te delen in daken van particulieren (25 miljoen m2) en zakelijke dakeigenaren (55 miljoen m2). Uit de cijfers over de totale oppervlakten kan niet het aantal particuliere eigenaren worden afgeleid. Het is dus niet bekend hoeveel particuliere eigenaren nog een asbestdak hebben.
Zoals toegelicht in het antwoord op vraag 3 kan het zo zijn dat de vervanging van asbestdaken door bepaalde verzekeraars niet of niet geheel is gedekt, terwijl de schadeoorzaak niet de asbest zelf is, maar bijvoorbeeld brand of storm. Maar dat is dan altijd op basis van de in dat geval geldende voorwaarden.
Volledigheidshalve merk ik op dat het bij een verzekering niet zo is dat een verzekeringnemer recht heeft op een hogere uitkering vanwege de eerdere inleg in premies. Dat zou afbreuk doen aan de solidariteit en zou ook betekenen dat wanneer verzekeringsnemers pas net de verzekering hebben afgesloten, zij vrijwel niets uitgekeerd zou krijgen omdat zij nog nauwelijks premie hebben betaald. Men verzekert zich tegen bepaalde voorwaarden en op het moment dat zich schade voordoet wordt er op basis van de geldende voorwaarden uitgekeerd.
Hoe vaak wordt per jaar een claim ingediend voor schade aan een dak of gevel? Welk bedrag is hier in totaal mee gemoeid?
Over de frequentie van schadeclaims aan specifiek daken en gevels is geen informatie beschikbaar. Het Verbond van Verzekeraars heeft aangegeven dat verzekeraars wel een meer generiek beeld hebben van het aantal schadeclaims als gevolg van bijvoorbeeld brand, maar dat er geen overzicht is van schade aan bepaalde delen van een woning.
Welk bedrag wordt naar verwachting minder uitgekeerd door het uitsluiten van woningeigenaren met asbest in het dak?
Het is niet bekend welk effect deze wijziging in polisvoorwaarden door één of meerdere verzekeraars heeft of zal hebben op de uit te keren bedragen bij woonverzekeringen.
Wat is de gemiddelde schadepost bij schade aan het dak van een woning? Is het waar dat door de aanscherpingen van de polisvoorwaarden, mensen die jarenlang netjes hun premie betaald hebben straks helemaal zelf moeten opdraaien voor de schade?
Ik beschik niet over informatie over de gemiddelde schadepost bij schade aan het dak van een woning. Zoals boven beschreven is het aan verzekeraars om te bepalen of en tegen welke prijs zij een verzekering aanbieden. Daarmee kunnen de polisvoorwaarden van elkaar afwijken en ook het type schade dat is gedekt evenals de gedekte som. De uitkering is afhankelijk van de polisvoorwaarden en niet van de looptijd van de verzekering en de eerdere betaling van verzekeringspremies. Dit zou immers afbreuk doen aan de solidariteit.
Is het waar dat het hebben van een asbestdak niet illegaal is?
Het is niet illegaal om een asbestdak te hebben. Volgens artikel 1a van de Woningwet moet er echter wel voor worden gezorgd dat als gevolg van de staat van een bouwwerk geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid ontstaat.
Deelt u de mening dat woningeigenaren met deze wijziging van de dekking in de knel worden gebracht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid om met deze verzekeraar en andere verzekeraars in gesprek te gaan over het feit dat een grote groep huiseigenaren onverzekerbaar dreigt te worden? Kunt u er in dit gesprek op aandringen dat deze wijziging van de dekking wordt teruggedraaid en een nette oplossing wordt gevonden? Zo nee, waarom niet?
De Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat heeft mede namens mij het Programmabureau Versnellingsaanpak Asbestdaken gevraagd om met verzekeraars in gesprek te gaan. Het doel hiervan is om meer helderheid te krijgen over de al dan niet veranderende voorwaarden, zodat het Programmabureau hier duidelijk over kan communiceren.
De mogelijke sluiting van de huisartsenpost in Venray |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u de berichten dat de huisartsenpost in Venray mogelijk moet sluiten?1
Ja.
Klopt het dat huisartsen in Venray zelf de huisartsenpost juist open willen houden?
Er is door Cohesie verkent hoe de spoedzorg in de regio Noord-Limburg zo kan worden georganiseerd dat de continuïteit en kwaliteit het meest gewaarborgd is voor de toekomst. Een optie die Cohesie daarbij heeft onderzocht is het sluiten van de huisartsenpost in Venray. Op dit moment ligt er een voorgenomen besluit om de huisartsenpost in Venray te sluiten. Cohesie gaat nu in een proces van zorgvuldige afstemming met partijen om uiteindelijk tot een definitief besluit te komen. Hoe het zorgaanbod in de avond-, nacht-, en weekenduren is ingericht, is de gezamenlijke verantwoordelijkheid van de huisartsen in de regio. Het is aan hen om hier samen in goed overleg uit te komen. Ik heb dan ook geen inzicht in de wensen van iedere individuele huisarts in de regio.
Is er overleg geweest met ketenpartners zoals huisartsen, wijkverpleegkundigen, kraamverzorgers en anderen die onmiddellijk gevolgen van een sluiting van de de huisartsenpost kunnen ervaren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was de uitkomst van dat overleg?
Ik begrijp dat mensen zich zorgen maken over de beschikbaarheid van zorg, zeker als dit acute zorg betreft. Op 9 november heeft Cohesie bekend gemaakt dat er een voorgenomen besluit ligt om de huisartsenpost in Venray te sluiten. Het is belangrijk dat er een aantal processtappen zorgvuldig wordt doorlopen voordat er een definitief besluit wordt genomen. Daarom heeft mijn voorganger een concept algemene maatregel van bestuur (AMvB) «Acute Zorg» opgesteld. De concept AMvB schrijft de processtappen voor die waarborgen dat bij een voorgenomen opschorting of beëindiging van het aanbod van acute zorg op een bepaalde locatie er geen knelpunten in de acute zorg ontstaan. Voorbeelden van processtappen zijn vroegtijdige melding bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en Nederlandse Zorgautoriteit, consultatie van bewoners, gemeenten, zorgverzekeraars en zorgaanbieders en het opstellen van een continuïteitsplan, waarin wordt omschreven hoe, gezien de omstandigheden, op zorgvuldige wijze de continuïteit van de zorg voor cliënten wordt geborgd. Zoals mijn voorgangers ook in andere gevallen hebben benadrukt, is het ook vooruitlopend op het in werking treden van de AMvB (beoogd per 1 januari 2022) de bedoeling dat alvast volgens de lijn van de AMvB wordt gehandeld
Is er overleg geweest met betrokken inwoners en bestuurders in de regio? Zo nee, waarom niet? Zo ja wat was de uitkomst van die overleggen?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u onze mening dat de ervaringen van de coronacrisis juist laten zien dat goede acute zorg dichtbij voor alle Nederlanders van het grootste belang is?
Ik vind het belangrijk dat acute zorg toegankelijk is. De norm voor toegankelijkheid is ingevuld door het veld met responstijden en bereikbaarheidstijden. De bereikbaarheidsnorm is dat 90% van de inwoners van het verzorgingsgebied binnen 30 minuten met eigen auto een huisartsenpost moet kunnen bereiken. Het RIVM heeft op verzoek van Cohesie een bereikbaarheidsanalyse gemaakt voor de huisartsenpost in Noord-Limburg. Zij hebben onderzocht of in de mogelijke toekomstige situatie voldaan wordt aan deze bereikbaarheidsnorm voor de huisartsenposten. Het RIVM heeft geconcludeerd dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 99,9% van de inwoners van het samengenomen verzorgingsgebied binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de huisartsenpost Venlo kan bereiken.
Hoeveel patiënten komen er nu bij de huisartsenpost in Venray? Kunt u een overzicht per dag in de week geven?
De huisartsenpost in Venray heeft een verzorgingsgebied van 81.800 inwoners. Hoeveel van deze mensen gebruik maken van de huisartsenpost in Venray is mij niet bekend. Zorgaanbieders beschikken zelf over deze gegevens en kunnen deze gebruiken bij besluitvorming.
Zijn de aanrijtijden voor inwoners naar de huisartsenpost in Venray berekend? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is de uitkomst?
Het RIVM stelt dat op dit moment alle inwoners van het verzorgingsgebied van de post in Venray binnen 30 minuten rijtijd per personenauto hun huisartsenpost kunnen bereiken. Zoals gezegd heeft het RIVM daarnaast geconcludeerd dat, in de mogelijke toekomstige situatie, 99,9% van de inwoners van het samengenomen verzorgingsgebied binnen 30 minuten rijtijd per personenauto de huisartsenpost in Venlo kan bereiken.
Wat is de verdeling bij ziekenhuisopnames tussen opname in het ziekenhuis in Boxmeer en opname in het ziekenhuis in Venlo?
Deze cijfers zijn mij niet bekend. Zorgaanbieders beschikken zelf over deze gegevens en kunnen deze gebruiken bij besluitvorming.
Koude werkplekken in het onderwijs |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Leraren in opstand tegen onveilige en koude werkplek»?1
Ja.
Klopt het beeld dat in het artikel geschetst wordt dat leraren vaak in de kou moeten lesgeven?
Schoolbesturen hebben vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving. Voor een goed binnenklimaat is het belangrijk te zorgen voor voldoende luchtverversing. Hoe en wanneer het verstandigst gelucht kan worden is handzaam beschreven in de Handreiking optimaal ventileren in scholen op www.lesopafstand.nl/ventilatie.
Voldoet volgens u een dergelijke koude werkplek aan de wettelijke verplichtingen omtrent de arbeidsomstandigheden? Zo nee, welke consequenties zou dit volgens u moeten hebben?
Werkplekken dienen in overeenstemming te zijn met de Arbowet. Als uit de RI&E of signalen van werknemers blijkt dat koude een risico vormt voor de gezondheid, moet de werkgever maatregelen nemen. Bij de keuze van de juiste maatregelen kan de werkgever gebruik maken van een arbocatalogus (voorzover over dat risico, in de van toepassing zijnde catalogus, afspraken zijn gemaakt) en/of zich laten bijstaan door een deskundige.
Vanaf wanneer kunnen scholen een aanvraag indienen voor de Specifieke Uitkering Doorbouwplan Scholen (SUDS), zodat zij daarmee het schoolgebouw kunnen aanpassen aan de wettelijke ventilatienormen?
De Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS-regeling) wordt per 1 januari 2021 opengesteld voor aanvragen door gemeenten. Dat laat onverlet dat schoolbesturen nu al met hun gemeenten in gesprek kunnen gaan over nodige ventilatiemaatregelen en verdeling van cofinancieringskosten.
Deelt u de mening dat schoolbesturen van scholen die niet aan de wettelijke ventilatienormen voldoen per direct hierin verbeteringen moeten doorvoeren en niet pas als het geld uit de SUDS beschikbaar komt?
Ja, maar ik verwacht niet het onmogelijke van scholen. In aanloop naar het openstellen van de SUViS-regeling roep ik schoolbesturen op om in gesprek te gaan met hun gemeente om gezamenlijk naar korte en lange termijn oplossingen te zoeken. De SUViS-regeling is nadrukkelijk bedoeld om bij te dragen aan het acuut verbeteren van de ventilatie omstandigheden en daarmee het binnenklimaat van schoolgebouwen. De regeling staat toe dat projecten met een start vanaf 1 oktober 2020 in aanmerking kunnen komen voor deze subsidie.
In antwoord op eerdere schriftelijke vragen geeft u aan dat het RIVM geen onderzoek doet naar UV-C en ionisatie met betrekking tot COVID-19.2 Waarom onderzoekt het RIVM dit niet aangezien wij uit het veld vernemen dat er verschillende wetenschappelijke studies aantonen dat dit een bewezen innovatie is? Bent u bereid dit alsnog te laten onderzoeken c.q. om daarnaar te laten kijken?
Op dit moment zie ik geen aanleiding om het RIVM opdracht te geven om onderzoek te doen naar UV-C bestraling of ionisatie in relatie tot COVID-19. Het ECDC concludeert in haar ventilatie update van 10 november 2020 dat er beperkt bewijs is van het effect van desinfectie installaties op de overdracht van SARS-CoV-2. Het is op dit moment nog steeds onduidelijk of aerosolen, waar ionisatie en UV-C bestraling op gericht zijn, een relevante rol spelen bij de overdracht van het virus. Meerdere universiteiten en kennisinstituten doen onderzoek naar de verspreiding van aerosolen en/of de aerogene verspreiding van SARS-CoV-2 in een ruimte. Het RIVM volgt deze ontwikkelingen nauwlettend. Indien daartoe aanleiding is, zal het advies over de ventilatienormen worden herzien.
Momenteel ligt de nadruk vooral op het versterken en verbeteren van de ventilatie binnen scholen. Om scholen te ondersteunen is de hierboven genoemde handreiking beschikbaar. Daarnaast is er advies op maat mogelijk via het Kenniscentrum Ruimte OK.
Mocht blijken dat er op bepaalde scholen problemen blijven bestaan, dan kan gericht gezocht worden naar innovatieve manieren om lucht te desinfecteren.
Nordrhein-Westfalen gaat subsidies uitgeven voor de aankoop van luchtreinigers, waaronder ook voor klaslokalen.3 Is het bedrag van 360 miljoen euro dat u beschikbaar hebt gesteld, ook beschikbaar voor het aanschaffen van luchtreinigers? Zo nee, waarom niet?
De middelen die beschikbaar worden gesteld voor ventilatie, zien op het bekostigen van maatregelen om de luchtverversing in een schoolgebouw aan de normen uit het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen te laten voldoen. Dat voorziet niet in het bekostigen van specifieke luchtreinigers.
Bent u bereid om een pilot uit te laten voeren met het gebruik van UV-licht en/of filters tegen verspreiding van het coronavirus in een afgesloten ruimte, zoals een klaslokaal?
Zoals aangegeven bij antwoord 6 is op dit moment onduidelijk of aerosolen een relevante rol spelen bij de overdracht van SARS-CoV-2. Daarom heeft ook een pilot met UV-C bestraling en/of filters geen toegevoegde waarde.
Het bericht 'Vergoeding lekke mestkelder ‘lachertje’' |
|
Helma Lodders (VVD), Aukje de Vries (VVD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Vergoeding lekke mestkelder «lachertje»«? Wat vindt u van het bericht?1
Mij is bekend dat agrariërs lange tijd hebben moeten wachten om bijzondere schade, zoals lekkende mestkelders, vergoed te krijgen. Dat is natuurlijk erg vervelend en tegelijk is het belangrijk dat er een rechtvaardige en ruimhartige werkwijze komt voor het afhandelen van schade, zoals in de Tijdelijke wet Groningen is opgenomen. IMG heeft inmiddels aangegeven dat, na consultatie met de sector en maatschappelijke organisaties, hij verwacht de werkwijze voor de vergoeding van schade bij mestkelders begin 2021 bekend te kunnen maken.
Klopt het dat wordt geadviseerd om bij schade aan mestkelders door aardbevingen niet de daadwerkelijke, maar de economische schade te vergoeden? Zo nee, hoe zit het dan? Zo ja, wat is daarvoor de reden en wat zijn daarvan de gevolgen voor de agrarische ondernemers?2
Het IMG heeft na overleg met de agrarische sector een multidisciplinair team van deskundigen ingesteld om te adviseren over de wijze waarop het IMG schade aan mestkelders dient te beoordelen (Kamerstuk 33 529, nr. 722). Dit advies is op 25 september jl. door het IMG openbaar gemaakt.
Zoals is vastgelegd in de Tijdelijke wet Groningen (TwG) moet het IMG toepassing geven aan het schadevergoedingsrecht uit het Burgerlijk Wetboek. Het schadevergoedingsrecht kent als uitgangspunt dat de benadeelde zo veel mogelijk teruggebracht dient te worden in dezelfde (vermogens)situatie als waarin hij zich voorafgaand aan het schadetoebrengende feit bevond. Het panel van deskundigen heeft in haar advies, met inachtneming van het voorgaande, geadviseerd dat schadevergoeding in beginsel dient plaats te vinden door vergoeding van de kosten voor reparatie van de mestkelders, tenzij de kosten daarvan een factor 1,25 of hoger liggen ten opzichte van de vergoeding van de gekapitaliseerde bedrijfsschade. Daarmee worden de daadwerkelijke kosten bedoeld die een ondernemer extra maakt als gevolg van een lekkende mestkelder. Het adviespanel adviseert om in de gevallen, waarin de herstelkosten een factor 1,25 of hoger zijn, de bedrijfsschade te vergoeden.
Ik kan, gelet op de onafhankelijkheid van het IMG, niet vooruitlopen op de wijze waarop IMG het advies meeneemt in zijn werkwijze. Het IMG bestudeert het advies en is daarover met de agrarische sector en maatschappelijke organisaties in overleg. De uitkomsten van deze overleggen worden betrokken bij de besluitvorming van het IMG over de afhandeling van schade aan mestkelders.
Wat wordt verstaan onder economische schade en wat is het verschil met daadwerkelijke schade?
Onder economische schade worden de (extra) kosten verstaan die de agrarisch ondernemer maakt doordat hij een groter volume aan mest moet afvoeren, als gevolg van scheuren in de mestkelder waardoor grondwater naar binnen sijpelt. Ik ga ervan uit dat met «daadwerkelijke schade» in dit geval wordt bedoeld de kosten van reparatie van de fysieke schade die is ontstaan.
In hoeverre vindt u het redelijk en rechtvaardig dat niet de daadwerkelijke schade, maar de economische schade wordt vergoed? Vindt u dit passen in de lijn van het ruimhartig vergoeden van aardbevingsschade? Zo ja, kunt u dat toelichten? Zo nee, wat verstaat u onder een ruimhartige vergoeding?
Zoals beschreven in de beantwoording van vraag 2, constateert het panel in zijn advies dat bij het vaststellen van de schade aan mestkelders, uitgegaan dient te worden van het schadevergoedingsrecht. Zij gaat hier in hoofdstuk 9.1 van het advies uitgebreid op in. Volgens het panel is adequate schadevergoeding mogelijk door het vergoeden van bedrijfsschade. In het advies is de vergoeding voor bedrijfsschade 8,50 euro per kubieke meter mest. Volgens de deskundigen dekt dit de extra kosten die agrarisch ondernemers maken. Mocht dit niet het geval zijn dan is maatwerk mogelijk, zo adviseert het panel.
Het IMG bestudeert momenteel het advies en is daarover in gesprek met de agrarische sector en maatschappelijke organisaties. De uitkomsten van deze overleggen worden betrokken bij de besluitvorming van het IMG over de afhandeling van schade aan mestkelders. IMG hanteert, zoals opgenomen in de TwG, als uitgangspunt dat schadevergoedingsbesluiten rechtvaardig, ruimhartig en onafhankelijk genomen worden. Naar verwachting publiceert het IMG haar werkwijze met betrekking tot mestkelders begin 2021. Het past mij niet, ook gelet op de onafhankelijkheid van IMG, hier nu al op vooruit te lopen.
Bent u bekend met het feit dat het Rijksvastgoedbedrijf in de jaren »90 de mestkelders van pachthoeves in Zuid-Flevoland hersteld heeft? Kunt u een overzicht geven van de inspectiekosten (kosten voorafgaand aan herstel zoals het in beeld brengen van locatie, aard en omvang), voorbereidende kosten (zoals het leeghalen van mestkelders) en uitvoerende kosten (herstelwerkzaamheden inclusief de extra veiligheidsmaatregelen die genomen moeten worden als gevolg van de Arbeidsomstandighedenwet) van een tiental pachthoeves (verschillend qua omvang en ligging) waar herstel heeft plaatsgevonden? Kunt u daarnaast inzicht geven in de gemiddelde kosten die het Rijksvastgoedbedrijf destijds heeft uitgegeven per hoeve?
Het Rijksvastgoedbedrijf heeft laten weten dat in de jaren negentig vermoedelijk mestkelders van pachthoeves in Zuid-Flevoland zijn hersteld door een voorganger van het Rijksvastgoedbedrijf. Wat hiervan de achtergronden, de aard en omvang en de kosten zijn geweest kan het Rijksvastgoedbedrijf niet meer vaststellen, omdat de bewaartermijn van de hierop betrekking hebbende stukken ruimschoots is verstreken is.
Hoe zijn de leden van het adviespanel geselecteerd en op basis van welke criteria? Hoe zijn de deskundigen tot dit advies gekomen? In hoeverre heeft er overleg plaats gevonden met de agrarische ondernemers, de agrarische tafel, LTO-Noord, et cetera?
Het IMG heeft mij laten weten dat het panel is geselecteerd op basis van hun juridische, geologische, technische en agrarische expertise. Het panel gaat in het advies in op de wijze waarop het advies tot stand is gekomen. Zo heeft het panel onder andere een bezoek gebracht aan twee agrarische bedrijven in het aardbevingsgebied die melding hebben gemaakt van schade door lekkages aan de mestkelder.
Wanneer wordt definitief duidelijk hoe het Instituut Mijnbouwschade Groningen (IMG) met het advies van het adviespanel en het advies van TNO en de Technische Universiteit (TU) Delft omgaat? Wanneer wordt het advies van TNO en TU Delft verwacht waarbij wordt ingegaan op de kans op schade aan mestkelders door diepe bodemdaling en -stijging? Wat betekent dit voor de termijn waarbinnen agrariërs duidelijkheid krijgen over vergoeding van schades als gevolg van gaswinning?
De sector-organisaties hebben twee maanden de tijd gevraagd om met een reactie te komen op het advies van de deskundigen. IMG neemt deze reactie (medio december) mee in het opstellen van de werkwijze. De werkwijze is naar verwachting begin 2021 gereed. Vanaf dat moment zal IMG beginnen met de afhandeling van de bij IMG openstaande schademeldingen aan mestkelders.
De uitkomsten van het onderzoek van TNO/TU Delft naar diepe bodemstijging en -daling is naar verwachting eind 2020 gereed. Dit onderzoek is niet specifiek gericht op mestkelders maar waar relevant worden deze onderzoeksresultaten uiteraard meegenomen in het afhandelen van de schade aan mestkelders.
Welke maatschappelijke organisaties worden in het vervolgtraject voor het advies Mestkelders betrokken?
Het advies wordt met LTO Noord, stichting Boerenbelang Mijnbouwschade, de Agrarische tafel, Groninger Bodembeweging en Groninger Gasberaad besproken.
Wanneer komt het IMG met een algemene beleidslijn voor de vergoedingen van de schade bij lekke mestkelders en andere schade als gevolg van aardbevingen bij agrarische bedrijven in Groningen?
Begin 2021 zal het IMG communiceren over de wijze waarop de afhandeling plaatsvindt. Meldingen van fysieke schade worden reeds behandeld door het IMG. Voor waardedaling zal IMG op haar website begin 2021 een aanvulling op de werkwijze publiceren voor bedrijven, waaronder agrariërs.
Hoeveel agrarische ondernemers in Groningen hebben te maken met schade als gevolg van de aardbevingen? Voor hoeveel ondernemers is er inmiddels een (passende/acceptabele) oplossing? Voor hoeveel nog niet? Hoe lang wachten ondernemers inmiddels al op een oplossing?
In totaal zijn ruim 1.254 schademeldingen van agrarische bedrijven bij het IMG binnengekomen, waarvan er 593 zijn afgehandeld. Er zijn nu 661 openstaande schademeldingen op adressen waar sprake is of kan zijn van agrarische activiteiten. Een groot aantal hiervan is reeds in behandeling en een schade-opname uitgevoerd. Bij een deel van hen zijn er ook mestkelders op het terrein aanwezig en al dan niet in gebruik. Het IMG zal de schade bij mestkelders in behandeling nemen zodra het zijn werkwijze hiervoor heeft vastgesteld.
Het IMG gaat in de tussentijd onverminderd door met de (reguliere) schadeafhandeling bij agrarische bedrijven. Als er een mestkelder wordt aangetroffen bij een schade-opname, wordt dat deel van de schademelding pas afgehandeld zodra er een werkwijze is. De rest van de schademelding wordt wel verder gebracht. Zo kan in ieder geval al voor een deel van de schade op het bedrijf de procedure worden voortgezet.
Wat is de stand van zaken van de uitvoering van het akkoord op hoofdlijnen van 18 maart 2020 van de agrarische tafel? Hoe is of wordt dit akkoord omgezet in een effectief programma voor de agrarische sector? Kan de uitwerking worden gedeeld met de Tweede Kamer? Welke ministeries zijn betrokken bij het akkoord en welk ministerie is daarvan de trekker?
Sinds de zomer is een door de provincie aangesteld programmateam aan de slag met het ontwikkelen van een effectieve en gedragen programmatische aanpak. BZK, LNV en EZK zijn betrokken bij de uitwerking van de afspraken naar een programma, waarbij LNV aanspreekpunt is voor het programmateam. Deze programmatische aanpak is vooral van belang voor de bedrijven die vastlopen in een combinatie van schadeprocedures, versterkingsopgave en aanverwante problematiek. Het programmateam is in contact met de overheden en de sector en toetst de aanpak aan enkele praktijksituaties om deze verder te concretiseren. Uiteraard zal ik de uitwerking delen met de Kamer wanneer deze beschikbaar is, naar verwachting in het eerste kwartaal van 2021.
Kunnen de vragen vóór het wetgevingsoverleg Mijnbouw/Groningen van 12 november aanstaande worden beantwoord?
Vanwege de benodigde interdepartementale afstemming is dit niet gelukt.
Het bericht ‘Provincie: geen reden om aan te nemen dat Friesenbrücke duurder en later klaar is’. |
|
Jan de Graaf (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Bouw nieuwe Friesenbrücke kost 96 miljoen euro en duurt zes jaar langer» van Omroep Organisatie Groningen (OOG)1 en het bericht «Provincie: geen reden om aan te nemen dat Friesenbrücke duurder en later klaar is» van RTV Noord2?
Ja.
Heeft u kennisgenomen van de inhoud van het rapport van de Duitse Federale Rekenkamer over de kosten en bouwduur van de Friesenbrücke?
Nee, het rapport is vertrouwelijk en niet gedeeld met Nederlandse overheden. Het rapport zal wellicht wel openbaar worden na behandeling in de Begrotingscommissie van de Duitse Bondsdag in Berlijn.
Zijn er contacten met de Duitse collega geweest over dit rapport en de uitkomsten hiervan?
De provincie Groningen is in Nederland opdrachtgever van het project Wunderline en onderhoudt in eerste instantie de contacten met de betrokken Duitse partijen. Naar aanleiding van de berichten is er contact geweest tussen de provincie en het betreffende Ministerie van de deelstaat Nedersaksen en daarnaast met Deutsche Bahn (DB Netz). Beide partijen geven aan dat de brug volgens de laatste inzichten conform planning eind 2024 zal worden opgeleverd. Daarnaast zijn er momenteel geen signalen dat sprake zal zijn van een kostenstijging. De Duitse partijen herkennen zich dan ook niet in de berichtgeving.
Wat is uw reactie op het rapport van de Duitse Federale Rekenkamer over de kosten en bouwduur van de Friesenbrücke, waarin wordt geconcludeerd dat de brug er pas in 2030 ligt en de kosten van 30 miljoen naar 96 miljoen euro stijgen?3
De inhoud van het rapport is vertrouwelijk en mij niet bekend, waardoor ik niet op de inhoud van het rapport kan reageren. Zie verder mijn beantwoording van vraag 3.
Wat is de invloed van dit rapport op uw eerdere voornemen van september 2020 om de bouw in 2024 klaar te hebben?
Geen, zie ook mijn beantwoording van vraag 3.
Deelt u de mening dat grensoverschrijdend spoorvervoer voor Nederland en met name de grensregio’s van cruciaal belang is? Zo ja, gaat u alles op alles zetten om de Friesenbrücke alsnog binnen de gestelde termijn en de geraamde kosten te laten bouwen? Zo nee, waarom niet?
Grensoverschrijdend spoorvervoer is één van mijn prioriteiten. Er zijn op dit moment geen signalen dat er sprake is van overschrijdingen in kosten en/of tijd bij het project Friesenbrücke, zie ook mijn beantwoording van vraag 3.
Bent u bereid de dreigende problemen rondom de bouw van de Friesenbrücke te bespreken met uw Duitse collega? Zo ja, binnen welke termijn? Zo nee, waarom niet?
Er zijn op dit moment geen signalen dat er sprake is van overschrijdingen in kosten en/of tijd ten aanzien van de Friesenbrücke. Ik zie daarom geen aanleiding hierover op dit moment actief contact te zoeken met mijn Duitse collega. Natuurlijk doet de verantwoordelijk bestuurder van de provincie Groningen (als Nederlands opdrachtgever van het project Wunderline) dat wel regelmatig. En uiteraard sta ik in regelmatig contact met deze bestuurder.
Bent u bereid, zoals u eerder hebt toegezegd, een spoortop te organiseren tussen Nederland, Duitsland en België om grensoverschrijdende knelpunten, zoals de Friesenbrücke, aan te kaarten en een oplossing te bieden? Zo ja, gaat u dat in deze kabinetsperiode nog organiseren? Zo nee, waarom niet?
Ik heb regelmatig bilaterale overleggen met Duitsland en België, zoals recent de brede Mobiliteitstop met mijn Vlaamse collega en eerder dit jaar met mijn Duitse collega specifiek over de internationale spoorverbinding Amsterdam-Berlijn. Indien nodig bespreek ik in dergelijke overleggen eventuele grensoverschrijdende knelpunten. Het stimuleren van internationaal personenvervoer in den brede wordt momenteel vormgegeven in het Europese platform dat hiertoe is opgericht naar aanleiding van de ministersverklaring van 4 juni jongstleden4. In dat kader worden ook de mogelijkheden voor een internationale spoortop verkend. Hierover zal ik u nader informeren in de brede internationale spoorbrief die ik u dit najaar nog zal toezenden.
Wat is uw reactie op gedeputeerde Gräper, die ervan uitgaat dat de bouw volgens de planning doorgaat?
Ik deel de reactie van gedeputeerde Gräper.
Kunt u de uitspraak van gedeputeerde Gräper dat de planning doorgaat bevestigen?
Ja, ik heb geen signalen ontvangen dat er sprake is van overschrijdingen in kosten of tijd bij het project Friesenbrücke.
Hoe gaat u de Kamer en de provincie Groningen op de hoogte houden van de ontwikkelingen?
Zoals aangegeven is de provincie Groningen opdrachtgever voor het project Wunderline in Nederland. In de regel houden zij mij op de hoogte van de ontwikkelingen op dat vlak. Mocht daar aanleiding toe zijn dan zal ik uiteraard uw Kamer informeren over actuele ontwikkelingen.
Kunt u het rapport, zodra dit openbaar is, opsturen naar de Kamer inclusief uw reactie?
De federale Rekenkamer in Duitsland zal op later moment zelfstandig een besluit nemen over het wel of niet openbaar maken van het rapport. Indien het rapport openbaar wordt gemaakt, zal ik het naar uw Kamer verzenden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kunt u deze vragen voor de begrotingsbehandeling Infrastructuur en Waterstaat 2020 beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat gemeenten subsidie krijgen om overlastgevende asielzoekers bezig te houden |
|
Emiel van Dijk (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat overlastgevende asielzoekers niet moeten worden gepamperd met allerlei projectjes en overheidssubsidies en het behoud van hun eigen buslijn, maar juist Nederland moeten worden uitgezet? Zo nee, waarom niet?1
Nederland biedt bescherming aan mensen die vluchten voor oorlog, geweld of vervolging. Er is draagvlak voor de opvang van asielzoekers in Nederland, maar dit wordt ondermijnd door een kleine groep asielzoekers die zorgt voor overlast en criminaliteit. Deze overlastgevers zijn een zware belasting voor onder meer omwonenden, winkeliers, openbaar vervoerders, medewerkers van de migratieketen en medebewoners van opvanglocaties. Dit is onaanvaardbaar en de aanpak van deze groep overlastgevende en criminele asielzoekers heeft mijn absolute prioriteit. Ik zet dan ook in op een harde, integrale aanpak van overlast in samenwerking met organisaties in de migratieketen (COA, DT&V, IND), gemeenten, politie en het OM. Bij crimineel gedrag wordt aangifte gedaan, zodat de strafrechtketen strafrechtelijke maatregelen kan treffen.
Ik heb uw Kamer bij brief van heden geïnformeerd over de maatregelen die ik tref in de aanpak van overlastgevende asielzoekers. Bij die aanpak ben ik gebonden aan (inter)nationale wet- en regelgeving, maar daarbinnen zoek ik de grenzen op om de overlast terug te dringen. Gezien het feit dat iedereen recht heeft op een eerlijke asielprocedure, is het niet mogelijk asielzoekers in afwachting van hun asielprocedure Nederland uit te zetten op grond van het veroorzaken van overlast. Bij overlastgevers die geen rechtmatig verblijf in Nederland hebben wordt altijd gekeken of gedwongen vertrek mogelijk is.
Samen met alle betrokken partijen zoek ik voortdurend naar mogelijkheden om de bestaande maatregelen uit te breiden of aan te scherpen.
Deelt u de mening dat de ongein met al die gelukszoekers die u Nederland heeft binnen gelaten wel lang genoeg geduurd heeft en het tijd wordt voor echte oplossingen in plaats van pappen en nathouden ten koste van de Nederlanders en hun zuurverdiende belastingcenten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom wringt u zich in allerlei bochten, bedenkt u allemaal projectjes en smijt u met belastinggeld om overlastgevende asielzoekers vooral in Nederland te blijven opvangen, terwijl het toch echt véél goedkoper is (en rechtvaardiger) om ze de grens over te zetten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor de behandeling van de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid?
Ja.
Het bericht ‘NBBU en SoloPartners dringen er bij zorginstellingen op aan de zorgbonus voor uitzendkrachten en zzp’ers alsnog ter beschikking te stellen' |
|
Kelly Regterschot (VVD), Judith Tielen (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht van de Nederlandse Bond van Bemiddelings- en Uitzendondernemingen (NBBU) over de zorgbonus voor zzp’ers en flexwerkers?1
Ja.
Klopt het dat GGZ Nederland «een richtlijn voor zijn leden heeft geschreven waarin staat dat de zorgbonus niet aan uitzendpersoneel en zzp’ers in de zorg zal worden uitbetaald»? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Naar aanleiding van een technisch advies van de Nederlandse ggz aan haar leden was de indruk ontstaan dat de Nederlandse ggz tegen een zorgbonus voor zzp’ers en uitzendkrachten zou zijn. Dat was echter niet de bedoeling van de Nederlandse ggz.
De Nederlandse ggz heeft grote waardering voor iedere professional die zich in corona-tijd heeft ingezet, ongeacht of het een vaste medewerker, een uitzendkracht of een zzp’er is. Zij vindt het dan ook spijtig en onnodig dat dit beeld ontstaan is. Vanaf het begin heeft de Nederlandse ggz gepleit voor een ruimhartige toekenning van de bonus. De Nederlandse ggz heeft haar leden daarop ook expliciet nog geadviseerd om, voor zover zij dat niet al hadden gedaan, alsnog aanvragen te doen voor zzp’ers en uitzendkrachten.
De grote waardering voor iedere professional die zich in corona-tijd heeft ingezet in de zorg sluit aan bij mijn insteek van de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19. Deze is erop gericht om alle zorgprofessionals die in verband met COVID-19 een uitzonderlijke prestatie hebben geleverd, ongeacht hun contractvorm, in aanmerking te laten komen voor een bonus.
Bent u het ermee eens dat het voor het ontvangen van de zorgbonus niet uit zou moeten maken via welk type contract of opdracht zorgmedewerkers hebben gewerkt?
Ja. Daartoe is het in de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19 ook nadrukkelijk mogelijk gemaakt dat er door zorgaanbieders ook voor mensen op een deeltijdcontract of voor derden, zoals zzp’ers en uitzendkrachten, een bonus kan worden aangevraagd. Het gaat immers niet om de contractvorm, maar om een extra waardering van zorgprofessionals in verband met uitzonderlijke inzet tijdens de eerste uitbraak van COVID-19.
Kunt u zich herinneren dat u in debatten2 heeft toegezegd dat de zorgbonus ook beschikbaar is voor medewerkers in de zorg die tijdens de coronacrisis hard gewerkt hebben, maar niet in dienst zijn van een zorginstelling?
Ja.
Hoe expliciet heeft u bij zorginstellingen en -werkgevers aangegeven dat zij ook voor zorgmedewerkers die niet via een dienstverband bij hen werken een zorgbonus aan kunnen vragen?
Zowel in de toelichting op de subsidieregeling bonus zorgprofessionals COVID-19, als in de met sociale partners besproken «Handreiking Bonus zorgprofessionals COVID-19» staat nadrukkelijk dat ook derden zoals uitzendkrachten en zzp’ers in aanmerking kunnen komen voor een bonus. Ook op de website van de organisatie Dienst Uitvoering Subsidies aan Instellingen van het Ministerie van VWS – die de subsidieregeling uitvoert – staat bij de vragen en antwoorden expliciet opgenomen dat ook derden tot de groep zorgprofessionals behoren waarvoor zorgaanbieders een bonus kunnen aanvragen.
Ook tijdens het invullen van de aanvraag, hebben zorgaanbieders gezien dat ze ook voor de voor hen werkende zorgprofessionals die niet in loondienst waren, een bonus aan kunnen vragen.
Hoeveel zorginstellingen hebben zorgbonussen aangevraagd voor medewerkers die niet op hun loonlijst staan?
De afhandeling van de subsidieaanvragen voor de bonusregeling draait op volle toeren. Inmiddels is meer dan driekwart van de aanvragen afgehandeld.
In de «stand van zakenbrief COVID-19»3 van 8 december 2020 bent u door het kabinet over de cijfers na driekwart afgehandelde aanvragen geïnformeerd.
Uit extrapolatie van de cijfers bij ruim driekwart afgehandelde aanvragen, volgt dat ongeveer een derde van het totale aantal zorgaanbieders dat een aanvraag heeft gedaan, dat ook voor derden heeft gedaan. Tezamen hebben deze ongeveer 3.500 aanbieders voor een kleine 100.000 derden een subsidieaanvraag gedaan, om ook deze groep een netto zorgbonus van 1.000 euro te kunnen uitkeren.
De definitieve cijfers worden de komende weken opgemaakt.
Voor hoeveel zorgmedewerkers is de zorgbonus aangevraagd? Hoeveel van deze medewerkers zijn in dienst van een zorginstelling en hoeveel werken als uitzendkracht, als zzp’er of met een andere vorm van contract of opdracht?
Zoals ik hierboven al aangaf, draait de afhandeling van de subsidieaanvragen voor de bonusregeling op volle toeren. Inmiddels is dus meer dan driekwart van de aanvragen afgehandeld; in de «stand van zakenbrief COVID-19»4 van 8 december 2020 bent u door het kabinet over de cijfers na driekwart afgehandelde aanvragen geïnformeerd.
Op basis van extrapolatie van de op peildatum 30 november jl. afgehandelde ruim driekwart van de aanvragen, zien we dat er subsidie is aangevraagd voor circa 1,1 miljoen werknemers en voor bijna 0,1 miljoen derden. De definitieve cijfers worden de komende weken opgemaakt.
Bent u bereid er bij zorgaanbieders stevig op aan te dringen dat zij voor al die zorgmedewerkers die niet op hun loonlijst staan, maar wel hard hebben gewerkt tijdens de eerste golf van de coronacrisis, alsnog de toegezegde zorgbonus aanvragen?
Het aanvraagloket voor de subsidieregeling is inmiddels gesloten. Voor die tijd heb ik zorgaanbieders meermaals opgeroepen om vooral een aanvraag in te dienen en daarbij ook de zorgprofessionals die niet op de loonlijst staan mee te nemen.
Ziet u, binnen de huidige regeling – die bijna afloopt – nog mogelijkheden om te voorkomen dat deze flexwerkende en zelfstandige zorgmedewerkers geen bonus krijgen? Zo nee, kunt u aangeven op welke manier flexwerkenden en zzp'ers alsnog voor deze bonus in aanmerking komen bij de tranche van 2020?
Met het oog op berichtgeving over instellingen die meer tijd nodig hadden om hun aanvraag voor derden af te ronden, heb ik het loket langer opengesteld. Daarmee hebben zorgaanbieders voldoende tijd gekregen om ook voor derden een aanvraag in te dienen en te zorgen dat ook voor flexwerkenden en zzp’ers die aan de voorwaarden uit de subsidieregeling voldoen een bonus kon worden aangevraagd.
Het bericht dat het verdwijnen van spoedeisende hulpen funest is voor kleinere ziekenhuizen |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat volgens de burgemeester uit Winterswijk en anderen het verdwijnen van spoedeisende hulpen funest is voor kleinere ziekenhuizen en zij bezwaar maken tegen deze plannen uit de houtskoolschets?1
Ik heb kennisgenomen van het artikel. Het artikel beschrijft dat spoedeisende hulpposten worden geconcentreerd in grotere ziekenhuizen en legt daarbij een relatie met de houtskoolschets acute zorg.
Ik onderschrijf dat toegankelijkheid tot de acute zorg van groot belang is.
De houtskoolschets acute zorg beschrijft een perspectief op een nieuwe inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap. Het is bedoeld als een richtinggevend discussiedocument. De houtskoolschets bouwt op zes pijlers: het voorkomen van acute zorg, regionale zorgmeldkamers voor niet levensbedreigende acute zorg, meer acute zorg thuis, integrale spoedposten, hoogcomplexe of levensbedreigende acute zorg en traumacentra. Ik vind het van groot belang dat de uiteindelijke inrichting en bekostiging van het acutezorglandschap kan rekenen op draagvlak bij betrokkenen. Daarom is er een consultatietraject gestart. Alle betrokkenen en belangstellenden kunnen tot 1 januari aanstaande reageren. Nadat ik de reacties heb ontvangen zal ik die reacties bundelen, samenvatten en aanbieden aan uw Kamer. Ik streef ernaar dit voor het verkiezingsreces te doen. Daarna zal een aantal onderwerpen uit de houtskoolschets nader moeten worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Daarbij valt te denken aan bijvoorbeeld spoedposten. Dit zal samen met partijen gedaan worden die zijn betrokken bij de acute zorg. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Deelt u de mening dat met het uitkleden van ziekenhuizen zij hun belangrijke functie niet meer kunnen vervullen? Waarom wel of niet?
De houtskoolschets beschrijft dat uitsluitend de hoog-complexe acute zorg geconcentreerd zal worden om de beste kwaliteit te borgen. Het overgrote deel van de acute zorg kan nog steeds lokaal, dichtbij de patiënt, verleend worden. Het is dan ook niet per definitie de bedoeling dat er minder locaties komen waar acute zorg geleverd kan worden, het kan zelfs zijn dat er meer locaties met acute zorg komen. De precieze uitwerking volgt en besluitvorming hierover is aan het nieuwe kabinet.
Deelt u de mening dat nabijheid van een ziekenhuis een belangrijke rol speelt in het bepalen van de kwaliteit van zorg en ook een factor is die hierin dient te worden meegenomen? Waarom wel of niet?
In de houtskoolschets staat dat het uitgangspunt is dat de bereikbaarheid van acute zorglocaties gelijk blijft aan wat nu het geval is of zelfs beter wordt.
Deelt u de mening dat de nabijheid van een ziekenhuis een belangrijke sociaaleconomische rol speelt bij de aantrekkelijkheid van een stad of dorp? Waarom wel of niet?
De aantrekkelijkheid van een stad of dorp wordt door veel verschillende factoren bepaald. De nabijheid van bepaalde zorgvormen kan daarbij ook een rol spelen. Het is nog te vroeg om het beeld uit de houtskoolschets te vertalen voor concrete situaties. Diverse onderwerpen uit de houtskoolschets moeten eerst nader worden verkend, onderbouwd en uitgewerkt. Dat doe ik samen met partijen die betrokken zijn bij de acute zorg. De eerste stap is dat we zorgvuldig kijken naar de reacties die ik in het kader van de consultatie ontvang. Definitieve besluitvorming is aan het nieuwe kabinet.
Deelt u de mening dat juist tijdens de coronacrisis alle ziekenhuizen hun meerwaarde hebben aangetoond en dit het extra onverantwoord maakt om juist nu spoedeisende hulpen en intensive care afdelingen te laten verdwijnen? Waarom wel of niet?
In alle ziekenhuizen wordt ontzettend hard gewerkt om zorg te verlenen aan alle COVID-19 patiënten en reguliere patiënten. Het is het van belang om de inrichting van de (acute) zorg toekomstbestendig te maken zodat we voor de toekomst de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van acute zorg voor iedereen kunnen blijven garanderen.
Bent u het ermee eens dat een volwaardig basis ziekenhuis inclusief spoedeisende hulp zowel voor Winterswijk en omgeving, als Doetinchem en omgeving cruciaal is voor de kwaliteit en beschikbaarheid van de zorg in de Achterhoek? Zo neen, waarom niet?
Voor mij is het belangrijk dat er goede zorg wordt geleverd in de regio. Hoe de zorg er in de regio uitziet is aan de raad van bestuur van de ziekenhuizen in Winterswijk en Doetinchem. De interim bestuursvoorzitter van Santiz heeft op 3 juli 2020 aangegeven dat de Santiz-ziekenhuizen per 1 januari 2021 zullen defuseren. Zij is momenteel bezig met de ontvlechting van beide ziekenhuizen. De ziekenhuizen verwachten ook zelfstandig de huidige (kwaliteit van) zorg te kunnen blijven bieden. In het rapport van de verkenner staat beschreven dat rekening gehouden moet worden met de landelijke ontwikkelingen en dat samenwerking in de regio nodig is.
Het bericht 'Apothekers vrezen dat patiënten uit regio Amersfoort 's avonds en in het weekend naar Utrecht moeten voor medicijnen' |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Apothekers vrezen dat patiënten uit regio Amersfoort ’s avonds en in het weekend naar Utrecht moeten voor medicijnen» en de brief die burgemeesters hebben ontvangen van de Apothekers Coöperatie Eemland (ACE)?1
Ik heb kennis genomen van dit artikel. Inmiddels is hierover meer duidelijkheid ontstaan. Ik ga daar bij de volgende vragen op in. Zie voorts mijn antwoorden op de aanvullende vragen van Mevrouw Van den Berg, gesteld op 30 oktober (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2020–2021, nr. 789).
Wat is de reden dat zorgverzekeraars het contract met de Dienstapotheek Eemland niet hebben verlengd?
Zilveren Kruis heeft ervoor gekozen in de media beknopt naar buiten te treden. De reden dat zorgverzekeraars het contract met de dienstapotheek Amersfoort niet hebben verlengd is dat de apotheek naar het oordeel van verzekeraars onvoldoende transparant is over het tot stand komen van het tarief dat de apotheek per 2021 in rekening wilde brengen bij patiënten voor terhandstellingen.
Klopt het dat Zilveren Kruis voornemens is de farmaceutische spoedzorg voor de regio Eemland vanuit Utrecht te laten organiseren? Deelt u de mening dat deze extra drempel onwenselijk is omdat hiermee deze zorg minder toegankelijk wordt gemaakt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het klopt dat de farmaceutische zorg tijdens ANZ-uren verzorgd zal worden vanuit de dienstapotheek Utrecht. Zilveren Kruis en Zorg en Zekerheid hebben dit namens alle zorgverzekeraars zo afgesproken. Er is afgesproken dat de patiënten hun medicatie krijgen thuisbezorgd. Patiënten kunnen na een bezoek aan huisartsenpost of SEH direct naar huis en hoeven niet te wachten op hun medicatie, of deze af te halen. Ik vind het belangrijk dat patiënten tijdens ANZ-uren goede farmaceutische zorg krijgen. De locatie van waaruit dat gebeurt is daarbij niet doorslaggevend.
Welke garanties geeft de kwalijke rol die Zilveren Kruis in het verleden heeft gespeeld bij het centraliseren van bepaalde zorg voor de huidige stappen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ga er vanuit dat zorgverzekeraars in de regio Eemland hun zorgplicht nakomen en dat dus in die regio goede farmaceutische zorg wordt geboden tijdens ANZ-uren, ook in 2021.
Wat gaat u doen om het voortbestaan van de farmaceutische spoedzorg in de regio Eemland te waarborgen?
Zie antwoord vraag 4.
Onderzoeken die uitwijzen dat koppen in de sport leidt tot hersenschade. |
|
Michiel van Nispen , Lisa Westerveld (GL) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hersenschade is er, maar ’s werelds grootste sportbonden kijken weg»?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat meerdere wetenschappers tegenwerking ervaren van grote sportbonden zoals de wereldvoetbalbond FIFA, de Amerikaanse Hockey League (NHL) en de National Football League (NFL) bij het doen van onderzoek naar hersenschade?
Ik vind dat wetenschappelijk onderzoek altijd onafhankelijk moet plaatsvinden.
Deelt u de mening dat wetenschappers altijd in staat gesteld moeten worden om kritisch onderzoek te doen zonder beïnvloeding van direct belanghebbenden? Zo ja, hoe beoordeelt u het dat grote sportbonden onderzoeken naar hersenschade ontkennen, negeren en zelfs frustreren? Wat vindt u ervan dat grote sportbonden sinds 2001 bijeenkomsten van een groep wetenschappers die aanbevelingen moeten doen voor verbetering van veiligheid en gezondheid van sporters die een hersenblessure oplopen, betalen? Was u hier eerder mee bekend?
Iedere wetenschapper zou onafhankelijk onderzoek moeten kunnen doen zonder enige vorm van beïnvloeding, dus ook op dit onderwerp. Dat grote sportbonden ongewenste onderzoeken zouden negeren betekent niet automatisch dat de betreffende onderzoekers beïnvloed worden. Wanneer de onderzoeken ontkend en/of gefrustreerd worden is dat zeer onwenselijk omdat daarmee kennisontwikkeling op dit belangrijke terrein in gevaar komt.
Ik juich toe dat sportbonden middelen ter beschikking stellen voor onderzoek naar veiligheid en gezondheid van sporters, zolang de wetenschappelijke onafhankelijkheid in deze relatie gewaarborgd is. Dat de genoemde grote sportbonden sinds 2001 vierjaarlijks congressen organiseren over hersenletsel in sport is in openheid gecommuniceerd.
Deelt u de mening dat veiligheid en plezier in het sporten altijd voorop moeten staan en er bij kinderen geen risico’s genomen mogen worden met mogelijk verregaande consequenties?
Uiteraard vind ik dat kinderen met plezier en veilig moeten kunnen sporten. Maatregelen om risico’s met verregaande consequenties te beperken horen daar bij.
Staat u nog achter de woorden «De verschillende onderzoeken naar koppen laten nu nog ruimte voor interpretatie. De onderzoeken geven nog geen eenduidige opvatting of koppen al dan niet schadelijk is voor de gezondheid»?2
Op het moment dat verschillende wetenschappelijke onderzoeken elkaar gedeeltelijk tegenspreken of onvoldoende de praktijk ondersteunen is het niet aan mij om te wegen welke de juiste is. Dit proces waarbij de kennis vergroot wordt ligt bij de wetenschappelijke wereld zelf.
In de toepassing van die kennis ligt de leidende rol bij de Europese voetbalbond (UEFA). In hun de circulaire (2020-38) wordt geadviseerd op een verantwoorde wijze om te gaan met het koppen bij kinderen. Deze circulaire is in lijn met het gehanteerde beleid binnen de KNVB. Dit beleid is ingevoerd in Nederland.
Ik herhaal dat het vanzelfsprekend van het grootste belang is dat het wetenschappelijke debat onafhankelijk van belanghebbenden gevoerd kan worden. Op het moment dat er aanwijzingen zijn dat wetenschappelijke onafhankelijkheid op dit onderwerp in Nederland in het geding is, maak ik mij hier hard voor. Maar tot dusver heb ik geen enkel signaal hierover ontvangen.
Hoe staat u nu tegenover uw conclusie «Op basis van de huidige wetenschappelijke kennis is geen eenduidig bewijs voor schade als gevolg van koppen»?3 Kan het zijn dat deze conclusie mogelijk is getrokken op basis van onvolledige informatie?
Zie antwoord vraag 5.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het Nederlandse onderzoek naar mogelijke schadelijke effecten van koppen in het jeugdvoetbal door de KNVB in samenwerking met AMC/VU? Wat is de rol van de KNVB? Financiert de KNVB dit alleen of heeft de bond ook invloed op de resultaten? Is de verwachting nog steeds dat de resultaten in het voorjaar van 2021 bekend zijn?
De KNVB laat desgevraagd weten dat de resultaten van onderzoeksdeel A(gestructureerde registratie van kopballen in de vertegenwoordigende elftallen van de KNVB; O15 t/m O20, Jong Oranje en het Nederlands elftal) verwacht worden voor het voorjaar van 2021. Tegelijkertijd geeft de bond aan dat onderzoeksdeel B (de registratie van kopballen in het amateur – en profvoetbal) vertraging heeft opgelopen als gevolg van de beperkende maatregelen van corona en het faillissement van VoetbalTV. Hierdoor zijn aanzienlijk minder wedstrijden bruikbaar geweest voor analyse dan gepland.
De KNVB benadrukt dat zij financier zijn van het onderzoek, maar dat de opzet, dataverzameling en uitvoer van het onderzoek bij het UMC Amsterdam ligt.
Bent u, aangezien internationaal onderzoek steeds meer uitwijst dat koppen (zeker bij kinderen) hersenschade oplevert, nu wel bereid om alvast met de KNVB en andere Nederlandse sportbonden in gesprek te gaan over maatregelen?
Ik ben en blijf in gesprek met de KNVB over dit thema en eventuele maatregelen. In eerdere gesprekken heeft de bond mij aangegeven welke maatregelen zij genomen hebben om zorgvuldig met koppen om te gaan bij de jeugd. Bijvoorbeeld door het gebruik van zachtere ballen, kleinere veldjes en instructies aan jeugdtrainers. Daarnaast hebben ze in 2018 in samenwerking met AMC/VU een polikliniek geopend speciaal voor voetballers die een hersenschudding oplopen op het veld.
Wilt u deze vragen een voor een beantwoorden voor het wetgevingsoverleg Onderdeel sport en bewegen van de begroting VWS 2021 en aanverwante zaken op 30 november?
Ja.
Eventuele aangescherpte coronamaatregelen op voorgezet speciaal onderwijs. |
|
Paul van Meenen (D66) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het feit dat op het voorgezet speciaal onderwijs (vso) veel leerlingen rondlopen tussen de 18 en 23 jaar oud? Zo ja, hoeveel leerlingen zijn dit precies volgens de meest recente cijfers, waarbij zakkers, examenafhakers en zittenblijvers worden meegenomen?
In het vso zijn weinig leerlingen tussen de 18 en 23 jaar oud. Uit onderstaande tabel van DUO blijkt dat de aantallen (inclusief leerlingen die zakken, leerlingen die ervoor kiezen geen examen te doen en leerlingen die zijn blijven zitten) klein zijn.
leeftijd
Aantal 2019
Percentage 2019
Aantal 2020
Percentage 2020
18 of <18
36.969
97,93
36.921
98,07
19
600
1,59
542
1,44
20
73
0,19
84
0,22
21
52
0,14
32
0,08
22
29
0,08
41
0,11
23 en >23
27
0,07
28
0,07
Herkent u het signaal dat in het vso momenteel de klassen overvol zitten; namelijk 18 tot 20 leerlingen per klas in plaats van 8 tot 12 leerlingen?
Nee, dat signaal herken ik niet. Er is geen sprake van een uitzonderlijke groei van het vso. In het vso wordt uitgegaan van een groepsgrootte van 7 leerlingen. Scholen ontvangen daar ook middelen voor via de lumpsum. Als scholen groepen groter maken en de beschikbare middelen anders besteden, dan is dat een eigen keuze.
Bent u op de hoogte dat lokalen en gangen te klein en smal zijn in het vso, waardoor het momenteel niet mogelijk is om 1,5 meter afstand te houden?
Leerlingen op het vso hoeven geen 1,5 meter afstand tot elkaar te houden. Dit geldt ook voor leerlingen die 18 jaar of ouder zijn. Leerlingen en onderwijspersoneel houden wel 1,5 meter afstand tot elkaar. Ik heb verschillende signalen gehad dat het in het vso lastig is om de 1,5 meter afstand tussen leerling en onderwijspersoneel realiseren. Vaak heeft dit te maken met de fysieke verzorging en/of intensieve ondersteuning en nabijheid die leerlingen in het vso nodig hebben. Daarom wordt er in het protocol van het vso ook aangegeven dat de afstand van 1,5 meter zoveel mogelijk moet worden aangehouden. Mij is niet bekend dat de gangen en lokalen in het vso kleiner en smaller zijn dan in het regulier vo. Ook daar zullen net als in het vso verschillen tussen scholen zijn. In het vso hebben bijvoorbeeld mytylscholen juist extra brede gangen en grotere lokalen vanwege de leerlingen die rolstoelgebonden zijn.
Wat betekent dit voor de veiligheid van leerlingen en leerkrachten?
Continuïteit in het fysiek onderwijs is juist voor leerlingen in het vso essentieel. Daarom heeft het Kabinet besloten dat de overgang naar onderwijs op afstand vanaf 16 december tot en met 17 januari niet geldt voor leerlingen in een kwetsbare positie en leerlingen die praktijkgerichte lessen volgen. Omdat het merendeel van de vso-leerlingen onder één of beide uitzonderingen valt, betekent dit dat voor hen fysiek onderwijs noodzakelijk blijft. Ook ben ik niet van mening dat de veiligheid van leerlingen en leerkrachten in het geding is als iedereen zich binnen de scholen aan de regels van het RIVM houdt. In de situaties waar geen 1,5 meter afstand kan worden bewaard wordt dringend geadviseerd om gebruik te maken van een mondneusmasker. Bij een deel van de leerlingen in het vso is het dragen van een mondneusmasker niet realistisch, ook niet wanneer de 1,5 meter afstand niet gehanteerd kan worden. Hierbij moet gedacht worden aan leerlingen die vanwege hun beperking en/of zorgbehoefte sterk afhankelijk zijn van nabijheid en/of gelaatsuitdrukkingen. Het is aan het bevoegd gezag in het vso om in overleg met de commissie van begeleiding en de ouders/verzorgers te bespreken in welke situaties het dragen van een mondneusmasker voor hun kind niet haalbaar is. Beleidsmatige keuzes worden door het bevoegd gezag met de medezeggenschapsraad afgestemd.
Bent u van mening dat de coronamaatregelen aangescherpt moeten worden in het vso, zodat het welzijn en de veiligheid van leerlingen en leerkrachten wordt gewaarborgd? Zo ja, welke actie gaat u ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u kansen in de oplossing om «half om half» onderwijs aan te bieden?
Uit de derde COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat alle leerlingen blij zijn weer naar school te kunnen. Op school zien zij hun vrienden en hun klasgenoten weer. Het is namelijk niet voor alle leerlingen op het vso vanzelfsprekend dat zij veel vriendjes in de buurt hebben wonen. Daarnaast geven leerlingen aan de vaste structuur van het lesprogramma te hebben gemist. Ook merkten sommige leerlingen op dat het op school gemakkelijker is om hulp bij het schoolwerk te krijgen dan via online onderwijs. Ik zet daarom vooralsnog niet in op het bieden van «half om half» onderwijs in het vso
Is momenteel het hybride onderwijs op orde bij vso scholen? Zo nee, hoe gaat scholen helpen dit wel op orde te krijgen?
Uit de derde COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs blijkt ook dat bijna alle scholen weer het reguliere onderwijsprogramma geven, zowel wat betreft de cognitieve als de sociale en emotionele onderwijsinhoud. Sommige scholen kiezen er voor de lessen op een aangepaste manier door te laten gaan, bijvoorbeeld met kleinere groepen bij de praktijkvakken om een veilige afstand te kunnen waarborgen.
Een enkele leerling krijgt (gedeeltelijk) afstandsonderwijs. In de uitzonderlijke gevallen dat leerlingen helemaal geen onderwijs kregen, was er volgens de scholen geen relatie met COVID-19. Vaak betrof het dan leerlingen die al in een traject zaten met de jeugdhulpverlening. Bij deze leerlingen was de leerplichtambtenaar betrokken.
Heeft u signalen ontvangen dat veel vso leerlingen een achterstand hebben opgelopen, bijvoorbeeld omdat het lastig is voor scholen om aan beschikbare subsidie met eigen inzicht invulling te geven door de aanwezigheid van bureaucratie?
Ik heb signalen ontvangen over achterstanden van leerlingen. Ik heb geen signalen dat dit in het vso op grotere schaal speelt dat in het vo. Ik heb ook geen signalen ontvangen dat het voor scholen lastig is om beschikbare subsidie naar eigen inzicht in te vullen. Uit de derde COVID-19-monitor van de Inspectie van het Onderwijs blijkt dat acht op de tien vso-scholen vlak voor de zomervakantie of bij de start van het nieuwe schooljaar de ontwikkeling van de leerlingen in kaart heeft gebracht. In de regel gebeurde dit voor alle leerlingen, veelal door toetsen af te nemen, leerlijnen te scoren en ontwikkelingsperspectieven te evalueren. Alle scholen die de ontwikkeling vaststelden, zeiden dat er leerlingen waren die zich niet conform hun ontwikkelingsperspectief ontwikkelden; een op de vier scholen gaf aan dat dit de meeste dan wel alle leerlingen betrof. Scholen hadden het dan over achterstand bij vakgebieden, maar vooral ook bij praktijkvakken en stagetrajecten. Alle scholen zeiden de cognitieve en de sociale en emotionele ontwikkeling van de leerlingen inmiddels weer op de gebruikelijke wijze te volgen. Scholen zetten diverse acties in om eventuele achterstanden in de ontwikkeling in te halen. Vaak kozen ze ervoor specifieke interventies bij individuele leerlingen te plegen, maatwerktrajecten in te zetten, extra leerstof aan te bieden of te differentiëren in het aanbod afgestemd op de situatie van de groep. Ruim een kwart van de vso scholen meldde een aanvraag te hebben gedaan voor de subsidieregeling inhaal- en ondersteuningsprogramma’s voor onderwijs 2020/2021.
De gevolgen van de coronacrisis voor mensen in de prostitutie. |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Tien Haagse prostituees in quarantaine, twee panden Doubletstraat dicht»1 en wat is uw reactie daarop?
Ja. Ik sta achter het besluit van de exploitanten die in overleg met het RIVM de panden hebben gesloten en de sekswerkers in quarantaine hebben laten gaan.
Is het nog verantwoord om in deze tijd prostitutiestraten open te houden?
De Minister-President Rutte heeft op 14 december 2020 tijdens zijn toespraak een lockdown afgekondigd. Dit betekent onder andere dat contactberoepen gesloten zijn. Daaronder valt ook de raamprostitutie.
Herkent u tegelijkertijd de zorg vanuit hulpverlening dat, wanneer wordt overgegaan tot sluiting en er geen inkomensondersteuning is, mensen zich gedwongen kunnen voelen om zonder toezicht door te werken – en dat dit gevaar meebrengt voor de volksgezondheid?
Sekswerkers die voldoen aan de voorwaarden kunnen aanspraak maken op financiële regelingen vanwege de coronacrisis of de reguliere sociale voorzieningen met als vangnet de algemene bijstand. De financiële regelingen vanwege de coronacrisis zijn verlengd tot 1 juli 2021.
Ik deel uw zorgen voor de volksgezondheid. In geval van besmetting met het coronavirus of contact met besmette anderen geldt dan ook het strikte advies om, hoe ingrijpend ook, in quarantaine te gaan. Quarantaine en isolatie zijn essentieel in het doorbreken van de besmettingsketen.
Indien wordt overgegaan tot het sluiten van seksinrichtingen, hoe wordt dan voorkomen dat mensen uit (financiële) nood gedwongen worden door te werken in onveilige omstandigheden?
Zoals gezegd is het steun- en herstelpakket verlengd tot 1 juli 2021. De maatregelen in het pakket zijn gericht op een grillig verloop van de crisis. De steun ademt mee met de geleden schade. Hoe meer omzetderving er is, hoe meer steun bedrijven krijgen om hun loonkosten en vaste lasten te kunnen dragen. Dit geldt bijvoorbeeld voor de tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW) en de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL). Daarnaast biedt de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo) inkomensondersteuning aan zelfstandig ondernemers voor zover hun inkomen onder het sociaal minimum komt. Sekswerkers die voldoen aan de voorwaarden kunnen aanspraak maken op deze financiële regelingen of op de reguliere voorzieningen, met als vangnet de algemene bijstand.
Kunt u reageren op de uitspraken waaruit blijkt dat de registratie van klanten weinig effect heeft, omdat deze dikwijls een andere naam opgeven?
Op dit moment is registratie niet mogelijk, omdat seksinrichtingen tijdens de lockdown gesloten zijn.
De registratie van naam en contactgegevens is bedoeld om de GGD in staat te stellen contact op te nemen, mocht een besmetting hebben plaatsgevonden. Hoe meer en eerder contacten in beeld zijn, hoe sneller en efficiënter de GGD zijn werk kan doen, en hoe sneller ingrijpen mogelijk is. Het is dan ook in het belang van de klant om de juiste gegevens achter te laten. Overigens hoeft een fictieve naam niet in de weg te staan van het leggen van contact zolang er maar een correct telefoonnummer of emailadres is achtergelaten. Dit is echter geen verplichting voor beroepen, zoals prostitutie, waar dit omwille van het op een gepaste wijze uitoefenen van het beroep, of omwille van de veiligheid of welzijn van betrokkenen onwenselijk is.
Klopt het dat de Griekse Minister van Buitenlandse Zaken Dendias een brief heeft gestuurd aan de Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Josep Borrell, waarin hij een beroep doet op artikel 42.7 van het EU Verdrag? Bent u bekend met de inhoud van deze brief?1
Het kabinet heeft kennisgenomen van de brief van 19 oktober jl. van de Griekse Minister van Buitenlandse Zaken aan de Hoge Vertegenwoordiger van de EU.
Klopt het dat Griekenland en Turkije afspraken hadden gemaakt om de afbakening van de maritieme grenzen te gaan bespreken? Klopt het ook dat er nu toch weer een Turks onderzoeksschip actief is binnen zowel de betwiste economische zone als binnen de 12 mijlszone tot wel 8 mijl van de Griekse kust? Wordt het Turkse schip begeleid door Turkse marineschepen zoals gesteld in berichtgeving? Zo ja, hoe beoordeelt u dit?
Na intensieve internationale bemiddelingspogingen werd in september het proces naar een dialoog tussen Griekenland en Turkije gestart. Halverwege oktober werd dit proces stilgelegd. Beide landen hebben nog geen afspraak gemaakt om het proces te herstarten. Turkije wil zonder vooraf gestelde voorwaarden deelnemen, Griekenland wil echter dat Turkije eerst het onderzoeksschip Oruc Reis terugtrekt.
De Oruc Reis is medio oktober opnieuw uitgevaren naar betwist gebied ten zuiden van het Griekse eiland Kastellorizo en heeft zich vervolgens verplaatst naar betwist gebied ten zuiden van Rhodos. Turkije heeft op 11 november aangekondigd dat de Oruc Reis tot 23 november weer in betwist gebied ten zuiden van het Griekse eiland Kastellorizo zal varen, met de mogelijkheid tot verlenging. De Oruc Reis wordt in de regel begeleid door Turkse marineschepen.
De Hoge Vertegenwoordiger van de EU, Josep Borrell, en Duitsland, in de hoedanigheid van voorzitter van de Raad van de EU, pogen beide partijen weer rond de tafel te krijgen.
Op welke manier gaat Nederland reageren op dit Griekse beroep op de solidariteit van de andere EU-lidstaten?
De Europese Raad van 15 en 16 oktober jl. herbevestigde zijn eerdere conclusies en betreurde herhaalde unilaterale en provocerende acties van Turkije in de Oostelijke Middellandse Zee. Ook werd volledige solidariteit met Griekenland en Cyprus uitgesproken. In de Europese Raadsconclusies van 1 en 2 oktober wordt ingezet op een tweesporenbenadering ten aanzien van Turkije. Als Turkije zich constructief opstelt kan er een voorstel worden uitgewerkt om de EU-Turkije relatie van een positieve agenda te voorzien. Mocht Turkije zijn unilaterale acties doorzetten, dan zal de EU de instrumenten gebruiken die het tot zijn beschikking heeft, waaronder de mogelijkheid tot het instellen van sancties.
De Europese Raad zal in december op basis van de genoemde Raadsconclusies opnieuw over de situatie in de Oostelijke Middellandse Zee en de rol van Turkije spreken. Nederland blijft de ontwikkelingen met betrekking tot de Oostelijke Middellandse Zee nauwlettend volgen. Mocht Griekenland een beroep doen op 42.7 VEU dan zal Nederland het verzoek bezien en zal daarover in EU-verband overleg plaatsvinden.