Het bericht van een “veroordeelde stalker, neptherapeut, fraudeur en toch jeugdzorgdirecteur” |
|
René Peters (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Kunt u bevestigen dat de jeugdzorgdirecteur en eigenaar van het door hem opgerichte zorgbedrijf Compass GGZ sinds tien jaar kwetsbare kinderen en jongeren behandelt?1
Het zorgbedrijf Compass GGZ levert sinds 2011 zorg. Het betreft zorg op basis van de Zorgverzekeringswet en jeugdhulp op basis van de Jeugdwet.
Kunt u ook bevestigen dat deze jeugdzorgdirecteur en eigenaar zich valselijk voor psychotherapeut uitgeeft? Zo ja, sinds wanneer bent u hiervan op de hoogte?
De IGJ heeft in 2018 tijdens de voorbereiding op een toezichtsbezoek geconstateerd dat de bestuurder zich uitgaf als psychotherapeut, terwijl hij niet als zodanig was ingeschreven in het BIG register. IGJ heeft destijds de bestuurder er op aangesproken dat gebruik van een dergelijke titel, zonder dat er een inschrijving in het BIG register is opgenomen, opgevat wordt als titelmisbruik. De bestuurder gaf daarop aan dat dit op een misverstand berustte en dat hij deze titel niet meer zou voeren.
In 2020 heeft de gemeente Nijmegen vastgesteld dat deze persoon het BIG-registratienummer van een familielid gebruikte. De IGJ is door de gemeente Nijmegen hierover geïnformeerd. Nadat de inspectie hierover werd geïnformeerd, heeft zij via de website van de instelling onderzocht of zij deze overtreding ook daadwerkelijk kon vaststellen. Op dat moment kon titelmisbruik niet worden vastgesteld.
Kunt u bevestigen dat deze jeugdzorgdirecteur tevens door de rechter is veroordeeld voor stalking en bedreiging met ernstige mishandeling?
Vanwege de uitgebreide berichtgeving in de media en de daarin gemelde details, zal bij uitzondering worden ingegaan op het optreden van IGJ en Justis in deze casus. Omwille van de vertrouwelijkheid van de informatie en de privacy van betrokkene kunnen er geen uitspraken worden gedaan over individuele strafzaken.
Kunt u bevestigen dat deze jeugdzorgdirecteur in zijn voormalige baan als bestuurder van een detentiecentrum voor uitgeprocedeerde asielzoekers valsheid in geschrifte heeft gepleegd en hiervoor eveneens is veroordeeld?
Zie het antwoord op vraag 3.
Is het juist dat dit bedrijf in tien jaar tijd uitgroeide tot een organisatie die actief is in meer dan 100 gemeenten met een omzet van bijna 5,3 miljoen euro in 2019? Zo ja, is bij u bekend hoeveel winst dit bedrijf heeft gemaakt over de afgelopen tien jaar?
Evenals bij andere zorgaanbieders is de geconsolideerde jaarrekening 2014 de eerste openbaar gemaakte jaarrekening van de Compass groep (bron: www.jaarverslagenzorg.nl). Daarin is vermeld dat de Compass groep is ontstaan in 2011. De totale omzet van de Compass groep bedragen in 2019 volgens de geconsolideerde jaarrekening € 5,6 miljoen en bestaan nagenoeg geheel uit opbrengsten op grond van de Zorgverzekeringswet en de Jeugdwet. Of de Compass groep actief is in meer dan 100 gemeenten kan op basis van openbare informatie niet worden vastgesteld.
Het resultaat na vennootschapsbelasting van de Compass groep over de jaren 2014 tot en met 2019 (zes jaar) volgens de geconsolideerde jaarrekeningen bedraagt € 1,8 miljoen, hetgeen overeenkomt met een gemiddeld nettoresultaat van 10% (ten opzichte van de totale opbrengsten).
Is het juist dat de rekeningen die Compass GGZ aan gemeenten en verzekeraars stuurt, niet onderbouwd zijn en dat bij sommige cliënten voor honderden uren aan zorg is gedeclareerd, die nooit is geleverd?
Hier wordt nu door verschillende partijen – NZA, zorgverzekeraars en gemeenten – nader onderzoek naar gedaan.
Zijn al deze facturen door gemeenten en verzekeraars betaald? Zo nee, waarom hebben sommige gemeenten en verzekeraars dan niet betaald?
Zie antwoord op vraag 6.
Indien zij niet betaald hebben, omdat zij een niet pluis gevoel hadden c.q. de antecedenten van betrokkene hadden achterhaald, waarom heeft dat bij de andere verzekeraars en gemeenten geen «belletje doen rinkelen»?
Als zorgverzekeraars een «niet pluis gevoel» hebben en op basis van nader onderzoek een vermoeden van fraude hebben, kunnen zij hierover de andere zorgverzekeraars actief informeren. Hiervan maken zij zeer frequent gebruik.
Op dit moment is het voor gemeenten nog niet mogelijk om dit soort situaties actief met elkaar te delen. Ook verzekeraars en gemeenten kunnen elkaar nog niet actief informeren over vermoedens van fraude doordat een grondslag voor deze gegevensdeling ontbreekt.
Om betere gegevensuitwisseling mogelijk te maken is het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) ingediend bij de Tweede Kamer. Dit wetsvoorstel is controversieel verklaard. In het kort behelst dit wetsvoorstel het volgende:
Indien gemeenten en zorgverzekeraars vanuit de hun ter beschikking staande informatie of een niet pluis gevoel niet hebben betaald, hebben zij dan tevens het contract met dit zorgbedrijf beëindigd? Zo nee, waarom waren er dan geen contractuele gevolgen?
In het artikel wordt aangegeven dat Compass met de meeste zorgverzekeraars geen contract heeft. Als er wel een contract bestaat, kan het beëindigen daarvan een ultieme consequentie zijn als er onrechtmatigheid is vastgesteld. Het is ons niet bekend of zorgverzekeraars hun contract hebben beëindigd. Uiteraard geldt dat ook bij niet-gecontracteerde zorg de zorg rechtmatig moet zijn.
Het is aan de gemeenten om facturen al dan niet te betalen. Gemeenten kunnen contracten beëindigen bij fraude. Het is ons niet bekend of dit gebeurd is.
Aan welke eisen dient een (jeugd)zorgbedrijf precies te voldoen? Geldt daarvoor tevens een toelating en zo ja, waaraan dient een dergelijk zorgbedrijf te voldoen en wie oefent daarop de controle uit? Hoe is die controle bij dit zorgbedrijf precies gegaan en wat was daarvan de uitkomst?
Zie ook het antwoord op vraag 11 over de inkoopvoorwaarden van gemeenten.
Een jeugdhulpaanbieder moet verantwoorde hulp leveren. Dit betekent dat de hulp die wordt geleverd, van goed niveau moet zijn, en in ieder geval veilig, doeltreffend, doelmatig en cliëntgericht wordt verleend, afgestemd op de reële behoefte van de jeugdige of ouder. Het personeel en materieel moet kwalitatief en kwantitatief zo door de jeugdhulpaanbieder zijn georganiseerd dat deze redelijkerwijs moet leiden tot verantwoorde jeugdhulp. Er is geen toelatingensystematiek voor jeugdhulpaanbieders zoals in de huidige Wtzi. Met de inwerkingtreding van de Wtza op 1 januari 2022 komt er wel een meldplicht voor bestaande en nieuwe jeugdhulpaanbieders, zodat alle jeugdhulpaanbieders in beeld zijn bij de IGJ. Daarnaast is een jeugdhulpaanbieder verplicht jaarlijks digitaal een jaardocument maatschappelijke en financiële verantwoording in te dienen. De IGJ ziet hierop toe.
Een aantal kwaliteitseisen is zo fundamenteel dat deze in de Jeugdwet zijn opgenomen. Zo is het bij bepaalde werkzaamheden verplicht om geregistreerde professionals in te zetten. Er moet bovendien sprake zijn van systematische kwaliteitsbewaking door de jeugdhulpaanbieder. De gemeente ziet hierop toe bij de inkoop. Voor alle medewerkers is een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) verplicht. Er is een meldplicht bij de IGJ in geval van calamiteiten. Gemeenten zijn ook verantwoordelijk voor de kwaliteit van de uitvoering van de jeugdhulp. Ook kunnen gemeenten, naast de wettelijke kwaliteitseisen, in de voorwaarden bij hun contractuele overeenkomsten met jeugdhulpaanbieders zelf ook nog eisen stellen aan de kwaliteit van de jeugdhulp.
De IGJ heeft in 2018 een toezichtsbezoek gebracht aan deze instelling. Na het bezoek van de IGJ ontving de IGJ in 2018 en 2019 verschillende signalen over Compass. De aard van de signalen was divers. Ze hadden deels betrekking op de kwaliteit van zorg en deels op mogelijk frauduleuze handelingen. Deze signalen waren voor de IGJ aanleiding om in 2019 op toezichtsbezoek te gaan. Tijdens dit bezoek zijn tekortkomingen geconstateerd. Het rapport van dit bezoek is op 5 maart 2020 gepubliceerd op de website van IGJ, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Compass Nijmegen en Wijchen oktober 2019 (igj.nl). Over de geconstateerde tekortkomingen is een verbeterplan gevraagd en een auditverslag. Deze zijn beide ontvangen. Het bezoek is afgesloten met de berichtgeving aan Compass dat de IGJ (onaangekondigd) de voortgang in de uitvoering van de verbetermaatregelen kan komen toetsen.
Na het toezichtsbezoek in 2019 en het afsluiten daarvan in 2020 heeft de IGJ weer verschillende signalen ontvangen over mogelijke zorgfraude, over bejegening en over de kwaliteit van zorg. Deze signalen zijn voor de IGJ, samen met de signalen van Follow the Money en het opstappen van de raad van commissarissen aanleiding geweest voor een recent gesprek met de opgestapte raad van commissarissen en een nieuw toezichtsbezoek. De uitkomsten van dit bezoek zijn nog niet gepubliceerd.
Hoe controleren gemeenten en (jeugd)zorgverzekeraars, alvorens een contract te tekenen, of het (jeugd)zorgbedrijf aan alle te stellen eisen voldoet?
Gemeenten stellen kwaliteitseisen in hun inkoopdocumenten: het Programma van Eisen en de gunningscriteria. Daarnaast is het bij de inkoop van jeugdhulp gebruikelijk om uitsluitingsgronden te hanteren (waaronder deelneming aan een criminele organisatie/omkoping/fraude/witwassen van geld), evenals (knock-out) geschiktheidseisen (bijvoorbeeld SKJ-registratie). Hiermee hebben gemeenten op voorhand de mogelijkheid om aanbieders die niet aan de gestelde eisen voldoen, uit te sluiten van verdere deelname aan het inkooptraject. Gemeenten kunnen aanvullende kwaliteitseisen in de contracten stellen, boven de wettelijk vastgestelde vereisten en de veldnormen (zoals kwaliteitsstandaarden).
Jaarlijks publiceren zorgverzekeraars het inkoopplan met daarin de inkoopvoorwaarden waaraan voldaan moet worden om in aanmerking te komen voor een contract met betreffende zorgverzekeraar. Dit gaat om eisen zoals het voldoen aan de goverancecode, voldoen aan de vereisten van de Wtza en kwaliteitseisen. Ook hanteren zorgverzekeraars verschillende uitsluitingsgronden, zoals het in het verleden niet mee hebben willen werken aan materiele controle door de zorgverzekeraar.
Wat vindt u ervan dat over de ruggen van kwetsbare kinderen en/of jongeren en de gezinnen waarvan zij deel uit maken, die complexe zorg nodig hebben, facturen worden gedeclareerd en betaald, voor zorg die in veel gevallen ook nog eens niet is geleverd?
Wij vinden het zeer kwalijk als een aanbieder onrechtmatig declareert.
Er is een heel instrumentarium voor gemeenten en zorgverzekeraars beschikbaar om te toetsen of de kwaliteit van zorg op orde is en of zorg daadwerkelijk is geleverd.
Gemeenten hebben mogelijkheden voor controle door sturing bij de contractering, aanbesteding en via toezicht. De gemeenteraad controleert de jaarrekening van de gemeente, die gebaseerd is op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. Het financieel toezicht is transparant met het verplichte Jaardocument dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG. Verder kan de gemeente materiële controles uitvoeren en bij gerede twijfels een fraude onderzoek te starten. Het toezicht bij de Jeugdwet is centraal geregeld via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd die aanbieders controleert op kwaliteit.
Ook zorgverzekeraars hebben de laatste jaren hun inspanningen op fraudebeheersing verder geïntensiveerd. Hun instrumentarium bestaat onder meer uit het screenen van zorgaanbieders, het uitvoeren van declaratiecontroles en waar nodig materiële controles, het onderzoeken van signalen vanuit controles of van verzekerden en het nemen van maatregelen na het vaststellen van fraude.
Hoe is het mogelijk dat deze jeugdzorgdirecteur zonder opleiding, mèt een strafblad en onder valse titel zorg verleent aan kwetsbare kinderen en jongeren?
Zoals u weet kunnen hier geen uitspraken worden gedaan over individuele strafzaken. Zie ook het antwoord op vraag 2 en op vraag 18.
Kunt u bevestigen dat de raad van toezicht van dit zogenaamde zorgbedrijf in strijd met de regels, niet is ingeschreven in het handelsregister en nooit formeel benoemd is door een notaris?
Er is inderdaad geen toezichthoudend orgaan ingeschreven in het handelsregister. Voor benoeming van commissarissen bij een besloten vennootschap (BV) is op grond van art. 2:252 van het Burgerlijk Wetboek (BW) een besluit nodig van de algemene vergadering van aandeelhouders. Inschrijving in het handelsregister is niet verplicht. Wel dient op basis van artikel 6 Wet toelating zorginstellingen (WTZi) statutair te worden vastgelegd hoe aan de eisen rondom de bestuursstructuur, waaronder het hebben van een toezichthoudend orgaan, wordt voldaan. De statuten dienen te worden opgesteld door een notaris. Noch de WTZi of daarop gebaseerde regelgeving, noch het BW eisen echter dat de namen van de commissarissen in de statuten worden opgenomen.
Klopt de informatie dat een ambtenaar van het Ministerie van Justitie en Veiligheid commissaris is bij dit bedrijf? Was deze nevenfunctie door de betrokken ambtenaar bij het ministerie gemeld en zo ja, heeft het ministerie daartoe verlof verleend c.q. daarmee ingestemd?
De betreffende ambtenaar is in dienst van de Dienst Justitiële Inrichtingen en sinds juli 2020 betrokken als lid van de raad van commissarissen van Compass. Hij heeft zijn nevenfunctie conform de regels gemeld bij zijn leidinggevende.
Is hier tevens sprake van een betaalde en/of bezoldigde nevenfunctie en zo ja, om welk bedrag aan vergoedingen gaat het hier? Zijn bij het betalen en ontvangen van deze vergoedingen alle fiscale regels in acht genomen?
Voor deze functie is volgens mededeling van betrokkene een onkostenvergoeding vastgesteld van 2.500 euro per jaar. Over het jaar 2020 is een vergoeding verstrekt; deze vergoeding wordt betrokken bij de belastingaangifte inkomstenbelasting over het jaar 2020.
Vindt u dat deze ambtenaar nog steeds commissaris kan zijn bij een dergelijk zorgbedrijf? Zo ja, wilt u uw antwoord motiveren? Zo nee, wat betekent dat dan precies?
Wij kunnen u melden dat de betreffende ambtenaar zich op 24 april met directe ingang heeft teruggetrokken als lid van de raad van commissarissen van Compass. De Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd en het Centraal Informatiepunt Beroepen Gezondheidszorg zijn hiervan (via de voorzitter van de raad van commissarissen) en met redenen omkleed op de hoogte gesteld.
Is het juist dat de jeugdzorgdirecteur, ondanks zijn eerdere rechterlijke veroordelingen, een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) heeft gekregen? Zo ja, hoe kunt u dit verklaren? Hoe beoordeelt u een dergelijke gang van zaken?
Doorgaans wordt er vanwege de vertrouwelijkheid geen uitspraken gedaan over individuele aanvragen voor een Verklaring Omtrent het gedrag (VOG). Vanwege de uitgebreide berichtgeving in de media en de daarin gemelde details, zullen wij gestelde vragen op hoofdlijnen beantwoorden.
De betreffende jeugdzorgdirecteur heeft inderdaad een VOG gekregen voor het uitvoeren van werkzaamheden bij Compass. Bij een VOG-aanvraag vermeldt de werkgever op het aanvraagformulier, op welk screeningsprofiel de (aspirant) werknemer moet worden gescreend. In dit geval is een VOG aangevraagd voor de functie van «bestuurder» in combinatie met het screeningsprofiel «personen», waaronder het belast zijn met de zorg voor minderjarigen. Doordat er sprake was van een ongebruikelijke combinatie van de beoogde functie en het aangegeven screeningsprofiel is de functieomschrijving door Justis opgevraagd. Op basis van de overlegde functieomschrijving kwam duidelijk naar voren dat de aanvrager in de beoogde functie uitsluitend verantwoordelijk is voor het aangaan en onderhouden van zakelijke transacties. Gelet hierop is ambtshalve het screeningsprofiel aangepast in «zakelijke transacties», waaronder het beslissen over offertes (het voeren van onderhandelingen en het afsluiten van contracten) en het doen van aanbestedingen, hetgeen leidde tot afgifte van de VOG.
Abusievelijk is niet het screeningsprofiel «zakelijke transacties» aangepast op de VOG, maar is het oorspronkelijke screeningsprofiel «personen» afgedrukt op de VOG. De VOG geeft hierdoor geen juist beeld van de screening die heeft plaatsgevonden. Wanneer dergelijke fouten in de uitvoering worden geconstateerd, wordt de VOG door Justis ingetrokken. Per aangetekende post ontvangt betrokkene het verzoek om de betreffende VOG terug te sturen naar Justis. Dit verzoek is ook recentelijk gedaan richting de bestuurder van Compass.
Een dergelijke fout moet in de toekomst vanzelfsprekend worden voorkomen, want dit kan het vertrouwen doen afnemen in de VOG-screening of in sectoren die van deze screening gebruik maken. De dienst Justis treft daarom maatregelen waarmee wordt voorkomen dat er verkeerde functieprofielen worden afgedrukt op de VOG.
Is de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd(IGJ) op de hoogte van de hierboven genoemde misstanden? Zo ja, wanneer precies wist de IGJ dit en wat heeft zij met die wetenschap wanneer precies gedaan? Welke maatregelen heeft zij toen op welk moment genomen om hieraan een einde te maken?
Na het bezoek van de IGJ ontving zij in 2018 en 2019 verschillende signalen over Compass. De aard van de signalen waren divers. Ze hadden deels betrekking op de kwaliteit van zorg en deels op mogelijk frauduleuze handelingen. De opeenstapeling van signalen was voor de IGJ aanleiding een toezichtsbezoek uit te voeren. Vanuit de rol als toezichthouder op kwaliteit en veiligheid van zorg is in dit bezoek de focus gelegd op de kwaliteit van zorg en goed bestuur. Hierbij zijn de signalen die betrekking hadden op de kwaliteit geverifieerd. Van dit bezoek is een rapport geschreven dat op 5 maart 2020 is gepubliceerd op de website van IGJ, Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd – Compass Nijmegen en Wijchen oktober 2019 (igj.nl).
Over de geconstateerde tekortkomingen is een verbeterplan gevraagd en een auditverslag. Deze zijn beide ontvangen. Het bezoek is afgesloten met de berichtgeving aan Compass dat de IGJ (onaangekondigd) onder andere de voortgang in de uitvoering van de verbetermaatregelen kan komen toetsen.
Na het toezichtsbezoek in 2019 en het afsluiten daarvan in 2020 heeft de IGJ weer verschillende signalen ontvangen over vermeende zorgfraude, over bejegening en over de kwaliteit van zorg. Deze signalen waren afkomstig van gemeenten, burgers en zorgverzekeraars. Tussen verschillende partijen is contact over deze signalen, ook het Informatie Knooppunt Zorgfraude is hierbij betrokken. De bedoeling hiervan is te beoordelen of een gezamenlijk toezichtstraject een meerwaarde geeft en zo ja, deze in te zetten. Deze signalen zijn voor IGJ, samen met de signalen van Follow the Money en het opstappen van de raad van commissarissen aanleiding geweest voor een recent gesprek met de opgestapte raad van commissarissen en een nieuw toezichtsbezoek. De uitkomsten van dit bezoek zijn nog niet gepubliceerd.
De IGJ heeft Justis ter controle gevraagd of de VOG daadwerkelijk was verstrekt. Dit bleek het geval te zijn. Zie hiertoe het antwoord op vraag 18.
Indien de IGJ, nadat zij wist van deze misstanden, geen maatregelen heeft genomen, welke verklaring heeft u dan daarvoor? Wat is daarover uw oordeel en wat betekent dat voor de bestaande werkwijze van de IGJ?
Zie het antwoord op vraag 19. Het meest recente onderzoek naar deze instelling is nog niet afgerond. De inspectie heeft onlangs de opgestapte raad van commissarissen gesproken en een toezichtsbezoek gebracht. Wanneer de inspectie tekortkomingen constateert, kan zij hierop handhaven.
Indien de IGJ wel al langer op de hoogte was van deze misstanden, heeft zij daarover dan tevens per ommegaande de gemeenten en zorgverzekeraars, die met dit zorgbedrijf hadden gecontracteerd, geïnformeerd? Zo nee, waarom is dat niet direct gebeurd?
De IGJ heeft ons gemeld dat zij rondom casuïstiek regelmatig contact heeft met betrokken gemeenten of zorgverzekeraars en het Informatieknooppunt Zorgfraude. Contact tussen deze partijen ziet op signalen van mogelijke zorgfraude en de kwaliteit van zorg. Bovenstaande werkwijze wordt ook in deze casus toegepast.
Worden alle gemeenten en (jeugd)zorgverzekeraars voor een dergelijk malafide zorgbedrijf en/of hun eigenaren/directeuren op de hoogte gesteld c.q. gewaarschuwd? Zo nee, waarom niet?
Als er sprake is van een (mogelijk) malafide zorgbedrijf gaat er niet automatisch een signaal of een waarschuwing naar alle gemeenten en zorgverzekeraars, omdat daar geen wettelijke grondslag voor is. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Bestaat er een zwarte lijst van bewezen malafide (jeugd)zorgorganisaties en/of hun eigenaren/directeuren bij de IGJ en zo ja, hoe kunnen gemeenten en zorgverzekeraars van deze lijst kennisnemen? Kunnen cliënten en/of verzekerden eveneens van deze zware lijst op de hoogte zijn? Zo nee, waarom niet? Hoe zal aan die bekendheid vorm en inhoud worden gegeven?
Nee, een dergelijke lijst is er niet. Wel houdt de inspectie ten behoeve van het verstrekken van informatie aan zorgaanbieders, in het kader van de vergewisplicht, aantekening bij van zorgverleners waarvan de inspectie na onderzoek heeft geconcludeerd dat sprake is van een situatie die voor de veiligheid van cliënten of de zorg een ernstige bedreiging kan betekenen. Daarnaast zijn er op de website van de IGJ openbare rapporten te vinden die de IGJ heeft gepubliceerd.
Kunt u het inspectierapport van de IGJ met het oordeel over het zorgbedrijf Compass GGZ per ommegaande en vooruitlopend op de beantwoording van deze vragen naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het rapport uit 2020 is openbaar, zie de link die is toegevoegd bij vraag 19.
Behandelt de betreffende jeugdzorgdirecteur nog steeds zelf ook kwetsbare minderjarigen? Zo ja, hoe is dat mogelijk? Wat is het oordeel van de IGJ daarover (geweest)?
Zie het antwoord op vraag 19. Het onderzoek van de IGJ is nog niet afgerond. Wanneer de IGJ constateert dat er niet wordt gewerkt conform de norm van verantwoorde werktoedeling, kan de inspectie handhavend optreden.
Welke maatregelen gaat u op welke termijn nemen om er voor te zorgen dat er per direct een einde komt aan deze wanpraktijk? Welke rol speelt de IGJ daarin en welke bevoegdheden heeft die daartoe?
Zie ook het antwoord op vraag 19: Op grond van nieuwe signalen heeft de IGJ besloten de instelling nader te onderzoeken. Met de aanvullende signalen vanuit de media en de melding dat de raad van commissarissen zijn taken neerlegt, heeft IGJ aanleiding gezien om te spreken met de afgetreden raad van commissarissen en een bezoek te brengen aan de instelling. Wanneer de IGJ risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van zorg constateert kan zij handhaven. Het onderzoek van de IGJ is nog niet afgerond.
Zijn er bij u en/of de IGJ meerdere vergelijkbare misstanden of signalen bekend over andere jeugdzorgaanbieders en/of hun eigenaren/directeuren? Zo ja, kunt u deze informatie met de Kamer delen? Hoe is daarop per geval door u en de IGJ geacteerd?
Voor informatie over toezichttrajecten verwijzen wij u naar de IGJ-website waarop rapporten over (jeugd)zorgaanbieders openbaar worden gemaakt. Zoals eerder aangegeven is er geen zwarte lijst van aanbieders of bestuurders.
Het Informatieknooppunt zorgfraude (IKZ) vormt het platform waarop fraudesignalen door partners worden uitgewisseld en zorgt voor gezamenlijke coördinatie op de uitwisseling van informatie.
Het IKZ heeft in 2020 ongeveer 30 signalen ontvangen die specifiek betrekking hadden op jeugdhulp (exclusief begeleid en beschermd wonen). Let wel, het betreft hier vermoedens van fraude en dit aantal geeft geen inzicht in het totaal aantal fraudesignalen noch in de totaalomvang van fraude met betrekking tot jeugdhulp in het hele land. Voor gemeenten en andere IKZ partners geldt overigens geen meldplicht bij het IKZ.
Deelt u ook de mening dat het toezicht en de controle hier schromelijk tekort zijn geschoten? Welke verklaring heeft u hiervoor en wie of welke organisatie en/of functionaris is daarvoor verantwoordelijk?
Voorafgaand aan de publicatie van Follow the Money heeft de IGJ al besloten dat vervolgonderzoek nodig was. Op het titelmisbruik heeft de IGJ de bestuurder al eerder aangesproken. Nieuwe signalen zijn, samen met het aftreden van de raad van commissarissen en het artikel van Follow the Money, voor de IGJ aanleiding geweest om opnieuw een bezoek te brengen en de afgetreden raad van commissarissen te spreken. Zoals eerder benoemd, kan de IGJ handhaven wanneer er risico’s voor de kwaliteit en veiligheid van zorg zijn.
Bij welke organisaties is op welke wijze vorm en inhoud gegeven aan het voorkomen van dergelijke misstanden en andere gevallen van fraude? Functioneert een dergelijk systeem voldoende efficiënt? Zo nee, welke stappen zullen daarvoor door u worden gezet?
Allereerst zijn alle inkooporganisaties er zelf verantwoordelijk voor dat zij zorg inkopen en financieren bij zorgaanbieders die goede kwaliteit zorg leveren en rechtmatig hun zorg declareren. Daartoe stellen zij eisen op waar zorgaanbieders aan moeten voldoen. Tijdens een inkoopprocedure vraagt de inkopende partij daarvoor ook gegevens op bij de zorgaanbieder zodat getoetst kan worden of de zorgaanbieder aan de gestelde eisen voldoet.
Daarnaast hebben alle ketenpartners hun eigen rol in de aanpak van fouten en fraude in de zorg. De verschillende partijen werken samen binnen de Taskforce Integriteit Zorgsector (TIZ)3. Betrokken ketenpartners zijn gefocust op preventie, controle, toezicht en handhaving en opsporing. Het doel van het samenwerkingsverband is het versterken van de integriteit van de zorgsector door samenwerking tussen de convenantpartners te stimuleren, te coördineren en te vergroten door het uitwisselen van informatie en het uitwisselen van kennis, inzicht en vaardigheden.
Om de onderlinge samenwerking en zorgvuldige gegevensuitwisseling bij de aanpak van zorgfraude verder te verbeteren, is o.a. het Wetsvoorstel bevorderen samenwerking en rechtmatige zorg (Wbsrz) ingediend bij de Tweede Kamer, maar controversieel verklaard. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Welke maatregelen gaat u nemen om het toezicht en de controle op jeugdzorgorganisaties te verbeteren om voortaan dergelijke misstanden te voorkomen?
Gemeenten hebben mogelijkheden om te controleren door sturing bij de contractering, aanbesteding en via toezicht. Tijdens een lopend contract kunnen gemeenten periodieke gesprekken voeren over de hulp en over de wijze van declaratie en facturatie. Dergelijke gesprekken kunnen leiden tot nader onderzoek. Voorbeelden hiervan zijn materiële controle inzetten en bij gerede twijfels een fraude onderzoek starten.
Het toezicht is bij de Jeugdwet centraal geregeld via de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd die een wettelijke toezichtstaak heeft en aanbieders controleert op kwaliteit. Daarnaast heeft de Jeugdautoriteit een taak op het terrein van de continuïteit van zorg. Beide organisaties kunnen bij hun onderzoek stuiten op onregelmatigheden. De gemeenteraad controleert de jaarrekening van de gemeente die gebaseerd is op de accountantsverklaringen van de gecontracteerde aanbieders. Het financieel toezicht is transparant met het verplichte Jaardocument dat openbaar kan worden geraadpleegd bij het CIBG.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
De korte tijd die scholen krijgen om de coronamiljarden uit te geven |
|
René Peters (CDA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Bent u bekend met het bericht «Scholen krijgen te weinig tijd om coronamiljarden uit te geven»?1
Ja.
Wat vindt u van het signaal van het Onderwijs-OMT dat het beter is om de periode van 2,5 jaar waarin scholen de coronamiljarden moeten besteden te verlengen?
Zoals met uw Kamer in februari is afgesproken, is de looptijd van het Nationaal Programma tweeëneenhalf jaar. Op basis daarvan is in de afgelopen maanden met het onderwijs gewerkt aan de uitvoering van het programma. Veel scholen hebben al een scan gemaakt en zijn gestart met planvorming. Ten behoeve daarvan hebben scholen inmiddels duidelijkheid gekregen over het basisbedrag dat iedere school ontvangt per leerling voor de komende twee schooljaren. Scholen met veel leerlingen met een risico op achterstanden krijgen extra geld.
De discussie over de wens tot structurele middelen, zoals door het Onderwijs-OMT verwoord, valt nadrukkelijk buiten de reikwijdte van wat een demissionair kabinet vermag. Het besluit tot het huidige programma met een looptijd van tweeëneenhalf jaar kon door dit kabinet alleen worden genomen vanwege de uitzonderlijke omstandigheden van deze pandemie en de effecten die dat op leerlingen heeft.
Herkent u het beeld dat in het artikel wordt geschetst dat vanwege de korte periode waarin scholen het geld moeten besteden en de druk die daarmee gepaard gaat, scholen niet de tijd hebben om uit te zoeken wat de meest effectieve methodes zijn en daarmee het gevaar bestaat dat het geld niet op de meest effectieve wijze wordt ingezet? Zo ja, hoe denkt u scholen hierin te kunnen ondersteunen om te voorkomen dat over 2,5 jaar blijkt dat er nauwelijks resultaat is geboekt met alle miljarden?
Het Nationaal Programma Onderwijs heeft als doel het inhalen van de coronagerelateerde leer- en ontwikkelvertragingen van leerlingen. Het is voor de leerlingen van belang dat dit zo snel mogelijk wordt aangepakt. Om te waarborgen dat scholen kiezen voor effectieve methodes en interventies is er een menukaart met effectieve interventies beschikbaar gesteld. In deze menukaart zijn tevens de voorwaarden voor effectieve toepassing per interventie op hoofdlijnen opgenomen. In de beschikbare praktijkkaarten en de kenniscommunity kunnen scholen hierover meer informatie inwinnen. Daarnaast organiseert OCW ondersteuning voor de scholen via een (telefonische) helpdesk, waarbij ook de mogelijkheid is onderwijskundig advies in te winnen. Ook wordt door OCW gerichte expertondersteuning georganiseerd voor de scholen met extra uitdagingen of andere risico’s voor de kwaliteit van het onderwijs. Voor een deel wordt hiervoor aangesloten bij bestaande ondersteuningsprogramma’s voor scholen die in opdracht van OCW of door de sectororganisaties worden aangeboden.
Tot slot wordt de uitvoering van het programma gemonitord. Rapportages hierover kunnen de scholen behulpzaam zijn bij het bijstellen van keuzes voor het schoolprogramma.
Bent u het ermee eens dat door de gekozen opzet en snelheid waarmee middelen moeten worden uitgegeven, scholen zich min of meer gedwongen voelen om externe commerciële partijen hun taak over te laten nemen?
Met de motie-Futselaar2 heeft uw Kamer aangegeven waarborgen te willen voor de inzet van commerciële partijen. Over de uitvoering van deze motie hebben we uw Kamer geïnformeerd.3 De regie voor het aanpakken van de coronagerelateerde leer- en ontwikkelvertragingen ligt bij de school. De school kiest daarvoor bewezen effectieve interventies uit de menukaart. Scholen bepalen daarbij op basis van de schoolscan welke interventies uit de menukaart passend zijn voor de situatie van de school en stellen zo een schoolprogramma op. Het kan zijn dat de school voor specifieke delen van het schoolprogramma externe expertise of ondersteuning wenselijk acht, maar dat is niet noodzakelijk. Het team is aan zet bij het maken van dit schoolprogramma en de medezeggenschapsraad moet ermee instemmen. Indien aanvullende ondersteuning wordt gezocht, dient die gericht te zijn op de interventies van de menukaart of de randvoorwaarden die nodig zijn om deze interventies effectief in te zetten. Richting scholen wordt duidelijk gecommuniceerd dat zij zelf de regie nemen en houden en dat het dus niet de bedoeling is om de planvorming of uitvoering in hun geheel uit besteden. Wij vragen ook om verantwoording over de inzet van middelen aan personeel dat niet in eigen loondienst is.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken is ten aanzien van de zogenaamde menukaart waaruit scholen bewezen lesmethodes kunnen kiezen om de achterstanden weg te werken? Is deze al operationeel en zo ja, wordt hier door de scholen al veel gebruik van gemaakt?
De menukaart van effectieve interventies is op 10 mei gelanceerd op de website www.NPOnderwijs.nl. Scholen zijn hier intussen mee aan het werk gegaan.
Bent u op de hoogte van de voortgang van scholen om voor de zomer de achterstanden per leerling in beeld te hebben?
Veel scholen monitoren altijd al de voortgang van hun leerlingen en hebben daardoor ook de vertragingen in beeld. Er is op dit moment nog geen compleet beeld van de stand van zaken op alle scholen. De eerste observaties stemmen positief. Zo heeft de Algemene Vereniging Schoolleiders half mei een peiling gedaan onder schoolleiders. Bij deze «tussenstand» antwoordde bijna driekwart van de ruim 700 respondenten (voornamelijk uit het primair onderwijs) de schoolscan al te hebben uitgevoerd.4
Zoals met uw Kamer afgesproken, vraag ik begin volgend schooljaar bij scholen informatie uit. Over de uitkomsten informeer ik uw Kamer in het najaar.
Wat vindt u van de oproep van zowel het Onderwijs-OMT als eerder ook door de Inspectie van het Onderwijs om de coronamiljarden niet alleen in te zetten om de corona-achterstanden weg te werken, maar ook om het onderwijs structureel te verbeteren vanwege de al vóór corona dalende vaardigheden van leerlingen op de kernvakken als lezen, schrijven en rekenen?
Dat is ook mijn inzet. Het doel van het Nationaal Programma Onderwijs is het herstellen van de door corona veroorzaakte vertragingen op cognitief en sociaal-emotioneel gebied en op het gebied van welbevinden. De manier waarop we hieraan werken zal ook duurzaam effect hebben. Ik denk hierbij onder andere aan de manier waarop scholen de ontwikkeling van hun leerlingen in kaart brengen, en op basis daarvan en van de menukaart met effectieve interventies tot een breed gedragen schoolprogramma komen. Andere maatregelen met duurzame impact zijn het oprichten van een kenniscommunity voor scholen om meer inzicht te krijgen in hoe de interventies in te zetten en het aanbrengen van focus in het curriculum met hulp van SLO.
Herkent u het beeld dat het Onderwijs-OMT schetst dat scholen nog te weinig effectief bewezen methodes gebruiken? Zo ja, hoe denkt u dit te gaan veranderen en zo nee, waarom niet?
Alle scholen moeten voor de inzet van de middelen voor het Nationaal Programma interventies kiezen uit de menukaart van bewezen effectieve interventies. Dit sluit aan bij de motie-Beertema5 die verzoekt om het uitsluiten van interventies die geen bewezen effect hebben op leerwinst en de motie van de leden Kwint en Peters over wetenschappelijk bewezen effectieve leesmethoden.6 In deze menukaart zijn tevens de voorwaarden voor effectieve toepassing per interventie op hoofdlijnen opgenomen. In de beschikbare praktijkkaarten en de kenniscommunity kunnen scholen hierover meer informatie inwinnen.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het eerstvolgende wetgevingsoverleg Onderwijs en corona Primair en voortgezet onderwijs?
Ja.
Het bericht dat het kabinet de notulen van de ministerraad die eerder naar de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag zijn gegaan openbaar maakt. |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Wat is de reden dat het kabinet de openbaarmaking van de notulen van de ministerraad beperkt tot de notulen die eerder naar de POK zijn gestuurd?1
Het kabinet benadrukt dat het vertrouwelijk beraadslagen in de ministerraad voor de bestuurbaarheid van Nederland op de lange termijn van cruciaal belang is, vanwege de functie van de ministerraad binnen het gehele staatsbestel. De beraadslagingen van de ministerraad vormen binnen dit bestel het schakelpunt tussen de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel. Voor het ordentelijk verloop van besluitvormingsprocessen en voor de kwaliteit van besluiten is het van groot belang dat alle relevante invalshoeken in de beslotenheid van de ministerraad aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de notulen van de ministerraad geldt dat openbaarmaking daarvan tot gevolg zou hebben dat meningen van individuele bewindspersonen naar buiten komen, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in gevaar zou komen. Om deze redenen worden de notulen standaard voorzien van de rubricering staatsgeheim, zeer geheim.
Het eindrapport van de ondervragingscommissie is voor het kabinet aanleiding geweest de meest vergaande politieke consequentie te trekken door het aanbieden van zijn ontslag. Daarmee is het kabinet sedertdien demissionair en heeft het een beperkt politiek mandaat. Het kabinet heeft de opdracht om datgene te doen wat in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk is. Dit impliceert in ieder geval dat het demissionaire kabinet al hetgeen nodig is voor de bestrijding van de coronacrisis, de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog, moet kunnen doen. Er is daarom juist nu belang bij bestuurlijke slagkracht voor het demissionaire kabinet op basis van vertrouwen. Het kabinet stelt bovendien vast dat deze informatie reeds met de parlementaire ondervragingscommissie is gedeeld en het kabinet als gezegd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de ondervragingscommissie zijn ontslag heeft aangeboden.
In het licht van dit samenstel van factoren zet het kabinet de zeer uitzonderlijke stap door ten aanzien van de eerder door de parlementaire ondervragingscommissie gevorderde notulen eenmalig af te wijken van de regel dat notulen niet openbaar worden gemaakt. In deze unieke situatie heeft het kabinet unaniem besloten tot openbaarmaking van alle notulen die aan de Parlementaire ondervragingscommissie zijn verstrekt. Het kabinet verstrekt daarbij zowel de geanonimiseerde als de niet-geanonimiseerde notulen, inclusief de P-notulen. Andere dan voorgenoemde notulen worden niet openbaar gemaakt.
Is het kabinet voornemens om ook de P-notulen (persoonlijke notulen) van die betreffende ministerraden openbaar te maken? Zo nee, waarom niet en kunt u per P-notulen (persoonlijke notulen) beargumenteren waarom de inhoud hiervan niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht maken met de data van alle ministerraden vanaf 1 januari 2018 t/m heden waarin is gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire en dat overzicht bij de beantwoording van deze vragen naar de Kamer sturen?
Op de volgende data is tot op heden in de ministerraad gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire:
Kunt u van al die ministerraden van 1 januari 2018 t/m heden, waarin is gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire, de notulen openbaar maken? Zo nee, kunt u per ministerraad waar de kinderopvangtoeslagaffaire is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u van al die ministerraden van 1 januari 2018 t/m heden, waarin is gesproken over de kinderopvangtoeslagaffaire, de P-notulen (persoonlijke notulen) openbaar maken? Zo nee, kunt u per ministerraad waar de kinderopvangtoeslagaffaire is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u een overzicht maken met de data van alle ministerraden vanaf 1 november 2019 t/m 1 september 2020 waarin is gesproken over de tijdlijn waar de motie-Omtzigt c.s. om vraagt? Zo nee, waarom niet?
In de notulen van 15 en 22 november 2019 wordt gesproken over de tijdlijn waar de motie-Omtzigt c.s. (Kamerstuk 35 302, nr. 21) om vraagt. Deze notulen zijn openbaar gemaakt.
Kunt u van al die ministerraden vanaf 1 november 2019 t/m 1 september waar de tijdlijn wordt besproken de notulen openbaar maken? Zo nee, kunt u dan per ministerraad waar de tijdlijn is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u van al die ministerraden vanaf 1 november 2019 t/m 1 september 2020 waar de tijdlijn is besproken de P-notulen (persoonlijke notulen) openbaar maken? Zo nee, kunt u dan per ministerraad waar de tijdlijn is besproken aangeven waarom niet en waarom de inhoud nu niet relevant zou zijn?
Zie antwoord vraag 6.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor maandag 26 april 2021 om 10 uur?
Ja.
Het bericht ‘Nederland raakt met landbouw-innovaties achter op China’. |
|
Peter Valstar (VVD), Thom van Campen (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Nederland raakt met landbouw-innovaties achter op China»?1
Ja.
Deelt u de mening dat Nederland, de op een na grootste voedselexporteur ter wereld, verder achteropraakt op de Verenigde Staten en met de aanvraag van patenten op China? Zo nee, waarom niet?
Het is juist dat er in Europa minder octrooien in relatie tot CRISPR-Cas zijn aangevraagd dan in de VS en China. Om deze constatering te kunnen staven is een zoekopdracht uitgevoerd in Espacenet, de door het Europese Octrooibureau beheerde octrooidatabase, waarin alle wereldwijd gepubliceerde octrooidocumenten zijn verzameld. Espacenet wordt gezien als een van de meest complete octrooidatabases. Het uitsplitsen naar de verschillende landen (regio) is gedaan op basis van de landcode van het publicatie nummer: US, CN en EP. Dit betekent dus dat de aantallen octrooidocumenten zijn geteld die zijn ingediend voor de desbetreffende jurisdictie. Opgemerkt zij dat dit niet hetzelfde is als het land van herkomst van de octrooi aanvrager. Een bedrijf/uitvinder kan zelf bepalen in welke landen hij/zij octrooi wil aanvragen. Zo kan voor eenzelfde uitvinding van bijvoorbeeld een Amerikaans bedrijf in zowel de Verenigde Staten, China als Europa octrooi worden aangevraagd (resulterend in een octrooipublicatie met een US, CN en EP nummer).
De aantallen octrooipublicaties geven dus in beperkt betrouwbare mate weer in hoeverre de aanvragers de betreffende landen van belang vinden om voor hun uitvinding bescherming te zoeken.
Uit deze snelle scan van octrooipublicatie aantallen blijkt inderdaad, zoals in het artikel van het Financieele Dagblad staat vermeld, dat de laatste jaren in China veel meer octrooidocumenten zijn gepubliceerd met betrekking tot CRISPR-Cas dan in de Verenigde Staten en Europa bij elkaar. In China is de afgelopen 5 jaren het aantal CRISPR-Cas publicaties opgelopen van zo’n 200 in 2016 tot een ruime 850 in 2020. In de Verenigde Staten daarentegen was het aantal CRISPR-Cas publicaties in 2016 niet eens zo veel minder dan in China, namelijk zo’n 150, maar de groei in de afgelopen jaren is minder groot, tot een ruime 500 in 2020. In Europa is het aantal CRISPR-Cas octrooipublicaties vanaf het begin van deze techniek achtergebleven, ter vergelijking: 47 in 2016 tot 140 in het afgelopen jaar. Wanneer enkel naar plantgerichte CRISPR-Cas octrooipublicaties wordt gekeken is eenzelfde trend zichtbaar, maar dan met veel kleinere aantallen.
In onderstaande tabel zijn de aantallen van de afgelopen 10 jaar samengevat.
octrooipublicaties
CRISPR-Cas octrooipublicaties
Plant gerichte CRISPR-Cas octrooipublicaties
Jaar
2011
125.769
770.055
344.886
3
1
6
0
0
0
2012
133.363
1.078.839
355.067
2
1
1
0
1
0
2013
135.037
1.361.720
372.957
2
5
4
0
1
1
2014
138.411
1.472.635
405.215
5
23
38
1
4
10
2015
138.593
1.807.183
410.155
24
86
65
6
20
18
2016
145.814
1.952.686
412.170
47
202
147
6
48
24
2017
148.001
2.233.736
407.983
72
340
204
1
88
29
2018
154.952
3.041.321
409.402
92
511
318
8
121
39
2019
162.357
3.103.663
433.581
109
766
465
11
185
68
2020
169.757
3.882.410
452.441
140
859
538
18
243
74
Bij deze getallen passen nog de volgende kanttekeningen:
Gezocht is op octrooipublicaties in de voor de vraag relevante classificaties. Onder gepubliceerde octrooidocumenten worden verstaan alle octrooiaanvragen die 18 maanden na indiening worden gepubliceerd, zoals bepaald in alle internationale octrooiverdragen. Dit zegt dus niets over hoeveel octrooien daadwerkelijk zijn verleend op dit onderwerp, en of die nog geldig zijn of ooit geldig zijn geweest.
Hoewel dus in absolute getallen de hoeveelheid Chinese publicaties veel groter is dan die in de Verenigde Staten en Europa zegt dit niets over de vraag of de beschreven uitvindingen in al deze octrooipublicaties de toets van octrooieerbaarheid hebben doorstaan.
Verder moet ook bedacht worden dat het aantal octrooipublicaties in alle gebieden van de technologie in China de afgelopen jaren enorm is toegenomen, terwijl er in de Verenigde Staten en Europa maar een kleine (gestage) groei in totaal aantal octrooipublicaties is. Zo is in China het aantal octrooipublicaties de afgelopen 10 jaar vervijfvoudigd (van 770 duizend in 2011 tot 3,9 miljoen in 2020), terwijl de toename in de Verenigde Staten (345 duizend in 2011 tot 452 duizend in 2020) en Europa (125 duizend in 2011 tot 170 duizend in 2020) allebei veel kleiner is.
Deelt u de mening dat dat te wijten is aan verouderde Europese wet- en regelgeving en de stroperigheid binnen Europa om dit aan te passen? Zo nee, waarom niet?
Nieuwe plantenveredelingstechnieken vallen onder de regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo’s), die Europees is bepaald. Nederland pleit er al jaren voor dat het belangrijk is dat de EU-regelgeving doeltreffend is en aansluit bij nieuwe ontwikkelingen. Dit is nodig om innovaties en duurzame toepassingen mogelijk te maken en tegelijkertijd op efficiënte wijze de veiligheid voor mens en milieu te waarborgen. Bedrijven en onderzoeksinstellingen ervaren de huidige toelatings- en vergunningsprocedures voor het op de Europese markt brengen van een product als belastend vanwege de benodigde tijd en kosten, en de onzekerheid die zij ervaren over de uitkomsten. Het kabinet heeft dan ook met belangstelling uitgekeken naar de recent verschenen studie van de Europese Commissie over de status van nieuwe genomische technieken. Hierin staat te lezen dat voor sommige technieken de huidige regelgeving voor genetisch gemodificeerde organismen (ggo-regelgeving) niet «fit for purpose» is2 (zie ook het antwoord op vraag 5) en dus niet doeltreffend is.
Kunt u in een grafiek of tabel aangeven wat de ontwikkelingen zijn van het aanvragen van CRISPR-Cas-patenten van Europa, China en de Verenigde Staten over de afgelopen tien jaar?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is de stand van zaken van het onderzoek naar nieuwe biotechnologische technieken, waaronder CRISPR-Cas, dat u noemt in antwoord op eerdere schriftelijke vragen en dat mede op initiatief van Nederland door de Europese Commissie momenteel in opdracht van de Europese Raad wordt uitgevoerd? Klopt het dat dit onderzoek uiterlijk 30 april 2021 gereed moet zijn? Zo ja, wat is het vervolgtraject en hoe snel kan dit leiden tot versoepelingen voor het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken?2
Het onderzoek van de Europese Commissie naar de status van nieuwe genomische technieken is 29 april jl. gepubliceerd). De studie erkent dat de huidige ggo-regelgeving ten aanzien van sommige van deze technieken en producten niet meer lijkt te voldoen en moet worden aangepast aan wetenschappelijke en technologische vooruitgang. Daarmee is de noodzaak voor gewijzigde regelgeving duidelijk gemaakt. De studie is geagendeerd voor de Landbouw- en Visserijraad van 26 en 27 mei.4 De Europese Commissie is voornemens om in het derde kwartaal van 2021 een zogeheten aanvangseffectbeoordeling – een vorm van een routekaart met tijdslijn – te presenteren. Daarna zal zij aan de slag gaan met een effectbeoordeling. Het is belangrijk voor het Europese draagvlak dat de effectbeoordeling zorgvuldig en juridisch degelijk wordt uitgevoerd. Dit kost uiteraard tijd. Het kabinet zal de urgentie blijven benadrukken van toekomstbestendige en doeltreffende wet- en regelgeving.
Welke actie(s) heeft u ondernomen op de aangenomen motie van het lid Weverling (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 57), waarin u wordt verzocht om met een aantal gelijkgestemde landen op te trekken voor herziening en versoepeling van de Europese regelgeving met betrekking tot biotechnologie en veredeling?
De Nederlandse inzet in de Raad heeft er mede toe geleid dat de Europese Commissie het recent gepubliceerde onderzoek heeft uitgevoerd. Lidstaten hebben, tijdens de Landbouw en Visserij Raad van 26 en 27 mei jl., een constructieve gedachtewisseling en bespreking over de studie gevoerd. Ook zijn op verschillende niveaus en gremia de contacten versterkt en aangehaald om de kansen van biotechnologie en veredeling te agenderen. Dit is onder andere terug te zien in de aangenomen Raadsconclusies betreffende de «van Boer tot Bord Strategie»5. Verder blijft het kabinet zich in verschillende relevante gremia inzetten om het onderwerp verder te brengen op Europees niveau.
Wat is er na de uitspraak van het Europees Hof van juli 2018 door Europa ondernomen om CRISPR-Cas voor planten uit te zonderen? Of kan gesteld worden dat er, buiten het instellen van een onderzoek, al bijna drie jaar niets gebeurd is?
Er zijn belangrijke stappen gezet. Mede op aandringen van Nederland, heeft de Raad van de Europese Unie op 8 november 2019 de Europese Commissie verzocht een onderzoek uit te voeren en indien gepast, met een voorstel te komen6. De afgelopen anderhalf jaar heeft de Europese Commissie, o.a. in samenwerking met het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) en de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA), dit onderzoek uitgevoerd. Daarbij zijn ook de lidstaten en EU-stakeholders uitgebreid geconsulteerd. Met de publicatie van deze studie op 29 april jl. start een nieuwe fase in het Europese traject. De Europese Commissie wil bij de follow-up van deze studie kijken naar mogelijke beleidsinstrumenten om de wetgeving veerkrachtiger en toekomstbestendiger te maken. Dit sluit aan bij de Nederlandse inzet op dit terrein.
Hoe kijkt u naar Noorwegen, dat al goed op weg is met deregulering van CRISPR-Cas voor planten? Worden ervaringen uit landen als Noorwegen ook gebruikt als drukmiddel richting Europa?
Als onderdeel van wetenschappelijk onderzoek hebben Noorse wetenschappers door het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken in wilde aardbeien genen kunnen uitschakelen die deze aardbeien vatbaar maken voor grijze schimmel. Het onderzoek loopt nog, maar dit soort ontwikkelingen geven een goed beeld van de potentie van biotechnologie om bij te dragen aan de verduurzaming van de land- en tuinbouw. Door nieuwe veredelingstechnieken in te zetten om weerbare gewassen te ontwikkelen binnen soortgrenzen kan onder andere de afhankelijkheid van gewasbeschermingsmiddelen gereduceerd worden.
Nederland hecht aan doeltreffende, efficiënte en toekomstbestendige regelgeving. Uit voorbeelden van andere landen kan lering getrokken worden en waar mogelijk worden inspirerende voorbeelden dan ook meegenomen bij de besprekingen van het onderzoek van de Europese Commissie.
Bent u bekend met het feit dat het de Noren door het toepassen van CRISPR-Cas op aardbeien gelukt is om de genen uit te schakelen die vatbaar zijn voor grauwe schimmel? Klopt het dat in Nederland aardbeien met dergelijke schimmels bestreden dienen te worden met een combinatie van chemische en natuurlijke bestrijders? Welke techniek zou volgens u de voorkeur moeten genieten?3
Zie antwoord vraag 8.
Waarom is het tot op heden nog niet gelukt om ook binnen Europa een uitzondering te bedingen voor CRISPR-Cas voor planten?
De Europese ggo-wetgeving en de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Unie maakt geen uitzondering voor specifieke toepassingen van nieuwe plantenveredelingstechnieken. Het kabinet zal de urgentie van dit onderwerp blijven benadrukken en blijven pleiten voor toekomstbestendige Europese regelgeving die voldoende ruimte biedt voor innovatie en tegelijkertijd de veiligheid voor mens en milieu borgt.
Deelt u de mening van wetenschappers dat Europa met de beperkingen op het gebruik van nieuwe veredelingstechnieken haar eigen Van boer tot bord-strategie ondermijnt?4
Het onderzoek van de Europese Commissie concludeert dat nieuwe veredelingstechnieken kunnen bijdragen aan het behalen van de doelen van de Sustainable Development Goals en de «van Boer tot Bord strategie». Het kabinet onderschrijft deze conclusie.
Deelt u de mening dat versoepeling van de regels rondom genetische modificatie van planten onderdeel moet zijn van de Van boer tot bord-strategie? Zo ja, hoe gaat u hiervoor zorgen? Zo nee, waarom niet?
De «van Boer tot Bord strategie» geeft aan dat nieuwe innovatieve technieken belangrijk kunnen zijn voor de verduurzaming van de land- en tuinbouw. Omdat de strategie de EU-kaders rond het voedselsysteem weergeeft voor de komende jaren, is het de verwachting dat het traject rond nieuwe veredelingstechnieken ook binnen dat kader zal vallen. Het kabinet is voorstander van een integrale aanpak van de Green Deal en «van Boer tot Bord strategie» en zal die uitrol daarvan nauwlettend volgen.
Kunt u nader ingaan op de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen waarin u aangeeft dat «Nederland naar een aanpassing van de Europese regelgeving toe wil werken, zodat nieuwe planveredelingstechnieken in de land- en tuinbouw effectief kunnen worden toegepast»? Hoe geeft u hier concreet invulling aan en welke meetbare doelstellingen heeft u hieraan verbonden?5
In het Regeerakkoord is het volgende afgesproken: «Nederland zal zich in Europa inzetten voor de toepassing en toelating van nieuwe veredelingstechnieken, zoals CRISPR/Cas9, mits daarbij geen soortengrenzen worden overschreden». De kabinetsinzet is gericht op het verder brengen van het Europese beleidsvormende traject. Hiertoe vinden constructieve gesprekken plaats met de Europese Commissie, lidstaten en stakeholders over de noodzaak van toekomstbestendige en doeltreffende wetgeving. De eerste meetbare stappen zijn zichtbaar met verschillende acties op Europees niveau, namelijk het Raadsbesluit, de recente studie van de Europese Commissie en de aangekondigde effectenbeoordeling. Kijkend naar de gepolitiseerde en polariserende aard van het thema zijn dit belangrijke ijkpunten voor de kabinetsinzet volgens het Regeerakkoord, ook in demissionaire status.
Bent u het ermee eens dat, doordat genetische modificatie van planten in andere landen al is toegelaten, reeds is vastgesteld dat het geen veiligheidsrisico’s met zich meebrengt voor het milieu en derhalve ook in Nederland en Europa veilig toegepast zou moeten kunnen worden?
De veiligheidsstandaarden voor de beoordeling en toelating van ggo’s in Nederland en Europa zijn hoog. In derde landen toegelaten toepassingen voldoen niet (automatisch) aan deze Europees afgesproken standaarden. Daarnaast is het milieu, waar de genetisch gemodificeerde plant terecht komt bij teelt, een essentieel onderdeel van de milieurisicobeoordeling en de hieruit voortvloeiende conclusies ten aanzien van potentiële milieurisico’s. Hierbij worden onder andere verspreidingsroutes, regionale klimaatomstandigheden en de regionale biodiversiteit in ogenschouw genomen. Dit maakt dat een aparte beoordeling nodig blijft.
Deelt u de mening dat het ontzettend frustrerend is dat landen als Noorwegen, de Verenigde Staten en China ongestoord kunnen innoveren en experimenteren met (nieuwe vormen van) veredeling en Europa al drie jaar aan het studeren is, dat prachtige Nederlandse biotechnologiebedrijven daarmee op achterstand komen te staan ten opzichte van hun buitenlandse concurrenten en dat dit een onwenselijke situatie is waar snel verandering in moet worden gebracht?
Bedrijven ervaren de huidige Europese ggo-regelgeving als problematisch door lange en kostbare toelatingsprocedures. Dit kan op de lange termijn een concurrentienadeel betekenen, zeker nu de ontwikkelingen in de biotechnologie zo snel gaan. Nederland pleit ook daarom voor meer ruimte voor innovatieve technieken zoals CRISPR-Cas, mits geen soortengrenzen worden overschreden en veiligheid voor mens, dier en milieu gewaarborgd blijft. Een belangrijke stap hierin is de publicatie van de studie van de Europese Commissie en de bijgaande aankondiging van een consultatietraject ter oriëntatie op beleidsinstrumenten.
De vrij te geven notulen van de ministerraden. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u, nu nog onduidelijk is welke notulen precies openbaar gemaakt zullen worden, de notulen van de ministerraden van 15 en 22 november 2019 over de tijdlijn openbaar maken, en deze maandag naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Ja. De openbaar gemaakte notulen betreffen ook de notulen van de ministerraden van 15 en 22 november 2019.
Kunt u alle notulen van de ministerraad, die betrekking hebben op de toeslagenaffaire (inclusief de CAF-zaken), openbaar maken, en deze maandag naar de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet benadrukt dat het vertrouwelijk beraadslagen in de ministerraad voor de bestuurbaarheid van Nederland op de lange termijn van cruciaal belang is, vanwege de functie van de ministerraad binnen het gehele staatsbestel. De beraadslagingen van de ministerraad vormen binnen dit bestel het schakelpunt tussen de individuele ministeriële verantwoordelijkheid en de collectieve verantwoordelijkheid van het kabinet als geheel. Voor het ordentelijk verloop van besluitvormingsprocessen en voor de kwaliteit van besluiten is het van groot belang dat alle relevante invaishoeken in de beslotenheid van de ministerraad aan de orde kunnen komen. Ten aanzien van de notulen van de ministerraad geldt dat openbaarmaking daarvan tot gevolg zou hebben dat meningen van individuele bewindspersonen naar buiten komen, waardoor de eenheid van het regeringsbeleid in gevaar zou komen. Om deze redenen worden de notulen standaard voorzien van de rubricering staatsgeheim, zeer geheim.
Het eindrapport van de ondervragingscommissie is voor het kabinet aanleiding geweest de meest vergaande politieke consequentie te trekken door het aanbieden van zijn ontslag. Daarmee is het kabinet sedertdien demissionair en heeft het een beperkt politiek mandaat. Het kabinet heeft de opdracht om datgene te doen wat in het belang van het Koninkrijk noodzakelijk is. Dit impliceert in ieder geval dat het demissionaire kabinet al hetgeen nodig is voor de bestrijding van de coronacrisis, de grootste crisis sinds de Tweede Wereldoorlog, moet kunnen doen. Er is daarom juist nu belang bij bestuurlijke slagkracht voor het demissionaire kabinet op basis van vertrouwen. Het kabinet stelt bovendien vast dat deze informatie reeds met de parlementaire ondervragingscommissie is gedeeld en het kabinet als gezegd naar aanleiding van de resultaten van het onderzoek van de ondervragingscommissie zijn ontslag heeft aangeboden.
In het licht van dit samenstel van factoren zet het kabinet de zeer uitzonderlijke stap door ten aanzien van de eerder door de parlementaire ondervragingscommissie gevorderde notulen eenmalig af te wijken van de regel dat notulen niet openbaar worden gemaakt. In deze unieke situatie heeft het kabinet unaniem besloten tot openbaarmaking van alle notulen die aan de parlementaire ondervragingscommissie zijn verstrekt. Het kabinet verstrekt daarbij zowel de geanonimiseerde als de niet-geanonimiseerde notulen, inclusief de P-notulen. Andere dan voorgenoemde notulen worden niet openbaar gemaakt.
Kunt u alle notulen van de ministerraad die genoemd worden in de RTL Nieuws-publicatie van 21 april 2021 «Geheime notulen: hoe de ministerraad steen en been klaagde over kritische Kamerleden» openbaar maken, en maandag naar de Kamer sturen? Zo nee, welke weigert u te sturen en waarom?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u deze vragen met spoed behandelen en vandaag nog beantwoorden?
Ja.
Het bericht dat de politietop luxe vluchten boekt |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Deelt u de mening dat het ongepast is dat hooggeplaatste politiefunctionarissen luxe vluchten boeken terwijl economy de standaard is? Zo nee, waarom niet?1
Het sinds medio 2016 geldende dienstreisbeleid van de politie is dat politiemedewerkers bij vliegreizen binnen Europa economy class reizen en bij vliegreizen buiten Europe economy comfort class. Het bevoegd gezag kan evenwel toestemming geven voor het reizen in business class als daarvoor een gegronde reden is. Van een gegronde reden is bijvoorbeeld sprake als de politiemedewerkers direct na aankomst een belangrijke zakelijke bespreking heeft, of als de politiemedewerker deel uitmaakt van een (buitenlandse) delegatie en andere delegatieleden business class reizen. De reisdeclaraties van de politietop zijn overigens openbaar en worden als onderdeel van hun bestuurskosten op de website van de rijksoverheid geplaatst.
Bent u het met de vakbonden eens dat onafhankelijk onderzoek hier op zijn plek is? Zo nee, waarom niet?
De afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) van de Landelijke Eenheid (LE) heeft onderzoek gedaan naar de reisdeclaraties van het voormalige hoofd van de Dienst Landelijke Informatieorganisatie (DLIO) van de LE. Uit dit onderzoek is gebleken dat er rechtmatig is gehandeld. De leiding van de LE heeft wel geconstateerd dat er onvoldoende naar de doelmatigheid van het reisgedrag van het hoofd DLIO is gekeken.
De LE heeft het beleid ten aanzien van de sturing op de doelmatigheid van dienstreizen inmiddels aangescherpt. Buitenlandse dienstreizen worden nadrukkelijk getoetst op nut en noodzaak en aansluiting op de hoofdtaken van de betreffende medewerker. Hierbij wordt ook de frequentie van buitenlandse dienstreizen meegewogen. Daarnaast is duidelijk gemaakt dat er van leidinggevenden bij uitstek voorbeeldgedrag wordt verwacht.
Kunt u aangeven of er meer functionarissen zijn bij de politietop die vaker businessclass vliegen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel politiefunctionarissen verdienen meer dan 150.000 euro per jaar? Kunt u dat afzetten tegen de looneis van de politieagenten, die nu cao-acties voeren om er niet op achteruit te gaan?
In 2020 verdienden 34 politiemedewerkers meer dan € 150.000 per jaar. Dat inkomen was overeenkomstig de functie die zij vervulden. De looneis die de politievakbonden hebben gesteld in de cao-onderhandelingen betreft politiemedewerkers van alle functieniveaus. Zoals ik eerder heb gemeld, hecht het kabinet aan goede arbeidsvoorwaarden voor alle politiemedewerkers.
Begrijpt u de onvrede binnen de politie over dit soort gedrag? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven wat de stand van zaken bij de Dienst Landelijke Informatieorganisatie nu is? Is er orde op zaken gesteld? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb aangekondigd in mijn beleidsreactie op het eerste deelrapport van de Inspectie Justitie en Veiligheid over de taakuitvoering van twee dienstonderdelen bij de LE2 en mijn brief over de ontwikkelingen bij de LE3, wordt er een programmatische aanpak ingericht voor de realisatie en borging van de (verbeter)maatregelen bij de LE, waaronder bij DLIO. De eenheidsleiding van de LE is inmiddels versterkt met een externe programmadirecteur, die verantwoordelijk is voor de inrichting, uitvoering en monitoring van de programmatische aanpak.
Waarom duurde het maar liefst 1,5 jaar voordat er gereageerd werd op een wob-verzoek?
Het afhandelen van het wob-verzoek in kwestie was zeer arbeidsintensief en er was sprake van onderbezetting. Niettemin heeft het afhandelen van dit wob-verzoek te veel tijd in beslag genomen. Dat betreur ik. Ik heb de korpschef gewezen op de wenselijkheid van de snelle afhandeling van wob-verzoeken.
Deelt u de mening dat de politie zich aan de wet moet houden? Zo ja, waarom duren antwoorden op wob-verzoeken wel vaker veel te lang bij de politie? Kunt u aangeven hoe vaak dit voorkomt?2
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht 'Nieuwbouwcrisis dreigt door ‘onwerkbare’ megawet' |
|
Daniel Koerhuis (VVD), Fahid Minhas (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
Kent u het bericht «Nieuwbouwcrisis dreigt door «onwerkbare» megawet»?1
Ja
Is het waar dat, indien de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2022 plaatsvindt, bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen mogelijk niet tijdig kunnen starten in verschillende gemeenten? Zo ja, wat zijn daarvan de redenen?
Met het oog op het voldoen aan de minimumcriteria voor inwerkingtreding is samen met de andere overheden besloten de inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022 naar 1 juli 2022 te verplaatsten. Deze nieuwe startdatum zorgt er mede voor dat de uitvoeringspraktijk voldoende gelegenheid heeft om zich goed voor te bereiden op de toepassing van de nieuwe regelgeving en de bijbehorende digitale voorzieningen, zodat bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen tijdig kunnen starten.
De continuïteit van de besluitvorming over bouwprojecten en gebiedsontwikkelingen dient, net als over andere activiteiten, met de invoering van de Omgevingswet geborgd te zijn. Voor lopende besluitvormingsprocedures is dan ook voorzien in overgangsrecht. Die kunnen conform het huidige recht worden afgehandeld. Dit geldt ook voor projecten en ontwikkelingen die urgent zijn en nu moeten starten.
Veel gemeenten zijn echter in hun planvorming al volop in voorbereiding op de Omgevingswet en willen bij inwerkingtreding maximaal gebruik maken van de geboden mogelijkheden. De besluitvorming over deze nieuwe activiteiten verloopt volgens het nieuwe recht. Bij de uitvoering daarvan is maatwerk mogelijk, onder andere via tijdelijk alternatieve maatregelen die een «vangnet» bieden in het geval een bevoegd gezag tegen een probleem aanloopt2. Bijvoorbeeld als een gemeente onverhoopt nog niet beschikt over een leverancier die in staat is met de nieuwe voorzieningen te werken. De mogelijkheid om onder het nieuwe recht tijdelijk nog iets langer met een oude standaard te mogen werken kan dan uitkomst bieden. Op die manier wordt bij de inwerkingtreding voldaan aan de geformuleerde minimumcriteria. Die borgen bijvoorbeeld dat nieuwe planvorming wel kan starten maar ook dat een vergunning voor een bouwproject kan worden ingediend.
Wat is de stand van zaken met betrekking tot het digitale stelsel Omgevingswet? Klopt het dat dat stelsel nog niet op orde is? Zo ja, wat is het probleem?
Kort gezegd bestaat het digitale stelsel Omgevingswet uit de landelijke voorziening (DSO-LV), de lokale ICT-systemen van decentrale overheden, de aansluitingen tussen die systemen en de content (inhoud) die in het stelsel ontsloten en uitgewisseld wordt. Die inhoud in het stelsel bestaat onder meer uit vergunningaanvragen, meldingen en omgevingsdocumenten.
Bij inwerkingtreding van de Omgevingswet moet er een digitaal stelsel zijn gerealiseerd dat in elk geval op orde is om te voldoen aan de vijf minimale eisen: provincies en Rijk hebben een omgevingsvisie die ontsloten is in het DSO (1); provincies hebben een vastgestelde omgevingsverordening ontsloten in het DSO (2); provincies, waterschappen en rijkspartijen kunnen werken met het projectbesluit (3); gemeenten kunnen het omgevingsplan wijzigingen (4); bevoegd gezagen kunnen vergunningen en meldingen ontvangen en behandelen (5). Ook na inwerkingtreding zal er verder gebouwd worden aan het digitale stelsel om te komen tot oplevering van het afgesproken basisniveau.
Wat betreft de landelijke voorziening (DSO-LV) is eind vorig jaar in nauw overleg met de bestuurlijke partners bepaald op welk niveau de DSO-LV moet zijn om de Omgevingswet in werking te kunnen laten treden. Daarna zijn enkele tegenvallers opgetreden in de landelijke voorziening. De performance en beschikbaarheid waren onvoldoende en de implementatie van de STOP-standaard in de software bleek complexer dan ingeschat. Dat heeft extra werk met zich meegebracht. Softwareleveranciers van bevoegd gezagen pleiten voor rust en het beperken van wijzigingen in de landelijke voorziening t.b.v. de ontwikkeling van de lokale software. Ook is nog flink wat werk te verzetten in het productie-gereed maken van de landelijke voorziening. Dit heeft ertoe geleid dat recent opnieuw samen met de bestuurlijke partners is gekeken naar de prioriteiten voor dit jaar. Afgesproken is om de oplevering van een aantal onderdelen te verschuiven in de tijd ten gunste van zaken die urgent zijn met het oog op inwerkingtreding. Concreet betekent dit dat de gefaseerde implementatie van de STOP-standaard over een langere periode uitgespreid wordt.
Wat betreft de aansluitingen tussen de lokale en landelijke systemen verwijs ik u naar het maandelijkse voortgangsoverzicht «Aanmelding, aansluiting, ontvangst & publicatie». Dit voortgangsoverzicht toon door middel van kaartjes de stand van de aansluitingen van gemeenten, provincies, waterschappen, rijkspartijen en omgevingsdiensten. Over het meest recente overzicht (dd. 29 april 2021) is uw kamer op 11 mei geïnformeerd3. Uit het voortgangsoverzicht van april blijkt onder meer dat 94% van de gemeenten zich heeft aangemeld voor aansluiting op het DSO voor het kunnen ontvangen van aanvragen en meldingen. Circa 60% van de gemeenten is reeds aangesloten op deze vergunningketen. Voor het kunnen publiceren van omgevingswetbesluiten heeft 80% van de gemeenten zich aangemeld. 72% van de gemeenten is reeds aangesloten op deze keten.
Naast een aansluiting en de landelijke voorziening (DSO-LV) is het noodzakelijk dat bevoegd gezagen en hun uitvoeringsorganisaties ook beschikken over werkende lokale ICT-systemen. Wat betreft de lokale ICT-systemen voor vergunningverlening en toepasbare regels (vragenbomen) is er aanbod in de markt beschikbaar van software die voldoende is uitontwikkeld om mee te kunnen werken bij de inwerkingtreding van de Omgevingswet. De ontwikkeling van lokale ICT-systemen voor planvorming loopt wat achter op de software voor vergunningverlening en toepasbare regels.
Een deel van de leveranciers levert in het derde kwartaal van 2021 zijn software voor planvorming op. Dit is het gevolg van het feit dat de STOP-standaard later beschikbaar kwam en het later implementeren van de mutatiefunctionaliteit in de landelijke voorziening van het DSO. De mutatiefunctionaliteit is noodzakelijk t.b.v. het kunnen wijzigingen van omgevingsdocumenten door overheden. Naast het beschikbaar zijn van software in de markt, dient deze ook lokaal geïmplementeerd en ingericht te worden.
De leden Minhas en Koerhuis vragen of het digitale stelsel op orde is. Op dit moment is dat dus nog niet geheel op orde. Aan de landelijke voorziening wordt nog gebouwd en overheden zijn nog bezig met het werkend krijgen van de eigen software. Ondertussen wordt er volop getest en beproefd en komen knelpunten naar voren komen die opgelost moeten worden. Op zichzelf is dat ook niet vreemd bij de implementatie van ICT-systemen. Het is een noodzakelijke fase waar we met elkaar doorheen moeten om tot een werkend DSO te komen. Het uitstel van de startdatum met zes maanden naar 1 juli 2022 geeft de extra tijd die nodig is om het digitale stelsel op het juiste niveau opgeleverd, ingeregeld en werkend te krijgen.
In hoeverre is het nu nodig om op onderdelen van het digitale stelsel een alternatieve route aan te bieden, zoals u schrijft in uw brief van 8 april jl. (Kamerstuk 33 118, nr.186)? Zo ja, hoe ziet die alternatieve route eruit?
Tijdelijke alternatieve maatregelen zijn met het oog op inwerkingtreding per 1-1-2022 door de bestuurlijke partners en mij uitgewerkt en besproken met bevoegde gezagen, (software)leveranciers en stedenbouwkundige (advies) bureaus. De beschikbaarheid van alternatieve maatregelen draagt bij aan het verzekeren van de continuïteit van dienstverlening, maar vormen geen vervanging van het DSO-LV. De meeste maatregelen liggen in het verlengde van het overgangsrecht4. Daarnaast zijn er voorzieningen die meer van technische aard om een bevoegd gezag tijdelijk alternatief te bieden totdat dit bevoegd gezag zelf over de mogelijkheid beschikt. Met de bestuurlijke partners is vastgesteld dat ook met het verschuiven van de inwerkingtredingsdatum de inzet van tijdelijke alternatieve maatregelen gewenst is om zo bevoegde gezagen een alternatief te bieden wanneer in hun transitie vertragingen ontstaan.
Er is voorzien in overgangsrecht voor de omzetting van bestemmingsplannen naar omgevingsplannen. Bij inwerkingtreding worden de geldende bestemmingsplannen van rechtswege onderdeel van het omgevingsplan (het zogenoemde tijdelijk deel van het omgevingsplan). Alle gemeenten hebben daarmee op het moment van inwerkingtreding een rechtsgeldig omgevingsplan. Gemeenten hebben vervolgens tot een bij koninklijk besluit te bepalen tijdstip (2030) de gelegenheid om het tijdelijk deel van het omgevingsplan in overeenstemming te brengen met eisen van het nieuwe stelsel. Ook dit is overgangsrechtelijk geregeld. De rechtsgeldigheid van bestemmingsplannen is onder de Omgevingswet dus goed geborgd.
Vanaf het moment van inwerkingtreding kunnen omgevingsplannen worden gewijzigd, bijvoorbeeld in verband met nieuwe gebiedsontwikkelingen. Die zullen moeten voldoen aan de eisen van het nieuwe stelsel. Dat geldt ook voor de eisen voor de digitale ontsluiting. Voor gevallen waarin gemeenten nog niet kunnen voldoen aan de nieuwe publicatiestandaard (STOP-TPOD) zal er een overgangsrechtelijke voorziening zijnom gedurende een jaar na inwerkingtreding gebruik te maken van de bestaande IMRO-standaard. In combinatie met de latere datum van inwerkingtreding van 1 juli 2022 moet dit gemeenten in staat stellen om bij de invoering van de Omgevingswet voor de rechtsgeldige publicatie te zorgen. Tegen besluiten tot wijziging van het omgevingsplan staat beroep open. Dit betreft de daarin opgenomen wijziging van het omgevingsplan, niet de onderdelen van het omgevingsplan die niet door het besluit worden geraakt.
Er zijn ook tijdelijke alternatieven geïdentificeerd van meer technische aard, bijvoorbeeld de maatregelen die er voor zorgen dat een bevoegd gezag een «overbruggingsmogelijkheid» heeft totdat het zelf over de mogelijkheden beschikt, of het inrichten van een serviceorganisatie. Deze maatregelen geven vooral meer handelingsperspectief in het geval zich tegenvallers voordoen, maar niet meer oefentijd. Het betekent dat we de implementatieaanpak vol doorzetten, op onderdelen aanvullen en de bevoegde gezagen met hun leveranciers blijven ondersteunen om zo snel mogelijk aan te sluiten en in te regelen. Inwerkingtreding per 1 juli 2022 geeft alle partijen uiteraard ook meer tijd hun activiteiten af te ronden en vermindert daarmee de directe noodzaak tot het inzetten van de tijdelijke maatregelen. Verwachting is niettemin dat ze voor sommige bevoegde gezagen wel nodig zullen zijn. Met de bestuurlijke partners heb ik daarom afgesproken dat de tijdelijke alternatieve maatregelen een half jaar voor inwerkingtreding ingeregeld en gereed zijn om mee te oefenen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de invoering van de Omgevingswet op 1 januari 2022 daadwerkelijk plaatsvindt, zonder dat dit tot noemenswaardige problemen leidt bij de uitvoerende organisaties?
Samen met de bestuurlijke partners heb ik geconcludeerd dat het voor een verantwoorde inwerkingtreding nodig is om de inwerkingtredingsdatum van de Omgevingswet met een half jaar te verplaatsen naar 1 juli 2022. Dit om ervoor te zorgen dat er voldoende inregel- en oefentijd is voor alle onderdelen van het stelsel. Met inzet van de daarvoor beschikbare instrumenten (zoals bijvoorbeeld de roadmap Route 2022, de monitor implementatie Omgevingswet, de aansluitmonitor, het leveranciersmanagement) en in direct contact met de mensen die het moeten doen in het land en de bestuurlijke partners, houden we gezamenlijk vinger aan de pols om te bezien of we de beoogde voortgang realiseren.
AstraZeneca en een nieuw advies van de Gezondheidsraad |
|
Lisa Westerveld (GL), Aukje de Vries (VVD), Attje Kuiken (PvdA), Jan Paternotte (D66), Mirjam Bikker (CU) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Kent u de nadere analyse van het Europees Geneesmiddelenbureau (EMA) van de data aangaande bijwerkingen van het AstraZeneca-vaccin, waarin het EMA constateert dat voor alle leeftijdscategorieen de voordelen van het vaccin opwegen tegen de nadelen, het besluit van België om de leeftijdsgrens van AstraZeneca (alsnog) naar 41 jaar te verlagen en het advies van de National Advisory Committee on Immunization (NACI) in Canada om AstraZeneca aan te bieden vanaf 30 jaar?1, 2, 3
Ja.
Bent u bereid om op basis van deze nieuwe data en inzichten de Gezondheidsraad om advies te vragen aangaande de beschikbaarheid van AstraZeneca andere leeftijd- of risicogroepen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de Gezondheidsraad op 26 april jl., gevraagd met spoed te adviseren of de nieuwe informatie van het EMA tot een heroverweging van de inzet van het AstraZeneca-vaccin leidt. Hierover heb ik uw Kamer diezelfde dag per brief geïnformeerd (Kamerstuk 25 295, nr. 1169).
Indien het antwoord op de tweede vraag positief is, bent u bereid de Gezondheidsraad ook te vragen te kijken naar de man/vrouw-verdeling in de incidenties en de mogelijkheid dat het vaccin door onderscheid te maken breder kan worden ingezet op basis van deze verdeling?
De Gezondheidsraad betrekt alle relevante wetenschappelijke informatie bij zijn adviezen. Het EMA en het CBG geven aan dat de risicofactoren die ten grondslag liggen aan deze zeer zeldzame bijwerking nog onbekend zijn. Hoewel bij vrouwen vaker melding is gedaan van de combinatie van stolselvorming en een verlaagd aantal bloedplaatjes, is niet duidelijk of vrouwen een groter risico lopen dan mannen. Mogelijk heeft dit ook te maken met het aantal mannen en vrouwen dat tot op heden een vaccinatie met het AstraZeneca-vaccin heeft ontvangen. Mocht hierover nieuwe informatie beschikbaar komen, dan zal ik de Gezondheidsraad vanzelfsprekend vragen dit te betrekken bij de adviezen.
Heeft u kennisgenomen van het alarm dat huisartsen slaan ten aanzien van een dreigende vaccinatiekloof? Zo ja, wat gaat u doen met de oproep van deze huisartsen om te zorgen voor meer eenduidige comminicatie en voorlichting? Welke rol kunnen gemeenten met welzijnswerkers en de regionale GGD hier in spelen?4
Ja. Het is goed dat aandacht wordt gevraagd voor de communicatie met kwetsbare mensen in de samenleving. We hebben de initiators van het manifest, dat afgelopen week werd gepubliceerd, uitgenodigd om met ons om de tafel te gaan om van gedachten te wisselen.
Deze week heeft dat gesprek plaatsgevonden. Bij dit gesprek waren vier huisartsen uit achterstandswijken in de grote gemeente aanwezig, een vertegenwoordiger uit een ziekenhuis, een hoogleraar Gezondheidswetenschappen en een vertegenwoordiger van GGD Utrecht. Er is uitgebreid gesproken over hun ervaringen, welke problemen zij tegenkomen in hun verschillende praktijken en welke aanpak vanuit de verschillende perspectieven succesvol zouden kunnen zijn. Daaruit kwam onder andere naar voren dat het belang is om dichtbij mensen te komen, door het aanspreken van het netwerk in de wijken en het inzetten van herkenbare figuren voor het delen van de vaccinatieboodschap.
Het gesprek wordt uitgewerkt en vervolgd.
Juist lokale partijen spelen een grote rol bij het bereiken van de toch soms moeilijker bereikbare doelgroepen. GGD-en, gemeenten, welzijnsorganisaties weten wat lokaal speelt en hoe de mensen geïnformeerd kunnen worden. Vanuit VWS ondersteunen we daar graag bij. Wekelijks stemmen we af met experts en organisaties die zijn gespecialiseerd in de communicatie met deze groepen, zoals Pharos, Stichting Lezen en Schrijven en ABC. Ook is er intensief contact met communicatieprofessionals van de vier grote steden en GGD-en in de regio’s met relatief grote groepen die baat hebben bij dergelijke voorlichtingsmiddelen. Natuurlijk bespreken we met hen wat al wordt ondernomen op lokaal of regionaal niveau en op welke manier het Rijk daarbij kan ondersteunen.
Vanuit VWS zijn al veel informatiemiddelen geproduceerd en verspreid. Het betreft materiaal dat geschikt is voor specifieke doelgroepen, zoals laaggeletterden, mensen met een lagere opleiding of een lagere sociaal economische status, mensen met een migratieachtergrond. Specifiek is een basisfolder in 13 talen vertaald, een praatplaat waarin met pictogrammen en eenvoudige tekst uitleg wordt gegeven over coronavaccinatie (ook vertaald in 7 talen) en een Steffie-module, die in eenvoudige taal uitleg geeft over vaccineren. Deze is ook vertaald in meerdere talen. Maar ook regionaal en gemeentelijk (door GGD-en en gemeenten) is al veel gedaan om de specifieke doelgroepen te informeren over vaccineren.
Vanaf mei wordt de grote groep Nederlanders gevaccineerd. Het is dan ook belangrijk dat nog meer vragen worden beantwoord in eenvoudige taal en andere talen. Daarom breiden we het pakket aan informatie- en voorlichtingmateriaal de komende weken steeds verder uit. Onder andere met informatiekaarten en filmpjes over onderwerpen waar veel vragen over zijn (zoals bijwerkingen, zwangerschap, vaccineren ja/nee).
Vanaf half mei zetten we sleutelpersonen vanuit verschillende gemeenschappen in om (online) bijeenkomsten te organiseren. Zo krijgen deze groepen informatie van mensen die zij vertrouwen en die hun taal spreken. Uit ervaring blijkt dat deze manier van informeren goed werkt. De voorlichters verspreiden de informatie over vaccineren (korte filmpjes, animaties, informatiekaarten) ook via Whatsappgroepen. Zo bereiken we o.a. Marokkaanse, Arabischtalige (o.a Iraakse, Syrische, Yemen, Soedanese), Turkse, Surinaamse, Caribische, Somalische, Bulgaarse / Hongaarse en vluchtelingen (diverse Afrikaanse landen) gemeenschappen.
Voor meer informatie zie o.a.:
Is er sprake van significante verschillen in vaccinatiebereidheid c.q. opkomst bij vaccinatie-afspraken per GGD-regio? Zo ja, kunt u deze verschillen verklaren?
De opkomst voor vaccinaties bij de GGD’en is hoog: slechts een half procent van de mensen die een afspraak maakt voor vaccinatie komt niet opdagen. De verschillen tussen de GGD-regio’s zijn minimaal.
Herkent u het beeld dat huisartsen regelmatig aangeven moeite hebben om mensen te hebben om ervan te overtuigen zich te laten vaccineren, met name in het geval van het AstraZeneca-vaccin? Hoe beoordeelt u in dit licht de uitspraken van de heer Van Delden in het Algemeen Dagblad van 24 april, en specifiek de uitspraak: «Als ik 66 zou zijn en de huisarts zou me bellen, zou ik me ook afvragen: vandaag AstraZeneca, of over twee of drie weken Pfizer?»5
Ja, de signalen van de huisartsen zijn bekend. Gezien de reacties die het interview oproept concludeer ik achteraf dat de woordkeuze ongelukkig is en dat mensen daardoor in verwarring zijn geraakt. Ik wil benadrukken dat dat nooit de bedoeling is geweest. De heer Van Delden heeft slechts willen aangeven dat men met een BioNTech/Pfizer prik na 6 weken volledig is gevaccineerd en bij AstraZeneca duurt dat 12 weken. Hij begrijpt dat dat voor mensen een afweging kan zijn om te kiezen voor een vaccin met een korter interval. Beide vaccins zijn effectief gebleken. Voor AstraZeneca heb ik op advies van de GR besloten dat dit vaccin ingezet kan worden bij mensen boven de 60. Inmiddels is gelukkig het grootste deel van de 60 plussers gevaccineerd. Voor het laatste deel van deze groep, mensen in de leeftijd 60–64 moet duidelijk zijn dat AstraZeneca een veilig en effectief vaccin is en zij door in te gaan op de oproep van de huisarts snel beschermd worden met een eerste prik.
Deelt u de mening dat hiermee nog meer verwarring wordt gezaaid over het prikken met AstraZeneca juist bij groepen mensen die het meest kwetsbaar zijn om in het ziekenhuis te belanden? Zo nee, waarom niet?6
De stelling van de heer van Delden is dat de miljoenen doses die Nederland dit jaar nog ontvangt grotendeels niet zal worden gebruikt. AstraZeneca is nog zeker tot de tweede helft van mei nodig om de groep 60–65 jarigen te vaccineren en daarna voor de tweede prik van dit leeftijdscohort. Ook voor tweede prikken van zorgmedewerkers is nog vaccin nodig.
Voorlopig zijn, uitgaande van alle toegezegde leveringen, alle vaccins nog nodig. Daarnaast is er nog altijd leveringsonzekerheid. Nu er inmiddels beschikking is over 4 verschillende vaccins betekent dit dat deze leveringsonzekerheid in de komende periode naar verwachting makkelijker opgevangen kan worden. Ondertussen werk ik met het RIVM verschillende scenario’s uit voor alternatieve inzet van het AstraZeneca-vaccin, waaronder inzet van AstraZeneca onder de 60 jaar met additionele informed consent. Ook heb ik de Gezondheidsraad op 26 april jl., gevraagd om nogmaals te adviseren over de inzet van dit vaccin.
Hoe beoordeelt u verder de stelling van de heer Van Delden dat de doses AstraZeneca die na half mei geleverd kunnen worden niet meer voor Nederland nodig zijn? Deelt u de mening dat de eerdere leveringsonzekerheden en prikpauzes juist aantonen dat je altijd met onzekerheden rekening moet houden in plaats van de meest gunstige scenario’s? Zo nee, waarom niet?
Dit is helaas niet gelukt.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk voor donderdag 29 april aanstaande beantwoorden?
Uitleveringen en uitzettingen aan Rwanda |
|
Michiel van Nispen , Jasper van Dijk |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Het ambtsbericht Rwanda» in het Nederlands Juristenblad van 9 april jl.? Wat is daarop uw reactie?1
Ja. In dit artikel wordt een kritisch beeld geschetst over de situatie in Rwanda en de beoordeling daarvan door Nederland in uitleverings- en uitzettingsprocedures. Dat kritische beeld is niet nieuw en tot op zekere hoogte herkenbaar. Ik herken mij niet in de conclusies die worden getrokken. In navolgende antwoorden zal ik dit verder toelichten.
Staat de demissionaire regering nog altijd achter de inhoud van het betreffende ambtsbericht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja. Het ambtsbericht biedt een objectieve beschrijving van de situatie in Rwanda tijdens de verslagperiode. Voor het opstellen van het ambtsbericht is zorgvuldig onderzoek gedaan aan de hand van bronnen die binnen de verslagperiode zijn uitgebracht. Hierbij is gebruikt gemaakt van geselecteerde, geanalyseerde en gecontroleerde informatie uit openbare en vertrouwelijke bronnen, inclusief informatie die afkomstig is van (internationale) ngo’s, vakliteratuur, berichtgeving in de media, vertrouwelijke rapportages van Nederlandse vertegenwoordigingen en vertrouwelijke informatie die ter plaatse wordt ingewonnen.
Beschouwt de demissionaire regering Rwanda nog altijd als een land waar verdachten aan uitgeleverd kunnen worden om een eerlijk proces te ondergaan? Zo ja, kunt u dat toelichten?
Het kabinet ziet in dit artikel geen reden om tot een ander beleid met betrekking tot uitlevering naar Rwanda te komen. De mensenrechtensituatie in Rwanda is sinds de uitlevering van twee verdachten in 2016 niet significant veranderd. Nadat eerder al het Rwandatribunaal en het Europese Hof voor de Rechten van de Mens hadden geoordeeld dat uitlevering van genocideverdachten aan Rwanda niet in strijd is met de mensenrechten heeft het VN Anti-Foltercomité in 2019 twee klachten over uitlevering aan Rwanda ongegrond verklaard.2 Dit oordeel van het Comité ondersteunt de conclusie dat de algemene mensenrechtensituatie in Rwanda niet dusdanig zorgelijk is dat het uitleveren van genocideverdachten per definitie niet verantwoord is.
Het kabinet hecht grote waarde aan het tegengaan van straffeloosheid en het voorkomen dat Nederland een toevluchtsoord wordt voor genocideplegers. Sinds jaar en dag hanteert Nederland het uitgangspunt dat de opsporing en vervolging van internationale misdrijven zoveel mogelijk plaatsvindt in het land waar de misdrijven zijn gepleegd. Dit heeft een aantal praktische en maatschappelijke redenen: zo bevindt zich daar doorgaans het meeste bewijs en zijn de procesdeelnemers ingevoerd in de taal, de cultuur en de achtergronden van de gebeurtenissen. Daarnaast bevinden zich daar over het algemeen ook de meeste slachtoffers en getuigen. Door deze misdrijven aldaar te vervolgen kunnen slachtoffers, nabestaanden en getuigen met eigen ogen zien dat en hoe er recht wordt gedaan. Door te kijken of verdachten van deze misdrijven uitgeleverd kunnen worden komt Nederland verdrags- en mensenrechtelijke verplichtingen na die van wezenlijk belang zijn voor de handhaving en het bestaan van de internationale rechtsorde.
Hoe waardeert u de beschouwingen van internationale ngo’s zoals Ibrahim Index of African Governance, Freedom House, Amnesty International en Human Rights Watch die allen kritisch zijn op de situatie met betrekking tot mensenrechten en justitie in Rwanda?
Nederland volgt de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Rwanda op de voet, onder meer via onze ambassade. We vormen daarover een oordeel op basis van verschillende bronnen. Daarbij worden beschouwingen van betrouwbare internationale ngo’s, zoals van de organisaties die hierboven genoemd zijn, meegewogen. Behalve kritische beschouwingen verschijnen er ook rapporten die positief zijn over Rwanda, zoals het rapport van maart jl. van The World Justice Project. Al deze verschillende beschouwingen tezamen helpen bij de eigen oordeelsvorming.
Het kabinet deelt een deel van de zorgen van de genoemde organisaties als het gaat om de mensenrechtensituatie en rechtsstaat in Rwanda. Er wordt regelmatig met de Rwandese autoriteiten in gesprek gegaan over onze zorgpunten. Zo vroeg de toenmalig Minister van Buitenlandse Zaken in een gesprek met zijn Rwandese collega Biruta in september 2020 aandacht voor het belang van mensenrechten, onder andere door te wijzen op het belang van een open en eerlijk proces in een in Rwanda lopende rechtszaak. Maar dit gebeurt ook publiekelijk, zoals op 25 januari jl. tijdens de Universal Periodic Review van de VN Mensenrechtenraad. Nederland sprak toen onder meer zijn zorgen uit over berichten over gedwongen verdwijningen waar niet altijd door de Rwandese autoriteiten op wordt gereageerd en riep Rwanda op om zich aan te sluiten bij het internationale VN-verdrag tegen gedwongen verdwijningen.
Daarnaast draagt Nederland sinds het einde van de genocide in 1994 bij aan de promotie en bescherming van de mensenrechten en de opbouw en versterking van de rechtsstaat in Rwanda. Zo draagt Nederland al 25 jaar bij aan de versterking van de justitieketen en de verbetering van de toegang tot justitie. Van 1 t/m 3 juni organiseert Nederland samen met het Rwandese Ministerie van Justitie een conferentie in Kigali ter gelegenheid van 25 jaar justitiesamenwerking. Daar zullen we gezamenlijk stilstaan bij de behaalde successen van de samenwerking maar ook bij de uitdagingen die Rwanda nog voor zich heeft liggen. Onze ambassade in Kigali heeft een eigen mensenrechtenfonds waarmee het projecten en initiatieven op het terrein van mensenrechten ondersteunt.
Hoe beoordeelt u de monitoring van het proces van de twee Rwandese verdachten die in 2016 zijn uitgeleverd aan Rwanda? Is er volgens u nog altijd sprake van een eerlijk proces?2
Het kabinet heeft er op basis van de thans beschikbare informatie vertrouwen in dat de verdachten een behoorlijk strafproces krijgen.
De vervolging en berechting van uitgeleverde genocideverdachten aan Rwanda vindt plaats onder de zogenoemde «Transfer Law». Dit betekent dat zij onder internationale wetgeving worden vervolgd en berecht en dat het proces kan worden getoetst aan artikelen 3 (verbod op foltering) en 6 (recht op een eerlijk proces) van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (afgekort EVRM). Op advies van de rechtbank en in opdracht van het Ministerie van Justitie en Veiligheid worden de processen van deze twee verdachten gemonitord door de non-gouvernementele organisatie de International Commission of Jurists (ICJ). Het doel van deze monitoring is om informatie te vergaren over de Rwandese gerechtelijke procedures en de naleving van het recht van de verdachten op een eerlijk proces. De rapportages die ICJ opstelt zijn openbaar beschikbaar via de website van de rijksoverheid.4 Het meest recente rapport ziet toe op de periode december 2020–februari 2021. Uit de monitoringsrapporten is mij niet gebleken van schendingen van het recht op een eerlijk proces, noch van problemen die niet binnen het Rwandese strafrechtsysteem kunnen worden opgelost.
Naast ICJ houdt ook de Nederlandse Ambassade in Kigali een vinger aan de pols. Rwanda is zich bewust van het belang dat Nederland eraan hecht dat de processen aan de internationale standaarden voldoen. Dat aan die internationale standaarden wordt voldaan is overigens ook in het belang van Rwanda zelf omdat deze zaken een belangrijk precedent kunnen vormen voor toekomstige uitleveringen en de toelaatbaarheid daarvan.
Zijn er sinds de uitlevering van de twee bovenstaande verdachten nog meer verdachten uitgeleverd aan Rwanda en worden die gemonitord? Zo ja, hoe beoordeelt u het proces in die zaken?
De twee uitleveringen uit 2016 zijn tot dit moment de laatste uitleveringen door Nederland aan Rwanda geweest. Wel heeft de rechtbank in 20195 en 2021 de uitlevering van twee andere verdachten aan Rwanda toelaatbaar verklaard en mij geadviseerd de procedures in Rwanda te laten monitoren. Dit advies van de rechtbank heb ik overgenomen in mijn besluit de uitlevering van een van deze verdachten toe te staan. De verdachte heeft daarop een kortgedingprocedure aangespannen. De rechtbank heeft zijn vorderingen afgelopen december 2020 afgewezen waarna het gerechtshof dat vonnis op 4 mei jl. heeft bekrachtigd. De beslissing van de rechtbank tot toelaatbaarverklaring van de uitlevering van de andere verdachte is nog niet onherroepelijk, zodat ik over die uitlevering nog geen besluit heb genomen.
Voor een overzicht van de lopende procedures met betrekking tot internationale misdrijven verwijs ik u naar de jaarlijkse rapportagebrief internationale misdrijven.6
Zijn er sinds 2016 asielzoekers geweigerd op basis van artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag en uitgezet naar Rwanda? Zo ja, heeft u vertrouwen in een eerlijk proces mocht Rwanda daartoe over gaan?
Er zijn sinds 2016 geen 1F-tegenwerpingen gedaan in asielaanvragen van Rwandese vreemdelingen. Ook heeft in deze periode geen (gedwongen) vertrek plaatsgevonden naar Rwanda van personen aan wie artikel 1F is tegengeworpen. Zoals hiervoor is vermeld werden in 2016 wel twee Rwandezen uitgeleverd aan Rwanda. Hun strafzaken in Rwanda lopen momenteel. Zoals in het antwoord op vraag 5 aangegeven worden hun processen gemonitord door ICJ. Op basis van de beschikbare informatie heeft het kabinet er vertrouwen in dat zij een behoorlijk strafproces krijgen.
Ik wijs er in dit kader nog op dat in 2008 is besloten alle in het verleden door de IND in behandeling genomen aanvragen, asiel en regulier, van Rwandese vreemdelingen waarin geen 1F-onderzoek had plaatsgevonden, alsnog te screenen op mogelijke 1F-indicaties. Aanleiding hiervoor was dat er in de periode na 1994 meer gedetailleerde informatie beschikbaar was gekomen over de Rwandese genocide en mogelijke daders – onder meer uit ambtsberichten van het Ministerie van Buitenlandse Zaken, rapportages van mensenrechtenorganisaties en strafprocedures gevoerd voor het Rwandatribunaal in Arusha. Over de voortgang in deze zaken wordt de Tweede Kamer verder geïnformeerd in de volgende rapportagebrief Internationale Misdrijven.
Is de demissionaire regering voornemens om op basis van dit artikel tot een ander beleid met betrekking tot uitleveringen en uitzettingen naar Rwanda te komen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet ziet in dit artikel geen reden om tot ander beleid te komen.
Voor wat betreft het beleid ten aanzien van uitlevering verwijs ik u naar mijn reactie op vraag 3.
Voor wat betreft gedwongen vertrek naar Rwanda geldt dat als een in Nederland verblijvende vreemdeling aanvoert dat hij of zij gevaar loopt, de IND het risico op een schending van artikel 3 EVRM in een asielaanvraag zal beoordelen en daarbij de dan bekende informatie uit diverse (internationale) bronnen over Rwanda betrekt. Voor Rwanda geldt geen specifiek landgebonden asielbeleid, dit is mede ingegeven door de zeer lage asielinstroom uit dat land (ongeveer vijf eerste asielaanvragen per jaar in 2019 en 2020. De informatie uit het artikel geeft geen aanleiding aanpassingen te doen in het algemene beleid voor asielaanvragen, noch specifiek landgebonden beleid op te stellen voor asielzoekers afkomstig uit Rwanda.
Het opnemen van studieschulden in het BKR-register |
|
Hatte van der Woude (VVD), Daniel Koerhuis (VVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Financiële waakhond pleit voor registratie studieschuld, mogelijk extra drempel voor hypotheek starters»?1
Ja. Het kabinet heeft een schriftelijke reactie gegeven op de in het nieuwsbericht genoemde wetgevingswens van de Autoriteit Financiële Markten (AFM) om studieschulden te registreren in een voor hypotheekverstrekkers toegankelijk centraal register (Kamerstuk 32 545, nr. 134).
Deelt u de analyse dat starters het nu al heel moeilijk hebben op de woningmarkt en het daarom heel vreemd is juist voor starters extra belemmeringen op te werpen? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel uw mening dat starters het niet makkelijk hebben op de woningmarkt. Het woningaanbod is beperkt en de concurrentie is groot. De bouw van extra woningen is daarom topprioriteit voor dit kabinet. Die woningen staan er echter niet meteen. Daarom nemen we ook maatregelen om starters op korte termijn te helpen om een woning te kopen. Bijvoorbeeld door meerderjarige starters tot 35 jaar vrij te stellen van overdrachtsbelasting (bij een woning tot € 400.000) en door het verbeteren van de informatievoorziening voor starters op de woningmarkt.
Het meewegen van de studieschuld bij het aanvragen van een hypotheek is niet specifiek gericht op starters. Zij ondervinden daar doorgaans wel de meeste gevolgen van. Voor verantwoorde kredietverlening is het verplicht om bij het bepalen van de maximale financieringslast rekening te houden met financiële verplichtingen zoals een studieschuld. De (oud-)student is daarnaast verplicht om bij een hypotheekaanvraag eventuele studieschulden op te geven. De terugbetaling van een studieschuld drukt namelijk op het besteedbaar inkomen van een (oud-)student. Het is daarom ook in het belang van de consument om bij een hypotheekaanvraag een eventuele studieschuld eerlijk op te geven. Daarmee voorkomt de aanvrager dat de hypotheeklasten te hoog worden, met mogelijke betalingsproblemen als gevolg. Kredietverstrekkers kunnen de hoogte van de studielening en eventuele aflossingen verifiëren via een uitdraai van Mijn DUO. De aanvrager deelt die uitdraai met de kredietverstrekker en/of hypotheekadviseur. Voor studieschulden wordt vanwege het bijzondere karakter met de bijbehorende sociale terugbetaalvoorwaarden een lagere wegingsfactor gehanteerd bij een hypotheekaanvraag dan voor consumptieve kredieten die wel bij het BKR geregistreerd zijn.
Deelt u de mening dat dit haaks staat op de belofte bij de invoering van het sociaal leenstelsel dat de studieschuld niet door het BKR geregistreerd zou worden?
Ja, het voorstel van de AFM staat haaks op de belofte die het kabinet bij invoering van het sociaal leenstelsel heeft gedaan door studieschulden niet te registreren bij het BKR.
Kunt u huidige en oud-studenten verzekeren dat u de belofte om studieschulden niet in het BKR-register op te nemen nakomt? Zo nee, waarom niet?
Ja, het kabinet gaat niet over tot een BKR-registratie voor studieschulden. In het antwoord op vraag 2 is genoemd dat het voor kredietverstrekkers al goed mogelijk is om de hoogte van de studielening te verifiëren. Ook kunnen eventuele aflossingen worden geverifieerd via een uitdraai van Mijn DUO. Ten slotte wordt verwezen naar de sociale terugbetaalvoorwaarden van studieschulden waardoor zij een wezenlijk ander karakter hebben – en daarom bij een hypotheekaanvraag ook anders worden behandeld – dan consumptieve kredieten die wel bij het BKR geregistreerd zijn. Daarnaast vindt het kabinet studieleningen een belangrijk instrument om de toegankelijkheid van het onderwijs te borgen.
Bent u bereid in gesprek te gaan met de AFM en aan te geven dat deze belofte in stand blijft?
Op 21 april heeft het kabinet de AFM in een schriftelijke reactie laten weten dat het kabinet niet over gaat tot registratie van studieschulden in het BKR.
Herinnert u zich de aangenomen motie Van Meenen c.s waarin de regering wordt verzocht af te zien van de ontwikkeling van een afzonderlijke schuldverklaring?2
Ja.
Kunt u toezeggen dat, in lijn met deze Kameruitspraak, geen nieuwe registratie van studieschulden wordt ingericht bij het BKR?
Eerder heeft het kabinet besloten om niet over te gaan tot een BKR-registratie van studieschulden. Dit standpunt van het kabinet is ongewijzigd. Volledigheidshalve, de schuldverklaring was een manier om verificatie van studieschulden te vergemakkelijken door studenten nog eenvoudiger een uitdraai te laten maken ten behoeve van de hypotheekverstrekking. Het was geen registratie bij BKR en ook geen andersoortig instrument waarbij kredietverstrekkers rechtstreeks toegang zouden hebben tot studieschulden. De ontwikkeling is op initiatief van de Tweede Kamer niet voortgezet.
Het bericht ‘Banken sluiten negatieve rente voor kleinere spaarders niet uit’ |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Banken sluiten negatieve rente voor kleine spaarders niet uit»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de mogelijke gevolgen als banken daadwerkelijk negatieve rente gaan hanteren voor de «kleinere» spaarders (vermogens onder de 100.000 euro)?
Ik realiseer mij dat gewone spaarders zich zorgen kunnen maken over de dalende rente. Mensen sparen onder meer voor hun oude dag, of voor hun (klein)kinderen. Voldoende spaarbuffers vormen een belangrijke basis voor huishoudens om financiële zorgen te vermijden. Een negatieve rente is dan ook niet iets wat spaarders voor ogen hadden toen zij hun geld ooit naar de bank brachten. De gedachte achter het sparen bij een bank is immers het veilig wegzetten van geld dat je als huishouden kunt missen. De verwachting is dat een spaarbedrag in de loop van de tijd in waarde groeit of in ieder geval gelijk blijft. We verwachten, met andere woorden, dat sparen loont. Een mogelijke negatieve spaarrente staat daarmee op gespannen voet. Gelukkig is die situatie in Nederland op dit moment voor gewone spaarders niet aan de orde.
Veruit de meeste spaarders hebben op dit moment niet te maken met een negatieve rente. Veel banken rekenen pas negatieve rente vanaf een bepaalde drempelwaarde, bijvoorbeeld € 100.000 of € 150.000. In mijn brief2 uit 2019 over dit onderwerp refereerde ik al aan de gemiddelde depositowaarde en de mediaan om aan te geven dat de meeste Nederlandse huishoudens geen negatieve rente gerekend wordt: dat is nog steeds het geval. In 2019 betrof de gemiddelde depositowaarde in Nederland € 40.800 en de mediaan lag op een waarde van € 13.900.3 Mijn indruk is daarom dat de gewone spaarder buiten schot blijft.
In 2019 heeft DNB op mijn verzoek een analyse gemaakt van de lagerenteomgeving en de gevolgen daarvan voor banken. Ik heb die analyse ook aan uw Kamer gestuurd.4 Daarin heeft DNB ook getracht de gevolgen van een eventuele negatieve spaarrente op de financiële stabiliteit te inventariseren. In de analyse wordt gewezen op het risico dat spaarders hun tegoeden onttrekken of verplaatsen door invoering van negatieve spaarrentes. Als dit in groten getale gebeurt, vormt dit een bedreiging voor de financiële stabiliteit. De effecten van een negatieve rente op de financiële stabiliteit laten zich volgens DNB echter moeilijk kwantificeren. Vooralsnog zijn er geen signalen van een grote uitstroom van deposito’s bij Nederlandse banken die negatieve spaarrentes zijn gaan hanteren of hebben aangekondigd dit te gaan doen. Uit beschikbare data blijkt juist dat tegoeden op deposito’s de afgelopen jaren significant zijn toegenomen, terwijl de rentes daalden.5
Kunt u ingaan op de maatschappelijke wenselijkheid van het gegeven dat, met een negatieve rente, mensen van banken te horen krijgen dat sparen niet (meer) loont en dat sparen geld gaat kosten in plaats van geld gaat opleveren?
Ik realiseer me dat gewone spaarders zich zorgen kunnen maken over de dalende rente. Een negatieve rente is niet iets wat spaarders voor ogen hadden toen zij hun geld ooit naar de bank brachten.
Zoals ik hiervoor heb toegelicht, hebben veruit de meeste spaarders op dit moment niet te maken met een negatieve rente. Zoals uit mijn voorgaande antwoorden blijkt, is sparen op dit moment nog steeds een goede manier om met weinig risico een reservepotje op te bouwen. Gebleken is ook dat tegoeden op deposito's de afgelopen jaren zijn toegenomen.6 Daarbij moet wel worden aangetekend dat de ontwikkelingen in spaarsaldi kunnen verschillen per huishouden en uit recent onderzoek van de Rabobank blijkt dat er ook veel huishoudens zijn waar het spaargeld juist is afgenomen.7 Ik vind het van belang te benadrukken dat er voldoende mogelijkheden dienen te blijven voor de gewone spaarder om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Mochten die mogelijkheden in de toekomst significant worden beperkt dan zal ik het onderwerp opnieuw ter hand nemen, en indien opportuun ook wetgeving overwegen.
Bent u van mening dat op het moment dat banken kleinere spaarders een negatieve rente opleggen, er een rol voor de overheid en/of de politiek is weggelegd om aan te geven dat dit niet wenselijk is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Ziet u mogelijkheden om de banken die in staatshanden zijn te laten garanderen dat de spaarrente nooit onder de 0 procent zal komen, om op deze manier mensen de keuzevrijheid te geven om naar deze banken uit te wijken wanneer hun eigen bank een negatieve rente gaat rekenen?
Het vaststellen van de spaarrente betreft een operationele aangelegenheid die onder de verantwoordelijkheid van (de raad van bestuur van) een bank valt. Aandeelhouders dan wel certificaathouders staan hierbij op afstand en hebben hier geen directe betrokkenheid bij. Hierbij zijn tevens de maatregelen van de Autoriteit Consument en Markt (ACM) relevant. Bij de overdracht van de aandelen van SNS REAAL8 aan NLFI in 2013, werd NLFI eigenaar van de aandelen van meerdere banken en verzekeraars. De overdracht had tot gevolg kunnen hebben dat het concentratietoezicht op grond van de Mededingingswet van toepassing zou worden. Omdat NLFI (en het ministerie) de ACM-maatregelen hanteren, heeft de ACM echter besloten dat het concentratietoezicht niet van toepassing is. Deze maatregelen bewerkstelligen dat de Volksbank en ABN AMRO gescheiden blijven als zelfstandige bedrijven met hun eigen bestuur en verantwoordelijkheid. NLFI heeft toegezegd het aandeelhouderschap op een zodanige wijze uit te voeren dat beide zelfstandig hun commerciële strategie kunnen bepalen en de dagelijkse bedrijfsvoering kunnen uitoefenen, dat geen sprake is van coördinatie van het commerciële beleid van de banken en dat tussen de banken geen concurrentiegevoelige informatie wordt uitgewisseld. Ook hieruit volgt dat het NLFI en mij niet is toegestaan om als aandeelhouder respectievelijk certificaathouder invloed uit te oefenen op de hoogte van de spaarrente van deze banken.
In hoeverre is de rentemarge van banken, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, veranderd ten opzichte van 2019?
De rente is al geruime tijd laag als gevolg van incidentele en structurele factoren, die zijn versterkt door de coronacrisis.9 Door de lage rente staan de rente-inkomsten van banken onder druk. DNB geeft aan dat terwijl een groot deel van de marktrentes onder 0% is gedaald, banken de rente op een groot deel van de spaar en betaaltegoeden niet onder 0% laten zakken. Door dalende marktrentes slinkt de rentemarge: uitleenrentes op bijvoorbeeld hypotheken dalen, terwijl inleenrentes op bijvoorbeeld spaardeposito’s niet verder kunnen dalen zonder negatief te worden. Terwijl de netto rentemarge van de Nederlandse grootbanken vrij stabiel was de afgelopen jaren, daalde deze in 2020 ruim 0,1 procentpunt tot 1,4%.10 Bij een langdurig lage renteklimaat is de verwachting dat de netto rentemarge van de grootbanken de komende jaren zal blijven dalen.
Hebben banken die negatieve rente hanteren aan u laten weten dat zij dermate niet winstgevend zijn dat zij genoodzaakt zijn om dergelijke negatieve rente te hanteren?
Banken hebben laten weten door de dalende marktrentes voor een dilemma te staan. Enerzijds willen zij hun winstgevendheid op peil houden in een klimaat van lage rentes. Anderzijds zijn banken zich bewust dat het rekenen van een negatieve rente kan leiden tot minder spaarklanten voor banken, reputatieschade en verlies aan inkomsten op andere producten. Als ze bij een nog verder dalende marktrente een negatieve spaarrente voor gewone spaarders willen voorkomen, zal dit ten koste gaan van hun rentemarge. Vooral banken die sterk afhankelijk zijn van hun rentemarge zullen dit voelen in hun winsten. Die banken zullen dan mogelijk op zoek gaan naar andere inkomstenbronnen of moeten kosten gaan besparen. DNB gaat in haar jaarverslag over 2020 in op het lage renteklimaat en de gevolgen daarvan voor de financiële stabiliteit. DNB geeft daarin aan dat het voor banken een forse uitdaging is om lagere rente-inkomsten te compenseren.11
Ik vind het van belang dat banken weerbaar zijn en een gezond niveau van winstgevendheid hebben om bijvoorbeeld buffers op te bouwen, en er tegelijkertijd zorg voor dragen dat er voldoende mogelijkheden zijn voor de gewone spaarder om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent.
Kunt u inzichtelijk maken welke banken overwegen om ook kleinere spaarders een negatieve spaarrente te geven?
Bij het algemeen overleg over de effecten van het ECB-beleid op 24 september 2019 heb ik uw Kamer toegezegd om in gesprek te gaan met banken en met DNB over de dilemma’s ten aanzien van een mogelijke negatieve spaarrente voor consumenten. Ik heb in mijn Kamerbrief van 5 december 2019 genoemd dat mijn indruk is dat Nederlandse banken de nadelen van negatieve rente voor gewone spaarders en de zorgen die hierover leven scherp op het netvlies hebben. Uit hun publieke opmerkingen maakte ik op dat zij niet van plan zijn om in de voorzienbare toekomst over te gaan tot het rekenen van een negatieve rente aan gewone spaarders en dat zij goed oog hebben voor het grote belang van financiële stabiliteit. Mijn beeld is dat dit nog steeds geldt.
Bent u bereid om uw brief van 5 december 2019 over negatieve rente en mogelijk verbod op negatieve rente2 te actualiseren naar aanleiding van de ontwikkelingen op dit gebied in de afgelopen jaren? Zo nee, waarom niet?
Mijn standpunt dat de gewone spaarder voldoende mogelijkheden dient te houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent geldt nog steeds. Op mijn verzoek heeft De Nederlandsche Bank (DNB) inmiddels laten weten bereid te zijn haar analyse over de renteomgeving en de gevolgen daarvan voor banken te actualiseren. Deze zal ik deze zomer samen met een geactualiseerde internationaal overzicht aan uw Kamer doen toekomen.
Bent u bereid om De Nederlandsche Bank (DNB) te vragen de analyse die door DNB gemaakt is over de renteomgeving en gevolgen daarvan voor banken in 2019 te actualiseren?
Zie antwoord vraag 9.
Hoe staat u, gezien de recente ontwikkelingen, op dit moment tegenover een verbod op negatieve rente?
Aan veruit de meeste spaarders wordt op dit moment geen negatieve rente gerekend. Ik heb daarnaast in mijn Kamerbrief van 5 december 2019 beschreven dat mijn indruk is dat Nederlandse banken de nadelen van negatieve rente voor gewone spaarders en de zorgen die hierover leven scherp op het netvlies hebben. Uit hun publieke opmerkingen maakte ik op dat zij niet van plan zijn om in de voorzienbare toekomst over te gaan tot het rekenen van een negatieve rente aan gewone spaarders en dat zij goed oog hebben voor het grote belang van financiële stabiliteit. Mijn beeld is dat dit nog steeds geldt. Daarbij wil ik nogmaals benadrukken dat er voldoende mogelijkheden dienen te blijven voor de gewone spaarder om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent.
DNB stelt in haar rapportage uit 2019 dat een verbod overwegend nadelen en risico’s kent. Ten eerste beperkt een verbod volgens DNB de economische prijsvorming en marktwerking. Banken moeten zelf verantwoordelijk zijn voor de eventuele reputatiekosten en onzekere gedragseffecten van hun handelen en de risicobeheersing daarvan. Ten tweede doorkruist een verbod volgens DNB het monetair beleid, met nadelige gevolgen voor de Nederlandse economie. Banken zullen minder geneigd zijn rentes op bedrijfsleningen en hypotheken te verlagen. Ten derde kan een verbod de winstgevendheid van banken uithollen, wat volgens DNB kan leiden tot financiëlestabiliteitsproblemen. Dat kan vervolgens weer leiden tot minder vertrouwen in het financieel systeem. Tot slot wijst DNB erop dat een verbod effecten kan hebben die nu niet zijn te overzien.
Deze inzichten leiden voor mij tot de conclusie dat het ook gezien de recente ontwikkelingen op dit moment niet nodig is om een wettelijk verbod in te voeren op het aantrekken van gelden tegen een negatieve rente. Het zou, gegeven de mogelijkheden voor de gewone spaarder en de nadelen van een verbod, niet proportioneel zijn.
Dat neemt niet weg dat ik een negatieve rente voor gewone spaarders zeer ongewenst vind, en het van groot belang vind dat gewone spaarders voldoende mogelijkheden houden om te bankieren bij een bank die geen negatieve rente rekent. Mochten die mogelijkheden in de toekomst significant worden beperkt dan zal ik het onderwerp opnieuw ter hand nemen, en indien opportuun ook wetgeving overwegen.
Het bericht 'Farmaceut Roche vult zijn zakken met zelftesten, met hulp van minister De Jonge' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Farmaceut Roche vult zijn zakken met zelftesten, met hulp van Minister De Jonge»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Kunt u toelichten waarom de order die het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in maart bij Roche plaatste van 46,5 miljoen zelftesten, niet is aanbesteed?
Ik heb uw Kamer eerder over deze onrechtmatige inkoop geïnformeerd. In mijn stand van zakenbrief van 23 maart 2021 heb ik u geïnformeerd dat ik, om zo snel mogelijk voor het onderwijs over voldoende zelftesten te beschikken, Dienst Testen de opdracht gegeven heb om zelftesten aan te kopen waarbij het gelet op de tijd niet mogelijk was een aanbestedingsprocedure te doorlopen. Deze opdracht is gelijk verstrekt aan de vijf partijen waar Dienst Testen een raamovereenkomst mee heeft voor de aankoop van antigeentesten voor professionele afname. Roche is één van deze partijen. Het gaat hier om een order van 46,5 miljoen testen in totaal, voor iedere partij 9,3 miljoen testen. Bij Roche is in maart 2021 een order voor 9,3 miljoen testen (in 1 stuks verpakking) geplaatst onder de voorwaarde van tijdig verkrijgen van een CE-certificaat dan wel een tijdelijke ontheffing. Tegelijk heb ik de Dienst Testen verzocht een aanbesteding op te starten, zodat ook bij andere partijen zelftesten ingekocht kunnen worden.
Omdat in april bleek dat niet alle hiervoor genoemde vijf partijen tijdig een ontheffing of certificaat verkregen terwijl er wel op korte termijn behoefte was aan zelftesten ten behoeve van de scholen, zijn bij twee van de hiervoor genoemde vijf partijen en nog bij een andere partij die op dat moment inmiddels een ontheffing hadden extra testen besteld. Roche was één van deze partijen en heeft daarom in april nog een order gekregen van 4 miljoen testen in 25 stuks verpakking. In de stand van zakenbrief van 13 april 2021 heb ik uw Kamer over deze onrechtmatigheid geïnformeerd. Omdat daarna bleek dat er nog meer testen nodig zouden zijn, zijn de benodigde zelftesten vervolgens bij nog twee andere partijen ingekocht aan wie inmiddels ook een ontheffing was verleend, waarbij het aantal benodigde testen gelijkelijk is verdeeld onder deze twee partijen. In de stand van zakenbrief van 11 mei 2021 heb ik uw Kamer over deze onrechtmatigheid geïnformeerd.
Hoeveel geld heeft het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport betaald voor deze order?
Voor de totale order van 46,5 miljoen testen is een bedrag van ruim 300 miljoen euro gemoeid.
Kunt u toelichten waarom in Nederland pas zes fabrikanten een ontheffing voor hun sneltesten hebben gekregen, terwijl in Duitsland ruim veertig fabrikanten deze ontheffing hebben gekregen?
Een ontheffing wordt alleen per lidstaat verleend. Iedere lidstaat weegt zelf af of, en onder welke voorwaarden het verantwoord is een ontheffing te verlenen. Zo zijn in Duitsland op dit moment aan zo’n 40 leveranciers een sonderzulassung verleend en hebben in België drie leveranciers een derogatie verkregen.
Het aantal ontheffingen is voor mij geen doel op zich. Doel van de ontheffingsprocedure is om zelftesten versneld beschikbaar te maken vooruitlopend op het verkrijgen van een CE-markering, omdat deze testen een belangrijke rol kunnen spelen bij het veilig openen van de samenleving, bijvoorbeeld via inzet in het onderwijs. Dit doel is met de huidige ontheffingen bereikt. Zelftesten zijn nu overal beschikbaar en worden ook in het onderwijs ingezet. Fabrikanten of distributeurs die aan de voorwaarden van de ontheffing kunnen voldoen, kunnen daartoe nog steeds een aanvraag indienen.
Hoe verklaart u dat Roche zoveel sneller dan andere producenten een ontheffing heeft gekregen?
Normaliter is het zo dat er voor de markttoelating van een zelftest op de markt eerst een beoordeling door een keuringsinstantie (notified body) moet plaatsvinden. De huidige ontheffingsprocedure is bedoeld om zelftesten versneld op de markt beschikbaar te maken. Het dossier dat beoordeeld wordt om te bepalen of dit veilig kan is op hoofdlijnen vergelijkbaar met het dossier dat een notified body beoordeelt. Bij de ontheffingsprocedure zien we in zijn algemeenheid daardoor dat partijen die bij de start van de ontheffingsprocedure al ver waren in het traject bij een notified body een voorsprong hebben ten opzichte van andere partijen die dit traject pas net waren gestart.
Voorts wil ik het beeld rechtzetten dat Roche veel sneller dan anderen een ontheffing verkregen heeft. Roche heeft gelijktijdig met Biosynex een ontheffing verkregen. Ook in België, waar een vergelijkbaar ontheffingstraject bestaat, waren dit de eerste twee partijen die zogenaamde derogaties verkregen.
Waarom is na de marktconsultatie van maart niet overgegaan op het aanbesteden van het aankopen van zelftesten?
In antwoord op vraag 2 heb ik aangegeven dat ik om het onderwijs tijdig met zelftesten te kunnen bedienen de opdracht aan Dienst Testen gegeven heb om zelftesten in te kopen bij leveranciers met een raamovereenkomst voor professionele testafname en dat ik Dienst Testen heb gevraagd om parallel een aanbestedingstraject op te starten.
Hoe reflecteert u op het aanbestedingsbeleid van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport ten opzichte van deze zelftesten?
Er was een grote urgentie om fysiek onderwijs zo veilig mogelijk voor docenten, leerlingen en studenten mogelijk te maken. Gelet op de ernst van de crisis heeft uw Kamer mij eerder verzocht om alles in het werk te stellen om zo snel en zo veel als mogelijk sneltesten in te kopen en daarbij naar overcapaciteit te streven. Toen duidelijk werd dat zelftesten daar een bijdrage aan konden leveren (na validatie van de zelftesten en het advies van de expertgroep onder leiding van de heer van der Zande) heb ik besloten zo snel mogelijk zelftesten in te kopen. In eerste instantie heb ik een gelijke opdracht geplaatst bij de 5 bedrijven met wie het ministerie een raamovereenkomst heeft afgesloten voor antigeentesten voor professionele afname op basis van een eerdere aanbesteding. Het Ministerie van VWS streeft met haar beleid na om voldoende testcapaciteit beschikbaar te maken en hierbij zoveel mogelijk de geldende aanbestedingsregels te volgen. In het belang van de volksgezondheid is dit door tijdsdruk echter niet altijd mogelijk.
Kunt u toelichten waarom ervoor is gekozen om de zelftesten van Roche te prioriteren in dit proces?
In antwoord op vraag 2 heb ik u toegelicht dat dit niet het geval is.
De minicargovluchten die worden uitgevoerd tussen Luik en Maastricht |
|
Kiki Hagen (D66), Lammert van Raan (PvdD), Habtamu de Hoop (PvdA), Pieter Grinwis (CU), Bouchallikh |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het gegeven dat er in de week van 11 april 2021 opnieuw meerdere minivluchten met cargo hebben plaatsgevonden tussen Maastricht en Luik? Zo ja, kunt u bevestigen om hoeveel vluchten in de periode vanaf de start van 2021 het precies gaat?
Ja, ik ben op de hoogte van de vluchten die tussen de luchthavens Maastricht Aachen Airport (MAA) en Luik hebben plaatsgevonden. MAA heeft aangegeven dat er sinds 1 januari jl. sprake is geweest van zeven zogenaamde herpositioneringsvluchten met vrachtvliegtuigen van MAA naar Luik, waarvan twee vluchten in de maand april (1 en 8 april jl.).
Het gaat hierbij om vrachtvluchten waarbij een particulier bedrijf een vliegtuig heeft gecharterd (gehuurd) om naar MAA te vliegen en daar de vervoerde lading te lossen. Zij bepalen de keuze van de bestemming. Hier ligt een commerciële afweging aan ten grondslag. Nadat het vliegtuig op MAA is geleegd vervalt de huurovereenkomst en vervolgt het vliegtuig zijn weg in opdracht van een andere «huurder» of in het gebruikelijke routenetwerk van de luchtvaartmaatschappij. Voor de luchtvaartmaatschappij is dan het meest kostenefficiënt om op MAA weer nieuwe vracht op te halen en naar een volgende bestemming te brengen zodat «lege vliegkilometers» worden vermeden. Wanneer dit echter niet lukt herpositioneert het vliegtuig zich na het lossen van de vracht naar een andere luchthaven, waar het weer geladen kan worden met nieuwe vracht voor de volgende bestemming. In onderhavige gevallen is naar de luchthaven Luik gevlogen voor nieuwe vracht. De baanlengte op MAA kan hierbij ook een overweging zijn geweest. Doordat deze op MAA begrensd is op 2.500 meter kunnen sommige toestellen niet volledig beladen vertrekken naar de volgende gewenste bestemming.
Klopt het dat in elk geval Astral Aviation meermaals deze minivluchten heeft uitgevoerd? Kunt u aangeven of nog andere luchtvaartmaatschappijen dergelijke minivluchten hebben uitgevoerd?
Ja, zes van de zeven vluchten zijn uitgevoerd door Astral Aviation. Daarnaast is een vlucht uitgevoerd door Longtail Airlines.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak van november 2019 dat dergelijke minivluchten niet wenselijk zijn vanuit een milieuoogpunt?1 Zo ja, bent u bereid met alle luchtvaartmaatschappijen in gesprek te gaan die dit soort onnodige en schadelijke vluchten uitvoeren en aan hen duidelijk te maken dat dit soort vluchten niet gewenst zijn?
Ja, ik sta nog steeds achter mijn uitspraak dat dergelijke cargovluchten vanuit het oogpunt van milieu niet wenselijk zijn wanneer er goede alternatieven voorhanden zijn.
In Europese regelgeving en ook in luchtvaartverdragen met derde landen gelden over het algemeen liberale vrachtregimes met weinig tot geen ruimte voor beperkingen. Mijn inzet is er wel op gericht om het gebruik van grondvervoer als alternatief voor luchtvaart te stimuleren op routes waarvoor dat reëel is.
Klopt het dat de meeste milieu-impact en overlast voor omwonenden plaatsvindt bij de starts en landingen van vliegtuigen? Bent u het er dan mee eens dat onnodige vluchten met lege toestellen om te «herpositioneren» zoveel mogelijk moeten worden tegengegaan?
Het is correct dat de meeste milieu-impact en overlast voor omwonenden plaatsvindt bij de starts en landingen van vliegtuigen.
Zie verder het antwoord op vraag 2 en 3.
Kunt u verklaren hoe het kan dat in Frankrijk een verbod mogelijk is gebleken voor korte binnenlandse vluchten, maar hier in Nederland naar uw zeggen geen juridisch instrument voor bestaat?2 Bent u in dit licht bereid nader te onderzoeken of dit in de aanloop van de herziening van de Slotverordening toch al mogelijk is?
Op grond van Verordening (EU) 1008/20083 mogen Europese luchtvaartmaatschappijen vrij opereren op alle routes binnen de Europese Unie. De verordening kent evenwel een uitzonderingsmogelijkheid om onder strikte voorwaarden bepaalde vluchten tijdelijk te verbieden. Frankrijk is inderdaad voornemens gebruik van deze mogelijkheid te maken door op grond van artikel 20 van de verordening bepaalde binnenlandse vluchten te verbieden. Het artikel biedt namelijk de mogelijkheid om in geval van ernstige milieuproblemen tijdelijk de uitoefening van verkeersrechten te beperken of te weigeren, met name wanneer andere takken van vervoer een passend niveau van dienstverlening bieden. De toepassing van deze afwijkende voorziening vereist een concrete nationale grondslag en is slechts mogelijk na goedkeuring van de Europese Commissie. Het artikel schrijft verder voor dat de betrokken maatregel niet mag discrimineren, niet mag leiden tot concurrentievervalsing tussen luchtvaartmaatschappijen en niet restrictiever mag zijn dan nodig is om de problemen op te lossen. Frankrijk heeft aangegeven nationale wetgeving te creëren om een deel van de binnenlandse korte afstandsvluchten binnen Frankrijk te verbieden, maar moet hiervoor nog goedkeuring krijgen van de Europese Commissie.
De Franse casus wijkt af van de casus waarin tussen Luik en Maastricht vluchten zijn uitgevoerd. In dat geval is immers geen sprake van binnenlandse vluchten. Een concrete wettelijke grondslag voor het tijdelijk verbieden van dergelijke vluchten wegens ernstige milieuproblemen ontbreekt in de Nederlandse wetgeving en zou gelet op het grensoverschrijdend karakter niet eenzijdig door Nederland vastgesteld kunnen worden. Ook wanneer de Europese Commissie hier toestemming voor zou geven zou een dergelijke voorziening slechts voor ten hoogste drie jaar mogelijk zijn.
Ik hou evenwel het verloop van de Franse zaak en de procedure bij de Europese Commissie in de gaten. Aan de hand van de uitkomsten zal ik bezien welke mogelijkheden dit voor Nederland biedt.
Aangezien de slotverordening toeziet op de verdeling van schaarse capaciteit op slot gecoördineerde luchthavens in de EU en niet toeziet op mogelijke verboden op binnenlandse vluchten, acht ik een onderzoek in het kader van de herziening van de slotverordening niet aan de orde. Wel zal ik bij de herziening van EU Verordening 1008/2008 aandacht vragen voor de mogelijkheid om minicargo vluchten te verbieden wanneer er goede alternatieven voorhanden zijn.
De overtreding van de coronaregels bij een kalverslachthuis in Apeldoorn |
|
Eva van Esch (PvdD) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wanneer hoorde u het bericht dat positief geteste medewerkers bij kalverslachthuis ESA in Apeldoorn op donderdag 22 april niet naar huis werden gestuurd om in quarantaine te gaan, maar gewoon werden binnengelaten?1
De Minister van LNV heeft mij donderdagochtend 22 april 2021 geïnformeerd dat de NVWA haar werkzaamheden op deze locatie heeft gestaakt.
Kunt u uitsluiten dat deze slachthuismedewerkers, ondanks de aangetoonde coronabesmettingen, aan het werk zijn gegaan? Zo ja, op basis waarvan kunt u dat uitsluiten en waarom werden zij dan toegelaten tot het slachthuis?
Nee, dat kan ik niet uitsluiten. De richtlijn in het plan van aanpak van het betreffende bedrijf, waar dit slachthuis onderdeel van is, is dat een positieve test voor COVID-19 leidt tot: niet op het terrein komen en in thuisisolatie gaan. De GGD Noord- en Oost-Gelderland heeft in deze een adviserende rol en voert bron- en contactonderzoek (BCO) uit nadat een besmetting heeft plaatsgevonden.
Naar aanleiding van een aantal positief geteste medewerkers eerder die week heeft het bedrijf besloten om op 22 april jl. sneltesten uit te voeren aan de poort. De NVWA heeft geconstateerd dat positief geteste medewerkers vervolgens werden toegelaten in het bedrijf om hun persoonlijke eigendommen op te halen. Tevens nam het slachthuis onvoldoende maatregelen om te voorkomen dat positief geteste medewerkers in contact konden komen met dierenartsen van de NVWA en hun officiële assistenten in dienst van KDS. Dat was de aanleiding voor de NVWA om de werkzaamheden op deze locatie te staken.
Indien u dit niet kunt uitsluiten, wordt onderzocht of er sprake was van druk vanuit de werkgever om aan het werk te gaan? Zo ja, door wie? Wanneer verwacht u hiervan de uitkomsten? Zo nee, waarom niet?
Uit het bron- en contactonderzoek dat de GGD heeft uitgevoerd bij positief geteste medewerkers van het slachthuis is niet naar voren gekomen dat het bedrijf en/of het uitzendbureau medewerkers had verplicht om ondanks klachten naar het werk te komen.
Door de aard van de gesprekken die hiervoor gevoerd worden, is niet te achterhalen of druk vanuit een werkgever heeft gespeeld. De GGD maakt bij de uitvoering van BCO gebruik van professionele tolken en zo min mogelijk van tolken in dienst van inleenbedrijven, om hiermee de invloed van sociale druk zo veel mogelijk te verlagen.
Deelt u de mening dat er sprake is van het doelbewust in gevaar brengen van de volksgezondheid als de werkgever deze medewerkers zou hebben gedwongen om na een positieve testuitslag aan het werk te gaan? Zo ja, wat gaat u hier mee doen?
Het is van belang dat de bevoegde autoriteiten goed zicht krijgen en houden op eventuele dwang en van wie die dwang uitgaat (slachthuis, uitzendbureau of een andere partij). Ik roep daarom medewerkers met concrete ervaringen op om aangifte te doen bij politie of om zich te melden bij de Inspectie SZW. Hoewel de Inspectie SZW niet over de volksgezondheid gaat, kan zij wel handhavend optreden tegen overtredingen in het kader van de Arbeidsomstandighedenwet, bijvoorbeeld als de werkgever geen adequate maatregelen neemt of wanneer sprake is van dwang.
Hoeveel besmettingen zijn er die donderdagochtend geconstateerd bij ESA, naast de tien besmettingen die op dat moment al bekend waren? Hoeveel medewerkers zijn er op dat moment in totaal getest?
Op dat moment waren 8 positief geteste personen bij de GGD bekend. Daarnaast zijn nog 20 personen positief getest. In totaal zijn op 22 en 23 april 2021 249 medewerkers getest.
Heeft de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) het afgelopen jaar meer overtredingen van de coronaregels geconstateerd bij dit slachthuis? Zo ja, hoe vaak en welke?
De NVWA is verantwoordelijk voor het veterinaire toezicht op slachthuizen. Onder deze verantwoordelijkheid van de NVWA verricht KDS de keuringswerkzaamheden. Zowel NVWA als KDS zijn onder andere op grond van de Arbeidsomstandighedenwet als werkgever verantwoordelijk voor de veiligheid van hun eigenpersoneel dat op de slachthuizen wordt ingezet. Bij niet-naleving van corona-maatregelen worden vanuit de oren- en ogenfunctie van de NVWA signalen gedeeld met de Inspectie SZW.
In de hoedanigheid van werkgever heeft de NVWA in oktober 2020 en nadien in januari 2021 onderzoek laten verrichten door een arbeidshygiënist. Beide onderzoeken gaven aan dat er positieve en verbeterpunten waren bij dit slachthuis, maar dat er voor de NVWA en KDS geen sprake was van een structureel onveilige werkplek.
Na het staken van de werkzaamheden op deze locatie op 22 april jl. door de NVWA heeft de Veiligheidsregio – mede namens de NVWA, Inspectie SZW, gemeente, GGD en LOT-C met het Samenwerkingsplatform arbeidsmigranten en COVID-19 – per brief van 26 april 2021 de directie aangegeven aan welke voorwaarden van de toezichthouders en de GGD moet worden voldaan voordat weer tot opening kon worden overgegaan. Na een schouw op 28 april jl. is het werk op 29 april jl. weer hervat met alleen de negatief geteste medewerkers. Daarnaast is in overleg met de GGD op de bedrijven een teststraat ingericht. Tenslotte zijn door het bedrijf extra toezichthouders aangesteld die toezien op het handhaven van de coronamaatregelen.
Op 4 mei 2021 is bij een inspectie door de Inspectie SZW echter geconstateerd dat geen of onvoldoende opvolging heeft plaatsgevonden van zaken die tijdens genoemde schouw op 28 april jl. zijn besproken. Hierop heeft de Inspectie SZW handhavend opgetreden. Vanuit de NVWA en KDS is eenzelfde beeld teruggekoppeld in het integrale afstemmingsoverleg van genoemde partijen. Deze bevindingen hebben geleid tot een brief aan het bedrijf. Het bedrijf, waar ESA onderdeel vanuit maakt, heeft vervolgens zelfstandig besloten de activiteiten bij ESA per 5 mei te staken, omdat het bedrijf meer tijd nodig heeft om beschermende maatregelen adequaat in te voeren.
Na doorvoeringen van enkele maatregelen, die onder andere toezien op het opleiden en aansturen van ingehuurde corona-toezichthouders en aanpassingen in gangpaden, kleedruimtes, productieafdelingen en hygiënesluizen, zijn de werkzaamheden op 6 mei 2021 weer opgestart.
De bevoegde partijen monitoren gezamenlijk de situatie nauwgezet en stemmen verdere acties, waaronder het inroepen van artikel 58l (zorgplicht besloten plaatsen) van de Wet publieke gezondheid, indien noodzakelijk af.
Kunnen de kalfjes die al bij het slachthuis waren aangekomen toen het slachtproces werd stilgelegd, zo snel mogelijk elders worden ondergebracht?
In de aanvoerhal stonden op het moment van stilleggen van de werkzaamheden door de NVWA nog 14 kalveren die daar verzorgd werden. Deze hebben donderdag 22 april jl. met toestemming van de NVWA het bedrijf verlaten.
Kunt u deze vragen één voor één en binnen een week beantwoorden?
Ik heb mij ingespannen om deze vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
Het bericht dat Iran is verkozen tot lid van een VN-vrouwenrechtencommissie |
|
Raymond de Roon (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Klopt het dat Iran, waar vrouwenrechten zo’n beetje non-existent zijn, tijdens een vergadering van de Economische en Sociale Raad van de Verenigde Naties (ECOSOC) is verkozen als lid van een VN-vrouwenrechtencommissie?1
Ja, het klopt dat Iran is verkozen als lid van de Commission on the Status of Women (CSW), een VN-commissie waar telkens 45 VN-lidstaten lid van zijn.
Kunt u bevestigen dat meerdere EU-landen hebben ingestemd met het toelaten van het islamofascistische Iran voor een periode van vier jaar? Welke landen waren dat?
Omdat de stemmingen geheim waren, is niet bekend hoe de ECOSOC-leden hebben gestemd. Wel is bekend dat 43 van de 53 tijdens de stemming aanwezige ECOSOC-leden voor de kandidatuur van Iran hebben gestemd. Er zitten momenteel 13 landen van Western European & Others Group (WEOG) in de ECOSOC, waarvan 7 EU-lidstaten, waaronder Nederland.
Heeft Nederland tegen de toelating gestemd en heeft Nederland zich bij andere landen en de VN verzet tegen het toelaten van Iran? Zo nee, waarom niet?
Nederland doet in het openbaar geen uitspraken over stemgedrag bij geheime stemmingen, omdat landen moeten kunnen rekenen op de vertrouwelijkheid van de door hun uitgebrachte stem en Nederland de afspraken daarover niet eenzijdig kan schenden. Bij het bepalen van de Nederlandse stempositie weegt de mensenrechtensituatie in een land altijd sterk mee, zo ook in dit geval. Zie verder de vertrouwelijke bijlage2 die is meegestuurd met deze antwoorden.
Erkent u dat dit krankzinnige besluit een mokerslag is in het gezicht is van de Iraanse vrouwen die zich met gevaar voor eigen leven inzetten voor meer vrouwenrechten?
Nederland is kritisch op het trackrecord van Iran wat betreft vrouwenrechten. De Nederlandse zorgen over vrouwenrechten in Iran zijn welbekend, en Nederland deelt deze zorgen met regelmaat zowel publiekelijk als in bilaterale gesprekken met Iran.
Is het toelaten van Iran ook een «zakelijke afweging» zoals uw collega de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking eerder het dragen van een hoofddoek verdedigde?
Nee.
Bent u bereid formeel en publiekelijk fel protest aan te tekenen tegen de Iraanse deelname aan de VN-vrouwenrechtencommissie?
Zie antwoord op vraag 4. Protest aantekenen zal geen effect hebben omdat Iran werd gekozen via de daarvoor geldende procedure.
Bent u bereid de eventuele Nederlandse medewerking en financiering van deze zinloze en ongeloofwaardige VN-commissie per direct stop te zetten?
De Commission on the Status of Women (CSW) speelt een belangrijke rol bij het bevorderen van de rechten van vrouwen en meisjes, het documenteren van de realiteit van hun leven en het vormgeven van wereldwijde normen voor gendergelijkheid en de empowerment van vrouwen en meisjes. Naast lidstaten, dragen ook maatschappelijke organisaties en met name vrouwenrechtenorganisaties bij aan de kracht van deze commissie om vrouwenrechtenschendingen wereldwijd aan het licht te brengen. NL draagt via UN Women indirect financieel bij aan de CSW, maar ziet o.b.v. voornoemde verkiezing geen aanleiding om deze financiering aan te passen.
Het dragen van mondkapjes en de mondkapjesverplichting |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de negatieve gevolgen, zowel lichamelijk als psychisch, van het dragen van mondkapjes, zoals aangetoond in talloze onderzoeken1 en via een kritisch advies van het RIVM (over het gebruik van mondkapjes)? Bent u bekend met de grote financiële gevolgen van op straat rondslingerende en in het riool terechtgekomen mondkapjes?2 Bent u bekend met de enorme schade aan natuur en milieu die achteloos weggegooide mondkapjes opleveren?3 Bent u bekend met de studie4 die laat zien dat na het invoeren van een mondkapjesplicht het aantal doden lijkt toe in plaats van af te nemen? Vindt u het dragen van mondkapjes gezien al deze onderzoeksresultaten nog te verantwoorden, gezien ook het RIVM aangeeft dat niet-medische mondkapjes waarschijnlijk niet of beperkt werken bij het voorkomen van besmettingen? Zou, gezien deze onderzoeksresultaten, niet zo snel mogelijk een landelijk verbod (in plaats van gebod) op (niet-medische) mondkapjes moeten worden ingevoerd?
Het dragen van mondkapjes levert, in combinatie met andere (basis)maatregelen, een bijdrage aan het tegengaan van het verspreiden van het Coronavirus. De maatregel van de mondkapjesplicht is in lijn met algemeen aanvaarde standaarden van de WHO, het Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding (ECDC) en een groot aantal andere landen in de wereld. Daarbij is het van belang dat mensen hun mondkapje op de juiste wijze dragen. Het RIVM wijst erop dat het correct dragen van mondkapjes nog verbetering behoeft. Communicatie is erop gericht om mensen te informeren over hoe een mondkapje op de juiste wijze gedragen zou moeten worden en mensen bewust te maken van het belang van het goed dragen van mondkapjes.
Het achterlaten van mondkapjes in de natuur of openbare ruimte is onwenselijk. Net zoals dat is voor ander afval. Als mensen mondkapjes weggooien dan horen deze thuis bij het restafval en de gewone prullenbakken in de openbare ruimte. Gemeenten en rijksoverheid attenderen mensen hierop. Er zijn daarom campagnes op gericht, ook vanuit milieuorganisaties. We blijven hiervoor aandacht vragen.
Op vrijdag 18 juni 2021 heeft het kabinet versoepelingen aangekondigd. Een onderdeel van de versoepelingen is dat de mondkapjesplicht is aangepast. De mondkapjesplicht voor publieke binnenruimten vervalt. De mondkapjesplicht blijft op basis van de adviezen van het OMT wel gelden in het voortgezet onderwijs, het openbaar vervoer, ander bedrijfsmatig personenvervoer en de luchtvaart.
Kunt u uitleggen, gezien het feit dat mondkapjes vorig jaar rond deze tijd werden afgeraden, hoe de mondkapjesplicht uiteindelijk toch tot stand is gekomen?
Het kabinet en uw Kamer hebben over de inzet van mondkapjes in het najaar van 2020 verschillende debatten met elkaar gevoerd. De afweging is gemaakt de bijdrage van het dragen van mondkapjes niet onbenut te laten. In combinatie met een aantal andere maatregelen kunnen mondkapjes een functie hebben in het tegengaan van verspreiding van het virus. Het dragen van mondkapjes is, na het aanvankelijke dringende advies, per december verplicht geworden. Afweging hiervoor is de gewenste duidelijkheid in de samenleving en de handhaafbaarheid van de maatregel. Het draagvlak voor deze maatregel en de naleving ervan is hoog gebleken.
Is het mogelijk dat de verspreiding van het coronavirus op termijn door onbedoelde gedragseffecten, zoals het met de hand vaker aanraken van mond en neus om het mondkapje recht te zetten of te verplaatsen, juist wordt bevorderd door het gebruik van mondkapjes? Indien dit nog onbekend is, bent u bereid dit soort onbedoelde en schadelijke gedragseffecten door het dragen van mondkapjes te laten onderzoeken?
In een eerder stadium heeft het NSCR gekeken naar gedragseffecten van het dragen mondkapjes. Hieruit bleek dat het dragen van mondkapjes niet zorgt voor onvoorzichtiger gedrag. Ook bleek niet dat mensen vaker of minder vaak hun gezicht aanraken.
Vindt u het verstandig om een onderzoek in te stellen naar andere mogelijk nog onbekende (negatieve) neveneffecten van het dragen van mondkapjes, gezien de snelle adoptie en het wijdverspreid gebruik van mondkapjes in onze samenleving? Kunt u bijvoorbeeld onderzoek doen naar de gevaren van het loslaten van vezels van de mondkapjes die vervolgens ingeademd kunnen worden? Wat zijn de gevaren van de toenemende bacteriële groei op het mondkapje na langdurig gebruik?
Het is belangrijk dat mensen hun mondkapje goed dragen en de adviezen hierover goed opvolgen. Dat voorkomt eventuele hinder of overlast die met het gebruik gepaard kunnen gaan. Tegen deze achtergrond is ook een NEN-specificatie gepubliceerd. Langdurig gebruik van mondkapjes wordt ontraden. Ik zie geen aanleiding voor nader onderzoek naar neveneffecten en/of de gevaren van bacteriële groei op mondkapjes na langdurig gebruik.
Kunt u een onderzoek instellen naar de psychologische en sociale effecten van het dragen van mondkapjes?
Ik zie geen meerwaarde in een onderzoek naar psychologische en sociale effecten van het dragen van mondkapjes. De coronamaatregelen in algemene zin hebben een grote maatschappelijke en sociale impact. De mondkapjesplicht heeft ook impact op ons leven. Tegelijkertijd weten we dat het draagvlak voor de maatregel hoog is en dat vertaalt zich ook in een goede naleving. Dit blijkt uit het gedragsonderzoek van het RIVM (www.rivm.nl/gedragsonderzoek). Mensen die vanwege een beperking of aandoening geen mondkapje kunnen dragen, zijn uitgezonderd van de plicht. Zij worden hiermee ontzien van fysieke en psychische last.
Kunt u het RIVM om een (korte) inhoudelijke reactie vragen op het artikel genoemd in de eerste voetnoot?
Het genoemde artikel «Facemasks in the COVID-19 era: A health hypotheses» somt verschillende studies kort op, zonder deze te vergelijken en opnieuw te analyseren. Het RIVM kan niet al deze los genoemde en geciteerde studies nader beoordelen. Het huidige standpunt van het RIVM over de effectiviteit en het gebruik van mondneusmaskers kunt u vinden op Mondkapjes en handschoenen | RIVM.
Tot slot, kunt u wellicht een indicatie geven hoeveel procent van het zorgpersoneel dat uit voorzorg in quarantaine gaat naderhand ook daadwerkelijk besmet bleek te zijn met het coronavirus?
Er is geen landelijke registratie van alle zorgmedewerkers die in quarantaine zijn. Wel is bekend dat van de zorgmedewerkers die sinds 1 februari 2021 in de GGD-teststraten getest zijn in het kader van bron- en contactonderzoek (en waarvan een groot deel in quarantaine zal zijn) ongeveer 6,5% een positieve testuitslag had. Dit is 6,3% voor ziekenhuismedewerkers, 7,0% voor medewerkers van verpleeg- en verzorgingshuizen en 6,5% voor overige zorgmedewerkers, zie tabel 18 uit de wekelijkse COVID-19 update van het RIVM van 27 april.
Het onrechtmatig doden van konikpaarden en heckrunderen in de Oostvaardersplassen |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Grote grazers Oostvaardersplassen zonder vergunning doodgeschoten»?1
Ja, ik ken dit bericht.
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Flevoland in de afgelopen jaren herhaaldelijk in de fout ging waardoor honderden dieren onrechtmatig zijn gedood? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u een overzicht delen met de Kamer?
Er zijn in de afgelopen jaren meerdere procedures geweest inzake het beheer van de edelherten in de Oostvaardersplassen. In alle gevallen waar het ging om het doden van dieren, is het afschot gelijk stil gelegd als dit door het bevoegd gezag of de rechter is gevraagd. In september 2020 is door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State geoordeeld dat gedeputeerde staten van de Provincie Flevoland voldoende onderbouwd hebben dat het afschieten van edelherten noodzakelijk is voor de bescherming van de flora en fauna in het gebied en dat het afschot daarmee rechtmatig is2. Recent is deze uitspraak bevestigd door de rechtbank Midden-Nederland wat betreft de ontheffing en vergunning voor het afschot van edelherten in het kader van het Faunabeheerplan Flevoland 2019–20233. Tegen deze achtergrond zie ik geen aanwijzingen dat het beheer van edelherten in de Oostvaardersplassen onrechtmatig zou zijn.
In het bericht waar naar verwezen wordt gaat het om het afschot van konikpaarden en heckrunderen. De konikpaarden en de heckrunderen in de Oostvaardersplassen zijn juridisch gezien verwilderde dieren die niet vallen onder de beschermingsregimes voor soorten op grond van de Wet natuurbescherming. Het beheer van de grote grazers in de Oostvaardersplassen komt voort uit het beleidskader beheer Oostvaardersplassen van de provincie Flevoland en is tevens opgenomen in het Faunabeheerplan Flevoland 2019–2023. Het verminderen van het aantal heckrunderen en paarden past daarbinnen. Omdat heckrunderen en konikpaarden geen beschermde diersoorten zijn in de zin van de Wet natuurbescherming, is er op grond van de Wet natuurbescherming geen aparte toestemming (ontheffing of opdracht) nodig voor het doden van deze dieren.
De heckrunderen en konikpaarden zijn niet onrechtmatig gedood. Naar aanleiding van een handhavingsverzoek is wel gebleken dat er geen toestemming was verleend voor het gebruik van het geweer met (geluid)demper.
Bent u ervan op de hoogte dat er meerdere rechters in de afgelopen jaren ontheffingen/vergunningen voor het afschot of de verjaging van dieren in de provincie Flevoland hebben vernietigd?
Op grond van de Wet natuurbescherming zijn gedeputeerde staten van de provincies bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen voor het beheer van soorten. Ik vertrouw erop dat de provincies hierin zorgvuldig handelen. Het is niet mijn rol om alle procedures waarbij provincies betrokken zijn te volgen. Gedeputeerde staten leggen primair verantwoording af aan provinciale staten van de betrokken provincie.
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Flevoland meerdere keren de ontheffing/vergunning voor het doden dan wel verjagen van dieren heeft moeten intrekken na bezwaarprocedures bij de commissie bezwaar en beroep?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Bent u ervan op de hoogte dat de provincie Flevoland meermaals vergunningen/ontheffingen heeft verstrekt voor het doden en/of verjagen van dieren waarbij er direct is overgegaan op uitvoering, zonder te wachten op een bezwaarperiode, waardoor na een bezwaarperiode is gebleken dat er al dieren gedood zijn die nooit gedood hadden mogen worden? Zo ja, hoe beoordeelt u deze gang van zaken?
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 heb aangegeven is het niet mijn rol om alle procedures in de provincies te volgen. Ik ga er van uit dat de provincies zorgvuldig werken. Ik constateer dat in alle gevallen die de Oostvaardersplassen betreffen het populatiebeheer van de grote grazers stil is gelegd op het moment dat daarom werd verzocht door de Omgevingsdienst t.a.v. een handhavingsverzoek of de rechtbank t.a.v. een voorlopige voorziening.
Bent u van mening dat het doden van dieren een zeer zwaar middel is en dat van de overheid verwacht mag worden dat er uiterst zorgvuldig wordt omgesprongen met de verstrekking van de vergunningen of ontheffingen om dieren te doden dan wel te verjagen? Zo nee, waarom niet?
Bij het geven van een vrijstelling dan wel het verstrekken van een ontheffing of opdracht om dieren te doden door het bevoegd gezag dient altijd zorgvuldig te worden gehandeld.
Bent u van mening dat voorkomen moet worden dat dieren het slachtoffer worden van onzorgvuldig handelen door provinciale overheden? Zo ja, hoe beoordeelt u de situatie in de provincie Flevoland?
Ik ben me ervan bewust dat de meningen over het beheer van grote grazers in de Oostvaardersplassen sterk uiteenlopen. Ik ben van mening dat de provincie Flevoland hierin zorgvuldig handelt. Het terugbrengen van het aantal grote grazers in de Oostvaardersplassen komt voort uit het beleidskader beheer Oostvaardersplassen. Dit beleidskader is tot stand gekomen op basis van het advies van de externe adviescommissie Van Geel. De maatregelen zijn nodig om de natuurwaarden van het Natura 2000-gebied te herstellen en de biodiversiteit te vergroten.
Hoe, wanneer en hoe vaak controleert u provincies op de rechtmatigheid van opdrachten, ontheffingen en vergunningen die zijn afgegeven met betrekking tot natuur- en faunabeleid?
Op grond van de Wet natuurbescherming zijn gedeputeerde staten van de provincies over het algemeen bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen. Bij het beoordelen en verlenen van ontheffingen toetst gedeputeerde staten of voldaan is aan de eisen op grond van de Wet natuurbescherming. Het gaat hier om wettelijke taken voor de uitoefening waarvan gedeputeerde staten een eigen verantwoordelijkheid dragen en waarover zij primair verantwoording afleggen aan provinciale staten. Tegen de beslissingen van gedeputeerde staten staat beroep open bij de bestuursrechter. Het Rijk heeft niet de rol stelselmatig individuele provinciale besluiten te controleren.
Heeft u de provincie Flevoland gecontroleerd met betrekking tot deze specifieke casus? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat was uw conclusie?
Gedeputeerde staten van Flevoland zijn al vele jaren het bevoegd gezag voor het verlenen van ontheffingen en opdrachten tot populatiebeheer in de Oostvaardersplassen. Bij het beoordelen en verlenen van ontheffingen en opdrachten toetst gedeputeerde staten of voldaan is aan de eisen op grond van de Wet natuurbescherming. Er is geen aanleiding ook hier anders mee om te gaan dan bij andere provincies. Ik heb er vertrouwen in dat de provincie Flevoland zorgvuldig te werk gaat en dat de basis voor het afschot op een goede manier geregeld wordt.
Op welke juridische basis was besloten dat het rechtmatig was om gezonde konikpaarden en heckrunderen in de Oostvaardersplassen te doden? Op welke juridische basis was dit niet correct?
Het verminderen van het aantal heckrunderen en konikpaarden komt voort uit het beleidskader beheer Oostvaardersplassen. Omdat heckrunderen en konikpaarden geen beschermde diersoorten zijn in de zin van de Wet natuurbescherming, is er op grond van de Wet natuurbescherming geen toestemming (ontheffing of opdracht) nodig voor het doden van deze dieren. De dieren zijn dus niet onrechtmatig gedood.
Een handhavingsverzoek bracht aan het licht dat er geen toestemming was verleend voor het gebruik van het geweer met (geluid)demper. Omdat toestemming voor het gebruik van het geweer met (geluid)demper alleen gekoppeld kan worden aan een ontheffing of een opdracht en de Wet natuurbescherming geen mogelijkheden biedt voor het verstrekken van een ontheffing voor een niet-beschermde diersoort, kan toestemming voor het gebruik van het geweer met (geluid)demper alleen in combinatie met een opdracht van gedeputeerde staten (GS) aan Staatsbosbeheer voor het beheer van de populaties van de konikpaarden en heckrunderen.
Voor de edelherten is een ontheffing van kracht die nodig is omdat het edelhert een beschermde diersoort is die niet zonder ontheffing of opdracht mag worden gedood. In deze ontheffing is ook toestemming gegeven voor het gebruik van het geweer met demper.
Om heckrunderen en/of konikpaarden te mogen afschieten met een geweer met (geluid)demper in het geval van een kreupel of ziek dier en om heckrunderen te mogen afschieten in het kader van het beheer van de populatie in het gebied, moet Staatsbosbeheer toestemming hebben voor het gebruik van deze middelen op grond van de Wet natuurbescherming op basis van een opdracht van gedeputeerde staten aan Staatsbosbeheer voor het beheer van de populaties van deze dieren. Deze opdracht is inmiddels verstrekt.
Wat zijn de juridische gevolgen voor de provincie Flevoland en voor Staatsbosbeheer?
Een bij de Omgevingsdienst Flevoland, Gooi en Vechtstreek (OFGV) ingediend handhavingsverzoek is door de OFGV afgewezen omdat Staatsbosbeheer heeft toegezegd geen gezonde heckrunderen te zullen afschieten totdat daarvoor een opdracht is verleend door de provincie en omdat er een concreet zicht op legalisatie was. De Provincie heeft inmiddels een opdracht op grond van de Wet natuurbescherming aan Staatsbosbeheer gegeven, waarmee toestemming wordt gegeven om de heckrunderen en konikpaarden te doden met gebruikmaking van het geweer met geluiddemper. De situatie is daarmee gelegaliseerd.
Welke consequenties verbindt u aan het stelselmatig onrechtmatig doden van dieren in de provincie Flevoland?
Zoals toegelicht in mijn antwoord op vragen 2 en 10 is er geen sprake van het onrechtmatig doden van dieren.
Welke gevolgen heeft dit voor de overeenkomst tussen het rijk en het college van gedeputeerde staten van Flevoland?
De overeenkomst tussen het Rijk en het college van gedeputeerde staten heeft geen betrekking op de bevoegdheden tot het verlenen van ontheffingen, opdrachten of toestemmingen om van het geweer gebruik te maken.
Wilt u deze vragen één voor één en binnen de gestelde termijn beantwoorden?
Dat heb ik hierbij gedaan.
Hebt u de Turkse autoriteiten om opheldering gevraagd over het feit dat de monnik Sefer Aho Biliçen veroordeeld is tot 25 maanden gevangenisstraf omdat hij vanuit zijn christelijke plicht twee Koerdische bezoekers eten en drinken heeft gegeven, zonder geweten te hebben dat hier om leden van de PKK ging? Zo nee, waarom niet? Veroordeelt u de vervolging van Sefer Aho Biliçen vanwege dit feit? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse ambassade volgt net als enkele andere gelijkgestemde landen de ontwikkelingen in deze kwestie op de voet. In algemene zin dringt Nederland zowel bilateraal als in multilateraal verband er bij Turkije op aan om de rechtsstaat en de mensenrechten te respecteren, waaronder een eerlijke rechtsgang. Er loopt momenteel een hoger beroep procedure bij de Turkse rechter.
Bent u overigens van mening dat de rechtspraak in Turkije onafhankelijk is? Zo ja, waar baseert u dat op?
Nederland heeft grote zorgen over de mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije en stelt deze zorgen consequent aan de orde. De Europese Commissie constateerde in het laatste voortgangsrapport opnieuw dat Turkije zich verder is blijven verwijderen van de Europese Unie, met serieuze achteruitgang op het gebied van democratie, rechtsstaat, fundamentele rechten en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Ook in EU-verband worden deze zorgen consistent aangekaart.
Bent u ook op de hoogte van het feit dat de laatste christelijke bewoners van een dorp in Zuid-Oost Turkije op 11 januari 2020 verdwenen zijn, van wie één later dood is teruggevonden?1
Ja. Het onderzoek van de Turkse autoriteiten naar de toedracht hiervan duurt nog voort.
Hoe verhouden deze incidenten zich volgens u tot de algemene houding en optreden van de Turkse autoriteiten ten opzichte van de laatste restanten van de christelijke bevolking in het gebied?
De Europese Commissie constateert in haar laatste landenrapport over Turkije (2020) dat vrijheid van religie en levensovertuiging in het algemeen wordt gerespecteerd in Turkije, maar wijst op specifieke problemen en incidenten. Als voorbeelden noemt de Commissie de moord op een buitenlandse protestantse pastor in november 2019, de uitzetting van enkele tientallen buitenlandse protestanten uit Turkije, langlopende claims rondom de teruggave van land aan de Syrisch-Orthodoxe gemeenschap en het ontbreken van een rechtspersoonlijke titel voor bepaalde religieuze gemeenschappen. Het kabinet onderschrijft deze constatering van de Commissie en de suggestie om de aanbevelingen van de Venetië-Commissie aan Turkije uit 2010 ten aanzien van religieuze minderheden uit te voeren.
Bovendien heeft Nederland ook in Turkije aandacht voor religieuze minderheden, waaronder christenen, onder andere in de vorm van mensenrechtenprojecten met religieuze gemeenschappen. Ook hebben de Nederlandse ambassade in Ankara en het Nederlandse Consulaat-Generaal in Istanbul met regelmaat contact met de vertegenwoordigers van de diverse religieuze gemeenschappen, inclusief vertegenwoordigers van christelijke gemeenschappen in Zuidoost-Turkije.
Kunt u deze incidenten ook duiden in het licht van de stijging van Turkije op de ranglijst christenvervolging naar de 25e plaats, de hoogste notering in de afgelopen vijf jaar?2 Welke gevolgtrekkingen voor uw beleid ten aanzien van Turkije maakt u hieruit?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u van mening dat religieuze minderheden in Turkije dezelfde rechten hebben als andere Turken, of dat hun rechten voldoende beschermd worden? Zo nee, spreekt u de Turkse overheid hierop aan?
Zie antwoord vraag 4.
Heeft u resultaten gezien van alle keren dat u, uw EU-collega’s of de EU zelf Turkije op deze situatie en dergelijke schendingen hebben aangesproken? Zo ja, heeft u aanwijzingen dat de situatie voor religieuze minderheden zoals de Aramese christenen structureel verbeterd is? Zo ja, welke aanwijzingen heeft u daarvoor?
Enkele concrete resultaten zijn gedeeltelijke teruggave van landerijen van het Mor Gabrielklooster in Tur Abdin in juni 2018 en de bouw van een nieuwe Syrisch-Orthodoxe kerk in Istanbul, waarvan de eerste steen in augustus 2019 door president Erdogan is gelegd.
Dat neemt niet weg dat er nog veel ruimte is voor verbetering, zoals door de Europese Commissie wordt geconstateerd en door het kabinet wordt onderschreven (zie antwoord op vraag 5 en 6).
Indien u geen of onvoldoende resultaat heeft gezien, overweegt u een andere omgang of verhouding met Turkije? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe?
Nederland zal het belang van voortgang op het terrein van mensenrechten en de rechtsstaat in Turkije, waaronder de vrijheid van religie en levensovertuiging, blijven benadrukken.
Wat betekent de vervolging van de monnik voor de kennelijke toenaderingspogingen van de Turkse regering tot de Europese Unie?
Er is sinds kort inderdaad sprake van enige toenadering tussen de Europese Unie en Turkije. De leden van de Europese Raad (ER) concludeerden in maart jl. dat, mits de huidige de-escalatie in de Oostelijke Middellandse Zee wordt voortgezet en Turkije zich constructief opstelt, de Europese Unie bereid is om de samenwerking met Turkije op een aantal gebieden van gemeenschappelijk belang op een gefaseerde, proportionele en omkeerbare wijze te intensiveren en verdere besluiten te nemen tijdens de bijeenkomst van de ER in juni. Mede op aandringen van Nederland stelden de leden van de ER dat de rechtsstaat en de grondrechten in Turkije een grote bron van zorg zijn. De leden van de ER concludeerden dat een dialoog over deze kwesties een integraal onderdeel van de betrekkingen tussen de EU en Turkije blijft.
In algemene zin geldt dat Nederland verbeteringen op het terrein van de rechtsstaat en de mensenrechten, inclusief de vrijheid van religie en levensovertuiging, als integraal onderdeel van EU-Turkijerelatie beschouwt.
Op grond waarvan zou toenadering volgens u plaats kunnen vinden? Is daar nu volgens u grond voor? Kunt u uw antwoord toelichten? Acht u toenadering in het licht van deze ontwikkelingen wenselijk? Zo ja, waarom?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u het ermee eens dat voor een werkelijke normalisering van de betrekkingen met Turkije een van de voorwaarden is dat het beleid om christenen te marginaliseren en onderdrukken tot een einde zal moeten zijn gekomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid bij uw Europese collega’s aan te dringen op het beëindigen van de uitbetaling van de toetredingssteun aan Turkije? Zo nee, waarom niet? Welke redenen geven andere EU-lidstaten om dit niet te doen?
Nederland pleit conform de motie van de leden Roemer en Segers (Kamerstuk 32 824 en 29 279, nr. 158) in Europees kader reeds geruime tijd voor de opschorting van pretoetredingssteun aan Turkije en zal dit blijven doen. Hiervoor is echter geen steun binnen de Raad. Een groot aantal lidstaten vreest dat het opschorten van deze steun de gematigde krachten in Turkije verder onder druk zal zetten.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Deze vragen zijn zoveel mogelijk afzonderlijk beantwoord.
Het bericht ‘Nieuwe deurwaarderswet brengt schuldenaars in problemen’ |
|
Bart van Kent , Don Ceder (CU) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Nieuwe deurwaarderswet brengt schuldenaars in problemen»?1
De Wet vereenvoudiging beslagvrije voet heeft als doel om het bestaansminimum van mensen die met beslaglegging op het inkomen worden geconfronteerd, beter te waarborgen. Iemand moet genoeg financiële middelen overhouden voor het betalen van de noodzakelijke kosten van levensonderhoud, zoals de vaste lasten.
In het bericht worden twee verschillende methodieken aangehaald. Het gaat om het toepassen van de beslagvrije voet en het toepassen van het zogenoemde vrij te laten bedrag bij mensen die zijn toegelaten tot de Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) of een minnelijk schuldhulpverleningstraject doorlopen. Bij de beantwoording van vraag 4 wordt het onderscheid tussen deze methodieken toegelicht en beschreven wat er ten aanzien van beide methodieken is gewijzigd per 1 januari 2021.
Hoe kan het dat mensen met schulden te weinig geld overhouden om van te leven door de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet, die als doelstelling had om schuldenaars te beschermen?
Onder het oude systeem was de berekening van de beslagvrije voet grotendeels afhankelijk van gegevens die mensen op wiens inkomen beslag werd gelegd, zelf moesten aanleveren. Omdat veel mensen dit niet, niet volledig of niet juist deden, werd in ongeveer 75% van de gevallen de beslagvrije voet te laag vastgesteld.2 Met factoren die de beslagvrije voet konden verhogen, zoals woonkosten, werd geen rekening gehouden. Simpelweg omdat deze informatie in de meeste gevallen ontbrak bij de berekening van de beslagvrije voet.
Teneinde een gedegen beslagvrije voet te kunnen berekenen, is een nieuwe berekeningswijze opgezet. De berekeningswijze geldt sinds de inwerkingtreding van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet op 1 januari 2021. De beslagvrije voet wordt nu berekend op basis van de inkomensgegevens en de leefsituatie van de betrokkene. Deze gegevens worden uit reeds bestaande registraties gehaald: de polisadministratie van UWV en Basisregistratie Personen (BRP). De betrokkene hoeft in beginsel de beslagvrije voet uitsluitend nog te controleren. Dankzij deze nieuwe berekeningswijze wordt een beslagvrije voet berekend die ervoor zorgt dat mensen minder snel dieper in financiële problemen terechtkomen. Op deze manier kunnen mensen hun schulden afbetalen en houden zij genoeg over voor de noodzakelijke kosten van hun levensonderhoud.
Binnen het oude systeem had het ontbreken van informatie over de woonkosten als gevolg dat hier in het geheel geen rekening mee kon worden gehouden. Met de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet wordt dit wel gedaan. Juist omdat mensen deze gegevens in het merendeel van de gevallen niet aanleverden en deze niet centraal worden geregistreerd. Hierom is gekozen voor een systeem met fictieve woonkosten in plaats van daadwerkelijke woonkosten. Er is aangesloten bij de systematiek uit de huurtoeslag: woonkosten die passend zijn bij de reële inkomenssituatie. Hiervoor is uitgegaan van de netto huurquote3 passend bij de leefsituatie en inkomensgroep. De cijfers hiertoe zijn afkomstig uit het gegevensbestand van het Woononderzoek wat destijds is uitgevoerd door het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het CBS. Bij de totstandkoming van de wet is rekening gehouden met de destijds zichtbare ontwikkelingen op de woningmarkt.
In de wet is een uitzondering opgenomen voor diegenen aan wie op basis van het inkomen reeds de maximaal geldende beslagvrije voet is toegekend. Dit zijn veelal mensen met een hoger inkomen. Voor hen kan de beslagvrije voet voor de duur van zes maanden worden verhoogd. Dit kan als de huur minimaal 10% meer bedraagt dan de zogeheten rekenhuur voor de huurtoeslag (in 2021: 752,33 euro). De eerste 10% boven de rekenhuur komen voor eigen rekening van de mensen. Voor het meerdere, dus meer dan 827,56 euro, kan de beslagvrije voet worden verhoogd. De termijn van zes maanden kan met zes maanden worden verlengd, als binnen die termijn de vordering waarvoor het beslag is gelegd volledig kan worden voldaan. Het onderzoek «Profielschets beslagenen»4 liet zien dat in 37% van alle beslagen de looptijd van het beslag korter is dan een half jaar en in meer dat 50% van alle gevallen het beslag korter duurt dan één jaar. De zes maanden termijn, alsmede de mogelijkheid om deze termijn met zes maanden te verlengen, zal voor kortdurende beslagen veelal voldoende zijn om de beslagperiode zonder aanpassingen van de woonsituatie te doorstaan.
De wet bevat een hardheidsclausule. De hardheidsclausule ziet op situaties waarbij onverkorte toepassing van de regelgeving tot een kennelijk onevenredige hardheid leidt als gevolg van een omstandigheid waarmee geen rekening is gehouden bij de vaststelling van de beslagvrije voet. Op grond hiervan kan de kantonrechter op verzoek van de burger de beslagvrije voet in uitzonderlijke, individuele situaties verhogen voor een door hem te bepalen periode.
Bij de totstandkoming van de wet is met uw Kamer gewisseld dat een beslag niet een maatregel is die direct na het uitblijven van betaling binnen de gestelde betalingstermijn volgt. Tussen het verzoek tot betaling en de uiteindelijke inning via een loonbeslag liggen in bijna alle gevallen zeker twee maanden zo niet beduidend meer. Dit is een periode waarbinnen ook verschillende momenten zijn ingebouwd om met de schuldeiser in contact te treden om tot een reëele betalingsregeling te komen.
Zoals omschreven in de memorie van toelichting bij de wet, wordt hiermee ook gestimuleerd dat mensen die in verhouding tot het inkomen te hoge woonkosten hebben, op zoek gaan naar goedkopere woonruimte. Te hoge uitgaven aan levensonderhoud, waarvan de woonkosten een groot deel beslaan, kunnen in veel gevallen oorzaak zijn van financiële problemen. De wet heeft mede tot doel te voorkomen dat mensen, na een moeilijke periode waarin beslag op het inkomen is gelegd, terugvallen in de oude situatie met vaste lasten die te hoog zijn voor hun inkomen.
Hoe verklaart u dat er zoveel mis gaat bij de invoering van deze wet?
De invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet is een
implementatietraject van grote omvang. Het gaat hier om een samenwerking tussen UWV, de SVB, het CJIB, de Belastingdienst, het LBIO, alle gemeenten, waterschappen en lokale belastingsamenwerkingen en meer dan 700 gerechtsdeurwaarders. Wat bijdraagt aan de complexiteit is dat de wet van toepassing is op honderdduizenden derdenbeslagen die elk jaar worden gelegd en honderdduizenden verrekeningen die jaarlijks plaatsvinden, het traject een grote IT-component heeft en de nieuw ontstane keten voor derdenbeslag nauw verweven is met de loonaangifteketen.
Een dergelijk implementatietraject kan helaas niet zonder opstartproblemen worden doorlopen. Ik hecht eraan te benadrukken dat het artikel waarop onderhavige vragen zien, niet gaat over iets wat «mis» is gegaan rond de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet. De methodiek van het meerekenen van de woonkosten bij de beslagvrije voet is een weloverwogen keuze geweest bij de totstandkoming van deze wet (zie hierover het antwoord op vraag 2).
Onderschrijft u de uitspraak van Bureau Wet schuldsanering natuurlijke personen (Wsnp) en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet (NVVK) dat het rekenen met fictieve woonlasten in 25 tot 40 procent van de dossiers leidt tot een vaak forse afname van het vrij te laten bedrag, waardoor een schuldenaar regelmatig niet rond kan komen?
Wanneer sprake is van beslag op periodieke inkomsten geldt de beslagvrije voet.5 Als iemand is toegelaten tot de Wsnp of een minnelijk schuldhulpverleningstraject doorloopt, is het vrij te laten bedrag van toepassing. Om tot het vrij te laten bedrag te komen wordt de beslagvrije voet verhoogd met een zogeheten nominaal bedrag.6 Dit nominale bedrag wordt berekend aan de hand van de rekenmethode die door Recofa7 is ontwikkeld.
Onder de oude wetgeving kon de beslagvrije voet worden verhoogd op basis van daadwerkelijke woonkosten. Hierbij was een veel voorkomend probleem dat de schuldenaar de daadwerkelijke kosten niet aanleverde. Hierdoor kon met deze kosten geen rekening worden gehouden bij de berekening van de beslagvrije voet. Onder de nieuwe wetgeving worden fictieve woonkosten meegerekend in de berekening van de beslagvrije voet. Er wordt niet alleen gerekend met «fictieve» woonkosten omdat mensen woonkosten onder de oude wetgeving in het merendeel van de gevallen niet aanleverden, maar ook omdat deze kosten niet centraal worden geregistreerd.
In een Wsnp- of schuldhulpverleningstraject is de schuldenaar gehouden om medewerking te verlenen. Dat is een voorwaarde om het traject te starten en (succesvol) af te ronden. De medewerking bestaat onder meer uit het verstrekken van alle relevante gegevens, waaronder de woonkosten.
De nieuwe systematiek waarbij wordt uitgegaan van fictieve woonkosten bij de vaststelling van de beslagvrije voet zorgt ervoor dat een aanzienlijk deel van de woonkosten wordt meegenomen in de berekening. In sommige gevallen wordt hierdoor zelfs meer gecompenseerd dan de daadwerkelijke woonkosten.
De aanpassing van de berekeningswijze van de beslagvrije voet heeft gevolgen voor de hoogte van het vrij te laten bedrag. Echter, het vrij te laten bedrag wordt voor een belangrijk deel gevormd door het nominale bedrag waarvan de vaststelling verloopt via de rekenmethode van Recofa. Over de juistheid van de schatting die Bureau Wsnp heeft gemaakt, kan ik geen uitspraak doen. De schatting gaat over de mensen voor wie het vrij te laten bedrag van toepassing is.
Bent u bereid met onmiddellijke ingang ervoor te zorgen dat er niet meer met fictieve woonlasten wordt gerekend maar met de reële woonlasten? Zo ja, hoe en wanneer kan dit geregeld worden? Zo nee, hoe gaat u dan garanderen dat mensen met schulden genoeg geld overhouden om van te leven?
De keuze om bij de totstandkoming van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet uit te gaan van fictieve woonkosten is gestoeld op twee gedachten. Directe aanleiding van de invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrije voet was de wetenschap dat het overgrote deel van mensen die kampen met beslaglegging op het inkomen niet, niet tijdig, of geen juiste gegevens verstrekten. In stressvolle schuldensituaties komt het begrijpelijkerwijs echter regelmatig voor dat mensen informatie niet, te laat of onvolledig geven. Voor de berekening van de beslagvrije voet zijn beslagleggers onder de nieuwe wet niet langer vooral afhankelijk van informatie van de burger. Het nieuwe systeem is weliswaar grofmaziger, maar biedt tegelijkertijd een robuustere beslagvrije voet dan voorheen. Waar in het oude systeem veelal helemaal geen rekening kon worden gehouden met de woonkosten, is de beslagvrije voet onder de nieuwe wetgeving verzekerd van een woonkostencomponent op basis van fictieve woonkosten die passen bij het daadwerkelijke inkomen.
Daarnaast was de gedachte om mensen met te hoge lasten in verhouding tot het inkomen te stimuleren werk te maken van het omlaag brengen van deze lasten. Indachtig de huidige woningmarkt besef ik mij daarbij terdege dat dit niet eenvoudig is.
De huidige wet is sinds 1 januari jl. in werking getreden. De wet voorziet in een evaluatie – binnen vijf jaar na inwerkingtreding – van de doeltreffendheid en de effecten van de wet in de praktijk. Daarnaast zal de werking van de wet in 2022/2023 worden onderzocht door een externe partij. Ik zal de effecten rond de woonkosten meenemen in het externe onderzoek en de wetsevaluatie.
Welke aanpassingen aan het rekenmodel hebt u in voorbereiding voor mei? In hoeverre gaat dit voor een oplossing zorgen voor de gesignaleerde problemen?
Ik heb geen aanpassing aan het rekenmodel in voorbereiding daar waar het gaat om de woonkosten. De in het NOS-artikel aangehaalde aanpassing ziet op het vrij te laten bedrag. Weliswaar vormt de beslagvrije voet de basis van dit vrij te laten bedrag, maar de berekeningswijze van het vrij te laten bedrag wordt vastgesteld door Recofa. Recofa beslist over aanpassing van het rekenmodel. Mijn ministerie heeft overleg met Recofa over de berekeningswijze van de beslagvrij voet. Recofa heeft bij mij aangegeven de berekening van het vrij te laten bedrag aan te passen. De uitkomst van de berekening zal naar boven – of eventueel naar beneden – worden bijgesteld op basis van onder andere individuele woonlasten.
Wat is uw reactie op de uitspraak van jurist André Moerman van Schuldinfo.nl die zegt dat het probleem van een te lage beslagvrije voet door hoge woonlasten ook na mei blijft bestaan bij mensen die niet in een schuldtraject zitten, maar bij wie wel beslag is gelegd op het inkomen? Bent u bereid om ook voor deze groep mensen een oplossing te zoeken?
De invoering van de Wet vereenvoudiging beslagvrij voet is een grote vooruitgang voor diegenen in een financieel kwetsbare positie die met beslag op hun inkomen worden geconfronteerd. Zoals ik hiervoor uiteen heb gezet is de berekeningswijze van de beslagvrije voet aan de hand van fictieve woonkosten voor veel mensen met schulden een verbetering ten opzichte van het oude systeem waarbij moest worden gerekend met de daadwerkelijke woonkosten, maar waarin die kosten veelal onbekend bleven en dus niet konden worden meegerekend.
Bij de totstandkoming van de wet zijn daarnaast ook keuzes gemaakt zodat mensen bij wie voorheen werd gesteld dat zij geen afloscapaciteit bezaten alsnog een prikkel krijgen om aan de financiële verplichtingen te voldoen. Daarom is in de wet opgenomen dat de beslagvrije voet voor inkomens lager dan en gelijk aan de bijstandsnorm altijd op 95% van het netto-inkomen inclusief vakantiebijslag wordt vastgesteld. Dit kan betekenen dat sommige mensen een lagere beslagvrije voet krijgen dan zij hadden voor 1 januari 2021.
Bent u bereid om met onmiddellijke ingang te garanderen dat mensen met schulden niet een lagere beslagvrije voet krijgen dan dat zij hadden voor 1 januari 2021?
Zie antwoord vraag 7.
Het vaccinatiebeleid |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met dit interview met twee artsen: «Pleidooi: beter niet iedereen vaccineren, het coronavirus verdwijnt namelijk toch niet» in het Brabants Dagblad van 26 maart jl.?1
Ja
Bent u het eens met de bewering dat het virus misschien ook nog overgedragen kan worden na vaccinatie? Zo nee, waarom niet?
De resultaten van onderzoeken naar virustransmissie na vaccinatie zijn nog beperkt beschikbaar, de reeds beschikbare studies laten zien dat vaccinatie de transmissie verminderd. Op 21 april jl. heeft het Europees Centrum voor ziektepreventie en bestrijding (ECDC) een tussentijds richtsnoer gepubliceerd met betrekking tot de effecten van volledige vaccinatie op de overdracht van het virus. Hierin geeft het ECDC aan dat het restrisico voor transmissie dat een volledig gevaccineerd persoon vormt, als zeer laag kan worden beoordeeld. Gebaseerd op de voorlopige resultaten van beschikbare studies is de verwachting dat vaccinatie het aantal dagen dat iemand besmettelijk is sterk zal inkorten. Bovendien wordt verwacht dat vooral ook door de vermindering van klachten bij mensen, zoals hoesten en niezen, de transmissie wordt beperkt. Aannemelijk is dat vaccinatie leidt tot een reductie van transmissie, maar niet tot steriele immuniteit. Dus het risico wordt niet nul. Ook asymptomatische patiënten, ook indien gevaccineerd, kunnen een mogelijke bron van overdracht van SARS-CoV-2 zijn. Voorkomen van transmissie hangt ook samen met het type vaccin, leeftijd, de virusvariant, lokale omstandigheden, vaccinatiegraad en bijvoorbeeld het seizoen af. Op 2 maart is de Gezondheidsraad om advies gevraagd met betrekking tot transmissie na vaccinatie. De Gezondheidsraad is gevraagd te adviseren over wat de verwachting is over het effect van vaccinatie op de transmissie van SARS-CoV-2 in Nederland en hoe dit beoordeeld moet worden in de internationale context waarin verspreiding kan blijven plaatsvinden. Ik verwacht dat de GR mij hier in de tweede helft van mei over adviseert.
Bent u het eens met de bewering dat vaccins niet tegen alle varianten werkzaam zullen zijn? Zo nee, waarom niet?
De resultaten van lopende studies wijzen erop dat de in Nederland beschikbare vaccins werkzaam zijn tegen de meest voorkomende nu circulerende varianten van het SARS-CoV-2 virus in Nederland. Het is de verwachting dat de vaccins ook in de nabije toekomst bescherming bieden tegen ernstige ziekte en sterfte door COVID-19. Het is echter van belang om de evolutie van het virus in de gaten te houden, zodat tijdig kan worden ingespeeld op toekomstige virusvarianten die mogelijk (gedeeltelijk) in slagen de huidige vaccins te omzeilen. Indien in de toekomst virusvarianten ontstaan die resistent zijn tegen de huidige vaccins, dan zouden de vaccins aangepast moeten worden. Farmaceuten leggen momenteel de basis voor een snelle respons in dit kader.
Is Zuid-Afrika gestopt met het toedienen van AstraZeneca-vaccins omdat dit vaccin niet werkzaam bleek te zijn tegen de Zuid-Afrikaanse variant? Wat betekent dit voor het gebruik van AstraZeneca in Nederland nu de Zuid-Afrikaanse variant ook hier aanwezig is? Zijn Nederlanders die zijn geïnjecteerd met AstraZeneca wel of niet tegen deze variant beschermd?
Hoe de Zuid-Afrikaanse variant van het virus reageert op de huidige vaccins, wordt momenteel wereldwijd onderzocht. Uit een kleine studie bij 2000 mensen in Zuid-Afrika kwam naar voren dat het AstraZeneca-vaccin mogelijk minder effectief is tegen milde en matige ziekte door de Zuid-Afrikaanse variant. Het is mogelijk dat het vaccin wel goede bescherming biedt tegen ernstige ziekte en sterfte veroorzaakt door de Zuid-Afrikaanse variant van het virus. Dit moet echter nog blijken uit grootschalige studies die lopen. Naar aanleiding van berichten over verminderde werkzaamheid van het vaccin in Zuid-Afrika, werd het OMT in februari om advies gevraagd over de inzet van het vaccin in Nederland. Het vaccin werkt wel tegen de nu meest voorkomende varianten in Nederland. Het OMT adviseerde daarom om het vaccin in te zetten, omdat de winst die behaald kan worden door het vaccin in deze fase van de pandemie opweegt tegen de onzekere werkzaamheid van het vaccin tegen ernstige COVID-19 veroorzaakt door de Zuid-Afrika variant. De situatie wordt uiteraard verder opgevolgd en de resultaten van lopend onderzoek zullen worden meegenomen wanneer deze beschikbaar zijn. Door laboratoriumonderzoek houdt het RIVM ook in de gaten hoe de Zuid-Afrika variant zich in Nederland verspreidt.
Bent u het eens met de bewering dat zodra de hele bevolking wordt gevaccineerd, varianten die ongevoelig voor dit vaccin zijn dominant (en dus in feite uitgeselecteerd) zullen worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, betekent dit dan niet automatisch dat de huidige vaccins geen bescherming zullen bieden tegen varianten van het virus die in de toekomst dominant zullen worden? Zullen voor deze nieuwe varianten weer nieuwe vaccins moeten worden ontwikkeld?
Als een virus zich vermenigvuldigt, zal het steeds een heel klein beetje veranderen. Meestal is die verandering (of mutatie) zo klein dat het bijna geen invloed heeft op hoe ziek je wordt en hoe het virus zich verspreidt. Soms zorgt een verandering er wel voor dat een virus zich anders gedraagt en bijvoorbeeld makkelijker verspreidt. Het RIVM houdt veranderingen in het coronavirus en de gevolgen ervan goed in de gaten.
Van veel virussen is bekend dat ze vaak veranderen. Van het coronavirus zijn al duizenden varianten. In het laboratorium onderzoekt het RIVM welke varianten er in Nederland zijn en wat dat betekent voor de verspreiding in Nederland. Het is vooral belangrijk om te weten of de varianten die rondgaan ook nieuwe eigenschappen hebben die extra risico’s met zich meebrengen. Bijvoorbeeld omdat ze makkelijker overgedragen worden, omdat mensen er zieker van worden, of omdat de virusvarianten minder goed op vaccinatie reageren.
Het RIVM houdt alle varianten nauwlettend in de gaten en zal hierop acteren als dit nodig is.
Bent u het eens met de bewering dat de lange termijn bijwerkingen van de vaccins nu nog onbekend zijn? Zo nee, wat zijn dan die bijwerkingen en hoe weet u dit?
Allereerst is het belangrijk om te weten dat het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen een vaccin alleen goedkeurt als de werkzaamheid, kwaliteit én veiligheid voldoende is aangetoond. Daarom is fase 3 van de klinische studies zo belangrijk.
Tijdens de klinische studies wordt het vaccin in meerdere fases op grote groepen mensen getest, in de laatste fase (fase 3) vaak op tienduizenden mensen. Bij een coronavaccin zijn dit er nu zelfs veel meer dan bij andere vaccins, zo tussen de 30.000 en 60.000 mensen. Dankzij deze studies kunnen we zien of én welke mogelijke bijwerkingen kunnen optreden. De meeste bijwerkingen worden binnen zes weken na vaccinatie zichtbaar. Deze worden dan tijdens de klinische studies opgepikt, als ze niet zeer zeldzaam zijn.
De kans op ernstige bijwerkingen nadat het vaccin is goedgekeurd, is dus klein. Deze vaccins hebben we nog niet heel lang kunnen volgen, waardoor het nooit helemaal uit te sluiten valt. Dit geldt trouwens niet alleen voor het coronavaccin. Daarom worden vaccins, ook na goedkeuring, op de langere termijn heel goed in de gaten gehouden. Voor het coronavaccin is daarom een speciaal Europees bewakingssysteem opgezet. Zo kan snel ingegrepen worden indien dat nodig is.
Bent u het eens met de bewering dat vaccins mogelijk het aanmaken van antistoffen door het lichaam voor toekomstige mutaties zou kunnen gaan bemoeilijken? Zo nee, waarom niet? Zo ja, neemt u dan geen groot risico voor de volksgezondheid door de hele bevolking te laten vaccineren?
Wanneer iemand ziek wordt van een nieuw of gemuteerd virus, kan het lichaam altijd reageren door nieuwe afweer aan te maken. De kans bestaat echter wel dat je eerst ziek wordt.
Het is daarom van groot belang om een zo groot mogelijk deel van de bevolking te vaccineren tegen COVID-19. COVID-19 richt niet alleen grote schade aan bij de kwetsbaren binnen onze bevolking, maar ook bij gezonde mensen. Het is gebleken dat een deel van de samenleving (jong en oud) ernstig ziek kan worden en sommigen ook langdurig klachten kunnen houden na een doorgemaakte infectie.
Bent u het eens met de bewering van beide artsen dat het onverstandig is de gehele bevolking te vaccineren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.