De mogelijke herindeling van de gemeente Scherpenzeel |
|
Pepijn van Houwelingen (FVD) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van het artikel «PS weten van niets: GS voeren Haagse lobby voor fusie»?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het betreffende bericht.
Is dit lobbywerk van de gedeputeerde staten van Gelderland ook gestuurd naar en/of besproken met het Ministerie van BZK?
Nee. Het document waar in het artikel aan wordt gerefereerd – position paper herindelingstraject Scherpenzeel/Barneveld – is niet naar mij gestuurd of met mij besproken. Ik volg evenwel de ontwikkelingen in de gemeente Scherpenzeel. Ook ambtelijk is er contact met de betrokken gemeenten en provincie. Het genoemde document is in die contacten niet aan de orde geweest. De activiteiten van GS waren blijkens het artikel gericht op de leden van uw Kamer.
Materiële waardering voor veteranen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA) |
|
![]() |
In hoeverre bent u bereid om te onderzoeken hoe veteranen materiële waardering kunnen krijgen, bijvoorbeeld via een Veteranenkortingspas, voor entree op onder andere gemeentelijke voorzieningen, zoals zwembaden en bibliotheken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkenning en waardering voor onze veteranen is belangrijk en wordt op verschillende manieren vormgegeven. Enerzijds door de naleving en uitvoering van de Veteranenwet door het Ministerie van Defensie en het Nederlands Veteraneninstituut (NLVi), anderzijds door initiatieven vanuit lagere overheden en vanuit de maatschappij. Zoals u wellicht weet, komt elke veteraan in aanmerking voor de veteranenpas. Deze wordt uitgegeven door het NLVI. De pas is een teken van erkenning en biedt ook een aantal diensten en kortingen.
Een goed voorbeeld van een organisatie die meer draagvlak in de samenleving wil creëren voor veteranen, is de Stichting Onbekende Helden. Dit is een organisatie ontstaan vanuit het bedrijfsleven. De stichting biedt veteranen desgewenst praktische ondersteuning vanuit het bedrijfsleven bij het zoeken naar betaald werk, werkervarings- en stageplaatsen en heeft ook een uitgebreid kortingsprogramma opgezet gekoppeld aan de (houders van de) veteranenpas. Ruim 550 bedrijven bieden momenteel voordeel, acties of korting aan voor veteranen in het bezit van de veteranenpas. Dat is iets om trots op te zijn.
Daarnaast voer ik overleg met de Vereniging van Nederlandse Gemeentes (VNG). Bij het eerstvolgende overleg zal ik de mogelijkheden verkennen om de materiële waardering voor veteranen te vergroten vanuit de lokale overheid.
Het bericht dat Nederland op de vingers is getikt door Brussel vanwege het niet strafbaar stellen van ontkenning Holocaust |
|
Chris Stoffer (SGP), Roelof Bisschop (SGP) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Nederland op de vingers getikt door Brussel «Ontkenning Holocaust moet strafbaar worden»»?1
Ja.
Wat is de reden dat Nederland ontkenning van de Holocaust in Nederland niet strafbaar heeft gesteld?
Beledigende vormen van bijvoorbeeld Holocaustontkenning, zoals bedoeld in artikel 1 van het Kaderbesluit racisme2, zijn nu al strafbaar in Nederland op grond van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht. Dit wordt bevestigd door rechtspraak van de Hoge Raad (zie o.a. Hoge Raad 10 september 1985, NJ 1986/164, Hoge Raad 25 november 1997, NJ 1998/261 en Hoge Raad 27 maart 2012, NJ 2012/220). Om die reden is tot op heden geen aanleiding gezien om de wet te wijzigen, zie verder het antwoord op vragen 4,5 7 en 8.
Bent u bekend met het feit dat lidstaten van de Europese Unie in 2008 werd opgedragen om het publiekelijk «ontkennen of verregaand bagatelliseren» van genocide via nationale wetgeving te verbieden? Waarom heeft u het zover laten komen en hier tot op heden, zelfs na herhaalde oproepen, geen gehoor aan gegeven?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe beoordeelt u het feit dat Nederland op dit punt een gele kaart van de Europese Commissie krijgt?
De Europese Commissie heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken bericht dat zij van oordeel is dat in de tekst van het Wetboek van Strafrecht onvoldoende tot uitdrukking komt dat – kort gezegd – het publiekelijk vergoelijken, ontkennen of verregaand bagatelliseren van genocide (artikel 1, eerste lid, onder c en d, van het Kaderbesluit racisme), strafbaar is. In reactie hierop is de Commissie bericht dat Nederland in het standpunt van de Commissie aanleiding ziet om een wetsvoorstel voor te bereiden, dat ertoe strekt in de tekst van artikel 137c Sr een uitdrukkelijke verwijzing naar de in artikel 1, eerste lid, onder c en d, van het kaderbesluit genoemde gedragingen op te nemen4. Daarmee wordt uitdrukkelijk in de wet vastgelegd dat die specifieke gedragingen kunnen kwalificeren als groepsbelediging. De betreffende wijziging zal worden opgenomen in een herimplementatiewetsvoorstel.
Vindt u het niet ronduit beschamend dat Nederland nu kans loopt op een dwangsom of boete, terwijl landen als Duitsland, België, Frankrijk, Oostenrijk en Rusland Holocaustontkenning wel strafbaar hebben gesteld?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat het kwalificeren van Holocaustontkenning onder de «groepsbelediging» en «haatzaaien» een slordige oplossing is die te veel ruimte laat om massamoord te relativeren?
Nee, die mening ben ik niet toegedaan. Zoals in de antwoorden op de hiernavolgende vragen uitgebreider aan de orde komt, heeft dit kabinet de bestrijding van discriminatie hoog op de agenda staan. Kenmerkend voor de commune misdrijven in het Nederlandse Wetboek van Strafrecht is dat de daarin strafbaar gestelde gedragingen vrij algemeen zijn omschreven, waarbij – binnen de door de wetgever getrokken grenzen – langs de weg van jurisprudentie helderheid wordt geboden over de specifieke gedragingen die onder het bereik van de algemene delictsomschrijving vallen. Dat geldt ook voor de discriminatiedelicten van de artikelen 137c en 137d Sr. Zoals in antwoord op de vragen 2 en 3 aan de orde kwam, blijkt uit de jurisprudentie dat Holocaustontkenning zoals gedefinieerd in het kaderbesluit racisme strafbaar is in Nederland. De Commissie heeft echter laten weten dat zij van oordeel is dat de strafbaarheid van deze gedraging onvoldoende expliciet tot uitdrukking komt in het Wetboek van Strafrecht. Zoals in antwoord op de vragen 4, 5, 7 en 8 is aangegeven, is de Commissie in reactie hierop bericht dat Nederland in dit standpunt van de Commissie aanleiding ziet om een wetswijziging voor te bereiden.
Hoe beoordeelt u deze tik op de vingers in het licht van de verplichting voor lidstaten van de Europese Unie alles te doen wat in hun vermogen ligt om antisemitisme doeltreffend te bestrijden en de waardigheid van de Joodse bevolking te beschermen?
Zie antwoord vraag 4.
Bent u bereid om ter invulling van deze verplichting op korte termijn te komen met een wetsvoorstel dat het ontkennen van de Holocaust strafbaar stelt, met inachtneming van de aangenomen motie-Van der Staaij over de invulling van de IHRA-definitie2, en de Kamer te informeren over de voortgang van dit wetsvoorstel?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat antisemitisme de laatste jaren enorm oplaait en dat de hardnekkigheid van wijdverbreid antisemitisme een belemmering vormt voor mensen om openlijk Joods te zijn, vrij van angst voor hun veiligheid en welzijn?
Voor antisemitisme is geen plaats in onze samenleving. Het kabinet zet zich met een brede aanpak in op de bestrijding van alle vormen van discriminatie door inzet op bewustwording, versterkte samenwerking en versterking van lokale aanpak.
Aanvullend is op verzoek van uw Kamer voor de jaren 2019 tot en met 2021 een extra bedrag van 1 miljoen euro per jaar aan de begroting van het Ministerie van Justitie en Veiligheid toegevoegd5. De projecten die voortkomen uit deze gelden richten zich voornamelijk op de aanpak van antisemitisme, maar werken ook door in de gehele aanpak van discriminatie en racisme.
Bovendien heb ik op 1 april dit jaar de Nationaal Coördinator Antisemitisme (NCAB) aangesteld. De NCAB zal onder andere een rol spelen in de
opvolging van de projecten die in het kader van de besteding van de antisemitismegelden zijn uitgevoerd. Ik heb uw Kamer hierover per brief van 10 maart dit jaar6 bericht.
Hoe reageert u op de toenemende Jodenhaat in het land en de onrust bij de Joodse gemeenschap als gevolg hiervan, zoals de Nationaal Coördinator Antisemitisme Bestrijding deze signaleert?
Ik meen dat elke dreiging van antisemitisme een belemmering kan vormen op het tot uiting brengen van de Joodse identiteit en dat dit niet afhankelijk is van een stijging of daling van antisemitische incidenten.
Bent u bereid hierover in overleg te treden met de coördinator en te bezien of en welke aanvullende maatregelen hiertegen genomen moeten worden?
De NCAB is aangesteld om mij gevraagd en ongevraagd te adviseren over de bestrijding van antisemitisme en knelpunten in de verschillende ketens bij de afhandeling van antisemitismezaken en in de gehele keten van antisemitisme bestrijding. Ook over dit onderwerp laat ik mij door de NCAB adviseren.
Het bericht ‘Boos: influencers zetten 6500 doden in Qatar opzij voor gratis trip naar WK 2022’ |
|
Pim van Strien (VVD) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering van Boos over «influencers zetten 6.500 doden in Qatar opzij voor gratis trip naar WK 2022»?1
Ja.
Hoe kijkt u aan tegen de beïnvloeding van maatschappelijke discussies via influencers, zoals in de aflevering betoogd door onderzoeker Roel Lutkenhaus? Deelt u zijn constatering dat influencers grote invloed hebben op het agenderen van thematiek binnen maatschappelijke discussies?
De zogeheten influencer marketing heeft de afgelopen jaren een vlucht genomen en is ook in ons land een reguliere bedrijfstak geworden. Ik ben met dhr. Lutkenhaus van mening dat we de invloed hiervan serieus moeten nemen. Het is daarom goed dat door de toepassing van de reclameregels uit de Mediawet op de kanalen van deze nieuwe beroepsgroep toezicht gehouden kan worden.
Ten aanzien van het bereik van influencers op maatschappelijke thema’s kunnen de cijfers uit het Digital News Report 2021 van het Commissariaat voor de Media als indicatie dienen.2 Hieruit blijkt dat voor 9 procent van ondervraagden sociale media de voornaamste nieuwsbron is. 37 procent had sociale media in de voorafgaande week gebruikt als bron van nieuws. Aan deze laatste groep is gevraagd aan welke type gebruiker op sociale media men het meeste aandacht besteedt als het gaat om nieuws. De positie van influencers als voornaamste bron van nieuws varieert hier per platform: van 2 procent op Facebook tot 17 procent op Instragram. Zowel de categorie «Traditionele nieuwsmedia of professionele journalisten» als «Gewone mensen» worden op alle onderzochte platforms vaker genoemd als voornaamste bron van nieuws.
Klopt het dat online influencers momenteel de verplichting hebben om transparant te zijn naar de kijkers wanneer hij/zij sponsoring of betaling ontvangt om een bepaalde boodschap naar buiten te brengen binnen het online audiovisuele domein?
Ja, in de Mediawet 2008 zijn regels opgenomen voor mediadiensten op aanvraag, waaronder regels met betrekking tot transparantie van reclame, sponsoring en productplaatsing. Deze nieuwe regelgeving wordt op dit moment door het Commissariaat omgezet in een beleidsregel waarin verder wordt uitgewerkt onder welke voorwaarden een online influencer kan kwalificeren als mediadienst op aanvraag. Deze regels uit de Mediawet zien overigens alleen op video’s.
Het gaat hier om een relatief nieuw domein voor mediatoezicht en een in potentie zeer omvangrijke doelgroep. Het is aan het Commissariaat om tot een duidelijke, evenwichtige en uitvoerbare uitwerking te komen. Het Commissariaat heeft hiertoe de beleidsregel onlangs geconsulteerd. Op basis van de reacties wordt momenteel beoordeeld of het wenselijk is om de doelgroep van deze regels te beperken, zodat niet iedereen die video’s plaats op platforms en daarmee geld verdient aan alle regels moet voldoen. Zo is er waarschijnlijk een grote groep die als hobby video’s plaatst, daar nauwelijks geld mee verdient en ook geen of weinig impact heeft. Het Commissariaat werkt bij het uitwerken samen met toezichthouders uit andere lidstaten. Nederland is actief lid van een subgroep van de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA) waarin gezamenlijk onderzocht wordt hoe deze nieuwe doelgroep het best gedefinieerd en gereguleerd kan worden.
Op welke manier wordt het momenteel voor kijkers duidelijk gemaakt dat ze naar gesponsorde content kijken? Kunt u hier een aantal concrete voorbeelden van geven?
Dat gebeurt bijvoorbeeld door een gesproken of schriftelijke vermelding in de video als «het volgende onderdeel is gesponsord door...» of «ik heb deze producten gekregen van...», of door gebruik te maken van een hastag zoals «#ad».
Hoe vaak heeft het Commissariaat voor de Media inmiddels sancties opgelegd aan online influencers vanwege het niet naleven van reclameregels in het online audiovisuele domein? Hoe vaak had dit te maken met onvoldoende transparantie over sponsoring of betaling?
Aangezien de beleidsregel over online influencers nog uitgewerkt wordt, is het opleggen van sancties door het Commissariaat voor de Media aan online influencers tot op heden niet aan de orde geweest. Klachten over niet naleven van reclame- of sponsorregels door online influencers kunnen al wel bij het Commissariaat worden ingediend.
Hoe vaak heeft de Stichting Reclame Code inmiddels sancties opgelegd aan online influencers vanwege het niet naleven van reclameregels in het online audiovisuele domein? Hoe vaak had dit te maken met onvoldoende transparantie over sponsoring of betaling?
Sinds de inwerkingtreding in 2014 van de Reclamecode Social Media en Influencer marketing (RSM) heeft de (voorzitter van de) Reclame Code Commissie zo’n 22 klachten in behandeling genomen waarbij beoordeeld is of het voldoende transparant was dat er sprake was van reclame. Daarbij was in 12 gevallen sprake van het ontbreken van een (duidelijke) vermelding. Hierop worden de adverteerder én de influencer aangesproken. In al deze gevallen is de uitspraak van de Commissie opgevolgd en is naar aanleiding van de aanbeveling van de Commissie alsnog een (duidelijke) vermelding toegevoegd.
Het niet opvolgen van een uitspraak leidt tot een vermelding als «non-compliant» op de website van de Stichting Reclame Code. Bij herhaalde of ernstige overtredingen kan de Commissie besluiten een «alert» te verspreiden via een persbericht in landelijke media. Hier is voor wat betreft influencer marketing nog geen sprake van geweest. De Reclame Code Commissie is – met uitzondering van regels ten aanzien van alcoholreclame – niet sanctiebevoegd.
Erkent u, mede ingegeven door deze aflevering van BOOS, het probleem dat regimes van onvrije landen steeds vaker online influencers inzetten om het imago van een land of regime te promoten, zonder dat het voor de vaak jonge kijkers inzichtelijk is gemaakt door wie deze informatie is gesponsord of betaald? Zo ja, deelt u de mening dat het dan van belang is om te weten hoe groot dit probleem precies is en het dus van belang is de inventarisatie zoals gevraagd in de motie El Yassini2 uit te voeren? En zo ja, welke concrete stappen gaat u zetten om de transparantie hierover te verbeteren?
Op basis van de Mediawet 2008 dienen online influencers die zich tegen betaling met een boodschap tot het Nederlandse publiek richten, daarover transparant te zijn. Dit vraagt van adverteerders en sponsors, waaronder dus ook overheden van andere landen dat zij deze verplichting eerbiedigen.
Influencers die als commerciële mediadienst op aanvraag kunnen worden aangemerkt, vallen onder toezicht van het Commissariaat voor de Media. Op hen zijn onder andere de regels voor sponsoring en reclame van toepassing. Klachten daarover kunnen bij het Commissariaat worden ingediend.
Visa voor kort verblijf |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Hoeveel visa voor kort verblijf (negentig dagen) zijn er de afgelopen vijf jaar per jaar verstrekt?
In 2016, 2017, 2018, 2019 en 2020 zijn respectievelijk 497.637, 549.593, 581.540, 628.941 en 136.960 Schengenvisa verstrekt door de Nederlandse posten in het buitenland. De maximaal toegestane verblijfsduur op grond van de Visumcode1is 90 dagen (per periode van 180 dagen). Overigens is niet altijd sprake van een visum voor 90 dagen; een visum kan ook voor een kortere termijn worden afgegeven.
Kunt u dit uitsplitsen naar land van herkomst?
Ja, dat kan. Zie de bijlage voor een uitsplitsing per land.
Kunt u concreet aangeven hoe de monitoring van het verblijf gedurende de negentig dagen eruitziet en hoe concreet wordt vastgesteld of iemand het land (tijdig) heeft verlaten?
Een vreemdeling kan op grond van de Visumcode een visum voor kort verblijf aanvragen voor een voorgenomen verblijf op het grondgebied van de lidstaten van ten hoogste 90 dagen binnen een periode van 180 dagen. Enkel in zeer bijzondere situaties kan het visum door de IND verlengd worden tot maximaal 180 dagen. Na afloop van de geldigheidsduur van het visum wordt de vreemdeling geacht Nederland en het Schengengebied te verlaten.
Wanneer blijkt dat een vreemdeling langer in Nederland heeft verbleven dan de toegestane termijn, kan door de IND of de ambtenaar belast met de grensbewaking of met het toezicht op vreemdelingen een inreisverbod worden uitgevaardigd. Of de termijn van een visum (of de vrije termijn in het geval van visumvrije personen) is verstreken, wordt op grond van de Schengengrenscode gecontroleerd bij de grenspassage door de Koninklijke Marechaussee en Politie (Zeehavenpolitie) en in geval van vreemdelingentoezicht door de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM).
Op dit moment is nog geen sprake van een actieve monitoring of vreemdelingen het Schengengebied binnen de toegestane termijn hebben verlaten. Echter, naar verwachting zal vanaf mei 2022 het Entry and Exit Systeem (EES) in werking treden, waardoor op meer structurele wijze inzicht kan worden verkregen welke vreemdelingen zich al dan niet rechtmatig in het Schengengebied bevinden.
In hoeverre is dit een gestandaardiseerd proces dat door iedere IND-medewerker op dezelfde wijze wordt uitgevoerd?
De regelgeving omtrent het niet tijdig verlaten van het Schengengebied is vastgelegd in de Schengengrenscode en Visumcode2 en is nader uitgewerkt in de Vreemdelingencirculaire. Hier wordt uitvoering aan gegeven door de bevoegde autoriteiten, waaronder de KMar en Politie.
Wordt dit voor ieder kort verblijf op dezelfde wijze uitgevoerd? Zo nee, op welke wijze varieert dit en wat zijn de afwegingen die hieraan ten grondslag liggen?
Wanneer wordt geconstateerd dat de vreemdeling het Schengengebied niet tijdig heeft verlaten, wordt een individuele afweging gemaakt of een inreisverbod een passende maatregel is.
Welke mechanismen treden in werking wanneer na negentig dagen niet kan worden vastgesteld of de vreemdeling is vertrokken of vaststaat dat deze niet vertrokken is?
Zie het antwoord op vraag 5.
In hoeveel gevallen is in de afgelopen vijf jaar per jaar komen vast te staan dat een vreemdeling niet vertrokken is of dat niet duidelijk was of hij of zij vertrokken is?
In de jaren 2017 t/m 2021 zijn respectievelijk 286, 562, 1.026, 1.700 en 1.239 inreisverboden opgelegd door de Koninklijke Marechaussee. De inreisverboden zijn vanwege verschillende redenen opgelegd, bijvoorbeeld overstay (niet tijdig vertrekken) of illegale inreis. Tot en met 2018 moest het inreisverbod in persoon worden uitgereikt aan de vreemdeling. Vanaf 2019 kon het inreisverbod ook worden nagestuurd. Dit verklaart de stijging in aantallen.
De IND en Politie kunnen ook inreisverboden verstrekken. Deze zijn echter in de aantallen niet te onderscheiden van inreisverboden die om andere redenen verstrekt zijn.
Zoals ook uitgelegd onder vraag 3 bestaat geen concreet beeld welke personen met een visum kort verblijf daadwerkelijk het Schengengebied hebben verlaten. Zodra het EES in werking treedt zal beter zicht ontstaan op de vraag welke personen legaal zijn ingereisd en vervolgens niet tijdig het Schengengebied hebben verlaten.
Zijn er momenteel personen uit beeld die het land zijn binnengekomen op een visum voor kort verblijf en al hadden moeten terugkeren? Zo ja, om hoeveel personen gaat dit (ongeacht de tijd die inmiddels verstreken is) in totaal?
Zie het antwoord op vraag 7.
Hoe vaak komt het voor dat door de Staat en/of openbare lichamen (al dan niet gedeeltelijk) aanspraak wordt gemaakt op de garantstelling van 10.000 euro door de uitnodigende partij?
Het kan van de aanvragers worden verlangd dat zij een bewijs van garantstelling overleggen om te verifiëren of aan de voorwaarden van een visumaanvraag wordt voldaan. Er is op dit moment geen zicht op hoe vaak het voorkomt dat de Staat en/of openbare lichamen aanspraak hebben gemaakt op de garantstelling. De effectuering van de garantstelling verloopt via een civielrechtelijke procedure. Dit maakt het een arbeidsintensieve en dure procedure. Reden voor de IND om tot op heden nog niet hiertoe over te gaan. Momenteel wordt uitgezocht of andere betrokkenen zoals de DT&V, COA, ziekenhuizen of gemeenten wel ooit via deze weg kosten hebben verhaald op de garantsteller.
Kunt u per jaar aangeven welke totaalbedragen hiermee de afgelopen vijf jaar gemoeid waren?
Zie het antwoord op vraag 9.
De berichtgeving over onbruikbare overheidsapps voor mensen met een beperking |
|
Daan de Kort (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht van de NOS van 23 juni jl.?1 Aan welke eisen moeten alle apps van de overheid precies voldoen volgens de toegankelijkheidsverklaring?
Ja, ik ben bekend met het bericht van de NOS van 23 juni jl.
De eisen zijn vastgelegd in de Europese Norm (EN) 301 549. In de laatste versie 3.2.1 van deze norm worden de eisen voor mobiele applicaties («apps») beschreven in hoofdstuk 11 Software.2
Erkent u het belang van digitale toegankelijkheid voor mensen met een beperking?
Ja, ik vind het belangrijk dat iedereen, dus ook mensen met een beperking, (overheids)websites en (overheids)apps moet kunnen raadplegen die toegankelijk zijn. Dat iedereen moet kunnen meedoen, ook in de digitale samenleving, is een speerpunt geweest van mijn beleid van de afgelopen jaren3. Het verbeteren van de digitale toegankelijkheid is daar een belangrijk onderdeel van.
Kunt u aangeven hoeveel apps van de overheid toegankelijk zijn, dan wel een toegankelijkheidsverklaring hebben? Welke apps zijn dit?
Op basis van de Europese webtoegankelijkheidsrichtlijn 2016/2102 zijn overheden sinds 23 juni 2021 wettelijk verplicht om voor hun mobiele applicaties (apps):
Op 23 juni waren in totaal 108 toegankelijkheidsverklaringen voor apps gepubliceerd. Elke app heeft een nalevingsstatus.
De aantallen per nalevingsstatus op 24 juni, 9:40 uur:
voldoet volledig
1
voldoet gedeeltelijk
22
eerste maatregelen genomen
27
voldoet niet
58
Bijlage 14 bevat een gedetailleerde beschrijving van de betekenis van de nalevingsstatussen en de gevraagde lijst met apps.
Wat gaat u doen om de digitale toegankelijkheid te verbeteren?
Medeoverheden en overheidsorganisaties zijn zelf verantwoordelijk voor het toegankelijker maken van hun websites en apps. Daarmee ligt de verantwoordelijkheid waar die hoort: bij de eigenaar. Mijn ministerie biedt, via het expertisecentrum DigiToegankelijk van Logius, hulpmiddelen, advies en ondersteuning.
Met een subsidie aan de VNG is begin dit jaar een bestuurlijk aanjaagteam geformeerd dat het belang van digitale toegankelijkheid onder de aandacht brengt bij gemeentebestuurders en bij marktpartijen (de leveranciers waar gemeenten deze software inkopen). Daarnaast ondersteunt het aanjaagteam de gemeenten ook bij de uitvoering in het toegankelijk maken van websites en apps. Een ander aanjaagteam benadert in opdracht van DigiToegankelijk de overige overheden.
Overheden zijn verplicht om gestandaardiseerde toegankelijkheidsverklaringen te publiceren. Daarmee wordt inzichtelijk hoe ze presteren op het gebied van digitale toegankelijkheid. Bestuursorganen met een toezichthoudend mandaat, waaronder gemeente- en waterschapsraden en provinciale staten, kunnen deze verklaringen gebruiken om invulling te geven aan hun toezichtrol. In het wetsvoorstel digitale overheid wordt het toezicht op de naleving formeel geregeld.
Kunt u toezeggen dat alle nieuwe overheidsapps voldoen aan de toegankelijkheidseisen zodat overheidsapps beschikbaar en toegankelijk zijn voor iedereen?
Uiteraard ga ik door met het stimuleren dat alle overheden werk blijven maken van de toegankelijkheid van hun websites en apps en dat zij daarover verantwoording blijven afleggen.
De publicatie van de juridische definitie van ecocide door een internationaal panel van experts |
|
Christine Teunissen (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voorstel voor een juridische definitie van ecocide, opgesteld door een internationaal panel van experts en gepubliceerd op 22 juni jl.?1
Ja.
Wat is uw appreciatie van het voorstel?
Het internationaal panel van juridische experts is eind 2020 door de niet-gouvernementele organisatie «Stop Ecocide Foundation» bij elkaar geroepen met als opdracht het opstellen van een ontwerpdefinitie voor een mogelijk amendement van het Statuut van Rome betreffende «ecocide». Het panel heeft een duidelijk en gedetailleerd voorstel geschreven. Dit biedt nuttige handvatten voor een discussie over de mogelijke verdere concretisering van het begrip «ecocide». Het is echter van belang te onderstrepen dat «ecocide» niet erkend is als internationaal misdrijf en evenmin gebaseerd is op internationaal verdrags- of gewoonterecht. Verder is er geen brede nationale praktijk van strafbaarstelling van «ecocide» als misdrijf. Ten slotte hebben de experts van het internationaal panel op persoonlijke titel bijgedragen aan het rapport. Zij beschikten niet over een formeel mandaat voor de onderhandelingen, en deze hebben evenmin plaatsgevonden binnen het kader van een internationale organisatie of met andere betrokkenheid van staten. Zoals de voorzitter van het panel, de Britse advocaat Philippe Sands, in interviews heeft aangegeven, moet het rapport van het internationaal panel van experts daarom in de eerste plaats gezien worden als een aanzet tot verdere discussie over «ecocide», zowel binnen de vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome als daarbuiten.
Herinnert u zich dat u in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid Van Raan stelde dat het begrip «ecocide» onvoldoende gedefinieerd is? Verandert de voorgestelde definitie uw zienswijze?2
Ja. Het voorstel van de commissie Sands biedt nuttige handvatten voor een verdere discussie en eventuele onderhandelingen ten einde te komen tot een breed gedragen juridische definitie van het begrip «ecocide» en is daarin een waardevolle stap. Dat neemt niet weg dat er op dit moment geen onderhandelingen zijn over een juridische definitie van het begrip «ecocide» en een eventuele internationale consensus hierover niet in zicht is.
Herinnert u zich dat u in uw reactie op de initiatiefnota stelde dat een internationale praktijk van strafbaarstelling van ecocide in het internationaal recht en in internationale verdragen ontbreekt? Hoe beziet u het feit dat de kernelementen van de voorgestelde definitie zijn ontleend aan taal die al gebruikt wordt in internationaalrechtelijke overeenkomsten, uitspraken van het Internationaal Gerechtshof en het Statuut van Rome?
Het is een logische en zinvolle keuze van het panel om in de voorgestelde juridische definitie van «ecocide» gebruik te maken van begrippen die reeds aanvaard zijn en breder gebruikt worden in het internationale recht. Dit maakt interpretatie van de definitie immers gemakkelijker. Niettemin is het zo dat er een wijdverbreide praktijk ontbreekt van het daadwerkelijk strafbaar stellen van «ecocide», een begrip dat tot nu toe niet gedefinieerd is, niet in internationale verdragen noch in het internationaal gewoonterecht. Ook roept de door het panel voorgestelde definitie meerdere vragen op. Zo zou de voorgestelde delictsomschrijving mogelijk ook handelen door rechtspersonen kunnen omvatten, terwijl de strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen tot op heden niet erkend is in het internationaal strafrecht en het Internationaal Strafhof op dit moment slechts rechtsmacht bezit over natuurlijke personen (artikel 25, eerste lid, Statuut).
Hoe beoordeelt u de voorwaarden die de definitie stelt aan de misdaad van ecocide, namelijk dat er onrechtmatig (unlawful) of moedwillig (wanton) moet zijn gehandeld, gebaseerd op bestaande milieurechtelijke principes?
De bestanddelen onrechtmatig (unlawful) en moedwillig (wanton) in de conceptdefinitie zijn ontleend aan het bestaande artikel 8, tweede lid, onderdeel iv, van het Statuut van Rome inzake het Internationaal Strafhof (hierna: het Statuut van Rome), waarin het grootschalige wederrechtelijke en moedwillige vernietigen en toe-eigenen van goederen zonder militaire noodzaak in een internationaal gewapend conflict wordt aangemerkt als oorlogsmisdrijf. Het bestanddeel onrechtmatig vertoont gelijkenissen met het vereiste van wederrechtelijkheid, dat in Nederland geldt als een van de kernvoorwaarden voor strafrechtelijke aansprakelijkheid. Het bestanddeel moedwillig drukt de mate van schuld uit die volgens de voorgestelde definitie is vereist voor strafrechtelijke aansprakelijkheid voor «ecocide». In dit verband wordt opgemerkt dat het bestanddeel moedwillig kan worden gezien als een stevige drempel waardoor strafrechtelijke aansprakelijkheid wegens «ecocide» volgens de voorliggende conceptdefinitie enkel aan de orde is in de meest ernstige gevallen. Dat correspondeert met de aard van het Statuut van Rome, waarin de rechtsmacht van het Internationaal Strafhof beperkt is tot de meest ernstige misdrijven. Onduidelijk blijft echter in hoeverre de voorgestelde definitie moet worden toegepast op feiten die als «ecocide» dienen te worden aangemerkt maar die gepleegd zijn door rechtspersonen. Nu het Statuut van Rome niet voorziet in strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen, rijst de vraag of, en zo ja, in hoeverre, verschillende personen – waaronder het management, (andere) medewerkers en aandeelhouders – die direct of indirect betrokken kunnen zijn bij feiten die als «ecocide» kunnen worden aangemerkt, in beginsel strafbaar zijn. Dit gebrek aan voorzienbaarheid staat op gespannen voet met het legaliteitsbeginsel.
Kunt u zich herinneren dat u in de kabinetsreactie op de initiatiefnota schreef dat u met belangstelling kijkt naar de ontwikkeling van het juridische begrip ecocide door het panel van juridische experts? Op welke manier zult u deze ontwikkeling opvolgen?
Met de publicatie van de voorgestelde definitie is een initiële stap gezet. Het kabinet volgt de verdere ontwikkelingen en discussies hierover nauwgezet. Het zal, wanneer de definitie aan de orde komt in een forum waar Nederland participeert, zoals de vergadering van verdragspartijen bij het Statuut van Rome, de Europese Unie of de Raad van Europa, deelnemen aan die dialoog.
Bent u bereid in gesprek te treden met de leden van het expertpanel of de Stop Ecocide Foundation over de mogelijkheden die deze juridische definitie biedt en hoe Nederland daar een rol in kan spelen?
Zoals aangegeven in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid van Raan over Ecocide: de ontbrekende misdaad tegen de vrede (Kamerstuk 35 690, nr. 3) richt het kabinet zich op andere interventies die bijdragen aan structurele versterking van natuur en biodiversiteit.
Bent u bekend met het rapport van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, waarin staat dat het huidige internationale gewoonterecht en de bestaande internationale instrumenten voor de bescherming van het milieu en de leefomgeving ontoereikend zijn?3 Deelt u deze conclusie? Zo nee, wat is uw conclusie dan?
Het kabinet is bekend met het genoemde rapport dat een nuttig overzicht geeft van hiaten en tekortkomingen in milieuprincipes, bestaande instrumenten in internationaal milieurecht, gerelateerde instrumenten (internationale overeenkomsten over handel, investeringen en intellectueel eigendomsrecht), de governance (beheer) en effectiviteit en implementatie ervan. Het kabinet herkent de in het rapport geconstateerde hiaten – met name die ten aanzien van bestaande milieu-instrumenten – en is er voorstander van om internationale milieu-instrumenten te versterken. Het rapport biedt daarmee een goede basis voor de discussie ter identificatie van de hiaten in internationaal milieurecht – of gerelateerde instrumenten.
Erkent u dat een betere verankering van de bescherming van het milieu en de leefomgeving in het internationaal recht de tekortkomingen van bestaande instrumenten kan verbeteren? Zo ja, deelt u de mening dat de voorgestelde definitie daar een rol in kan spelen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is voorstander van initiatieven om internationaal milieurecht te versterken en de bescherming van het milieu en de leefomgeving beter te verankeren en ziet een positieve trend in hoe het internationaal milieurecht zich ontwikkelt. Hierbij is het zo dat tal van verdragen gericht op de aanpak van specifieke milieuproblemen enerzijds leidt tot zekere fragmentatie, maar anderzijds heeft dit als voordeel dat er gerichte afspraken zijn voor specifieke problemen en specifieke regio’s: voor milieuproblemen is er geen «one-size-fits-all» benadering. De voorgestelde definitie van «ecocide» is nuttig nu het put uit bestaande beginselen van het (internationaal) milieurecht, maar heeft betrekking op strafbaarheid van de meest ernstige misdrijven. Dit gaat verder dan de bestaande instrumenten ter bescherming van het milieu en de leefomgeving.
Erkent u, gezien het feit dat het Statuut van Rome misdaden behandelt die geacht worden «de gehele internationale gemeenschap met zorg te vervullen» en er al jaren consensus is over dat de klimaat- en biodiversiteitscrisis een bedreiging vormt voor de gehele mensheid, dat het tijd wordt om het toebrengen van schade aan de natuurlijke leefwereld als een van de «ernstigste misdaden» aan te merken?
De genoemde klimaat- en biodiversiteitscrises vormen een van de grootste opgaven van deze tijd, en deze crises zijn ook nauw verbonden met andere belangen zoals die op het gebied van veiligheid, welvaart en gezondheid, nu en in de toekomst. Wanneer actoren zich gedragen tegengesteld aan de internationaal gedeelde doelen om deze crises het hoofd te bieden is dit zeer ernstig. De positie van het kabinet ten aanzien van opname van «ecocide» in het internationaal strafrecht middels het Statuut van Rome is uiteengezet in vraag 7 hierboven en in de kabinetsreactie op de initiatiefnota van het lid van Raan over dit onderwerp (Kamerstuk 35 690, nr. 3).4
De zeggenschap over veiligheidsregio’s |
|
Michiel van Nispen , Renske Leijten |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
In hoeverre hebben gemeenten nog zeggenschap over de veiligheidsregio volgens u?1
De zeggenschap van gemeenten over de veiligheidsregio’s is als volgt geregeld:
Wat gebeurt er als gemeenten de hogere bijdrage aan een veiligheidsregio niet accepteren?
De veiligheidsregio is in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor de financiële huishouding. Een reëel sluitende begroting – de deelnemende gemeenten dragen daarvoor zorg – is essentieel.
Zodra een begroting van de Veiligheidsregio is vastgesteld, zijn de afgesproken bijdragen van de deelnemende gemeenten een verplichte uitgave voor die gemeenten. De gemeenten moeten aan hun financiële verplichtingen jegens de veiligheidsregio voldoen, ongeacht hun financiële positie.
In de hypothetische situatie dat gemeenten feitelijk hun bijdrage aan de veiligheidsregio niet meer kunnen voldoen, is er sprake van een breder financieel probleem; de gemeente zal dan waarschijnlijk ook aan andere verplichtingen niet kunnen voldoen. Het financieel toezicht dat provincies op gemeenten houden is er echter op gericht om tijdig bij te sturen en dergelijke situaties te voorkomen.
Wat gebeurt er als gemeenten de kosten voor een veiligheidsregio niet meer kunnen opbrengen?2
Zie antwoord vraag 2.
Krijgen gemeenten volgens u voldoende geld om de bijdrage aan de veiligheidsregio te betalen, zodat aan de basisvereisten voor bijvoorbeeld brandweerzorg voldaan kan worden? Zo ja, hoe ontstaan volgens u dan tekorten bij bijvoorbeeld de brandweer?
Gemeenten ontvangen in de algemene uitkering uit het gemeentefonds middelen om hun bijdrage aan de veiligheidsregio te kunnen voldoen. Deze middelen zijn niet gelabeld en formeel vrij besteedbaar. De algemene uitkering is op zichzelf ruim genoeg voor de bijdrage aan de veiligheidsregio, maar gemeenten dienen hier ook andere kosten uit te dekken, zoals bijvoorbeeld de jeugdzorg, bibliotheken en het onderhoud van het openbaar groen. De gemeenteraad dient daarom keuzes te maken hoe de middelen worden ingezet.
Daarbij kan enige spanning ontstaan tussen de financiering van de veiligheidsregio’s om onder andere het in het beleidsplan vastgestelde kwaliteitsniveau te realiseren en de vrije besteedbaarheid van de beschikbare middelen door individuele gemeenten.
De Minister van Justitie en Veiligheid faciliteert de veiligheidsregio’s ten behoeve van hun taken door het verstrekken van een financiële lumpsum bijdrage, de Brede Doeluitkering Rampenbestrijding (BDuR). Deze bedraagt circa 15% van het totaalbudget (85% wordt gefinancierd door de gemeenten). In feite is hiermee sprake van hybride financiering.
In de brief van 3 februari 2021 aan uw Kamer3 heeft het kabinet de totstandkoming van een integraal wettelijk kader dat betrekking heeft op de crisisbeheersing en de brandweerzorg aangekondigd. De financieringswijze zal hierbij aandacht krijgen.
Wat zijn de voorwaarden waaronder veiligheidsregio’s kunnen fuseren?3
Een randvoorwaarde is dat een fusie plaatsvindt binnen de wettelijke kaders van onder andere de Wet veiligheidsregio’s en Wet gemeenschappelijke regelingen. Daarbij is congruentie qua buitengrenzen met de gebiedsindelingen van de provincie, politie, arrondissementsparketten, de GGD’en en de Regionale Ambulancevoorzieningen (RAV) van belang.
Hoe staat het nu met de fusieplannen van de veiligheidsregio’s Flevoland en Gooi & Vechtstreek, nu gemeenteraden zich ertegen uitspreken?4
Mijn huidige beleid is geen activiteiten te ontplooien om veiligheidsregio’s tot fusie te bewegen, maar eventuele voorstellen van besturen van veiligheidsregio’s om te fuseren in overweging te nemen.
Op dit moment is er bij mij geen concreet verzoek ingediend om de indeling van de veiligheidsregio’s Flevoland en Gooi- en Vechtstreek aan te passen. Mocht het vraagstuk over de indeling van deze veiligheidsregio's op tafel komen, dan zal ik rekening houden met de in het antwoord op de vorige vraag genoemde randvoorwaarden. Ook zal ik het draagvlak meewegen binnen de betreffende veiligheidsregio's, onder andere bij de betrokken gemeenten en gemeenteraden, en andere betrokkenen zoals de politie, de GGD’en en de RAV’en.
Vindt u het wenselijk dat veiligheidsregio’s fuseren? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet? Bent u het ermee eens dat als een gemeente niet akkoord is, veiligheidsregio’s niet mogen fuseren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht ‘DNB: Amerikaanse BigTech vormt gevaar voor Europese financiële stabiliteit’ |
|
Eelco Heinen (VVD) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «DNB: Amerikaanse BigTech vormt gevaar voor Europese financiële stabiliteit»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van De Nederlandsche Bank (DNB) over de groeiende rol van Amerikaanse BigTech-bedrijven als Google, Amazon, Apple en Facebook in de financiële sector?
Techbedrijven zijn meer en meer aanwezig in de financiële sector. Dit heeft positieve gevolgen, zoals meer gebruiksgemak en efficiëntere dienstenverlening voor consumenten, maar leidt ook tot risico’s. DNB identificeert een aantal van deze risico’s in het rapport «Veranderend landschap, veranderend toezicht», waaraan in het artikel wordt gerefereerd.2 Zo zijn er risico’s voor de verdienmodellen van financiële instellingen en ziet DNB een drietal concentratierisico’s op het gebied van dienstverlening, distributie en data.
Ten aanzien van het risico voor de verdienmodellen van financiële instellingen vind ik het in zijn algemeenheid goed dat financiële instellingen worden uitgedaagd door toegenomen concurrentie. Dit houdt instellingen scherp en zorgt voor meer innovatie en efficiëntie in de sector. Tegelijkertijd vind ik het verstandig dat DNB aangeeft dat het aan de hand van de in dit rapport geschetste scenario’s, instellingen stevig zal uitdagen op hun strategie en de houdbaarheid van hun verdienmodel in het licht van de digitalisering van financiële diensten. Daarnaast deel ik de observaties van DNB ten aanzien van de concentratierisico’s. Techbedrijven kunnen in zeer korte tijd een dominante positie verwerven in een bepaalde sector. Hierdoor kunnen er problemen ontstaan, bijvoorbeeld doordat instellingen en gebruikers «locked-in» raken bij het gebruik van producten van één dienstverlener als gevolg van hoge kosten en andere obstakels bij het overstappen naar een concurrent. Dit geldt ook voor de financiële sector. Hierbij spelen ook de zorgen over de marktmacht van bepaalde grote techbedrijven over verschillende sectoren heen, waardoor zij over steeds meer data beschikken en hiermee in andere sectoren hun marktpositie verder kunnen versterken.
De Autoriteit Consument en Markt (ACM) heeft vorig jaar ook onderzoek gedaan naar de invloed van BigTech in het betalingsverkeer. Hier is uw Kamer eind vorig jaar over geïnformeerd.3 De risico’s in het DNB-rapport komen overeen met de risico’s die naar voren kwamen in het onderzoek van de ACM.
Ziet u ook risico’s in de opkomst van Chinese techbedrijven en een dominante positie van die bedrijven in een nieuwe financiële infrastructuur?
In China hebben grote techbedrijven als Ant Group, WeChat Pay en Tencent een sterke positie in de financiële sector. Zoals door DNB beschreven in het rapport, heeft de sterke binnenlandse positie van deze bedrijven zich echter nog niet vertaald in een grote aanwezigheid in de Europese Unie en Nederland. Voor zover zij hier wel actief zijn, richten deze partijen zich op Chinese toeristen en bieden zij momenteel niet actief diensten aan Europese ingezetenen. Daarnaast lijkt het erop dat de Chinese overheid recentelijk zelf over is gegaan tot het beteugelen van de binnenlandse macht van deze bedrijven, wat kan leiden tot een kleinere invloed van deze techbedrijven in het buitenland.
China voert momenteel een pilot uit met de digitale yuan, of e-cny. Deze pilot is alleen beschikbaar voor binnenlandse gebruikers in bepaalde regio’s in China. Het is niet bekend of de Chinese centrale bank de e-cny ook op grote schaal beschikbaar wilt maken voor buitenlandse gebruikers. In een white paper over de e-cny4 geeft de Chinese centrale bank aan dat de e-cny is ontworpen voor gebruik op de binnenlandse betaalmarkt en dat in de toekomst kan worden bezien hoe de e-cny kan aansluiten bij lopende internationale initiatieven om het internationale betalingsverkeer te verbeteren.
Het is lastig te voorspellen welke bedrijven of valuta in de toekomst een grotere rol zullen krijgen in het internationaal financieel systeem. Momenteel heeft de Amerikaanse dollar een dominante rol in het internationaal financieel systeem. Uit data van het Internationaal Monetair Fonds blijkt dat de yuan 2,45% van de wereldwijde reserve vertegenwoordigt, minder dan de Amerikaanse dollar, euro, pond en yen, en vergelijkbaar met de Canadese dollar.5 Volgens het jaarlijks rapport van de Europese Centrale Bank (ECB) over de internationale rol van de euro6 zijn ca. 50% tot 60% van de buitenlandse reserves, schuld en leningen gedenomineerd in dollar en vindt ruim 40% van de internationale betalingen plaats in dollars. Voor de euro gaat het respectievelijk om 15–25% en 35%. De ECB stelt in het rapport dat het mondiaal gebruik van valuta met name wordt gedreven door economische fundamenten zoals de economische stabiliteit, de omvang van de economie en de liquiditeit van financiële markten, en dat de uitgifte van digitaal centrale bank geld naar verwachting maar een beperkte invloed heeft op de internationale rol van valuta.
Acht u het waarschijnlijk dat China middels financiële innovatie een dominante positie krijgt in het internationale financiële systeem? Kunt u hierbij ook ingaan op de digitale Yuan?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u in dit kader de zorgen over mogelijke privacyschending, misbruik van marktmacht en het borgen van een vrij en toegankelijk financieel systeem?
De bescherming van (data)privacy van consumenten is van het grootste belang en in het geval van financiële instellingen onderdeel van een breder begrip van veiligheid en vertrouwen in de financiële sector. Alle bedrijven die in de Europese Unie diensten aanbieden, inclusief Amerikaanse en Chinese partijen, dienen zich daarom te houden aan de geldende regelgeving, waaronder wetgeving ten aanzien van privacy zoals de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG). Recentelijk zijn er een aantal hoge boetes uitgedeeld aan grote techbedrijven voor het niet naleven van de AVG. De Luxemburgse privacywaakhond heeft bijvoorbeeld onlangs een boete van bijna € 750 miljoen aan Amazon uitgedeeld.7 De Autoriteit Persoonsgegevens heeft daarnaast onlangs het Chinese TikTok beboet voor het overtreden van de AVG.8
Het kabinet deelt de zorgen omtrent de mogelijke concentratie van marktmacht van grote techbedrijven in de financiële sector zoals omschreven in zowel het rapport van DNB, als het rapport van de ACM. Deze zorgen spelen overigens niet alleen in de financiële sector, maar ook in andere sectoren en markten. Sinds 2019 pleit het kabinet daarom voor toevoegingen aan het mededingingsinstrumentarium om met de marktmacht van grote techbedrijven om te kunnen gaan.9 Dit was aanleiding voor het opstellen van een gezamenlijk non-paper met Frankrijk ten aanzien van het aanpakken van te dominante marktposities van digitale platforms.10 De Nederlandse inzet heeft zijn vruchten afgeworpen; op 15 december 2020 heeft de Europese Commissie een voorstel gedaan voor de Digital Markets Act, waar in het antwoord op vraag 7 nader op in wordt gegaan.
Hoe beoordeelt u de huidige samenwerking tussen financiële toezichthouders, cybersecurity-instellingen, mededingingsautoriteiten en privacywaakhonden? Welke verbeteringen zijn mogelijk en welke wetgeving moet hiervoor aangepast worden?
Het feit dat zowel de ACM, als DNB over dit specifieke onderwerp onderzoeken hebben gepubliceerd laat zien dat dit onderwerp de aandacht heeft van de toezichthouders. De conclusies die zij trekken zijn ook gelijksoortig – beide geven aan noodzaak te zien voor Europese regelgeving, meer samenwerking tussen toezichthouders en zelfs centralisatie van toezichttaken op EU-niveau.
Gezien de grootte van bepaalde techbedrijven en het feit dat zij in de gehele Europese Unie hun diensten aanbieden, vind ik het ook van groot belang dat op Unieniveau wordt gekeken naar de wijze waarop risico’s van techbedrijven voor de financiële sector kunnen worden weggenomen. In dit kader heeft de Europese Commissie een aantal nieuwe wetgevingskaders geïntroduceerd. Allereerst is het Digital Services Act-pakket gepresenteerd.11 Dit pakket bevat meerdere verordeningen om online platformen beter te reguleren. Binnen dit pakket zorgt de Digital Markets Act ervoor dat markten die door grote techbedrijven worden beheerst, competitief en eerlijk blijven. Hierin wordt ook toezicht op deze partijen geregeld, en de samenwerking tussen verschillende EU-lidstaten op dit gebied. Zoals eerder aangegeven in het BNC-fiche over dit pakket, is het kabinet positief over dit pakket.12 Het kabinet blijft zich in de onderhandelingen inzetten voor zo effectief mogelijke regulering. Zo werd recent nog een non-paper samen met Frankrijk en Duitsland gepubliceerd over het bestendigen van de Digital Markets Act.13
Ten aanzien van de financiële sector heeft de Commissie, als onderdeel van het Digital Finance-pakket, onder andere een Verordeningsvoorstel voor digitale operationele weerbaarheid in de financiële sector gepubliceerd (DORA).14 Hierin zijn onder meer regels opgenomen ter beheersing van eventuele financiële stabiliteitsrisico’s die voortkomen uit het uitbesteden van belangrijke ICT-processen aan derde dienstverleners, en is er een «oversight framework» voorgesteld waarbij de Europese Toezichthoudende Autoriteiten een mandaat krijgen om te interacteren met grote kritieke derde dienstverleners, waaronder een aantal techbedrijven. Daarnaast heeft de Commissie in de Retail Payments-strategie aangegeven dat, met het oog op de herziening van de betaaldienstenrichtlijn in 2022, onderzocht wordt of bepaalde niet-gereguleerde (technische) dienstverleners onder toezicht zouden moeten vallen, en of er noodzaak is om nieuwe regelgeving te introduceren om de toegang tot technische betaalinfrastructuren, zoals NFC-chips in telefoons, beter te regelen.15 Hierbij geeft de Commissie ook aan specifiek te gaan kijken naar de samenwerking in het toezicht in het betalingsverkeer. In reactie op het eerdergenoemde ACM-onderzoek heb ik tevens aan uw Kamer aangegeven dat er in de nationale evaluatie van de implementatie van de herziene betaaldienstenrichtlijn (PSD2) ook aandacht zal zijn voor deze aspecten. Tenslotte is er in het voorstel voor een Verordening voor markten in crypto-activa (MiCA) aandacht voor zogenaamde stablecoins, waaronder bijvoorbeeld Diem (waar Facebook bij betrokken is).16 Zoals aangegeven in de BNC-fiches over de eerdergenoemde voorstellen, is het kabinet ook positief over deze beleidsvoornemens.17
Deelt u de analyse dat er een gezamenlijk beleid moet komen, waarin het toezicht op techbedrijven geregeld is? Welke stappen moeten hiervoor op nationaal en Europees niveau genomen worden?
Zie antwoord vraag 6.
Staan buitenlandse techbedrijven volgens u onder voldoende financieel toezicht? Bent u het eens dat de Europese bankenautoriteit een centrale rol moet spelen bij het toezicht op partijen die buiten het financieel toezicht staan?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 6 en 7, wordt er momenteel op EU-niveau gewerkt aan aanpassingen in regelgeving en toezicht. Het kabinet is, zoals beschreven in de bijbehorende BNC-fiches, voorstander van deze beleidsvoornemens, omdat het kabinet het met de Commissie eens is dat er op het gebied van operationele weerbaarheid en het betalingsverkeer een risico is dat er onvoldoende toezicht is op techbedrijven.
Het kabinet is van mening dat, waar dit een toegevoegde waarde heeft en dit effectiever en efficiënter is dan op nationaal niveau, meer financiële toezichttaken op EU-niveau belegd kunnen worden. Het hangt hierbij af van de specifieke onderliggende regelgeving en toezichttaken of dit dan bij de Europese Bankautoriteit zou moeten worden belegd, of bij één van de andere Europese Toezichthoudende Autoriteiten of de ECB.
Deelt u de opvatting dat technologische innovatie ook kansen biedt voor de financiële sector? Welke nationale en Europese wet- en regelgeving staat hierbij nog in de weg? Kunt u hierbij ook ingaan op privacywetgeving?
Ik ben ook van mening dat technologische innovatie kansen biedt voor de financiële sector. Om deze reden heb ik, samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken en Klimaat, in 2020 het FinTech-actieplan opgesteld, met daarin allerlei beleidsmaatregelen om technologische innovatie in de financiële sector op een verantwoorde wijze aan te jagen en de Nederlandse FinTechsector te helpen ontwikkelen.18 Ook de toezichthouders hebben aandacht voor technologische ontwikkeling. Via programma’s als het iForum, de Innovationhub en Maatwerk voor Innovatie werken zij samen met de sector om te kijken waar er, binnen de grenzen van de regelgeving, verder geïnnoveerd kan worden.
Voorafgaand aan het opstellen van het FinTech-actieplan heb ik onderzoek laten doen naar de Nederlandse FinTech-sector. Uit deze FinTech Census19 bleek dat Nederland goed op de kaart staat als FinTechland. Gevraagd naar welke mogelijke belemmeringen FinTechbedrijven zien, wordt met name de AVG genoemd, en in mindere mate wetgeving ten aanzien van tegengaan van witwassen en het financieren van terrorisme en het beleid ten aanzien van beloningen. Hoewel het kabinet begrijpt dat deze regels als belemmerend ervaren kunnen worden als het gaat om innovatie, gaat het hier om onderwerpen die dermate belangrijk zijn voor de maatschappij dat het belang van innovatie hieraan nevengeschikt kan zijn.
Hoe kijkt u aan tegen de houdbaarheid van het huidige verdienmodel van banken? Deelt u de analyse dat banken drastisch moeten innoveren om te overleven?
Ik vind een weerbaar verdienmodel voor banken van belang. Onder meer omdat dit noodzakelijk is voor de opbouw van buffers, waarmee banken tegen een stoot kunnen in slechtere tijden. Dit komt ook de soliditeit van het financieel stelsel als geheel ten goede. De markt voor bancaire activiteiten wordt echter uitdagender. Nederlandse banken zijn voor een groot deel van hun inkomsten afhankelijk van de rente-inkomsten. DNB geeft in het jaarverslag over 202020 aan dat het voor banken een forse uitdaging is om lagere rente-inkomsten te compenseren.
Onder meer door de lage rente staan de rente-inkomsten van banken onder druk. Banken lenen namelijk zowel geld in als uit: zij streven ernaar om daarbij hun rentemarge, het tariefverschil tussen in- en uitleenrentes, op peil te houden. Door de lage rente is het voor banken lastig om die daling volledig door te rekenen in hun depositotarieven, omdat deze dan negatief zouden worden. Vooral banken die sterk afhankelijk zijn van hun rentemarge zullen dit voelen in hun winsten. Die banken zullen dan mogelijk op zoek gaan naar andere inkomstenbronnen of moeten kosten gaan besparen. Innovatie kan hierbij een belangrijke rol spelen.
Kunt u een appreciatie geven op het rapport van DNB «Veranderend landschap, veranderend toezicht. Ontwikkelingen in de relatie tussen BigTechs en financiële instellingen»?2 Kunt u daarbij specifiek ingaan op de vier scenario’s die geschetst worden voor de relatie tussen BigTechs en financiële instellingen?
Het rapport van DNB biedt een nuttig denkkader voor de implicaties van de toenemende rol van techbedrijven op de Nederlandse bank- en verzekeringsmarkt en voor het toezicht op de financiële sector. Hoewel in de Europese financiële sector techbedrijven wortel hebben geschoten in met name het cloudgebruik en bij het mobiel betalen, laat het rapport zien dat in andere jurisdicties de reikwijdte van techbedrijven in de financiële sector al groter is.
Het rapport geeft aan de hand van een viertal scenario’s inzicht in de ontwikkelingen die ons mogelijk te wachten staan. Het rapport laat zien dat alle scenario’s kansen en risico’s met zich meebrengen. Mijn inschatting is dat scenario 4 («traditional finance») het meest aansluit bij de huidige situatie. De winstgevendheid van banken en verzekeraars staat onder druk en de innovatie is in Europa nog relatief beperkt, zoals ik hiervoor al constateerde.
De ordening van de financiële sector wordt in sterke mate gestuurd door regulering. Er zijn grote publieke belangen die geborgd moeten worden, zoals financiële stabiliteit, consumentenbescherming en privacy. Het is aan wetgevers en toezichthouders om er ook bij een veranderend landschap voor te zorgen dat deze publieke belangen geborgd blijven. Vanuit publieke belangen geredeneerd, zowel vanuit het perspectief van dienstverlening naar klanten, als voor de financiële stabiliteit, is meer dynamiek wenselijk, mits onder de juiste randvoorwaarden. Techbedrijven kunnen een leidende rol innemen om te zorgen voor die dynamiek (conform scenario 3), maar die kan ook uit de financiële sector zelf komen (conform scenario 1), of een combinatie van beiden (conform scenario 2). Afhankelijk van de keuzes die zowel de financiële sector als techbedrijven op dit vlak maken, zal ik, in samenwerking met de toezichthouders en gesteund door de initiatieven in Europees verband, mij inzetten om potentiële negatieve gevolgen die met de verschillende scenario’s gepaard gaan te mitigeren.
De Nederlandse Aardolie Maatschappij (NAM) en de afvalwaterinjecties |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de nieuwsberichten en rapportages van RTV-Oost betreffende de NAM en de afvalwaterinjecties? Graag ontvangen wij uw reactie over dit nieuwsbericht en reportages van 17 juni 2021?1, 2
Ja, ik ben bekend met de nieuwsberichten en rapportages van RTV-Oost.
Allereerst wil ik benadrukken dat ik het vervelend vind dat er onrust is ervaren als gevolg van de waterinjectie in Twente. Daarom zijn zowel mijn ministerie als het Staatstoezicht op de Mijnen (hierna: SodM) in gesprek met de gemeente Dinkelland, omwonenden en NAM. Ondanks dat NAM de omgeving op de hoogte houdt over werkzaamheden, hebben directe omwonenden van de waterinjectielocatie in Rossum langdurig overlast gehad van de werkzaamheden aan deze locatie. Ik verwacht dat NAM de toekomstige onderzoeken van de waterinjectieputten ROW-2 en ROW-7 goed afstemt met de omwonenden, zodat de overlast zo veel als mogelijk wordt beperkt.
Daarnaast is er gehoor gegeven aan de oproep van de provinciale staten van Overijssel om de mensen in het gebied goed te informeren. Dit is gedaan middels een webinar over de waterinjectie in Twente en de scheur in de buitenbuis van ROW-2.3 Tijdens het webinar hebben afgevaardigden van NAM, SodM en het Ministerie van EZK informatie gegeven over de situatie en vragen van deelnemers beantwoord.
RTV-Oost bericht ook dat NAM meeschrijft aan de beantwoording van Kamervragen en dat daarmee het democratische proces wordt verstoord. In reactie hierop wil ik benadrukken dat ik als Minister van Economische Zaken en Klimaat verantwoordelijk ben voor de beantwoording van Kamervragen. Ik hecht eraan dat de beantwoording correct, begrijpelijk en feitelijk juist is. Daarom worden mijn antwoorden op Kamervragen over specifieke situaties regelmatig voorgelegd aan de partijen waarover de Kamervragen gaan. Op deze manier worden feitelijke onjuistheden voorkomen. Dit heeft eveneens betrekking op het detailniveau en technische complexiteit van de onderwerpen. Maar ook na afstemming, blijf ik verantwoordelijk voor de juistheid van de beantwoording.
In het geval van de voorliggende Kamervragen is SodM gevraagd om bij te dragen aan de beantwoording van de technisch inhoudelijke vragen. Ook is de complete beantwoording voorgelegd aan SodM, provincie Overijssel, gemeente Dinkelland en NAM voor een feitelijke controle.
Deelt u de mening dat u als Minister en Staatstoezicht op de Mijnen (Sodm) zelf meer eigen vergaarde informatie in huis moet krijgen over de waterinjectie in Overijssel? Zo nee, waarom niet, zo ja, hoe gaat u dat realiseren?
Nee, ik en ook SodM delen deze mening niet. Het is mijn verantwoordelijkheid om binnen het kader van de wet mijnbouwvergunningen te verlenen. SodM is de onafhankelijke toezichthouder die toeziet of mijnbouwbedrijven de wet- en regelgeving naleven. Het is de verantwoordelijkheid van de operator om installaties en putten op een veilige wijze te exploiteren. Hiertoe behoort tevens het vergaren van voldoende informatie ten behoeve van onderhoud, reparaties en in dit geval ook het opvolgen van incidenten. Het is de rol van SodM om te controleren of de operator zijn verplichtingen naleeft en zorgt voor een veilige en verantwoorde manier van waterinjectie. Nu NAM voor de waterinjectie ten behoeve van Schoonebeek in Twente onder verscherpt toezicht is gesteld door SodM4, zal SodM meer aan de voorkant meekijken met de informatievergaring en -verwerking door NAM. Het daadwerkelijk vergaren van deze informatie blijft echter, ook onder verscherpt toezicht, een verantwoordelijkheid van NAM zelf.
Klopt het dat er al eerder vermoedens waren dat de injectieputten ROW2 en ROW5 niet van een goede kwaliteit waren en bent u bereid SodM te vragen de inspectierapporten van ROW2 en 5 aan een aanvullend onderzoek te onderwerpen?
Zulke vermoedens zijn mij niet bekend. Een put die in gebruik is, dient aan de mijnbouwwet- en regelgeving te voldoen. Op basis van de informatie die SodM van NAM had ontvangen, leek put ROW-2 daaraan te voldoen op het moment van insluiten eind 2019. Onderzoek naar de oorzaak van de gebroken buitenbuis in ROW-2 heeft echter uitgewezen dat NAM nalatig is geweest om een afwijking in de annulaire druk in 2017 te melden aan SodM en te onderzoeken. Daardoor kon SodM daarop geen toezicht houden. Put ROW-2 is inmiddels door NAM gedeeltelijk buiten gebruik gesteld en kan niet meer in gebruik genomen worden. Onderzoek uit 2020 aan put ROW-5 laat zien dat de put voldoet aan de wet- en regelgeving, en aan de beheersmaatregelen zoals vastgelegd in het Twente waterinjectie managementplan van NAM. Dit jaar worden de putmetingen wederom en volgens plan uitgevoerd. Doordat SodM de waterinjectie in Twente onder verscherpt toezicht heeft gesteld, kijkt SodM reeds aan de voorkant mee met de informatievergaring- en verwerking. Ik acht het daarom niet nodig om SodM te vragen de inspectierapporten van ROW-2 en ROW-5 aanvullend te onderzoeken.
Wanneer is injectieput ROW7 en haar cementatie, voor het laatst compleet onderzocht en wat waren de bevindingen?
De cementatie van ROW-7 is bij aanleg in 1976/1977 gecontroleerd en voldeed op dat moment aan de gestelde eisen. De resultaten daarvan zijn te vinden op NLOG.5 Gezien de recente gebeurtenissen rond de put ROW-2 heeft SodM NAM gevraagd om de injectie in put ROW-7 te stoppen en de put nader te onderzoeken, inclusief een onderzoek naar de cementering. ROW-7 mag pas weer in gebruik genomen worden als SodM het nader onderzoek heeft beoordeeld en heeft vastgesteld dat de put veilig in gebruik kan worden genomen.
Welke maatregelen zijn er genomen ter bescherming van N2000 Voltherbroek mocht er iets mis gaan in de ondergrond met de daar gelegen injectieput?
Er zijn meerdere maatregelen getroffen om de veiligheid van de waterinjectie in Twente te waarborgen en daarmee N2000 Voltherbroek te beschermen. Allereerst zijn de injectieputten qua ontwerp uitgerust met een dubbele verbuizing. Met deze dubbele barrière wordt het injectiewater in de put en in het injectiereservoir gehouden en gescheiden van omliggende milieus. Daarnaast zijn alle waterinjectielocaties voorzien van de verplichte wettelijke bodembeschermende voorzieningen, zoals milieugoten, waarmee wordt voorkomen dat bodembedreigende stoffen kunnen doordringen naar de bodem. Verder moeten mijnbouwondernemingen werken met een putintegriteit zorgsysteem. Middels het putintegriteit zorgsysteem worden putten gemonitord tegen vooraf vastgestelde prestatienormen.
Bij afwijkingen van de normen kan tijdig en, indien nodig, direct worden ingegrepen om te voorkomen dat er een lekkage bij de put optreedt. Tot slot ziet SodM erop toe dat alle mijnbouwondernemingen een deugdelijk putintegriteit zorgsysteem hebben geïmplementeerd en treedt op indien dat niet het geval blijkt te zijn. Zo heeft SodM, naar aanleiding van het onderzoek naar de scheur in de buitenbuis van ROW-2, NAM opgedragen om het monitoringsprogramma uit te breiden. NAM heeft ter monitoring van de integriteit van de putten inmiddels verdere beheersmaatregelen genomen, waaronder aanscherping van de monitoring van de annulaire druk en jaarlijkse metingen van het annulusvloeistofniveau.
Kunnen u en SodM uitsluiten dat de werkzaamheden aan injectieput ROW2 gevolgen heeft gehad voor de kwaliteit van de naastgelegen put ROW7?
De werkzaamheden voor gedeeltelijke buiten gebruikstelling van de put ROW-2 zijn alleen uitgevoerd in de put ROW-2 en hebben geen invloed op de integriteit van een andere put. De plaats van de afsluiting in de ondergrond in de put ROW-2 is horizontaal 450 m verwijderd van de put ROW-7.
Bent u met mij van mening dat het onwenselijk is, dat put ROW7 door de NAM niet voor metingen toegankelijk werd gemaakt en dat er direct moet worden (kunnen) gemeten?
Ja, SodM en ik delen uw mening dat er goed onderzoek moet worden gedaan aan put ROW-7. Om deze reden heeft SodM recent aan NAM gevraagd om de waterinjectie in put ROW-7 te stoppen en nader onderzoek uit te voeren.
Kunt u aangeven wat de situatie is van put Schoonebeek 447? Is daar ook zoutkruip debet aan de niet integere injectieput aldaar?
Na het verwijderen van de binnenbuis, is met behulp van camerabeelden geconstateerd dat de buitenbuis in put SCH-447 op een diepte van ruim twee kilometer in elkaar is gedrukt en niet meer bruikbaar is. De onderkant van de put is nu op een diepte van twee kilometer afgesloten met een cement plug. De put wordt op dit moment gemonitord om te verifiëren dat de cement plug goed is gezet.
Op de diepte waar de put in elkaar is gedrukt bevindt zich een zoutlaag. Het is op dit moment nog niet te zeggen of zoutkruip debet is aan het dichtdrukken van de put. Er is door NAM een onderzoek ingesteld om de oorzaak vast te stellen. Zodra NAM het onderzoek heeft afgerond, zal SodM dit onderzoek beoordelen.
Mogelijke extra kosten bij snelladers voor automobilisten |
|
Jaco Geurts (CDA), Henri Bontenbal (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Automobilist betaalt te veel bij laadpaal»?1
Ja.
Alvorens over te gaan tot beantwoording van de overige vragen, wil ik er op wijzen dat het artikel ten onrechte vermeldt dat NMi de toezichthouder op de Metrologiewet is. NMi Certin B.V. is een aangewezen instantie op basis van artikel 12 van de Metrologiewet en verricht conformiteitsbeoordelingen in opdracht van fabrikanten. De toezichthouder op de Metrologiewet is Agentschap Telecom.
Klopt het dat automobilisten die hun stekkerauto aan een snellader opladen bij een DC snellaadstation vaak veel minder energie krijgen geleverd dan waarvoor zij betalen? Zo ja, hoe kan dat en waar blijkt dit uit?
Ik heb kennisgenomen van de beschrijving die het artikel toedicht aan NMi. Ik zie echter vooralsnog geen redenen om aan te nemen dat minder energie wordt geleverd dan waarvoor wordt betaald. Snelladers zijn over het algemeen gelijkstroomladers, waarbij in het laadstation wisselstroom wordt omgezet naar gelijkstroom. Die omzetting kost energie. Dit energieverlies vindt echter plaats vóórdat de stroom aan de auto wordt geleverd en is al verdisconteerd in de laadprijs, zo geven snellaadexploitanten bij navraag aan. De consument betaalt vervolgens voor de energie die daadwerkelijk wordt afgenomen (de energie die door de laadkabel gaat). De exploitanten geven ook aan dat de verliezen tussen laadpunt en auto gemiddeld genomen minder dan 1% bedragen en dat de gelijkstroom die in rekening wordt gebracht aan de klant wordt bepaald met een deugdelijke meter. De exploitanten doen zelf doorlopend controles op voltage en stroomsterkte en laten ook accountantscontroles uitvoeren op de verschillen tussen afname en levering van stroom. Tot slot kan het, afhankelijk van de laadsnelheid en het type auto, voorkomen dat de accu tijdens het laden gekoeld wordt door het batterijmanagementsysteem van de auto. Dit kan ervoor zorgen dat de door de exploitant geleverde energie afwijkt van de energie in de batterij na het opladen. Dit is echter niet het gevolg van afwijkingen in de geleverde energie, maar van de effectiviteit van de laadsystemen in het voertuig.
Klopt de constatering van het Nederlandse Meetinstituut (NMi) dat als fabrikanten geen rekening houden met het energieverlies en de meetmethode niet goed is gecertificeerd de consument extra onkosten zouden kunnen krijgen?
Fabrikanten en exploitanten van laadpalen, waaronder snelladers, zijn nu al gebonden aan bepalingen in algemene consumentenwetgeving. Op grond daarvan is een handelaar verplicht om aan de consument te leveren waarvoor deze betaalt en de consument moet voorafgaand, tijdens en na het laden worden geïnformeerd over het tarief en de hoeveelheid kWh die geleverd wordt. Deze informatie moet duidelijk, eenvoudig en niet misleidend zijn. Consumenten die zich zorgen maken kunnen zich met klachten wenden tot de leverancier, de rechter en/of de toezichthouder Autoriteit Consument en Markt (ACM). Uit controles van de ACM2 en de eerste editie van de «Benchmark prijstransparantie»3 van het NKL die is gehouden in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL), blijkt dat het voor elektrische rijders in Nederland steeds duidelijker wordt wat de kosten zijn van (semi-)publiek laden. De prijsinformatie voor en na het laden is vrijwel altijd goed op orde.
Hoe gaat u om met deze informatie gezien het feit dat door de toename in het gebruik van elektrische auto’s de verwachting is dat er heel snel meer snelladers bij zullen komen?
Mijn voorkeur gaat uit naar op Europees niveau geharmoniseerde regelgeving met betrekking tot de metrologische aspecten van laadpalen. Ook de laadpuntexploitanten zelf pleiten hiervoor in Europees verband. Nederland levert een actieve bijdrage aan de ontwikkelingen op mondiaal (OIML: Organisation Internationale de Métrologie Légale) en Europees niveau. Op dit moment is een aanbeveling van OIML in een vergevorderd stadium en komen nieuwe normen voor gelijkstroom-meters beschikbaar. Ik geef het volgende kabinet in overweging om, zodra er internationale overeenstemming is over de te stellen eisen, te bezien of het mogelijk en wenselijk is deze alvast in nationale regelgeving te verankeren.
Waarom zijn er net als bij brandstofpompstations geen regels opgesteld over levering zodat duidelijk is hoeveel stroom de snellader daadwerkelijk levert?
Laadpalen vallen onder de Metrologiewet wat betreft de gebruikte meters. Voor de meters in wisselstroomlaadpalen (het merendeel van de huidige publieke laadpalen) zijn onder de Metrologiewet reeds eisen gedefinieerd. De Metrologiewet verwijst hiervoor naar de eisen in de Europese meetinstrumentenrichtlijn. Voor gelijkstroom zijn de eisen nog in ontwikkeling. Zoals aangegeven bij het antwoord op vraag 3 moeten handelaren op grond van de bestaande (consumenten)regelgeving consumenten leveren waarvoor deze betalen en duidelijke, eenvoudige en niet misleidende informatie verstrekken over de prijs en de hoeveelheid.
Hoe kijkt u er tegen aan dat Duitsland nu het enige land is dat een wettelijk kader heeft over energieleveranties bij snelladers? Hoe beoordeelt u dit wettelijk kader?
Ik geef de voorkeur aan Europees geharmoniseerde regelgeving. Het zal naar verwachting nog de nodige tijd vergen voordat deze Europese regelgeving daadwerkelijk van kracht wordt. Wel ga ik ervan uit dat er dit jaar nog duidelijkheid ontstaat over de te stellen eisen. In de discussie over de te stellen eisen worden het wettelijk kader van Duitsland en de achterliggende overwegingen meegenomen.
Bent u bereid om in Europa te pleiten voor een Europees wettelijk kader? Zo ja, op welke termijn? Zo niet, hoe kijkt u aan tegen een nationaal wettelijk kader?
Ja, daartoe ben ik bereid. Met betrekking tot de metrologische aspecten van laadpalen draagt Nederland momenteel al actief bij aan de ontwikkeling van een Europees wettelijk kader. Omdat Europese regelgeving niet op korte termijn te verwachten is, geef ik het volgende kabinet in overweging om, zodra er internationale overeenstemming is over de te stellen eisen, te bezien of het mogelijk en wenselijk is deze alvast in nationale regelgeving te verankeren.
Het coronavirus |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Vanaf 7 juni zijn alle middelbare scholen weer open voor leerlingen en hoeft er geen 1,5 meter afstand meer worden gehouden, heeft u er al een beeld van hoe groot het aandeel scholen is dat werkt met twee keer per week zelftesten? Wordt minimaal 50% van de leerlingen en docenten reeds gehaald? Zo ja, krijgt de Kamer nog een overzicht over de participatiegraad? Zo nee, hoe denkt u de participatiegraad nog voor de zomervakantie te verhogen?
Het Ministerie van OCW heeft enkel gegevens van de distributie van de testen. Er is nog geen zicht op in hoeverre de testen daadwerkelijk gebruikt worden. Wel is een monitoringsonderzoek gestart om beter zicht te krijgen op testbereidheid onder personeel, leerlingen en studenten. De eerste resultaten hiervan worden eind juli verwacht. Het eindrapport wordt in september verwacht; deze zal ook met uw Kamer gedeeld worden. Een eerste indicatie van de testbereidheid krijgen we door middel van de aanvraagmodule die is ingericht voor scholen in het po en vo. Via deze module kunnen scholen aangeven of zij meer of minder testen willen ontvangen. Hieruit blijkt (peildatum 29 juni 2021) dat 79% van de vo-scholen nog hetzelfde aantal testen of meer testen geleverd wil krijgen dan in de voorgaande weken. Van de 1889 vo-scholen zijn er 398 scholen die minder of geen testen willen ontvangen. De voornaamste reden hiervan is dat zij voldoende testen op voorraad hebben.
In de communicatie naar scholen wordt gewezen op het belang van het gebruik van de zelftesten. Daarnaast is sinds 1 juni een jongerencampagne live op social media (Facebook, Instagram, Tiktok, Snapchat en scholieren.com) en hangen er posters in scholen. De campagne heeft een goed bereik.
Bent u ervan op de hoogte dat vanaf 1 augustus geen nieuwe aanvragen meer kunnen worden ingediend voor zelftesten in het onderwijs, via zelftestonderwijs.nl? Waarom stopt deze regeling en bent u voornemens deze regeling alsnog te prolongeren?
Ja, daarvan ben ik op de hoogte. Uw Kamer heeft hierover met mij gesproken tijdens het plenair debat over de ontwikkelingen rondom Corona van 24 juni jl. Daarbij heeft u tevens de motie Westerveld1 ingediend die het kabinet oproept om het aanvragen van zelftesten via de website www.zelftestonderwijs.nl langer te accepteren. Deze motie is op verzoek van het kabinet aangehouden zodat we uw Kamer eerst nader kunnen informeren. Uw Kamer heeft hier op 1 juli jl. een brief over ontvangen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap2.
Kunt u het rapport van de werkgroep Landelijke Coordinatie Testketen (LCT) naar de mogelijkheden om zelftesten te gebruiken naar aanleiding van de motie Westerveld en Paternotte naar de Kamer sturen?1
Ja, uw Kamer heeft de verkenning reeds ontvangen. Zie Kamerstuk 25 295, nr. 1330.
Wat is de laatste stand van zaken betreffende het aandeel gevaccineerde dak- en thuislozen? Hoe denkt u de vaccinatiegraad onder deze groep komende tijd te verhogen?
Het Ministerie van VWS heeft de GGD regio’s verzocht – in samenwerking met regionale partners zoals gemeenten, opvanginstellingen en straatdokters – een regionaal uitvoeringsplan te maken voor de vaccinatie van dak- en thuisloze mensen, mensen die verblijven in de vrouwenopvang en ongedocumenteerden. Omdat voor deze mensen een uitnodiging via de reguliere route niet mogelijk is, vindt vaccinatie plaats op locaties waar de doelgroep vindbaar is, zoals in inloophuizen en locaties van de maatschappelijke opvang. Inmiddels zijn bijna alle regio’s klaar met het vaccineren van mensen uit de maatschappelijke opvang. In week 26 en 27 wordt er specifiek voor ongedocumenteerden aandacht besteed aan vaccinatie. Er worden aparte inloopspreekuren gehouden of er is een contactpersoon aangewezen die helpt bij het vaccinatieproces. Na afloop worden de activiteiten geëvalueerd en ook beoordeeld in hoeverre en op welke manier er zo nodig extra acties ingezet moeten worden.
Heeft u kennisgenomen van het opiniestuk: «Bied jongeren gratis antistoffenbloedtest aan»?2 Is het kabinet voornemens om jongeren en volwassenen kosteloos een serologische test aan te bieden waardoor zij alsnog een Digitaal Corona Certificaat (DCC) kunnen krijgen?
Ja, daar heb ik kennis van genomen. In de verordening van het Digitaal Corona Certificaat (DCC) is opgenomen dat alleen een herstelbewijs kan worden uitgegeven na een positieve NAAT en niet na een positieve antigeen test of serologische test. Een serologische test is dus niet relevant in het kader van het Digitaal Corona Certificaat (DCC).
Bent u ervan op de hoogte dat de discussie rondom de oorzaak van het coronavirus opnieuw is aangewakkerd nadat enkele Amerikaanse inlichtingendiensten het scenario expliciet niet uitsluiten dat «patient zero» uit het Wuhan Institute of Virology afkomstig is? Wat is uw zienswijze rondom de zoektocht naar de oorsprong van het virus?
Ik ben er van op de hoogte dat de Amerikaanse inlichtingendienst het door u genoemde scenario niet uitsluiten. Er heeft eerder dit jaar een wetenschappelijke missie van de WHO in China plaatsgevonden, daarbij was ook professor Koopmans van het ErasmusMC aanwezig. De conclusie van die missie was dat de meest waarschijnlijke oorsprong van het virus door overdracht van dieren op mensen is ontstaan, maar dat andere mogelijkheden niet zijn uitgesloten. Tegelijkertijd is het van belang om alle invalshoeken goed te blijven bekijken.
Hoe draagt u bij aan meer inzichten en datavergaring omtrent het onderzoeken van de oorzaak van het coronavirus?
In WHO verband wordt gewerkt aan vervolgonderzoek, als Nederland daarbij kan helpen dan zullen we dat zeker doen.
Kunt u bovenstaande vragen voor 1 juli 2021 beantwoorden?
Nee, helaas is het vanwege de diversiteit aan onderwerpen die twee ministeries raken niet haalbaar gebleken om de vragen voor 1 juli 2021 te beantwoorden.
Een Europese CO2-heffing voor huizen |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het voornemen van de Europese Commissie voor de invoering van een Europese CO2-heffing voor huizen (af te dragen door de gasleverancier)?1
De Europese Commissie publiceert naar verwachting op 14 juli 2021 het zogenoemde Fit-for-55 pakket, met daarin wetgevingsvoorstellen ter implementatie van de aangescherpte Europese klimaatdoelstellingen waarvoor Nederland heeft gepleit. Hier zit naar verwachting ook een voorstel bij voor de uitbreiding van het EU emissiehandelssysteem (ETS) naar de sectoren gebouwde omgeving en mobiliteit. Als het voorstel er is, kan pas worden beoordeeld wat de plannen van de Europese Commissie precies behelzen. Een emissiehandelssysteem in de gebouwde omgeving is geen CO2-heffing voor huizen. In zo’n systeem kopen leveranciers van energie rechten om broeikasgassen uit te mogen stoten, waarbij het aantal beschikbare rechten en daarmee de uitstoot van broeikasgassen is gelimiteerd.
Hoe reageert u op de uitspraak van PvdA’er Samsom, de rechterhand van PvdA’er Timmermans, dat «de gasleverancier deze kosten zal doorberekenen aan de klant en dat dan de prijs omhoog zal gaan»?
De Europese Commissie zal medio juli haar plannen bekend maken over het gehele Fit for 55 pakket dat dient om ons Europese doel van ten minste 55% broeikasgasreductie t.o.v. 1990 in 2030 te realiseren. Op dat moment wordt duidelijk wat de plannen van de Europese Commissie precies behelzen. Klimaatbeleid moet betaalbaar blijven, en moet niet leiden tot onevenwichtige lastenverzwaring door stapeling van nationale en Europese regelgeving. Het kabinet is daarbij bekend met de achterliggende gedachte van de Commissie dat versterking van de prijsprikkel een bijdrage kan leveren aan de transitie in sectoren die nu niet onder het ETS vallen. Dit principe heeft voor de huidige ETS-sectoren goed gewerkt. Mocht de Commissie een voorstel doen voor uitbreiding van het ETS naar de gebouwde omgeving (zie ook antwoord bij 1), dan zal het kabinet deze voorstellen inclusief impact assessment, waaruit zal blijken wat de gevolgen zijn van een ETS in de gebouwde omgeving, kritisch bekijken.
Het systeem dient verder aan te sluiten op de land specifieke kenmerken van de sector, zoals isolatiegraad van gebouwen en CO2-intensiteit van de warmtevoorziening. Afgezien van een eventueel ETS, is het wat betreft de transitie in de gebouwde omgeving belangrijk dat er keuzevrijheid is voor consumenten en dat er op tijd alternatieven zijn voor huishoudens. Het hele pakket aan voorstellen zal het kabinet op een integrale manier afwegen, waarbij deze elementen worden meegenomen.
Welke gevolgen heeft dit onzalige plan voor de energierekening van huishoudens? Hoeveel verwacht u dat de gasprijs hierdoor zal stijgen? Bent u ertoe bereid dit niet te laten gebeuren?
Het kabinet is van mening dat de energietransitie betaalbaar moet blijven. Het effect op de energierekening op huishoudniveau hangt af van de vormgeving van het wetsvoorstel, van de mate waarin energieleveranciers deze kosten doorberekenen in hun tarieven en van de wijze waarop het Europese beleid door het kabinet wordt ingepast in de Nederlandse beleidscontext. Dit is nu niet vast te stellen, aangezien het Fit for 55 pakket nog door de Europese Commissie gepubliceerd moet worden. Zie ook beantwoording onder vraag 2.
Wat vindt u ervan dat de Europese Commissie jaarlijks € 40 miljard euro van de opbrengst van deze CO2-heffing in een nieuw «solidariteitsfonds» wil stoppen en vervolgens over de Europese Unie wil herverdelen (bedoeld voor onder andere de «vergroening» van woningen)? Deelt u de conclusie dat klimaatbeleid wordt ingezet als herverdelingsmechanisme?
Hoe reageert u op de uitspraak van de heer Samsom dat «Nederland ook geld krijgt uit dit fonds, maar dat Polen méér krijgt»?
Deelt u de conclusie dat het te bizar voor woorden en ronduit onacceptabel is als Nederlandse huishoudens middels een nóg verder stijgende energierekening moeten gaan dokken voor de «vergroening» van o.a. Poolse huishoudens? Bent u ertoe bereid hier nóóit mee akkoord te gaan?
Welke betekenis heeft uw uitspraak dat «het van belang is dat de financiële en administratieve lasten beperkt blijven en dat lastenverzwaring door stapeling van nationale en Europese regelingen beperkt blijft»? Mogen we hieruit concluderen dat u de aangekondigde CO2-heffing voor huizen – de zóveelste (klimaat)belasting op de energierekening – nóóit zult accepteren?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Als onderdeel van het Klimaatakkoord zijn belastingmaatregelen aangekondigd ten gunste van huishoudens, waardoor het belastingdeel op de energierekening in 2021 voor huishoudens met een gemiddeld verbruik dit jaar onveranderd is gebleven, na een daling van 100 euro bij gemiddeld verbruik in 2020. De energierekening bestaat ook uit leveringstarieven en nettarieven, waar het kabinet geen invloed op heeft.
Op de lange termijn, richting 2030, verwacht het PBL een beperkte stijging van de energierekening voor een huishouden met een gemiddeld verbruik. In het voorjaar van 2022 komt CBS met een update van het beeld voor de korte termijn.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt jaarlijks het integrale inkomensbeeld en stuurt waar nodig in de begroting bij.
Mocht de Commissie een voorstel doen voor uitbreiding van het ETS naar de gebouwde omgeving (zie ook antwoord bij 1 en 2), dan zal het kabinet deze voorstellen inclusief impact assessments kritisch bekijken. Het kabinet zal het gehele pakket na uitkomen in zijn integraliteit beoordelen.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en dus voor ieder huishouden betaalbaar moet zijn? Bent u er dan ook toe bereid de energierekening substantieel te verlagen en de Europese Commissie mede te delen dat zij naar de maan kan lopen met haar CO2-heffing?
Ja, het kabinet deelt de mening dat energie een basisbehoefte is en voor ieder huishouden betaalbaar moet zijn. Zie ook het antwoord op vraag 7. Juist om er voor te zorgen dat energie altijd toegankelijk blijft, op een wijze dat we ons land op een goede manier doorgeven aan de generaties na ons, zetten we in op de transitie naar schone energie. We proberen daarbij onze energiemix ook zo in te richten dat we als land niet voor altijd voor een zeer groot deel afhankelijk blijven van fossiele energie. In deze transitie moet oog zijn voor de sociaaleconomische gevolgen voor huishoudens. Het kabinet hecht waarde aan een evenwichtige inkomensontwikkeling en heeft hier continue aandacht voor. Daarom zet Nederland in op een zo kosteneffectief mogelijke transitie.
Het kabinet zal het hele pakket integraal afwegen waarbij de elementen, benoemd in antwoord op vraag 2, worden meegewogen.
Het bericht ‘Asielzoeker waarschuwde voor moordplan Iraanse geheime dienst' |
|
Ulysse Ellian (VVD), Dennis Wiersma (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht «asielzoeker waarschuwde voor moordplan Iraanse geheime dienst1»?
Ja.
Klopt het dat de Immigratie en Naturalisatiedienst (IND) ten minste twee keer op de hoogte is gebracht door persoon «M.» dat hij in opdracht van het Iraanse regime naar Nederland is gestuurd om een liquidatie voor te bereiden en uit te voeren? Zo ja, welke acties zijn op dat moment door de IND ondernomen? Zo nee, waarom kan Argos dit onderbouwen aan de hand van schriftelijke stukken?
Zoals u weet doe ik over individuele zaken geen mededelingen.
In de «kleine vreemdelingenketen» (IND, COA en DT&V) is een meldstructuur ingericht waarbij signalen die mogelijk de nationale veiligheid kunnen raken worden doorgegeven aan de opsporings-, inlichtingen- en veiligheidsdiensten. Er wordt continu geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers van de kleine vreemdelingenketen.
Hierbij benadruk ik dat ook organisatie zoals het OM, de politie, de KMar en de inlichtingen- en veiligheidsdiensten alert zijn op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid kunnen vormen. Bij het nemen van maatregelen wordt gekeken naar strafrechtelijke, vreemdelingrechtelijke en veiligheidsmaatregelen en worden altijd diverse belangen afgewogen. Ik wijs ook op de brief van 12 juni 2018 aan de Kamer, waarin is ingegaan op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken2.
Welke acties moet de IND volgens u ondernemen als informatie voorhanden is waaruit direct gevaar jegens personen of de Nederlandse staat blijkt?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (AIVD) daags voor de moord op Ahmad Mola Nissi door «M.» gewaarschuwd is voor een mogelijke aanslag? Zo ja, waarom is niets gedaan met deze cruciale informatie? Zo nee, waarom wordt dit gesteld door diverse Nederlandse en Deense media?
Er worden in het openbaar geen mededelingen gedaan over de werkwijze van de inlichtingen- en veiligheidsdiensten.
Welke acties moet de AIVD volgens u ondernemen als informatie voorhanden is waaruit direct gevaar jegens personen of de Nederlandse staat blijkt?
In het algemeen geldt dat de AIVD in een inlichtingenonderzoek zicht kan krijgen op een persoon of organisatie die zich mogelijk schuldig maakt aan ernstige strafbare feiten. In dat geval zal de AIVD een (schriftelijk) ambtsbericht verstrekken aan het Openbaar Ministerie (OM), zodat deze actie kan ondernemen.
Wat vindt u van de handelwijze van het Iraanse regime, dat bewust personen naar Nederland stuurt, om liquidaties uit te voeren en hoe moeten Nederland en de Europese Unie hierop reageren richting het Iraanse regime?
Het kabinet heeft duidelijk gemaakt dat deze handelwijze onaanvaardbaar is. Uw kamer is geïnformeerd over de Nederlandse reactie.3 De Europese Unie heeft, mede op voordracht van Nederland, in het kader van de EU-sanctielijst,4 sancties opgelegd tegen het Iraanse Ministerie van Inlichtingen en Veiligheid en twee Iraanse personen. Naast het instellen van de Europese sancties heeft Nederland in juni 2018 stevige diplomatieke maatregelen getroffen door de Iraanse ambassadeur te ontbieden en twee medewerkers van de Iraanse ambassade uit te wijzen.
Hoe beoordeelt u de positie van Iraanse dissidenten in Nederland, nu door Iran al jarenlang in Europa, en specifiek in Nederland, moordacties worden ondernomen tegen deze personen?
De rijksoverheid weet dat buitenlandse mogendheden zich binnen Nederland bezighouden met beïnvloeding, inmenging, desinformatie, verstoring, spionage en soms zelfs bedreiging. De overheid is daarom alert op dreigingen tegen personen die in Nederland wonen of verblijven. Dat betekent ook alertheid voor wat betreft druk of dreiging vanuit het land van herkomst. Wanneer er sprake is van mogelijke strafbare gedragingen, zoals bedreiging, dan roept het kabinet iedereen in Nederland op om altijd contact op te nemen met dan wel aangifte te doen bij de politie. Op grond van een aangifte kunnen de politie en het Openbaar Ministerie (OM) besluiten om een strafrechtelijk onderzoek te starten. De politie en het OM kunnen (als daarvoor aanleiding is) ook besluiten tot andere maatregelen, zoals beveiligingsmaatregelen. Aangezien geen enkel geval hetzelfde is, zijn beveiligingsmaatregelen altijd maatwerk. De politie en het OM geven geen informatie over beveiligingsmaatregelen, temeer omdat het niet in het belang is van degene die wordt bedreigd. Het kabinet doet sowieso geen mededelingen over eventuele dodelijke dreiging tegen personen noch over mogelijke analyses of maatregelen in dat verband.
Het bericht ‘Automobilist betaalt te veel bij laadpaal’ |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Automobilist betaalt te veel bij laadpaal»?1
Ja.
Alvorens over te gaan tot beantwoording van de overige vragen, wil ik er op wijzen dat het artikel ten onrechte vermeldt dat NMi de toezichthouder op de Metrologiewet is. NMi Certin B.V. is een aangewezen instantie op basis van artikel 12 van de Metrologiewet en verricht conformiteitsbeoordelingen in opdracht van fabrikanten. De toezichthouder op de Metrologiewet is Agentschap Telecom.
Herkent u de beschrijving die het Nederlands Meetinstituut doet waarin wordt geschetst dat bij snelladers minder energie wordt geleverd door energieverlies dan waarvoor wordt betaald?
Ik heb kennisgenomen van de beschrijving die het artikel toedicht aan NMi. Ik zie echter vooralsnog geen redenen om aan te nemen dat minder energie wordt geleverd dan waarvoor wordt betaald. Snelladers zijn over het algemeen gelijkstroomladers, waarbij in het laadstation wisselstroom wordt omgezet naar gelijkstroom. Die omzetting kost energie. Dit energieverlies vindt echter plaats vóórdat de stroom aan de auto wordt geleverd en is al verdisconteerd in de laadprijs, zo geven snellaadexploitanten bij navraag aan. De consument betaalt vervolgens voor de energie die daadwerkelijk wordt afgenomen (de energie die door de laadkabel gaat). De exploitanten geven ook aan dat de verliezen tussen laadpunt en auto gemiddeld genomen minder dan 1% bedragen en dat de gelijkstroom die in rekening wordt gebracht aan de klant wordt bepaald met een deugdelijke meter. De exploitanten doen zelf doorlopend controles op voltage en stroomsterkte en laten ook accountantscontroles uitvoeren op de verschillen tussen afname en levering van stroom. Tot slot kan het, afhankelijk van de laadsnelheid en het type auto, voorkomen dat de accu tijdens het laden gekoeld wordt door het batterijmanagementsysteem van de auto. Dit kan ervoor zorgen dat de door de exploitant geleverde energie afwijkt van de energie in de batterij na het opladen. Dit is echter niet het gevolg van afwijkingen in de geleverde energie, maar van de effectiviteit van de laadsystemen in het voertuig.
Is dit een probleem dat zich alleen bij snelladers voordoet of ook in grotere of kleinere mate bij andere laadpalen zoals onder meer publieke laadpalen?
Zoals hierboven aangegeven zie ik momenteel geen aanleiding om te concluderen dat er een probleem is bij snelladers. Publieke laadpalen voor regulier (langzamer) laden leveren meestal wisselstroom en bevatten dan meters waaraan op grond van de Metrologiewet eisen worden gesteld. Ook hier treden omzettingsverliezen op ten gevolge van de noodzakelijke omzetting van wisselstroom naar gelijkstroom; in dit geval niet in de laadpaal, maar in de auto zelf. De consument betaalt, net als bij snelladen, voor de energie die daadwerkelijk is afgenomen.
Hoe groot is het verlies dat elektrische rijders hierdoor hebben geleden de afgelopen jaren? Of is het de Charge Point Operator die dit verlies voor eigen rekening neemt?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 wordt het onvermijdelijke verlies bij omzetting van wisselstroom naar gelijkstroom bij snelladers door de laadpuntexploitanten verrekend in de kWh-prijs en betalen rijders voor de energie die daadwerkelijk geleverd wordt. De door de exploitanten genoemde verliezen van gemiddeld genomen minder dan 1% tussen laadpunt en auto zijn gering te noemen en laten zich moeilijk kwantificeren door de veelheid aan systemen die in gebruik zijn.
Zorgt deze problematiek ervoor dat er onder de bijna negen miljoen autorijders in Nederland wantrouwen is tegen elektrisch laden? En zorgt dat ervoor dat autorijders weifelen om een (tweedehands) elektrische auto te kopen?
Nee, zoals hierboven is toegelicht betalen consumenten bij het opladen voor de stroom die daadwerkelijk aan de auto wordt geleverd. Rijders van elektrische auto’s hebben uiteraard behoefte aan transparante laadprijzen, hiervoor geldt wet- en regelgeving. Uit controles van de Autoriteit Consument en Markt (ACM)2 en de eerste editie van de «Benchmark prijstransparantie»3 van het NKL die is gehouden in het kader van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur (NAL), blijkt dat het voor elektrische rijders in Nederland steeds duidelijker wordt wat de kosten zijn van (semi-)publiek laden. De prijsinformatie voor en na het laden is vrijwel altijd goed op orde.
Bent u het ermee eens dat er aan de laadpaal volledige transparantie moet zijn over afgifte van energie en opname door het voertuig, zoals bij het tanken van brandstof?
Ja, er bestaat ook reeds wet- en regelgeving over prijstransparantie bij opladen en over het meten van elektrische energie voor huishoudelijk gebruik, handelsgebruik of licht industrieel gebruik. Algemene consumentenwetgeving brengt met zich mee dat de klant voorafgaand, tijdens en na het laden eerlijk moet worden geïnformeerd over het tarief en de hoeveelheid. Deze informatie moet duidelijk, eenvoudig en niet misleidend zijn. Dit valt onder het toezicht van de ACM.
Welke mogelijke oplossingen ziet u voor dit probleem, waarbij de oplossing vooral moet zorgen dat er steeds meer nieuwe en tweedehands elektrische auto’s beschikbaar komen voor iedere portemonnee? Ook in het licht van de Nationale Agenda Laadinfrastructuur?
Zoals hierboven is toegelicht, betalen consumenten bij het opladen voor de stroom die daadwerkelijk aan de auto wordt geleverd. Daarnaast blijkt uit de brandstofprijsvergelijking van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) dat elektrische auto’s gemiddeld voordeliger in gebruik zijn dan andere brandstofauto’s.4 Verder zijn in het Klimaatakkoord afspraken gemaakt over de stimulering van verkoop van nieuwe en tweedehands elektrische voertuigen, zoals fiscale voordelen en subsidie op de aanschaf. Uitvoering van deze afspraken moet leiden tot 100% nieuwverkoop van emissievrije voertuigen in 2030. In het kader van Nationale Agenda Laadinfrastructuur worden daarnaast vele acties ondernomen om te zorgen voor een landelijk dekkend en toekomstbestendig laadnetwerk.
Een exportkredietverzekering voor een baggerschip van IHC voor Myanmar |
|
Lammert van Raan (PvdD), Christine Teunissen (PvdD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat Nederland op 8 januari 2021 een exportkredietverzekering (ekv) heeft verstrekt aan scheepsbouwer IHC voor een baggerschip voor de Irrigation and Water Utilization Management-afdeling van het Myanmarese Ministerie van Landbouw, Veehouderij en Irrigatie?
Ja.
Is dit schip inmiddels geleverd?
Ja, op 30 april 2021.
Waar gaat dit Myanmarese ministerie het baggerschip voor gebruiken? Wordt het gebruikt voor zandwinning in Myanmar? Zo ja, in welk gebied? Wie profiteren hiervan?
De eerste inzet van het schip betreft het baggeren bij de Kindat Diversion Dam. Het zal worden ingezet om het reservoir op diepte te houden in verband met de toevoer van grond door erosie van de omliggende heuvels. Het uitdiepen van de kanalen voorkomt overstromingen en zorgt voor een betere watervoorziening voor de omringende landbouw. Zandwinning is geen doel van het onderhavige project.
Is deze transactie gerelateerd aan de samenwerking1 tussen Nederlandse en Myanmarese ministers ten aanzien van de ontwikkeling van een strategie voor geïntegreerd waterbeheer in Myanmar? Loopt deze samenwerking nog?
Nee, deze transactie vormt geen onderdeel van de bilaterale samenwerking op het gebied van integraal waterbeheer onder het programma Partners voor Water. Die samenwerking richtte zich specifiek op de duurzame ontwikkeling van het waterbeheer rondom de stad Yangon. Op dit moment zijn alle activiteiten onder het programma Partners voor Water bevroren en worden geen nieuwe activiteiten ontwikkeld.
Welke risico's dekt de financiële steun van Atradius DSB (ADSB)?
ADSB heeft ten aanzien van deze transactie de volgende risico’s in verzekering genomen. Er wordt kredietrisico gelopen gedurende elke betalingstermijn op de «Directorate irrigation and water utilization management, Ministry of Agriculture, Livestock and Irrigation» (hierna: Ministry of Agriculture). Inmiddels is 90% van de contractsom voldaan. De laatste (10%) betaling valt in augustus 2021.
Verder loopt ADSB (contra)garantierisico voor de vooruitbetaling-, uitvoering- en onderhoudsgarantie. Deze (garantie)producten zijn bedoeld voor situaties zoals een faillissement van de aannemer (IHC) tijdens de bouw of levering van het schip, of tijdens de looptijd van het onderhoudscontract. In een dergelijk geval zou het Ministry of Agriculture gecompenseerd worden. Dit zijn standaard type exportgaranties die worden uitgegeven door banken, waar de ekv middels een contragarantie het risico overneemt. In het algemeen moeten garanties direct uitgekeerd worden als de afnemer deze inroept. Echter, in theorie zou het kunnen voorkomen dat een afnemer dat onterecht doet (bijvoorbeeld bij een geschil wat door een rechter getoetst dient te worden). Ook in het geval van een onterechte opvraging door het Ministry of Agriculture dekt de ekv de schade voor de garantstellende bank en de ekv zal dan vervolgens deze schade proberen te verhalen. Omdat het schip inmiddels is geleverd, is er geen sprake meer van risico uit hoofde van de (contra)garantie op de vooruitbetaling- en uitvoeringsgarantie. Voor de periode na levering is er een onderhoudscontract tussen het Ministry of Agriculture en IHC, waarvoor er momenteel nog wel een onderhoudsgarantie van 10% uitstaat.
Voor hoeveel jaar wordt de lening gedekt door de Nederlandse staat via ADSB?
Er wordt geen lening gedekt door de Nederlandse staat. Het Ministry of Argiculture financiert de transactie met IHC via een door JICA2 verstrekte development lening. ADSB loopt enkel de in het antwoord op vraag 5 genoemde risico’s.
Is de ekv opgeschort na de staatsgreep? Zo nee, waarom niet?
In het algemeen geldt, dat wanneer zich in een land actuele gebeurtenissen voordoen die (waarschijnlijk) het risico van de exportkredietverzekering beïnvloeden, zoals een staatsgreep, het landenbeleid opnieuw geëvalueerd wordt en indien nodig aangepast. In februari 2021 is in reactie op de staatsgreep die op 1 februari werd gepleegd in Myanmar het landenbeleid voor Myanmar aangepast naar «beleid wordt herzien». De facto betekent dit dat de ekv-faciliteit dan in beginsel is opgeschort voor ekv-aanvragen, ten minste totdat de situatie duidelijker is geworden en er nieuw beleid is geformuleerd.
In mei 2021 was de situatie voldoende duidelijk en is er nieuw definitief landenbeleid opgesteld, namelijk de meest restrictieve categorie: «dekking bij uitzondering». Dit betekent dat het landenbeleid in principe gesloten is voor aanvragen op Myanmar, en er alleen in theorie bij hoge uitzondering nog dekking kan worden geboden. Dit heeft geen gevolgen gehad voor de onderhavige transactie van IHC met het Ministry of Agriculture, aangezien deze al vóór februari 2021 in werking was getreden. Juridisch gezien is het niet mogelijk om met terugwerkende kracht een dekkingstoezegging in te trekken als gevolg van een wijziging van het landenbeleid.
Is er voor het verstrekken van de ekv rekening gehouden met de lopende rechtszaak bij het Internationaal Gerechtshof tegen Myanmar over de genocide tegen de Rohingya, waar Nederland mogelijk samen met Canada in zal gaan interveniëren? Zo nee, waarom niet?
Nee. De zaak bij het Internationaal Gerechtshof heeft geen relatie met deze kwestie. Die zaak gaat over de vraag of de staat Myanmar zijn verplichtingen onder het Genocideverdrag nageleefd heeft.
Waarom is het verstrekken van een ekv voor een project dat ten goede komt van een regering die ver voor de staatsgreep al beschuldigd werd van genocide volgens u verenigbaar met de Nederlandse inzet omtrent straffeloosheid?
In het algemeen geldt dat ekv-aanvragen worden getoetst op het vigerende sanctiebeleid en tevens worden beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Hier wordt ook nadrukkelijk gekeken naar mensenrechten en veiligheid.
In de beoordeling van deze ekv-aanvraag is een aantal aandachtspunten vanuit het landenbeleid voor Myanmar opgenomen. Zo is er gekeken naar de veiligheidssituatie in het land, met name in de provincies Rakhine, Kachin en het noordelijk deel van Shan. Deze veiligheidssituatie is als niet relevant beoordeeld voor de onderhavige transactie, omdat het district Kanbalu in de regio Sagaing ligt en niet in een van de op het moment van beoordeling van de aanvraag gevaarlijke gebieden. In de ekv-beoordeling is er ook gekeken naar schending van het internationale sanctiebeleid en of de transactie onder het EU-wapenembargo valt. De transactie druist niet in tegen internationaal sanctiebeleid en het EU-wapenembargo is als niet relevant voor onderhavige transactie beoordeeld omdat het de levering van een baggerschip betreft. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag was dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie. Aanvullend verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Voor de staatsgreep bestond de Nederlandse inzet in Myanmar onder meer uit het tegengaan van straffeloosheid, bevordering van mensenrechten en verschillende initiatieven gericht op duurzame ontwikkeling. De dialoog met de Myanmarese autoriteiten werd aangewend om deze inzet en de democratische transitie in Myanmar te ondersteunen, en om de Nederlandse zorgen over mensenrechtenschendingen te uiten. Ook na de staatsgreep blijft Nederland zich onverminderd inzetten voor de strijd tegen straffeloosheid in Myanmar.
Gezien het feit dat het Myanmarese regime in handen is van de militaire junta, hoeveel financiële steun van Nederland ontvangt de militaire junta? In welke vorm?
Na de staatsgreep zijn de gehele ontwikkelingsprojectenportefeuilles van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking tegen het licht gehouden, om te voorkomen dat er middelen in handen komen van het leger of van aan het leger gelieerde bedrijven. Activiteiten waarbij de Myanmarese overheid voorheen betrokken was zijn bevroren of opgeschort. Betalingen voor publieke en private ontwikkelingsprojecten die nog wel doorgang kunnen vinden zonder betrokkenheid van de militaire junta worden gedaan aan uitvoerende organisaties en bedrijven en lopen derhalve niet via de militaire junta.
Kunt u uiteenzetten hoeveel van deze steun voor de staatsgreep is toegezegd en hoeveel daarna, uitgesplitst naar verschillende vormen?
Er is na de staatsgreep geen steun toegezegd aan de militaire junta. Nederland heeft wel additionele humanitaire hulp via het Nederlandse Rode Kruis gegeven voor ondersteuning van 230.000 hulpbehoevenden met activiteiten op het gebied van gezondheidszorg, levensonderhoud en basisbehoeften, zoals aan uw Kamer gemeld in Kamerbrief 2021Z10322. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Welke bank (en) verstrekken de door ADSB verzekerde krediet(en)?
Niet van toepassing, zie het antwoord bij vraag 6.
Hoe zag het due diligence proces eruit voor het verstrekken van de exportkredietverzekering?
Alle standaard aspecten zijn beoordeeld, te weten: landenrisico, kredietrisico, regresrisico, buyer due diligence, due diligence op de betrokken agenten, customer due diligence en milieu en sociale aspecten. De informatie waarop beoordeeld wordt bestaat uit het aanvraagformulier, aanvullende informatie aangeleverd door de aanvrager (in dit geval IHC) en informatie verkregen uit het publieke domein (onder andere LexisNexis). Op basis van de uitgevoerde beoordelingen is geconcludeerd dat het acceptabele risico’s betrof zonder onaanvaardbare negatieve milieu en sociale effecten.
Op welke manier is hier bij gekeken naar de onverantwoordelijke manier waarop er nu zand wordt gewonnen bij de Irrawaddyrivier?2
De schepen in deze transactie worden ingezet voor het op diepte houden van de watervoorzieningen, waaronder het bassin van de Kindat dam en irrigatiekanalen in de Mu rivier die gebruikt worden voor de landbouw in Myanmar. De in het artikel genoemde veelal illegale zandwinning is geen doel van deze transactie of het project. Er is dan ook niet gekeken naar de manier van zandwinning in de Irrawaddyrivier.
Was er volgens u, voorafgaand aan het verstrekken van de ekv, voldoende inzicht in alle risico’s van het project in Myanmar ten aan zien van de natuur en het milieu, en de gevolgen daarvan voor mensen en dieren? Kunt u deze vraag beantwoorden met ja of nee, gevolgd door een toelichting? Indien het antwoord nee is, hoe heeft u dan uitvoering kunnen geven aan de aangenomen motie van de leden Alkaya en Van Raan over geen exportkredietverzekeringen bij risico's op mensenrechtenschendingen of milieuschade?3
Ja, er is een milieu en sociale due diligence uitgevoerd voor onderhavige transactie conform het beleid voor Maatschappelijke Verantwoord Ondernemen (MVO) en aansluitend op de motie Alkaya en Van Raan. Hieruit kwam naar voren dat de onderhavige transactie en geplande werkzaamheden het leven van de veelal arme boerenbevolking in Myanmar ten goede zal komen. Het uitdiepen van de kanalen voorkomt overstromingen en zorgt voor een betere watervoorziening voor de omringende landbouw. De genoemde werkzaamheden vinden niet plaats in een natuurgebied waar beschermde diersoorten leven.
Hoe heeft ADSB ervoor gezorgd dat het baggerschip niet gaat bijdragen aan de erosie van rivieroevers in Myanmar?
De geplande baggerwerkzaamheden zijn onderdeel van een 5-jarenplan van IWUMD5 dat streeft naar een inclusief, competitief landbouwsysteem waarbij voedsel en voedingswaarde gegarandeerd kunnen worden. De Nederlandse overheid en diverse Nederlandse bedrijven in de watersector ondersteunen de inzet van IWUMD en andere water gerelateerde ministeries in Myanmar door middel van diverse programma’s. Zo zijn in 2013 studenten uit Myanmar in Nederland begeleid om oplossingsrichtingen voor de problemen rond de rivier de Ayeyarwady uit te werken. Ook is in 2014 met steun van de Nederlandse overheid een National Water Resources Committee (NWRC) opgericht. Dit comité heeft vervolgens gewerkt aan een watermanagementstrategie. In 2017 is samengewerkt aan het opstellen van een wateratlas voor de delta van de rivier Ayeyarwady. In navolging daarop is het werk gestart voor een Integrated Ayeyarwady Delta Strategy (IADS). Hiervoor is een werkgroep opgezet met lokale deelnemers en vertegenwoordigers van Nederlandse adviesbureaus en universiteiten. Onderhavig project is ook gerelateerd aan een project voor verbetering van de Ayeyarwady rivier.
Ook andere hulporganisaties zien het belang van het verbeteren van het watermanagement en de landbouwontwikkeling in Myanmar. De Wereldbank voert het Agricultural Development Support Project uit (2015 tot 2022), dat ondersteuning biedt voor het herstel van faciliteiten en productiviteitsverbeteringen bij meerdere middelgrote irrigatiefaciliteiten in heel Myanmar. Daarnaast voert de Aziatische Ontwikkelingsbank het Irrigated Agriculture Inclusive Development Project (2017–2024) uit, dat rehabilitatie voor middelgrote irrigatiefaciliteiten biedt, met de nadruk op de centrale droge gebieden van het land. Volgens JICA overlappen de projecten niet. Deze programma’s bieden naast financiering voor fysieke oplossingen ook training en onderwijs om de projecten te kunnen managen en te onderhouden.
In het kader van samenwerking tussen Nederland en Myanmar werden ook cursussen over het baggeren gegeven aan relevante partijen in Myanmar. Zo is er in januari 2018 een cursus gegeven door Van Oord, Boskalis en de Nederlandse ambassade aan bedrijven en overheden in Myanmar. In januari 2020 is er ook een cursus georganiseerd over het bewegen van sediment en baggeren. Door deze intensieve ondersteuning van Nederlandse en andere partners is de verwachting dat het te leveren baggerschip op een goede wijze ingezet zal gaan worden door IWUMD en zal leiden tot een beter waterbeheer in Myanmar en niet zal bijdragen aan de erosie van rivieroevers in Myanmar.
Zijn IHC en Damen Shipyards zaken blijven doen met de Myanmarese autoriteiten sinds de coup?
De transactie tussen IHC en de overheid van Myanmar is getekend in de periode voor de staatsgreep van 1 februari 2021. Sinds de staatsgreep heeft zowel IHC als Damen geen nieuwe transacties met Myanmar gedaan.
Hoe kijken de Nederlandse Ministeries van Buitenlandse Zaken en Economische Zaken aan tegen deze activiteiten?
Bedrijven zijn in eerste instantie zelf verantwoordelijk voor hun bedrijfsactiviteiten. Het kabinet verwacht van bedrijven wel dat zij gepaste zorgvuldigheid toepassen in lijn met de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen en UN Guiding Principles on Business and Human Rights.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken toetst (export)activiteiten waarvoor een exportvergunning nodig is van Nederlandse bedrijven naar het buitenland. De richtlijnen en controlelijsten hiervoor zijn op Europees niveau opgenomen in de EU dual-use verordening (428/2009) en het Gemeenschappelijk Standpunt inzake wapen export en verschillende sanctieverordeningen. Zo gelden EU sancties voor de export van (dual-use) items naar Myanmar (EU verordening 194/2008).
Zoals in EU Verordening 194/2008 vastgesteld is, is het verboden om militaire goederen of technologie, direct of indirect te verkopen of te leveren aan natuurlijke personen of rechtspersonen in Myanmar, ongeacht of de goederen afkomstig zijn uit de lidstaten van de Europese Unie.
Vergroting van het bewustzijn van het bedrijfsleven, inclusief van het midden- en kleinbedrijf, is een voorwaarde voor een effectief exportcontrolebeleid. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken zet hier actief op in en stelt via de website www.rijksoverheid.nl/exportcontrole informatie beschikbaar over exportcontrole. Tevens organiseert de overheid jaarlijks een aantal seminars over exportcontrole met deelnemers uit de industrie, de logistieke en financiële sector, kennisinstituten, adviesbureaus en de overheid.
Het kabinet adviseert bedrijven om geen zaken te doen met commerciële bedrijven en entiteiten die direct of indirect worden gecontroleerd door het leger van Myanmar (Tatmadaw). Bedrijven dienen daarbij ook rekening te houden met het EU-sanctieregime ten aanzien van Myanmar, waaronder op 19 april jl. twee economische entiteiten en op 21 juni jl. drie economische entiteiten op de sanctielijst zijn geplaatst. Door de militaire coup van 1 februari 2021 zijn de risico's van zakendoen in Myanmar nog verder vergroot.
Herinnert u zich het antwoord op schriftelijke vragen van de leden Van Raan en Teunissen: «Exportkredietverzekeringen (ekv) worden op transactiebasis verstrekt en alleen als deze voldoen aan het mvo-beleid voor de ekv. Dit beleid is gebaseerd op internationale mvo-standaarden (waaronder de OESO Common Approaches). Er worden geen projecten verzekerd met onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu.»4?
Ja.
Herinnert u zich dat de hiervoor genoemde motie Alkaya en Van Raan de regering verzocht er zorg voor te dragen dat iedere aanvraag voor een exportkredietverzekering waarbij de risico's op schending van mensenrechten of milieuschade te groot zijn, wordt afgekeurd ongeacht het zogenaamde gelijke speelveld en de gevolgen voor de aanvragende bedrijven?
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat er sinds de jaren veertig van de vorige eeuw strijd en opstand is in Myanmar5, dat de etnische zuivering van Rohingya onverminderd doorgaat6, en dat vorig jaar al duidelijk was dat het conflict kon escaleren7, wat uiteindelijk ook gebeurd is, getuige de militaire coup van februari?
Nederland volgt de situatie in Myanmar al jaren nauwgezet. Het kabinet zet zich onder meer in om de democratische transitie te ondersteunen en de situatie van de Rohingya te verbeteren en werkt hierin nauw samen met de EU, de VN en gelijkgezinde landen. Voor de staatsgreep van 1 februari jl. was er frequent bilateraal contact met de democratisch gekozen regering van Myanmar, waarbij Nederland zorgen uitte over mensenrechtenschendingen in het land en pleitte voor humanitaire toegang om mensen in nood te kunnen helpen. De staatsgreep heeft die democratische transitie ernstig verstoord en de reeds fragiele situatie in Myanmar drastisch verslechterd.
Het geweld van het leger is gericht tegen alle burgers in Myanmar die zich verzetten tegen de staatsgreep. Duidelijk is dat de situatie van minderheden in Myanmar, waaronder de Rohingya, onverminderd zorgelijk blijft. Onderliggende problemen zijn niet opgelost en de situatie blijft fragiel. Zie ook de antwoorden op de vragen gesteld door het lid Sjoerdsma over het bericht dat de demonstraties in Myanmar uit de hand lopen (Kamerstuk 2021D12640). Daar komt het geweld door het leger en gewelddadige confrontaties tussen het leger en burgerlijke verzetsgroepen bovenop. Het kabinet blijft zich inspannen voor verbetering van de mensenrechtensituatie en voor accountability, bijvoorbeeld in de Mensenrechtenraad en met steun aan de bewijzenbank Independent Investigative Mechanism for Myanmar (IIMM). Ook heeft Nederland op 2 september vorig jaar samen met Canada de intentie aangekondigd om te interveniëren in de zaak die Gambia tegen Myanmar heeft aangespannen bij het Internationaal Gerechtshof vanwege vermeende genocide op de Rohingya.
Vindt u het logisch, en zo ja waarom, dat het naleven van de due diligence-richtlijnen van de OESO en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights door bedrijven, conform de verwachting die is uitgesproken in antwoord op schriftelijke vragen van het lid Van Raan8, leidt tot de conclusie dat er een ekv kan worden verstrekt voor handel tussen een Nederlands bedrijf en de militaire junta in Myanmar? Kunt u uw antwoord toelichten?
Alle ekv-aanvragen worden getoetst op sanctiebeleid en beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. Zoals ook staat in het antwoord op vraag 9 is er in de beoordeling van de ekv-aanvraag van IHC op Myanmar gekeken naar aandachtspunten over het internationale sanctiebeleid en de veiligheidssituatie in het land. Het moment van toetsing lag vóór de militaire coup van 1 februari. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag was dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie. Aanvullend verwacht het kabinet van Nederlandse bedrijven die internationaal opereren, waaronder financiële instellingen, dat zij de OESO-richtlijnen en de UNGP’s naleven. In antwoord op genoemde schriftelijke vragen van het lid Van Raan, worden de verschillende manieren waarop het kabinet naleving van OESO-richtlijnen en de UNGP’s door bedrijven stimuleert toegelicht.
Welke risico’s zijn er bij deze ekv geïdentificeerd en welke zijn daarvan geclassificeerd als aanvaardbaar dan wel onaanvaardbaar?
De volgende risico’s zijn beoordeeld in het kader van het in verzekering nemen van de transactie:
Alle bovengenoemde risico’s zijn ten tijde van de beoordeling als aanvaardbaar beoordeeld. Zie ook het antwoord op onder meer vraag 7, 9 en 13. Indien één van de risico’s als onaanvaardbaar zou zijn beoordeeld, dan zou geen verzekering of garantie worden verstrekt door de ekv.
Is er ook gekeken naar risico’s die betrekking hebben op de lange termijn of die landsgrensoverschrijdend zijn? Zo ja, welke risico’s waren dit? Zo nee, waarom niet en hoe heeft u dan uitvoering kunnen geven aan de motie van de leden Alkaya en Van Raan? Kunt u uw antwoord toelichten?
De transactie betreft de levering van een baggerschip en drijvende pijpleidingen. Omdat het een transactie in de baggersector betreft, is bij de beoordeling van deze ekv-aanvraag een milieu en sociale beoordeling uitgevoerd. Conclusie van deze beoordeling is dat in relatie tot deze transactie geen onaanvaardbare negatieve milieu en sociale effecten te verwachten zijn.
Er is niet gekeken naar landgrensoverschrijdende effecten, omdat die van onderhavig project niet verwacht worden. Wel is gekeken naar lange termijn effecten van onder andere het meerjarenplan van IWUMD zoals ook beschreven onder het antwoord bij vraag 16. De daar genoemde samenwerkingsverbanden moeten een duurzaam watersysteem opleveren voor Myanmar.
Waren alle risico’s aanvaardbaar? Zo ja, kunt u ernstige schade aan de natuur of het milieu met lange termijn- of grensoverschrijdende gevolgen, inclusief gevolgen voor mensen en dieren, uitsluiten? Zo nee, hoe verhoudt het verstrekken van deze ekv zich tot de motie van de leden Alkaya en Van Raan? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ja, alle risico’s waren ten tijde van de afronding van de milieu en sociale beoordeling aanvaardbaar. Dat betekent dat op basis van de milieu en sociale due diligence geen ernstige nadelige gevolgen van onderhavige transactie werden verwacht. Hierbij wordt een onderbouwde inschatting van de risico’s gemaakt. Echter er kan nooit 100% worden uitgesloten dat resterende risico’s zich in de toekomst niet zullen materialiseren.
Wanneer zijn voor u de risico’s niet meer aanvaardbaar?
Voor ieder voornoemd risico wordt een afweging gemaakt tussen de aspecten die voor desbetreffende transactie gelden. Als een risico te hoog is, of de optelsom van risico’s te groot is, is het niet aanvaardbaar. Dit wordt altijd per geval beoordeeld.
Welke MVO-schendingen vindt u aanvaardbaar? Hoeveel MVO-schendingen vindt u aanvaardbaar?
Per geval wordt beoordeeld wat de risico’s zijn en of die individueel of samen aanvaardbaar zijn. Er zijn wel duidelijke uitsluitingen op het gebied van mensenrechten. Dit betreft bijvoorbeeld kinder- en/of dwangarbeid.
Klopt het dat ADSB het landenbeleid met betrekking tot Myanmar aan het herzien is? Wanneer is deze herziening gestart? Was de staatsgreep aanleiding van deze herziening? Zo nee, wat was dan de aanleiding? Welke partijen worden geconsulteerd voor het formuleren van het nieuwe beleid? Wanneer wordt het resultaat van de herziening verwacht?
In februari is als reactie op de staatsgreep het landenbeleid voor Myanmar gewijzigd naar «beleid wordt herzien». In mei was de herziening afgerond en werd het landenbeleid definitief vastgesteld als «dekking bij uitzondering». Zie hiervoor het antwoord op vraag 7.
Het landenbeleid wordt altijd herzien op advies van de Commissie Advisering Risicobeheer (CAR). In de CAR hebben de Ministeries van Financiën en Buitenlandse Zaken zitting alsmede de economen van de afdeling Economic Research van Atradius. Er wordt voor de bepaling van het landenbeleid een breed scala aan bronnen geraadpleegd, al naar gelang de situatie daar om vraagt. Meestal betreft dit onder andere het IMF, de Wereldbank, ambassades, kredietbeoordelaars, buitenlandse exportkredietverzekeraars en de Club van Parijs.
Vindt u het moreel te rechtvaardigen dat de Nederlandse staat met belastinggeld garant staat voor een baggerschip dat een Nederlands bedrijf dat hieraan verdient, wil exporteren naar een Myanmarees ministerie terwijl er een gewelddadige militaire junta aan de macht is? Kunt u deze vraag eerst met ja of nee beantwoorden, gevolgd door een toelichting?
Zie ook antwoord op vraag 9 en 22. Ekv-aanvragen worden getoetst op sanctiebeleid en beoordeeld op lokale wet- en regelgeving en internationale standaarden op het gebied van maatschappelijk verantwoord ondernemen, in dit geval de OECD Common Approaches en de IFC Performance Standards. In de beoordeling van de ekv-aanvraag is gekeken naar het internationale sanctiebeleid en de veiligheidssituatie in het land. Het moment van toetsing lag vóór de staatsgreep van 1 februari. De uiteindelijke conclusie van onderhavige ekv-aanvraag is dat een ekv verstrekt kon worden voor deze transactie.
De resten van landbouwgif in ons voedsel |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat EenVandaag in een onderzoek resten van landbouwgif, waaronder glyfosaat, heeft gevonden in rode Bordeauxwijn en op verschillende fruitsoorten van Albert Heijn, Jumbo en Lidl?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) hierop heeft gereageerd dat dit de normale gang van zaken is en dat er, omdat de hoeveelheden onder de wettelijke normen blijven, geen reden tot zorg zou zijn?
Ja. Het is onvermijdelijk dat er bij gebruik van gewasbeschermingsmiddelen resten op de producten aanwezig blijven. Dit is wettelijk toegestaan, zolang de residuen onder de Maximale Residulimiet (hierna: MRL) blijven. Als dit het geval is, is er geen reden tot zorg en zal de NVWA, die als opdracht heeft toe te zien op naleving van de wetgeving, niet optreden.
Kunt u bevestigen dat er wel maximale normen zijn per gifsoort op een voedselproduct, maar dat er geen norm is voor de totale hoeveelheid gif, of een maximaal aantal verschillende pesticiden dat hierop voor mag komen?
Ja. Voedselproducten moeten per stof voldoen aan de MRL die voor die stof in het betreffende product is vastgesteld. Er is geen somlimiet of maximum aantal aangetoonde residuen.
Heeft u al uitvoering gegeven aan de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuknummer 35 570 XIV, nr. 49) voor de invoering van een extra veiligheidsfactor bij de toelating van pesticiden, om daarmee de risico’s van stapeleffecten af te dekken? Zo ja, op welke manier?
Ik heb uw Kamer recent geïnformeerd dat ik de Europese Commissie ter uitvoering van de motie van het lid Wassenberg (Kamerstuk 35 570 XIV, nr. 49) heb verzocht een veiligheidsfactor te introduceren voor werkzame stoffen, waarvan het risico op cumulatie in het milieu het grootst is en om dit onderwerp op de agenda van het SCoPAFF te plaatsen (zie brief moties en toezeggingen op het gebied van gewasbescherming).
Daarnaast werkt de Europese Commissie op dit moment aan een systematiek om bij de goedkeuring van werkzame stoffen en bij het vaststellen van MRL’s rekening te houden met cumulatieve effecten op de gezondheid van de mens.
Kunt u bevestigen dat Jumbo en Lidl de bovenwettelijke eis stellen dat er niet meer dan de helft of zelfs een derde van de maximale residu limiet (MRL) op hun producten mag zitten? Deelt u het inzicht dat dit aantoont dat het landbouwkundig mogelijk is om minder landbouwgif te gebruiken en dat dit vanuit het voorzorgsprincipe ook wenselijk is?
Er zijn supermarktketens die bovenwettelijke eisen stellen aan de hoeveelheid residu die op agrarische producten aanwezig mag zijn. Niet iedere supermarkt stelt hierbij dezelfde extra eisen.
Hoeveel residu er na het gebruik van een gewasbeschermingsmiddel op een gewas achterblijft, is van verschillende factoren afhankelijk. De vastgestelde MRL’s houden rekening met deze variatie en zijn zo vastgesteld, dat deze met goed landbouwkundig gebruik goed haalbaar zijn. Uit het residuonderzoek dat de NVWA uitvoert, blijkt dat aangetroffen residuen op veel producten in de praktijk inderdaad ruim onder (de helft van) de MRL blijven. Incidenteel liggen de gevonden niveaus hoger. De NVWA treedt op als het residu boven de MRL uitkomt.
De inzet van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de andere betrokken partijen bij het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 is het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Het gevolg hiervan is dat de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen drastisch daalt. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden, dan bij voorkeur laag-risicomiddelen, nagenoeg geen emissies naar het milieu en nagenoeg geen residuen op producten voor de consumptie.
Zo ja, bent u bereid zich in te zetten voor een structurele verlaging van de MRL’s? Zo ja, welke actie gaat u hiertoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb uw Kamer in de antwoorden op de vragen over het bericht «Verhoogde kans op ziekte van Parkinson door levenslang gebruik melkproducten» aangegeven dat het proces van het vaststellen van een MRL ertoe leidt dat de hoogte daarvan adequaat is voor het beschermen van mensen die deze producten consumeren. In praktijk worden MRL’s meestal lager vastgesteld dan voor de bescherming van de menselijke gezondheid nodig is: er wordt uitgegaan van het principe «as low as reasonably achievable».
Als de MRL’s nog lager worden vastgesteld, kunnen producten worden afgekeurd, terwijl goede landbouwkundige praktijken zijn gehanteerd en de producten veilig zijn voor de consument. Dit zou ik ongewenst vinden.
Kunt u bevestigen dat Lidl de bovenwettelijke eis heeft gesteld dat er residuen van maximaal vijf verschillende soorten landbouwgif op één voedselproduct mogen zitten?
Lidl legt zichzelf in het «Beleidsplan voor bewuste voeding» strenge maatstaven op voor gewasbeschermingsmiddelen in eigen merkproducten, die verder gaan dan de Europese voorschriften. Een van deze maatstaven is dat er in totaal maximaal vijf residuen van werkzame stoffen vastgesteld mogen worden.
Deelt u de zorg dat er nog weinig bekend is over de interactie tussen verschillende gifstoffen op onze gezondheid en dat een wettelijk maximum voor het aantal verschillende giffen op voedsel dus een goed idee is? Zo ja, gaat u hiertoe actie ondernemen? Zo nee, waarom niet?
De wetenschappelijke opvatting is dat bij de lage niveaus waarop residuen van gewasbeschermingsmiddelen voorkomen interactie tussen de werkzame stoffen onwaarschijnlijk is. Wel kan er een optel-effect zijn als consumenten worden blootgesteld aan residuen van verschillende stoffen met vergelijkbare effecten. Daarom werken het RIVM en EFSA aan een methodiek om het cumulatieve effect van residuen van verschillende stoffen te berekenen. Deze resultaten kunnen, als dat nodig is, reden zijn om MRL’s te verlagen. Voor twee effecten (op het zenuwstelsel en op de schildklier) zijn de cumulatieve effecten inmiddels berekend; deze blijken onder de veilige gezondheidskundige grenswaarden te blijven; aanpassing van MRL’s is dus niet nodig. Over de resultaten van dit onderzoek heeft het kabinet u de afgelopen jaren regelmatig geïnformeerd (Kamerstuk 26 991, nr. 575 en 27 858, nr. 433 en 505).
Ik hecht er zeer aan dat dit werk wordt voortgezet en het cumulatieve effect ook voor andere werkingsmechanismen van stoffen wordt berekend.
Kunt u aangeven op welke manier de Assessment Group on Glyphosate (AGG), waar het Nederlandse College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) onderdeel van is, bij de lopende herbeoordeling van glyfosaat heeft gekeken naar de risico’s op (chronische) neurologische effecten, zoals de ziekte van Parkinson? Kunt u deze studies met de Kamer delen?
De «Assessment Group on Glyphosate» (hierna: AGG) heeft de herbeoordeling van de werkzame stof glyfosaat uitgevoerd volgens Verordening (EG) 1107/2009. Hierbij is uiteraard ook gekeken naar de mogelijke risico’s op (chronische) neurologische effecten.
Het rapport van de AGG wordt in het najaar openbaar als onderdeel van de publieke consultatie.
Laat u ook zelf onderzoek uitvoeren naar de relatie tussen het gebruik van landbouwgif en Parkinson, of rekent u hiervoor op onderzoek uitgevoerd door particulieren, die afhankelijk zijn van schenkingen, zoals het onderzoek van professor Bas Bloem, genoemd in het artikel van EenVandaag?
Uw Kamer heeft eerder aandacht gevraagd voor de relatie tussen gewasbeschermingsmiddelen en de ziekte van Parkinson. In reactie daarop heb ik aangegeven welke acties zijn ingezet door het kabinet, zoals de gezondheidsverkenning omwonenden van landbouwpercelen en de actualisering daarvan, het blootstellingsonderzoek bestrijdingsmiddelen en omwonenden, het «Vervolgadvies gewasbescherming en omwonenden» van de Gezondheidsraad en het verzoek aan de Europese Commissie om een traject te starten om de datavereisten op het gebied van neurologische aandoeningen te herzien voor Verordening (EG) 1107/2009 (Aanhangsel van de Handelingen, 2019–2020, nrs. 2853 en 3943).
Recent heb ik in de beantwoording van vragen van het lid Vestering (Aanhangsel van de Handelingen, 2020–2021, nr. 3261) aangegeven dat het Ctgb een brief heeft gestuurd aan EFSA met daarin onder andere het verzoek om de op dit moment in de Europese Unie goedgekeurde werkzame stoffen te screenen op een mogelijk verband met Parkinson en dat het RIVM een verkenning uitvoert naar de mogelijkheden om de risicobeoordeling bij de goedkeuring van werkzame stoffen in gewasbeschermingsmiddelen te verbeteren met betrekking tot neurotoxiciteit.
Het Stabiliteits- en Groeipact |
|
Bart Snels (GL) |
|
Wopke Hoekstra (minister financiën) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Austria seeks to build coalition against softening EU budget rules»?1 Klopt het dat u een brief heeft ontvangen van uw Oostenrijkse collega-Minister van Financiën? Klopt het dat deze brief een inhoudelijke inzet bevat ten aanzien van de aanstaande evaluatie en eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact? En dat Oostenrijk deze verstuurd heeft met als doel een coalitie van lidstaten samen te brengen inzake de eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact?
Ja.
Staat u nog steeds achter het in de kabinetsbrief Brede bespiegeling Stabiliteits- en Groeipact (SGP) ingenomen standpunt dat een inhoudelijke standpuntbepaling inzake de eventuele herziening van het SGP niet aan dit demissionaire kabinet maar aan een volgend kabinet is?2
Het demissionaire kabinet staat achter de inhoud van de Kamerbrief «Brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)»3 van 14 december 2020.
Deelt u de mening dat het aansluiten bij de coalitie die Oostenrijk wil bouwen, betekent dat Nederland (in ieder geval ten dele) een inhoudelijke inkleuring geeft aan zijn inzet ten aanzien van de eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact? Deelt u de mening dat dit strijdig zou zijn met het uitgangspunt om deze inhoudelijke inkleuring aan een volgend kabinet te laten?
In de Kamerbrief «Brede bespiegeling inzake het Stabiliteits- en Groeipact (SGP)» van 14 december 2020 wordt allereerst het doel van het SGP geschetst. Het SGP legt de begrotingsregels vast die de lidstaten gezamenlijk overeen zijn gekomen, om de houdbaarheid van overheidsfinanciën te waarborgen en stabiliteit en economische groei te bevorderen. Houdbare overheidsfinanciën zijn een vereiste om duurzame groei te realiseren. Ze geven vertrouwen, bieden ruimte aan private investeringen en voorkomen dat de rekening van publieke uitgaven door toekomstige generaties moet worden betaald. Om houdbare overheidsfinanciën te realiseren is het allereerst cruciaal dat lidstaten hervormingen implementeren die bijdragen aan economische groei en de veerkrachtigheid van hun economie. Daarnaast is het nodig om begrotingsdiscipline te bewaken. In het bijzonder om in gunstige economische tijden voldoende buffers op te bouwen, zodat in minder gunstige tijden economische klappen kunnen worden opgevangen en de economie ondersteund kan worden zonder dat dit ten koste gaat van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën.
Voor het demissionaire kabinet zijn en blijven Europese begrotingsregels belangrijk. Ook in de «Staat van de Europese Unie 2021»4 van 2 april jl. is aangegeven dat houdbare overheidsfinanciën het hoofddoel van het SGP blijven teneinde duurzame economische groei en stabiliteit te waarborgen. De snel stijgende publieke schuld als gevolg van de COVID-19-crisis onderstreept het belang hiervan. Bovendien is het belangrijk dat de handhaving van de regels wordt verbeterd.
Een mogelijke herziening van de Europese begrotingsregels is van dusdanig belang dat het onverstandig lijkt als Nederland – totdat er een nieuw kabinet is – zich geheel afzijdig houdt in deze discussie. Het huidige demissionaire kabinet zal zodoende deze discussie voeren in Europees verband op basis van de uitgangspunten zoals o.a. in de Staat van de Europese Unie 2021 genoemd. Het gaat daarbij met name om het onderkennen van het belang van gezonde overheidsfinanciën, in lijn met het doel van het SGP zoals hierboven omschreven. Het uitdragen van deze uitgangspunten vormt volgens het demissionaire kabinet geen nieuwe inkleuring van de Nederlandse inzet.
Kunt u garanderen dat u zich, vanuit uw eerder genoemde eigen uitgangspunt, niet aansluit bij het Oostenrijkse initiatief, ofwel enig ander initiatief om tot een inhoudelijke inzet inzake de eventuele SGP-herziening te komen, omdat dit aan een volgend kabinet is?
Zoals in het antwoord op vraag 3 aangegeven, is een mogelijke herziening van de Europese begrotingsregels van dusdanig belang dat het onverstandig lijkt als Nederland – totdat er een nieuw kabinet is – zich geheel afzijdig houdt in deze discussie. Eventuele samenwerking met andere lidstaten kan daarbij nuttig zijn en moet niet op voorhand worden uitgesloten.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is als er in de onderhandelingen over de eventuele herziening van het Stabiliteits- en Groeipact een sterke blokvorming ontstaat tussen noordelijke EU-landen enerzijds en zuidelijke anderzijds?
De discussie over een eventuele herziening van het SGP is nog in de beginnende fase en van een sterke blokvorming tussen lidstaten is op dit moment geen sprake. Het ligt wel in de lijn der verwachtingen dat verschillende lidstaten verschillende meningen hebben over hoe het SGP eventueel herzien zou kunnen worden. Dit mogelijke krachtenveld is ook beschreven in de brief van 14 december 2020.5 Het lijkt niet zinvol om bij voorbaat inhoudelijke concessies te doen vanuit een mogelijk verschil in inzicht tussen verschillende lidstaten. Voor veel Europese onderwerpen geldt dat er meningsverschillen zijn tussen lidstaten en de intentie is om gezamenlijk met de andere lidstaten een breed gedragen compromis te vinden.
Kunt u voorgaande vragen een voor een beantwoorden en retour sturen voorafgaand aan het eerstvolgende commissiedebat Eurogroep/Ecofinraad, 8 juli aanstaande?
Ja.
Het bericht 'Milieuorganisaties vrezen dat nieuwe gasboringen oesterbank bij ‘Schier’ vernielen' |
|
Raoul Boucke (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Milieuorganisaties vrezen dat nieuwe gasboringen oesterbank bij «Schier» vernielen»?1
Ja.
Hoe waardeert u de zorgen van de milieuorganisaties betreffende het boren van gas ten noorden van Schier?
De zorgen van milieuorganisaties over de mogelijk schadelijke effecten van het gaswinningsproject op het oesterherstelproject zijn begrijpelijk. De waarborgen binnen de procedure voor het verlenen van vergunning dragen er tegelijkertijd zorg voor dat voldoende geborgd wordt dat zulke schadelijke effecten in de praktijk niet zullen optreden. Dat blijkt uit uitgebreide onderzoeken naar de potentiële effecten van de boringen en de winning van gas in het kader van het milieueffectrapport en de vergunningaanvragen. Door de aard van het gaswinningsproject en de door het bedrijf voorgenomen extra maatregelen (aanlanden van boorgruis en het installeren van actieve koolstoffilters) zijn geen schadelijke effecten van het gaswinningsproject op het oesterherstelproject te verwachten. Uw Kamer is per brief van 17 augustus 2021 (Kamerstuk 33 529, nr. 877) geïnformeerd over deze door ONE-Dyas genomen maatregelen.
Hoe zijn deze plannen in lijn met het Noordzeeakkoord?
De voorgenomen gaswinning past binnen de afspraken in het Noordzeeakkoord.
Gelet op de nabijheid van gevoelige en waardevolle gebieden is uitgebreid onderzoek gedaan naar de eventuele schadelijke effecten. Binnen de voorwaarden van de vergunningen wordt voldoende geborgd dat zulke schadelijke effecten in praktijk niet zullen optreden. De impact op natuur en milieu is minimaal.
De afspraak in het Noordzeeakkoord over de Borkumse Stenen betreft vergroting van de vrijwaring van het gebied van bodemberoerende visserij, niet van gaswinning. De veronderstelling is onder meer dat de natuurwinst het grootst is als ten minste een significant deel van de meest waardevolle gebieden wordt gevrijwaard van visserij. De afspraak in het Noordzeeakkoord over oesterherstel betreft het aanwijzen van een gebied voor oesterherstel op het Friese Front, niet in het gebied de Borkumse Stenen.
Kan gaswinning worden toegestaan wanneer dit schade toebrengt aan een natuurherstelproject in een Natura 2000-gebied?
Indien men een project, zoals gaswinning, wil realiseren dient allereerst beoordeeld te worden of significante gevolgen voor Natura 2000-gebieden zijn uit te sluiten. Als deze niet op voorhand zijn uit te sluiten is een passende beoordeling en een Wnb-vergunning vereist. De vergunning wordt alleen verleend indien uit de passende beoordeling zekerheid is verkregen dat het project de natuurlijke kenmerken van het gebied niet zal aantasten.
Echter, het gebied Borkumse Stenen is geen Natura 2000-gebied. In theorie zou een dergelijk natuurherstelproject wel kunnen bijdragen aan de (landelijke) staat van instandhouding van bepaalde mariene habitattypen onder de Habitatrichtlijn, maar in dat kader tellen op kunstmatig substraat aangebrachte of aanwezige natuurwaarden (zoals platte oesters op kunstriffen) niet mee. Het gebied Borkumse Stenen wordt nog aangewezen als gebied onder de Kaderrichtlijn Mariene Strategie ter bescherming van het bodemecosysteem. Aanwijzing gebeurt met de vaststelling van het geactualiseerde Programma van Maatregelen, Mariene Strategie deel 3, als onderdeel van het Programma Noordzee 2022–2027. Ondanks dat het oesterherstelproject niet in een Natura 2000-gebied plaatsvindt, geven onderzoeken aan geen significant nadelige effecten op het oesterherstelproject zijn te verwachten (zie het antwoord op vraag 2).
Hoe rijmt de vergunningsaanvraag van One Days met de vergunningen die zijn afgegeven aan de organisatoren van het natuurherstelproject?
Voor het gaswinningsproject geeft het Ministerie van Economische Zaken en Klimaat (EZK) een omgevingsvergunning op grond van de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (Wabo) af voor het oprichten en gebruiken van het gaswinningsplatform en het uitvoeren van de boringen naar gas. Tevens geeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) voor de omgevingsvergunning een verklaring van geen bedenkingen af, waarbij de activiteiten worden beoordeeld aan de criteria van de Wet natuurbescherming (Wnb). Daarmee is de Wnb-vergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning. Naast de omgevingsvergunning verleent het Ministerie van EZK een mijnbouwvergunning voor het aanleggen van pijpleidingen (Mijnbouwwet) en een instemming met het winningsplan (Mijnbouwwet). In de betreffende vergunningen is onderzocht of de activiteiten geen significant nadelige effecten veroorzaakt voor natuur en milieu en veiligheid en zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming daarvan.
Voor het oesterherstelproject heeft Rijkswaterstaat in 2018 een vergunning op grond van de Waterwet aan het Wereld Natuur Fonds verleend, waar o.a. verschillende voorschriften zijn opgenomen over de wijze waarop de projectwerkzaamheden moeten worden gemarkeerd, uitgevoerd en in stand gehouden en na afloop moeten worden verwijderd. Daarnaast heeft voor het oesterherstelproject LNV een vergunning op grond van de Wnb afgegeven. Bij de Wnb-vergunning is beoordeeld of het natuurherstelproject geen significant negatieve effecten veroorzaakt op Natura 2000-instandhoudingsdoelen van nabijgelegen Natura 2000-gebieden en in de vergunning zijn voorschriften opgenomen ter voorkoming daarvan.
Er is dan ook geen strijdigheid tussen de door ONE-Dyas aangevraagde vergunningen voor gaswinning in het gebied Borkumse Stenen en de vergunningen die aan de Stichting Wereld Natuur Fonds zijn verleend voor het oesterherstelproject in het gebied.
Is voor het project een natuurvergunning afgegeven? Zo ja, hoe garandeert u dat dit project niet leidt tot verslechtering van de natuur zoals opgenomen in artikel 6 lid 2 van de Vogel en Habitatrichtlijn?
Door EZK is tot nu toe een ontwerpomgevingsvergunning verleend op grond van de Wabo (zie ook het antwoord op vraag 5). Na toetsing van de activiteiten aan relevante bepalingen van de Wet natuurbescherming (mede i.r.t. EU-Vogelrichtlijn en EU-Habitatrichtlijn), hebben LNV en RVO (namens LNV) daarvoor tot nu toe ontwerpverklaringen van geen bedenkingen afgegeven. Daarbij is geconstateerd dat het gaswinningsproject weliswaar niet is gelegen in Natura 2000-gebied, maar wel significante gevolgen kan hebben voor nabijgelegen Natura 2000-gebieden. LNV heeft daarbij aangegeven geen bedenkingen te hebben indien aan de omgevingsvergunning tenminste specifiek door LNV genoemde voorschriften en beperkingen worden verbonden. Deze hebben vooral betrekking op het nemen van geluidreducerende maatregelen tijdens de heiwerkzaamheden om het geluidsniveau in nabijgelegen Natura 2000-gebieden terug te brengen en significante gevolgen voor zeezoogdieren te voorkomen. RVO (namens LNV) heeft aangegeven geen bedenkingen te hebben in relatie tot verbodsbepalingen genoemd in artikel 3.5, lid 2 van de Wet natuurbescherming voor wat betreft bruinvissen, mits aan de Omgevingsvergunning ten minste specifiek door RVO genoemde voorschriften worden verbonden. Hiermee wordt voldoende geborgd dat via de Omgevingsvergunning wordt voldaan aan bepalingen van de EU-Vogelrichtlijn en -Habitatrichtlijn. Door afgifte van de verklaring van geen bedenkingen is de natuurvergunning geïntegreerd in de omgevingsvergunning.
Is onderzocht of het project van One Days de best beschikbare technieken met zo minimaal mogelijke impact op de natuur benut?
Nee. De Wnb vereist alleen dat significant negatieve effecten op de Natura 2000-instandhoudingsdoelen en verstoring van beschermde flora en fauna kunnen worden uitgesloten. Door af te zien van lozing van boorgruis en het toepassen van een actief koolstoffilter beperkt ONE-Dyas de impact op natuur wel verder dan waartoe zij wettelijk zijn verplicht.
Voldoet One Days aan de regels en eisen die het Rijk stelt aan het aanboren van nieuwe gas- en olievoorraden in Nederland?
Het project past binnen het kleineveldenbeleid dat gaswinning in eigen land de voorkeur heeft boven import van gas, mits dit veilig en milieuverantwoord kan plaatsvinden. Als de gaswinning niet veilig en milieuverantwoord kan worden uitgevoerd kan ook geen vergunning worden verkregen. Op basis van deze uitgangspunten heb ik alle ontwerpvergunningen in procedure gebracht. Definitieve besluitvorming vindt plaatst nadat alle zienswijzen op de ontwerpvergunningen zijn behandeld en verwerkt.
Op welke manier gaat de overheid aan de slag met de zorgen van deze milieuorganisaties?
De zorgen van de milieuorganisaties zijn naar voren gebracht in inspraakreacties. De inspraakreacties en adviezen worden meegenomen bij de definitieve besluitvorming. Deze zal naar verwachting niet eerder dan half oktober plaatsvinden.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Vanwege de afstemming van de beantwoording met meerdere departementen heeft beantwoording voor het reces niet kunnen plaatsvinden.
Het bericht ‘Drie kinderen aangerand door tbs’er op onbegeleid verlof’. |
|
Joost Eerdmans (EénNL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
|
Bent u bekend met het bericht dat afgelopen zaterdag in Venray drie minderjarigen van 5, 11 en 13 jaar zijn aangerand door een 42-jarige tbs’er van De Rooyse Wissel die op onbegeleid verlof was1?
Ja.
Klopt het dat het gaat om een man die eerder is veroordeeld voor aanranding?
Het past mij niet om op een individuele casus in te gaan. In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat de tbs-maatregel met dwangverpleging kan worden opgelegd voor misdrijven waar minstens vier jaar gevangenisstraf op staat en waarbij de dader ten tijde van het misdrijf leed aan een psychische stoornis.
Zo ja, deelt u de conclusie dat het onverantwoord en een zeer ernstige dwaling is gebleken om deze zedendelinquent, die zich binnen enkele uren aan drie kinderen vergreep, op onbegeleid verlof te sturen? Zo nee, waarom niet?
Vooropgesteld is dit een ernstige verdenking. Mijn gedachten gaan uit naar de slachtoffers en hun ouders.
Het is nu van belang om helder te krijgen wat de toedracht van dit incident is. De tbs-kliniek waar betrokkene verblijft heeft een onderzoek ingesteld naar de gebeurtenissen. Daarbij wordt gekeken of de procedures rond het verlof correct zijn verlopen en of er signalen zijn geweest die in verband kunnen worden gebracht met het mogelijk plegen van het delict. Ik wacht de conclusies van dat onderzoek af.
Wat zijn de afwegingen geweest om dit te doen?
Aan elke verlofbeslissing in de tbs liggen een inhoudelijk onderbouwde verlofaanvraag van de behandelende kliniek en een uitgebreid advies van het onafhankelijke Adviescollege verloftoetsing tbs-gestelden (AVT) ten grondslag. De adviezen zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderbouwde risicotaxatie-instrumenten. Het AVT bestaat uit forensisch psychiaters en psychologen, juristen en wetenschappelijk adviseurs. De belangrijkste vraag die het AVT dient te beantwoorden, is of het toekennen van verlof aan een tbs-gestelde verantwoord is. De risico’s voor de veiligheid van de samenleving worden daarbij scherp in het oog gehouden. Mede dankzij deze zorgvuldige procedure verlopen verlofbewegingen veelal probleemloos. Ondanks deze maatregelen en zorgvuldige procedures kan helaas niet altijd worden voorkomen dat een tbs-gestelde recidiveert tijdens verlof. Uiteraard wordt er in de behandeling en in de periodieke risicotaxatie bij de patiënten tot aan het moment vlak voor het betreffende verlof er alles aan gedaan om dit zoveel mogelijk te voorkomen. Het past mij niet om in te gaan op de specifieke afwegingen in deze individuele casus.
Welke consequenties verbindt u hieraan en gericht op wie?
Als een ernstig misdrijf wordt gepleegd moet de dader worden vervolgd en gestraft. De tbs-gestelde is direct na het incident aangehouden.
Zoals ik in het antwoord op vraag 3 aangaf, wacht ik de uitkomsten van het onderzoek door de betreffende tbs-kliniek naar de toedracht van het incident af.
Deelt u de opvatting dat het huidige tbs-stelsel veel te eenzijdig is gericht op de belangen en bewegingsvrijheid van daders, waarmee de samenleving tot proeftuin wordt gereduceerd? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik aangaf in het antwoord op vraag 4 worden in het tbs-stelsel de risico’s voor de veiligheid van de samenleving altijd scherp in het oog gehouden. De tbs-maatregel is gericht op het behandelen van de onderliggende stoornis en het voorkomen van recidive. Verlof is een essentieel onderdeel van de tbs-behandeling waarmee stapsgewijs en zorgvuldig meer bewegingsvrijheid wordt toegekend. Verlof tijdens de tbs-behandeling is alleen mogelijk na uitvoerige beoordeling door verschillende partijen. Hiermee kan worden toegewerkt naar een veilige terugkeer in de samenleving.
Bent u bereid per direct te stoppen met het toestaan van onbegeleide verloven voor tbs’ers die veroordeeld zijn voor (ernstige) zedendelicten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.