De islamitische opvoeding als vrijbrief voor verkrachting |
|
Joram van Klaveren (PVV), Geert Wilders (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Verkrachter niet naar cel vanwege islamitische opvoeding»?1
Ja.
In hoeverre deelt u de mening dat de uitlatingen van de verkrachter, dat vrouwen waardeloos zijn, de vrouwhatende aard van de islam tonen?
Ik ben niet van mening dat de uitlatingen van één individu iets zeggen over de aard van een godsdienst.
Hoe duidt u het gegeven dat er binnen Europa een land bestaat dat verkrachters vanwege hun islamitische opvoeding niet in de cel gooit?
Het betreft hier berichtgeving over een uitspraak van een Britse rechter in een strafzaak. Het is niet aan de Nederlandse regering om uitspraken te doen over de juiste toepassing van het Britse recht door een Britse rechter in een individuele strafzaak.
Ben u bereid uw walging uit te spreken over het gegeven dat een islamitische opvoeding in Engeland praktisch een vrijbrief is voor verkrachting en deelt u de mening dat dergelijk dhimmie-gedrag door rechters in Nederland nooit mag worden vertoond?
Zie antwoord vraag 3.
Diefstal uit schuren in Oost-Nederland |
|
Kees van der Staaij (SGP) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van het bericht dat in Oost-Nederland relatief veel diefstal uit schuren plaatsvindt?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat, in aanvulling op de eigen verantwoordelijkheid die mensen hebben, met stevige hand opgetreden moet worden tegen deze vorm van diefstal?
Net als overvallen, geweld en straatroven vallen (woning)inbraken onder de High Impact Crimes met een grote impact op het slachtoffer. Dit heeft de prioriteit van mijn Ministerie alsmede de Politie en het OM. In het kader van de landelijke prioriteiten voor de politie heb ik bij de aanpak van high impact criminaliteit met bestuur, politie en OM afgesproken dat de pakkans voor deze delicten in 2014 met 25% moet stijgen t.o.v. van 2009. Hierbij worden zowel maatregelen genomen ter voorkoming van deze delicten als ter vergroting van de pakkans. Per eenheid wordt specifiek naar de veiligheidssituatie gekeken om hierbij, in overleg met het gezag, passende maatregelen te nemen.
De politie zit goed op koers om dit resultaat te behalen.
Om die pakkans te vergroten en verdere delicten te voorkomen is het belangrijk dat slachtoffers aangifte doen. De politie stimuleert slachtoffers dan ook om dat te doen. Eventuele aangetroffen trends bij die aangiften worden onderzocht en geanalyseerd. Op basis van deze informatie wordt een passende aanpak opgesteld om zo de heterdaadkracht te vergroten. Tevens besteedt de politie aandacht aan preventie waarmee voorkomen kan worden dat een delict plaatsvindt of de slagingskans van een eventueel onderzoek kan worden vergroot.
Blijkt uit de politiecijfers inderdaad dat er sprake is van een toename van het aantal diefstallen uit schuren?
Het aantal aangiften of incidenten waarbij het een inbraak of diefstal uit specifiek een schuur betreft wordt niet door de politie geregistreerd. Wel wordt het totaal aantal aangiften van een diefstal of inbraak uit ofwel een box, ofwel een garage, ofwel een schuur ofwel een tuinhuis geregistreerd. In de regionale eenheid Oost lag dit aantal in 2012 4% hoger dan in 2011. Aangezien binnen dit totaal aantal aangiftes van inbraken of diefstal niet gedifferentieerd wordt, is het daarbij niet aan te geven bij welk deel van deze aangiftes het specifiek een schuur betrof.
Is u bekend welk aandeel van de gestolen goederen, zoals zitmaaiers en bladblazers, naar Oost-Europa verdwijnt? Welke acties onderneemt de politie om hier zicht op te krijgen? Vindt er overleg plaats met politie en justitie van Oost-Europese landen om in het bijzonder alert te zijn op invoer van gebruikte (landbouw)werktuigen?
Inbraken, waaronder ook schuurinbraken, hebben de aandacht van de politie in de regionale eenheid Oost. Op basis van politie-informatie is niet aan te geven waar goederen die bij schuurinbraken worden gestolen uiteindelijk naar toe gaan. Bij politieonderzoeken naar dergelijke inbraken komen verdachten van verschillende nationaliteiten, waaronder Nederlandse maar ook Oost-Europese, in beeld. Er zijn daarbij de afgelopen twee jaar verschillende onderzoeken geweest naar (reeksen van) dergelijke inbraken. Daarbij is onder andere samengewerkt met de Litouwse politie en zijn in 2012 integrale controle acties uitgevoerd waarbij de Eenheid Oost-Nederland samenwerkte met Poolse agenten.
Tot slot heeft de politie, als in het kader van een onderzoek naar schuurinbraken concrete aanwijzingen zijn dat een vreemdeling daarbij betrokken is, de mogelijkheid om een internationaal rechtshulpverzoek in te dienen bij de autoriteiten van het land van herkomst van de verdachte. Deze contacten zijn er, net als bij andere landen, ook met Oost-Europese autoriteiten.
Wat is uw inzet om deze diefstallen terug te dringen en de pakkans van daders te vergroten?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe waarborgt u binnen de Nationale Politie dat ook in landelijke gebieden in Oost-Nederland ’s nachts en in de weekenden voldoende politie beschikbaar is om deze trend te keren?
De operationele sterkte van de politie en de verdeelsystematiek over de regionale eenheden is door mij in overleg met uw Kamer vastgesteld. De verdeling van de capaciteit binnen de eenheid is een verantwoordelijkheid van de burgemeesters en de Hoofdofficier van Justitie. Het is daarbij dus aan het gezag waar zij de prioriteiten willen leggen. Het Regionaal Beleidsplan, waarin de landelijke en lokale prioriteiten voor de eenheid worden vastgelegd, vormt hiervoor de basis. Op basis van actuele ontwikkelingen kunnen burgemeesters en Hoofdofficier van Justitie vervolgens eventueel besluiten tot (tijdelijke) verschuiving van capaciteitsinzet binnen de eenheid.
Het bericht “Politie laks bij aangiften” |
|
Ahmed Marcouch (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Politie laks bij aangiften»?1
Ja
Deelt u de mening van de Nationale Ombudsman dat de politie nog te vaak tekortschiet bij het opnemen van aangiften? Zo ja, in welke mate schiet de politie hierin tekort? Zo ja, hoe verhoudt zich dat de beloftes en inspanningen om hierin verbetering aan te brengen? Zo nee, wat is niet waar aan het gestelde?
Jaarlijks worden ongeveer 1 miljoen aangiften en meldingen door de politie opgenomen. Uit het onderzoek van de Nationale Ombudsman blijkt dat in 2012 ruim 500 klachten zijn binnengekomen over aangiften bij de politie. Zoals ik ook in mijn brief van 6 maart jongstleden heb aangegeven sporen de bevindingen van de Nationale Ombudsman met het onderzoek van de Inspectie Veiligheid en Justitie dat ik op 20 november 2012 naar de Kamer heb gestuurd (TK 2012–2013, 29 628, nr. 340). Ook dit onderzoek gaat in op de punten waarop de politie het aangifteproces en de interactie met de burger kan verbeteren.
Zoals ik in mijn reactie op het rapport van de Inspectie heb laten weten, onderschrijf ik de resultaten van de Inspectie. Ik heb dan ook een aantal maatregelen genomen om dit te verbeteren, zoals ook in mijn brief van 20 november 2012 is opgenomen (TK 2012–2013, 29 628, nr. 340). Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 4. Het onderzoek van de Ombudsman bevestigt de urgentie van mijn aanpak.
Hoe verhouden de bevindingen van de Nationale Ombudsman zich tot de bevindingen uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2011 of andere rapportages ten aanzien van meldingen, aangiften en tevredenheid over de politie?
Op vrijdag 1 maart 2013 is de Veiligheidsmonitor 2012 verzonden aan uw Kamer. Om de meest actuele stand van zaken te geven, nemen we hier de cijfers uit de meest recente Veiligheidsmonitor op. Uit de Veiligheidsmonitor 2012 blijkt dat van alle contacten van burgers met de politie het in 38% ging om een aangifte of melding bij de politie.
Van alle inwoners die in 2012 een aangifte of melding heeft gedaan is 59% (zeer) tevreden over het optreden van de politie. 21% van de melders is (zeer) ontevreden. De meest genoemde reden hierbij is dat de «problemen niet zijn opgelost».
Van alle mensen die in 2012 contact hebben gehad met de politie geven bijna 6 op de 10 mensen aan (zeer) tevreden te zijn over het politieoptreden tijdens het laatste contact. Tenslotte is bijna een op de drie (29%) (zeer) tevreden over het totale functioneren van de politie in 2012. Wanneer de antwoorden «kan dit niet beoordelen» of «geen antwoord» buiten beschouwing worden gelaten is 44% van de inwoners (zeer) tevreden over het functioneren van de politie in 2012.
In de Integrale Veiligheidsmonitor wordt vastgesteld dat het oordeel over de wederkerigheid van de relatie en het oordeel over de communicatie tussen de politie en burgers niet wezenlijk is veranderd ten opzichte van 2011, maar wel verbeterd is ten opzichte van 2010.
Hoewel uit de Integrale Veiligheidsmonitor 2012 blijkt dat er in de periode 2005 tot en met 2012 een duidelijke verbetering zichtbaar is in de tevredenheid van burgers over de politie en het aangifte doen, onderschrijf ik de bevindingen van de Inspectie en de Nationale Ombudsman dat deze verder moet verbeteren en het aangifteproces en de dienstverlening richting de burger dan ook verdere verbetering behoeft. Daarom heb ik samen met de politie maatregelen genomen om de drempel voor burgers om aangifte te doen te verlagen en het contact tussen burgers en politie te verbeteren. Bij het antwoord op vraag 4 heb ik deze maatregelen voor u geschetst.
Deelt u de mening dat het doen van aangiften essentieel is voor het oplossen van misdrijven en het veiliger maken van ons land? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat het doen van aangiften en de aangiftebereidheid wordt verbeterd?
De aangifte vormt het begin van de strafrechtketen en is daarom ook cruciaal voor de opsporing en vervolging. Het succes van de opsporing staat of valt met een goede aangifte en een efficiënte en effectieve afhandeling hiervan. Hieronder heb ik de maatregelen beschreven die ik eerder aan uw Kamer deed toekomen (TK 2012–2013, 29 628, nr. 340) en die ik heb genomen en ga nemen om te zorgen voor een effectief en efficiënt aangifteproces dat aansluit op de wensen en behoeften van burgers.
Het vechten voor een schone vechtsport |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Tjeerd van Dekken (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de nieuwsuitzending van Brandpunt waarin geweldsincidenten met kickboksers en geweldsincidenten rond vechtsportgala’s aan de orde worden gesteld?1
Ja.
Is het waar wat de Utrechtse wetenschapper in de uitzending beweert dat er te weinig medisch toezicht is op de boksers? Zo ja, hoe komt dat en wat gaat u doen om hier verbetering in aan te (laten) brengen? Zo nee, waarom niet? Waaruit blijkt dat het medisch toezicht wel goed geregeld is?
De betreffende wetenschapper heeft op 24 januari 2013 het onderzoek, getiteld «Aanzien en overleven in een sport vol passie» naar de praktijk van de vechtsporten gepresenteerd tijdens de Vechtsportconferentie «Samen de sport gezond houden en beschermen». Een bevinding uit het onderzoek die in dit verband relevant is, is dat er vanuit medisch perspectief gezien onvoldoende afspraken en regels zijn om de lichamelijke veiligheid van (jonge) vechtsporters te garanderen. Het ontbreekt aan een adequaat systeem van registratie en verplichte controles om de gezondheid van (jonge) vechtsporters op de lange termijn te waarborgen. Dit vergroot de kans dat een sporter bijvoorbeeld na een knock out weer te snel de ring in gaat met alle mogelijke gevolgen van dien.
Een oorzaak hiervan kan gelegen zijn in de slechte organisatie van de vechtsporten. Veelzeggend is de bevinding in het onderzoeksrapport, dat een structurele organisatorische wanorde wordt waargenomen. «Deze wanorde wordt veroorzaakt door bestuurlijke onmacht in een door wantrouwen, conflicten en vetes verdeelde sector waarin niet met elkaar wordt gesproken en amper kan worden samengewerkt. Deze wanorde maakt het bijna onmogelijk om de kwaliteit en het imago van de vechtsporten te verbeteren». Tijdens de conferentie werden de bevindingen niet tegengesproken.
Deelt u de mening van de genoemde wetenschapper dat er geen zicht is op de kwaliteit van vechtsportdocenten? Zo ja, hoe komt dat en wie is er verantwoordelijk voor verbetering van die kwaliteit? Zo nee, waar blijkt uit dat die kwaliteit wel goed is?
De voor het eerder genoemde onderzoek ondervraagde respondenten ervaren het gebrek aan voldoende pedagogisch en didactisch onderlegde vechtsportdocenten als probleem. Ik kan deze conclusie en de oorzaken die daaraan ten grondslag liggen niet op basis van eigen informatie bevestigen, maar heb geen aanleiding aan de juistheid hiervan te twijfelen. Door dit gebrek kan de kwaliteit en het op verantwoorde wijze onderwijzen van vechtsporten niet gegarandeerd worden. Een uitzondering op deze situatie vormt wellicht de FOG (Federatie Oosterse Gevechtskunsten), die bij NOC*NSF is aangesloten. De FOG kent een erkend opleidingsprogramma voor docenten in een aantal vechtsporten.
Hebt u kennisgenomen van het intern rapport van het Regionale Informatie en Expertise Centrum (RIEC)? Is het waar dat er in dit rapport geconcludeerd wordt dat er bij zeker de helft van de vechtsportgala’s relaties zijn met georganiseerde criminaliteit? Zo ja, wat wordt er nog meer in het rapport beschreven en geconcludeerd en kunt u dit rapport voorzien van uw reactie aan de Kamer doen toekomen? Zo nee, wat staat er dan wel in het rapport?
In het najaar van 2010 is van de Politie Amsterdam-Amstelland een bestuurlijke rapportage verschenen over het criminele karakter van vechtsportevenementen. Naar aanleiding daarvan heeft de burgemeester van Amsterdam, tevens toenmalig voorzitter van de Stuurgroep RIEC Noord-Holland, het RIEC verzocht om een bredere analyse. Deze analyse is in april 2012 door het RIEC Noord-Holland afgerond en heeft geresulteerd in het rapport «Verwevenheid in de ring bij Kickbocksen, MMA, freefight en K1». In het rapport wordt geconcludeerd dat bij bijna de helft van de vechtsportevenementen misstanden van politiële en/of fiscale aard zijn aangetroffen, en dat er dus risico op georganiseerde criminaliteit bestaat. Bijna alle onderzochte organisatoren zijn van malafide aard en vertonen kenmerken die witwaspraktijken suggereren. In de politieregio’s Amsterdam-Amstelland en Kennemerland bleek de helft van de onderzochte sponsoren te vallen in de zogenaamde risicocategorie (ernstige misstanden en/of relatie tot georganiseerde criminaliteit). Verder is sprake van vechters die criminele activiteiten plegen en actief zijn in de georganiseerde misdaad.
Het betreft hier een intern rapport van het RIEC Noord-Holland, dat beschikbaar is voor alle deelnemers aan het RIEC. De verspreiding en eventuele openbaarmaking is een zaak van het RIEC. Het rapport is aangeboden aan alle gemeenten die onder het gebied van het RIEC vallen2, en aan de gemeente Amsterdam. Hierbij is het advies gegeven om het gemeentelijk beleid op dit onderwerp aan te passen, onder andere door in de APV op te nemen dat vechtsportevenementen vergunningsplichtige evenementen zijn. Dit maakt het mogelijk om een Bibob-toets uit te voeren en zo bij risico’s op betrokkenheid van georganiseerde criminaliteit een vergunning niet te verlenen. Inmiddels heeft naar aanleiding van het rapport het merendeel van de gemeenten in Noord-Holland de APV aangepast, of zal dit op korte termijn gaan doen. Om dit mogelijk te maken is door het ministerie van Veiligheid en Justitie het Besluit Bibob aangepast.
Overigens hadden enkele gemeenten, waaronder Amsterdam en Hoorn, dit al eerder gedaan als gevolg van aanbevelingen die in de eerder genoemde bestuurlijke rapportage staan vermeld.
De hierboven geschetste ontwikkeling is bij uitstek een voorbeeld van hoe de RIEC’s functioneren in het signaleren van regionale misstanden, het analyseren van de problematiek en het vervolgens geven van beleidsadvies aan de gemeenten in de betreffende regio. De samenwerking tussen lokaal, regionaal en landelijk niveau maakt het voor malafide organisatoren steeds moeilijker een locatie voor hun evenementen te vinden. Uiteraard is het zaak om uiteindelijk in alle gemeenten van Nederland dergelijk beleid in te voeren. Ik zal dan ook verzoeken om voornoemd rapport aan alle RIEC’s in Nederland ter beschikking te stellen. Gezien de effectieve aanpak van deze problematiek in Noord-Holland zie ik vooralsnog geen reden tot een landelijk onderzoek naar de verwevenheid van de vechtsport met de criminaliteit in Nederland. Ik ben ervan overtuigd dat er voldoende instrumenten voorhanden zijn om hier op lokaal en regionaal op te reageren.
Hoe lang bent u op de hoogte van bovengenoemd rapport of andere gegevens over misstanden binnen de vechtsportwereld? Welke maatregelen heeft u naar aanleiding hiervan genomen?
Zie antwoord vraag 4.
Hebt u inzicht in de mate waarin de vechtsport verweven is met criminaliteit in Nederland? Zo ja, kunt u de Kamer een volledig overzicht geven van de aard en omvang van deze verwevenheid? Zo nee, bent u bereid om nader onderzoek te doen naar deze verwevenheid en de Kamer op de hoogte te stellen van de uitkomsten van dit onderzoek?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u de mening dat er een speciale commissie in het leven geroepen moet worden die orde op zaken gaat stellen in de vechtsport? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn gaat u dit realiseren?
Uit eerder genoemd onderzoek komt naar voren dat het inrichten van een nationale Vechtsportcommissie, die vergaande bevoegdheden zou moeten krijgen, aan te bevelen is. De Minister van VWS zou daarin volgens de onderzoekers het voortouw moeten nemen, omdat de problematiek een landelijk karakter heeft gekregen, maar ook, om met de onderzoekers te spreken, omdat het ministerie een onafhankelijke positie in kan nemen en dwingend zou kunnen optreden.
Ik beraad mij nog op mijn positie in dit dossier dat complexe organisatorische, financiële, pedagogische, medische en ook criminele aspecten in zich heeft. Ik ben bereid een aantal relevante stakeholders uit te nodigen om te verkennen wat in deze een goede en begaanbare weg zou kunnen zijn. Ik zal uw Kamer voor het zomerreces daarover inlichten.
Het bericht dat werkloze jongeren worden ingezet om de politie administratief te ontlasten |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Klopt het bericht dat in de gemeenten Assen, Hoogeveen en Emmen vanaf september 2013 werkloze jongeren worden ingezet om de Drentse politie administratief te ontlasten?1
Momenteel is er in Assen sprake van een pilot, die dit voorjaar wordt geëvalueerd. De politie Drenthe heeft het voornemen om in september 2013 een nieuw project te starten en zoekt hiervoor samenwerking met de collega’s in Hoogeveen en Emmen.
Waarom wordt ervoor gekozen om hiervoor werkloze jongeren in te zetten?
De inzet van de werkloze jongeren is tot stand gekomen naar aanleiding van een aangenomen motie in de gemeenteraad van Assen met het doel jongeren in de praktijk werkervaring te laten opdoen. Dit doen zij bij de politie door executieve politiemedewerkers te ondersteunen in het uitvoeren van hun administratieve taken.
Om hoeveel arbeidsplaatsen bij de politie gaat het hier? Hoeveel werkloze jongeren gaan hiervoor binnen de politie ingezet worden?
Er is hier geen sprake van een vast aantal arbeidsplaatsen bij de politie.
Het aantal jongeren dat wordt ingezet, hangt af van het aanbod.
De jongeren moeten gemotiveerd zijn voor het opdoen van deze vorm van werkervaring, kiezen voor een (juridisch) administratieve opleidingsrichting en voldoen aan de veiligheidseisen van de politie (alle deelnemers worden gescreend). Tot nu zijn 10 jongeren ingezet.
Welke werkzaamheden moeten zij gaan verrichten?
In de praktijk wordt zoveel mogelijk aansluiting gezocht bij de wensen en belangstelling van de jongeren. Taken die nu worden uitgevoerd zijn:
Worden deze werkloze jongeren opgeleid om dit werk uit te kunnen voeren? Zo ja, hoe ziet die opleiding eruit? Zo nee, waarom niet?
De begeleiding vindt plaats door politiemedewerkers d.m.v. «training on the job».
Daarnaast volgen de jongeren extern, relevante opleidingen zoals een opleiding tot juridisch secretaresse en de opleiding tot Buitengewoon Opsporingsambtenaar.
Welke eisen worden er gesteld aan en welke afspraken worden er gemaakt met deze werkloze jongeren, gezien de gevoelige informatie waar zij dagelijks mee te maken zullen krijgen?
De jongeren worden door het UWV geselecteerd. Zij schrijven vervolgens een brief aan de politie en er vindt een sollicitatiegesprek plaats. Van belang is dat zij van onbesproken gedrag zijn en dat ze minimaal MBO niveau 3 kunnen halen.
Zoals aangegeven worden de jongeren, conform de gebruikelijke procedures gescreend.
Bij binnenkomst in de organisatie wordt een geheimhoudingsverklaring ondertekend. Met de jongeren worden regelmatig gesprekken gevoerd over integriteit en de voorbeeldfunctie die het werken bij de politieorganisatie met zich meebrengt.
Hoe wordt de continuïteit van de werkzaamheden gegarandeerd?
De continuïteit van de werkzaamheden is gegarandeerd. Op het moment dat de jongeren niet meer in dienst zijn van de politie, worden de werkzaamheden door politiemedewerkers uitgevoerd.
Is er voor deze werkloze jongeren een toekomstperspectief om in vaste dienst van de politie aan de slag te gaan? Zo ja, hoe is dit vastgelegd? Zo nee, waarom niet?
Er is geen ruimte in de formatie om in vaste dienst bij de politie aan de slag te gaan. De initiële doelstelling van deze pilot is het bieden van werkervaring en daarmee samenhangende relevante training/kennisvermeerdering om daarmee het perspectief op het vinden van werk door deze jongeren te vergroten. De politie is zeer positief over hun inzet en gedrevenheid.
Door wie worden deze werkzaamheden tot september 2013 uitgevoerd? Vallen er door de inzet van werkloze jongeren ontslagen in de ondersteunende functies? Zo ja, hoeveel, en wat gaat er met deze mensen gebeuren?
Er is geen relatie tussen de inkrimping van de ondersteunende functies en de inzet van deze jongeren. De werkervaringsplaatsen gaan niet ten koste van reguliere banen bij de politie. Zoals eerder aangegeven doen deze jongeren werkervaring op door het ondersteunen van executieve politiemedewerkers in hun administratieve werkzaamheden. Wanneer de jongeren er niet zijn, doen de executieve politiemedewerkers deze werkzaamheden zoals gebruikelijk zelf.
Hoe verhoudt zich dit tegenover de 2 500 banen die bij de politie moeten verdwijnen in de ondersteunende dienst?
Zie antwoord vraag 9.
Worden deze werkloze jongeren doorbetaald vanuit de uitkeringsinstantie of krijgen zij een salaris conform hun nieuwe functie?
In de pilot krijgen de jongeren een tijdelijke aanstelling bij een organisatiebureau en ontvangen zij het minimumloon. Daar waar mogelijk wordt gebruik gemaakt van subsidies (Wajong, opleidingen).
Van een normaal salaris kan alleen sprake zijn als een medewerker een Fte vervult, met de daarbij behorende kwalificaties aan opleiding en ervaring.
Deelt u de mening dat tegenover deze werkzaamheden een normaal salaris dient te staan? Zo ja, hoe gaat u dit garanderen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 11.
Worden op andere plaatsen in het land ook werklozen ingezet om de politie te ondersteunen? Zo ja, waar en onder welke voorwaarden en afspraken?
In het VAO van 31 januari jl. heb ik al aangegeven dat ik het inrichten van werkervaringsplaatsen door de politie een goed initiatief vond. Ik zal, zoals u mij in de motie-Marcouch (TK 20012–2013 29 628, nr. 363) heeft gevraagd, in overleg met de korpschef onderzoeken hoe dit initiatief verder kan worden uitgewerkt bij de Nationale politie.
Inbeslagnames van qat |
|
Myrthe Hilkens (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent de berichten over inbeslagnames van qat?1
Ja.
Zijn de vluchten waarmee qat naar Nederland werd aangevoerd inmiddels gestaakt? Is ook de handel vanuit een industrieterrein bij Uithoorn gestopt? Zo ja, wat is dan de herkomst van de inbeslaggenomen qat? Zo nee, waarom niet?
Nu qat verboden is kunnen luchtvaartmaatschappijen die op Schiphol vliegen geen ladingen qat meer accepteren. Wel kan het gebeuren dat ladingen qat niet als zodanig op de vrachtbrieven zijn vermeld of dat er qat in de bagage van passagiers wordt meegesmokkeld. Hierop vindt steekproefsgewijs controle plaats. Uit informatie van de politie blijkt dat de activiteiten die verband hielden met de handel in qat vanuit een bedrijfspand bij Uithoorn zijn gestaakt. Bij enkele recente inbeslagnames bleek de qat uit Engeland afkomstig te zijn.
Zijn de recente inbeslagnames van qat te beschouwen als naweeën van de handel in qat in Nederland? Zo ja, op welke termijn denkt u dat deze handel geheel stilgelegd zal zijn? Zo nee, is er sprake van nieuwe toevoerkanalen en welke zijn dat?
Nu in Nederland de legale status van qat is vervallen zullen qattransporten naar de overige Europese landen vermoedelijk vaker vanuit Engeland plaatsvinden.
Weet u of het qatverbod al geleid heeft tot een verminderd gebruik van qat binnen de Somalische gemeenschap in Nederland? Zo ja, wat zijn uw bevindingen? Zo nee, kunt u zich alsnog hiervan op de hoogte doen stellen en de Kamer hierover nog voor het zomerreces van 2013 rapporteren?
Conform de wens die uw Kamer per motie2 heeft uitgesproken zal de regering het verbod op qat na twee jaar evalueren, met aandacht voor effectiviteit en neveneffecten, waaronder een verschuiving naar ander verslavend drugsgebruik en alcohol. Uw Kamer wordt hierover te zijner tijd geïnformeerd.
Kunt u tevens voor het zomerreces van 2013 rapporteren of en in welke mate het verbod van qat heeft bijgedragen aan de vermindering van de aan qat gerelateerde problematiek binnen de Somatische gemeenschap?
Zie antwoord vraag 4.
Herinnert u zich uw toezegging gedaan tijdens het algemeen overleg op 6 december 2012 om het onderzoeksrapport van de Rijksrecherche ten aanzien van het schietincident in Alphen aan den Rijn openbaar te maken?1
Ik heb tijdens het Algemeen Overleg op 6 december 2012 aangegeven dat ik er, binnen de wettelijke kaders, voor zal zorgen dat de slachtoffers de beschikking krijgen over het onderzoeksrapport van de Rijksrecherche. Er moet onderscheid worden gemaakt tussen een doelgebonden verstrekking ten behoeve van de slachtoffers en openbaarmaking voor een ieder. Dit laatste heb ik niet toegezegd.
Kunnen uw woorden in dat algemeen overleg anders worden gelezen of geïnterpreteerd dan dat de slachtoffers het integrale onderzoeksrapport tot hun beschikking zouden krijgen? Zo ja, waar blijkt dat precies uit en hoe zouden uw woorden dan wel gelezen of geïnterpreteerd moeten worden?
Zie antwoord vraag 1.
Hebben de slachtoffers van het schietincident inmiddels de beschikking over het integrale en volledig leesbare onderzoeksrapport van de Rijksrecherche? Zo ja, wanneer hebben zij dat gekregen? Zo nee, waarom niet en wanneer krijgen zij dat wel?
Weet u of de slachtoffers behalve aan het onderzoeksrapport van de Rijksrecherche aan nog meer niet eerder verstrekte documenten behoefte hebben? Zo ja, welke documenten zijn dat? Zo nee, wilt u daarover in contact met de slachtoffers treden?
De advocaat van de slachtoffers heeft aangegeven tevens de beschikking te willen krijgen over het «post mortem» onderzoek naar Tristan van der V. Dit onderzoek, dat geen deel uitmaakte van het Rijksrechercheonderzoek, is uitgevoerd door het Nederlands Instituut voor Forensische psychiatrie en psychologie (NIFP). Het OM heeft gelet op toepasselijke regelgeving en jurisprudentie geen ruimte gezien om inzage in dit medische dossier te geven. Zowel de ouders van Tristan van der V. als het NIFP hebben tegen inzage ook bezwaar gemaakt. Dit rapport is inzet geweest voor het kort geding dat op 29 januari 2013 heeft gediend. De rechter heeft op 14 februari 2013 uitspraak gedaan en bepaald dat het medisch beroepsgeheim en de privacy van betrokkenen een verstrekking van het rapport aan de slachtoffers in de weg staan.
Zullen de slachtoffers alle door hen gewenste documenten ontvangen? Zo ja, welke documenten gaat u nog verstrekken en op welke termijn? Zo nee, waarom niet en welke documenten betreft dit?
Zie antwoord vraag 4.
Opsporingsberichtgeving en eventuele afspraken tussen het Openbaar Ministerie en de media |
|
Jan de Wit , Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Politie laat met filmpje. Regels belemmeren snelle publicatie van beelden»?1
De Aanwijzing opsporingsberichtgeving bepaalt het kader voor de inzet van opsporingsberichtgeving. Wanneer berichtgeving door de officier van justitie als urgent wordt aangemerkt, kan op zeer korte termijn tot berichtgeving worden overgegaan. De in de Aanwijzing neergelegde uitgangspunten en voorwaarden werpen hiervoor geen belemmeringen op.
Met een aantal mediapartners bestaat een vaste samenwerking, maar er is geen sprake van exclusiviteit. Van geval tot geval wordt bekeken van welke media gebruik wordt gemaakt. Commerciële belangen spelen hierbij geen rol. Omdat het om een opsporingsmiddel gaat is het van belang dat de regie bij OM en politie ligt en is het nodig dat vooraf met de betrokken mediapartner afspraken worden gemaakt over bijvoorbeeld de werkwijze, omgang met vertrouwelijke informatie en verwijdering van gegevens.
Wat is uw reactie specifiek op de opmerking van de woordvoerster van het Openbaar Ministerie (OM) in Arnhem die zegt dat men wegens een wachtlijst bij «Opsporing verzocht» de beelden aan diverse andere media aan had willen bieden, maar dat dit niet mocht in verband met afspraken over opsporingsberichtgeving?2
Zie antwoord vraag 1.
Welke afspraken zijn dit precies? Met wie zijn die afspraken precies gemaakt? Zijn dit slechts afspraken over de wijze waarop de beelden zullen worden gepresenteerd en bepaalde voorwaarden van het OM zullen worden gerespecteerd of betreft het ook afspraken over exclusiviteit waarbij zelfs commerciële belangen een rol spelen?
Zie antwoord vraag 1.
Herinnert u zich de antwoorden op eerdere vragen over contracten tussen het OM en de media?3 Hoe verhoudt de beperking van de afspraken die kennelijk bestaan tussen het OM en de media zich tot het antwoord dat het OM weliswaar gebaat is bij een goede relatie met de media en bij continuïteit in die relatie, maar het opsporingsbelang altijd het zwaarst weegt?4
De afspraken die het OM met mediapartners heeft gemaakt vormen geen beperking, maar bieden juist de mogelijkheid om snel tot opsporingsberichtgeving over te gaan. In geval van urgentie kan het OM ervoor kiezen om zo nodig ook via media waarmee geen vaste samenwerking is snel berichtgeving te laten plaatsvinden.
Kunt u toelichten hoe de afweging in dit geval is uitgevallen? Waarom konden de beelden niet eerder naar buiten worden gebracht? Op welke wijze heft het opsporingsbelang hierbij het zwaarst gewogen?
Ik kan geen details geven over afwegingen van het OM in een individuele lopende zaak waarover de rechter nog moet oordelen.
Wat is er in de praktijk verbeterd sinds 2008, toen de Aanwijzing Opsporingsberichtgeving is aangepast, zoals toegezegd in antwoord op betreffende vragen?
Zoals ik in antwoord op schriftelijke Kamervragen in 2010 heb aangegeven5 is op 16 maart 2009 (Stcr. 2009, 51) de Aanwijzing opsporingsberichtgeving voor het laatst vastgesteld. Bij de laatste vaststelling is rekening gehouden met de enorme vlucht die het aantal beschikbare mediavormen (waaronder internet) in de jaren daarvoor heeft genomen, om zo de mogelijkheden voor opsporingsberichtgeving te vergroten. Zoals gebruikelijk bij Aanwijzingen van het Openbaar Ministerie, wordt de Aanwijzing op dit moment, vier jaar na de laatste vaststelling, wederom herzien. De nieuwe Aanwijzing opsporingsberichtgeving zal naar verwachting nog dit jaar worden vastgesteld. In de evaluatie zal ook weer gekeken worden naar de ontwikkelingen op het gebied van het aantal beschikbare mediavormen, waaronder social media en andere relevante ontwikkelingen.
De stijgende kosten van een aansluitovereenkomst brandbeveiligingsinstallaties |
|
Paulus Jansen , Nine Kooiman |
|
Stef Blok (minister zonder portefeuille binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de forse prijsstijgingen van 377 euro naar 624,43 euro voor de aansluitovereenkomst voor brandbeveiligingsinstallaties in de regio Noord-Holland Noord?1
Als gevolg van keuzes door het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord, dat het bevoegd gezag is in Noord-Holland Noord, in combinatie met de inwerkingtreding van het Bouwbesluit 2012, is het aantal verplichte doormeldingen teruggebracht tot die gevallen waarin de brandweer – indien de beveiliging van het gebouw of de hulpverlening falen – een rol heeft bij de ontruiming van het gebouw. Dientengevolge is de veiligheidsregio Noord-Holland Noord geconfronteerd met een daling van het aantal aangesloten abonnees op het Openbaar Meldsysteem (OMS). Het bestuur van de veiligheidsregio Noord-Holland Noord heeft op 23 maart 2012 besloten om de financiële consequenties die uit de daling van het aantal aangesloten abonnees voortvloeien, te compenseren door het OMS-tarief te verhogen.
Deelt u de mening dat ondernemingen die aangesloten moeten blijven bij de Regionale Alarm Centrale (RAC) worden geconfronteerd met een onevenredig hoge kostenstijging, nu de veiligheidsregio de inkomsten die zij misloopt, doordat minder ondernemingen verplicht zijn zich aan te sluiten, volledig wil compenseren? Zo ja, op welke wijze gaat u hiertegen optreden? Zo nee, waarom niet?
Het besluit om het tekort door de daling in de aantallen OMS-abonnees te compenseren door een verhoging van het OMS-tarief per 1 januari 2013 is genomen door het dagelijks bestuur van de veiligheidsregio. Het bestuur van de veiligheidsregio is verantwoordelijk voor het Openbaar Meldsysteem. Het betreft dan ook een door het lokaal bevoegd gezag gemaakte keuze.
Bent u bekend met het probleem dat bedrijven die sinds april 2012 niet meer aangesloten mogen zijn bij de RAC, nog wel voor langere tijd vastzitten aan een gebruikerscontract, zonder dat hier een dienst tegenover staat? Bent u bereid spoedig naar een oplossing te zoeken?2
Voor deze aansluiting zijn in de regel twee contracten relevant, namelijk het gebruikerscontract met de leverancier van de OMS apparatuur en de aansluitovereenkomst voor de meldkamer met de veiligheidsregio. Na wijziging van de wettelijke eisen in het Bouwbesluit of na toestemming van de gemeente is het mogelijk dat een bedrijf niet langer verplicht is gebruik te maken van een OMS-aansluiting. De aansluitovereenkomsten tussen de meldkamer en de ondernemer kunnen verschillen per veiligheidsregio, maar het is niet ongebruikelijk dat een ondernemer tussentijds deze overeenkomst kan opzeggen. Inzicht in de voorwaarden voor het gebruikerscontracten tussen OMS-leveranciers en bedrijven heb ik niet.
Het betreft een overeenkomst tussen ondernemers en ik zie geen aanleiding om mij te mengen in hetgeen deze partijen onderling overeen zijn gekomen.
Hoe groot zijn de financiële tekorten bij de veiligheidsregio’s, aangezien zij zich genoodzaakt zien bovenstaande kosten door te berekenen?
Gemeenten stellen gezamenlijk in regionaal verband de begroting van de veiligheidsregio vast. De begroting van de veiligheidsregio wordt voor het overgrote deel (macro gezien circa 90%) bepaald door de gezamenlijke bijdragen van de deelnemende gemeenten, die dit betalen uit hun algemene uitkering. De verdeling van inkomsten en uitgaven van veiligheidsregio’s is een lokale verantwoordelijkheid die voortvloeit uit het stelsel van verlengd lokaal bestuur voor veiligheidsregio’s. Het uitgangspunt van verlengd lokaal bestuur brengt met zich mee dat het voeren van de financiële huishouding van de veiligheidsregio een verantwoordelijkheid is van het bestuur van de veiligheidsregio en daarmee dus van de gezamenlijke gemeenten. Keuzes over de financiële consequenties van een daling in het aantal OMS-aansluitingen worden dan ook door datzelfde bestuur genomen.
Hoelang gaat een RAC mee, voordat opnieuw moet worden aanbesteed?
In de context van kosten van aansluiting op het OMS is niet de afschrijvingsperiode van een RAC relevant, maar de afschrijvingstermijn van de OMS-apparatuur (meldapparatuur bij de ondernemer). De afschrijvingstermijn wordt bepaald op grond van een beoordeling over de periode waarin de OMS-apparatuur met zekerheid betrouwbaar functioneert. De praktijk laat zien dat in de regel wordt uitgegaan van een afschrijvingstermijn van ongeveer 10 jaar.
Welke invloed hebben ondernemers op de aanbesteding van een RAC door de veiligheidsregio, aangezien zij na een nieuwe aanbesteding worden geconfronteerd met forse kosten wanneer is gekozen voor een nieuwe aanbieder?3
Veiligheidsregio’s spannen zich in om het optimale OMS-systeem voor de in de regio gelegen ondernemers uit te onderhandelen met de aanbieders van de OMS-apparatuur. Bij een dergelijke aanbesteding gaat het om enkele honderden OMS-abonnees per veiligheidsregio. Gezien het grote aantal OMS-abonnees (ondernemers, zorginstellingen, etc.) is het voor veiligheidsregio’s niet haalbaar al deze abonnees te betrekken bij de aanbesteding van een OMS.
Hoe gaat u de prikkels bij de veiligheidsregio versterken om de gebruikerskosten laag te houden?
Volgens de Wet veiligheidsregio’s is het bestuur van de veiligheidsregio verantwoordelijk voor de voorbereiding op het bestrijden van branden en daarmee dus ook voor de OMS-aansluitingen. Gezien de bestuur- en financieringsstructuur van veiligheidsregio’s is het dan ook met name een verantwoordelijkheid van de in de veiligheidsregio liggende gemeenten om desgewenst het bestuur van de veiligheidsregio aan te spreken op het laag houden van OMS-gebruikerskosten.
Kunt u aangeven of deze problemen alleen spelen in Noord-Holland en Friesland of ook daarbuiten?
Mij is bekend dat de jaarbedragen voor een OMS-aansluiting verschillen per veiligheidsregio. Ook is mij bekend dat er door de diverse besturen van de veiligheidsregio’s verschillende keuzes worden gemaakt met betrekking tot de financiële consequenties van een daling in het aantal aangesloten abonnees. Maar voor beide zaken geldt dat dergelijke keuzes worden gemaakt door het bestuur van de veiligheidsregio.
Het bericht dat Nederland laks is in de bestrijding van corruptie |
|
Sharon Gesthuizen (GL), Arnold Merkies |
|
Frans Weekers (staatssecretaris financiën) (VVD), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het kritische rapport van de organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (de OESO), waaruit blijkt dat Nederland te weinig doet aan de bestrijding van corruptie en omkoping?1
De Nederlandse aanpak van corruptie wordt momenteel geëvalueerd in drie gremia: de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), GRECO (Raad van Europa) en de Verenigde Naties (VN). Het rapport van de OESO ziet op een zeer specifieke vorm van omkoping: omkoping van buitenlandse ambtenaren in handelstransacties. In de Kamerbrief ter aanbieding van het OESO-rapport2 is aangegeven dat het kabinet ernaar streeft om na afloop van de drie evaluaties een integrale beleidsreactie over de Nederlandse corruptiebestrijding aan uw Kamer aan te bieden. Dit zal naar verwachting in het najaar van 2013 zijn. De inzet daarbij zal zijn om naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering te geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit deze drie evaluaties.
Hoe is het mogelijk dat van de 22 corruptiezaken die gesignaleerd zijn er 14 in het geheel niet zijn onderzocht en er tot nu toe in geen enkele zaak een veroordeling uit is voortgekomen? Waarom laat Nederland bedrijven en personen die zich in het buitenland schuldig maken aan corruptie en omkoping hiermee wegkomen?
Het is onjuist dat Nederland bedrijven en personen die zich in het buitenland schuldig maken aan corruptie en omkoping hiermee laat wegkomen. Zo is er recentelijk de miljoenenschikking met Ballast Nedam geweest en zijn er nog een aantal zaken in onderzoek. Naar verwachting komt één daarvan dit jaar voor de rechter. Het is goed om hierbij op te merken dat strafzaken over buitenlandse omkoping uitzonderlijk ingewikkeld zijn, waardoor ze veel tijd en capaciteit vergen. Daarnaast is een belangrijke kanttekening dat de OESO zich baseert op informatie uit openbare bronnen (zoals weblogs), en daarbij indicaties dat er sprake is van buitenlandse omkoping soms zonder meer worden meegenomen als beschuldigingen. Niet alle meldingen zijn echter concreet genoeg en geven aanleiding tot een strafrechtelijke verdenking dan wel tot het instellen van strafrechtelijk onderzoek. Vermoedens die voldoende aanknopingspunten bieden worden aangebracht bij de Rijksrecherche, die deze in onderzoek neemt.
Deelt u de mening dat Nederland de (morele en juridische) plicht heeft om dergelijke zaken (signalen van corruptie en/of omkoping) te onderzoeken, alles in het werk te stellen om Nederlanders en Nederlandse bedrijven die zich hieraan schuldig maken in het buitenland en brievenbusmaatschappijen in Nederland te vervolgen en te bestraffen?
Het kabinet hecht veel belang aan zuivere internationale handel en de bestrijding van corruptie en omkoping. Vandaar dat Nederland ook het OESO-corruptieverdrag3 heeft ondertekend, waar de OESO-evaluatie uit voortkomt. Zoals vermeld in antwoord 1 zal het kabinet naar vermogen en volledig rekening houdende met Nederlandse rechtsprincipes uitvoering geven aan de aanbevelingen die voortvloeien uit de evaluaties van de OESO, de GRECO en de VN.
Deelt u de mening van de heer Van Hulten dat de internationale corruptielijstjes waarin Nederland goed scoort een vertekend beeld geven, omdat in het geval dat een Nederlands bedrijf zich aan corruptie schuldig maakt in het buitenland, dit niet leidt tot een slechtere score voor Nederland maar slechts voor het andere land? Zo nee, waarom niet?
Die mening deel ik niet. Er zijn twee onafhankelijke indices van Transparency International (TI): de Corruption Perception Index en de Bribe Payers Index. Nederland scoort inderdaad goed op deze lijstjes. De Corruption Perception Index weerspiegelt publieke percepties van de integriteit van de overheid van een specifiek land. Omkoping van een buitenlandse ambtenaar door een Nederlands bedrijf is niet gerelateerd aan de integriteit van de Nederlandse overheid en heeft daarom inderdaad geen invloed op de score van deze index. De Bribe Payers Index geeft de percepties weer van internationale ondernemingen van de integriteit van hun internationale collega’s. Het ligt voor de hand dat die percepties wel beïnvloed worden door de mate waarin Nederlandse bedrijven zich inlaten met omkoping van buitenlandse ambtenaren.
Bent u van mening dat het bedrijfsleven het belang van het tegengaan van corruptie voldoende onderstreept? Bent u daarnaast van mening dat bedrijven in voldoende mate hun verantwoordelijkheid nemen om corruptie tegen te gaan? Hoe verhoudt zich dat tot het feit dat slechts drie van de zestien uitgenodigde bedrijven deelnamen aan de fase 3-peer-evaluatie van de uitvoering van het Verdrag inzake bestrijding van omkoping van buitenlandse ambtenaren bij internationale zakelijke transacties?
Nederlandse bedrijven zijn zich in het algemeen goed bewust van hun verantwoordelijkheid in de bestrijding van corruptie. Corruptie heeft immers grote nadelen voor het bedrijfsleven; het staat gezonde concurrentie en een betrouwbaar investeringsklimaat in de weg en kan (internationale) reputatieschade aanbrengen. Het is de verantwoordelijkheid van bedrijven om goede procedures en toezicht in hun organisatie in te stellen opdat zij voorkomen dat het bedrijf betrokken raakt in omkopingspraktijken. Hoe goed dat daadwerkelijk uitpakt in de praktijk is lastig meetbaar, zeker bij omkoping in het buitenland.
Corruptie blijft voor bedrijven vaak een erg gevoelig onderwerp om buiten de eigen gelederen over te spreken. Dat verklaart mogelijk waarom relatief weinig bedrijven ingegaan zijn op de uitnodiging deel te nemen aan de OESO-evaluatie. Wel zij hierbij vermeld dat de discussiepanels met advocaten en accountants, die zeer goed bezocht werden, het evaluatieteam alsnog een goed beeld hebben kunnen geven van de mate waarin en de wijze waarop het Nederlandse bedrijfsleven buitenlandse omkoping tegengaat.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat Nederlanders of Nederlandse bedrijven die zich in het buitenland schuldig maken aan omkoping en corruptie (ook) door Nederland worden aangepakt? Is het waar dat bij de afdeling van het Openbaar Ministerie (OM) die zich bezig houdt met internationale corruptie slechts twee officieren van justitie werken? Is uitbreiding voorzien? Zo ja, met hoeveel personen? Zo nee, waarom niet?
Op 1 januari 2013 is de nieuwe OM Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland in werking getreden. De Aanwijzing is, naar aanleiding van de bevindingen van het OESO-evaluatieteam, aanzienlijk aangescherpt. Dit om, onder andere, te voorkomen dat gevallen van buitenlandse omkoping vanwege het internationale karakter en complexiteit niet worden aangepakt.
In de Aanwijzing wordt melding gemaakt van de landelijk coördinerend officier van justitie voor corruptie, die werkzaam is bij het Landelijk Parket (OM). Deze officier van justitie wordt in zijn werkzaamheden ondersteund door een senior parketsecretaris. Hierbij moet worden benadrukt dat dit een coördinerende functie betreft; strafzaken waarin (mogelijk) sprake is van buitenlandse omkoping kunnen en worden ook toegewezen aan andere officieren van justitie met de benodigde kennis en expertise.
Ik treed voorts in overleg met het OM om te bezien hoe met de huidige beschikbare middelen de aanpak van personen en bedrijven die zich schuldig maken aan buitenlandse omkoping, geoptimaliseerd kan worden. De uitkomst hiervan zal worden verwerkt in de integrale beleidsreactie.
Wanneer verwacht u dat de 150 extra opsporingsambtenaren bij de Fiscale inlichtingen- en opsporingsdienst (FIOD) in dienst treden? In hoeverre zal deze maatregel leiden tot meer onderzoek en meer vervolging?
De 150 extra opsporingsambtenaren worden dit jaar gefaseerd geworven en zullen vermoedelijk allen per 1 januari 2014 in dienst zijn. De uitbreiding ziet primair op witwasonderzoeken. Ik verwacht dat deze uitbreiding vanaf 2017 zal leiden tot ongeveer 22 omvangrijke, complexe en internationale witwasonderzoeken per jaar, die voor vervolging aan het OM kunnen worden aangeboden. In de daaraan voorafgaande jaren wordt dat opgebouwd van ongeveer 10 onderzoeken in 2015 en 20 onderzoeken in 2016.
Gaat u maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat ook de zogenaamde brievenbusmaatschappijen in Nederland beter in de gaten worden gehouden, dat zij in Nederland strafrechtelijk aansprakelijk zijn en dat er ook daadwerkelijk opgespoord en vervolgd zal worden in voorkomende gevallen, zoals de OESO expliciet aanbeveelt? Zo ja, welke?
Indien een entiteit volgens het civiele recht aan te merken valt als een Nederlandse rechtspersoon, kan deze in beginsel in Nederland vervolgd worden voor gedragingen elders gepleegd, ongeacht de mate van activiteit in Nederland. Wel zal sprake moeten zijn van een aantal voorwaarden zoals strafbaarheid, rechtsmacht en toerekenbaarheid van de gedraging aan de rechtspersoon in kwestie. Vooralsnog zie ik in de Nederlandse wetgeving betreffende strafrechtelijke aansprakelijkheid van rechtspersonen en rechtsmacht voor in het buitenland gepleegde feiten geen belemmeringen om Nederlandse rechtspersonen te vervolgen voor strafbare gedragingen in het buitenland. Ik zie dan ook geen aanleiding bepaalde rechtspersonen te weren, uiteraard voor zover deze voldoen aan alle in Nederland geldende oprichtingsvereisten. Dat neemt niet weg dat er in de praktijk allerlei knelpunten kunnen spelen, die inherent zijn aan het optreden tegen delicten die (ver) buiten eigen land plaatsvinden. Of er strafrechtelijk onderzoek en eventueel strafrechtelijke vervolging wordt ingesteld wordt bepaald door het OM met gebruikmaking van het opportuniteitsbeginsel.
Is het gegeven dat een meerderheid van de 22 beschuldigingen betrekking heeft op brievenbusmaatschappijen en het gegeven dat het voor het OM in veel gevallen moeilijk is om brievenbusmaatschappijen te vervolgen omdat deze vaak geen lijfelijke vertegenwoordiging in Nederland hebben, reden om brievenbusmaatschappijen te weren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw puntsgewijze reactie op de aanbevelingen van de OESO in het rapport op de pagina’s 51–53?2
Voor de wijze waarop opvolging wordt gegeven aan de aanbevelingen uit de OESO-evaluatie, alsmede aanbevelingen die voortvloeien uit de nog lopende GRECO- en VN-evaluaties, verwijs ik naar de aankomende integrale beleidsreactie. Op dit moment kunnen reeds de volgende ontwikkelingen worden genoemd:
Bent u voornemens de aanbevelingen van fase twee die vooralsnog niet zijn uitgevoerd, alsnog uit te voeren? Zo ja, wanneer kan de Kamer wetsvoorstellen hieromtrent tegemoet zien? Indien nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 10.
Kunt u aangeven waarom de Nederlandse autoriteiten in Case #1 geen aanvullende informatie ontvingen uit het betreffende land na herhaaldelijk te hebben verzocht om deze informatie? Hoe frequent doet zich de situatie voor waarin Nederland een ander land om informatie verzoekt, maar het betreffende land niet aan dit verzoek voldoet? Welke andere moeilijkheden doen zich voor bij situaties waarin Nederland een ander land om informatie verzoekt dan wel wordt verzocht om informatie door een ander land?
Voor de aanpak van ambtelijke corruptie in het buitenland is samenwerking op internationaal niveau van groot belang. Hoe de samenwerking in de praktijk verloopt, verschilt per strafrechtelijk onderzoek. In het geval van Case #1 is geen specifieke reden aan te duiden waarom de Nederlandse autoriteiten geen aanvullende informatie hebben ontvangen. Het komt slechts incidenteel voor dat een land waaraan een verzoek om informatie wordt gedaan hieraan niet voldoet. Dat ligt dan veelal aan interne procedures en bevoegdheidsverdelingen, waardoor rechtshulpverzoeken niet of pas na lange tijd worden behandeld. In die gevallen probeert Nederland door herhaalde navraag de voortgang van een verzoek te waarborgen. Inkomende verzoeken worden eveneens doorgaans uitgevoerd. Wettelijke weigeringsgronden, zoals een dubbele of politieke vervolging, doen zich zelden voor. Nederland blijft investeren in de internationale samenwerking en beoogt een structurele verbetering in samenwerking op internationaal niveau. Mede met het oog daarop is Aanwijzing opsporing en vervolging ambtelijke corruptie in het buitenland aangescherpt met ingang van 1 januari 2013.
Het ontslaan van Hells Angels in dienst van de overheid |
|
Ahmed Marcouch (PvdA), Pierre Heijnen (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Kent u het bericht «Amsterdam ontslaat Hells Angels»?1
In hoeverre strookt het ontslaan van leden van motorclubs die in verband worden gebracht met criminele activiteiten met de justitiële en bestuurlijke aanpak van die clubs? Is die aanpak gehinderd door deze dienstverbanden? Zo ja, in welke functies zijn deze ambtenaren werkzaam en hoe lang is dat al bekend? Waarom is er niet eerder opgetreden? zo nee, waarom niet?
Een brede geïntegreerde aanpak is ingezet om het normoverschrijdende gedrag dat diverse leden van motorclubs vertonen en de ondermijnende georganiseerde criminaliteit een halt toe te roepen. Daartoe worden gecombineerd bestuurlijke, fiscale en strafrechtelijke instrumenten ingezet. Aandacht voor zogeheten outlawbikers in overheidsdienst is een van de speerpunten in het plan van aanpak bestrijding 1%-motorclubs, zoals gemeld in de brief van de minister van Veiligheid en Justitie van 17 augustus 2012 aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2011/12, 29 911, nr. 71). Hierbij is de vraag aan de orde hoe het lidmaatschap van een 1%-motorclub zich verhoudt tot goed ambtenaarschap. Daarvoor verwijzen wij u naar het antwoord op de vragen 3 en 4.
Uit recent onderzoek binnen de gemeente Amsterdam is gebleken dat drie ambtenaren lid zijn van een 1%-motorclub. Eén daarvan is recent veroordeeld tot een gevangenisstraf, met als gevolg dat tegen deze persoon een arbeidsrechtelijke procedure is gestart. Aangezien de procedure binnen de gemeente nog loopt, kan verder niet op de specifieke stand van zaken en de functies van de medewerkers worden ingegaan en evenmin op de vraag in hoeverre de aanpak wordt gehinderd door deze dienstverbanden.
Is of acht u het in verband met mogelijk ontslag van belang welk soort functie een ambtenaar die lid is van bijvoorbeeld de Hells Angels of Satudarah binnen een overheidsorganisatie bekleedt? Zo ja, in welk opzicht? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet acht het ongewenst dat een ambtenaar – ook in privésituaties – willens en wetens in omgevingen met personen verkeert, die min of meer structureel normen en wetten overtreden. Het lidmaatschap van een vereniging waarvan de leden crimineel gedrag vertonen, is als een dergelijke situatie te beschouwen. Dit schaadt en schendt het vertrouwen in het ambt en de overheid. Het spreekt voor zich dat deze ongewenstheid in elk geval van toepassing is op lidmaatschap van zogenoemde Outlaw motorclubs of wel een 1%-motorclub. Deze kenmerken zich immers door het feit dat zij zich erop laten voorstaan dat hun leden min of meer structureel normen en wetten overtreden.
Integriteitsbeleid bij de overheid is gekoppeld aan goed ambtenaarschap en goed werkgeverschap. Deze begrippen zijn verankerd in artikel 125ter van de Ambtenarenwet. Goed ambtenaarschap houdt onder meer in dat de ambtenaar zorgvuldig en zich van zijn verantwoordelijkheid bewust, omgaat met bevoegdheden, middelen en informatie en het algemeen belang dat hij dient, leidend laat zijn. Tevens dient de ambtenaar in staat te zijn verleidingen te weerstaan en, beter nog, te voorkomen dat hij in risicovolle situaties terecht komt. Ook onderdeel van het goed ambtenaarschap is dat de ambtenaar de regels interpreteert naar de letter èn de geest; dat hij een zorgvuldige afweging maakt van de legitieme rechten, belangen en verwachtingen, ook in situaties waarbij het niet (onmiddellijk) duidelijk is wat de juiste keuze is. Daarnaast dient de ambtenaar bereid te zijn om zijn overwegingen (vooraf dan wel achteraf) te toetsen en daarover verantwoording af te leggen. Een ambtenaar kan disciplinair worden gestraft wegens plichtsverzuim wanneer hij zich niet gedraagt zoals dat van een goed ambtenaar mag worden verwacht.
Bij de invulling van het goed ambtenaarschap mogen aan sommige functies zwaardere eisen worden gesteld. Dat is bijvoorbeeld het geval bij vertrouwensfuncties.
Het als overheidswerkgever maatregelen overwegen en nemen, die de persoonlijke levenssfeer van ambtenaren aangaan, veronderstelt een zorgvuldige afweging van belangen. De wetgever heeft deze belangenafweging neergelegd in de Ambtenarenwet. Enerzijds dient een ambtenaar zich conform artikel 125a van de Ambtenarenwet te onthouden van de uitoefening van het recht van vereniging en vergadering, indien door uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Anderzijds dient de overheid als werkgever zich conform artikel 125ter Ambtenarenwet als goed werkgever te gedragen. Dit betekent in casu dat de overheidswerkgever een zorgvuldige afweging moet maken, indien hij constateert dat een ambtenaar zich begeeft in een ongewenste omgeving. Het ambtenarenrecht en het integriteitsbeleid bieden voldoende mogelijkheden om als werkgever maatregelen te nemen als sprake is van plichtsverzuim. Strafontslag is daarbij de meest zware maatregel. Ook is ontslag wegens ongeschiktheid mogelijk.
Deelt u de mening dat leden van organisaties die in verband worden gebracht met criminele activiteiten niet in overheidsdienst zouden moeten zijn? Zo ja, over welke mogelijkheden beschikken overheidswerkgevers om dergelijke ambtenaren te ontslaan? Op welke juridische grondslag kan een dergelijk ontslag worden gebaseerd? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Is er een verschil tussen de overheid als werkgever en particuliere werkgevers als het gaat om het verlenen van ontslag aan leden van bijvoorbeeld de Hells Angels of Satudarah? Zo ja, waaruit bestaat dat verschil?
In essentie dient ook in de markt een werknemer zich als een goed werknemer te gedragen en dat houdt in dat hij zijn werkgever geen schade moet berokkenen. De afweging kan echter bij een marktwerkgever tot een andere uitkomst leiden, omdat het oordeel afhankelijk is van taken en functie.
Bent u bereid na te gaan of en in hoeverre ook de rijksoverheid ambtenaren in dienst heeft die lid zijn van motorclubs die in verband worden gebracht met criminele activiteiten?
In antwoord op de vragen 3 en 4 hebben wij reeds aangegeven dat het lidmaatschap van een 1%-motorclub voor iemand in overheidsdienst onwenselijk is.
De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties zal in zijn contacten met de medeoverheden de norm uitdragen dat ambtenaren ook in privésituaties niet willens en wetens in omgevingen met personen verkeren, die min of meer structureel normen en wetten overtreden en hen verzoeken hieraan aandacht te besteden in bijvoorbeeld de gedragscodes.
De minister voor Wonen en Rijksdienst zal bezien op welke wijze hij deze norm meeneemt bij een actualisatie van de Modelgedragscode Integriteit Sector Rijk. Vooruitlopend hierop zal door de mnister voor Wonen en Rijksdienst door middel van een circulaire de sector Rijk worden geïnformeerd over deze norm.
Als signalen daar aanleiding toe geven zullen leidinggevenden hun medewerkers op een dergelijk lidmaatschap aanspreken en met hen in gesprek gaan over de vraag of dat lidmaatschap al dan niet verenigbaar is met de ambtelijke functie en over eventuele consequenties voor de ambtelijke functie.
Gelet op het voorgaande achten wij een onderzoek als door vragenstellers voorgesteld niet nodig. Met de nu in gang gezette maatregelen zal het doel dat wordt nagestreefd naar onze mening worden bereikt.
Sharia-patrouilles in Londen |
|
Geert Wilders (PVV), Joram van Klaveren (PVV) |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Hooded «Muslim Patrol»...London suburb»?1
Ja.
Heeft u ook kennisgenomen van uitlatingen van de «muslim patrols», waar zij stellen dat blanke vrouwen «naakte beesten zonder zelfrespect» zijn? Hoe oordeelt u hierover?
Ja. Uiteraard verwerp ik deze uitlatingen.
In hoeverre deelt u de mening dat deze moslim patrouilles de onderdrukkende en imperialistische aard van de islam tonen?
Ik ben niet van mening dat het gedrag van enkelen iets zegt over de aard van een godsdienst.
Wat is uw visie op het gegeven dat er in één van de grootste Europese steden gebieden zijn die worden aangeduid als «moslimgebieden», waar alcohol wordt afgepakt, reclameposters worden verbrand en vrouwen gedwongen worden zich anders te kleden dan zij zelf willen?
Indien sprake is van intimidatie en vernieling, keur ik dat uiteraard af.
Bent u van mening dat bewegingen die oproepen tot en uitvoering geven aan shariawetten een bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid en dus te allen tijde verboden zouden moeten worden? Zo nee, waarom niet?
In het geval dat het openbaar ministerie daartoe verzoekt, zal de rechter elke afzonderlijke zaak moeten beoordelen aan de hand van artikel 20 Burgerlijk Wetboek.2
Bent u bereid de islamisering van ons mooie land rigoureus terug te dringen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel niet de mening dat er sprake is van islamisering van ons land.
De achterstand van Nederland in de strijd tegen "matchfixing" |
|
Tjeerd van Dekken (PvdA), Jeroen Recourt (PvdA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het artikel «We liggen ver achter op de criminele netwerken»1 en het bericht «Matchfixing in 50 voetbalcompetities»?2
Ja.
Wat is uw opvatting en oordeel over georganiseerde criminele bendes die hun aandacht verleggen van de drugshandel naar «matchfixing»?
Deze stelling is ons bekend. Het aangekondigde onderzoek van onze ministeries, dat in de zomer van 2013 wordt opgeleverd, zal naar verwachting een beter beeld geven over hoe dit beoordeeld moet worden. In de tussentijd zal vanzelfsprekend alert worden gereageerd op signalen die een strafrechtelijk onderzoek zouden rechtvaardigen. Ik verwijs naar mijn brief (Kamerstuk II 33 296, nr. 5) die ik 8 februari j.l. aan uw Kamer heb verzonden.
Deelt u mening van de voorzitter van de internationale spelersvakbond FIFPro dat voetbalbonden zelf niet in staat zijn om te controleren op «matchfixing»? Zo ja, waarom? Hoe helpt u de bonden hierin concreet? Zo nee, waarom niet?
Matchfixing is een complex fenomeen dat een multidisciplinaire ketenaanpak vraagt. Er is contact tussen de KNVB en de opsporingsautoriteiten om ervoor te zorgen dat signalen effectief kunnen worden opgevolgd en er gezamenlijk wordt opgetrokken in het geval zich een casus in het Nederlandse voetbal zou voordoen. De modaliteiten en intensiteit van deze samenwerking en die met andere sportbonden zullen echter pas goed kunnen worden vastgesteld wanneer een scherper beeld ontstaat over de aard en omvang van matchfixing in Nederland. Ik benadruk echter dat er naar aanleiding van de door Europol gepresenteerde zaak geen informatie beschikbaar is gesteld die aanleiding vormt voor een strafrechtelijk onderzoek door het Nederlandse Openbaar Ministerie, afgezien van de hechtenis van een Nederlander waarover ik uw Kamer al eerder had geinformeerd.
Acht u het mogelijk of zelfs aannemelijk dat personen die melding willen maken van signalen van «matchfixing» in de Nederlandse voetbalcompetitie dat niet durven te doen vanwege mogelijk nadelige gevolgen voor hen? Zo ja, hoe kunt u er zorg voor dragen dat potentiële melders van «matchfixing» beschermd worden? Zo nee, waarom niet?
Dit acht ik mogelijk. Om die reden wordt melders in het kader van het onderzoek van onze ministeries via een webenquête en een telefonische meldingsmogelijkheid de mogelijkheid gegeven om anoniem hun verhaal te doen. Of melders daarnaast nog beschermingsmaatregelen nodig hebben en welke dit kunnen zijn zal ik naar aanleiding van de onderzoeksresultaten bezien.
Wanneer wordt duidelijk wanneer het Nederlandse onderzoek naar «matchfixing» precies start?
Het onderzoek is gegund aan een combinatie van de Universiteit Tilburg, de Vrije Universiteit en adviesbureau Ernst & Young en is op 23 januari 2013 gestart.
Welke relevante instellingen, organisaties, instanties en personen worden hierbij betrokken?
Het onderzoek wordt begeleid door een stakeholdersgroep van de ministeries van VWS, VenJ, het Openbaar Ministerie, de Nationale Politie, NOC*NSF, de KNVB, FifPro, de Kansspelautoriteit en Europol.
De illegale import van qat in Nederland |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Weer aanhouding na vondst qat»1, waaruit blijkt dat de illegale import van qat plaatsvindt vanuit Engeland door middel van veerboten?
Ja.
Heeft u enig idee van de omvang van deze illegale import? Hoeveel geld is daarbij betrokken?
Het rapport «Qatgebruik onder Somaliërs in Nederland» van het Trimbosinstituut uit december 2011, dat mede ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming rond de strafbaarstelling van qat, bevat de meeste cijfers die ik heb over de omvang van de (toen nog legale) handel in en het gebruik van qat en de daarmee gemoeid zijnde geldstromen. Sinds qat op 5 januari 2013 in de Opiumwet werd opgenomen beschik ik niet over cijfers over de omvang en marktwaarde van illegale importen.
Is het waar dat er geen speciale controles worden gehouden op qat? Gebeurt dit wel bij ten aanzien van andere drugs? Zijn er drugshonden die aanslaan op deze drug?
De Douane controleert het EU-buitengrensoverschrijdend goederenverkeer. Dit zijn integrale controles die zich niet richten op een specifiek goed maar op alle illegale invoer, en dus ook op qat. De controles zijn risicogestuurd. Dit betekent onder andere dat afhankelijk van de herkomst van passagiers of goederen de intensiteit van de controle wordt aangepast en dat meer specifiek op bepaalde goederen wordt gelet. Bij de controles wordt gebruik gemaakt van alle beschikbare controlemiddelen, zoals containerscanners en scanners voor handbagage. De Douane beziet nog om speurhonden te trainen op het ruiken van qat.
Welke maatregelen heeft Nederland wel genomen ten aanzien van deze illegale import van qat en kunt u al iets zeggen over het succes daarvan?
Binnen de opsporingsdiensten is sinds 5 januari 2013 extra aandacht gegeven aan de strafbaarstelling van het bezit van qat, onder andere door bekendmakingen van het Nationaal Netwerk Drugsexpertise. De inbeslagnames waarover nu in de media wordt bericht zijn eerste indicaties dat deze bewustwording succesvol is en dat het de opsporingsdiensten lukt om transporten van qat te onderscheppen.
Heeft u overleg gevoerd met uw Britse collega die verantwoordelijk is voor het drugsbeleid? Welke maatregelen nemen de Engelse autoriteiten om de illegale export van qat tegen te gaan? Hoe beoordeelt u deze inspanningen?
Er is ten aanzien van dit onderwerp op ambtelijk niveau contact geweest met de Britse autoriteiten. De Britse douaneautoreiten delen informatie met buitenlandse diensten over qattransporten, zodat deze hierop kunnen acteren.
Heeft u met uw Britse collega een verbod op de legale import van qat in Engeland besproken? Wat is zijn standpunt ten aanzien van deze drug?
Hierover is op ambtelijk niveau verschillende malen contact geweest. Gebleken is dat het Verenigd Koninkrijk niet voornemens is qat op de lijst van verboden middelen te plaatsen.
Het bericht dat de Nederlandse regering bezwaar heeft aangetekend tegen de herintreding van Bolivia in het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen uit 1961? |
|
Nine Kooiman , Harry van Bommel |
|
Frans Timmermans (minister buitenlandse zaken) (GroenLinks-PvdA), Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Is het waar dat de Nederlandse regering bezwaar heeft aangetekend tegen de herintreding van Bolivia in het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen uit 1961?1
Nee, de Nederlandse regering heeft geen bezwaar aangetekend tegen de hernieuwde toetreding van Bolivia tot het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen, 1961, zoals gewijzigd door het protocol van 1972, zoals ook uitdrukkelijk in de tekst van het bezwaar is aangegeven. Het bezwaar heeft dan ook geen gevolgen voor de werking van het VN Drugsverdrag tussen Nederland en Bolivia.
Indien ja, wat beoogt de regering met dit bezwaar? Wil de Nederlandse regering dat Bolivia geen deel gaat uitmaken van het belangrijkste verdrag inzake verdovende middelen?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe is het te verklaren dat de Nederlandse regering geen bezwaar heeft aangetekend tegen het door Bolivia ingediende amendement op artikel 49 van genoemd Verdrag, waarmee hetzelfde doel werd beoogd als de herintreding met een voorbehoud? Is het juridisch onder alle omstandigheden onaanvaardbaar dat een lidstaat een verdrag opzegt en herintreedt met een voorbehoud? Zijn er voorbeelden waar deze procedure door andere lidstaten is gevolgd? Zo ja, welke landen hebben dit eerder gedaan?
In maart 2009 stelde Bolivia een wijziging van artikel 49 van het VN Drugsverdrag voor. Overeenkomstig de bepalingen van het verdrag treedt een dergelijk wijzigingsvoorstel voor alle verdragspartijen onmiddellijk in werking, indien het door geen van die verdragspartijen binnen een termijn van achttien maanden is verworpen. Het wijzigingsvoorstel is vervolgens ruim binnen die termijn door verschillende landen verworpen, waardoor het beoogde effect, onmiddellijke inwerkingtreding, niet meer kon worden bereikt. Vervolgens heeft Bolivia het Verdrag per 1 januari 2012 opgezegd en aansluitend aangekondigd opnieuw partij te worden met een voorbehoud met betrekking tot het traditioneel gebruik van cocabladeren. De depositaris van het verdrag heeft alle partijen bij het verdrag daarvan op de hoogte gesteld en daarbij aangegeven dat partijen, gelet op het feit dat Bolivia een voorbehoud maakt dat niet is voorzien in het verdrag, bezwaar kunnen maken (art. 50, lid 3). Deze mededeling heeft geleid tot bezwaren van de volgende EU lidstaten: het Verenigd Koninkrijk, Duitsland, Frankrijk, Italië, Zweden, Finland, Portugal en Ierland. Daarnaast is nog bezwaar gemaakt door de Verenigde Staten, Canada, Japan, Israël, de Russische Federatie en Mexico.
Het door de Nederlandse regering aangetekende bezwaar is ingegeven door zorgen omtrent de integriteit van het verdrag en de juiste toepassing van het verdragenrecht in het algemeen.
Het Nederlandse bezwaar richt zich daarbij uitdrukkelijk tegen de door Bolivia gevolgde procedure van opzegging, gevolgd door hertoetreding maar dan met een voorbehoud. Die procedure is internationaalrechtelijk omstreden en onwenselijk, omdat hierdoor de bestaande internationale regels met betrekking tot binding aan verdragen en voorbehouden worden uitgehold en de stabiliteit van verdragsrelaties wordt ondermijnd. Nederland maakt in voorkomende gevallen steeds bezwaar tegen een dergelijke handelwijze.
Geen van de partijen bij het verdrag heeft eerder op een dergelijke wijze gehandeld. Iets soortgelijks heeft zich wel bij andere verdragen voorgedaan. Zo heeft bijvoorbeeld Guyana in 1999 het Facultatief Protocol behorend bij het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de Verenigde Naties opgezegd om aansluitend opnieuw partij te worden met een voorbehoud ten aanzien van het klachtrecht van terdoodveroordeelden. Nederland heeft toen evenzo, net als de EU lidstaten Duitsland, Frankrijk, Finland, Polen, Spanje en Zweden, mede vanwege die handelwijze bezwaar gemaakt. In dat geval richtte het Nederlandse bezwaar zich uitdrukkelijk ook tegen de inhoud van het Guyaanse voorbehoud.
Erkent de regering het culturele belang van het cocablad in Bolivia en respecteert ze de status van het traditioneel gebruik van coca zoals in de Boliviaanse grondwet is vastgesteld? Zo ja, staat het aangetekende bezwaar niet haaks op deze stellingname? Zo niet, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het Nederlandse bezwaar spreekt geen oordeel uit over het traditionele gebruik van het cocablad in Bolivia en de status van dit gebruik onder nationaal recht.
Erkent de Nederlandse regering dat de verdragsverplichtingen wat betreft het cocablad en het uitbannen van het traditionele gebruik van het kauwen van coca achterhaald zijn en in tegenspraak zijn met de ook door Nederland ondertekende VN Verklaring over de rechten van inheemse volkeren van 2007? Welke andere optie stelt Nederland voor aan Bolivia om dit juridische conflict tussen de Boliviaanse grondwet en inheemse rechten enerzijds en het verbod op het kauwen van coca in het verdrag uit 1961 anderzijds op te lossen? Is de Nederlandse regering zich bewust van het feit dat het aangetekende bezwaar zich in wezen keert tegen de Nederlandse praktijk van voorbehouden in drugsverdragen als het verdrag van de Verenigde Naties tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psycho-trope stoffen van 1988?
Zie het antwoord op vraag 4.
De regering van Bolivia is verantwoordelijk voor de naleving van haar internationale verplichtingen.
Wat in de vragen de «Nederlandse praktijk van voorbehouden in drugsverdragen» wordt genoemd, houdt niet meer in dan één voorbehoud bij het VN-verdrag van 1988 dat bovendien geheel in overeenstemming met de regels van dat verdrag is gemaakt.
Is de regering zich ervan bewust dat het bezwaar tegen herintreding van Bolivia met een voorbehoud ook de juridische speelruimte zou kunnen inperken ten aanzien van het Nederlandse beleid inzake coffeeshops? Beoogt de regering met het bezwaar tegen de Boliviaanse herintreding, een juridische drempel op te werpen tegen mogelijk toekomstig gebruik van deze procedure door andere landen – inclusief Nederland zelf – om een legale regulering van de cannabismarkt mogelijk te maken?
Het standpunt van de regering op het gebied van de regulering van cannabis is genoegzaam bekend. Dit standpunt is onlangs nogmaals door de minister van VenJ eenduidig verwoord tijdens het Algemeen Overleg met de Vaste Commissie voor Justitie van 13 december 2012 en het daarop volgende VAO van 17 januari 2013.
Is de Nederlandse regering bereid het ingediende bezwaar tegen herintreding van Bolivia in te trekken? Indien neen, waarom niet?
Het in relatie tot Bolivia gemaakte bezwaar past binnen het verdragenrecht. Het bezwaar spreekt geen oordeel uit over het traditionele gebruik van het cocablad in Bolivia en de status van dit gebruik onder nationaal recht en heeft geen gevolgen voor de toetreding van Bolivia tot het verdrag. Gelet op de inhoud en strekking ervan is er geen aanleiding het gemaakte bezwaar in te trekken.
De enorme groei van het aantal salafisten aan de Nederlandse grens |
|
Joram van Klaveren (PVV) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Ronald Plasterk (minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Toename aantal radicale salafisten aan Duits-Nederlandse-grens»?1
Ja.
Wat is er bekend over mogelijke Nederlandse doelen van deze tot geweld bereid zijnde moslims?
Ik beschik niet over aanwijzingen dat de groepen die in het geciteerde artikel genoemd worden, een geweldsdreiging voor Nederlandse doelwitten vormen.
In hoeverre zijn er over de enorme groei van het aantal jihadisten aan onze grens contacten geweest met de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst?
De AIVD heeft contacten met zeer veel inlichtingen- en veiligheidsdiensten, waaronder de Duitse binnenlandse veiligheidsdienst. Ik kan in het openbaar geen nadere mededelingen doen over de inhoud van deze contacten.
Hoeveel en welke moskeeën worden er in Nederland in de gaten gehouden in verband met gevaren voor de openbare orde en veiligheid?
Er zijn mij momenteel geen voorbeelden bekend van (besturen van) islamitische godshuizen die een bedreiging vormen voor de openbare orde en veiligheid.
De aanpak van groepsgewijze jeugdcriminaliteit en de ontwikkeling van 'sfeerverbalen' in het procesdossier |
|
Nine Kooiman |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel ««Onaantastbare» delinquenten in de buurt»?1 Bent u bekend met het in het artikel beschreven probleem dat jeugdige criminelen die groepsgewijs voor overlast zorgen en strafbare feiten plegen zoals treiteren, bedreigingen, geweld en intimidatie soms onaantastbaar lijken omdat slachtoffers uit angst voor wraak vaak geen aangifte durven te doen en/of verklaringen af durven te leggen, met als gevolg dat er uiteindelijk voor de rechter onvoldoende zicht bestaat om de delinquente status goed en volledig te kunnen beoordelen? Herkent u zich in dit beeld? Wat zijn naar uw mening mogelijke oplossingen voor deze onaanvaardbare situatie?
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft mij laten weten dat het vervolgen van strafbare feiten gepleegd door leden van criminele jeugdgroeperingen inderdaad soms lastig is met het oog op de bewijslast. Het voornaamste probleem daarbij is overigens niet dat buurtbewoners geen aangifte durven te doen uit angst voor repercussies, maar het vaststellen wat de individuele bijdrage van een jeugdige uit een groep is geweest aan het strafbare feitencomplex. Dat neemt niet weg dat politie en justitie goed oog hebben voor angsten die leven bij buurtbewoners bij het afleggen van getuigenissen of het doen van aangifte. In Utrecht heeft dit bijvoorbeeld geleid tot het instellen van een overlasttelefoon en het houden van bewonersbijeenkomsten. Op deze manier is er in de wijk meer vertrouwen in het feit dat de problemen worden aangepakt en daarmee ook een hogere aangifte- en meldingsbereidheid.
Deelt u de constatering dat de mogelijkheid om anoniem aangifte te doen niet altijd een oplossing is, niet alleen omdat het in de praktijk moeilijk schijnt te zijn het hele dossier schoon van persoonsgegevens te krijgen, maar ook omdat sommige personen niet te anonimiseren zijn, bijvoorbeeld omdat het slachtoffer een buurtbewoner is waarvan woonadres bekend is? Wat is uw mening hierover?
Het klopt dat het doen van anonieme aangifte binnen de context van buurt- of wijkproblematiek niet altijd een oplossing biedt, omdat het moeilijk kan zijn om de anonimiteit te waarborgen. Om die reden heeft het doen van anonieme aangifte in dergelijke gevallen dan ook niet de voorkeur. Om buurtbewoners die twijfelen over het afleggen van een getuigenis of het doen van aangifte te bewegen dit toch te doen is van groot belang dat zij zich door de aanpak van zowel de gemeente als politie en justitie gesterkt zien in het belang om mee te werken aan de veiligheid van de eigen buurt. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op de voorgaande vraag.
Wat vindt u van het voorstel van de auteurs om vaker gebruik te maken van «sfeerverbalen», die niet bedoeld zijn als bewijsmiddelen in juridische zin maar, ter aanvulling of completering van het procesdossier, beter inzicht kunnen verschaffen in de feitelijke situatie in de buurt, zoals de geschiedenis van intimidatie door een jeugdgroep?
Er zijn geen juridische belemmeringen om sfeerverbalen toe te voegen aan het strafdossier. Het gebruik van sfeerverbalen in het procesdossier vindt ook bij alle parketten in het land en in verschillende types zaken plaats. Specifiek in het kader van de landelijke aanpak van criminele jeugdgroepen zal het OM nagaan wat bij de verschillende parketten de ervaringen met sfeerverbalen in dergelijke zaken zijn, zodat indien nodig kan worden ingezet op een ruimer en systematisch gebruik van dit instrument door politie en OM.
Ziet u ook evidente voordelen van het toevoegen van zo'n sfeerverbaal aan het dossier voor de rechter, omdat er bijvoorbeeld meer informatie bij de strafrechter bekend wordt zodat die zich een beter beeld kan vormen van de (ernst van de) situatie, de mate en intensiteit van de overlast en het criminele (groeps)gedrag, hetgeen normaliter vaak buiten het gezichtspunt van een rechter valt, indien deze zich beperkt tot de bewijsmiddelen?
Vooral onderzoeken met een langere aanloopperiode die zich aanvankelijk deels buiten het strafrecht hebben afgespeeld, lenen zich hiervoor. Ten aanzien van bijvoorbeeld overlast in een wijk bevat het feitelijke waarnemingen over de incidenten, overlast of problemen die zich in de wijk hebben voorgedaan. Deze waarnemingen kunnen gebaseerd zijn op binnengekomen klachten van bewoners, constateringen van de wijkagent of meldingen en verklaringen van winkeliers, buurtregisseurs of andere personen uit de wijk. Belangrijk voordeel van een sfeerverbaal is dat het zowel voor de rechter als voor de verdediging belangrijke informatie ter tafel brengt over de context waarbinnen de strafbare feiten zijn begaan waartegen door het OM vervolging is ingesteld. Doordat de sfeerverbalen aan het procesdossier worden toegevoegd, wordt de verdediging in staat gesteld de feiten of de relevantie uit het sfeerverbaal tegenover de rechter te betwisten.
Is het waar dat er geen juridische belemmeringen zijn om sfeerverbalen aan het strafdossier toe te voegen? Is het waar dat officieren van justitie in Utrecht voor de vervolgingsbeslissing al gebruik maken van een «sfeer proces-verbaal van bevindingen»?2 Hoe verloopt dit?
Niet alleen in Utrecht maar in het hele land maken officieren van justitie in voorkomende gevallen gebruik van sfeerverbalen, veelal ter motivatie van de beslissing om tot vervolging over te gaan. Basis voor de vervolgingsbeslissing is evenwel het bestaan van een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit. Er is geen evaluatie gemaakt van het gebruik van sfeerverbalen, maar er is geen aanleiding om aan de meerwaarde hiervan te twijfelen.
Bent u bereid het aantal plaatsen waar gebruik wordt gemaakt van het sfeerverbaal uit te breiden, met name naar die regio's die veel overlast ondervinden van een of meerdere criminele jeugdgroepen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Het bericht dat dhr. Jansen Steur zich in 2006 geregistreerd heeft in Duitsland als arts |
|
Pieter Omtzigt (CDA), Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat dhr. Jansen Steur zich in 2006 geregistreerd heeft in Duitsland (Noordrijn Westfalen) als arts?1
Ja.
Welke organen zijn in Nederland (BIG-register (Beroepen Individuele Gezondheidszorg), Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) of anderen) voor die registratie geraadpleegd, en/of wisten, dat hij zich in Duitsland registreerde?
Het BIG-register kan op verzoek van een ingeschreven zorgverlener een bewijs van registratie leveren. Een dergelijke verklaring geeft aan dat de betrokkene op dat moment bevoegd is om het beroep uit te oefenen (verklaring van geen bezwaar).
Begin 2006 heeft de heer Jansen Steur bij het BIG-register een Duitstalig bewijs van registratie aangevraagd. Internationaal geven bevoegde autoriteiten zoals het BIG-register dergelijke verklaringen af ten behoeve van aanvraagprocedures voor diploma-erkenning en toelating tot de beroepsuitoefening (registratie). Uiteraard hebben deze bewijzen uit hun aard een beperkte geldigheidsduur. De Duitse autoriteiten accepteren uitsluitend dergelijke verklaringen als die niet ouder zijn dan een maand (volgens de informatie op http://www.anerkennung-in-deutschland.de/html/en/160.php). De verklaring van geen bezwaar kon op dat moment worden afgegeven omdat de heer Jansen Steur was ingeschreven in het BIG-register en er geen sprake was van een strafrechtelijke of tuchtrechtelijke uitspraak die de bevoegdheid van de heer Jansen Steur om het beroep van arts uit te oefenen had beperkt of hem die bevoegdheid had ontnomen.
In januari 2006 heeft de heer Jansen Steur de IGZ geïnformeerd dat hij in Duitsland wilde werken. De IGZ heeft aan de heer Jansen Steur bericht dat hij mede op voorwaarde van openheid over zijn verslavingsverleden aan een toekomstige werkgever weer mocht solliciteren. De IGZ heeft hierover op 21 juni 2006 contact opgenomen met de directeur van het Duitse Ziekenhuis waar de heer Jansen Steur werkte en met de heer Jansen Steur zelf. De heer Jansen Steur heeft vervolgens een brief over zijn verslavingsverleden aan de IGZ en het Duitse Ziekenhuis gezonden. Deze informatie is overigens niet nieuw. Mijn voorganger heeft dit eerder tot op de bodem uitgezocht, dit is te vinden in de rapporten Hoekstra en Lemstra, genoemd in de begeleidende brief onder 4.2.
Was de IGZ, nadat in 2009 met dhr. Jansen Steur werd overeengekomen dat hij zich zou uitschrijven uit Nederland, op dat moment op de hoogte van het feit dat hij zich had ingeschreven in Duitsland?
De IGZ heeft geen overeenkomst gesloten met de heer Jansen Steur dat hij zich zou uitschrijven uit Nederland. Hij heeft zich in oktober 2009 op aandringen van de IGZ uitgeschreven uit het BIG-register. De IGZ was op dat moment niet op de hoogte van het feit dat de heer Jansen Steur wederom in Duitsland aan de slag was. Deze informatie is overigens niet nieuw, hiervoor verwijs ik naar de rapporten Hoekstra en Lemstra, genoemd in de begeleidende brief onder 4.2.
Bij hoeveel ziekenhuizen en klinieken is dhr. Jansen Steur sinds 2003 werkzaam geweest? Kunt u een overzicht geven van plaats en tijd van deze werkzaamheden?
Ik beschik niet over informatie bij hoeveel ziekenhuizen en klinieken de heer Jansen Steur sinds 2003 werkzaam is geweest in het buitenland. Volgens berichten in de media zou de heer Jansen Steur, al dan niet via Duitse uitzendbureaus, recent werkzaam zijn geweest in Heilbronn en Bad Friedrichshall, in Worms (augustus 2010 tot februari 2011), Nienburg (2010), Bad Laasphe (2007) en Bad Fredeburg (2006).
Op welke tijdstippen hebben Nederlandse instanties contact gehad of gezocht met buitenlandse instanties over zijn werkzaamheden? Is het waar dat dhr. Jansen Steur in Nederland noch door de gewone rechter, noch door de tuchtrechter veroordeeld is, zodat hij niet op een Europese zwarte lijst gezet kan worden, ook al zou die bestaan?
De IGZ heeft in juni 2006 contact gehad met het ziekenhuis waar de heer Jansen Steur was aangenomen (zie ook mijn antwoord op vraag2, en recentelijk met de Bezirksregierung in Arnsberg om te achterhalen welke documenten de heer Jansen Steur in het kader van zijn aanvraag van de bevoegdheid in Duitsland in 2006 heeft overgelegd.
Het Openbaar Ministerie (OM) heeft in het kader van het onderzoek dat heeft geleid tot de rechtszaak die nu aanhangig is bij de rechtbank Almelo, meerdere rechtshulpverzoeken doen uitgaan naar de Duitse autoriteiten. Naar aanleiding van recente berichten over de beweerdelijke werkzaamheden van de heer Jansen Steur in Duitsland als arts of als neuroloog, heeft het OM opnieuw een rechtshulpverzoek aan de Duitse autoriteiten verzonden met het verzoek hierover geïnformeerd te worden. Zoals u bekend, is in deze zaak nog geen uitspraak door de strafrechter gedaan. Eind vorig jaar, op 28 november en 17 december, vond een regiezitting plaats. De tweede regiezitting is door de rechtbank gepland op 3 april 2013.
J.S. is in Nederland noch door de strafrechter, noch door de tuchtrechter veroordeeld (zie ook mijn antwoord op vraag3. Omdat op dit moment geen Europese zwarte lijst bestaat, staat hij daar niet op. Of dat in toekomstige situaties anders is, hangt af van de wijze waarop deze lijst wordt vormgegeven. De gegevens die het BIG-register op zijn website openbaar maakt, zijn de gegevens die ook op een nog vorm te geven Europese zwarte lijst moeten staan.
Wel kan iedereen zien dat de heer Jansen Steur niet bevoegd is in Nederland als arts te functioneren omdat hij niet in het BIG-register geregistreerd is.
Ik verwijs u voorts naar paragraaf 4 van de begeleidende brief.
Waarom vond de IGZ het prima dat hij in Duitsland aan de slag kon, en legden ze hem geen strobreed in de weg?
Deze zaak is uitgezocht in het rapport van de heer Lemstra, die ook aan de Tweede Kamer is toegezonden. De IGZ heeft in januari 2006 aan de heer Jansen Steur laten weten dat hij weer als arts en neuroloog kon gaan werken. Een onafhankelijk psychiater had op verzoek van de IGZ beoordeeld of de heer Jansen Steur daar weer toe in staat was en het oordeel luidde dat dit het geval was. Hierbij stond voorop dat de verslavingsproblematiek voldoende onder controle moest zijn. Op grond van deze beoordeling had de IGZ naar haar mening op dat moment geen andere aanknopingspunten om de heer Jansen Steur verdergaande beperkingen op te leggen dan de afspraken die met hem zijn gemaakt. Dit hield onder andere in dat de heer Jansen Steur bij eventuele werkhervatting (binnen of buiten Nederland) de doorgemaakte problematiek aan de directie van de instelling of aan de werkgever zou melden (zie ook mijn antwoord op4.
Vindt u het, gezien alle bewijzen tegen dhr. Jansen Steur (o.a. het rapport-Lemstra), gepast dat hij nog op enigerlei wijze het beroep van arts uitoefent?
Nee, zoals in de begeleidende brief is beschreven gold voor de periode van vóór 2010 een ander politiek beleid, en dus IGZ-beleid. Conform het huidige beleid had het in de rede gelegen een tuchtzaak aan te spannen.
Indien u vindt dat hij zijn beroep niet zou moeten uitoefenen, hoe gaat u er dan voor zorgen dat hij dat niet in Nederland, noch elders kan doen?
In Nederland kan de heer Jansen Steur niet aan het werk omdat hij niet BIG-geregistreerd is. Ik verwijs u voorts naar paragraaf 3 en 4 van de begeleidende brief.
Herinnert u zich dat de toenmalige minister van Justitie in maart 2009 op eerdere vragen antwoordde: «De hoofdofficier van justitie heeft de letselschadespecialist op 15 januari 2009 bericht erop toe te zien dat deze kwestie vanaf dat moment met de grootst mogelijke voortvarendheid wordt behandeld.»?2
Ja.
Vindt u dat er sinds januari 2009 in deze zaak met de grootst mogelijke voortvarendheid is gehandeld door de rechterlijke macht?
In de beantwoording van de op 31 mei 2011 gestelde vragen van de leden Bruins Slot, Omtzigt en Uitslag (Tweede Kamer 2010–2011, aanhangsel nr. 3042) ben ik reeds ingegaan op de complexiteit van het onderzoek. Tevens melde ik u toen dat het onderzoek nog geruime tijd in beslag zou nemen. Inmiddels is, zie daarvoor mijn antwoord op vraag 5, de behandeling van de zaak bij de rechtbank Almelo begonnen.
Op welke wijze gaat u ervoor zorgen dat zowel het OM als de IGZ nu wel met de grootst mogelijke voortvarendheid gaan handelen? Welke acties zullen zij ondernemen?
Zie de antwoorden op de vragen 5, 7, 8 en 10.
De rapportage 'Drugshaven' |
|
Peter Oskam (CDA) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de reportage van Omroep Brabant waaruit blijkt dat de smokkel van cocaïne in vooral de haven van Antwerpen een groot probleem is?1 Wat is uw reactie op deze uitzending?
Ja. Voor het bestrijden van cocaïnehandel- en smokkel in internationaal verband is samenwerking met andere landen van cruciaal belang. De Belgische autoriteiten zijn verantwoordelijk voor de controle van hun buitengrenzen. Nederland werkt structureel samen met België om containers te kunnen onderscheppen. Ik verwijs verder naar mijn antwoorden op de onderstaande vragen en op de schriftelijke vragen van het lid Van der Steur van uw Kamer (kenmerk 2013Z00194, ingezonden 9 januari 2013).
Klopt het dat 95% van de in Antwerpen binnengesmokkelde cocaïne naar Nederland wordt doorgevoerd? Zo nee, kunt u duidelijk maken wat het correcte cijfer dan wel is?
Het openbaar ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat het genoemde percentage niet is gebaseerd op hun gegevens. Het correcte percentage kan noch bevestigd, noch geschat worden. Dit heeft te maken met de differentiatie van smokkelroutes en smokkelwijzen van cocaïne en het feit dat de Douane alleen de veiligheid van goederenverkeer dat de buitengrenzen van de EU overschrijdt controleert en bevordert. Cijfers kunnen worden gebaseerd op de resultaten van strafrechtelijk onderzoek en de inbeslagnames. De ervaringen opgedaan tijdens cocaïneonderzoeken en de contacten met Belgische functionarissen daarin bevestigen wel het beeld dat het grootste deel van de in Antwerpen binnengesmokkelde cocaïne naar Nederland wordt doorgevoerd. Ik ben evenwel benieuwd waar het in de uitzending genoemde hoge percentage van 95% op gebaseerd is.
Wat doet u er momenteel concreet aan om te voorkomen dat cocaïne die in België is ingevoerd, Nederland wordt binnengesmokkeld?
Er vindt al een intensieve samenwerking plaats met België in concrete onderzoeken door middel van directe informatie-uitwisseling. De samenwerking met de Belgische autoriteiten heeft in 2012 tot recordvangsten van cocaïne geleid. Zo hebben er in 2012 diverse onderzoeken plaatsgevonden waarbij grote partijen cocaïne in beslag zijn genomen in de haven van Antwerpen. Gezien deze succesvolle resultaten wordt de samenwerking de komende jaren geïntensiveerd. Als de Belgische Justitie een voorstel zou doen voor het introduceren van internationale haventeams, zie ik dat met belangstelling tegemoet. Wat mij betreft ligt de nadruk op kennisuitwisseling en het gebruiken van elkaars expertise.
Kunt u duidelijk maken in hoeverre het Openbaar Ministerie in Nederland op dit moment samenwerkt met de Belgische autoriteiten op het terrein van bestrijding van drugssmokkel in grote zeehavens?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de in de uitzending van verschillende kanten geuite mening dat er veel ruimte is voor verbetering in vooral de structurele samenwerking tussen Nederland en België?
Zie antwoord vraag 3.
Wat is uw visie op de door de Belgische justitie bepleitte internationale haventeams, die meer informatie moeten uitwisselen over smokkelaars en methoden?
Zie antwoord vraag 3.
In hoeverre is ook Europol actief in de bestrijding van deze drugshandel?
De bestrijding van cocaïnesmokkel is een prioriteit van Europol. Het is een van de speerpunten (focal points) in de aanpak van de ernstige georganiseerde misdaad in de EU.
Een uitzending van Omroep Brabant over drugssmokkel via de Antwerpse Haven |
|
Ard van der Steur (VVD) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met de uitzending «Onder ons»?1
Ja.
Is het waar dat een groot deel van de cocaïnesmokkel zich heeft verplaatst van de Rotterdamse haven naar de Antwerpse haven? Is dat terug te zien in politiecijfers?
Het openbaar Ministerie (OM) heeft mij meegedeeld dat uit de resultaten van strafrechtelijke onderzoeken inderdaad blijkt dat de haven van Antwerpen steeds vaker door Nederlandse criminelen voor cocaïnesmokkel wordt gebruikt en dat er een verplaatsing heeft plaatsgevonden.
Wat is de geschatte omvang van de invoer van cocaïne vanuit overige EU-lidstaten? Welk bedrag levert dit de daarvoor verantwoordelijke groeperingen op?
De omvang van de invoer van cocaïne vanuit overige EU-lidstaten en het bedrag dat dit zou opleveren is het OM niet bekend.
Is het waar dat het vooral Nederlandse groeperingen zijn die de smokkel van harddrugs binnen Europa aansturen en dat deze groepen (merendeels) bij het Openbaar Ministerie (OM) in beeld zijn?
In zijn algemeenheid bevestigt het OM het beeld dat vooral groeperingen waar Nederlanders deel van uitmaken de smokkel van harddrugs binnen Europa aansturen. Volgens het OM gaat het in Nederland bij cocaïnehandel- en smokkel veelal om etnisch heterogene netwerken, waarbij de verdachten in verschillende landen wonen. Het merendeel van de hoofdverdachten heeft een Nederlandse achtergrond.
Deelt u de mening dat bij het OM bekende criminele groeperingen op de kortst mogelijke termijn dienen te worden aangepakt, zeker als zij verantwoordelijk zijn voor internationale drugssmokkel?
Aan de bestrijding van cocaïnehandel- en smokkel is grote prioriteit toegekend. In elk opsporingsonderzoek worden de mogelijkheden bezien en benut om verkregen criminele winsten te ontnemen.
Deelt u de mening dat de met deze smokkel behaalde winst dient te worden ontnomen?
Zie antwoord vraag 5.
Wat vindt u van de in de reportage naar voren gebrachte constatering dat de Nederlandse politiestructuur te star zou zijn en de samenwerking met Belgische collegae en dus ook de aanpak van drugssmokkel via de Antwerpse haven in de weg zou staan?
De slagvaardigheid van het politieoptreden krijgt voortdurend aandacht, zoals zeker ook blijkt uit de nieuwe politiestructuur die sinds 1 januari 2013 bestaat in Nederland. Met deze nieuwe structuur beoog ik een sneller en flexibeler politieoptreden. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vragen 8 en 9.
Welke maatregelen gaat u treffen om de voor de aanpak van de internationale smokkel van (hard)drugs benodigde samenwerking tussen (instanties van) EU-lidstaten te verzekeren?
Bij de aanpak van cocaïnehandel- en smokkel is samenwerking met andere landen van cruciaal belang. Voor het onderscheppen van containers wordt reeds structureel samengewerkt met België. Met Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk en Spanje wordt er op ad hoc basis samengewerkt, al dan niet via tussenkomst van Eurojust. Er wordt de komende jaren verder geïnvesteerd in een gecoördineerde (internationale) aanpak, zo ook op cocaïnehandel- en smokkel via ongeregelde scheepvaart (als via zeilboten, motorboten en wilde vaart). Nederland neemt hiertoe deel aan het Maritiem Analyse en Operatie Centrum – Narcotica (MAOC-N). Dit is een samenwerkingsverband tussen een aantal West-Europese landen met als doel de ongeregelde scheepvaart te analyseren op vooral drugstransporten en op basis daarvan onderzoek in te laten stellen en op te treden tegen verdachte schepen. België is hier overigens (nog) geen lid van. Sinds de deelname aan het MAOC-N zijn de informatiestroom en coördinatie daarvan sterk verbeterd.
Verder werkt de Nederlandse Douane goed samen met collega-handhavingsdiensten ten behoeve van een effectieve drugsbestrijding. Een voorbeeld van een dergelijk samenwerkingsverband is Europol, waarin de Douane participeert.
Bovendien richt de internationale samenwerking zich op de bestrijding van corruptie in de havens.
Tenslotte zijn er op beleidsniveau verschillende Europese gremia waarin afspraken worden gemaakt over de aanpak van de internationale smokkel (Horizontale Drugsgroep, COSI, het comité binnenlandse veiligheid).
De controles in het kader van het Mobiel Toezicht Veiligheid van de Koninklijke Marechaussee zijn primair gericht op het tegengaan van illegale migratie en strafrechtelijke gedragingen die daarmee samenhangen. Aan de KMar is niet de actieve bestrijding van drugshandel of -vervoer als wettelijke politietaak opgedragen. De KMar treedt op basis van haar algemene politiebevoegdheden op tegen drugshandel wanneer zij in het kader van haar vreemdelingentaken stuit op (mogelijke) drugssmokkel. Er bestaat geen voornemen de taakomschrijving van de KMar uit te breiden.
Welke consequenties gaat u verbinden aan het achterblijven van de aanpak van drugssmokkel in overige EU-lidstaten? Worden de mobiele grenscontroleteams van de Koninklijke Marechaussee al gericht ingezet om deze drugsstroom te stuiten? Zo nee, bent u van plan dit te gaan doen?
Zie antwoord vraag 8.