Uitzendkrachten op de ambulance |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat er als gevolg van bezuinigingen op de ambulancezorg steeds vaker uitzendkrachten worden ingezet om ambulances te rijden terwijl ze niet goed bekend zijn met het gebied waarin ze moeten rijden?1 Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Vorig jaar is met de ambulancesector een convenant afgesloten waarin een efficiencytaakstelling overeen is gekomen betrekking hebbende op de budgetjaren 2011 tot en met 2013. Er is naar mijn mening, en ik heb dit bij de sector geverifieerd, op dit moment geen verband tussen het inzetten van uitzendkrachten en deze taakstelling. Redenen om uitzendkrachten in te schakelen hebben meestal te maken met uitval van eigen personeel.
Hoe groot is het aantal uitzendkrachten waarvan de ambulancediensten in Nederland gebruik maken in absolute aantallen en in percentages?
Deze aantallen worden niet landelijk bijgehouden en ik kan u deze cijfers dan ook niet geven. Voor de volledigheid wijs ik erop dat personeelsbeleid de verantwoordelijkheid is van de individuele ambulancediensten.
Vertonen deze aantallen een stijgende lijn? Zo ja, vindt u dit een wenselijke ontwikkeling?
Zie antwoord vraag 2, ik heb hier geen gegevens over.
Hoe worden deze uitzendkrachten geworven?
Er zijn binnen de sector ambulancezorg een aantal gespecialiseerde uitzendbureaus werkzaam die zich toeleggen op het uitzenden van ambulancechauffeurs en ambulanceverpleegkundigen.
Wat vindt u van het oordeel van de vakbond AbvaKabo dat werkgevers veel te laks omspringen met dit probleem en dat zij rigoreus bezuinigen op het personeel zonder dat zij nadenken over het verlies aan kwaliteit?
Het verband tussen de bezuiniging en uitzendkrachten is naar mijn mening niet aangetoond. Het inhuren van uitzendkrachten is in het algemeen niet goedkoper dan personeel in vaste dienst. Zoals gezegd liggen er mogelijk andere redenen ten grondslag aan het inhuren van personeel, bijvoorbeeld ziekte van eigen personeel enzovoorts. Landelijk zijn er opleidingseisen voor chauffeurs, verpleegkundigen en meldkamercentralisten om de kwaliteit van de ambulancezorg te waarborgen. Deze eisen gelden ook voor uitzendkrachten. De risico’s worden hiermee naar mijn mening beheerst.
Welke controle is er op de bekwaamheden en bevoegdheden van uitzendkrachten? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) in deze?
Een uitzendkracht moet voldoen aan dezelfde (landelijk geldende) opleidingseisen als personeel in vaste dienst. Ook een uitzendkracht die als ambulancechauffeur in een regio werkzaam is heeft een landelijke opleiding tot ambulancechauffeur gevolgd. Een chauffeur wordt middels een geavanceerd navigatiesysteem ondersteund in het vinden van de weg.
De kwaliteit waaraan ambulancezorg moet voldoen is vastgelegd in onder andere de Kwaliteitswet zorginstellingen en in de veldnormen en richtlijnen van de ambulancesector. De ambulancediensten zijn uiteraard primair zelf verantwoordelijk voor de kwaliteit en de IGZ houdt hier toezicht op.
Wie is verantwoordelijk als het gaat om niet BIG-geregistreerde medewerkers?
De ambulancedienst onder wiens verantwoordelijkheid het personeel wordt ingezet.
Bent u bereid actie te ondernemen om dit probleem te tackelen? Zo ja, wat gaat u ondernemen? Zo neen, waarom niet?
Ik heb aan de IGZ gevraagd om in de komende periode extra alert te zijn op signalen uit het veld of de sector die kunnen wijzen op tekortschietende zorg of risico’s dat normen en afspraken niet worden gehaald. De IGZ zal mij informeren wanneer er nieuwe informatie is die een nader onderzoek en daarmee gerichte actie wenselijk of noodzakelijk maakt.
Particulier grondeigendom van de staatssecretaris |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat u per 1 februari jl. uw particulier grondeigendom waarover u natuursubsidie ontving hebt verkocht voor € 1,– met een terugkoopbeding als u geen staatssecretaris meer bent? Kunt u de reden van deze constructie toelichten?1
Ja. Hiermee heb ik ook het eigendom overgedragen, na eerder het belang al op afstand geplaatst te hebben.
Heeft u aan de minister-president bij uw aantreden als staatssecretaris gemeld dat u gronden in eigendom had waarover u natuursubsidie ontvangt? Heeft hij met u besproken dat er sprake zou kunnen zijn van belangenverstrengeling bij de uitoefening van uw ambt daar u als staatssecretaris natuurbeheer in portefeuille heeft? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren zijn en uw afwegingen daarbij?
Uit het gesprek met de formateur worden geen mededelingen gedaan. Ik verwijs u naar de brief van de minister-president van 15 oktober 2010, 32 417, nr. 18.
Was u als gedeputeerde van Groningen verantwoordelijk voor het natuurbeleid in Groningen? In hoeverre was u als gedeputeerde voor landbouw en natuur zelf direct of indirect verantwoordelijk voor plaatsing van uw terreinen op de kaart van het provinciale natuurgebiedsplan?
In mijn derde periode als gedeputeerde in het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Groningen, april 2007–mei 2009, was ik gedeputeerde voor landbouw, natuur, milieu en bestuurlijke organisatie. De plaatsing van deze gronden binnen de begrensde EHS heeft plaatsgevonden geruime tijd voor dat ik als gedeputeerde aantrad.
In hoeverre heeft u zelf een rol gespeeld in de procedure van subsidietoekenning aan de aanvraag die uw ex-vrouw heeft ingediend?
Daarin heb ik geen enkele rol gespeeld. De subsidieaanvraag is bij de Rijksoverheid, het toenmalige Ministerie van LNV, ingediend en door de toenmalige minister van LNV toegekend.
Is een dergelijke constructie opgezet om te verhullen dat u mede eigenaar van de gronden bent waarover subsidie is verkregen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat een dergelijke handelwijze de schijn van belangenverstrengeling oproept? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Vindt u met de kennis en inzicht van heden dat u destijds juist hebt gehandeld? Zou u nu weer hetzelfde doen? Kunt u uw antwoord nader motiveren?
Ja. Zoals ik in mijn brief van 2 februari 2011 heb aangegeven, hebben mijn toenmalige echtgenote en ik een subsidieverzoek ingediend bij het toenmalige Ministerie van LNV. Dit is conform alle gangbare regels ingediend en afgehandeld. Daarna heb ik zowel als gedeputeerde, als als Staatssecretaris, geen enkele betrokkenheid gehad bij dit subsidieverzoek.
Genderselectie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de activiteiten van zakenman Van D. die kennelijk mensen, die genderselectie willen bij het krijgen van een kind, verwijst naar een kliniek in Antwerpen en daar zelf betrokken is bij de behandeling van mensen?1
Ik vind de berichten in de media over de activiteiten van de heer Van D. zorgelijk. Embryologen en gynaecologen geven immers aan dat er vanuit de wetenschappelijke literatuur geen aanwijzigen zijn dat de methode van geslachtsselectie waaraan de heer Van D. refereert een betrouwbare methode is om het geslacht van het kind te kunnen bepalen.
Wat vindt u ervan dat mensen enkele duizenden euro’s kwijt zijn aan een wetenschappelijk niet bewezen methode voor genderselectie?
Zie antwoord vraag 1.
Zijn de activiteiten in Nederland strafbaar? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo neen, kunt u dit toelichten?
In zijn algemeenheid geldt dat het op grond van artikel 26 van de Embryowet verboden is om op niet-medische gronden handelingen met geslachtscellen of embryo’s te verrichten met het oogmerk het geslacht van een toekomstig kind te kunnen bepalen. Het enkel adviseren hierover en verwijzen is niet strafbaar.
Artikel 26 verbiedt tevens het aanbieden van diensten, die bestaan uit dergelijke handelingen. Indien iemand in strijd handelt met deze verboden, is hij strafbaar op grond van artikel 28, eerste lid, van de Embryowet.
Van strafbaarheid kan ook sprake zijn als een persoon de organisatie van de op grond van de Embryowet strafbare handelingen voor zijn rekening neemt en dit deels in Nederland doet. Ten aanzien van die persoon kan gesproken worden van medeplegen van overtreding van artikel 26 Embryowet.
Verder geldt dat op grond van artikel 96, eerste lid, van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) andere personen dan artsen die handelingen op het gebied van de individuele gezondheidszorg uitvoeren of artsen die niet staan ingeschreven in het BIG-register of wel staan ingeschreven, maar buiten hun deskundigheid treden, strafbaar kunnen zijn. Voorwaarde daarvoor is dat door deze handelingen, waaronder begrepen het geven van raad, schade of de aanmerkelijke kans op schade aan de gezondheid van een ander is veroorzaakt.
Tenslotte kan iemand die, met het oogmerk om zichzelf of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, een ander beweegt een geldbedrag te betalen of een schuld aan te gaan voor een behandeling die tot doel heeft het geslacht van een toekomstig kind te bepalen, en die behandeling als wettelijk toegestaan aanprijst, terwijl hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat die behandeling buitenwettelijk is, indien de feiten daar aanleiding toe geven vervolgd kunnen worden wegens oplichting als bedoeld in artikel 326 Wetboek van Strafrecht.
Overigens merken wij op dat om strafrechtelijk te kunnen optreden tegen feiten gepleegd in het buitenland gelet op artikel 5, eerste lid, onder 2, WvSr sprake moet zijn van dubbele strafbaarheid. Dat betekent dat de gewraakte handeling ook in dat land strafbaar moet zijn gesteld, wil het Openbaar Ministerie in Nederland iemand kunnen vervolgen.
Zie verder het antwoord op vraag 6.
Zijn de activiteiten in België strafbaar? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Ook in België is geslachtsselectie om niet-medische redenen strafbaar. In de Wet betreffende het onderzoek op embryo's in vitro van 11 mei 2003 en de Wet betreffende de medisch begeleide voortplanting en de bestemming van de overtallige embryo’s en gameten van 6 juli 2007 is bepaald dat het verboden is onderzoek of behandelingen uit te voeren die gericht zijn op geslachtsselectie, met uitzondering van de selectie ter voorkoming van geslachtsgebonden ziekten (artikel 5) respectievelijk dat het verboden is embryo’s of gameten te doneren dan wel pre-implantatie genetische diagnostiek te verrichten met het oog op geslachtsselectie (artikelen 23, 52 en 67).
Wat gaat de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) voor activiteiten ondernemen om te voorkomen dat de heer Van D. nog dergelijke activiteiten in Nederland dan wel België ontplooit? Wordt actief contact opgenomen met de Belgische toezichtsautoriteit?
De Belgische inspectie is bezig met een onderzoek. De Nederlandse Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft contact met de Belgische toezichtsautoriteit opgenomen en haar medewerking – indien nodig – toegezegd.
Is het Openbaar Ministerie bereid om opnieuw strafrechtelijk onderzoek te doen naar de activiteiten van de directeur van de genderkliniek dan wel te bevorderen dat het OM in België de zaak onderzoekt en zo mogelijk tot vervolging overgaat?2
Van het Openbaar Ministerie heb ik vernomen dat er thans geen aanwijzingen zijn dat betrokkene zelf handelingen verricht met geslachtscellen of embryo’s conform artikel 26 Embryowet.
Met betrekking tot het aanbieden van diensten die bestaan uit dergelijke handelingen (art. 26 lid 3 Embryowet, medeplegen) heeft het Openbaar Ministerie het niet opportuun geacht in Nederland vervolging in te stellen. De reden hiervoor is dat het mogelijke strafbare feit niet in Nederland lijkt te zijn gepleegd en het zwaartepunt van de mogelijke strafbare handelingen met de geslachtscellen en embryo’s in het buitenland ligt.
Daarnaast heeft het Openbaar Ministerie beoordeeld of sprake kan zijn van strafbaarheid op basis van de Wet op de beroepen in de individuele gezondheidszorg (Wet BIG) en op basis van artikel 326 Wetboek van Strafrecht (WvSr; oplichting). Verdenking van artikel 326 WvSr is niet aan de orde gelet op het feit dat er geen aangiften bekend zijn van mensen die menen dat zij gedupeerd of opgelicht zijn door betrokkene. Voorts zijn er geen aanknopingspunten voor verdenking van overtreding van de Wet BIG.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft van de Belgische Zorginspectie vernomen dat de zaak in België in handen van de politie is gegeven, zodat er geen noodzaak is te bevorderen dat het Openbaar Ministerie in België de zaak onderzoekt.
De invoer van bont en uitvoering van de motie over verplichte etikettering |
|
Henk van Gerven |
|
Kan de regering, nu gebleken is dat maar liefst 93% van de mensen een label wenst om te weten of de bontkraag van de jas die ze kopen echt is of nep, uiteenzetten wat zij de afgelopen periode heeft ondernomen om te zorgen dat deze mensen snel helderheid krijgen?1
In antwoord op de motie Gerkens over een etiketteringsplicht voor bont (kamerstukken 30 826, nr.19) is uw Kamer in een brief van 25 november 2009 (kamerstukken 30 826, nr. 27) toegezegd dat het kabinet aan deze motie invulling geeft door het draagvlak voor een etiketteringsplicht op Europees niveau te onderzoeken.
Er is gebleken dat een meerderheid van het Europees Parlement voorstander is van dergelijke etikettering in het kader van de herziening van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende textielbenamingen en de desbetreffende etikettering van textielproducten. Het Europees Parlement heeft daartoe een amendement ingediend dat vraagt om het opnemen van een verplichting voor producenten om de aanwezigheid van dierlijke materialen in textielproducten op het etiket aan te geven. De letterlijke tekst van dit amendement luidt: «Om geïnformeerde keuzes te kunnen maken, moeten consumenten bij de aankoop van een textielproduct weten of dat product delen bevat die niet van textiel zijn, maar een dierlijke herkomst hebben. Het is daarom van wezenlijk belang dat de aanwezigheid van dierlijke materialen op het etiket wordt aangegeven.»
Zoals door mijn voorganger ook al in debat met uw Kamer is aangegeven, steunt Nederland opname van deze verplichting en brengt deze positie in de relevante Brusselse overleggen en informele contacten naar voren.
De betreffende verordening zal eind maart voor tweede lezing in het Europees Parlement voorliggen. Daarna zal ook de Raad zich opnieuw over de voorstellen buigen. Binnen de Raad maakt Nederland zich, zoals aangegeven, sterk voor het aanvaarden van het parlementaire amendement over etikettering. Tot op heden lijkt er in de Raad echter geen meerderheid voor opname van een etiketteringsverplichting te zijn. Nederland zal zijn positie actief blijven uitdragen en actief op zoek blijven gaan naar steun. Uiteindelijk neemt de Raad echter een meerderheidsbeslissing en zijn de mogelijkheden voor het opvoeren van druk op andere lidstaten voor Nederland dus beperkt. Uiteraard zal ik u van de ontwikkelingen in dit dossier op de hoogte houden.
Waarom is de aangenomen motie Gerkens (Kamerstuk 30 826, nr. 19) over etikettering van bont nog steeds niet uitgevoerd?2 Bent u bereid om de druk op te voeren in Brussel zodat die verplichte labeling van bont in jassen er nu komt?
Zie antwoord vraag 1.
Hoeveel bont komt jaarlijks Nederland binnen?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u garanderen dat hier geen illegaal bont bij zit van bijvoorbeeld ijsberen, zeehonden of katten?
De gevraagde informatie is niet voorhanden: binnen de EU bestaat er vrij verkeer van goederen, daardoor is er geen zicht op handelsstromen vanuit EU-lidstaten. Bij de import van bont uit derde landen worden alleen producten van 100% bont geregistreerd. Zodra het bont als onderdeel verwerkt is in bijvoorbeeld kleding, is hiervan geen separate registratie.
Kunt u toelichten op welke wijze en hoe intensief hierop is gecontroleerd het afgelopen jaar en hoeveel overtredingen zijn geconstateerd?
Bij de nieuwe Voedsel- en Warenautoriteit (nVWA) bestaat het sterke vermoeden dat producten gemaakt van honden- en kattenbont niet op de Nederlandse markt worden verhandeld, gebaseerd op onderzoek dat in 20053, 20064 en meer recentelijk in 2009 en 2010 is uitgevoerd. De nVWA verricht inspecties inzake het verhandelen van (producten met) honden- en kattenbont in Nederland. Ten aanzien de import van honden- en kattenbont wordt een tweesporenbeleid gevoerd. Op verzoek van de nVWA neemt de douane in haar reguliere controles de inspectie op bontproducten mee. Indien er twijfel aan de herkomst van bontproducten bestaat, wordt de nVWA geïnformeerd door de douane. Door deze aanpak is het mogelijk om een relatief groot aantal partijen bij binnenkomst te screenen. In 2010 is er één melding geweest vanuit de douane. Deze partij bleek geen honden- en kattenbont te bevatten.
In 2010 zijn door de nVWA inspecties verricht om vast te stellen of er producten verhandeld worden in Nederland waarin gebruik gemaakt is van honden- en kattenbont. Tijdens deze inspecties zijn 47 producten bemonsterd die (voor een deel) uit bontachtig materiaal bestonden. Deze monsters zijn door de nVWA onderzocht om vast te stellen of er in deze producten gebruik gemaakt is van honden- en kattenbont.
Wanneer er een vermoeden bestaat dat in een product honden- of kattenbont is verwerkt, wordt dit door middel van onderzoek in 3 stappen geverifieerd.
Door middel van microscopisch onderzoek is goed vast te stellen of het dierlijk bont of kunstbont betreft.
Middels microscopisch onderzoek kan vervolgens vast worden gesteld of het dierlijke bont afkomstig is van konijn of wasbeerhond (veel gebruikte bontsoorten) of dat het bont een andere dierlijke herkomst heeft. Wanneer het bont een dierlijke herkomst heeft, maar geen konijn of wasbeerhond, wordt het monster aangeboden voor onderzoek middels de SIAM-methode. Dit geeft in alle (tot nu toe bekende) gevallen uitsluitsel over de dierlijke herkomst.
Van de 47 in 2010 onderzochte monsters bevatten 16 monsters konijnenbont, 3 monsters bevatten wasbeerhondenbont, 2 monsters bevatten alleen veren en 26 monsters bestonden uit kunststofvezels. De nVWA doet geen specifiek onderzoek naar ijsberenbont en zeehondenbont, maar is deze bontsoorten bij inspecties naar honden- en kattenbont niet tegengekomen.
Hoe effectief is controle op bont naar het oordeel van de Voedsel en Warenautoriteit?
Zie antwoord vraag 5.
Het beheer van zijn eigen natuurgebieden |
|
Henk van Gerven |
|
Herinnert u zich de vragen gesteld tijdens de behandeling van de begroting Economische Zaken, Landbouw en Innovatie over uw persoonlijke belangen en waar u in antwoord daarop heeft beloofd hierop schriftelijk terug te komen?1
Allereerst betreur ik het dat uw Kamer heeft moeten wachten op de beantwoording van de vragen gesteld door het lid Van Gerven tijdens de begrotingsbehandeling van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie.
Voor bewindspersonen gelden heldere regels voor het op afstand zetten van zakelijke belangen. De gedragslijn terzake is beschreven in de brief van de minister-president, minister van Algemene Zaken, van 20 december 2002 (28 754, nr. 1).
In de brieven van de minister-president, 15 oktober 2010, 32 417, nr. 18, en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 23-12-2010, Kamervragen (Aanhangsel van de Handelingen 2010–2011, nr. 894) over dit onderwerp is aangegeven dat het beheer van mijn onroerend goed op afstand is geplaatst. Inmiddels heb ik ook het eigendom overgedragen.
Het gaat hier overigens niet om een bedrijf dat de gronden exploiteert, maar om agrarische gronden die een andere bestemming hebben gekregen; het gaat hierbij om 9,37 hectare. In 2006 hebben mijn toenmalige echtgenote en ik een totale subsidie ontvangen van € 174 372,96 voor twee zaken: de omzetting van landbouwgrond in natuur (€ 143 988,–) en het inrichten van deze natuur (€ 30 384,96).
Door de agrarische functie om te zetten in een natuurfunctie treedt er een aanzienlijke waardedaling op, die volgens nog steeds geldende regels op 80% is gezet. Op deze gronden is dan geen gangbare agrarische bedrijfsvoering meer mogelijk. De toegekende bedragen zijn gebaseerd op standaardnormkosten, die worden gehanteerd door de Dienst Regelingen.
Voor de inrichting van de natuur zijn inrichtingswerkzaamheden verricht, zoals het aanplanten van één hectare bos, het aanleggen van struweelhagen, de aanleg van faunaranden en de aanleg van een eikenlaan. Die vergoeding is deels uitgekeerd en wacht deels op de afronding van de inrichting dit jaar. De precieze hoogte van het laatste bedrag hangt af van de uitvoering van de inrichting. Ook hier gelden de door Dienst Regelingen gehanteerde standaardnormkosten.
Dit zijn gebruikelijke vergoedingen in het kader van functieverandering van landbouwgrond naar natuur onder de toenmalige rijkssubsidieregeling natuurbeheer 2000. Sinds mijn aantreden als bewindspersoon heeft er geen subsidieaanvraag meer plaatsgevonden. Ik zal, gedurende mijn ambtstermijn, bij een eventuele subsidiehandeling, geen betrokkenheid hebben.
Ik heb van meet af aan, ook in uw Kamer, aangegeven dat ik zelf ervaring heb opgedaan met natuurbeheer. Ik ben trots op hetgeen mijn familie en ik hebben kunnen doen en moedig ook andere particulieren en agrariërs aan zelf aan de slag te gaan voor de natuur. Dat is ook de lijn van het Regeerakkoord waarin wordt ingezet op het versterken van agrarisch- en particulier natuurbeheer.
Bent u bereid alsnog deze vragen te beantwoorden? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het thans zo dat u uw belangen op zodanige afstand heeft gezet dat persoonlijke belangenverstrengeling is uitgesloten wanneer het kabinet voorstellen doet over agrarisch natuurbeheer? Zo nee, waarom niet, en bent u bereid dit alsnog te doen?
Zie antwoord vraag 1.
Personele gevolgen bij de invoering van de Wet ambulancezorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de invoering van zorgambulances bij onder meer het Verenigd Ziekenvervoer Amsterdam (VZA)?1
Zorgambulances worden op meer plekken ingevoerd en zijn een logische aanvulling op het aanbod van de ambulancezorg. Op zich is differentiatie in vervoer een wenselijke ontwikkeling tegen de achtergrond van een effectievere en efficiëntere ambulance inzet. Natuurlijk moet het wel verantwoord zijn. De ambulancesector is op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen erantwoordelijk voor het definiëren van verantwoorde ambulancezorg.
Is deze zorgdifferentiatie thans geoorloofd nu de nieuwe Wet ambulancezorg waarschijnlijk pas begin 2012 geïmplementeerd wordt? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja, dit is toegestaan. De zorgambulance is een ambulance die een patiënt vervoert in opdracht van de meldkamer. De zorgambulance beschikt over een vergunning van de provincie en valt voor de kwaliteitsrichtlijnen onder verantwoorde ambulancezorg op grond van de Kwaliteitswet zorginstellingen.
Welk personeel mag op een dergelijke ambulance rijden? Is het niet noodzakelijk dat er tenminste één persoon meerijdt op de zorgambulance die een BIG-geregistreerd beroep (verpleegkundige) uitoefent? Zo nee, wie is dan verantwoordelijk en aansprakelijk als er zich tijdens de rit calamiteiten voordoen of wanneer de conditie van de patiënt acuut verslechterd?
De vergunninghouder ambulancevervoer is altijd verantwoordelijk en aansprakelijk voor het leveren van verantwoorde ambulancezorg. Daar valt ook onder de personele bezetting van de zorgambulance. Binnen de sector zijn richtlijnen over het verlenen van die verantwoorde zorg. In Amsterdam is bijvoorbeeld een protocol dat aangeeft bij welk type patiënt welk type van vervoer op zijn plek is. Dit protocol is opgesteld door en functioneert onder verantwoordelijkheid van de medisch manager.
Klopt het dat voor het personeel dat op een dergelijke ambulance rijdt de cao ambulancezorg niet geldt? Zo ja, wat is hierover uw oordeel? Vindt u niet dat dit personeel ook onder de cao van de ambulancesector dient te vallen? Wilt u hierover aanvullende afspraken maken met de sector?
Nog niet zo lang geleden hebben werkgevers en werknemers een CAO afgesloten voor de hele ambulancesector. Een belangrijke stap voorwaarts. In het overleg dat partijen hebben over deze CAO passen ook afspraken over wie er precies wel en niet onder vallen en over de naleving er van.
Klopt het dat de invoering van zorgambulances ten koste gaat van de paraatheid van gewone ambulances? Zo nee, waarom niet? Zo ja, gaat dit dan niet ten koste van de aanrijtijden van ambulances bij spoedritten?
Mij zijn geen berichten bekend dat de paraatheid hierdoor negatief wordt beïnvloed. Op grond van de eisen aan verantwoorde ambulancezorg is de vergunninghouder gehouden te voldoen aan de bereikbaarheidsnorm2. Hoe hij dat het beste kan organiseren is de verantwoordelijkheid van de vergunninghouder. De provincie toetst het betreffende spreidingsplan op basis van berekeningen die door het Rijksinstituut van Volksgezondheid en Milieu (RIVM) periodiek uitgevoerd worden. Jaarlijks legt de sector verantwoording af over de gerealiseerde aanrijdtijden in de publicatie «Ambulances in Zicht».
Is het waar dat bij het VZA de zorgambulances gewone ambulances vervangen, en dit derhalve ten koste gaat van de paraatheid? Welk risico wordt hier gelopen?
Zie antwoord op vraag 5.
Wat is de huidige en toekomstige status van het experiment hulpambulances in Den Haag? Welke cao geldt voor het personeel op deze hulpambulances, nu en in de toekomst?
Tot de Wet op de ambulancezorg (Waz) in werking treedt geldt de Wet op het ambulancevervoer (Wav) en blijft de regeling «inzet hulpambulances» van kracht. Zie voor de vraag over de CAO het antwoord op vraag 4.
Worden deze hulpambulances mede bemenst door personeel met een BIG-registratie? Kunt u de gehanteerde kwaliteitsnormen toelichten?
Nee, in de regeling «inzet hulpambulances» is bepaald dat de bemanning van de hulpambulance bestaat uit een bestuurder en een begeleider. De bemanningsleden zijn tenminste in het bezit van een geldig eenheidsdiploma EHBO. In deze regeling is vastgelegd dat een behandelend arts bepaalt of de patiënt kan worden vervoerd met een hulpambulance. De arts regelt het vervoer met een hulpambulance rechtstreeks met de vergunninghouder. Deze aanvraag loopt niet via de Centrale Post Ambulancevervoer (CPA).
Wat zijn de ervaringen met dit experiment?
Differentiatie van vervoer blijkt een goede aanvulling op de ambulancezorg. In een tijd waarin met minder middelen een groeiende zorgvraag moet worden beantwoord, zal naar middelen moeten worden gezocht om de ambulancezorg zo efficiënt mogelijk in te richten. Het leveren van verantwoorde zorg blijft ook in de ambulancesector het uitgangspunt voor goede kwaliteit.
De rol van marktsturing in het besluit de afdeling klinische kraamzorg in Almelo te schrappen |
|
Nine Kooiman , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de bestuursvoorzitter van het Medisch Spectrum Twente (MST), de heer Kingma, dat de plannen voor concentratie van de afdeling klinische kraamzorg van het ZGT-ziekenhuis alleen te verklaren is uit concurrentie- en marktoverwegingen?1 Deelt u die visie? Zo nee, waarom niet?
ZGT heeft aangegeven uit kwaliteitsoverwegingen te kijken naar de wijze waarop zij de klinische verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen. Uit het haalbaarheidsonderzoek dat ZGT momenteel uitvoert, moet blijken welke overwegingen de doorslag geven voor een eventuele concentratie.
Vindt u het een wenselijke situatie als de Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) inderdaad blijkt te hebben gekozen voor het concentreren van de afdeling klinische kraamzorg in Hengelo uit marktoverwegingen? Bent u van mening dat een goede bereikbaarheid niet een belangrijker criterium moet zijn? Zo ja, hoe gaat u er voor zorgen dat het ZGT-ziekenhuis dit criterium ook toepast?
Nee, ik vind het geen wenselijke situatie als ZGT uit marktoverwegingen kiest voor concentratie. Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Ik vind het goed dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden. In dergelijke situaties zal ik de lokale partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid met alternatieve vormen van zorg te komen zodat de mensen in de buurt nog voldoende mogelijkheden hebben om uit te kiezen.
Bent u het eens met de stuurgroep «Zwangerschap en geboorte», die in een rapport pleit voor het kunnen starten van een noodzakelijke behandeling binnen 15 minuten?2
Zoals ik uw kamer reeds bij brief van 14 december 2010 heb laten weten, vind ik de 15 minuten norm van cruciaal belang voor het verbeteren van de kwaliteit van de verloskundige zorg. Ik zal er bij de ziekenhuizen op aandringen dat zij in hun plan van aanpak afspraken maken over de beschikbaarheid van relevante professionals en hun onderlinge samenwerking om deze 15 minutennorm te halen.
Is het waar dat in de zomer van 2010, bij een tijdelijke sluiting van de afdeling klinische kraamzorg in Hengelo, ouders eerder uitweken naar het MST in Enschede dan naar het ZGT-ziekenhuis in Almelo?1 Hoeveel mensen weken uit naar andere ziekenhuizen toen de afdeling in Almelo tijdelijk was gesloten? Kunt u deze bevindingen ook meenemen bij het beantwoorden van vraag 6 van eerdere vragen terzake?
Uit onderzoek dat het ziekenhuis na de zomerperiode heeft gedaan, blijkt dat in beide concentratieperiodes patiënten naar omliggende ziekenhuizen zijn uitgeweken. Over het exacte aantal patiënten kon het ziekenhuis geen uitspraak doen.
Heeft de directie van het ZGT-ziekenhuis overleg gehad met de directie van MST over het voornemen de afdeling klinische kraamzorg in Almelo te sluiten? Is er overleg geweest met de verloskundigenvereniging KNOV? Is er overleg geweest met verloskundigen in de omgeving? Was niet een van de belangrijkste conclusies van de stuurgroep dat de verloskunde gebaat is bij overleg tussen de verschillende ziekenhuizen en verloskundigen?
ZGT is nu gestart met een haalbaarheidsonderzoek en heeft hierover overleg met het Medisch Spectrum Twente (MST), de verloskundigen in de regio, de lokale politiek, huisartsen en andere relevante regionale partijen.
Het voornemen van Zorg Groep Twente om de afdeling klinische kraamzorg Almelo te verplaatsen naar Hengelo |
|
Henk van Gerven , Nine Kooiman |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de Zorg Groep Twente (ZGT) de afdeling klinische verloskunde van het ziekenhuis in Almelo wil sluiten?1
Mijn ministerie heeft naar aanleiding van de berichtgeving contact gehad met Ziekenhuis Groep Twente (ZGT) in Almelo. Op dit moment biedt ZGT de klinische verloskunde aan op de locaties Hengelo en Almelo. Met het oog op de kwaliteit kijkt ZGT op welke wijze zij de klinische verloskundige zorg in de regio toekomstbestendig kan organiseren om zo de continuïteit van de verloskundige zorg in de regio voor de toekomst zeker te stellen.
Ik ben geen voorstander van concentratie om de concentratie. Zorg moet in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden worden. Maar dit moet wel kunnen.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen. Dit kan betekenen dat het ziekenhuis noodzakelijkerwijs over moet gaan tot concentratie van de zorg. Immers als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de kwaliteitsnormen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute verloskundige zorg aanbieden.
Waarom kiest het ZGT voor centreren in Hengelo? Is de voorgestelde reorganisatie vooral ingegeven door kwaliteitsverbetering of door besparing? Is er een verband met de korting op het ziekenhuisbudget die de minister alle ziekenhuizen heeft opgelegd? Kunt u een toelichting geven?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. ZGT heeft aangegeven voor het behoud van de kwaliteit niet voldoende bevallingen per jaar te kunnen realiseren indien zij de klinische verloskundige zorg op twee locaties, in Almelo en in Hengelo, blijft aanbieden. Om de klinische verloskundige zorg kwalitatief verantwoord te kunnen blijven aanbieden in de regio Twente sluit ZGT eventuele concentratie op één locatie niet uit.
Ik zie geen verband tussen het voornemen van ZGT en de korting op het ziekenhuisbudget. Het zijn kwalitatieve, en niet financiële overwegingen die ZGT heeft voor een eventuele andere organisatie van de klinische verloskundige zorg in de regio.
Wat zijn de gevolgen voor de aanrijtijden bij het centreren in Hengelo? Passen deze voor het hele werkgebied van het ziekenhuis te Almelo binnen de wettelijke normen?
Met een eventuele concentratie van de klinische verloskundige zorg in Hengelo komt de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten voor acute zorg niet in gevaar.
Is een dergelijke concentratie niet in strijd met het rapport van de landelijke stuurgroep «Zwangerschap en geboorte» waarin wordt gepleit voor het kunnen starten van een noodzakelijke behandeling binnen 15 minuten?2
Een dergelijke concentratie hoeft niet in strijd te zijn met het advies van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. De 15 minuten betreft het starten van de noodzakelijke behandeling vanaf de aankomst van de zwangere vrouw in het ziekenhuis.
Klopt het dat in 2010 het ziekenhuis in Hengelo 1996 klinische en 98 poliklinische bevallingen heeft gedaan en het ziekenhuis in Almelo 1702 klinische en 98 poliklinische? Welk aantal bevallingen hanteert de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) als minimumnorm voor kwalitatief goede gezondheidzorg per ziekenhuis? Kan een toelichting worden gegeven? Beantwoordt het aantal bevallingen in de beide ziekenhuizen aan een dergelijke norm? Zo nee, waarom niet?
Van ZGT zijn de volgende cijfers ontvangen:
ZGT Almelo: 1399 klinische en 176 poliklinische bevallingen
ZGT Hengelo: 1626 klinische en 98 poliklinische bevallingen
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) hanteert geen minimumnorm voor het aantal bevallingen in relatie tot kwalitatief goede zorg. Het aantal bevallingen in de Nederlandse ziekenhuizen varieert van minder dan 500 tot 3000. De meeste ziekenhuizen (55%) begeleiden tussen de 500 en de 1500 bevallingen per jaar. Belangrijk is of er op beide locaties voldaan kan worden aan de veldnormen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte. Als blijkt dat voor bepaalde ziekenhuizen de normen niet haalbaar zijn, kunnen zij geen veilige acute zorg aanbieden. In een dergelijke situatie is concentratie noodzakelijk.
Is het waar dat het ZGT de afgelopen zomer heeft geëxperimenteerd met centreren van de afdeling klinische kraamzorg in zowel Almelo als in Hengelo? Wat waren de conclusies van die experimenten?
Volgens ZGT is er niet geëxperimenteerd, maar werd zij wel gedwongen tot het nemen van een tijdelijke concentratiemaatregel als gevolg van onvoldoende personele capaciteit gedurende de vakantieperiode. In die periode is de zorgverlening kwalitatief goed verlopen.
Is de keuze voor centreren in Hengelo een logische keuze als men kijkt naar de ligging van de andere ziekenhuizen? Heeft de keuze voor Hengelo meer te maken met een recente verbouwing van het ziekenhuis daar? Zo ja, wat vindt u van die afweging?
ZGT heeft nog geen definitieve keuze gemaakt voor een locatie. De afweging voor de keuze wordt op dit moment door het ziekenhuis getoetst in een haalbaarheidsonderzoek.
Is het risico aanwezig dat patiënten van de ZGT overstappen naar andere ziekenhuizen als de klinische kraamzorg wordt gecentreerd in Hengelo? Blijkt dat ook uit de conclusies van het experiment met de gecentreerde klinische kraamzorg afgelopen zomer?
Zoals blijkt uit mijn antwoord op vraag 6 is er geen sprake geweest van een experiment, maar een noodgedwongen maatregel door het ziekenhuis.
Het staat de patiënten altijd vrij om zelf te kiezen voor een ander ziekenhuis. Mijn beleid is er niet op gericht deze keuzevrijheid in te perken, maar deze juist te vergroten. Ik kan echter niet voorkomen dat omwille van de kwaliteit bepaalde zorg niet meer op een bepaalde locatie geleverd kan worden. In dergelijke situaties waarbij sprake is van ontmanteling van zorg in de omgeving van mensen zal ik bij de lokale partijen blijven aandringen op het verkennen en aanbieden van vervangende vormen van zorg zodat er voldoende alternatieven voor de mensen beschikbaar blijven.
Aan de andere kant wil ik ook wijzen op de positieve prikkel die uitgaat van kwaliteitsverbetering. ZGT beoogt de kwaliteit te waarborgen en dat kan ook juist patiënten aantrekken.
Bent u van mening dat deze ontwikkeling een verdere stap is in de golf van fusies en ontmanteling van ziekenhuizen die Nederland de afgelopen jaren heeft gekend? Hoe verhoudt zich deze ontwikkeling tot uw opmerking dat u geen verdere fusering in het ziekenhuislandschap wilt?3 Bent u ook van plan de verdere gevolgen van eerdere fusies aan te pakken?
In deze specifieke casus is geen sprake van een fusie, maar van een voornemen van een bestaand ziekenhuis om het zorgaanbod op een andere manier te gaan organiseren over verschillende locaties. Daarbij is het van groot belang dat de kwaliteit van de aangeboden zorg verantwoord is en blijft.
Over de aanscherping van de fusietoetsing waar in de vraag op wordt gedoeld, wil ik het volgende opmerken. Niet alle fusies zijn per definitieslecht. Fusies kunnen ook tot gevolg hebben dat de kwaliteit of doelmatigheid van de aangeboden zorg verbetert. Maar helaas is dat niet altijd het geval. Ik wil ervoor zorgen dat van te voren beter wordt getoetst dat de kwaliteit en de continuïteit van de aangeboden zorg niet door een fusie in gevaar komt. Dat is dus een andere toets dan de toets die de Nederlandse Mededingingsautoriteit (NMa) momenteel uit hoofde van de Mededingingswet uitvoert. Bij die beoordeling zal nadrukkelijk bezien moeten worden of de fuserende instellingen in redelijkheid rekening hebben gehouden met de inbreng van direct belanghebbenden rondom de kwaliteit en de continuïteit van zorg.
Wat betreft de gevolgen van eerdere fusies: iedere zorgverlener – gefuseerd of niet – moet voldoen aan de bestaande wet- en regelgeving. Zo niet, dan wordt daar via het reguliere toezicht op gehandhaafd.
Is dit de manier waarop u het voornemen uit het coalitieakkoord verwezenlijkt om tot kleinere zorginstellingen te komen?4 Zijn kleinere zorginstellingen vooral levensvatbaar als zij de verschillende basisspecialismen kunnen bieden, of juist als zij voor veel specialismen moeten doorverwijzen naar andere ziekenhuizen? Kunt u dit toelichten?
Ik vind een goede spreiding van kleinere zorginstellingen die basiszorg van goede kwaliteit kunnen leveren zeer belangrijk. Op de vraag wanneer deze kleinere zorginstellingen levensvatbaar zijn, kan ik geen eenduidig antwoord geven. Het antwoord is afhankelijk van verschillende factoren, zoals de aard van de zorg (wijkzorg, basiszorg, medisch specialistische zorg) die de instelling aanbiedt. Kleinere zorginstellingen kunnen hierop op verschillende manieren inspelen. Er zijn voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich met succes specialiseren op specifieke ingrepen, zoals het ziekenhuis Amstelland met de behandeling van liesbreuken en Nij Smellinghe met de behandeling van lymfoedeem. Er zijn ook voldoende voorbeelden van kleine ziekenhuizen die zich alleen richten op de basisspecialismen.
Is u bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen een verregaande vorm van samenwerking overwegen waarbij een gevraagd advies aan de Boston Consulting Group leidraad kan zijn?5
Het is mijn ambtenaren bekend dat de ziekenhuizen in Oost-Groningen samen met de regioverzekeraar in overleg zijn om te kijken op welke wijze het huidige zorgaanbod in de regio beter afgestemd kan worden op de ontwikkelingen in de regio. Het is mijn ministerie eveneens bekend dat de ziekenhuizen hiertoe advies hebben gevraagd aan de Boston Consulting Group.
Herinnert u zich uw in de beantwoording van eerdere Kamervragen waarin u aangeeft dat stakeholders hun inbreng moeten kunnen geven?6 Kunt u aangeven of eventuele veranderingen in de ziekenhuisvoorziening, zoals die nu mogelijk gestalte krijgt, voldoende wordt overlegd met alle betrokkenen, niet in de laatste plaats de burgers en de relevante voorzieningen in de eerstelijnszorg zoals de huisartsen en de verloskundigen?
ZGT heeft aangegeven dat het gaat om een voornemen en niet om een definitief besluit van de Raad van Bestuur om geen klinische verloskundige zorg meer aan te bieden op de locatie Almelo.
Een nader onderzoek door het ziekenhuis moet meer inzicht geven in de haalbaarheid van het voornemen. Bij dit haalbaarheidsonderzoek zullen de stakeholders worden betrokken. ZGT komt vóór de zomer nog met een definitief besluit.
Heeft u ook kennisgenomen van de optie om de verloskundige zorg voor heel Oost-Groningen te centreren in het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) waarbij ook de ziekenhuizen in Stadskanaal en Winschoten de verloskundige zorg opheffen?
Navraag bij het UMCG en de Oost Groningse ziekenhuizen leert dat er geen plannen bestaan om de verloskundige zorg uit Oost-Groningen in het UMCG te concentreren. Wel spreken de ziekenhuizen in deze regio in het Regionaal Overleg Acute Zorg (ROAZ) over de consequenties van de bevolkingskrimp op de instandhouding van de acute verloskundige zorg. Tevens is sprake van samenwerking tussen de ziekenhuizen in deze regio en het UMCG gericht op instandhouding van voldoende zorg van voldoende kwaliteit in deze regio. Hierbij staat het behoud van de basiszorg in de regio Oost-Groningen centraal.
weet u dat daardoor de reistijden in acute situaties voor vrouwen die (moeten) bevallen tot wel rond het uur kunnen oplopen waar de norm voor ambulances voor de tijd van «plek des onheils» naar het ziekenhuis op circa 20 minuten kan worden aangehouden?
In antwoord op vraag 13 heb ik aangegeven dat de ziekenhuizen geen concentratieplannen hebben met betrekking tot de verloskundige zorg. Van een situatie waarin u in uw vraag op doelt, is geen sprake.
Deelt u de zorgen dat juist een poortspecialisme als gynaecologie voor de gewone geboortezorg met een dergelijke constructie in Oost-Groningen onder onze kwaliteitsgrens voor acute zorg uitkomt? Zo ja, bent u dan van oordeel dat bij concentraties als hier mogelijk aan de orde dezelfde regels moeten worden gehanteerd als bij fusie, en u de IGZ opdracht nauwgezet te beoordelen of de minutennorm niet wordt overschreden?
Zoals ik al heb aangegeven, is van een dergelijke constructie geen sprake. Ik ben geen voorstander van concentratie als dat niet echt nodig is. De zorg moet zo dicht mogelijk bij de mensen beschikbaar blijven. Ik realiseer me dat dit niet altijd kan omdat anders de kwaliteit onder de maat komt. Net als bij fusies zal ook bij concentraties goed gekeken moeten worden naar nut en noodzaak. Als het om kwaliteitsoverwegingen niet anders kan dan over te gaan op concentratie, zal ik de lokale partijen aanspreken op hun verantwoordelijkheid met alternatieve vormen van zorg te komen.
Deelt u de opvatting dat langere reistijden vooral gevolgen kunnen hebben voor de uitkomsten van zwangerschap voor de hoog risico zwangeren die al onder begeleiding van een gynaecoloog zijn, en waar vertraging in zorgverlening cruciaal kan zijn? Zo ja, wat gaat u hier dan aan doen?
Als zwangere vrouwen tijdig naar het ziekenhuis worden verwezen, hoeft een langere reistijd geen probleem te zijn. De problemen ontstaan pas als een zwangere vrouw last-minute naar een ziekenhuis wordt verwezen, want dan telt elke seconde en neemt het risico op complicaties toe.
Gynaecologen en verloskundigen dienen over de doorverwijzing lokaal protocollair vastgelegde afspraken te maken.
Deelt u de mening dat belangrijke oorzaken voor de problemen van de perifere ziekenhuizen met het continueren van de verloskundige zorg zijn, de capaciteit aan obstetristen en het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering door opname van de verloskundige zorg in het zogenaamde B-segment van de Diagnose Behandeling Combinaties (DBC’s)? Zo nee, waarom niet? Zo ja wat gaat u doen met dit gegeven?
Er is geen sprake van het wegvallen van de beschikbaarheidsfinanciering in de DBC Verloskunde. Er is namelijk geen aparte beschikbaarheidsfinanciering voor de verloskunde. In iedere DBC is opgenomen hoeveel tijd een specialist gemiddeld besteedt aan een behandeling (normtijd). Hierin zijn al beloningsafspraken verwerkt over onregelmatig werken, dus het beschikbaar zijn van specialisten in avond-, nacht- en weekenduren. Zowel voor vrijgevestigde specialisten als specialisten in loondienst. Indien specialisten zorg leveren die een grotere mate van beschikbaarheid vereist kan voor deze buitengewone inconveniënten, de bandbreedte van het uurtarief worden gebruikt. Over het gebruik van de bandbreedte kan de maatschap of de medisch staf afspraken maken met de Raad van Bestuur.
Bent u van mening dat de vrouwen in Nederland, ieder jaar opnieuw circa 180 000, het recht op een keuze voor de plaats van bevallen moeten kunnen houden tenzij dat om individueel medisch en/of sociale argumenten niet houdbaar is? Houdt u de zorgverzekeraars aan hun zorgplicht om vrouwen in Nederland veilige geboortezorg te leveren?
Ik ben van mening dat de zwangere de keuze moet hebben om thuis of in het ziekenhuis van haar keuze te bevallen. Indien de bevalling thuis plaatsvindt, moet een snelle bereikbaarheid van het ziekenhuis (binnen 45 minuten) in geval van acute complicaties mogelijk zijn. Als dit niet het geval is, is het niet verantwoord om thuis te bevallen en is thuis bevallen op eigen risico. De zwangere dient goed geïnformeerd te worden over de voor- en nadelen en de mogelijke risico’s van het thuis bevallen.
De komende jaren zullen zorgverzekeraars hun rol moeten waarmaken. Zij moeten laten zien dat zij een belangrijke schakel zijn in het bevorderen van kwaliteit en veiligheid van zorg tegen een passende prijs.
Bent u van mening dat een goede spreiding van de klinische verloskunde door het land voor een adequate bereikbaarheid van de voorzieningen noodzakelijk is? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in antwoord op vraag 1 heb aangegeven, vind ik dat zorg in beginsel zo dicht mogelijk bij de mensen aangeboden moet worden.
Het is goed dat ziekenhuizen proactief nadenken over verbetering van de kwaliteit van de verloskundige zorg. Om de kwaliteit te kunnen blijven borgen kan in sommige gevallen concentratie niet worden uitgesloten. In mijn antwoord op vraag 18 heb ik de mogelijke gevolgen van een dergelijke concentratie aangegeven. Ik realiseer me dat in die gevallen de keuzevrijheid voor de mensen wordt ingeperkt. Ik vind dan ook dat in die gevallen lokaal alternatieven geboden moeten worden om voor de mensen in de regio voldoende keuzemogelijkheden beschikbaar te houden.
Acht u het opportuun om de ontwikkelingen die er nu zijn in het land om de verloskundige zorg te centreren te stoppen in afwachting van een helder advies hierover van het College Perinatale Zorg dat zeer binnenkort wordt ingesteld?
In de brief van 14 december 2010 geef ik aan dat ik de IGZ verzoek om van alle ziekenhuizen vóór de zomer van 2011 een plan van aanpak te vragen betreffende de acute verloskundige zorg. Hiertoe stuurt de IGZ na 1 april 2011 een brief aan de ziekenhuizen waarin zij aangeeft wat zij van de ziekenhuizen in hun plan van aanpak verwacht en hoe zij gaat toetsen en handhaven.
In dit plan dienen de ziekenhuizen aan te geven wat nodig is om aan de normen van de Stuurgroep zwangerschap en geboorte te voldoen. Op korte termijn vindt overleg plaats met de veldpartijen om duidelijkheid te krijgen over de definitie van de 15 minuten norm en de overige normen uit het advies met betrekking tot de optimalisering van de verloskundige keten uit het advies van de Stuurgroep.
Ik vind het prima dat ziekenhuizen proactief aan de slag gaan met het nadenken over de wijze waarop zij de verloskundige zorg kunnen verbeteren door aan de gestelde kwaliteitseisen te voldoen.
Het vertrek van de voorzitter van de Raad van Bestuur van HWW-Zorg |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van HWW-Zorg plotseling vertrekt?1
Ik heb er notie van genomen.
Wat is de reden van het plotselinge vertrek? Indien u hier geen kennis van heeft, bent u bereid dit na te gaan? Zo nee, waarom niet?
De bestuurder heeft een aanbod gekregen van een andere zorginstelling. Dat de bestuurder hierop in gaat, is zijn eigen beslissing, waarover ik niets te zeggen heb.
Is het waar dat deze bestuurder afziet van een vertrekbonus en vrijwillig vertrekt? Op welke vertrekregeling kan hij aanspraak maken?
Dit is iets wat tussen deze bestuurder en de organisatie speelt.
Wat was de hoogte van het salaris dat deze bestuurder ontving over 2010?
Het inkomen van deze bestuurder over 2010 wordt verantwoord in het jaarverslag van 2010. Dit komt medio 2011 uit, waardoor ik hier nu geen antwoord op kan geven.
Herinnert u zich uw uitspraak dat u de zorgen deelt over de grote afstand tussen bestuur en personeel? Deelt u de mening dat het in dit licht niet bevorderlijk is als een voorzitter van de Raad van Bestuur binnen één jaar alweer vertrekt?2
Ik ben het eens met het feit dat een snel verloop van bestuurders in een organisatie onrust kan veroorzaken. Echter het is een beslissing van de bestuurder zelf, waarvoor ik niet verantwoordelijk ben.
Is het waar dat deze bestuurder inmiddels een baan heeft geaccepteerd bij een andere zorginstelling? Zo ja, wekt dit niet de onwenselijke indruk dat de zorg een duiventil is voor bestuurders? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja, deze bestuurder heeft inderdaad een aanbod geaccepteerd bij een andere zorgorganisatie. Zoals eerder gezegd is dat een beslissing van de bestuurder zelf, waar ik niet over ga en wat niet onder mijn verantwoordelijkheid valt.
Heeft de vertrekkende bestuurder een fusie of een andere ingrijpende organisatieverandering voorbereid die na zijn vertrek zal worden uitgevoerd? Zo ja, kunt u hierop een toelichting geven?
Gezien het proces waarin HWW Zorg zich bevindt zijn al veranderingen in gang gezet en zullen de komende tijd nog verder doorgevoerd worden.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het algemeen overleg over de zorginstellingen HWW-zorg, dat 12 januari a.s. plaatsvindt? Zo nee, waarom niet?
Ja.
Dioxine in diervoeders |
|
Henk van Gerven |
|
Is het mogelijk dat ook in Nederland partijen diervoeders met dioxine worden geleverd? Zo nee, welke garantie kunt u daarvoor geven?1
Voor zover op dit moment bekend en, door de Duitse autoriteiten aangegeven, zijn er geen partijen diervoeders met dioxine geleverd in Nederland.
Welke maatregelen zijn er genomen sinds het dioxineschandaal met veevoer in 1999?
Tot eind 2004 was het toezicht op de diervoederregelgeving in handen van het Productschap Diervoeders. Daartoe was in productschapverordeningen uitvoering gegeven aan de Europese richtlijnen ten aanzien de productie, opslag en distributie van diervoeders. Vanaf 2004 wordt via de kaderwet Diervoeders uitvoering aan de Europese regelgeving gegeven en houdt de overheid hier zelf toezicht op. Daarnaast zijn er op het Europese vlak een aantal nieuwe verordeningen van kracht waaronder de Diervoederhygiëneverordening (nr. (EG) 183/2005). De belangrijkste aspecten hiervan zijn de nadrukkelijk eigen verantwoordelijkheid van het diervoederbedrijf voor de veiligheid van haar producten, en de verplichting een Hazard Analyses Critical Control Point (HACCP) plan geïmplementeerd te hebben. Dit laatste moet ervoor zorgen dat het bedrijf de risico’s van grondstoffen en productieproces in kaart brengt en beheerst.
De nVWA houdt toezicht op naleving.
Tevens heeft de diervoedersector het GMP+ kwaliteitssysteem in het leven geroepen. Belangrijke aspecten hierin zijn risicobeoordeling van diervoedergrondstoffen en certificering van bedrijven.
Onderdeel daarvan is dat diervoederbedrijven uitsluitend mogen afnemen van bedrijven die GMP+ gecertificeerd zijn.
Bovendien zijn er nog de initiatieven in de diervoedersector van TrusQ en Safefeed, die specifiek op de risico’s van de inkoop van grondstoffen gericht zijn.
Zowel het overheidstoezicht als het private toezicht binnen de diervoedersector hebben ertoe geleid dat de naleving is verbeterd en de kans op misstanden is verkleind.
Wat zijn de belangrijkste bronnen van dioxine in Nederland? Hoe vindt controle en handhaving hierop plaats?
Er zijn diverse oorzaken van een verontreiniging van diervoeders met dioxine denkbaar. Contact met verbrandingsgassen bij droogprocessen, verontreiniging vanuit de lucht en vroegere vulkanische activiteit bij delfstoffen zijn daarbij bekende voorbeelden.
In de eerste plaats is, zoals ook al is aangegeven bij vraag 2, het diervoederbedrijf verantwoordelijk voor de veiligheid van de geproduceerde diervoeders, en daarmee voor de controle op ongewenste stoffen. De nVWA controleert hierop op basis van het Nationaal Plan Diervoeders. In dit plan heeft de nVWA grondstoffen opgenomen die een potentieel risico vormen voor de dier- en volksgezondheid. Dit Nationaal Plan Diervoeders is openbaar en inzichtelijk op de website van de nVWA.
Hoe is de handhaving en controle op opslag en verkoop van partijen vetten op dioxine in Nederland geregeld?
De nVWA houdt risicogebaseerd toezicht. Alle diervoederbedrijven (productiebedrijven en opslagbedrijven) worden jaarlijks minimaal één keer gecontroleerd. Het Nederlandse bedrijf dat in deze crisis betrokken is, staat onder regulier toezicht van de nVWA.
Daarnaast wordt via het hierboven reeds genoemde Nationaal Plan diervoeders een monitoring uitgevoerd op ongewenste stoffen in diervoeders. In 2011 worden daartoe 550 monsters onderzocht op dioxines. Vetten en oliën maken hier ook deel vanuit (100 monsters).
De partij vetten die via Nederland is verhandeld betreft zogenaamde technische vetten. Dat wil zeggen dat deze vetten niet toegepast mogen worden in diervoeders of in de levensmiddelenindustrie.
Na de melding dat de verontreinigde vetten afkomstig waren uit Nederland heeft de nVWA een uitgebreid (dossier)onderzoek verricht bij de betreffende Nederlandse tussenhandelaar. Uit dit onderzoek van onder andere de vervoersdocumenten en het leveringscontract blijkt dat dit bedrijf de vetten als technisch vet heeft verkocht en dus te goeder trouw heeft gehandeld. Ook de Duitse autoriteiten en de Europese Commissie hebben dit in een eerder stadium geconcludeerd.
Acht u de controle en handhaving op vetten voor de veevoerindustrie voldoende? Zo ja, hoe kon deze partij via Nederland verhandeld worden? Zo nee, welke maatregelen gaat u dan nemen?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat er nog altijd niet per ingekochte partij vetten door vetsmelterijen en handelaren in afvalvetten wordt gecontroleerd op dioxine? Zo ja, bent u bereid om per partij ingekochte afvalvetten een dioxinetest te verplichten? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik bij vraag 2 en 3 heb aangegeven is het diervoederbedrijf primair verantwoordelijk voor de veiligheid van de diervoeders die het produceert. Een bedrijf dient de risico’s te beoordelen van haar grondstoffen en eindproduct en deze risico’s te borgen. Dit kan per vet en oorsprong verschillend zijn. De nVWA controleert bij haar inspecties of het diervoederbedrijf, in dit geval de vetsmelterij of handelaar, de risico’s voldoende benoemt en controleert. In geval van nalatigheid op dit vlak riskeert het bedrijf een proces-verbaal of een bestuurlijke maatregel in de vorm van intrekking van de registratie of stilleggen van het bedrijf.
Preventie via de site gezondheidsrisicotest.nl |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de site gezondheidsrisicotest.nl, waar preventiezelftesten worden aangeboden?1 Is dit een wetenschappelijk verantwoorde test?
Het is niet aan mij om een oordeel te geven over de site gezondheidsrisicotest.nl in de huidige vorm. De Gezondheidsraad heeft op 23 januari 2009 geadviseerd over de gezondheidsrisicotest zoals die is aangeboden voor vergunningverlening in het kader van de Wet op het bevolkingsonderzoek (WBO). De Gezondheidsraad heeft – over de vergunningplichtige onderdelen, met name onderzoek naar kanker en onbehandelbare aandoeningen – geoordeeld dat een test die is gebaseerd op de richtlijnen voor de zorg niet zondermeer toepasbaar is op de algemene bevolking en daarmee wetenschappelijk ondeugdelijk was. De gezondheidsrisicotest is daarop aangepast, zie mijn antwoord op vraag 5.
Bent u van mening dat goede toepassing van laagdrempelige preventietesten een goede aanvulling van de Nederlandse gezondheidszorg betekent? Zo ja, kunt u dit toelichten?
Ja. Een goede preventietest kan een bijdrage leveren aan de volksgezondheid, bijvoorbeeld door tijdige opsporing van bepaalde aandoeningen of door mensen bewuster te maken van de noodzaak van een goede leefstijl. Er worden op dit moment veel verschillende testen aangeboden waarvan het nut niet is onderzocht. Ik verwacht van de aanbieders van dergelijke testen dat zij ervoor zorgen dat hun aanbod van goede kwaliteit is. Belangrijk daarbij zijn bijvoorbeeld eerlijke en volledige voorlichting, een deugdelijke test en dat de deelnemer bij een afwijkende uitslag goed wordt begeleid.
Er zijn verschillende initiatieven om te komen tot kwaliteitsnormen voor verantwoorde screening. Die initiatieven juich ik toe.
Onderschrijft u de stelling van de initiatiefnemers dat een euro die vroeg in het ziekteproces wordt besteed een grotere gezondheidswinst oplevert dan een euro die later in het ziekteproces wordt besteed?2 Kunt u dit toelichten?
Deze stelling gaat niet onverkort op voor het screenen van grote groepen mensen die geen klachten hebben. Het doel, gezondheidswinst, behaal je bij slechts een relatief kleine groep mensen, terwijl daarvoor een grote groep gezonde mensen een onderzoek moet ondergaan. Aan screening kleven namelijk ook nadelen. Vroege opsporing leidt niet altijd tot gezondheidswinst. Iemand kan jaren eerder patiënt worden, zonder dat dit leidt tot betere vooruitzichten of overlevingskansen. Ook uitslagen die niet kloppen zijn een nadeel van de screening.
De overheid biedt enkel bevolkingsonderzoek aan als er sprake is van een bewezen effectieve en kosteneffectieve vroege interventie voor een aandoening waarvoor een goede behandeling bestaat. Ook als het gaat om een gezondheidstest waar de consument zelf voor betaalt, moet de consument erop kunnen rekenen dat de kwaliteit van de aangeboden testen goed is.
Bent u van mening dat voor een dergelijke test zo weinig mogelijk drempels zouden moeten worden opgeworpen? Wat vindt u in dat licht van de eigen bijdrage van 19,95 euro die wordt gevraagd voor de experttest? Zou die eigen bijdrage ook worden gevraagd als een dergelijk onderzoek door de huisarts werd uitgevoerd?
Als iemand dit bedrag wil betalen voor de gezondheidsrisicotest, is dat aan de consument zelf. Zoals ik bij vraag 3 heb aangegeven, vind ik dat de consument dan wel waar voor zijn geld mag verwachten.
Zolang er geen bewijs is dat een dergelijke test daadwerkelijk gezondheidswinst oplevert, kan er wat mij betreft geen sprake zijn van financiering uit de basisverzekering of de rijksbegroting.
Zijn testen als op gezondheidsrisico.nl wettelijk toegestaan in relatie tot de Wet op het bevolkingsonderzoek? Zo ja, kunt u dit toelichten? Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in dezen?
De gezondheidsrisicotest opereert buiten de reikwijdte van de WBO, omdat de test zich beperkt tot de vragenlijst zonder een vervolg hierop te bieden. De vergunningplicht van de WBO beperkt zich bovendien tot geneeskundig onderzoek naar kanker, onbehandelbare aandoeningen en onderzoek met behulp van ioniserende straling, dus een deel van de gezondheidsrisicotest valt buiten deze reikwijdte. Feitelijk levert de internetapplicatie informatie over de bestaande richtlijnen in relatie tot iemands leefstijl en familiegeschiedenis. Als hier een verhoogd risico uit blijkt, volgt een algemeen advies om gezonder te leven of om naar de huisarts te gaan. Er is geen sprake te zijn van een geneeskundig onderzoek in de zin van artikel 1, sub c, van de WBO. De risicotest is dus niet vergunningplichtig conform de WBO. De IGZ steunt dit standpunt.
Bent u bereid te onderzoeken of deze preventietest evidence based is en of deze in het basispakket kan worden opgenomen, zodat deze test zonder financiële drempels voor iedereen toegankelijk is? Zo nee, waarom niet?
VWS stimuleert ten algemene onderzoek naar het nut van dergelijke gezondheidstesten. De aanbieders van de preventietest kunnen bij ZonMw een subsidieaanvraag indienen om onderzoek te doen naar de effectiviteit van de test. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 4.
Wat is uw oordeel over Prescan?3 Wat is het oordeel van de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierover mede in relatie tot het antwoord van uw ambtsvoorganger op eerdere Kamervragen?4
Prescan biedt consumenten een total body scan, waarbij met behulp van straling onder andere gezocht kan worden naar kanker. Dit is vergunningplichtig op grond van de WBO. Prescan heeft hiervoor geen vergunning, maar opereert in het buitenland. Ik verwijs ook naar mijn antwoord op vraag 5.
Internetapotheken |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat medicijnfabrikant Pfizer via internet herhaalrecepten voor alle medicijnen verstrekt?1
Ik ben op de hoogte van het feit dat Pfizer een website heeft opgezet genaamd «ilivi». Dit is een website met informatie over gezondheidsgerelateerde onderwerpen. Op deze website staat onder meer hoe een patiënt zijn herhaalmedicatie, door tussenkomst van de eigen arts die het recept verschaft, via een legale apotheek (eFarma) kan aanvragen. Er is mijns inziens geen sprake van dat Pfizer zelf herhaalrecepten voor medicijnen verstrekt.
Is de handelwijze van deze farmaceut niet in strijd met de Geneesmiddelenwet (artikel 67), die eenieder verbiedt geneesmiddelen voor te schrijven aan personen die de voorschrijver nog nooit persoonlijk heeft ontmoet, die de voorschrijver niet kent of van wie de voorschrijver de medicatiehistorie niet beschikbaar heeft? Zo nee, waarom niet?
Nee, want de website verwijst de bezoeker voor het verkrijgen van een recept naar de eigen behandelend arts van de patiënt. Ik verwijs hiervoor ook naar het antwoord op vraag 1.
Wat is uw visie op de werkwijze van «Thuisapotheek», de grootste internetapotheek van Nederland?2
De Thuisapotheek is een landelijk werkende apotheek die alleen medicatie levert op basis van recepten van de eigen arts. De apotheker van de Thuisapotheek is opgenomen in het Register van gevestigde apothekers en stelt geneesmiddelen ter hand, waarbij de communicatie met de patiënt veelal via internet verloopt.
Zolang de Thuisapotheek zich daarbij aan de wettelijke regels en aan de normen van de beroepsgroep houdt, kan ik instemmen met deze wijze van communicatie en geneesmiddelenverstrekking.
Bent u met apothekersorganisatie KNMP van mening dat een internetapotheek geen zicht heeft op het totale medicijngebruik van een patiënt, waardoor de begeleiding van het medicijngebruik door een internetapotheek niet voldoende is?
Tegenwoordig komt het vaak voor dat patiënten hun geneesmiddelen halen bij meer dan één apotheek. Mensen kunnen overal bij een apotheek hun geneesmiddelen halen. Deze apotheken, waaronder ook apotheken die van internetdiensten gebruik maken, dienen aan de wettelijke regels en normen van de beroepsgroep te voldoen.
Het is aan de apotheekhoudende en aan de patiënt zelf om het medicijngebruik in kaart te krijgen. Dit is niet anders dan bij de «Thuisapotheek». Daarbij bepaalt de klant (patiënt) zelf of hij geneesmiddelen bij een landelijk werkende apotheek, die gebruik maakt van de mogelijkheden van internet, wil betrekken. Ik ben het derhalve niet eens met de stelling dat de «Thuisapotheek» geen zicht heeft op het totale medicijngebruik van een patiënt.
Bent u met de Inspectie voor de Gezondheidszorg van mening dat de internetapotheek wettelijk niets verkeerd doet? Zo ja, bent u bereid de wet aan te scherpen om veilig medicijngebruik te bevorderen?
De voorgaande antwoorden in aanmerking nemende ben ik, op basis van de mij bekende feiten, van mening dat de «Thuisapotheek» en apotheek «Efarma» die genoemd is op de website «Ilivi» wat betreft de terhandstelling van geneesmiddelen wettelijk niets verkeerd doen.
Bent u bereid kennis te nemen van het zwartboek dat de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) opstelt over de Thuisapotheek, en zo nodig in te grijpen?
Uiteraard ben ik bereid kennis te nemen van het zwartboek dat de NPCF opstelt. Indien blijkt dat welke apotheek dan ook zich niet aan de wettelijke regels houdt, zal ik maatregelen nemen.
Bent u bereid, net als uw ambtsvoorganger, op te treden tegen medicijnverstrekking via internet?34
Indien een apotheek, ongeacht of deze gebruik maakt van internetdiensten, zich niet aan de wettelijke regels houdt, zal ik hiertegen laten optreden. Wat medicijnverstrekking via internet betreft, is het van belang onderscheid tussen bonafide en niet bonafide aanbieders te maken. Aan het bestellen bij niet bonafide aanbieders zijn namelijk aanzienlijke gezondheidsrisico’s verbonden. In dat kader maak ik u er op attent dat mijn ambtsvoorganger in 2008 en ik in 2010 een internetcampagne hebben gevoerd om de burgers bewust te maken van de gevaren van het bestellen van geneesmiddelen via internet. Ik heb de burgers hierbij gewezen op de niet bonafide aanbieders van geneesmiddelen, die hun producten niet uit het reguliere distributiekanaal betrekken en de bonafide aanbieders die hun medische producten uit het met waarborg omklede reguliere distributiekanaal betrekken. In deze campagne heb ik ook tips gegeven hoe de burger deze gevaren kan minimaliseren. Daarnaast zal er in 2011 een beleidsagenda vervalsingen medische producten komen. In deze agenda zal de aanpak van de bestrijding van niet bonafide aanbieders van medische producten aan de orde komen. Hieronder wordt ook verstaan de niet bonafide aanbieders die gebruik maken van het internet.
De uitspraken van mr. Van Vollenhoven over een onbetrouwbare overheid als het gaat om de plannen inzake natuurontwikkeling |
|
Henk van Gerven |
|
Wat is uw reactie op de kritiek van het lid van het Koninklijk Huis en voorzitter van het Nationaal Groenfonds, de heer mr. Van Vollenhoven, dat er sprake is van een onbetrouwbare overheid inzake de ontwikkeling van de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) en de verbindingszones?1
De Ecologische Hoofdstructuur is een belangrijk instrument om de internationale biodiversiteitsverplichtingen te kunnen nakomen. Dat blijft zo. In verband met schaarse beschikbare Rijksmiddelen heeft het kabinet besloten de EHS in herijkte vorm in 2018 haalbaar en betaalbaar af te ronden.
Klopt de uitspraak van de heer Van Vollenhoven dat slechts 50 tot 52 procent van de EHS is gerealiseerd in tegenstelling tot het door u genoemde percentage van circa 90 procent?2 Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Kunt u gedetailleerd aangeven waarop u uw percentage van 90 procent van de circa 730 000 hectaren bestemd als EHS dat al is gerealiseerd, is gebaseerd?
De door mij genoemde 90% heeft betrekking op de oppervlakte van de gehele tot voor kort voorziene EHS (zonder de robuuste verbindingen).
Het percentage van circa 50% dat de heer prof. mr. Van Vollenhoven noemt, heeft betrekking op de oorspronkelijke taakstelling nieuwe natuur in de EHS. Dat is de oppervlakte natuurontwikkeling die bij de start van het concept van de EHS in 1990 bovenop de toen al bestaande natuur is gepland.
Het percentage dat de heer Van Vollenhoven noemt, is afkomstig uit het Groenfondsrapport «Doorgerekend, Financieel economische analyse voortgang EHS en aanbevelingen voor de toekomst» (augustus 2010).
Onderschrijft u de uitspraak van de heer Van Vollenhoven dat er sprake is van een onbetrouwbare overheid als boeren eerst krijgen te horen van de overheid dat zij hun gronden moeten verkopen aan de overheid voor de natuurontwikkeling en vervolgens te horen krijgen dat dat niet meer nodig is? Zo nee, waarom niet?
De beperkte Rijksfinanciën nopen tot bezuinigingen op bijna alle beleidsterreinen, dus ook op het natuurbeleid, inclusief een versoberde en herijkte EHS. Door in een vroeg stadium aan te geven dat voor natuur minder grond zal worden verworven, geef ik vroegtijdig een signaal af dat de Rijksoverheid hier geen nieuwe financiële verplichtingen zal aangaan. Waar reeds sprake is van juridisch harde verplichtingen zal tot een fatsoenlijke afwikkeling worden gekomen.
Is het niet beter de bestemming van de gronden voor natuur, de EHS en de ontwikkeling van natuursnelwegen intact te laten en – indien de middelen nu ontbreken – later tot verwerving en realisatie over te gaan om kapitaalvernietiging tegen te gaan? Zo nee, waarom niet?
Nee, dat zou juist onduidelijkheid in de hand werken. Het regeerakkoord is specifiek over de versoberingsmaatregelen, hetgeen duidelijkheid over de bestemming van de verdere gebiedsontwikkeling juist bevordert.
Het uitvoeren van onnodige operaties door artsen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de TV-uitzending over het feit dat er grote verschillen bestaan in behandelingen tussen artsen, tot wel een factor vier?1
In de uitzending van Nieuwsuur van 11 december jl. is uitgebreid ingegaan op het fenomeen «praktijkvariatie». Dat er variatie bestaat tussen de wijze waarop artsen hun patiënten behandelen is op zich geen nieuw gegeven. Vergelijkbare verschillen worden ook in het buitenland gesignaleerd. Mijn ambtsvoorganger heeft er in de vorige kabinetsperiode ook meerdere malen aandacht voor gevraagd.
Variatie is niet per definitie «slecht». Verschillen in behandelpatronen kunnen bijvoorbeeld worden veroorzaakt doordat bepaalde zorginstellingen of artsen zich hebben gespecialiseerd in de behandeling van bepaalde aandoeningen en daarom ook zwaardere patiënten te behandelen krijgen. In die gevallen is het niet raar, en niet ongewenst, dat deze ziekenhuizen of artsen zwaarder behandelen dan andere.
Voorzover er echter verschil in behandeling bestaat die niet terug te voeren is op verschil in kenmerken van de patiëntenpopulatie, is (grote) variatie in behandeling ongewenst. Van artsen mag immers worden verwacht dat zij handelen volgens de professionele standaarden van de eigen beroepsgroep.
Het feit dat de media aandacht aan dit verschijnsel geven, juich ik toe. Het bevordert de bewustwording over dit verschijnsel en stimuleert de direct betrokken partijen (de artsen zelf, de patiënten, de zorgverzekeraars en de inspectie) om vragen te stellen aan die instellingen of artsen die een afwijkend behandelpatroon hebben.
Wat zegt dit over de kwaliteit van de geboden zorg door artsen?
De relatie tussen enerzijds verschillen in behandelmethoden en anderzijds de kwaliteit van de aangeboden zorg is niet te veralgemeniseren. Elke behandelingsbeslissing is een individuele beslissing en soms zijn er goede redenen om af te wijken van professionele standaarden. In het verlengde daarvan kunnen klinieken die kwalitatief goede zorg leveren ook zwaardere patiënten aantrekken/doorverwezen krijgen en daardoor relatief vaak of zwaar interveniëren. Waargenomen verschillen in behandelgedrag zijn dan ook vooral een eerste aanleiding om vragen te stellen aan de betrokken artsen en instellingen ( «pas toe of leg uit-principe»).
Ik juich daarom de toenemende transparantie over praktijkvariatie toe. Het stelt partijen (artsen, bestuurders, verzekeraars, patiënten en inspectie) in staat de juiste vragen te stellen en zo artsen en instellingen scherp te houden over hun werkwijze.
Welke oorzaken liggen hieraan ten grondslag?
Het is lastig om hier een uitputtende verklaring voor te geven. Zoals eerder aangegeven kan de variatie waarschijnlijk deels worden verklaard door verschillen in de samenstelling van patiëntenpopulaties. De variatie die hierdoor wordt verklaard kan dan ook heel legitiem zijn.
Daarnaast kan het behandelgedrag ook voortvloeien uit gewoonten van artsen, al dan niet in combinatie met onwetendheid over het bestaan van nieuwere en betere behandeltechnieken. Dat laatste is natuurlijk ongewenst. Het behoort tot de professionele verantwoordelijkheid van artsen en instellingen de zorg zo veel mogelijk volgens professionele standaarden vorm te geven en daar ook transparant over te zijn.
Als laatste wijs ik op de mogelijkheid dat voor bepaalde aandoeningen of behandelingen geen professionele standaarden beschikbaar zijn. Dat kan reden zijn voor waargenomen spreiding in behandelgedrag. In dat geval is het van belang dat beroepsgroepen dergelijke standaarden gaan opstellen.
Welke maatregelen staan u voor ogen om deze verschillen te verkleinen?
Zorgaanbieders (artsen en instellingen) zijn zelf primair verantwoordelijk voor het handelen volgens professionele standaarden. Zij nemen de behandelbesluiten en voeren die ook uit. Tegelijk blijkt in de praktijk, zoals de Nieuwsuuruitzending laat zien, dat die verantwoordelijkheid niet overal ten volle wordt genomen.
In dat licht vind ik het allereerst van groot belang dat de transparantie over de geleverde kwaliteit van artsen en instellingen toeneemt. Transparantie-vergroting maakt in eerste instantie de artsen zelf meer alert. Zoals ook in Nieuwsuur vanuit de specialisten werd aangegeven, zoeken zij zelf naar vergelijkingsinformatie om hun eigen handelen aan te spiegelen en zo te komen tot kwaliteitsverbetering. In nauwe samenwerking met alle betrokken veldpartijen wordt via het programma Zichtbare Zorg hard gewerkt aan vergroting van het inzicht in de geleverde kwaliteit.
Daarnaast zijn ook verzekeraars aan zet. Zij kunnen, aan de hand van eigen informatie over het gedrag van zorgaanbieders, waargenomen verschillen in behandelgedrag betrekken bij hun contractonderhandelingen met zorgaanbieders.
Als derde noem ik het ontwikkelen van nieuwe, betere en meer actuele professionele standaarden en het stimuleren van de toepassing van deze standaarden. Daartoe wil ik een Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg oprichten, dat op dit terrein een belangrijke agenderende en stimulerende rol moet krijgen.
En ten slotte heeft natuurlijk ook de toezichthouder op de kwaliteit van zorg, de inspectie, een rol. De IGZ houdt toezicht op basis van risicoanalyses. Praktijkvariatie kan een indicatie zijn voor onnodige risico’s voor de kwaliteit van zorg: immers, iedere operatie kent een zeker risico en dus brengen onnodige operaties ook onnodige risico’s voor de patiënt met zich mee. In dat kader roept de IGZ verzekeraars op signalen over onnodige behandeling te melden aan de IGZ.
Klopt de bewering van de Nederlandse Vereniging voor Keel-Neus-Oorheelkunde en Heelkunde van het Hoofd-Halsgebied dat verzekeraars en overheid wel de cijfers hebben over de verschillen in behandelingen tussen specialisten, maar de beroepsgroep niet? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de verschillen tussen artsen in behandelingen wel ter beschikking komen van de beroepsgroepen?
De gegevens over de behandelingen in de ziekenhuizen zijn opgeslagen in het DBC-informatiesysteem (DIS). Deze gegevens zijn het gezamenlijk eigendom van ziekenhuizen en specialisten. Het is aan deze partijen (i.c. de Nederlandse Vereniging van Ziekenhuizen, de Nederlandse Federatie van Universitair medische centra en de Orde van Medisch Specialisten) om te beoordelen of een verzoek om deze gegevens te mogen gebruiken wordt ingewilligd of niet. Ik ga daar niet over. Dat neemt niet weg dat ik het vreemd zou vinden als beroepsgroepen van medisch specialisten, met het doel om de kwaliteit van de zorg te verbeteren, de toegang tot de benodigde gegevens zou worden ontzegd. Immers, de besturen van de Nederlandse ziekenhuizen en de daar werkzame artsen zijn gezamenlijk verantwoordelijk voor de kwaliteit van de geleverde zorg in die instellingen. Ik zal dit punt met de ziekenhuizen bespreken.
Wiens taak is het om de verschillen tussen artsen inzichtelijk te maken: de ziekenhuizen, de verzekeraars of de Inspectie voor de Gezondheidszorg?
Het is primair de verantwoordelijkheid van zorgaanbieders om transparant te zijn over hun prestaties. Daartoe behoort ook het inzichtelijk maken van de kwaliteit van de door hen geleverde zorg. Verzekeraars dienen daarnaast hun (potentiële) verzekerden te laten zien hoe zij met hun zorgplicht voor die verzekerden omgaan. Daartoe behoort ook het verschaffen van inzicht in de achtergronden van hun contracteerbeleid, zeker als dat gebaseerd is op waargenomen verschillen in de kwaliteit van de ingekochte zorg.
De overheid heeft in dat kader vooral een aanjagende rol. Sinds eind 2006 worden veldpartijen via het programma Zichtbare Zorg, ondergebracht bij de IGZ, ondersteund om te komen tot transparantie over kwaliteit. In dat programma zijn de afgelopen jaren, in nauwe samenwerking met alle betrokken partijen, forse stappen gezet. In het verlengde hiervan wijs ik op mijn hiervoor reeds gememoreerde voornemen te komen tot een Kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg, waar meerdere taken ten aanzien van het stimuleren van kwaliteit en transparantie worden gebundeld. Hierover zal ik de Tweede Kamer dit voorjaar nader informeren.
Bent u bereid u in te zetten om intercollegiale toetsing en benchmarking tussen specialisten en ziekenhuizen, bijvoorbeeld als het gaat om verschillen in behandeling, te institutionaliseren?
Zoals ik in de voorgaande antwoorden heb verwoord ligt de primaire verantwoordelijkheid voor het transparant zijn bij de zorgaanbieders. Tegelijkertijd zie ik de noodzaak dat de overheid hier een aanjagende rol vervult. Het initiatief van Zichtbare Zorg is hiervan een voorbeeld evenals de aangekondigde oprichting van een Kwaliteitsinstituut. Met dit soort initiatieven en door initiatieven van zorgverzekeraars worden specialisten en ziekenhuizen benchmarks aangereikt en worden ze geprikkeld tot intercollegiale toetsing. Anders dan door dit soort initiatieven – en natuurlijk het toezicht door de IGZ – zie ik voor mijzelf geen rol weggelegd om benchmarking en intercollegiale toetsing te institutionaliseren.
In hoeverre speelt volgens u de financiering van de ziekenhuiszorg een rol, waarbij het doen van operaties extra geld oplevert in tegenstelling tot een meer terughoudende behandeling? Bent u bereid het financieringssysteem zodanig aan te passen dat niet het doen van veel operaties wordt beloond, maar verstandig handelen gebaseerd op de laatste stand van de wetenschap? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Op dit moment wordt een groot deel van de ziekenhuiszorg bekostigd op basis van een budget. Hierdoor ontbreken de juiste prikkels voor kwaliteit en doelmatigheid. Daarom wil ik overstappen op een model, waarin de prestaties van ziekenhuizen worden beloond. Ziekenhuizen die een kwalitatief beter en efficiënter zorgaanbod hebben, kunnen daardoor groeien. In sommige situaties is (nog) niet behandelen de beste behandeling; overbehandeling levert immers (onnodige) risico’s op. Voor het voorkomen daarvan moet het ziekenhuis beloond kunnen worden. Ik zie hier een belangrijke rol voor de zorgverzekeraars maar ook voor de medici en ziekenhuisorganisaties zelf. Cruciaal daarvoor is, zoals ik in de antwoorden op de voorgaande vragen heb aangegeven, dat er betere en meer volledige standaarden komen voor het medisch handelen en dat er goede publieke informatie is over hoe het medisch handelen zich tot de standaarden verhoudt.
Is het toekomstige DOT-systeem2, zoals u dat voorstaat, hiervoor wel geschikt?
Ja, het DOT-systeem is hier geschikt voor. Allereerst geven de DOT-zorgproducten net als de huidige DBC’s meer zicht op wat een ziekenhuis aan zorg levert. Het DBC-systeem en het DOT-systeem maken het mogelijk om prestaties te belonen en afspraken te maken over de zorg rond een bepaalde diagnose. Door het bekostigen van ziekenhuiszorg op basis van DBC's of straks DOT-zorgproducten kunnen er ook afspraken worden gemaakt over degressieve tarieven. Bij een bepaald volume zijn namelijk de vaste kosten van een zorgaanbieder terugverdiend. Door afspraken te maken over degressieve tarieven wordt het minder winstgevend om onnodige extra operaties uit te voeren. Een groot voordeel van het DOT-systeem boven het DBC-systeem is de medische herkenbaarheid van de DOT-zorgproducten. Hierdoor wordt het, beter dan bij het DBC-systeem, mogelijk om richtlijnen en kwaliteitsinformatie te koppelen aan zorgproducten.
In het verlengde van het antwoord op vraag 8 merk ik op dat, ook met de verbetering die DOT ten opzichte van het huidige DBC-systeem teweegbrengt, het hebben van goede medische standaarden en transparantie in medisch handelen niet kunnen worden gemist.
De dreigende ontmanteling van de afdeling immunologie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat het management van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) plannen heeft om de afdelingen klinische immunologie en interstitiële longziekten af te stoten, waardoor zeldzame immunologische aandoeningen niet meer in het AZM behandeld kunnen worden?1 Zo ja, wat is daarover uw oordeel?
Naar aanleiding van deze berichten is contact opgenomen met de Raad van Bestuur van het AZM. Deze geeft aan dat zij zich momenteel beraadt op haar strategische koers voor de komende jaren, daarin wil ze keuzen maken ten aanzien van het te leveren zorgpakket. Deze keuzen betreffen ook de topreferente zorg. Het AZM heeft aangegeven juist ter versterking van de academische functie haar totale portfolio te bekijken om zo te kunnen beoordelen of alle functies wel in stand gehouden moeten worden. Functies die teveel geënt zijn op een té smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn, zullen óf worden versterkt, óf worden overgeheveld naar andere UMC’s. Deze handelwijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij als uitgangspunt geldt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen.
Het AZM stelt overigens dat de berichtgeving in de krant voorbarig is. Er is nog geen sprake van een besluit. Er is sprake van een voorgenomen besluit waarvan het AZM op dit moment de implicaties onderzoekt al vorens een definitief besluit te nemen. Het voorgenomen besluit betreft daarnaast niet de gehele afdeling longziekten en klinische immunologie. Het betreft het voorgenomen besluit zorgverlening rondom een tweetal topreferente ziektebeelden binnen deze afdelingen over te dragen naar andere UMC’s. Deze twee topreferente ziektebeelden kennen in het AZM een relatief klein aantal patiënten.
Is het waar dat daardoor mogelijk honderden patiënten voor klinische immunologie jaarlijks naar het Universitair Medisch Centrum in Groningen moeten, omdat alleen nog daar deze bijzondere medisch-academische specialisatie voorhanden is?
Zie vraag 1. Het betreft een voorgenomen besluit ten aanzien van een tweetal topreferente ziektebeelden binnen deze afdelingen, met een relatief klein aantal patiënten. De implicaties van dit voorgenomen besluit worden op dit moment door het AZM onderzocht.
Wat is de reden van de plannen om de klinische immunologie en interstitiële longziekte af te stoten? Is het waar dat deze afdelingen financieel verliesgevend zijn door de huidige Diagnose Behandeling Combinatie-financiering? Zo ja, om hoeveel geld gaat het?
Zie vraag 1. Het AZM heeft aangegeven juist ter versterking van de academische functie haar de totale portfolio te bekijken om zo te kunnen beoordelen of alle functies wel in stand gehouden moeten worden.
Kwalitatieve argumenten zijn hierbij doorslaggevend: functies die teveel geënt zijn op een té smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn, zullen óf worden versterkt, óf worden overgeheveld naar andere UMC’s.
Is de Nederlandse Federatie van Universitaire Centra (NFU) op de hoogte van de plannen van het AZM? Is zij hiermee akkoord gegaan? Zo ja, om welke redenen?
Topreferente zorg is specialistische patiëntenzorg die gepaard gaat met bijzondere diagnostiek en behandeling. Deze zorg wordt alleen door UMC’s geleverd. Zij ontvangen naast de reguliere financiering, speciaal voor deze zorg bijzondere bekostiging via de academische component. UMC’s maken met elkaar afspraken in NFU verband over hoe ze topreferente zorg op een goede en kwalitatief verantwoorde manier kunnen organiseren en waarborgen in Nederland.
Begin januari van dit jaar heeft mijn ambtsvoorganger met de Raad van Bestuur van het AZM gesproken. In dat gesprek heeft hij benadrukt dat topreferente zorg niet aan de markt wordt overgelaten omdat het publieke belang van voldoende aanbod en kwaliteit gewaarborgd moet blijven. In het geval van zeldzame ziektebeelden kan het concentreren van die zorg op een beperkter aantal locaties leiden tot betere kwaliteit van zorg. Bij eventuele keuzen die het AZM maakt in haar zorgaanbod van topreferente zorg dient de verbetering van kwaliteit van zorg leidend te zijn. Concentratie van die zorg kan plaats vinden op basis van kwalitatieve argumenten, mits goed afgestemd met de andere UMC’s binnen de NFU, en op een zodanige manier dat de continuïteit van die zorg voor de patiënten gewaarborgd blijft. Ik onderschrijf dit beleid.
Mijn ambtsvoorganger heeft met het AZM afgesproken dat eventuele besluitvorming omtrent topreferente zorg zorgvuldig zal plaats vinden, met onder andere een analyse van de implicaties van het besluit. Tevens is afgesproken dat de cliëntenraad van het AZM en de collega UMC’s (NFU) betrokken wordt in het besluitvormingsproces. De kamer is hierover per brief in september van dit jaar geïnformeerd ((T.K., 2009–2010, 32 299, nr. 7). In deze brief is ook aangegeven dat het AZM met mij zal overleggen alvorens definitieve besluiten rondom topreferente zorg genomen worden. Deze afspraken staat nog steeds, de voorzitter van de Raad van Bestuur heeft VWS dat op 14 december jongstleden nog bevestigd.
Onderschrijft u de brief van uw ambtsvoorganger dat financiën niet de reden mogen zijn om patiënten niet te behandelen? Bent u bereid uw invloed aan te wenden om de ontmanteling van de afdeling klinische immunologie en interstitiële longziekten te voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe staat het met de uitvoering van de inmiddels vervallen motie-Van Gerven naar aanleiding waarvan de regering heeft toegezegd de financiering van academische centra te onderzoeken wanneer zij relatief veel dure patiënten behandelen?2
Het leveren van topreferente zorg is een belangrijke publieke taak die uitsluitend door de 8 UMC’s wordt verricht. Voor deze topreferente zorg krijgen zij naast de reguliere financiering ook de academische component. Hierover maken zij gezamenlijk afspraken met de minister van VWS over kwaliteit, beschikbaarheid en doelmatigheid van deze zorg. Momenteel is er goed overleg met de UMC’s over de besteding van de academische component en de legitimering ervan.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor aanvang van het VAO ziekenhuiszorg deze week?
Ja.
De bezoldiging van de Raad van Bestuur en de Raad van Toezicht bij Staatsbosbeheer |
|
Henk van Gerven |
|
Wat is uw mening over de bezoldiging van de leden van de Raad van Toezicht bij Staatsbosbeheer? Deelt u de mening dat deze met 15 000 euro per jaar voor de leden en 20 000 euro per jaar voor de voorzitter in 2009 veel te hoog is voor een dergelijke publieke instelling? Ligt tenminste een halvering van deze bezoldiging, gezien bijvoorbeeld de vergoedingen bij andere (semi) publieke instellingen zoals ziekenhuizen, niet in de rede? Zo nee, waarom niet?
De bezoldiging van de leden van de Raad van Toezicht vind ik in overeenstemming met het belang en de zwaarte van de functie. De bezoldiging is niet afwijkend van de bezoldiging bij gelijksoortige organisaties.
Wat vindt u van de bezoldiging van de voorzitter van de Raad van Bestuur die met een bruto inkomen van 191 022 euro in 2009 de Balkenendenorm overschrijdt? Deelt u de mening dat voor een dergelijke functie een salaris beneden de Balkenendenorm, bijvoorbeeld het salaris van een minister, reëler en eerlijker is?
Staatsbosbeheer kent geen voorzitter van de Raad van Bestuur, maar een enkelvoudige directeur. Zijn salaris is in het jaarverslag van de organisatie vermeld. Zijn salaris bedroeg in het jaar 2009 in totaal € 167 262,= en overschrijdt daarmee niet de Balkenende-norm. Het door de heer Van Gerven genoemde bedrag van € 191 022 is de som van het salaris en het werkgeversdeel van de pensioenlast.
Hoe verklaart u dat de bezoldiging van de voorzitter van de Raad van Bestuur in drie jaar gegroeid is van 120 198 euro in 2007 naar 191 022 euro in 2009? Vindt u deze groei met bijna 60% acceptabel?1
In 2007 is de directeur slechts een deel van het jaar (vanaf 2 mei) in dienst geweest.
Wat wordt de bezoldiging van de voorzitter van de Raad van Bestuur van Staatsbosbeheer in 2010? Bent u bereid in gesprek te gaan met Staatsbosbeheer om een reëler salaris, onder de Balkenendenorm, af te spreken, bijvoorbeeld op het niveau van een ministerssalaris, zijnde circa 140 000 euro in 2009? Bent u bereid ook de Raad van Toezicht aan te spreken op hun vergoedingen? Zo nee, waarom niet?
De bezoldiging is bij het aantreden van de directeur afgesproken. Omdat het salaris onder de Balkenende-norm ligt, vind ik het niet opportuun om hier nu een gesprek over aan te gaan. Ditzelfde geldt voor de bezoldiging van de leden van de Raad van Toezicht (zie antwoord vraag 1).
Het besluit van de provincie tot aanleg van de Oostvaarderswold ondanks het voornemen in het regeerakkoord deze te schrappen |
|
Henk van Gerven |
|
Welke lijn gaat u volgen nu de provincie Flevoland heeft besloten om het inpassingsbesluit van de Oostvaarderswold definitief te maken?1 Bent u bereid om de Oostvaarderswold nu toch te laten aanleggen?
Ik houd vast aan uitvoering van het beleidsvoornemen uit het regeerakkoord om de Robuuste Verbindingszone in het Oostvaarderswold niet aan te leggen.
Per brief heb ik de provincies gemeld dat in het licht van het regeerakkoord nu een ingrijpende wijziging aan de orde is, waaronder de beëindiging van de investering in Robuuste Verbindingszones.
Wat is uw reactie op het feit dat dit besluit unaniem is genomen?
Het Provinciaal Inpassingsplan Oostvaarderswold is door Provinciale Staten Flevoland met algemene stemmen aangenomen. Ik neem dit voor kennisgeving aan.
Wat is uw reactie op boeren die zich gedupeerd voelen omdat de overheid terugkomt op gemaakte afspraken omtrent het Oostvaarderswold? Wilt u in uw antwoord ook een reactie inbouwen op het bij de provincie gehouden betoog van prof. mr. drs. Van Ravels (ADK advocaten)?
Ik heb de provincie Flevoland op 1 december per brief er nogmaals van op de hoogte gesteld dat alle juridische verplichtingen voor verwerving van gronden die de provincie is aangegaan na 20 oktober 2010 niet meer voor vergoeding door het Rijk in aanmerking komen.
Het betoog van prof. mr. drs. Van Ravels is vertrouwelijk uitgesproken in een niet openbare provinciale commissie. De belangrijkste conclusies zijn openbaar en ik heb die voor kennisgeving aangenomen.
Wat is de juridische onderbouwing van de positie van de overheid tegenover gedupeerde boeren indien deze zullen gaan procederen tegen het terugkomen op afspraken in het Oostvaarderswold?
Zie antwoord vraag 3.
Verwacht u een eventueel juridisch conflict met de provincie Flevoland te kunnen winnen? Zo ja, hoe dan en wat is de juridische onderbouwing? Zo nee, waarom gaat u dan door op deze lijn?
In het kader van het nieuwe bestuursakkoord Rijk-provincies verwacht ik met de provincie Flevoland en de andere provincies overeenstemming te bereiken ten aanzien van de afhandeling van de lopende verplichtingen onder de thans geldende ILG-bestuursovereenkomst, en de aanpassing van de in die overeenkomst opgenomen afspraken overeenkomstig de voorziene ombuigingen in het regeerakkoord.
Welke gevolgen verwacht u voor de economische activiteit, de werkgelegenheid en het toerisme voor Flevoland indien de Oostvaarderswold niet door gaat? Wat is uw reactie op het warme betoog van de Kamer van Koophandel over de aanleg van het Oostvaarderswold?
In het regeerakkoord worden duidelijke keuzes gemaakt, onder meer om niet langer de Robuuste Verbindingszone in het Oostvaarderswold te realiseren. Ik vertrouw erop dat de provincie Flevoland, in samenspraak met de betrokken partijen, een duidelijke visie op dit gebied zal ontwikkelen, waarin de economische belangen van de regio worden meegenomen.
De ICT-perikelen van het Academisch Ziekenhuis te Maastricht |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het artikel in dagblad De Limburger «AZM vertilt zich aan ICT»?1
Ik heb kennis genomen van de berichten in de media over het AZM.
Exploitatiebeslissingen binnen het grote kader van de totale exploitatie worden afgewogen door de Raad van Bestuur van het AZM. Het kenmerkende van het systeem van zorg dat we in Nederland kennen, is dat de minister van VWS systeemverantwoordelijk is en dat de dagelijkse gang van zaken wordt uitgevoerd door privaatrechtelijke organisaties die daarvoor door zorgverzekeraars worden gecontracteerd. In dit specifieke geval behoort het niet tot mijn taak te weten welk ziekenhuis besluit over te gaan tot een ICT project, danwel een oordeel te hebben over de kosten die daarmee gepaard gaan.
Daarbij dient opgemerkt te worden dat het AZM (i.c. de Raad van Toezicht) over de uitgaven die gedurende een jaar gedaan worden, verantwoording moet afleggen in het jaarverslag. De verantwoording over deze kosten zal in het jaarverslag over 2010 te vinden zijn. Het zou te ver gaan om vanuit Den Haag specifieke regels te bepalen over dit soort situaties. Er zijn andere, efficiënter mechanismen die hier corrigerend kunnen werken: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad, de verzekeraars die hen contracteren. Die zijn in staat om zo’n beslissing over de kosten van een ICT project in zijn geheel te kunnen beoordelen, in plaats van geïsoleerd als een incident.
Zal de totale ICT vernieuwing van het Academisch Ziekenhuis Maastricht eind 2013 opgelopen zijn naar € 132 miljoen, terwijl in 2004 nog uitgegaan werd van € 34,6 miljoen? Zo nee, wat zijn dan de juiste bedragen? Zo ja, hoe beoordeelt u deze kostenexplosie en verviervoudiging van de ICT budgetten?
Zoals aangegeven bij 1 is het niet aan mij een oordeel te hebben over de exploitatiebeslissingen van individuele instellingen.
Navraag bij het AZM leert overigens dat het totale investeringsbedrag voor de ICT-vernieuwing in het AZM eind 2013 € 132 miljoen zal bedragen. Het AZM geeft daarbij echter aan dat het onjuist is te stellen dat in 2004 werd uitgegaan van een investering van € 34,6 miljoen. Het plan waarop dit bedrag is gebaseerd is namelijk niet goedgekeurd door de Raad van Bestuur.
De Raad van Bestuur van het AZM meldt mij dat op basis van dit eerste plan de Raad van Bestuur tot de overtuiging kwam dat een geheel andere opzet van de ICT-vernieuwing noodzakelijk en gewenst was. Het oorspronkelijke plan heeft daarom nooit een geformaliseerde status gekregen en ook niet als inhoudelijk en financieel kader voor dit project gediend. Naar aanleiding van de discussie over het eerste plan, heeft de Raad van Bestuur ervoor gekozen om een deskundige aan te trekken met de vereiste ervaring in het leiden van omvangrijke ICT-trajecten. Dit werd met name van belang geacht omdat geen enkel ander UMC een dergelijk omvangrijk ICT-traject had doorlopen en er dus nog geen ervaring mee was opgedaan. Deze functionaris heeft bij zijn aantreden gesteld dat de kosten voor de noodzakelijke ICT-vernieuwing zouden stijgen van toentertijd 2,5% van de jaaromzet tot een percentage van rond de 5 tot 6% van de jaaromzet. Bij een omzet van € 450 miljoen is dat een bedrag van € 22,5 miljoen per jaar. Die 5%- norm is door het AZM gehanteerd bij de budgettering en is later reëel gebleken
Wat is de oorzaak van deze enorme kostenoverschrijding?
Zoals aangegeven bij 2 bestrijdt het AZM dat er sprake is van een kostenoverschrijding. Het AZM heeft de afgelopen jaren, waarin de ICT-vernieuwing is doorgevoerd, geen negatieve exploitatie-resultaten geboekt noch is het nodig gebleken de aangelegde bestemmingsreserve aan te wenden.
Vormen deze enorme uitgaven een bedreiging voor de kwaliteit van de zorg? Zo nee, waarom niet?
Ik heb hiervoor geen aanwijzingen. De Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) heeft zowel in juni als in november van dit jaar gesprekken gevoerd met het AZM. Hierin zijn ook de bezuinigingsoperatie en de genomen stappen zoals inkrimping van de personele formatie besproken.
De IGZ is op dit moment van oordeel dat het AZM adequate kwaliteit van zorg levert. In vergelijking met voorgaande jaren heeft het AZM zelfs een aantal significante verbeteringen tot stand weten te brengen. Wel heeft de IGZ de Raad van Bestuur van het MUMC laten weten dat zij actief geïnformeerd wil worden indien zich onverwachte tegenvallers voordoen.
Is het waar dat het AZM meer verrichtingen in het B-segment wil gaan verrichten om de verliezen goed te maken? Zo ja, wat vindt u daarvan?
Zoals eerder opgemerkt heeft het AZM de afgelopen jaren geen negatief exploitatie-resultaat geboekt. De inspanningen van de Raad van Bestuur zijn erop gericht de organisatie structureel financieel gezond te houden. De Raad van Bestuur heeft mij gemeld dat ten aanzien van het B-segment in het AZM sprake is van een stijging van de inkomsten door enerzijds meer aandacht te geven aan een zorgvuldige registratie en anderzijds door autonome groei. Het AZM is van mening dat de gestegen zorgvraag adequaat wordt ingevuld, zonder dat dit ten koste gaat van het academisch profiel. Het AZM meldt tenslotte dat ze in de verhouding tussen het aantal behandelingen in het B-segment versus topreferente zorg, niet uit de pas loopt in vergelijking met andere UMC’s, daarbij in aanmerking nemende dat het AZM ook een functie als stads- en streekziekenhuis vervult.
Hoe verhoudt dit zich tot de academische functie van het AZM? Is de kans dat opnieuw wordt overgegaan tot postcodegeneeskunde vanwege financiële niet medische redenen uitgesloten? Zo nee, wilt u dan ingrijpen?
Het AZM bekijkt ter versterking van de academische functie haar totale portfolio om te beoordelen of alle functies in stand gehouden moeten worden. Functies die teveel geënt zijn op een té smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn, zullen óf worden versterkt, óf worden overgeheveld naar andere UMC’s. Deze handelswijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij als uitgangspunt geldt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen.
Overigens heeft mijn ambtsvoorganger met het AZM naar aanleiding van de berichtgeving over postcodegeneeskunde, begin dit jaar, afspraken gemaakt. U bent hierover per brief (TK, 2009–2010, 32 299, nr. 7). geïnformeerd. In deze brief is ook aangegeven dat het AZM met VWS zal overleggen alvorens definitieve besluiten rondom topreferente zorg genomen worden. Deze afspraak staat nog steeds, de voorzitter van de Raad van Bestuur heeft ons dat op 14 december jongstleden nog bevestigd. De Raad van Bestuur van het AZM wil medio februari volgend jaar een definitief besluit nemen over haar aanbod van topreferente zorg. Voor die tijd zal ze met VWS een gesprek voeren over de inhoud van het besluit en mogelijke consequenties voor haar patiënten.
Is het waar dat het hoofd ICT vanwege de explosie van de ICT kosten is ontslagen? Is het waar dat hij als zondebok is geofferd? Zo ja, welk bedrag heeft betrokkene meegekregen bij zijn ontslag?
Het AZM meldt mij dat dit onjuist is. Volgens het AZM is de directeur ICT vertrokken wegens een verschil van inzicht in de verdere implementatie van het ICT-traject. Over de overeengekomen ontslagvergoeding kan het AZM geen mededelingen doen.
Hoe beoordeelt u het handelen van de Raad van Bestuur in deze kwestie? Is zijn positie in het geding? Zo nee, waarom niet?
Het is aan de Raad van Toezicht van het AZM zich een oordeel te vormen over het handelen van de Raad van Bestuur en of de positie van de Raad van Bestuur in het geding is.
Wat vindt u van de bezoldiging van de Raad van Bestuur, waarbij de heer P. in 2009 een totaal inkomen van € 306 377 euro genoot, de heer B. een totaal inkomen van € 274 460 en de heer D. een totaal inkomen van € 274 878?
VWS gaat altijd uit van het bruto-inkomen als vergelijkingsmaatstaf en niet het het bruto-inkomen plus de werkgeverslasten. Dat bruto-inkomen staat in het jaarverslag vermeld als € 256 386 respectievelijk € 229 923. Dat zijn inkomens die de benoemende Raad van Toezicht destijds bij de aanstelling van de desbetreffende leden van de Raad van Bestuur blijkbaar heeft gebaseerd op de toen geldende salarisadviesnorm, die van de NVZD. Een inschaling op basis van de nu geldende salarisnorm, de beloningscode bestuurders in de zorg (BBZ), zou heden ten dage tot een lagere inschaling leiden.
Wat vindt u van het feit dat alle drie de directeuren een auto van de zaak hebben ter waarde van respectievelijk € 72 482, € 65 004 en € 71 670 in 2009?
Over de dienstauto’s hebt u eerder vragen gesteld (TK, 2008–2009, Aanhangsel 1631). In het antwoord daarop is gesteld dat exploitatiebeslissingen binnen het grote kader van de exploitatie op instellingsniveau moeten worden afgewogen. De Raden van Toezicht, de Ondernemingsraden en de contracterende zorgverzekeraars zijn degenen die het beste in staat zijn om dergelijke beslissingen binnen het totale kader op instellingsniveau te kunnen beoordelen. Die mening ben ik nog steeds toegedaan (zie ook vraag 1).
Acht u een dergelijke salariëring en een auto van de zaak gerechtvaardigd voor een academisch ziekenhuis dat betaald wordt uit premiegelden en algemene middelen? Zo ja, kunt u dit motiveren? Zo nee, bent u bereid corrigerend op te treden en de inkomens te maximeren op de Balkenendenorm, zijnde € 181 000 in 2009?
Zie mijn antwoorden op de vragen 9, 10 en 11. Zoals u weet komt het kabinet op korte termijn met een voorstel van wet om de inkomens van bestuurders in de publieke en de semipublieke sectoren te normeren. De Wet normering topinkomens (WNT) zal door de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties worden ingediend.
Is er sprake van voldoende adequaat toezicht door de Raad van Toezicht op de ICT-perikelen en de salariëring van de Raad van Bestuur? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, waarom niet?
Voor het toezicht op de ICT perikelen verwijs ik naar mijn bovenstaande antwoorden 1, 2, 7 en 8.
Voor het toezicht op de salariëring verwijs ik naar mijn bovenstaande antwoorden 9 t/m 12.
Het bericht dat het Rijnland Ziekenhuis de operatiekamers uit Alphen aan den Rijn wil wegbezuinigen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Is het waar dat de directie van het Rijnland Ziekenhuis haar personeel heeft laten weten dat de operatiekamers in de vestiging in Alphen aan den Rijn per 1 april 2011 worden gesloten? Zo ja, wat is hierover uw oordeel?
Op mijn verzoek heeft het Rijnland Ziekenhuis de volgende reactie gegeven. In het kader van de opgelegde bezuinigingen ad € 150 miljoen en € 314 miljoen moet het Rijnland Ziekenhuis, bij een marge van 0,5%, 5% bezuinigen. Dat vereist volgens het ziekenhuis ingrijpende maatregelen. De Raad van Bestuur van de Rijnland Zorggroep is voornemens een aantal maatregelen te nemen, waaronder het voorlopig verplaatsen van de operatiecapaciteit van de locatie Alphen aan den Rijn naar Leiderdorp. De belangrijkste reden hiervoor is het verminderen van dure ZZP’ers (Zelfstandige Zonder Personeel) onder het OK- en anesthesie personeel. Het Rijnland Ziekenhuis is sinds twee jaar bezig extra OK- en anesthesiepersoneel op te leiden, met de bedoeling geen dure ZZP’ers meer te hoeven inzetten. De Raad van Bestuur hoopt op termijn de OK-capaciteit in Alphen aan den Rijn weer te gaan gebruiken. De Raad van Bestuur heeft aangegeven het personeel nog formeel te informeren over de maatregelen in het kader van de begroting 2011. Het OK- en anesthesiepersoneel is al op de hoogte van het voornemen.
Ik heb geen oordeel over de interne bedrijfsvoering van een ziekenhuis. Wel wijs ik er op dat de bereikbaarheid van zorg niet in gevaar is. Zie ook mijn antwoord op vraag 2.
Vindt u dat Alphen aan den Rijn, een stad met circa 72 000 inwoners, een volwaardig ziekenhuis verdient? Zo ja, hoe gaat u bewerkstelligen dat de operatiemogelijkheden in Alphen aan den Rijn blijven? Zo nee, waarom niet?
Ik vind het van belang dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor de burger. In die regio’s waar het zorgaanbod onder druk staat, vaak is dit het geval in de rurale gebieden, hecht ik aan het behoud van zorgvoorzieningen in de buurt. Dit geldt in het bijzonder voor de basiszorg waarover de patiënt binnen niet al te lange afstand kan beschikken. Dit kabinet streeft naar betere zorg dichter bij huis. Dat hoeft niet altijd ziekenhuiszorg te zijn maar kan ook een samenwerkingsverband zijn tussen de eerste en de tweede lijn.
Ik ga niet bewerkstelligen dat er operatiemogelijkheden in Alphen aan den Rijn beschikbaar blijven. De beschikbaarheid van operatiemogelijkheden binnen de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten is in de regio niet in gevaar. Zo is het mogelijk om uit te wijken naar het Rijnland Ziekenhuis, locatie Leiderdorp of naar het Groene Hart Ziekenhuis in Gouda.
Klopt het bericht, verspreid in de interne nieuwsbrief Rijnland Actueel, dat de Rijnland Zorggroep in 2011 naast de voorgenomen bezuiniging van € 1,5 miljoen nog een € 5,5 miljoen moet bezuinigen? In hoeverre is die bezuiniging een gevolg van de budgetkorting die u heeft opgelegd aan de ziekenhuizen?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat de te nemen maatregelen het directe gevolg zijn van de opgelegde bezuinigingen ad € 1,5 miljoen en vooral de extra € 3,14 miljoen. De gecommuniceerde bezuiniging ad € 5,5 miljoen is bijgesteld als gevolg van de verlaging van de extra bezuiniging (van € 549 miljoen naar € 314 miljoen).
In welke 70 000-plus steden staat een volwaardig basisziekenhuis ter discussie?
Voor zover ik weet, is dit het geval in Zeeland. Het gaat hier om het behoud van een volwaardig basisziekenhuis op Walcheren, te weten Vlissingen.
Hoeveel steden in Nederland met meer dan 70 000 inwoners hebben geen volwaardig basisziekenhuis met Spoedeisende Eerste Hulp, klinische verloskunde en volledige operatiekamerfaciliteiten meer? Welke steden zijn dat? Wat vindt u van dat gegeven? Vindt u niet dat in al die steden een volwaardig ziekenhuis zou moeten blijven? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk gegeven wordt niet als zodanig geregistreerd, ik kan het antwoord dus niet geven. Ik vind het van belang dat er voldoende keuzemogelijkheden zijn voor de burgers als het gaat om het aanbod van basiszorg. Tevens streeft dit kabinet naar basiszorg dichter bij. Dit hoeft niet te betekenen dat deze noodzakelijkerwijs geleverd dient te worden door een ziekenhuis. Ik zie hierin ook veel mogelijkheden in de samenwerking tussen de eerste en tweede lijn.
Van belang is dat de mogelijkheden van een basisziekenhuis in voldoende mate in de regio beschikbaar is, in het bijzonder de beschikbaarheid van de acute zorg binnen de bereikbaarheidsnorm van 45 minuten.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de taakstelling van € 549 miljoen voor 2011 en volgende jaren niet gaat leiden tot ongewenste concentraties van ziekenhuisvoorzieningen, afnemende bereikbaarheid van ziekenhuizen en een toename van de wachtlijsten?
Inmiddels is het bedrag van de taakstelling naar beneden bijgesteld naar € 314 miljoen voor 2011.
Voor financieel gezonde instellingen hoeft de korting niet te leiden tot concentraties, afnemende bereikbaarheid en toename van de wachtlijsten. Wel kan het zo zijn dat voor ziekenhuizen die al langere tijd verkeren in een financieel kwetsbare positie de korting de toch al zorgelijke situatie kunnen verergeren. Dit laatste is dan niet alleen te wijten aan de kortingsmaatregel. Overigens wijs ik erop dat er ook de komende jaren sprake zal zijn van een groei in het macrobudget.
De griepvaccinatie |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de TV-uitzending waarin de werking van de griepvaccinatie in twijfel wordt getrokken?1
Ik ben het niet eens met de conclusies uit de Zembla-uitzending waarin de werking van het griepvaccin in twijfel wordt getrokken. Zie voor een nadere toelichting mijn reactie op uw overige vragen.
Heeft u kennis over zodanige restricties dat een zogenaamd dubbelblindonderzoek zowel wat betreft de tijd er voor nodig, als wat betreft medisch-ethische redenen uitvoering van deze effectiviteittest en veiligheidstest belemmert? Zo ja, welke belemmeringen zijn dit en door welke instantie worden deze belemmeringen opgeworpen?
In Nederland is in 1994 al een dubbelblind (overheidsgefinancierd) onderzoek uitgevoerd naar het voorkómen van influenza bij 60-plussers2, 3. Dit toonde substantiële effectiviteit van vaccinatie aan op het voorkómen van griep. Een dubbelblind onderzoek met als uitkomstmaten ernstige complicaties en sterfte is tot nu toe nergens ter wereld haalbaar gebleken. Dit vanwege de benodigde zeer grote aantallen proefpersonen, complexe logistiek en hoge kosten.
Daarnaast wisselt de virulentie van de circulerende influenzavirussen van jaar tot jaar en van plaats tot plaats. Hierdoor wisselt ook de mate van match tussen vaccinstammen en circulerende stammen. Daarom is het, voor een robuuste schatting, noodzakelijk om een onderzoek over meerdere jaren, in meerdere gebieden, in relevante bevolkingsgroepen uit te voeren. Dit maakt de uitvoering nog complexer.
Voor wat betreft de medisch ethische aspecten is het aan een Medisch Ethische Toestingscommissie (METC) om te beoordelen of een onderzoeksvoorstel ethisch verantwoord is. Ik kan mij voorstellen dat er ethische bezwaren zijn bij een onderzoeksopzet waarin mensen, die nu in aanmerking komen voor vaccinatie, niet gevaccineerd worden.
Een dubbelblind onderzoek bij gezonde volwassenen biedt ook geen oplossing. De uitkomsten van dit onderzoek zouden niet van toepassing zijn op het merendeel van de (risico)groepen die in Nederland vaccinatie aangeboden krijgen. Gezonde volwassenen zijn immers over het algemeen minder kwetsbaar voor de complicaties van griep. Bovendien reageren ouderen anders op een vaccinatie dan (gezonde) volwassenen.
Bent u bereid een dubbelblindonderzoek naar de effectiviteit van de griepprik te laten doen om meer duidelijkheid te krijgen over de werkzaamheid en het preventieve nut van de griepvaccinatie?
Nee. Het is en was bekend dat het huidige griepvaccin niet volledig beschermt. Daarom pleitte de Gezondheidsraad in 2007 ook voor voortzetting en intensivering van onderzoek ter verbetering van de effectiviteit van griepvaccins. Dat neemt niet weg dat er, naar het oordeel van de Gezondheidsraad in 2007, voldoende wetenschappelijke studies zijn die de (kosten-)effectiviteit van influenzavaccinatie van 60-plussers en medische risicogroepen aantonen. Er zijn, volgens de Gezondheidsraad, in de tussentijd geen studies uitgevoerd die aanleiding zijn om deze beoordeling te herzien.
Het Europees Centre for Disease Control (ECDC)4 en het Amerikaanse Centre for Disease Control (CDC)5 komen tot dezelfde conclusies als de Gezondheidsraad met betrekking tot de te verwachten effectiviteit van griepvaccinatie.
Vindt er na elk jaar dat een seizoensgriepvaccinatie heeft plaatsgevonden een evaluatie plaats over de juiste keuze van de samenstelling van de antigenen, alsmede over de gewenste effectiviteit in vitro van de gevonden antistoffen (-lichamen) na vaccinatie?
Evaluatie van de keuze van de samenstelling vindt voortdurend plaats doordat medisch microbiologische laboratoria en het Nationaal Influenza Centrum (NIC) influenzavirussen karakteriseren. Er wordt onderzoek gedaan naar de relatie tussen gevonden antigenen in circulerende influenzavirussen en antigenen aanwezig in het griepvaccin. Hierover wordt tijdens het griepseizoen wekelijks gerapporteerd in de Influenza Nieuwsbrief van het NIC. Het NIC wordt door de WHO en het ECDC op de hoogte gehouden van welke influenzavirussen circuleren in omringende landen.
De gewenste in vitro effectiviteit van de griepvaccinatie wordt door de WHO twee maal per jaar beoordeeld, in februari en september. Op basis hiervan wordt geadviseerd over de vaccinsamenstelling voor respectievelijk het Noordelijk en Zuidelijk halfrond.
Bent u ervan op de hoogte dat in de uitzending pijnlijk duidelijk werd dat niet ieder lid of adviseur van een daartoe samengestelde commissie van de Gezondheidsraad zijn kwalificaties, diploma’s, zakelijke of wetenschappelijke relaties kenbaar had gemaakt? Voelt u de noodzaak de Gezondheidsraad een aanwijzing hiertoe te geven? Vindt u niet dat voor wetenschappers die betrokken zijn bij adviezen van de Gezondheidsraad het nee, tenzij principe dient te gelden, dat wil zeggen dat zij in principe geen banden met belanghebbende farmaceutische industrieën mogen hebben? Zo nee, waarom niet?
De Gezondheidsraad hanteert verschillende procedures die het risico op belangenverstrengeling moeten minimaliseren. Deze zijn te vinden op de website van de Gezondheidsraad (http://www.gezondheidsraad.nl/nl/over-ons/onafhankelijkheid). Hoewel ik vertrouwen heb in de manier waarop de Gezondheidsraad deze procedures toepast, is helaas nooit volledig uit te sluiten dat individuen ten onrechte informatie niet melden.
Ik ben ervan op de hoogte dat in de uitzending een lid van een Commissie van de Gezondheidsraad is genoemd die ten onrechte een nevenfunctie niet gemeld had. De voorzitter van de Gezondheidsraad heeft hierover met het betreffende lid indringend gesproken. Daarbij is het evidente belang van volledige openheid over nevenactiviteiten van leden van de Raad voor de advisering van de Gezondheidsraad benadrukt.
Het principe dat leden van de Gezondheidsraad geheel geen banden met belanghebbende farmaceutische industrieën mogen hebben, is in het huidige tijdsgewricht niet mogelijk en naar mijn mening ook onwenselijk. Zie ook mijn antwoord op vraag 4 van het lid Gerbrands (PVV) over de gesponsorde pandemie van de Mexicaanse griep van 22 november 2010 (2010Z17284).
Deelt u de opvatting dat bij de risico-inschatting tot toelating van nieuwe producten, zoals vaccins, voor toepassing in de Nederlandse populatie het van belang is de op wetenschappelijke inzichten gebaseerde motivatie voor de keuze van de vaccinatie op een juiste en heldere wijze te communiceren, zowel aan de beroepsgroep als aan de bevolking? Bent u van plan met een perfecte communicatie voor de komende jaren een verbetering van de risicoperceptie na te streven? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Ja, heldere en juiste voorlichting over nieuwe vaccins aan zowel de bevolking als aan beroepsgroepen vind ik van groot belang. Ik heb deze voorlichtingstaak bij het RIVM neergelegd. Het RIVM baseert zich hierbij nadrukkelijk op wetenschappelijke inzichten. In de voorlichting en communicatie is er aandacht voor de ziekte waartegen gevaccineerd wordt alsook voor de mogelijke bijwerkingen van het vaccin. Dit is opgenomen in zowel het voorlichtingsmateriaal dat naar iedereen van de doelgroep wordt gezonden, alsook op de website waar mensen terecht kunnen die meer willen weten. Ook wordt gecommuniceerd over de onzekerheden, bijvoorbeeld wanneer niet nauwkeurig aan te geven is hoeveel gezondheidsrisico of sterfte vaccinatie precies voorkomt.
Op basis van wetenschappelijke feiten over de risico’s kunnen mensen zelf een persoonlijke afweging maken. Ik ben van mening dat de communicatie over de risico’s goed is. De communicatie wordt op reguliere basis geëvalueerd en waar nodig aangepast. Ook publieksvragen kunnen aanleiding geven tot optimalisatie van de voorlichting.
Een andere bron van informatie is het College ter Beoordeling van Geneesmiddelen (CBG). Bij toelating van geneesmiddelen en vaccins beoordeelt het CBG de werkzaamheid en de risico’s. Onderdeel van de registratie is het vaststellen van de wetenschappelijke productinformatie. Het CBG publiceert via zijn website de Nederlandstalige productinformatie van een vaccin; deze bestaat uit een document («Summary of the Product Characteristics») bestemd voor arts en apotheker en de bijsluiter voor de patiënt. Deze documenten bevatten informatie over de werkzaamheid (er wordt een samenvatting gegeven van wat er farmaceutisch en (pre)klinisch bekend is over het geneesmiddel) en de mogelijke risico’s. Ook wordt belangrijke risico-informatie als nieuwsbericht op de CBG-website geplaatst, met de mogelijkheid hierop een abonnement te nemen.
Bent u ervan op de hoogte dat het belang van vaststelling van de doodsoorzaak, gerelateerd aan griep, in de uitzending duidelijk is gebleken, te meer daar dit een onderdeel uitmaakt van de motivatie voor deze jaarlijkse bevolkingsvaccinatie? Heeft u de intentie op dit gebied voortvarend deze lacune van diagnostiek en registratie te verbeteren? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit realiseren?
Het vaststellen en registreren van de directe doodsoorzaak, onderliggende doodsoorzaak, en eventuele bijkomende doodsoorzaken, gebeurt door de arts die de dood constateert. Bij mensen met een verzwakte afweer (ouderen) of met andere gezondheidsproblemen kan een griepinfectie één van meerdere oorzaken zijn die het proces tot sterfte beïnvloeden. Bovendien verloopt een griepinfectie vaak atypisch, zeker bij ouderen. Het aantal sterftegevallen waarbij influenza als (onderliggende) doodsoorzaak wordt geregistreerd, is daarom waarschijnlijk lager dan het feitelijke aantal sterfgevallen door griep. Dit is geen gevolg van een lacune in de registratie, maar het gevolg van bovengenoemde onzekerheden in het aanwijzen van (onderliggende) doodsoorzaken.
Het is onwaarschijnlijk dat meer diagnostiek een antwoord kan geven op de vraag in hoeverre en in welke mate sterfte, bij iemand met diverse aandoeningen die de dood tot gevolg kunnen hebben, beïnvloed of versneld is door de aanwezigheid van griep. Met behulp van diverse statistische technieken en aannames kan alleen een schatting worden gegeven van het totaal aantal griepgerelateerde sterftes, bijvoorbeeld op basis van de totale of specifieke sterfte per week gerelateerd aan de circulatie van griep.