Geweld in de jeugdzorg |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat psychische kindermishandeling volgens de Hoge Raad tot op de dag van vandaag niet strafbaar is?1
Ik ben bekend met het bericht in Trouwd.d. 2 juli 2019. In dit bericht staat niet vermeld dat psychische kindermishandeling volgens de Hoge Raad tot op de dag van vandaag niet strafbaar is. Het artikel vermeldt dat «psychische mishandeling» nergens in het Wetboek van Strafrecht is vastgelegd, maar dat het Gerechtshof Den Haag in 2017 iemand toch onder meer voor psychische mishandeling veroordeelde.
Klopt het dat het ontbreekt aan een strafbepaling die psychische kindermishandeling strafbaar stelt? Zo ja, kunt u aangeven hoe het openbaar ministerie omspringt met dit soort gevallen? Bestaan er alternatieve wegen om straffeloosheid van daders te voorkomen?
Een verdachte van kindermishandeling kan op basis van diverse artikelen in het Wetboek van Strafrecht (Sr) worden vervolgd. In artikel 304 Sr is bepaald dat de gevangenisstraf van mishandeling met een derde kan worden verhoogd als de schuldige zijn kind mishandelt. Psychische kindermishandeling is in het Wetboek van Strafrecht niet nader gedefinieerd en is als zodanig niet expliciet strafbaar gesteld. Toch kan het Wetboek van Strafrecht grond bieden om psychische kindermishandeling strafrechtelijk aan te pakken. Zo kunnen vormen van psychische kindermishandeling strafbaar zijn als vorm van mishandeling op grond van artikel 300 Sr. Het eerste lid van deze bepaling ziet op het toebrengen van pijn of letsel, terwijl in het vierde lid is bepaald dat opzettelijke benadeling van de gezondheid wordt gelijkgesteld aan mishandeling. Het bereik van artikel 300 Sr is in theorie dus vrij groot.
Het Gerechtshof Den Haag is van oordeel dat de bewoordingen van artikel 300 Sr niet uitsluiten dat psychische mishandeling kan worden aangemerkt als mishandeling in de zin van dat artikel. Hoewel in de wetsgeschiedenis van artikel 300 Sr niet wordt gesproken over de geestelijke gezondheid, kan niet worden uitgesloten dat de wetgever ook dit belang beoogt te beschermen, aldus het Hof. In ieder geval biedt de in het vierde lid genoemde gelijkstelling van mishandeling met benadeling van de gezondheid volgens het Hof aanknopingspunten voor strafbaarheid van niet alleen het veroorzaken van lichamelijke pijn, letsel of onlust, maar ook voor mishandelingen van psychische aard. Het Hof komt in de desbetreffende zaak dan ook tot een bewezenverklaring van overtreding van artikel 300 Sr.2
Nu de grenzen van de strafbaarheid van psychische kindermishandeling op grond van het huidige recht nog niet zijn uitgekristalliseerd, acht ik een herziening van het Wetboek van Strafrecht op dit punt vooralsnog niet opportuun. Het OM onderzoekt in voorkomende gevallen de mogelijkheid of onderzoek en vervolging van psychische kindermishandeling aangewezen is, conform de Aanwijzing huiselijk geweld en kindermishandeling. Hierin wordt psychische mishandeling als een van de mogelijke vormen van geweld in de privésfeer vermeld.3 Ook in de Jeugdwet en de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 is psychische mishandeling opgenomen in de definitie van kindermishandeling.4
Deelt u de mening dat de strafbaarstelling van alle vormen van kindermishandeling zich leent voor een herziening van het Wetboek van Strafrecht? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Welke maatregelen bent u voornemens te nemen om psychische kindermishandeling te voorkomen en te bestrijden?
Dit kabinet zet zich zin in om mishandeling van kinderen in alle vormen aan te pakken. Dat doet zij op verschillende manieren.
Met het programma Geweld hoort nergens thuis is de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling sinds 2018 geïntensiveerd. Het doel is dat fysiek, psychisch en seksueel geweld in huiselijke kring overal in Nederland eerder en beter in beeld komt, effectief gestopt wordt en structureel wordt opgelost. In de voortgangsrapportage die op 2 juli jl. naar uw Kamer is gestuurd is de stand van zaken nader toegelicht.5
Een van de aandachtspunten in dit programma is het versterken van de samenwerking tussen de politie, het Openbaar Ministerie, de Raad voor de Kinderbescherming, de reclassering en Veilig Thuis bij (vermoedens van) kindermishandeling. Deze organisaties hebben in 2017 voor hun medewerkers de handreiking «Samenwerken bij strafbare kindermishandeling» opgesteld, waarin ook psychische kindermishandeling als een strafbare vorm van kindermishandeling is aangemerkt (als overtreding van artikel 300 Sr). Verbetering van de gezamenlijke werkwijze moet ertoe leiden dat de betrokken organisaties zo vroeg mogelijk met elkaar bepalen welke stappen gezet moeten worden om te weten wat er is gebeurd en om het kind in veiligheid te brengen en te houden. Naast het strafrecht kunnen vrijwillige hulp of zorg, kinderbeschermingsmaatregelen en het bestuursrecht (o.a. huisverbod) worden ingezet.
Verder ontving u op 12 juni 2019 de kabinetsreactie op het rapport van de Commissie De Winter over fysiek en psychisch geweld in de jeugdzorg met daarin een overzicht van de maatregelen gericht op een veiliger leefklimaat in de instellingen voor zorg aan jeugdigen.6 De meeste hiervan zijn al onderdeel van het programma «Zorg voor de Jeugd» en het plan «De best passende zorg voor kwetsbare jongeren» van de VNG, de brancheorganisaties jeugdhulp, betrokken beroepsverenigingen en andere veldpartijen.
Daarnaast ligt het wetsvoorstel herwaardering strafbaarheid actuele delictsvormen (35 080) nu bij de Eerste Kamer. Dit wetsvoorstel bevat enkele aanpassingen die strekken tot verruiming van de strafrechtelijke aansprakelijkheid voor kindermishandeling. Met een wijziging van artikel 304 Sr wordt voorgesteld de strafverzwaringsgrond voor kindermishandeling uit te breiden tot kinderen die aan de zorg, opleiding of waakzaamheid van een ander zijn toevertrouwd. Verder wordt de invoering van een strafverzwaringsgrond voor stelselmatige kindermishandeling voorgesteld. Tot slot bevat dit wetsvoorstel een aanpassing van de verjaringstermijn voor kindermishandeling.
Het melden van seksueel geweld |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat slachtoffers seksueel geweld vaker kort na het misdrijf melden?1 Zo ja, Is een vergelijkbare stijging ook waarneembaar in het aantal aangiftes van seksueel geweld bij de politie? Zo nee, waarom niet? En is een vergelijkbare stijging ook waarneembaar in het aantal zaken door het Openbaar Ministerie (OM) geïnitieerde rechtszaken met betrekking tot seksueel geweld? Zo nee, waarom niet?
Het bericht is mij bekend.
De politie heeft mij geïnformeerd dat het totaal aantal aangiften van fysiek seksueel geweld en seksueel misbruik in 2018 licht is gestegen ten opzichte van 2017 (2.869 resp. 2.800).2 De politie kan – op basis van hun gegevens – niet nagaan of deze aangiften vaker kort na het misdrijf worden gedaan.
Het OM heeft mij geïnformeerd dat de instroom van verdachten bij het OM een daling, van 2.480 in 2017 naar 2.292 in 2018, laat zien.3 Het aantal verdachten dat door het OM in dezelfde periode is gedagvaard vrijwel gelijk gebleven (1.158 in 2018 ten opzichte van 1.163 in 2017).
Waarom de stijging van de cijfers van het CSG’s zich niet vertaalt in een vergelijkbare stijging van de cijfers van de politie en het OM is niet bekend.
Bij zedenzaken bestaat een vaste werkwijze. Tijdens of naar aanleiding van het bezoek aan een CSG kan een zedenrechercheur al in de acute fase een informatief gesprek voeren met het slachtoffer. In het informatieve gesprek na een melding vertellen zedenrechercheurs het slachtoffer wat het doen van aangifte inhoudt en wat zij van het strafproces kunnen verwachten. Dit gesprek leidt ertoe dat een slachtoffer desgewenst weloverwogen aangifte kan doen en daarvoor zelf het moment kiest. Juist omdat een aangifte niet ingetrokken kan worden, is het van belang dat een slachtoffer van te voren weet wat het behelst. Als geen aangifte wordt gedaan, beoordeelt de politie (waar nodig in overleg met het OM) of ambtshalve opsporing nodig is. Dat kan er eventueel toe leiden dat het OM ambtshalve vervolgt.
Deelt u de mening dat slachtoffers van seksueel geweld zo min mogelijk drempels moeten ervaren om zich te melden bij de Centra Seksueel Geweld? Zo ja, vindt u dat er op dit moment voldoende capaciteit bij de zestien locaties van het Centrum Seksueel Geweld voorhanden is? En wat vindt u van de naamsbekendheid van het Centrum Seksueel Geweld?
Ja, ik deel de mening van de vraagstellers dat er zo min mogelijk drempels moeten zijn om hulp te zoeken bij een CSG. Dat is juist de reden waarom ik, samen met de Minister van VWS en de Minister voor Medische Zorg, in januari 2020 een pilot start om gedurende een jaar het eigen risico van de zorgkosten te vergoeden, dat een bezoek aan het CSG kan kosten. Ik heb uw Kamer eerder bericht over deze pilot.4 Ik vind het belangrijk dat slachtoffers van seksueel geweld de hulp zoeken en krijgen die zij nodig hebben.
Wat betreft uw vraag over de beschikbare capaciteit, heb ik navraag gedaan bij het CSG. Het CSG heeft mij geïnformeerd dat alle slachtoffers die zich melden bij één van de zestien CSG’s direct worden geholpen. Ik sta in nauw contact met gemeenten en met de landelijke coördinatie van het CSG. Als er knelpunten zijn ten aanzien van de capaciteit van de CSG’s dan kunnen die voor dat overleg worden geagendeerd.
Het jaarverslag van het CSG laat een aanzienlijke jaarlijkse stijging van meldingen in de acute fase zien. Het is goed dat slachtoffers van seksueel misbruik en geweld steeds vaker de weg naar een CSG weten te vinden. Dit toont aan dat het CSG steeds meer naamsbekendheid krijgt. In het najaar start ik een meerjarige campagne om de meldingsbereidheid van slachtoffers van seksueel geweld te vergroten. In de campagne wordt aandacht besteed aan het CSG als een zeer belangrijk handelingsperspectief voor slachtoffers van seksueel geweld. Daarnaast is de Minister van VWS met de Landelijke Huisartsen Vereniging, het Koninklijk Nederlands Medisch Genootschap en GGZ Nederland in gesprek over wat er nodig is om de bekendheid van de CSG’s onder professionals verder te vergroten.
Deelt u de zorgen over de constatering van klinisch psycholoog en coördinator van het Centrum Seksueel Geweld Iva Bicanic dat slachtoffers nog steeds schromen om over seksueel geweld te praten? Zo ja, welke maatregelen neemt u zich voor om hen te overreden om hulp te zoeken en aangifte te doen?
Helaas voelen nog te veel slachtoffers van seksueel geweld een drempel om over hun ervaring te spreken, hulp te zoeken en het te melden. Dat kan komen omdat zij vrezen niet geloofd te worden of omdat iemand uit hun omgeving aan victim blaming doet. Ik onderstreep het belang dat hulpverleners en ook de omgeving van slachtoffers van seksueel geweld, naar hen luisteren en hen helpen.
Voorop staat daarom voor mij dat seksueel geweld niet mag en niet kan. Een ieder heeft het recht op zijn of haar fysieke integriteit, die een ander niet mag schenden. Slachtoffers van seksueel geweld hebben hulp en zorg nodig. De voormelde campagne laat zien dat een slachtoffer van seksueel geweld hulp kan en mag zoeken. De mogelijkheden die een slachtoffer heeft om hulp te zoeken en het feit te melden, worden tijdens de campagne onder de aandacht gebracht. De campagne moet ertoe leiden dat meer slachtoffers van seksueel geweld hulp en zorg zoeken, het feit melden en hiervan desgewenst aangifte doen.
De brief van de minister van Justitie en Veiligheid 'Zaak Julio Poch' |
|
Sjoerd Sjoerdsma (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bereid de reisverslagen van januari 2008 en mei 2008 openbaar te maken? Zo nee, bent u dan wel bereid de reisverslagen ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen?
Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 3 juli 20191 heb aangegeven, beschik ik sinds 24 juni 2019 alleen over het reisverslag van de tweede dienstreis in mei 2008. Zoals ik ook in die brief heb aangegeven is bij de beslissing op het Wob-verzoek over de mate van openbaarheid van dit document beslist. Dit besluit ontvangt u heden per apart schrijven.
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht2 heb ik dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het betreffende reisverslag van mei 2008 is ten behoeve van dit onderzoek aan hem verstrekt. Zoals ik toen ook heb aangegeven zal ik uw Kamer te gelegener tijd informeren over de resultaten van zijn onderzoek.3
Mocht in het kader van het in de kamerbrief genoemde WOB-verzoek een gelakte versie van het reisverslag van mei 2008 openbaar worden gemaakt, bent u dan bereid een niet-gelakte versie ter vertrouwelijke inzage bij de Kamer te leggen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Heeft u, gelet op uw opvatting dat «waarheidsvinding [..] in een reeds lang lopende zaak als de onderhavige dermate belangrijk [is] dat een uiterste inspanning hiertoe op zijn plaats is»1, de politie en het openbaar ministerie verzocht alle documenten met betrekking tot de zaak van de heer Poch aan u toe te doen komen? Zo ja, wanneer heeft u dit gedaan? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom waren de reisverslagen dan niet eerder bij u bekend?
Ik heb dhr. Machielse gevraagd onafhankelijk onderzoek te verrichten naar het dossier. Het openbaar ministerie (hierna: OM) is op 27 mei 2019 verzocht de benodigde maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat dhr. Machielse over alle stukken van OM en politie kan beschikken.
Ik heb het betreffende reisverslag niet eerder dan 24 juni 2019 ontvangen, de beslissing over het verstrekken hiervan lag bij het OM.
Zijn de reisverslagen van de dienstreizen in 2008 eerder aan u toegekomen? Zo nee, waarom is dit niet gebeurd?
Zie antwoord vraag 3.
Sluit u uit dat er nieuwe documenten gevonden worden die nieuwe feiten in deze zaak aan het licht kunnen brengen?
Nee. Zoals ik mijn brief aan uw Kamer van 18 januari 2019 heb aangegeven, hecht ik eraan dat er duidelijkheid is over de feiten in deze zaak. Om die reden heb ik opdracht gegeven tot het instellen van een onafhankelijk onderzoek naar het dossier.
Herinnert u zich uw antwoorden op vragen van de leden Sjoerdsma en Groothuizen van 1 december 20172, en uw antwoorden op vragen van dezelfde leden van 14 maart 2018?3 Klopt het, dat de vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten in mei 2008, dus vóór afronding van hun eigen onderzoek, vóór het horen van de Nederlandse getuigen in december 20084, en vóórdat de Argentijnse onderzoeksrechter in maart 2009 de aanhouding van de heer Poch beval5, al een «expliciete voorkeur heeft uitgesproken voor uitlevering van de heer Poch aan Argentinië»?6 Klopt het dus, dat er over uitlevering is gesproken vóórdat Argentinië zelf onderzoek had verricht naar deze zaak, en dat dit enkel was gebaseerd op informatie vanuit Nederland? Bent u het in het licht van deze nieuwe informatie nog steeds van mening dat deze gang van zaken «niet ongeoorloofd» is?7
Ja, die herinner ik mij. Zoals ik in mijn brief van 3 juli 2019 hierover heb aangegeven blijkt dat sprake is geweest van verkennende gesprekken waarin met verschillende Argentijnse gesprekspartners is gesproken over mogelijkheden van rechtshulp, de mogelijkheden met betrekking tot uitlevering daaronder begrepen.
Ook heb ik hierbij aangegeven dat uit het verslag blijkt dat een vertegenwoordiger van het Argentijnse Ministerie van Justitie en Mensenrechten richting de Nederlandse delegatie een expliciete voorkeur zou hebben uitgesproken voor uitlevering aan Argentinië ter fine van vervolging aldaar. Daarbij werd tevens door deze Argentijnse vertegenwoordiger aangegeven dat er geen bezwaar bestond als dhr. Poch in Nederland zou worden vervolgd.
Op grond van de mij bekende feiten ben ik nog steeds van mening dat deze gang van zaken niet ongeoorloofd is.
Waarom werd er in mei 2008 gesproken over rechtshulp én over uitlevering nog voordat een onderzoek was ingesteld door de Argentijnse autoriteiten? Op wiens initiatief werd over de uitlevering gesproken?
Zie antwoord vraag 6.
Herinnert u zich uw antwoord op de vraag of door het bezoek in mei 2008, dat buiten de officiële routes om plaatsvond, de waarborgen die verdachten door middel van een reguliere uitleveringsprocedure konden worden gegarandeerd, en uw antwoord daarop: «De gesprekken in Argentinië hadden geen betrekking op uitlevering, maar stonden in het teken van een verkenning van mogelijkheden om samen te werken in het opsporingsonderzoek. Deze werkbezoeken vonden plaats in overeenstemming met de instructie opsporingshandelingen in het buitenland en vormden voor een complexe zaak als deze geen ongebruikelijke gang van zaken.»?8 Bent u een andere mening toegedaan na het lezen en het beoordelen van de gespreksverslagen, waaruit blijkt dat er wel degelijk gesproken is over uitlevering? Zo ja, welke mening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Kunt u uitsluiten of tijdens de dienstreis in januari 2008 óók gesproken is over uitlevering aan Argentinië?
Zoals ik eerder aan uw Kamer heb bericht strekte het werkbezoek in januari 2008 tot voorbereiding voor de latere dienstreis in mei van datzelfde jaar ter verkenning van de mogelijkheden voor samenwerking.12 Wat exact tijdens de dienstreis in januari 2008 is besproken, is mij niet bekend.
Hoe heeft u gereageerd op de gesprekken zoals die hebben plaatsgevonden tijdens de dienstreis in mei 2008, specifiek op de voorkeur van Argentijnse kant tot uitlevering?
Ik heb het reisverslag ten behoeve van zijn onderzoek aan dhr. Machielse verstrekt en uw Kamer erover geïnformeerd.
Welke acties zijn in de periode na mei 2008 door u ondernomen teneinde aan deze voorkeur te voldoen?
Nederland heeft in deze zaak na mei 2008 diverse inkomende rechtshulpverzoeken behandeld. Zodoende heeft Nederland in het kader van deze rechtshulpverzoeken op verschillende manieren medewerking verleend aan het Argentijnse onderzoek. Tegelijkertijd liep ook het Nederlandse strafrechtelijk onderzoek.
Wanneer verwacht u dat het onderzoek van de heer Machielse afgerond is? Zal dit onderzoeksrapport na afronding per direct naar de Kamer worden gestuurd?
Het onderzoek van de heer Machielse is niet aan een termijn gebonden. Over zijn bevindingen zal ik uw Kamer informeren. Tevens zal ik uw Kamer blijven informeren wanneer ik op andere wijze relevante nieuwe feiten over deze zaak verneem.
Het bericht ‘Canada en Nederland testen trans-Atlantische vluchten zonder paspoort’ |
|
Kees Verhoeven (D66), Monica den Boer (D66) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Canada en Nederland testen trans-Atlantische vluchten zonder paspoort»?1
Ja, dit bericht is mij bekend.
Kunt u uitleggen hoe en wanneer dit pilotproject tot stand is gekomen? Welke partijen waren daarbij betrokken? Wat was daarbij uw rol? Wanneer heeft de besluitvorming over dit pilotproject plaatsgevonden en wie waren daarbij betrokken?
In januari 2018 is Nederland benaderd door de Canadese overheid en het World Economic Forum (WEF) om deel te nemen aan een pilotproject om het Known Traveller Digital Identity (KTDI) concept in de praktijk te toetsen.
Het KTDI-concept ziet op het gehele reisproces; van vertrek uit het land van verblijf tot en met aankomst in het land van bestemming. De kern van het idee is dat het passagiersproces vergemakkelijkt wordt doordat een burger zich op basis van vrijwilligheid, op digitale wijze, op een manier die betrouwbaar en door de overheid gevalideerd is, met behulp van biometrische gegevens kan identificeren en de grens kan passeren.
De KTDI-pilot stelt de KMar in staat in toenemende mate risicogericht te opereren op de grens en de schaarse capaciteit zo effectief en efficiënt mogelijk in
te zetten doordat door de overheid gevalideerde informatie wordt gedeeld. Tevens levert dit de reiziger waardevolle tijdswinst op.
Voor de uitvoering van het project is een publiek-privaat consortium ingericht, bestaande uit het World Economic Forum, de Canadese autoriteiten, Air Canada, Toronto Pearson International Airport, Aéroports de Montréal, de Nederlandse autoriteiten, KLM Royal Dutch Airlines, Schiphol Nederland B.V, Accenture en Vision-box. Het projectmanagement aan Nederlandse zijde is belegd bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid. In december 2018 heeft in aanwezigheid van alle betrokken partijen uit Canada en Nederland de eerste bijeenkomst van de internationale stuurgroep voor het WEF KTDI project plaatsgevonden in Ottawa, Canada. Op 26 juni 2019 hebben de betrokken partijen een intentieverklaring ondertekend waarin zij aangeven zich in te zetten voor de uitvoering van de pilot. Voor Nederland is deze verklaring, met mandaat SJenV, ondertekend door de Nederlandse ambassadeur in Canada.
Wat voor contact heeft u hierover gehad met het World Economic Forum en wie van het World Economic Forum waren daar exact bij betrokken?
Het WEF heeft voor dit project een initiërende rol gehad; zij heeft de betrokken partijen bijeengebracht. De inhoudelijke voorbereiding is de verantwoordelijkheid van de deelnemende publieke en private partijen. Het contact met het WEF verloopt via het team dat verantwoordelijk is voor het System Initiative on the Future of Mobility.
Hoe beoordeelt u dit pilotproject? In hoeverre zijn noodzaak en proportionaliteit aangetoond, ook al gaat het om een pilotproject?
Op dit moment is het aantal reizigers sterk afgenomen door de uitbraak van Covid-19. De vraag is hoe lang deze situatie duurt en wat de structurele gevolgen zullen zijn. Deze pilot is met name van belang voor het effectief en efficiënt verwerken van grote aantallen reizigers, maar biedt ons daarnaast tevens de mogelijkheid om kennis en ervaring op te doen om het passagiersproces van vertrek tot en met aankomst op de plaats van bestemming efficiënt in te richten. Deze innovatieve aanpak past bij eerdere initiatieven. Met de invoering van Self Service Passport Control e-gates (SSPC) heeft de Nederlandse overheid al een eerste stap gezet om reizigers efficiënt de grens te laten passeren. Inmiddels zijn er nieuwere technologische oplossingen beschikbaar (of worden die ontwikkeld) waarmee de effectiviteit en efficiëntie kan worden verbeterd.
Met de invoering van SSPC is het gebruik van biometrische gegevens bij de grenscontrole op de luchthaven ingevoerd waarbij gezichtsherkenning wordt uitgevoerd (gelaat van de aanbieder van een reisdocument wordt vergeleken met de gezichtsopname zoals opgeslagen in dat reisdocument). In verschillende landen, waaronder Nederland, wordt onderzocht of het «papieren» reisdocument op termijn kan worden vervangen door een digitale representatie daarvan en aan welke voorwaarden moet zijn voldaan om dat mogelijk te maken. Ook de International Civil Aviation Organization (ICAO) en International Air Transport Association (IATA) onderzoeken deze ontwikkelingen.
Identiteitsvaststelling in den brede en toekomstige wensen en ontwikkelingen zoals de ontwikkeling van een digitale identiteit in het algemeen en het ontwikkelen van een digitaal reisdocument in het bijzonder behoren tot de verantwoordelijkheid van de Staatssecretaris van BZK.
Het technisch en operationeel testen van, alsmede het verkennen van nut, noodzaak en voorwaarden voor het verdergaand experimenteren met het KTDI-concept past binnen het voornemen, zoals opgenomen in het regeerakkoord, dat in deze kabinetsperiode geïnvesteerd wordt in innovaties in grensmanagement.
Wat is de duur van dit pilotproject? Wat zal er met de resultaten gedaan worden? Kunt u toezeggen dat deze resultaten met de Tweede Kamer gedeeld worden zodra deze bekend zijn? Zo nee, waarom niet?
De pilot start naar verwachting eind 2020 met een technische en operationele test door een besloten doelgroep bestaande uit medewerkers van de betrokken partijen. Als uit deze test blijkt dat de benodigde processen goed kunnen worden uitgevoerd, de technische ondersteuning van die processen stabiel blijkt te zijn en dat de maatregelen voortkomend uit de zogenoemde Gegevensbeschermingseffectbeoordeling zijn doorgevoerd (zie vraag 7), zal er gedurende zes maanden, mogelijk verlengd met nog eens zes maanden verdergaand worden geëxperimenteerd met het KTDI-concept.
Dit experiment houdt het volgende in:
er zal gebruik worden gemaakt van een door de Koninklijke Marechaussee (KMar) gevalideerde, digitale kopie van het paspoort, aansluitend op het Privium2-proces dat reeds vele jaren wordt uitgevoerd in het grensproces op Schiphol. Het huidige, fysieke paspoort blijft het enige document waarmee reizigers legaal de Schengenbuitengrens kunnen passeren. Daarom zullen participerende reizigers in de pilot hun paspoort ook altijd bij zich moeten dragen. De validatie van het paspoort heeft echter al eerder plaatsgevonden, namelijk bij de registratie en het genereren van een digitale kopie van het paspoort, zodat bij het passeren van de grens kan worden volstaan met deze digitale kopie (met dien verstande dat Canadese staatsburgers hun fysieke paspoort nog wel moeten laten stempelen). De digitale kopie van het paspoort wordt opgeslagen in een beveiligde database die beheerd wordt door de Rijksdienst voor Identiteitsgegevens (RvIG) van het Ministerie van BZK. Participerende reizigers kunnen, door middel van de voor KTDI ontwikkelde mobiele applicatie, de opgeslagen gegevens delen met de aan de pilot deelnemende organisaties, zoals de luchtvaartmaatschappijen of de grensautoriteiten. De opgeslagen gegevens worden na afloop van de pilot gewist.
Uiteindelijk doel is te bezien of de toepassing van het KTDI-concept bijdraagt aan een effectievere en efficiëntere uitvoering van processen van de deelnemende organisaties èn of het KTDI-concept zorgt voor een grotere tevredenheid van reizigers. De uitkomsten en evaluatie van de test worden gepubliceerd en deel ik met uw Kamer.
In hoeverre zijn reizigers die vliegen tussen Montreal of Toronto en Amsterdam verplicht mee te werken aan deze pilot? Zo ja, vindt u dit redelijk?
Deelname aan de pilot is altijd op basis van vrijwilligheid.
Conform de vereisten van de Algemene verordening gegevensbescherming (AVG) worden de uitgenodigde reizigers uitgebreid geïnformeerd over onder andere het doel van de pilot, welke gegevens door welke deelnemende organisatie worden verwerkt en hoe de reiziger zijn rechten kan uitoefenen.
Deelt u de mening dat het gebruik van gezichtsherkenning grote risico’s kan hebben voor fundamentele rechten van mensen als het bijvoorbeeld gaat om de privacy? Welke precieze waarborgen zijn hiervoor ingesteld, zowel door de Nederlandse en Canadese autoriteiten, als door andere betrokkenen?
Ja. Biometrische gegevens, waaronder de gezichtsopname uit het reisdocument (paspoort), vormen een bijzondere categorie persoonsgegevens in de zin van de AVG en de Uitvoeringswet AVG (UAVG). De AVG en de UAVG stellen strikte eisen aan het verwerken van biometrische gegevens, welke eisen bij de KTDI-pilot in acht zullen worden genomen. In de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) worden (technische, organisatorische en juridische) maatregelen en waarborgen opgenomen die nodig zijn voor het zorgvuldig gebruik van biometrie. Op basis van de GEB worden aan de deelnemende overheidspartijen en commerciële organisaties maatregelen opgelegd die de privacy van passagiers moeten waarborgen en zal het proces technisch zo worden ingericht dat alle persoonsgegevens zorgvuldig en rechtmatig worden verwerkt.
Wat gebeurt er met de data die wordt gegenereerd op basis van deze pilot? Hoe waarborgt u een zorgvuldige omgang met deze data en dat deze niet worden ingezet voor andere doeleinden?
Voor zover het verwerking is van persoonsgegevens in Nederland, geldt de AVG. Indien en voor zover op enig moment persoonsgegevens door de passagier worden verstrekt aan Canadese partners, geldt de Canadese privacywetgeving. De verwerking van persoonsgegevens geschiedt op basis van vrijwilligheid. Het betreft hier persoonsgegevens die in het kader van de grenscontroles verstrekt moeten worden.
Geanonimiseerde c.q. statistische gegevens die tijdens de test worden gegenereerd, worden gebruikt als input voor de evaluatie.
De passagier bepaalt zelf of, en met welke deelnemende partijen, hij zijn gegevens via de KTDI mobiele applicatie deelt, wat vanuit het oogpunt van privacybescherming waardevol is. Daarnaast maakt KTDI het voor het eerst mogelijk om «gegevens op maat» uit te wisselen conform het principe van minimale gegevensverwerking. De passagier deelt alleen die set gegevens met een deelnemende organisatie, die deze organisatie echt nodig heeft voor de correcte uitvoering van haar taak/processen.
Maatregelen die voortkomen uit de GEB (zie onder vraag 7) garanderen dat persoonsgegevens niet voor andere doeleinden worden ingezet dan waarvoor zij zijn verzameld.
Kunt u aangeven welke apparatuur en software gebruikt wordt voor de pilot? Welke leveranciers leveren de apparatuur en software? Is er een aanbestedingstraject?
Voor de KTDI-pilot is een aanbestedingstraject niet nodig. Het WEF stelt de KTDI mobiele applicatie en de KTDI-blockchain, die beiden worden gerealiseerd door Accenture, ter beschikking aan de organisaties die deelnemen aan de pilot. RvIG stelt een beveiligde server in een overheidsdatacentrum ter beschikking, waarop de digitale kopie van het paspoort van participerende reizigers wordt opgeslagen. In opdracht van RvIG levert Identiteit & Diensten B.V., de producent van de Nederlandse reisdocumenten, een bijdrage aan de KTDI-pilot. Deelnemende organisaties zullen bestaande systemen moeten aanpassen ten behoeve van de gegevensuitwisseling met de KTDI mobiele applicatie en/of de KTDI-blockchain. De kosten hiervoor worden gedragen door de deelnemende organisaties. De aanpassingen zullen na de einddatum van de pilot ongedaan gemaakt worden.
deelt u de mening dat een project met gezichtsherkenning dat gepresenteerd wordt als verbetering van de reiservaring voor reizigers eenvoudig kan leiden tot «function creep», oftewel dat de technologie wordt ingezet voor andere doeleinden terwijl deze daar niet oorspronkelijk voor bedoeld is? Deelt u de mening dat dit onwenselijk is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke garanties geeft u teneinde te waarborgen dat dit niet zomaar gaat gebeuren?
Ja. «Function creep» is om meerdere redenen onwenselijk en moet met technische, organisatorische en juridische maatregelen worden voorkomen. Deze maatregelen komen terug in de Gegevensbeschermingseffectbeoordeling (GEB) die op dit moment wordt uitgevoerd. Zij vormen mede de voorwaarden voor het houden van de pilot en zullen worden opgenomen in onder andere de verwerkersovereenkomsten met de betrokken pilotpartijen.
In hoeverre bent u van plan ook met andere landen dit soort pilotprojecten uit te rollen? Zo ja, met welke landen? Is Nederland reeds in contact met deze regeringen hierover?
Op dit moment bestaan hiervoor geen plannen.
Het bericht ‘Vijf stenen door de ramen bij journalist Willem Groeneveld van stadsblog Sikkom’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Paul Smeulders (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Vijf stenen door de ramen bij journalist Willem Groeneveld van stadsblog Sikkom»?1
Ja.
Deelt u de mening dat het volstrekt onacceptabel is dat journalisten bedreigd worden vanwege de (kritische) stukken die zij schrijven?
Ja.
Mocht na onderzoek van de politie en het Openbaar Ministerie blijken dat de bedreigingen afkomstig zijn vanuit de vastgoedwereld, bent u dan bereid om, samen met de gemeente die de vergunningverlener is voor verhuurders, ervoor te zorgen dat de desbetreffende verhuurder niet opnieuw (in een andere gemeente) actief kan worden op de woningmarkt als verhuurder of bemiddelaar? Zo nee, waarom niet?
Aangezien er in dit geval een verdenking is dat strafbare feiten zijn gepleegd, zijn eerst de politie en het Openbaar Ministerie aan zet. Het lijkt mij onverstandig om vooruit te lopen op de uitkomsten van dit onderzoek. Na afronding van het onderzoek zal ik bekijken of verdere actie van mijn kant gewenst is.
Wat gebeurt er, naast de afspraken uit het akkoord met de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten, nog meer om ervoor te zorgen dat journalisten ongehinderd hun werk kunnen (blijven) doen? Zijn er al resultaten van het gesloten akkoord te zien?
De Nederlandse overheid ondersteunt persvrijheid op diverse manieren. Zo is persvrijheid vastgelegd in de Grondwet en is in de Mediawet vastgelegd dat publieke en commerciële omroepen redactionele autonomie hebben. Verder stimuleert de overheid de totstandkoming van journalistiek en innovatie in de journalistieke sector via het Stimuleringsfonds voor de Journalistiek en het Fonds Bijzondere Journalistieke Projecten. Dit Kabinet trekt bovendien structureel € 5 miljoen extra uit voor de bevordering van gespecialiseerde onderzoeksjournalistiek.
Het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) geeft ieder jaar een bijdrage aan de viering van de nationale Dag van de Persvrijheid. Daarnaast heeft Minister Blok (Buitenlandse Zaken (BZ)) recentelijk tijdens de Media Freedom Conference in Londen aangekondigd dat Nederland in 2020 gastland zal zijn van de UNESCO World Press Freedom Day. Nederland (i.e. de Ministeries van BZ en OCW, de journalistieke sector en andere stakeholders) organiseert deze conferentie in april 2020 samen met UNESCO ter ere van de viering van de Internationale dag van de persvrijheid, mede naar aanleiding van de moties van de leden Ploumen (PvdA)2 en Sjoerdsma c.s. (D66)3. Het is belangrijk dat journalistiek werk waar dan ook ter wereld in veiligheid kan gebeuren. Daarom is de bescherming van journalisten ook onderdeel van het internationale mensenrechtenbeleid van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BZ), waarover uw Kamer recent is geïnformeerd via de mensenrechtenrapportage4.
Ten aanzien van de Stuurgroep Agressie en Geweld tegen Journalisten verloopt de samenwerking tussen de Nederlandse Vereniging van Journalisten (NVJ), het Genootschap van Hoofdredacteuren, het openbaar ministerie en de politie bijzonder constructief. Zoals u weet, zijn de afspraken uit het Akkoord uitgewerkt in het project PersVeilig en zijn er al diverse resultaten behaald. Zo is op 1 april jl. het meldpunt «Persveilig» gelanceerd waar journalisten incidenten kunnen melden. Het meldpunt, dat 24/7 bereikbaar is, heeft meldingen opgeleverd die alle door PersVeilig zijn opgepakt. Dit najaar wordt de website van het meldpunt uitgebreid met informatie en advies over strafbare feiten, meldingen van incidenten bij werkgevers en opdrachtgevers, aangiftes bij de politie en het nazorgtraject. Ook is per 1 april jl. de Richtlijn van het openbaar ministerie in werking getreden die het mogelijk maakt om bij agressie en geweld tegen journalisten een hogere strafeis te vorderen. Inmiddels is het proces bij de politie ook ingeregeld (o.a. prioritaire afhandeling en aparte registratie) en wordt hier intern meer bekendheid aan gegeven. Verder wordt momenteel concreet gewerkt aan een collectieve norm en een protocol. Dit moet ertoe bijdragen dat er meer duidelijkheid komt over de procedure rondom aangifte doen en wat men mag verwachten van de politie en het openbaar ministerie. Met het protocol wordt daarnaast ook de aangiftebereidheid gestimuleerd. De verwachting is dat dit protocol in september a.s. vastgesteld kan worden.
De Stuurgroep heeft laten weten dat zij op koers ligt met de uitwerking van alle maatregelen, en dat alle opgenomen resultaten cf. het projectplan op 5 november a.s. gepresenteerd zullen worden.
Naast bovenstaande maatregelen wil de sector ook een juridisch loket oprichten waar journalisten terecht kunnen voor rechtsbijstand. Ook komt er meer scholingsaanbod om journalisten bekend te maken met hun rechten en mogelijkheden. Om een goede start te geven aan deze plannen, heeft de Minister voor BVOM in 2018 € 100.000 beschikbaar gesteld uit de middelen die het Kabinet in het Regeerakkoord heeft vrijgemaakt voor het stimuleren van onderzoeksjournalistiek.
Hoe staat het met de aanpak van malafide verhuurders? En op welke wijze is het actief opsporen van malafide verhuurpraktijken de afgelopen periode vormgegeven en geïntensiveerd?
Zoals ik mijn brief Aanpak goed verhuurderschap van 9 november 20185 heb toegezegd, verken ik met de betrokken partijen hoe op een gerichte wijze onder meer met aanvullende wettelijke maatregelen tegen malafide verhuurders kan worden opgetreden. In dat licht heb ik begin dit jaar met vijf grote gemeenten afspraken gemaakt over het opzetten van een pilot binnen de Aanpak goed verhuurderschap, die in elke gemeente op een ander aspect van de aanpak focust. Voor de uitvoering van deze vijf pilots heb ik voor iedere gemeente € 500.000 beschikbaar gesteld. Het betreft de volgende pilots:
De opgedane kennis en ervaringen zullen de gemeenten met mij en de G40 delen, waaronder ook de studentensteden. Op basis daarvan zullen de mogelijke juridische risico’s in beeld komen en bekeken zal worden of en hoe die kunnen worden weggenomen. Ik zal uw Kamer op de hoogte houden van de voortgang.
Verder werken de partijen van de Aanpak goed verhuurderschap, waaronder gemeenten en verhuurders- en makelaarsorganisaties, op dit moment aan de uitvoering van de gemaakte afspraken, zoals de standaardisering van de screening van huurders en het verbeteren van de bekendheid van de Huurcommissie. Deze aanpak boekt ook resultaten. Zo heeft de Autoriteit Consument en Markt in februari dit jaar aangekondigd strenger te gaan handhaven op het rekenen van onterechte bemiddelingskosten aan huurders.
Daarnaast ben ik, gezien de ernst van enkele misstanden in de huursector, van mening dat aanvullende actie gewenst is. Ik ben hierover in gesprek met de relevante partijen. Zo heb ik op 11 juli jl. bestuurlijk overleg gevoerd met de brancheorganisaties voor makelaars en bemiddelaars, Nederlandse Vereniging van Makelaars en Taxateurs (NVM) en VBO. Ik verwacht uiterlijk in oktober de uitkomsten van een door mij gefinancierd onderzoek van de Radboud Universiteit onder meer naar effectieve beleidsopties die ik kan inzetten tegen discriminatie op de woningmarkt. Over de stand van zaken van mijn aanpak van discriminatie op de woningmarkt stuur ik u op korte termijn een aparte brief.
Deelt u de mening dat het goed zou zijn dat alleen verhuurders en bemiddelaars die voldoen aan een keurmerk actief zouden mogen zijn als verhuurder of bemiddelaar? Bent u bereid om een verplicht persoonsgebonden keurmerk in te voeren voor mensen die willen verhuren of willen optreden als makelaar/bemiddelaar? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid om de komende periode, waarin vooral veel (aankomende) studenten op zoek gaan naar een woning, door middel van bijvoorbeeld mystery guests, actief op zoek te gaan naar misstanden bij de verhuur van woningen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
De onrust op het ministerie naar aanleiding van het strafrechtelijk onderzoek in de WODC-affaire |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van de ondernemingsraad van het SG-cluster op de aangifte die door het Ministerie van Justitie en Veiligheid is gedaan in de WODC-affaire?1
Ja.
Deelt u de mening van de Ondernemingsraad dat het in dit specifieke geval juist had getuigd van een sterk reflectief vermogen en een uiting van de zo gewenste cultuurverandering als geen aangifte was gedaan en in plaats daarvan het lekken was bezien in de geest van de klokkenluidersregeling? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 24 juni jl. aangaf schaadt stelselmatig lekken het onderlinge vertrouwen, de privacy van betrokkenen en de interne openheid tussen medewerkers onderling. Mijn doel is een veilige werkomgeving voor álle medewerkers van mijn departement. Dat houdt ook in dat medewerkers van mijn departement erop moeten kunnen vertrouwen dat informatie van hun hand niet buiten hun medeweten om wordt verstrekt aan onbevoegde derden. Het is in dat verband van groot belang dat de interne procedures voor het melden van misstanden optimaal functioneren. Ik heb daarom de afgelopen periode sterk ingezet op het optimaliseren van deze procedures. Onder meer dankzij de aanbevelingen van de commissie Verhulp zijn hierin belangrijke verbeteringen aangebracht.2 Ik heb uw Kamer hierover onder andere bij brief van 23 oktober 2018 bericht.
Het lekken van informatie kan een ambtsmisdrijf zijn. De beoordeling of dat aan de orde is, is niet aan mij. Zoals ik in mijn brief van 24 juni jl. heb aangegeven achtte ik mij gehouden om aangifte te doen van het lekken van de vertrouwelijke notitie, op basis van het oordeel van het OM dat er in dat geval voldoende opsporingsindicaties waren voor nader onderzoek.
Ik benadruk hier overigens dat lekken van (vertrouwelijke) informatie uit het departement niet hetzelfde is als het melden van een vermoedelijke misstand in de zin van de Interne klokkenluidersregeling Rijk, Politie en Defensie. Voor het melden van een vermoedelijke misstand zijn daarvoor aangewezen procedures binnen en buiten het departement.3 Die zijn in dit geval niet gevolgd en er is met het doen van aangifte in mijn ogen dan ook niet gehandeld in strijd met de geest van de klokkenluidersregeling.
Wat is uw reactie op de opmerking van de Ondernemingsraad dat het gevoel van ongemak en onbehagen wordt veroorzaakt doordat juist in deze casus wordt overgegaan tot het doen van aangifte?
Ik verwijs naar mijn brief van 24 juni jl. en naar mijn antwoord op vraag 2.
Vreest u dat de manier van afhandeling van de primaire melding van de misstand en de latere aangifte van het lekken als gedragseffect zullen hebben dat minder mensen interne kritiek durven te uiten of de interne klokkenluidersprocedure zullen volgen? Zo nee, waarom niet?
Ik streef naar een veilige werkomgeving voor álle medewerkers van mijn departement. Daarom moeten de interne procedures voor het melden van vermoedens van misstanden optimaal functioneren. Daartoe is veel geïnvesteerd de afgelopen jaren, zoals ik in meerdere brieven aan uw Kamer uiteen heb gezet.4 Naar aanleiding van de WODC-kwestie en de aanbevelingen van de onafhankelijke onderzoekscommissies die ik naar aanleiding daarvan heb ingesteld, zijn er belangrijke verbeteringen doorgevoerd ten aanzien van de interne procedures voor het melden van misstanden. Met alle genomen integriteitsmaatregelen wordt beoogd dat medewerkers zich juist veilig voelen om eventuele misstanden te melden. Een veilige werkomgeving voor medewerkers houdt tegelijk ook in dat zij binnen de gestelde kaders vrijelijk documenten en e-mails kunnen wisselen, zonder dat deze worden gelekt naar onbevoegde derden.
Klopt het dat de plaatsvervangend Secretaris-Generaal, degene die ook in november de aangifte deed namens het Ministerie van Justitie en Veiligheid, de afgelopen maanden als leidinggevende diverse mensen heeft ondervraagd in een zoektocht naar lekken? Wat is hier precies gebeurd? Zijn er gespreksverslagen gemaakt? Zo ja, kunt u deze (geanonimiseerd) aan de Kamer doen toekomen?
Mij is verklaard dat in 2018 en 2019 diverse gesprekken over het thema integriteit zijn gevoerd met medewerkers onder leiding van de plaatsvervangend Secretaris-Generaal (hierna: pSG). Deze gesprekken vonden plaats vanuit de werkgeversverantwoordelijkheid. Er is onder andere gesproken met medewerkers die klachten hadden ingediend over lekken en/of zich daardoor onveilig voelden.
In maart en mei 2019 zijn gesprekken gevoerd met enkele andere medewerkers, waarin ook is gesproken over het thema integriteit. De gesprekken waren mede bedoeld om beter zicht te krijgen op de cultuur en de werkomstandigheden in het verleden bij dienstonderdelen waar deze medewerkers werkzaam waren. In die gesprekken (maart en mei 2019) zijn tevens vragen aan de orde gekomen die raakten aan het lopende onderzoek van de Rijksrecherche. In de gesprekken van mei 2019 is ook aangegeven dat een strafrechtelijk onderzoek was gestart naar het lekken van de vertrouwelijke notitie in de WODC-kwestie.
De gesprekken in maart en mei 2019 zijn gevoerd nadat aangifte was gedaan. Voor mij is duidelijk dat het lopende onderzoek bij de Rijksrecherche tot gevolg moest hebben dat mijn departement zich vanaf dat moment terughoudend moest opstellen ten aanzien van het onderwerp van strafrechtelijk onderzoek. Deze gesprekken hadden daarom over dat onderwerp niet moeten worden gevoerd. Dat dit desondanks toch is gebeurd, was reden voor de pSG om zijn functie ter beschikking te stellen.
Er zijn van de gesprekken zoals hierboven beschreven geen gespreksverslagen gemaakt.
Op welke momenten vonden deze ondervragingen precies plaats? Was het strafrechtelijk onderzoek naar het lek toen al begonnen?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5.
Zijn de betrokken personen van tevoren ingelicht over het doel van de gesprekken? Zo ja, hoe luidde dat doel? Zo nee, waarom niet? Klopt het dat mensen die gehoord werden in het kader van dit onderzoek daarbij niet werden bijgestaan door een advocaat en ook niet op hun rechten werden gewezen? Wat vindt u hiervan?
Bij aanvang zijn betrokkenen ingelicht over het doel van het gesprek. In verband met de vraag naar bijstand van een advocaat merk ik op dat de gesprekken geen onderdeel uitmaakten van een lopend disciplinair traject. Formeel was die noodzaak er dan ook niet. Uit mijn antwoord op vraag 5 volgt dat gesprekken waarin ook vragen aan de orde zijn gekomen die onderwerp waren van het onderzoek van de Rijksrecherche, over dat onderwerp niet hadden moeten worden gevoerd.
Kunt u uitsluiten dat op enig moment door personen op het Ministerie van Justitie en Veiligheid op enigerlei wijze nog ander onderzoek is gedaan naar de lekken op het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo nee, kunt u zo precies mogelijk uiteenzetten welke onderzoeken hebben plaatsgevonden, wanneer zij hebben plaatsgevonden en door wie zij zijn uitgevoerd?
In zijn algemeenheid kan ik zeggen dat er binnen de rijksoverheid en ook binnen mijn ministerie (interne) onderzoeken naar lekken plaatsvinden als daartoe aanleiding is. Hiervan wordt uw Kamer door de Minister van BZK jaarlijks op de hoogte gesteld in de Jaarrapportage Bedrijfsvoering Rijk.5
Hoe kijkt u terug op uw eigen uitspraak, gedaan tijdens het Kamerdebat op 27 juni 2019 in reactie op vragen over het strafrechtelijk onderzoek in de WODC-affaire, dat u eind juni 2018 heeft gezegd dat dit buiten het departement door het openbaar ministerie en de Rijksrecherche moest worden bekeken, omdat u niet wilde dat het Ministerie van Justitie en Veiligheid zich daar zelf in zou begeven?2 Vindt u, gezien de beschreven gang van zaken, dat aan deze wens gehoor is gegeven?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 5 en 7.
Op welk moment precies raakte u op de hoogte van dit onderzoek van de plaatsvervangend Secretaris-Generaal? Hoe lang was dit nadat deze dit onderzoek begon? Hoe kan het dat u daarvan niet direct op de hoogte was? Indien u hiervan op de hoogte was, waarom heeft u de Kamer hierover niet geïnformeerd?
Begin mei van dit jaar ben ik door de pSG geïnformeerd over het feit dat er in de loop van mei gesprekken zouden worden gevoerd, waarin zou worden meegedeeld dat er een strafrechtelijk onderzoek liep. Dat een dergelijk notificatiegesprek wordt gevoerd is gebruikelijk. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 5. Dat er in maart een eerdere gespreksronde heeft plaatsgevonden weet ik sinds begin juli.
Hoe gaat u het onderlinge vertrouwen op het Ministerie van Justitie en Veiligheid herstellen als het zo is dat buiten uw medeweten om door leidinggevenden onderzoek wordt verricht naar mensen die een evidente misstand naar buiten hebben gebracht?
Ik verwijs naar mijn antwoord op vraag 4.
Hoe verhoudt zich de ondervraging door de plaatsvervangend Secretaris-Generaal tot de aanbevelingen over klokkenluiders van de Raad van Europa, in het bijzonder die over de bescherming tegen vergelding?3
Zoals ik in mijn brief aan uw Kamer van 24 juni jl. heb geschreven heeft de klokkenluidster in deze kwestie te goeder trouw en naar behoren, maar tevergeefs, een vermoeden van een misstand proberen aan te kaarten. Haar komt beroep toe op de klokkenluidersregeling. Degene(n) die de vertrouwelijke notitie heeft/hebben gelekt, heeft/hebben niet de klokkenluidersregeling gevolgd. Daarmee komt aan diegene(n) niet de bescherming toe die aan de klokkenluidster wel toekomt.
Kunt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Het aanpakken van pro-anorexia websites en ‘anorexiacoaches’ |
|
Lisa Westerveld (GL), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Zelfbenoemde «coaches» actief op zoek naar seks op pro-anorexia-sites»?1
Ja, ik ben bekend met dit artikel.
Was het artikel voor u reden om verder onderzoek te doen of in te grijpen? Zo nee, waarom niet?
Het Centrum tegen Kinderhandel en Mensenhandel (CKM) voert in samenwerking met GGZRivierduinen Eetstoornissen Ursula een onderzoek uit naar het verband tussen meisjes met anorexia en slachtofferschap van seksueel geweld. Het artikel gaat in op de voorlopige resultaten van dit onderzoek.
Er is niet in kaart gebracht hoe omvangrijk de pro-anorexia websites zijn in Nederland en er is geen totaalbeeld van de websites, fora en sociale mediakanalen. De eindrapportage van het onderzoek bevat wel een nadere analyse over het aantal veelgebruikte pro-anorexia websites. We weten niet hoe groot de online gemeenschap van jongeren is die elkaar via websites en sociale media aanmoedigen.
Het onderzoek van het CKM en GGZRivierduinen loopt nog. Het eindrapport wordt dit najaar verwacht. Met het eindrapport en de aanbevelingen die voortkomen uit het onderzoek gaan we aan de slag en bekijken we of aanvullend onderzoek nodig is. Hier zullen we uw Kamer over informeren.
Heeft u enig idee hoe omvangrijk pro-anorexiasites zijn in Nederland? En hoe groot de online gemeenschap is van jongeren die elkaar via websites en sociale media aanmoedigen om een ernstige eetstoornis te ontwikkelen? Heeft u in het vizier om welke websites, fora en sociale mediakanalen het gaat? Zo nee, bent u het met ons eens dat dit onderzocht moet worden
Zie antwoord vraag 2.
Heeft u inzicht in het aantal «coaches» dat op deze manier actief is? Heeft u inzicht in de wijze waarop deze «coaches» misbruik van kwetsbare jongeren proberen te maken?
Nee. Het CKM heeft contact gelegd met in totaal 45 pro-anorexia coaches. Hoewel het onderzoek nog niet is afgerond, heeft het CKM aangegeven dat het onderzoek inzicht verschaft in de handelwijze van pro-anorexia coaches maar niet in de omvang van het fenomeen. De werkwijze van dergelijke coaches bestaat volgens het CKM in het algemeen uit het reageren op berichten van jongeren die via pro-anorexia fora op zoek zijn naar manieren om af te vallen en beloven hen hulp.
Meestal verlopen de gesprekken daarna via chat apps als KIK of Messenger, waarin zij proberen het vertrouwen te winnen van de jongeren door middel van steun en bevestiging. De coaches – veelal mannen of mannen die zich voordoen als vrouw – beloven afvaltips te geven, maar vragen in ruil voor hulp vaak snel op een dwingende wijze om foto’s of filmpjes (in ondergoed of naakt) en seks.
Is uw standpunt zoals verwoord in de brief van 12 april 2018, dat een verbod op pro-ana websites om verscheidene redenen niet effectief zal zijn, nog steeds actueel?2 Heeft u ideeën over de meest effectieve aanpak om kwetsbare jongeren die deel uit maken van dergelijke gemeenschappen het beste te beschermen? Zo nee, wilt u daar over in gesprek gaan met experts?
We verwerpen de verheerlijking van eetstoornissen, op sociale media, websites of anderszins. We vinden bestaan van deze websites onwenselijk, maar zien een verbod niet als een effectieve aanpak.
Mensen die aan anorexia lijden ervaren schaamte en hebben de indruk in een sociaal isolement te verkeren. Een dergelijk verbod zou het stigma rondom anorexia en ondergewicht juist bevestigen en de zoektocht naar hulp kunnen belemmeren. Een aantal experts geeft bovendien aan dat een verbod op pro-anorexia sites juist averechts kan werken. Ervaringsdeskundigen stellen dan ook dat de focus moet liggen op de psychische klachten die mensen met anorexia hebben. Het kabinet ziet – vanwege het belang van de patiënten – op dit moment geen aanleiding om het Nederlandse standpunt te wijzigen.
We maken ons hard voor de strafrechtelijke bescherming van slachtoffers van online of fysiek seksueel misbruik:
Afhankelijk van de concrete situatie en omstandigheden zijn er verschillende strafbaarstellingen die op deze gevallen van toepassing kunnen zijn. Ingeval coaches naaktfoto’s van minderjarige meisjes onder de achttien jaar in hun bezit hebben is sprake van het in bezit hebben van kinderpornografie waarvoor vervolging mogelijk is. Algemene strafbepalingen (zoals afpersing, afdreiging, smaad, laster) bieden bescherming op het moment dat misbruik van seksueel beeldmateriaal plaatsvindt. Uw Kamer heeft op 21 mei jl. het wetsvoorstel herwaardering strafbaarstelling actuele delictsvormen, met daarin de zelfstandige strafbaarstelling van misbruik van seksueel beeldmateriaal (waaronder wraakporno), aangenomen3. Voorts stelt art. 248e Sr grooming strafbaar. Grooming is de digitale equivalent van kinderlokken, waarbij door middel van online communicatie het vertrouwen van een minderjarige onder de zestien jaar wordt gewonnen, met het uiteindelijke doel ontuchtige handelingen met deze minderjarige te plegen of kinderpornografie te vervaardigen. Sinds 1 maart jl. maakt de wet Computercriminaliteit III de inzet van de lokpuber mogelijk.
Daarnaast zetten we ons in om kwetsbare jongeren die deel uit te maken van dergelijke gemeenschappen te beschermen:
Een aantal bevlogen zorgprofessionals, tevens experts op het terrein van eetstoornissen (kinder- en jeugdpsychiaters, psychologen, klinieken voor eetstoornissen en kinderartsen) heeft eind januari 2019 een stuurgroep opgericht onder de noemer K-EET (landelijke ketenaanpak eetstoornissen). K-EET wil de zorg van anorexia op korte en lange termijn te verbeteren. Dit gebeurt aan de hand van bouwstenen. Eén van de bouwstenen is de ontwikkeling van een realistisch en maatschappelijk frame rondom eetstoornissen, zowel voor cliënten, hulpverlening als de maatschappij. Het geven van voorlichting aan jongeren kan een belangrijke stap zijn in het beter beschermen van kwetsbare jongeren. K-eet onderzoekt hoe de voorlichting op zodanig vorm kan worden geven zodat de potentieel schadelijke effecten (bijv. op een idee brengen) tot een minimum wordt beperkt.
Ook in de GGZ voor volwassenen wordt hard gewerkt aan de aanpak van lange wachttijden. De zogenaamde hoofddiagnosegroep «eetstoornissen», waaronder anorexiapatiënten vallen, wordt daarin ook meegenomen. De landelijke gemiddelde wachttijd voor de behandeling van een eetstoornis schommelt rond de daarvoor gestelde Treeknorm van 14 weken. Hierover heeft de Staatssecretaris van VWS uw Kamer in juli geïnformeerd (Kamerstuk 25 424, nr. 481).
Er is een toenemend aantal websites dat aanmoedigt tot herstel. Zo zijn er websites als www.proud2Bme.nl en de online ontmoetingsplek www.ikookvanmij.nl opgericht. We bekijken op welke wijze we deze websites bij de doelgroep nog meer onder de aandacht kunnen brengen.
In de herziene richtlijn audiovisuele mediadiensten van de Europese Commissie, die uiterlijk op 19 september 2020 omgezet moet zijn in Nederlandse wetgeving, wordt geregeld dat videoplatformdiensten passende maatregelen moeten nemen om minderjarigen te beschermen tegen content die hun lichamelijke, geestelijke of morele ontwikkeling kunnen aantasten. Passende maatregelen kunnen bijvoorbeeld bestaan uit het vooraf waarschuwen van de kijker voor de schadelijke inhoud of het ontoegankelijk maken van de content voor minderjarigen. De videoplatformdiensten leggen deze maatregelen vast in een gedragscode. Het Commissariaat voor de Media ziet toe op de in Nederland gevestigde videoplatformdiensten.
Daarnaast willen we de uitkomsten van het rapport bespreken met de onderzoekers en experts, zoals de stuurgroepleden van K-eet. Op basis daarvan bekijken we of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Ziet u mogelijkheden om jongeren betere voorlichting te geven over het gevaar van eetstoornissen en het gevaar van dit soort online gemeenschappen?
Zie antwoord vraag 5.
Het werkbezoek School en Veiligheid (Oost-Brabant) |
|
Madeleine van Toorenburg (CDA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Klopt het dat het de gebruikelijke werkwijze is dat geringe vergrijpen, gepleegd door minderjarigen, kunnen worden doorgezet naar Halt zonder dat daarvoor eerst uitvoerig proces-verbaal moet worden opgemaakt? Herkent u de werkwijze dat dan met een mutatie kan worden volstaan? Zo nee, waarom niet?
De hierboven genoemde werkwijze is alleen van toepassing op Halt-feiten die overtredingen betreffen. Afhankelijk van lokale afspraken verlopen verwijzingen naar Halt voor overtredingen via een mutatie of eenvoudig proces-verbaal.
Herkent u de beperking dat deze werkwijze niet kan worden gevolgd bij het aantreffen van softdrugs, waarvoor een proces-verbaal moet worden opgemaakt en contact moet worden gelegd met de Officier van Justitie (contact ZSM)? Zo nee, wat is dan de werkwijze bij het aantreffen van softdrugs?
Als sprake is van een strafbaar feit, zoals aangewezen in de Opiumwet (art. 10 of art. 11), kan de zaak in beginsel alleen met toestemming van de Officier van Justitie (OvJ) worden verwezen naar Halt. De strafbare feiten uit de Opiumwet staan namelijk niet als zodanig genoemd in het Besluit aanwijzing Halt-feiten (art. 2 Besluit aanwijzing Halt-feiten). Opzettelijk gepleegde strafbare feiten uit de Opiumwet worden aangemerkt als misdrijven. De Opiumwet verbiedt onder andere het produceren, vervoeren, handelen in en aanwezig hebben van drugs. Het aanwezig hebben van softdrugs, is derhalve een misdrijf. Het uitgangspunt is dat misdrijven via ZSM worden afgedaan. De opmaak van een proces-verbaal door de politie, alsmede toestemming van de OvJ is zodoende noodzakelijk voor verwijzing naar Halt. Daarbij is het van belang te benadrukken dat het gedoogbeleid (niet vervolgen bij aanwezig hebben van hoeveelheden t/m 5 gram), niet geldt voor minderjarigen.
Overigens heeft de gemeente ’s-Hertogenbosch, waar het convenant School en Veiligheid is gesloten, het openlijk gebruik van drugs strafbaar gesteld in de APV (artikel 2:27). De ratio van deze lokale strafbaarstelling is vooral het handhaven van de openbare orde. Dat is een andere insteek dan de Opiumwet.
Minderjarigen die in de gemeente ’s-Hertogenbosch drugs gebruiken, en daarmee aanwezig hebben, kunnen zich dus schuldig maken aan (bepalingen uit) zowel de Opiumwet als de APV. Afhankelijk van de omstandigheden van het geval kunnen keuzes worden gemaakt in de afdoening (maatwerk).1 De keuze kan resulteren in een verwijzing naar Halt door de politie, middels een zogenaamde mutatie of eenvoudig PV, vanwege overtreden van de APV. Ook is een verwijzing via de ZSM-OvJ mogelijk vanwege overtreding van de Opiumwet. In dat geval dient proces-verbaal te worden opgemaakt.
Bent u ermee bekend dat functionarissen binnen School en Veiligheid er de voorkeur aan zouden geven om lichte vergrijpen met betrekking tot softdrugs te kunnen doorgeleiden naar Halt ten behoeve van de snelheid van het proces, nu de huidige werkwijze stroperig is en veelal spaak loopt (ook wegens andere prioriteiten)? Kunt u aangeven waar de beperking precies in gelegen is waardoor de aan softdrug-gerelateerde vergrijpen niet vlot naar Halt kunnen worden doorgezet? Is dat lokaal beleid (lokale driehoek) of vormen richtlijnen de belemmering? Indien de beperking veroorzaakt wordt door wet- en of regelgeving, bent u dan bereid met een voorstel te komen om deze wet- en regelgeving te wijzigen? Zo nee, waarom niet? Indien de beperking niet uit wet- of regelgeving voortvloeit, maar gebaseerd is op afspraken, kunt u deze werkwijze ter discussie stellen in het belang van kinderen om hen sneller met hun gedrag te kunnen confronteren?
Ik ben hiermee bekend. Deze voorkeur wordt niet volledig onderschreven door de politie-eenheid Brabant-Oost, Halt of het OM.
Sinds 2018 is Halt aangesloten als ZSM-partner en neemt zij deel aan het afstemmingsoverleg op ZSM. Het ZSM-proces is gericht op een snelle en betekenisvolle afdoening. Voordelen van het ZSM-proces zijn onder meer dat er direct een check wordt gedaan op relevante contextinformatie bij de verschillende partners, zodat een goede keuze gemaakt kan worden voor een passende afdoening. Maar ook dat het proces van een negatieve terugmelding goed geregeld is, waardoor er sprake is van snelle en juiste opvolging op het moment dat een jongere zich niet aan de afspraken houdt.
In de praktijk verschillen processen echter nog wel per regio. In het najaar vindt besluitvorming plaats over een landelijk uniform ZSM-proces Halt. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt tussen reguliere Halt-zaken (Besluit aanwijzing Halt-feiten) en Halt-zaken waarbij toestemming van de OvJ noodzakelijk is voor verwijzing naar Halt. Op basis daarvan zal ook in de eenheid Brabant-Oost worden bezien hoe lichte vergrijpen snel en efficiënt kunnen worden doorgeleid naar Halt.
Het bericht dat ruim 200 gemeenten drugsgebruik op straat verbieden terwijl het van de wet mag |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het artikel «Van de wet mag het, maar ruim 200 gemeenten verbieden drugsgebruik op straat»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het feit dat 218 van de 355 gemeenten een algeheel verbod op het gebruik van (soft- en hard-)drugs hebben afgekondigd, terwijl de Opiumwet het gebruik expliciet niet strafbaar stelt, maar alleen de handel erin en productie ervan?
De Opiumwet stelt naast (onder meer) de handel in en productie van drugs ook het aanwezig-hebben van drugs expliciet strafbaar, maar inderdaad niet het gebruik van drugs. Het enkele feit dat het gebruik van drugs in de Opiumwet niet strafbaar is gesteld, wil nog niet zeggen dat het gemeenten niet is toegestaan om in de lokale Algemene Plaatselijke Verordeningen (APV) het gebruik van drugs in de openbare ruimte strafbaar te stellen.
De Opiumwet is primair gericht op bescherming van de volksgezondheid. Het gebruik van drugs is daarom bewust buiten de werkingssfeer van de Opiumwet gelaten om te voorkomen dat door strafbaarstelling mensen geen hulp zouden zoeken als zij als gevolg van hun drugsgebruik in de problemen komen. Het niet strafbaar stellen van drugsgebruik moet daarom worden gezien als beschermingsmaatregel die past binnen het Nederlandse drugsbeleid, dat enerzijds is gestoeld op preventie, voorkomen van drugsgerelateerde gezondheidsschade, de inzet van vroegsignalering en kortdurende interventies, verslavingszorg, en harm reduction en anderzijds op het tegengaan van de criminele drugsindustrie. Het behouden van toegankelijke (verslavings)zorg door het strafrechtelijk ontzien van de gebruiker is dus een vitaal onderdeel van het Nederlandse drugsbeleid. De Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport heeft uw Kamer per brief van 25 april 2019 geïnformeerd over het (hard)drugspreventiebeleid.2 Het preventiebeleid zet stevig in op voorkomen van gebruik en het tegengaan van normalisering van gebruik. Over de aanpak van de (synthetische) drugsindustrie heb ik u meer per brief van 25 juli jl. geïnformeerd.3
Gemeenten zijn op grond van artikel 121 en 149 van de Gemeentewet bevoegd tot het maken van (aanvullende) verordeningen, voor zover deze niet in strijd zijn met hogere regelingen. Het gebruik van drugs in de openbare ruimte kan gevoelens van onbehagen en onveiligheid bij burgers oproepen. Veel gemeenten hebben daarom in de APV een verbod om op of aan de openbare weg drugs te gebruiken. De gemeenten dienen daarbij het belang van handhaving van de openbare orde. Omdat de gemeenten met dat verbod een ander belang nastreven dan het belang van bescherming van de volksgezondheid uit de Opiumwet, zijn gemeenten daartoe bevoegd, zo blijkt expliciet uit een arrest van de Hoge Raad van 13 oktober 20154. De in de APV’s genoemde verboden zien alleen op het gebruik in de openbare ruimte; het gebruik in de privésfeer blijft onverminderd niet strafbaar. Daarnaast moeten gebruikers straffeloos hulp kunnen vragen ondanks het verbod in de APV.
Hoe beoordeelt u een algeheel verbod op het gebruik van drugs als middel om overlast te bestrijden?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 is een lokaal verbod op het gebruik van drugs in de openbare ruimte niet in strijd met de Opiumwet. In hoeverre gemeenten het al dan niet noodzakelijk achten het gebruik van drugs in de gehele gemeente te verbieden of dat slechts specifieke plaatsen worden aangewezen waar het gebruik van drugs strafbaar is gesteld, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden, afgestemd op de plaatselijke problematiek en behoeften.
Deelt u mijn mening en die van de experts, die in het artikel worden aangehaald, dat een specifiek gebiedsverbod beter is dan een algeheel verbod? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat er andere mogelijkheden zijn die gemeenten kunnen aangrijpen om overlast te voorkomen, zoals «orde verstoring» (het hinderlijk rondhangen of intimiderend overkomen)?
Gemeenten beschikken over een breed instrumentarium om overlast te voorkomen en te bestrijden. Deze mogelijkheden zullen in sommige gevallen ook gebruikt kunnen worden ter bestrijding van drugsoverlast. Zo is in veel gemeenten een artikel in de APV opgenomen dat het verbiedt om zonder redelijk doel in portieken, poorten, of bij gebouwen rond te hangen. Deze bepaling kan echter ontoereikend zijn om het hinderlijk gebruik van drugs in de openbare ruimte in het algemeen te bestrijden. Hetzelfde geldt voor de bepaling die sommige gemeenten in hun APV hebben opgenomen ter bestrijding van straatintimidatie. Of en in hoeverre de noodzaak bestaat om een specifieke bepaling in de APV op te nemen die het gebruik van drugs in de openbare ruimte verbiedt en waar in de gemeente een dergelijk verbod van toepassing dient te zijn, is een afweging die het beste lokaal gemaakt kan worden.
Bent u van mening dat wanneer gemeenten iets strafbaar stellen dat in de Opiumwet uitdrukkelijk is uitgesloten, zij daarmee de Opiumwet doorkruisen? Wanneer wordt bij een gebiedsverbod de Opiumwet juridisch doorkruist? Wanneer wordt bij een algeheel verbod de Opiumwet juridisch doorkruist?
Zie het antwoord op vraag 2.
Welke acties bent u bereid te nemen om gemeenten te helpen de juiste maatregelen te treffen tegen eventuele overlast, zonder dat daarmee de Opiumwet juridisch doorkruist wordt?
Onder verwijzing naar mijn vorige antwoorden stel ik vast dat het gebruik van drugs in de openbare ruimte lokaal verboden kan worden door gemeenten zonder dat de Opiumwet juridisch wordt doorkruist. De gemeenten zijn zelf het beste in staat om in te schatten welke maatregelen daarvoor, gelet op de plaatselijke problematiek en behoeften, moeten worden genomen.
Het bericht dat oud-minister Opstelten het minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed |
|
Geert Wilders (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Op welke datum en door wie bent u ingelicht over het bestaan van het overleg op 25 september 2014?
Ik verwijs hieromtrent naar het antwoord op vraag 2 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189), welke zijn beantwoord op 20 juni jl.,
Betrof het overleg van 25 september 2014 een periodiek overleg? Zo nee, wat voor overleg betrof het?
Voor zover mij bekend is dit geen regulier periodiek overleg geweest tussen de toenmalig Minister van Veiligheid en Justitie en voorzitter College maar een overleg naar aanleiding van het ambtsbericht van 10 september 2014 en de begeleidende nota bij dit ambtsbericht. Voor het overige verwijs ik naar het antwoord op vraag 4 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189), welke zijn beantwoord op 20 juni jl. en onderstaande antwoorden op de vragen 3 en 4.
Hoe verklaart u dat u «niet bekend bent met wat er is besproken» tijdens het officiële overleg op 25 september 2014 terwijl u wel kunt aangeven dat dit overleg is gevoerd naar aanleiding van het ambtsbericht van september 2014 en de bijbehorende nota en dat het overleg heeft plaatsgevonden tussen oud-minister Opstelten en de oud-voorzitter van het College van procureurs-generaal en zij daar werden bijgestaan door hun ambtenaren?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 4 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189), welke zijn beantwoord op 20 juni jl., is er geen verslag opgesteld van dit overleg waardoor mij niet bekend is wat er tijdens dit overleg is besproken. Op de nota bij het ambtsbericht van 10 september 2014 is «bespreken» geschreven en er is een vergaderverzoek aangetroffen waarin de genodigden staan. Daarnaast is er een e-mailwisseling aangetroffen waarin wordt gesproken over wie aanwezig zal zijn bij dit overleg.
Op wiens initiatief heeft het overleg van 25 september 2014 plaatsgevonden?
Het overleg is vanuit de agenda van de toenmalig Minister ingepland.
Kunt u aangeven wie exact aanwezig waren bij dit overleg waarvan u in antwoord op vraag 4 van eerder gestelde Kamervragen aangeeft dat «navraag bij betrokkenen leert dat er geen verslag is gemaakt van dit overleg»? Zo nee, waarom niet?1
Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 26 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) welke zijn beantwoord op 7 juni jl.
Is aan de betrokkenen alleen gevraagd of een verslag is gemaakt van dit overleg? Zo nee, wat is er nog meer gevraagd en wat was het antwoord van de betrokkenen?
Nee, er is ook gevraagd naar de inhoud van dit overleg. Navraag heeft geen inzicht gegeven in wat er inhoudelijk is besproken.
Is de betrokkenen ook gevraagd wat er is besproken tijdens dit overleg? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 6.
Betekent de disclaimer bij de tijdlijn die u aan de Kamer heeft gezonden: «Tijdlijn momenten voor zover mij op dit moment bekend zijn» dat er nog meer stukken zijn?2
Hiermee is bedoeld dat dit de momenten van communicatie zijn tussen het departement en het OM zoals die mij op dat moment bij de beantwoording van die Kamervragen op 20 juni 2019 bekend waren. Daarin is overigens geen verandering gekomen.
Wat was het doel van de ambtelijke contacten tussen het Openbaar Ministerie (OM) en het voormalig departement van Veiligheid en Justitie (VenJ) ter voorbereiding op een eventueel debat in de Tweede Kamer op 24-25 maart 2014, enkele dagen na de uitspraken en nog voor het periodiek overleg van 2 april 2014? Welke informatie heeft het departement verkregen naar aanleiding van die ambtelijke contacten?
In de Kamer was tijdens de Regeling van Werkzaamheden d.d. 25 maart 2014 een debat aangevraagd met de Minister-President over de uitspraken van de heer Wilders en de gedane aangiften. Het is gebruikelijk om bij voorbereiding op een debat een dossier samen te stellen. Ten behoeve van een dergelijk dossier is in dit geval aan het OM input gevraagd zodat het Ministerie van Algemene Zaken kon beschikken over informatie ter beantwoording van eventuele vragen tijdens het debat. Van het OM is vervolgens informatie ontvangen hoe het aangifteproces verliep, hoeveel aangiften er op dat moment waren en een globaal tijdpad wanneer het OM verwachtte te beslissen op de aangiften. Uiteindelijk is de aanvraag voor het debat ingetrokken.
Waarom was er contact over «voortgang en planning» tussen het departement en het OM in de periode 30 juni–1 juli 2014?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 14 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 29 november 2018 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) is het College van procureurs-generaal verplicht de Minister van Justitie en Veiligheid inlichtingen te verstrekken die deze nodig heeft om zijn taken en bevoegdheden naar behoren te kunnen uitoefenen (zie artikel 129 Wet RO). Dat kan uit eigen beweging bijvoorbeeld in het kader van (de voortgang van) gevoelige strafzaken, maar zo nodig ook op verzoek bijvoorbeeld wanneer er eventuele parlementaire aandacht of media aandacht te verwachten is met mogelijke vragen voor een bewindspersoon. Hierdoor wordt de Minister van Justitie en Veiligheid, in staat gesteld om in de juiste gevallen en op de juiste ogenblikken mijn politieke verantwoordelijkheid waar te maken.
Waar bestond het contact over «voortgang en planning» tussen het departement en het OM in de periode 30 juni–1 juli 2014 uit?
Het betreft een e-mail vanuit het departement aan het OM waarin wordt gevraagd of er een termijn bekend is waarop de beslissing van het OM te verwachten is, en een antwoord van het OM hierop waarin staat dat er nog geen termijn is aan te geven. Zie verder het antwoord op vraag 10.
Kunt u uitsluiten dat er tijdens het contact over «voortgang en planning» tussen het departement en het OM in de periode 30 juni–1 juli 2014 contact is geweest over het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 en de totstandkoming van het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014?
Mij is niet gebleken van enig contact tussen het departement en het OM over het concept-ambtsbericht van 25 juni 2014 en het ambtsbericht van 8 augustus 2014. Ik voeg er aan toe dat dit interne stukken van het OM zijn en communicatie betreft tussen de hoofdofficier van justitie en het College van procureurs-generaal. Het zijn geen ambtsberichten die zijn gericht aan de Minister van Justitie en Veiligheid zoals het ambtsbericht van 10 september 2014 wel was.
Is het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 door het OM naar het voormalig departement van VenJ gezonden of ingezien?
Nee, daarvan is mij niet gebleken. Ik verwijs ook naar het antwoord op vraag 12.
Is het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 ooit besproken met de voormalig Minister van VenJ of ambtenaren van het departement?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258) waarin is aangegeven dat mij niet is gebleken van enig contact tussen het departement en het OM over het concept-ambtsbericht. Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 3 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3187) welke zijn beantwoord op 20 juni jl., waarin is aangegeven dat ik geen kennis kan dragen van al hetgeen mijn toenmalig ambtsvoorganger mogelijk ergens al dan niet in informele sfeer heeft uitgesproken. Daarnaast verwijs ik naar het antwoord op vraag 9 van de op 29 november 2018 beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) waarin ik heb aangegeven dat ik geen kennis kan dragen van wat alle ambtenaren van mijn departement communiceren met medewerkers van het OM. Tot slot wijs ik op het antwoord op vraag 5 van de op 29 november 2018 beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) waarin is aangegeven dat het OM bij herhaling heeft aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen.
Is er op basis van dit concept ambtsbericht van 25 juni 2014 een (concept) ambtelijk advies gemaakt?
Een dergelijk (concept) ambtelijk advies is voor zover mij bekend niet opgesteld binnen mijn departement. Ik kan niet aangeven of er binnen het OM een (concept) advies is opgesteld nu het een intern stuk van het OM betreft. Ik verwijs ook naar het antwoorden op vragen 12 en 13 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Wijkt het concept ambtsbericht van 25 juni 2014 af van het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 en ambtsbericht van 10 september 2014? En zo ja, in welk opzicht?
Of het concept-ambtsbericht van 25 juni 2014 en het ambtsbericht van 8 augustus 2014 afwijken van het ambtsbericht van 10 september 2014 is mij niet bekend. Ik verwijs hierbij naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Kunt u verklaren waarom dit concept ambtsbericht van 25 juni 2014 slechts naar twee leden van het College van procureurs-generaal, te weten de heren Bolhaar en Van den Burg is gezonden in plaats van naar het gehele College?
Dat is mij niet bekend, het betreft interne correspondentie van het OM.
Kunt u verklaren waarom dit ambtsbericht, aldus de beslissing op Wob-verzoek van 1 december 2016 met kenmerk 800337, «altijd een concept is gebleven»?
Dat is mij niet bekend, het betreft interne communicatie van het OM.
Kunt u uitsluiten dat enige uitlating, enig verzoek of enige opmerking formeel dan wel informeel van de zijde van de voormalig Minister van VenJ dan wel zijn ambtenaren in de richting van de heer Bolhaar, dan wel zijn ambtenaren, invloed hebben gehad op de totstandkoming van een nieuw (concept) ambtsbericht?
Zoals in het antwoord op vraag 5 van de op 29 november 2018 beantwoorde Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805) is aangegeven, heeft het OM bij herhaling aangegeven zelfstandig de beslissing tot vervolging te hebben genomen op basis van eigen afwegingen. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Is het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 door het OM naar het voormalig departement van VenJ gezonden of ingezien?
Nee, daarvan is mij niet gebleken. Zie ook het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Is het concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 ooit besproken met de voormalig Minister van VenJ of ambtenaren van het departement?
Mij niet is gebleken van enig contact tussen het departement en het OM over dit ambtsbericht. Ik verwijs verder naar het antwoord op de vragen 12 en 14 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Is op basis van dit concept ambtsbericht van 8 augustus 2014 een (concept) ambtelijk advies gemaakt?
Een dergelijk (concept) ambtelijk advies is voor zover mij bekend niet opgesteld binnen mijn departement. Ik verwijs naar de antwoorden op de vragen 15 en 20 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Kunt u uitsluiten dat enige uitlating, enig verzoek of enige opmerking formeel dan wel informeel van de zijde van de voormalig Minister van VenJ dan wel zijn ambtenaren in de richting van de heer Bolhaar, dan wel zijn ambtenaren, invloed hebben gehad op de totstandkoming van het (concept) ambtsbericht van 8 augustus 2014?
Ik verwijs naar het antwoord op vraag 19 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258).
Waarom heeft u pas op 26 juni 2019 melding gemaakt van de beslissing op het Wob-verzoek van 1 december 2016?
De reden daarvoor is dat in de Kamervragen met Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 805 welke zijn beantwoord op 20 juni jl., in vraag 2 is gevraagd naar een tijdlijn met momenten in de periode van 19 maart 2014 tot heden waarin mijn ambtsvoorganger of ambtenaren van mijn departement op enigerlei wijze contact hebben gehad met het OM over de aangiften die tegen de heer Wilders zijn gedaan naar aanleiding van diens uitspraken op 19 maart 2014. Het Wob-besluit van 1 december 2016 is een van die momenten. Eerdere Kamervragen3 zagen op een smallere tijdsperiode dan de Kamervragen welke zijn beantwoord op 20 juni jl. Overigens is het Wob-besluit zoals gebruikelijk op www.Rijksoverheid.nl gepubliceerd en sindsdien voor een ieder openbaar.
Heeft de heer Riedstra, als ondertekenaar van de beslissing op het Wob-verzoek van 1 december 2016, inhoudelijke kennis van de documenten waarvan de beslissing melding maakt?
De heer Riedstra heeft niet inhoudelijk kennis genomen van het concept-ambtsbericht van 25 juni 2014 en het ambtsbericht van 8 augustus 2014. Deze stukken bevinden zich, voor zover mij bekend, niet op het departement omdat het interne correspondentie van het OM betreft en zien op een lopende strafzaak. Voor het Wob-besluit van 1 december 2016 heeft het OM een beoordeling gemaakt van de stukken. Deze beoordeling is door mijn departement overgenomen. Ik verwijs verder naar het antwoord op vraag 12 van deze Kamervragen.
Is voormalig Staatssecretaris Teeven op enig moment betrokken geweest bij de kwestie Wilders?
Voor zover mij op dit moment bekend is, is de heer Teeven niet betrokken geweest.
Heeft u de secretaris-generaal, de heer Riedstra, opdracht gegeven om getuigen bijstand en informatie aan te bieden voor de getuigenverhoren? Zo nee, deed hij dit dan in opdracht van iemand anders of op eigen initiatief?
Ik verwijs voor het antwoord op deze vraag naar de antwoorden 8 en 9 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) die zijn beantwoord op 7 juni jl.
Bent u bereid om bij de heer Riedstra en de heer Bruinsma na te gaan hoe de afweging wie welk dossier/welke stukken te verstrekken tot stand is gekomen?
Ik heb dit reeds gedaan voor de beantwoording van vraag 9 van de Kamervragen (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034) die zijn beantwoord op 7 juni jl.
Heeft het departement kennis genomen van de adviezen van het Landelijk Expertise Centrum Discriminatie (LECD) en het Wetenschappelijk Bureau van het OM (WBOM) over de kwestie Wilders? Zo ja, wanneer?
Voor zover mij bekend heeft mijn departement geen kennis genomen van deze adviezen. In het ambtsbericht van 10 september 2014 wordt wel aan de adviezen gerefereerd.
Kunt u een uitputtende tijdslijn naar de Kamer sturen, voorzien van datum per contact/document en aangeven wie de verzender/ontvanger/opsteller is geweest vanaf het moment van de uitspraken op 12/19 maart 2014 t/m heden over welk aspect dan ook van de kwestie Wilders? Met daarin in ieder geval, voor zover van toepassing, melding makend van:
Hieronder is per gevraagde categorie aangegeven of er stukken zijn aangetroffen en of deze in de tijdlijn zijn opgenomen. In de bijlage bij deze antwoorden treft u de tijdlijn aan, die ziet op de periode van de uitspraken 12/19 maart 2014 tot de datum van deze Kamervragen d.d. 3 juli 2019. Vanzelfsprekend beschikt mijn departement ook over interne stukken en correspondentie uit de periode van na de bekendmaking van de vervolgingsbeslissing, ter totstandkoming van bijvoorbeeld antwoorden op Kamervragen en de behandeling en uitvoering van Wob-verzoeken.
Zie bijlage
Niet aangetroffen
Zie bijlage
Niet aangetroffen
Zie bijlage
Deze zijn openbaar en raadpleegbaar op www.om.nl
Niet aangetroffen
Zoals aangegeven wordt er geen verslag gemaakt van de periodieke overleggen en is er geen verslag gemaakt van het overleg op 25 september 2014. Er is alleen een aantekening van 2 april 2014, zie bijlage.
Niet aangetroffen
Zie bijlage (2 april 2014) en het antwoord op vraag 14 van deze Kamervragen (nr. 2019Z14258) en het antwoord op vraag 19 van de Kamervragen welke zijn beantwoord op 7 juni 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3034).
Niet aangetroffen
Zie bijlage en het antwoord op vraag 14.
Zie bijlage voor de mails tussen OM en het departement en tussen departement en (medewerkers van het) College van procureursgeneraal.
Er is geen onderlinge correspondentie aangetroffen.
Er is geen onderlinge correspondentie aangetroffen.
Er is geen onderlinge correspondentie aangetroffen.
Er is geen correspondentie aangetroffen tussen de landsadvocaat en de advocaat-generaal/ officier van justitie. Zie bijlage voor correspondentie tussen de landsadvocaat en het departement van JenV.
Zoals in het antwoord op vraag 37 van de Kamervragen die zijn beantwoord op 20 juni 2019 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2018–2019, nr. 3189) aangegeven, is op grond van het reglement van orde van de ministerraad hetgeen besproken is tijdens de ministerraad vertrouwelijk. Ik kan dan ook geen mededelingen doen van hetgeen daar al dan niet is besproken.
Zie bijlage.
Kunt u garanderen dat er geen juridische consequenties zullen volgen voor de anonieme klokkenluider in deze zaak die niet meer durft te getuigen naar aanleiding van de WODC-affaire?
Wanneer de klokkenluider zijn melding doet conform de daartoe geldende regels, geniet hij/zij de daarbij behorende bescherming inclusief anonimiteit. De rijksoverheid beschikt over een interne klokkenluidersregeling4 voor het melden van misstanden. Deze regeling sluit aan bij de Wet Huis voor klokkenluiders. In de regeling staat hoe vermoedens van misstanden op een goede manier gemeld kunnen worden, wat er met de melding gebeurt en welke hulp de klokkenluider kan krijgen. De melding kan intern worden gedaan bij bijvoorbeeld de vertrouwenspersoon integriteit. Extern kan de melding worden gedaan bij de afdeling onderzoek van het Huis voor klokkenluiders. Als de melding conform de regeling is gedaan, biedt de regeling de klokkenluider ook bescherming tegen eventuele benadeling door de (oud) werkgever. Dit is anders als er sprake is van lekken van interne (vertrouwelijke) informatie. Het lekken van vertrouwelijke informatie is een schending van het ambtsgeheim en een ambtsmisdrijf. Ik verwijs ook naar mijn brief van 24 juni 2019 aan uw Kamer.5
17 maart 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «aangifte Rabbae over uitlatingen dhr. Wilders en besluit OM»
DBO (Directie Bestuursondersteuning)
Leden ministerstaf
24 maart 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «voorgedrukte aangiftes van het OM inzake Wilders»
DBO
Leden ministerstaf
24/25 maart 2014
E-mails inzake mogelijk debat in de Tweede Kamer
JenV
PaG
31 maart 2014
E-mails inzake aangifte contra toenmalig Minister Opstelten
PaG
JenV
31 maart 2014
E-mails inzake aangifte contra toenmalig Minister Opstelten
PaG
JenV
2 april 2014
Aantekening van een periodiek overleg tussen Minister JenV en voorzitter College procureurs-generaal
PaG
22 april 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: De Hond heeft in opdracht van Wilders gepeild hoe Nederland tegenover Marokkanen staat.
DBO
Leden ministerstaf
27 juni 2014
E-mail met als bijlage een conceptambtsbericht van de zaaksovj’s uit Den Haag
Hoofdofficier van Justitie Den Haag
Twee leden van het College
30 juni 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: «Analyse Tom Jan Meeus over het politiek landschap & vervolging Wilders»
DBO
Leden ministerstaf
30 juni–1 juli 2014
E-mails inzake de stand van zaken termijn waarop beslissing OM wordt verwacht
JenV
PaG
8 augustus 2014
Brief met bijlagen (AB ovj’s aan hovj d.d. 8 augustus 2014, advies LECD d.d. 28 mei 2014, advies WBOM d.d. 7 augustus 2014, commentaren uit de media op uitlatingen Wilders chronologisch weergegeven)
Hoofdofficier van justitie Den Haag
College van procureurs-generaal
2 september 2014
E-mails inzake berichtgeving Telegraaf dat rechtbank Den Haag al gereed is voor zaak Wilders
JenV
PaG
10 september 2014
Ambtsbericht
College van procureurs-generaal
MJenV
16 september 2014
Nota ter aanbieding van het Ambtsbericht van 10 september 2014 met digitale minuut met parafen d.d. 19 september 2014
JenV
MJenV
24 september 2014
Memo van het OM bewaken en beveiligen inzake de beveiliging bij een eventuele rechtszaak
OM
JenV
7 oktober 2014
Ambtsbericht
College van procureurs-generaal
MJenV
7 oktober 2014
E-mails inzake persbericht OM
JenV
PaG
7 oktober 2014
E-mail met concept persbericht OM
OM
JenV
8 oktober 2014
E-mail met definitieve versie persbericht
PaG
JenV
8 oktober 2014
E-mails met concept-persbericht
PaG
JenV
13 oktober 2014
Verslag ministerstaf. Onder 1 Opening en mededelingen: Vervolging Wilders
DBO
Leden ministerstaf
8 december 2014
E-mail met ANP persbericht «Wilders verhoord door Rijksrecherche»
JenV
JenV
17 december 2014
Ambtsbericht
College van procureurs-generaal
MJenV
17 december 2014
Nota bij ambtsbericht van 17 december 2014 met ambtsbericht als bijlage, concept-persbericht en een uitspraak van de Hoge Raad van 16 december 2014
JenV
MJenV
17 december 2014
E-mail met in de bijlage persbericht donderdag 18 december 2014
OM
JenV
23 mei 2016
E-mails inzake uitzetten Wob-verzoek
OM
JenV
1–16 juni 2016
E-mails inzake inventarisatie documenten voor Wob-verzoek
OM
JenV
21 juni 2016
E-mails inzake inventarisatie documenten Wob-verzoek
JenV
OM
13–18 juli 2016
E-mails inzake concept-Wob-besluit
OM
JenV
18 juli 2016
E-mail inzake aanpassing concept-besluit
OM
JenV
19 juli 2016
E-mail inzake beoordeling stukken Wob-verzoek Wilderszaken
OM
JenV
21 juli 2016
E-mail inzake stand van zaken instemming College met concept Wob-besluit
JenV
OM
27–28 juli 2016
E-mails inzake akkoord College met concept-Wob besluit OM
OM
JenV
29 juli 2016
Nota concept Wob-besluit van het College over de Wilders-zaken met als bijlage concept besluit
JenV
MJenV
29 juli 2016
E-mail met stand van zaken nota bij concept Wob-besluit OM
JenV
OM
22 augustus 2016
E-mails inzake nota bij conceptbesluit Wob-verzoek OM
JenV
OM
29 augustus 2016
E-mail ter informatie dat het concept-Wob besluit van het OM met MJenV wordt besproken
JenV
OM
29 augustus 2016
Bespreking concept Wob-besluit OM met MJenV
JenV
MJenV
31 augustus 2016
E-mails met concept-besluit OM en gelakte stukken
OM
JenV
7 september 2016
E-mail inzake aanpassen concept-besluit
JenV
OM
22 september 2016
E-mail inzake concept-besluit Wob verzoek
JenV
OM
28 september 2016
E-mail inzake opmerkingen OM bij concept-besluit
OM
JenV
14 oktober 2016
E-mail inzake zoekslag bij het OM
OM
JenV
20–25 oktober 2016
E-mails inzake concept Wob-besluit
OM
JenV
25 oktober 2016
Nota bij aangepast Wob-besluit Wilders-zaken
JenV
MJenV
26–28 oktober 2016
E-mails inzake stand van zaken Wob-besluit
OM
JenV
31 oktober 2016
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: «Directie Voorlichting meldt dat het proces Wilders vandaag hervat wordt»
DBO
Leden ministerstaf
31 oktober–2 november 2016
E-mails inzake documenten 15 en 16 van Wob-besluit 2016
JenV
OM
4–9 november 2016
E-mails inzake stand van zaken Wob-besluit
JenV
OM
15 november 2016
E-mail inzake voorleggen Wob-besluit aan MJenV
JenV
OM
22–30 november 2016
E-mails inzake verzenden Wob-besluit
JenV
OM
1 december 2016
Beslissing op Wob-verzoek van 3 mei 2016
JenV
KRO-NCRV
2 december 2016
E-mail inzake verzending Wob-besluit
JenV
OM
8 december 2016
E-mail inzake spreeklijnen voor na de uitspraak in de zaak Wilders
JenV/ DCOM
MJenV
2 oktober 2017
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: dCom haalt diverse actualiteiten aan: «Diverse media berichtten over de afwijzing door het gerechtshof Den Haag van het verzoek om de behandeling van de zaak Wilders uit te stellen.»
DCOM
Leden ministerstaf
22 mei 2018
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: «Het wrakingsverzoek van Wilders is toegewezen.»
DCOM
Leden ministerstaf
4 juni 2018
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten: «de dgRR geeft aan dat RTL woensdag met een item komt over het proces tegen Wilders.»
DCOM
Leden ministerstaf
11 juni 2018
Actualiteiten ministerstaf: Vorige week werd er door de dgRR in de ministerstaf gemeld dat RTL met een item zou komen over het proces tegen Wilders. Dit is nog niet aan de orde geweest, wel heeft RTL vervolgvragen gesteld.
DCOM
Leden ministerstaf
5 juli 2018
Doorgestuurde e-mail van begin juni met OM over persvragen Wilders.
JenV
OM
6 juli 2018
E-mail om OM te informeren over binnenkomst Wob-verzoek.
JenV
OM
4 juni–10 juli 2018
E-mail inzake persvragen, Wob-verzoek en stukken PaG
OM
JenV
5 september 2018
E-mail van OM over ander Wob-verzoek dat ziet op aangifteproces voorafgaand aan Wilders proces.
PaG
JenV
12 november 2018
E-mail DJOA over binnenkomst KV met de Kamervragen
JenV
OM
12 november 2018
Verslag Ministerstaf onder punt 2 Actualiteiten/ terugblik vorige week: «Bij RTL vroeg advocaat Knoops om nader onderzoek naar de gang van zaken bij het besluit van het OM om het Lid Wilders te vervolgen.»
DCOM
Leden ministerstaf
14–15 november 2018
E-mailwisseling met reactie OM op concept-antwoorden met de concept-antwoorden
OM
JenV
19 november 2018
E-mail over de stand van zaken beantwoording Kamervragen
OM
JenV
19 november 2018
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen in Stafoverleg
JenV
MJenV
20 november 2018
E-mail over akkoord vz College met antwoorden Kamervragen
JenV
OM
20 november 2018
E-mail inzake de concept-antwoorden
OM
JenV
21 november 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
21 november 2018
E-mails inzake aanpassing concept-antwoorden
JenV
OM
22–23 november 2018
E-mail inzake zoekslag bij het OM
OM
JenV
27 november 2018
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
27 november 2018
E-mails inzake aangepaste concept-antwoorden
JenV
OM
27–28 november 2018
E-mails inzake aangepaste concept-antwoorden
OM
JenV
28 november 2018
E-mail inzake brief aan Hoofdadvocaat-generaal inzake aantekening van po van 2 april 2014
OM
JenV
19 november 2018
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen in stafoverleg
JenV
MJenV
19 november 2018
E-mail met terugkoppeling Stafoverleg en aangepaste concept-antwoorden
JenV
OM
19 november 2018
E-mail met memo OM d.d. 24 september 2014 die met de NCTV is gedeeld
OM
JenV
19 november 2018
E-mail met reactie OM op concept-antwoorden
OM
JenV
20 november 2018
E-mailwisseling over concept-antwoorden
OM
JenV
10/11 februari 2019
E-mail met schema getuigenverhoor
OM
JenV
26–30 april 2019
E-mail over uitzetten Kamervragen nummer 2019Z08240
JenV
OM
5 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
22–23 mei 2019
E-mail over concept-antwoorden
JenV
OM
27/29 mei 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
OM
JenV
27 mei 2019
E-mails inzake behandeling beroepsprocedure Wob-zaak
LA
JenV/ DWJZ
29 mei 2019
E-mails inzake afspraak bespreking zaak
LA
JenV/ DWJZ
30 mei/ 21 juli 2019
E-mail inzake kosteninschatting
LA
JenV/DWJZ
30 mei 2019
E-mail inzake sturen stukken aan rechtbank en opstellen verweerschrift
LA
JenV/DWJZ
3–4 juni 2019
E-mails inzake concept-verweerschrift Wob-zaak met in bijlage concept-verweerschrift
LA
JenV
4 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
JenV
OM
4 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
OM
JenV
6 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
JenV
OM
5–6 juni 2019
E-mails inzake concept-verweerschrift Wob-zaak
JenV/DWJZ
LA
6 juni 2019
E-mails met concept-verweerschrift Wob-zaak
LA
JenV/ DWJZ
6 juni 2019
E-mail met afschrift verweerschrift Wob-zaak
LA
JenV/ DWJZ
7 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
11 juni 2019
E-mail met brief van Wob-verzoeker aan rechtbank en mail voor het maken van een afspraak om de brief te bespreken
LA
JenV/ DWJZ
12–13 juni 2019
E-mails inzake ontbreken verweerschrift in rechtbankdossier Wob-zaak
JenV/DWJZ
LA
13 juni 2019
E-mail inzake verzoek RVD voor spreeklijn na ministerraad
JenV/ DCOM
JenV
13–17 juni 2019
E-mails inzake concept-pleitnota met concept
JenV/ DWJZ
LA
17 juni 2019
Actualiteiten ministerstaf: «dgRR bericht dat het Lid Wilders (PVV) vrijdag jl. schriftelijke vragen stelde aan MJenV over de beantwoording van vragen over het bericht dat oud-minister Opstelten het minder Marokkanen-proces heeft beïnvloed. Verzocht wordt om de vragen uiterlijk 19 juni 2019 beantwoorden. MJenV verzoekt om spoedige beantwoording.
DBO
Leden ministerstaf
13–18 juni 2019
E-mails inzake nieuwe Kamervragen en vraag-antwoorden voor de zitting
JenV/DWJZ
LA
18 juni 2019
E-mail met persbericht OM van 9 oktober 2014
OM
JenV
18 juni 2019
E-mail met input voor concept-beantwoording Kamervragen nummer 2019Z12211
OM
JenV
18 juni 2019
E-mail met opdrachtformulier inschakeling landsadvocaat
JenV/DWJZ
LA
18 juni 2019
E-mail inzake aanwezigheid cameraploeg bij zitting Wob-zaak
LA
JenV/DWJZ
19 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
19 juni 2019
E-mails over input voor concept-antwoorden Kamervragen
OM
JenV
19 juni 2019
E-mail over input voor concept-antwoorden Kamervragen
OM
JenV
18–19 juni 2019
E-mails over input voor concept-antwoorden Kamervragen
OM
JenV
19 juni 2019
E-mails inzake concept-antwoorden
JenV
OM
19 juni 2019
E-mail met verslag zitting Wob-zaak
LA
JenV/DWJZ
20 juni 2019
Bespreking concept-antwoorden Kamervragen
JenV
MJenV
20 juni 2019
E-mail inzake input concept-antwoorden
OM
JenV
3 juli 2019
E-mail met korte terugkoppeling zitting 3 juli 2019
OM
JenV
Het bericht ‘Recordvangst crystal meth in Rotterdam ter waarde van honderden miljoenen’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Recordvangst crystal meth in Rotterdam ter waarde van honderden miljoenen»?1
Ja.
Deelt u de zorgen van de politie over de opkomst van crystal meth?
Ja, methamfetamine (crystal meth) is een zeer schadelijke, verslavende drugsoort. De aanwezigheid en productie in Nederland zijn niet nieuw. In voorgaande jaren zijn ook crystal methlabs aangetroffen.
Zijn er mensen aangehouden naar aanleiding van de vondst in Rotterdam? Kunt u de Kamer een laatste stand van zaken geven van deze zaak?
Er zijn bij de inval geen verdachten aangehouden. Op dit moment is het onderzoek nog in volle gang en kunnen in het belang daarvan geen verdere mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat Mexicaanse drugskartels voet aan wal proberen te krijgen in Nederland? Welke aanwijzingen heeft u hiervoor? Wat gaat u doen om dit tegen te gaan? Heeft u hierover contact met buitenlandse collega’s?
De politie heeft veel contact met buitenlandse opsporingsdiensten, waaronder de Amerikaanse Drug Enforcement Agency (DEA). De politie geeft aan geen op dit moment geen concrete reden te hebben om aan te nemen dat Mexicaanse drugskartels voet aan wal proberen te krijgen in Nederland. Vooralsnog is het beeld dat Mexicaanse criminelen op verzoek en onder regie van Nederlandse criminele samenwerkingsverbanden (CSV’s) in uitvoerende rollen de productie ondersteunen.
Hoeveel laboratoria waar crystal meth werd geproduceerd zijn tot nu toe in Nederland aangetroffen en ontmanteld?
In 2019 zijn in Nederland tot nu toe drie productielocaties aangetroffen en ontmanteld. Deze labs waren gevestigd in Wateringen, Moerdijk en Den Haag. In een bericht van de NOS op 4 juni jl. is het aantal van 4 labs genoemd.2 Dit vierde lab bevond zich in Wuustwezel in België, net over de grens. Bij het ontmantelen van dit lab is Nederlandse inzet betrokken geweest. In onderstaande figuur is op basis van de beschikbare politiegegevens het aantal in Nederland aangetroffen productielocaties van crystal meth sinds 2014 weergegeven.
Wordt op Europees niveau samengewerkt om gewelddadige, buitenlandse drugskartels buiten de deur te houden? Zo ja, hoe?
Binnen Europa wordt intensief samengewerkt in de bestrijding van de internationale georganiseerde (drugs)criminaliteit, bijvoorbeeld binnen de EMPACT-projecten en binnen Europol. Daarnaast vindt veelvuldige samenwerking plaats op grond van bilaterale rechtshulpverzoeken. Nederland en Mexico verlenen elkaar rechtshulp op basis van het TOC-verdrag (United Nations Convention against Transnational Organized Crime, New York, 15 November 2000) en het Verdrag van Wenen (United Nations Convention against Illicit Traffic in Narcotic Drugs and Psychotropic Substances, Wenen, 20 December 1988)). Deze multilaterale verdragen geven veel mogelijkheden tot justitiële samenwerking op het gebied van zware criminaliteit, waaronder drugsfeiten en witwassen. Ook is er nog het Uitleveringsverdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en Mexico uit 1907, op grond waarvan rechtshulp kan worden verleend.
De contacten met Mexico zijn goed, zowel ter plekke met de Nederlandse verbindingsofficier voor Mexico als met de Mexicaanse ambassade in Nederland. Ook de samenwerking met de Mexicaanse autoriteiten verloopt goed.
Bent u nog steeds van mening dat in Nederland sporadisch en slechts door enkele groepen gebruik wordt gemaakt van crystal meth, zoals u beschreef in uw Kamerbrief?2 Zo ja, hoe ziet u dit in het licht van onder andere de vangst in de Rotterdamse haven?
Crystal meth wordt in Nederland slechts sporadisch gebruikt door specifieke groepen. De Amsterdamse Antenne monitor 2017 signaleert wederom alleen gebruik in kleine niches van het uitgaansleven. De Antenne laat ook zien dat gebruik onder clubbers, ravers en festivalgangers afneemt.4 Uit de Nationale Drug Monitor 2018 blijkt dat slechts in de underground gayscenes het gebruik van crystal meth in opkomst zou zijn, maar dat het gebruik in deze specifieke groep niet omvangrijk is.5 Er zijn geen concrete aanwijzingen dat de vangst in de Rotterdamse haven in overwegende mate voor de Nederlandse markt bestemd was.
Is bekend hoeveel methamfetamine-gebruikers er op dit moment zijn in Nederland en/of Europa? Zo ja, kunt u die informatie naar de Kamer sturen? Zo nee, bent u bereid daar onderzoek naar te doen?
Er zijn geen specifieke landelijke cijfers over de het gebruik van crystal meth. Dergelijke specifieke cijfers zijn er ook niet voor Europa. Uit de Nationale Drug Monitor 2018 blijkt wel dat er onder de groep mannen die seks hebben met mannen enkele honderden crystal meth gebruikers zijn.6 Het drugsgebruik in Nederland wordt voortdurend gemonitord door het Trimbos instituut. Er is op dit moment geen aanleiding om nader onderzoek te laten doen naar het gebruik van crystal meth in Nederland.
Hoeveel veroordelingen zijn er op dit moment geweest voor productie en handel in crystal meth?
Het OM registreert niet specifiek op crystal meth. Bij de harddrugs gerelateerde strafbare feiten wordt slechts geregistreerd op: heroïne, cocaïne, ecstasy, GHB en amfetamine. Derhalve kan niet worden aangegeven hoeveel veroordelingen er op dit moment zijn geweest voor productie en handel in crystal meth.
De stevige kritiek van de commissaris van de Koning in Noord-Brabant op de staat van de strafrechtketen |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de kritiek van de commissaris van de Koning in Noord-Brabant op het functioneren van de strafrechtketen? Wat is uw reactie op deze kritiek en bent u door deze kritiek verrast?1
Ja.
Wat vindt u ervan dat uw partijgenoot, tevens voorzitter van het Bestuurlijk Ketenberaad, zegt vraagtekens te plaatsen bij de geloofwaardigheid van de strafrechtketen, en lijdzaam toe moet zien hoe internationaal opererende criminelen profiteren van onderbezetting, bureaucratie, onmacht en digitale achterstand? Hoe zou u de staat van de strafrechtketen omschrijven?
Ik zie de uitlatingen van de heer Van de Donk vooral als een oproep om de samenwerking in de strafrechtketen te intensiveren en veel meer aandacht te schenken aan vernieuwing van technieken, wetgeving en manieren van werken. Die ambitie komt overeen met mijn ambities en die van het Bestuurlijk Ketenberaad van de strafrechtketen (BKB). Hoewel ik verrast was door de scherpte van de opmerkingen, ben ik het in de kern eens met het betoog van de heer Van de Donk. Dit werd bevestigd door het gesprek dat ik met hem voerde op 2 juli jongstleden.
Het BKB heeft de eerste belangrijke stappen gezet door de aanpak van de keteninformatievoorziening, doorlooptijden en multiproblematiek te prioriteren. Daarmee is een belangrijk begin gemaakt met verbetering van de ketensamenwerking. De heer Van de Donk onderschrijft dit ook.
Bent u het eens met de kritiek van de commissaris van de Koning in Noord-Brabant dat misdaad nog steeds te veel loont en de overheid er onvoldoende in slaagt om misdaadgeld af te pakken? Zo nee, waarom niet?
Ook met deze uitlatingen ben ik het eens. Nederland moet voor criminelen minder aantrekkelijk worden, de voedingsbodem voor hun activiteiten moet worden aangepakt en criminele verdiensten moeten veel meer dan nu worden getraceerd en afgepakt. Daarom is in het genoemde actieplan tegen witwassen en in de Veiligheidsagenda 2019–2022vastgelegd dat een dominante lijn in de aanpak van ondermijnende criminaliteit is de financiële invalshoek van onder meer geldstromen en af te pakken vermogens. Het is van groot belang dat de financieel-economische aspecten van deze criminaliteit vroegtijdig worden geïdentificeerd. Onder meer is afgesproken dat in alle ondermijningzaken financieel onderzoek wordt ingezet. Voor versterking van de financiële aanpak en het afpakken zijn extra middelen beschikbaar gesteld. Op 13 maart jongstleden informeerde ik u uitgebreid over de versterking van het afpakken van crimineel vermogen.2
Op welke punten bent u het niet met de kritiek van Van de Donk eens?
Zie antwoord vraag 2.
Garandeert u dat de verwachte instroomcijfers bij de politie gehaald worden om het tekort van 17.000 agenten die met pensioen gaan enigszins op te vangen?
In de komende zeven jaar moet de politie 17.000 nieuwe medewerkers werven om vertrekkende medewerkers te vervangen en om de operationele sterkte uit te breiden. Dit is een grote opgave, gelet op de krappe arbeidsmarkt en de omvang van het uitbreidings- en vervangingsvraagstuk. Op basis van de realisatiecijfers uit 2018 constateer ik dat er vooralsnog voldoende personeel instroomt, maar het blijft spannend of de operationele sterkte snel genoeg zal blijven groeien. Ik monitor de ontwikkelingen nauw, en houd uw Kamer hier vanzelfsprekend van op de hoogte.
Welke maatregelen gaat u nemen om er zorg voor te dragen dat de samenwerking tussen de partijen in de strafrechtketen beter gaat lopen dan nu het geval is?
Ik ben het met de heer Van de Donk eens dat er tempo moet worden gemaakt met de verbeteringen. Ik vind – net als de heer Van de Donk – dat de samenwerking de komende jaren verder moet worden geïntensiveerd. De heer Van de Donk kan hier zelf – als voorzitter van het BKB – een belangrijke rol in spelen. Ook het kabinet investeert stevig in het programma van verbetering van de keten.
Overigens neemt de noodzakelijke verdere versterking niet weg dat er door intensievere samenwerking reeds nu successen geboekt worden. Zo zijn criminele motorbendes inmiddels verboden, zijn tientallen drugslabs opgerold en is een goede samenwerking gecreëerd met banken bij de aanpak van witwassen. Een plan van aanpak tegen witwassen zonden mijn ambtgenoot van Financiën en ik op 1 juli jongsleden aan uw Kamer.3 Ook heb ik extra geld beschikbaar gesteld voor de aanpak drugsdumpingen, waar met name Brabant en Limburg last van hebben.
De inspanningen van de Belastingdienst om bij te dragen aan het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en het afpakken van misdaadgeld |
|
Renske Leijten , Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Herinnert u zich uw antwoorden op Kamervragen over de oproep van burgemeesters meer te investeren in de handhavingscapaciteit van de Belastingdienst voor de aanpak van georganiseerde criminaliteit?1
Ja.
Wat hield het bestedingsvoorstel van de Belastingdienst in dat is ingediend om aanspraak te maken op de middelen die beschikbaar zijn gesteld binnen het Ondermijningsfonds? Wat was uw inhoudelijke motivatie om dit bestedingsvoorstel niet te honoreren? Kunt u dit bestedingsvoorstel en de afwijzing aan de Kamer sturen? Zo nee, waarom niet?
In het bestedingsvoorstel heeft de Belastingdienst verzocht om € 7 mln. ter beschikking te stellen voor zijn activiteiten in het kader van de aanpak van ondermijnende criminaliteit. Het voorstel bestond uit twee delen. Om de screening van briefpost en kleine pakketten door de Douane te versnellen en intensiveren was het voorstel om twee CT-scanners aan te schaffen waarvoor vanaf 2020 € 1,6 mln. benodigd was. In het bestedingsvoorstel werd aangegeven dat de investering afhankelijk was van de uitkomsten van een in 2019 uit te voeren pilot. Het resultaat zou bepalen of het budget voor een additionele uitbreiding met deze scans vanaf 2020 daadwerkelijk zou worden benut. In verband met deze onzekerheid is op dat moment besloten om het voorstel – gezien de scherpe keuzes die gemaakt moesten worden – niet te honoreren.
Daarnaast is ten behoeve van het op sterkte houden en het doorvoeren van een beperkte mate van versterking van de teams die zich binnen de Belastingdienst bezighouden met onder andere de aanpak van ondermijnende criminaliteit in RIEC-verband (de zogenoemde Fraude/Externe Overheidssamenwerking teams), gevraagd vanaf 2019 € 5,4 mln. ter beschikking te stellen.
Met het op sterkte houden van de bezetting zouden de uit te voeren onderzoeken voor wat betreft de fiscale aanpak van ondermijnende criminaliteit op peil kunnen worden gehouden. Het karakter van het bestedingsvoorstel van de Belastingdienst voldeed daarmee maar beperkt aan het doel waarvoor de extra (en bovendien eenmalige) middelen beschikbaar zijn gesteld, namelijk om een versnelling en versterking van de aanpak van ondermijnende criminaliteit realiseren.
Gezien de operationele aard van de bestedingsvoorstellen die door de overige partners zijn ingediend zal ik de versterkingsplannen niet openbaar te maken. De verantwoordelijkheid voor de afweging van deze voorstellen en de uiteindelijke besluitvorming over de verdeling van de gelden is belegd bij de Minister van Justitie en Veiligheid, gebaseerd op het unanieme advies van het Strategisch Beraad Ondermijning.
Naast het anti-ondermijningsfonds zijn er overigens structurele middelen beschikbaar gesteld voor de versterkingsaanpak. Uit die middelen, € 10 mln. vanaf 2019, ontvangen de Belastingdienst en FIOD € 1 mln. in 2019 en € 850.000 in 2020 en verdere jaren, voor de versterking van analysecapaciteit op regionaal niveau.
Waarom stelt u zo nadrukkelijk dat de Belastingdienst een landelijke organisatie is met landelijke prioriteiten die op landelijk en regionaal niveau een afweging maakt ten aanzien van de eigen inzet op basis van onder andere de beschikbare capaciteit?
De Belastingdienst maakt op landelijk niveau keuzes over waar de beschikbare capaciteit wordt ingezet. Om de capaciteit zo efficiënt en effectief mogelijk in te zetten, worden de taken van de Belastingdienst geprioriteerd. Met het Jaarplan worden de uitkomsten van dit keuzeproces aan uw Kamer aangeboden.2 De Belastingdienst heeft een maatschappelijke taak om een bijdrage te leveren aan de rijksbrede aanpak om de samenleving te beschermen tegen fraude en ondermijnende criminaliteit. De Belastingdienst geeft deze aanpak van ondermijnende criminaliteit vorm met 11 teams «Fraude/Externe Overheidssamenwerking» (per RIEC een team, ten behoeve van RIEC Oost-Nederland zijn dat er twee i.v.m. de omvang van het werkgebied en het aantal gemeenten).
De Belastingdienst kan niet op elk afzonderlijk (lokaal) signaal acteren. De inzet van deze teams wordt bepaald door de regionale ondermijningsbeelden welke in LIEC/RIEC verband worden opgesteld. Elke regio kent immers zijn eigen regionale en lokale problematiek. De RIEC’s brengen fenomenen, gebieden of sleutelplaatsen in kaart, die als knooppunt voor ondermijnende criminaliteit fungeren of daar kwetsbaar voor zijn. Deze kunnen per (RIEC) regio verschillen. Ook kan subjectgerichte casuïstiek worden ingebracht. De daadwerkelijke capaciteit van deze 11 teams wordt op landelijk niveau bepaald.
Doordat de samenwerking is vorm gegeven binnen de LIEC/RIEC structuur is er dus ruimte voor regionale prioriteiten bij de inzet van de capaciteit van de Belastingdienst.
Op welke wijze beslist de Belastingdienst om regionale prioriteiten toe te laten in zijn prioriteiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Erkent u dat als een regio, bijvoorbeeld Noord-Brabant, in overleg met het Ministerie van Justitie en Veiligheid extra inzet op de bestrijding van georganiseerde criminaliteit, de Belastingdienst daarbij hoort te helpen? In hoeverre is hiervoor al ruimte? Bent u bereid deze mogelijkheden om regionaal verschillende accenten te leggen te vergroten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Kunt u toelichten wat de achtergrond, analyse en belangrijkste redenen zijn voor uw besluit om (bij voorjaarsnota) extra geld beschikbaar te stellen «voor de integrale aanpak van ondermijnende criminaliteit door de Belastingdienst»? Hoe ziet deze investering er meerjarig uit? Waar zal deze investering terechtkomen? Welke doelen (en eventuele voorwaarden) worden hierbij gesteld?
In het regeerakkoord is prioriteit gegeven aan de aanpak van witwassen en ondermijnende criminaliteit. In het regeerakkoord is daarom geld beschikbaar gesteld voor extra capaciteit in de aanpak van ondermijnende criminaliteit voor de organisaties in de strafrechtketen. Door de intensivering bij de andere partners bij de aanpak van ondermijnende criminaliteit wordt ook steeds vaker een beroep gedaan op de Belastingdienst, zoals ook blijkt uit de oproep van de burgemeesters. Om de Belastingdienst in staat te stellen meer dan nu mee te kunnen doen in de uitwerking van de verschillende (regionale) versterkingsplannen wordt extra geld beschikbaar gesteld. Een intensivering van de inzet bij externe overheidssamenwerking biedt de mogelijkheid om in nauwe samenwerking met de partners meer bij te dragen aan de bestrijding van ondermijning.
2019
0,9
2020
15,0
2021
29,0
2022
29,0
2023
29,0
Zoals bij de eerdere beantwoording4 is aangegeven wordt momenteel gewerkt aan een nadere uitwerking en concrete toebedeling van capaciteit. De precieze plannen worden met Prinsjesdag bekend gemaakt.
Zou het niet goed zijn om nu ook specifiek aan het openbaar ministerie (OM) en de financiële recherche extra geld beschikbaar te stellen om meer crimineel geld af te pakken, altijd de samenwerking met de Belastingdienst te zoeken bij zaken van enige omvang, en dichterbij het uitgangspunt te komen dat misdaad niet mag lonen?
Bij het afpakken van crimineel vermogen is de samenwerking en afstemming tussen de partners, waaronder het OM, politie, FIOD en de Belastingdienst, essentieel. Per casus wordt dan ook altijd de afweging gemaakt welke partner met welk type interventie het beste resultaat kan behalen in de betreffende zaak.
Inzake het afpakken van crimineel vermogen heb ik uw Kamer per brief op 13 maart jl. geïnformeerd.5 In de brief is uiteengezet hoe verschillende projecten gefinancierd door versterkingsgelden voor het afpakken van crimineel vermogen en de versterking van de aanpak van ondermijning, nationaal en door de regio’s worden opgepakt. Daar nemen zowel de Belastingdienst als het OM aan deel.
Wat zijn uw ambities ten aanzien van het afpakken, ontnemen of afromen van crimineel geld, de inzet van de Belastingdienst daarbij, en de samenwerking op dit gebied met het OM?
In de brief van 13 maart jl. heb ik uw Kamer over de ambities op het terrein van afpakken geïnformeerd. In de kern houdt de gezamenlijke strategie van de partners in dat bij het bestrijden van georganiseerde criminaliteit en breder geld gedreven criminaliteit méér focus moet worden gelegd op het blootleggen van criminele geldstromen, om van daaruit effectieve interventies te bepalen en te plegen. Daarnaast beziet een werkgroep momenteel welke verbeterpunten in de wetgeving mogelijk zijn om het afpakken van crimineel vermogen te versterken. Het OM, de politie en de Belastingdienst nemen bovendien deel aan de werkgroep die zich bezighoudt met het opzetten van een integrale afpakmonitor, zoals afgesproken in de Veiligheidsagenda 2019–2022.
Verder bent u op 1 juli jl. geïnformeerd over de nationale aanpak van het Kabinet om witwassen te bestrijden. Maatregelen om het witwassen tegen te gaan zullen bijdragen aan het vergroten van het zicht van partners als de Belastingdienst en het OM op het crimineel vermogen.
Het optreden van Kmar- en douanemedewerkers op Schiphol, Eindhoven Airport en Rotterdam The Hague Airport. |
|
Selçuk Öztürk (DENK) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66), Menno Snel (staatssecretaris financiën) (D66), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het rapport van de Nationale ombudsman «Een onderzoek naar klachten over een controle op liquide middelen op Eindhoven Airport door de Belastingdienst/Douane » van 3 juni 2019 met rapportnummer 2019/027?
Ja.
Hoe duidt u de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot de klacht van de reiziger en bovengenoemd rapport?
De Douane heeft op 28 december 2017 op Eindhoven Airport een douanecontrole uitgevoerd op reizigers gericht op de handhaving van de Verordening liquide middelen (Vo 1889/2005). Het gaat om controle op de naleving van de aangifteplicht van reizigers, die met een bedrag ter waarde van € 10.000,00 of meer de Europese Unie (binnenkomen of) verlaten.
Op de plaats waar de Douane deze controle uitvoerde, passeerden ook reizigers die vertrokken naar een bestemming binnen de Europese Unie. Daarom werden reizigers aangesproken met de vraag wat hun reisbestemming was en indien de reisbestemming buiten de EU was of zij contant geld bij zich hadden. Dit om te beoordelen of zij conform de Verordening aangifte hadden moeten doen in het geval zij een bedrag ter waarde van € 10.000 of meer bij zich hadden.
Kunt u de omvang en kenmerken schetsen van de groep reizigers die zich onheus bejegend en gediscrimineerd voelt door het handelen van medewerkers van de Koninklijke Marechaussee (Kmar) en Douanemedewerkers op Schiphol en Eindhoven Airport? Zo nee, bent u bereid om hier onderzoek naar te doen?
In 2018 passeerden ruim 71 miljoen passagiers de luchthaven Schiphol en 6 miljoen de luchthaven Eindhoven. In 2018 heeft de KMar in totaal negen klachten voor de locatie Schiphol en twee klachten voor de locatie Eindhoven behandeld aangaande discriminatie. De Belastingdienst/Douane heeft in dat jaar tien klachten en in het eerste half jaar van 2019 zeven klachten behandeld van reizigers op Schiphol en Eindhoven Airport die zich onheus bejegend en gediscrimineerd hebben gevoeld.
Erkent u het oordeel van de Nationale ombudsman, namelijk dat op basis van het onderzoek de klachten over de Belastingdienst/Douane gegrond zijn, wegens strijd met het vereiste van goede informatieverstrekking? Zo ja, welke stappen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?
Ja, de Douane erkent dat ten tijde van de klacht de informatieverstrekking op Eindhoven Airport onvoldoende was omdat er destijds onvoldoende informatieborden in de directe omgeving van de plaats van de controle aanwezig waren en niet vastgesteld kon worden dat de reiziger door de medewerkers nader is geïnformeerd.
Vindt u, mede gelet op het eerdere rapport van de Nationale ombudsman «Uit de rij gehaald»1 van 29 maart 2017 dat (de schijn van) discriminatie in deze zaak aanwezig is door:
In de hiervoor beschreven situatie op Eindhoven Airport heeft de douanecontrole steekproefsgewijs plaatsgevonden. Dat wil zeggen dat vooraf geen controle-opdracht is afgegeven met daarin specifieke selectiecriteria.
De Douane heeft de aangehaalde uitspraak van de medewerker beoordeeld als in strijd met het vereiste van professionaliteit, omdat een dergelijke uitlating bij de reiziger de indruk kan wekken dat reizigers voor controle worden geselecteerd op basis van een ongeoorloofd onderscheid. De Douane heeft de klacht op dat punt als gegrond beoordeeld en hiervoor aan klager excuses aangeboden.
Het verstrekken van meer informatie had mogelijk kunnen bijdragen aan het voorkomen van een gevoel van discriminatie.
Deelt u de mening dat het zonder enige aanleiding stellen van vragen zoals «heeft u enveloppen met geld voor uw familieleden in Marokko bij u» een stigmatiserend effect kan hebben op reizigers van Marokkaanse afkomst? Zo nee, waarom niet?
Nee. Dergelijke vragen zijn relevant om te worden gesteld tijdens een douanecontrole in het kader van de aangifteplicht van reizigers voor vervoerd geld bij het verlaten of binnenkomen van de EU. Dit omdat de ervaring van de Douane is dat er reizigers zijn die ten onrechte veronderstellen dat geen aangifte gedaan hoeft te worden wanneer men geld vervoert waarvan men geen eigenaar is, bijvoorbeeld van familieleden. Voor de aangifteplicht op grond van de verordening liquide middelen is het eigendom van het geld echter geen relevant gegeven. De vraagstelling heeft tot doel bij te dragen aan het voorkomen van het ten onrechte niet doen van een aangifte. N.B. in plaats van Marokko kunnen ook andere landen waar personen naar toe reizen worden genoemd.
Deelt u de mening dat de Douane haar selectiestrategie ten aanzien van geldcontroles inzichtelijk dient te maken omdat anders niet voldoende gewaarborgd kan worden dat grondrechten van reizigers, in het bijzonder het non-discriminatiebeginsel, worden gerespecteerd? Zo nee, waarom niet?
Het geven van inzicht in de specifieke selectiekeuzes kan het toezicht op de goederenstroom bemoeilijken omdat reizigers hun handelen hierop zouden kunnen afstemmen.
De Douane handhaaft risicogericht en kan daarin keuzes maken naar thema, doelgroepen en intensiteit van het toezicht. Daarbij wordt gebruik gemaakt van risicogerichte informatie, bijvoorbeeld over de specifieke goederensoort, de herkomst of bestemming van de vlucht alsmede specifieke informatie met betrekking tot de reizigers (zoals reisgegevens die de Douane ontvangt van luchtvaartmaatschappijen; de zogenaamde Passenger Name Records) en hun goederen. Daarbij is de professionele kennis en ervaring van de douaniers een belangrijk element in de risicobeoordeling en -afweging. Met dit totale stelsel aan verschillende soorten selectiecriteria en diverse afwegingsmomenten, in onderlinge samenhang, is de inzet erop gericht (de schijn van) het maken van ongeoorloofd onderscheid te voorkomen.
Deelt u de mening dat er (meer) objectieve criteria nodig zijn bij het selecteren van reizigers voor controles door de Douane op luchthavens? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstellingen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat ook de Douane en de Kmar stopformulieren moeten hanteren bij het uitvoeren van specifieke controles? Zo nee, waarom niet?
Nee, overtuigend wetenschappelijk bewijs over de effectiviteit van stopformulieren ontbreekt. Zowel bij Douane als KMar is de inzet erop gericht om etnisch profileren te voorkomen. Zie hiervoor de antwoorden op vragen 7 en 8 (Douane) respectievelijk het antwoord op vraag 24 (KMar).
Bent u bereid, om conform de aanbeveling uit het rapport van de Nationale ombudsman, reizigers op Eindhoven Airport door middel van informatie(borden) beter te informeren over het doel van geldcontroles? Zo nee, waarom niet?
De Douane geeft informatie door middel van een app, de Douanewebsite en beantwoordt vragen via de Douanetelefoon of online. Het gehele jaar door wordt in de vorm van zoekmachine-advertenties en online bannering en video's de douaneboodschap om zich goed voor te bereiden, gedeeld op sites die reizigers raadplegen in de voorbereiding op hun reis. Denk aan online weerberichten, nieuwssites, sociale media. In de douaneboodschap wordt de reiziger gewezen op heffingen, verboden en beperkingen ten aanzien goederen. In aanvullingen daarop communiceert de Douane in piekperiodes in reismagazines en op radio en tv.
Op Eindhoven Airport worden aankomende reizigers, net zoals bijvoorbeeld op Schiphol, door middel van informatieborden ondersteund bij het kiezen van het rode of groene kanaal, waarbij bijvoorbeeld gewezen wordt op de aangifteplicht in het kader van de Verordening Liquide middelen.
Vertrekkende passagiers op Eindhoven Airport worden door middel van een digitaal beeldscherm gewezen op diverse wettelijke bepalingen waaronder de aangifteplicht voor liquide middelen. Daarnaast staat in de vertrekhal voor Niet-Schengen reizigers, een roll up banner met de boodschap «de wereldreiziger gaat goed voorbereid op reis en heeft de app gedownload». De informatievoorziening is dan ook verbeterd ten opzichte van het moment van de klacht.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om etnisch profileren door douaniers op luchthavens tegen te gaan?
In het antwoord op de vragen 7 en 8 is de werkwijze beschreven waarmee de inzet erop gericht is etnisch profileren door douaniers te voorkomen.
Kunt u aangeven wat het beleid is ten aanzien van de inzet van speurhonden door douaniers bij vluchten op Eindhoven Airport, zoals bijvoorbeeld het geval is geweest bij een vlucht uit Marokko op 2 oktober 2018 (vluchtnummer WQR14L)? Zo nee, waarom niet?
Bij de uitvoering van haar toezichtstaak maakt de Douane gebruik van hulpmiddelen zoals speurhonden. De Douane zet onder andere speurhonden in die zijn opgeleid om de geur van bankbiljetten te herkennen. Op de in de vraag genoemde specifieke vlucht is overigens geen speurhond ingezet door de Douane.
Kunt u uitsluiten dat er sprake is van een specifieke risicoprofilering ten aanzien van vluchten uit Marokko? Zo ja, wat is hier de rechtvaardiging voor? Zo nee, waarom niet?
Voor zover mij bekend, wordt voor vluchten uit Marokko, als zijnde een niet EU-land, niet anders gehandeld dan in de beantwoording van de vragen 7 en 8 is aangegeven.
Bent u bereid een zelfstandig onderzoek op te starten naar mogelijk etnisch profileren door de Douane op luchthavens? Zo nee, waarom niet?
In het antwoord op de vragen 7 en 8 is de methodiek beschreven waarmee wordt ingezet op het voorkomen van (de schijn van) het maken van ongeoorloofd onderscheid. Op dit moment heb ik geen aanleiding voor een zelfstandig onderzoek. De Nationale ombudsman voert op dit moment een onderzoek uit naar de wijze waarop overheden omgaan met klachten over etnisch profileren en heeft ook de Douane in dat kader om informatie verzocht.
Bent u bekend met het voorval van 24 januari 2019 waarin een Kmar op Eindhoven Airport een reiziger van Marokkaanse onheus heeft bejegend?
Op 31 januari 2019 heeft de KMar een klacht ontvangen aangaande het genoemde voorval. De klachtenprocedure is na ontvangst van de klacht in gang gezet, maar nog niet afgesloten. Derhalve kan niet inhoudelijk op de zaak worden ingegaan.
Hoe duidt u de gebeurtenissen die aanleiding hebben gegeven tot de klacht van deze betrokken reiziger en de brief hierover van de Kmar van 2 april 2019?
Zie antwoord vraag 15.
Klopt het dat deze reiziger van Marokkaanse afkomst zich onheus bejegend voelde door de Kmar-medewerker? Zo ja, welke conclusies verbindt u hieraan?
Zie antwoord vraag 15.
Is het waar dat er zonder enige dringende redenen vragen werden gesteld over in het bezit zijn van een retourticket? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Zie antwoord vraag 15.
Is het gebruikelijk dat reizigers die naar Marokko vliegen verzocht worden om hun retourticket te overleggen? Zo ja, waarom? Zo nee, hoe duidt u dan de vraagstelling van de betrokken Kmar-medewerker?
Het evenredigheidsvereiste houdt in dat de overheid om haar doel te bereiken kiest voor een middel dat niet onnodig ingrijpt in het leven van de burger en dat in evenredige verhouding staat tot dat doel. Dit houdt in dat steeds een afweging wordt gemaakt welke vragen aan een reiziger kunnen worden gesteld.
In de regel worden EU-onderdanen die het Schengengebied verlaten alleen onderworpen aan een systematische controle. Deze controle bestaat uit het door de KMar vaststellen van de identiteit en nationaliteit van de reiziger, de echtheid en geldigheid van het reisdocument en een controle in de relevante databases. Als er daarnaast aanleiding bestaat om te vermoeden dat een reiziger een reëel, actueel en voldoende ernstig gevaar voor de buitenlandse veiligheid, de openbare orde of de internationale betrekkingen van een lidstaat vormt, kan er aanvullend onderzoek worden gedaan.
Er bestaan bij de KMar protocollen/handelingskaders om de grenswachters te ondersteunen bij een dergelijk aanvullend onderzoek.
Waar ligt de scheidslijn tussen het vragen stellen in het kader van legitieme douane- en veiligheidsbelangen en het onnodig lastig vallen van reizigers met irrelevante vragen over de manier waarop zij hun reis vormgeven?
Zie antwoord vraag 19.
Bestaan er protocollen over de aard van de vragen die gesteld mogen worden aan reizigers?
Zie antwoord vraag 19.
Kunt u zich voorstellen dat de handelwijze van de betrokken Kmar-medewerker een gevoel van discriminatie bij de reiziger teweeg heeft gebracht nu de medewerker tijdens de klachtbehandeling anders dan de niet onderbouwde beschuldiging dat de reiziger zich vijandig gedroeg geen plausibele verklaring heeft kunnen geven voor het stellen van dergelijke ongepaste vragen?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bekend met het voorval tussen oud-raadslid Mpanzu Bamenga en de Kmar op Eindhoven Airport?2
Ja.
Welke maatregelen worden er op dit moment genomen om etnisch profileren door medewerkers van de Kmar op luchthavens tegen te gaan?
De KMar heeft een werkgroep «Profileren» ingesteld die zich bezighoudt met het verder verbeteren van profileringstechnieken en het breed uitdragen van de Behavior Detection methode Predictive Profiling in de organisatie. Deze methode maakt onderdeel uit van de initiële opleiding waarbij medewerkers worden opgeleid om afwijkend gedrag te detecteren en Predictive Profiling komt terug in trainingen. Hierbij wordt ook aandacht besteed aan de (relevantie van de) indicator «etniciteit». Non-discriminatoir handelen is daarbij het uitgangspunt. Er wordt in de uitvoering geïnvesteerd in specifieke profileringstechnieken gericht op gedragsonderkenning. Onderdeel hiervan is een correcte bejegening en het te allen tijde uit kunnen leggen waarom de persoon gecontroleerd wordt. Deze methode wordt tevens beoefend middels rollenspellen.
De KMar neemt samen met de NCTV deel aan de European Civil Aviation Conference (ECAC) Behavior Detection Studygroup (BDSG). Doelstellingen van deze BDSG zijn het uitwisselen van kennis en ervaring op het gebied van «Behavior Detection». De KMar streeft naar verbetering en vooruitgang en heeft daarom haar methode onderworpen aan de kritische blik van onze internationale ketenpartners in de luchthavenbranche en de wetenschap (ECAC BDSG).
Kunt u aangegeven wat er concreet is besproken naar aanleiding van de brief van de Kmar van 2 april 2019, waarin wordt vermeld dat de klacht met de betreffende medewerker is besproken ter verbetering van de dienstverlening? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 15.
Bent u bereid een zelfstandig onderzoek op te starten naar mogelijk etnisch profileren door de Kmar op luchthavens, mede gelet op de bevindingen van de ombudsman in het rapport «Uit de rij gehaald» van 29 maart 2017? Zo nee, waarom niet?
De Nationale ombudsman heeft door middel van een brief van 7 juni 2019 aan onder andere de Minister van Defensie kenbaar gemaakt een onderzoek te starten naar de wijze waarop overheden omgaan met klachten over etnisch profileren. In afwachting van de resultaten van dit onderzoek zal de door de KMar ingestelde werkgroep «Profileren» verder gaan met het verbeteren van de profileringstechnieken zoals toegepast door KMar-medewerkers. Non-discriminatoir handelen is daarbij het uitgangspunt.
Het bericht ‘Polen sleept kritische juristen voor de rechter’ |
|
Maarten Groothuizen (D66), Kees Verhoeven (D66) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichten «Polen sleept kritische juristen voor de rechter» en «Strengthening EU rule of law protection: start with freedom of expression»?1
Ja.
Hoe duidt u het bericht dat de Poolse regering kritische academici, bijvoorbeeld de uitgesproken hoogleraar Wojciech Sadurski, voor de rechter sleept?
Het Poolse Ministerie van Justitie dreigde met een aanklacht tegen zes Poolse academici, maar heeft hier inmiddels van afgezien. Het Nederlandse kabinet beschouwt vrijheid van meningsuiting en academische vrijheid als hoekstenen van een vrije democratische samenleving, en zal dat ook blijven uiten richting Polen in zowel bilateraal als Europees verband.
Deelt u de mening dat vrijheid van meningsuiting een hoeksteen is van de democratische rechtsstaat en daarom te allen tijde gewaarborgd dient te worden? Zo ja, heeft u hier met uw Poolse collega over gesproken (direct dan wel op diplomatiek niveau)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de conclusie dat de afbrokkeling van de rechtsstaat in een lidstaat van de Europese Unie ook nadelige gevolgen heeft voor andere lidstaten, bijvoorbeeld wanneer nationale rechters vragen krijgen over het uitvoeren van Europese aanhoudingsbevelen die door Poolse rechterlijke instanties zijn uitgevaardigd? Wat is uw appreciatie van deze situatie?2
Afbrokkeling van de rechtsstaat in een EU-lidstaat kan inderdaad nadelige gevolgen hebben voor andere lidstaten en het functioneren van de Unie in haar geheel, onder andere waar het gaat om een goede werking van de Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Ten aanzien van het genoemde voorbeeld geldt als uitgangspunt dat de wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen zoals het Europees aanhoudingsbevel (EAB) op wederzijds vertrouwen is gestoeld.
Hoewel de ontwikkeling van de rechtsstaat in Polen zeker reden geeft tot aanhoudende zorg, kunnen er slechts in uitzonderlijke situaties redenen zijn om bij de uitvoering van een EAB niet onverkort uit te gaan van wederzijdse erkenning. Het is aan de onafhankelijke rechter om in individuele gevallen te beoordelen of eventuele algemene tekortkomingen in de rechtsstaat de concrete samenwerking met de autoriteiten van de betreffende lidstaat in de weg staan. Dat is pas het geval als moet worden vastgesteld dat de betrokkene in het concrete geval na overlevering gevaar loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces (artikel 47 Handvest) in de kern zal worden geschonden (zie in dit verband arrest van het Hof van Justitie EU in zaak C-216/18, LM). De uitvoerende justitiële autoriteit kan gebruik maken van de mogelijkheid om aanvullende inlichtingen te vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit. De uitvaardigende justitiële autoriteit krijgt daardoor de gelegenheid om haar visie op de zaak te geven en dus ook om eventueel aan te tonen dat er in het voorliggende geval geen redenen zijn om het vertrouwen te beperken.
Kunt u toelichten hoe dit incident zich verhoudt tot de lopende artikel-7-procedure in de Raad tegen Polen?
De artikel 7-procedure jegens Polen ziet uitsluitend op de zeven zorgpunten die door de Commissie zijn geïdentificeerd in haar met redenen omklede voorstel uit december 2017. Bovendien is de aanklacht tegen de Poolse academici uiteindelijk niet ingediend. Derhalve acht het kabinet het niet opportuun om deze specifieke casus op te brengen tijdens de aankomende Raad Algemene Zaken. Wel zal het kabinet wederom zijn zorgen uiten over de situatie van de rechtsstaat in Polen, en aandringen op het adequaat en spoedig adresseren door Polen van alle door de Commissie geïdentificeerde zorgen.
Wat is de stand van zaken daaromtrent? Klopt het dat er in de Raad Algemene Zaken van 18 juni niet over de rechtsstaat gesproken is?
Op de Raad Algemene Zaken van 18 juni jl. was de artikel 7-procedure jegens Polen inderdaad niet geagendeerd. Het Voorzitterschap heeft de stand van zaken met betrekking tot deze procedure echter voor de volgende Raad Algemene Zaken van 18 juli a.s. wel geagendeerd. Zoals gebruikelijk is de Kamer hier via de geannoteerde agenda nader over geïnformeerd.
Bent u van plan om deze laatste schrijnende aanval op de rechtsstaat wederom in de Raad Algemene Zaken (d.d. 23 juli 2019) aan te kaarten? Zo ja, met welke lidstaten kunt u optrekken? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 5.
Kunt u toelichten hoe de overige lidstaten reageerden op de recente mededeling van de Europese Commissie over versterking van de rechtsstaat tijdens de Raad Algemene Zaken van 21 mei?3
De Commissie is voornemens om de ingestuurde bijdragen, waaronder ook die van de lidstaten, na verkregen toestemming online te publiceren. Het kabinet verwijst in dit opzicht dan ook graag naar deze toekomstige publicaties.
Verwacht u op basis hiervan het komende half jaar stappen te kunnen zetten op dit dossier? Werkt u samen met het Voorzitterschap en gelijkgezinde lidstaten om een doorbraak te creëren? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet zal nu eerst de ontvangen voorstellen van de Commissie (COM(2019) 343 – mededeling Versterking van de rechtsstaat binnen de Unie) nader bestuderen. In het algemeen blijft gelden dat Nederland nauw optrekt met gelijkgezinde lidstaten als het gaat om het versterken van rechtsstatelijkheid in de Unie, en waar nodig ook met het Voorzitterschap samenwerkt. In dat opzicht is het bemoedigend dat het zojuist begonnen Fins Voorzitterschap van dit thema een prioriteit zal maken.
Herinnert u zich dat in het verslag van de Raad Algemene Zaken van 21 mei Nederland een schriftelijke reactie toezegde aan de Commissie op de in de mededeling gestelde vragen? Kunt u deze reactie de Kamer doen toekomen? Zo nee, waarom niet?4
De schriftelijke bijdrage van Nederland aan het door de Commissie geïnitieerde debat is samen met de kabinetsreactie op het rapport-Van der Graaf op 2 juli jl. naar beide Kamers gestuurd. De bijdrage is gebaseerd op het BNC-fiche dat beide Kamers op 29 mei jl. toeging.
Ziet u in deze laatste mededeling van de Europese Commissie aanknopingspunten om te starten met het jaarlijks toetsen van lidstaten op basis van grondrechten en democratie door experts, zoals de Venetië Commissie? Zo nee, waarom niet?
De mededeling van 3 april jl. biedt naar de mening van het kabinet geen concrete aanknopingspunten om te starten met het jaarlijks toetsen van lidstaten door experts zoals de Venetië Commissie. Nederland heeft in zijn input richting de Commissie wel de suggestie gedaan dat zij zou kunnen overwegen om in het geval van specifieke landensituaties op een systematischer wijze te (laten) monitoren hoe de lidstaat in kwestie omgaat met de aandachtspunten op het terrein van de rechtsstaat en nader te bepalen thematische onderwerpen. Ook steunt het kabinet het Belgisch-Duits initiatief om te komen tot een peerreviewmechanisme rechtsstatelijkheid en marge van de Raad Algemene Zaken. Deze systematische review van de aan het mechanisme deelnemende landen heeft tot doel een constructieve, gestructureerde en interactieve politieke discussie tussen alle lidstaten te bevorderen, zodat daadwerkelijke verbetering van de rechtsstaat kan worden bewerkstelligd. Dit mechanisme wordt momenteel op ambtelijk niveau verder uitgewerkt en besproken tussen de lidstaten.
Wanneer verwacht u de verdere meer concrete uitwerking van de voorstellen die in deze mededeling gedaan worden?
Op 17 juli jl. is de nieuwe Commissiemededeling verschenen met daarin nadere voorstellen. Het kabinet zal deze voorstellen nader bestuderen en beide Kamers hierover zoals gebruikelijk via een BNC-fiche informeren.
Het bericht dat Nederland met kinderlevens speelt |
|
Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht dat Nederland met kinderlevens speelt? Zo ja, wat vindt u van dit bericht?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel kinderen met een Nederlandse achtergrond in Koerdische vluchtelingenkampen verblijven? Hoeveel van deze kinderen kunnen niet terugvallen op de effectieve zorg en bescherming van hun eigen ouder(s) omdat zij bijvoorbeeld elders verblijven of zijn gevangengezet?
In de kampen in Noordoost-Syrië bevinden zich op dit moment 90 kinderen met een Nederlandse link. Daaronder bevinden zich twee kinderen van wie de moeder is overleden en de vader zich in Koerdische detentie bevindt. Volgens de thans beschikbare informatie zijn deze kinderen echter niet Nederlands. Op dit moment beschikken wij niet over informatie dat er andere kinderen met een Nederlandse link zich in een situatie bevinden waarbij de zorg en bescherming van hun ouders ontbreekt.
Welke gevolgen heeft in dit soort gevallen de intrekking van de Nederlandse nationaliteit van (één van de) ouders voor de Nederlandse nationaliteit van de kinderen? Kan onder omstandigheden intrekking tot gevolg hebben dat in het buitenland geboren kinderen van uitreizigers niet meer kunnen rekenen op Nederlandse bijstand? Zo ja, bent u bereid om kinderen zonder effectieve bescherming van hun eigen ouders ook te repatriëren?
De intrekking van de Nederlandse nationaliteit van de ouder heeft geen gevolgen voor de eventuele Nederlandse nationaliteit van reeds geboren kinderen. In iedere individuele situatie moet wel worden vastgesteld of het kind feitelijk de Nederlandse nationaliteit heeft. Kinderen die zijn geboren, of pas worden erkend, na intrekking van de Nederlandse nationaliteit van de ouder(s) zijn geen Nederlander. Zij kunnen geen aanspraak maken op consulaire bijstand.
Deelt u de mening dat kinderen in Koerdische vluchtelingenkampen die verstoken zijn van de zorg van hun ouders de facto gelijkgesteld moeten worden aan weeskinderen en dus in beginsel moeten worden gerepatrieerd naar Nederland? Zo nee, waarom niet? Hoe verhoudt de Nederlandse opstelling inzake het in slechts zeer uitzonderlijke gevallen repatriëren van kinderen uit voormalig IS-gebied zich tot de juridische verplichtingen die, onder meer, uit het VN-Kinderrechtenverdrag voortvloeien?
Uit het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) volgt naar het oordeel van het Kabinet geen verplichting om kinderen terug te halen. Een van de uitgangspunten van het Kabinet is dat Nederland geen consulaire bijstand verleent in onveilige gebieden in Syrië en Irak. Dit geldt ook voor de kinderen. De in het Kinderrechtenverdrag genoemde verplichtingen nopen daar ook niet toe. Het kabinet blijft gevallen van Nederlandse weeskinderen van zaak tot zaak beoordelen en de mogelijkheden verkennen conform de kaders die zijn geschetst in de brief aan de Kamer van 21 februari 2019 (Kamerstuk 29 754, nr. 492) namelijk: de veiligheidssituatie in de regio, de internationale betrekkingen en de veiligheid van betrokkene. Daarnaast weegt mee dat het Kabinet geen mensen naar onveilig gebied stuurt om Nederlandse uitreizigers op te halen.
Wat is er waar van de constatering van de UN Human Rights Office (OHCHR) dat kinderen van IS-strijders waarschijnlijk in geheime detentiefaciliteiten worden vastgehouden?2
Er is ons niet bekend dat kinderen van IS-strijders waarschijnlijk in geheime detentiefaciliteiten vastgehouden zouden worden.
Welke inspanningen verricht u om het lot van deze kinderen te verzachten? Deelt u de mening dat veiligheidsoverwegingen niet langer in de weg staan aan repatriëring, nu een Nederlandse ambtenaar uit naam van Nederland ter plekke een akkoord heeft gesloten en de Koerden hebben aangeboden betrokkenen op veilig gebied aan Nederland over te dragen? Zo nee, waarom niet?
Nederland draagt financieel bij aan humanitaire hulp in heel Syrië, naast de grotere ongeoormerkte bijdragen voor de VN en het Rode Kruis, waarvan ook delen naar Syrië gaan. Specifiek voor Noordoost-Syrië wordt er vanuit de humanitaire pooled funds in Syrië een additionele bijdrage van 16 miljoen dollar vrijgemaakt; hier kunnen zowel VN-organisaties als NGO’s aanspraak op maken. Nederland is een van de donoren van deze fondsen. Het doel van deze hulp is een verbetering van de levensomstandigheden ter plaatse.
De situatie in Syrië is nog steeds onveilig. Er zijn onverkort grote veiligheidsrisico’s in geheel Syrië en ook in het Noordoosten. Zoals onder meer vermeld in de eerdergenoemde brief aan uw Kamer van 21 februari 2019 stuurt het Kabinet geen mensen naar onveilig gebied om Nederlandse uitreizigers op te halen. In de unieke casus van de twee weeskinderen kon dit, als onderdeel van een zwaar beveiligde Franse missie, wel.
Kunt u deze vragen voor het algemeen overleg terrorisme en extremisme van woensdag 26 juni 2019 beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Onderwereld beraamt weer aanslag op Brabantse agent’ |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Onderwereld beraamt weer aanslag op Brabantse agent»?1
Ja.
Kunt u aangeven waarom de zaak waarbij in januari een Brabantse agent door drugscriminelen met de dood werd bedreigd, nog steeds in onderzoek is? Zo nee, waarom niet?
Nee, over lopende opsporingsonderzoeken kan ik u geen mededelingen doen.
Deelt u de mening dat het van het grootste belang is dat daders die onze agenten bedreigen, zo spoedig mogelijk moeten worden aangepakt om daarmee een duidelijk signaal af te geven?
Het is onacceptabel wanneer werknemers met een publieke taak, zoals politieagenten, te maken krijgen met ernstige bedreigingen. Politiemedewerkers hebben een verantwoordelijke rol in de samenleving en moeten hun werk kunnen doen zonder daarbij te worden gehinderd. Ik acht het van groot belang dat tegen de geweldplegers hard, eenduidig, effectief en snel wordt opgetreden. Dit gebeurt door deze zaken met prioriteit te behandelen, eenduidig te registreren, zoveel mogelijk lik op stuk toe te passen, doordat een zwaardere/hogere straf wordt geëist en de schade zoveel mogelijk wordt verhaald op daders. Hiertoe werken politie en Openbaar Ministerie overeenkomstig de Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA) die in het kader van het programma Veilige Publieke Taak (VPT) zijn opgesteld.
In het conceptwetsvoorstel versterking strafrechtelijke aanpak ondermijnende criminaliteit dat op 11 juli 2019 in consultatie is gegaan, stel ik een verhoging voor van de strafmaat voor bedreiging van maximaal twee naar drie jaar gevangenisstraf. Dit doet recht aan de ontwikkeling in ernst en impact van bedreiging en het leed dat met dit delict wordt veroorzaakt aan de betrokkenen en de samenleving.
Kunt u helderheid verschaffen in de aantallen waarin dergelijke ernstige bedreigingen aan politieagenten worden geuit? Kunt u eveneens aangeven of dit in meerdere eenheden voorkomt?
Cijfers over bedreigingen tegen politieagenten worden bijgehouden in het kader van de registratie van geweld tegen politieambtenaren (GTPA). In 2018 was in 1125 van de in totaal ruim tienduizend meldingen van geweld tegen politieambtenaren sprake van woordelijke bedreiging en bij nog meer dan 300 meldingen was sprake van feitelijke bedreiging met een voorwerp. Omdat het kan gaan om verschillende soorten bedreigingen is niet te zeggen in hoeveel gevallen het gaat om ernstige bedreiging waarbij sprake is van een mogelijk verband met georganiseerde criminaliteit. Bedreiging tegen politieambtenaren komt in meerdere eenheden voor.
Zijn de afgelopen jaren daders veroordeeld voor delicten waarbij politieagenten met de dood werden bedreigd? Zo ja, welke straf kregen de daders opgelegd?
Ja, in de afgelopen jaren zijn verdachten veroordeeld wegens het bedreigen van politieagenten. In de gevallen waarin de rechter tot strafoplegging is overgegaan voor die bedreigingen, houdt de rechter rekening met alle feiten en omstandigheden. Deze verschillen per zaak. Bovendien worden verdachten niet zelden voor meerdere delicten vervolgd, zodat niet kan worden geabstraheerd welk «deel» van de straf betrekking heeft op de bedreiging.
Op dit moment wordt de ELA opnieuw geëvalueerd. Ik verwacht de resultaten na de zomer. Daarnaast blijkt uit het onderzoek waarover u in 2014 bent geïnformeerd dat het Openbaar Ministerie de verhoogde strafeis toepast en de rechter deze in grote lijnen ook volgt.
Kunt u aangeven of social media bedrijven zoals Facebook, Twitter en Instagram contact hebben met de Nederlandse politie om in spoedsituaties waarbij doodsbedreigingen aan de orde zijn, afbeeldingen te verwijderen? Zo nee, waarom niet?
Ja, er zijn contacten tussen social media-bedrijven en de politie om in spoedsituaties afbeeldingen te kunnen verwijderen.
Kunt u garanderen dat alles op alles wordt gezet om bedreigde agenten de maximale bescherming te bieden in geval van doodsbedreigingen? Kunt u eveneens garanderen dat collega’s van bedreigde agenten de benodigde ondersteuning krijgen? Zo nee, waarom niet?
Wanneer agenten agressie of (dreiging met) geweld ervaren bij de uitvoering van hun werkzaamheden, bestaan er verschillende handelingsperspectieven. De interne richtlijn Arbeidsgerelateerd geweld tegen politieambtenaren in de privésfeer wordt gehanteerd wanneer politiemedewerkers slachtoffer worden van bedreigingen of andersoortig geweld. Daarin staat een eenduidige en uniforme werkwijze beschreven betreffende de behandeling en afhandeling van arbeidsgerelateerd geweld tegen politiemedewerkers in de privésfeer. Het uitgangspunt van die richtlijn is dat voor elk incident vervolgstappen en maatregelen worden genomen in de richting van de veroorzaker en dat maatregelen worden getroffen in verband met de veiligheid en bescherming van de politiemedewerker en/of omgeving. Dit betreft altijd een uniek pakket van maatregelen, want iedere casus vraagt om maatwerk.
Indien dreiging en risico dusdanig zijn dat de werkgever hiertegen geen adequate maatregelen kan treffen, dan heeft de overheid de plicht daarvoor zorg te dragen. Het Openbaar Ministerie kan daartoe vanuit haar rol als decentraal gezag binnen het stelsel van bewaken en beveiligen de juiste aanvullende maatregelen treffen. Zij doet dit op basis van dreiging en risico waarbij veiligheid en maatwerk voorop staan. Dit vergt altijd een zorgvuldige afweging.
Ervaringen met bedreiging kunnen een grote impact hebben op de psychische en fysieke gezondheid van politiemedewerkers en hun collega’s. De leidinggevende bij de politie is verantwoordelijk voor de eerste opvang en begeleiding van politiemedewerkers die te maken hebben gehad met agressie, geweld of de dreiging daarvan. Ook de collega’s uit de Teams Collegiale Ondersteuning (TCO) benaderen politiemedewerkers die betrokken zijn geweest bij incidenten. Medewerkers kunnen zich ook zelf tot het TCO wenden. Indien nodig wordt de politiemedewerker professionele hulp, zoals psychologische nazorg en (juridische) bijstand, aangeboden.
De baby en peuter van een Nederlandse vader die zich zonder ouders in een kamp in Noord-Syrië bevinden |
|
Attje Kuiken (PvdA), Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Baby en peuter van Nederlandse vader zonder ouders in Kamp in Noord-Syrië»?1
Klopt het dat de kinderen van de Nederlandse Jihadstrijder Hatim Rodgers zonder ouderlijk gezag verblijven in het Koerdische kamp Al Hol in Noord-Syrië? Zo ja, wat kunt u zeggen over de gezondheidstoestand van de kinderen en de situatie waarin zij zich bevinden?
In 2017 is het Nederlanderschap van de heer Hatim R. ingetrokken.2 Ik heb kennisgenomen van de mediaberichten waarin wordt gezegd dat twee van zijn kinderen in kamp Al Hol in Syrië verblijven. Zoals u weet kan het kabinet hier niet nader ingaan op individuele gevallen.
Sinds wanneer is bij u bekend dat de twee kinderen van drie maanden en drie jaar oud zonder hun ouders in het kamp verblijven?
Zoals u weet kan het kabinet hier niet nader ingaan op individuele gevallen.
Zijn de desbetreffende kinderen door Nederlandse diplomaten of de Militaire Inlichtingen- en Veiligheidsdienst (MIVD) bezocht? Zo ja, kunt u toelichten wanneer deze kinderen door Nederlandse functionarissen zijn bezocht en wat het doel was van deze ontmoetingen?
Over de werkwijze van de Nederlandse inlichtingen- en veiligheidsdiensten worden in het openbaar geen uitspraken gedaan. De informatie als zouden Nederlandse diplomaten kampen in Syrië bezoeken is onjuist.
Is onderzocht of deze twee kinderen ook door de Nederlands-Franse delegatie konden worden meegenomen? Zo ja, kunt u een toelichting geven? Zo nee, waarom niet?
De Nederlandse overheid onderzoekt in individuele gevallen van Nederlandse kinderen van overleden uitreizigers of, en zo ja hoe, deze kinderen overgebracht kunnen worden naar Nederland, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019. De situatie van de twee Nederlandse weeskinderen die op 10 juni 2019 door Frankrijk uit Syrië zijn overgebracht en overgedragen aan hun Nederlandse voogd, betrof een unieke casus.
In hoeverre verschilt de situatie van deze kinderen zich van de situatie van de kinderen die vorige week door de Fransen uit het Noord-Syrische kamp Ain Issa zijn gehaald?
In het geval van de twee Nederlandse weeskinderen die op 10 juni 2019 door Frankrijk uit Syrië zijn overgebracht en overgedragen aan hun Nederlandse voogd, lag er een uitspraak van een Nederlandse rechter die voorlopig voogdij over deze kinderen toewees aan de Nederlandse jeugdbescherming. Er was bovendien sprake van een Nederlandse moeder (en daarmee Nederlandse kinderen) en overleden ouders.
Is het u bekend dat de Belgische kinderpsycholoog Gerrit Loots oordeelt dat deze kinderen onmiddellijk moeten worden weggehaald omdat ze anders een hongerdood sterven? Bent u zich bewust van de ernst van de situatie van deze kinderen? Zo ja, welke maatregelen heeft u genomen om de situatie van deze kinderen te verbeteren? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet?
Ja, de uitspraken van Gerrit Loots zijn het kabinet bekend.
Ja, het kabinet is zich bewust van de ernst van kinderen in deze situatie. Het kabinet beschouwt deze kinderen als slachtoffer van de keuzes van hun ouders. De Nederlandse overheid biedt substantiële financiële steun aan internationale hulporganisaties ten behoeve van humanitaire bijstand voor alle mensen in nood in Syrië. In individuele gevallen van Nederlandse kinderen van overleden uitreizigers, onderzoekt de Nederlandse overheid of, en zo ja hoe, deze kinderen overgebracht kunnen worden naar Nederland, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019.
Bent u bereid om maatregelen te nemen die resulteren in het ophalen van deze twee jonge kinderen die zonder ouders verblijven in het Syrische kamp?
De Nederlandse overheid onderzoekt in individuele gevallen van Nederlandse kinderen van overleden uitreizigers of, en zo ja hoe, deze kinderen overgebracht kunnen worden naar Nederland, zoals beschreven in de brief aan uw Kamer van 21 februari 2019. Op basis van de nu beschikbare informatie is dit niet van toepassing op deze twee kinderen.
Bent u bekend dat in reactie op de uitzending van Zembla een zegsman van het Ministerie van Buitenlandse Zaken het volgende zegt: «de rol van het Ministerie van Buitenlandse Zaken is puur consulair. Zonder hulpvraag verlenen we geen consulaire bijstand»? Kunt u uitleggen hoe deze twee kinderen van drtie maanden en drie jaar oud, die verblijven zonder ouderlijk gezag, een verzoek tot consulaire bijstand kunnen indienen?
Ja. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken gaat over consulaire dienstverlening, niet over ouderlijk gezag of voogdij. Consulaire bijstand door de Nederlandse overheid start in de regel met een hulpvraag en is voorbehouden aan Nederlanders.
Het bericht dat er nu toch een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de klokkenluiders van de WODC-affaire |
|
Maarten Groothuizen (D66), Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak in het Kamerdebat op 23 januari 2018 in reactie op de vraag of men actief op zoek ging naar de onthullers van de geconstateerde misstanden bij het Ministerie van Justitie en Veiligheid (JenV) en het WODC, waarop u antwoordde dat er «geen enkel onderzoek is gedaan» en «dat is in ieder geval ook niet de cultuur die ik voorsta, dat wil ik hier hardop zeggen»? Hoe kijkt u hierop terug?
Ja, ik verwijs voor het verdere antwoord op de vragen naar mijn brief van heden.
Kunt u bevestigen dat in deze kwestie, waarbij door Nieuwsuur werd onthuld dat oneigenlijke druk is uitgeoefend door ambtenaren op onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek van het WODC, nu toch een strafrechtelijk onderzoek loopt naar de bronnen van Nieuwsuur in de WODC-affaire? Wat is uw eerdere uitspraak in de Kamer op 23 januari 2018 dan waard geweest?1
Ja, er loopt een strafrechtelijk onderzoek naar het lekken van de vertrouwelijke notitie buiten medeweten van de klokkenluidster (mevrouw Van Ooyen). Ik verwijs verder naar mijn brief van heden.
Erkent u dat deze WODC-affaire achteraf gezien een evidente misstand is geweest (gelet op de conclusies van de drie onderzoekscommissies) en dat deze misstand enkel en alleen is onthuld doordat betrokkenen niet anders konden dan dit via media naar buiten brengen, omdat alle interne mechanismes om dit bij het ministerie zelf aan de orde te stellen niet gewerkt hadden? Zo niet, hoe zit dit volgens u dan wel?
De klokkenluidster (mevrouw Van Ooyen) heeft te goeder trouw en naar behoren, maar tevergeefs, een vermoeden van een misstand proberen aan te kaarten en verdient daarvoor alle respect. De wegen die betrokkenen (niet zijnde de klokkenluidster) volgens de wet en jurisprudentie hadden moeten volgen zijn in het geval van het lekken van de vertrouwelijke notitie niet gevolgd.
Waarom stelde u op het intranet van het Ministerie van JenV het zelf jammer te vinden dat er nu een strafrechtelijk onderzoek nodig is: «Dergelijk onderzoek zou niet nodig moeten zijn. Zoals hierboven beschreven hebben we mogelijkheden en instrumenten om zaken die wellicht niet door de beugel kunnen veilig te kunnen bespreken, te melden en goed te laten onderzoeken.»?
Mijn doel is een veilige werkomgeving voor álle medewerkers van mijn departement. Dat houdt in dat interne procedures voor het melden van vermoedens van misstanden optimaal moeten functioneren. Daartoe is veel geïnvesteerd de afgelopen jaren, zoals ik in meerdere brieven aan uw Kamer uiteen heb gezet. 2
Klopt het dat er door het Ministerie van JenV aangifte is gedaan van het schenden van het ambtsgeheim, en dat het doel daarvan is de personen die vertrouwelijke informatie over de misstanden rondom het WODC naar buiten hebben gebracht te vervolgen? Zo niet, hoe zit dit dan wel?
Ja, er is aangifte gedaan. Voor de achtergrond daarvan verwijs ik naar mijn brief van heden.
Waarom heeft het Ministerie van JenV in november 2018 besloten deze aangifte te doen? Welke afweging heeft u bij het doen van aangifte gemaakt tussen het belang dat misstanden worden gemeld en het belang van het voorkomen van lekken? Waarom is die afweging, in dit concrete geval, uitgevallen in de keuze aangifte te doen?
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden.
Herinnert u zich uw uitspraken in het algemeen overleg over de onderzoeken naar de misstanden bij het WODC en het Ministerie van JenV in de Tweede Kamer in maart 2019, waarbij u zich zeer persoonlijk tot de aanwezige klokkenluider (mevrouw Van Ooyen) richtte, u haar complimenteerde en uw respect uitsprak voor het feit dat zij het als individu tegen de organisatie had opgenomen? Bent u nog steeds van mening dat mevrouw Van Ooyen groot gelijk had toen ze dit aankaartte? Hoe verhoudt de aangifte vanuit het Ministerie van JenV zich dan hiertoe?
Ik sta nog steeds achter mijn uitspraken in het WODC-debat ten aanzien van mevrouw Van Ooyen. Ik beschouw mevrouw Van Ooyen als een klokkenluidster die daarvoor alle respect verdient. Zij heeft intern tevergeefs aan de bel getrokken. Ik verwijs verder naar mijn brief van heden.
Waarom verdedigde het Ministerie van JenV de aangifte in de eerste reactie aan Nieuwsuur door te wijzen op allerlei andere gevallen van lekken die onderzocht zouden zijn, dat het zelfs zou gaan om «informatie die de veiligheid van personen raakt», maar dat vervolgens blijkt dat uiteindelijk slechts in één zaak aangifte is gedaan, namelijk in het geval van lekken in de WODC-affaire? Waarom is er geen aangifte gedaan in andere zaken? Op welke gronden is besloten de andere incidenten niet nader te onderzoeken?2
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden.
Wie heeft uiteindelijk besloten tot het doen van deze aangifte? Klopt het dat de betrokken ambtenaren die door Nieuwsuur genoemd waren in de WODC-affaire hebben aangedrongen op deze aangifte? Wat is uw persoonlijke betrokkenheid bij deze aangifte? Op welk moment precies kwam u er persoonlijk achter dat de aangifte uitsluitend gericht was op het WODC-verhaal? Was de aangifte toen al gedaan? Heeft u aangedrongen op deze aangifte of heeft u juist geadviseerd hiervan af te zien, maar u laten overtuigen dat deze aangifte toch nodig was?3
Ik ben op 15 oktober 2018 geïnformeerd dat er opsporingsindicaties waren ten aanzien van het lekken van de vertrouwelijke notitie. Op basis van het oordeel van het OM achtte ik mij gehouden aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering. Dit is eind november 2018 gebeurd. Zie verder mijn brief van heden. Klachten hebben geen rol gespeeld in mijn afweging om aangifte te doen.
Waarom wordt nu juist in dit geval, waarin evident sprake was van een misstand die onthuld is, aangifte gedaan, terwijl er in veel andere gevallen van lekken, zoals het voortijdig naar buiten brengen van nieuws door ministeries of het lekken van Prinsjesdagstukken, geen aangifte wordt gedaan?
Van alle casuïstiek die ik heb aangebracht bij het OM heeft in oktober 2018 het OM aangegeven dat er opsporingsindicaties waren ten aanzien van het lekken van de vertrouwelijke notitie. Op basis van het oordeel van het OM achtte ik mij gehouden aangifte te doen op grond van artikel 272 Wetboek van Strafrecht juncto artikel 162 Wetboek van Strafvordering.
Welke gevolgen heeft deze aangifte en het beeld dat hierdoor is ontstaan, namelijk dat gejaagd wordt op degenen die deze misstand naar buiten hebben gebracht, voor de cultuur op het Ministerie van JenV? Denkt u niet dat op deze manier het risico groot is dat er meer een zwijg- en angstcultuur zal ontstaan dan een cultuur van openheid waarin geleerd kan worden van fouten, zoals door u beloofd is?
Een klokkenluider, zoals mevrouw Van Ooyen, verdient te allen tijde bescherming. Voor het overige geldt dat wet- en regelgeving bepalen dat iemand die in strijd met die wet- en regelgeving informatie lekt, niet als een klokkenluider beschouwd kan worden. Ik acht het uiterst onwenselijk dat stelselmatig (vertrouwelijke) informatie vanuit het ministerie wordt gelekt. Mijn doel is een veilige werkomgeving voor álle medewerkers van mijn departement. Medewerkers moeten erop kunnen vertrouwen dat informatie van hun hand niet door collega’s buiten hun medeweten om wordt verstrekt aan onbevoegde derden.
Wat zijn de juridische en niet-juridische mogelijkheden om strafrechtelijk onderzoek naar de bronnen te voorkomen, bijvoorbeeld door het Openbaar Ministerie te laten weten dat het Ministerie van JenV (als aangever van het vermeend strafbaar feit) bij nader inzien niet langer hecht aan vervolging?
Als Minister van Justitie en Veiligheid heb ik geen bemoeienis met individuele strafzaken. Het OM beslist in zelfstandigheid over de opportuniteit van een strafrechtelijk onderzoek en eventuele strafrechtelijke vervolging. Ik treed daar niet in.
Hoe beoordeelt u de (werk)sfeer op uw departement, als er blijkbaar veelvuldig wordt gelekt?
Het veelvuldig lekken is voor mij een belangrijk aandachtspunt. Vandaar dat ik daarop heb geacteerd. In het Medewerkersonderzoek 2018 op het bestuursdepartement van mijn ministerie is medewerkers gevraagd hoe zij de sociale veiligheid waarderen. Het bestuursdepartement scoorde hierop een 7,3. Het totaalbeeld van het Medewerkersonderzoek laat een stabiele tot licht opgaande lijn zien waarbij ten opzichte van de benchmark met andere ministeries de thema’s werkplezier, zelfstandigheid en beslisruimte en ongewenste omgangsvormen bovengemiddeld positief scoren. Stelselmatig lekken ondermijnt de sociale veiligheid die ik voorsta.
Waarom heeft u in uw antwoorden op de feitelijke vragen over het jaarverslag van het Ministerie van JenV wel melding gemaakt van de aangifte, maar niet vermeld dat het de WODC-kwestie betrof?4
Welke kwestie de aangifte betrof is aan het OM om te melden, maar niet aan het departement.
Welke patronen heeft de Rijksrecherche ontdekt naar aanleiding van haar onderzoek?5
Het is niet aan mij uitspraken te doen over een lopend strafrechtelijk onderzoek, maar aan het OM op een door het OM te bepalen moment.
De zin «de coördinerend officier van justitie (OvJ) voor de Rijksrecherche heeft op basis van deze aangedragen casuïstiek vervolgens aangegeven dat er voldoende grondslag is voor een strafrechtelijk onderzoek naar vermeend strafbare gedragingen» suggereert dat er meerdere zaken in aanmerking kwamen voor nader strafrechtelijk onderzoek, hoe kan het dat er toch maar in één incident aangifte is gedaan?6
Voor het antwoord op deze vraag verwijs ik naar mijn brief van heden.
Wat gaat u doen om te zorgen dat klokkenluiders zich veilig voelen op uw ministerie en dat de aandacht gaat naar het aanpakken van misstanden in plaats van het aanpakken van klokkenluiders?
Mijn ministerie wil een professionele, lerende en veilige organisatie zijn. Dit houdt onder andere in dat er voorzieningen zijn die de weerbaarheid van medewerkers versterken. En dat er duidelijke, voor alle leidinggevenden en medewerkers terug te vinden, procedures zijn voor het melden en objectief en zorgvuldig afhandelen van (vermoedelijke) integriteitsschendingen. Dat houdt onder andere een vertrouwelijke behandeling van de melding in; terugkoppeling wat met de melding wordt gedaan; en bescherming tegen eventuele nadelige gevolgen. Iedere melding van een vermoeden van een misstand die te goeder trouw en naar behoren is gemeld, wordt onafhankelijk onderzocht.
In de beantwoording van vraag 158 over het Jaarverslag 2018 van mijn ministerie staan alle overige maatregelen die sinds 2015 op het integriteitsterrein zijn genomen opgesomd.8
Kunt u deze vragen afzonderlijk, en uiterlijk volgende week, maandag 24 juni 2019, beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Politiechef Fatima stelt dat ‘klokkenluiders’ intern tegen muur lopen’ |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Kent u het bericht «Politiechef Fatima stelt dat «klokkenluiders» intern tegen muur lopen»?1
Ja.
Wat is uw reactie op het feit dat agenten die bij hun leiding aankaarten dat er interne misstanden zijn, volgens een politiechef tegen een muur, «The blue wall of silence,» aanlopen?
Voor ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag zoals intimidatie, discriminatie en pesten is binnen de politie geen plaats. De ervaringen van politiemedewerkers over de afhandeling van signalen en meldingen van grensoverschrijdend gedrag neem ik zeer serieus. De korpschef deelt dit gevoel ten zeerste, mede vanuit de verantwoordelijkheid die de korpsleiding en politiechefs voelen om vanuit haar werkgeverschap te zorgen voor een veilig werkklimaat. Iedere politiemedewerker met welke klacht dan ook moet zich vrij voelen om hiervan een melding te maken en moet zich daarbij door de leidinggevende gesteund voelen. Daarom bevordert de leiding van de politie een werkcultuur waarin het gesprek wordt aangegaan over gedragingen die als grensoverschrijdend worden ervaren.
Wat is uw reactie op het feit dat dit volgens deze politiechef tot stress en zelfs tot agenten die het bijltje erbij neergooien leidt?
Zie antwoord vraag 2.
Wat doet het citaat «(t)oen ik zaken van intimidatie, racisme en machtsmisbruik aankaartte bij mijn leidinggevenden, zeiden deze dat al die mensen waar ik over sprak niet op non-actief konden worden gezet gezien de capaciteitsproblemen. Dus toen ben ik maar weggegaan» met u?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat misstanden bij de politie soms niet bestreden worden vanwege capaciteitsproblemen? Zo ja, wat doet u om dit tegen te gaan? Zo nee, waar baseert u dit op?
In het bericht zijn de geïdentificeerde misstanden onder andere intimidatie, racisme en machtsmisbruik. Iedere melding van een dergelijk misstand bij de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) of het Landelijk Meldpunt Misstanden wordt onderzocht. Er is geen sprake van dat misstanden niet worden bestreden door een capaciteitsprobleem.
Bestaan er monitorraportages van discriminatie, racisme, intimidatie en machtsmisbruik bij de politie? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
Eens in de drie jaar vindt een groot onderzoek naar de werkbeleving binnen de politie plaats, de Medewerkersmonitor (MEMO). In de MEMO zijn onder andere vragen opgenomen over grensoverschrijdende omgangsvormen, op de werkvloer. De uitkomsten van de medewerkersmonitor zijn eerder met uw Kamer gedeeld.2
Hoeveel disciplinaire maatregelen zijn er in de afgelopen vier jaar binnen de politie genomen tegen meldingen van discriminatie, racisme, intimidatie en machtsmisbruik?
Ik heb uw Kamer aangegeven dat de politie ernaar streeft om met ingang van 2019 jaarlijks een geanonimiseerd overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen te publiceren. Op dit moment is het nog te arbeidsintensief om het totaal aantal voor specifieke disciplinaire maatregelen te genereren. Op verzoek van de korpsleiding is een landelijk systeem in ontwikkeling dat de Veiligheid, Integriteit en Klacht (VIK)- en HRM processen koppelt en deze cijfers beter inzichtelijk zal maken. Het overzicht van opgelegde disciplinaire maatregelen zal vanaf 2020 in de jaarverantwoording worden opgenomen.
Worden de redenen voor uitdiensttreding bij de politie geregistreerd? Zo ja, in hoe veel gevallen heeft dit het ervaren van discriminatie en/of machtsmisbruik als reden?
Van iedere medewerker die de politie verlaat wordt een tweetal gegevens geregistreerd: de datum van uitdiensttreding en de reden van uitdiensttreding, waarbij uit een beperkt aantal categorieën gekozen kan worden. Er is geen rechtsgrond om meer dan deze categorieën te registreren. De categorieën die worden geregistreerd zijn:
in welke sector de medewerker zijn of haar loopbaan voortzet;
Wordt met iedere diender die uit dienst treedt een exitgesprek gevoerd om de redenen te bevragen? Zo ja, wat zijn de meest genoemde redenen? Zo nee, waarom niet?
In het Halfjaarbericht Politie van juli 2018 heb ik uw Kamer geïnformeerd over het gesprek dat de korpschef en ik over dit onderwerp hebben gevoerd.3 De politie erkent het belang van exitgesprekken voor zowel de vertrekkende medewerker als de organisatie en de waardevolle informatie die dit oplevert. Op dit moment wordt door de politie gewerkt aan een beleidskader en een bijbehorend implementatieplan om met iedere medewerker die de politie verlaat, op vrijwillige basis, een exitgesprek te houden.
Uitgangspunt blijft dat de reden voor vertrek bij de politie niet wordt geregistreerd, anders dan zoals reeds beschreven in het antwoord op vraag 8.
Welke concrete maatregelen zijn genomen sinds de noodkreet van de ex-korpschef dat «een gif van uitsluiting de politie binnen dreigt te komen» en sinds het uitkomen van het zwartboek met noodkreten van agenten? Kunt u wat meer doen dan alleen verwijzen naar het programma de Kracht van het Verschil?
De afgelopen jaren stond het onderwerp integriteit hoog op de agenda van de korpsleiding. Extra aandacht is besteed aan de rol van leidinggevenden, omdat zij binnen het korps een centrale rol vervullen in het realiseren van een veilige en inclusieve cultuur. Zo is vanuit het leiderschapsprogramma aandacht voor een meer adequaat handelen en optreden – sneller, zichtbaarder en doeltreffender – bij ontoelaatbaar en grensoverschrijdend gedrag. Ook de theatervoorstelling Rauw die inmiddels door ruim 16.000 collega’s is gezien en ook in 2019 doorloopt, wordt ingezet om aandacht te besteden aan o.a. integriteit, discriminatie en pesten.
In 2018 is het integriteitsbeleid geactualiseerd, hierin is nadrukkelijk aandacht voor het bevorderen van integriteit en een veilig en inclusief werkklimaat. De politieorganisatie heeft verschillende mogelijkheden beschikbaar voor het bespreekbaar maken van signalen, zoals het vertrouwenswerk, de afdelingen Veiligheid, Integriteit en Klachten, het Landelijk Meldpunt Misstanden en programma’s als de Kracht van het Verschil. Daarnaast beschikt de politie over de regeling klachten grensoverschrijdende omgangsvormen voor formele klachten over deze specifieke ervaringen; deze klachten worden onderzocht door de klachtencommissie grensoverschrijdende omgangsvormen. Deze commissie wordt per klacht samengesteld en bestaat uit interne medewerkers en externe personen met passende expertise.
Worden de effecten van de genomen maatregelen gemonitord? Zo ja, wat blijkt hieruit? Zo nee, waarom niet?
De Medewerkersmonitor wordt periodiek uitgevoerd. In de monitor zijn vragen opgenomen die inzicht geven in de effecten van de genomen maatregelen. Zie hiervoor tevens mijn beantwoording op vraag 6.
Bent u bereid een onafhankelijk onderzoek te laten doen naar het voorkomen van en het bestrijden van discriminatie en uitsluiting binnen de politieorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Op dit moment wordt door de korpsleiding invulling gegeven aan de borging van het programma De Kracht van het Verschil in de staande organisatie. Daarbij wordt ook bezien wat in de afgelopen jaren goed heeft gewerkt, wat niet en wat er verder nog ontwikkeld moet worden. Ik zie op dit moment geen aanleiding voor een onafhankelijk onderzoek.