De technische toelichting op 12 mei 2021 aan de vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over de aanpak van de stikstofproblematiek. |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Hoe groot is het aandeel stikstofdepositie uit het buitenland, na nadere berekeningen van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) volgend op het advies van de commissie-Hordijk die tot een bijstelling heeft moeten leiden van de te hoog ingeschatte aanname van 35%?
De bijdrage uit het buitenland waaraan gerefereerd wordt betreft die in AERIUS Monitor 2018 (35,4%). Inmiddels is de bijdrage uit het buitenland berekend met de actuele versie van de emissiedata en modellen in AERIUS Monitor 2020. Hierin is de bijdrage in 2018 vanuit het buitenland 35,3%.
Wat is het toenemend effect op de depositie van stikstof uit het buitenland op Nederlandse natuurgebieden nu de daling over de grenzen aanzienlijk minder snel verloopt dan de stevige reductie van 64% die Nederland in de afgelopen dertig jaar zelf heeft verwezenlijkt?
De gemiddelde depositie in Nederland is 1500 mol/ha/jaar in 2018, waarvan 500 mol/ha/jaar uit buitenlandse bronnen. De verwachte binnenlandse depositiereductie op basis van autonome ontwikkelingen, staand beleid (inclusief Klimaatakkoord) en het pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak is 255 mol/ha/jaar in 2030. Dat is ongeveer een kwart depositiereductie in het Nederlandse aandeel. De verwachte reductie afkomstig van buitenlandse bronnen in dezelfde periode is 100 mol/ha/jaar (ongeveer 20% reductie op het aandeel uit het buitenland). Dat betekent dat het depositieaandeel afkomstig uit het buitenland in de komende jaren bij een gelijkblijvende situatie enkele procentpunten zou toenemen. Echter ook in het buitenland is er in het kader van het nationaal emissieplafond (National Emission Ceiling (NEC) recent aanvullend beleid aangekondigd, waarin bijvoorbeeld Duitsland aangeeft een forse emissiereductie richting 2030 te gaan bewerkstelligen.
Hoeveel kilogram stikstofdepositie per hectare is afkomstig uit welke bron (landbouw, industrie, verkeer, scheepvaart, buitenland, overige) en wat is de verdeling van deze neerslag uitgesplitst naar vermelde bronnen over natuur, landbouwgronden en stedelijk gebied?
De stikstofdepositie wordt uitgedrukt in mol/ha/jaar. 1 mol stikstof staat gelijk aan 14 gram. AERIUS rekent alleen de depositie uit voor de stikstofgevoelige natuur. Het RIVM heeft geen aparte cijfers voor landbouwgronden en stedelijk gebied beschikbaar. In onderstaande tabel staat de depositie onderverdeeld per bron (sectoren).
Industrie, Energie, Afval en Raffinaderijen
34
0,5
30
0,4
Wegverkeer
104
1,5
79
1,1
Verkeer overig
20
0,3
13
0,2
Scheepvaart
55
0,8
43
0,6
Landbouw
668
9,3
587
8,2
Handel, diensten, overheid, bouw en consumenten
109
1,5
101
1,4
Buitenland
579
8,1
450
6,3
Ammoniak van zee
72
1,0
72
1,0
Meetcorrectie
– 147
– 2,1
– 123
– 1,7
Het is belangrijk om te realiseren dat de cijfers 2030 in AERIUS Monitor 2020 nog geen rekening houden met het pakket bronmaatregelen van de structurele aanpak. Ditzelfde geldt voor het recent aangekondigde beleid vanuit het buitenland in het kader van de NEC.
Tot welke afstand van de bron bij verschillende emissievormen van stikstof (landbouw, industrie, verkeer, scheepvaart, buitenland, overige) zal stikstofuitstoot leiden tot meetbare stikstofdepositie?
In navolging van de kabinetsreactie op het eindrapport «Meer meten, robuuster berekenen» van het Adviescollege Meten en Berekenen Stikstof van 13 oktober 2020 heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in samenwerking met andere departementen en provincies het RIVM en TNO gevraagd onderzoek te doen naar de vraag of er wetenschappelijk gezien aanknopingspunten zijn voor een maximale afstandsgrens tot waar de depositie van stikstof is toe te rekenen aan verschillende emissiebronnen.
Zowel RIVM als TNO hebben in hun onderzoeken daarbij de meetbaarheid van stikstofbijdragen van individuele emissiebronnen in ogenschouw genomen. De afstand tot waar de stikstofuitstoot leidt tot een meetbare stikstofdepositie is van dicht bij de bron tot maximaal ongeveer een kilometer. Echter, bij dit antwoord moeten twee belangrijke nuanceringen worden geplaatst. Ten eerste heeft deze globale schatting betrekking op het meten van concentraties in de lucht, en niet van deposities op de grond. Voor het bepalen van deposities zijn altijd modelberekeningen nodig. Het bepalen van projectbijdragen door directe depositiemetingen is hierom praktisch onmogelijk. De tweede is dat de afstand in een concreet geval sterk afhankelijk is van de bronsterkte en -karakteristieken (zoals uitstoothoogte en warmte-inhoud van de bron), van de stofeigenschappen van NOx of NH3 en meteorologische en omgevingsfactoren (zoals terreinruwheid).
Welke percentages aan onzekerheden zijn er bij de berekende emissies en de herkomst van deze emissies?
Het RIVM stelt jaarlijks het zogeheten «Informative Inventory Report» op. Dit rapport wordt onder meer gebruikt om in internationaal verband te rapporteren over de ontwikkeling van de emissies en in hoeverre de emissies onder de afgesproken maximale hoeveelheden (emissieplafonds) blijven. Hierin wordt ook gerapporteerd over de onzekerheden omtrent stikstofemissie. Voor NH3 is de onzekerheid van het nationale totaal 28%. Dit is een gewogen gemiddelde van de onzekerheden per onderscheiden categorie: Energie en vervoer 132%, Industriële processen 55%, landbouw 29%, afval 63% en overig 286%. Voor NOx bedraagt de onzekerheid van het nationale totaal 17%. Dit is een gewogen gemiddelde van categorieën energie en verkeer 14%, Industriële processen 75%, landbouw 107%, afval 98% en overig (geen gegevens).1
Welke percentages aan onzekerheden zijn er bij de berekende deposities en de herkomst van de deposities?
De onzekerheid in de stikstofdepositie op landelijke schaal bedraagt ca. 15%. Op een schaalniveau van 1 km2 wordt dit geschat op 35%.2
In welke natuurgebieden wordt de stikstofdepositie op een andere wijze gemeten dan met behulp van de luchtconcentratiemetingen en modelleringen van het Meetnet Ammoniak in Natuurgebieden (MAN) en de Conditional Time Averaged Gradient (COTAG)-metingen van het RIVM?
Voor zover bekend bij het RIVM wordt in geen enkel natuurgebied de stikstofdepositie op een andere wijze gemeten dan in de vraag beschreven.
In welke natuurgebieden is de afgelopen dertig jaar zowel de droge als de natte stikstofdepositie met behulp van welke methoden daadwerkelijk gemeten en is een herkomstbepaling gedaan van deze gemeten stikstofdepositie?
Metingen van droge en natte depositie van zowel ammoniak als stikstofoxiden worden vrijwel nooit allemaal tegelijkertijd gedaan. Dit heeft te maken met de complexiteit van dit type metingen. De droge depositie van ammoniak levert de grootste bijdrage aan de totale stikstofdepositie. Daarom zijn de meeste metingen in het verleden campagne-wijs (tijdelijke metingen) gedaan naar de droge depositie van ammoniak op deze locaties:
Momenteel wordt op drie locaties permanente metingen gedaan van de droge depositie van ammoniak:
Er zijn voorbereidingen in gang gezet om de droge depositie van ammoniak op nog eens 7 nieuwe locaties te gaan monitoren.
De droge depositie van NO2/HNO3 is in het verleden eveneens in een aantal meetcampagnes gemeten:
En ook hier vinden er voorbereidingen plaats om campagnegewijs de NOx depositie opnieuw te gaan meten.
De natte depositie van NOy en NHx zijn ruimtelijk minder variabel dan de droge depositie. Daarom worden deze metingen meestal niet op dezelfde locatie uitgevoerd als de droge depositiemetingen. De natte depositie wordt al sinds de jaren »70 van de vorige eeuw gemeten op een aantal stations van het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit (LML). Op dit moment vinden dit type metingen (wet-only metingen met Eigenbrodt NSA 181 KHT) plaats op 8 LML stations verspreid over het land. Ook hier wordt een uitbreiding voorzien met 2 meetlocaties.
Tot slot worden herkomstbepalingen altijd gedaan met behulp van modelberekeningen. In AERIUS Monitor wordt per natuurgebied de herkomst van de stikstofdepositie weergegeven.
In welke natuurgebieden zijn de afgelopen dertig jaar regelmatig bodemonderzoeken gedaan naar de samenstelling van de grond, waarbij stikstof en andere mogelijke verzurende stoffen zoals zwavel zijn geanalyseerd?
Er is geen databank waaruit blijkt in welke natuurgebieden (waaronder Natura 2000-gebieden) de afgelopen dertig jaar regelmatig bodemonderzoeken zijn gedaan.
Kunt u een overzicht sturen van het verloop van de bodemonderzoeken van de 161 Natura 2000-gebieden van de afgelopen dertig jaar?
Voor de beantwoording van deze vraag verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 9.
Kunt u een rapportage sturen over het verloop van alle verzurende stoffen in het bovenste grondwater in de natuurgebieden en in welke mate deze bijdragen aan de verzuring op een schaal van 1 tot 10?
In de periode 1989–2014 is door het RIVM het TrendMeetnet Verzuring (TMV) uitgevoerd. In dat meetnet werd op 150 locaties in natuurgebieden op zandgrond de invloed van de neerslag van verzurende en vermestende stoffen uit de lucht op de kwaliteit van het grondwater bepaald. De N- en S-concentraties in het bovenste grondwater in 2010 zijn 56% en 59% lager ten opzichte van 1988. Er was destijds nog steeds sprake van verzuring, maar minder dan voorheen.3
In 2020 is in opdracht van het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat door het RIVM gestart met het in een beperkt aantal natuurgebieden in beeld brengen van de stikstofconcentraties in de verschillende milieucompartimenten (bodem, lucht en water) en in samenhang te analyseren. Dit tevens om invulling te geven aan de monitoringsverplichting van de Europese NEC-richtlijn. Van de in dit meetnet uitgevoerd metingen is op dit moment nog geen rapportage beschikbaar.
Kunt u de wetenschappelijk onderbouwing van de kritische depositiewaarde (KDW) zenden en de wetenschappelijke onderbouwing bij welk niveau van stikstofdepositie op de bodem welke ecologische effecten en significante beïnvloeding van ecosystemen daadwerkelijk waarneembaar zijn?
In het rapport van Van Dobben e.a. (2012) staat de wetenschappelijke onderbouwing van de kritische depositiewaarden samengevat op basis van de best beschikbare kennis. De KDW is een signaleringswaarde en geeft voor een habitattype of leefgebied aan welke mate van stikstofdepositie zorgt voor een mogelijk effect op stikstofgevoelige natuur. Bij welk precieze niveau van stikstofdepositie de effecten daadwerkelijk waarneembaar zijn is afhankelijk van locatiespecifieke condities, zoals bijvoorbeeld het bufferend vermogen van de bodem, de hydrologische condities en eerdere ophoping van stikstof in de bodem. Wel is op hoofdlijnen geen onzekerheid over de effecten van overbelasting door stikstofdepositie. Die effecten zijn in de regel groot (met name bij typen met een lage KDW) en evident. De onderbouwing daarvan is te vinden in de vele (nationale en internationale) publicaties die ten grondslag hebben gelegen aan het genoemde samenvattende rapport.
Kunt u een overzicht sturen van alle oorzaken van de achteruitgang van de biodiversiteit en deze verschillende oorzaken in een vergelijkend overzicht plaatsen?
Hieronder vindt u een overzicht van de gerapporteerde drukfactoren over de periode 2012–2018 zoals die in 2019 gerapporteerd zijn aan de Europese Commissie voor alle inheemse vogels en de habitattypen en soorten van de bijlagen van de Habitatrichtlijn. Het belang van drukfactoren verschilt voor vogels, Habitatrichtlijnsoorten en habitattypen.
Over het geheel genomen hebben veruit de meeste gerapporteerde drukfactoren een relatie met de landbouw (29% van alle gerapporteerde drukfactoren over alle groepen). Vervolgens zijn waterbeheer (wijziging van hydrologische condities), natuurlijke processen en stedelijke ontwikkeling de grootste bedreigingen. Natuurlijke processen betreffen in deze context met name de versnelde successie als gevolg van stikstofdepositie. Stedelijke ontwikkelingen (met name de energietransitie) speelt vooral bij vleermuizen en scoort daarom hoog hij de Habitatrichtlijnsoorten.
Landbouw
29%
38%
25%
24%
Waterbeheer
13%
16%
9%
16%
Natuurlijke processen
12%
10%
7%
18%
Stedelijke ontwikkeling
11%
9%
19%
6%
Infrastructuur
6%
4%
10%
3%
Invasieve soorten
5%
1%
4%
11%
Visserij en jacht
4%
4%
6%
3%
Klimaatverandering
4%
4%
2%
6%
Bosbouw
4%
1%
4%
5%
Vervuiling
3%
1%
2%
6%
Buiten lidstaat
3%
8%
1%
0%
Defensie en veiligheid
2%
0%
7%
0%
Energie
2%
4%
2%
0%
Grondstofwinning
1%
0%
1%
2%
Het bericht ‘LNV wijst oplossing Borkumse Stenen van de hand?’ |
|
Derk Boswijk (CDA), Agnes Mulder (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Klopt het dat een groot gesloten vangstgebied boven Schiermonnikoog is ingetekend? Zo ja, per wanneer gaat dit in?1
Op 19 juni 2020 heeft de Tweede Kamer het Akkoord voor de Noordzee (hierna Noordzeeakkoord) ontvangen. In het notaoverleg op 27 januari jl. heb ik deze inhoudelijk met de Tweede Kamer besproken. In het Noordzeeakkoord zijn afspraken gemaakt over het beschermen van ecologisch waardevolle gebieden, zoals afspraak 4.40. In deze afspraak is onder andere opgenomen dat het verbod op bodemberoerende visserij in het reeds geplande te beschermen gebied Borkumse Stenen in het kader van VIBEGII (95 vierkante kilometer) wordt uitgebreid met 558 vierkante kilometer. In bijlage 7 van het Noordzeeakkoord is een kaart bijgevoegd waarin de begrenzing van dit gebied is ingetekend. Het gebied ligt ten noorden van Schiermonnikoog. Deze begrenzing is op initiatief en met instemming van de visserijsector tot stand gekomen.
In het Noordzeeakkoord is de ambitie vastgelegd om de maatregelen genoemd in afspraak 4.40 in 2022 te effectueren. De maatregelen moeten echter via een Europese procedure onder het Gemeenschappelijk Visserijbeleid worden vastgelegd en daarmee is er een afhankelijkheid van andere lidstaten en de Europese Commissie. Inzet is om de maatregelen zo snel als mogelijk uit te voeren.
Wat hield het alternatieve plan van de Nederlandse Vissersbond in en wat is de reden dat u dit hebt afgewezen?
Na toezending van het Noordzeeakkoord aan uw Kamer, heeft de visserijsector aangegeven de begrenzing aan te willen passen. Dat kan alleen met instemming van partners in het de Noordzeeoverleg. Ik heb de visserijsector gevraagd daartoe een alternatief voorstel te doen. Het alternatieve plan van de Nederlandse Vissersbond is weergegeven in de kaart bijgevoegd in het nieuwsbericht «LNV wijst oplossing Borkumse Stenen van de hand». Het voorstel onderscheidt zich op drie belangrijke punten van het Noordzeeakkoord: het effect op de visserij, de totale oppervlakte en de ecologische waarde.
Om het effect op de visserij te beperken is in het voorstel de zuidelijke grens van het gebied naar boven verschoven ten opzichte van de begrenzing in het Noordzeeakkoord. De westelijke grens is iets verder naar het westen geschoven, maar het totale gebied in oppervlakte is kleiner dan het oorspronkelijke gebied in het Noordzeeakkoord. Ook heeft dit tot resultaat dat het gebied een lagere ecologische waarde heeft ten opzichte van het gebied in het Noordzeeakkoord. Juist in het zuidelijk deel bevinden zich ecologisch zeer waardevolle velden van de schelpkokerworm (Lanice conchilega). Het voorstel van de Nederlandse Vissersbond zal er toe leiden dat deze waardevolle ecologische delen buiten de begrenzing van het gebied vallen. Daarmee is het de ecologische waarde van het gebied in dit voorstel lager dan het oorspronkelijke gebied in het vastgestelde Noordzeeakkoord. Hoewel ik een vermindering van het effect op de visserij als positief beoordeel, maakt de vermindering van de totale oppervlakte en de substantieel lagere ecologische waarde van het gebied dat ik het voorstel van de Nederlandse Vissersbond niet kan steunen als alternatief voor het gebied zoals afgesproken in het Noordzeeakkoord.
Welk alternatief voorstel heeft u gedaan en wat is de reden dat de garnalenvissers dit hebben afgewezen?
In reactie op het voorstel van de Nederlandse Vissersbond heeft het Ministerie van LNV op 1 april jl. twee alternatieven voorgelegd aan de visserijsector. Uitgangspunten hierbij waren dat de totale oppervlakte en ecologische waarde van het alternatief minimaal gelijk zijn aan het gebied in het Noordzeeakkoord maar de impact op de visserij aanzienlijk lager is. Op hoofdlijnen bestaan beide voorstellen uit een verschuiving van de westelijke grens naar het westen en het gedeeltelijk ontzien van druk beviste gebieden in het zuiden. De alternatieve voorstellen zijn naar schatting qua omvang en ecologische waarde gelijk aan het gebied in het Noordzeeakkoord en hebben een lagere impact op de visserij dan het gebied in het Noordzeeakkoord.
Op 8 juni jl. heb ik een reactie ontvangen van de visserijsector op deze alternatieve voorstellen. De sector geeft aan dat aanpassing van de oppervlakte bespreekbaar is. Zij is echter van mening dat wordt voldaan aan de voorwaarden en dat er geen inhoudelijke gronden zijn om het voorstel van de sector af te wijzen. Deze reactie ga ik verder bestuderen en we gaan hierover in gesprek met de sector.
Wat is de huidige stand van zaken? Wat zijn de vervolgstappen en wie moet deze stappen zetten?
Mijn ministerie heeft op 8 juni jl. een reactie ontvangen van de visserijsector op de alternatieve voorstellen van 1 april. Deze ga ik bestuderen en we gaan hierover in gesprek met de sector. Zoals ik tijdens het Algemeen Overleg visserij op 12 oktober 2020 heb aangegeven, sta ik open voor het gesprek over de zuidelijke begrenzing. Echter een nieuwe begrenzing van dit gebied betekent een aanpassing van het Noordzeeakkoord. Dit vraagt instemming van alle partners van het Noordzeeakkoord vertegenwoordigd in het Noordzeeoverleg, een voorwaarde die ik op 12 oktober 2020 ook met u heb gedeeld. Een voorstel dat hier toe strekt kan daar alleen zinvol in bespreking worden gebracht als dat voorstel qua oppervlakte en ecologische waarde vergelijkbaar is met de afspraak in het Noordzeeakkoord. Het feit dat de visserijorganisaties hebben gekozen niet deel te nemen aan het Noordzeeoverleg is hierbij evenmin behulpzaam.
Privacy schending door het COA |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de reactie van een medewerker het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COA) op een bericht van een bewoner van het asielzoekerscentrum (azc) Echt op Indymedia.nl1?
Ja.
Klopt het dat u het COA informeert omtrent beslissingen in de asielprocedure door het toesturen van integrale beslissingen op de asielaanvraag?
Sinds 2016 wisselen ketenpartners in de vreemdelingenketen digitaal informatie uit over de vreemdeling in de asielprocedure. De ketenpartners wisselen informatie uit via de centrale ketenvoorzieningen en de primaire informatiesystemen. De voorzieningen zijn gerealiseerd om mogelijk te maken dat de medewerkers in de vreemdelingenketen actueel en digitaal kunnen beschikken over de voor hun werk noodzakelijke informatie, het zogenaamde vreemdelingenbeeld.
In ketenverband wordt vastgesteld welke documenten ter beschikking worden gesteld. De organisaties stemmen ook af op welke wijze (integraal of niet) beschikbare noodzakelijke gegevens worden gedeeld. Voorbeelden van integrale beslissingen op de asielaanvraag zijn toewijzende en afwijzende beschikkingen en voornemens tot afwijzing. Deze worden beschikbaar gesteld door de IND aan het COA.
Worden ook voornemens tot afwijzing door u met het COA integraal gedeeld?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het dat in de beslissingen is gemotiveerd op grond van welke feiten en omstandigheden een vreemdeling wel of niet wordt toegelaten?
In de toewijzende beschikking is opgenomen dat aan de vreemdeling een vergunning wordt verleend en op welke grond. In de afwijzende beschikking wordt gemotiveerd ingegaan op de vraag waarom de naar voren gebrachte asielgronden niet tot verlening van een verblijfsvergunning leiden.
Beschouwt u de inhoudelijke asielmotieven als bijzondere persoonsgegevens in de zin van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG)?
Inhoudelijke asielmotieven kunnen zeer gevoelige gegevens, waaronder persoonsgegevens, bevatten. Zij kunnen bijzondere persoonsgegevens in de zin van de AVG bevatten maar dat is niet altijd het geval.
Moeten deze bijzondere persoonsgegevens vertrouwelijk worden behandeld?
Ja. Inhoudelijke asielmotieven worden in een vertrouwensrelatie tussen de aanvrager en IND gedeeld. Bij het behandelen van een asielaanvraag zijn meerdere ketenpartners betrokken. Het uitgangspunt dat inhoudelijke asielmotieven zorgvuldig en vertrouwelijk moeten worden behandeld geldt ook in ketenverband.
Wat is de grondslag van het delen van integrale beslissingen?
Persoonsgegevens worden tussen IND en COA gedeeld op grond van artikel 6, eerste lid, sub c, van de AVG en artikel 107, vierde lid en artikel 107, tweede lid, onder b, sub 2, van de Vreemdelingenwet 2000 juncto artikel 7.1e Voorschrift Vreemdelingen 2000.
Het uitwisselen van integrale beslissingen wordt evenwel niet langer beschouwd als proportioneel. Om die reden waren IND en COA al gestart de informatie-uitwisseling te herzien en is besloten dat de IND stopt met het delen van de integrale beschikkingen met het COA. Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Waarom ontvangt het COA integrale beslissingen in plaats van slechts de verblijfsrechtelijke informatie (wel of geen rechtmatig verblijf, evt. grondslag van het verblijfsrecht, vertrektermijn of vertrekplicht of uitstel van vertrek?)
Het COA ontvangt deze informatie om haar taken binnen de vreemdelingenketen goed uit te kunnen voeren. Het COA moet daarvoor beschikken over procesinformatie en inhoudelijke informatie die bijvoorbeeld nodig is om passende steun aan asielzoekers met bijzondere opvangbehoeften te kunnen bieden. In de praktijk is gebleken dat het COA bepaalde informatie nodig heeft voor het uitvoeren van de wettelijke taak, maar niet alle informatie uit de beschikkingen. Om die reden is besloten dat de IND stopt met het delen van de integrale beschikkingen met het COA.
Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
Wat vindt u van het feit dat een COA-medewerker in sociale media inhoudelijke informatie over een asielzoeker heeft gedeeld?
Het COA heeft intern onderzoek gedaan op de locatie Echt en daaruit is geen enkele indicatie naar voren gekomen dat een COA-medewerker betrokken was bij het delen van informatie op de genoemde website. Uit nader onderzoek is voorts gebleken dat de betreffende informatie uit deze casus al langer te vinden was op een openbare website.
Kan deze COA-medewerker de betreffende informatie hebben ontleend aan de uitwisseling van gegevens/toezending van integrale besluiten door u aan het COA?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u stoppen met het toesturen van integrale besluiten en/of voornemens aan het COA? Zo nee, wat doet u eraan om dit soort incidenten te voorkomen en wat zijn mogelijke alternatieven voor integrale besluiten?
De IND heeft reeds aan het COA aangegeven te gaan stoppen met het delen van de integrale asielbeschikkingen.
Op dit moment wordt onderzocht welke informatie het COA precies nodig heeft voor de uitvoering van de wettelijke taak en hoe deze informatie gedeeld kan worden, zonder integrale beslissingen met het COA te delen.
De veiligheidssituatie in azc’s voor lhbti-asielzoekers |
|
Sylvana Simons (BIJ1), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u ermee bekend dat LGBT Asylum Support regelmatig meldingen doet bij Bureau Veiligheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA)? Bent u ermee bekend dat dit vrijwel dagelijkse meldingen zijn van onveilige situaties van lhbti-asielzoekers?
Het is mij bekend dat de organisatie LGBT Asylum Support veel meldingen doet bij Bureau Veiligheid van het COA. Dit betreffen echter niet alleen meldingen over (vermeende) onveilige situaties van lhbti-asielzoekers maar ook meldingen die betrekking hebben op individuele belangenbehartiging en in voorkomende gevallen geen verband hebben met de geaardheid van de betrokken asielzoeker.
Wordt inhoudelijk terugkoppeling gegeven door het COA op meldingen van onder meer suïcide en fysiek geweld jegens lhbti-asielzoekers die LGBT Asylum Support bij Bureau Veiligheid doet? Zo nee, wat is hiervan de reden?
Bureau Veiligheid geeft geen inhoudelijke terugkoppeling, maar een korte reactie aan LGBT Asylum Support per e-mail dat het signaal is ontvangen en doorgegeven. Hierbij is onder meer van belang dat het omwille van de privacy van de betrokkenen niet mogelijk is om een terugkoppeling te geven over individuele zaken, tenzij LGBT Asylum Support door de individuele asielzoeker is gemachtigd als vertegenwoordiger.
Er heeft recent overleg plaatsgevonden tussen LGBT Asylum support, het COA en het departement en daaruit is onder andere voortgevloeid dat de communicatie tussen het COA en LGBT Asylum Support anders georganiseerd zal worden.
Wat is uw reactie op het uitblijven van terugkoppeling op dergelijke meldingen?
Zie antwoord vraag 2.
Wordt door Bureau Veiligheid opvolging gegeven aan meldingen, waaronder van zeer acute situaties, die in het weekend plaatsvinden?
Bureau Veiligheid is een intern samenwerkingsverband van het COA waar alle veiligheidsonderwerpen met betrekking tot veiligheid van bewoners samenkomen. Het fungeert als aanspreekpunt en informatieknooppunt voor veiligheid bij het COA. Bureau Veiligheid stelt onder meer wekelijks incidentrapportages op, geeft, gevraagd en ongevraagd, praktische adviezen aan locaties en medewerkers in het land en organiseert themabijeenkomsten over (aspecten van) veiligheid.
Een groot voordeel van het centraal melden van signalen bij Bureau Veiligheid, is dat er zo een breed beeld ontstaat van mogelijke problematiek met betrekking tot de veiligheid van bewoners, waaronder LHBTIasielzoekers. Het is echter niet bedoeld als crisisdienst noch als eerste hulp bij signalen van onveiligheid. De eerstelijns actie in geval van een incident vindt plaats op locatie, door de medewerkers van het COA en de beveiliging.
Bureau Veiligheid is dagelijks, ook in het weekend, tussen 9.00 uur en 17.00 uur bereikbaar. Alle meldingen worden doorgezonden naar de betreffende locatiemanager en bij zeer acute situaties neemt Bureau Veiligheid telefonisch contact op met de locatie.
In geval van incidenten waarbij de veiligheid van bewoners acuut in het geding komt, kan men ook rechtstreeks telefonisch contact opnemen met de locatie. Er zijn altijd medewerkers en/of beveiligers aanwezig op locatie om de veiligheid te waarborgen in dergelijke situaties. Indien nodig schakelen zij hierbij de politie in en/of GezondheidsZorg Asielzoekers (GZA).
Bent u bekend met gevallen waarin dit niet is gebeurd?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe frequent wordt geen opvolging gegeven aan (acute) meldingen in het weekend?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe beoordeelt u het uitblijven van opvolging aan (acute) meldingen in het weekend?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke manier wordt bij suïcidepogingen ingegrepen en waaruit blijkt dat deze aanpak adequaat is?
Bij signalen die wijzen op een mogelijk suïcideplan wordt naast de inzet van standaard gespreksvaardigheden van de COA medewerker het Ketenbrede Calamiteitenteam ingezet (KCT). Het KCT is een samenwerkingsverband van het COA, de IND en de DT&V. De medewerkers van het KCT gaan naar aanleiding van de melding in gesprek met de bewoner en proberen het gedrag te de-escaleren. Daarnaast zorgen ze er voor dat er binnen 48 uur een advies ligt voor de betrokken ketenpartners en blijven zij de situatie enige tijd monitoren. Signalen die zouden kunnen duiden op een mogelijk suïcideplan worden door medewerkers van het COA gedeeld met GZA. Het COA zal betrokken bewoners ook doorverwijzen naar deze organisatie, die verantwoordelijk is voor het verlenen van (geestelijke) gezondheidszorg op alle COA-locaties.
Naar aanleiding van een recent incident waarbij een asielzoeker suïcide heeft gepleegd heeft het COA nader onderzoek ingesteld en daarbij zal ook bezien worden of dit handelingskader aangepast dient te worden.
Zijn u gevallen bekend waarin beveiligers van het COA niet adequaat hebben ingegrepen en weet u hoe vaak dit gebeurt?
Er zijn mij geen individuele gevallen bekend die zouden zijn terug te leiden tot het niet adequaat ingrijpen van beveiligers van het COA. De beveiliging op COA locaties functioneert naar mijn indruk naar behoren en waar dat niet het geval zou zijn voert het COA gesprekken met de aanbieder. Dit laat uiteraard onverlet dat er op COA locaties soms incidenten plaatsvinden.
Heeft Bureau Veiligheid een 24-uurs piketdienst om de veiligheid in asielzoekerscentra (azc’s) te garanderen, ook na 17:00 uur wanneer er geen tot nauwelijks personeel meer is? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
In het geval deze niet bestaat, bent u bereid deze 24-uurs piketdienst te gaan regelen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Klopt het dat u uw oordeel rondom de veiligheid in azc’s en specifiek de veiligheid van lhbti-asielzoekers louter baseert op verslaglegging van het COA?
Mijn oordeel rondom de veiligheid in azc’s is niet alleen gebaseerd op verslaglegging door het COA maar ook onderzoeken zoals het onderzoek van de Inspectie Justitie en Veiligheid naar de sociale veiligheid waarover ik uw Kamer heb geïnformeerd per brief d.d. 19 oktober 20181 en het verwachte onderzoek van het WODC omtrent de opvang en begeleiding van lhbti-asielzoekers en bekeerlingen. Het COA is omtrent dit onderwerp ook in gesprek met de Nationale ombudsman.
De veiligheid en leefbaarheid voor eenieder op een opvanglocatie staat voorop in de begeleiding van het COA. Dit is niet anders voor lhbti-asielzoekers. Het COA zet zich dan ook volop in om deze veiligheid te waarborgen. Een goede verslaglegging van incidenten is daar onderdeel van. Alle gesprekken met bewoners worden dan ook geregistreerd in het interne systeem van het COA. In mijn communicatie met het COA laat het COA voorts een open en eerlijke houding zien over haar eigen handelen. Daarbij is het zo dat het COA zich intern inzet om het zelflerend vermogen te vergroten. Concrete en gefundeerde klachten leiden dan ook tot zelfreflectie en, waar relevant, tot een aanpassing van beleid of processen.
Kunt u garanderen dat de manier waarop het COA verslag legt van de situatie betrouwbaar genoeg is? Waarop baseert u uw oordeel?
Zie antwoord vraag 12.
Wat is uw reactie op de gegevens uit het rapport «Keep it silent» van LGBT Asylum Support waaruit blijkt dat veruit de meeste meldingen bij het COA niet opgevolgd worden?
Ik heb per brief d.d. 10 maart 2020 en per brief d.d. 23 september 2020 reeds uitvoerig gereageerd op de rapporten van LGBT Asylum Support waar u naar verwijst. Kortheidshalve verwijs ik u daarom naar mijn eerdere reacties.2
Kunt u verklaren waarom de verslaglegging van het COA niet overeenkomt met de meldingen vanuit lhbti-asielzoekers?
De meldingen bij Bureau Veiligheid worden, zoals u zelf ook al hebt aangegeven, veelal niet door de lhbti-asielzoekers zelf gedaan maar door LGBT Asylum Support. De oorzaken voor het verschil tussen de verslaglegging door het COA en de meldingen bij Bureau Veiligheid zijn mij niet gelijk bekend. Wel kan ik u mededelen dat er in de meldingen bij Bureau Veiligheid, maar ook signalen die ik rechtstreeks ontvang, stevige aantijgingen jegens het COA gemaakt worden. Zo zijn de termen foltering, en misbruik en misleiding wel eens gebruikt. Dit zijn termen die ik heel serieus neem en niet licht opvat. Tot op heden is echter niet gebleken dat er zich incidenten hebben voor gedaan waar bij er sprake is van dergelijke misstanden.
In hoeverre heeft de overheid zicht op de discriminatieproblematiek binnen azc’s? Hoe wordt dit gemonitord?
Zoals ik in mijn brief d.d. 5 maart jl.3 aan uw Kamer heb meegedeeld, gaat het COA structureel en op een wijze die geaggregeerd inzichtelijk gemaakt kan worden, registreren wanneer er een vermoeden is van discriminatie op grond van seksuele geaardheid en geloofsovertuiging bij incidenten. Deze registratiemogelijkheid is vorige maand in het systeem van het COA opgenomen.
Het is van belang om hierbij voor ogen te houden dat het hier slechts de registratie van een vermoeden van discriminatie betreft. Er kan niet in alle gevallen met volledige zekerheid gesteld worden dat er daadwerkelijk sprake is van discriminatie. Dit is onder andere lastig te bepalen omdat niet altijd met zekerheid vast te stellen is dat het motief van een dader verband houdt met bijvoorbeeld de geaardheid van een slachtoffer.
Wat is uw reactie op de conclusies van de rapporten van LGBT Asylum Support, waarin o.a. wordt geconstateerd dat 85% van de ondervraagde lhbti-asielzoekers in hun azc te maken heeft met discriminatie?
Zie antwoord vraag 14.
Onderschrijft u de conclusie uit deze rapporten? Zo nee, hoe verklaart u de verschillen tussen de rapporten van LGBT Asylum Support op dit punt en de verslaglegging van het COA?
Zie antwoord vraag 14.
Indien er geen opvolging is geweest, bent u bereid alsnog deze opheldering te verstrekken? Zo nee, waarom niet?
Inhoudelijke opvolging van meldingen bij Bureau Veiligheid gebeurt met de betrokken bewoner(s). Het feit dat LGBT Asylum Support geen inhoudelijke terugkoppeling ontvangt betekent niet dat er geen opvolging van de melding plaatsvindt. Voorts betekent het feit dat de door LGBT Asylum Support voorgestelde oplossingsrichting niet gevolgd wordt ook niet dat er geen opvolging is gegeven aan de melding.
De begeleidingsmethodiek van het COA is gericht op communicatie tussen de COA begeleider en de asielzoeker. In samenspraak met de betrokken bewoner wordt daarom bezien hoe het beste opvolging gegeven kan worden aan de melding. In veel gevallen blijkt een gesprek met de bewoner of nadere uitleg al voldoende. Alle gesprekken worden, zoals eerder ook aangegeven, geregistreerd in het systeem van het COA. Alleen de COA medewerker en de asielzoeker zelf hebben toegang tot dit dossier. De inhoud hiervan wordt niet gedeeld met derden.
Indien de bewoner niet tevreden is met de afhandeling van de melding staat het de bewoner uiteraard vrij om gebruik te maken van de reguliere klachtenprocedure en kan er uiteindelijk ook zelfs een beroep gedaan worden op de Nationale ombudsman.
Op welke manier wordt psychosociale hulp voor personen met suïcidale gedachten in opvanglocaties geboden? Is deze toereikend? Waarop baseert u uw oordeel?
Het zorgaanbod voor asielzoekers is in principe hetzelfde als de zorg voor alle Nederlanders. Gezondheidszorg Asielzoekers (GZA) heeft op vrijwel elke COA opvanglocatie een gezondheidscentrum waar de asielzoeker terecht kan en zijn daarnaast ook telefonisch bereikbaar via de praktijklijn. Een asielzoeker kan daar een afspraak maken met een zorgprofessional zoals huisarts of verpleegkundige, maar ook een GGZ-consulent en indien nodig wordt een asielzoeker doorverwezen naar de noodzakelijke zorg.
Omdat het zorgaanbod niet verschilt van het algemene zorgaanbod kan ik geen oordeel vellen over de toereikendheid daarvan. De rol van het COA beperkt zich tot het signaleren, informeren, faciliteren en doorverwijzen naar het GZA. Daarnaast kan een COA medewerker een bewoner ook bespreken in het Multidisciplinair Overleg (MDO) waaraan COA, GZA en andere zorgverleners deelnemen. Binnen het MDO kan er dan een gemeenschappelijke visie ten behoeve van de begeleiding en zorg ontwikkeld worden door het COA en de zorgketenpartners.
Bestaat er een protocol om personen die suïcidepogingen ondernemen te beschermen bij een hoge kans op herhaling? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Zo ja, wordt geregistreerd hoe de naleving van dit protocol geschiedt en door wie?
Zie antwoord vraag 8.
Hoe reflecteert u op het feit dat uit de rapporten van LGBT Asylum Support blijkt dat vrijwel alle lhbti-asielzoekers een lhbti-unit in hun azc’s als oplossing zien met betrekking tot het bieden van adequate veiligheid in een opvanglocatie?
De veronderstelling dat alle lhbti-asielzoekers apart opgevangen willen worden volg ik niet. De onderzoeken waar u naar verwijst zijn afgenomen onder ca. 70 lhbti-asielzoekers die reeds bekend zijn bij LGBT Asylum support. Dit is echter niet representatief voor alle lhbti-asielzoekers. Zo zijn er lhbti-asielzoekers die bewust geen contact hebben met deze organisatie of die nog niet uit willen komen voor hun geaardheid.
Zoals uw Kamer weet ben ik juist om deze reden geen voorstander van structurele en aparte lhbti-opvang. Het structureel isoleren van kwetsbare groepen of slachtoffers uit dergelijke groepen geeft een verkeerd signaal af en kan een stigmatiserend effect kan hebben op leden van deze groepen. Daarbij geldt dat niet alle asielzoekers die tot een bepaalde groep behoren apart opgevangen willen worden. Categoriale opvang voor asielzoekers past niet in de wijze waarop wij met elkaar samenleven in Nederland en het doet geen recht aan de positie van deze groepen.
De plaatsing van asielzoekers in de opvang is een proces waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met eenieders achtergrond. In plaats van aparte opvang te bieden voor LHBTI-asielzoekers biedt het COA daarom maatwerk om de veiligheid van deze doelgroep en andere kwetsbare groepen te waarborgen. Indien vereist en/of gewenst kan het COA bijvoorbeeld zorg dragen voor een verplaatsing binnen een opvanglocatie. Daarnaast wordt in de begeleiding rekening gehouden met eventuele benodigde aanpassingen en eventuele aanvullende begeleiding of verzorging vanuit andere organisaties. Waar mogelijk kijkt het COA, indien asielzoekers daar behoefte aan hebben, of asielzoekers bij elkaar geplaatst kunnen worden.
Zo kan het, zoals u aangeeft, voorkomen dat meerdere LHBTI-asielzoekers binnen bepaalde opvanglocaties in een vleugel samenwonen. Dit zijn echter geen aparte units die specifiek bedoeld zijn voor LHBTI-asielzoekers.
Deelt u het inzicht dat het hierbij gaat over groepsgewijze opvang die inmiddels al in vele opvangcentra in Nederland met succes wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 23.
Bent u ook van mening dat de invoering van lhbti-units in azc’s, waarin lhbti-asielzoekers groepsgewijs opgevangen worden, een van de opties is om de veiligheid voor deze kwetsbare groep te vergroten?
Zie antwoord vraag 23.
Op welke manier bent u van plan de veiligheid van lhbti-asielzoekers te verbeteren, indien de mogelijkheid voor aparte lhbti-units in azc’s door u wordt afgewezen?
Op 5 maart jl. heb ik uw Kamer geïnformeerd over de stappen die ik zal nemen ten behoeve van een veiligere leefomgeving voor lhbti-asielzoekers maar ook bekeerlingen. Kortheidshalve verwijs ik u naar deze brief.4
Het monitorrapport 'Leefomstandigheden van kinderen in de asielopvang' |
|
Corinne Ellemeet (GL), Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() ![]() |
Bent u bekend met het bericht «Kinderen in asielzoekerscentra (azc’s) staan vaak stijf van de stress: «Ik zie het verdriet in hun ogen»»?1
Ja.
Heeft u kennisgenomen van het monitorrapport «Leefomstandigheden van kinderen in de asielopvang» van de Werkgroep Kind in azc over het gebrek aan veiligheid en stabiliteit in azc’s en gezinslocaties?2
Ja, ik heb kennisgenomen van het monitorrapport. Het monitorrapport is door de Werkgroep Kind in azc overhandigd aan de Directeur Migratiebeleid van het Ministerie van Justitie en Veiligheid op 18 mei jl. Ik ben de leden van de Werkgroep Kind in azc en de betrokken organisaties erkentelijk voor het onderzoek en het monitorrapport. Dit geldt ook voor de deelnemers aan het onderzoek en de medewerking van het COA hieraan. Zoals het monitorrapport beschrijft zijn er de afgelopen jaren verschillende verbeteringen doorgevoerd voor kinderen in azc’s. In het vorige rapport van de werkgroep stonden 92 aanbevelingen, waarvan 71 voor het COA. Hiervan zijn 65 aanbevelingen opgepakt en zes nog in ontwikkeling. Zo zijn onder andere de fysieke leefomgeving, het activiteitenaanbod en de kindvriendelijke voorlichting over de asielprocedure verbeterd en is de rol van de contactpersonen kind verstevigd. Desondanks blijkt dat er nog (verdere) verbeteringen nodig zijn en worden hiervoor aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen worden nader bestudeerd.
Was het u reeds bekend dat kinderen in de asielopvang zich onveilig voelen en hun zorgen niet durven te uiten bij het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) vanwege de vrees dat dit tegen hen gebruikt kan worden tijdens de asielprocedure?
Nee, dit was mij niet reeds bekend. Het monitorrapport beschrijft dat uit de interviews met ouders en kinderen op vier locaties blijkt dat zij hun zorgen vaak niet durven te uiten bij het COA, maar uit de interviews blijkt niet wat hiervoor de reden is. In algemene zin geldt dat, wanneer de asielaanvraag is afgewezen, de kennis die het COA over de vreemdeling heeft van groot belang is voor de ketenpartners die ook met de vreemdeling in gesprek zijn in het kader van het vertrektraject. Binnen een lokaal ketenoverleg (LKO) kan dan ook, binnen de wettelijke kaders, informatie worden gedeeld. Informatie die echter is verkregen uit de gesprekken van kinderen met COA-medewerkers wordt daarbij niet gedeeld. Het COA heeft geen inhoudelijke taak in de asielprocedure en wanneer kinderen met COA-medewerkers willen praten over onveilige gevoelens (of zorgen) dan kan dat zonder dat het COA die informatie deelt met ketenpartners. Voorts heeft het COA een signaleringsfunctie in het geval van huiselijk geweld en kindermishandeling.
Ik vind het ook belangrijk dat asielzoekers, en zeker kinderen, zich veilig voelen en eventuele zorgen durven te uiten bij het COA. In dit kader verwijs ik verder naar mijn antwoord op vraag 7.
Is het u bekend dat de vele verhuizingen van kinderen in de asielopvang ontwrichtend werken en de continuïteit van zorg en onderwijs in de weg staan?
Ja, onder andere om deze redenen is conform het regeerakkoord ingezet op het tot een minimum beperken van verhuisbewegingen, zeker waar het schoolgaande kinderen betreft. Hoewel het gemiddeld aantal verhuisbewegingen vrij laag ligt (rond de één), zijn er uitschieters met meerdere verhuisbewegingen gedurende het verblijf bij het COA. De inzet is en blijft dit zoveel mogelijk te beperken. Ik verwijs u verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Bent u bereid de aanbevelingen uit het monitorrapport over te nemen? Zo ja, op welke termijn bent u voornemens dat te doen? Zo nee, kunt u per aanbeveling die u niet overneemt motiveren waarom u dat niet doet?
De aanbevelingen aan mijn departement en het COA worden de komende tijd gezamenlijk verder verkend. Op deze termijn is het niet mogelijk uitsluitsel te geven over welke aanbevelingen wel of niet worden overgenomen. In zijn algemeenheid geldt dat de aanbevelingen serieus bekeken worden en dat bijvoorbeeld naar aanleiding van de vorige rapportage ook diverse verbeteringen zijn doorgevoerd bij het COA, zoals de versteviging van de rol van de «contactpersonen kind».
Bij de overweging en een besluit een aanbeveling wel of niet over te nemen is het belang van het kind een eerste overweging. Tegelijkertijd worden daarin ook aspecten als wet- en regelgeving en financiën meegenomen. Sommige aanbevelingen zijn gedaan aan andere organisaties of departementen. Ook geldt bij fundamentelere keuzes dat, gezien de demissionaire status van het kabinet, het niet in de rede ligt dat deze keuzes door dit kabinet gemaakt worden. Om deze redenen kan ik dan ook niet toezeggen alle aanbevelingen over te nemen.
Ten aanzien van een aantal aanbevelingen zijn er al lopende acties of ontwikkelingen. Zo geldt bijvoorbeeld al dat de prioriteit en inzet is om ervoor te zorgen dat de achterstanden bij de IND worden opgelost. Aanbevelingen waar het COA onder andere al mee aan de slag is gegaan, naast bovengenoemde, zijn de ouderschapsondersteuning en het vergroten van de participatie en het gevoel van erkenning bij kinderen en jongeren door het activeren van jeugdraden op locatie.
Wat gaat u concreet doen om de verhuizingen van kinderen in de asielopvang te voorkomen, nu uit het monitorrapport blijkt dat een aantal kinderen nog steeds meerdere keren worden verhuisd gedurende hun asielprocedure?
De afgelopen jaren is inzet gepleegd om het aantal verhuizingen van kinderen in de asielopvang tot een minimum te beperken. Uit het monitorrapport blijkt ook dat het merendeel van de kinderen in 2019 en in de eerste helft van 2020 één verhuisbeweging heeft gemaakt. Toch zijn er uitschieters naar boven in het aantal verhuisbewegingen geconstateerd. Tenzij de verhuizing op verzoek van een gezin zelf is, zijn de inspanningen erop gericht deze verhuisbewegingen verder te beperken. Gelet op de gevolgen van onder andere de doorlooptijden in de asielprocedure en de COVID-19 maatregelen blijft het echter een uitdaging om verhuisbewegingen te voorkomen. Indien er verhuisd dient te worden wordt er rekening gehouden met het belang van het kind door de verhuizing indien mogelijk plaats te laten vinden in de vakantieperiodes en door gebruik te maken van een verhuischecklist waarmee de belangen van een gezin in beeld worden gebracht die van invloed kunnen zijn op een verhuizing. Niettemin blijf ik ernaar streven om de verhuisbewegingen tot een minimum te beperken. Daarbij teken ik wel aan dat binnen de inrichting van het huidige asielproces er altijd verhuisd moet worden. In dit kader is de uitwerking van het voorgenomen flexibel asielsysteem relevant. De asielprocedure start op een Gemeenschappelijke Vreemdelingenlocatie (GVL), waar alle asieldiensten samen werken en vanuit een integrale benadering zo vroeg mogelijk in het proces de kansrijkheid van de aanvraag vaststellen. Door snel onderscheid te maken tussen groepen asielzoekers kan het vervolg doelgericht worden vormgegeven, bijvoorbeeld door vergunninghouders zo veel mogelijk direct vanuit de GVL te plaatsen in of nabij de gemeente van huisvesting. Op deze manier verwacht ik verhuisbewegingen verder te beperken. Dit geldt overigens voor alle asielzoekers, niet alleen voor kinderen.
Bent u bereid ervoor te zorgen dat kinderen in de asielopvang toegang hebben tot een toegankelijk vertrouwenspersoon, zodat zij hun ideeën, zorgen en signalen van onveiligheid durven te uiten? Zo nee, waarom niet?
Uiteraard vind ik het van belang dat kinderen in de asielopvang hun zorgen kunnen uiten. Ik wil de drempel die kinderen voelen om hun zorgen met COA-medewerkers te bespreken dan ook zo laag mogelijk hebben. De behoefte aan een vertrouwenspersoon en laagdrempelige begeleiding zal verder opgepakt worden.
Wat gaat u doen om de rol van COA-contactpersonen kind te verduidelijken en verstevigen, en waar nodig hier meer Fte voor vrij te maken?
De rol van de contactpersonen kind is de afgelopen jaren verstevigd. Toch valt er volgens het rapport nog werk te verrichten als het aankomt op bijvoorbeeld de wijze waarop de rol dient te worden vormgegeven en de tijd die beschikbaar is. Het COA gaat hierin door op de ingeslagen weg naar aanleiding van de vorige rapportage en investeert in verdere deskundigheidsbevordering. Hiervoor wordt onder andere samenwerking gezocht met verschillende organisaties en het uitnodigen van experts om workshops, voorlichting en trainingen te verzorgen voor de contactpersonen kind.
Overleveringen aan Polen |
|
Michiel van Nispen , Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel in de Telegraaf «Opeens politie voor de deur; timmerman Rob zou een criminele organisatie leiden»? Wat is daarop uw reactie? Hoeveel mensen zitten in een soortgelijke positie, hoeveel mensen zijn de afgelopen tijd overgeleverd aan Polen of dreigen nog overgeleverd te gaan worden?1
Ja, ik ben bekend met het artikel. Zoals u weet kan ik mij over individuele zaken niet uitlaten.
In 2020 zijn ruim 200 personen aangehouden voor overlevering aan Polen en zijn in totaal 66 personen ook daadwerkelijk overgeleverd. Het betreft een lager aantal dan in eerdere jaren vanwege de huidige reisrestricties en de prejudiciële vragen die zijn gesteld aan het Hof van Justitie van de EU met betrekking tot overlevering aan Polen (in de gevoegde zaken C-354/20 en C-412/20).
In 2021 zijn vooralsnog ruim 100 personen aangehouden.
Kunt u toelichten waarom Nederland nog altijd verdachten aan Polen overlevert, terwijl dat ook enige tijd door rechters tegen is gehouden, omdat er zulke grote zorgen zijn over de staat van de rechtsstaat en de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen en de vraag terecht is of iemand in Polen een eerlijk proces zal krijgen?
De zorgen rond de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht hebben de volle aandacht van het kabinet. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam is tevens op de hoogte van de zorgen omtrent de Poolse rechtstaat in relatie tot Europese aanhoudingsbevelen en heeft om deze reden prejudiciële vragen gesteld aan het Hof van Justitie van de EU.
Het Hof van Justitie van de EU heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde Europese aanhoudingsbevelen niet categorisch mogen worden geweigerd.
Een verzoek tot overlevering wordt, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam beoordeeld en de rechtbank Amsterdam bepaalt in elk individueel geval of de overlevering dient te worden geweigerd. Overlevering kan alleen worden geweigerd als daar in het individuele geval gronden voor bestaan. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam onderzoekt of er concrete en zwaarwegende redenen zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel risico loopt dat zijn grondrecht op een eerlijk proces zal worden geschonden.2 Dit toetsingsmodel wordt nader toegelicht bij de beantwoording van vraag 4.
Deelt u de mening dat het feit dat in Europees verband is afgesproken dat er wederzijds vertrouwen bestaat in elkaars rechtsstelsels, met als gevolg dat Nederlanders in voorkomende situaties zonder inhoudelijke toets overgeleverd moeten worden aan Polen, niet zou moeten betekenen dat daaraan nooit iets kan veranderen omdat de situatie gewijzigd kan zijn, zoals nu bijvoorbeeld in Polen aan de hand is? Wanneer kan er een moment komen om het vertrouwen en daarmee de overleveringen op te schorten?
Zoals hiervoor in reactie op vraag 2 door mij is aangegeven doet de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam in elk individueel geval een uitspraak over het verzoek tot overlevering, waarbij het verzoek, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, inhoudelijk wordt getoetst overeenkomstig de bepalingen van het Kaderbesluit 2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel (Kaderbesluit EAB) en de Overleveringswet. Er vindt door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam derhalve wel een inhoudelijke toets plaats van het overleveringsverzoek.
Ingevolge artikel 1, tweede lid, van het Kaderbesluit EAB moet op grond van het beginsel van wederzijdse erkenning elk Europees aanhoudingsbevel overeenkomstig de bepalingen van het kaderbesluit ten uitvoer worden gelegd. Daaruit volgt dat een aanhoudingsbevel slechts dan niet ten uitvoer wordt gelegd indien dit afstuit op één van de weigeringsgronden geregeld in dat kaderbesluit. Uit de hiervoor genoemde Hof-jurisprudentie volgt hoe die bepalingen door de overleveringsrechters in de lidstaten moeten worden toegepast. Opschorting van die op zichzelf genomen duidelijke verplichtingen is, zoals overweging 10 van het kaderbesluit regelt, slechts mogelijk in geval van een ernstige en voortdurende schending door een lidstaat van de in artikel 6, eerste lid, van het Verdrag inzake Europese Unie neergelegde beginselen, welke schending door de Raad is geconstateerd overeenkomstig artikel 7, eerste lid, en volgens de procedure van artikel 7, tweede lid, van dat Verdrag.
Klopt het dat rechters nu niet de bevoegdheid hebben om alle overleveringen aan een bepaald land op te schorten wanneer vast is komen te staan dat er niet langer sprake kan zijn van vertrouwen in het rechtsstelsel en een eerlijk strafproces in een lidstaat? Bent u bereid zich hiervoor in te spannen in Europees verband?
Zoals aangegeven in de reactie op vraag 3, kunnen verzoeken uit een land niet categorisch worden geweigerd maar dient er een individuele toets plaats te vinden.
Het Kaderbesluit EAB laat enige ruimte open om uitvoering van een EAB te schorsen en de overlevering te weigeren wanneer er sprake is van «een ernstige en voortdurende schending van de grondrechten door een lidstaat». Om te beoordelen of daarvan sprake is heeft het HvJEU een toetsingsmodel bestaande uit twee stappen meegegeven:
Acht u rechters, advocaten en verdachten in staat om te beoordelen of in individuele gevallen een reële kans op de schending van grondrechten bij overlevering bestaat, in casu het recht op een eerlijk proces, zoals de weigeringsgrond voor overleveringen is geformuleerd? Zo nee, wat gaat u doen om dit hiaat in te vullen?
Ja. Binnen de overleveringsprocedure heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid argumenten aan te voeren op grond waarvan hij of zij van oordeel is dat in het verzoekende land geen sprake zal zijn van een eerlijk proces. Het verzoek tot overlevering wordt, met inachtneming van de jurisprudentie van het Hof van Justitie van de EU, in elk individueel geval door de rechtbank Amsterdam beoordeeld. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam zal daarbij toetsen of er in dit concrete geval een reële kans op schending van de fundamentele rechten is. De beslissing of er sprake is van een eerlijk proces is echter voorbehouden aan de strafrechter die de zaak inhoudelijk zal beoordelen in de uitvaardigende lidstaat. Bij deze beslissing zal niet alleen worden beoordeeld of de persoon een eerlijk proces zal krijgen maar ook, indien dit niet het geval is, of dit voldoende is gecompenseerd. De verdachte heeft na de beoordeling van de strafrechter nog de mogelijkheid van hoger beroep en de mogelijkheid om een klacht in te dienen bij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
Is het voor een individu wel realistisch en mogelijk om aan te tonen dat er in zijn of haar concrete zaak geen sprake zal zijn van een eerlijk proces? Hoe moet iemand dat doen?
Zoals bij vraag 5 aangegeven, heeft de opgeëiste persoon de mogelijkheid om verweer te voeren en aan te voeren dat zijn fundamentele rechten zullen worden geschonden bij overlevering. De persoon dient daarbij aan te tonen dat dit in zijn concrete zaak het geval is. Op grond van artikel 11 van de Overleveringswet dient daarvoor te worden beoordeeld of een persoon een reëel gevaar loopt op schending van de door het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie gewaarborgde grondrechten. Er is in een eerdere zaak afgezien van overlevering door de Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van de rechtbank Amsterdam omdat werd vastgesteld dat er een reëel gevaar zou bestaan dat de grondrechten van de opgeëiste persoon zouden worden geschonden na overlevering.3
Het spreekt verder voor zich dat iedere opgeëiste persoon zich kan voorzien van deskundige rechtsbijstand om te beoordelen of een beroep op een mogelijke schending van het recht op een eerlijk proces in de verzoekende lidstaat mogelijk kans van slagen heeft. Van een deskundig rechtshulpverlener kan worden gevergd dat deze zich hierin terdege verdiept.
Zijn er alternatieven voor overlevering aan een ander land, zoals bijvoorbeeld door het bewijsmateriaal aan Nederland over te dragen en de vervolging hier plaats te laten vinden of, uiteraard met instemming van de verdachte, het proces digitaal vanuit Nederland te volgen? Is daar een wettelijke grondslag voor? Zo nee, zou dat niet goed zijn?
Het is aan het verzoekende land om te besluiten of het een verzoek tot overlevering of een verzoek tot overname van de strafvervolging indient. Er is in verschillende verdragen een wettelijke grondslag voor het overdragen van strafvervolging binnen de Europese Unie voorzien, alsmede in de nationale wetgeving op basis van het Wetboek van Strafvordering. Daar dient echter wel een verzoek tot overdracht van strafvervolging aan ten grondslag te liggen van het verzoekende land. Het is op dit moment niet mogelijk dat de opgeëiste persoon het proces digitaal vanuit Nederland volgt, gelet op het voorbehoud dat Nederland heeft gemaakt bij de EU-rechtshulpovereenkomst (artikel 10, negende lid), alsmede de verklaring bij het Tweede aanvullend protocol (artikel 9, negende lid) bij het Europees Rechtshulpverdrag. Bovendien is berechting via videoconferentie (in Nederland of elders) op grond van de genoemde verdragen en het Wetboek van Strafvordering niet mogelijk.
Als overleveringen naar een land waarover grote zorgen bestaan niet voorkomen kunnen worden, bent u dan tenminste bereid garanties te eisen voor een eerlijk proces, een maximale duur van het voorarrest, medische omstandigheden en het zo snel mogelijk uitzitten van de eventuele straf in Nederland?
De rechtbank Amsterdam is bevoegd te beslissen op het verzoek tot overlevering. Het Kaderbesluit EAB voorziet niet in de mogelijkheid om een garantie te eisen voor een eerlijk proces of een maximale duur van het voorarrest. De Internationale Rechtshulpkamer (IRK) van rechtbank Amsterdam kan wel aanvullende informatie hierover opvragen bij het verzoekende land. Ten aanzien van medische omstandigheden is het wel mogelijk om in overleg te treden met het verzoekende land.
Het is tevens mogelijk om voor onderdanen een zogeheten terugkeergarantie te bedingen om ervoor te zorgen dat de tenuitvoerlegging van de eventuele straf in Nederland kan plaatsvinden. Op grond van artikel 6 van de Overleveringswet geeft Internationaal Rechtshulpcentrum (IRC) Amsterdam aan de afdeling Internationale Overdracht Strafvonnissen (IOS) van de Dienst Justitiële Inrichtingen door wanneer er een overlevering plaatsvindt met een terugkeergarantie. De opgeëiste persoon en/of zijn familie kan vervolgens contact opnemen met de WETS informatielijn over de procedure van de terugkeer.
Kunt u deze vragen met spoed beantwoorden, uiterlijk voorafgaand aan het commissiedebat van 3 juni a.s. over de JBZ-Raad?
Ja.
De uitspraak van de rechter in de zaak tussen Milieudefensie en Shell |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD), Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van de uitspraak van de rechter in de zaak tussen Milieudefensie en Shell?
Ja.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak, zowel wereldwijd als in Nederland?
Het betreft een rechtszaak tussen Milieudefensie c.s. en Royal Dutch Shell (hierna: Shell). De reductieverplichting die door de rechtbank is opgelegd, geldt alleen voor Shell. Wel stelt de rechtbank in haar vonnis dat de verantwoordelijkheid om mensenrechten te respecteren niet alleen voor Shell, maar voor alle bedrijven geldt.
Het is nog niet bekend welke gevolgen de uitspraak zal hebben. Er wordt nu een analyse uitgevoerd, waarover uw Kamer na de zomer wordt geïnformeerd. De gevolgen zullen van verschillende factoren afhangen, waaronder de uitkomst van een eventuele hoger beroep- en cassatieprocedure.
Deelt u de inschatting dat deze uitspraak bijdraagt aan de afbouw van fossiele energie en dat dit een vliegwiel kan zijn voor de energietransitie?
Of de uitspraak als een vliegwiel kan dienen voor de gehele energietransitie – nationaal en internationaal – hangt af van de interpretatie die partijen eraan geven, van de uitkomst van een eventuele hoger beroep- en cassatieprocedure en ook van eventuele vergelijkbare rechtszaken. Bedrijven zijn al bezig plannen te maken en investeringen te doen om klimaatrisico’s te verminderen. Als het alleen bij Shell blijft, hangt het effect af van of en in welke mate andere bedrijven de fossiele activiteiten van Shell overnemen. Shell is niet verplicht de reductieverplichting in Nederland te realiseren.
In hoeverre heeft dit betrekking op andere bedrijven? Hebben zij naar verwachting ook een dergelijke resultaatsverplichting?
De zaak van Milieudefensie c.s. tegen Shell betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De rechtbank heeft haar uitspraak gedaan op grond van de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm. Deze ongeschreven zorgvuldigheidsnorm (een onrechtmatige daad-norm) komt uit het Burgerlijk Wetboek en rust in beginsel ook op andere Nederlandse bedrijven. Door de rechtbank is de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm alleen ingevuld met betrekking tot Shell op basis van de specifieke omstandigheden in deze zaak.
De rechtbank overweegt dat, gelet op de volgens haar breed gedragen consensus dat de mondiale gemiddelde opwarming tot 1,5°C beperkt dient te blijven, moet worden gekozen voor reductiepaden waarin de CO2-uitstoot mondiaal in 2030 met netto 45% is teruggebracht ten opzichte van 2010. De reductiepaden die de rechtbank op basis van rapporten van het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) presenteert, zijn mondiaal en zeggen nog niets over wat van Shell mag worden verwacht. De rechtbank stelt daarover dat van Shell veel mag worden verwacht, als belangrijke speler in de markt voor fossiele brandstoffen en als verantwoordelijke voor een substantiële directe en indirecte CO2-uitstoot die groter is dan de uitstoot van vele staten. De rechtbank komt op basis hiervan tot een reductiedoelstelling voor Shell van ten minste 45% in 2030 ten opzichte van 2019. Het is, in voorkomende gevallen, aan de rechter om de ongeschreven zorgvuldigheidsnorm voor andere bedrijven in te vullen aan de hand van de specifieke omstandigheden van het geval.
Wat zijn de gevolgen van deze uitspraak voor het bredere klimaatbeleid van Nederland en de uitvoering van het Klimaatakkoord?
De zaak van Milieudefensie c.s. tegen Shell betreft een civielrechtelijke zaak tussen private partijen. De Nederlandse overheid is geen partij in deze zaak. In de uitspraak is geen oordeel gegeven over het klimaatbeleid van de (rijks)overheid.
Het Nederlandse klimaatbeleid is en blijft gebaseerd op de Klimaatwet en gericht op het halen van de klimaatdoelen in de Overeenkomst van Parijs door implementatie van het Klimaatakkoord, aangevuld met eventuele aanscherpingen die volgen uit invulling van de 55% emissiereductie die binnen de EU voor 2030 ten opzichte van 1990 is afgesproken.
Het bericht waaruit blijkt dat gepensioneerden grote schade hebben door nabetaling van hun pensioen |
|
Liane den Haan (Fractie Den Haan) |
|
Alexandra van Huffelen (staatssecretaris financiën) (D66), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
|
Bent u op de hoogte van het bericht «Duizenden euro’s schade bij gepensioneerden door nabetaling pensioen»?1
Ja.
Kunt u aangeven hoeveel mensen door nabetaling van het pensioen financiële schade ondervinden?
Het is het mij niet bekend hoeveel mensen door een nabetaling van ABP financiële schade ondervinden. De nabetaling van pensioen is een afspraak tussen de uitkeerder en de pensioengerechtigde. Het is natuurlijk bijzonder vervelend als mensen financiële schade ondervinden als gevolg van nabetaling van het pensioen.
Zijn de mensen vooraf voldoende op de hoogte gesteld van de financiële consequenties van een nabetaling in één keer?
Ik vind het belangrijk dat pensioenfondsen hun deelnemers vooraf goed informeren over de mogelijke gevolgen van bepaalde uitkeringen (incl. de fiscale gevolgen) en daar – waar mogelijk natuurlijk – al rekening mee houden bij het uitkeren. Ik begrijp dat ABP deelnemers in deze zin informeert als er grote bedragen worden uitgekeerd en de mogelijkheden die deelnemers hebben om de financiële gevolgen te beperken, actief onder de aandacht brengt.
Een nabetaling zoals in dit geval komt op grond van de wettelijke regels die daarvoor gelden bovenop de reguliere betalingen. Op een dergelijke nabetaling is op grond van wettelijke regelingen voor de loonheffing de zogeheten tabel bijzondere beloning van toepassing. Om toepassing van deze tabel hoeft niet te worden verzocht; deze wordt toegepast door de inhoudingsplichtige, in dit geval ABP. De nabetaling is een brutobedrag waarover ABP loonheffing op basis van tarief voor bijzondere beloningen inhoudt (dit is een voorheffing). Vervolgens wordt dit brutobedrag meegenomen bij de vaststelling van de verschuldigde inkomstenbelasting, waarbij rekening wordt gehouden met het reeds ingehouden bedrag uit de voorheffing. Voor een rol in de afspraken tussen ABP en de pensioengerechtigden zie ik geen plaats voor mijzelf of de Belastingdienst.
Op een bijzondere bate kan de zogeheten middelingsregeling in de inkomstenbelasting van toepassing zijn. Via deze regeling wordt, kort gezegd, de belasting herrekend over de inkomens over drie zelf gekozen aaneengesloten jaren waarvan de aanslag onherroepelijk vaststaat, bijvoorbeeld 2018-2019-2020. Er bestaat recht op teruggave als deze herrekening leidt tot een teruggave die hoger is dan € 545. Mede omdat de keuze voor het tijdvak van drie jaren van invloed is op de uitkomst, kan de Belastingdienst hierover niet actief informeren. Wel is er vanzelfsprekend algemene informatie over middeling te vinden op de website van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl).
Van afspraken met de bestuursvoorzitter is mij niets bekend.
Welke tijdsduur vindt u redelijk voor het pensioenfonds ABP om deze mensen te compenseren? Hoe ziet u uw rol hierin? Bent u bereid aan te dringen op een spoedige afhandeling?
Zie antwoord vraag 3.
Klopt het dat mensen niet actief worden geïnformeerd over maatregelen die zij zelf moeten nemen om de financiële gevolgen te beperken, zoals het laten aanmerken van de nabetaling als bijzonder inkomen bij de Belastingdienst, of het laten middelen van het inkomen?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u op de hoogte van het feit dat in 2019 al afspraken waren met de bestuursvoorzitter van ABP over deze zaak? Hoe kan het dat dit in de uitvoering zo is misgegaan? Had de Belastingdienst hier niet proactief in moeten optreden vanuit de gedachte voorkomen is beter dan genezen?
Zie antwoord vraag 3.
Past de Belastingdienst inzake de wachttijd van enkele weken of zelfs maanden bij het vergoeden van schade door ABP dan ook coulance toe bij terugbetalingen?
ABP heeft op de nabetaling loonheffing ingehouden volgens de tabel voor bijzondere beloningen, om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de juiste belastingheffing. De hoogte van de inhouding is afhankelijk van het jaarinkomen, hierop is het percentage voor bijzondere beloningen gebaseerd. Bij een klein pensioen is dit een laag jaarinkomen en daarom geldt een laag percentage voor deze bijzondere beloning. Dit kan zelfs 0% zijn. De percentages lopen op van 0%, 19,2% en 37,1% naar 49,5%. Dat de toepassing van het tarief voor bijzondere beloningen in een aantal situaties toch tot nabetalingen leidt is helaas inherent aan de wettelijke regeling en het feit dat de uitkerende instantie enkel over de eigen uitkeringen gaat en geen weet heeft van de overige persoonlijke inkomsten en omstandigheden.
Mochten burgers als gevolg van de nabetaling een terugvordering van toeslagen hebben ontvangen, dan kunnen zij voor deze terugvordering gebruikmaken van de standaardbetalingsregeling van 24 maanden. Mocht dat deze burgers desondanks in financiële problemen brengen, dan kunnen zij een betalingsregeling op maat aanvragen waarbij rekening wordt gehouden met hun betalingscapaciteit. In de toeslagenbeschikking en aanslag inkomstenbelasting wordt de gepensioneerde gewezen op de mogelijkheid om een betalingsregeling aan te vragen.
Wat kunnen mensen die door deze nabetaling van het ABP in de financiële problemen zijn gekomen in de tussentijd doen? Worden mensen hierover actief geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 7.
Kan de Belastingdienst niet naar een generieke oplossing voor alle gedupeerden kijken in plaats van dat mensen proactief bij de Belastingdienst moeten vragen om een oplossing?
Een nabetaling van, in dit geval pensioenen, kan leiden tot een piek in het inkomen. Deze heeft gevolgen voor de te betalen belasting en mogelijk voor het recht op inkomensafhankelijke regelingen en toeslagen. Het is daarom goed dat de ontvanger van de nabetaling over deze gevolgen wordt geïnformeerd. Dat is met name een taak voor de uitkerende partij.
Tot slot merk ik op dat ABP via zijn website compensatie aanbiedt in gevallen van nabetaling waarin na toepassing van de fiscale middelingsregeling nog sprake is van restschade.
Het bericht ‘Alarm Bouwend Nederland: Belgische gatenweg dreigt’ |
|
Peter de Groot (VVD), Ingrid Michon (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de publicatie van verschillende berichten rondom de noodkreet van deze coalitie waaronder het bericht in de Telegraaf: «Alarm Bouwend Nederland: Belgische gatenweg dreigt» van vrijdag 21 mei jl.?1
Ja.
Kunt u aangeven of de genoemde bedragen – dreigend tekort van 2,8 miljard euro aan gemiste omzet door bezuinigingen bij gemeente (1 miljard euro), uitstel van beheer en onderhoud door Rijkswaterstaat (450 miljoen euro) en uitstel van projecten als gevolg van de stikstofproblematiek (1,4 miljard euro) – een juist beeld geven van de werkelijkheid?
De genoemde bedragen herken ik niet. Het is wel zo dat als gevolg van de uitspraak van de Raad van State over de Via15 projecten als A4 Haaglanden-N14 en A28/A1 Knooppunt Hoevelaken zullen vertragen. Het beheer en onderhoud aan het areaal van RWS gaat regulier door.
Is het tekort m.b.t. de Rijksinfrastructuur alleen voor het jaar 2021, gezien uw inzet met het naar voren halen van 700 miljoen euro voor de jaren 2022 en 2023 voor Beheer en Onderhoud? Hoe verhouden de naar voren gehaalde bedragen zich tot de tekorten (die genoemd worden in het artikel) en de stelling uit het artikel dat het beschikbare geld voor nieuwe beheer- en onderhoudscontracten voor dit jaar al op is?
PWC│REBEL geeft aan dat de door RWS afgegeven budgetbehoefte voor instandhouding, zowel voor de lange als korte termijn, aan de bovenzijde van de genoemde bandbreedtes ligt. De budgetbehoefte voor de periode 2022–2035 ligt in de orde van gemiddeld € 1 miljard per jaar hoger dan het beschikbare budget.
Met de uitkomsten van de validaties en de extra kosten die worden voorzien is eind 2020 besloten voor zowel 2022 als 2023 budget naar voren te halen om versneld onderhoudsmaatregelen uit te kunnen voeren. Per jaar is € 350 mln. aan budget naar voren gehaald.2 Ons streven is om voor 2022 en 2023 aanvullend nog meer budget in te zetten voor instandhouding, in aanvulling op de kasschuiven die wij reeds hebben doorgevoerd. Dit wordt op Prinsjesdag in de ontwerpbegroting zichtbaar. Een nieuw Kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van de netwerken voor de jaren daarna.
RWS kan voor 2021 nog verplichtingen aangaan. Wel heeft RWS maatregelen getroffen om binnen het budgettaire kader te blijven.
Bent u het met de VVD eens dat grote schommelingen in het jaarvolume aan werk vermeden moeten worden, omdat dit door de bedrijven in de sector vanwege onzekerheden niet op te vangen is? Op welke wijze bent u hierover in gesprek met diverse marktpartijen en hoe spelen deze bedrijven in op het voorkomen van ongewenst afvloeien van vakmensen door deze onzekerheid?
Een stabiele en voorspelbare opdrachtenstroom is voor de continuïteit van bedrijven in de infrasector van groot belang. Voor bedrijven is dit de basis voor een efficiënte bedrijfsvoering en passende personele bezetting. Dit vraagt om een zo veel mogelijk gelijkmatige, continue reeks in de begroting ook op lange termijn.
In de Taskforce Infra ben ik in gesprek met de Infrasector, vanuit het streven de condities in de infrasector te verbeteren3. Zo werk ik onder andere aan een stabiele en betrouwbare inkoopplanning en is er aandacht voor de uitdagingen die samenhangen met de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt.
Kunt u aangeven of de voorbereiding van het beheer en onderhoud van infrastructurele objecten voor de komende jaren volgens planning verloopt?
RWS bereidt het werk voor een periode van 5–6 jaar vooruit voor. Voor de jaren 2020, 2021, 2022 en 2023 zijn de budgetten opgehoogd door aanvullingen en kasschuiven. Vanaf 2024 neemt het beschikbare budget sterk af. Een nieuw kabinet zal een afweging moeten maken over de financiering van de instandhouding van de netwerken vanaf 2024. Deze besluitvorming moet tijdig plaatsvinden in verband met de voorbereiding die moet worden getroffen door RWS om de werkzaamheden te kunnen realiseren.
Wat is de huidige status van de ingestelde stremmingen bij de Prinses Maxima Sluis, de St. Andries Sluis en de sluis Roermond en storingen of buiten gebruik stellingen van onder meer de Botlekbrug, de Spijkernissebrug, de Suurhoffbrug en de Grevenlingenbrug?
Wat is de reden van de langdurige storing van de brug in de Afsluitdijk bij Den Oever op vrijdag 21 mei jl. geweest? Heeft dit een relatie met de beheer- en onderhoudsopgave? Kunt u aangeven hoe een dergelijke storing in de toekomst voorkomen kan worden?
De storing op de noordbrug bij de Stevinsluizen werd op 21 mei veroorzaakt door harde windstoten. Tijdens het sluiten van de brug is deze onder invloed van de wind verder dan gebruikelijk doorgedraaid. Met het oog op de veiligheid van de (vaar)weggebruikers en het voorkomen van grote schade aan de brug activeert dan de noodstop. Na inspectie en het opnieuw activeren van de systemen is geconstateerd dast de brug weer veilig kon worden gebruikt en is deze weer vrijgegeven voor het verkeer. Omleiden van het wegverkeer via de zuidbrug was vanwege werkzaamheden niet mogelijk. Een directe relatie met de onderhoudsopgave was er in niet. Tijdens de aanhoudende harde wind is de brug niet meer geopend. De volgende dag is een proefdraai uitgevoerd, waarmee wachtende schepen zijn doorgelaten. De brug is sindsdien weer vrijgegeven voor reguliere bediening.
In het kader van beheer en onderhoud worden binnen een aantal weken verbetermaatregelen uitgevoerd (zonder verkeershinder) om de kans op storingen te verminderen. Dit najaar zijn aanvullende werkzaamheden gepland en afgestemd met de omgeving die wel de nodige hinder gaan veroorzaken.
De draaibruggen blijven oude en kwetsbare objecten die staan geprogrammeerd voor vervanging en renovatie in 2024/2025. Tot dat moment worden de objecten nauw gemonitord waarbij het optreden van nieuwe storingen niet uitgesloten kan worden.
Op welke wijze kan de Minister voorkomen dat door bezuinigingen bij gemeenten verschraling optreedt binnen de gemeentelijke infrastructuur waarbij verkeersveiligheid of noodzakelijk onderhoud in het geding komt?
Het kabinet is zich ervan bewust dat de financiële positie van gemeenten onder druk staat. Gemeenten hebben moeite met het rondkrijgen van de begroting. Onderzoek laat ook zien dat investeringen in onder andere onderhoud en wegen hierdoor onder druk komen te staan. Dit is zorgelijk, want het is belangrijk dat gemeenten voldoende middelen hebben om hun taken uit te voeren.
Het kabinet deelt het belang van gemeenten, provincies en waterschappen om te komen tot structurele oplossingen op het gebied van financiën en wetgeving zodat zij voldoende middelen en bevoegdheden hebben om hun taken uit te voeren en ook in staat zullen blijven een bijdrage te leveren aan de maatschappelijke opgaven. Het kabinet werkt dan ook met gemeenten, provincies en waterschappen gezamenlijk aan de voorbereidingen op het volgende kabinet en verkent met hen de wijze waarop en voorwaarden waaronder de belangrijke opgaven van overheden optimaal tot uitvoering kunnen komen, zodat een beter en integraal besluit genomen kan worden over de interbestuurlijke en financiële verhoudingen.
Het kabinet heeft de afgelopen jaren daarom meerdere malen extra middelen beschikbaar gesteld, onder meer zijn er met medeoverheden afspraken gemaakt over reële compensatie van de extra kosten en inkomstenderving als gevolg van corona.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het commissiedebat MIRT van woensdag 16 juni 2021?
Ja.
Corruptie rond de kobaltwinning in de Democratische Republiek Congo (DRC) |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de aflevering Crimineel Kobalt van de serie Waarde van de Aarde, uitgezonden op 19 mei 2021 op NPO2?1
Ja.
Klopt het dat pensioenfonds ABP investeert in het Zwitserse mijnbedrijf Glencore? Zo ja, wat vindt u daarvan, gelet op de reputatie van dit bedrijf met betrekking tot betrokkenheid bij grootschalige corruptie en het uitblijven van verbeteringen voor de lokale bevolking rond Congolese mijnen in het eigendom van Glencore?
Pensioenfonds ABP bevestigt, bij navraag, dat ze per eind april 2021 investeringen in Glencore PLC hebben ter waarde van EUR 55 miljoen. Het is niet aan het kabinet om specifieke beleggingen uit een beleggingsportefeuille van een zelfstandig pensioenfondsbestuur te beoordelen.
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven die internationaal opereren dat ze de OESO-richtlijnen voor Multinationale Ondernemingen (OESO-richtlijnen) en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGP’s) naleven. Op 16 oktober 2020 heeft het kabinet de beleidsnota «Van voorlichten tot verplichten: een nieuwe impuls voor internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemerschap», (Kamerstuk 26 485, nr. 337) gedeeld met de Tweede Kamer. Een belangrijk onderdeel van het nieuwe IMVO-beleid is de inzet van het kabinet op een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau.
In december 2018 heeft het kabinet samen met pensioenfondsen, vakbonden en maatschappelijke organisaties het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Beleggen (IMVB)-convenant Pensioenfondsen gesloten. Het IMVB-convenant richt zich op de inbedding van de OESO-richtlijnen en UNGP’s in het beleid van pensioenfondsen en implementatie in de uitvoering. Binnen dit convenant prioriteert een pensioenfonds duurzaamheidsthema’s, waaronder corruptie, op basis van gepaste zorgvuldigheid (due diligence) en deelnemersraadpleging. Onder de OESO-richtlijnen behoren bedrijven, waaronder institutionele investeerders, vervolgens eerst de meest prioritaire risico’s aan te pakken en te voorkomen, daarna komen de minder ernstige gevolgen aan bod. Hoe ABP hier voor deze specifieke belegging invulling aan gegeven heeft wordt toegelicht in de beantwoording van vraag 4.
Welke rechtszaken lopen er momenteel tegen Glencore?
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Heeft het ABP, conform de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen, een risicoanalyse verricht van haar beleggingsportefeuille? Zijn misstanden in de kobaltsector in de Democratische Republiek Congo (DRC) daarbij aan het licht gekomen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen zijn gezet om die risico’s te beperken en hoe passen voortdurende investeringen in Glencore daarbij?
ABP heeft in haar duurzaam en verantwoordbeleggingsbeleid vastgelegd de OESO-richtlijnen te hanteren en voert periodiek risicoanalyses uit op de beleggingsportefeuille. ABP bevestigt dat hierin misstanden in de kobaltsector in de Democratische Republiek Congo aan het licht zijn gekomen. ABP geeft aan verschillende stappen te hebben ondernomen om deze risico’s te beperken. Zo is er sinds maart 2010 bij verschillende gelegenheden contact geweest met het management van Glencore, als onderdeel van hun dialoog activiteiten. Ook was ABP van 2015 tot en met 2020 aangesloten bij een thematische dialoog over kinderarbeid tezamen met verschillende stakeholders in de toeleveringsketen van kobalt. De huidige dialoog met de onderneming richt zich op de schending van mensenrechten, milieuemissies en omkoping en corruptie. Het is aan het pensioenfondsbestuur om de uitkomsten van een dialoog te beoordelen en hier conclusies aan te verbinden wat betreft de continuering van de investering.
Klopt het dat Glencore zelf stelt de OESO-richtlijnen en de UN Guiding Principles on Business and Human Rights (UNGPs) te onderschrijven? Wat zegt dit over de effectiviteit van deze vrijwillige richtlijnen? Wie controleert of Glencore ook daadwerkelijk handelt in overeenstemming met deze richtlijnen?
Het klopt dat Glencore stelt de OESO-richtlijnen en de UNGPs te onderschrijven. Dit doet Glencore op zijn website2 en in zijn mensenrechtenrapportage over 20193. Er is geen officiële instantie die controleert of Glencore ook daadwerkelijk handelt naar deze richtlijnen. Wel kunnen belanghebbenden, wanneer ze denken dat een bedrijf niet in overeenstemming handelt met de OESO-richtlijnen, een melding maken bij het Nationaal contactpunt voor de OESO (NCP). Het NCP kan dan helpen bij het zoeken naar een oplossing door middel van een mediationtraject.
Met de evaluatie van het IMVO-beleid in 2020 is vastgesteld dat het huidige, vrijwillige IMVO-beleid onvoldoende effectief is geweest en dat vernieuwing nodig is (Kamerstuk 26 485, nr. 337). Daarom zet het kabinet nu in op een doordachte mix van IMVO-maatregelen met als kernelement een brede gepaste zorgvuldigheidsverplichting, bij voorkeur op Europees niveau.
Deelt u de mening dat transparantie een essentieel onderdeel is van verantwoord zakendoen en dat de stelselmatige weigering van Glencore om journalisten te woord te staan onverenigbaar is met de naleving van de OESO-richtlijnen en UNGPs? Zo nee, waarom niet?
Transparantie is een essentieel onderdeel van internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen. De OESO-richtlijnen stellen dat bedrijven informatie over hun gepaste zorgvuldigheid openbaar en toegankelijk dienen te maken. De OESO-richtlijnen laten zich niet uit over de rol van de media. Glencore maakt daarin zelf de keuze wie het te woord staat.
Wat kunt u doen om het gedrag van Glencore te beïnvloeden? Bent u bereid om uw zorgen over dit bedrijf te bespreken met uw Zwitserse ambtgenoot? Zo nee, waarom niet?
Glencore is een in Zwitserland gevestigd bedrijf. In OESO- en VN-verband voert Nederland regelmatig overleg, met onder andere Zwitserland en andere vestigingslanden, over IMVO-kwesties, waaronder mogelijk toekomstige gepaste zorgvuldigheidsverplichtingen. In die overleggen wordt ook het naleven van de OESO-richtlijnen en de UNGP’s besproken. Uiteindelijk zijn de vestigingslanden zelf in de beste positie om misstanden aan te pakken. Zo heeft de Zwitserse regering eind 2020 ingestemd met een gepaste zorgvuldigheidsverplichting op het gebied van conflictmineralen en kinderarbeid.
Herinnert u zich uw antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over de zakenman Dan Gertler?2
Ja.
Wat waren de uitkomsten van het Amerikaans strafrechtelijk onderzoek naar bedrijven van Dan Gertler, waaronder Fleurette Holdings Netherlands?
Het is niet aan het kabinet om de uitkomsten van Amerikaanse strafrechtelijke onderzoeken toe te lichten.
Klopt het dat Fleurette Holdings Netherlands en verschillende andere bedrijven gelieerd aan Dan Gertler die op Amerikaanse sanctielijsten staan nog steeds in Nederland actief zijn? Zo ja, hoe verhoudt dat zich tot uw antwoorden van maart 2018 waarin u meldde dat het bedrijf reeds uit Nederland was vertrokken en de kwestie inmiddels de volledige aandacht van de Nederlandse handhavingsinstanties had?
Een aantal dochterondernemingen van Fleurette Properties Limited staat geregistreerd in Nederland. Het moederbedrijf Fleurette Properties Limited is in 2017 uit Nederland vertrokken.
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Worden Dan Gertler en aan hem gelieerde bedrijven die in Nederland geregistreerd staan momenteel onderzocht door het Openbaar Ministerie (OM)? Zo nee, bent u bereid om het OM te verzoeken om dergelijk onderzoek te starten?
Het Openbaar Ministerie doet geen uitspraken over de vraag of er strafrechtelijke onderzoeken of rechtszaken tegen bepaalde rechtssubjecten lopen.
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken blijft zich inzetten om corruptie in onder andere de Democratische Republiek Congo tegen te gaan en onder de aandacht te brengen van Nederlandse handhavingsinstanties. Vertegenwoordigers van het Openbaar Ministerie en Nederlandse banken, het Financieel-Expertise Centrum (FEC) en het anti-corruptiecentrum van de FIOD waren op initiatief van het Ministerie van Buitenlandse Zaken bijvoorbeeld aanwezig bij een vertrouwelijke briefing van The Sentry. Deze briefing ging over een onderzoek5 dat The Sentry in opdracht van het ministerie heeft uitgevoerd naar de koppeling tussen corrupte geldstromen in algemene zin vanuit het Grote Merengebied in Afrika en de Nederlandse financiële sector.
Deelt u de analyse van Financial Times-journalist Tom Burgis, geuit in de aflevering Crimineel Kobalt, dat Glencore, sinds de inwerkingtreding van Amerikaanse sancties tegen Dan Gertler, de betalingen aan hem nu in euro’s voldoet via bedrijven in Europa? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het is niet aan het kabinet om die bewering te verifiëren.
Wordt er, nu een Europese sanctieregeling van kracht is, gewerkt aan het voorbereiden van sancties tegen Dan Gertler? Zo ja, op welke termijn verwacht u resultaten op dit vlak? Zo nee, waarom niet, en bent u dan bereid om zich hiervoor in te zetten in Europees verband?
Het EU-mensenrechtensanctieregime kent in tegenstelling tot zijn Amerikaanse tegenhanger («Global Magnitsky») geen rechtsbasis om personen wegens corruptie op de sanctielijst te plaatsen. In lijn met de motie Omtzigt Jetten (vergaderjaar 2020–2021, 21 501-02, nr. 1632) onderzoekt het kabinet de wenselijkheid en haalbaarheid van het brengen van corruptie onder de zogenaamde listingcriteria van dit sanctieregime. Over voorbereiding van sancties tegen specifieke individuen wordt omwille van de effectiviteit en vertrouwelijkheid van het proces geen uitspraken gedaan.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het wetgevingsoverleg Jaarverslag en Slotwet Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking 2020 dat plaats zal vinden op 24 juni 2021?
Er is naar gestreefd de vragen zo snel mogelijk te beantwoorden.
De stijgende energielasten |
|
Alexander Kops (PVV) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Rekening energie door dak – Nota kan oplopen tot +200»?1 Hoe reageert u op de berekening van Gaslicht.com dat de energierekening gemiddeld € 200 zal stijgen?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De prognose van Gaslicht.com is dat de energieprijzen stijgen nadat 2020 een uitzonderlijk jaar was waarin de energieprijzen sterk zijn gedaald. Dit komt voornamelijk door een aanpassing van de leveringstarieven. De energierekening bestaat uit drie componenten: de belastingen op energie, de nettarieven en de leveringstarieven. Het kabinet heeft alleen directe invloed op de belastingen op energie. De energiebelastingen zijn voor huishoudens met een gemiddeld verbruik dit jaar onveranderd gebleven, na een daling van 100 euro bij gemiddeld verbruik in 2020, conform de afspraken in het Klimaatakkoord.
Op de leveringstarieven, de commerciële prijzen voor energie, heeft het kabinet geen invloed. Deze worden bepaald door de markt en halfjaarlijks door de energieleveranciers vastgesteld. Door de coronacrisis zijn de variabele leveringstarieven vorig jaar gedaald. Nu stijgen deze tarieven weer, met name door een stijging in de olieprijs. Maar ook de relatief koude winter, het koude voorjaar en de gestegen CO2-prijs in het ETS zijn van invloed. De exacte invloed die de hogere gas- en elektriciteitsprijzen hebben op de energierekening van een huishouden hangt af van het type contract met de energieleverancier.
Deelt u de mening dat het te beschamend voor woorden is dat de zóveelste stijging van de energierekening op de loer ligt – na de oplopende belasting op gas en de klimaatsubsidies voor windmolens en biomassa, ditmaal door de enorm gestegen CO2-prijs? Wanneer zegt u: genoeg is genoeg?
Na een periode waarin de kosten juist lager lagen vanwege de wereldwijde coronacrisis, nemen de energiekosten met name toe door de wereldwijde stijging van de prijzen van olie en gas. Daarnaast hebben de relatief koude winter, het koude voorjaar en de gestegen CO2-prijs in het ETS invloed op de energierekening. Om de omslag van fossiele bronnen naar hernieuwbare energie te maken is een goede beprijzing van CO2, zoals middels onder andere het ETS gebeurt, cruciaal.
Deelt u de mening dat het ronduit van wanbeleid getuigt dat er klimaattaks op klimaattaks wordt gestapeld – is het niet door uzelf, dan is het wel door de EU – voor een verwaarloosbaar, praktisch onmeetbaar klimaateffect?
Voor Nederland is de energietransitie van groot belang. Klimaatverandering levert grote risico’s op voor Nederland doordat de zeespiegel stijgt, weersextremen vaker optreden met hittegolven, droogte en overstromingen ten gevolge en de inheemse biodiversiteit verder onder druk komt te staan. Deze veranderingen zorgen voor grote (maatschappelijke) kosten. De energietransitie is nodig om de risico’s van klimaatverandering te beperken en biedt Nederland tegelijkertijd ook kansen. Door de energietransitie goed te bewerkstelligen, blijft de Nederlandse economie toekomstbestendig. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft er daarom naar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Instrumenten zoals het ETS zijn nodig om de klimaatdoelen op een kosteneffectieve manier te realiseren omdat deze ervoor zorgt dat uitstoters van CO2 een adequate prijs betalen voor hun uitstoot zonder dat het gelijke speelveld in Europa aangetast wordt. Nederland stemt beleidsinstrumenten zoveel mogelijk op elkaar af, om een zo effectief mogelijke beleidsmix te realiseren waarmee de juiste prikkels worden geleverd en leiden tot een evenwichtige lastenverdeling. Betaalbaarheid vergroot namelijk zowel het draagvlak voor de energietransitie, als de haalbaarheid ervan.
Hoe reageert u op de uitspraak van het Internationaal Monetair Fonds dat de huidige CO2-prijs «nog steeds te laag is en moet stijgen tot ruim € 60 per ton»? Welke gevolgen heeft dit voor de energierekening? Deelt u de conclusie dat Nederland zich zo snel mogelijk moet bevrijden uit het verstikkende Europese emissiehandelssysteem (ETS)?
Nederland pleit voor een sterk Europees ETS. Het draagt bij aan realisatie van de energietransitie tegen zo laag mogelijke kosten en komt het gelijke speelveld ten goede. Door het ETS wordt uitstoot zo efficiënt mogelijk beprijsd, waardoor uitstoters de juiste prikkel krijgen om hun uitstoot van CO2 te verminderen en te investeren in verduurzaming van de bedrijfsvoering. Hierdoor vinden de investeringen plaats waar de meeste uitstootreductie gerealiseerd kan worden tegen de laagste kosten, wat van belang is voor de betaalbaarheid van de energietransitie. Doordat het ETS een Europees instrument is, ervaren alle uitstoters binnen het ETS in Europa dezelfde verduurzamingsprikkel. Dit waarborgt het gelijke speelveld voor Nederlandse bedrijven op de Europese markt. Ik ben dus van mening dat Nederland deelnemer moet blijven van het Europese emissiehandelssysteem.
De Europese Commissie komt deze zomer met een voorstel voor aanscherping van het Europees ETS ter implementatie van het aangescherpte Europese Klimaatdoel naar -55%. De markt anticipeert hierop, waardoor de prijs stijgt. Energieleveranciers berekenen die kosten door in de energieprijzen, waardoor de tarieven kunnen stijgen. Tegelijkertijd kunnen de stijgende energieprijzen ook leiden tot een grotere mate van energiebesparing, waardoor een deel van de stijging van de energierekening wordt beperkt. Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Deelt u de mening dat het tegenstrijdig is dat huishoudens moeten kromliggen voor onbetaalbaar klimaatbeleid, bedoeld om de opwarming van de aarde tegen te gaan, terwijl kouderecord na kouderecord wordt verbroken?
Zie het antwoord op vraag 3.
Deelt u de conclusie dat uw belofte dat klimaatbeleid «voor iedereen haalbaar en betaalbaar» pure oplichterij is? Zo nee, waar blijken «haalbaarheid en betaalbaarheid» dan uit?
Nee, deze conclusie deel ik niet. Er is terecht veel aandacht van uw Kamer voor de haalbaarheid en betaalbaarheid van de energietransitie. Het kabinet wil dat de transitie voor iedereen haalbaar en betaalbaar is en streeft ernaar om het klimaatbeleid kosteneffectief vorm te geven. Daarnaast heeft het kabinet ook oog voor de lastenverdeling. Daarom zijn, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, de ODE-tarieven voor grootverbruikers verhoogd zodat huishoudens 1/3 in plaats van de helft van de ODE-opbrengst betalen. Door de wijzigingen zijn de lasten voor huishoudens verlaagd, de grootverbruikerstarieven verhoogd en is het kleine mkb zoveel mogelijk ontzien.
Deelt u de mening dat energie een basisbehoefte is en voor elk huishouden betaalbaar hoort zijn? Zo ja, waarom jaagt u de huishoudens dan, met uw klimaatbeleid en energietransitie, regelrecht de energiearmoede in?
Het uitgangspunt van het kabinet is dat de energietransitie haalbaar en betaalbaar moet zijn. Uit het rapport van Planbureau voor de Leefomgeving, «Meten met twee maten» uit december 2018 blijkt dat Nederland in Europees perspectief relatief goed scoort op betaalbaarheid van de energierekening voor huishoudens en relatief weinig energiearmoede kent. Ook uit Europese rapportages, zoals het EU Energy Poverty Observatory (EPOV), volgt dat Nederland goed scoort op het terrein van energiearmoede.
Of een huishouden zijn energierekening kan betalen, hangt niet alleen af van de uitgaven aan energie, maar ook van het besteedbare inkomen en de andere noodzakelijke uitgaven van huishoudens. Het kabinet weegt in de koopkrachtbesluitvorming jaarlijks integraal alle plussen en minnen voor huishoudens, waaronder de energierekening.
Wanneer stopt u daarmee en zorgt u ervoor dat de energierekening substantieel daalt en energie weer betaalbaar wordt?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 3 is het van belang dat we als Nederland gezamenlijk met andere landen inzetten op het beperken van klimaatverandering. Zonder klimaatbeleid zullen de kosten van klimaatverandering in Nederland naar verwachting sterk toenemen door effecten als wateroverlast, droogte en hittestress. Daarom werkt het kabinet samen met bedrijven, maatschappelijke organisaties en decentrale overheden aan de uitvoering van het Klimaatakkoord.
Onwerkbare situatie voor zwerfdierstichtingen |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u op de hoogte van signalen dat er een onwerkbare situatie is ontstaan voor zwerfdierstichtingen door onjuiste informatieverstrekking van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) en vanwege tegenstrijdigheid over EU Verordening (EU) 2016/429 Animal Health Law?
Ja, die signalen zijn mij bekend.
Herkent u het signaal dat er onduidelijkheden en praktisch onuitvoerbare regels bestaan?
Zowel in Europa als in Nederland is er de laatste jaren meer aandacht voor de regulering van de handel in gezelschapsdieren, waaronder ook de handel in honden. Dat houdt onder andere in dat zowel de Europese Commissie als het kabinet met regelgeving meer zicht en grip proberen te krijgen op de hondenhandel. Hiervoor zijn verschillende wijzigingen in de regelgeving aangekondigd die echter nog niet allemaal van kracht zijn, deze lichten we kort toe. De algemene maatregel van bestuur die in aanvulling op Europese regels voorziet in een aanscherping van regels over identificatie en registratie (I&R) van honden is momenteel in voorbereiding. De geplande inwerkingtredingsdatum van het Besluit I&R is 1 oktober 2021. Daarnaast is de Europese diergezondheidsverordening, die onder meer ziet op verplaatsingen van honden tussen lidstaten, sinds 21 april 2021 van toepassing geworden. Ik kan mij voorstellen dat door de aangekondigde wijzigingen er enige onduidelijkheid ontstaat over welke maatregelen nu precies in welke gevallen op een houder van honden van toepassing zijn.
Ik heb dan ook aandacht voor de communicatie over de wijzigingen in de regelgeving. Dit doe ik onder andere door de informatie op verschillende websites van de overheid te actualiseren. Tevens heb ik een zogenoemde regelhulp laten ontwikkelen. Een regelhulp is een online tool waarmee iemand snel inzicht kan krijgen welke regels in een bepaalde situatie van toepassing zijn. Er bestaan reeds regelhulpen voor diverse onderwerpen1. Recent is er een regelhulp beschikbaar voor de regels die zien op het gebied van diergezondheid2. De regelhulp bevat nu alleen nog de belangrijkste wijzigingen die sinds 21 april jl. gelden ten gevolge van de diergezondheidsverordening. De regelhulp zal de komende periode stapsgewijs aangevuld gaan worden op basis van aankomende wijzigingen in de regelgeving omtrent diergezondheid.
Deelt u de mening dat stichtingen die zich legaal (EG-erkenning, TRAde Control and Expert System (TRACES)-certificaat en Uniek Bedrijfsnummer (UBN)) bezighouden met intracommunautair verkeer en import van honden en katten binnen EU-wetgeving worden geschaard onder handelaren in honden en katten? Zo ja, klopt het dat deze stichtingen hierdoor aan dezelfde wetgeving te voldoen hebben als veehandelaren met winstoogmerk?
De diergezondheidsverordening stelt regels over de verplaatsing van gehouden landdieren. Gezelschapsdieren (honden, katten en fretten) vallen daar ook onder (artikel 4, onderdelen 2 en 11 van de verordening). Ook die dieren kunnen namelijk drager zijn van een ziekteverwekker en daarmee kan verplaatsing van deze dieren dus een risico vormen voor de verspreiding van dierziektes. Zodoende kunnen zij een gevaar vormen voor de volks- of diergezondheid op de plaats van bestemming. Voor het niet-commerciële verkeer van gezelschapsdieren gelden bijzondere (lichtere) regels (artikel 244 en verder van de verordening), maar die zijn alleen van toepassing als de verplaatsing van deze dieren niet tot doel heeft om het dier te verkopen, of het eigendom op andere wijze over te dragen (artikel 4, onderdeel 14, van de verordening). Niet-commercieel vervoer van gezelschapsdieren gaat kort gezegd om dieren die meereizen met hun baas. Daarvan is bij het verkeer van gezelschapsdieren door deze stichtingen geen sprake. Deze dieren worden namelijk juist verplaatst met het oog op verkoop of een andere wijze van overdracht van de eigendom. Of er al dan niet commerciële doeleinden een rol spelen is voor de diergezondheidsregels op dit punt niet relevant. Dat betekent dat op verplaatsingen van honden door deze stichtingen de reguliere regels, zoals de aanvraag van een Traces-certificaat, van de diergezondheidsverordening van toepassing zijn.
Kunt u aangeven of er in Nederlandse wetgeving onderscheid gemaakt wordt tussen commerciële honden- en kattenhandelaren met winstoogmerk en dierenwelzijnstichtingen zonder winstoogmerk?
Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 3.
Herkent u de constatering dat de Nederlandse overheid het zicht op de import van buitenlandse honden en katten kwijt is? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Door middel van Traces heeft de Nederlandse overheid zicht op de legale import van buitenlandse honden en katten. Het is echter algemeen bekend dat naast de legale import ook illegale import van honden plaatsvindt. Het vermoeden is dat deze aantallen behoorlijk zijn maar vanwege de illegale aard ervan zijn exacte cijfers onbekend. Traces (Trade Control and Expert System) is een online systeem voor officiële dierenartsen om de certificering van import en export van levende dieren te ondersteunen en traceerbaar te maken.
Bij het binnenbrengen van een hond uit andere lidstaten, indien de verplaatsing onder de regels voor het commerciële verkeer valt (zie antwoord op vraag 3), moet een hond worden vergezeld van een gezondheidscertificaat. Dat certificaat moet zijn afgegeven door de bevoegde autoriteit in de lidstaat van herkomst en het vervoer van de honden en katten moet in het Europese systeem Traces worden ingevoerd. De Europese regels gaan uit van onderling vertrouwen tussen lidstaten: het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) er vanuit moet gaan dat de informatie die door de bevoegde autoriteit in een ander Europees land op het gezondheidscertificaat is gezet (bijvoorbeeld de informatie over de leeftijd en de vaccinaties) juist is. De NVWA meldt eventuele twijfel over gezondheidscertificaten wel altijd aan andere lidstaten, zodat de autoriteit van die lidstaat verder onderzoek kan doen.
De NVWA houdt risicogericht toezicht op gezelschapsdieren. Risicogericht toezicht betekent dat zij vooral inspecties uitvoert daar waar zij (op basis van meldingen, gegevens uit eerdere inspecties en risico-inventarisaties) de kans op overtreding van de regels voor de handel in gezelschapsdieren het grootst acht. Bij invoer van honden vanuit andere lidstaten worden er steekproefsgewijs bestemmingscontroles uitgevoerd. Wanneer honden rechtstreeks uit derde landen worden ingevoerd, wordt er aan de grens gecontroleerd. In de praktijk betekent dit dat in feite de controle op de luchthaven gebeurt.
Met de aanscherping van de regels van I&R hond komt er zicht op de importeurs en honden die uit het buitenland worden gehaald. Op basis van deze nieuwe regels moet de importeur (zowel bedrijfsmatig als particulier) van een hond met DigiD een registratienummer aanvragen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). De geïmporteerde honden laat de importeur door een dierenarts registreren bij RVO, via een aangewezen portaal. Bij deze registratie wordt ook het registratienummer van de importeur en het land van herkomst (uit paspoort) vermeld.
Herkent u de constatering dat door de aanvullende niet-wettelijke regels het verantwoord plaatsen van buitenlandse honden en katten kostbaar en praktisch onuitvoerbaar wordt, waardoor illegale handel toeneemt? Welke maatregel treft u tegen illegale handel?
Het is mij niet bekend welke «niet-wettelijke regels» er zouden gelden die het verantwoord plaatsen van de dieren praktisch onuitvoerbaar zouden maken en ook dat de illegale handel daardoor toe zou nemen. Om de illegale handel effectiever te bestrijden is een taskforce hondenhandel opgericht waaraan de NVWA, RVO, de Landelijke Inspectiedienst Dierenbescherming (LID) en de ministeries van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV) en Justitie en Veiligheid (J&V) deelnemen. De Taskforce hondenhandel wordt ingezet vanuit verschillende bestaande samenwerkingsverbanden. De Taskforce ontwikkelt een integrale aanpak op malafide hondenhandel met als doel deze handel op een consistente en consequente wijze aan te kunnen pakken.
Kunt u bevestigen dat Oost-Europese puppyfabrieken pups voor de Nederlandse markt produceren, waarbij paspoorten door dierenartsen worden vervalst? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
De problematiek van illegale import van pups vanuit andere delen van Europa is bij de betrokken instanties bekend. Ik verwijs verder naar mijn antwoord op vraag 6.
Wat gaat u doen om de belangenorganisaties en stichtingen in de toekomst duidelijker en consistent te informeren over toekomstige wetswijzigingen en kunt u aangeven wat daarvoor reeds gebeurt?
Onlangs heeft de organisatie Stray Animal Foundation Platform aangeboden om via een webinar informatie over de regelgeving te verstrekken aan de verschillende (zwerfdieren)stichtingen. Mijn ministerie zal samen met de NVWA en RVO en organisaties uit de sector zoals het Stray Animal Foundation Platform, de deelnemende partijen voorzien van informatie ter verduidelijking van de wet- en regelgeving. Ook zal ik bij grote wijzigingen in overleg met partijen, zoals Stray Animal Foundation Platform, kijken welke aanvullende communicatie-acties nodig en nuttig zijn. Tevens zal ik, zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2, de regelhulp stapsgewijs uitbreiden op basis van aankomende wijzigingen in de regelgeving omtrent diergezondheid.
Is het mogelijk en bent u bereid om registratieplicht van gastgezinnen gelijk te trekken met die van de Nederlandse dierenasielen, door onder andere af te zien van de vakbekwaamheids- en UBN-verplichting voor tijdelijke gastgezinnen?
Er zijn verschillende indicaties waar naar gekeken wordt om te bepalen wanneer er sprake is van bedrijfsmatig houden van gezelschapsdieren. Zie daarvoor ook mijn reactie op de evaluatie van de Wet dieren van 18 november 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1139). Op basis van die indicaties kan per geval bepaald worden of er sprake is van bedrijfsmatigheid. Voor honden en katten is er in eerste instantie een getalsmatige indicatie. Als het gaat om een gastgezin dat meer dan 20 honden per jaar opvangt, is het aannemelijk dat er sprake is van bedrijfsmatigheid. In dat geval dient een gastgezin te voldoen aan de eisen die gesteld worden aan het bedrijfsmatig houden van gezelschapsdieren, zoals een bewijs van vakbekwaamheid en een UBN. In het geval dat een gastgezin 20 honden of minder per jaar opvangt, wordt op basis van de overige indicaties beoordeeld of iemand bedrijfsmatig is. In de praktijk blijkt dat in het laatste geval gastgezinnen meestal niet als bedrijfsmatig worden beoordeeld. Dit laat onverlet dat deze gastgezinnen wel moeten voldoen aan de algemene eisen van huisvesting- en verzorgingsnormen uit het Besluit houders van dieren. Overigens zullen dierenasielen op basis van de criteria meestal aangemerkt worden als bedrijfsmatig en dus aan de vakbekwaamheids- en UBN-verplichting moeten voldoen. Ook zij zullen op dat moment in het bezit moeten zijn van een vakbekwaamheidsdiploma.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de verschillende werkwijzen van de tien commerciële portalen (databanken)?
Alle portalen die gegevens doorgeven aan I&R hond zijn door mij aangewezen. Van belang is dat de aangewezen portalen in staat zijn de data real-time, onvoorwaardelijk en volledig aan RVO door te geven. RVO is in juni 2021 gestart met het testen of de bestaande aangewezen portalen klaar zijn voor het aangescherpte I&R hond.
Bent u bereid om op korte termijn in overleg te treden met de stichtingen om kennis te nemen van de in deze vragen benoemde problemen?
Ja, ik ben bereid met de stichtingen in gesprek te gaan om beter inzicht te krijgen tegen welke problemen zij aanlopen. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 8.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.
De kritiek op de inloopkamers in de rechtspraak |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Rechters niet gelukkig met nieuw experiment dat achterstanden moet wegwerken»? Wat is daarop uw reactie?1
Ja ik ken het artikel. Het terugdringen van de doorlooptijden in rechtszaken en het wegwerken van rechtszaken die al te lang op de plank liggen, zijn belangrijke prioriteiten van de Raad voor de rechtspraak en de gerechten. Onder de noemer «Tijdige rechtspraak» werken de gerechten aan een structurele verkorting van de doorlooptijden. Ik vind het heel belangrijk dat de doorlooptijden verbeteren en de achterstanden worden ingelopen, en ondersteun de inspanningen van de gerechten in het kader van «Tijdige rechtspraak» dan ook van harte.
De inloopkamer maakt onderdeel uit van Tijdige rechtspraak. Daarnaast bestaat het programma ook uit de onderdelen slimmer roosteren en plannen en het vergroten van voorspelbaarheid voor rechtzoekenden door betere communicatie. De inloopkamer behandelt (deels online) bepaalde typen, relatief eenvoudige, zaken. De categorieën zaken zijn in samenspraak met rechters bepaald. Mocht de rechtzoekende vinden dat een zaak zich beter leent voor een fysieke zitting dan beslist de rechter. Bij de inloopkamer staat kwaliteit voorop; de inloopkamer wordt bemenst door ervaren rechters en (staf)juristen die zorgen voor een zorgvuldige afhandeling van de zaak. Er is ook extra ondersteuning door juridisch medewerkers die extern zijn aangetrokken.
Klopt het dat de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak is gepasseerd met het voorleggen van deze plannen, dat er felle kritiek is vanuit de ondernemingsraad en dat verschillende rechtbanken niet met de inloopkamers willen werken?2
Er is zowel in de verkennende fase om te komen tot een inloopkamer als na het besluit tot het instellen van een inloopkamer overleg geweest met de NVvR. De Centrale Ondernemingsraad (COR) heeft zijn zorgen geuit over het plan om een inloopkamer in te stellen. Hierover zijn diverse gesprekken geweest tussen de Raad en de COR conform de gebruikelijke medezeggenschapsregels. De Raad heeft naar aanleiding daarvan de plannen aangepast en heeft vervolgens het besluit genomen om een inloopkamer met verschillende inloopteams (bestuur, civiel en familie) in te stellen per 15 maart jl. Het instellen van de inloopkamer is tijdelijk tot uiterlijk 31 december 2023. Of een gerecht gebruik maakt van de inloopkamer is aan de gerechten zelf en geschiedt op basis van vrijwilligheid. Inmiddels heeft meer dan de helft van de gerechten aangegeven daarvan graag gebruik te willen maken.
Vreest u ook dat deze inloopkamers kunnen leiden tot tunnelvisie en haastwerk? Zo nee, waarom niet?
Nee. Binnen de verschillende inloopteams van de inloopkamer werken zeer ervaren rechters die juist deskundig zijn op het vakgebied van de zaken die daar behandeld worden. Zij behandelen de zaken op de gebruikelijke professionele wijze, zoals ook gebeurt in de gerechten. De versnelling vindt met name plaats doordat de inloopteams zich gedurende een bepaalde periode concentreren op een specifieke zaakstroom en daardoor niet worden afgeleid door randzaken. Hierdoor kan er efficiënter gewerkt worden. Bovendien ontstaat er dankzij die focus juist extra deskundigheid. In de plannen zijn waarborgen aangebracht om tunnelvisie te voorkomen doordat iedereen maar een beperkte periode aan één bepaalde zaakstroom werkt. Daarnaast wordt rechtspraakbreed slechts een deel van alle zaken en van die specifieke zaakstroom in de inloopkamer behandeld.
Wat betekent het volgens u wanneer standaardzaken in bulk zullen worden afgehandeld? Doet deze werkwijze volgens u voldoende recht aan de betekenis van rechterlijke uitspraken? Staat deze centralisering niet haaks op de voornemens om de rechtspraak meer terug in de buurten te brengen?
In overleg met de vakinhoud (rechters) hebben de Raad en gerechtsbesturen keuzes gemaakt welke zaakstromen door de inloopkamer behandeld worden. Gerechten kunnen vervolgens zelf kiezen of, en in welke mate daarvan gebruik wordt gemaakt. De gerechten die momenteel hebben aangegeven van de inloopkamer gebruik te willen maken, overhandigen slechts een beperkt deel van zaken ter behandeling aan de inloopkamer. Elke zaak wordt vervolgens door een ervaren rechter op een professionele wijze in behandeling genomen. Van centralisatie is dan ook geen sprake. Voor de rechtzoekenden is het fijn dat hun zaak eindelijk wordt behandeld.
Vreest u ook dat de kwaliteit van de rechtspraak door dit experiment onder druk kan komen te staan? Zo nee, waarom niet?
Nee. De Nederlandse rechtspraak is van zeer hoge kwaliteit. De wijze waarop zaken in behandeling worden genomen is door rechters vastgelegd in de professionele standaarden. Deze zijn bij de behandeling van zaken altijd het uitgangspunt en dit geldt ook in de inloopkamer.
Wat is uw reactie op het feit dat de inloopkamer alleen digitaal zitting zal houden? Loopt deze praktijk niet vooruit op de reflectie van de digitale zittingen ten tijde van de coronacrisis? Is hier eigenlijk wel een wettelijke basis voor om hier de komende jaren, ook na de coronacrisis, mee door te gaan?
De huidige wetgeving biedt de mogelijkheid om een zaak online te behandelen. Binnen alle gerechten wordt daar op dit moment veelvuldig gebruikt van gemaakt en dus ook in de inloopkamer. De inloopkamer kent verschillende inloopteams. De inloopteams die familie- en bestuurszaken gaan behandelen, zullen dit met name doen via online zittingen. Indien de behandeling van een zaak naar het oordeel van de behandelend rechter een fysieke zitting vereist, zal hieraan gevolg worden gegeven.
Wat vindt u er van dat nieuw op te leiden juridisch medewerkers vonnissen gaan opstellen die bovendien ook nog eens niet altijd de zittingen bij hebben gewoond? Klopt het dat het voor mensen niet kenbaar is dat hun zaak door de inloopkamer wordt behandeld omdat de oorspronkelijk behandelend rechter het vonnis ondertekent? Klopt dit? Zo nee, hoe zit dit dan wel?
Binnen de rechtspraak is het in veel gevallen vaste praktijk dat een juridisch medewerker een eerste vonnis concipieert aan de hand van de instructies van de behandelend rechter. Het maakt hierbij geen verschil of er wel of geen zitting is geweest. Aan de hand van het concept-vonnis maakt de rechter het eindvonnis op. Het vonnis is immers de eindverantwoordelijkheid van de rechter. Dit is in de inloopkamers niet anders. Het maakt in die zin voor de rechtzoekende dan ook geen verschil of zijn zaak «regulier» wordt behandeld of door een inloopkamer.
Binnen de inloopkamer zijn verschillende inloopteams actief. Dit zijn teams die zich richten op zaken in bestuurs-, civiele of familiezaken. De werkwijzen binnen de teams verschillen. Bij de behandeling van de zaken door de inloopteams bestuur en familie vindt er in de regel een (online) zitting plaats. In die gevallen worden de rechtzoekenden en/of hun advocaten vooraf geïnformeerd over de werkwijze. Naast de behandelend rechter is ook de juridisch medewerker die het vonnis concipieert, aanwezig tijdens de online behandeling van de zaak. Bij de behandeling van zaken door het civiele inloopteam geeft de behandelend rechter instructies en toelichting op het te schrijven vonnis aan de collega’s (rechter en juridisch medewerker) van het inloopteam civiel. Zij concipiëren het concept-vonnis waarna de behandelend rechter het eindvonnis opstelt.
Wat vindt u ervan dat vonnissen niet altijd meer gemotiveerd zullen worden? Is het niet onverstandig dat mensen niet meer kunnen zien hoe en waarom rechters tot hun besluiten zijn gekomen, er is de afgelopen jaren toch juist ingezet om het beter motiveren van vonnissen?
Het is voor rechtzoekenden van groot belang dat zij inzicht krijgen in de wijze waarop de rechter tot zijn uitspraak komt. Vonnissen worden altijd gemotiveerd, maar in sommige gevallen vindt de motivering plaats in een mondelinge uitspraak ter zitting en wordt in een schriftelijke weergave daarvan (het proces-verbaal van de zitting) volstaan met een korte weergave van de mondelinge uitspraak. De politierechter doet bijvoorbeeld ook altijd mondeling uitspraak en motiveert dan mondeling ter zitting zijn uitspraak. De rechtzoekende heeft dan meteen duidelijkheid.
Hoe verhoudt de voorgenomen werkwijze van deze inloopkamers zich tot de conclusies van het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslagen «Ongekend onrecht» over de rechterlijke macht?
Een van de belangrijkste conclusies van het rapport van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslagen is het hebben van oog voor de menselijke maat, de mens achter een juridisch dossier. Een voorbeeld daarvan is dat mensen soms meer dan twee jaar moeten wachten op een uitspraak in hun zaak, voordat ze verder kunnen gaan met hun leven. Dat moet veel beter en de rechtspraak probeert daar onder andere invulling aan te geven door met landelijke initiatieven gerechten te helpen achterstanden weg te werken. Het is van groot belang dat de rechtspraak alle achterstanden wegwerkt zodat er ook in toekomstige zaken voldoende tijd is om aandacht te hebben voor de mensen die betrokken zijn bij een rechtszaak.
Bent u bereid om in overleg te treden met de Raad voor de Rechtspraak en de Nederlandse Vereniging voor Rechtspraak en uw zorgen te delen en tot oplossingen te komen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb geen aanleiding om hierover gezamenlijk met de Raad en de NVvR te spreken. De Raad voor de rechtspraak heeft op regelmatige basis overleg met de NVvR en andere betrokkenen bij deze plannen.
Erkent u dat het beter is om de basis op orde te brengen? Welke stappen heeft u gezet en wat gaat u nog doen de komende tijd om eraan bij te dragen dat de achterstanden in de rechtspraak weggewerkt kunnen worden, dat de capaciteit uitgebreid wordt en dat er geïnvesteerd kan worden in de rechtspraak om de rechter weer terug in de buurt te brengen in het kader van maatschappelijk effectieve rechtspraak?
Lange wachtlijsten ondermijnen het vertrouwen van de burger in de rechtsstaat. Mensen moeten kunnen rekenen op tijdige en kwalitatief hoogwaardige uitspraken van de rechter. Dat is goed vanuit het oogpunt van rechtsbescherming en dient ook de veiligheid. Voor een toekomstbestendige rechtspraak is continue aandacht nodig voor het verbeteren van de organisatie, systemen en procedures, om zo te kunnen voldoen aan de gerechtvaardigde verwachting van rechtzoekenden en samenleving.
Het traject Tijdige rechtspraak, waarvan de inloopkamers deel uitmaken, ziet juist daarop: het structureel terugdringen van doorlooptijden door aanpassing van procedures en werkwijzen, het vergroten van de voorspelbaarheid en verbeteren van communicatie met de rechtzoekenden en het wegwerken van bestaande achterstanden.
Daarnaast beoogt de rechtspraak met het traject Maatschappelijk effectieve rechtspraak en de toepassing van innovatieve werkwijzen en voorzieningen, bij te dragen aan het oplossen van de problemen waar mensen mee te maken hebben. Veelbelovende werkwijzen worden vervolgens met de Experimentenwet rechtspleging verder getoetst en kunnen, indien deze succesvol blijken, rechtspraakbreed worden uitgerold.
Stabiel beleid en meerjarige financiële zekerheid bieden de randvoorwaarden om hierin stappen te maken. Met de Rechtspraak is in 2019 een prijsakkoord bereikt voor de periode 2020–2022, waarmee jaarlijks circa € 95 mln. is gemoeid. Hierbij zijn ook afspraken gemaakt over aanpassing van de bekostigingssystematiek. Daarmee is de financiering stabieler geworden doordat bij een dalende instroom – zoals de afgelopen jaren het geval was – het budget niet meer zo sterk afneemt. Met deze impuls kan de Rechtspraak weer financieel gezond worden, investeren en moderniseren. Ook is een specifieke afspraak gemaakt dat binnen de departementale begroting van JenV voor de jaren 2020 t/m 2022 tijdelijk € 1 mln. per jaar beschikbaar wordt gesteld voor pilots op het gebied van maatschappelijk effectieve rechtspraak.
Het bericht ‘EU-leiders willen sancties tegen Wit-Rusland en eisen vrijlating Protasevitsj’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «EU-leiders willen sancties tegen Wit-Rusland en eisen vrijlating Protasevitsj»?1
Ja.
Bent u het ermee eens dat de kaping van het Ryanair-toestel en de arrestatie van Roman Protasevitsj vragen om meer en strengere maatregelen tegen Wit-Rusland dan aangekondigd door de Europese Raad?
Het kabinet heeft de gedwongen landing van het Ryanair-toestel in Minsk en de arrestatie van Roman Protasevitsj en zijn vriendin Sofia Sapega krachtig veroordeeld en de Belarussische autoriteiten opgeroepen hen vrij te laten. Het kabinet zal Belarus ook consequent blijven oproepen om alle politieke gevangenen vrij te laten en een einde te maken aan iedere vorm van repressie in het land.
Op 24 mei heeft Minister President Rutte over deze kwestie gesproken op de Europese Raad. Daarbij heeft hij namens het kabinet gepleit voor aanname van omvangrijke aanvullende sanctiemaatregelen tegen de Belarussische autoriteiten.
De Europese Raad heeft daartoe ook besloten. Hierop volgend heeft de Raad Buitenlandse Zaken op 21 juni jl. een vierde pakket gerichte sancties tegen Belarus aangenomen, betreffende 78 personen en 8 economische entiteiten die betrokken zijn bij de aanhoudende repressie en intimidatie van de bevolking van Belarus en de onacceptabele gedwongen landing van een passagiersvliegtuig met als doel journalist Roman Protasevitsj en zijn partner Sofia Sapega te arresteren. Ook werd een politiek akkoord bereikt over de economische sectorale sancties. Na laatste juridische uitwerking zijn deze sancties bij de Europese Raad van 24 juni formeel aangenomen. Dit betreffen sancties gericht tegen zowel import als export van specifieke producten, waaronder in de petrochemiesector, de tabakssector en de potassector (kaliumchloride). Daarnaast zijn ook beperkingen gelegd op het verlenen van bepaalde financiële diensten aan de Belarussische overheid of aan die overheid verbonden bedrijven.
Het Europese vlieg- en landingsverbod voor Belarussische luchtvaartmaatschappijen is op 5 juni ingegaan. De maatregelen zijn vervolgens in de Nederlandse regelgeving geïmplementeerd door een wijziging van de Sanctieregeling Belarus 2006. De EU sancties die rechtstreeks doorwerken in Nederland kunnen daarmee ook strafrechtelijk gehandhaafd worden.
Hiermee heeft de Europese Unie wat het kabinet betreft een krachtige en gepaste reactie gegeven op het volstrekt onacceptabele handelen van de Belarussische autoriteiten.
Bent u bereid om als Nederland meer en strengere maatregelen te nemen, met zoveel mogelijk gelijkgezinde landen binnen en buiten de Europese Unie? Zo nee, waarom niet?
Naar de overtuiging van het kabinet zijn sanctiemaatregelen altijd het meest effectief wanneer die in EU-verband genomen worden. Daarom zet het kabinet zich ook in voor aanname van een zo krachtig mogelijk en breed gedragen pakket EU-sancties. Het op nationale titel, of met een klein aantal lidstaten, instellen van aanvullende sancties heeft zeer beperkt effect en draagt ook niet bij aan de EU-brede reactie die het kabinet nastreeft.
Ten aanzien van de sancties die op 21 juni jl. zijn aangenomen tegen Belarus heeft ook coördinatie met de VS, het VK en Canada plaatsgevonden. Deze drie landen stelden gelijk met de EU sancties in en deden hierover ook een gezamenlijke verklaring2 met de EU uitgaan.
Bent u bereid tot sancties tegen (staats-)bedrijven in de Wit-Russische olie- en gassector, die naar schatting jaarlijks circa € 3 miljard exporteren naar EU-lidstaten? Zo nee, waarom niet?
Bij de Europese Raad van 24-25 juni werden sectorale sancties aangenomen gericht tegen zowel import als export van specifieke producten, waaronder in de petrochemiesector, de tabakssector en de potassector (kaliumchloride). Daarnaast zijn ook beperkingen gelegd op het verlenen van bepaalde financiële diensten aan de Belarussische overheid of aan die overheid verbonden bedrijven.
Hoeveel geaccrediteerde Wit-Russische diplomaten zijn er in Nederland?
Het kabinet kan geen informatie delen over het totaalaantal Belarussische diplomaten dat in Nederland geaccrediteerd is. Algemene informatie over de Belarussische ambassade in Nederland is te vinden op de website van de rijksoverheid: https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/ambassades-consulaten-en-overige-vertegenwoordigingen/overzicht-landen-en-gebieden/belarus-wit-rusland/ambassade-van-de-republiek-belarus-s-gravenhage.
Bent u bereid om het aantal persoonsgerichte sancties (visum- en reisverbod, financiële sancties) substantieel uit te breiden voor leden van Wit-Russische overheids-, veiligheids- en luchtvaartinstanties, alsmede voor oligarchen die het regime van Loekasjenko in stand houden? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is nauw betrokken geweest bij de voorbereiding van een vierde pakket gerichte sancties dat op 21 juni jl. Het kabinet heeft zich daarbij ingespannen voor aanname van een significant aantal nieuwe sancties tegen personen en bedrijven die bijdragen aan repressie in Belarus of profiteren van nauwe banden met het regime van Loekasjenko.
Bent u, vooruitlopend op de aankondigde maatregelen uit de Europese Raad, bereid tot een landingsverbod van luchtvaartmaatschappijen uit Wit-Rusland zoals Belavia op Nederlandse luchthavens? Zo nee, waarom niet?
Inmiddels zijn de door de Europese Raad aangekondigde maatregelen tegen Belarussische luchtvaartmaatschappijen vastgesteld en op 5 juni jl. in werking getreden.
Deze maatregelen behelzen een verbod aan Belarussische luchtvaartmaatschappijen om te vliegen, opstijgen of landen in het territorium van de EU en daarmee in het Nederlandse luchtruim en luchthavens. Nederland heeft op 5 juni 2021 hierover een NOTAM (Notice to Airmen) uitgegeven.
Deze gezamenlijke aanpak in EU verband helpt waarborgen dat deze sancties zo effectief en uniform mogelijk worden vastgesteld in EU verband.
De maatregelen zijn, zoals bij vraag 2 is aangegeven, door Nederland uitgevoerd door een wijziging van de Sanctieregeling Belarus 2006 die op 10 juni in werking is getreden. De EU sancties die rechtstreeks doorwerken in Nederland kunnen daarmee ook strafrechtelijk gehandhaafd worden en daarmee geldt er op dit moment een overvlieg- en landingsverbod voor Belarussische luchtvaartmaatschappijen in Nederland.
Bent u vooruitlopend op de aankondigde maatregelen uit de Europese Raad bereid om het Nederlandse luchtruim te sluiten voor luchtvaartmaatschappijen uit Wit-Rusland zoals Belavia? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid samen met collega’s van gelijkgezinde landen het luchtruim van Wit-Rusland als onveilig te bestempelen, om de veiligheid van passagiers te garanderen? Zo nee, waarom niet? Wat is de financiële impact van een dergelijke maatregel voor Wit-Rusland?
Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) heeft hiervoor een Safety Directive opgesteld. Volgens EUROCONTROL hebben de volgende landen, waaronder Nederland, aan de Safety Directive gevolg gegeven: Oostenrijk, België, Bulgarije, Cyprus, Kroatië, Tsjechische Republiek, Denemarken, Estland, Frankrijk, Finland, Duitsland, Griekenland, Hongarije, IJsland, Italië, Ierland, Letland, Litouwen, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Zweden, Spanje, Oekraïne. Ook Malta, Zwitserland, Canada, VK en VS hebben dergelijke maatregelen genomen voor hun luchtvaartmaatschappijen. Nederland heeft op 3 juni 2021 een NOTAM uitgegeven waarin de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen en piloten worden verzocht om het luchtruim van Wit-Rusland te mijden.
De inkomsten voor Belarus uit luchtvaartnavigatieheffingen bedroegen in 2019 bijna € 85 miljoen volgens cijfers van EUROCONTROL. Hiervan was nagenoeg € 20 miljoen afkomstig van luchtvaartmaatschappijen gevestigd in EU lidstaten. Vanwege de Covid-19 impact op de luchtvaart waren de inkomsten van Belarus in 2020 ruim 50% lager dan in 2019. Het verlies aan inkomsten door het mijden van het luchtruim van Belarus door luchtvaartmaatschappijen gevestigd in EU lidstaten en de hierboven genoemde gelijkgezinde staten zou op basis van het verwachte vliegverkeer voor 2021 in de orde van grootte kunnen liggen van € 10–20 miljoen op jaarbasis.
Nederlandse wetgeving biedt op dit moment geen mogelijkheid om Nederlandse luchtvaartmaatschappijen te verbieden om over Wit-Rusland te vliegen of om daar te landen en uit de Europese Raad volgt een oproep aan luchtvaartmaatschappijen om niet over Wit-Rusland te vliegen; hoe gaat u hier invulling aan geven? Is het aanpassen van het juridisch instrumentarium een optie?
De Minister van Infrastructuur en Waterstaat heeft in de Kamerbrief van 2 juli 2019, (kamerstuk 33 997, nr. 142) met betrekking tot het Verdrag voor de internationale burgerluchtvaart (ICAO verdrag) aangegeven dat de Wet luchtvaart geen grondslag biedt voor het opleggen van een vliegverbod aan Nederlandse luchtvaartmaatschappijen voor het vliegen in het buitenlands luchtruim. Dit volgt uit de uitgangspunten van het ICAO verdrag waarin is vastgelegd dat elke staat de volledige en exclusieve soevereiniteit heeft over het eigen luchtruim. Een aanpassing van het juridisch instrumentarium ligt in dat kader dus niet voor de hand.
Is gewerkt conform het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart? Welke definitie van conflictgebied wordt gehanteerd? Heeft het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) de Europese Commissie verzocht een ad hoc Common EU Risk Assessment te organiseren?
Direct na de gedwongen landing van het Ryanair-vliegtuig is er contact geweest tussen de partijen van de expertgroep die is ingesteld onder het Convenant inzake de deling van dreigingsinformatie voor de burgerluchtvaart.
De Internationale Organisatie voor de Burgerluchtvaart (ICAO) hanteert de volgende definitie van conflict zone: «Airspace over areas where armed conflict is occurring or is likely to occur between militarized parties, and is also taken to include airspace over areas where such parties are in a heightened state of military alert or tension, which might endanger civil aircraft.» Nederland hanteert deze definitie ook.
EASA heeft niet om een (ad hoc) EU integrated risk assessment verzocht aangezien het bij de casus Belarus geen conflictgebied (conflict zone) betreft waarvoor een EU integrated risk assessment meeting bijeenkomt.
Zijn aanvullende maatregelen mogelijk op basis van de schending van het Verdrag van Montreal?
In het kader van de Europese Raadsconclusies is onder meer aan de Internationale organisatie voor de burgerluchtvaart (ICAO) verzocht onderzoek te doen naar het uitzonderlijke en onacceptabele incident; Deze internationale organisatie buigt zich momenteel over dit verzoek. Het is voorstelbaar dat in dat kader ook zal worden onderzocht of er mogelijk sprake is geweest van schending van de normen van het Verdrag tot bestrijding van wederrechtelijke gedragingen tegen de veiligheid van de burgerluchtvaart (Montreal, 23-09-1971).
Het kabinet zal Uw Kamer op de hoogte stellen van de uitkomsten van dat traject zodra daar meer over bekend is.
Bent u bereid om voor bovenstaande maatregelen (4 t/m 10) contact op te nemen met gelijkgezinde landen binnen en buiten de EU (en in het bijzonder de Verenigde Staten) om deze maatregelen gezamenlijk te implementeren?
Het kabinet streeft er altijd naar om sancties waar mogelijk aan te nemen met een zo groot mogelijke groep gelijkgezinde landen buiten de EU. Ook in het geval van bestaande en nieuwe sancties tegen Belarus zet het kabinet zich daar voor in. Hierover is ook al contact met verschillende gelijkgezinde landen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording op vragen 7 en 8 is samengevoegd aangezien het antwoord op beide vragen aan elkaar gelijk is.
Het bericht 'Nederlandse ontwikkelingshulp vloeide naar Palestijnse terreurgroep' |
|
Mariëlle Paul (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Hoe verklaart u dat Nederlands ontwikkelingsgeld in de Palestijnse gebieden zou zijn gebruikt om terrorisme te financieren, zoals een rapport van een Israëlische veiligheidsdienst suggereert?1 Wat gaat u doen om dit zo snel mogelijk stop te zetten en in de toekomst te voorkomen?
Het kabinet verwacht van alle partners waarmee wordt samengewerkt dat zij zich niet schuldig maken aan terrorisme, aanzetten tot geweld, haat zaaien of andere activiteiten die strijdig zijn met vigerende wetgeving en het Nederlands buitenlands beleid.
Het ministerie neemt berichten over mogelijke banden met terroristische organisaties en/of fraude serieus. Het kabinet heeft uw kamer op 12 mei jl. per brief geïnformeerd over de van Israël ontvangen informatie over vermeende banden tussen Palestijnse organisaties en de PFLP. De Israëlische informatie waarop het artikel in EW gebaseerd is, betreft met name informatie over Health Work Committee (HWC), en is gebaseerd op verhoren van (oud-)medewerkers van deze organisatie. Nederland steunt HWC niet. Zoals aangegeven in de brief van 12 mei, worden naast UAWC twee organisaties genoemd die indirect gefinancierd worden door Nederland. Daarbij moet worden opgemerkt dat een van deze twee alleen maar voorkomt op een toegevoegd overzicht van Palestijnse organisaties die door Europese donoren ondersteund worden, zonder dat in de inhoudelijke delen van de ontvangen informatie naar deze organisatie verwezen wordt.
Israël heeft het ministerie gezegd de informatie over UAWC zelf te willen delen met het t.b.v. het externe onderzoek ingeschakelde onderzoeksbureau Proximities, en heeft dat ook gedaan. De ontvangen informatie over de twee indirect door Nederland gesteunde organisaties is door het ministerie aandachtig geanalyseerd. De informatie is algemeen van aard en beschrijvend, en bevat geen concrete voorbeelden of bewijzen van hoe zij met Nederlandse financiering mogelijk PFLP daadwerkelijk gesteund zouden hebben. In het artikel van EW lijkt te worden gesuggereerd dat er nog andere documenten («papieren sporen») bestaan over mogelijke banden tussen door Nederland gesteunde organisaties en PFLP. Het ministerie heeft Israël gevraagd dergelijke stukken te delen, maar de Israëlische ambassadeur in Den Haag heeft in antwoord daarop te kennen gegeven dat de Israëlische overheid daar niet over beschikt. Voorts heb ik tijdens mijn telefonische felicitatiegesprek met de nieuwe Israëlische Minister van Buitenlandse Zaken, Yair Lapid, verzocht om informatie – mits die toch voorhanden is. Ik heb die boodschap herhaald tijdens mijn gesprek met hem en marge van de RBZ op 12 juli jl. Lapid zegde hierop toe informatie – indien aanwezig – graag met Nederland te willen delen, en erop toe te zullen zien dat gedeelde informatie voldoende solide is. Daarnaast heeft Nederland onmiddellijk navraag gedaan bij de Israëlische autoriteiten over de Israëlische inval bij het UAWC-kantoor in Ramallah – op 7 juli jl. – en daarbij andermaal onderstreept dat indien er nieuwe informatie beschikbaar is over UAWC, Nederland die graag zou ontvangen.
Gezien de ernst van de beschuldiging en de mogelijke gevolgen als iemand of een organisatie beschuldigd wordt van steun aan terrorisme, hecht het ministerie groot belang aan onderbouwing van een eventuele beschuldiging met bewijs dat inzichtelijk is voor de beschuldigde en zijn of haar advocaten en getoetst wordt door een rechter. Zie bijvoorbeeld de antwoorden van Minister Verhagen d.d. 23 maart 2009 (Aanhangsel van de Handelingen 2008–2009, nr. 2047).
Voordat Nederland of de EU overgaan tot een financiële bijdrage vindt er vooraf een controle plaats. Tijdens de uitvoering wordt toezicht gehouden door veldbezoeken, inhoudelijke en financiële rapportages en onafhankelijke audits. Hieruit zijn geen gevallen bekend waarbij bleek dat de organisaties Nederlandse of Europese bijdragen zouden hebben overgemaakt of doorgesluisd naar PFLP of andere Palestijnse terroristische organisaties.
De EU heeft het antifraude bureau OLAF gevraagd uit voorzorg te bezien of het in van Israël ontvangen materiaal aanleiding ziet om nader onderzoek te doen naar de organisaties genoemd in de overlegde informatie. Zoals aangegeven in de brief van 12 mei jl. wacht het kabinet het resultaat van het EU-verzoek aan OLAF af.
Waarom heeft u de Israëlische inlichtingen over de banden tussen het Volksfront voor de Bevrijding van Palestina en hulporganisaties in de Palestijnse gebieden niet laten meewegen bij uw beslissing om twee weken geleden de opgeschorte betalingen aan Palestijnse boerenorganisaties te hervatten, die sinds juli vorig jaar waren opgeschort vanwege vermoedens van terroristische banden?
Zoals bekend heeft het kabinet vanwege de aanklacht tegen twee oud-medewerkers van UAWC voor mogelijke betrokkenheid bij de dodelijke bomaanslag van augustus 2019 een extern onderzoek ingesteld naar mogelijke banden tussen PFLP en UAWC, en verdere betalingen aan UAWC opgeschort.
Het besluit om boeren en ondernemers alsnog te betalen voor gedane arbeid is genomen om te voorkomen dat zij aanzienlijke economische schade leiden bij nog langer uitstel van betaling, te midden van de COVID-19 pandemie. In de brief van 12 mei aan uw Kamer heeft het kabinet dit toegelicht. Voornoemde betalingen vinden plaats buiten UAWC om, zonder dat er financiële middelen bij UAWC terecht komen. Een onafhankelijke auditor is gevraagd om controles te doen vooraf en achteraf op deze betalingen aan de boeren en aannemers.
Waarom heeft u de informatie van de Israëlische veiligheidsdienst slechts doorgespeeld aan een Europees onderzoeksteam? Hoe verhoudt dit zich tot de verantwoordelijkheid die we als Nederland hebben er zeker van te zijn dat onze ontwikkelingsgelden niet verkeerd worden besteed, laat staan aan terroristische activiteiten?
Zoals aangegeven in de brief van 12 mei heeft Ministerie van Buitenlandse Zaken de door Israël geleverde informatie zelf geanalyseerd. Daarnaast heeft Israël de informatie gedeeld met de EU, dat het EU Bureau voor Fraudebestrijding
«OLAF» gevraagd heeft de informatie te bestuderen. Zie verder het antwoord op vraag 1.
Wanneer heeft u de betreffende informatie van Israël ontvangen? Komt die informatie overeen met de inhoud van het EW Magazine-artikel? Heeft u als follow-up navraag gedaan bij Israël? En heeft u over het rapport van de Israëlische veiligheidsdienst nog contact gezocht met andere landen? Zo ja, met welke landen en wanneer?
Zoals aangegeven in de brief van 12 mei heeft het ministerie de informatie ontvangen op 5 mei jl. De ontvangen informatie komt grotendeels overeen met de inhoud van het EW Magazine-artikel.
Nieuw in het artikel is de stelling van een anonieme functionaris dat er papieren sporen zouden zijn. Zie verder het antwoord op vraag 1 over de navraag bij Israël.
Het ministerie is in contact met de EU over het onderzoek van OLAF, en via de Vertegenwoordiging in Ramallah met de vertegenwoordigende kantoren van andere donoren in Ramallah en Jeruzalem.
Welke acties gaat u nemen om het geld terug te vorderen? En in hoeverre trekt u hierbij op met de overige Europese donoren en EU-instanties die zouden zijn opgelicht?
Terugvorderen is een maatregel waartoe zou kunnen worden overgegaan als fraude of contractbreuk is vastgesteld. Op dit moment heeft het ministerie daar geen concrete aanwijzingen voor.
Bent u het ermee eens dat de terroristische banden waarvan de Israëlische veiligheidsdienst gewag maakt niet kunnen worden afgedaan als een eenmalig incident, als uit het rapport Foreign Funding of PFLP terrororganisations through the network of civil social organisations blijkt dat West-Europese hulpbedragen via stelselmatige fraude werden doorgesluisd naar terroristische activiteiten van het Volksfront?
Het kabinet neemt berichten over mogelijke banden met terroristische organisaties en/of fraude serieus. De door Israël aan Nederland gegeven informatie biedt naar mening van het kabinet echter onvoldoende onderbouwing om tot de conclusie te komen die in de vraag wordt genoemd. Nederland zal eventuele nieuwe informatie nauwgezet bestuderen en meenemen in zijn afwegingen.
Hoe verklaart u dat u nog steeds Nederlandse ontwikkelingsgelden toekent aan hulporganisaties waarvan wordt vermoed dat ze banden onderhouden met terroristische organisaties?
Zie het antwoord op vraag 1 over de screening vooraf en controle tijdens een samenwerking. Indien vast komt te staan dat Nederlandse steun aan Palestijnse organisaties in strijd met de contractuele afspraken gebruikt wordt voor activiteiten die strijdig zijn met vigerende wetgeving of met het Nederlands buitenlands beleid, dan treedt het ministerie daar tegen op.
Het bericht dat er vragen leven rondom de privacy van Burgernet. |
|
Michiel van Nispen |
|
Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving rondom de zorgen die leven over de privacy van deelnemers aan Burgernet?1, 2
Ja.
Erkent u dat, in ieder geval op de website en app van Burgernet, het niet duidelijk is wie Burgernet precies runt en wie er juridisch gezien verantwoordelijk is voor Burgernet? Vindt u dit wenselijk? Zo ja, waarom? Zo nee, wat gaat u hier aan doen?
Burgernet – het Burgernetsysteem, de Burgernetapp en de Burgernetwebsite – is sinds de start eigendom van de politie. De juridische verantwoordelijkheid is inmiddels duidelijk weergegeven op de website. In de App-store staat nog de naam van het bedrijf dat de app destijds heeft aangemeld. De politie is in overleg om dat te aan te passen. Ik erken dat dit onduidelijkheid (heeft) veroorzaakt. Bij de informatie zoals vermeld in de app staat correct aangegeven dat Burgernet eigendom van de politie is.
Vindt u dat Burgernet op dit moment voldoende duidelijk maakt dat zij 24 uur per dag, 7 dagen in de week de locatiegegevens van deelnemers aan Burgernet kan volgen en door wie deze locatiegegevens verwerkt worden? Zo ja, op welke manier?
De app volgt burgers niet. Deelnemers hebben meerdere opties. Deelnemers kunnen één of meer (postcode)gebieden aanmaken waarover zij berichten willen ontvangen. Hiervoor zijn geen GPS-gegevens nodig. De gebieden die een gebruiker opgeeft, worden opgeslagen op de server. Er worden geen gegevens opgeslagen over ontvangen berichten.
Deelnemers kunnen er voor kiezen dat hun GPS-locatie wordt doorgegeven. De Burgernet-app vraagt om toestemming van de deelnemer, zodat deze, naast eventueel gekozen postcodegebieden, ook de berichten voor zijn of haar feitelijke locatie ontvangt. Als deelnemers de locatiebepaling aanzetten krijgen ze een pushbericht. Locatiebepaling ten behoeve van het pushbericht wordt eenmalig gebruikt en blijft niet bewaard. Er wordt niet bijgehouden door de politie waar de deelnemers zich bevinden.
Verzamelt en verwerkt Burgernet uitsluitend gegevens ten behoeve van het versturen van alerteringen, of wordt er meer gedaan met deze gegevens? Als dit laatste het geval is; wat wordt er dan precies met de gegevens gedaan?
Zie ook de antwoorden op vraag 3 en 5 met betrekking tot het verzamelen en verwerken van gegevens via Burgernet. De gegevens die wel worden opgeslagen in een beveiligde politieomgeving worden niet gebruikt voor andere doeleinden.
Waarom vraagt Burgernet de postcode en het huisnummer van deelnemers, en worden deze gegevens verwerkt? Bent u het er mee eens dat dit soort gegevens niet relevant zijn voor de alerteringen die Burgernet verstuurt naar haar deelnemers en dat er dus geen grond is dit soort gegevens te verwerken? Zo nee, waarom niet?
In het kader van Burgernet worden persoonsgegevens verwerkt. Er zijn verschillende opties om deel te nemen aan Burgernet waarbij het aan de deelnemer zelf is om te bepalen hoeveel persoonsgegevens er worden verwerkt. Bij alle opties wordt de privacy van deelnemers in acht genomen. Dit wordt bevestigd door een uitgevoerde privacy-scan. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 6.
Als de deelnemer zich aanmeldt via de website, worden het telefoonnummer, het e-mailadres, de postcode en het huisnummer vastgelegd. Deze gegevens worden gebruikt om deelnemers als potentiële getuigen te kunnen benaderen in het kader van opsporing of in het kader van preventie met behulp van Burgernet. Met het telefoonnummer en e-mailadres kan de deelnemer worden bereikt en met het adres kan worden beoordeeld welke deelnemer wordt benaderd.
Naast, of in plaats van, het aanmelden via de website kan een deelnemer gebruikmaken van de app. Zie hiervoor ook de beantwoording bij vraag 3.
Bij aanmelding is het verstrekken van (aanvullende) persoonsgegevens niet nodig.
Het digitaal buurtonderzoek is een extra functionaliteit in de app waaraan je als app-gebruiker wel of niet kunt deelnemen. In het geval iemand hieraan wil deelnemen, worden een e-mailadres, postcode en huisnummer gevraagd. De gebruiker ontvangt dan vanuit een politieteam een e-mail als er bijvoorbeeld is ingebroken in de buurt waar deze persoon woont met de vraag of hij/zij iets bijzonders heeft gezien of gehoord.
Is, voordat de Burgernet-app in gebruik is genomen, een gedegen risico-analyse gemaakt van de mogelijke effecten op de rechten en vrijheden van natuurlijke personen die deelnemen aan Burgernet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat waren de uitkomsten van dit onderzoek? Bent u bereid die uitkomsten met de Kamer te delen?
Eind 2019 is door een extern adviesbureau een privacy-scan uitgevoerd in het kader van de toepassing van de Wet politiegegevens (Wpg) en de AVG.3 De conclusies van dit adviesbureau zijn dat er bij de opzet van Burgernet zeer bewust aandacht is gegeven aan de privacyaspecten die aan het programma verbonden zijn. Daarbij is uitgegaan van een minimale gegevensverwerking, transparantie naar de deelnemers en de mogelijkheid om zelf de eigen gegevens te beheren, inclusief verwijdering daarvan. De privacy van Burgernet deelnemers is hiermee geborgd.
Zoals verzocht heb ik het rapport voor u, met een begeleidende memo4, bijgevoegd, dit in afstemming met politie en het externe adviesbureau. Naast de positieve conclusies over privacy zijn er in dit rapport ook aanbevelingen gedaan. Deze aanbevelingen zijn grotendeels opgevolgd. In de begeleidende memo wordt aangegeven waarom enkele aanbevelingen niet zijn overgenomen. Desgewenst kan uw Kamer hierover nader geïnformeerd worden tijdens de al eerder aangekondigde technische briefing over de vermist-kind-alertering en Burgernet.
Indien niet alle voorgaande vragen duidelijk beantwoord kunnen worden, bent u dan bereid te laten onderzoeken welke gegevens precies verzameld worden door Burgernet en waarom, wie daarvoor verantwoordelijk is, en of daarbij voldaan wordt aan de eisen van de huidige wetgeving?
Ik ben van mening dat ik alle bovenstaande vragen duidelijk heb kunnen beantwoorden.
In het licht van deze vragen over Burgernet meld ik uw Kamer tevens dat de nieuwe functionaliteit vermist-kind-alertering in Burgernet volledig gereed en gebruiksklaar is, in afwachting van ingebruikname. Conform de motie Eerdmans is het contract met Netpresenter B.V. met 4 maanden verlengd, de actuele overgangsdatum is daarmee 22 november 2021 geworden. Dit om partijen in staat te stellen om gezamenlijk te komen tot een constructie waarbij de voordelen van AMBER Alert zo veel als mogelijk behouden blijven. Ik zal de Kamer conform de motie uiterlijk 1 oktober informeren over de uitkomsten van de verdere gesprekken die de politie in deze periode voert met Netpresenter B.V. over een warme overdracht.
Het bericht 'Ondernemer moet weer langer wachten op coronasteun; 'Ik ben met stomheid geslagen'' |
|
Renske Leijten |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
Hoe rijmt u de vertraging van de Tegemoetkoming Vaste Lasten (TVL) met de ambitie die u uitsprak aan het eind van uw brief van 11 mei 2021 dat «Definitieve besluitvorming (...) in ieder geval [dient] plaats te vinden voor 18 mei a.s. om geen verdere vertraging in de openstelling van TVL Q2 2021 op te lopen»?1, 2
Bij de keuzes voor het openstellen van de regeling en het doorvoeren van intensiveringen wordt uitgegaan van het principe om zoveel mogelijk ondernemingen zo snel mogelijk hun subsidie te laten ontvangen. Er zijn twee belangrijke ontwikkelingen geweest die ervoor hebben gezorgd dat de openstelling van TVL Q2 niet voor eind mei kon plaatsvinden.
Met de intensiveringen die in TVL Q1 zijn ingevoerd tussen 31 maart en 29 april, hebben veel ondernemers extra subsidie kunnen ontvangen. Het gaat daarbij onder meer om de verlaging van het minimum bedrag vaste lasten van € 3.000 naar € 1.500, verhoging van het subsidieplafond, subsidiepercentage, minimum subsidiebedrag en verlenging van de Voorraadsubsidie Gesloten Detailhandel, respectievelijk invoering van de opslag voor annuleringskosten voor de reisbranche en de opslag voor specifieke kosten in land- en tuinbouw. Daarnaast is de TVL ook opengesteld voor grote (niet-mkb)-ondernemingen. Zoals toegelicht in de Voortgangsrapportage TVL van 22 maart jl.3, zijn deze intensiveringen stapsgewijs doorgevoerd. Ook heeft de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) alle ondernemers een extra tussentijds voorschot uitbetaald in Q1, voor € 500 miljoen. Omdat deze intensiveringen gevolgen hadden voor ondernemingen die eerder geen aanvraag hadden ingediend, is de aanvraagtermijn voor TVL Q1 verlengd tot en met 18 mei 2021 en voor grote bedrijven tot en met 10 juni 2021. Dit heeft automatisch een latere openstelling voor TVL Q2 tot gevolg dan de eerder gecommuniceerde half mei. Deze vertraging had ik duidelijker aan uw Kamer moeten communiceren.
Naast de langere openstelling van TVL Q1, heb ik in april en mei uitvoerig met uw Kamer gecorrespondeerd over de referentiesystematiek van de TVL. De referentiesystematiek is een fundamenteel onderdeel van de regeling en daarmee kon ik de regeling ook niet eerder notificeren dan dat een besluit hierover genomen was. Deze besluitvorming kostte tijd, omdat het dilemma waar het kabinet voor stond, complex was. Immers zou een wijziging van de referentiesystematiek ook een grotere ondoelmatigheid van de regeling betekenen. Op 12 mei jl. heeft uw Kamer middels een motie het kabinet richting gegeven en heeft het kabinet het besluit genomen de referentiesystematiek aan te passen.4 Tevens heb ik in de Kamerbrief van 27 mei jl.5 over het steun en herstelpakket in het derde kwartaal besloten de maximum subsidie in de TVL voor grote ondernemingen op te hogen naar € 1,2 miljoen, waarna ik de regeling ter notificatie naar de Europese Commissie heb verstuurd. De regeling kan pas geopend worden als de notificatie door de Europese Commissie (EC) is goedgekeurd. De goedkeuring van de EC hebben we op 23 juni jl. ontvangen. TVL Q2 2021 gaat op 25 juni open en blijft dan gedurende 8 weken open voor aanvragen. De opzet en implementatie van bovengenoemde intensiveringen heeft tijd gekost, maar zorgt ervoor dat meer ondernemers gesteund worden.
Waarom beloofde de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) na het kortgeding van de Koninklijke Horeca Nederland naar aanleiding van het vorige uitstel, de steun sneller uit te keren, om deze belofte vervolgens niet waar te maken?
RVO.nl is hun toezegging aan uw Kamer en aan alle ondernemers nagekomen om de vaststellingverzoeken voor het vierde kwartaal van 2020 zo snel mogelijk uit te voeren. Het staat Koninklijke Horeca Nederland (KHN) vrij om hun eigen reactie en interpretatie op het kort geding te geven, maar er is geen sprake van een verbroken belofte door RVO.nl aan KHN.
Op 19 maart 2021 heeft de voorzieningenrechter KHN niet-ontvankelijk verklaard in hun kort geding tegen de Staat om snellere vaststelling van de TVL-subsidie voor het vierde kwartaal 2020 af te dwingen. Aanleiding voor het kort geding was communicatie van RVO.nl over de wettelijke termijn van maximaal 16 weken om een vaststellingsverzoek te verwerken. In de praktijk wordt een door de ondernemer correct ingevuld vaststellingsverzoek in de meeste gevallen binnen 1 tot 3 weken uitbetaald.
De gang naar de rechter van KHN heeft dus ook geen invloed gehad op de snelheid waarmee de vaststellingsverzoeken door RVO.nl zijn verwerkt. Toen het kort geding werd aangekondigd, is RVO.nl gewoon doorgegaan met werken om zoveel mogelijk ondernemers, zo snel mogelijk van steun te voorzien. Op 18 maart 2021 is RVO.nl gestart met het versturen van de betreffende vaststellingsverzoeken voor het vierde kwartaal.
Kunt u reageren op de suggestie van de ondernemer uit het artikel «Je kan ook een voorschot overmaken en het later berekenen. Nu moeten we voor de steun over het tweede kwartaal drie maanden wachten op hulp die we nu al nodig hebben»? Waarom is hier niet voor gekozen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, wordt er uitgegaan van het principe om zoveel mogelijk ondernemingen zo snel mogelijk hun subsidie te laten ontvangen. Verder is het niet mogelijk alvast voorschotten uit te betalen omdat volgens de Algemene wet bestuursrecht subsidies alleen op grond van een wettelijk voorschrift mogen worden verstrekt. Tevens is vooruit lopen op goedkeuring van de Europese Commissie in strijd met het EU Werkingsverdrag. Zodra een wettelijke voorschrift (de regeling) is gepubliceerd en de aanvraag is ingediend kan het voorschot binnen een week op de rekening staan. In TVL Q1 2021 stond bij 60% van de aanvragen het voorschot binnen een week na het indienen van de aanvraag op de rekening. Over alle 255.000 TVL-aanvragen tot dusver, stond 86% binnen 3 weken op de rekening.
Hoe kunnen ondernemers hun hoofd boven water houden, aangezien zij het geld nodig hebben voor vaste lasten waarvoor de rekeningen binnen blijven komen?
Zoals in mijn antwoord op vraag 1 aangegeven, hanteer ik bij het ontwerpen en uitvoeren van de regeling het principe dat ik bij wijzigingen en nieuwe openstellingen altijd zoveel mogelijk ondernemers zo snel mogelijk wil helpen. In dit geval betekende dat dat ik ervoor heb gekozen om eerst de intensiveringen voor het eerste kwartaal volledig door te voeren en het besluit over de referentiesystematiek te nemen, alvorens TVL Q2 open te stellen.
De TVL is voor veel ondernemingen nog steeds een welkome steun in de rug. De overweging dat ondernemers in sectoren die nog steeds maar gedeeltelijk open zijn en al ruim een jaar zwaar getroffen zijn, brengt het kabinet ertoe in beginsel de huidige percentages te handhaven voor Q3. Het kabinet is voornemens de TVL per 1 juli te verlengen met één kwartaal (TVL Q3), zonder aanpassingen.6 Met RVO.nl blijf ik mij tot het uiterste inspannen om met elkaar de eindstreep te halen.
De berichten ‘Weidevogels kunnen door roofdieren fluiten naar nakomelingen’ en ‘Goed predatiebeheer behoudt grutto’s in Limburg’ |
|
Derk Jan Eppink (Libertair, Direct, Democratisch) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten dat broedvogels door toedoen van roofdieren te weinig nakomelingen krijgen?1
Ja.
Deelt u het inzicht dat er, als we in Nederland echt soorten als de grutto en andere weidevogels willen behouden, gerichte actie moet worden ondernomen tegen de extreme predatiedruk?2
Predatiedruk is per gebied verschillend en vereist dan ook een gebiedsgerichte aanpak. De bevoegdheid tot het nemen van gepaste gebiedsgerichte maatregelen om vogels te beschermen ligt bij de provincies sinds deze is gedecentraliseerd.
Onderkent u dat het tegengaan van extreme predatiedruk om weidevogels te beschermen mede berust op internationaalrechtelijke verplichtingen?
De internationale verplichtingen gaan over het bieden van adequate bescherming aan weidevogels. Het nemen van maatregelen tegen predatiedruk kan daar een onderdeel van uitmaken.
Klopt het dat een vergunning vragen voor afschot dermate traag verloopt dat een ontheffing pas wordt verstrekt als het broedseizoen voorbij is?
De provincie Limburg en Faunabeheereenheid Limburg herkennen dit niet.
Welke stappen bent u bereid te nemen om op landelijk niveau knelpunten in het predatiebeheer weg te nemen, zodat weidevogels doeltreffender en doelmatiger kunnen worden beschermd tegen roofdieren als de bunzing, steenmarter of hermelijn?
De bevoegdheid tot het nemen van maatregelen voor de bescherming van weidevogels tegen predatie ligt bij de provincies. Maatregelen tegen predatie vereisen een gebiedsgerichte aanpak. Inrichting en beheer van een weidevogelgebied met voldoende omvang zijn cruciaal voor een goed functionerend weidevogelgebied. Indien ondanks de juiste inrichting en beheer predatie de balans verstoort, dan is de eerste stap om inzicht te hebben welke predatoren hiervoor verantwoordelijk zijn. Op basis daarvan kan een predatorenbeheerplan worden opgesteld. Desgevraagd wil ik graag met de provincies in overleg gaan over het probleem van predatie door roofdieren en katten. Ik verwijs u hierbij ook naar mijn antwoord van 8 februari jl. (Kamerstuk 35 616, nr. 12).
Het bericht ‘Schade na brand Noardburgum groot, nog veel onduidelijk over zonnepaneeldeeltjes’ |
|
Caroline van der Plas (BBB) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Is het de Minister bekend dat er op dit moment geen eenduidig protocol beschikbaar is, die gehanteerd kan worden op het moment dat een dergelijke ramp zich voltrekt?1
Hoewel er richtlijnen bestaan voor brandbestrijding van branden met zonnepanelen, klopt het dat er op dit moment geen specifiek protocol is voor het opruimen en afhandelen van dergelijke incidenten.
Is de Minister het met ons eens dat het primair een overheidstaak is ervoor te zorgen dat zo’n protocol voorhanden is, om ondersteuning aan alle betrokken partijen te bieden bij de afwikkeling na zo’n ramp? Zo ja; op welke termijn denkt u dat dat protocol voorhanden te hebben?
De gevolgen van de brand in Noardburgum zijn erg ingrijpend voor alle betrokken partijen. Gelukkig komen dit soort incidenten zelden voor, maar desondanks vind ik het belangrijk om meer duidelijkheid te krijgen over de risico’s en gevolgen van branden met zonnepanelen.
Op dit moment werkt het Instituut Fysieke Veiligheid (IFV) aan een literatuuronderzoek over depositie bij branden met zonnepanelen. Het onderzoek van het IFV is inmiddels in de afrondende fase en het onderzoeksrapport zal naar verwachting in de zomer gepubliceerd worden. In dit rapport zal het IFV, voor zover op basis van de literatuur mogelijk is, ook ingaan op de aanpak van de depositie van verbrandingsproducten en onverbrande resten van zonnepanelen.
Voor de bestrijding van een brand met zonnepanelen bestaan reeds richtlijnen. Indien uit de lopende onderzoeken blijkt dat een aanvullend protocol voor het opruimen van de depositie bij branden met zonnepanelen nodig is, zal ik bezien welke eventueel vervolgstappen hiervoor nodig zijn. Een zogeheten «panelenprotocol» is daarbij een van de opties.
In de antwoorden op de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelen, nr. 808) van het lid Agnes Mulder (CDA) geeft u aan dat omgevingsschade een nieuw fenomeen is, welke stappen heeft u in de tussenliggende maanden gezet om dit nieuwe fenomeen, dat een gevolg is van de door de overheid aangejaagde energietransitie, te onderzoeken dan wel oplossingen te vinden voor het vraagstuk opruimingskosten?
Zoals ik in de antwoorden op de schriftelijke vragen (Aanhangsel Handelingen, nr. 808) van het lid Agnes Mulder (CDA) al aangaf, zijn verschillende onafhankelijke instituten bezig met onderzoek naar brand van zonnepanelen. Zo heeft mijn ambtsvoorganger in aanvulling op het onderzoek van het IFV, de TKI Urban Energy gevraagd om onderzoek te doen naar de factoren (zoals installatie, dakisolatie en constructie) van zonnepanelen op daken die van invloed zijn op de brandveiligheid en daarmee op de verzekerbaarheid. Daarnaast doet het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) onderzoek naar de samenstelling van de rook die vrijkomt bij branden met zonnepanelen en de stoffen die in deze rook aanwezig zijn. Zodra de brandexperimenten van het RIVM en het onderzoek van het IFV zijn afgerond zal ik hierover in overleg treden met de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat om te bezien of er eventueel vervolgstappen nodig zijn.
Bent u er van op de hoogte dat de opruimingskosten maar beperkt zijn meeverzekerd in de polis, dat wil zeggen; 10 procent van de verzekerde waarde?
De dekking van opruimingskosten is afhankelijk van de polisvoorwaarde en verschilt per verzekeraar. Ik kan dus niet bevestigen dat de opruimkosten per definitie beperkt zijn tot 10 procent van de verzekerde waarde. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat sommige verzekerden een beperkte dekking hebben afgesloten voor opruimingskosten (bijvoorbeeld beperkt tot een bepaald percentage, enkel eigen erf, maximaal bedrag). Andere verzekerden hebben een bredere dekking afgesloten (opruimingskosten in de naburige omgeving, volledige kosten) of iets wat hier tussen in zit. Het is aan de verzekerde om samen met zijn adviseur en de verzekeraar bij het aangaan van de verzekering te bepalen in hoeverre hij deze kosten wenst te verzekeren. Dat kan namelijk afhangen van het verzekerde object en het risico dat een verzekerde verwacht te lopen. Het advies van het Verbond van Verzekeraars is om indien er bijvoorbeeld zonnepanelen op het dak liggen, een ruimere vergoeding van opruimingskosten mee te verzekeren.
Erkent u dat deze 10 procent volstrekt ontoereikend is, uitgaande dat de omgevingsschade strekt tot meer dan 10 kilometer vanaf de bron, en zo vele honderden of wellicht duizenden hectares beslaat dat moet worden gesaneerd?
Zie antwoord vraag 4.
Als de burgemeester van de gemeente Tytsjerksteradiel in de media uit dat ze bij gebrek aan protocol het asbestprotocol hanteren, zou het dan niet logisch zijn dat ook bij het saneren van zonnepaneelresten in de omgeving dit, net als asbest, valt onder de milieuverzekering? Zo nee, waarom niet?
Nee, niet per se. Het klopt dat de kosten voor sanering meestal niet gedekt zijn onder een reguliere gebouwenverzekering maar onder de milieuschadeverzekering. Omdat er bij branden met zonnepanelen tot nu toe geen noodzaak is tot sanering (het afgraven van de grond), maakt dat dekking onder de milieuverzekering niet per se logisch. Het Verbond van Verzekeraars geeft aan dat verzekeraars mogelijkheden zien om op termijn het dekken van de gevolgschade bij dit soort incidenten verzekeringstechnisch op te lossen, ofwel binnen bestaande gebouwen- of milieuschadeverzekeringen ofwel door aanvullende producten te ontwikkelen.
De gemeente volgt ook niet 1-op-1 het asbestprotocol als het gaat om het opruimen van deeltjes maar volgt wel de manier van handelen die het asbestprotocol schetst voor aansprakelijkheid. In dit geval gaat dat om de aansprakelijkheidstelling van de benadeelden bij de veroorzaker (de houthandel).
Deelt u de mening dat anders dan u stelde in uw beantwoording op vragen van het lid Mulder, nu er in korte tijd al een derde situatie zich voordoet, het niet meer gaat om een beperkt risico en zo ja, dat overheidsingrijpen hierbij wel genoodzaakt is?
Vooralsnog deel ik dat beeld niet. Nog steeds geldt dat het aantal incidenten heel beperkt is in verhouding tot het aantal zonnepanelen in Nederland. Wel vind ik het van belang dat er meer inzicht komt in deze incidenten zodat er een completer beeld ontstaat van de risico’s en mogelijke gevolgen. Vandaar dat meerdere instituten op dit moment bezig zijn met onderzoeken en experimenten naar brand met zonnepanelen. Op basis van de uitkomst van deze onderzoeken ontstaat een beter beeld van de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
Bent u bereid, zo lang er nog geen eenduidige protocollen hieromtrent bestaan en de nevenschade vrijwel onverzekerd blijkt, te onderzoeken hoe de overheid de getroffen ondernemers kan ondersteunen bij de financiering van de opruimingskosten?
De financiering van de opruimingskosten is in eerste instantie een aansprakelijkheidskwestie die tussen de betreffende verzekeraars opgenomen dient te worden. Op basis van de lopende onderzoeken hoop ik uw Kamer na de zomer nader te kunnen informeren over de risico’s en de mogelijke benodigde vervolgstappen om deze risico’s te mitigeren.
De mentale gezondheid van agrarische ondernemers. |
|
Derk Boswijk (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met de stijgende zelfmoordcijfers en de aanhoudende kloof tussen de boeren en professionele reguliere hulpverlening, ondanks alle goede inzet die verricht is naar aanleiding van uw brief «Hulpverlening aan agrarische ondernemers in crisissituaties» uit 2018?1, 2, 3
Ik ben bekend met de cijfers en deze hebben betrekking op de werksector agrarisch bedrijf¹ gedurende de periode 2013–2016. Boeren, tuinders en vissers zetten zich elke dag, onder soms moeilijke omstandigheden, in om ons van voedsel te voorzien. Deze inzet is van groot belang voor de Nederlandse samenleving. De moeilijke omstandigheden waarmee boeren, tuinders en vissers soms te maken krijgen, leidt in sommige gevallen tot grote psychosociale druk. Deze psychosociale problematiek raakt daarbij niet alleen de boer in kwestie, maar vaak ook zijn of haar gezin en omgeving. Het kabinet vindt het belangrijk om oog te hebben voor deze moeilijke omstandigheden en tijdig voor professionele hulp te zorgen als dat nodig is.
De door u genoemde Kamerbrief is van 17 november 2018 en sindsdien is door alle betrokken organisaties (agrarische sector, hulpverleningsinstanties en erfbetreders) samen met mijn ministerie veel werk verzet om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen.
Welke ondersteuning is geboden aan de genoemde initiatieven van verschillende organisaties naar aanleiding van de in de vorige vraag genoemde brief?
Ik vind het belangrijk dat er oog is voor agrariërs die door soms zware omstandigheden te maken hebben gekregen met psychosociale problematiek. Daarom heb ik subsidie verstrekt voor het uitvoeren van een aantal projecten die door betrokken organisaties uit de sector (LTO Nederland, NZO en Zorg Om Boer en Tuinder – ZOB) in afstemming met de betrokken hulpverleningsinstanties bij mij zijn ingediend. Deze projecten hebben tot doel om de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening te verkleinen. Onder andere door het versterken van de contacten van de agrarische sector met de reguliere psychosociale hulpverlening en vice versa. Daarnaast heeft mijn ministerie ondersteuning gegeven bij de opzet en uitvoering van deze projecten.
Deelt u de mening dat de huidige activiteiten in dit kader te veel gericht zijn op de kloof van de hulpvraag en het aanbod?
Ik ben van mening dat het van belang is de kloof tussen hulpvraag en aanbod te verkleinen. De prioriteit die hieraan gegeven wordt, is gebaseerd op overleg met een groot aantal vertegenwoordigers van de sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties.
Deelt u tevens de mening dat er nog een stap gezet moet worden om boeren te activeren op dit thema en dit ook in breder perspectief te plaatsen, bijvoorbeeld met het oog op het versterken van ondernemerschap, waarbij voorkomen wordt dat boeren mentale risico’s lopen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Ja, ik vind het van belang om boeren te activeren op dit thema. Op diverse manieren wordt door betrokken partijen in het veld hier invulling aan gegeven. LTO Noord ontplooit bijvoorbeeld activiteiten voor boeren op het thema «gezond en bewust ondernemerschap» en «mentale fitheid», waaronder recent een goed bezocht webinar «Mentaal fit en gezond boerenverstand». Daarnaast zijn er diverse andere initiatieven, zoals de online talkshow «Zorg om de boer» (initiatief van GGD IJsselland en AgroZorgwijzer) en een film om het taboe over zelfdoding te doorbreken «Waarom niet eerder» van GGD IJsselland en 113. De betrokken organisaties zijn op dit onderwerp tevens actief op social media en in de vakpers. Ook komen steeds meer ervaringsdeskundigen aan het woord. De aandacht voor het onderwerp bij sector- en hulpverleningsorganisaties, in het publieke domein en in meerdere media draagt tevens bij aan het activeren van boeren op dit thema.
Ook ben ik van mening dat het van belang is dit thema in een breder perspectief te plaatsen. In mijn kringloopvisie heb ik uiteengezet hoe ik de landbouw een nieuw perspectief wil geven. Dit nieuwe perspectief wordt mede vorm gegeven door het versterken van ondernemerschap, zoals uiteengezet in de agrarische ondernemerschapsagenda (Kamerstuk 32 670, nr. 199) en het daarmee verder brengen van het verdienvermogen in de landbouw. Hoewel het voorkomen van mentale problemen geen primaire doelstelling is van het beleid rond ondernemerschap is mijn hoop en verwachting dat de mentale risico’s kleiner zullen worden door mijn inzet op een nieuw perspectief voor de landbouw.
Deelt u de mening dat ook de primaire sector, waarin vertrouwen en cultuur belangrijk zijn, extra ondersteund moet worden om stappen te zetten, enerzijds in het doorbreken van taboes omtrent mentale gezondheid en het activeren van de hulpvraag, en anderzijds in het signaleren en verwijzen naar de juiste hulp? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke wijze bent u voornemens daaraan bij te dragen?
Heeft u momenteel in beeld welke activiteiten er door (regionale) brancheorganisaties georganiseerd worden omtrent het thema mentale gezondheid en hoe deze kunnen bijdragen aan uw doelstellingen?
Ja, ik heb dit in beeld (zie ook mijn antwoord op vraag 4 en 5). De (regionale) brancheorganisaties zijn betrokken bij de projecten waarvoor ik subsidie heb verstrekt en zullen ook een belangrijke rol blijven spelen bij de verdere aanpak. Er wordt op dit moment door een aantal brancheorganisaties voorbereidingen getroffen voor het inrichten van een structureel overlegplatform met vertegenwoordigers van alle betrokken organisaties van de primaire sector, erfbetreders en hulpverleningsinstanties. In dit platform kunnen dan onder andere de activiteiten besproken worden die zijn opgepakt dan wel opgepakt gaan worden om de doelstellingen te bereiken. Daarnaast wordt momenteel door deze brancheorganisaties bekeken hoe de loketfunctie voor agrariërs en erfbetreders verder kan worden versterkt en geprofessionaliseerd. De recente uitkomsten van de uitgevoerde verkenning naar de wenselijkheid van een landelijk loket worden hierin meegenomen. Uitkomst van deze verkenning is dat betrokken partijen afraden een nieuw loket in te richten, maar adviseren aan te sluiten bij reeds bestaande initiatieven en daar een (onafhankelijke) centrale loketfunctie aan te verbinden voor agrariërs en periferie waar de vraagverduidelijking plaatsvindt en vervolgens een gerichte doorverwijzing plaatsvindt naar reguliere zorg en agrozorgsector. Hier wordt nu nader uitwerking aan gegeven.
Ziet u ook mogelijkheden om, naast het eerder door u aangekondigde ondersteunen van initiatieven die passen bij bovengenoemde doelstellingen, tevens de doelstellingen uit te breiden en de sector met middelen meer in positie te brengen om dit te bewerkstelligen?
Alvorens de doelstellingen uit te breiden, vind ik het van belang om eerst prioriteit te geven aan de, in overleg met de betrokken partijen, vastgestelde doelstellingen. Dit betreft het verkleinen van de kloof tussen boeren en professionele reguliere hulpverlening, doorbreken van taboes en signaal- en doorverwijsfunctie rond hulpvragen te verbeteren. Hier wil ik verdere stappen inzetten. Zodra de structurele vervolgaanpak bekend is en vastgesteld, zal ik de Tweede Kamer informeren.
Klopt het dat door het wegvallen van een deel van de financiering het voortbestaan van de AgroZorgWijzer op het spel staat?
Ik heb vernomen dat ZuivelNL geen vervolgfinanciering voor de Agrozorgwijzer beschikbaar heeft gesteld. Bij het vormgeven van de meerjarige vervolgaanpak zoals verwoord in het antwoord op vraag 5 zal ook bekeken worden wat het gevolg van het wegvallen van die financiering betekent en hoe de AgroZorgwijzer een plek kan krijgen in de vervolgaanpak.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingespannen om de vragen zo spoedig mogelijk te beantwoorden.