Het bericht ‘Dierenwelzijnsorganisatie wil verkoop van acht dolfijnen aan China tegenhouden’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Dierenwelzijnsorganisatie wil verkoop van acht dolfijnen aan China tegenhouden»?1
Ja.
Op welke manier kan gegarandeerd worden dat het dierenwelzijn voor de dieren die naar Hainan Ocean Paradise verhuizen voldoende gewaarborgd wordt? Worden de omstandigheden van de opvanglocatie in het land van bestemming of de lokale regels voor het houden van dolfijnen in gevangenschap bijvoorbeeld gecontroleerd alvorens een vergunning wordt afgegeven?
Zie mijn antwoord op vraag 8 van het lid Wassenberg.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat deze dieren worden verkocht aan een park waarbij hun welzijn mogelijk achteruit gaat om het welzijn van de resterende dieren te verbeteren?
Dierenwelzijn staat bij mij voorop. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is. Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Ik zal erop toezien dat het Dolfinarium zich hieraan houdt.
Welke regels gelden er voor de vergunningverstrekking inzake een dier als een dolfijn aan landen buiten de EU?
Zie mijn antwoord op vraag 7 van het lid Wassenberg.
Welke diervriendelijkere alternatieven zijn er voor de verkoop aan het Chinese park Hainan Ocean Paradise? Is vrijlating in een afgesloten zee of volledige vrijlating bijvoorbeeld een optie? Zo nee, waarom niet?
Het is aan een dierentuin zelf om een geschikte locatie te vinden voor dierentuindieren die moeten verhuizen. Een dierentuin moet kunnen aantonen dat dierenwelzijn voldoende geborgd is bij de ontvangende partij. Hier zie ik op toe.
Welke rol zou de overheid kunnen spelen in het faciliteren van deze diervriendelijkere opties? Bent u bereid om hierover in gesprek te gaan met het Dolfinarium en terug te rapporteren aan de Kamer over alternatieve opties? Zo nee, waarom niet?
Er vinden op dit moment gesprekken plaats met het Dolfinarium naar aanleiding van de afspraken die ik met de dierentuin heb gemaakt ter bevordering van het dierenwelzijn. Deze afspraken heb ik op 27 augustus jl. met uw Kamer gedeeld als bijlage bij de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1212). In de gesprekken met het Dolfinarium is ook aandacht voor het welzijn van vertrekkende dieren. De situatie in de Chinese dierentuin wordt dan ook meegenomen in de gesprekken.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden en in elk geval voor de vergunningverlening voor de verkoop heeft plaatsgevonden?
Ja.
Het bericht ‘Noodkreet: tandarts gezocht voor Rotterdam, laat meer studenten toe’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de brandbrief over het grote tekort aan tandartsen in Zeeland en de regio Rotterdam? Wat vindt u hiervan?1
Ja, ik ben bekend met de brandbrief. Ik begrijp dat tandartsen eraan hechten dat zij kunnen worden opgevolgd, zodat de mondzorg ook na hun pensioen voor hun patiënten toegankelijk is.
Bent u bekend met de grote verschillen in beschikbaarheid van tandartsen, niet alleen in Zeeland en de regio Rotterdam, maar ook in andere regio’s, zoals website Volksgezondheid en zorg laat zien?2 Wat vindt u hiervan?
Het is bekend dat er verschillen zijn in de aantallen tandartsen in verschillende regio’s. Regionale verschillen in het bezoek zijn mij niet bekend. Om vast te kunnen stellen of er voldoende zorgverleners beschikbaar zijn, is het ook van belang te kijken naar de deeltijdfactor en naar de beschikbaarheid van andere mondzorgprofessionals, zoals de mondhygiënist. Het Capaciteitsorgaan zal in zijn volgende raming in 2022 ook de regionale spreiding van tandartsen en van tandartsbezoek in kaart brengen.
Wat vindt u van de grote verschillen in het bezoek van de tandarts, mondhygiënist en orthodontist in verschillende regio’s?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u het eens dat het belangrijk is dat kinderen tot 18 jaar goede mondzorg krijgen, omdat dit de basis legt voor een toekomstig gebit?3
Ja, het is belangrijk dat kinderen een goede start kunnen maken en met een gezond gebit aan hun volwassen leven kunnen beginnen. In de brief van 3 februari 2020 over mondzorg voor jeugdigen4 wordt het beleid ter zake toegelicht.
Bent u bereid om een inventarisatie uit te voeren naar de achterstand in mondzorg onder kinderen, in het bijzonder voor de regio’s Zeeland, Rotterdam en West-Brabant? Zo nee, waarom niet?
Ik zet een structurele monitor op om de mondgezondheid landelijk te monitoren. De indicatorenset wordt opgesteld door het RIVM. Vervolgens wordt dit aanbesteed. Ik heb op dit moment geen signalen dat kinderen niet bij tandartspraktijken terecht kunnen als hun ouders ze willen inschrijven. Van de tandartspraktijken neemt op dit moment nog 87% nieuwe patiënten aan. Ongeveer de helft hiervan stelt wel eisen aan deze patiënten, zoals dat het een bekende is van een ingeschreven patiënt of dat de patiënt is doorverwezen door een collega. Voor meer informatie: Aannemen van nieuwe patiënten – Staat van de Mondzorg.
Bij de NZa en IGJ komen op dit moment ook nauwelijks meldingen van wachtlijsten of patiëntenstops binnen. Het Capaciteitsorgaan vangt wel zorgen op rondom rurale tekorten (Zuid-Limburg, Zeeland, Drenthe, Friesland). Dit betreft voornamelijk zorgen over de toekomst, zoals het niet beschikbaar hebben van praktijkopvolgers in de regio.
Kunt u een overzicht geven van de actuele stand van zaken met betrekking tot de instroom en kunt u aangegeven hoeveel extra geld nodig is om het advies van het Capaciteitsorgaan te realiseren?4
Er zijn momenteel 259 bekostigde opleidingsplaatsen voor tandartsen. Voor een uitbreiding met 100 opleidingsplaatsen zoals het Capaciteitsorgaan adviseert, is een structureel bedrag noodzakelijk van € 26,3 miljoen. Dit is niet beschikbaar op de OCW-begroting. Het Kabinet beziet wat op korte termijn de mogelijkheden zijn om het aantal opleidingsplaatsen uit te breiden.
Hoe beoordeelt u de constatering van de «Staat van de mondzorg» dat binnen tien jaar bijna een kwart van de tandartsen met pensioen gaat, terwijl er nu al een tekort is? Kunt u daarbij aangeven hoe de leeftijdsopbouw voor Zuidwest-Nederland is?5
In de Staat van de mondzorg wordt geconstateerd dat bijna een kwart van de tandartsen binnen 10 jaar met pensioen gaat. Dit kan bevestigd worden uit het aanbodonderzoek van het Capaciteitsorgaan uit 2019, waarin ruim 25% ouder dan 57 jaar is. Op grond van leeftijdsopbouw gaat dus iets meer dan een kwart binnen 10 jaar met pensioen. Ik denk dat het gebruikelijk is dat de werkende populatie in 40 jaar volledig vervangen wordt vervangen door een nieuwe generatie.
Bent u bereid om een inventarisatie uit te voeren naar de specifieke regionale omvang van het tekort aan tandartsen, in het bijzonder voor de regio Zeeland, Rotterdam en West-Brabant? Zo nee, waarom niet? Zo ja, bent u bereid het Capaciteitsorgaan en het Erasmus MC, die veel kennis over deze regio hebben, daarbij te betrekken?
De raming eerstelijns mondzorg die het Capaciteitsorgaan in 2022 uit zal brengen zal ook een beeld geven van de regionale spreiding van tandartsen. Daarin wordt ook gevraagd naar de werksetting van de tandartsen, waaronder ook de centra bijzondere tandheelkunde.
Bent u bereid hierbij de verschillende beleidsmatige en financiële oplossingsrichtingen in kaart brengen? Zo nee, waarom niet?
Sectoren maken zelf analyses van de macrodoelmatigheid van hun sector en de opleidingsgebieden daarbinnen. De vraag of er aanleiding is om een nieuwe opleiding te starten ligt bij onderwijsinstellingen in dialoog met het werkveld. Zij kunnen het initiatief nemen om een nieuwe opleiding aan te vragen.
De procedure voor besluitvorming over nieuwe te bekostigen opleidingen is een vastgelegde procedure. De Commissie Doelmatigheid Hoger Onderwijs (CDHO) brengt op basis van de regeling macrodoelmatigheid hoger onderwijs advies uit aan de Minister van OCW over de aanvraag voor een nieuwe opleiding. Het CDHO toetst de aanvraag op onder meer de arbeidsmarktbehoefte tegen de achtergrond van het bestaande aanbod. Tevens dient de opleiding geaccrediteerd te worden door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO).
Bent u bereid een inventarisatie uit te voeren naar de tekorten van tandartsen met specifieke aandachtsgebieden en patiëntengroepen (bijvoorbeeld mensen met een beperking en tandartsen gespecialiseerd in zenuwbehandelingen) die onder Bijzondere Tandheelkunde vallen, in het bijzonder voor de regio's Zeeland en Rotterdam? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Bent u bereid te onderzoeken of tandartsen net als artsen veelal blijven werken in de regio waarin ze zijn opgeleid en te onderzoeken of Rotterdam ook een eigen tandartsopleiding moet krijgen?
Zie antwoord vraag 9.
Bent u bereid deze vragen voor aanvang van het zomerreces 2021 te beantwoorden?
Ja.
Het lage btw-tarief op sierteeltproducten |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat sierteeltproducten, zoals bloembollen, bloemen, planten en boomkwekerijproducten onder het lage btw-tarief van 9% vallen, in plaats van het algemene btw-tarief van 21%?1
Ja, deze goederen worden belast tegen een verlaagd btw-tarief.
Kunt u bevestigen dat deze verlaging in 1975 is doorgevoerd om «bloemen en planten betaalbaar te maken voor lage inkomensgroepen en om omzet en werkgelegenheid in de tuinbouw te stimuleren»?2
Ja, deze regeling is om deze redenen op initiatief van de Tweede Kamer ingesteld en geldt sinds 1 januari 1975.
Kunt u bevestigen dat lelies en tulpen (na aardappels) tot de meest intensief bespoten gewassen behoren en dat het gebruik van landbouwgif ook in de glassierteelt relatief hoog is?3
Uitgedrukt in de hoeveelheid gewasbeschermingsmiddelen (kg werkzame stof) per hectare worden er in de genoemde teelten (bloembollen en -knollen, bloemen onder glas) relatief de meeste middelen gebruikt. Volgens de CBS-gegevens 2012 en 2016 is er over deze jaren voor deze gewassen sprake van een daling in kg actieve stof/ha. In het kader van het Uitvoeringsprogramma Toekomstvisie gewasbescherming 2030 wordt hard gewerkt aan een voortzetting van deze lijn.
Kunt u bevestigen dat het areaal aan sierteeltgewassen de laatste decennia is toegenomen, waarmee ook het gemiddelde gebruik van landbouwgif per hectare in Nederland is toegenomen?
Nee dat kan ik niet bevestigen. Volgens de CBS-cijfers is het areaal sierteelt in Nederland gekrompen vanaf 2000 tot heden.
Kunt u bevestigen dat de werkgelegenheid in de sierteeltsector grotendeels wordt vervuld door arbeidsmigranten? Zo ja, kunt u erop reflecteren of dit de werkgelegenheid is die u wilt stimuleren?
Arbeidsmigranten spelen een belangrijke rol in de sierteeltsector. Door het vrij verkeer van werknemers en diensten staat het EU-burgers vrij om in Nederland in deze sector te komen werken. Arbeidsmigranten leveren een belangrijke bijdrage aan de Nederlandse economie, innovatieve slagkracht en concurrentiepositie en zijn essentieel voor de continuïteit in bepaalde sectoren.
Kunt u bevestigen dat LTO Nederland juist pleit voor meer robotisering om de afhankelijkheid van arbeid in de sierteelt te verminderen?4
Ja, in het door u aangehaalde artikel pleit LTO voor een tweede mechaniseringsslag en robotisering om de afhankelijkheid van arbeid te verminderen.
Deelt u het inzicht dat het niet te verdedigen is dat bloemen en planten door middel van een verlaagd btw-tarief wel betaalbaar gemaakt worden voor lage inkomensgroepen, maar andere luxeproducten niet?
Nee, dat inzicht deel ik niet. Volgens de btw-richtlijn is het Nederland toegestaan om een verlaagd btw-tarief toe te passen op bepaalde goederen en diensten waaronder bloemen en planten. Nederland heeft sierteeltproducten onder het verlaagde tarief gebracht. De door Nederland onder het verlaagd tarief vallende goederen betreffen niet uitsluitend goederen welke tot de primaire levensbehoeften gerekend kunnen worden. Ook boeken, kranten, tijdschriften, bioscoop-, circus-, dierentuin- en theaterbezoek vallen bijvoorbeeld onder het verlaagde btw-tarief.
Deelt u het inzicht dat het stimuleren van de omzet van de sierteeltsector de enige van de drie bovengenoemde redenen is die overblijft ter verdediging van het lage btw-tarief?
Nee, dat inzicht deel ik niet. De oorspronkelijk redenen voor het invoeren van een verlaagd btw-tarief gelden nog steeds. Uit het LEI-rapport Fiscale faciliteiten agrosector uit 2014 en het door onderzoeksbureau SEO uitgevoerde beleidsonderzoek agrobeleid uit 2019 volgt onder meer dat een btw-verhoging primair effect heeft op de consumentenbestedingen in Nederland. De consumentenbestedingen in sierteeltproducten zijn namelijk gevoelig voor veranderingen in de prijs, met name voor de lage inkomens.
Deelt u de mening dat deze vervuilende sector, die financieel goed presteert5 en ruimtelijk groeit, maar niet bijdraagt aan de voedselzekerheid, niet langer extra financieel gestimuleerd zou moeten worden?
Nee, die mening deel ik niet. Het kabinet acht de hierboven genoemde argumenten voor een verlaagd tarief nog steeds valide. Los daarvan is het kabinet van mening dat de milieudruk van de sierteelt sector verminderd moet worden en heeft daarvoor het nodige beleid ingezet. Ook de sector zelf is van mening dat haar milieubelasting moet verminderen. De cijfers van het CBS tonen een verlaging van het gebruik per hectare, zie ook antwoord op vraag 3.
Bent u voornemens om bij de begroting voor 2022 sierteeltproducten weer gewoon in het hoge btw-tarief te plaatsen? Zo nee, waarom niet?
Gezien de hiervoor genoemde redenen voor behoud van het verlaagd tarief op sierteeltproducten heeft het kabinet op dit moment geen voornemen om sierteeltproducten onder het algemeen tarief te plaatsen. Er zal in 2022 een brede evaluatie van het lage btw-tarief, inclusief sierteelt, plaatsvinden.
De ingewikkelde coronamaatregelen voor speeltuinen, stads- en kinderboerderijen |
|
Michiel van Nispen |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Deelt u de mening dat het juist voor kinderen op dit moment extra belangrijk is om in de buitenlucht te kunnen spelen, sporten en bewegen, omdat kinderen momenteel minder bewegen door de coronapandemie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het is te alle tijden belangrijk dat kinderen in de buitenlucht kunnen spelen en bewegen. Op advies van het OMT zijn daarom de maatschappelijk beheerde kleine buitenspeeltuinen begin maart weer geopend. Spelen speelt namelijk een belangrijke rol bij de gezonde ontwikkeling van kinderen.
Kunt u uitleggen waarom maatschappelijk beheerde speeltuinen inmiddels gelukkig weer enige tijd open zijn voor kinderen om te spelen, maar dat vergelijkbare speelplekken in de vorm van stads- en kinderboerderijen nog altijd gesloten zijn?
Begin maart zijn de maatschappelijk beheerde kleine speeltuinen geopend. Het betreft speeltuinen in de buitenlucht die zijn gericht op kinderen die in de directe omgeving wonen. Hiermee zijn deze speeltuinen gelijkgetrokken met de openbaar toegankelijke speeltuinen. Er is voor gekozen om niet alle activiteiten voor kinderen te heropenen om het aantal contact- en reismomenten nog zoveel mogelijk te beperken. Versoepeling kan immers enkel stap voor stap. Onder stap 2 van het openingsplan zijn de kinderboerderijen die hoofdzakelijk in de buitenlucht zijn gelegen weer geopend sinds 19 mei.
Waarom is de sluiting van stads- en kinderboerderijen epidemiologisch noodzakelijk, terwijl de sluiting van de beheerde speeltuinen dat schijnbaar niet is? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hiervoor aangegeven is er niet voor gekozen om alle activiteiten voor kinderen meteen te heropenen om het aantal contact- en reismomenten nog zoveel mogelijk te beperken. Door het openen van de kleine buitenspeeltuinen kregen kinderen meer mogelijkheden om weer buiten te spelen in de eigen buurt. De epidemiologische situatie was echter op dat moment nog niet dusdanig dat alle buiten activiteiten voor kinderen weer geopend konden worden.
Kunt u duidelijkheid geven in welke fase van het openingsplan de stads- en kinderboerderijen weer open kunnen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is het denkbaar dat stads- en kinderboerderijen eerder open kunnen dan grotere doorstroomlocaties, omdat deze voorzieningen vaak in de wijk liggen en er daardoor minder reisbewegingen zijn die effect kunnen hebben op besmettingen en de druk op de zorg? Kunt u uw antwoord toelichten?
Op 19 mei zijn de kinderboerderijen die voornamelijk in de buitenlucht zijn gelegen reeds opengegaan. Zij maakten onderdeel uit van stap 2 van het openingsplan. De kinderboerderijen zijn tegelijkertijd met de andere dierenparken die voornamelijk in de buitenlucht zijn gelegen opengesteld.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het eerstvolgende debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus? Zo neen, waarom niet?
Nee, er was onvoldoende tijd om deze vragen tijdig te beantwoorden.
Het bestaan van nudismewebsites die een toevluchtsoord voor pedoseksuelen zouden zijn |
|
Michiel van Nispen |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u bekend met het bestaan van nudismewebsites met beelden van naakte kinderen die voor pedoseksuelen een ideaal toevluchtsoord zouden zijn? Klopt het dat veel van deze websites gehost staan in Nederland?1
Ik ben bekend met het bestaan van nudismewebsites en heb kennis genomen van het artikel in de Volkskrant en de uitzending van «Danny’s wereld» waarin aandacht wordt gevraagd voor het beschikbaar zijn van naaktfoto’s van kinderen op deze sites en het ongewenste gebruik dat van deze foto’s wordt gemaakt. Een aantal van deze websites worden in Nederland gehost.
Op welke wijze heeft men zich vergewist dat betrokkenen toestemming hebben gegeven voor het openbaar plaatsen van deze beelden?
Ik ben niet bekend met de wijze waarop men zich vergewist. Het is niet aan mij als Minister om aan private partijen te vragen hoe zij toestemming voor het plaatsen van bepaalde beelden verkrijgen.
Waar ligt de grens tussen «onschuldige» (legale) afbeeldingen van naakte kinderen en (illegale) kinderporno? Erkent u dat deze grens soms fragiel kan zijn, en dat op genoemde websites deze grens zeer nadrukkelijk wordt opgezocht? Kan er sprake zijn van een website voor nudisme en «nudistenfamiliekiekjes» als het op diezelfde website wemelt van de advertenties voor pornowebsites?
Om te kunnen spreken van kinderpornografisch materiaal dient sprake te zijn van een seksuele gedraging. Daarvan is in elk geval sprake als op de afbeelding seksueel misbruik van een kind te zien is of als er ontuchtige handelingen plaatsvinden. Kinderpornografisch is ook het zogenaamde poseermateriaal. Hierbij gaat het om minder expliciete gedragingen, zoals het (laten) aannemen van een seksualiserende houding, met daarbij eventueel seksualiserende en niet bij de leeftijd van het kind of de situatie passende kleding of voorwerpen, of een dusdanige houding waarbij de nadruk op geslachtsdelen/billen/borsten wordt gelegd.
Bij afbeeldingen die onder «nudisme» of «naturisme» worden geschaard is van seksueel misbruik, ontuchtige handelingen, poseren of bijkomende seksualiserende elementen geen sprake.
Alleen indien dergelijke afbeeldingen op een dusdanige wijze tot stand zijn gekomen dat de strekking ervan onmiskenbaar seksueel is geworden, blijkend uit het afgebeelde zelf, al dan niet in combinatie met de seksuele motivatie van de maker ervan, is sprake van een afbeelding als bedoeld in art 240b Sr.
Het gegeven dat de opnames heimelijk zijn gemaakt is daarvoor bijvoorbeeld een belangrijke aanwijzing, maar ook het inzoomen, het camerastandpunt of de omgeving waarin gefilmd is, spelen bij de beoordeling een rol. Kortom, per afbeelding dient te worden beoordeeld of deze wel of niet aan de criteria van artikel 240b Sr voldoet. De vraag of nudismewebsites samengaan met advertenties voor pornosites lijkt mij niet relevant. Waar het om gaat is dat het zonder toestemming online plaatsen van privacygevoelige informatie c.q. onrechtmatige content niet ongestraft blijft.
Klopt het dat deze websites strafrechtelijk niets te verwijten valt? Zo ja, vindt u dat terecht? Zo nee, of indien u dat niet terecht vindt, wat gaat u hier dan aan doen?
Sinds 2018 heb ik de strafrechtelijke aanpak van online seksueel misbruik van kinderen uitgebreid met preventieve en publiek-private acties om internet te schonen. Voor bedrijven die hier onvoldoende aan meewerken ben ik een wetgevingstraject gestart zodat in toekomst een autoriteit bestuursrechtelijke kan ingrijpen met dwangsommen en bestuurlijke boetes. Naaktfoto’s van kinderen voldoen echter niet automatisch aan de classificatie kinderporno en daarmee strafbaar materiaal. Gaat het om onrechtmatige content, dan betreft het vaak een privacyschending of in ieder geval het non-consensueel delen van informatie online. De Autoriteit Persoonsgegevens of het OM kan een onderzoek instellen. Desgewenst kunnen mensen een klacht indienen of een civiele vordering starten als zij ongewenst op een website staan afgebeeld. Ik realiseer mij dat een civiele procedure voor gedupeerden vaak een knelpunt is, vanwege de duur, onzekerheid en/of kosten. Daarom streeft het kabinet naar het oprichten van een laagdrempelige voorziening om onrechtmatige content te kunnen melden en te laten verwijderen.2 Dat geldt ook voor naaktfoto’s die zonder toestemming gepubliceerd zijn. Op dit moment is de beperkte aansprakelijkheid voor tussenpersonen onderwerp van gesprek binnen de Europese Unie. Nederland steunt daarbij de strategie van de Europese Commissie om de rol en verantwoordelijkheid van ondernemingen wiens diensten gebruikt worden voor verspreiding van illegale of onrechtmatige content te verduidelijken.
Wat kan gedaan worden tegen het bestaan, het hosten en het bezoeken van dit soort websites?
Zie antwoord vraag 4.
Het bericht dat (een gedeelte) van de Belgische overheid plat lag door een DDOS aanval |
|
Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het artikel «Belgische overheden getroffen door grote cyberaanval»?1
Ja.
Hoe vaak is de Nederlandse overheid doelwit geweest van een cyberaanval, zoals een DDOS aanval?
Er is geen volledig beeld van het aantal aanvallen waarvan de Nederlandse overheid doelwit is geweest. In algemene zin is bekend dat Nederlandse instellingen, waaronder overheden, te kampen hebben met digitale aanvallen. Het jaarlijks gepubliceerde Cybersecuritybeeld Nederland (CSBN) geeft inzicht in de digitale dreiging in Nederland, waaronder tegen de overheid, en de belangen die daardoor kunnen worden aangetast.2
De meest gestructureerde statistieken die beschikbaar zijn over DDoS-aanvallen zijn afkomstig van de Nationale Beheersorganisatie voor Internet Providers (NBIP). NBIP rapporteert jaarlijks over de DDoS-aanvallen die gemeten zijn door de Nationale DDoS Wasstraat (NaWas).3 Ik verwijs u voor meer informatie hierover door naar de beantwoording van eerdere Kamervragen over DDoS gericht aan de Staatssecretaris van EZK.4
Is Nederland voldoende weerbaar tegen cyberaanvallen, waaronder DDOS-aanvallen? Zo ja, waaruit blijkt dat? Zo nee, hoe verbeteren we de Nederlandse weerbaarheid tegen cyberaanvallen?
Het CSBN 2020 laat zien dat de weerbaarheid tegen digitale dreigingen nog niet overal op orde is.5 Cyberincidenten hebben de potentie om grote schade aan te richten en in uiterste gevallen maatschappelijke ontwrichting te veroorzaken.
De afgelopen jaren is daarom ingezet op het versterken van cybersecurity. De kabinetsbrede aanpak van cybersecurity is vastgelegd in de Nationale Cybersecurity Agenda (NCSA).6 De uitvoering daarvan wordt ondersteund met investeringen door het kabinet die oplopen tot 95 miljoen euro structureel. Om in te kunnen spelen op technologische en maatschappelijke ontwikkelingen, en actuele dreigingen en risico’s zijn de maatregelen uit de NCSA in de loop van de tijd verder uitgewerkt en versterkt. Dit is sinds de verschijning van de NCSA meerdere keren gebeurd.7, 8, 9, 10 De zeven ambities uit de NCSA blijven hierbij het uitgangspunt en over de voortgang op deze ambities wordt jaarlijks gerapporteerd aan uw Kamer. De NCSA is opgesteld onder leiding van en uitgevoerd onder coördinatie van het Ministerie van Justitie en Veiligheid en met de vakdepartementen vanuit hun eigen specifieke beleidsverantwoordelijkheden. De Minister van Justitie en Veiligheid is de coördinerend bewindspersoon op het gebied van cybersecurity.
Over het niveau van de digitale weerbaarheid in Nederland en de maatregelen die in dat kader zijn genomen, verwijs ik graag naar het CSBN 2021 en de begeleidende beleidsbrief die de Minister van Justitie en Veiligheid op korte termijn aan uw Kamer zal aanbieden.
Specifiek voor de overheid geldt de Baseline Informatiebeveiliging Overheid
(BIO) sinds eind 2018 als basisnormenkader voor informatiebeveiliging waaraan alle overheden zich moeten houden.11 Door implementatie van de BIO hebben overheidsorganisaties de basisbeveiliging op orde. Dit levert een bijdrage aan de weerbaarheid tegen cyberaanvallen, bijvoorbeeld door het verplicht minimaal jaarlijks testen op feitelijke veiligheid. Een voorbeeld hiervan is het uitvoeren van penetratietesten. Een penetratietest is een beveiligingscontrole die gericht is op een deel van het systeem. Bij een penetratietest wordt gekeken of het mogelijk is om kwetsbaarheden en risico's ook daadwerkelijk te gebruiken om de beveiliging op deze systemen te omzeilen, in te breken of te doorbreken.
Is de Nederlandse overheid proactief op zoek naar kwetsbaarheden in de beveiliging? Zo nee, waarom niet?
Alle overheden hanteren de overheidsbrede BIO als basis voor de inrichting van hun digitale veiligheid. De baseline is erop gericht om de weerbaarheid van overheidsorganisaties ten aanzien van cyberdreigingen en incidenten te vergroten. Het proactief monitoren op kwetsbaarheden en waar nodig verhelpen van deze kwetsbaarheden is een van de relevante maatregelen daarbij. Zoals ik op 18 maart jl. aan uw Kamer heb gemeld in mijn voortgangsbrief over informatieveiligheid bij de overheid12, testen steeds meer overheden hun feitelijke veiligheid op verschillende manieren. Het overheidsbrede ondersteuningsprogramma BIO van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK), dat overheden sinds 2019 helpt met de implementatie van de BIO, besteedt ook aandacht aan het belang van testen. Eveneens vinden er bij de overheid ook verschillende cyberoefeningen plaats, die kwetsbaarheden in de beveiliging kunnen aantonen. De Nederlandse overheid is dus inderdaad proactief op zoek naar kwetsbaarheden in de beveiliging.
Specifiek voor het Rijk is geïnventariseerd bij de departementen op welke wijze het geautomatiseerd zoeken naar kwetsbaarheden gestalte krijgt. Uit deze inventarisatie blijkt dat dit breed wordt toegepast. In het kader van kennisdeling heeft het Ministerie van BZK in samenwerking met een groep experts binnen de rijksoverheid en de departementen een handreiking opgesteld en vastgesteld voor het inrichten van een doorlopende kwetsbaarhedenscan bij rijksoverheidsorganisaties. Daarnaast worden er door departementen diverse middelen ingezet om proactief naar kwetsbaarheden te zoeken, waaronder penetratietesten en red teaming oefeningen, en voert de Auditdienst Rijk in opdracht van de departementen en het Ministerie van BZK onderzoeken uit naar de feitelijke veiligheid van systemen en netwerken.
Een belangrijk uitgangspunt is dat iedere private en publieke organisatie primair zelf verantwoordelijk is voor zijn eigen digitale beveiliging.
De computercrisisteams (CSIRTS)13 van de overheden spelen een belangrijke rol om overheidsorganisaties te ondersteunen bij het voorkomen en verhelpen van digitale incidenten. Wel geldt voor organisaties die deel uitmaken van de rijksoverheid (en vitale aanbieders) dat het Nationaal Cybersecurity Centrum (NCSC) krachtens de Wet beveiliging netwerk- en informatiesystemen (Wbni) tot taak heeft om hen bijstand te verlenen om hun digitale weerbaarheid te waarborgen en te versterken. Daarnaast deelt het NCSC in algemene zin informatie over kwetsbaarheden en daarbij behorende beveiligingsadviezen op zijn website.
Is er een noodprotocol om de overheid te laten functioneren als de overheid te maken krijgt met een cyberaanval? Zo nee, vindt u het zinvol om een noodprotocol te ontwikkelen? Wilt u uw antwoord motiveren?
Alle overheden kennen herstel- en continuïteitsplannen voor wanneer er sprake is van digitale verstoring. Ook worden er diverse maatregelen getroffen om de continuïteit van de digitale overheid te kunnen waarborgen. Zo verplicht de BIO dat overheidsorganisaties hun informatiebeveiligingscontinuïteit plannen, implementeren, verifiëren, beoordelen en evalueren.14 Voor bedrijfskritische onderdelen in de bedrijfsvoering geldt de eis van herstel binnen een week. Op die manier voorzien overheden in de continuïteit van processen en systemen van de digitale overheid.
Voor situaties waarvan sprake is van maatschappelijke ontwrichting kan in het uiterste geval de nationale crisisstructuur in werking treden. Deze is door het kabinet vastgelegd in het Instellingsbesluit Ministeriële Commissie Crisisbeheersing en het Nationaal Handboek Crisisbesluitvorming. Het Nationaal Crisisplan Digitaal (NCP-Digitaal) is een specifieke uitwerking voor de aanpak van een crisis veroorzaakt in het digitale domein.15
Ten slotte wordt er ook geoefend bij de overheid. Omdat de ketenafhankelijkheid een gegeven is op de digitale snelweg, wordt er jaarlijks sinds 2019 geoefend met gesimuleerde hackaanvallen op processen en systemen van de overheid. Deze jaarlijkse Overheidsbrede Cyberoefening16 wordt georganiseerd door het Ministerie van BZK. Met alle overheden wordt het oefenscenario zo realistisch mogelijk uitgewerkt waarbij een digitale verstoring merkbaar zichtbaar is bij meerdere overheidslagen. Juist door ketens heen, interbestuurlijk en met een brede doelgroep (van IT-professional tot aan de bestuurder van een overheidsorganisatie).
Heeft u contact gehad met uw Belgische ambtgenoot over de DDOS-aanval? Zo ja, wat is er besproken en wat heeft het gesprek opgeleverd?
Internationaal wordt op continue basis met partners op operationeel niveau zoveel als mogelijk informatie over dreigingen en incidenten uitgewisseld. Het NCSC heeft op dinsdag 4 mei en donderdag 6 mei jl. contact opgenomen met het Belgische Collectief Computer Security Incident Response Team (CSIRT), CERT-BE, voor het opvragen van technische details van de DDoS-aanval.
In EU-verband en bilateraal werkt Nederland overigens ook goed samen met België aan de versterking van cyberweerbaarheid. De Nederlandse ambassade in België heeft op dinsdag 4 mei jl. contact gehad met de Belgische federale overheid over de DDoS-aanval en de maatschappelijke impact hiervan. De ontvangen informatie is direct gedeeld met het Ministerie van Buitenlandse Zaken en de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV).
Welke lessen zijn er te leren aan de hand van de cyberaanvallen in België?
Digitale incidenten zijn niet gebonden aan landsgrenzen. Incidenten of dreiging daarvan in andere landen kunnen ook op organisaties in Nederland effect hebben. Internationale samenwerking is daarom van groot belang. Door snelle informatie-uitwisseling wordt bijvoorbeeld het NCSC in de gelegenheid gesteld organisaties binnen de doelgroep tijdig te waarschuwen en te informeren.
In Nederland wordt snelle informatie-uitwisseling over DDoS-aanvallen ook bevorderd door de Anti-DDoS-Coalitie.17 Dit is een samenwerkingsverband van publieke, private en wetenschappelijke partijen waarbinnen informatie en kennis over DDoS-aanvallen gedeeld kan worden om de weerbaarheid tegen aanvallen te verhogen.
In algemene zin tonen de cyberaanvallen in België wederom het belang van het op orde hebben van de digitale weerbaarheid aan.
Aanhoudende problemen met loden leidingen |
|
Henk Nijboer (PvdA) |
|
Kajsa Ollongren (viceminister-president , minister binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «gemeente Amsterdam wacht niet meer af en gaat zelf loden leidingen opsporen»?1
Ja.
Kunt u zich vinden in het standpunt van de gemeente Amsterdam dat het tempo van het opsporen en vervangen van loden leidingen veel te laag ligt? Zo nee, waarom niet?
Ik ben blij met de actieve houding van de gemeente Amsterdam om het probleem van de loden leidingen aan te pakken. Dit helpt om eigenaren aan te sporen om hun loden leidingen te saneren. Het is immers aan eigenaren van panden om resterende loden leidingen op te sporen en te vervangen. Huurders kunnen zich daarvoor tot hun verhuurder wenden en indien nodig tot Huurcommissie of rechter. Gemeenten en Rijksvastgoedbedrijf saneren hun eigen bezit. De verhuurderskoepels hebben actie ondernomen richting hun leden.
Recent heb ik alle gemeenten gevraagd om, in navolging van het voorbeeld van Amsterdam, eigenaren en bewoners van panden van voor 1960 actief te benaderen met informatie over de mogelijkheid dat hun panden nog loden leidingen bevatten en hen op te roepen deze te controleren en, zo nodig, te saneren.
In de brief van 2 juli 2020 over acties lood in drinkwater is toegezegd dat de Kamer jaarlijks per gezamenlijke brief wordt gerapporteerd over de ontwikkelingen en de voortgang van saneringen. Ik verwacht u na de zomer in de voortgangsrapportage een eerste beeld te kunnen geven van het tempo van het opsporen en vervangen van loden leidingen en de verdere stand van zaken van de in de brief van 2 juli besproken acties.
Deelt u de mening dat verhuurders verplicht zouden moeten zijn om de aanwezigheid van loden leidingen te melden aan de huidige bewoners? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik in de brief van 2 juli vorig jaar heb aangegeven is mijn aanpak erop gericht dat eigenaren en bewoners zich (weer) bewust zijn van de mogelijke aanwezigheid van loden leidingen in panden van voor 1960. Dat voorkomt ook dat zij onbewust vervuild kraanwater drinken. Verhuurders zijn als eigenaren in de eerste plaats verantwoordelijk voor de controle van hun panden. Als zij weten dat er zich nog loden leidingen in het pand bevinden dienen zij hier uiteraard de huurder van op de hoogte te stellen.
De verhuurderskoepels hebben inmiddels actie ondernomen richting hun leden. Bij verhuurders is erop aangedrongen om zich actief op te stellen bij het opsporen en verwijderen van loden leidingen in hun panden en hiertoe ook zelf het initiatief nemen en niet wachten tot ze aangesproken worden door hun huurders. Ik verwacht u hier in de voortgangsrapportage nader over te kunnen informeren.
Wanneer huurders zelf loden leidingen in hun woningen ontdekken kunnen ze daar hun verhuurder op aanspreken.
Wanneer komt u met de resultaten van het onderzoek naar de mogelijkheid om de aanwezigheid van loden leidingen te vermelden in een huurcontract?
IVBN en Vastgoed Belang onderzoeken samen met de Raad voor Onroerende Zaken (ROZ) de mogelijkheid om in het ROZ-model woonruimte bij huurcontracten van woningen gebouwd voor 1960 een bepaling op te nemen waarin de verhuurder verklaart wel of niet bekend te zijn of er loden leidingen aanwezig zijn en zo ja, welke maatregelen en op welke termijn de verhuurder heeft gepland om die te vervangen. Hiermee wordt gewaarborgd dat huurders bij aangaan van het contract worden geïnformeerd over de mogelijke aanwezigheid van lood. Ik kom hierop terug in de jaarlijkse voortgangsrapportage.
Deelt u de mening dat niet alleen in Amsterdam maar overal in Nederland de aanpak van loden leidingen veel te traag verloopt?
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Beseft u dat voornamelijk kinderen ernstig ziek kunnen worden door loden leidingen? Beseft u dat er serieuze mentale en fysieke problemen kunnen ontstaan? Waarom doet u daar zo weinig aan?
Water uit loden leidingen is vooral gevaarlijk voor de ontwikkeling van ongeborenen, baby’s en kinderen tot en met 7 jaar. Bij kinderen tot een jaar of 7 is er kans op hersenschade, bij volwassenen kunnen looddeeltjes tot hart- en nieraandoeningen leiden. Ik ben mij zeer bewust van deze risico’s en heb daarom in mijn brief van 2 juli 2020 een groot aantal lopende en geplande acties genoemd die moeten leiden tot het terugdringen hiervan.
Bent u bereid een uiterlijke datum te noemen waarop niemand in Nederland schade meer mag ondervinden van te hoge concentraties lood in water? Zo nee, waarom niet?
Nu al zou niemand meer schade mogen ondervinden van te hoge concentraties lood in drinkwater. Ik streef er dan ook naar dat niemand onbewust water uit loden leidingen drinkt.
Bent u bereid om alsnog een algeheel verbod op loden leidingen in te voeren?
Zoals in de brief van 2 juli 2020 aangegeven zal in de jaarlijkse rapportage over de ontwikkelingen en de voortgang van saneringen de voortgang van de maatregelen worden gevolgd. Mocht blijken dat er onvoldoende voortgang zit in de aanpak van het probleem met het thans beschikbare instrumentarium, dan zal ik zeker overwegen om alsnog een verbod op loden leidingen voor alle woningeigenaren in te stellen.
De meest giftige pesticiden die nog op de Europese markt zijn toegelaten |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kunt u bevestigen dat de Europese Commissie in 2015 een lijst van 84 actieve stoffen in landbouwgif heeft gepresenteerd waarvan bekend is dat ze (ten minste) twee van de volgende eigenschappen hebben: slecht afbreekbaar (persistent), ophopend in het milieu, planten, dieren of mensen (bioaccumulerend) en/of zeer giftig voor de mens?1, 2
De Europese Commissie heeft in 2015 een lijst gepubliceerd met daarop 81 werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen. Werkzame stoffen worden ingedeeld in deze categorie als ze voldoen aan de criteria die zijn opgenomen in bijlage II, punt 4 van Verordening (EG) 1107/2009. Hierbij kunt u denken aan: stoffen die aanzienlijk toxischer zijn dan de meerderheid van goedgekeurde werkzame stoffen of stoffen die persistent zijn en ophopen in mens of dier. Deze lijst is echter niet statisch. Zo kan bij de hernieuwing van de goedkeuring nieuwe informatie beschikbaar zijn, waardoor een stof niet meer of alsnog in deze categorie wordt ingedeeld. De meest actuele informatie hierover staat in de «EU Pesticides Database»3. Hieruit blijkt dat er op dit moment 98 werkzame stoffen zijn die in aanmerking komen om te worden vervangen. Hiervan zijn er 26 inmiddels niet meer goedgekeurd.
Werkzame stoffen die in aanmerking komen om te worden vervangen, kunnen volgens de voorschriften veilig gebruikt worden. Anders zouden deze werkzame stoffen uiteraard niet goedgekeurd worden.
Hoeveel van deze meest giftige stoffen zijn sinds 2015 na de Europese herbeoordeling van de markt gehaald en hoeveel zijn er dus nog toegelaten?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u bevestigen dat Dichloordifenyltrichloorethaan (DDT) een voorbeeld is van een stof die slecht afbreekt en zich ophoopt in het milieu en dat we daar momenteel – vijftig jaar nadat het in Europa verboden werd – nog steeds de effecten zien, zoals met de recente vondst van DDT in de eieren van grutto’s?3
Het is bekend dat DDT en de metabolieten van DDT erg langzaam afbreken in het milieu.
Deelt u de mening dat het onacceptabel is stoffen die slecht afbreken of zich ophopen in het milieu, dieren of mensen ook vandaag de dag nog gebruikt mogen worden? Zo nee, waarom niet?
Verordening (EG) 1107/2009 voorziet in het beoordelen van werkzame stoffen op vele aspecten. Een van deze aspecten is persistentie. Zo’n beoordeling leidt ertoe dat werkzame stoffen, die persistent zijn en waardoor het gebruik leidt tot onacceptabele risico’s voor mens, dier en milieu, niet worden goedgekeurd. Zo’n beoordeling leidt er ook toe dat werkzame toxische stoffen, die persistent zijn én ophopen in mens of dier, niet worden goedgekeurd (zie Verordening (EG) 1107/2009, bijlage II, punt 3).
Kunt u bevestigen dat lidstaten volgens de Europese verordening (EC) 1107/2009 geen landbouwgif op basis van één van deze stoffen op de «lijst ter vervanging» toe mag laten, tenzij het met een vergelijkende analyse (waarbij gekeken moet worden op welke manier deze giftige stoffen vervangen kunnen worden in de landbouwpraktijk) heeft aangetoond dat er landbouwkundig geen alternatief is?
Verordening (EG) 1107/2009 bevat regels voor een vergelijkende evaluatie van gewasbeschermingsmiddelen die werkzame stoffen bevatten die in aanmerking komen om te worden vervangen (artikel 50 en bijlage IV).
Het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (hierna: Ctgb) voert een vergelijkende beoordeling uit op het moment dat er een aanvraag wordt ingediend voor de toelating van een gewasbeschermingsmiddel dat een werkzame stof bevat die in aanmerking komt om te worden vervangen. Er zijn tot nu toe 33 vergelijkende beoordelingen gestart.
Zo’n vergelijkende beoordeling kan twee uitkomsten hebben, nl.
Onder bepaalde voorwaarden kan de vergelijkende beoordeling op grond van artikel 50, lid 3 van Verordening (EG) 1107/2009 worden uitgesteld en een gewasbeschermingsmiddel eenmalig worden toegelaten voor maximaal 5 jaar.
Heeft Nederland sinds de inwerkingtreding van de verordening (EU) 2015/408, zoals voorgeschreven, bij alle aanvragen voor goedkeuring van landbouwgif met stoffen die op de «lijst ter vervanging» staan een vergelijkende analyse uitgevoerd? Zo nee, waarom niet en hoeveel van dergelijke analyses heeft Nederland sinds 2015 wel uitgevoerd?
Zie antwoord vraag 5.
Hoeveel middelen zijn als gevolg daarvan niet toegelaten op de Nederlandse markt?
De afgeronde vergelijkende beoordelingen – in totaal 8 – hebben tot nu toe niet geleid tot het niet meer toelaten van gewasbeschermingsmiddelen in Nederland. Er bleken voor deze gewasbeschermingsmiddelen geen alternatieven te zijn, die voldeden aan de criteria zoals gespecificeerd in artikel 50 en bijlage IV van Verordening (EG) 1107/2009.
Indien u niet alle middelen heeft verboden, kunt u uitleggen waarom u middelen met stoffen die slecht afbreekbaar, ophopend in het milieu, planten, dieren of mensen en/of zeer giftig voor de mens zijn, niet heeft verboden om de volksgezondheid, dierenwelzijn en het milieu te beschermen?
Ik verwijs u naar het antwoord op vraag 6 en 7.
Heeft Nederland bij deze vergelijkende analyses ook gekeken naar niet-chemische alternatieven en preventiemethodes, zoals verplicht onder de richtlijn (EC) 1107/2009?4
Ja, het Ctgb voert de vergelijkende beoordeling uit conform Verordening (EG) 1107/2009. Dit betekent dat bij de landbouwkundige beoordeling getoetst dient te worden of een chemisch of niet-chemisch alternatief (zoals mechanische onkruidbestrijding) beschikbaar is en of dit alternatief geen significante economische en praktische nadelen heeft. Ook wordt getoetst of het risico op resistentieontwikkeling zo klein mogelijk wordt gehouden en rekening wordt gehouden met de gevolgen voor kleine toepassingen. Dit kan alleen als deze effecten van het alternatief bekend zijn. Veel alternatieven, zoals de strokenteelt, zijn nog in ontwikkeling en kunnen dus nog niet dienen als geschikt alternatief.
Zijn opties als mechanische onkruidbestrijding, weerbare teeltsystemen (zoals strokenteelt) en bloemrijke akkerranden ten behoeve van natuurlijk plaagbestrijding hierin ook meegenomen? Zo nee, waarom vormde dit geen onderdeel van de analyses?
Zie antwoord vraag 9.
Kunt u bevestigen dat één van de stoffen op de «lijst ter vervanging» difenoconazool is, dat niet alleen slecht afbreekbaar in het milieu is en zeer giftig voor mensen, maar ook nog eens resistentie bij ziekmakende schimmels kan veroorzaken en dat de Tweede Kamer al sinds 2014 van de markt af wil hebben?5
Het klopt dat difenoconazool een van de werkzame stoffen is die in aanmerking komen om te worden vervangen op grond van het criterium voor persistentie en toxiciteit voor waterorganismen.
Kunt u bevestigen dat het Ctgb momenteel een vergelijkende analyse laat uitvoeren voor difenoconazool? Kunt u bevestigen dat niet-chemische alternatieven en preventiemethodes zoals alternatieve teeltsystemen hierin meegenomen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, want het Ctgb verstrekt geen informatie over lopende aanvragen, omdat dit bedrijfsvertrouwelijke informatie betreft.
Ik heb in de antwoorden op vraag 9 en 10 aangegeven dat het Ctgb alternatieven meeneemt in een vergelijkende beoordeling als de effecten hiervan bekend zijn.
Kunt u bevestigen dat uw Toekomstvisie gewasbescherming 2030 stelt: «in 2030 bestaat de land- en tuinbouw in Nederland uit een duurzame productie met weerbare planten en teeltsystemen, waardoor ziekten en plagen veel minder kansen krijgen en het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen zo veel mogelijk kan worden voorkomen»?
Dit is inderdaad een citaat uit de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030».
Deelt u het inzicht dat de omschakeling naar weerbare teeltsystemen om het gebruik van de stoffen op de «lijst ter vervanging» zo snel mogelijk te stoppen dus goed binnen uw toekomstvisie past?
De «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» richt zich op het realiseren van weerbare planten en teeltsystemen en het verbinden van land- en tuinbouw met natuur. Dit leidt tot een drastische afname van de behoefte aan gewasbeschermingsmiddelen. Als er dan toch gewasbeschermingsmiddelen nodig zijn om ziekten, plagen en onkruiden te bestrijden dan worden er bij voorkeur laag-risicomiddelen gebruikt met nagenoeg geen emissie naar het milieu en nagenoeg geen residuen op voedselproducten.
Het Uitvoeringsprogramma bij de Toekomstvisie gewasbescherming 2030 richt zich op het ontwikkelen van nieuwe handelingsperspectieven en het inzichtelijk maken van beschikbare handelingsperspectieven voor de agrarische ondernemer, waardoor het mogelijk wordt om de genoemde ambities te realiseren. Ik ga er vanuit dat een deel van deze handelingsperspectieven gebruikt zal kunnen gaan worden in de vergelijkende beoordeling.
Ik heb uw Kamer geïnformeerd dat de Europese Commissie heeft aangekondigd de regels rondom de vergelijkende beoordeling te willen vereenvoudigen. Volgens de Commissie zijn de huidige regels complex en niet voldoende effectief. Ik ben in afwachting van een voorstel van de Europese Commissie (Kamerstuk 27 858, nr. 515).
Deelt u de mening dat er in het licht van de biodiversiteitscrisis en ten behoeve van de volksgezondheid zo snel mogelijk een verbod moet komen op alle soorten landbouwgif met stoffen die op de Europese «lijst ter vervanging» staan? Deelt u de mening dat zo’n verbod de transitie naar duurzame en weerbare teeltsystemen zal versnellen? Zo ja, welke actie gaat u daartoe ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 14.
Ventilatie op scholen |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Gaat u, nu de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) heeft erkend1 dat aerosolen een rol spelen bij coronabesmettingen en onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam, Universiteit Twente en de Universiteit van Cambridge oproepen dat er meer rekening moet worden gehouden met aerosolen als besmettingsgevaar bij covid, uw beleid ten aanzien van ventilatie in scholen aanpassen? Zo ja, met welke maatregelen? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van luchtkwaliteit in schoolgebouwen volg ik de adviezen van het RIVM. Van meet af aan is benadrukt dat goede luchtverversing in schoolgebouwen belangrijk is. Scholen en gemeenten zijn opgeroepen de geldende ventilatieadviezen op te volgen, en indien dit nog niet het geval is, ervoor te zorgen dat hun schoolgebouwen aan de geldende eisen (gaan) voldoen. Met de Specifieke Uitkering Ventilatie in Scholen (SUViS-regeling) hebben scholen de afgelopen periode subsidie kunnen aanvragen voor het nemen van ventilatie-verbeter-maatregelen. Het subsidieplafond van de regeling is bijna bereikt. Ondertussen is een start gemaakt met de vormgeving van de resterende € 260 miljoen.
Hoe kan het dat in augustus 2020 een motie2 van de leden Asscher en Klaver is aangenomen om de ventilatiesystemen op scholen te verbeteren en schoolbesturen nu in april 2021 aangeven dat dit nog steeds niet is gelukt?3 Bent u het ermee eens dat het bizar is dat sommige kinderen de hele herfst- en winterperiode met open ramen les hebben moeten krijgen? Bent u het ermee eens dat dit geen acceptabele arbeidsomstandigheden zijn voor docenten?
In navolging van de motie van de leden Asscher en Klaver is het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie in Scholen (LCVS) ingesteld met de opdracht in kaart te brengen hoe de ventilatie in schoolgebouwen in het funderend onderwijs was. Naar aanleiding van de uitkomsten zijn scholen opgeroepen hun ventilatie – daar waar niet wordt voldaan aan de normen – acuut aan te pakken. Ruimte-OK heeft daarvoor een handzame Handreiking Optimaal ventileren in scholen opgesteld en biedt ondersteuning waar dat gevraagd wordt. Daarnaast is in januari 2021 de SUViS-regeling opengesteld om scholen tegemoet te komen in de kosten voor ventilatiemaatregelen. Er kunnen specifieke oorzaken zijn waardoor ramen voortdurend open zijn, daar heb ik geen specifiek beeld van.
Schoolbesturen hebben vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving. Voor een goed binnenklimaat is het belangrijk te zorgen voor voldoende luchtverversing. Hoe en wanneer het verstandigst gelucht kan worden is handzaam beschreven in de Handreiking optimaal ventileren in scholen op www.lesopafstand.nl/ventilatie.
Hoeveel besturen hebben een aanvraag gedaan via de ventilatie subsidieregeling SUVIS (Specifieke uitkering ventilatie in scholen)? Hoeveel geld is er tot nu toe uitgekeerd aan scholen? In hoeveel schoolgebouwen is de ventilatie hiermee inmiddels daadwerkelijk aangepast? In hoeveel schoolgebouwen voldoet de ventilatie niet en is deze nog niet verbeterd? Is bij alle schoolgebouwen inmiddels in beeld of de ventilatie voldoet aan de regels?
Afgelopen week stond de teller op 865 aanvragen. Bij de SUViS-regeling zijn de gemeenten aanvrager. Dat betekent dat een gemeente voor één of meerdere schoolbesturen een aanvraag heeft ingediend. De regeling is op € 2 miljoen na uitgeput. Het toekennen van de subsidie betekent niet automatisch dat er meteen bij ontvangst van de subsidie maatregelen getroffen kunnen worden. De aard van de maatregelen verschillen per geval. In de uitvoering van de goedgekeurde projecten zijn de schoolbesturen vrij en qua tijdspanne hebben scholen nog tot uiterlijk 31 december 2023 de tijd om de maatregelen uit te voeren. Er wordt geen centraal overzicht bijgehouden. Naar aanleiding van het IBO Onderwijshuisvesting wordt verkend hoe een centraal beeld van de onderwijshuisvesting eruit kan zien. Ruimte-OK voert een verdiepend onderzoek uit naar de kwaliteit van luchtverversing en mogelijke noodzakelijke interventies alsmede daaraan verbonden kosten.
Herkent u de signalen die schoolbesturen geven over het niet functioneren van de subsidieregeling ventilatie? Zo ja, kunt u bevestigen dat er gemeenten zijn die niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van 70% cofinanciering met betrekking tot de vernieuwing van ventilatiesystemen van scholen omdat zij hier niet voldoende middelen voor hebben? Wat gaat u hieraan doen? Zijn er ook andere manieren van cofinanciering mogelijk? Zijn scholen hiervan op de hoogte?
Er zijn signalen binnengekomen over de invulling van de cofinanciering. De 70% cofinanciering kan door de school óf de gemeenten óf door hen gezamenlijk ingevuld worden. Dat is ook terug te vinden op de website van RVO waar de aanvraag ingediend kan worden. Tot nu zijn in ieder geval 865 aanvragen voor de SUViS-regeling ontvangen. Over het vervolg van de SUViS-regeling is het gesprek met schoolbesturen, gemeenten, raden en VNG inmiddels gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met voornoemde signalen en de vraag over de reikwijdte.
Klopt het dat het beschikbare budget van de SUVIS subsidieregeling inmiddels overschreden is? Zo ja, met hoeveel? Komen de aanvragen, die nog kunnen worden ingediend tot en met 30 juni 2021, nog wel in aanmerking voor een subsidie? Zo niet, wat gebeurt er met die aanvragen?
Aanvragen worden op volgorde van binnenkomst beoordeeld. Op het moment dat het subsidieplafond is bereikt wordt de aanvraag afgewezen.
Is al meer duidelijk over wanneer en op welke manier de overige 260 miljoen euro van de toegezegde 360 miljoen euro voor het verbeteren van ventilatie beschikbaar komt? Wanneer denkt u hier duidelijkheid over te hebben? Is het vanwege de urgentie van het probleem en de inmiddels overtekende subsidieregeling een idee om dit geld eerder beschikbaar te stellen?
Zoals aangegeven zou met de invulling van de resterende € 260 miljoen gewacht worden op de aanbevelingen uit het IBO Onderwijshuisvesting. Dat is inmiddels uitgebracht en aan uw Kamer gestuurd. Over het vervolg van de SUViS-regeling is het gesprek met schoolbesturen, gemeenten, PO-Raad, VO-raad en VNG inmiddels gestart. Daarbij wordt rekening gehouden met eerdergenoemde signalen en de aanbevelingen uit het IBO Onderwijshuisvesting. De Commissie OCW heeft voorgesteld het IBO Onderwijshuisvesting niet-controversieel te verklaren.
Bent u het ermee eens dat alle kinderen en al het onderwijspersoneel een gezonde en veilige schoolomgeving verdienen en dat er haast gemaakt moet worden met het verbeteren van ventilatie op scholen? Bent u het tevens ermee eens dat de urgentie hiervoor alleen maar is toegenomen door de bevestiging van wetenschappers dat aerosolen een belangrijke rol spelen bij coronabesmettingen? Zo ja, wat gaat u concreet doen?
Ja. Ik blijf de adviezen van het RIVM ten aanzien van ventilatie in scholen volgen. Met het vormgeven en inrichten van het vervolg op de SUViS regeling alsmede de constructieve en voortvarende opstelling van scholen, gemeenten, PO-Raad, VO-raad en VNG zie ik het gevoel van urgentie bevestigd.
Bent u bereid om met de besturen een plan te maken zodat vóór de volgende herfst alle schoolgebouwen adequate ventilatiesystemen hebben?
Schoolbesturen en gemeenten laten zien dat er een gedeeld gevoel van urgentie is om de ventilatie in schoolgebouwen aan te pakken. Zij hebben voortvarend aanvragen voor de SUViS-regeling gedaan. Doel is het realiseren van adequate ventilatie in alle schoolgebouwen, dat zal gezien de opgave niet voor deze herfst gerealiseerd kunnen worden, ondanks alle inspanningen of een landelijk plan.
Wilt u deze vragen één voor één en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Buitenproportionele geweldstoepassing door de Rotterdamse politie. |
|
Sylvana Simons (BIJ1) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u de beelden gezien van de politieagent die een 17-jarige burger in Rotterdam omver duwt en met een vuist in zijn gezicht slaat?
Ja, ik heb de beelden van het politieoptreden in Rotterdam in een filmpje op twitter gezien.
Deelt u de conclusie van de politieagent in kwestie, die volgens de persverklaring zijn eigen geweldstoepassing als «buitenproportioneel» beoordeelt?
Het is aan andere autoriteiten – in voorkomende gevallen de rechter – om te beoordelen of er wel of niet sprake is van buitenproportionele geweldsaanwending. Ik kan en zal niet in die beoordeling treden.
Vond de politie al dat het geweld buitenproportioneel was voordat het filmpje naar buiten kwam?
Het oordeel of het aangewende geweld in overeenstemming was met de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit is een bevoegdheid van de korpschef. Meer ingrijpende vormen van geweldsaanwending – die op grond van artikel 18 van de Ambtsinstructie aan het Openbaar Ministerie moeten worden gemeld – worden tevens door de officier van justitie beoordeeld.1 Ik kan daarbij niet ingaan op de specifieke omstandigheden van een individueel geval.
Wat is de reden dat de zaak tegen deze burger is geseponeerd? Is hiertoe besloten in relatie tot de geweldstoepassing door deze agent?
Het OM treedt niet naar buiten over specifieke strafzaken in verband met de privacy van betrokkenen.
Is het gebruikelijk dat een zaak wordt geseponeerd na geweldstoepassing door de politie?
Het OM bekijkt elke strafzaak zorgvuldig op zichzelf en heeft haar eigen bevoegdheid om tot een sepot over te gaan. Dit is afhankelijk van de omstandigheden van het geval.
Is er een tijdslijn van de geweldsmelding, de publicatie van het filmpje, het persbericht, seponering van de zaak, aanbieden van de excuses en andere gebeurtenissen in deze zaak? Kunt u deze delen?
Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3 kan ik niet ingaan op individuele casuïstiek.
Wordt er bijgehouden hoeveel geweldsmeldingen en klachten een agent op zijn naam heeft staan? Zo ja, zijn de aantallen met betrekking tot de agent uit het filmpje bij u bekend en hoe verhouden deze aantallen zich tot het gemiddelde? Zo nee, waarom niet?
Geweldsmeldingen en klachten worden standaard geregistreerd. Dergelijke registraties zijn, indien daar aanleiding toe is, opvraagbaar voor bevoegde autoriteiten.
Geweldsmeldingen en de beoordeling daarvan zijn opzichzelfstaand. Het is daarom belangrijk om bij iedere afzonderlijke geweldaanwending onbevooroordeeld de feiten en omstandigheden die naar het oordeel van de betrokken agent aanleiding hadden gegeven voor zijn beslissing om geweld te gebruiken, in ogenschouw te nemen. Daarbij benadruk ik dat het enkele feit dat bepaalde agenten meer geweldsmeldingen op hun naam hebben, op voorhand niets zegt over de rechtmatigheid van die geweldsaanwending. De problematiek van een bepaald werkgebied waarbinnen een agent opereert kan maken dat het aantal geweldmeldingen van deze agent vergeleken met die van agenten die in andere minder risicovolle werkgebieden werkzaam zijn, een vertekend beeld geven.
Agenten die bijvoorbeeld werken in een uitgaansgebied, of die een specifieke nevenfunctie hebben zoals lid van de mobiele eenheid, lopen gelet op het hogere gevaarrisico dat daaraan is verbonden een grotere kans om bij hun taakuitvoering geweld te moeten toepassen.
De leidinggevende van de agent wordt op de hoogte gesteld van de beoordeling van de geweldsaanwending. Deze houdt overzicht en kan maatregelen nemen indien een reeks van geweldaanwendingen en/of klachten daartoe naar zijn of haar oordeel aanleiding geeft.
Als blijkt dat bij specifieke agenten het aantal geweldsmeldingen en/of klachten het gemiddelde overschrijden, hoe wordt dit meegewogen bij het onderzoek naar aanleiding van een geweldsmelding?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe worden eerdere beoordelingen door het VIK (afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten) hierin meegewogen?
Het is goed om te vermelden dat het VIK geen formele rol heeft in de beoordeling van geweld. Iedere geweldsaanwending moet op grond van de Ambtsinstructie (artikel 17) worden gemeld en door de hulpofficier van justitie worden getoetst. Een deel van de geweldsaanwendingen wordt door de politiechef (namens de korpschef) beoordeeld. Zoals in de beantwoording van vraag 7 en 8 reeds is aangegeven, wordt elke geweldaanwending afzonderlijk beoordeeld en worden eerdere beoordelingen daarin niet meegewogen. De afdeling VIK kan desgewenst wel klachten over geweldsaanwending onderzoeken, of een disciplinair onderzoek starten in opdracht van het bevoegde gezag na of naar aanleiding van een geweldsaanwending.
Is het gebruikelijk dat een politieagent na geweldstoepassing degene op wie het geweld is toegepast opzoekt? Is dit in een protocol vastgelegd? Kunt u dit protocol delen?
De politie heeft mij aangegeven dat er geen protocol is voor dergelijke zaken. Het is niet gebruikelijk dat een politieagent na geweldstoepassing contact opneemt met de betrokkene. Indien daartoe aanleiding bestaat kan dit – al dan niet in overleg met de leidinggevende – worden besloten in het kader van informele klachtbemiddeling. De politie kan daarin rekenen op mijn steun, omdat het past bij het zijn van de lerende organisatie waar de politie hard aan werkt.
Bent u bekend met een patroon aan andere uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing bij de Nederlandse Politie en expliciet bij het Rotterdamse korps, waaronder de gevallen die te zien zijn in de twee uitzendingen van Zembla «Bijten als beloning»?1
In de vraagstelling komen twee afzonderlijke onderwerpen aan bod, waar ik ten behoeve van de duidelijkheid achtereenvolgens op zal ingaan.
Als u doelt op de incidenten en de gedane uitlatingen door politiemedewerkers naar aanleiding van de racistische berichten in whatsapp-groepen heb ik eerder aangegeven dat deze volstrekt ontoelaatbaar zijn. De signalen vanuit de politieorganisatie en vanuit de samenleving om alerter te zijn op discriminerend gedrag en de dialoog aan te gaan over adequate sancties, worden opgevolgd door de politie. Ik verwijs u hiervoor naar de beantwoording van eerdere Kamervragen van de leden Van Nispen (SP) en Kathmann (Pvda) en de brief die ik op 20 mei jl. aan uw Kamer heb verstuurd.3 Het onderwerp komt daarnaast ook regelmatig aan de orde in mijn gesprekken met de politie en met burgemeesters, die zich vanuit hun rol als lokaal gezag betrokken voelen bij het thema. Zo heb ik naar aanleiding van de gebeurtenissen in Rotterdam recent met zowel politiechef Westerbeke als met burgemeester Aboutaleb gesproken.
Voor wat geweldstoepassing betreft ben ik bekend met de twee uitzendingen van het programma Zembla. Hierin is een klein aantal door omstanders gefilmde praktijkzaken vertoond. Op basis van dit kleine aantal kan niet de conclusie worden getrokken dat er sprake is van een patroon van racisme of buitensporige geweldstoepassing bij de eenheid Rotterdam of de gehele politieorganisatie, zoals in de vraagstelling wordt gesuggereerd. Dat wil ik graag helder hebben. Veruit de meeste geweldsaanwendingen worden als professioneel beoordeeld.4
Welke handelingsbevoegdheden heeft u om in te grijpen bij uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing door de politie?
Als Minister van Justitie en Veiligheid ben ik politiek verantwoordelijk voor het gebruik van geweld door de politie. Ik hecht daarom veel waarde aan de melding, registratie, beoordeling van en feedback op politiegeweld. Op grond van artikel 31 Politiewet 2012 kan ik de korpschef algemene en bijzondere aanwijzingen geven met betrekking tot de uitoefening van diens taken en bevoegdheden. In het kader van geweldstoepassing heb ik de korpschef gevraagd om transparanter te zijn over geweld door de politie. Sinds dit jaar rapporteert de korpschef hierover in het jaarverslag dat ook aan uw Kamer wordt aangeboden. Ik benadruk dat – indien uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing door de politie daartoe aanleiding geven – ik hierover met de korpschef in gesprek treed. Dat kan via bestaande gremia maar dat kan uiteraard ook bilateraal. Naar aanleiding van de Zembla-uitzending over de honden bijvoorbeeld heb ik mijn zorgen geuit in het LOVP.
Heeft u deze bevoegdheden al eens ingezet? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Wat doet een patroon van uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing volgens u met het imago van de politie?
Laat ik nogmaals benadrukken dat ik de aanwezigheid van een patroon van buitensporige geweldstoepassing of uitingen van racisme bij de politie – en de gemaakte koppeling daartussen – niet kan onderschrijven. Het overgrote deel van de geweldsmeldingen wordt als professioneel beoordeeld. Elk incident is er echter één teveel en kan de beeldvorming over het optreden van de politie en daarmee het veiligheidsgevoel bij burgers negatief beïnvloeden. De politie heeft zichzelf met de visie «Politie voor Iedereen» ten doel gesteld om met veilige, inclusieve en competente teams in verbinding te staan met de verschillende leefstijlen, aandachtsgebieden en culturen in de samenleving. Het voorkomen en tegengaan van alle vormen van (onbewuste) discriminatie door politiemedewerkers is hierbij een prioriteit.
Wat doet een patroon van uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing volgens u met het veiligheidsgevoel van burgers?
Zie antwoord vraag 14.
Wat zegt een patroon uitingen van racisme en gevallen van buitensporige geweldstoepassing volgens u over de cultuur binnen de politie? Hoe beoordeelt u die cultuur?
Zie antwoord vraag 14.
Het bericht ‘Lawaai vliegbasis nadert de (pijn)grens’ |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Lawaai vliegbasis nadert de (pijn)grens: Ik heb nooit echt zitten klagen, die 45 jaar dat ik hier woon. Nu wel» uit de Leeuwarder Courant van 6 mei 2021?1
Ja.
Bent u bekend met het in het artikel aangehaalde onderzoek naar de laagfrequente geluidsoverlast van de F-35 Lightning II (verder afgekort als: F35) van drs. A. Tukkers?
Ja.
Deelt u de conclusie van dit onderzoek dat de F35 naast dat deze 20db luider is ook meer laagfrequentiegeluid produceert dan de F16 en dat de bestaande geluidsisolatie van woningen daartegen geen bescherming biedt? Zo ja, welke stappen gaat u ondernemen om bewoners te beschermen tegen geluidsoverlast van de F35? Zo nee, waarom niet?
De conclusie van dit onderzoek deel ik niet. In het genoemde onderzoek worden metingen aangehaald die op verschillende manieren zijn uitgevoerd en daarom niet met elkaar te vergelijken zijn. In het aangehaalde onderzoek wordt bijvoorbeeld verwezen naar de meting van het geluid van de F-35B, uitgevoerd buiten het toestel op de grond in de buurt van de motor. De meting van het geluid van de F-16 heeft plaatsgevonden vanuit een gesloten cockpit. Verder heeft de F-35B, anders dan de F-35A die Nederland heeft aangeschaft, een luik bovenop waardoor lucht van de extra «fan» stroomt bij de «Short Take Off» en «Vertical Landing». Het is niet bekend of de motor hierdoor meer geluid maakt, maar dit kan ook niet worden uitgesloten. Bovendien kent de F-35B een ander vliegprofiel en daarmee dus een ander geluidsprofiel.
Rondom de vliegbases Leeuwarden en Volkel is een geluidsmeetnet geplaatst dat het geluid van zowel de F-16 als F-35 meet als die starten, landen of overvliegen. In november 2020 schreef de auditcommissie geluidsmeetnet Leeuwarden in haar eerste verslag aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) van de vliegbasis Leeuwarden o.a. dat het geluid van de F-35 meer laagfrequent is. Verder schreef de auditcommissie: «Gemiddeld was het verschil ten nadele van de F-35 bij deze contourmeetpunten rond de 10 dB(A). We hebben ook een beperkt aantal starts en landingen gezien met een veel kleiner verschil dan 10 dB(A). Harde conclusies zijn nu nog niet te trekken. Ook omdat het aantal vluchten met de F-35 nog beperkt is geweest».
Indertijd heeft de Tweede Kamer in de motie Eijsink (Kamerstuk 33 763, nr. 22) niet alleen om permanente geluidsmeetnetten rondom Leeuwarden en Volkel gevraagd, maar ook om een onderzoek «of de vereiste geluidsdemping wel gehaald wordt bij de hogere geluidsniveaus van de JSF en aan te geven welke mogelijkheden tot geluidwerende maatregelen er zijn dan wel welke maatregelen genomen gaan worden om de vereiste geluidsdemping te behouden dan wel te bewaren». In de stuurgroep geluidsmeetnetten, waarin Defensie en omwonenden van beide vliegbases overleggen onder leiding van de verantwoordelijke gedeputeerde uit Friesland is afgesproken dit deel van de motie Eijsink in behandeling te nemen als de F-35 eenmaal in Nederland is en voldoende meetgegevens beschikbaar zijn. Dat is inmiddels het geval. Daarmee staat dit onderwerp sinds kort op de agenda van de stuurgroep.
De stuurgroep gaat nu bepalen welk onderzoek nodig is om uitvoering te geven aan dit deel van de motie. Op basis daarvan zal moeten worden besloten of en zo ja, welke aanvullende maatregelen moeten worden genomen.
Herkent u het beeld dat in huizen waar al geluidsisolerend glas is aangebracht nog steeds geluidspieken van 80db te horen zijn? Zo ja, hoe wilt u dit gaan voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Zoals in het antwoord op vraag 3 is uiteengezet wordt onderzoek gedaan naar het geluid van de F-35 en de vereiste geluidsdemping van de bestaande isolatie. Ik kan nog niet vooruitlopen op de uitkomsten van dit onderzoek dat naar verwachting in de tweede helft van dit jaar wordt uitgevoerd.
Deelt u de constatering dat, afgaande op de specificaties van het gebruikte geluidsisolerend glas, de geluidsisolatie niet of nauwelijks effectief is tegen geluid met frequenties onder 500 Herz?
Zie het antwoord op vraag 4.
Heeft u onderzoek laten doen naar de mogelijke effecten van resonantie in het lichaam ontstaan door het laagfrequente geluid van de F35 op de gezondheid van mens en dier? Zo nee, waarom niet? Bent u voornemens om dergelijk onderzoek te laten uitvoeren?
Tot nu toe heeft het Ministerie van Defensie geen signalen ontvangen over gezondheidsklachten ten gevolge van laagfrequent geluid van overvliegende F-35’s. Ik heb op dit moment dan ook geen redenen om hiernaar onderzoek te laten doen. Op het moment dat er wel meerdere signalen komen, zal hier opnieuw naar gekeken worden.
Kunt u garanderen dat de F35 niet meer geluid zal produceren tijdens oefeningen dan de modellen nu laten zien? Zo nee, wat gaat u dan doen om de geluidsoverlast en geluidspieken bij bewoners te verminderen?
Zoals geantwoord op vraag 3 zijn de modellen uit het aangehaalde onderzoek niet representatief voor het geluid tijdens oefeningen. De in het aangehaalde onderzoek gebruikte F-35B wijkt af van de door Defensie aangeschafte F35A. In het noordelijke oefengebied wordt gemiddeld op 20.000 voet (circa 6 km) geoefend, dat geluid is zeker waarneembaar, maar beduidend minder dan die meting op de grond.
Defensie is rondom de vliegbases gehouden aan de geluidszonering die is vastgelegd in het luchthavenbesluit. Er wordt niet meer geluid geproduceerd dan vergund.
Op welke manier bent u van plan om bij oefeningen rekening te houden met de beschermde natuurgebieden die binnen het geluidsbereik van het oefengebied liggen?
In de Passende Beoordeling op Hoofdlijnen die is opgemaakt door Royal Haskoning DHV in opdracht van het programma Luchtruimherziening staat dat voor de militaire vliegtuigen die op 1 km hoogte of hoger vliegen er geen negatieve effecten op vogels en andere fauna zijn te verwachten. De uitbreiding van het noordelijk oefengebied kent een ondergrens van 2 km en leidt daarom niet tot negatieve effecten op vogels en andere fauna als gevolg van geluidsverstoring. De gemiddelde hoogte waarop de F-35 oefent is 20.000 voet (circa 6 km).
Voor de tijdelijke en in ruimte variërende oefengebieden voor incidenteel gebruik, wordt rekening gehouden met een aantal randvoorwaarden indien vliegoefeningen beneden de reguliere vlieghoogten plaatsvinden. Deze oefeningen zijn niet verstorend als ze niet plaatsvinden boven belangwekkende broedgebieden (waaronder kolonies) en buiten de broedtijd niet boven belangwekkende rustgebieden. Dit blijkt uit de voortoets die in opdracht van het Ministerie van Defensie is gemaakt door Bureau Meervelt in 2018 (https://www.rvo.nl/sites/default/files/2021/04/Voortoets-Militaire-vliegactiviteiten-in-Nederland-Fase-2-Hoofdrapport.pdf) om de effecten van militaire vliegactiviteiten te onderzoeken.
Kunt u garanderen dat de overlast door militaire oefeningen voor ecosystemen tot een minimum beperkt zal worden, zodat ecosystemen geen schade ondervinden? En op welke manier doet u dat?
Ja, Defensie heeft voor haar militaire oefengebieden een vergunning Wet Natuurbescherming aangevraagd. Deze procedure loopt nog, waardoor een deel van de activiteiten al is vergund en een deel nog in de aanvraagprocedure loopt. Ik heb uw Kamer geïnformeerd over de stand van zaken in mijn brief van 27 oktober 2020 (Kamerstuk 35 570 X, nr. 15). Verder houdt Defensie zich aan de beperkingen die gelden voor het opereren bij beschermde natuurgebieden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 8.
Bent u bereid het aantal vluchten te verminderen? Zo nee, waarom niet?
Rondom vliegbases ligt een geluidszonering die grenzen stelt aan het gebruik van die bases. Als toestellen meer geluid maken, is de geluidsruimte die die zonering biedt sneller opgebruikt. Overigens zijn er ook manieren om die geluidsruimte minder snel «vol te vliegen», zoals minder oefeningen met toestellen van elders en minder vliegtuigbewegingen in de avond en nacht. Daarnaast wordt ook zoveel mogelijk gebruik gemaakt van simulatoren en geoefend in het buitenland om het aantal vliegbewegingen in Nederland te verminderen.
Welke vergunningen zijn allemaal betrokken bij de herindeling van het luchtruim om de F35 vluchten te laten uitvoeren? Kunt u hierbij een limitatieve opsomming geven en daarbij noteren wanneer deze vergund zijn?
Het uitvoeren van civiele en militaire vluchten (inclusief F-35) wordt gereguleerd in de luchthavenbesluiten en -regelingen. Daarin is, door middel van geluidsnormen, vastgelegd hoeveel vluchten er mogen worden uitgevoerd van die luchthavens (zie ook vraag 10).
De uitbreiding van het Noordelijk oefengebied betreft een gebied dat is gelegen boven de 2.000 meter (zie ontwerpVoorkeursbeslissing, paragraaf 2.1.1, blz 26). In het kader van geluid is hier geen expliciete wet- of regelgeving van toepassing die het aantal vliegbewegingen kan reguleren. Op lagere hoogte zijn er wel instrumenten zoals de Omgevingswet, luchthavenbesluiten en de Regeling beperking geluidhinder luchtvaart.
Aangezien de uitbreiding een wijziging in het luchtruim betreft, zal artikel 5.11 van de Wet luchtvaart van toepassing zijn. Bij dergelijke wijzigingen wordt het Werkproces Gezamenlijk Luchtruim- en Procedureontwerp; het 5.11 werkproces gevolgd. Onderdeel van dit werkproces is het stakeholdersproces aan de hand van de richtlijn participatie. Hierin krijgen belanghebbenden (zoals omwonenden) de mogelijkheid om invloed uit te oefenen op de gevolgen van een wijziging.
Het Programma Luchtruimherziening geeft in de volgende fase, de Planuitwerkingsfase, invulling aan de voorgeschreven consultatie en participatie in het wijzigingsproces luchtruim- en vliegprocedures (artikel 5.11). Een werkatelier (zie ontwerpVoorkeursbeslissing, paragraaf 5.3, blz. 63) in het noorden van Nederland zal inhoudelijk focus leggen op de uitbreiding van het noordelijk oefengebied. Daarbij worden stakeholders gericht uitgenodigd.
Hoe zijn de provinciale besturen, van de provincies in het oefengebied en aansluitende gebieden, betrokken bij de totstandkoming van de herindeling en vergroting van het militaire oefengebied in Noord Nederland?
Alle provincies zijn vanaf de start van het programma Luchtruimherziening in 2018 actief betrokken en geïnformeerd. Deze participatieaanpak is geïnspireerd op de Meerjarenprogramma Infrastructuur, Ruimte en Transport (MIRT)-aanpak en vastgelegd in de Startbeslissing van april 2019. Met de provincies Drenthe, Friesland en Groningen is ambtelijk en bestuurlijk contact. Er zijn technische briefings georganiseerd voor Statenleden en een informatiesessie voor de Friese gemeenten. Momenteel wordt samen met een zestal provincies verkend hoe de bestuurlijke samenwerking in de volgende fase van het programma, de planuitwerking, georganiseerd gaat worden. De resultaten van deze verkenning worden begin juli voorgelegd aan alle provincies en de uiteindelijke aanpak voor bestuurlijke samenwerking wordt opgenomen in de definitieve Voorkeursbeslissing.
Is bij de provinciale besturen duidelijk gemaakt dat ze met de nieuwe luchtindeling gevechtsvliegtuigen zouden krijgen die aanzienlijk meer (laagfrequentie)geluid maken? Zo niet waarom niet, en gaat u dit alsnog doen?
In de overleggen zoals benoemd in reactie op vraag 12, is besproken dat het bestaande militaire oefengebied in Noord-Nederland wordt uitgebreid, onder andere voor oefeningen met de F-35.
Hoe zijn burgers betrokken bij de totstandkoming van het vergrote militaire oefengebied in Noord-Nederland?
De participatieaanpak van het programma is gericht op drie groepen stakeholders: bestuurders (met name van provincies en gemeenten), civiele en militaire luchtruimgebruikers en maatschappelijke organisaties (zoals natuur- en belangenorganisaties en bewonersorganisaties). Voor deze groepen zijn er verschillende overlegstructuren opgezet. Ten behoeve van de informatievoorziening aan burgers is een website aangemaakt: www.luchtvaartindetoekomst.nl. Verder nemen burgers deel aan de provinciale kerngroepen, aan de omgevingsraden rondom de luchthavens en kunnen zij ontwerpdagen van het programma bijwonen. Ook in de volgende fase van het programma, de planuitwerking, worden stakeholders betrokken bij de onderdelen van het programma, waaronder de uitbreiding van het militaire oefengebied in Noord-Nederland.
Is aan burgers duidelijk gemaakt dat zij met de nieuwe indeling met gevechtsvliegtuigen te maken zouden krijgen die aanzienlijk meer (laagfrequentie)geluid maken? Zo nee, waarom niet? Gaat u dit alsnog doen?
In alle overleggen, zoals benoemd in reactie op vraag 14 en in alle publieksuitingen over het programma, is aangegeven dat het militaire oefengebied onder andere door de F-35 gebruikt zal worden voor oefeningen.
Klopt het dat het precieze verloop van het zuidelijke grensgebied van de uitgebreide TRA-10 nog niet bekend is, terwijl het totaaloppervlak en de noordelijke, westelijke en oostelijke grenzen wel bekend zijn? Zo ja, waarom is deze nog niet bekend?2
De noordelijke, westelijke en oostelijke grenzen van het bestaande militaire oefengebied blijven ongewijzigd. Alleen de zuidelijke grens komt in de plannen anders te liggen. Het is in deze fase van het programma nog niet duidelijk waar de grens precies komt te liggen. Dat is onder andere afhankelijk van de civiele verkeersstromen die van en naar Schiphol naar het noorden/noordoosten gaan. In de volgende fase van het programma, de planuitwerking, wordt dit verder uitgewerkt. Het totaaloppervlak is ook nog niet bekend. Wel is duidelijk dat Defensie in Nederland in totaal minder ruimte krijgt voor jachtvliegtuigen om te oefenen dan vóór de luchtruimherziening, met name door het verdwijnen van het oefengebied in het zuidoosten. Het beoogd gebruik van de toekomstige oefengebieden ligt in lijn met het huidige gebruik van de bestaande oefengebieden. De aantallen jachtvliegtuigen die straks gebruik maken van de oefengebieden liggen wel beduidend lager omdat er straks minder F-35’s zijn dan dat er nu F-16’s zijn.
Klopt het dat de zuidelijke begrenzing over de kop van Overijssel loopt?
Nee, dit klopt niet. Er is geen sprake van een uitbreiding van het bestaande militaire oefengebied tot boven de Kop van Overijssel. Waar die grens precies komt te liggen is afhankelijk van de benodigde ruimte voor civiele vluchten van en naar het noordoosten.
Is het de bedoeling om de toekomstige TRA-10 langs de lijn van de huidige zuidelijke begrenzing van de TMA-A en de zuidelijke begrenzing van TMA Eelde te laten lopen? Zo nee, hoe loopt deze dan wel?
Zie het antwoord op vraag 16. De precieze ligging van de toekomstige zuidelijke grens van het militaire oefengebied is nog niet bekend. Met de provincies en de luchthaven is reeds besproken dat de uitbreiding van het oefengebied geen beperkingen oplevert voor het huidige gebruik van de luchthaven Groningen Airport Eelde zoals bepaald in het sinds 2015 geldende Omzettingsbesluit.
Welke geluidsrapporten zijn er momenteel openbaar en hoeveel zijn er nog geclassificeerd?
Het Nederlands Lucht- en Ruimtevaartcentrum (NLR) heeft voor Defensie de afgelopen jaren drie rapporten over het vlieggeluid van de F-35 gemaakt, deze zijn onder de volgende titels gepubliceerd:
Sinds enkele jaren publiceert Defensie jaarlijks voor alle velden de rapportage van de geluidsbelasting over het afgelopen jaar. Het laatst verschenen rapport over de vliegbasis Leeuwarden heeft als titel «Geluidbelasting rondom Vliegbasis Leeuwarden in 2020» en is onder deze titel op internet te vinden.
Ten slotte zijn er nu drie geluidsmeetnetten operationeel: rondom Leeuwarden, Volkel en Gilze-Rijen. De resultaten van deze metingen zijn te raadplegen op: https://geluidsmeetnetvliegbases.noiselab.casper.aero/
De geluidstabel van de F-16 is openbaar, de geluidstabel van de F-35 is nog als geclassificeerd bestempeld door de Amerikaanse overheid. Daarnaast zijn, zoals vermeld in Hoofdstuk 6 (art.34) van het Besluit Militaire Luchthavens, de prestatiegegevens met bijbehorend motorvermogen van militaire luchtvaartuigen niet openbaar omdat dit iets zegt over de capaciteiten van de vliegtuigen.
Kunt u zich voorstellen dat voor bewoners het inspraakproces weinig transparant aanvoelt als veel geluidsrapporten als geclassificeerde informatie worden gezien door defensie? Zo ja, hoe bent u van plan om het inspraakproces transparanter en democratischer te maken? Zo nee, waarom niet?
Ondanks dat de geluidstabel van de F-35 nog geclassificeerd is, streeft Defensie naar zoveel mogelijk transparantie rondom het geluid van de F-35. De geluidsmeetnetten rondom Leeuwarden en Volkel zijn openbaar, net als een aantal rapporten van het NLR en Defensie. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 19. De auditcommissie geluidsmeetnet doet verslag van haar bevindingen aan de Commissie Overleg en Voorlichting Milieu (COVM) van de vliegbasis Leeuwarden. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3. De rapporten en de geluidsmetingen hebben echter met name te maken met de geluidszonering rondom de vliegbases. Voor de oefengebieden die met de luchtruimherziening worden gewijzigd geldt geen geluidszonering. In het noordelijke oefengebied wordt gemiddeld op 20.000 voet (circa 6 km) geoefend, dat geluid is zeker hoorbaar, maar beduidend minder dan bij start en landing op de vliegbases.
Vanuit het Programma Luchtruimherziening wordt een actieve informatie en participatie nagestreefd, geïnspireerd op de MIRT-aanpak. In elke fase worden betrokken partijen en decentrale overheden zo goed mogelijk meegenomen in het ontwerpproces en de besluitvorming. Meer specifiek is dat toegelicht in de antwoorden op vraag 12 tot en met 15. Op woensdag 12 mei jl. is nog een openbare informatiebijeenkomst gehouden voor de leden van provinciale staten van Fryslân en voor vertegenwoordigers van gemeenten. Vanuit het Ministerie van Defensie is daarbij ook een toelichting gegeven over de plannen. Het Programma Luchtruimherziening beziet in overleg met de betrokken provincies hoe we verder invulling kunnen gaan geven aan de informatiebehoefte.
Het Programma Luchtruimherziening legt concept-programmabesluiten inclusief de onderbouwende documenten, ter inzage voor iedereen. In 2019 heeft de Notitie Reikwijdte en Detailniveau ter inzage gelegen en in januari/februari 2021 heeft de concept-Voorkeursbeslissing ter inzage gelegen. Ter ondersteuning van de ter inzagelegging zijn verschillende informatiebijeenkomsten georganiseerd. De suggesties en opvattingen uit deze bijeenkomsten en uit de zienswijzen worden door de ministeries gebruikt om de kwaliteit van de besluiten verder aan te scherpen. In een reactienota wordt door de Ministeries van Infrastructuur & Waterstaat en Defensie gereageerd op alle ontvangen zienswijzen.
Kunt u nu meer duidelijkheid verschaffen over de omgevingsvergunningsaanvraag voor de vliegbasis en de inzet van MQ-9 Reaper drones?3 Zo nee, waarom niet?
Zoals in mijn brief aan uw Kamer van 16 februari 2021 (ah-tk-20202021-1730) aangegeven, zijn de vergunningsaanvragen in het kader van de Wet natuurbescherming (Wnb) en de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in behandeling bij het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en de Inspectie Leefbaarheid en Transport. Bij de Wnb aanvraag is alvast rekening gehouden met de inzet van de MQ-9 Reaper. In de aangevraagde omgevingsvergunning voor de vliegbasis is dit nog niet gedaan, omdat hiervoor meer aspecten beschouwd moeten worden dan stikstofdepositie en geluidsproductie, zoals bijvoorbeeld de wijze van inzet vanaf vliegbasis Leeuwarden. Als er voldoende zekerheid en duidelijkheid is over de overige aspecten met betrekking tot de inzet van de MQ-9 Reaper wordt bekeken of en hoe aanvullende toestemmingen worden aangevraagd.
Kunt u toelichten wat de geluidsspecificaties van de MQ-9 Reaper zijn en hoe deze zich verhouden tot de impact op bewoners, natuurgebieden en dieren in het oefengebied? Zo nee, verwacht u dat bewoners zich serieus genomen voelen in hun zorgen over de geluidsoverlast?
Op dit moment gebruikt het NLR een Cessna 310R (twee motorig) voor de MQ-9 berekeningen, dit type vliegtuig heeft een vergelijkbaar geluidsprofiel. Er is geen specifieke geluidstabel voorhanden van de MQ-9 Reaper, de Amerikaanse autoriteiten hebben deze niet gedeeld. De luchtmacht is in gesprek met het Italiaanse Ministerie van Defensie om te bezien of er geluidsmetingen kunnen worden uitgevoerd aan de Italiaanse MQ-9, zodat deze kunnen worden gebruikt. Voor verkenningsdoeleinden is het de bedoeling dat dit toestel nauwelijks hoorbaar is op de hoogte waarop het opereert.
Hoe vaak en op welke hoogte zullen de F35-gevechtsvliegtuigen die in Volkel gestationeerd zijn naar Leeuwarden vliegen?
Er vinden straks, zodra er F-35’s op Volkel zijn gestationeerd, geen dagelijkse vluchten naar vliegbasis Leeuwarden plaats. Wel wordt een groot deel van het trainingsprogramma in de oefengebieden boven de Noordzee en in het noorden van Nederland uitgevoerd. De transitvluchten naar het noordelijke oefengebied vinden voornamelijk plaats boven de 10.000 voet (circa 3 km). Omdat nog niet bekend is hoe de inrichting van het Nederlandse luchtruim er definitief uit gaat zien kan het aantal vluchten niet exact worden aangegeven.
Wilt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
het voornemen tot overeenkomst voor stikstofsaldering ‘Valkenhorst’ waar het Rijksvastgoedbedrijf van plan is om de stalvergunning van drie agrarische bedrijven te gebruiken voor het compenseren van de stikstofdepositie die nodig is voor de bouw van 800 woningen en een gezondheidscentrum. |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het biedboek Valkenhorst?1
Ja.
Klopt het dat het Rijksvastgoedbedrijf de ontwikkelrechten van 800 woningen en een gezondheidscentrum aanbiedt in ruil voor de stikstofruimte van drie veehouderijen?
De provincie Zuid-Holland, de gemeente Katwijk, de gemeente Wassenaar en de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) en de Minister voor Milieu en Wonen hebben begin 2020 overeenstemming bereikt over de bouw van 5.600 woningen op voormalig Vliegkamp Valkenburg. Het Rijksvastgoedbedrijf is namens de Staatssecretaris van BZK voornemens een overeenkomst aan te gaan waarbij een private partij de bij haar in bezit zijnde (stal)vergunningen van drie (agrarische) bedrijven binnen het bestemmingsplangebied inzet als stikstofsalderingsmaatregel ten behoeve van het bestemmingsplan Valkenhorst (interne saldering). Met de stikstofsalderingsmaatregel kan de ontwikkeling van de nieuwe wijk Valkenhorst door de gemeente Katwijk planologisch mogelijk worden gemaakt. Onderdeel van de overeenkomst is de verkoop van gronden door het Rijksvastgoedbedrijf op voormalig Vliegkamp Valkenburg (inclusief het recht voor de ontwikkeling van 800 woningen en een gezondheidscentrum) aan deze private partij, tegen een marktconforme grondwaarde. De waarde die dit ontwikkelrecht vertegenwoordigt is niet een waarde per bedrijf en per kilogram stikstof, maar bestaat uit het verkrijgen van een recht om de kavels bouwrijp af te nemen, waarbij de koper een marktconforme waarde betaalt voor de grond.
Welke waarde vertegenwoordigt dit ontwikkelrecht volgens u per bedrijf en per kilogram stikstof, mede gelet op de toelichting bij het biedboek?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de zorg dat de stikstofruimte van agrarische bedrijven, vooral in de Randstad, bij dit soort bedragen tot op grote afstand van stedelijke ontwikkeling wordt weggekocht en werkt deze ontwikkeling leegstand op het platteland niet in de hand, met alle risico’s van dien voor de leefbaarheid (waaronder ondermijning)?
Ik begrijp dat het openstellen van extern salderen met veehouderijbedrijven bij u zorgen over ongewenste effecten met zich meebrengt. Het kabinet heeft daarom samen met de provincies verschillende maatregelen getroffen voor een zorgvuldige manier van extern salderen met veehouderijbedrijven, waaronder om te beginnen de openstelling van één jaar, met een evaluatie om te besluiten over voortzetting daarna. Ook het maandelijks monitoren van ongewenste effecten maakt hiervan deel uit. Over deze en de andere waarborgen heeft het kabinet u eerder geïnformeerd; ik verwijs naar mijn brief van 24 april 2020 (Kamerstuk 35 334, nr. 82).
Extern salderen met ruimte uit bestaande vergunningen is een juridisch geaccepteerde wijze van mitigatie van effecten bij het toestaan van projecten op basis van een passende beoordeling als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Habitatrichtlijn. Ook bij het extensiveren van landbouwbedrijven kan gebruik worden gemaakt van extern salderen. Dit is in lijn met Rijks- en provinciebeleid, waarin natuurherstel en het voorkomen van verdere economische schade centraal staan. Het bevoegd gezag (veelal provincies) is verantwoordelijk voor de verlening van vergunningen op grond van de Wet natuurbescherming.
In deze specifieke situatie gaat het overigens om 3 agrarische bedrijven die zijn gesitueerd binnen het plangebied waar reeds woningbouw was voorzien. Hier is sprake van intern salderen en is geen sprake van een grote afstand tussen de (opgekochte) agrarische bedrijven en de stedelijke ontwikkeling.
Werkt deze ontwikkeling door prijsopdrijving de transitie naar grondgebonden en/of kringlooplandbouw, waar juist meer landbouwgrond onder het bedrijf nodig is, niet tegen? Zo ja, wat bent u van plan hiertegen te ondernemen? Zo nee, waarom ziet u dit anders?
Zie antwoord vraag 4.
De aanleg van een elektriciteitskabel door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee |
|
Leonie Vestering (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Bas van 't Wout (VVD), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Erfenis van Wiebes: ongerept Schier gaat op de schop» en «Voorkom aanleg stroomkabels door kwetsbaar Wad»?1 2
Ja.
Klopt het dat u heeft gekozen voor de aanlanding en aansluiting van een elektriciteitskabel voor wind op zee, het zogenaamde tracé Eemshaven West, welke dwars door Schiermonnikoog en dwars door een kwetsbaar stuk van het Werelderfgoed Waddenzee loopt? Zo nee, wanneer zult u de definitieve keuze maken, waar hangt dit van af en is er nog ruimte voor de Kamer om input te leveren?
Er is nog geen besluit voor een tracé genomen. In januari van dit jaar is het voorkeursalternatief bekend gemaakt voor het tracé dat windpark Ten noorden van de Waddeneilanden moet aansluiten op het hoofdspanningsnet. Dit is tracé Eemshaven west geworden. Deze keuze is gemaakt vanuit de integrale effectenanalyse (IEA) waar naast een eerste fase milieueffectrapportage ook de aspecten omgeving, kosten, techniek en toekomstvastheid onderdeel van uitmaakte. Op dit moment wordt er verder gewerkt aan de uitwerking en optimalisatie van het tracé. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route en de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel daaraan wordt de komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke mogelijkheden er hier nog voor zijn. Dit onderzoek wordt nadrukkelijk in samenwerking met regionale overheden en partijen in het Omgevingsberaad vormgegeven. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief, hiervoor wordt het Omgevingsberaad ook om een advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Het uiteindelijk vast te stellen voorkeursalternatief wordt vervolgens vastgelegd in een Ontwerp Inpassingsplan/Projectbesluit welke ter inzage wordt gelegd met het oog op formele inspraak.
Beaamt u dat er veel zorgen en weerstand zijn vanuit de regio en vanuit natuur- en milieuorganisaties over de mogelijke komst van het tracé Eemshaven West?
De afgelopen maanden heeft het project veel aandacht van uw Kamer, de natuur- en milieuorganisaties, het Omgevingsberaad, de Beheerautoriteit Waddenzee, de beheerders en de media gehad. En ik snap dat ook en ik deel de zorgen. In dit project komen de afspraken voor een duurzame energievoorziening samen met een zeer waardevol kwetsbaar Unesco Werelderfgoed natuurgebied dat we dienen te beschermen. De regio heeft ook behoefte aan inzicht in de totale opgave voor het Waddengebied, in ieder geval tot aan 2030. De komende maanden worden gebruikt om in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) te onderzoeken welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig zijn om de klimaatdoelstellingen te realiseren. In het verlengde daarvan wordt ook onderzocht of er ruimtelijke mogelijkheden zijn om tevens de verduurzamingsambities van Noord Nederland te accommoderen. Gelijktijdig wordt het voorkeursalternatief voor Net op Zee Ten noorden van de Waddeneilanden (NOZ TNW) verder uit gewerkt zodat we beter inzicht hebben op het exacte tracé, de aanlegtechnieken en de impact van dit tracé. In het najaar wordt bezien of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben voor het gekozen voorkeursalternatief. Ook heb ik aangegeven dat er tot die tijd geen onomkeerbare stappen worden gezet.
Beaamt u dat het lokaal bestuur, zoals gedeputeerde staten Groningen, in eerste instantie de voorkeur gaf aan het tracé Eemshaven Oost, maar dat u het lokaal bestuur heeft overtuigd van de onmogelijkheid van dit tracé? Zo nee, waarom niet?
In het regioadvies van dertien regionale en lokale overheden van oktober 2020 is er door de regiopartijen een sterke wens uitgesproken om de windenergie te laten aanlanden in de Eemshaven. De regio geeft aan dat de provincie Groningen zich positioneert als dé energieprovincie van Nederland. In dat kader wil de provincie graag grote hoeveelheden groene stroom laten aanlanden ten gunste van de verduurzaming van industrie in de Eemshaven/Eemsdelta en als stimulans van de (groene) waterstofeconomie in de regio, aansluitend bij het Waterstofinvesteringsplan Noord-Nederland.
Van de drie onderzochte tracés naar Eemshaven valt het tracé Eemshaven midden af omdat het naar verwachting niet vergunbaar is op grond van de Wet natuurbescherming vanwege de grote impact op natuur en milieu door grote baggervolumes en vertroebeling. Daarmee blijft een keuze over tussen de tracés Eemshaven west en Eemshaven oost. De regio geeft aan dat Eemshaven oost het beste aansluit bij de regionale belangen vanwege maatschappelijk draagvlak en ruimtelijke inpassing en -kwaliteit. Eemshaven west wordt door de regio ter overweging meegegeven omdat uit de IEA afgeleid kan worden dat het tracé Eemshaven oost niet haalbaar lijkt vanwege technische complexiteit, minimale ruimte en twijfels over tijdige toestemming vanuit Duitsland. Wat ik tevens meeweeg is de bredere context van de energietransitie en de planning die daarbij hoort. De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de Routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig, naar verwachting met gelijkstroomkabels of waterstofleidingen. De aanleg hiervan heeft naar verwachting meer impact op de natuur dan de wisselstroomverbinding van het NOZ TNW project op het west tracé, dat als voorkeursalternatief is aangewezen. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen. Dit wordt nader onderzocht in de Verkenning Aanlanding Wind op Zee (VAWOZ) ter voorbereiding op de vaststelling van een nieuwe wind op zee opgave.
Beaamt u dat u het tracé Eemshaven Oost achter wilt houden voor toekomstige aanlandingen en dat u dit niet heeft gecommuniceerd in het regioadvies, waardoor essentiële informatie niet (tijdig) is gedeeld met de regio? Zo nee, waarom niet?
Het regioadvies is opgesteld door de regionale overheden. Ik heb met hen in juni 2020 de integrale effectenanalyse (IEA) gedeeld waarin zowel milieu informatie is opgenomen als omgevingsaspecten, technische impact, kosten en toekomstvastheid. Zowel in de IEA als in een gezamenlijk met de regionale overheden uitgevoerde Joint Fact Finding (zomer 2020) naar de mogelijkheden voor een kabelcorridor is de informatie over toekomstige aanlandingen gedeeld. In zijn reactie op het regioadvies waarin het voorkeursalternatief is gepresenteerd op 14 januari heeft toenmalig Minister Wiebes de motivatie met de regio gedeeld. In deze brief aan de regiopartijen, welke op 9 april ook met u is gedeeld geef hij aan dat hij de tracékeuze in de bredere context van de energietransitie plaats. «De ambitie voor wind op zee reikt immers verder dan de routekaart 2030 en in de toekomst zijn meer aanlandingen nodig. Als ik nu dit tracé zou kiezen, dan is er daarna geen ruimte meer voor de aanlanding van toekomstige windparken op zee. Toekomstige windparken op zee zullen verder uit de kust liggen en grotere vermogens hebben. Aanlanding met één of meer gelijkstroomkabels of waterstofleidingen ligt dan voor de hand. Deze verbindingen worden met groter en zwaarder materieel aangelegd en hebben daardoor meer effect op de natuur dan een wisselstroomverbinding. Aangezien het tracé Eemshaven oost vanuit milieuaspecten bekeken hiervoor beter geschikt lijkt wil ik dit tracé graag beschikbaar houden voor volgende verbindingen van wind op zee die zoals gezegd tijdens aanleg een grotere impact zullen hebben op de natuur.»
Vindt u dat stakeholders voldoende zijn meegenomen en er maatschappelijk draagvlak bestaat voor het tracé Eemshaven West? Zo ja, waarom heeft u in uw proces tot het komen van deze keuze de nieuwe Waddengovernance: Beheerautoriteit Wadden en Omgevingsberaad Wadden niet betrokken?
Er loopt al ruim twee jaar een proces waarbij zowel met verschillende omgevingspartijen, regionale overheden als met individuele bewoners is gesproken. In een veelvoud aan werksessies, bewonersavonden en raadsavonden is in eerste instantie gesproken over welke tracés er onderzocht moeten worden. Dit heeft geresulteerd in negen onderzochte tracés waarvan er vier door de omgeving zijn ingebracht. Uiteindelijk hebben de dertien regionale overheden gezamenlijk een advies gegeven op basis van de Integrale Effecten Analyse, de milieueffectrapportage, de reactie van Rijkswaterstaat in zijn hoedanigheid als beheerder van de Waddenzee en het advies van de Commissie m.e.r. Deze zijn door de regionale overheden voorgelegd aan de eigen Raden en Staten. Het tracé Eemshaven West was in dit regioadvies nadrukkelijk een optie omdat ook de decentrale overheden de complexiteit van het oostelijk tracé herkennen.
De nieuwe Waddengovernancestructuur is tot stand gekomen parallel aan de voorbereiding van besluitvorming over een voorkeurstracé voor TNW. Verschillende individuele organisaties betrokken bij onder meer het Omgevingsberaad zijn vanaf het begin van het project betrokken geweest in verschillende bijeenkomsten. Het Omgevingsberaad bestaat sinds januari 2020 en de Beheerautoriteit Waddenzee is op 1 maart 2020 van start gegaan. Er is goed contact met het Omgevingsberaad over de keuze van een tracé en er zijn contacten met de Beheerautoriteit Waddenzee als onderdeel van de nieuwe governance over toekomstige kabels en over de studie naar innovatieve technieken om de Wadden te doorkruisen die in het kader van de VAWOZ wordt gedaan.
Ook zal het Omgevingsberaad om advies gevraagd worden en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Bent u bereid om alsnog een tracé te kiezen dat past bij de regionale voorkeur en minder schade aan de natuur zal opleveren? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 18 mei jl. (Kamerstuk 35 092, nr. 27)3 heb ik aan u aangegeven dat er momenteel verder gewerkt wordt aan de uitwerking van het tracé Eemshaven west. Hierbij wordt er gekeken naar de exacte route, de mogelijke aanlegtechnieken en de impact hiervan. Deze verdere uitwerking wordt getoetst in de tweede fase milieueffectrapportage, inclusief Passende Beoordeling.
Parallel wordt komende maanden in het kader van de Verkenning Aanlanding Wind op Zee 2030 (VAWOZ 2030) onderzocht welke verbindingen er de komende periode door het Waddengebied nodig gaan zijn en welke ruimtelijke mogelijkheden er hier nog voor zijn. In het najaar bekijk ik of de resultaten van deze onderzoeken consequenties hebben op het gekozen voorkeursalternatief. Hierbij weeg ik zowel de natuureffecten van de TNW kabel als de natuureffecten van toekomstige kabels. Zo kan er integraal een toekomstbestendige en verstandige keuze worden gemaakt met de minste schade voor de natuur. Voor deze keuze wordt het Omgevingsberaad om advies gevraagd en de Beheerautoriteit Waddenzee wordt nauw betrokken. In de tussentijd neem ik geen onomkeerbare stappen.
Welke rol hebben en hadden uw collega’s, de Minister van Infrastructuur en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, bij de beslissing over de locatie voor de aanleg van een elektriciteitskabel in zee?
Samen met mijn collega van BZK ben ik verantwoordelijk voor de keuze van het voorkeursalternatief en de ruimtelijke besluiten die hierbij horen op grond van de Rijkscoördinatieregeling. De Ministeries van Infrastructuur en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit betrek ik vanuit hun eigen rollen, verantwoordelijkheden en expertise bij deze besluitvorming. Daarnaast is Rijkswaterstaat door EZK – zoals te doen gebruikelijk – informeel geraadpleegd als beheerder van de Waddenzee en is daarnaast bevoegd gezag voor de Waterwet en de Wet beheer Rijkswaterstaatswerken.
Klopt het dat het tracé Eemshaven Oost vanuit milieuaspecten, zoals ook blijkt uit de uitgevoerde Milieu Effect Rapportage, het meest optimale tracé is? Zo nee, waarom niet?
Alle tracés hebben op milieuaspecten negatieve effecten. Waarbij Eemshaven oost het kleinste aantal negatieve beoordelingen heeft van de alternatieven naar de Eemshaven, de tracés naar Burgum hebben minder milieueffecten en zijn goedkoper maar konden op onvoldoende draagvlak rekenen bij de regionale overheden. Hiermee kan niet direct worden gesteld, dat Eemshaven Oost het meest optimale tracé is naar de Eemshaven vanuit milieu optiek, omdat de aard en omvang van het effect en mitigeerbaarheid en mogelijkheden tot optimalisatie van het tracé van invloed zijn op de totale milieu impact. Uit de uitgevoerde milieueffectrapportage blijkt ook dat voor de route Eemshaven Oost er nog steeds sprake is van tijdelijke negatieve milieueffecten. En daar zit het dilemma. De keuze voor het voorkeurstracé is een integrale afweging waarbij ook toekomstvastheid, omgeving, kosten en techniek criteria zijn. In het kader van toekomstvastheid kijk ik verder dan alleen één project. In vraag vier heb ik verdere uitleg gegeven over waarom voor de project kiezen voor het west tracé per saldo zorgt voor minder impact op het milieu.
Waarom legt u de Agenda voor het Waddengebied 2050, die pas is getekend door de Minister van Infrastructuur en Waterstaat, naast u neer, door uw keuze voor het tracé Eemshaven West?
De Agenda voor het Waddengebied beschrijft de ontwikkelingen en opgaven waarvoor het gebied staat. In de Agenda wordt precies het dilemma beschreven waar ik ook voor sta. Noord-Nederland heeft de ambitie om koploper te zijn in de energietransitie. Tegelijkertijd speelt deze transitie zich af in en rond een kwetsbaar werelderfgoed Waddenzee waarbij natuur en het open landschap belangrijke kernwaarden zijn. Tevens behoort het kustgebied tot een van de beste landbouwgronden van Europa. Hierbij worden als opgaven genoemd het benutten van de kansen die de energietransitie met zich mee brengt voor behoud en versterking van de werkgelegenheid in het Waddengebied. En het op een zorgvuldige manier, met zo min mogelijk effect op de natuurwaarden, aanleggen van kabels en (buis)leidingen voor de energietransitie door de Waddenzee en in het Waddengebied. Dat is ook mijn ambitie.
Door met dit windpark aan te landen in de Eemshaven wordt er gehoor gegeven aan de energieambitie in Noord-Nederland en rekening gehouden met het uitgangspunt in de Agenda dat de aanleg van kabels en buisleidingen door de Waddenzee van de Noordzee naar het vaste land en naar de Waddeneilanden in beginsel dient aan te sluiten bij bestaande corridors (westzijde nabij Den Helder en oostzijde nabij de Eemshaven) Het VKA is zo gekozen dat de bestaande corridor optimaal kan worden gebruikt voor toekomstige verbindingen en de natuur effecten van meerdere kabels per saldo het kleinst zijn.
Beaamt u dat in milieueffectrapport (MER) fase 2 zal blijken of het voorkeursalternatief Eemshaven West zonder «significante natuurschade» door het Wad kan gaan? Wat wordt beschouwd als «significante natuurschade» en bij welke verwachte natuurschade kan het tracé geen doorgang vinden?
Op dit moment wordt in MER fase 2 het tracé nader uitgewerkt en onderzocht om significante effecten te kunnen beoordelen. Er is geen kwantitatieve normering om significantie te bepalen. De beoordeling van significantie vindt plaats door ecologen en wordt getoetst door LNV in de vergunningen procedure op basis van de Wet natuurbescherming.
Onderdeel van MER fase 2 is een Passende Beoordeling. Uit de Passende Beoordeling zal moeten blijken of er na mitigerende maatregelen nog sprake is van significante negatieve effecten. Het tracé heeft geen doorgang als er significante effecten zijn èn als er minder schadelijke alternatieven beschikbaar zijn of compensatie niet mogelijk blijkt.
Beaamt u dat het proces van de invulling van de randvoorwaarden momenteel gaande is?
Ja dit proces loopt nu in nauwe samenwerking met de betrokken decentrale overheden en de betrokken stakeholders.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat de randvoorwaarden worden omgezet in harde garanties, waar niet van mag worden afgeweken? Kunt u toezeggen dat álle te nemen natuurmaatregelen stuk voor stuk bindend worden opgenomen in het inpassingsplan?
Naast de wettelijke natuurherstelmaatregelen heb ik met de decentrale overheden afgesproken dat er bij dit project een pakket aan «plus-maatregelen» komt. Dit zijn maatregelen waarmee we ons ten doel stellen om het gebied daar waar mogelijk binnen dit project te versterken op het gebied van landbouw, natuur en energietransitie. De maatregelen komen samen met de omgeving tot stand en zullen worden geborgd in het inpassingsplan of het bijbehorende landschapsplan.
Beaamt u dat de werkzaamheden voor de aanleg van de kabel gedurende minstens vier jaar een enorme aanslag zullen vormen op de flora en fauna van Schiermonnikoog en dat hiermee ook voor vier jaar de stilte en ongereptheid van het Nationaal Park Schiermonnikoog in gevaar zijn? Zo nee, waarom niet?
Momenteel wordt er aan de optimalisatie van het tracé en de aanlegtechnieken gewerkt. Afhankelijk van de gekozen techniek zullen de werkzaamheden op Schiermonnikoog variëren van grofweg enkele weken tot ongeveer vier. Tijdens de aanleg zal er gekeken worden of op werkterreinen bijvoorbeeld maatregelen getroffen kunnen worden om eventuele overlast voor de natuur te minimaliseren. Hierbij kunt u denken aan bijvoorbeeld speciale groene lampen, geluidsschermen en het vermijden van bijvoorbeeld het broedseizoen. De werkzaamheden van het totale project zullen naar verwachting vier jaar bedragen. Echter zal er niet op alle plekken gelijktijdig worden gewerkt.
Kunt u inzicht geven in de aard (maatregelen) en omvang (budget) van de compensatie die nodig zal zijn om schade aan de natuur te «repareren» bij uw keuze voor aanlanding van tracé Eemshaven West (dwars door Schiermonnikoog, door Werelderfgoed Waddenzee, door kwelders en door akkergronden)? Zo nee waarom niet?
Momenteel wordt het VKA-tracé geoptimaliseerd, op basis van het uiteindelijke tracé kan de (wettelijke) compensatie- en mitigatieopgave pas bepaald worden. Het is nu nog te vroeg in het proces om hier antwoord op te geven.
Wel is er al een Pilot met de Natuur- en Milieufederaties (NMF’s) van Fryslân en Groningen gestart toen er nog 9 tracés in onderzoek waren, dus voordat het voorkeurstracé bekend werd gemaakt. De NMF's hebben, samen met hun achterban, ideeën aangeleverd ten behoeve van de ecologische inpassing. Op basis hiervan is voor het voorkeurstracé Eemshaven west een selectie gemaakt. Deze selectie van ideeën worden in een werkgroep met natuur- en milieuorganisaties verder besproken en uitgewerkt. Voorbeelden hiervan zijn: het vergroten van bestaande oester- en mosselbanken en zeegrasvelden of extra herstelwerkzaamheden aan de kwelders. De uitkomst van de uitgewerkte ideeën zullen worden benut bij het verdere traject.
Naast de wettelijke compensatie in de vorm van natuurherstel heb ik aangeven dat er ook een pakket aan «plus»-maatregelen opgesteld kan worden om onder andere de natuur te versterken. Hier kunnen de voorgestelde ideeën uit de eerder genoemde Pilot voor bekeken worden, maar ook kunnen er nog nieuwe ideeën door de stakeholders aangedragen worden.
Klopt het dat het datacenter van Google gaat uitbreiden in de Eemshaven? Zo ja, wat is de stand van zaken? Zijn er bijvoorbeeld al vergunningen aangevraagd of vergeven?
Ja dit klopt, de meest recente uitbreiding is vergund door de Provincie Groningen.
Kunt u aangeven hoeveel stroom, afkomstig van de windmolens in de Waddenzee, zal gaan naar het datacenter van Google en de mogelijke uitbreiding ervan?
Alle stroom van windpark Ten noorden van de Waddeneilanden komt terecht op het Nederlandse Hoogspanningsnet en zal zodoende generiek beschikbaar zijn voor zowel bedrijven als bewoners.
Hoeveel windstroom zal er naar de industrie in de Eemshaven gaan? Welke andere plannen liggen klaar voor de Eemshaven, zoals dat voor de bouw van een elektrolyser voor groene waterstof? Hoeveel groene windstroom zal hiervoor ingezet worden?
De plannen van het Industriecluster Eemshaven zijn vastgelegd in de Cluster Energie Strategie (CES) van Noord Nederland. Er is een forse groei van duurzame elektriciteit (met name wind op zee) nodig om de elektrificatie en vergroening van de industrie (met behulp van groene waterstof) te kunnen faciliteren. De vraag naar (duurzame) elektriciteit zal volgens plannen van de provincie Groningen groeien van 408 MW in 2020, naar 7.125 MW in 2030.
Klopt het dat onder het tracé Eemshaven Oost mogelijk munitie-depots liggen, waar dan een elektriciteitskabel dwars doorheen moet?
Nee, voor zover bekend, ligt er in het tracé Eemshaven Oost geen munitiedepot. Wel bestaat er in de Waddenzee altijd een kans op de aanwezigheid van losse zeemijnen. In het oostelijke tracé is de kans op de aanwezigheid van die zeemijnen groter. Dit volgt uit onderzoeken van mer fase 1. Bij de overige alternatieve tracés is de kans op aanwezigheid van zeemijnen minder groot of niet aanwezig.
Biedt de aanleg van een kabel, in dit geval meerdere kabels via het oostelijke tracé dan niet juist niet een goede gelegenheid om deze depots samen met de Duitsers op te ruimen, om te voorkomen dat munitie verroest en mogelijk de natuur zal aantasten?
Oude depots in het Oostelijke tracé (Eems estuarium) zijn, voor zover bekend, inmiddels geruimd en dus niet meer aanwezig.
Het feit dat er gewoon reisbureaus zijn die zich specialiseren in leuke reizen naar Ethiopië terwijl nog steeds mensen uit dit land asiel aanvragen in Nederland |
|
Geert Wilders (PVV), Gidi Markuszower (PVV) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de uitzending van Hart van Nederland van 5 mei 2021 waarin duidelijk wordt dat er reisbureaus zijn die reizen aanbieden naar Ethiopië?
Ik ben bekend met de uitzending.
Bent u het eens dat het te gek voor woorden is dat Ethiopiërs hier in Nederland asiel aanvragen terwijl het zo’n populaire vakantiebestemming is?
Asielaanvragen van personen uit Ethiopië worden beoordeeld aan de hand van het individuele asielrelaas en de mensenrechten- en geweldssituatie in het land zoals die op dat moment bekend is. De algemene veiligheidssituatie is daarbij een factor die wordt meegewogen. Een land, of een deel/delen van dat land, kan voor (Nederlandse) toeristen toegankelijk zijn, waarbij de algemene veiligheidssituatie niet in de weg staat aan het aanbieden van vakanties. Dit betekent echter niet dat personen afkomstig uit dat land per definitie geen risico lopen bij terugkeer en geen aanspraak kunnen maken op asielbescherming. Een persoon kan bijvoorbeeld een bepaald risicoprofiel hebben, zoals het behoren tot een bepaalde etnische groep of het zijn van politiek opposant en om die reden het doelwit zijn van geweld en/of vervolging. De situatie van een asielzoeker uit Ethiopië kan en moet daarom niet vergeleken worden met de situatie van een (Nederlandse) toerist. Overigens is het huidige reisadvies voor Ethiopië voor delen van het land rood (niet reizen) en voor delen oranje (alleen noodzakelijke reizen). Het Ministerie van Buitenlandse Zaken meldt dat er een militair conflict is en er gewelddadige demonstraties kunnen voorkomen. Het is aan (Nederlandse) toeristen zelf om een afweging te maken in het al dan niet ondernemen van een reis naar dat land.
In februari 2021 is het algemene ambtsbericht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken verschenen over Ethiopië. Ik ben mij aan het beraden over de implicaties voor het landgebonden asielbeleid. Ik verwacht de Kamer daarover op korte termijn te informeren.
Bent u het voorts eens dat hieruit blijkt dat Ethiopië gewoon een veilig land is en dat alle in Nederland verblijvende asielzoekende Ethiopiërs terug naar huis kunnen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u vertellen hoeveel van de Ethiopiërs die in Nederland asiel aanvragen, vakantie vieren in eigen land?
Nee, daarover zijn geen cijfers bekend. Ik heb echter geen signalen dat er momenteel op grote schaal Ethiopiërs in Nederland met een asielvergunning voor bepaalde tijd naar hun land van herkomst terugkeren.
Bent u bereid de grenzen te sluiten voor alle gelukszoekers uit Ethiopië? Zo nee, waarom niet?
Nee. Zoals ik al eerder heb aangegeven2 is het kabinet van mening dat het categorisch sluiten van de Nederlandse grenzen geen realistische, laat staan een structureel wenselijke oplossing is voor het complexe migratievraagstuk.
Misstanden bij een evangelische leef- en woongemeenschap in Overijssel |
|
Peter Kwint , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wilt u reageren op de misstanden bij de evangelische leef- en woongemeenschap «De Werkelijkheid Is Christus» (WIC) in Balkbrug, nadat bewoners alarm sloegen over de kwaliteit van zorg, vermeend misbruik van zorggeld en gebrekkige accommodatie?1, 2
Ja, ik ben bereid om te reageren op de door uw Kamer gestelde vragen over zorginstelling WIC in Balkbrug.
Uit contact met de gemeente Hardenberg en de GGD IJsselland blijkt dat diverse toezichthouders in de afgelopen jaren onderzoek hebben verricht en maatregelen hebben voorgesteld tot verbetering te komen.
De Wmo-toezichthouder, in dit geval de GGD IJsselland, heeft in 2019 in opdracht van de gemeente Hardenberg onderzoek verricht naar de kwaliteit van de door WIC geboden Wmo-ondersteuning. De Wmo-toezichthouder heeft geconstateerd dat zorgaanbieder WIC grotendeels niet voldeed aan de gestelde kwaliteitseisen zoals vastgesteld in het lokale beleid.
In het rapport van de Wmo-toezichthouder is een aantal verbetermaatregelen voorgesteld. Gelet op de lokale afspraken tussen de gemeente Hardenberg en de Wmo-toezichthouder is de gemeente verantwoordelijk voor het laten uitvoeren van deze verbetermaatregelen. Na contact tussen de gemeente en WIC heeft de aanbieder aangegeven de maatregelen te herkennen en bereid te zijn deze te implementeren.
De gemeente Hardenberg heeft de Wmo-toezichthouder eind 2020 verzocht een vervolgonderzoek uit te voeren. Hieruit is gebleken dat de aanbieder de voorgestelde verbetermaatregelen beperkt heeft doorgevoerd. Het vervolgonderzoek heeft geleid tot het stellen van de termijn van 1 juli 2021 om aan de gestelde voorwaarden te voldoen. Indien deze termijn niet wordt gehaald, zullen passende maatregelen worden getroffen door de gemeente Hardenberg.
Tot slot heeft Bouw en Wonen Toezicht van de gemeente Hardenberg in 2019 onderzoek gedaan naar de veiligheid, gezondheid en/of leefbaarheid van de zorginstelling. De conclusie van deze inspectie was dat het gebouw voldoet aan de voorschriften van het bouwbesluit. Wel zijn adviezen gegeven, zoals het periodiek controleren van de brandmelders.
Hoe is het mogelijk dat bewoners al jarenlang onder erbarmelijke omstandigheden wonen en dat pas wordt ingegrepen door de gemeente, de GGD en de sociale recherche nadat bewoners hun klachten kenbaar maakten? Wilt u nagaan waarom niet eerder onderzoek is gedaan naar deze instelling?
Zie antwoord vraag 1.
Wilt u de Kamer informeren over de uitkomsten van het onderzoek dat de sociale recherche doet naar het mogelijk verduisteren van zorggeld door de leiding van de WIC?
De gemeente heeft de toezichthouder rechtmatigheid Wmo (ondergebracht bij de sociale recherche) opdracht gegeven een administratief vooronderzoek in te stellen. Uit het vooronderzoek zijn geen feiten naar voren gekomen die direct ingrijpen noodzakelijk maken. Gelet op een paar bevindingen waarbij eventuele onrechtmatigheid nader onderzocht moet worden, adviseert de toezichthouder om een opdracht te verstrekken voor een (meer verdiepend) rechtmatigheidsonderzoek Wmo.
De IGJ heeft contact met de gemeente Hardenberg en de Wmo-toezichthouder over het verloop van het proces. De IGJ verricht op dit moment geen onderzoek omdat het merendeel van de cliënten Wmo-cliënten zijn. In overleg met de Wmo-toezichthouder en de gemeente Hardenberg wordt bepaald of de IGJ nog onderzoek gaat verrichten. Ik ben bereid uw Kamer te informeren over de voortgang.
Vindt u het wenselijk dat deze leef- en woongemeenschap geen jaarcijfers publiceert, terwijl de bewoners wel zorg krijgen uit de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de Wet langdurige zorg (Wlz)?3 Is dit niet in strijd met de artikelen 15 en 16 van de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) in samenhang met artikel 2.1, vijfde lid, van het Uitvoeringsbesluit WTZi en de Regeling verslaggeving WTZi?
Op grond van de WTZi zijn alle Wlz-zorgaanbieders, met een Wtzi-toelating, die gecontracteerd zijn door een zorgkantoor verplicht om hun verantwoordingcijfers openbaar te maken. De WTZi geldt niet voor Wmo-aanbieders die zijn gecontracteerd door een gemeente. Voor hen geldt niet de eis van de WTZi-toelating en zij zijn niet verplicht de verantwoordingscijfers openbaar te maken.
Ook geldt de WTZi niet voor aanbieders die uitsluitend worden gefinancierd met een persoonsgebonden budget (pgb); deze aanbieders zijn op grond van de WTZi dus niet verplicht te beschikken over een toelating en zijn evenmin verplicht om de jaarlijkse verantwoordingscijfers openbaar te maken. Zorginstelling WIC is een aanbieder die wordt gefinancierd met een pgb. Met de komst van de Aangepaste Wet toetreding zorgaanbieders (A)Wtza komt daar verandering in en is het uitgangspunt dat alle op grond van de Zvw en Wlz gefinancierde zorginstellingen jaarlijks verantwoordingscijfers openbaar moeten maken, ook als zij worden gefinancierd uit een pgb.
Wat is precies uit het onderzoek gekomen waarbij gemeenteambtenaren en de brandweer gekeken hebben naar de gebrekkige huisvesting van de bewoners en de veiligheid daarvan? Wilt u dit nagaan?
Zie antwoord vraag 1.
Doet de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) momenteel onderzoek naar de WIC? Zo ja, wilt u de Kamer op de hoogte houden van de bevindingen van de inspectie? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u de Kamer op de hoogte houden over de voortgang van alle maatregelen die genomen worden bij de WIC? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
De TONK |
|
Romke de Jong (D66), Steven van Weyenberg (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
Kunt u nogmaals toelichten wat het doel is van de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) als steunmaatregel? Deelt u de mening dat de TONK ook is bedoeld voor mensen die geen beroep konden doen op de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (TOZO), bijvoorbeeld door de partnertoets?
De TONK is bedoeld voor huishoudens die ten gevolge van de Coronamaatregelen een inkomensterugval hebben en daardoor de noodzakelijke (woon)kosten niet meer kunnen voldoen. De TONK kan dan voorzien in een tegemoetkoming in deze noodzakelijke kosten. Indien voldaan wordt aan de voorwaarden van TONK kunnen ook huishoudens die bijvoorbeeld vanwege de partnertoets geen beroep kunnen doen op TOZO een beroep doen op TONK. TONK en Tozo zijn verschillende regelingen. Tozo is een inkomensregeling die aanvult tot het sociaal minimum terwijl TONK een tegemoetkoming is in noodzakelijke kosten. Het partnerinkomen wordt in de TONK dan ook op een andere manier in beschouwing genomen dan bij de Tozo. In de TONK wordt door gemeenten vaak uitgegaan van het huishoudinkomen. Indien een (alleenstaand of gezamenlijk) huishoudinkomen vanwege de Coronacrisis met bijvoorbeeld 15% tot 25%, afhankelijk van de keuze van gemeenten, achteruitgaat, dan komen huishoudens afhankelijk van de kosten en de verdere draagkracht in aanmerking voor de TONK.
Hebt u met gemeenten gesproken over de aangenomen motie Van Weyenberg c.s.1, ook toen u extra geld ter beschikking stelde? En heeft ook de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) aangegeven dat gemeenten met extra budget ruimhartig kunnen zijn en conform motie Van Weyenberg c.s. kunnen en zullen handelen? Klopt het dat er nog steeds gemeenten zijn die de TONK afwijkend uitvoeren van hoe deze is bedoeld?
Ja. Ik heb op meerdere momenten constructieve gesprekken met gemeenten gevoerd over de doelstellingen van TONK en de wens van Tweede Kamer en kabinet om ruimhartig met de TONK om te gaan. Daarnaast heb ik gemeenten ook per brief en met een videoboodschap opgeroepen om de TONK ruimhartig toe te passen. Gemeenten hebben bij de inrichting van de TONK een afweging gemaakt tussen het ingeschatte aantal te verwachten aanvragen en het voor TONK beschikbare budget. Die afwegingen waren grotendeels al gemaakt voor de verdubbeling van het beschikbare budget. Met het ruimere budget en het lager dan verwachte aantal aanvragen passen een aantal gemeenten de regeling aan. Utrecht, Rotterdam en Den Haag, maar ook kleinere gemeenten die deelnamen aan de ambtelijke werkgroep hebben al aangegeven hun regeling te verruimen. Ik vertrouw erop dat gemeenten de juiste keuze maken om hun burgers maximaal te ondersteunen.
Klopt het dat er gemeenten zijn die slechts een marginaal bedrag, bijvoorbeeld 1.500 euro, toekennen voor in totaal zes maanden TONK in vergelijking met andere gemeenten? Deelt u de mening dat eventuele marginale bedragen in schril contrast staan met de steun die ondernemers krijgen op basis van de TOZO? Bent u het eens dat de TONK ruimhartiger door die gemeenten zou moeten worden uitgevoerd zodat daadwerkelijk wordt aangesloten bij het doel van de TONK?
Het klopt dat er forse verschillen zijn tussen gemeenten in de maximaal toe te kennen TONK-vergoeding. In het antwoord op vraag 2 heb ik reeds aangegeven hoe ik met gemeenten in gesprek ben over een ruimhartige toepassing van TONK en dat gemeenten hun regeling op dit moment verruimen vanwege de extra middelen en de lager dan verwachte instroom. TONK en Tozo zijn verschillende regelingen. Tozo is een inkomensregeling die aanvult tot het sociaal minimum terwijl TONK een tegemoetkoming is in noodzakelijke kosten. Beide regelingen kunnen naast elkaar bestaan. Iemand die Tozo ontvangt, kan, afhankelijk van de omstandigheden, ook aanspraak op TONK hebben.
Kunt u toelichten wat uit de overleggen is gekomen die u wekelijks over de TONK voert met een aantal gemeenten, Divosa en de VNG zoals aangegeven tijdens de mondelinge vraag van het lid Van Kent op 6 april jl.? Heeft u tijdens dit overleg gemeenten die (te) strenge eisen stellen of (te) lage bedragen toekennen bij de uitvoering van de TONK hierop aangesproken? Heeft u gemeenten hier ook op andere gelegenheden op aangesproken? Welke gemeenten waren dit?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven zijn er meerdere constructieve gesprekken geweest met gemeenten. Deze gesprekken zijn zowel gevoerd met VNG en Divosa als met G40 wethouders. Uit de gesprekken is onder meer naar voren gekomen dat veel gemeenten hun regeling op dit moment verruimen. De komende weken zal ik opnieuw met hen spreken over de uitvoering van TONK.
Krijgt u uit dit overleg of via andere kanalen signalen op basis waarvan blijkt dat het budget een van de oorzaken of knelpunten is voor gemeenten om zuinig om te springen met de toekenning van de TONK? Hoe wordt dit onder gemeenten verdeeld?
Gemeenten hebben bij de inrichting van de TONK een afweging gemaakt tussen een ingeschat aantal te verwachten aanvragen en het voor TONK beschikbare budget. De signalen die hieruit naar voren kwamen zijn mede aanleiding geweest om het budget voor de TONK te verdubbelen. De verdubbeling van het budget en het lager dan verwachte aantal aanvragen is voor een aantal gemeenten al aanleiding geweest de regeling aan te passen. De middelen voor de eerste tranche zijn inmiddels verdeeld via de maatstaven van het subcluster minimabeleid van het cluster Inkomen en Participatie. Binnenkort wordt in overleg met gemeenten bezien of de verdeelsleutel voor de uitkering van de resterende middelen nog aanpassing behoeft.
Welke andere argumenten geven gemeenten om sterk af te wijken van de handreiking van Divosa en op die manier minder ruim om te springen met de toekenning van de TONK?
Bij sommige gemeenten speelt mee dat de TONK vormgegeven is binnen het juridische kader van de bijzondere bijstand. Gemeenten hebben hun eigen kaders om de bijzondere bijstand in te richten. De afwegingen die bij reguliere toekenning van bijzondere bijstand worden gehanteerd zijn in sommige gemeenten zeer strikt. De gewenste ruime toepassing van TONK staat daar op gespannen voet mee.
Kunt u zoals toegezegd tijdens de mondelinge vraag van het lid Van Kent op 6 april jl. een overzicht verstrekken van de verschillende eisen die (de grootste 50) gemeenten treffen voor de TONK? Kunt u dit overzicht schematisch verstrekken zodat gemeenten ook eenvoudig met elkaar vergeleken kunnen worden?
Bijgaand treft u het gevraagde overzicht2. Dit is een momentopname. Er zijn immers gemeenten die hun regeling nog aanpassen. Het gemiddelde verschil tussen aangevraagd en uitgekeerd bedrag is niet te bepalen. De aanvrager vraagt geen concreet bedrag aan. Het uit te keren bedrag is vaak een door de gemeente vastgesteld normbedrag of de hoogte van de uitkering is afhankelijk van de verhouding tussen kosten en resterende draagkracht.
Kunt u in dit overzicht in ieder geval de volgende variabelen opnemen:
Zie antwoord vraag 7.
Kunt u deze vragen binnen twee weken beantwoorden?
Ik streef er altijd naar Kamervragen zo snel mogelijk te beantwoorden. Vanwege het reces is het niet gelukt om dit binnen twee weken te doen.
De consultatie op het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen |
|
Pieter Grinwis (CU) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de plannen van president Biden om rijke Amerikanen meer te laten bijdragen aan de Amerikaanse schatkist? Welke inspiratie geeft dit u om in Nederland de vlucht van rijken van box 3 naar box 2 aan te pakken voor zover het beleggingsvermogen betreft?
Ja, ik ben bekend met de belastingplannen van president Biden. Het huidige lek in de fiscale wetgeving van de Verenigde Staten van Amerika dat president Biden wil bestrijden, heeft betrekking op een hiaat in de vermogenswinstbelasting. In Amerika vervalt de belasting op vermogenswinsten bij overlijden van de belastingplichtige waardoor het aantrekkelijk is om dergelijke winsten niet bij leven te verzilveren. In Nederland wordt op grond van de Successiewet 1956 erfbelasting geheven over de waarde van al wat krachtens erfrecht wordt verkregen door het overlijden van iemand die ten tijde van het overlijden in Nederland woonde. Afgezien van de in de Successiewet 1956 opgenomen vrijstellingen, zoals de voorwaardelijke vrijstellingen in het kader van de bedrijfsopvolgingsregeling, wordt het gehele vermogen van de erflater bij de erfrechtelijk verkrijgers in de heffing betrokken, ongeacht of eventuele vermogenswinsten bij leven van de erflater zijn gerealiseerd. In de Nederlandse fiscale wetgeving zit geen met Amerika vergelijkbaar lek. De door de Amerikaanse overheid voorgestelde uitzondering voor familiebedrijven bij voortzetting van het bedrijf door de erfgenamen lijkt overigens op de Nederlandse bedrijfsopvolgingsregeling in de Successiewet 1956 en op de doorschuifregeling in de Wet inkomstenbelasting 2001.
Ik deel uw kwalificatie niet dat sprake is van een box 2-lek. Lichamen waarin een aanmerkelijk belang wordt gehouden zijn vennootschapsbelasting verschuldigd over de winst, waaronder het werkelijk gemaakte rendement, dat het lichaam gedurende haar bestaan realiseert (in 2021 geldt hiervoor een tarief van 15% voor winsten tot € 245.000 en 25% over het meerdere). Indien de winst van het lichaam als dividend aan de aanmerkelijkbelanghouder wordt uitgekeerd, is de aanmerkelijkbelanghouder daarover in box 2 inkomstenbelasting verschuldigd (in 2021 geldt hiervoor een tarief van 26,9%). Wel kan sprake zijn van belastinguitstel in box 2, indien bijvoorbeeld een aanmerkelijkbelanghouder in privé behoefte heeft aan liquiditeiten en besluit om geen (belast) dividend aan zichzelf te laten uitkeren uit de eigen vennootschap, maar een lening afsluit bij deze vennootschap. In het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» zijn in deel 5 «belasten van (inkomen uit) aanmerkelijk belang», bijlage 3, meerdere fiches opgenomen met voorstellen om belastinguitstel in box 2 tegen te gaan.
Vanuit de praktijk zijn situaties bekend waarin aanmerkelijkbelanghouders privévermogen via een kapitaalstorting in de eigen vennootschap inbrengen om box 3-heffing daarover te voorkomen, waarna de vennootschap vervolgens de ingebrachte vermogensbestanddelen aan de aanmerkelijkbelanghouder ter beschikking stelt. Bij bank- en spaartegoeden is dan sprake van een zogeheten kasrondje. Het kabinet acht dergelijke kasrondjes, die voortkomen uit fiscale motieven, onwenselijk. Via het wetsvoorstel Wet excessief lenen bij de eigen vennootschap worden schulden van de aanmerkelijkbelanghouder bij de eigen vennootschap, voor zover de totale som van de schulden meer bedraagt dan € 500.000, ontmoedigd.1
Wanneer een aanmerkelijkbelanghouder vermogensbestanddelen als onroerend goed of spaar- en beleggingstegoeden ter beschikking stelt aan de eigen vennootschap, dan worden de inkomsten hieruit, zoals huurinkomsten en renten, als resultaat uit overige werkzaamheden belast tegen het progressieve tarief in box 1. Deze zogenoemde terbeschikkingstellingregeling beoogt te voorkomen dat de inkomsten uit hoog renderende vermogensbestanddelen bij de belastingplichtige vanwege het forfaitaire stelsel van box 3 relatief laag worden belast, terwijl de werkelijke kosten daarvan bij de vennootschap voor de berekening van de vennootschapsbelasting van de winst aftrekbaar zijn.2 Het voorstel om vorderingen op de eigen vennootschap te belasten in box 3 gaat in tegen de doelstelling van de terbeschikkingstellingregeling. Juist bij de terbeschikkingstellingregeling en bij het box 2-stelsel wordt, in tegenstelling tot box 3, belasting geheven over het werkelijk behaalde rendement. Een wetsaanpassing acht ik daarom niet wenselijk.
In het rapport «Bouwstenen voor een beter belastingstelsel» zijn de knelpunten van het huidige box 3-stelsel beschreven.3 Een van de knelpunten is dat het stelsel ruimte geeft voor boxarbitrage. Doordat gerekend wordt met een forfaitair rendement, is het mogelijk dat het werkelijke rendement lager of hoger is dan het forfaitaire rendement dat de belastinggrondslag vormt. Indien het in aanmerking te nemen forfaitaire rendement in box 3 voor een specifieke belastingplichtige hoger is dan het werkelijk te behalen rendement, kan het vanuit fiscaal perspectief interessant zijn het spaar- en beleggingsvermogen bijvoorbeeld onder te brengen in een vennootschap in box 2. De omgekeerde beweging kan zich ook voordoen. Hierdoor heeft de fiscaliteit een onwenselijk invloed op beslissingen van de belastingplichtige.
Het is een breed gedragen wens van de Tweede Kamer om het forfaitaire stelsel van box 3 los te laten en te heffen over het werkelijke rendement uit vermogen. Met het heffen over het werkelijke rendement in box 3 kan de prikkel tot boxarbitrage worden verminderd. Om meer zicht te krijgen op de mogelijkheden om te komen tot een heffing over het werkelijk rendement heeft het kabinet onderzoek laten doen naar de praktische mogelijkheden voor de Belastingdienst om over de (digitale) informatie te beschikken die noodzakelijk is voor een moderne en uitvoerbare heffing over het werkelijk behaalde rendement. Het onderzoeksrapport zal op korte termijn aan de Tweede Kamer worden gezonden. Het is aan het volgende kabinet om op basis van de uitkomsten van dit rapport de mogelijkheden voor een stelsel naar werkelijk rendement nader in kaart te brengen en desgewenst een voorstel voor een heffing naar werkelijk rendement uit te werken.
Voorziet u, gelet op de reacties in de consultatie op het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen, dat entiteiten mogelijk hun rechtsvorm dan wel structuur zullen wijzigen om te voorkomen dat hun vermogen in box 3 belast zal gaan worden? Zo ja, hoe gaat u hierop effectief anticiperen om dit te voorkomen?
In het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen is voorgesteld om de zelfstandige vennootschapsbelastingplicht voor de open cv te laten vervallen. Dit heeft tot gevolg dat alle bestaande open cv’s als fiscaal transparant worden aangemerkt. De bezittingen en schulden van de fiscaal transparante cv worden daardoor direct toegerekend aan de commanditaire vennoten naar rato van ieders gerechtigdheid. Afhankelijk van de aard van de toe te rekenen bezittingen en schulden worden inkomsten uit het aandeel van natuurlijke personen in de fiscaal transparante cv belast in respectievelijk box 1 (als medegerechtigde tot het vermogen van de cv indien sprake is van ondernemingsvermogen), box 2 (indien de toegerekende bezittingen een aanmerkelijk belang vormen) of box 3 (sparen of beleggen).
Voor commanditaire vennoten die een aanmerkelijk belang hebben in een open cv is in het conceptwetsvoorstel in artikel VIII een faciliteit opgenomen waarbij op verzoek de box 2-claim op het aandeel in de open cv via een aandelenfusie kan worden doorgeschoven naar een – eventueel nieuw op te richten – vennootschap, zoals een besloten vennootschap (bv). Hierbij verkrijgt de bv tegen uitreiking van eigen aandelen het aandeel van de commanditaire vennoot in de cv. Dit heeft tot gevolg dat het belang van de commanditaire vennoot in de fiscaal transparante cv, dat voortaan via de (nieuwe) bv wordt gehouden, belast zal blijven in box 2. Ik acht het niet onwenselijk als belastingplichtigen gebruik zullen maken van deze in het conceptwetsvoorstel opgenomen faciliteit.
Zou het niet beter zijn om Aanmerkelijk belang-vermogen en/of vorderingen in/op onder meer bv’s, die beleggen als belangrijkste activiteit hebben, uiteindelijk (mede) te belasten in box 3 in plaats van en/of naast box 2? Zo ja, bent u bereid om de wet hierop aan te passen? En indien u daartoe bereid bent, wilt u die wetswijziging dan zo vormgeven dat alle op belastingontwijking gerichte activiteiten via box 2 en box 1 effectief de pas worden afgesneden?
Zie antwoord vraag 1.
Ziet u kans gelet op uw creativiteit en deskundigheid bij het conceptwetsvoorstel Wet aanpassing fiscaal kwalificatiebeleid rechtsvormen deze ook in te zetten om het box 2-lek te dichten inzake beleggingsvermogen? Ofwel om op korte termijn verdere voorstellen uit te werken om beleggingsvermogen dat nu niet in box 3 belast wordt, uiteindelijk jaarlijks gelijkwaardig te belasten als box 3-vermogen en/of ook in box 3 te belasten met ingangsdatum 1 januari 2022, vanzelfsprekend op een wijze die uitvoerbaar is voor de Belastingdienst?
Zie antwoord vraag 1.
Is de beoogde inwerkingtreding op 1 januari 2022 overigens realistisch? En is het niet verstandiger dit wetsvoorstel los van het Belastingplan 2022 in te dienen en te behandelen, gelet ook op eerdere discussies over het altijd weer «te» omvangrijke Belastingplan en daarmee samenhangend het risico van niet zorgvuldige (behandeling van) belastingwetgeving?
De voorgenomen aanpassingen van het fiscale kwalificatiebeleid van (buitenlandse) rechtsvormen waren aanvankelijk voorzien om onderdeel uit te maken van het Pakket Belastingplan 2022 met een beoogde inwerkingtredingsdatum van 1 januari 2022. Gezien de vele inhoudelijke reacties tijdens de recent afgesloten internetconsultatie heb ik besloten hiervan af te wijken, om te bezien waar en in hoeverre recht kan worden gedaan aan de tijdens de internetconsultatie geuite zorgen. De verwachting is dat het wetsvoorstel daarom in de winter als afzonderlijk wetsvoorstel zal worden aangeboden aan uw Kamer. Bovendien is het afzonderlijk indienen van dit wetsvoorstel inderdaad in lijn met de wens van beide Kamers en mijzelf om wetsvoorstellen zoveel mogelijk gespreid te behandelen. Gezien de substantiële inhoud van dit wetsvoorstel wordt daarvoor nu een serieuze stap gezet.
Kunt u bij benadering een schatting geven welke bedrag de overheid jaarlijks aan belasting misloopt door constructies om box 3 te ontwijken, daarbij inbegrepen ook het effect van spaar-bv's die bij de huidige rentestand jaarlijks geen belasting betalen en alleen gebruikt worden om box 3 te ontlopen?
Er zijn meerdere redenen waarom aandeelhouders vermogen in een bv inbrengen. Welk deel daarvan gebaseerd is op fiscale motieven valt niet af te bakenen.
Wat denkt u dat het effect is op de belastingmoraal van goedwillende belastingplichtigen als de overheid hier niet adequaat gaat optreden tegen belastingontwijking?
Zoals in het antwoord op vragen 1, 3 en 4 is aangegeven, is geen sprake van een box 2-lek. Los daarvan is het uiteraard van belang dat belastingontwijking wordt aangepakt, niet alleen vanwege de belastingmoraal, maar ook om ervoor te zorgen dat iedereen in Nederland zijn deel bijdraagt aan de collectieve voorzieningen. Dit geldt voor zowel (internationale) bedrijven als particulieren. Dit kabinet heeft in de afgelopen kabinetsperiode grote stappen gezet in de aanpak van belastingontwijking, zoals de implementatie van de eerste EU-richtlijn antibelastingontwijking (ATAD1)4, de invoering van de conditionele bronbelasting op renten en royalty’s naar laagbelastende jurisdicties en in misbruiksituaties (de bronbelasting)5 en de maatregelen tegen hybridemismatches die volgen uit de implementatie van ATAD2. Het overgrote deel van de belastingplichtigen is goedwillend en is het eens dat belastingontwijking bestreden moet worden.
Hoeveel zal, geredeneerd vanuit de huidige belastingopbrengst in box 3, het tarief in deze belastingbox kunnen dalen als de huidige ontwijkingsmogelijkheden zouden worden dichtgeschroeid?
Zie antwoord vraag 6.
Het bericht 'Kabinet: voedselaanbod voor de voedselbanken op peil houden' |
|
Hülya Kat (D66) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
![]() |
In hoeverre wordt er in de periode 2021–2027 een toename verwacht van het aantal huishoudens dat een beroep zal doen op de dienstverlening van de voedselbank en kunt u dit uitsplitsen in regio, leeftijd en andere relevante kenmerken?1
In het najaar van 2020 deelde de Vereniging Voedselbanken Nederland (VBNL) haar zorgen over een verwachte toename van het aantal klanten door de gevolgen van de coronacrisis. Tegelijkertijd deelde VBNL ook het signaal dat steeds meer voedselbanken te maken krijgen met een teruglopend voedselaanbod. Beide ontwikkelingen zijn op dit moment niet goed te vangen in duidelijke cijfers of prognoses voor de komende jaren. Desondanks ziet VBNL al een groei in het aantal klanten van de voedselbanken, zoals cijfers op hun website laten zien.2 Gemiddeld zag VBNL een groei van 7% in 2020, met hierin sterke regionale verschillen. De grootste stijging is te zien in de regio’s Amsterdam en Rotterdam. De cijfers geven een eerste beeld van de te verwachte opgave de komende jaren. Het kabinet neemt de signalen van de voedselbank uiterst serieus en houdt de vinger aan de pols voor wat betreft de verwachte toename van het aantal klanten van de voedselbanken door de coronacrisis.
Op welke wijze verhoudt deze eventuele toename zich tot de toegezegde Europees Sociaal Fonds (ESF) gelden voor de periode 2021–2027?
Zoals benoemd in eerdere brieven aan uw Kamer3, is het kabinet voornemens om 3% uit de voor Nederland beschikbare ESF+ middelen in te zetten om voedselhulp (en eventuele andere vormen van materiële hulp) te bieden aan de meest behoeftigendoelgroep. Dit is de doelgroep die de voedselbanken bedient. Momenteel vinden gesprekken plaats met Voedselbanken Nederland en de Europese Commissie over de nadere uitwerking van de inzet van deze ESF+ middelen. Omdat het gaat om de inzet van middelen uit het Europese structuurfonds ESF+, is het van belang om bij de nadere uitwerking te borgen dat deze in overeenstemming is met de vereisten die worden gesteld in de Europese verordeningen.4
In hoeverre bent u van mening dat een toename van het aantal huishoudens dat een beroep moet doen op de voedselbank een signaal is dat er elders in de ondersteuning van minima iets tekort schiet?
Het kabinet zet zich – samen met gemeenten en maatschappelijke organisaties – in om financiële problemen van burgers en bedrijven zoveel mogelijk te voorkomen en terug te dringen en via arbeidsmarkt- en inkomensbeleid dat mensen in de armoede of schulden terecht komen. Via de Participatiewet (algemene en bijzondere bijstand) zorgt het kabinet voor een financieel vangnet. Het kabinet waardeert het werk van de voedselbanken. Zij leveren, dankzij de inzet van vele duizenden vrijwilligers, een waardevolle bijdrage aan het ondersteunen van mensen met een laag inkomen en het tegengaan van voedselverspilling. De kracht van de voedselbanken is dat het een initiatief vanuit de samenleving is, het kabinet ziet de voedselbanken dan ook niet als onderdeel van het stelsel van sociale zekerheid. Dat laat onverlet dat voedselbanken in de ogen van het kabinet toegevoegde waarde hebben en een relevante gesprekspartner voor het kabinet zijn om periodiek signalen uit te kunnen wisselen.
In hoeverre is er bij gemeenten zicht op de groep die gebruik maakt van de dienstverlening van de voedselbank en of zij ook gebruik maken van de ondersteuning van minima door gemeenten?
Voedselbanken kunnen voor gemeenten dienen als vindplaats van mensen met financiële problemen. Een groep financieel kwetsbare mensen meldt zich bij voedselbanken die zich (nog) niet eerder bij de overheid heeft gemeld. Voedselbanken vervullen daarmee ook een belangrijke verwijsfunctie naar andere (gemeentelijke) voorzieningen en vindplaats voor kwetsbare groepen.
Eén van de uitgangspunten van VBNL voor het toekennen van een voedselpakket als noodhulp is het credo «Geen pakket zonder traject». Van hun klanten verwacht VBNL dan ook dat zij op enige termijn zullen meewerken aan het vinden van een oplossing van hun financiële problemen. In de meeste gevallen betreft dat hulp zoeken bij de gemeente, zoals begeleiding naar werk of schuldhulpverlening, indien daar nog geen sprake van is. Tevens is de maximale periode voor het gebruik van de voedselbanken in principe drie jaar.5 Volgens VBNL stijgt de laatste jaren het percentage klanten dat langer dan 3 jaar van de voedselbanken afhankelijk is.
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van de Participatiewet, voor andere wetten uit het sociaal domein en voor het lokale armoedebeleid. Er zijn verschillende voorbeelden van voedselbanken die door samenwerking met de gemeente en met behulp van maatschappelijke initiatieven hun dienstverlening inzetten. Gemeenten kunnen voedselbanken (net als andere maatschappelijke organisaties die lokaal actief zijn) ondersteunen en kunnen hiervoor ook de financiële middelen die zij van het rijk ontvangen voor de uitvoering van het armoedebeleid inzetten. Sommige gemeenten organiseren bijvoorbeeld de huisvesting van lokale voedselbanken.
Als er mensen zijn die wél gebruik maken van de dienstverlening van de voedselbank, maar niet van de gemeentelijke minimavoorzieningen, wat zijn hiervoor de redenen?
Zie antwoord vraag 4.
Op welke wijze werken gemeenten samen met voedselbanken om zicht te hebben op de doelgroep en passende dienstverlening aan te bieden?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u meer uitleg geven over het sociale impact business model, wat dit inhoudt en op welke wijzeon-demand productie volgens dit model plaats zou kunnen vinden?
Dit model biedt de mogelijkheid voor zowel het systemisch terugdringen van voedselverspilling in de productieketens als het zorgdragen voor een stevig basisaanbod van gezonde kwaliteitsproducten voor voedselhulp programma’s. Dit model is erop gericht om op een efficiënte en grootschalige wijze, beschikbare rest- en bijstromen, die in hun huidige vorm niet bruikbaar zijn voor voedselbanken of de commerciële markt, te verwerken naar lang houdbare, flexibel in te zetten gezonde en smaakvolle producten. Een haalbaarheidsstudie zal o.a. duidelijkheid moeten geven over de organisatievorm, vanuit een uniek partnership van bedrijven en maatschappelijke organisaties. Het idee erachter is dat de producten door een flexibel netwerk van partijen in de voedselketen «on-demand» worden geproduceerd volgens een sociale impact business model. Dit houdt in dat de productie voor voedselhulp porgramma’s flexibel en wendbaar georganiseerd kan worden, doordat de geschikte overschotten van verse producten in kort tijd worden verwerkt binnen de bestaande fabrieken, tijdelijk worden bewaard in voorraadkamers, en uitgeleverd naar de verschillende locaties naar behoefte. Werken volgens het sociale impact business model betekent dat organisaties hun inzet leveren met oog voor mens, maatschappij en milieu, met een eerlijke vergoeding voor de kosten. Door de schaalgrootte van het netwerk kunnen er zo honderdduizenden producten per week een goede bestemming vinden, wordt de keten verspillingsvrij, en wordt de voedselhulp in Nederland naar een volgend niveau gebracht.
In hoeverre wordt er in de gesprekken tussen de ministeries van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit met Voedselbanken Nederland en de Europese Commissie over de besteding van de ESF-middelen gezocht naar manieren om deze middelen in te zetten voor het structureel terugdringen van armoede?
Het kabinet spant zich in om armoede structureel terug te dringen. Dat doet het kabinet onder meer via het arbeidsmarkt- en inkomensbeleid. Hierbij zet het kabinet in op het vinden van betaald werk of uitbreiding van het aantal gewerkte uren, omdat werk de meest duurzame weg uit armoede is. In aanvulling hierop draagt de inzet van ESF-middelen bij aan het bestrijden van armoede. De inzet van de Nederlandse ESF-middelen is voornamelijk gericht op mensen aan het werk helpen en duurzaam aan het werk houden. Als het gaat om de inzet van ESF-middelen voor materiele steun (zoals voedselhulp), dan vraagt de Europese Commissie (EC) in de (concept) ESF+ verordening om het nemen van begeleidende maatregelen naast het verstrekken van voedselhulp met als doel armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan. Dat aspect zal ook aan bod komen in de gesprekken over de besteding van ESF-middelen. Het principe van de voedselbanken «geen pakket zonder traject» past hier goed bij.
Wat worden de opdracht en doelen van de op te richten werkgroep?
In de werkgroep komen de meer praktische zaken aan de orde die komen kijken bij het programmeren van dit ESF-onderdeel. Daarbij valt te denken aan de inkoop van de voedselhulp door de nieuwe stichting (zoals vermeld in de Kamerbrief van 28 april jl.), de distributie van de voedselhulp, de verantwoording van de besteding van de middelen en de uitwerking van de hierboven genoemde begeleidende maatregelen.
Op welke wijze worden de lessen uit de evaluatie van kinderarmoedegelden, waarbij ook sprake was van directe materiële hulp, meegenomen bij het opstellen van de plannen voor de besteding van de ESF gelden?
Uit de reeds gehouden tussentijdse evaluaties6 over de middelen kinderarmoede zijn twee aandachtspunten naar voren gekomen die ook relevant zijn bij de ondersteuning van voedselbanken voor de meeste behoeftigen doelgroep. In de eerste plaats betreft dat het belang om de doelgroep te bereiken: niet iedereen uit de doelgroep vraagt ondersteuning. Voedselbanken Nederland spant zich in om te bevorderen dat mensen zich melden, onder meer via de recent gestarte campagne «Niks om je voor te schamen». In de tweede plaats blijkt dat een integrale aanpak van belang is: er moet niet worden volstaan met het bieden van materiële ondersteuning. Ook hiervoor heeft Voedselbanken Nederland aandacht, via het hierboven genoemde principe «geen pakket zonder traject». De EC vraagt hiervoor tevens aandacht bij de inzet van ESF-middelen in de vorm van begeleidende maatregelen. Deze aspecten zullen ook aan bod komen in de uitwerking van de plannen voor de besteding van de ESF+ middelen.
De export van dolfijnen naar een pretpark in China. |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Kent u de berichten «Dolfinarium stopt met showelementen in voorstellingen» en «In diervriendelijker Dolfinarium hoeven dolfijnen geen kunstjes te doen, maar critici zijn niet blij»?1 2
Ja.
Klopt het dat het Dolfinarium acht dolfijnen (tuimelaars), twee walrussen en twee zeeleeuwen verkoopt aan het park Hainan Ocean Paradise in China?
Ik heb van het Dolfinarium begrepen dat zij voornemens zijn acht dolfijnen, twee walrussen en twee zeeleeuwen aan een Chinese dierentuin over te dragen.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium, dat officieel nog steeds over een dierentuinvergunning beschikt, dolfijnen, walrussen en zeeleeuwen verkoopt aan een pretpark, waar dieren nog steeds als enige taak hebben om het publiek te amuseren in shows?
Ik vind het belangrijk dat dierentuindieren die overgedragen worden goed terecht komen. Daarom is in Artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren vastgelegd dat een dierentuin zich ervan moet verzekeren dat de dieren op een plek terecht komen waar wordt voldaan aan de normen voor dierenwelzijn die ook voor Nederlandse dierentuinen gelden, bijvoorbeeld op het gebied van huisvesting en verzorging. Dierentuindieren mogen enkel verhuizen wanneer het welzijn op de locatie van bestemming gewaarborgd is. Ik zal erop toezien dat het Dolfinarium zich hieraan houdt. Indien er signalen zijn dat dit niet het geval is, wordt dit op voorhand onderzocht.
Zullen de dieren die door het Dolfinarium zijn verkocht aan het pretpark ook worden ingezet als performer in voorstellingen? Zo ja, wat vindt u ervan dat het Dolfinarium deze dieren verkoopt met dit doel?
Het is waarschijnlijk dat de dieren deel zullen nemen aan dierpresentaties in de dierentuin van bestemming. Ik vind het belangrijk dat dierpresentaties een duidelijk educatief doel dienen. Educatie en conservatie moeten immers centraal staan in dierentuinen. In Nederland staan we dierpresentaties dan ook alleen toe als deze educatief zijn. Het ligt echter niet in mijn bevoegdheid om de dierpresentaties in China te toetsen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat deze dieren hiervoor ook nog eens helemaal naar China worden gevlogen? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Dierenwelzijn staat bij mij voorop. De dieren kunnen pas vertrekken als het zeker is dat de Chinese dierentuin aan de Nederlandse normen voor dierenwelzijn voldoet, zoals ik heb toegelicht bij vraag 3. Daarnaast moet dierenwelzijn tijdens transport voldoende geborgd zijn. De dierenwelzijnseisen voor het vervoer per vliegtuig zijn vastgelegd in internationale normen (LAR – live animal regulations) van de IATA (International Air Transport Association).
Ziet u mogelijkheden om de uitvoer van de dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen naar het Chinese pretpark tegen te houden?
Het Dolfinarium moet voldoen aan de geldende regelgeving, anders kunnen de dieren niet vertrekken. Dit geldt voor alle dierentuinen die dieren willen overdragen aan een andere partij. Als een dierentuin zich hier niet aan houdt, kan gehandhaafd worden op het niet naleven van artikel 4.11 van het Besluit houders van dieren of op betreffende veterinaire en CITES-regelgeving.3
Wanneer het Dolfinarium zich houdt aan de geldende regelgeving, zie ik geen mogelijkheid of reden om de overdracht van de dieren tegen te houden.
Welke regels, zoals uit een transportverordening, gelden voor de export van de dolfijnen, zeeleeuwen en walrussen? Welke exportdocumenten zijn er vereist voor de export van deze dieren? Bent u bereid deze exportdocumenten, evenals de aanvraag voor de uitvoer van deze dieren met de Kamer delen?
Voor de export voor deze dieren geldt veterinaire en CITES-regelgeving4, en worden eisen op het gebied van dierenwelzijn gesteld.
Voor dolfijnen en walrussen, die worden beschermd onder het CITES-verdrag, is bij uitvoer een CITES exportvergunning nodig. CITES reguleert de internationale handel in bedreigde plant- en diersoorten om uitsterven van de soorten in het wild te voorkomen. Voor het verkrijgen van een vergunningen dient de legale herkomst van de dieren te worden aangetoond. Ook eist CITES dat de dieren vervoerd worden in overeenkomst met de IATA-normen voor dierenwelzijn tijdens transport.5
Zeeleeuwen worden niet beschermd onder het CITES-verdrag. Voor deze soort zijn dan ook geen CITES documenten nodig om de dieren te exporteren.
Bijgevoegd vindt u de CITES exportvergunningen die aan het Dolfinarium zijn verstrekt en bijbehorende aanvraag.6
Kort voordat dieren daadwerkelijk op transport gaan, vindt een veterinaire keuring plaats. Deze keuring is nodig voor het verkrijgen van een veterinair certificaat. Het veterinair certificaat is een verklaring waarin staat dat de dieren gezond zijn en niet aan een (dier)ziekte lijden, en geeft aan dat de dieren aan de gezondheids- en importeisen van het land van bestemming voldoen. Zonder dit certificaat kunnen de dieren niet naar China geëxporteerd worden.
Los van de CITES- en veterinaire regelgeving, moet worden voldaan aan artikel 4.11 uit het Besluit houders van dieren, waarin staat dat een dierentuin zich ervan moet hebben verzekerd dat de ontvangende partij de dieren houdt, huisvest en verzorgt volgens de normen die voor Nederlandse dierentuinen gelden. Voordat de dieren kunnen vertrekken, wordt onderzocht of hieraan voldaan wordt.
Hoe controleren de Nederlandse autoriteiten of de opvanglocatie in het land van bestemming geschikt is voor de dieren en welke inhoudelijke eisen daar gelden? Hoe waarborgt de Chinese wetgeving het welzijn van dolfijnen in gevangenschap?
Een dierentuin draagt zelf de verantwoordelijkheid om zich ervan te verzekeren dat de dieren op een geschikte locatie terecht komen. De Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) ziet er, in het kader van handhaving op het Besluit houders van dieren, op toe dat dierentuinen voldoende onderzoek naar de locatie van bestemming doen. Als er twijfel bestaat of een partij die dieren ontvangt voldoet aan de eisen die gesteld zijn in het Besluit houders van dieren, kan RVO.nl aanvullend onderzoek doen. RVO.nl kan daarbij bijvoorbeeld extra informatie bij de dierentuin opvragen of contact opnemen met expertgroepen, zoals EAZA (European Association of Zoos and Aquaria), EAAM (European Association of Aquatic Mammals) of vergelijkbare organisaties in andere delen van de wereld om een betrouwbaar beeld te krijgen van de situatie in de nieuwe dierentuin.
De wetgeving in het land van bestemming is in dit kader dus niet relevant, omdat de ontvangende partij moet voldoen aan de normen voor het houden, huisvesten en verzorgen van de dieren die voor dierentuinen zijn vastgelegd in de Nederlandse regelgeving.
Bent u bereid zich in te zetten om deze dieren niet naar een pretpark in China te laten gaan, maar naar een opvangcentrum in Europa met meer semi-natuurlijke leefomstandigheden? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 6.
Kunt u bevestigen dat het Dolfinarium door zal gaan met het organiseren van shows? Kunt u bevestigen dat daarbij niet wordt uitgesloten dat dieren nog steeds onnatuurlijk gedrag moeten gaan vertonen?
Het is dierentuinen toegestaan om educatieve dierpresentaties te geven. Daarbij is het van belang dat natuurlijk gedrag centraal staat en er een duidelijke en eenduidige educatieve boodschap wordt uitgedragen. Het Dolfinarium moet zich hier, net als alle andere dierentuinen in Nederland, aan houden. De invulling van de dierpresentaties in het Dolfinarium is ook onderdeel van de afspraken die ik met de dierentuin heb gemaakt. Deze afspraken heb ik op 27 augustus jl. met uw Kamer gedeeld als bijlage7 bij de Verzamelbrief Dierenwelzijn (Kamerstuk 28 286, nr. 1212).
Kunt u bevestigen dat moderne dierentuinen hun bestaansrecht mede ontlenen aan hun bijdrage aan het behoud van bedreigde diersoorten? Zo ja, in welk opzicht draagt het Dolfinarium Harderwijk bij aan het soortbehoud van de gehouden soorten? Welke in het Dolfinarium gehouden dolfijnsoorten worden met uitsterven bedreigd?
Iedere dierentuin in Nederland moet bijdragen aan de instandhouding van diersoorten zoals is vastgelegd in artikel 4.10 van het Besluit houders van dieren. Dit is van toepassing op de diersoorten die door de dierentuin gehouden worden en geldt niet specifiek voor soorten die met uitsterven worden bedreigd. Het Besluit houders van dieren benoemt drie verschillende activiteiten waarmee dierentuinen invulling kunnen geven aan deze verplichting. Een dierentuin moet aan ministens één van deze activiteiten deelnemen. Eén van de activiteiten die genoemd wordt is het deelnemen aan programma’s met betrekking tot het fokken van dieren in gevangenschap, het herstel van de populatie of het herintroduceren van soorten in hun natuurlijke omgeving. Daarnaast kunnen dierentuinen deelnemen aan onderzoek dat gunstige gevolgen heeft voor het behoud van diersoorten, of dieren uit opvangcentra en in beslag genomen dieren opvangen.
Iedere dierentuin werkt in een beleidsprotocol uit hoe zij invulling geeft aan deze verplichting. Dit beleidsprotocol wordt beoordeeld wanneer een dierentuin een vergunning aanvraagt. Ook het beleidsprotocol van het Dolfinarium is voor afgifte van de dierentuinvergunning beoordeeld.
Hoe wordt de educatieve waarde van het Dolfinarium gemeten en in effectiviteit vergeleken met andere vormen van educatie aangaande zeezoogdieren?
Wanneer een dierentuin een dierentuinvergunning aanvraagt, dient een beleidsprotocol met betrekking tot het educatieve programma aangeleverd te worden. Dit wordt beoordeeld door RVO.nl. Bij de beoordeling van een aanvraag kan RVO.nl de deskundigen van de visitatiecommissie dierentuinen raadplegen voor advies. De visitatiecommissie dierentuinen voert dan een visitatie uit ten aanzien van de vergunningsaanvraag, inclusief het beleidsprotocol, en brengt hierover advies uit aan RVO.nl. Het educatieve programma is een zwaarwegend onderdeel van dit advies en wordt getoetst aan de meest recente inzichten op het gebied van welzijn van dierentuindieren, educatie en conservatie onder meer gebaseerd op wetenschappelijke literatuur en expertise die beschikbaar is binnen expertgroepen, zoals EAZA.
Wat vindt u van de opmerking van de directeur van het Dolfinarium, die in de NPO radio1-uitzending van Blok & Toine op 19 april niet uitsloot dat het Dolfinarium in de toekomst weer actief met de dolfijnen gaat fokken?3
Het zou onwenselijk zijn als het Dolfinarium met de overgebleven dieren zou fokken. Het aantal beschikbare plekken voor dolfijnen in Europese dierentuinen is immers beperkt. Dat maakt het moeilijk om binnen Europa geschikte huisvesting te vinden voor nieuwe of verhuizende dolfijnen.
Bovendien vind ik het belangrijk dat, wanneer het Dolfinarium met de dolfijnen fokt, dit bijdraagt aan de instandhouding van de diersoort. De Europese dierentuinorganisatie EAZA coördineert onder meer het Europese instandhoudingsprogramma EEP (EAZA Ex situ Programme) van tuimelaar dolfijnen. Het EEP draagt zorg voor een gezonde en genetisch gevarieerde populatie van verschillende diersoorten binnen Europese dierentuinen, en zorgt dat er niet meer dieren geboren worden dan noodzakelijk voor het instandhoudingsprogramma. De dieren in het Dolfinarium maken geen onderdeel uit van het EEP.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk zou zijn als er nu dieren naar China worden gevlogen om de overige dieren meer ruimte te geven en er vervolgens wel met de overgebleven dieren wordt gefokt? Kunt u dit toelichten?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 13, is het onwenselijk als het Dolfinarium met de aanwezige dieren fokt.
Kent u het bericht «Gaat Dolfinarium in Harderwijk kopje onder door «rendementsobsessie» van zijn Spaanse eigenaar?»4
Kunt u zich herinneren dat u in antwoord op schriftelijke vragen heeft geschreven dat het Dolfinarium al in 2017 toezegde om de huidige koepelshow aan te passen, en dat dit in 2019 nog niet was gebeurd?5 Kunt u zich herinneren dat u in 2019 opnieuw aangaf om concrete afspraken te maken met het Dolfinarium? Kunt u zich herinneren dat de Visitatiecommissie Dierentuinen in 2020 vernietigend oordeelde over de verblijven, de shows en het gebrek aan educatie in het Dolfinarium? Zo ja, kunt u aangeven op grond waarvan u nog steeds vertrouwen heeft dat het Dolfinarium de gemaakte afspraken nu wel nakomt?
Momenteel worden de afspraken omgezet naar vergunningsvoorschriften die aan de dierentuinvergunning van het Dolfinarium worden verbonden. Als onderdeel van de vergunningvoorschriften van de dierentuinvergunning van het Dolfinarium zijn de gemaakte afspraken dan handhaafbaar. Ik zal er dan ook op toezien dat het Dolfinarium de afspraken nakomt. Het Dolfinarium heeft een deel van de afspraken reeds geïmplementeerd, door bijvoorbeeld de dierpresentaties aan te passen.
Hoe vaak mag het Dolfinarium gemaakte afspraken nog schenden en verbeteringen in dierenwelzijn op de lange baan schuiven voor u zelf ingrijpt?
Zie mijn antwoord op vraag 16.
In het licht van de vorige vraag: wat vindt u het voornemen van het Dolfinarium om pas vanaf 2029 te beginnen met het vergroten van de bassins voor de zeezoogdieren in het Dolfinarium?6
De dierverblijven in het Dolfinarium moeten significant verbeteren, waarmee het Dolfinarium tegemoetkomt aan de bevindingen van de visitatiecommissie dierentuinen. Het Dolfinarium moet dan ook zo snel mogelijk starten met het doorvoeren van verbeteringen in de huidige dierverblijven. Ik realiseer mij dat het ontwerpen en bouwen van compleet nieuwe verblijven tijd kost. Daarom heb ik in de afspraken onderscheid gemaakt tussen verbeteringen die op de korte en op de lange termijn gerealiseerd kunnen worden.
Het Dolfinarium moet de dieren per direct meer uitdaging bieden, door bijvoorbeeld verrijkingselementen aan het verblijf toe te voegen. Ook moeten er onder meer natuurlijke elementen aan de verblijven toegevoegd en de Steller zeeleeuwen krijgen de mogelijkheid om dieper te duiken. Deze aanpassingen dienen uiterlijk in respectievelijk 2024 (natuurlijke elementen) en 2026 (diepte) te zijn verwezenlijkt. Als het Dolfinarium de wijzigingen niet of niet tijdig doorvoert, zal ik handhavend optreden.
Op termijn moet het Dolfinarium de verblijven van de dieren compleet vernieuwen. Deze aanpassingen moet uiterlijk in 2029 gerealiseerd zijn. Dit betekent dus dat het Dolfinarium niet pas in 2029 kan beginnen met het aanpassen van de verblijven.
Vindt u dat de geringe grootte en de geringe diepte van de bassins, waar de Visitatiecommissie Dierentuinen al zware kritiek op had, na de verkoop van acht dolfijnen, twee zeeleeuwen en twee walrussen wel voordoet aan alle eisen voor dierenwelzijn van dolfijnen en andere zeezoogdieren? Zo ja, kunt u uiteenzetten of onderbouwen waarom u tot deze conclusie komt?
De verhuizing van een aantal dieren doet niets af aan de bevindingen van de visitatiecommissie dierentuinen en staat los van de eisen die ik aan het Dolfinarium stel.
Kunt u bevestigen dat er in de afgelopen zes jaar geen cent is gestoken in het aanpassen van de verouderde dierenbedrijven in het Dolfinarium, terwijl er wel geld was voor een aantal waterattracties? Zo ja, hoe oordeelt u daarover? Zo nee, hoeveel geld is er de afgelopen zes jaar geïnvesteerd in het verbeteren van de verouderde dierenverblijven/bassins en wat is hiervan het resultaat?
Dierentuinen moeten zich continu blijven ontwikkelen om aan de meest recente inzichten op het gebied van dierenwelzijn, educatie en conservatie te voldoen. Dit vraagt flinke investeringen vanuit de dierentuinen zelf. Uit het kritische rapport van de visitatiecommissie dierentuinen blijkt dat het Dolfinarium zich de afgelopen jaren onvoldoende heeft ontwikkeld. Het Dolfinarium committeert zich er via de afspraken die ik met ze heb gemaakt aan om de komende jaren de benodigde investeringen alsnog te doen.
Wat vindt u ervan dat het Dolfinarium nu de coronapandemie aangrijpt om investeringen in verbeteringen van de dierenverblijven/bassins uit te stellen, terwijl het bedrijf ook in de jaren die voorafgingen aan de coronapandemie geen cent uitgaf aan het verbeteren van de verblijven/bassins?7
De financiële situatie van dierentuinen heeft geen invloed op de eisen die ik stel aan het welzijn van dierentuindieren. Bij het maken van de afspraken met het Dolfinarium staat het welzijn van de dieren dan ook voorop.
Deelt u de constatering dat het Dolfinarium impliciet heeft toegegeven geen dierentuin te zijn, toen het bedrijf begin 2019 het lidmaatschap van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen heeft opgezegd? Past de motivatie van het Dolfinarium om zich meer te willen ontwikkelen in de richting van een «vrijetijdspark met een breder aanbod dan dat van een traditioneel dierenpark» volgens u meer bij een pretpark of een dierentuin? Kunt u dit toelichten?
In het Besluit houders van dieren staat vastgelegd wanneer een instelling een dierentuin is en daarom verplicht in het bezit moet zijn van een vergunning. Zo lang het Dolfinarium op grond van het Besluit houders van dieren kwalificeert als een vergunningplichtige dierentuin, zijn ze gebonden aan de voorschriften voor het houden en tentoonstellen van dieren in dierentuinen. Deze voorschriften gelden voor iedere houder van een dierentuinvergunning, dus zowel voor dierentuinen die lid zijn van de Nederlandse Vereniging van Dierentuinen als dierentuinen die geen lid zijn.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het bericht ‘Jules de Kom: “Eerherstel opa Anton de Kom begint met intrekken vervolging” |
|
Salima Belhaj (D66) |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Jules de Kom: «Eerherstel opa Anton de Kom begint met intrekken vervolging»»?1
Ja.
Klopt het dat verzetsheld Anton de Kom 76 jaar na zijn dood nog steeds niet buiten vervolging is gesteld? Zo ja, waarom niet?
Op het moment dat iemand overlijdt, vervalt van rechtswege het recht op strafvervolging. Dat betekent dat Anton de Kom vanaf het moment van zijn overlijden niet meer door het Openbaar Ministerie vervolgd kon worden.
Deelt u de mening dat de familie van Anton de Kom al te lang moet wachten op eerherstel? Zo ja, wanneer is volgens u sprake van eerherstel van Anton de Kom?
In de afgelopen jaren is op diverse manieren erkenning gegeven aan de grote bijdrage van Anton de Kom aan de Nederlandse geschiedenis en samenleving. Het gebaar van de Nederlandse regering dat momenteel in het kader van de motie van Ojik c.s. wordt vormgegeven zal hier voor toekomstige generaties ook aan bijdragen.
Het antwoord op vraag 2 laat onverlet dat Anton de Kom, zoals Minister Ollongren heeft aangegeven in haar toespraak tijdens de nationale herdenking slavernijverleden op 1 juli jl., eerherstel verdient. Daar zal, mede in het kader van de uitvoering van de motie, aan worden gewerkt in samenspraak met de familie.
Bent u op de hoogte van de motie-Van Ojik c.s.2, waarin de regering wordt verzocht een «ruiterlijk gebaar» te maken waaruit erkenning blijkt voor het foutief handelen jegens Anton de Kom? Zo ja, hoe staat het met de uitvoering van deze motie?
In de Kamerbrief van 2 maart jl. van de Minister van Buitenlandse Zaken met kenmerk 20 361, nr. 194 werd een update gegeven over de uitvoering van de motie. Sindsdien heeft de Minister van Buitenlandse Zaken aanvullende gesprekken gevoerd met de nabestaanden hierover. Over de invulling van het gebaar zal de Kamer nader geïnformeerd worden.