Het met spoed opvangen van schapen die zijn aangetroffen bij illegale slachtplaats tijdens het Offerfeest |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) bij een boerderij in Gelderland stuitte op de illegale (onverdoofde) slachting van schapen in het kader van het Offerfeest?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat de inspecteurs de verdachten hierbij op heterdaad hebben betrapt bij het onverdoofd slachten van schapen en dat op dat moment al vijf schapen op gruwelijke wijze waren gedood?
Ja.
Klopt het dat er, naast de vijf reeds gedode schapen, nog 18 schapen illegaal geslacht zouden worden?
Ja.
Klopt het dat deze dieren desondanks niet in beslag zijn genomen door de NVWA? Zo nee, waar zijn de dieren dan naartoe gebracht? Zo ja, hoe is dit mogelijk?
De dieren zijn niet in beslag genomen en zijn op de betreffende boerderij gebleven, omdat de dieren gezond, geïdentificeerd en geregistreerd waren. Er bestond geen wettelijke grond om deze dieren in beslag te nemen.
Klopt het dat deze 18 schapen alsnog (onverdoofd) zullen worden geslacht, maar dan in een slachthuis?
Dit is mij onbekend. Het is aan de eigenaar van de schapen om te besluiten of de dieren alsnog geslacht worden.
Deelt u de mening dat de eigenaar van de schuur waarin de illegale slachtingen plaatsvonden en de eigenaar van de aangetroffen schapen medeplichtig zijn aan deze gruwelijke daad? Zo nee, waarom niet? Zo ja, waarom zijn de dieren niet direct in beslag genomen? Hoeveel dieren bij deze «eigenaar» lopen hetzelfde risico? Welke maatregelen worden er getroffen tegen deze betrokkenen?
De dieren zijn niet in beslag genomen, omdat de dieren gezond, geïdentificeerd en geregistreerd zijn. Er is geen wettelijke grond om deze dieren in beslag te nemen. Op de desbetreffende locatie werden in totaal 227 runderen, 176 schapen en 8 geiten gehouden. Er wordt een proces-verbaal opgemaakt door de betrokken inspecteurs, zowel tegen de eigenaar van de veehouderij als tegen de eigenaar (koper) van de schapen. Deze worden ingezonden ter beoordeling van het Functioneel Parket.
Kunt u bevestigen dat er afspraken zijn gemaakt tussen Comité Dierennoodhulp, de NVWA en de Dierenpolitie om dieren die worden aangetroffen bij illegale slachtplaatsen tijdens de periode van het Offerfeest naar een opvanglocatie te brengen?
Indien er tijdens het Offerfeest (ongemerkte) dieren worden aangetroffen, dan kan de houder de schapen afstaan aan Comité Dierennoodhulp. Het Comité mag de schapen dan, onder voorwaarden, opvangen. Over die voorwaarden heeft de NVWA afspraken met het Comité gemaakt.
Waarom zijn deze 18 dieren niet direct overgebracht naar een opvanglocatie?
Ik verwijs u naar mijn antwoorden op vraag 4 en 6.
Bent u bereid om hier alsnog zo snel mogelijk voor te zorgen? Zo nee, waarom niet?
Er is geen wettelijke grondslag om deze dieren in beslag te nemen en over te brengen naar een opvanglocatie. Ik verwijs u ook naar mijn antwoorden op vraag 4 en 6.
Kunt u deze vragen één voor één en zo snel mogelijk beantwoorden?
Ja, ik heb mij ingezet om uw vragen zo snel mogelijk en één voor één te beantwoorden.
Het bericht ‘Er woedt een machtsstrijd boven het euthanasiebed.’ |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de berichtgeving in het dagblad Trouw «Er woedt een machtsstrijd boven het euthanasiebed»1 en «OM heeft harde kritiek op euthanasierichtlijn»2?
Ja.
Wat is uw reactie op bovenstaande nieuwsberichten?
Op basis van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (hierna: Wtl) vervullen zowel de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (hierna: RTE) als het Openbaar Ministerie (hierna: OM) een belangrijke rol in het waarborgen van een zorgvuldige euthanasiepraktijk. Gelet daarop acht ik het van belang dat de RTE en het OM de Wtl eenduidig uitleggen. Dat dit op dit moment kennelijk niet het geval is, vind ik dan ook onwenselijk.
Wanneer en in hoeverre was u op de hoogte van de onenigheid tussen het Openbaar Ministerie (OM) en de Regionale Toetsingscommissies Euthanasie (RTE) over de rolopvatting van beide en de nieuwe richtlijn van november 2020?
Door middel van een ambtsbericht d.d. 19 oktober 2020 heeft het College van procureurs-generaal (hierna: het College) mij geïnformeerd over zijn zorgen over de wijze waarop de RTE toetsen of aan de zorgvuldigheidseisen is voldaan. Verder heeft het College zijn zorgen over de gewijzigde EuthanasieCode per brief d.d. 26 november 2020 met de RTE gedeeld. Van die brief heeft het College mij een afschrift gestuurd. De RTE hebben daarop gereageerd per brief d.d. 3 januari 2021. Ambtelijk VWS heeft deze brief gedeeld met ambtelijk JenV op 5 januari 2021. Het College heeft zijn zorgen herhaald in een brief d.d. 11 februari 2021 aan de nieuwe coördinerend voorzitter van de RTE. Ook van deze brief heeft het College mij een afschrift gestuurd.
Vindt u onafhankelijke toetsing door het OM onontbeerlijk, omdat er bij euthanasie sprake is van een onontkoombare beslissing?
Aan de Wtl ligt de beschermwaardigheid van het menselijk leven ten grondslag. De plicht voor de overheid om het leven te beschermen komt in de Wtl onder meer tot uiting in de strafbaarstelling in artikel 293, eerste lid, Wetboek van Strafrecht en de in acht te nemen zorgvuldigheidseisen, zoals bedoeld in artikel 293, tweede lid, Wetboek van Strafrecht.3 Deze plicht komt eveneens tot uiting in artikel 294, tweede lid, Wetboek van Strafrecht. Gelet daarop is er sprake van strafrechtelijk toezicht door het OM. Het OM kan indien de arts naar het oordeel van de RTE niet heeft gehandeld overeenkomstig deze zorgvuldigheidseisen, bezien of, en zo ja, welke stappen moeten worden ondernomen in de richting van de arts. Zo kan het OM besluiten om een strafrechtelijk onderzoek in te stellen. Daartoe kan het OM ook overgaan als de RTE heeft geoordeeld dat de arts wel conform de zorgvuldigheidseisen heeft gehandeld maar om andere redenen toch een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar feit is. Dit is, aldus de wetgever bij de parlementaire behandeling van de Wtl, de taak van het OM.4 Het OM heeft in het bewaken van een zorgvuldige euthanasiepraktijk daardoor een eigen wettelijke rol naast de RTE.
Hoe interpreteert u de taakomschrijving van de RTE uit artikel 8 van de Wet toetsing levensbeëindiging op verzoek en hulp bij zelfdoding (Wtlvhz) en de verwijzing in dit artikel naar de zorgvuldigheidseisen, zoals omschreven in artikel 2? Moet hier wat u betreft sprake zijn van een volle toets op het handelen van de arts?
Op basis van artikel 8, eerste lid, Wtl buigen de RTE zich over de vraag of de arts de vereiste zorgvuldigheid heeft betracht zonder enige vooronderstelling van een – al dan niet strafrechtelijk verwijtbaar – onjuist handelen van de arts. De toetsing omvat zowel het besluitvormingsproces vooraf, inclusief de consultatie, als de uiteindelijke uitvoering van de euthanasie. Dit houdt in dat de RTE alle aspecten van het handelen van de arts tegen het licht houden vanuit een medische, een juridische en een ethische deskundigheid.5 De wetgever is destijds uitgegaan van een volle toets aan de zorgvuldigheidseisen, zoals bedoeld in artikel 2, eerste lid, onder a, Wtl (vrijwillig en weloverwogen verzoek van de patiënt),6 onder b (voor zover dat ziet op het uitzichtloos lijden van de patiënt)7 en d (geen redelijke andere oplossing).8
Deelt u de zorg over de zorgvuldigheid bij het totstandkomen van de nieuwe richtlijn en de gevolgen van de huidige onenigheid? Hoe beoordeelt u in dit licht de juridische zekerheid voor artsen, patiënten en familie op dit moment?
Mede vanwege de rechtszekerheid van artsen, patiënten en anderen die bij de uitvoering van euthanasie betrokken zijn, acht ik het van belang dat de Wtl door het OM en de RTE eenduidig wordt uitgelegd. Gelet daarop waardeer ik het als positief dat de RTE hebben aangegeven eind dit jaar met een nieuwe EuthanasieCode te komen, waarbij zij ook de KNMG en het OM zullen betrekken.
Kunt u aangeven hoe u de kritiek van het OM en de KNMG weegt en op welke wijze u daar gevolg aan geeft? Kunt u hierbij specifiek ingaan op de positie van de groep wilsonbekwame patiënten die niet onder de definitie uit het arrest van de Hoge Raad onder zaaknummer 19/04910 vallen? Wie moet in de aanloop naar een nieuwe richtlijn volgens u de definitie van de groep die onder het arrest valt vaststellen en moet er overeenstemming zijn tussen RTE, OM, KNMG en het Ministerie van Justitie en Veiligheid? Zo ja, hoe beoordeelt u het ontbreken daarvan? Zo nee, hoe weegt u dit in het licht van de zorgvuldigheid?
Op dit moment vindt overleg plaats tussen de RTE en het OM over de verschillen in opvatting over de uitleg van de arresten van de Hoge Raad. Op basis van de Wtl hebben zowel het OM, de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (hierna: IGJ) als de RTE een eigen wettelijke rol in het bewaken van een zorgvuldige euthanasiepraktijk. Daarbij zijn de RTE op basis van artikel 9, tweede lid, onder a, Wtl gehouden de zogeheten oordelen «onzorgvuldig» aan het OM en de IGJ door te zenden. Tenzij sprake is van een verdenking van een strafbaar feit geldt in de zaken die door de RTE als «zorgvuldig» zijn beoordeeld, het oordeel van de RTE als eindoordeel en wordt het OM daarvan niet in kennis gesteld. Het is dus zowel voor een goede taakuitoefening door het OM en de IGJ, als voor de rechtszekerheid van artsen, patiënten en anderen die bij de uitvoering van euthanasie betrokken zijn, van belang dat de Wtl door het OM, de IGJ en de RTE eenduidig wordt uitgelegd.
In de vierde wetsevaluatie van de Wtl zal worden bezien hoe bepalingen in de Wtl in de praktijk worden toegepast en welke problemen en knelpunten zich daarbij eventueel voordoen.
Is de onenigheid die ontstaan is onderdeel geweest van het overleg dat volgens art. 19, lid 2 Wtlvhz, sub c gevoerd is met het OM en de Inspectie gezondheidszorg en Jeugd? Zo ja, wat zijn de bevindingen? Zo nee, wanneer wordt dit geagendeerd?
Zoals is aangegeven in antwoord op vraag 7, vindt er op dit moment overleg plaats tussen de RTE en het OM over de verschillen in opvatting over de interpretatie van de arresten van de Hoge Raad. Artikel 19, tweede lid, Wtl geeft de bevoegdheid om bij of krachtens algemene maatregel van bestuur regels te stellen ten aanzien van het overleg van de RTE met een vertegenwoordiger van het College van procureurs-generaal en een vertegenwoordiger van de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd. Van deze bevoegdheid is nog geen gebruik gemaakt.
Bent u het met het OM eens dat een onafhankelijk onderzoek naar de oordelen van de toetsingscommissies het strafrecht weer juist kan positioneren, nu het OM steeds minder dossiers doorgestuurd krijgt? Wat vindt u van de ontwikkeling dat het aantal euthanasiezaken stijgt, maar dit niet blijkt uit de zaken die het OM krijgt? Komt de beschermwaardigheid van het leven voldoende tot uiting in de huidige praktijk?
Naar aanleiding van het verzoek van het OM heeft over de waarnemingen van het OM ten aanzien van de oordelen «zorgvuldig» een gesprek plaatsgevonden met de verantwoordelijk procureur-generaal. In de vierde wetsevaluatie van de Wtl zal worden bezien hoe bepalingen in de Wtl in de praktijk worden toegepast en welke problemen en knelpunten zich daarbij eventueel voordoen. Daarbij is in de opdracht om extra aandacht gevraagd voor de als zorgvuldig beoordeelde euthanasiemeldingen. De Wtl heeft tot doel de rechtszekerheid voor alle betrokkenen te bevorderen, de zorgvuldigheid van levensbeëindigend handelen door artsen te vergroten, aan artsen een adequaat kader te bieden om verantwoording af te leggen over dat handelen en transparantie en controle te bevorderen. De resultaten van de vierde evaluatie worden voor de zomer van 2023 verwacht. Of een eventueel tussentijds onderzoek voordien kan worden afgerond, is de vraag. Overigens past mij gelet op de demissionaire status van het kabinet op dit moment terughoudendheid, ook ten aanzien van het verzoek van het OM.
De wateroverlast |
|
Inge van Dijk (CDA), Derk Boswijk (CDA), Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
In hoeverre klopt het dat om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen in werking te laten treden een gebied eerst tot rampgebied verklaard moet worden?1
De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is van toepassing bij een overstroming door zoet water of een aardbeving van de orde zoals omschreven in artikel 1, als de gebeurtenis kan worden gekwalificeerd als een ramp in de zin van artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s. Daarvoor moet sprake zijn van een gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. Conform artikel 3 van de Wts kan besloten worden de Wts van toepassing te verklaren in geval van een ramp als bedoeld in artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s, die van ten minste vergelijkbare orde is als een overstroming door zoet water of een aardbeving. Ten aanzien van het van toepassing verklaren van de Wts op de overstromingen van midden juli verwijs ik u ook naar de brief van 16 juli jl. (uw kenmerk 2021Z13852) en de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer (uw kenmerk 2021Z13786).
In hoeverre klopt het dat enkel Limburg tot rampgebied verklaard is terwijl ook in ieder geval in Noord-Brabant waterschade is ontstaan door ondergelopen landbouwgronden? Kunt u hierbij aangeven in hoeverre hierbij een onderscheid wordt gemaakt tussen binnendijkse en buitendijkse gronden?
Een belangrijke voorwaarde om de Wet tegemoetkoming schade bij rampen van toepassing te verklaren, is dat sprake is van een ramp in de zin van artikel 1 van de Wet veiligheidsregio’s: «Een zwaar ongeval of een andere gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten en organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken.»
In de veiligheidsregio’s Limburg-Noord en Zuid-Limburg is de crisisstructuur geactiveerd, en was artikel 39 van de Wet veiligheidsregio’s van toepassing, waardoor een aantal bevoegdheden met betrekking tot de bestrijding van de ramp tijdelijk zijn overgegaan van de burgemeesters van de getroffen en bedreigde gemeenten naar de voorzitters van de veiligheidsregio’s in Limburg.
De oever van de Maas tot Boxmeer is onbedijkt. Om rechtsongelijkheid tussen deze rechter- en linkeroever te voorkomen, is het deel van de Brabantse oever van de Maas tot Boxmeer ook opgenomen worden onder het rampgebied, ondanks het feit dat aan deze kant van de Maas de hulpdiensten niet waren opgeschaald. Verder ligt vanaf Boxmeer van oudsher al een primaire kering. Aangezien de primaire kering niet is overstroomd/doorbroken, is hier geen sprake van schade in de zin van de Wts.
Schade in de uiterwaarden is uitgezonderd in de Wts. Een uiterwaard is het gebied in het winterbed tussen de winterdijk (primaire kering) en de zomerdijk. Kortom, deze liggen buitendijks van de primaire kering. De Wts is van toepassing wanneer de primaire kering doorbreekt of overstroomt en slaat daarmee op het binnendijks gebied (Wts, artikel 1, lid b onder 3). De uiterwaarden zijn juist bedoeld om te kunnen overstromen in geval van hoogwater. Daar is de Wts dus niet van toepassing.
Momenteel wordt de wenselijkheid en mogelijkheden voor tegemoetkoming van schade in uiterwaarden langs de Maas verkend waarover uw Kamer is geïnformeerd (uw kenmerk 2021Z15364). Bij deze verkenning worden de aspecten consistentie van beleid, proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking betrokken. Dit traject kost evenwel tijd om te onderzoeken mede gezien de genoemde aandachtspunten. Om die reden kan hierover op dit moment nog geen uitsluitsel gegeven worden.
Klopt het dat deze boeren op dit moment op geen enkele manier hun oogstverlies kunnen verhalen? In hoeverre klopt het dat weersverzekering de schade die door boeren is opgelopen niet dekken doordat er in veel gebieden met schade nauwelijks regen is gevallen?
Het schadegebied is vastgesteld in de Ministeriële Regeling, en ook welke schades worden vergoed. De Wts geeft de ruimte om schade ten aanzien van teeltplanschade (op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onderdeel e, van de Wts in samenhang met de Ministeriële Regeling) in aanmerking te laten komen voor een tegemoetkoming in de geleden schade. In de Ministeriële Regeling is een tegemoetkoming voor teeltplanschade door afstromend water opgenomen. Deze schade is voor ondernemers in de landbouwsector niet redelijkerwijs verzekerbaar en dus kan de Wts hier een tegemoetkoming bieden.
Kunt u aangeven hoe groot deze schade momenteel is en welke schade u op korte termijn nog verwacht?
Veel mensen en bedrijven hebben schade geleden door de uitzonderlijke wateroverlast. Zoals omschreven in de brief van 16 juli jl. (uw kenmerk 2021Z13852) en de beantwoording van eerdere vragen van uw Kamer (uw kenmerk 2021Z13786) is door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) een Quick Scan voorbereid om op hoofdlijnen een beeld te krijgen van onder meer de mogelijke omvang van de schade, van de schade- en kostencategorieën en van de mate van verzekerbaarheid. De Quick Scan is gereed en met uw Kamer gedeeld.
Deelt u de mening dat het wenselijk is dat ook gedupeerden van de waterschade buiten Limburg aanspraak kunnen maken op de Wet tegemoetkoming schade bij rampen? Zo ja, bent u bereid om ook deze gebieden tot rampgebied te verklaren?
Zie hiervoor het antwoord op vraag 2.
Wat vindt u ervan dat boeren gesommeerd worden zandzakken weg te halen om hun gewassen te beschermen tegen het wassende water terwijl ze intussen niet in aanmerking zouden komen voor schadevergoeding van de opgelopen schade?
Het is uiteraard heel spijtig wanneer landerijen onderlopen in het groeiseizoen en er schade optreedt voor boeren. Bij het telen van gewassen op gronden in uiterwaarden in bedijkt rivierengebied is dit een bekend risico. Van boeren wordt verwacht dat zij dat risico kennen en weten dat hiervoor geen aanspraak op compensatie van schade door overstroming gemaakt kan worden.
Uiterwaarden zijn een onderdeel van het rivierbed en hebben een belangrijke functie; ze leveren tijdens hoogwater een bijdrage aan de doorstroming van de rivier en beperken daarmee de stijging van de waterstanden langs de rivier. Daarom geldt er in de uiterwaarden een zogenoemde duldplicht bij wateroverlast en overstroming. Op grond van artikel 5.26 van de Waterwet zijn «degenen die rechthebbenden zijn van gronden die deel uitmaken van, of gelegen zijn in, een oppervlaktewaterlichaam (zoals een rivier inclusief de bijbehorende uiterwaarden), gehouden tijdelijke berging van water of de afvoer van water op die gronden te dulden».
Het plaatsen van zandzakken is een activiteit die in de uiterwaarden alleen is toegestaan met een vergunning of waarvoor – bij beperkte omvang – in elk geval een melding moet worden gedaan. Wanneer zandzakken worden gelegd heeft dit een opstuwend effect. Dit kan elders langs de rivier leiden tot schade voor andere grondeigenaren of zelfs tot veiligheidsrisico’s, zowel bovenstrooms als benedenstrooms. Rijkswaterstaat handhaaft daarom bij hoogwater op het gebruik van zandzakken in de uiterwaarden.
Wat wordt er wel en niet gedekt indien de Wet tegemoetkoming schade bij rampen toegekend wordt? In hoeverre wordt dit met sectoren afgestemd?
Zoals aangegeven in de beantwoording van eerder genoemde vragen van uw Kamer is om de Wts toe te kunnen passen een Ministeriële Regeling opgesteld die is toegesneden op de situatie. Hierin worden onder meer het schadegebied, de schade- en kostencategorieën, de tegemoetkomingspercentages en de procedure voor het aanvragen van een tegemoetkoming beschreven. In een aparte brief aan uw Kamer wordt nadere informatie gegeven over de inhoud van deze regeling. In het traject tot vaststelling van deze regeling heeft met verschillende partijen afstemming plaatsgevonden, onder meer met de LTO en LLTB.
Op welke andere manieren kunt u gedupeerde boeren nog meer helpen? Bent u bereid in gesprek te gaan met banken zodat krediet snel beschikbaar komt of samen met de Belgische en Duitse overheid een inspanning te leveren om een beroep te doen op het Europese Solidariteitsfonds?
Het kabinet houdt oog voor nog andere mogelijkheden om getroffenen in het rampgebied te helpen. Zo verleng ik zelf als Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit de termijn waarop agrariërs in 2021 een voorschot op de uitbetaling van GLB-toeslagen kunnen aanvragen, juist om agrariërs in het rampgebied die dit niet hadden gedaan in de huidige omstandigheden alsnog in de gelegenheid te stellen daarvan gebruik te maken. Een beroep op het Europese Solidariteitsfonds zal het kabinet nog overwegen wanneer de omvang van de schade goed in beeld is; dit fonds kan een Europese bijdrage leveren aan de schade die Nederland heeft in verband met een regionale ramp, het betreft geen bijdrage voor een specifiek onderdeel van de geleden schade.
Welke gevolgen heeft het overstromen van gewassen met vies rivierwater voor de voedselveiligheid? In hoeverre mogen deze gewassen, voor zover dit überhaupt nog kan, nog gebruikt worden?
De producent is primair verantwoordelijk voor de veiligheid van de geproduceerde levensmiddelen en diervoeders. Met het oog op de recente overstromingen in Limburg is het aan de verantwoordelijke producenten om na te gaan of er sprake kan zijn van verontreinigingen. Als een producent niet afdoende kan garanderen dat een levensmiddel of diervoeder veilig is, dan moet deze als onveilig worden beschouwd en mag niet meer verhandeld worden.
Hoe wilt u omgaan met de mestboekhouding bij bedrijven waar de mestkelders zijn volgelopen?
Bij volgelopen mestkelders is het van belang dat de afvoer verantwoord plaatsvindt op basis van de regels die gelden voor het vervoer van dierlijke mest. Op dit moment kan ik nog niet aangeven hoe de eindvoorraad van deze bedrijven bepaald zal worden, omdat de situatie per bedrijf kan verschillen. Het is daarom van belang dat de getroffen agrariërs alle aspecten ten aanzien van hun boekhouding goed vastleggen. Ik zal op een later moment aangeven hoe ik hieraan uitvoering zal geven waarbij ik voornemens ben zoveel mogelijk maatwerk toe te passen.
Hoe wilt u omgaan met medewerkers uit verschillende sectoren die bedrijven te hulp schieten en daardoor de urennormen overschrijden? Bent u bereid om af te zien van boetes?
De regels over werktijden, rusttijden, pauzes en nachtdiensten staan in de Arbeidstijdenwet (ATW). Deze wet is gericht op de bescherming van de werknemer. Werkgevers en werknemers moeten er in eerste instantie zelf op letten dat de normering voor werk- en rusttijden in hun organisatie of sector in acht wordt genomen. De Inspectie SZW houdt risicogericht toezicht op de naleving hiervan.
In uitzonderlijke situaties biedt de wet ruimte om van de normering af te wijken. Zo biedt de wet in artikel 2:2 ATW de mogelijkheid de ATW buiten werking te stellen met ruimte voor overheidsdiensten die in het kader van rampenbestrijding actief zijn (politie, brandweer en andere publieke hulpdiensten).
Voor overige diensten en sectoren die assistentie en hulp verlenen geldt artikel 5:10 van de wet. Dat artikel biedt ruimte om ingeval van plotselinge en onvoorziene situaties een aantal normen buiten beschouwing te laten. Het gaat daarbij om situaties die redelijkerwijs niet op andere wijze opgelost kunnen worden en/of waarmee ernstige (vervolg) schade aan personen of goederen verholpen kan worden.
Bent u bereid, gezien de grote urgentie en grote schade, om op korte termijn de Wet tegemoetkoming schade bij rampen uit te werken en over te gaan tot uitbetaling of voorschotten?
Er wordt met alle betrokken partijen hard gewerkt om de Ministeriële Regeling zo spoedig mogelijk te kunnen vaststellen en in werking te laten treden. Het is bovendien op dit moment al mogelijk om schade te melden bij RVO (https://www.rvo.nl/subsidie-en-financieringswijzer/regeling-tegemoetkoming-schade-hoogwater-limburg-juli-2021). Dit stelt RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. Een belangrijke stap daarbij is het laten uitvoeren van taxaties. Het werken met voorschotten zou in dit proces vertragend werken, aangezien ook hiervoor taxaties vereist zijn.
Hoe werkt de Wet tegemoetkoming schade bij rampen naast of samen met de verzekeringen? Wie gaat de beoordeling doen en wie doet de uitbetalingen?
Schade en kosten die redelijkerwijs verzekerbaar zijn, komen niet in aanmerking voor tegemoetkoming op grond van de Wts. De Wts is een vangnetregeling met betrekking tot materiële schade. De schaderegeling wordt uitgevoerd door RVO. Vanaf 9 augustus 2021 kunnen particulieren, ondernemers, overheden, religieuze organisaties, verenigingen en stichtingen hun schade melden via een meldingsformulier op de website van RVO. Dit stelt RVO in staat de uitvoering van de regeling voor te bereiden zodat zo snel mogelijk kan worden gestart met die uitvoering. De beoordeling van de omvang van de schade en de kosten wordt gedaan door bij de Stichting Nederlands Instituut Van Register Experts (NIVRE) geregistreerde deskundigen.
Kunt u aangegeven hoe groot de schade is van infrastructurele objecten op gemeentelijk, provinciaal en rijksniveau? Op welke wijze wordt de schade van deze objecten betaald en vallen deze ook onder de Wet tegemoetkoming schade bij rampen?
RVO heeft een Quick Scan uitgevoerd naar de omvang van de schade, mede op basis van informatie van gemeenten, provincies, waterschappen en het Rijk. In de Ministeriële Regeling is vastgelegd wie onder welke voorwaarden een beroep op de Wet tegemoetkoming schade kan doen. Uw Kamer is per aparte brief nader geïnformeerd over de uitkomsten van de Quick Scan en de Ministeriële Regeling.
Ventileren overheidsgebouwen |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht waarin de premier oproept om huizen vaker te luchten1, het bericht waarin wetenschappers oproepen meer aandacht te besteden aan ventilatie bij coronabestrijding2 en het onderzoek over ventilatie op scholen?3
Ja ik ben daarmee bekend.
Deelt u, nu het kabinet bij monde van de premier zelf oproept tot het luchten van huizen, de mening dat ventileren bijdraagt in het bestrijden van de coronacrisis? Zo ja, welke slagen heeft u de afgelopen periode gemaakt met het ventileren van (semi) overheidsgebouwen?
De update heeft alleen betrekking op rijksgebouwen. Voor de overige (semi-) overheidsgebouwen wordt de informatie niet centraal bijgehouden. Zoals ik heb aangegeven in de beantwoording van Kamervragen op 8 januari jl. (TK 1256) is er door het Ministerie van Binnenlandse Zaken in oktober en november 2020 een inventarisatie uitgevoerd naar de ventilatie in lijn met het ventilatie advies van het RIVM ter voorkoming van respiratoire infecties. Deskundige adviesbureaus hebben een kwalitatief onderzoek uitgevoerd in 90 van de ca. 1.000 rijksgebouwen waarbij getoetst is of aan de ventilatienorm wordt voldaan. Het betreft hier verschillende categorieën rijksgebouwen, namelijk penitentiaire inrichtingen, gerechtsgebouwen en kantoren. Met de kennis van de kwalitatieve toets is een Quick Scan ontwikkeld waarmee facilitaire diensten de rijksgebouwen gecontroleerd hebben op mogelijk problemen met ventilatie. Algemene conclusie is dat het overgrote deel van de rijksgebouwen aan de ventilatienorm uit het Bouwbesluit en de geldende Arbocatalogus voldoet. Voor de situaties die niet voldoen is onderscheid te maken in kleine en grote afwijkingen. In 13% van de gevallen gaat het om kleine afwijkingen die direct binnen de reguliere onderhoudsovereenkomst worden opgelost. In 5% van de gevallen gaat het om afwijkingen in met name oudere rijksgebouwen die alleen door een grootschalige ingreep kunnen worden verholpen. Voor deze situaties is een palet aan maatregelen geïnitieerd zoals een gebruiksbeperking in het aantal werkplekken en waar sprake is van natuurlijke ventilatie analoog aan klaslokalen het plaatsen van CO2-meters met alarmfunctie. Ik onderschrijf dat ventileren bijdraagt aan het voorkomen van verspreiding van het coronavirus, maar van belang is op te merken dat het effect van de specifieke maatregelen voor ventilatie altijd samenhangt met de algemene bundel van maatregelen zoals: Was vaak en goed uw handen, Houd 1,5 meter afstand van anderen, blijf thuis bij klachten en laat u direct testen.
Erkent u de visie van deskundigen dat goede ventilatie kan voorkomen dat het coronavirus zich verspreidt via aerosolen, minuscule deeltjes in de lucht die langdurig blijven zweven? Kunt u hierop een toelichting geven?
SARS-CoV-2 kan op meerdere manieren worden overgedragen, de internationale consensus is dat overdracht voornamelijk plaatsvindt binnen een afstand van 1,5 meter via directe transmissie met druppeltjes afkomstig uit de luchtwegen. Aerogene transmissie kan (via de lucht over langere afstand en/of tijd) door virusdeeltjes die in de kleine druppeltjes (aerosolen) zitten in bepaalde omstandigheden plaatsvinden, zoals in ruimtes waar geen of te weinig ventilatie is en/of veel mensen- vooral voor een langere tijd- bij elkaar zijn.
Goede ventilatie is belangrijk voor een gezond binnenklimaat en draagt bij om de overdracht van respiratoire infecties zoals SARS-CoV-2 te verminderen. Daarom is het van belang om voor voldoende luchtverversing (ventilatie en luchten) te zorgen.
Kunt u een update van het aanbrengen van goede ventilatie in alle (semi)-overheidsgebouwen in het land aan de Kamer doen toekomen, met daarin de stappen die u het afgelopen jaar inzake het aanbrengen van ventilatie heeft gezet?
Zie het antwoord op vraag 2.
Bent u bekend met het feit dat uit reacties op een vragenlijst die het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen (LCVS) naar schoolbesturen stuurde, blijkt dat slechts 38 procent van de schoolgebouwen in het basis- en voortgezet onderwijs aan de ventilatienormen voldoet? Welke inzet gaat u leveren om deze belabberde ventilatiecijfers te verbeteren?
Van de schoolgebouwen waarvoor het LCVS destijds antwoorden heeft ontvangen, is aangegeven dat 38% daarvan destijds voldeed aan de gevraagde normen. Sinds het eindrapport van het LCVS is:
Momenteel wordt in samenspraak het Ministerie van OCW en het Ministerie van BZK met de sectororganisaties en VNG gewerkt aan de uitvoering van de motie Westerveld/Kuiken (Kamerstuk 25 295, nr. 1368) mede in het licht van de uitkomsten van het Interdepartementaal Beleid Onderzoek (IBO) Onderwijs-huisvesting. Daarover informeert de Minister van Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media Uw Kamer kort na de zomer.
Incident Testcoronanu BV en de ernstige tekortkoming in de informatiebeveiliging |
|
Aukje de Vries (VVD), Queeny Rajkowski (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Hoeveel mensen zijn de dupe geworden van dit datalek als het gaat om de gevolgen voor hun vakantieplannen? Welke alternatieve mogelijkheden worden de getroffen mensen proactief geboden om een test voor reizen te kunnen krijgen om toch tijdig gereed te zijn voor hun vakantie c.q. reis? Hoe is of wordt hierover gecommuniceerd met de betrokken mensen?
Testaanbieder Testcoronanu BV heeft aangegeven dat op het moment van het incident 17.638 mensen nog een testafspraak hadden staan. Ik heb Testcoronanu BV verzocht om mensen die al wel getest waren en op korte termijn reizen hun testuitslag op een veilige andere wijze (bijvoorbeeld op papier) te verstrekken. Daarnaast is Testcoronanu BV verzocht om alle personen die nog een testafspraak hadden staan persoonlijk te informeren en door te verwijzen naar andere testaanbieders via het afsprakenportaal. Reeds uitgegeven QR-codes bleven geldig.
Klopt het dat in de brief te lezen is dat de testaanbieder verantwoordelijk is te onderzoeken of anderen dan de RTL-journalist zich toegang hebben verschaft tot de database? Gaat u erop toezien dat dit onderzoek degelijk wordt uitgevoerd en dat de bevindingen met u gedeeld worden?
Dit klopt. Het Ministerie van VWS maakt het voor testaanbieders mogelijk om aan te sluiten op CoronaCheck en beoordeelt deze aanvragen. In dat kader doet het ministerie onderzoek naar de juistheid van de aangeleverde bewijsstukken door Testcoronanu BV. Testcoronanu BV is zelf verantwoordelijk voor de veiligheid van hun systemen en persoonsgegevens. De testaanbieder heeft aangegeven een extern onderzoeksbureau te hebben ingeschakeld om dit incident nader te onderzoeken. Ik heb van de testaanbieder begrepen dat hierbij ook wordt nagegaan of anderen, naast de RTL-journalist, zich toegang hebben verschaft tot de betreffende database. In het kader van stelselbewaking (zie ook artikel 14 van de aansluitvoorwaarden) heb ik Testcoronanu BV gevraagd om de uitkomsten van dit onderzoek, zodra dit kan, ook met mij te delen.
Deelt u de mening dat het wenselijk is te weten hoeveel mensen uiteindelijk misbruik hebben gemaakt van dit lek en negatieve testbewijzen hebben gegenereerd? Wat gaat u met deze informatie doen? In hoeverre kunnen deze onterecht verkregen negatieve testbewijzen alsnog worden ingetrokken?
Deze mening deel ik. De testaanbieder doet hier nu nader onderzoek. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 2.
Klopt het dat in de database gegevens van 60.000 mensen te vinden waren inclusief hun volledige namen, woonadressen, e-mailadressen, telefoonnummers, Burgerservicenummers, paspoortnummers en medische gegevens? Zijn er indicaties dat deze gegevens door criminelen zijn buitgemaakt? Zo ja, wat gaat u doen om te voorkomen dat deze mensen slachtoffer worden van bijvoorbeeld phising of identiteitsfraude?
De testaanbieder heeft aangegeven dat vanaf het moment van aansluiten tot zaterdag 17 juli de gegevens van in totaal 60.541 personen in de betreffende database hebben gestaan. De database in kwestie werd, aldus de testaanbieder echter periodiek opgeschoond en daarom wordt dit aantal door de testaanbieder als bovengrens gehanteerd. Er hebben ons geen signalen bereikt dat anderen dan de RTL-journalist zich toegang hebben verschaft tot de database teneinde gegevens in te zien of te wijzigen. Zoals ook in de beantwoording op vraag 2 is aangegeven, doet de testaanbieder hier momenteel nader onderzoek naar.
De Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Bestrijding Covid-19 heeft in februari en april van dit jaar geadviseerd over privacybescherming en een toelatingskader voor apps met vaccinatie en/of testbewijzen, wat is er met deze adviezen gedaan?
In de stand van zaken covid-19 brief van 23 februari jl.1ben ik nader ingegaan op het advies van de Begeleidingscommissie Digitale Ondersteuning Covid-19 over het toelatingskader voor apps met vaccinatie- en/of testbewijzen.2 Dit advies zag op applicaties van derden en is nog niet aan de orde geweest omdat ik mijn aandacht vooralsnog richt op door de overheid gerealiseerde toepassingen voor zowel digitale als niet digitale test-, vaccinatie- en herstelbewijzen, in dit geval CoronaCheck. De adviezen gegeven in april jl. met betrekking tot het Europees Digitaal Covid Certificaat (DCC) zijn meegenomen in de uitwerking van het DCC. Hierover heb ik uw Kamer in de stand van zaken covid-19 brief van 28 mei jl. geïnformeerd.3
Klopt het dat in de brief is te lezen dat elke testaanbieder na aansluiting periodiek en actief wordt gemonitord? Wat is het verschil tussen monitoring, actieve en periodieke monitoring en hoe dragen deze verschillende soorten monitoring bij aan de veiligheidswaarborgen?
Het Ministerie van VWS stelt aan testaanbieders die aangesloten willen worden op CoronaCheck strenge aansluitvoorwaarden. Deze voorwaarden zijn ook openbaar in te zien via rijksoverheid.nl.4 Na aansluiting is de testaanbieder zelf verantwoordelijk voor het loggen en monitoren van hun systeem. Het Ministerie van VWS monitort in het kader van stelselcontrole of aangesloten testaanbieders de aansluitvoorwaarden naleven en met pentesten of er kwetsbaarheden zijn die moeten worden opgelost. Bevindingen uit deze monitoring worden met de testaanbieders gedeeld zodat zij deze kunnen oplossen. Indien nodig kan in voorkomende gevallen tot afsluiting worden over gegaan zoals bij Testcoronanu BV het geval is geweest.
In de brief is te lezen dat testaanbieders een pentestrapportage moeten overhandigen, welke eisen worden gesteld aan de pentest? Wat wordt de testaanbieder geacht te doen met de uitkomsten van de pentest en hoe ziet u hierop toe?
Testaanbieders moeten ervoor zorgdragen dat de aansluiting op CoronaCheck op een wijze is beveiligd die in overeenstemming is met geldende wet- en regelgeving, waaronder in het bijzonder de AVG en de Wet aanvullende bepalingen verwerking persoonsgegevens in de zorg. Als onderdeel van de aansluitprocedure wordt gevraagd om ter ondersteuning hiervan bewijsstukken aan te leveren die onder meer bestaan uit een DPIA en een pentestrapportage. De eisen aan de pentestrapportage staan in artikel 9 van de eisen voor informatiebeveiliging en privacybescherming.5
De pentesten moeten opgesteld zijn aan de hand van de internationale standaard Penetration Execution Standard (PTES). De aangeleverde pentestrapportage mag geen openstaande bevindingen met een CVSS-score (Common Vulnerability Scoring System) van 4,0 of hoger bevatten. Gevonden risicovolle bevindingen moeten zijn opgelost en er moet een hertest hebben plaatsgevonden. Naast de door de testaanbieder aan te leveren pentestrapportage wordt in de aansluitprocedure nu ook door het Ministerie van VWS een extra controle ter verificatie van de pentest uitgevoerd. Ook hiervoor geldt dat bevindingen opgelost moeten zijn voordat kan worden overgegaan op formele aansluiting van de testaanbieder op CoronaCheck.
Zoals ik in mijn antwoord op vraag 2 aangeef, loopt er een onderzoek vanuit het ministerie naar de juistheid van de aangeleverde bewijsstukken door Testcoronanu BV.
Softwarecode is doorgaans aan verandering onderhevig, welke criteria stelt u aan het opnieuw uitvoeren van een pentest na het wijzigen van de softwarecode?
Bij substantiële wijzigingen van bijvoorbeeld de softwarecode moet dit door de aangesloten testaanbieders aan VWS gemeld worden. Er wordt vervolgens nagegaan in welke gevallen een nieuwe beoordeling, en dan ook een nieuwe pentest, voor de aansluiting op CoronaCheck noodzakelijk is.
Heeft Testcoronanu gebruik gemaakt van externe mensen of partijen bij het maken van hun digitale product? Zo ja, zijn deze mensen of partijen ook betrokken bij andere digitale overheidsoplossingen en deelt u de mening dat die andere oplossingen gecontroleerd moeten worden op privacy, veiligheid en betrouwbaarheid?
De testaanbieder heeft aangegeven dat er sprake is van een of meerdere externe dienstverleners die betrokken zijn geweest bij de ontwikkeling. Ik heb geen zicht op de opdrachtenportefeuille van deze dienstverleners.
Worden de bewijsstukken van alle aanbieders onderzocht, voordat tot aansluiting wordt overgegaan? Zo ja, hoe worden de bewijsstukken gecontroleerd en beoordeeld?
Testaanbieders moeten ter aansluiting op CoronaCheck voldoen aan een uitgebreide set aansluitvoorwaarden met betrekking tot technische vereisten en informatiebeveiliging. Deze zijn openbaar en te vinden via de website van de rijksoverheid. De aansluitvoorwaarden vormen een juridische overeenkomst tussen de Staat der Nederlanden (het Ministerie van VWS) en de testaanbieder bij de aansluiting op de app. Hieruit moet blijken dat voldaan wordt aan wet- en regelgeving én aan de geldende normen voor informatiebeveiliging in de zorg (waaronder NEN7510, 7512, 7513). De aansluiting vindt via een aantal stappen plaats waarbij er ook naar bewijsstukken zoals een DPIA en pentestrapportage wordt gevraagd. Deze stukken worden met behulp van een beoordelingssjabloon (zie ook bijlage)6 gecontroleerd en beoordeeld aan de hand van de aansluitvoorwaarden. Pas na volledige beoordeling hiervan en mits er geen risicovolle bevindingen meer zijn geconstateerd kan worden overgegaan op formele aansluiting van de testaanbieder op CoronaCheck.
Klopt het dat Testcoronanu een (tweede data)lek heeft veroorzaakt door alle emailadressen van de mensen waarvan hun coronatest werd geannuleerd, in de CC te zetten? Hoe beoordeelt u dit?
Net als u ben ik bekend met de berichtgeving hierover. In het algemeen moet met persoonsgegevens zeer zorgvuldig worden omgegaan, in het bijzonder met medische persoonsgegevens. Het is in deze aan de Autoriteit Persoonsgegevens om hierop toe te zien.
Bent u bereid de bevindingen van hun onderzoek naar de aangeleverde stukken, zoals een Data Protection Impact Assessment (DPIA) en pentestrapportage met de Tweede Kamer te delen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer kan de Kamer deze verwachten?
Het Ministerie van VWS heeft nader onderzoek gestart naar de juistheid van de aangeleverde bewijsstukken. Indien deze bevindingen aanleiding geven om de aansluitvoorwaarden aan te passen zal ik deze uiteraard met uw Kamer delen. Ik kan echter niet toezeggen dat ook de door de testaanbieder aangeleverde DPIA’s en pentestrapportages met uw Kamer worden gedeeld. Conform de aansluitvoorwaarden zijn zij zelf verwerkingsverantwoordelijke in het kader van de AVG en voeren eigenstandig een DPIA en beveiligingsonderzoeken uit.
Poging verdonkeremanen rapport homodiscriminatie. |
|
Wybren van Haga (BVNL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Mokumse homohater vaak allochtoon»?1
Ja.
Wat vindt u van het feit dat de uitkomsten van een onderzoek naar homohaat maanden later (publicatiedatum 1 februari jongstleden) en uitgerekend tijdens het zomerreces naar de Amsterdamse raad is gestuurd?
In Nederland is iedereen gelijkwaardig en heb je de vrijheid om te houden van wie je wilt en om zichtbaar jezelf te kunnen zijn. Elke inbreuk hierop, en zeker wanneer dit gepaard gaat met fysiek of verbaal geweld, is verwerpelijk en vraagt een serieuze aanpak. Dit geldt zeer zeker ook voor anti-LHBTI-geweld. Om de (strafrechtelijke) aanpak van geweld tegen LHBTI-personen te versterken is door JenV in samenwerking met OCW en de G4 het Actieplan Veiligheid LHBTI2 opgesteld. De maatregelen uit dit actieplan worden op dit moment ten uitvoering gebracht. Hierbij is onder meer de samenwerking met gemeenten van essentieel belang. Juist zij hebben goed zicht op wat zich in woonwijken en publieke ruimtes afspeelt en wat er moet gebeuren om te komen tot een veilige(re) leefomgeving. Ik ga als Minister niet over de timing van het verzenden van rapporten van een college van B&W en de interactie tussen het college en de gemeenteraad.
Deelt u de mening dat een stadsbestuur alles op alles moet zetten om homohaat te vuur en te zwaard te bestrijden? Zo ja, wilt u navraag doen waarom de Amsterdamse wethouder een rapport over homodiscriminatie maandenlang in één der spelonken van het Amsterdamse stadhuis heeft laten verstoffen?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u van het feit dat onderzoekers van homodiscriminatie een patroon zien waaruit blijkt dat slachtoffers van homodiscriminatie in de hoofdstad stellen dat hun belagers vaak jongeren zijn die een «niet-Nederlandse» achtergrond hebben? Heeft u de bereidheid om dit onderzoek uit te breiden en in alle grote steden uit te laten voeren?
Het is goed om te zien dat gemeenten via onderzoek in kaart brengen hoe het gesteld is met homodiscriminatie. Het is vervolgens aan het lokale bestuur en de gemeenteraad om mede op basis hiervan te bepalen in hoeverre lokale vervolgstappen noodzakelijk zijn. Naar aanleiding van de toezegging van de Minister van JenV wordt een actualisering van het onderzoek naar de daders van geweld tegen LHBTI-personen uitgevoerd.3 Het onderzoek zal zowel fysiek als online geweld betrekken.
Wat vindt u van het feit dat slachtoffers vertellen dat ze te lijden hebben onder verbale agressie en soms zelfs fysiek geweld? Wat gaat u doen om hun situatie, waarbij zij hun leven in de publieke ruimte of zelfs de privésfeer permanent hebben aangepast, te helpen verbeteren?
Zoals aangegeven op vraag 2 en 3, zet het kabinet zich in voor een samenleving waarin alle mensen zich (sociaal) veilig voelen en de ruimte krijgen om te allen tijde zichzelf te zijn. Positief is dat er in Nederland over het geheel een lichte stijging zichtbaar is in de acceptatie van LHBTI-personen4. De realiteit is echter dat LHBTI-personen nog te vaak slachtoffer zijn van gerichte verbale en fysieke agressie. Een krachtige repressieve aanpak en het ondersteunen van slachtoffers zijn belangrijke instrumenten in het bestrijden van dit soort uitwassen. Daarnaast zet het kabinet zich via het emancipatiebeleid in om de onderliggende oorzaken van het geweld aan te pakken. Een belangrijk onderdeel van deze aanpak is het bevorderen van het bespreekbaar maken van seksuele- en genderdiversiteit en het vergroten van de sociale veiligheid en acceptatie van LHBTI-personen. Verder onderneemt het kabinet op meerdere terreinen actie om de (sociale) veiligheid van LHBTI- personen te bevorderen. Ik verwijs u naar de opbrengstenbrief van het emancipatiebeleid5 voor meer informatie.
Wat vindt u van het feit dat de daderomschrijvingen van de slachtoffers haaks staan op een eerdere analyse van burgemeester Halsema, die stelde dat de gedachte dat homohaat zich «onder een groep concentreert een illusie» was?
In algemene zin deel ik de analyse dat intolerantie jegens LHBTI-personen zich niet binnen een homogene groep concentreert. Over het geheel is te zien dat er een toename is in de acceptatie van LHBTI-personen in Nederland. Tegelijkertijd gaat de verbetering binnen sommige gemeenschappen minder snel. Het is van belang om nauwgezet te volgen waar op moet worden ingezet om verbetering te krijgen. Daarnaast worden projecten en allianties, die specifiek inzetten op groepen waar de acceptatie achterblijft bij de landelijke trend, gefinancierd. Voor meer informatie over deze en andere initiatieven verwijs ik u graag naar de Kamerbrief opbrengsten emancipatiebeleid 2017–2020.
Heeft u de bereidheid om een krachtig signaal naar Amsterdam af te geven met de oproep om homohaat keihard aan te pakken en daarbij de uitkomsten van het onderzoek, waaruit blijkt dat Marokkaanse jongeren vaak dader zijn, serieus te nemen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet keurt elke vorm van haat af en zet nadrukkelijk in op het voorkomen en straffen van discriminerende uitingen. Via Regenbooggemeenten werk ik samen met gemeenten om acceptatie en veiligheid te vergoten. Amsterdam is een van de gemeenten die zich hier altijd voor hard heeft gemaakt en ik heb geen aanleiding om aan te nemen dat zij dat in de toekomst niet zullen blijven doen. Daarbij is het niet aan mij om gemeente Amsterdam, of andere gemeenten, op dit terrein de wet voor te schrijven. Het beleid binnen gemeenten is immers voorbehouden aan het college van burgemeester en wethouders en de gemeenteraad.
Het bericht ‘Grijs goud: Europese ouderenzorg is goudmijn voor internationale investeerders’ |
|
Maarten Hijink , Lilian Marijnissen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw oordeel over het bericht «Grijs goud: Europese ouderenzorg is goudmijn voor internationale investeerders»?1
In de beantwoording van onderstaande vragen geef ik u mijn reactie op het artikel.
Wat vindt u van de trend dat ouderenzorg steeds meer als verdienmodel wordt gezien?
Hoeveel winst wordt er in de ouderenzorg gemaakt? Kunt u dit toelichten?
Hoeveel publiek geld bestemd voor ouderenzorg verdwijnt in de zakken van commerciële zorgaanbieders?
Wat gaat u eraan doen om te voorkomen dat publiek geld bestemd voor ouderenzorg in de zakken van commerciële zorgcowboys verdwijnt?
Wat doet de commerciële ouderenzorg met de betaalbaarheid, toegankelijkheid en kwaliteit van de ouderenzorg in Nederland?
Streeft u nog steeds naar minder marktwerking in de zorg? Zo ja, hoe gaat u ervoor zorgen dat de «verpleeghuismarkt» wordt teruggedrongen?
De huidige keuzemogelijkheden tussen aanbieders van verpleeghuiszorg kunnen van belang zijn voor patiënten en de doelmatigheid bevorderen. De uitdagingen die de komende jaren op de ouderenzorg afkomen vergen echter betere en intensievere samenwerking, die individuele belangen ontstijgt. Concurrentie mag die benodigde samenwerking niet in de weg staan. Met het oog op de organiseerbaarheid en toekomstbestendigheid van zorg en ondersteuning kan daarom op onderdelen een aanscherping van publieke randvoorwaarden noodzakelijk zijn. Zie hierover ook mijn brief van 10 juli 2019 (Kamerstuk 31 765, nr. 428)2 en de Dialoognota Ouder Worden. Gezien de demissionaire status van het kabinet kan ik op dit moment geen voorkeur uitspreken voor specifieke beleidsopties.
Wat vindt u van de tweedeling die ontstaat doordat rijke ouderen de huur van een private commerciële zorginstelling kunnen opbrengen en een grote groep ouderen dit niet kan opbrengen?
Iedereen heeft vanuit de Zvw en Wlz hetzelfde recht op zorg. Voor de kwaliteit van zorg geldt dat deze in alle instellingen moet voldoen aan de kwaliteitskaders. De IGJ toetst daarop. Op het gebied van de zorgverlening is er daarbij naar mijn idee geen sprake van een tweedeling. Om te zorgen dat de zorg ook in de toekomst voor iedereen die dat nodig heeft toegankelijk en van goede kwaliteit blijft, kunnen op onderdelen aanscherpingen van de publieke randvoorwaarden noodzakelijk zijn (zie het antwoord op vraag 7). Wel kan het zo zijn (maar dat is ook in de rest van de samenleving het geval) dat cliënten met een beter gevulde portemonnee meer kunnen besteden aan woon- en servicekosten.
Wat gaat u doen om deze tweedeling tegen te gaan?
Zie antwoord vraag 8.
Wat is uw oordeel over het feit dat grote commerciële ouderenzorgorganisaties, zoals Orpea, ook in Nederland steeds meer instellingen beheren, terwijl deze organisatie in andere Europese landen wantoestanden binnen ouderenzorginstellingen hebben veroorzaakt?
Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren (zowel grote als kleine organisaties) moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en per 1 januari 2022 ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De IGJ ziet hierop toe. Hierbij geldt geen onderscheid op grond van de nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft. Dit zou zich bovendien slecht verhouden met het Europees Unie-recht, dat onderscheid op basis van nationaliteit verbiedt.
Hoe kijkt u naar de toekomst van de Nederlandse ouderenzorg, gezien de toenemende aanwezigheid van deze commerciële aanbieders in ons land?
Zoals in het antwoord op vraag 6 aangegeven, ben ik van mening dat commerciële aanbieders kunnen zorgen voor een uitbreiding van een divers aanbod en daarmee een bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid van zorg.
Wat vindt u ervan dat veel commerciële zorginstellingen in Nederland het verbod op winstuitkering omzeilen, door binnen de instellingen appartementen te verhuren waar ze «zorg aan huis» leveren?
De zorg is geen plaats voor excessieve winsten of winstuitkeringen. Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 2 t/m 5 valt de zorg die op deze manier wordt verleend niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet geldt als intramurale, maar als extramurale zorg. In het antwoord op vraag 2 t/m 5 heb ik tevens aangegeven dat VWS momenteel het wetsvoorstel Integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) voorbereidt, waarin onder meer de mogelijkheid wordt geïntroduceerd om aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan eventuele excessen die zich voordoen.
Wat wordt er momenteel gedaan om deze constructie tegen te gaan? Bent u bereid om deze constructie harder aan te pakken, zodat het winstuitkeringsverbod niet langer te omzeilen is?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u het ermee eens dat geld voor zorg naar de zorg moet gaan en dus niet als winst mag worden uitgekeerd?
Zie antwoord vraag 12.
Hoe vaak komt het voor dat commerciële ouderenzorginstellingen bewoners laten bijbetalen voor catering, terwijl via de zorgbudgetten in principe ook voor eten en drinken is betaald?
Mij is niet bekend hoe vaak bewoners moeten bijbetalen voor eten en drinken. Het klopt dat in de tarieven die zorgaanbieders ontvangen voor het VPT ook een (ongeoormerkte) vergoeding is opgenomen voor het leveren van eten en drinken (in MPT en PGB overigens niet). Indien cliënten bereid zijn om voor extra kwaliteit bij te betalen, dan is dat mogelijk. Bewoners moeten de kwaliteit en prijs van zowel de woning als de servicekosten afwegen tegen de kwaliteit en prijs zoals deze elders geleverd wordt. Ook de bewoners (of de vertegenwoordigers daarvan) hebben hierin een verantwoordelijkheid.
Hoeveel ouderenzorginstellingen zijn in Nederland in handen van private equity-partijen?
Uit de informatiekaart concentraties in de zorg 2020 van de NZa blijkt dat de NZa in de periode januari 2018 t/m juni 2019 (anderhalf jaar) 12 gevallen van concentraties in de langdurige zorg heeft beoordeeld waarbij een private equity party was betrokken. In de periode juli 2019 t/m december 2020 (eveneens anderhalf jaar) bedroeg dat aantal 9 gevallen. De NZa blijft de ontwikkelingen op het gebied van private equity in de zorg volgen en zal indien nodig nader onderzoek doen.
Wat vindt u ervan dat commerciële ouderenzorginstellingen een groter beroep doen op andere zorgaanbieders, zoals huisartsen, om hun eigen personeelskosten te drukken?
In de Wlz is er een onderscheid tussen ZZP en VPT-tarieven met en zonder behandeling. Bij de tarieven inclusief behandeling levert de instelling zelf de behandeling (en wordt deze daarvoor ook bekostigd). Bij de tarieven exclusief behandeling wordt de behandeling vanuit de Zvw geleverd en krijgt de instelling deze niet bekostigd. De reductie van kosten betekent dus ook een vermindering van inkomsten. Er is dus geen sprake van het afwentelen van zorgkosten op de publieke zorg.
Welke maatregelen kunnen er worden genomen om te voorkomen dat commerciële partijen zorgkosten afwentelen op de publieke zorg, om zo hun eigen winsten te verhogen?
Zie antwoord vraag 17.
Bent u het ermee eens dat verdere groei van de commerciële ouderenzorg in Nederland onwenselijk is? Kunt u dit toelichten?
Zoals ik ook in de beantwoording van Kamervragen van de Kamerleden Hijink (SP) en Marijnissen (SP) over het bericht «Lucratief beleggen in ouderen met dementie» (2020Z14422)3 heb vermeld, vind ik een diversiteit aan aanbieders van verpleeghuizen op zichzelf geen slechte ontwikkeling. Dit stelt mensen in staat om woon- en zorgvormen te kiezen die aansluiten bij hun wensen en behoeften. Bovendien zal door de vergrijzing een steeds grotere behoefte zijn aan deze zorg. De diversiteit heeft vooral betrekking op de woning en de servicekosten. Voor de zorg geldt dat deze onder het toezicht valt van de IGJ en moet voldoen aan de eisen uit het kwaliteitskader.
Wat gaat u doen om te voorkomen dat grote commerciële partijen een groter aandeel in de Nederlandse ouderenzorg verwerven?
Zie antwoord vraag 19.
Testaanbieders die alsnog geld vragen voor een reizigerstest of te laat een uitslag doorgeven |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
![]() |
Hoe beoordeelt u het bericht van het NRC: Tevergeefs wachten op de testuitslag, terwijl het vliegtuig al vertrekt: «Wat een toestand is dit, hè?»1
Reizen in coronatijd is voor veel reizigers een flinke opgave geweest. In het project «testen voor uitgaande reizigers» zijn op dit moment al meer dan 2 miljoen testen afgenomen. Hier geldt de wet van de grote getallen. Er zal altijd wat misgaan bij de inmiddels twintig testaanbieders die op 750 locaties testen uitvoeren. Elke reiziger die door een fout in of door het ontbreken van een testuitslag strandt, is er één te veel. Helaas is dit nooit helemaal te vermijden. Een klein deel van de testen leidt tot geen uitslag, met opnieuw testen tot gevolg.
Voor alle partijen (overheid en testaanbieders) geldt dat de snelheid om het proces in te richten en het grote aantal testen waarin wordt voorzien een enorme opgave zijn geweest.
Ik constateer dat een aantal testaanbieders het belang van de gewenste korte doorlooptijden wellicht heeft onderschat, waardoor problemen zijn opgetreden.
Na eerst een aantal testaanbieders gericht te hebben aangesproken, is op 21 juli jl. aan alle commerciële testaanbieders van testenvoorjereis.nl een brief gestuurd om nogmaals te wijzen op de vereiste kwaliteit van de dienstverlening. Daarnaast vinden er gesprekken plaats. Afhankelijk van de uitkomst hiervan (en de verbetermaatregelen die als gevolg daarvan worden doorgevoerd) wordt ingegrepen indien de klachten zich blijven voordoen.
Zijn er afspraken gemaakt met deze testaanbieders binnen hoeveel uur de testuitslag bekend moet zijn? Zo ja, hoe wordt dat gecontroleerd en wat zijn de (financiële) consequenties indien een test niet binnen de afgesproken tijd bekend is? Zo nee, waarom niet?
Ja, contractueel is afgesproken met de testaanbieders van testenvoorjereis.nl dat de uitslagen van PCR-testen binnen maximaal 24 uur en antigeen-testen binnen maximaal 3 uur verstrekt dienen te worden.
Indien testaanbieders de testuitslag, niet op tijd of niet leveren moeten zij een passende oplossing bieden aan de betreffende reiziger. Het is aan de commerciële testaanbieder en de klant om te kijken wat mogelijk is. Soms is dat een hele snelle her-test (zie ook het antwoord op vraag 3), soms is dat een tegemoetkoming in de kosten, in andere gevallen een cadeaubon. Pas op het moment dat klant en testaanbieder er samen niet uitkomen komt de overheid in beeld. De klachten worden gebundeld en er wordt overlegd met de testaanbieders over de afhandeling van de verzamelde klachten.
De tijdige verstrekking van testuitslagen wordt gemonitord. Testaanbieders worden hier in voorkomende gevallen op aangesproken en wanneer het testresultaat niet (op tijd) geleverd wordt, wordt de test niet vergoed.
Klopt het dat er testaanbieders zijn, zoals COVIDIA NEDERLAND, die het advies geven om een betaalde test te laten doen als zij sneller een uitslag willen?2 Zo ja, wat vindt u hiervan en wat zijn de afspraken hierover met de testaanbieders die gratis tests aanbieden via testenvoorjereis.nl?
Ja dat klopt. Het goedbedoelde advies van een aantal testaanbieders heeft echter geleid tot een onjuist beeld. Navraag leert namelijk dat zij beoogden een passende oplossing te bieden, voor reizigers die meteen willen gaan reizen. Dus zonder tussenkomst van testenvoorjereis.nl of als er onverhoopt iets mis is gegaan met een testuitslag.
Testaanbieders mogen geen vergoeding vragen aan de reiziger die een test heeft geboekt via testenvoorjereis.nl. Ook mogen zij niet beweren of adviseren dat de reiziger beter een commerciële test bij dezelfde aanbieder kan laten afnemen omdat dan wel gegarandeerd zou kunnen worden dat de testresultaten tijdig worden teruggekoppeld.
Klopt het dat mensen met een betaalde PCR-test voorrang krijgen op hun uitslag ten koste van mensen die gratis hun test laten afnemen?
Voor zover bekend is dat niet het geval bij testaanbieders die deelnemen aan testenvoorjereis.nl. Er is overigens geen reden voor voorrang, omdat er meer dan voldoende testcapaciteit in Nederland beschikbaar is. Reizigers hebben de keuze om voor eigen rekening op de markt een betaalde commerciële test af te laten nemen. Dit zijn gescheiden systemen.
Welke afspraken zijn er met testaanbieders ten aanzien van de minimale bereikbaarheid van hun klantenservice?
Hierover zijn geen afspraken gemaakt. Een goede klantenservice is onderdeel van het contact tussen klant en ondernemer.
Wel is met testaanbieders een afspraak gemaakt over klachtenservice. De testaanbieder moet een effectieve en laagdrempelige schriftelijke klachtenregeling instellen voor de ontvangst en afhandeling van op hem betrekking hebbende klachten.
Verder kent het afsprakenportaal een klantcontactcentrum dat dagelijks van 08.00 tot 20.00 uur bemenst is. Dit klantcontactcentrum heeft contact met alle testaanbieders en monitort de telefonische bereikbaarheid. Op basis van deze monitoring heeft het Ministerie van IenW op 14 en 17 juli berichten aan de testaanbieders gezonden dat de telefonische bereikbaarheid verbeterd diende te worden. Aanvullend zijn in gesprekken door het ministerie met de testaanbieders de resultaten van uitgevoerde telefonische bereikbaarheidstesten teruggekoppeld en is hen verzocht de bereikbaarheid te verbeteren.
Welke stappen heeft u als opdrachtgever ondernomen richting de testaanbieders in het geval zij de afspraken niet nakomen?
Op 21 juli jl. is een brief aan alle testaanbieders gestuurd om nogmaals te wijzen op de vereiste kwaliteit van hun dienstverlening. Daarnaast heeft een datalek bij een van de aanbieders geleid tot het meteen afsluiten van de betreffende testaanbieder. Indien testaanbieders niet aan de met de overheid overeengekomen voorwaarden voldoen kan dit ook gevolgen hebben voor de betaling van de door hen ingediende facturen.
Bent u bereid om de standaard overeenkomst met testaanbieders voor het organiseren van reizigerstesten, waarvan de overheid de opdrachtgever is en financiert, de Kamer te doen toekomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, als bijlage3 bij de beantwoording van deze Kamervragen doe ik u de standaardovereenkomst toekomen.
Constaterende dat u het inuw brief van 18 juli jl. heeft over een benodigde capaciteit van 3,5 miljoen reizigerstesten in het meest pessimistische scenario, bevinden we ons nu in dat meest pessimistische scenario?3 Zo ja, wat verklaart de vertraging bij de testuitslagen?
Ja, met inmiddels ruim 2 miljoen afgenomen testen bevinden we ons in het scenario dat is beschreven in de brief van 18 juni jl. Het merendeel kent geen vertragingen. Indien er wel vertraging optreedt dan kan dit liggen aan onvoorziene pieken in de vraag naar testen. Ook kan een aantal testaanbieders de gewenste korte doorlooptijd onderschat hebben, zoals ook is aangegeven in het antwoord op vraag 1.
Heeft u bij deze prognoses van het aantal benodigde tests voor reizigers rekening gehouden met het feit dat Nederland op rood zou verschijnen en dat veel andere EU-landen een negatieve test zouden vragen?4
Ja.
Kunt u deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Bent u bekend met het bericht «Coronavirus en de uitfasering van Interconnecting Leased Lines (ILL) en (WLR) ISDN 15/20/30/30CPA1»? Wat vindt u daarvan?
Ja, ik ben bekend met dit bericht. De uitfasering van de genoemde diensten en onderliggende technieken is de laatste stap in het uitfaseren van de traditionele technologieplatformen van KPN. KPN is sinds 2017 bezig met het afschakelen van deze technieken.2 Het aantal gebruikers van deze traditionele diensten neemt namelijk al jaren gestaag af door de opkomst van digitale alternatieven zoals Voice over IP, hoogwaardige IP-breedbanddiensten en gebruik van mobiele telefonie. Ook is het onderhouden van verouderde technieken en bijbehorende diensten ingewikkeld, benodigde onderdelen van de apparatuur worden schaarser en maatwerkoplossingen bij de klant om de levensduur te rekken vergroten de kans op storingen. Ik vind het een logische en goede ontwikkeling dat de overstap naar hoogwaardigere technieken gemaakt wordt. Dit is in het belang van zowel de telecomaanbieder als de eindgebruiker. Oude technieken in de lucht houden voor een sterk afgenomen aantal klanten past daar niet bij. Uitfasering van diensten die aan het einde van hun levensduur zijn is onvermijdelijk en kan ook niet tegenhouden worden. Ik vind wel dat uitfasering zorgvuldig moet gebeuren en tijdig en duidelijk moet worden aangekondigd, en dat samen met de klanten die nog gebruik maken van de betreffende dienstverlening gekeken moet worden naar een passend alternatief. Dit vraagt om tijdige actie van zowel de telecomaanbieder als de klant zelf. Zoals in het door de vraagsteller aangehaalde bericht is vermeld, heeft KPN reeds op 20 juli 2018 aangekondigd dat deze dienstverlening wordt uitgefaseerd. Tele2, die voor de dienstverlening het KPN-netwerk gebruikt, heeft evenwel gecommuniceerd niet te gaan stoppen met de IDSN-30-dienstverlening.3 Dit heeft gezorgd voor verwarring bij klanten over het al dan niet moeten migreren naar andere technieken. Dit is onwenselijk en vraagt een passende oplossing. In het antwoord op de vragen 2 t/m 4 ga ik hier nader op in.
Bent u ervan op de hoogte dat voor de uitfasering van ISDN30 en andere technieken door KPN een deadline wordt gehanteerd van 1 april 2022 en dat Tele2 een deadline hanteert van 1 oktober 2021 in plaats van april 2022? Bent u ervan op de hoogte dat belangenverenigingen Federatie Veilig Nederland (waaronder particuliere alarmcentrales) & WDTM (zorgtechnologie, e-health en zorginnovatie) aangeven dat, mede door de coronapandemie, de Tele2-deadline van 1 oktober 2021 veel te krap is, en dat een aantal leden van deze twee belangenverenigingen aangeeft de migratie naar een nieuwe oplossing voor tienduizenden cliënten niet tijdig te kunnen realiseren? Hoe beoordeelt u het risico dat alarmberichten en de daarachterliggende hulpvraag na 1 oktober wellicht niet meer worden ontvangen door de zorg- en alarmcentrales?
Deelt u de de mening dat het onwenselijk is dat door een niet betrouwbaar netwerk de dienstverlening van de betreffende zorg- en alarmcentrales, veiligheidsrisico’s ontstaan? Zo nee, waarom niet?
Bent u bereid te kijken naar een tijdelijke oplossing waarbij de continuïteit van de dienstverlening gewaarborgd blijft, zodat de cliënten en hun naasten zich geen zorgen hoeven te maken over de stabiliteit van hun netwerk en dus hun eigen veiligheid? Welke oplossing zou dat kunnen zijn?
Kunt u deze vragen zo snel mogelijk beantwoorden, in ieder geval ruim voor 1 oktober 2021?
Ja.
De verhuizing van DSM naar Maastricht. |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (VVD) |
|
Erkent u dat de verhuizing van DSM (Dutch State Mines) van Heerlen naar Maastricht een klap in het gezicht is van mensen uit de oude Mijnstreek, die in de afgelopen eeuw met bloed, zweet en tranen het bedrijf hebben opgebouwd tot wat het nu is? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Koninklijke DSM werd in 1902 opgericht als staatsbedrijf voor de steenkoolwinning in Zuid-Limburg, met als thuisbasis Heerlen. Zeker gezien deze historische binding heb ik er alle begrip voor dat de mensen in de regio het vertrek van het DSM hoofdkantoor naar Maastricht als een grote teleurstelling hebben ervaren.
Deelt u de mening dat het extra zuur is dat inwoners ook nog mogen meebetalen aan de verhuizing van dit bedrijf in de vorm van gemeenschapsgeld, 1,75 miljoen euro maar liefst voor een verhuizing naar een plek 25 kilometer verderop, en dat zonder te proberen het bedrijf voor Heerlen en de Mijnstreek te behouden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Gegeven de context snap ik de ophef die is ontstaan over een mogelijke subsidie van 1,75 miljoen euro van de provincie Limburg aan een nieuw hoofdkantoor van DSM in Maastricht. DSM heeft aangegeven dat het, gezien alle commotie hierover, besloten heeft om af te zien van subsidies bij haar keuze voor Maastricht.
Hoeveel winst heeft DSM gemaakt in de afgelopen jaren en hoe verhoudt zich dit tot de miljoenen gemeenschapsgeld (1,75 miljoen euro van de gemeente Maastricht en 1,75 miljoen van de provincie) die wordt gestoken in de verhuizing?
De nettowinst van DSM bedroeg in 2019 € 764 miljoen, in 2020 € 711 miljoen en in 2021 € 858 miljoen. DSM heeft bij haar keuze voor Maastricht afgezien van de subsidies.
Waarom wil DSM weg uit Heerlen en de Mijnstreek?
In het persbericht over de verhuizing heeft DSM aangegeven dat diverse mogelijkheden zijn verkend om de kantoreninfrastructuur in Limburg toekomstbestendig te maken. Dit heeft onder andere geleid tot de beslissing om het bestaande hoofdkantoor in Heerlen niet te heropenen. Er zullen wellicht ook andere criteria en motieven een rol hebben gespeeld in het besluit om het hoofdkantoor te verhuizen. DSM heeft aangegeven dat hiervoor meerdere locaties in beeld waren. Het is echter niet aan mij om hier verder op te reflecteren. DSM maakt eigenstandige afwegingen bij bedrijfsmatige beslissingen, ook waar het gaat om de locatie van het hoofdkantoor.
Kunt u de motivatie die ten grondslag ligt aan de verhuizing toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven welke andere opties op tafel lagen?
Zie antwoord vraag 4.
Erkent u dat de flexplekken en duurzaamheidseisen waar DSM het over heeft ook prima in Heerlen gerealiseerd kunnen worden en dat de verhuizing meer te maken heeft met in het centrum van een grote stad te willen zitten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Ziet u ook de parallel met de geschiedenis, toen na de sluiting van de mijnen onder andere de Rijksuniversiteit Limburg (nu: Maastricht University) vertrok, waarvan de gevolgen in Heerlen en de Mijnstreek tot op de dag van vandaag voelbaar zijn? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals aangegeven in de antwoorden op vragen 2 en 3 snap ik de gevoelens in Heerlen over de aanstaande verhuizing van het hoofdkantoor. Het blijft echter een besluit van DSM zelf. DSM is in 1902 is opgericht als staatsbedrijf voor de exploitatie van steenkool in Limburg. Sinds sluiting van de mijnen en het vertrek van de overheid als aandeelhouder heeft DSM over de jaren heen meerdere grote transities doorgemaakt. Gedurende meer dan een eeuw is DSM getransformeerd van mijnbedrijf naar bulkchemie, fijnchemie, voeding en hoogwaardige materialen en in de laatste 20 jaar naar een bedrijf met een volledige focus op gezondheid, voeding en biowetenschappen. Het recente nieuws dat DSM haar laatste onderdeel in de materialentak heeft verkocht en voornemens is te fuseren met het Zwitserse Firmenich (fabrikant van onder andere geur- en smaakstoffen) markeert een volgende stap in DSM’s transformatie naar een bedrijf dat wereldwijd leidend wil worden op het gebied van voeding en gezondheid.
Ingrijpende transformaties als deze zijn vanzelfsprekend van invloed op de strategie en bedrijfsvoering, maar kunnen ook gevolgen hebben voor productie- en kantoorlocaties. DSM-Firmenich heeft aangegeven dat het twee hoofdkantoren krijgt, waarvan één in Maastricht. Daarmee blijft het concern gelukkig aanwezig in de regio, misschien juist ook vanwege die historische context waarin het bedrijf ooit is ontstaan.
Wat heeft dit besluit te maken met Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en als bedrijf wederkerigheid tonen aan de gemeenschap en recht doen aan sociale context en geschiedenis?
Zie antwoord vraag 8.
Erkent u dat het besluit getuigt van gebrek aan historisch besef? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Is het niet enorm cynisch dat, terwijl de gemeente Heerlen veel geld en energie in de sociaaleconomische inhaalslag investeert, van bovenaf door provincie en bedrijfsleven in een handomdraai een besluit wordt genomen met verregaande gevolgen voor Heerlen en de Mijnstreek, terwijl Maastricht als grotere stad niet bepaald verlegen zit om bedrijvigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de constatering dat DSM niet slechts een historische band met de Mijnstreek heeft maar ook perfect bij het innovatieve karakter van de streek past (koploper op het gebied van ondere andere duurzaamheid/mijnwaterenergie, bijdragen aan een sociale inhaalslag, etc.)?
Zie antwoord vraag 8.
Het schietincident bij de ggz-locatie Parnassia |
|
Attje Kuiken (PvdA), Barbara Kathmann (PvdA) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Neergeschoten beveiliger Martin (53) van Parnassia is overleden, dader raakte eerder wapenvergunning kwijt?» Kent u de advertentie van De Nederlandse ggz over dit geweldsincident?1, 2
Ja.
Is het waar dat eerder de vuurwapenvergunning van de verdachte was ingetrokken? Zo ja, waarom was de vergunning ingetrokken?
Het verlof (de wapenvergunning) van de dader werd in januari 2021 direct ingetrokken toen hij misbruik maakte van zijn vuurwapen. De politie heeft omwille van de veiligheid het vuurwapen en de wapenvergunning ingenomen ter bescherming van de veiligheid van de samenleving en het individu.
Deelt u de mening dat mensen waarvan de vuurwapenvergunning is ingetrokken extra gemonitord dienen te worden op het in bezit hebben van een vuurwapen? Zo ja, waarom en gebeurt dit in de praktijk ook? Zo nee, waarom niet?
De monitoring van personen wier wapenvergunning is ingetrokken noch de registratie van het intrekken van een vergunning zijn specifiek in de Wet wapens en munitie geregeld. Zodra een vergunning is ingetrokken, komt de betrokkene in dezelfde rechtspositie als elke andere Nederlandse burger. Wel kan bij een aanvraag van een vergunning worden gekeken of de aanvrager eerder gedwongen zorg heeft ontvangen op grond van de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz) en de Wet zorg en dwang psychogeriatrische en verstandelijk gehandicapte cliënten. Bij een nieuwe aanvraag voor een wapenvergunning, zullen gegevens over een eerdere titel voor gedwongen zorg mee wegen in de beoordeling van de aanvraag.
Kunt u een overzicht geven van het aantal geweldsincidenten tegen ggz-medewerkers in de afgelopen twee jaar en daarbij aangeven wat de aard van deze incidenten was?
Geweld tegen hulpverleners is niet meldingsplichtig en wordt niet op een eenduidige manier vastgelegd in de politiesystemen. Het is dan ook onmogelijk om op een eenduidige, betrouwbare manier een overzicht te geven van het aantal geweldsincidenten tegen GGZ-medewerkers.
Wel is het goed om te melden dat de Nederlandse ggz heeft aangegeven na gebeurtenissen zoals deze met haar leden het gesprek aan te gaan over geweld en veiligheid.
Wat gaat u doen om ggz-instellingen te helpen bij het verbeteren van de veiligheid van hun personeel?
Elke vorm van agressie en geweld tegen hulpverleners is onacceptabel. Zij moeten hun werk veilig kunnen doen zonder te worden uitgescholden, belaagd of aangevallen. Werkgevers hebben een verantwoordelijkheid voor een veilige werkomgeving van hun medewerkers en zij hebben een verantwoordelijkheid in het goed informeren over de mogelijkheden van de medewerkers om hiermee zo goed mogelijk om te gaan en aangifte te doen.
VWS ondersteunt werkgevers en werknemers in de GGZ en andere werkgevers en werknemers in zorg en welzijn bij het (verder) ontwikkelen en implementeren van een aanpak van agressie en ongewenst gedrag. De Minister voor MZS heeft de Kamer eind vorig jaar over deze aanpak geïnformeerd in de vierde voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de zorg.3
De eerste stap was een grootschalig onderzoek om een scherper beeld te krijgen waar agressie en ongewenst gedrag voorkomen en welke ondersteuningsbehoeften medewerkers in zorg en welzijn hebben op dit gebied. De resultaten hiervan zijn in april jl. gedeeld met de Kamer.4 Het is nu aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om met behulp van dit onderzoek gericht aan de slag te gaan om een branchegerichte aanpak (verder) te ontwikkelen. Zij hebben de mogelijkheid om hiervoor subsidie aan te vragen.
Het probleem van verbaal of fysiek geweld speelt niet alleen bij GGZ-instellingen, maar in de hele samenleving en dus hebben ook alle hulpverleners ermee te maken. Hierbij wil ik wel uitdrukkelijk de boodschap van de Nederlandse GGZ onderschrijven dat een heel groot deel van de GGZ-cliënten geen geweldpleger is.
Tot slot heb ik op 19 december 2019 de Kamer geïnformeerd over de Handreiking voor de samenwerking van politie en GGZ.5 Dit betreft een aanvulling op een reeds bestaand convenant en richt zich op de invulling van de samenwerking politie en GGZ bij geweldsincidenten bij behandelsituaties. In de handreiking zijn afspraken tussen politie en de GGZ opgenomen over informatiedeling en de inzet van politie in noodsituaties of bij een vermoeden van een strafbaar feit in GGZ-instellingen en ambulante behandelsituaties. Het uitgangspunt hierbij is dat de GGZ een inspanningsverplichting heeft om eerst zelf een acute noodsituatie beheersbaar te maken. De GGZ-instelling kan een beroep op de politie doen indien zij daar zelf niet in slaagt. De politie komt dan onmiddellijk.
Samen met de Staatssecretaris VWS zoek ik de samenwerking met de sector, politie, OM als het gaat om het verhogen van de meldings- en aangiftebereidheid. De boodschap is en blijft om altijd melding te doen van agressie en geweld tegen zorgverleners.
Hoe gaat u in woord en daad reageren op de oproep in de genoemde advertentie om op te staan tegen geweld in welke vorm dan ook richting hulpverleners in de ggz?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht “Expert fileert kabinetsplan voor nieuw rechercheteam: ‘Blunder van jewelste’ |
|
Lilian Helder (PVV) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Expert fileert kabinetsplan voor nieuw rechercheteam: «Blunder van jewelste»»1?
Ja.
Klopt het dat de betreffende expert, professor C. Fijnaut, de afgelopen twee jaar heeft geprobeerd u van het «onzalige plan» van het instellen van het Multidisciplinair Interventie Team (MIT) af te brengen?
Prof. Dr. Fijnaut heeft ambtenaren van mijn ministerie, alsook uw Kamer deelgenoot gemaakt van zijn opvattingen. Ook zijn deze eerder gedeeld in verschillende publieke optredens (zoals interviews in media en vaktijdschriften). De zorg betrof voornamelijk de mogelijke dubbeling in taken en verantwoordelijkheden van de Dienst Landelijke Recherche van de politie. In februari 2020 is prof. Dr. Fijnaut op uitnodiging van mijn ambtenaren hierover inhoudelijk in gesprek getreden. Zijn zorgpunten zijn destijds zoveel mogelijk meegenomen in de verdere planvorming. Bij de uitwerking van de aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit worden zowel door mijn ambtenaren als mijzelf regelmatig wetenschappers geraadpleegd om hun opvattingen en ideeën over deze aanpak te horen en mee te nemen. Zo zullen mijn ambtenaren en ik de komende tijd ook over het MIT weer verschillende wetenschappers spreken.
Zo ja, waarom heeft u de Kamer hierover nooit geïnformeerd in uw antwoorden tijdens debatten hierover en in antwoorden op vragen die hierover zijn gesteld?
Ik heb uw Kamer op verschillende momenten geïnformeerd over de voortgang van het breed offensief en de oprichting van het MIT. Ik verwijs uw Kamer voor een overzicht hiervan naar mijn brief van 6 juli jl.2 Naar aanleiding van een artikel in het NRC Handelsblad heeft het toenmalige Kamerlid Yesilgoz-Zegerius3 vragen gesteld over het MIT. De beantwoording van deze vragen heb ik op 11 mei jl. samen met mijn brief over de inrichting en doorontwikkeling van het MIT aan uw Kamer toegezonden4.
Gelezen de kritiek van professor C. Fijnaut en gelezen de kritiek van het hoofd van de Landelijke Recherche en gezien de kritische houding van de Kamer, bent u nog steeds van mening dat het MIT een aanvulling is op de (onderdelen van de) politieorganisatie die zich bezighoudt met het bestrijden van de georganiseerde criminaliteit?
Het MIT voorziet in een door alle deelnemende organisaties en uw Kamer geformuleerde behoefte. De aanpak van ondermijning is al lang niet meer alleen een strafrechtelijke aangelegenheid, maar heeft overheid-breed prioriteit. Vanuit Douane, Belastingdienst, Fiscale Inlichtingen- en Opsporingsdienst (FIOD), KMar/Defensie, politie en OM is er behoefte aan een integrale aanpak op landelijk en internationaal niveau. Het MIT vormt die aanvulling op de bestaande aanpak en vervult een vliegwielfunctie voor innovatie en samenwerking. Het MIT is daarbij niet, zoals prof. Dr. Fijnaut stelt, een nieuw(e) rechercheteam/eenheid, maar een multidisciplinair samenwerkingsverband van zes partijen dat iets extra’s gaat bieden ten opzichte van de opsporing en het reeds bestaande. Het MIT bundelt de informatie van deelnemende partijen en maakt op basis daarvan integrale analyses, waarbij processen en structuren van georganiseerde ondermijnende criminaliteit in beeld worden gebracht. Op basis daarvan kan MIT kan interventies adviseren, coördineren of (doen) uitvoeren die het meeste effect sorteren om die processen en structuren te verstoren en doorbreken.
Recent heeft de leiding van de deelnemende organisaties nogmaals steun uitgesproken voor de vorming van het MIT. En uitgesproken dat er met samenwerking meer bereikt kan worden dan door enkel de individuele organisaties te versterken.
Een effectieve aanpak van de georganiseerde, ondermijnende criminaliteit vergt een lange adem en dient op alle niveaus integraal te worden vormgegeven. De politieorganisatie en het strafrecht leveren een zeer belangrijk aandeel hieraan. Ook om die reden heeft dit kabinet extra financiële middelen uit het regeerakkoord 2017–2021 en uit het Breed offensief tegen georganiseerde criminaliteit geïnvesteerd. Deze middelen komen juist in belangrijke mate toe aan bestaande gremia. Aan de Nationale Politie, waaronder de Dienst Landelijke Recherche, is op dit moment 35,5 miljoen structureel toegekend voor het MIT vanuit de BOTOC gelden. Incidenteel is er vanuit de MIT gelden voor dit jaar 8,4 miljoen beschikbaar gemaakt voor de versterking van de opsporing in de regionale eenheden. De samenwerking in het kader van het MIT brengt geen enkele verandering aan in bestaande wettelijke taken en verantwoordelijkheden van de deelnemende organisaties noch in het gezag daarover.
We hebben de bundeling van kennis en informatie in het MIT nodig om de ondermijnende georganiseerde misdaad op landelijk niveau beter inzichtelijk te krijgen om gerichter interventies te kunnen plegen. Zodat er als één overheid geacteerd kan worden en we een gezamenlijk front vormen tegen dit betonrot van de samenleving.
Bent u het eens dat iedere minuut en iedere eurocent die nu verloren gaat in de discussie over het instellen van het MIT er een teveel is en dat die veel beter gestoken kan worden in de huidige politieorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
Deelt u voorts de mening dat het veel beter is de opsporingscapaciteit over de hele linie uit te bouwen, te versterken en te verbeteren en daar die € 93 miljoen per jaar voor te gebruiken in plaats van dat bedrag te besteden aan het MIT dat wordt gezien als «een splijtzwam» binnen de politieorganisatie? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De berichten ‘Severe financial crisis threatens the STL’s ability to fulfil its mandate’ en ‘Start of trial in the Ayyash case (STL-18-10) on 16 June cancelled due to lack of funds’ |
|
Ruben Brekelmans (VVD) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de berichten «Severe financial crisis threatens the STL’s ability to fulfil its mandate»1 en «Start of trial in the Ayyash case (STL-18-10) on 16 June cancelled due to lack of funds»2?
Ja.
Hoe beoordeelt u het tekort aan fondsen voor het Speciaal Tribunaal voor Libanon (STL) en het feit dat de drie gerelateerde zaken (Hamade, Hawi en Murr) hierdoor stopgezet dreigen te worden?
Als gastland en donor heeft Nederland met zorg kennisgenomen van het financiële tekort bij het STL. Nederland heeft vanaf het moment dat deze problemen zich openbaarden samen met andere donoren nauw met het STL samengewerkt om mogelijk te maken dat het STL het lopend hoger beroep in de hoofdzaak kan afronden en toe kan werken naar een restmechanisme. Ondanks een vorig jaar doorgevoerde bezuiniging van 37% van het jaarbudget en een toegekende extra subsidie van de VN van 13 miljoen euro, kampt het STL nog steeds met grote tekorten. De belangrijkste reden voor dit tekort is dat Libanon, verantwoordelijk voor 49% van het budget, vanwege ernstige financiële problemen niet meer aan de betalingsverplichtingen kan voldoen. De financiële problemen hebben gevolgen voor de behandeling van de zaken van het STL. Deze betreffen het lopende hoger beroep in de hoofdzaak (aanslag op de Libanese premier Rafik Hariri) maar ook de aan de aanslag verbonden zogenoemde gerelateerde zaken (in onderzoeksfase). Gezien de penibele financiële situatie, heeft het STL dit jaar besloten alleen de hoofdzaak af te ronden en toe te werken naar een restmechanisme. Nederland zal de komende maanden samen met de andere donoren en het STL werken aan een ordentelijke afronding.
Waarom bent u voornemens om uitsluitend geld ter beschikking te stellen voor het hoger beroep van de Hariri-zaak en de sluiting van het tribunaal, en niet voor de drie gerelateerde zaken?
Het besluit om de drie gerelateerde zaken op te schorten is genomen door het STL, en niet door de donoren, waaronder Nederland. Voortzetting van de gerelateerde zaken zou enkele tientallen miljoenen euro’s kosten, financiële middelen waarover het STL niet beschikt en waarvan na intensieve fondsenwerving duidelijk is dat de middelen er ook in de nabije toekomst niet zullen komen. Daarbij is er sprake van een afbrokkelend politiek draagvlak voor het STL vanwege gebrek aan voortgang en de hoge kosten. Door de inzet en extra financiële bijdrage van Nederland en andere donoren kan het STL zich in ieder geval richten op het afronden van de lopende hoofdzaak in hoger beroep en op het toewerken naar een restmechanisme. Het zou een tegenslag zijn voor de internationale rechtsorde en de strijd tegen straffeloosheid als het STL afronding van het hoger beroep in de hoofdzaak zou moeten staken.
Hoe beoordeelt u het feit dat de 31 slachtoffers en overige nabestaanden van de aanslagen in de drie gerelateerde zaken geen gerechtigheid zullen krijgen indien het STL wordt gesloten?
De zogenoemde gerelateerde zaken zijn gestart om personen te berechten die betrokken zijn geweest bij andere aanslagen in Libanon, voor zover er een verband bestaat met de aanslag op premier Hariri. Nederland betreurt dat de drie gerelateerde zaken, inzake de aanvallen op Marwan Hamade, Georges Hawi en Elias El-Murr op respectievelijk 1 oktober 2004, 21 juni 2005 en 12 juli 2005, zijn opgeschort. Vanwege de acute geldnood van het STL en de hoge kosten die de gerelateerde zaken met zich meebrengen, acht het STL het voortzetten van deze zaken niet haalbaar.
In hoeverre vindt u het voor de internationale rechtsorde en het voorkomen van straffeloosheid van belang dat alle zaken die momenteel voorliggen bij het STL behandeld worden?
Nederland zet zich wereldwijd in voor de bevordering van de internationale rechtsorde. Deze ambitie is verankerd in onze Grondwet. Verantwoording afleggen (accountability) en het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven zijn belangrijke onderdelen van deze rechtsorde en een prioriteit in het Nederlandse buitenland- en mensenrechtenbeleid. Afgelopen maanden heeft Nederland zich hard gemaakt om het STL open te houden. Hoewel het voortzetten van de gerelateerde zaken niet haalbaar blijkt, acht Nederland het van groot belang dat het lopende hoger beroep in de hoofdzaak kan worden voorgezet. Het tekort voor het afronden van de hoofdzaak wordt gedicht door extra financiële bijdragen van een aantal donoren, waaronder Nederland. Daarmee is onze inzet in lijn met de Nederlandse inzet tegen straffeloosheid en sluit deze aan bij onze reputatie op het gebied van gerechtigheid en bij het profiel van Den Haag als stad van vrede en recht.
Hoe beoordeelt u de doelmatigheid van het STL als geheel? Wat is het effect op de doelmatigheid wanneer niet alle zaken gehoord zullen worden? Is het gezien de hoge opstart- en voorbereidingskosten niet inefficiënt om de drie gerelateerde zaken nu stop te zetten?
Het STL is opgericht om onderzoek te doen naar de aanslag op de Libanese premier Rafik Hariri en om verdachten te vervolgen. Met het afronden van de hoofdzaak heeft het STL aan dat mandaat voldaan. In de loop der jaren was een aantal donoren, waaronder ook Nederland, kritisch over het functioneren van het STL vanwege het gebrek aan voortgang in de hoofdzaak en de hoge kosten. In de tweede helft van 2020 heeft het STL uitspraak gedaan in de hoofdzaak en is het Tribunaal gestart met het doorvoeren van noodzakelijke bezuinigingen van 37%. Het besluit om de gerelateerde zaken op te schorten is genomen door het Tribunaal.
Zie mijn antwoord op vraag 2.
Welk effect zou de sluiting van het STL hebben op de strijd tegen terrorisme van de internationale gemeenschap, in Libanon en in het Midden-Oosten? Welk precedent zou dit kunnen zetten voor de vervolging van andere terroristische daden, bijvoorbeeld in Syrië en Irak?
Sluiting van het STL zonder een adequate afronding van lopende zaken zou de geloofwaardigheid van het proces aantasten en in bredere zin een ongewenst signaal kunnen afgeven als het gaat om het bestrijden van straffeloosheid voor internationale misdrijven. Mede om deze reden heeft Nederland zich er voor ingezet om een gedwongen sluiting van het STL te voorkomen. Het STL hoeft in augustus niet de deuren te sluiten en het lopende hoger beroep in de hoofdzaak kan worden afgerond, maar het STL heeft wel besloten de gerelateerde zaken op te schorten vanwege gebrek aan financieel draagvlak. Nederland betreurt de opschorting van deze zaken. Het opschorten van deze gerelateerde zaken is niet van invloed op de mogelijke vervolging en berechting van ISIS-strijders in de regio. Zoals reeds eerder gemeld aan uw Kamer (laatstelijk op 25 juni 2021 – 3399639) is berechting van ISIS-strijders via het Internationaal Strafhof of anders door een speciaal hiervoor opgericht internationaal tribunaal in afwezigheid van een mandaat van de VN Veiligheidsraad en instemming van Syrië en/of Irak feitelijk geblokkeerd. Daarom verkent het kabinet samen met een aantal gelijkgezinde Europese landen sinds enige tijd de mogelijkheid om ISIS-strijders in en door Irak te laten berechten.
Welke financiële mogelijkheden ziet u nog om de sluiting van het tribunaal te voorkomen en de drie gerelateerde zaken te voltooien? Welke bijdrage kan Nederland hieraan leveren? Bent u bereid om er bij internationale partners op aan te dringen hun financiële bijdrage te verhogen, zodat de drie gerelateerde zaken kunnen worden voltooid?
Het STL zal in augustus de deuren niet sluiten. Dankzij de inspanning van Nederland heeft een aantal donoren besloten om een extra financiële bijdrage te doen die voortzetting van het hoger beroep in de hoofdzaak mogelijk maakt. Ook Nederland heeft een extra financiële bijdrage toegezegd. Er is op dit moment geen draagvlak voor meer additionele vrijwillige bijdragen.
Ziet u mogelijkheden om de drie gerelateerde zaken over te hevelen naar bijvoorbeeld het Internationaal Strafhof, zodat deze alsnog behandeld kunnen worden? Zo ja, bent u bereid hiervoor in internationaal verband te pleiten?
Libanon is geen verdragspartij bij het Statuut van Rome en het Internationaal Strafhof heeft derhalve geen rechtsmacht over de gerelateerde zaken.
Bent u bereid deze vragen spoedig te beantwoorden, in ieder geval vóór de dreigende sluiting van het STL begin augustus?
Zoals blijkt uit mijn eerdere antwoorden, is er, mede door de inzet van Nederland, geen sprake van een gedwongen sluiting van het STL. Deze vragen zijn op reguliere wijze, rekening houdend met zomerreces, afgedaan.
Het sinds 1 januari 2021 geldend verbod van Zilveren Kruis om medische hulpmiddelen via apotheken en apotheekhoudende huisartsen te verstrekken |
|
Mirjam Bikker (CU) |
|
Tamara van Ark (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beleidswijziging die Zilveren Kruis sinds 1 januari 2021 heeft ingesteld waardoor verzekerden hun medische hulpmiddelen zoals incontinentiemateriaal, diabetesteststrips, medische voeding en verbandmaterialen alleen bij gecontracteerde medische speciaalzaken kunnen bestellen en niet meer kunnen afhalen bij de apotheek maar deze thuis bezorgd moeten laten krijgen?
Ja, ik ben bekend met de beleidswijziging van Zilveren Kruis. De toenmalig Minister voor MZS is hierop ingegaan in de brief van 26 april 2021.
Bent u bekend met signalen van apothekers en verzekerden dat deze wijziging negatief uitpakt als het gaat om gebruiksvriendelijkheid, snelle service en maatwerk, omdat de verplichte bijkomende kosten zeer hoog worden, waardoor leveranciers zich genoodzaakt zien om alleen grote hoeveelheden te bezorgen?1
Ja, ik ben bekend met signalen hierover. De voormalig Minister voor MZS heeft hierover op 26 april 2021, naar aanleiding van een verzoek om een reactie van de vaste commissie voor VWS, een brief gestuurd naar de Tweede Kamer (zie Kamerstuk 32 805, nummer 115). 2
Kunt u aangeven aan welke kwaliteitsstandaarden Zilveren Kruis moet voldoen met betrekking tot het inkopen van medische hulpmiddelen? Vindt u dat Zilveren Kruis daar nu aan voldoet?
Van zorgverzekeraars wordt verwacht dat zij zorgen voor goede, betaalbare en toegankelijke zorg voor alle verzekerden, gericht op het bevorderen van gezondheid en kwaliteit van leven. Concreet betekent dit dat zorgverzekeraars voldoende zorg van goede kwaliteit moeten inkopen voor verzekerden, maar daarin ook zelf keuzes mogen maken. Een voorwaarde hierbij is wel dat zorgverzekeraars deze zorgplicht naar hun verzekerden kunnen nakomen, dat betekent dat zorgverzekeraars aanbieders voor natura-zorg voldoende moeten contracteren, zodat verzekerden hun recht op zorg ook kunnen verkrijgen. Het staat zorgverzekeraars echter vrij om met aanbieders wel of geen overeenkomst aan te gaan. De Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) ziet toe op de naleving van de zorgplicht (artikel 11 van de Zorgverzekeringswet). In de «Beleidsregel toezichtkader zorgplicht zorgverzekeraars (TH/BR-025)» is opgenomen wat van zorgverzekeraars verwacht wordt ten aanzien van tijdigheid, kwaliteit en bereikbaarheid. In «De zorgplicht: handvatten voor zorgverzekeraars (PUC_323566_22)» benoemt de NZa handvatten bij de uitvoering van de zorgplicht.
Kunt u aangeven welke eisen een verzekeraar mag stellen aan gecontracteerde zorgverleners? Kunnen eisen over manier van bezorgen (thuis) daarbij horen? Met welk doel voor ogen mogen zorgverzekeraars deze eisen stellen?
Voor zorgverzekeraars is het van belang dat zij hun zorgplicht naar hun verzekerden nakomen en zorgen voor het betaalbaar en toegankelijk houden van goede zorg. Dit betekent dat zorgverzekeraars aanbieders moeten contracteren, zodat verzekerden hun recht op zorg ook kunnen verkrijgen. Eisen over de manier van bezorgen kunnen daarbij horen. Daarover maken zorgverzekeraars en zorgaanbieders afspraken. De NZa ziet toe op de naleving van de zorgplicht (artikel 11 van de Zorgverzekeringswet).
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis geeft aan onder andere afspraken gemaakt te hebben over de gestelde kwaliteitseisen, levertijden, afleverhoeveelheden en spoedzorg. Zo werken bij de gecontracteerde medisch speciaalzaken gespecialiseerde verpleegkundigen en wondconsulenten die bij medische problemen direct telefonisch of online kunnen ondersteunen en adviseren. Ook zijn er afspraken gemaakt over bereikbaarheid en bezorging. Een medisch speciaalzaak is 24 uur, 7 dagen per week bereikbaar voor bestellingen, vragen en advies. Spoedbestellingen worden binnen 6 uur afgeleverd op het verblijfadres in Nederland.
Kunt u schetsen wat de gevolgen zijn voor chronische patiënten als zij te laat, te weinig of niet passende medische hulpmiddelen ontvangen?
De gevolgen die kunnen optreden als chronische patiënten te laat, te weinig of niet passende hulpmiddelen ontvangen, zijn afhankelijk van het soort hulpmiddel. Het niet tijdig verkrijgen van een passend medisch hulpmiddel kan gevolgen hebben voor de mogelijkheden van participatie in de maatschappij, het kan gevolgen hebben voor de levenskwaliteit en kan ook vergaande medische gevolgen hebben.
Juist om te voorkomen dat dit soort gevolgen optreedt, heeft Zilveren Kruis afspraken gemaakt met medisch speciaalzaken over kwaliteitseisen, levertijden, afleverhoeveelheden en spoedzorg. Zilveren Kruis monitort of de gecontracteerde aanbieders zich aan de overeengekomen vereisten houden. Hiermee verwacht ik dat negatieve gevolgen voor patiënten zoveel mogelijk worden voorkomen.
Welke mogelijkheden hebben verzekerden in de praktijk om van verzekeraar te veranderen en als chronisch patiënt zich aanvullend te verzekeren?
Alle verzekerden hebben jaarlijks de mogelijkheid om desgewenst over te stappen naar een andere zorgverzekeraar en zich aanvullend te verzekeren. De angst dat chronisch zieken door een andere zorgverzekeraar niet geaccepteerd worden voor de aanvullende verzekering blijkt volgens de cijfers niet terecht. Cijfers van Zorgweb laten namelijk zien dat in 2021 bij
slechts 2,4 procent van de aanvullende verzekeringen sprake was van medische selectie. Omdat ik het belangrijk vind dat ook chronisch zieken zich vrij voelen om over te kunnen stappen, heb ik tijdens de informatiecampagne van het afgelopen overstapseizoen de boodschap verspreid dat voor een aanvullende verzekering vrijwel geen acceptatievoorwaarden gelden (zie Kamerstuk 29 689, nummer 1099).
Zorgverzekeraar Zilveren Kruis heeft zijn gewijzigde beleid tijdig, voor 1 april 2020, gepubliceerd op zijn website en in oktober 2020 de betreffende verzekerden geïnformeerd. Deze datum ligt ruim voor het einde van de overstapperiode. Dit heeft de verzekerden in staat gesteld om voordat het gewijzigde beleid inging, indien gewenst, te kiezen voor een andere zorgverzekeraar.
Bent u bereid om in gesprek te gaan met Zilveren Kruis over de inkoopvoorwaarden voor medische hulpmiddelen en de benodigde verbetering voor verzekerden?
Ik organiseer regelmatig overleggen met zorgverzekeraars. Dat neemt niet weg dat ik ook uw zorgen hoor. Maar zolang de keuzes van de zorgverzekeraar binnen de kaders van de wet passen, is het niet aan mij om daarop te interveniëren.
Wateroverlast in Limburg |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Raymond Knops (staatssecretaris binnenlandse zaken en koninkrijksrelaties) (CDA), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u ermee bekend dat er eind juni ook sprake was van ernstige wateroverlast als gevolg van extreme regenval in Limburg, zoals in Eygelshoven1, 2 en Meerssen3?
Ja.
Bent u van mening dat deze extreme wateroverlast deels dezelfde oorzaak heeft als de ramp die momenteel gaande is in Limburg?
De wateroverlast van de buien eind juni en de ramp medio juli zijn in hevigheid en schaal van de gevolgen niet vergelijkbaar. De buien die eind juni vielen komen vaker voor dan die tijdens de ramp. Het KNMI geeft aan dat de buien eind juni eens per 20 tot 40 jaar voorkomen en de buien medio juli eens per 1.000 jaar. Bovendien was er bij de ramp van medio juli sprake van overstroming vanuit de Maas als gevolg van heftige regenval bovenstrooms.
Vindt u dat ook gedupeerden van de wateroverlast twee weken geleden moeten worden ondersteund bij het vergoeden van de schade wanneer de verzekering niet uitkeert?
Zoals in het antwoord op vraag 2 is aangegeven, is de situatie eind juni niet vergelijkbaar met de ramp medio juli. De Wet tegemoetkoming schade bij rampen (Wts) is niet van toepassing op de wateroverlast eind juni. Bovendien geeft het Verbond van Verzekeraars aan dat de schade door hevige regenval zoals eind juni goed verzekerbaar is. Ons hebben geen signalen bereikt dat verzekeraars hier niet zouden willen uitkeren.
Bent u bereid de schaderegeling zo uit te werken dat ook gedupeerden van de ernstige wateroverlast twee weken geleden in Limburg aanspraak kunnen maken op schadevergoeding wanneer hun verzekeraar deze schade niet dekt?
De Wts kan enkel van toepassing worden verklaard op situaties die classificeren als ramp als bedoeld in de Wet Veiligheidsregio’s. Daarvoor dient sprake te zijn van een gebeurtenis waarbij het leven en de gezondheid van veel personen, het milieu of grote materiële belangen in ernstige mate zijn geschaad of worden bedreigd en waarbij een gecoördineerde inzet van diensten of organisaties van verschillende disciplines is vereist om de dreiging weg te nemen of de schadelijke gevolgen te beperken. Hiervan was eind juni geen sprake. Het is daarom binnen de huidige wetgeving niet mogelijk de wateroverlast eind juni onder de ministeriële regeling voor de ramp medio juli te laten vallen.
Zo nee, bent u bereid om getroffenen van deze eerder geleden waterschade anderszins tegemoet te komen, bijvoorbeeld vanuit een Noodfonds?
Er zijn momenteel geen plannen om de getroffenen van deze eerder geleden waterschade anderszins tegemoet te komen. Op basis van overleg met het Verbond van Verzekeraars concludeer ik dat regenschade goed verzekerbaar is en de dekkingsgraad voor deze verzekering ook erg hoog is.
Bent u bereid ook omzetderving op te nemen in de schaderegeling voor getroffenen ondernemers van de ramp in Limburg?
De Wts biedt de mogelijkheid om een tegemoetkoming te verlenen in de geleden schade, maar omzetderving is hiervan uitgesloten. Het kabinet wil evenwel het gesprek hierover met de regio en ondernemersvertegenwoordigers voeren, waarbij ook aandacht is voor proportionaliteit, uitvoerbaarheid en precedentwerking. Gedupeerden kunnen tevens, wanneer zij aan de voorwaarden voldoen, bij omzetderving aanspraak maken op de NOW 4. De NOW 4 is beschikbaar met terugwerkende kracht van 1 juli tot en met 30 september van dit jaar. Een bedrijf maakt aanspraak op NOW indien het over 3 aaneengesloten maanden gemiddeld een omzetverlies van minimaal 20% heeft ten opzichte van een kwart van de omzet van 2019. De NOW biedt een tegemoetkoming voor de loonkosten, zodat bedrijven hun personeel kunnen doorbetalen.
Rammelende feitenonderzoeken in de jeugdbescherming |
|
Peter Kwint , Michiel van Nispen |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Rammelende rapporten Jeugdbescherming beschadigen ouders en kinderen», waarin pijnlijk duidelijk wordt dat de jeugdbeschermingsketen niet in alle gevallen goed functioneert?1
Ja.
Wat is uw reactie op de volgende uitspraak: «De meeste meldingen die bij Veilig Thuis binnenkomen, worden afgevinkt zonder dat ook maar één medewerker de mensen uit deze meldingen ooit heeft gezien. Zonder hoor en wederhoor stoppen medewerkers van Veilig Thuis een vermoeden in de pijplijn. Als de raadsonderzoeker denkt dat het vermoeden gegrond is, beslist de rechter op grond van wat de Raad aandraagt.»? Schrikt u hiervan? Of komt dit voor u niet als een verrassing? Onderschrijft u deze tekst? En wat gaat u hieraan doen?
De uitspraak die u aanhaalt in deze vraag, kan ik niet onderschrijven. Veilig Thuis (hierna: VT) neemt een melding die betrekking heeft op huiselijk geweld of kindermishandeling altijd in ontvangst en legt deze vast. Als eerste stap voert VT naar aanleiding van een melding standaard een veiligheidsbeoordeling uit. Het doel hiervan is dat VT zicht krijgt op de veiligheid in het gezin of huishouden. Op basis daarvan worden verdere vervolgstappen genomen. Bij de veiligheidsbeoordeling is soms al contact met de direct betrokkenen. Dat is echter in deze fase niet altijd nodig, bijvoorbeeld als VT voldoende informatie uit eigen systemen beschikbaar heeft, of over de melding voldoende informatie van professionals gekregen heeft om de veiligheidsbeoordeling te kunnen doen. Na de veiligheidsbeoordeling kan de vervolgstap zijn dat VT contact opneemt met een lokaal team of andere betrokken professionals om hulp en indien nodig veiligheid te organiseren, waarbij aan hen gevraagd wordt contact op te nemen met de betrokkenen naar aanleiding van de melding. Als de veiligheidsbeoordeling uitwijst dat mogelijk sprake is van acuut of structureel geweld is de vervolgstap dat VT zelf de casus in behandeling neemt. Wanneer VT bij de veiligheidsbeoordeling nog geen contact heeft gelegd met de direct betrokkenen, dan doet zij dat in deze fase. De VT-medewerker luistert naar alle betrokkenen, wijst op ondersteuningsmogelijkheden en informeert hen over hun rechten. Van dit voorgaande wordt alleen afgeweken als de veiligheid voor een van de betrokkenen of VT zelf in het geding is.
De stelling dat als de raadsonderzoeker denkt dat het vermoeden gegrond is, de kinderrechter vervolgens beslist op grond van wat de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: RvdK) aandraagt, kan ik niet onderschrijven. Het systeem van kinderbescherming is met checks and balances omgeven. Een lokaal team of VT kan een verzoek tot onderzoek indienen bij de RvdK wanneer er zorgen zijn over de veiligheid en de ontwikkeling van een kind. Onderzoek naar het al dan niet ingrijpen in het ouderlijk gezag over een kind dient zorgvuldig te gebeuren. De RvdK voert dit onderzoek onafhankelijk en eigenstandig uit. Op basis van zijn onderzoek kan de RvdK de kinderrechter verzoeken een kinderbeschermingsmaatregel uit te spreken. Een kinderrechter toetst eigenstandig of aan de wettelijke gronden is voldaan. Dit doet hij op basis van de stukken in het dossier en het onderzoek ter zitting. Ik verwijs u in dit kader naar mijn antwoord van 25 januari jl. op vraag 3 van de leden Peters (CDA) en Van Toorenburg (CDA) over kinderen die «onterecht uit huis worden geplaatst door slecht feitenonderzoek» (2020Z25605). Daarin wordt de werkwijze van de RvdK en de kinderrechter uitgebreid beschreven.
Kunt u in zijn algemeenheid eens uitgebreid ingaan op de vraag of er in de keten wel voldoende kritisch naar elkaar wordt gekeken? Zijn er wel voldoende waarborgen om te garanderen dat in alle gevallen het feitenonderzoek zonder fouten verloopt? Zo ja, kunt u dit nader onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Een ondertoezichtstelling, uithuisplaatsing of een omgangsregeling heeft grote gevolgen voor het leven van een kind en de ouders. Zij hebben er recht op dat dergelijke beslissingen goed onderbouwd en onderzocht zijn. Het belang van goed feitenonderzoek in de gehele jeugdzorgketen is daarmee evident. Dit realiseren de betrokken partijen zich heel goed. Alle betrokken partijen in de keten hebben hun eigen (wettelijke) opdracht waaraan ze moeten voldoen. Het gaat dus niet zozeer om kritisch naar elkaar kijken, maar op een juiste manier voldoen aan de opdracht die ze hebben, namelijk steeds in het belang van het kind de juiste beslissingen nemen. Vanuit hun eigen taak verrichten de betrokken partijen in de keten feitenonderzoek.
VT beoordeelt of een melding voldoende aanleiding geeft tot een onderzoek waarna beoordeeld moet worden of de geuite vermoedens van kindermishandeling en/of huiselijk geweld kunnen worden bevestigd dan wel weerlegd. In die situaties waarin een vermoeden noch weerlegd noch bevestigd kan worden, kan VT de veiligheidssituatie monitoren of sluit VT het dossier en brengt de betrokkenen daarvan op de hoogte. In het onderzoek worden feiten gescheiden van meningen. Dit wordt gedaan op verschillende manieren: er wordt hoor en wederhoor toegepast (en dit wordt vastgelegd in het dossier), hypothesen worden onderbouwd met feiten en de weergave van de melding en informatie door professionals wordt door hen geaccordeerd. Als wordt verwezen naar onderzoek of diagnostiek wordt de volledige rapportage daarvan als bijlage toegevoegd aan het onderzoek.
Voor de RvdK en de gecertificeerde instellingen (hierna: GI’s) geldt een wettelijke verplichting in rapportages of verzoekschriften de van belang zijn de feiten volledig en naar waarheid aan te voeren (art. 3.3 Jeugdwet). Zij moeten zich richten op het verzamelen van feiten, gebeurtenissen en omstandigheden die objectiveerbaar zijn. De besluitvorming moet worden onderbouwd, waarbij feiten, visies van betrokkenen en de interpretaties duidelijk zijn gescheiden. De RvdK hanteert de kwaliteitseisen van onderzoek zoals vastgesteld in het kwaliteitskader.4 De GI’s werken daarbij volgens de richtlijn «Feiten volledig en naar waarheid aanvoeren».5 Medewerkers van VT, de GI en RvdK worden opgeleid om feitelijk te rapporteren. De medewerkers van de RvdK die de onderzoeken uitvoeren en de jeugdzorgmedewerkers van de GI en de medewerkers van VT zijn geregistreerd bij het Kwaliteitsregister Jeugd (SKJ) en werken volgens de afgesproken professionele standaarden (bestaande uit de Beroepscode en de Richtlijnen jeugdhulp en jeugdbescherming).
Bovengenoemde instellingen investeren in het doen van zorgvuldig en navolgbaar onderzoek en in een goede samenwerking met kinderen en ouders. Daarmee moeten beslissingen op basis van onjuiste informatie en onvrede bij ouders over de inhoud van de rapportages, zoveel mogelijk worden voorkomen. Het werk van instellingen zoals VT, RvdK en GI kenmerkt zich echter door ingewikkelde gezinssituaties, ingrijpende beslissingen en grote verantwoordelijkheid. Feitenonderzoek gaat over het scheiden van feiten en meningen en het benoemen van bronnen. Als in rapportages, verzoekschriften e.d. informatie is opgenomen waarvan op een later moment blijkt dat deze niet juist is, moet dit duidelijk kenbaar in het dossier zijn en mag de onjuiste informatie niet verder worden verwerkt. Indien ouders en/of kinderen van mening zijn dat foutieve informatie door een betreffende organisatie ten onrechte niet wordt gecorrigeerd, dan kunnen zij hierover een formele klacht indienen bij de desbetreffende organisatie. Het advies is wel altijd om eerst het gesprek aan te gaan. Zo hebben de organisaties de mogelijkheid om onjuistheden in dossiers te corrigeren. Als een klager niet tevreden is over de wijze waarop de klacht wordt afgehandeld, kan hij zich wenden tot de Nationale ombudsman of Kinderombudsman. Ook is er het Advies en Klachtbureau Jeugdzorg, waar mensen terecht kunnen voor gratis onafhankelijke hulp en bijstand. Tegen een beslissing tot uithuisplaatsing staat bovendien de mogelijkheid voor hoger beroep open.
Om het doen van goed feitenonderzoek te ondersteunen is bovendien door VT, RvdK en GI’s gezamenlijk opdracht gegeven tot het uitvoeren van een Actieplan verbetering feitenonderzoek. De uitvoering van dit actieplan loopt tot eind 2021. Volgend jaar staat de eindevaluatie gepland. Dan zal worden onderzocht in hoeverre de opgaven uit het actieplan zijn gerealiseerd en of mogelijk aanvullende acties wenselijk zijn. Vooruitlopend daarop zal ik met de betrokken partijen bezien of er aanscherpingen nodig zijn in aanvulling op het Actieplan. Hierover zal ik uw Kamer in de voortgangsbrief Jeugd van november informeren.
Wat zegt het dat de problemen met waarheidsvinding meer dan tien jaar geleden ook al speelden in de jeugdbeschermingsketen?2 Kunt u eens reflecteren op de afgelopen tien jaar en de vraag beantwoorden of er wel voldoende progressie geboekt is op dit vlak? Heeft uw ministerie genoeg gedaan om tot goede waarheidsvinding te komen in de jeugdbeschermingsketen?
Zoals genoemd in het antwoord op vraag 3 is er de afgelopen jaren veel in het werk gesteld om zorgvuldig en navolgbaar onderzoek te realiseren. Er is in 2015 een wettelijke verplichting gekomen voor de RvdK en GI om de van belang zijnde feiten te achterhalen. Sinds 2018 voeren instellingen het Actieplan verbetering feitenonderzoek uit. Daarnaast is er veel aandacht geweest voor de kwaliteit van jeugdprofessionals. Zo is er inmiddels een SKJ registratie voor professionals. Dit betekent blijvend opleiden in onder meer bejegening, reflectie op eigen normenkaders en het versterken van (methodische) kennis.
Trekt u zich de opmerking van de heer Dullaert aan dat er te weinig met zijn conclusies is gedaan en dat er nog altijd te weinig mensen zijn om ingewikkelde zaken op te pakken? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Hoe verklaart u dat er, hoewel de roep om beter personeel al jaren klinkt, kennelijk toch geen stappen zijn gemaakt op dit vlak, zeker ook kijkend naar het feit dat er op dit moment in drie provincies geen adequate jeugdbescherming geboden kan worden?
In het rapport van de Kinderombudsman uit 2013 zijn waardevolle aanbevelingen gedaan om de kwaliteit van rapportages en verzoekschriften te verbeteren.7 Daarmee zijn instellingen in eerste instantie zelf aan de slag gegaan. In 2015 is er een wettelijke verplichting gekomen voor RvdK en GI om de van belang zijnde feiten te achterhalen. Sinds 2018 voeren instellingen het Actieplan verbetering feitenonderzoek uit. Ik herken mij niet in de uitspraak dat de zaken zijn blijven liggen. Wel constateer ik, net zoals de Kinderombudsman dat ook in zijn rapport in 2013 signaleerde, dat de werkelijkheid van de jeugdzorg weerbarstig en ingewikkeld is. De druk op de jeugdsector is groot, mede door problemen op de arbeidsmarkt en het tekort aan passende jeugdhulp. Binnen de jeugdbescherming wordt hard gewerkt om te waarborgen dat tijdig de gepaste jeugdhulp en jeugdbescherming wordt ingezet. Ook wordt gewerkt aan de arbeidsmarktproblematiek. Er zijn verschillende initiatieven gaande zoals de arbeidsmarkttafel jeugd van de vakbonden FNV, CNV en Jeugdzorg Nederland, gericht op inwerken en behouden van personeel en agressievrij werken. Specifiek voor de jeugdbescherming verken ik momenteel of aanvullende acties hierop mogelijk zijn. Ik informeer uw Kamer hier binnenkort over. Daarnaast wordt het verbeteren van de klacht- en tuchtprocedures aangepakt (zie ook antwoord vraag 7).
Erkent u dat er sprake is van structureel mismanagement van een overheid die haar zaken niet op orde heeft? Zo nee, waarom niet?
Er is geen sprake van structureel mismanagement. Wel ligt er een opgave voor VT, GI en RvdK om voortdurend te (blijven) investeren in het verbeteren van het feitenonderzoek, in een kwalitatief hoogwaardige uitvoering van protocollen en werkwijzen, in goede diagnostiek en in opleidingen en trainingen voor professionals. Het streven is en blijft fouten te voorkomen, omdat de impact op kinderen en hun ouders groot is. Juist daarom hebben betrokken instellingen de opdracht gegeven tot de uitvoering van het eerdergenoemde Actieplan verbetering feitenonderzoek. Samen met de Staatssecretaris van VWS ondersteun ik de uitvoering van dit actieplan. Zoals gezegd maken we volgend jaar de balans op en bekijken we in samenspraak met de instellingen, ouders en kinderen wat er verder verbeterd kan worden en wat er nodig is.
Erkent u dat klachtenprocedures nu vaak te lang duren, met bijvoorbeeld als gevolg dat een rechter een beslissing neemt op verkeerde gronden en dat het dan mosterd na de maaltijd is als een klacht alsnog gegrond wordt verklaard? Wat gaat u eraan doen om ervoor te zorgen dat klachtenprocedures snel en adequaat worden afgehandeld?
Uit recent onderzoek van het Advies en Klachtenbureau Jeugdzorg (AKJ) over de (in)formele klachtenprocedures van de RvdK, GI en VT blijkt, dat het huidige klachtsysteem helaas niet altijd optimaal functioneert.8 Knelpunten zijn onder andere de ontoegankelijkheid van de te volgen procedures, met name ook voor jeugdigen. Ook de stapeling van klacht- en tuchtprocedures kan leiden tot onduidelijkheid bij ouders en jeugdigen en werkbelasting bij instellingen en professionals. Dit vormt aanleiding om de klacht- en tuchtprocedures kritisch tegen het licht te houden en te verbeteren. Tijdens een expertbijeenkomst over het klacht- en tuchtrecht (18 mei 2021), waaraan onder andere RvdK, GI en VT en vanuit het perspectief van de cliënten het LOC deelnamen, zijn de diverse knel- en verbeterpunten die volgen uit onderzoeksrapporten, zoals die van het AKJ, besproken. Tijdens deze bijeenkomst zijn afspraken gemaakt om een vervolg te geven aan de al eerder in gang gezette maatregelen.
Hoe reflecteert u op de opmerking van jeugdbeschermers in het artikel van FTM dat zij geen tijd hebben voor eigen feitenonderzoek? Hoe kwalijk vindt u het dan dat, omdat de Raad niet rectificeert, wat het dossier aan «feiten» oplepelt leidend blijft, in plaats van wat de jeugdbeschermers zelf zouden moeten constateren?
Het gaat hier om professionals, die op basis van hun beroepscode handelen en zich, soms onder zware omstandigheden, inzetten voor een kwetsbaar kind en een gezin. De realiteit is wel dat er op dit moment bij een aantal GI’s een tekort is aan jeugdbeschermers die dit moeilijke werk willen en kunnen doen. Dit kan leiden tot verhoging van de caseload waardoor de jeugdbeschermers nog meer onder druk komen te staan. Deze arbeidsmarktproblematiek heeft onze volle aandacht. Ik verwijs u naar mijn antwoord op vraag 5 en vraag 7.
In het antwoord op vraag 3 is beschreven dat het systeem van kinderbescherming met verschillende checks en balances is omgeven. Onderzoek naar het al dan niet ingrijpen in het ouderlijk gezag over een kind, waar de veiligheid en de ontwikkeling ernstig in het geding is, dient met alle zorgvuldigheidsbeginselen te worden omkleed.
Hoe kan het bestaan dat Jeugdbescherming een uitspraak van de klachtencommissie naast zich neer kan leggen? Hoe vaak gebeurt dit? Bent u bereid dit uit te zoeken?
Ik interpreteer uw vraag zo dat het hier gaat om uitspraken van een klachtencommissie van een GI, waaraan geen opvolging wordt gegeven.
Als ouders of een kind niet tevreden zijn over het handelen van (medewerkers van) een GI, dan kunnen zij conform het klachtenreglement van de betrokken instelling daarover een formele klacht indienen. Dit is in artikel 4.2.1 en verder van de Jeugdwet neergelegd. Als de klacht niet in een informeel gesprek wordt opgelost of als de klager niet voor een informele weg kiest, dan wordt de klacht formeel in behandeling genomen door de GI. GI’s zijn verplicht een klachtenregeling te hebben die erin voorziet dat klachten van een cliënt worden behandeld door een klachtencommissie. Nadat de uitspraak van de klachtencommissie is ontvangen, deelt de instantie binnen een maand schriftelijk aan cliënt en de klachtencommissie mee of naar aanleiding van de uitspraak maatregelen worden genomen. Uitspraken van een klachtencommissie zijn niet bindend. Het is niet bekend hoe vaak het voorkomt, dat een GI afwijkt van de uitspraak van de klachtencommissie. Ik zal met Jeugdzorg Nederland in gesprek treden hoe hier beter inzicht in gekregen kan worden.
Als de klager niet tevreden is over de wijze waarop de klacht vervolgens door de GI wordt afgehandeld, dan kan de klager zich wenden tot de Nationale ombudsman of de Kinderombudsman. Klagers kunnen zich in de klachtprocedures laten bijstaan door het AKJ. Indien sprake is van ernstige ethische of vakinhoudelijke verwijten die zien op een individuele geregistreerde jeugdprofessional, kan er een klacht bij het College van Toezicht van de Stichting Kwaliteitsregister Jeugd worden ingediend. Anders dan bij een klacht die bij de GI of de Nationale ombudsman of Kinderombudsman wordt ingediend, is een tuchtklacht niet gericht tegen de instelling, maar tegen een individuele professional. Als een klager zich vervolgens niet kan vinden in de beoordeling door het College van Toezicht, dan kan de klacht nog worden voorgelegd aan het College van Beroep. Ook in deze tuchtrechtelijke procedures kan een klager zich laten bijstaan door een vertrouwenspersoon van AKJ.
Wat denkt u dat het met ouders doet als zij constant tegen muren aanlopen en het gevoel hebben een roepende in een woestijn te zijn? Is dat hoe de overheid met haar eigen burgers hoort om te gaan?
In veel gevallen vraagt het veel van kinderen en ouders als zij om wat voor reden dan ook te maken krijgen met jeugdbescherming. Het is daarom belangrijk dat er goed wordt geluisterd naar de kritische geluiden van jeugdigen en ouders, van instellingen en toezichthouders, van rechtspraak, advocaten, etc. Die signalen nemen wij uiterst serieus. Als blijkt dat wetten, regels en werkwijzen in de praktijk niet goed uitpakken, waardoor kinderen en ouders vastlopen, dan zullen wij niet wegkijken en waar nodig maatregelen nemen.
Welke concrete maatregelen bent u bereid te nemen om het stelsel van jeugdbescherming zo in te richten dat feitenonderzoek altijd gedegen is en betrokkenen op eenvoudige wijze aantoonbaar onjuiste weergaven van feiten kunnen laten aanpassen?
Op basis van het bovenstaande ben ik van mening dat het huidige systeem voldoende waarborgen bevat om het door u geschetste probleem te ondervangen. Dit neemt niet weg dat we altijd blijven zoeken naar mogelijkheden om het uitvoeren van feitenonderzoek te verbeteren. Ook zien we dat het stelsel van jeugdbescherming effectiever en transparanter moet worden. Daarom hebben wij het toekomstscenario kind- en gezinsbescherming naar uw Kamer gestuurd.9 De resultaten van de consultatie worden momenteel verwerkt. Uw Kamer zal hierover in het najaar nader worden geïnformeerd.
De afschuwelijke onverdoofde slacht van tienduizenden dieren tijdens het Offerfeest en het toezicht hierop |
|
Leonie Vestering (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
Heeft u gezien dat Comité Dierennoodhulp waarschuwt voor illegale slacht van dieren tijdens het Offerfeest? Wat voor maatregelen heeft u getroffen om illegale slacht te voorkomen?1
Ja, dit bericht heb ik gezien. Gedurende het Offerfeest zijn er naast de NVWA-teams in de slachthuizen mobiele NVWA-teams onderweg die onder andere controleren op illegale slacht. De NVWA staat in nauw contact met de politie en reageert op meldingen en tips over mogelijke illegale praktijken. Hiervoor is de NVWA 24 uur per dag bereikbaar en inzetbaar. Op 20 juli jl. heeft de NVWA, in samenwerking met de politie en de omgevingsdienst, in de Gelderse plaats Acquoy in een schuur bij een melkveehouder een illegale schapenslachterij aangetroffen na een anonieme melding. Een dag later troffen de NVWA en politie achter een woonhuis in Gelderland 6 illegaal geslachte schapen en 2 levende schapen aan. Deze schapen hadden geen oormerken, waardoor niet duidelijk is waar ze vandaan kwamen. De levende dieren zijn daarom overgedragen aan Comité Dierennoodhulp.
Herinnert u zich dat de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) vorig jaar in juni een illegale slachtplaats met een grote hoeveelheid resten van schapen en geiten ontdekte op een boerderij in de Betuwe, waar particulieren dieren mochten uitzoeken om ze eigenhandig te slachten? Welke maatregelen zijn uiteindelijk opgelegd in deze zaak en wat was de hoogte van eventuele boetes?2
Het Functioneel Parket heeft mij geïnformeerd dat de zaak nog niet is afgedaan. In mei 2021 zijn er nog twee aanvullende processen-verbaal aangeleverd. De zaak zal medio oktober 2021 inhoudelijk worden behandeld door de economische politierechter te Arnhem.
Kunt u bevestigen dat de NVWA vorig jaar tijdens het Offerfeest op nog eens twee plekken stuitte waar schapen illegaal werden geslacht? Welke maatregelen zijn hierbij opgelegd en wat was de hoogte van eventuele boetes?
Dat kan ik bevestigen. In één van de zaken betrof het een (veel-)pleger die in totaal 22.000 euro aan bestuurlijke boetes, 20 uur taakstraf en 3 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf kreeg opgelegd. In een ander geval werd een bedrijfssubsidiekorting opgelegd en loopt er daarnaast nog een strafrechtelijke procedure.
Vindt u het nog steeds verstandig dat het aantal NVWA-medewerkers dat tijdens het Offerfeest wordt ingezet in de mobiele toezichtteams meer dan gehalveerd is in de periode 2014–2016 en sindsdien nagenoeg gelijk gebleven is? Zo ja, kunt u dit toelichten? Zo nee, heeft u de toezichtteams uitgebreid?
Zoals ik uw Kamer vorig jaar heb laten weten (kenmerk 2020D34011)3 wordt de beschikbare inspectiecapaciteit, waaronder die in de mobiele toezichtteams, zo veel mogelijk risicogericht ingezet. Op basis van toezichtsbeelden, risicobeelden en fraudebeelden wordt bepaald waar de risico’s het hoogst zijn en waar de inspectiecapaciteit op gericht moet zijn bij het vaststellen van het opdrachtenpakket.
Hoeveel capaciteit is er dit jaar beschikbaar bij de mobiele toezichtteams om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen?
Tijdens het Offerfeest zijn op 20, 21 en 22 juli jl. respectievelijk 18, 16 en 14 inspecteurs actief geweest.
Kunt u bevestigen dat van alle dieren die in heel 2020 onverdoofd zijn geslacht, meer dan 37% is geslacht tijdens het Offerfeest, namelijk 24.195 van de in totaal 64.431 onverdoofd geslachte dieren?
Ja, dit kan ik bevestigen.
Kunt u bevestigen dat er tijdens het Offerfeest in 2020 in totaal 46.739 dieren zijn geslacht, waarvan meer dan de helft onverdoofd is gedood?
Ja, dit kan ik bevestigen. Tijdens het Offerfeest in 2020 is 51,8% van de dieren onbedwelmd aangesneden.
Hoeveel slachthuizen hebben zich dit jaar gemeld voor slachtingen in het kader van het Offerfeest?
Voor het Offerfeest 2021 hebben 48 slachterijen van de NVWA toestemming gekregen voor deelname, waarvan er 46 uiteindelijk ten behoeve van het Offerfeest hebben geslacht.
Hoeveel capaciteit heeft de NVWA uitgetrokken om toezicht te houden tijdens het Offerfeest, in totaal en per slachthuis?
Tijdens Offerfeest 2021 zijn er voor de eerste slachtdag 90 toezichthouders, voor de tweede slachtdag 78 toezichthouders en voor de derde slachtdag zeven toezichthouders beschikbaar gesteld voor NVWA-werkzaamheden op de deelnemende slachthuizen. KDS heeft voor de eerste slachtdag 90 officiële assistenten, voor de tweede slachtdag 55 officiële assistenten en voor de derde slachtdag twee officiële assistenten beschikbaar gesteld voor het uitvoeren van de post-mortem keuring op de deelnemende slachthuizen. Daarnaast waren de mobiele toezichtteams actief om illegale slacht van dieren op te kunnen sporen. Zie hiervoor mijn antwoord op vraag 5.
Omdat de NVWA de slachthuizen die ten behoeve van het Offerfeest slachten niet met naam naar buiten brengt, zijn de gevraagde cijfers niet nader gespecificeerd. In algemene zin kan worden gesteld dat het aantal toezichthouders op een slachthuis dat slacht ten behoeve van het Offerfeest afhangt van o.a. de grootte van het bedrijf en de activiteiten die er plaatsvinden.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Het artikel Twee medewerkers Haagse ggz-instelling ernstig gewond bij geweldsincident, verdachte dood gevonden |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA) |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
![]() |
Kent u het artikel Twee medewerkers Haagse ggz-instelling ernstig gewond bij geweldsincident, verdachte dood gevonden?1
Ja.
Klopt het dat het schietincident begon in het pand van GGZ-instelling Parnassia?
Er heeft een schietincident plaatsgevonden in het pand van Parnassia aan de Leggelostraat in Den Haag. Meer kan ik daar op dit moment nog niet over zeggen, omdat het onderzoek naar dit incident nog gaande is.
Wat ik hier wel over kwijt wil is dat ik deze gebeurtenis ronduit verschrikkelijk vind voor alle betrokkenen.
Welke maatregelen zijn er bij Parnassia en andere GGZ-instellingen genomen om mensen te controleren op wapens voordat ze binnenkomen?
Het betreffende pand is een polikliniek, waar de zorgbedrijven Parnassia, PsyQ en Youz gebruik van maken. In het algemeen kan worden gezegd dat bij dit soort panden met deze doelgroepen geen controles op wapens of andere contrabande plaatsvinden voordat mensen het pand betreden. We hebben het hier over vrij toegankelijke, laagdrempelige zorgvoorzieningen, en niet over een zware afdeling met hoog risico op geweld. Hoe afschuwelijk deze gebeurtenis ook is, het is niet wenselijk om op dergelijke locaties op wapens te gaan controleren. Dit creëert schijnveiligheid die kan leiden tot angst of argwaan onder kwetsbare mensen die juist de behoefte hebben aan rust.
Indien er eerder incidenten zijn geweest met deze betrokkene zijn daarvan dan meldingen gemaakt?
De IGJ geeft aan dat bij hen voor zover nu bekend geen eerdere meldingen zijn gedaan over de betreffende persoon.
Hebben die meldingen gevolgen gehad voor de pleger van het incident?
Zie antwoord vraag 4.
Welke maatregelen worden er genomen voor medewerkers wanneer zij met agressie in welke vorm dan ook te maken hebben gehad?
Ten eerste is het van groot belang om te melden dat er binnen de sector een heldere veroordelende lijn ligt: de ggz-branche veroordeelt iedere vorm van geweld tegen haar professionals. Dat statement heeft de branchevereniging de Nederlandse ggz samen met vele leden ook afgegeven in een advertentie in diverse dagbladen. Daarnaast vind ik het belangrijk om het stigma te bestrijden dat geweld en psychische problematiek hand in hand gaan. Verreweg de meeste van de cliënten ontvangen ggz-zorg zonder dat daar incidenten en agressie bij komen kijken.
Parnassia heeft aangegeven dat bij een dergelijk ernstig incident intensieve begeleiding geboden wordt aan de medewerkers door een deskundige externe partij die gespecialiseerd is in screening, diagnostiek en behandeling van psychotrauma klachten.
Welke protocol is er met betrekking tot de behandeling van personen die blijk hebben gegeven agressief en/of gewelddadig te kunnen zijn?
Er zijn verschillende professionele richtlijnen en standaarden die betrekking hebben op het behandelen of voorkomen van agressie, bijvoorbeeld de generieke module acute psychiatrie. Afhankelijk van de aard van de agressie/gewelddadigheid worden deze ingezet.
Om te voorkomen dat agressie escaleert in geweld wordt ggz-personeel getraind om dergelijk gedrag te herkennen, waar mogelijk te de-escaleren of anders hoe hier het beste mee om te gaan. Wanneer er risicofactoren aanwezig zijn worden er voorzorgsmaatregelen genomen. Dit kan variëren van het voeren van een gesprek samen met een collega tot politieondersteuning bij een gesprek.
De Nederlandse ggz ontwikkelt in samenwerking met andere partners een branche-brede aanpak met daarin een visie op omgang met agressie en ongewenst gedrag. Van daaruit zullen zij acties in bewustwording van professionals via bij- en nascholing verder faciliteren. Er wordt een plan van aanpak geformuleerd over wat ggz-instellingen en hun professionals nodig hebben bij het omgaan met agressie en ongewenst gedrag. Hiervoor wil de Nederlandse ggz onder meer gebruik maken van de subsidiemogelijkheid die VWS biedt als onderdeel van de zorg en welzijn brede aanpak van agressie en ongewenst gedrag (zie ook het antwoord op vraag 10). In de afgelopen maanden zijn hierover sessies met de leden georganiseerd. De komende maanden vindt er nog een aantal sessies plaats.
Herinnert u zich de case van GGNet die hij begin 2020 aangereikt heeft gekregen? (bijgevoegd)
Ja.
Welke maatregelen zijn er intussen genomen om te zorgen dat geweldplegers gevolgen ondervinden?
Elke vorm van agressie en geweld tegen hulpverleners is onacceptabel. Zij moeten hun werk veilig kunnen doen zonder te worden uitgescholden, belaagd of aangevallen. Het is van belang dat werkgevers zorgen voor een veilige werkomgeving van hun medewerkers en hen goed informeren over de mogelijkheden van de medewerkers om aangifte te doen. Werkgevers kunnen bovendien ook zelf aangifte doen van geweld tegen hun medewerkers en geven daarmee een krachtig signaal af dat dit gedrag tegen ggz-professionals niet wordt geaccepteerd.
De Nederlandse ggz sluit zich aan bij de oproep van GGNet dat het belangrijk is te kijken naar mogelijkheden om dader en slachtoffer zo goed mogelijk van elkaar te scheiden als dat in het kader van een goede en veilige behandeling beter is. Het is daarom bijvoorbeeld belangrijk dat een instelling serieus beoordeelt of de betrokken zorgprofessional zich veilig genoeg voelt om de behandeling voort te zetten.
Om te zorgen voor een passende afhandeling zijn in 2010 in de zogenaamde Eenduidige Landelijke Afspraken (ELA), opsporings- en vervolgingsafspraken vastgelegd tussen politie en het openbaar ministerie (OM) die een eenduidige, effectieve harde daderaanpak bewerkstelligen. Voorbeelden hiervan zijn een prioritaire afhandeling van zaken, schade verhalen op daders en een hogere strafeis conform de OM-richtlijn.
De boodschap is en blijft om altijd melding te doen van agressie en geweld tegen zorgverleners.
Welke maatregelen zijn er intussen getroffen om medewerkers te beschermen?
In mijn brief aan uw Kamer van 21 februari 20202, heb ik naar aanleiding van deze casus medegedeeld welke maatregelen de ggz sector eerder heeft genomen om met geweld in de ggz om te gaan. Voor nadere details verwijs ik naar deze brief.
Werkgevers zijn op grond van de Arbowet verplicht om een beleid te voeren dat erop gericht is om agressie en geweld tegen medewerkers zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken. Dit moet vooral op de werkvloer gebeuren. Werkgevers en werknemers in de ggz nemen hierin hun verantwoordelijkheid. VWS ondersteunt hen en andere werkgevers en werknemers in zorg en welzijn bij het (verder) ontwikkelen en implementeren van een branchegerichte aanpak van agressie en ongewenst gedrag. De Minister voor Medische Zorg en Sport heeft de Tweede Kamer eind vorig jaar over deze aanpak geïnformeerd in de vierde voortgangsrapportage van het actieprogramma Werken in de zorg.3
Eerste stap die sindsdien is ondernomen betreft het instellen van een grootschalig onderzoek om een scherper beeld te krijgen waar agressie en ongewenst gedrag voorkomen en welke ondersteuningsbehoeften medewerkers in zorg en welzijn hebben op dit gebied. De resultaten hiervan zijn in april gedeeld met de Kamer,4 en besproken met de sector. Het is nu aan vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers om met behulp van dit onderzoek gericht aan de slag te gaan om een branchegerichte aanpak (verder) te ontwikkelen. VWS biedt hen de mogelijkheid om hiervoor subsidie aan te vragen. De Nederlandse GGZ heeft aangegeven hiervan gebruik te willen maken (zie antwoord vraag 7).
Het bericht dat het ministerie van buitenlandse zaken actief naar argumenten voor het ontkennen van de Armeense genocide zocht |
|
Gert-Jan Segers (CU) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Klopt het dat het Ministerie van Buitenlandse Zaken contact heeft opgenomen met de Nederlandse ambassade in Turkije met de vraag naar wetenschappelijke argumenten die de Armeense genocide tegenspreken?1
Vanuit het kerndepartement in Den Haag is op 7 februari 2018 contact geweest met de Nederlandse ambassade in Ankara over mogelijke wetenschappelijke publicaties die zouden concluderen dat de grootschalige moordpartij van 1915 niet voldoet aan de juridische term «genocide». Dit betrof een verzoek om informatie en vond plaats in het kader van de reguliere werkprocessen binnen het ministerie.
Heeft het Ministerie niet zelf kunnen nagaan dat er wetenschappelijke consensus bestaat over het feit dat de massamoord op Armeniërs, ruim honderd jaar geleden, aangemerkt dient te worden als een genocide?
Het postennet is een integraal onderdeel van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Het is goed gebruik dat medewerkers in Den Haag zich laten informeren door de ambassades. Deze nauwe samenwerking is een voorwaarde voor goed geïnformeerd buitenlands beleid.
Wat is de bedoeling geweest van deze vraag aan de ambassade daar? Had u reden om te twijfelen aan de reeds beschikbare wetenschappelijke feiten over de Armeense genocide?
Eén van de voorwaarden in het regeerakkoord ten aanzien van de erkenning van genocides betreft «eenduidige wetenschappelijke conclusies». Vanuit dat oogpunt is het vanzelfsprekend dat het kabinet diverse wetenschappelijke bronnen raadpleegt. Er was reeds goed zicht op studies die pleiten voor erkenning. Het was van belang om ook kennis te nemen van wetenschappelijke studies die tot een andere conclusie komen. In voorbereiding op het debat dat uiteindelijk plaatsvond op 22 februari 2018, is daarom ook informatie ingewonnen over dergelijke wetenschappelijke publicaties.
Waarom wordt het commentaar vanuit Turkije op Nederlandse acties zo nauwlettend gevolgd? Waarom hecht Nederland zoveel waarde aan de opvattingen van Turkije?
Het kabinet is bekend met de gevoeligheden en de verschillende standpunten in zowel Turkije als Armenië over deze gebeurtenissen. Het is in algemene zin gebruikelijk om goed op de hoogte te zijn van de standpunten van andere landen ten aanzien van diverse dossiers. Nederland komt daarbij uiteraard eigenstandig tot een inhoudelijke positiebepaling.
Waarom stelt het kabinet drie voorwaarden aan de erkenning van genocide waaraan in het geval van de Armeense genocide nooit voldaan kan worden?
Deze drie voorwaarden volgen de afspraken uit het Regeerakkoord van 2017, te weten: voor het erkennen van genocides zijn uitspraken van internationale gerechts- en strafhoven, eenduidige conclusies volgend uit wetenschappelijk onderzoek en vaststellingen door de Verenigde Naties (VN Veiligheidsraad bijvoorbeeld) leidend.
Begin maart 2017 ontving het kabinet het gezamenlijk advies van de Commissie van advies inzake volkenrechtelijke vraagstukken (CAVV) en de Extern Volkenrechtelijk Adviseur (EVA) over het gebruik door politici van de term «genocide». Het Kabinet had om dit advies gevraagd ter uitvoering van de motie Voordewind c.s. (Kamerstuk 34 550 V, nr. 32, aangenomen op 29 november 2016. In deze motie werd het kabinet opgeroepen om de CAVV en de EVA te vragen een gemeenschappelijk rapport voor te bereiden met als doel duidelijkheid te scheppen rondom de wenselijkheid, mogelijkheden en betekenis van het gebruik van de term «genocide» door politici, zowel in algemene zin als ten aanzien van wreedheden begaan door IS.
De CAVV en EVA lieten, in hun advies, historische kwesties nadrukkelijk buiten hun advisering: zij beperkten zich tot lopende situaties. Volgens de CAVV en EVA zijn bij historische situaties vooral vragen over genoegdoening en excuses aan de orde, hetgeen voor het kabinet primair een zaak is tussen de betrokken partijen.
Bent u het eens met het advies en de inschatting van hoogleraar Ugur Üngör dat Nederland beter door de zure appel heen kan bijten en dan «hooguit een paar maanden ruzie met Turkije [krijgt], maar daarna [...] de diplomatieke banden en handelsrelaties gewoon weer verder [gaan]?»2 Zo nee, waarom niet?
Het kabinet is in beraad over de uitvoering van de motie Voordewind (Kamerstuk 21 501-02, nr. 2277).
Deelt u de mening dat erkenning van de genocide juist kan bijdragen tot een evenwichtiger en duurzamer toekomstige relatie met Turkije en zal bijdragen aan oprechte verzoening tussen Turkije en Armenië en tussen Turken en Armeniërs wereldwijd? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals hierboven vermeld is het kabinet bekend met de gevoeligheden en verschillende standpunten in Turkije en Armenië ten aanzien van deze vreselijke gebeurtenissen. Van belang is de noodzakelijke acceptatie en verwerking van het verleden door beide landen. Nederland hoopt dan ook dat Turkije en Armenië met elkaar hierover het gesprek voeren, met het oog op een duurzame verzoening.
Hoe beoordeelt u de stap van president Biden die namens de Verenigde Staten de Armeense Genocide nu officieel heeft erkend?
Ik heb kennisgenomen van het besluit van de VS. Het Nederlandse kabinet neemt hierover een eigenstandige beslissing. Zie verder het antwoord op vraag 6.
Bent u bereid om in Europees verband te overleggen – met bijvoorbeeld een land als Duitsland – om gezamenlijk met andere EU-lidstaten en in navolging van de Verenigde Staten te komen tot een officiële erkenning van de Armeense Genocide?
Zie het antwoord op vraag 6 en vraag 8. Het Nederlandse kabinet neemt hierover een eigenstandige beslissing.
Het bericht ‘Verbod thuiswerken grenswerkers dreigt’ |
|
Folkert Idsinga (VVD), Silvio Erkens (VVD) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Verbod thuiswerken grenswerkers dreigt»?1
Ja.
Klopt het dat Nederland met Duitsland en België afspraken heeft gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen tijdens Corona en dat deze afspraken gelden tot en met 30 september 2021?
Ja, Nederland heeft met Duitsland en België afspraken gemaakt over de fiscale behandeling van thuiswerkdagen onder de belastingverdragen tijdens corona.2 De afspraken met Duitsland liepen oorspronkelijk tot 30 april 2020. De afspraken met België liepen oorspronkelijk tot 31 mei 2020. Deze afspraken zijn daarna diverse keren verlengd, meest recentelijk tot en met 30 september 2021.3
Voorziet u dat deze afspraken zullen worden verlengd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, tot wanneer worden deze regelingen verlengd?
De overeenkomsten met België en Duitsland kunnen worden toegepast voor zover er wordt thuisgewerkt als gevolg van de maatregelen die door de Nederlandse regering en de regering van België respectievelijk Duitsland zijn getroffen om de coronacrisis te bestrijden. Als niet vanwege deze maatregelen wordt thuisgewerkt, gelden de reguliere regels van het desbetreffende belastingverdrag. De overeenkomsten zijn eerder verlengd tot en met september van dit jaar. Nederland zet in op een verdere verlenging van de overeenkomsten tot het eind van dit jaar. Ik ben hiervoor mede afhankelijk van België en Duitsland. Ik kan daarom op dit moment nog niet aangeven of de afspraken inderdaad verder worden verlengd.
Verwacht u, indien de afspraken worden verlengd, wijzigingen ten opzichte van de huidige regelingen?
Ik verwacht dat als deze overeenkomsten worden verlengd, er geen wijzigingen ten opzichte van de huidige regelingen zullen plaatsvinden.
Voorziet u, gelet op het feit dat thuis- en/of hybride werken ook na Corona het nieuwe normaal lijken te worden, mogelijkheden om hierover tot werkbare fiscale afspraken te komen met beide buurlanden?
Zoals ik eerder heb aangegeven sta ik positief tegenover het idee van een permanente regeling voor thuiswerkdagen in de belastingverdragen met onze buurlanden.4 Ik heb daarom het initiatief genomen om dit onderwerp op de agenda te zetten bij besprekingen met beide landen. Ik kan echter nog geen uitspraken doen over de uitkomst van deze besprekingen. Hierbij is ook aandacht voor de samenloop met regels op het gebied van sociale zekerheid.5 De tijdelijke overeenkomsten met België en Duitsland in het kader van de coronacrisis zijn specifiek gekoppeld aan de coronamaatregelen en voorzien in een afwijking van de geldende verdragstekst. Deze afspraken lenen zich daarom niet voor een permanente maatregel. Voor een aanpassing van de belastingverdragen ben ik afhankelijk van onze verdragspartners en hun visie op een dergelijke regeling. Of een dergelijke permanente regeling er komt en, zo ja, hoe deze er precies uit zou zien kan ik u derhalve nog niet melden.
Kunt u de vragen één voor één beantwoorden?
Ja.