De duurzaamheid van houtige biomassa |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u de berichten «Sjoemelhout uit Estland» en «Why British biomass energy is a burning issue for Estonia»?1 2
Ja.
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek «Sjoemelhout uit Estland' dat de houtkap tussen 2014 en 2019 is verdubbeld en zelfs drie keer zo groot was in Natura 2000-gebieden? Zo nee, waarom niet?
In het genoemde artikel wordt gesproken over een jaarlijkse afname van het bosoppervlak in Estland, dat tussen 2014 en 2019 verdubbeld zou zijn en drie keer zo groot zou zijn in Natura2000-gebieden. Op basis van de getallen die ik ontvangen heb van het Estse Ministerie van Milieu kan ik niet bevestigen dat het bosoppervlak afgenomen is.
Bent u het eens met de conclusie van het onderzoek «Sjoemelhout uit Estland' dat houtkap is toegenomen door een aanpassing van de wet in 2015, waardoor kappen vergemakkelijkt is? Zo nee, waarom niet?
Het is mij niet bekend dat de Estse wet in 2015 versoepeld is. Dat laat onverlet dat ook Estland moet voldoen aan de Europese wetgeving op het gebied van klimaat- en natuurbeheer.
Klopt het dat uw uitspraak, gedaan tijdens het notaoverleg Klimaat en energie van 26 november 2020 met voortzetting op 3 december 2020, dat het bosareaal van Estland op het niet-beschermde deel toeneemt, was gebaseerd op cijfers van het Estse Ministerie van milieu, dat aangeeft dat het bosareaal tussen 2015 en 2018 is toegenomen van 2.309.500 hectare naar 2.330.800 hectare? Zo nee, op welke bron(nen) is uw uitspraak gebaseerd?
Volgens de nationale bosinventaris (National Forest Inventory, Estonian Environment Agency) is het totale bosoppervlakte tussen 2015 en 2018 toegenomen van 2.309.500 hectare naar 2.330.800 hectares. Dit omvat al het boslandschap in Estland, inclusief bossen in Natura2000-gebieden. Van het boslandschap is 12% Natura2000-gebied.
Kunt u aangeven of onder het bovengenoemde niet-beschermde deel ook Natura 2000-gebieden vallen? Zo ja, hoeveel hectare Natura 2000-gebied valt onder het niet-beschermde deel en hoeveel valt er onder het beschermde deel?
Alle Natura2000-gebieden worden beschermd volgens de Estse Natuurbeschermingswet3 (Nature Conservation Act). Volgens de nationale bosinventaris 2019 is 328.800 hectare strikt beschermd, 264.000 hectare beschermd en 1.739.000 hectare beheerd bos. De Natuurbeschermingswet stelt restricties voor beschermde en strikt beschermde bossen. Op grond van de Estse boswet4 (Forest Act) kunnen ook in beheerde bossen maatregelen genomen worden ter bescherming van de biodiversiteit.
Kunt u aangeven wat u bedoelt met bosareaal? Klopt het dat bosareaal niet hetzelfde is als bosoppervlakte, bosbedekking of hoeveelheid bomen? Zo nee, waarom niet?
Bosareaal betekent hetzelfde als bosoppervlakte, namelijk landoppervlakte dat door bos wordt bedekt, doorgaans gemeten in hectare. Bosbedekking verwijst ook naar het landoppervlakte dat door bos wordt bedekt. Met deze term wordt vaak de relatieve bedekking (in procenten) bedoeld, maar kan ook het absolute oppervlakte bedoeld worden. De hoeveelheid bomen verschilt per eenheid bosoppervlakte, en is afhankelijk van vele factoren zoals type bomen, klimaat, type bosbeheer en leeftijd van het bos.
Beaamt u dat het bosareaal is toegenomen, maar dat de bosbedekking niet is toegenomen, zoals blijkt uit data van Global Forest Watch, die aantonen dat bosbedekking gemiddeld met 28.412 hectare is afgenomen per jaar en in totaal met 446.000 hectare tussen 2011 en 2019, waarin de periode 2015 tot 2019 vier-vijfde voor haar rekening heeft genomen?
Het totale bosareaal is in Estland de afgelopen jaren toegenomen. De data van Global Forest Watch laat een afname zien van de bosbedekking, maar plaatst daar ook de volgende kanttekening bij: het verlies aan bosbedekking is niet hetzelfde als ontbossing; verlies van boombedekking omvat verandering in zowel natuurlijk als aangeplant bos, en hoeft niet door de mens veroorzaakt te worden. De hoeveelheid rondhout in de Estse bossen, mede bepalend voor de totale koolstofvoorraad, is op basis van de Estse nationale bosinventarisatie de afgelopen jaren toegenomen.
Kunt u aangeven of u het verschil tussen bosareaal en bosbedekking relevant vindt? Zo nee, waarom niet?
Het verschil tussen bosareaal en bosbedekking kan relevant zijn in het bepalen van koolstofvoorraad van een bos. Hierover zegt de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen5 in duurzaamheidsprincipe 4 dat de koolstofvoorraad op de (middel) lange termijn gelijk moet blijven of toenemen.
Kunt u aangeven hoe de verdeling van bezit van bosgronden (beschermd, niet-beschermd en Natura 2000-gebied) in Estland is? Hoeveel grond is er in handen van de overheid en hoeveel van particuliere eigenaren, zoals Graanul Invest en alle dochterbedrijven? Kunt u dit uitsplitsen naar beschermd, niet-beschermd en Natura 2000-gebied? Kunt u hierbij aangeven op welke bron(nen) u zich baseert?
Volgens de nationale bosinventaris 2019 (National Forest Inventory, Estonian Environment Agency) is het aandeel dat in handen van de overheid is 51,1% en het aandeel dat in particuliere handen is 48,3%. Van 0,6% is de eigenaar niet duidelijk (omdat de landhervorming niet volledig afgerond is). Volgens de nationale bosinventaris 2019 is het merendeel van de strikt beschermde gebieden en beschermde gebieden in handen van de Staat (ca. 70%). Dit geldt ook voor de Natura2000-gebieden.
Is het aandeel Natura 2000, beschermd en niet-beschermd bosareaal, dat in handen is van particuliere eigenaren, in de afgelopen vijf jaar toe- of afgenomen? Kunt u dit uitsplitsen per gebied?
Volgens het Estse Ministerie van Milieu is het aandeel bossen in handen van particuliere eigenaren in de afgelopen 5 jaren min of meer gelijk gebleven. Het aandeel Nature2000-gebieden in private handen is licht afgenomen. Dit komt doordat bosgebieden hersteld zijn naar semi-natuurlijk weidelandschap (volgens de beschermingsdoelen van Natura2000) en door aankoop van strikt beschermd gebied door de overheid.
Kunt u aangeven welke van de volgende publicaties leidend is voor het Nederlandse houtige biomassa beleid: 1) Duurzaamheidskader biogrondstoffen, 2) «bioScope: Toepassingen en beschikbaarheid van duurzame biomassa» van CE-Delft en 3) «Duurzaamheidscertificatie van vaste biomassa voor energiedoeleinden' van de Rijkdienst voor Ondernemend Nederland (RVO)?3 4
Voor het Nederlandse biomassabeleid is het Duurzaamheidskader biogrondstoffen in beginsel leidend. Het onderzoek bioscope heeft bijgedragen aan de totstandkoming van het Duurzaamheidskader, doordat het mede de basis vormde van het PBL-rapport8. Het genoemde rapport over duurzaamheidscertificatie is een kennisdocument uit 2013, nog voordat de het Besluit conformiteitsbeoordeling van vaste biomassa en de ministeriële regeling conformiteitsbeoordeling van vaste biomassa waren gepubliceerd.
Klopt het dat het Sustainable Biomass Program (SBP) het enige keurmerk is dat volgens de Nederlandse overheid de duurzaamheid van bos tot energiecentrale garandeert? Zo nee, welke andere keurmerken zijn volgens de Nederlandse overheid goedgekeurd?
Nee, het is niet zo dat SBP het enige keurmerk is dat de duurzaamheid garandeert: ook de certificeringsschema’s Better Biomass (NTA 8080), GGL en ISCC dekken met hun duurzaamheidsclaim alle Nederlandse eisen af. Alle goedgekeurde schema’s kunt u vinden op www.rvo.nl/duurzaamheidseisen.
Kunt u de volgende vragen beantwoorden per goedgekeurd keurmerk (hierbij kunt u ook verwijzen naar een geldige publicatie):
Alle goedgekeurde schema’s hebben publiektoegankelijke websites, waar deze informatie te vinden is. Op de website9 van de adviescommissie duurzaamheid biomassa voor energietoepassingen (ADBE) kunt u inzien hoe de goedgekeurde schema’s beoordeeld zijn om te voldoen aan de Nederlandse duurzaamheidscriteria, waarbij ook aspecten als biodiversiteit en bescherming kwetsbare gebieden aan bod komen. Via www.rvo.nl/duurzaamheidseisen vindt u een overzicht van de (deels) goedgekeurde schema’s en de lijsten met schemadocumenten waar de goedkeuringen op gebaseerd zijn.
Wie controleert of een bedrijf, met zo’n certificering, zich houdt aan de eisen van het keurmerk? Hoe vaak worden deze controles uitgevoerd? Bestaan er sancties wanneer er bij controles onregelmatigheden worden gevonden? Kunt u aangeven of er een accreditatie door een onafhankelijke derde partij is geweest in de gebieden waar gekapt wordt in Estland? Zo nee, waarom niet? Hoe controleert een raad en een toezichthouder de private auditbureaus en wat zijn de resultaten van deze controles? Kunt u een recent voorbeeld geven waarbij dit aan de orde was met hierbij de vermelding van alle stappen?
De Minister van Economische Zaken en Klimaat erkent een Conformiteitsbeoordelingsinstantie (CBI) voor een specifiek certificatieschema. Deze CBI kan voor dat certificatieschema certificaten verstrekken aan bedrijven die conform de richtlijnen van het certificatieschema te werk gaan. Hierna volgen door dezelfde CBI regelmatige toetsingsmomenten, ook in het bos, waarop gecontroleerd wordt of bedrijven nog steeds conform de gestelde richtlijnen van het schema werken. Wanneer er onregelmatigheden plaatsvinden treedt de CBI namens de schemabeheerder op om sancties op te leggen aan de certificaathouder. Dit kan bijvoorbeeld ook betekenen dat een certificaat wordt ingetrokken. Alle biomassa – ook afkomstig uit Estland – die in Nederland wordt ingezet en waarvoor subsidie vertrekt wordt onder de SDE, moet door een erkende en dus geaccrediteerde CBI beoordeeld zijn op duurzaamheid.
Voor de werkwijze van controle op CBI’s door de Raad voor Accreditatie verwijs ik u naar de website van deze Raad.10
Beaamt u de conclusie van het onderzoek «Why British biomass energy is a burning issue for Estonia' dat Graanul Invest zes jaar na dato nog steeds geen bomen heeft teruggeplant in een gebied dat het kaal gekapt had, ondanks de belofte om dat wel te doen?
Het is mij niet bekend dat Graanul Invest geen bomen heeft terug geplant in een gebied waar dat had gemoeten. Regeneratie van het bosgebied is een wettelijke verplichting zoals vastgelegd in divisie 2 van de Estse Boswet11. Boseigenaren moeten binnen 2 jaar na kappen gekapte gedeeltes van een bos of kaalgekapte stukken herbebossen. De maatregelen tot herbebossing kunnen bestaan uit het zorgen voor bodembedekking, zaaien, planten of verschillende andere maatregelen, waardoor natuurlijke regeneratie plaatsvindt. Deze maatregelen moeten er toe leiden dat de regeneratie binnen 5 jaar na kappen plaatsvindt (in sommige bostypes binnen 10 jaar). Het Estse Ministerie van Milieu heeft aangegeven dat deze wettelijke verplichting strikt wordt gemonitord.
Is een SBP-certificaat nog wel geldig, als uit het onderzoek naar voren komt dat ook hele bomen worden gekapt, specifiek voor het verbranden van hout voor energie, of dat blijkt dat terugplanten van bomen niet plaatsvindt, en dat er dus niet voldaan wordt aan de eisen van het SBP-certificaat?
Als door een marktpartij niet wordt voldaan aan de eisen van het certificaat waaronder deze biomassa produceert, in dit geval SBP, dan zal de marktpartij hierop worden beoordeeld en aangesproken door de certificererende CBI. Afhankelijk van de ernst van de overtreding kunnen er verschillende gevolgen zijn voor de marktpartij, waaronder het intrekken van het certificaat.
Klopt het dat de Nederlandse overheid de Forest Stewardship Council (FSC)- en Programme for Endorsement of Forest Certification Schemes (PEFC)-keurmerken niet vindt voldoen aan de Nederlandse eisen voor biomassa? Zo ja, waarom niet?
FSC international is een door mij (deels) goedgekeurd certificatieschema. In de tabel «Goedgekeurde schema’s» op www.rvo.nl/duurzaamheidseisen is te zien voor welke duurzaamheidseisen onder de SDE+, FSC is goedgekeurd. PEFC is niet beoordeeld in het kader van de SDE+, omdat PEFC de aanvraag ingetrokken heeft.
Kan hiermee gesteld worden dat FSC en PEFC niet in lijn zijn met de duurzaamheidseisen van Nederland met betrekking tot houtige biomassa?
Zie antwoord vraag 17.
Klopt het dat in 2019 een uitzonderingsregel in het leven is geroepen om ook hout met het FSC- of PEFC-keurmerk te mogen gebruiken voor het verbranden van hout?
Ja dat klopt. Hierover bent u per brief (Kamerstuk 31 239, nr. 294, p. 1512) geïnformeerd. Deze uitzondering is in 2019 in het leven geroepen omdat het implementatietraject langer heeft geduurd dan vooraf geanticipeerd, vanwege (i) zorgvuldigheid en afstemming met ngo’s en energiebedrijven, en (ii) implementatie in de toeleveringsketen, waardoor onvoldoende biomassa beschikbaar zou zijn.
Beaamt u dat dit lijnrecht staat tegenover uw uitspraken, waarin u stelt dat Nederland zich aan de meest strikte duurzaamheidseisen houdt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u eraan doen?
Deze uitzondering gold alleen in 2019. Op dit moment voldoet biomassa die ingezet wordt onder de SDE aan de meeste strikte duurzaamheidseisen.
Kunt u aangeven welke certificaten RWE en Uniper gebruiken en in welke percentages, en welke certificaten het meest in Nederland worden gebruikt?
Er is openbare informatie beschikbaar over de certificaten van deze bedrijven in het volgende rapport: https://www.ce.nl/publicaties/2490/convenant-duurzaamheid-biomassa-jaarrapportage-2019-en-mid-term-evaluatie.
Demate waarin deze bedrijven de certificaten in 2019 gebruikten, is vertrouwelijke bedrijfsinformatie. Hiermee zou immers direct inzicht kregen worden in zaken als de leverancier en exacte herkomst van de biogrondstoffen, wat concurrentiegevoelig kan zijn.
Beaamt u dat zestig procent van de biomassa (500.000 ton) in de Nederlandse centrales niet hoeft te voldoen aan de strengere duurzaamheidseisen en certificaten, omdat het gaat om secundaire residuen uit de agro-food en houtindustrie en tertiaire residuen zoals houtafval?
Afval- en reststromen (zogenaamde categorie 5-stromen) moeten wel aan duurzaamheidseisen voldoen. Die stromen hoeven aan minder duurzaamheidseisen te voldoen, omdat er minder duurzaamheidsrisico’s zijn dan bij biomassa direct uit bos.
Kunt u ons vertellen waar deze resten precies vandaan komen en hoe gegarandeerd wordt dat er niet hele bomen in verdwijnen, bijvoorbeeld omdat zij een lage economische kwaliteit hebben?
Categorie 5-reststromen komen per definitie niet direct uit bos, maar ontstaan bijvoorbeeld als reststroom uit de houtzagerij. Een van de belangrijkste eisen die gelden voor alle categorieën biomassa is eis 12.4 van de Regeling conformiteitsbeoordeling vaste biomassa voor energietoepassingen13, waarin de categoriebepaling wordt geborgd. Onder deze eis wordt geborgd dat biomassa direct uit bos als categorie 1 of 2 wordt aangemerkt, en dat reststromen uit de houtzagerij als categorie 5 worden aangemerkt. Via de andere eisen voor ketenbeheer («Principe 12») wordt geborgd dat deze informatie over de verschillende biomassaleveringen verbonden blijft aan de levering.
Deelt u de conclusie van het onderzoek «Sjoemelhout uit Estland' dat de Nederlandse duurzaamheidseisen, transparantie en betrouwbaarheid zouden moeten garanderen, maar dat ze in feite het zicht op wat er in de praktijk gebeurt vertroebelen en dat ze de verantwoordelijke instanties kansen bieden om naar elkaar te wijzen? Zo nee, waarom niet?
Nee, het feit dat derden geen toegang krijgen tot (bedrijfs)gevoelige informatie, betekent niet dat er geen sprake is van een transparante keten, en transparant betekent niet hetzelfde als publiek toegankelijk. Een transparante keten maakt inzichtelijk voor de ketenbeheerder, in dit geval de controleur van het certificeringsschema, dat de informatie die erin gaat correct is en dat er niet meer gecertificeerde biomassa uit gaat dan erin komt. De partijen die moeten controleren of deze processen goed verlopen, hebben wel toegang tot deze informatie en kunnen daarom beoordelen of de ketens goed functioneren.
Kunt u een process flowchart geven van alle stappen die doorlopen worden voor het behalen van een SBP-certificaat, van boom tot oven, met vermelding van de bijhorende instanties? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik u naar de website van SBP14, waar de schemadocumenten staan voor elk onderdeel van de SBP-standaard.
Beaamt u, dat u bovengenoemde flowchart zou moeten kunnen opstellen en indien dit niet het geval is, beaamt u dan dat de duurzaamheidseisen niet transparant en democratisch zijn? Zo nee, waarom niet?
Ik beaam niet dat de afwezigheid van een dergelijke flowchart betekent dat duurzaamheidseisen niet transparant en democratisch zijn: de Adviescommissie Duurzaamheid Biomassa voor Energietoepassingen (ADBE) heeft het SBP-schema beoordeeld op de kwaliteit van het schema. Hiervoor wordt gekeken naar veel aspecten, zoals de verschillende duurzaamheidseisen die het schema afdekt, maar ook naar beheereisen, zoals transparantie en mogelijkheden tot inspraak van een certificatieschema15
Kunt u een concreet recent voorbeeld noemen waarbij het SBP-traject in zijn geheel heeft plaatsgevonden met daarbij expliciet de vermelding van alle stappen en onderdelen (wanneer, waar, waarom, door wie en hoe)?
Alle biomassa die het SBP-certificaat draagt, moet alle stappen hebben doorlopen van SBP-certificering. Ik kan niet op individuele leveringen ingaan, want dit betreft bedrijfsgevoelige informatie, dus deze informatie is concurrentiegevoelig.
Staat u nog steeds achter uw uitspraak dat er geen hele bomen worden verbrand voor biomassa? Zo ja, op basis van welke bron(nen)?
In duurzaam beheerde bossen worden hele bomen gekapt voor verschillende doeleinden. Sommige bomen worden door de bosbeheerder niet geschikt bevonden voor hoogwaardige toepassingen. Deze bomen worden ook gekapt, bijvoorbeeld om andere bomen meer ruimte te geven, vanwege economische doeleinden of vanwege (brand)veiligheid of ziekten, etc. Deze bomen kunnen bijvoorbeeld tot pellets verwerkt worden, op voorwaarde dat er wel wordt voldaan aan alle duurzaam bosbeheereisen die gesteld worden aan categorie 1 en 2 biomassa.
Het bericht 'CZ en VGZ beperken vrije zorgkeuze van patiënten die fysiotherapie nodig hebben' |
|
Henk van Gerven |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «CZ en VGZ beperken vrije zorgkeuze van patiënten die fysiotherapie nodig hebben»?1
Zorgverzekeraars hebben binnen het zorgverzekeringsstelsel de taak om kwalitatief goede zorg tegen een redelijke prijs in te kopen voor hun verzekerden. Dit zijn ook de elementen waarop zij concurreren en zich onderscheiden. Elke zorgverzekeraar koopt de zorg in tegen de prijs en bij de zorgaanbieder die voldoet aan zijn eisen, zo ook CZ en VGZ. En dit komt tot uiting in hun polissen. Deze verschillen qua premie, maar ook qua gecontracteerde zorgaanbieders en geboden vergoeding. Dit levert een ruim aanbod op van verschillende polissen waaruit de verzekerde de polis kan kiezen die het beste bij hem of haar past.
Wat vindt u van de race to the bottom die al jaren gaande is als het gaat om de vergoeding voor fysiotherapie door zorgverzekeraars? Is er wel sprake van eerlijke tarieven?
Zorgverzekeraars en beroepsgroepen zijn constructief in gesprek over een toekomstbestendige tariefontwikkeling. Ook kwaliteit en betaalbaarheid van de zorg spelen daarbij een belangrijke rol. Dit doen zij aan de hand van het kosten-onderzoek dat zij hebben laten uitvoeren door Gupta Strategists. Ik heb dit rapport eerder met uw Kamer gedeeld2. Verschillende verzekeraars hebben in 2020 de tarieven voor fysiotherapie (flink) verhoogd en ik heb begrepen dat een aantal dat voor 2021 ook/opnieuw doet. Daartegenover staat dat zorgverzekeraars ook de kwaliteit, doelmatigheid en betaalbaarheid van de zorg moeten stimuleren. Door contracten met fysiotherapeuten af te sluiten kunnen hierover afspraken worden gemaakt. Een scherp tarief betekent ook een scherpe zorgverzekeringspremie. Hetgeen ook in het belang is van de verzekerden.
Deelt u de mening dat het niet verantwoord is dat de vrije artsenkeuze onder druk wordt gezet omdat er steeds een groter onderscheid wordt gemaakt tussen gecontracteerde en ongecontracteerde zorgverleners? Vindt u een vergoeding van 60% voor niet-gecontracteerde fysiotherapeuten ten opzichte van de tarieven voor gecontracteerden zoals bijvoorbeeld bij de basisverzekering Just van CZ wel te verenigen met het principe van de vrije artsenkeuze? Kunt u uw antwoord toelichten?2
Ik vind dat verzekerden vrij moeten zijn in hun keuze voor de gewenste zorgaanbieder. En in het huidige stelsel is dat, naar mijn mening, ook het geval.
Verzekerden kunnen namelijk kiezen voor een (natura)polis bij een zorgverzekeraar die wèl een contract heeft gesloten bij de gewenste zorgaanbieder of die een hogere vergoeding betaalt voor de gewenste zorgaanbieder. Of zij kunnen kiezen voor een restitutiepolis. Een restitutiepolis maakt immers geen onderscheid tussen gecontracteerde en niet-gecontracteerde zorgaanbieders.
Onderschrijft u dat zo een tweedeling dreigt te ontstaan waarbij diegenen die het kunnen betalen wel de vrije artsenkeuze hebben maar diegenen die het niet kunnen betalen niet? Wat vindt u van deze tweedeling, gezien vanuit het principe van gelijke toegang tot zorg onafhankelijk van iemands portemonnee?
Gelijke toegang tot het basispakket vind ik erg belangrijk. Dit is ook een van pijler onder het Nederlandse zorgverzekeringsstelsel. Daarom is er ook een acceptatieplicht voor de basisverzekering die wettelijk is verankerd. Dit maakt dat verzekerden vrij zijn om de polis te kiezen die het beste bij hun past. En daarbij kunnen zij rekening houden met de zorgaanbieders die de zorgverzekeraar heeft gecontracteerd of kunnen zij kiezen voor een restitutiepolis. De zorgtoeslag zorgt voor een tegemoetkoming in de kosten voor zorg. Van een tweedeling is naar mijn mening dan ook geen sprake.
Hoe rijmt u dit met uw besluit om het wetsvoorstel Bevorderen Zorgcontractering bij nader inzien niet in te dienen, vanwege de ophef die ontstond over de gevolgen die deze wetswijziging zou hebben voor de vrije artsenkeuze?
Zoals in de brief van 13 oktober jl.4 aan uw kamer is aangegeven verkleinen de nieuwe cijfers over het aandeel niet gecontracteerde zorg en alle inspanningen die worden ingezet, met inbegrip van een nieuw bekostigingsmodel, vooralsnog de noodzaak om dit wetsvoorstel in te dienen. Andere ontwikkelingen in de wijkverpleging en ggz, zoals de aanstaande wijzigingen in de bekostiging, maken het aangaan van een contract naar verwachting ook aantrekkelijker. Daarom is ervoor gekozen eerst te bezien of de andere maatregelen voldoende bijdragen aan het verminderen van niet-gecontracteerde zorg. Mocht blijken dat ondanks deze maatregelen het percentage niet-gecontracteerde zorg onvoldoende daalt, dan kan alsnog tot indiening van het wetsvoorstel worden overgegaan.
Wat gaat u doen om deze lage tarieven van zorgverzekeraars te voorkomen voor 2021?
Voor fysiotherapie gelden vrije tarieven. Dat betekent dat deze tot stand komen in onderhandeling tussen zorgverzekeraar en zorgaanbieder. Ik vind het belangrijk dat via contractering afspraken worden gemaakt over kwaliteit en doelmatigheid van de zorgverlening en dat daartegenover een redelijk tarief staat. Om het gesprek hierover te stimuleren heb ik in de Bestuurlijke Afspraken Paramedische Zorg 2019–2022 met partijen afgesproken dat zij een kostenonderzoek laten uitvoeren. Dit onderzoek gaat over tarieven én betaalbaarheid van de paramedische zorg. Stijgende tarieven hebben immers ook invloed op de betaalbaarheid – en daarmee de toegankelijkheid – van de paramedische zorg.
Dit kostenonderzoek, waarover ik uw Kamer eerder heb geïnformeerd, helpt partijen om op basis van een feitelijke onderbouwing het gesprek te voeren over een passende en toekomstbestendige tariefontwikkeling, kwaliteit, innovatie en betaalbaarheid. In dit proces hebben partijen reeds werkagenda’s opgesteld om in samenhang aan deze thema’s te werken. Ik houd partijen daarbij aan de afspraken die in het bestuurlijk akkoord zijn gemaakt. De afspraken die door partijen worden gemaakt, kunnen tijdens de contractering vertaald worden in afspraken tussen de individuele zorgverzekeraar en zorgaanbieder.
Kunt u aangeven of andere sectoren ook worden getroffen door zulke lage tarieven?
Ik heb geen zicht op de inhoud van de inkoopafspraken 2021 tussen zorgverzekeraars en zorgaanbieders in de verschillende sectoren van de zorg en daarmee ook niet op de afgesproken tarieven. Daar waar nodig, houdt de Nederlandse Zorgautoriteit toezicht op de wijze waarop de contractering plaatsvindt, maar niet op de uitkomst daarvan. En uiteraard op nakoming van de wettelijke zorgplicht door zorgverzekeraars.
Het bericht ‘Joe Biden kan 5 miljoen Amerikaanse rokers laten stoppen’. |
|
Henk van Gerven |
|
Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Joe Biden kan 5 miljoen Amerikaanse rokers laten stoppen»?1
De mogelijkheid de sigaret zijn verslavende karakter te ontnemen vind ik een interessante en hoopgevende ontwikkeling.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit onderzoek van het RIVM blijkt dat een dergelijke nicotinereductie technisch mogelijk is?
Het RIVM constateert dat nicotine terugbrengen in tabak technisch mogelijk is, maar stelt tevens dat consumenten deze vaak minder lekker vinden. Het is dan ook de vraag of tabaksproducten met een niet-verslavende hoeveelheid nicotine kans maken op de markt. Wanneer uitsluitend dit type producten op de markt zou worden toegelaten zou dit kunnen leiden tot een afname van het aantal rokers, omdat rokers niet meer verslaafd kunnen raken, maar mogelijk ook omdat ze deze sigaretten minder lekker vinden. Het wetenschappelijke artikel van het RIVM2 geeft overigens wel aan dat er gebrek is aan onafhankelijk onderzoek naar bijvoorbeeld de invloed op toxiciteit en aantrekkelijkheid van dergelijke producten voor consumenten.
Hoe beoordeelt u het feit dat uit een opiniepeiling blijkt dat er in Nederland een groot draagvlak is voor een nicotinereductie en wel in de orde van driekwart van de bevolking?2
Dat vind ik positief en het sluit aan bij ander onderzoek op het gebied van tabaksontmoediging zoals bijvoorbeeld het draagvlak voor accijnsverhoging.
Deelt u de mening dat een dergelijke maatregel (de nicotinereductie) een enorme winst zou zijn voor de volksgezondheid?
De mogelijkheid om de sigaret zijn verslavende karakter te ontnemen kan in potentie leiden tot een grote verbetering van de volksgezondheid en ik kijk met grote interesse wat er gebeurt in de Verenigde Staten op dit gebied.
Wat zijn de mogelijkheden in wettelijke zin om een dergelijke nicotinereductie voor de Nederlandse markt door te voeren? In hoeverre kan Nederland dit om gezondheidsredenen afdwingen of bepalen? Verzet bepaalde Europese wetgeving zich hiertegen?
De Europese tabaksproductenrichtlijn (TPD) reguleert onder andere de ingrediënten van tabaksproducten. Over de hoeveelheid nicotine in tabak zelf is niets opgenomen. Echter door een maximumwaarde te stellen aan de emissie van nicotine in de tabaksrook wordt de input (via de tabak) indirect ook gereguleerd. Het mag producenten op basis van de Europese wetgeving niet onmogelijk gemaakt worden om aan een maximale emissiewaarde van 1 mg per sigaret te komen. Een reductie van nicotine in tabak naar een niet verslavend niveau van 0.4 mg/gram tabak maakt het onmogelijk sigaretten met een gehalte van 1 mg nicotine in de emissies te produceren en beperkt daarmee fabrikanten. Het is daarom onmogelijk het nicotinegehalte in tabak nationaal te beperken. Wanneer de Europese Commissie conform plan in mei a.s. het implementatierapport van de TPD oplevert en toezegt met een voorstel voor een nieuwe TPD te komen, zouden we als Nederland hierop kunnen reageren en dit punt mee kunnen nemen in onze reactie.
Bent u bereid los van het Nationaal Preventieakkoord deze mogelijkheden verder te onderzoeken? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik hierboven heb aangeven is het helaas niet mogelijk nationaal een dergelijke wetswijziging door te voeren onder de huidige TPD. Hier ligt een mooie uitdaging voor een volgend kabinet.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het notaoverleg Preventie (medische-, leefstijl- en infectiepreventie)/verslavingszorg/drugsbeleid op 1 februari 2021?
Ja.
De arbeidsmarkt in Limburg |
|
Judith Tielen (VVD), Chantal Nijkerken-de Haan (VVD) |
|
Wouter Koolmees (minister sociale zaken en werkgelegenheid, viceminister-president ) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Nieuwe klap voor VDL Nedcar: ontslag voor 750 medewerkers»?1
Ja.
Op welke wijze doet VDL er «alles aan om de gedupeerde mensen van werk naar werk te begeleiden»? Is bekend in hoeverre de arbeidsmarktregio’s betrokken zijn en welke rol zij daarin spelen?
Het gaat in totaal om ongeveer 750 mensen, waarvan ongeveer 160 mensen in dienst bij VDL. De overige medewerkers huurt VDL in via uitzendbureaus, zoals Adecco en Randstad. Voor de eerste groep ontplooit VDL een scala aan activiteiten om ze binnen of buiten VDL aan het werk te houden. Zo worden interne en externe vacatures gedeeld via de Arbeidsmarktplaats, die in samenwerking met de partijen in de arbeidsmarktregio is opgericht. De uitzendkrachten die bij VDL werken, kunnen bij hun uitzendbureau terecht dat ze naar ander werk begeleidt. UWV werkt intensief samen met de betrokken uitzendbureaus. Zo verstrekt UWV informatie over de arbeidsmarktontwikkelingen, over kanssectoren, beschikbare vacatures en specifieke arbeidsmarktprojecten. Uitzendkrachten kunnen ook gebruik maken van de Arbeidsmarktplaats. Tegelijk informeert UWV de medewerkers over de mogelijkheden van een uitkering en de rechten bij een eventuele ontslagaanvraag.
De drie arbeidsmarktregio’s in de provincie zijn betrokken. Dat is niet nieuw, want er is al jarenlang structureel overleg tussen VDL en de betrokken partijen. De situatie van Nedcar verschilt door de jaren heen: in tijden van voorspoed heeft VDL veel extra personeel nodig, als het minder gaat, is er sprake van krimp. In de huidige situatie werken de partijen in de arbeidsmarktregio’s samen met Nedcar in het ondersteunen van personeel van VDL met van-werk-naar-werk dienstverlening, onder andere via de Arbeidsmarktplaats. Met deze samenwerking op het gebied van werk en scholing lopen partijen vooruit op de vormgeving van een regionaal mobiliteitsteam in de eerste maanden van 2021, wat een onderdeel is van de aangekondigde crisisdienstverlening van werk(loosheid) naar werk2.
Welke stappen zijn ondernomen en worden nog ondernomen om de werkgelegenheid in Limburg te versterken, bij bedrijven zoals Nedcar en andere (clusters van) bedrijven?
VDL Nedcar is van groot belang voor de regionale arbeidsmarkt. De Minister van Economische Zaken en Klimaat heeft op 15 december, in reactie op vragen van de vaste commissie voor Economische Zaken en Klimaat, schriftelijk aangegeven dat het kabinet toegezegd heeft zich actief in te zetten voor het behoud van de fabriek en de werkgelegenheid.3 Een integraal plan van aanpak is in ontwikkeling. Op basis daarvan werken VDL Nedcar, centrale- en decentrale overheden, en andere relevante partijen verder.
Een ander voorbeeld waarbij er nauw samen wordt gewerkt ten behoeve van de werkgelegenheid in Limburg is de transitie van het chemisch complex Chemelot naar circulariteit: de Chemelot Circular Hub. Bedrijfsleven, overheden, kennisinstellingen en andere relevante partijen werken hier samen om deze transitie van het ecosysteem Chemelot verder vorm te geven.
Daarnaast zet het kabinet ook algemeen beleid in om de economie en de werkgelegenheid in heel Nederland te versterken. Met het steun- en herstelpakket zet het kabinet in op het behoud van werkgelegenheid in Nederland tijdens de coronacrisis4. Waar nodig worden mensen geholpen richting nieuw werk. Deze steun komt ook ten goede aan de werkgelegenheid in de provincie Limburg.
Bent u bereid om arbeidsmarktregio’s waar het verlies van werkgelegenheid bovengemiddeld groot is, zoals in Limburg, te prioriteren bij het verdelen van extra (corona-)gelden voor arbeidsmarktregio’s?
Dat gebeurt op dit moment al. Bij het toekennen van de financiële middelen voor crisisdienstverlening naar werk hanteer ik een verdeelsleutel die is gebaseerd op de instroom in de NOW 2.0. Daar waar de verwachte impact op de regionale arbeidsmarkt groter is, stel ik meer geld beschikbaar voor crisisdienstverlening naar werk.
Wat kunnen de betrokken arbeidsmarktregio’s in Limburg leren van andere arbeidsmarktregio’s, welke effectieve voorbeelden van gelijksoortige situaties zijn beschikbaar?
De arbeidsmarktregio Zuid-Limburg heeft zelf ruime ervaring met mobiliteitsdienstverlening. Ook is er eerdere ervaring met ontslagen bij VDL. De afgelopen decennia zijn publieke en private partners gezamenlijk met elkaar opgetrokken bij de begeleiding van personele vraagstukken van diverse ondernemingen. Voorbeelden in andere arbeidsmarktregio’s zijn de mobiliteitsdienstverlening aan personeel van Philip Morris in Bergen op Zoom en, meer recent, de dienstverlening die UWV uitvoert in het kader van de motie Asscher5.
Klopt het dat een groot deel van de ontslagen medewerkers opgeleid zijn in de techniek, wat een tekortsector is? Wat is de verhouding tussen de aantallen ontslagen medewerkers en de openstaande vacatures in de techniek?
Het merendeel van de VDL-medewerkers die in deze fase moeten afvloeien, zijn productiemedewerkers. Door «training on the job» heeft VDL veel geïnvesteerd in hun competenties en vaardigheden. Los van de bedrijfsspecifieke situatie zijn de «skills» (zoals accuratesse en het onder tijdsdruk uitvoeren van hoogwaardige, technische handelingen) van deze medewerkers ook waardevol in relatie tot andersoortige productie- of logistieke taken. VDL ondersteunt deze groep met een terugkeervoucher gekoppeld aan de getoonde competenties en vaardigheden. Deze vervult twee functies. Voor werk elders is het een positieve referentie en het zorgt ervoor dat mensen bij mogelijke toekomstig werk bij VDL eerder in beeld zijn.
In Limburg zijn er in totaal ongeveer 11.000 openstaande vacatures waarvan 4.300 in technische beroepen en 1.400 in logistieke- en transportberoepen. De verwachting is dat een deel van het de voormalig VDL-medewerkers in een functie in de techniek of logistiek aan de slag kan. Hiervoor is zo nodig extra ondersteuning beschikbaar via de middelen voor crisisdienstverlening naar werk. Niet alle openstaande functies zijn echter naar verwachting geschikt.
In hoeverre zijn werkgevers in de techniek met langdurig openstaande vacatures betrokken om deze ontslagen medewerkers vanaf nu te kunnen werven, selecteren en waar nodig extra op te leiden? Wat staat deze werkgevers in de weg om in contact te treden met deze ontslagen medewerkers en hoe kan dat worden opgelost?
Niets staat werkgevers in de weg vacatures kenbaar te maken en in contact te komen met de ontslagen VDL-medewerkers. Dat kan via het werkgeversservicepunt (WSP). Het in kaart brengen van vacatures en zoeken van geschikte kandidaten hoort tot de kerntaken van het WSP. Ook kunnen werkgevers vacatures aanmelden voor plaatsing bij de Arbeidsmarktplaats. Vacatures die via de uitzendbureaus worden aangeboden komen automatisch bij de oud-medewerkers terecht. Verder verwijs ik naar het antwoord op vraag 10 en 11.
Kunnen de ontslagen VDL-werknemers voor eventuele aanvullende scholing terecht bij het deze week gelanceerde initiatief Limburgleert.nl?2 Deelt u de mening dat juist dit soort door de overheid gefinancierde initiatieven opleidingen moeten bieden voor tekortsectoren zoals techniek, in plaats van «soft skills» zoals in het artikel genoemde stressmanagement en werkgeluk?
Het platform Limburgleert.nl is een samenwerking tussen overheid (de drie Limburgse arbeidsmarktregio’s en Provincie), onderwijs, bedrijfsleven en vakbonden. Dit platform is een portal dat het regionaal scholingsaanbod voor de beroepsbevolking ontsluit. Werkenden en werkzoekenden kunnen op elk moment gebruik maken van Limburgleert.nl. Medewerkers van VDL kunnen hier ook terecht voor advies over scholing.
Via deze «portal» is ook het Limburgse initiatief van Leo Loopbaan en de dienstverlening van het Leerwerkloket toegankelijk. De Arbeidsmarktplaats wordt gekoppeld aan Limburgleert.nl. Zo wordt voor werkzoekenden een breed palet ontsloten aan ondersteuning, competentietesten, advies en oriëntatie op scholingsarrangementen. Het aangeboden opleidingsaanbod bestaat voornamelijk uit opleidingen die gericht zijn op de tekortsectoren. Daarnaast kunnen de ontslagen VDL-medewerkers ook gebruik maken van landelijke regelingen.
In het kader van het derde steun- en herstelpakket komen er in de arbeidsmarktregio’s regionale mobiliteitsteams die zich richten op mensen die extra ondersteuning nodig hebben om weer aan het werk te komen. Deze mobiliteitsteams pakken de opgave samen met de samenwerkende partners (sociale partners, gemeenten, UWV en onderwijsveld) op. Daarnaast kunnen mensen gebruik maken van kosteloze scholing via de regeling NL leert door met inzet van scholing. In 2020 en 2021 wordt via die regeling € 64 miljoen beschikbaar gesteld voor gratis scholingstrajecten voor werkenden en werkzoekenden. Het eerste deel van het aanbod is beschikbaar via https://vindjeupdate.hoewerktnederland.nl/, vanaf begin februari komt een tweede deel beschikbaar en rond de zomer een derde deel. Het gaat om arbeidsmarktrelevant scholingsaanbod. Afhankelijk van iemands arbeidsmarktpositie en werkzaamheden kunnen investeringen in betere soft skills van wezenlijk belang zijn voor iemands duurzame inzetbaarheid. Dat laat onverlet dat daarnaast meer omvangrijke scholing nodig is om mensen aan het werk te helpen in sectoren en beroepen waar vraag is zoals de techniek. Voor dat doel ontwikkelt het kabinet de omscholingsregeling. Met deze regeling kunnen werkgevers subsidie aanvragen voor de omscholingskosten van een nieuwe werknemer die werkzaam wordt in een krapteberoep, zoals een beroep in de techniek.
Deelt u de mening dat in deze situatie de arbeidsmarktregio’s, regionale mobiliteitsteams en leerwerkloketten zich nu moeten bewijzen in het effectief zijn in het van werk naar werk begeleiden van mensen die hun baan verliezen? Zo ja, wat is uw verwachting van de inzet, maar vooral van het resultaat hiervan? Op welke wijze wordt de effectiviteit van de inzet gemonitord? Bent u bereid bij te sturen op het moment dat de monitoring daar aanleiding toe geeft?
De aangekondigde aanpak van de crisisdienstverlening naar werk wordt uitgevoerd in de arbeidsmarktregio’s. Het kabinet heeft extra budget vrijgemaakt om de regionale mobiliteitsteams mogelijk te maken. Met de regionale mobiliteitsteams wil het kabinet met alle samenwerkende partners (sociale partners, gemeenten, UWV en onderwijsveld) bereiken dat er aanvullende dienstverlening wordt ingezet voor mensen die meer ondersteuning nodig hebben om aan het werk te komen. Het gaat om vroegtijdige en ontschotte dienstverlening. Deze dienstverlening is nieuw en zal vanaf de aanvang nauwlettend worden gemonitord. Er wordt bijgestuurd als de monitoring daar aanleiding toe geeft. De effectiviteit van de regionale mobiliteitsteams is uiteraard ook afhankelijk van externe factoren als de economische situatie en het herstel van de werkgelegenheid.
Herkent u de signalen dat organisaties in de arbeidsmarktregio’s vooral veel overleggen in plaats van tijd steken in het daadwerkelijk verbinden van mensen met potentieel nieuwe werkgevers (in tekortsectoren)?
De regionale mobiliteitsteams bieden in aanvulling op de dienstverlening vanuit de regionale werkgeversservicepunten en de regionale leerwerkloketten een nieuwe aanpak door de brede samenwerking en het gebruik van ontschot instrumentarium. Om effectieve dienstverlening op maat te organiseren, zijn overleg en het maken van praktische afspraken nodig. Alle partijen zijn vooruitlopend aan de start van de mobiliteitsteams reeds aan de slag met het matchen van vraag en aanbod. De samenwerkende partners en het kabinet hebben zich met een Intentieverklaring gecommitteerd om uitvoering te geven aan deze vorm van van-werk-naar-werk bemiddeling7.
Bent u bereid arbeidsmarktregio’s op te dragen om hun energie te steken in het daadwerkelijk maken van verbinding met werkgevers zodat vraag en aanbod bij elkaar gebracht kunnen worden?
Zie antwoord vraag 10.
Het bericht ''Registreer wie welk vaccin krijgt’, zeggen de apothekers' |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het artikel ««Registreer wie welk vaccin krijgt», zeggen de apothekers»?1
Het is van groot belang centrale registratie, wie welk vaccin krijgt, op orde te hebben. Naast monitoring van de effectiviteit van het vaccin en de vaccinatiegraad speelt de registratie een belangrijke rol bij de veiligheidsbewaking en monitoring van bijwerkingen, het snel kunnen handelen bij eventuele calamiteiten, het monitoren van de effectiviteit van vaccinatie, en de bestrijding van deze pandemie in het algemeen.
Hoe staat het met de ontwikkeling van het registratiesysteem van vaccinatiegegevens en wanneer denkt u dat dit systeem gerealiseerd zal zijn?
Het centrale registratiesysteem is in de eerste week van januari in gebruik genomen.
Kunt u nader toelichten hoe het registratiesysteem eruit zal gaan zien?
Het uitgangspunt is «registratie aan de bron». Dat wil zeggen dat de toediener van vaccins verantwoordelijk is voor de juistheid en compleetheid van de registratie in het decentrale systeem, het verkrijgen van toestemming van de cliënt ten behoeve van aanleveren van vaccinatiedata aan het RIVM, en voor het tijdig aanleveren van de data.
Het RIVM heeft de specificaties van de voor het centrale registratiesysteem benodigde vaccinatiedata beschikbaar gemaakt, evenals aansluitvoorwaarden. Voor elke fase in de vaccinatiestrategie worden de betreffende decentrale systemen gekoppeld aan het landelijk systeem. Toedieners van vaccins die niet over een eigen registratiesysteem beschikken dat geautomatiseerd gegevens kan doorleveren aan het centrale registratiesysteem, kunnen gebruik maken van een daartoe ontwikkelde invoerapplicatie.
Komt er een scanbare code op de flacon, zodat elke inenting vastgelegd kan worden?
Nee. Deze komt er, zoals in het artikel terecht is aangegeven, vooralsnog niet.
Krijgen gevaccineerde mensen een sticker mee met daarop de code van de batch en het merk van het vaccin dat ze toegediend hebben gekregen?
Ja, gevaccineerde mensen krijgen een schriftelijke vaccinatiebevestiging mee met daarop vermeld het type vaccin, en batchnummer. Vanaf eind maart 2021 is het mogelijk voor mensen die toestemming hebben gegeven dat hun vaccinatiedata gedeeld worden met het RIVM, hun eigen gegevens omtrent vaccinatie in te zien in het centrale registratiesysteem. Het RIVM werkt in dit kader aan een cliëntportaal voor het tonen van vaccinatiegegevens, waarvoor toegang wordt verleend met een DigiD.
Kunt u nader toelichten welke juridische haken en ogen er aan de ontwikkeling van het registratiesysteem zitten?
De zorgverlener heeft, om de benodigde gegevens te mogen verstrekken en het beroepsgeheim te doorbreken, uitdrukkelijke toestemming nodig van de gevaccineerde. In het geval van wilsonbekwamen is uitdrukkelijk toestemming nodig van de wettelijk vertegenwoordiger. De zorgverlener moet deze toestemming verkrijgen van de te vaccineren cliënten of hun wettelijk vertegenwoordiger voordat gegevens aan het RIVM worden verstrekt. Bij de oproep/uitnodiging tot vaccinatie wordt de burger daarom via een toestemmingsformulier, of als het niet mogelijk is om schriftelijke toestemming te realiseren in het proces, via een met kwaliteitswaarborgen omgeven mondelinge procedure geïnformeerd, waarom de centrale registratie belangrijk is in het individuele en collectieve gezondheidsbelang en wordt om actieve instemming gevraagd. Tevens wordt uitgelegd wat met de verzamelde data gebeurt en wordt aangegeven dat de burger altijd later de mogelijkheid heeft zijn/haar vaccinatiegegevens bij het RIVM te laten verwijderen en hoe men dit kan doen. Van mensen die ofwel niet opkomen voor vaccinatie ofwel wel komen maar geen toestemming geven voor het delen van de vaccinatiedata, worden alleen anonieme data op geaggregeerd niveau met het RIVM gedeeld. Het al dan niet toestemming geven voor het delen van data heeft overigens natuurlijk geen gevolgen voor de vaccinatie zelf. Ook als mensen geen toestemming geven, kunnen zij gewoon gevaccineerd worden. De boven beschreven aanpak past binnen het juridisch kader van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) en de Wet op de Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO).
Kunt u toezeggen dat het registratiesysteem in volle werking is voordat begonnen wordt met vaccineren?
Het centrale registratiesysteem is klaar en in werking.
Kunt u toezeggen dat mensen, wanneer de vaccinatie van mensen in twee keer plaatsvindt, beide keren hetzelfde vaccin toegediend krijgen en dit vaccin in geen geval van verschillende producenten is?
Wanneer iemand gevaccineerd wordt met een vaccin waarbij twee doses nodig zijn, zal dit met hetzelfde vaccin zijn. Bij de vaccinaties door de GGD wordt direct een afspraak gemaakt voor twee keer. Hier wordt in de bevoorrading ook rekening mee gehouden. Daardoor zullen mensen worden ingeënt met vaccins van slechts één producent.
De financiering van ventilatie verbetering scholen |
|
Lisa Westerveld (GL), Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Deelt u de mening dat elk kind recht heeft op veilig en verantwoord naar school kunnen gaan, ook ten tijde van deze coronacrisis, ongeacht in welke gemeente zij naar school gaan?
Ja. Niet alleen de leerlingen hebben recht op een veilige leeromgeving; ook het onderwijspersoneel heeft recht op een veilige werkomgeving.
Kunt u bevestigen dat er gemeenten zijn die niet kunnen voldoen aan de voorwaarde van 70% cofinanciering met betrekking tot de vernieuwing van ventiliatiesystemen van scholen omdat zij hier niet voldoende middelen voor hebben?
Dergelijke berichten hebben mij niet bereikt. De SUViS-regeling, waarmee € 100 miljoen beschikbaar wordt gesteld voor het treffen van noodzakelijke maatregelen ter verbetering van ventilatie c.q. binnenklimaat, is vanaf 1 januari 2021 opengesteld. 70% cofinanciering door de gemeente is niet de enige invulling die aan de cofinanciering gegeven kan worden. Er zijn ook andere manieren van cofinanciering mogelijk. Bij Ruimte-OK kunnen scholen hierover terecht met hun vragen. Na de eerste week openstelling zijn er 239 aanvragen gedaan ter hoogte van een kleine € 42 mln.
Ontvangt u ook signalen van leraren die de ramen open moeten zetten om te ventileren, met als gevolg dat het te koud is in de klas en dit het geven en volgen van onderwijs bemoeilijkt? Heeft u in beeld op hoeveel scholen dit het geval is?
Voor een goed binnenklimaat is het belangrijk te zorgen voor voldoende luchtverversing. Het hangt van het soort ventilatiesysteem (mechanisch of natuurlijk) af, op welke manier het meest effectief geventileerd kan worden. Hoe en wanneer het verstandigst gelucht kan worden is handzaam beschreven in de Handreiking optimaal ventileren in scholen op www.lesopafstand.nl/ventilatie. Ik heb geen beeld van in hoeveel schoolgebouwen met behulp van ramen openzetten geventileerd wordt.
Ontvangt u ook signalen dat er scholen zijn die verwachten geen gebruik te kunnen maken van de cofinancieringsmogelijkheden vanwege ontbrekende middelen waardoor zij niet in staat zijn de ventilatie op orde te brengen zodat kinderen veilig en verantwoord naar school kunnen blijven gaan? Zo ja, bent u in gesprek met gemeenten om tot een oplossing te komen?
Schoolbesturen hebben vanuit goed werkgeverschap de verantwoordelijkheid zorg te dragen voor een veilige en prettige werkomgeving. In samenspraak met de gemeente kan een beroep op de SUViS-regeling worden gedaan. In bestuurlijk overleg zijn de schoolbesturen en gemeenten opgeroepen gebruik te maken van de regeling en hierover met elkaar in overleg te treden. Ik monitor de aanvragen en signalen rond de SUViS-regeling nauwlettend.
Erkent u dat deze cofinanciering leidt tot grote verschillen voor scholen die in kleinere gemeenten staan, bijvoorbeeld in krimpregio’s, in vergelijking met scholen die in grotere en/of rijkere gemeenten staan? Erkent u daarmee ook dat kinderen de dupe zijn van deze ongelijkheid?
Er zijn verschillen in aanpak en prioritering door gemeenten in onderwijshuisvesting. Er is echter niet 1-op-1 een verband aan te wijzen tussen schoolgebouwen die in kleinere gemeenten staan in vergelijking tot schoolgebouwen die in grotere gemeenten staan. Eerder gaf ik al aan dat een cofinanciering volledig door de gemeente gefinancierd niet de enige invulling is die aan cofinanciering gegeven kan worden.
Bent u bereid u maximaal in te zetten om te voorkomen dat openbare scholen in minder rijke gemeenten achter het net vissen en hun ventilatie niet kunnen vernieuwen om aan de coronarichtlijnen te kunnen voldoen? Zo ja, hoe? Zo nee, waarom niet?
De SUViS-regeling is opengesteld en vlak voor het kerstreces heeft er nog een webinar door RVO over de regeling plaatsgevonden. Deze is goed bezocht en heeft veel antwoorden op bestaande vragen opgeleverd. Ik blijf scholen en gemeenten dringend oproepen met elkaar het gesprek aan te gaan en een afweging te maken of de SUViS-regeling soelaas kan bieden. Daarnaast wijs ik op de Handreiking optimaal ventileren op scholen die, mede aan de hand van gestelde vragen, steeds wordt geactualiseerd. Hoe de overige toegezegde € 260 miljoen het beste zijn bestemming kan bereiken zal, met de ervaringen van de SUViS-regeling tezamen met de uitkomsten van het IBO Onderwijshuisvesting, dit jaar nog worden vormgegeven.
Het bericht Verzekeraars onder vuur om investeren in wapens |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennis genomen van het bericht het bericht «Verzekeraars onder vuur om investeren in wapens» d.d. 9 december jl?1
Ja.
Heeft u eveneens kennis genomen van het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer naar beleggingen van de negen grootste verzekeraars in Nederland?2
Ja.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het onderzoek van de Eerlijke Verzekeringswijzer?
Het kabinet verwacht van alle Nederlandse bedrijven dat zij internationaal maatschappelijk verantwoord ondernemen door invulling te geven aan internationale normen zoals die zijn neergelegd in de OESO-richtlijnen voor multinationale ondernemingen (hierna OESO-richtlijnen), waar de UN Guiding Principles on Business and Human Rights(UNGP’s) onderdeel van uitmaken. Hier wordt nader invulling aan gegeven door het IMVO-convenant voor de verzekeringssector (hierna convenant). Deze naleving is een individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars. Zij maken hun eigen afweging of zij beleggen in de defensie-industrie, met inachtneming van het verbod om te investeren in ondernemingen die clustermunitie, of cruciale onderdelen daarvan, produceren, verkopen of distribueren. Verzekeraars behoren hierbij, conform OESO-richtlijnen en UNGP’s, risico’s in kaart te brengen, hun invloed aan te wenden om deze risico’s te voorkomen en aan te pakken en hierover verantwoording afleggen.
Voor wat betreft de conclusies van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt het kabinet op dat de onderzoeksresultaten betrekking hebben op de verzekeraars in hun hoedanigheid als group. Dit houdt in dat ook gegevens van de niet-Nederlandse entiteiten van de verzekeraars zijn gebruikt. Alleen voor Aegon is een korte toelichting gegeven over het beleid van de Nederlandse entiteit. Het kabinet erkent dat middels ondertekening van het convenant door het Verbond van Verzekeraars de Nederlandse entiteit van desbetreffende verzekeraars gehouden is aan het convenant.
Het kabinet verwijst verder naar de intentieverklaring die ondertekend is door Achmea B.V., AEGON N.V. en NN Group N.V. 3 Deze laatste twee worden specifiek in het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer genoemd. De intentieverklaring is niet juridisch bindend, maar verzekeraars geven hierin wel aan de geest en doelstellingen van het convenant te ondersteunen en zoveel mogelijk in lijn met de doelstellingen en afspraken overeengekomen in het convenant te zullen handelen. Het kabinet roept verzekeraars op om invulling te blijven geven aan deze intentieverklaring.
Het kabinet onderschrijft daarnaast dat bedrijven, zoals producenten van militaire goederen, ook verantwoordelijk zijn voor gepaste zorgvuldigheid ten aanzien van transacties naar gevoelige eindbestemmingen. De zes criteria die de Eerlijke Verzekeringswijzer noemt kunnen behulpzaam zijn in het beoordelen van eventuele gevoeligheden en risico’s met betrekking tot de eindbestemming. Het is echter niet zo dat er per definitie geen militaire goederen geleverd mogen worden aan dergelijke landen, die immers ook vaak een legitieme veiligheidsbehoefte kennen. Of een individuele transactie risicovol is, moet per geval beoordeeld worden op grond van de acht criteria uit het EU Gemeenschappelijk Standpunt en hangt af van de aard van de goederen, de specifieke eindgebruiker en het beoogd eindgebruik.
Deelt u de mening dat in het geval van de betrokken verzekeraars er sprake is van het zich niet houden aan het Internationaal Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen (IMVO)-convenant voor de verzekeringssector? Zo nee, waarom niet? En zo ja, welke mogelijkheden ziet u om deze verzekeraars aan te spreken?
De convenantsafspraken worden jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. Deze commissie houdt echter geen toezicht op de afzonderlijke beleggingen van individuele verzekeraars, aangezien het convenant niet voorschrijft in welke sectoren of bedrijven verzekeraars mogen beleggen. Dit betreft de individuele verantwoordelijkheid van de verzekeraars zelf. Ook gaat de monitoringscommissie niet na of en hoe vaak de OESO-richtlijnen worden geschonden door verzekeraars. Zodoende heeft het kabinet hier geen inzicht in.
Zoals ik uw Kamer eerder berichtte sprak ik op 20 februari 2019 met het Verbond van Verzekeraars.4 Het gesprek ging onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. Sindsdien is er door de partijen bij het convenant een themakader opgesteld over controversiële wapens en wapenhandel met hoog-risicolanden.5 Ook heeft een werkgroep van het convenant, zoals afgesproken in het gesprek van 20 februari 2019, een casussessie georganiseerd waarin wapenhandel met hoog-risicolanden is besproken met en door verzekeraars. De lessen die hieruit geleerd zijn kunnen door verzekeraars worden geraadpleegd.6 Op 26 januari 2021 werd er vanuit het convenant een webinar georganiseerd om het themakader verder toe te lichten en onder de aandacht van verzekeraars te brengen.
Daarnaast kunnen stakeholders verzekeraars rechtstreeks aanspreken op de verantwoordelijkheden die volgen uit de OESO-richtlijnen. Niet-gouvernementele organisatie PAX, de auteur van het rapport «Controversial arms trade and investment of insurers», is partij bij het convenant. Onder de afspraken van het convenant kan PAX de aanbevelingen en uitkomsten van het rapport delen met de verzekeraars en hen ondersteunen bij het verder aanscherpen van de gepaste zorgvuldigheid naar aanleiding hiervan. Het kabinet nodigt convenantspartijen uit de dialoog hierover aan te gaan.
In aanvulling daarop ben ik bereid om een vervolg te geven aan het gesprek dat ik met de sector heb gevoerd op 20 februari 2019, onder andere over hoe verzekeraars omgaan met investeringsbeslissingen met betrekking tot controversiële wapens en controversiële wapenhandel. In een vervolggesprek zal ik met verzekeraars bespreken welke voortgang sindsdien is gemaakt en waar nog ruimte voor verbetering bestaat.
Deelt u de conclusie dat op basis van de United Nations Principles for Responsible Investment (UNPRI)-definitie deze verzekeraars nu niet meer enkel betrokken zijn bij («linked to»), maar bijdragen («contribute») aan de mensenrechtenschendingen als gevolg van beleggingen in wapenhandelaars? Zo nee, waarom niet? En zo ja, bent u bereid deze verzekeraars hierop aan te spreken en te wijzen op het schenden van de afspraken?
In een publicatie van UNPRI worden drie factoren genoemd aan de hand waarvan bepaald wordt of een investeerder direct gelinkt kan worden aan of bijgedragen heeft aan een negatieve uitkomst: wat is de mate waarin een investeerder schade faciliteert of aanspoort; wat is de mate waarin de investeerder wist of had moeten weten van de schade; en wat is de kwaliteit van mitigerende stappen ondernomen door de investeerder om de schade te adresseren?7 Het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer merkt terecht op dat het antwoord op de voorgaande vragen de mate bepaalt waarin verzekeraars bijdragen aan of betrokken zijn bij de schade. Als de bijdrage of betrokkenheid van de verzekeraar bij de schade verhoogt, betekent dit dat ook de verantwoordelijkheid van de verzekeraar om te zorgen voor herstel en verhaal of hierop invloed uit te oefenen verhoogt. Het kabinet is echter niet in de positie om op basis van het rapport van de Eerlijke Verzekeringswijzer te bepalen of er een verschuiving van betrokkenheid naar bijdrage heeft plaatsgevonden, zie ook het antwoord op vraag 4 waarin het monitoringsproces van het convenant verder wordt toegelicht.
Bent u bereid deze verzekeraars te verzoeken om aan te tonen hoe men de richtlijnen van de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO), waaronder de zes «due diligence» (gepaste zorgvuldigheid)-stappen, toepast ten aanzien van beleggingen in wapenproducenten die wapens leveren aan landen die verantwoordelijk zijn voor ernstige mensenrechtenschendingen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet verwacht van de verzekeraars dat zij de OESO-richtlijnen en UNGP’s naleven, ook via hun beleggingsrelaties. Dit betekent dat zij voor hun beleggingen risico’s op misstanden voor mens en milieu in kaart brengen, hun invloed aanwenden om deze risico’s te voorkomen, te verminderen en/of aan te pakken en hierover transparant zijn. Het kabinet verwacht dat verzekeraars transparant zijn over hun gepaste zorgvuldigheid in lijn met de OESO-richtlijnen. In hoofdstuk vijf van het convenant hebben de partijen afspraken gemaakt over stap vijf van de OESO-richtlijnen gericht op transparantie en rapportage. Om verder invulling te geven aan de convenantsafspraken is in september 2020 de werkgroep transparantie van start gegaan.
De convenantsafspraken over de toepassing van gepaste zorgvuldigheid worden jaarlijks gemonitord door een onafhankelijke monitoringscommissie. De monitoringscommissie beoordeelt of de afspraken die zijn gemaakt door de partijen zijn opgevolgd binnen de afgesproken termijn. Zie in het antwoord op vraag 4 hoe convenantsafspraken worden gemonitord.
Zoals ook aangegeven in het antwoord op vraag 4, ben ik bereid om het gesprek aan te gaan met verzekeraars over de invulling van de zes stappen van gepaste zorgvuldigheid van de OESO-richtlijnen.
De weeffout in de subsidiëring voor CO2-afvang en -opslag (Carbon Capture Storage) |
|
Lammert van Raan (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kent u het bericht «Investeren in CO2-opslag wordt onnodig lucratief»?1
Ja.
Klopt het dat de Stimulering Duurzame Energieproductie en Klimaattransitie (SDE++) subsidie voor CO2-afvang en -opslag ofwel «Carbon Capture Storage» (CCS) afhangt van het verschil tussen de kostprijs per ton CO2 en de marktprijs van de Europese CO2-heffing «Emission Trading System» (ETS)?
De SDE++ houdt inderdaad rekening met de kostprijs van de techniek, verminderd met de marktwaarde van de productie. Bij CCS is dit laatste de ETS-prijs voor CO2.
Klopt het dat bedrijven de nationale CO2-heffing niet hoeven te betalen wanneer deze bedrijven hun CO2-uitstoot onder de grond stoppen door middel van CCS?
Bedrijven hoeven geen CO2-heffing te betalen indien zij minder CO2 uitstoten dan de gestelde benchmark. CO2 die is afgevangen en opgeslagen wordt niet gezien als uitstoot en telt niet (meer) mee voor de hoogte van de CO2-uitstoot. Of bedrijven wel of geen CO2-heffing hoeven te betalen als zij (een deel van) hun CO2-uitstoot opslaan, hangt af van hun totale CO2-uitstoot en hoe zij presteren ten opzichte van de gestelde benchmark.
Beaamt u dat, wanneer bedrijven hun CO2-uitstoot onder de grond stoppen en ze daardoor de nationale CO2-heffing niet hoeven te betalen, dit zorgt voor vermeden kosten aan de kant van deze bedrijven en dat de nationale CO2-heffing dus een tweede component zou moeten zijn in de prijs van CCS? Zo nee, waarom niet?
Nee, dit zou ingaan tegen de wortel-stokgedachte van het Klimaatakkoord, waarbij enerzijds geborgd wordt dat de industrie de reductieopgave realiseert (de stok) en anderzijds Nederland aantrekkelijk wordt gehouden voor investeringen door verduurzamende industrie (de wortel). De CO2-heffing zoals opgenomen in het Klimaatakkoord is bedoeld als stok achter de deur: een hoge boete over het teveel aan uitstoot als bedrijven niet investeren in CO2-reductie. De CO2-heffing is ook alleen van toepassing op CO2-uitstoot boven een vooraf vastgestelde benchmark voor een bepaalde sector. Het bedrijf hoeft alleen heffing te betalen als het boven die benchmark uitkomt.
Daartegenover staat de wortel: een pakket aan maatregelen zoals de verbrede SDE++ om bedrijven in staat te stellen te investeren in CO2-reductie in Nederland. Investeringen in technologieën die veelal nog niet breed toegepast worden en nu nog niet rendabel zijn. Deze instrumentenmix in onderlinge samenhang zorgt dat beide doelen van het hoofdstuk industrie uit het Klimaatakkoord worden gerealiseerd.
De CO2-heffing dient niet om de onrendabele top van projecten te verkleinen. Om deze reden wordt in de SDE++ niet gecorrigeerd voor de CO2-heffing.
Kunt u de volgende hypothetische berekening verifiëren: De kostprijs voor CCS is 100 euro per ton CO2. De overheid vergoedt het verschil tussen de kostprijs voor opslag en de ETS marktprijs. Op dit moment is de marktprijs zo'n 25 euro. Bedrijven kunnen dus een subsidie van 75 euro per ton krijgen. Mocht de nationale CO2-heffing van rond de 30 euro wel worden meegenomen, dan zou de subsidie 45 euro per ton CO2 zijn in 2021?
Dit is inderdaad een hypothetische berekening, welke uitgaat van een vaste prijs voor de CO2-uitstoot in de nationale CO2-heffing. De heffing is echter gebaseerd op een uitstoot ten opzichte van een benchmark, dus het is niet mogelijk om deze berekening in algemene zin te maken.
Beaamt u dat het Planbureau voor de leefomgeving (PBL) de CO2-heffing moet meenemen in het bepalen van zowel de marktprijs, de lange termijn prijs, als de bodemprijs voor CO2? Zo nee, waarom niet?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 4 waarom er in de SDE++ niet gecorrigeerd wordt voor de CO2-heffing.
Beaamt u dat er geen CCS-subsidie meer nodig zal zijn in 2030, wanneer de nationale CO2-heffing wordt meegenomen, omdat de nationale CO2-heffing in 2030 hoger is dan de kostprijs voor CCS (respectievelijk 125 euro voor de CO2-heffing en 100 euro voor de kostprijs van CCS)? Zo nee, waarom niet?
Nee, het kabinet is niet voornemens om in de SDE++ te corrigeren voor de CO2-heffing. Zie voor verdere toelichting hierop mijn antwoorden op vraag 4 en 5.
Klopt het dat het loont voor bedrijven om juist nu te investeren in CCS, omdat ze nu een relatief hoge subsidie krijgen en deze subsidie de aankomende jaren gaat dalen, aangezien het verschil tussen de ETS marktprijs en de kostprijs kleiner gaat worden? . Klopt het dat, om de rangorde te bepalen waarin CCS-projecten in aanmerking komen voor een SDE++ subsidie, technieken zoals zon, wind en CCS met elkaar worden vergeleken op basis van de prijs per vermeden ton CO2? Klopt het dat hierin niet de opgewekte stroom van zon en wind en de ketenemissies van CCS, zon en wind worden meegenomen?
Nee, dat is niet juist. In de SDE++ wordt de onrendabele top van projecten vergoed. Daarbij wordt jaarlijks gekeken naar zowel de kostprijs van de verschillende technieken als de markwaarde van de geleverde output, uitgaande van een marktconform rendement. Het is dus niet zo dat het voor bedrijven aantrekkelijker is om te investeren op het moment dat de subsidie hoog is; de onrendabele top van de betreffende investering is dan namelijk ook hoog. Van belang voor ondernemers is de hoogte van het beoogde rendement, welke door de jaren heen constant is, en niet de hoogte van de subsidie.
Beaamt u dat CCS veel lager in de SDE++ rangschikking zou staan ten opzichte van lange termijn duurzame technieken (zonne-energie, wind, etc.) als de ketenemissies en opgewekte stroom zouden worden meegenomen? Zo nee, waarom niet?
Ja, dat klopt. Binnen de SDE++ concurreren verschillende technieken met elkaar op basis van de prijs per vermeden ton CO2. In de rangorde wordt rekening gehouden met de directe emissies (scope 1) en indirecte emissies (scope 2) bij de verschillende technieken. Voor CCS geldt daarbij wel dat de uitstoot door het gebruik van energie in het transportnetwerk voor eventuele additionele compressie en injectie van CO2in het lege gasveld niet wordt meegenomen. Deze wordt door PBL op hooguit 2% geschat.
Binnen de SDE++ worden de ketenemissies (scope 3) niet meegenomen. Voor CCS betreft dit de emissies die verband houden met de productie van aardgas en transport naar Nederland. Voor zonnepanelen en windmolens betreft dit de emissies die gerelateerd zijn aan de productie van zonnepanelen en windmolens en transport (naar Nederland). Dat zou de complexiteit van de regeling te groot maken.
Erkent u dat de werkelijke kosten voor een CCS-installatie veel hoger liggen dan 100 euro per ton CO2, omdat de bankgaranties, volgens u, niet geïnd worden wanneer CCS-projecten niet gerealiseerd worden in het geval dat de nationale CO2-heffing wordt meegenomen in het bepalen van de marktprijs? Zo nee, waarom niet?
Nee, de directe en indirecte emissies (scope 1 en 2) worden op dit moment al zo goed als mogelijk meegenomen in de bepaling van de rangschikking. Zie voor een verdere toelichting mijn antwoord op vraag 9.
Hoeveel bedrijven hebben een subsidie aangevraagd voor CCS en hoeveel van deze subsidies zijn al toegekend en voor welk bedrag?
Nee, de bankgarantie heeft geen effect op de werkelijke kosten van een CO2-installatie. Deze bankgarantie word enkel geïnd (door de overheid) bij het niet-realiseren van het project.
Over de voortgang van het Klimaatakkoord en in het bijzonder de CO₂-heffing heb ik uw Kamer, maar ook recent de Europese Commissie, geïnformeerd in het kader van de discussie rondom de Europese Green Deal. Daarbij heb ik aangegeven dat ik niet voornemens ben om binnen de SDE++-regeling te corrigeren voor de CO₂-heffing. Het doel van de CO₂-heffing is namelijk om te borgen dat de industrie de investeringen doet die nodig zijn voor het behalen van het reductiedoel. Het doel is niet om collectieve middelen op te halen, noch om de businesscase voor verduurzaming voor de betreffende bedrijven te verbeteren.
De SDE++ en de CO₂-heffing volgen hierbij de wortel- en stokgedachte en borgen dat we de beide doelen van het hoofdstuk industrie uit het Klimaatakkoord realiseren, namelijk CO₂-reductie in de industrie zekerstellen én Nederland aantrekkelijk houden voor investeringen door verduurzamende industrie. Voor de afvang en opslag van CO₂ geldt dat voor nieuwe installaties een uitvoeringsovereenkomst moet worden afgesloten waarbij een bankgarantie wordt overgelegd. Om te borgen dat betrokken partijen door dit vraagstuk geen financiële risico’s lopen, heb ik in een eerder stadium aan hen aangegeven deze bankgarantie niet te innen als zij hun project niet wensen door te zetten als binnen de SDE++ een correctie plaatsvindt voor de nationale CO₂-heffing.
Klopt het dat CCS gesubsidieerd wordt totdat er maximaal 7,2 megaton CO2 is afgevangen, en klopt het dat bij volledige utilisatie hiervan er 8,1 miljard euro (7,2 megaton per jaar x 15 jaar x (100 [euro per ton CO2 maximale basisbedrag] – 25 [euro per ton CO2 bodemprijs]) gaat naar CCS?
Er is een overzicht gepubliceerd met aangevraagde subsidies in de eerste ronde van de SDE++ in 2020 in mijn Kamerbrief van (Kamerstuk 31 239, nr. 328). Voor CCS zijn 7 aanvragen binnengekomen met een totale subsidieaanvraag van € 2,1 miljard. Op dit moment is de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) bezig met het beoordelen en controleren van de aanvragen. Op het moment dat de beoordeling is afgerond, voorzien einde voorjaar, zal ik uw Kamer informeren over de daadwerkelijk toegekende subsidies.
Is het mogelijk dat deze theoretische 8,1 miljard euro in één of twee subsidierondes kan worden aangevraagd, mede door de hoge rangschikking van CCS? Zo nee, waarom niet?
Er geldt inderdaad, conform de afspraken in het Klimaatakkoord, een plafond van 7,2 Mt CO2per jaar (in 2030) voor de industriesector als onderdeel van hun opgave uit het Klimaatakkoord. Het is echter niet mogelijk om op basis hiervan vooraf het maximale verplichtingenbudget voor CCS te berekenen. De maximale basisbedragen en bodemprijzen voor technieken worden namelijk elk jaar berekend door het PBL en worden indien nodig jaarlijks aangepast. De basisbedragen voor de CCS-categorieën in toekomstige jaren zijn daarom nog niet bekend. Daarnaast worden projecten in de SDE++ geprikkeld om in te dienen voor een lager basisbedrag dan het maximale tarief. In de eerste ronde zijn er al aanvragen gedaan die lager dan 100 euro per ton CO2zijn. Het is nu uiteraard nog niet bekend voor welk tarief potentiele aanvragers in de toekomst hun aanvraag indienen.
Tot slot geldt dat de verwachte uitbetaalde subsidie in de praktijk vaak substantieel lager ligt dan het maximale verplichtingenbudget. Dit komt omdat de verwachte marktwaarde (de ETS-prijs) naar verwachting boven de bodemprijs ligt. Op dit moment is de ETS-prijs ongeveer 34 euro en naar verwachting zal de ETS-prijs nog verder stijgen door de aanscherping van het EU-klimaatdoel naar 55% in 2030.
In het Klimaatakkoord is de afspraak gemaakt dat jaarlijks wordt gemonitord wat het doelbereik is van de SDE++ en welk mogelijk beslag CCS zal leggen op het beschikbare budget. Wanneer onverhoopt toch meer dan de helft van de kasuitgaven in 2030 voor de nieuwe industrieopties naar CCS dreigt te gaan, dan zal op dat moment worden geëvalueerd of er maatregelen nodig en wenselijk zijn. Op deze manier zal er voldoende budget beschikbaar blijven voor andere duurzame technieken terwijl er ook voldoende perspectief wordt geboden aan de industrie om de benodigde voorbereidingen te treffen en hun reductieopgave op een kosteneffectieve wijze te realiseren.
Beaamt u dat bij mogelijke volledige utilisatie van subsidiëring van 8,1 miljard euro aan CCS, dit geld vervolgens niet naar oplossingen gaat die zowel CO2-uitstoot reduceren als duurzame energie opwekken, zoals wind of zon, en dat CCS hiermee de energietransitie vertraagt? Zo nee, waarom niet?
Het is theoretisch mogelijk dat het plafond voor CCS in twee subsidierondes wordt bereikt, maar het is de vraag of dit ook daadwerkelijk gebeurt. Zie voor aanvragen in de eerste ronde mijn antwoord op vraag 12. Zie voor een toelichting op het bedrag van € 8,1 miljard mijn antwoord op vraag 13.
Beaamt u dat bovengenoemde vertraging daarmee tegen de principes van het Klimaatakkoord ingaat en dat de «inperkingsafspraken» van CCS uit het Klimaatakkoord niet werken? Zo nee, waarom niet?
Nee. Bij de verbreding van de SDE+ is ervoor gekozen om naast de opwek van duurzame energie ook de CO2-reductie in andere sectoren, zoals de industrie, te stimuleren. In de SDE++ zijn daarom ook technieken opgenomen die wel CO2reduceren, maar geen energie opwekken. Met een volledige toekenning van 7,2 Mton aan beschikkingen voor CCS blijft er de komende jaren nog voldoende budget over voor andere technieken, waardoor de energietransitie niet wordt vertraagd. Daarnaast borgen de afspraken in het Klimaatakkoord, zoals het plafond voor CCS, de zeef en de tijdshorizon dat de energietransitie niet wordt vertraagd door de gewenste investeringen in CCS.
Klopt het dat bedrijven, die een subsidie krijgen voor CCS, vijf jaar de tijd hebben om CCS daadwerkelijk te realiseren en bij ontvangst van de subsidie nog geen van de benodigde vergunningen hoeven te hebben/bezitten?
Nee, zie mijn antwoord op vraag 15.
Beaamt u dat de energietransitie mogelijk vijf jaar vertraging oploopt, wanneer na vijf jaar blijkt dat de aanvragers de CCS niet hebben gerealiseerd, er dus geen CO2 is afgevangen en geen geld is gegaan naar het opwekken van duurzame energie? Zo nee, waarom niet?
Bedrijven hebben inderdaad 5 jaar de tijd om hun CCS-project te realiseren. Zij moeten, indien zij nog niet over de benodigde vergunningen beschikken, ten tijde van de aanvraag van de subsidie wel een vergunning hebben aangevraagd en een bankgarantie overleggen. Dit is bedoeld om non-realisatie te voorkomen. Ook moeten CCS-projecten binnen 2,5 jaar de opdracht voor levering van de onderdelen van de bouw van de installatie hebben gegeven en de vergunningen voor de installatie overleggen. Met deze aanvullende voorwaarden wordt getracht om al eerder dan na 5 jaar de non-realisatie te voorkomen. Een project ontvangt pas daadwerkelijk subsidie als er CO2ondergronds is opgeslagen.
Dergelijke lange realisatietermijnen zijn gangbaar voor dit type technieken in verband met de benodigde bouwtijd van projecten. Ook voor andere technieken in de SDE++ geldt een realisatietermijn, zo ook voor zonne- en windprojecten.
Vindt u de SDE++ een logisch instrument voor CCS, ook gegeven de grootte van de techniek en de onzekerheid over de realisatie en gezien het feit dat het concurreert met duurzame technieken zoals zon en wind?
Nee. Bij alle technieken in de SDE++ speelt dat er een risico bestaat dat de projecten uiteindelijk niet worden gerealiseerd. In het antwoord op vraag 17 heb ik aangegeven wat ik doe om dit bij CCS-projecten te voorkomen. Non-realisatie komt daarnaast ook veel bij hernieuwbare energieprojecten voor. Er zijn in de regeling verschillende waarborgen die de hoeveelheid non-realisatie zo goed mogelijk proberen te beperken. Daarnaast wordt in de SDE++-ramingen rekening gehouden met het feit dat een deel van de projecten niet zal worden gerealiseerd. Op deze manier wordt gezorgd dat het beschikbare budget zo goed mogelijk wordt besteed met oog op het realiseren van de doelstellingen.
Tot slot zal de nationale CO2-heffing een sterke prikkel geven om CCS-projecten te realiseren omdat hiermee de heffing voor industriepartijen voorgebleven kan worden. De nationale heffing borgt de klimaatopgave van de industrie in 2030.
Kunt u bovenstaande vragen één voor één en ruimschoots voor het notaoverleg Klimaat en energie op 1 februari 2021 beantwoorden?
Ja. De SDE++ is een geschikt instrument om de grootschalige uitrol van CO2-reducerende technieken te ondersteunen. Daarnaast heeft de SDE++ als voordeel dat het verschillende technieken, waaronder CCS, op transparante wijze met elkaar laat concurreren om subsidie. Dat voorkomt dat specifieke technieken of projecten worden bevoordeeld en stimuleert een kosteneffectieve transitie.
Schade die de Palestijnse NGO UAWC lijdt door opschorting van Nederlandse financiering |
|
Tunahan Kuzu (DENK) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Israël frustreert EU-projecten voor Palestijnen»?1
Ja.
Kunt u bevestigen dat de opschorting van Nederlandse financiering «nu al grote gevolgen» voor de Union of Agricultural Work Committees (UAWC) heeft, in het bijzonder voor het strategische project in de C-gebieden op de Westelijke Jordaanoever dat Nederland sinds 2013 heeft gefinancierd?
Als gevolg van het besluit op 9 juli 2020 om verdere betalingen aan UAWC op te schorten zijn verdere betalingen van het resterende bedrag, USD 1.082.395, aangehouden. Dit besluit heeft ertoe geleid dat toen reeds gemaakte kosten en goedgekeurde uitgaven met een totale waarde van USD 345.666,91 niet meer vergoed konden worden uit de geplande Nederlandse bijdrage.
Wilt u de financiële en economische schade en de humanitaire gevolgen die de opschorting van Nederlandse financiering bij projecten, begunstigden (vooral boeren) en onderaannemers van UAWC in de periode tot 1 december 2020 heeft veroorzaakt en gehad, nader toelichten en zoveel mogelijk kwantificeren? Wilt u in uw antwoord de verscherpte omstandigheden als gevolg van de coronacrisis betrekken?
Het opschorten van de Nederlandse financiering leidt ertoe dat geplande activiteiten, waar lokale gemeenschappen, individuele ondernemers en boeren soms al een eigen bijdrage voor gemaakt hebben of gepland, geen of slechts gedeeltelijke doorgang kunnen vinden. Doordat boeren de verwachte bijdragen uit het project niet krijgen kunnen zij op hun beurt hun arbeiders en toeleveranciers niet (volledig) betalen. Aannemers die het al extra moeilijk hebben vanwege de economische krimp in de Palestijnse gebieden door de coronacrisis, zitten momenteel door dit besluit met onbetaalde rekeningen.
De Nederlandse Vertegenwoordiging in Ramallah is in contact met UAWC en de andere organisaties in het consortium die bezorgd zijn over de gevolgen van het opschorten van de verdere betalingen over de gevolgen van het besluit voor de betrokken boeren en ondernemers. Het kabinet wijst er echter op dat het werk van UAWC met Nederlandse steun slechts een deel betreft van het werk van Israëlische, Palestijnse en internationale organisaties ten behoeve van de Palestijnse inwoners van Area C.
Herinnert u zich uw eerdere antwoorden op Kamervragen, te weten:
Ja.
Deelt u de mening dat het buitengewoon wrang is dat een vitale NGO als UAWC door Nederlands toedoen reeds substantiële schade heeft geleden, nog voordat onafhankelijk en zorgvuldig onderzoek enige vorm van nalatigheid bij UAWC heeft vastgesteld? Zo neen, waarom niet?
Het besluit om een extern onderzoek in te stellen naar mogelijke banden tussen UAWC en PFLP en verdere betalingen op te schorten is een uitzonderlijke stap, die is ingegeven door het feit dat er niet alleen sprake is van aantijgingen door lobbyorganisaties, maar in dit geval ook een formele verdenking van twee voormalige medewerkers van UAWC van betrokkenheid bij een dodelijke aanslag. Het kabinet ziet gezien de zware verdenkingen geen andere mogelijkheid dan eerst de beschuldigingen aan het adres van UAWC nauwgezet te onderzoeken alvorens besloten wordt over mogelijke samenwerking met UAWC.
Wat heeft het kabinet gedaan om de schade die UAWC tot dusver heeft geleden tot een minimum te beperken, zolang geen bewijs is geleverd dat UAWC zijn verplichtingen onder de financieringscontracten met Nederland heeft geschonden?
Het opschorten van de Nederlandse betalingen heeft weliswaar gevolgen voor de werkzaamheden van UAWC (zie het antwoord op vraag 3), maar UAWC wordt door een brede groep landen gesteund, en is niet uitsluitend afhankelijk van Nederlandse financiering. Met de steun van andere landen en organisaties kan UAWC andere delen van diens werkzaamheden uitvoeren, die geen onderdeel uitmaken van het door Nederland gefinancierde programma.
Welke stappen gaat het kabinet zetten om de continuïteit van UAWC gedurende het Nederlandse onderzoek te waarborgen en verdere schade zoveel mogelijk te voorkomen?
Het kabinet zal hangende het externe onderzoek naar UAWC geen stappen zetten om de continuïteit van UAWC te waarborgen. Op basis van de uitkomsten van het extern onderzoek volgt een besluit over de samenwerking met UAWC. Zie verder het antwoord op vraag 5.
Betreurt u dat deze gang van zaken de Israëlische regering en organisaties als Regavim, die de Palestijnse aanwezigheid in de C-gebieden gericht ondermijnen en NGOs als UAWC proberen te ontwrichten, in de kaart speelt? Zo neen, waarom niet?
Het kabinet is bezorgd over de versnelling van Israëlische activiteiten in Area C, waarbij het aantal nieuwe woningen in nederzettingen hard gegroeid is en het aantal Palestijnse gebouwen in Area C dat gesloopt wordt eveneens hard omhoog gegaan is. Regavim speelt hierbij een zorgwekkende rol, onder meer door Palestijnse ontwikkeling in Area C als land grab en de-facto annexatie te bestempelen (zie ook antwoorden op de feitelijke vragen Vaststelling van de begrotingsstaat van Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (XVII) voor het jaar 2021, met kenmerk 35570-XVII). Ondersteunen van Palestijnen in Area C helpt voorkomen dat bepaalde gebieden braak komen te liggen, of dat mensen het gebied verlaten vanwege het gebrek aan perspectief.
Onderkent u het gevaar dat door deze dynamiek, waarin organisaties als Regavim en NGO Monitor oprukken en organisaties als UAWC steeds meer in het defensief raken, de kritische maatschappelijke ruimte in Israël en Palestina verder krimpt, hetgeen zou indruisen tegen de nadrukkelijke doelstelling van het kabinet om die ruimte te beschermen? Zo neen, waarom niet?
Er is een zorgwekkende trend gaande, waarbij Israël, mede onder invloed van lobbyorganisaties als Regavim, het onderscheid tussen Israël en de nederzettingen wil wegnemen en de nederzettingen in Westelijke Jordaanoever als deel van Israël behandelt. Organisaties die zich uitspreken tegen nederzettingen, of het nu Palestijnse, Israëlische of internationale organisaties zijn, worden hierbij steeds meer in het defensief gedrongen. Nederland en de EU maken zich zorgen over deze trend en steunen daarom organisaties die op basis van het internationale recht de Palestijnse bevolking in de bezette gebieden bijstaan, door economische ontwikkeling te stimuleren en rechtsbescherming te bieden.
Deelt u de mening dat «het zwartmaken van Palestijnse organisaties tegenover buitenlandse donoren onderdeel [is] van de Israëlische strategie» om internationale donoren te ontmoedigen projecten in de C-gebieden te financieren? Zo neen, waarom niet?4
Het klopt dat Israël aandringt op verleggen van de focus van internationale hulp op de Westelijke Jordaanoever naar Area’s A en B. Voorstanders van het Israëlische nederzettingenbeleid, inclusief leden van de Knesset, voeren bij het Israëlische leger de druk op om sneller en vaker over te gaan tot slopen van Palestijnse gebouwen en constructies in Area C. Nederland heeft met regelmaat indringende gesprekken met de Israëlische overheid over de noodzaak van het toestaan van Palestijnse ontwikkeling in Area C en de strijdigheid met internationaal recht van de nederzettingen in het bezette gebied. Het kabinet verdedigt daarbij wanneer nodig het werk van de organisaties die zich hiervoor inzetten.
Wilt u deze vragen afzonderlijk beantwoorden, graag binnen de reguliere termijn?
De vragen zijn zo snel mogelijk beantwoord.
De toekenning van de legion d’honneur aan President Sisi |
|
Lilianne Ploumen (PvdA) |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Franse president Macron de legion d’honneur aan de Egyptische president Sisi heeft toegekend?1
Ja.
Bent u nog steeds van mening dat er mensenrechtenschendingen in Egypte plaatsvinden en dat de persvrijheid daar onder druk staat?
De afgelopen jaren is de mensenrechtensituatie in Egypte verder verslechterd. Volgens Human Rights Watch zijn er minstens 60.000 Egyptenaren op politieke gronden gearresteerd. Berichten over detentie, marteling en gedwongen verdwijningen van politieke tegenstanders en andersdenkenden komen veelvuldig voor. Via rechtszaken en een reeks aan wetten die repressieve praktijken legaliseren wordt de ruimte voor het maatschappelijk middenveld verder beperkt. Ook journalisten en advocaten hebben te maken met intimidatie en wetgeving die hen het werken moeilijk maakt. Persvrijheid staat hierdoor inderdaad onder druk, zie ook het antwoord op vraag 3.
Maakt u zich zorgen over de veiligheid van journalisten in Egypte? Zo nee, waarom niet? En zo ja, waarom wel?
De mate van persvrijheid in Egypte is zorgwekkend. Volgens het recente rapport van The Committee to Protect Journalists staat Egypte wereldwijd op de derde plaats van landen waar de meeste journalisten gevangen worden gehouden. Velen van hen zitten soms jarenlang vast zonder te worden aangeklaagd of berecht. Het internet is één van de weinige plekken waar onafhankelijk gerapporteerde informatie kan circuleren. Echter, nieuwe cybercriminaliteit en mediawetten uit 2018 maken het mogelijk om journalisten te vervolgen en websites te sluiten. Dit belemmert het online delen van onafhankelijk verkregen informatie.
Vindt u het gepast om de leider van een land waar grootschalige mensenrechtenschendingen plaatsvinden op dergelijke wijze te eren? In het bijzonder ten tijde van de World Press Freedom Conference die mede door Nederland is georganiseerd?
Het is aan Frankrijk om te bepalen in welke gevallen zij overgaan tot het toekennen van onderscheidingen bij onder meer staatsbezoeken. De ambassade in Parijs heeft bij de Franse autoriteiten geïnformeerd naar de uitreiking van de legion d’honneur aan de Egyptische president. De Franse autoriteiten gaven aan dat toekenning van de hoogste onderscheiding aan een bezoekend staatshoofd standaard protocol is bij alle inkomende staatsbezoeken, zo ook in het geval van de Egyptische president.
Bent u bereid om contact op te nemen met de Franse overheid, al dan niet samen met Europese collega’s, om verduidelijking te vragen over het eren van de leider van een land waar burgerlijke vrijheden, mensenrechten en vrije journalistiek sterk onder druk staan? Zo ja, op welke termijn? En zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 4.
De rechtsstaat in Polen en de gevolgen voor Nederland |
|
Maarten Groothuizen (D66), Chris van Dam (CDA), Kathalijne Buitenweg (GL) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Sander Dekker (minister zonder portefeuille justitie en veiligheid) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met de berichten «Pools mediabedrijf overgenomen door oliebedrijf in staatshanden»1 en «Vrije pers in Oost-Europa krijgt nieuwe klap met overname door staatsbedrijf»?2
Ja.
Hoe beoordeelt u de situatie van de media in Polen voor wat betreft pluraliteit en de mogelijkheid voor journalisten om vrij en veilig hun werk te doen? Deelt u de zorgen die in bovengenoemde berichten worden geuit? Kunt u uw antwoord toelichten?
Polen kent nog altijd vrije media met publieke en commerciële omroepen, en geschreven pers. Wel is er sprake van een sterk gepolariseerd medialandschap en deze tegenstellingen zijn de afgelopen jaren alleen maar versterkt. Met mediawetten heeft de regeringscoalitie meer invloed gekregen op publieke media terwijl commerciële media meestal meer oppositiegezind zijn. In het landenhoofdstuk over Polen in het Rechtsstaatrapport concludeert de Europese Commissie dat er een gebrek is aan wettelijke waarborgen die de politieke invloed op de mediakanalen in Polen beperken. Dergelijke waarborgen hebben betrekking op de regels inzake belangenconflicten tussen de eigenaren van de media en de regerende partijen, partijgebonden groepen of politici.
Op welke wijze monitoren Nederland en de Europese Unie (EU) de toestand van de media in Polen? Heeft de Europese Commissie voldoende middelen om problemen aan te pakken? Zo ja, welke? Welke rol kan het rechtsstaatmechanisme daarbij spelen?
Eén van de vier pijlers van het jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar voor het eerst verscheen en waarin alle lidstaten, en dus ook Polen, langs de rechtsstatelijke meetlat worden gelegd, ziet op pluriformiteit en vrijheid van de media. De structurele dialoog hierover in de Raad biedt de mogelijkheid om eventuele ongewenste ontwikkelingen ook op dit terrein te bespreken. Daarnaast is er de zogenaamde Monitor voor mediapluriformiteit, die sinds 2013/2014 op regelmatige basis door het Centrum voor pluralisme van de media en mediavrijheid wordt bijgehouden en wordt medegefinancierd door de Europese Unie.
De nieuwe rechtsstaatconditionaliteit binnen de EU-begroting ziet op kernaspecten van rechtsstatelijkheid die in de verordening worden geëxpliciteerd, waaronder de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. Mediavrijheid valt daar niet onder. Bovendien moet er in dit instrument een relatie zijn met de financiële belangen van de EU. Daarom is dit niet het geschikte instrument om de situatie van de media in Polen te adresseren.
Bent u bekend met incidenten, zoals rechtszaken tegen journalisten of het weigeren van journalisten bij persconferenties van de overheid? Zo ja, hoe beoordeelt u deze incidenten?
In Polen worden regelmatig zaken aangespannen tegen personen en organisaties op basis van laster. Deze zaken worden geïnitieerd door zowel de regering als oppositiegezinden. In dat verband zijn er ook zaken bekend van vervolging van mediabedrijven of journalisten, specifiek voor laster op basis van artikel 212 van de Poolse strafwet. De internationale journalistenvereniging Reporters without Borders heeft hier zorgen over geuit. Op laster staat een maximale gevangenisstraf van een jaar. Alhoewel rechters in deze zaken voornamelijk oordelen dat rectificatie moet plaatvinden en/of een kleine boete moet worden voldaan, kan de dreiging van vervolging leiden tot zelfcensuur.
Welke (juridische) instrumenten heeft de EU als het gaat om de inrichting van het Poolse medialandschap? Kunt u daarbij ook ingaan op de mogelijkheden die Europese mededingingsregels bieden, bijvoorbeeld op het gebied van markconcentratie? Zijn deze beschikbare juridische middelen afdoende? Zo ja, op welke wijze worden deze ingezet? Zo nee, welke hiaten ziet u en hoe kan daarin worden voorzien?
De EU heeft niet veel rechtstreekse bevoegdheden waar het gaat om media. In de Audiovisuele Mediadienstenrichtlijn is de regelgeving met betrekking tot onafhankelijkheid van nationale mediatoezichthouders versterkt. De EU waakt verder via de Media Pluralisme Monitor over de pluriformiteit van de sector. Mediapluriformiteit is ook één van de vier pijlers in het nieuwe jaarlijkse Rechtsstaatrapport dat vorig jaar september voor het eerst is gepubliceerd. Daarnaast stimuleert de EU de Europese mediasector door middel van financiële programma’s en ondersteuningsprogramma’s voor onder meer digitalisering, zoals blijkt uit het recentelijk gepubliceerde mededeling van de Europese Commissie Europe’s media in the Digital Decade. In de European Regulators Group for Audiovisual Media Services (ERGA) werken nationale mediatoezichthouders samen aan onafhankelijke en effectieve naleving van Europese regelgeving. ERGA heeft in het verleden verklaringen uitgebracht over de situatie in verschillende lidstaten, waaronder ook Polen. Ten aanzien van de Europese mededingingsregels geldt ten slotte dat deze specifiek zijn gericht op bescherming van de eerlijke concurrentie, en niet op andere publieke belangen zoals journalistieke vrijheid.
Klopt het dat er Poolse mediabedrijven zijn die zijn gevestigd in Nederland? Op welke wijze assisteert u deze bedrijven bij de problemen die zij ondervinden in Polen?
Er zijn in Nederland enkele aanbieders gevestigd die op de Poolse markt gerichte kanalen verzorgen en daarvoor een toestemming van het Commissariaat voor de Media hebben verkregen. Daarbij gaat het om Discovery Networks Benelux B.V. en ViacomCBS Networks International Benelux (voormalig Viacom International Media Networks Benelux) die zich op meer landen in de EU richten met gespecialiseerde kanalen. Buiten dergelijke pan-Europese mediabedrijven is het kabinet niet bekend met in Nederland gevestigde Poolse mediabedrijven.
Hoeveel asielaanvragen van Poolse burgers zijn er in 2020 in Nederland ingediend? Zijn daar asielaanvragen bij die verband houden met de zorgelijke ontwikkelingen over de rechtsstaat? Welke trend ziet u daarbij?
In 2020 zijn in totaal 10 aanvragen door vreemdelingen met de Poolse nationaliteit ingediend3. Allereerst is het goed te melden dat de IND niet gestructureerd registreert op het asielmotief in zijn informatiesysteem INDIGO en derhalve hierover geen informatie kan worden gegeneerd uit het informatiesysteem. Voorts kan het kabinet gelet op het zeer beperkte aantal aanvragen niet ingaan op de aard van de zaken omdat die informatie te herleiden zal zijn tot de individuele aanvragen. Ook is het niet mogelijk om daarbij van een specifieke trend te spreken, aangezien het aantal zaken daarvoor te beperkt is.
Hoe wordt momenteel omgegaan met asielaanvragen van Poolse burgers? Kunt u daarbij ingaan op de betekenis van het Aznar-protocol? Hoe weegt u de door de Europese Commissie gestarte inbreukprocedures bij het beoordelen van de vraag of er sprake is van de uitzonderingssituaties die dit protocol noemt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aanvragen van vreemdelingen uit een EU-lidstaat worden in de regel behandeld in een snelle procedure, aangeduid als spoor 2. De EU-zaken worden behandeld conform het protocol 24 VWEU (Aznar-protocol) inzake asiel voor onderdanen van lidstaten van de Europese Unie. Ingevolge dit protocol beschouwen de EU-lidstaten elkaar als veilige landen van oorsprong. Dat betekent dat aanvragen van EU onderdanen in beginsel niet-ontvankelijk worden verklaard. Ik verwijs hiervoor ook naar de rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarin is vastgesteld4 dat uit het Protocol volgt dat een lidstaat een asielaanvraag van een burger van de Unie uitsluitend inhoudelijk kan behandelen indien een van de daarin genoemde gevallen zich voordoet. Een dergelijk geval is het op gang brengen van de procedure genoemd in artikel 7(1) VEU. Tegen Polen is door de Europese Commissie op 20 december 2017 een dergelijke procedure ingeleid wegens de ernstige zorgen omtrent de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, maar dit biedt op zichzelf geen aanleiding om vreemdelingen uit dat land internationale bescherming te bieden. Het protocol verplicht immers niet om de aanvraag ontvankelijk te verklaren indien één van de in het Protocol genoemde gevallen zich voordoet, maar biedt enkel de mogelijkheid daartoe. De lidstaten hebben derhalve de ruimte een asielaanvraag ook na aanvang van een artikel 7-procedure niet-ontvankelijk te verklaren. Enkel in uitzonderlijke gevallen kan een lopende artikel 7-procedure aanleiding geven om af te wijken van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Aan de hand van de in die zaak naar voren gebrachte omstandigheden wordt door de IND beoordeeld of sprake is van een dergelijk uitzonderlijk geval. Indien uit de in de zaak naar voren gebrachte feiten en omstandigheden blijkt dat de zaak zich niet leent voor afdoening in spoor 2, dan kan de asielaanvraag verder worden behandeld in spoor 4.
Beschikt de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) over voldoende relevante informatie over de situatie in Polen om deze asielaanvragen en eventueel het bestaan van uitzonderingsgronden onder het Aznar-protocol goed te kunnen beoordelen? Zo nee, hoe kunt u daarin voorzien?
Allereerst benadruk ik in algemene zin dat de verklaringen van de vreemdeling de basis vormen voor de beoordeling. Het is niet in alle gevallen noodzakelijk om landeninformatie te gebruiken voor een goede beoordeling. De IND beschikt over voldoende relevante informatie om asielaanvragen van Poolse vreemdelingen te beoordelen. Zo zijn er recente rapporten beschikbaar van bronnen als de Mensenrechtencommissaris van de Raad van Europa en het State Department van de Verenigde Staten. Voorts is ook op de site van de Europese Commissie en het Hof van Justitie informatie te vinden over de inbreukprocedures die zijn gestart door de Europese Commissie.
Tegen welke problemen kunnen Poolse burgers die problemen hebben als gevolg van de rechtsstatelijke problemen in Polen aanlopen, indien zij gebruik maken van het vrij verkeer van Unieburgers om in Nederland te verblijven? Hoe kunt u deze problemen oplossen?
Als Unieburgers hebben Poolse staatsburgers en hun familieleden het recht vrij door de Unie te reizen en in andere lidstaten zoals Nederland te verblijven. Dit recht mag in beginsel niet worden beperkt. Het kabinet is er niet mee bekend dat Poolse burgers momenteel problemen ondervinden bij het uitoefenen van hun recht op vrij verkeer in Nederland.
Hoeveel Poolse verdachten en veroordeelden zitten momenteel in Nederland vast als gevolg van het opschorten van overleveringen door de Amsterdamse rechtshulp? Hoe denkt u hiermee om te gaan, indien de opschorting langer gaat duren of overlevering (helemaal) stil komen te liggen?
Het Europees Hof van Justitie heeft in zijn uitspraak van 17 december 2020 in de zaken C-354/20 en C-412/20 PPU geoordeeld dat door Polen uitgevaardigde EAB’s niet automatisch mogen worden geweigerd. De rechtbank Amsterdam zal zodoende met inachtneming van deze uitspraak in elk individueel geval een uitspraak moeten doen over de overlevering. Er bevinden zich in Nederland geen personen meer in overleveringsdetentie uitsluitend vanwege de omstandigheid dat de overleveringen naar Polen zijn opgeschort in afwachting van de uitspraak van het Hof van Justitie.
Kunt u deze vragen afzonderlijk en voor 1 februari 2021 beantwoorden?
Het bericht ‘Ministerie OCW heeft geen geld voor herkomstonderzoek naziroofkunst’ |
|
Zohair El Yassini (VVD), Dilan Yeşilgöz-Zegerius (VVD) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht dat een woordvoerder van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft laten weten dat er op dit moment geen geld is om het onderzoek naar naziroofkunst te financieren?1
Ja.
Bent u het met de Raad voor Cultuur eens dat roofkunst een belangrijk symbool is geworden voor wat Joodse burgers tijdens de oorlog is afgenomen: niet alleen hun bezit, maar ook hun rechten als burger, hun waardigheid als mens en, in verreweg de meeste gevallen, hun leven en dat nu deze kunst een van de laatste tastbare kansen op rechtsherstel voor de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen betekent? Zo ja, hoe gaat u zich inzetten om onderzoek te laten doen naar de herkomst en restitutie van naziroofkunst?
De Tweede Wereldoorlog laat nog altijd haar sporen na in het heden. Onderdeel daarvan is dat niet alle kunstwerken die door de Nazi’s geroofd zijn, terug zijn gegaan naar de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen. Dit geeft de Staat een grote verantwoordelijkheid. De Staat beheert immers de kunst die na de oorlog door de geallieerden naar Nederland werd teruggebracht, de zogenaamde NK-collectie. Ik vind het belangrijk dat we hier eerlijk en rechtvaardig mee omgaan, want restitutie is meer dan alleen een teruggave van een kunstwerk. Het is erkenning van het onrecht dat de oorspronkelijke eigenaren is aangedaan.
Het restitutiebeleid maakt nu ruim twintig jaar de restitutie van geroofde cultuurgoederen in Nederland aan rechthebbenden mogelijk. Op 7 december 2020 heb ik van de Raad voor Cultuur het advies Streven naar Rechtvaardigheid ontvangen. Dit is een evaluatie van het restitutiebeleid. De commissie adviseert onder meer dat in aanvulling op het grootschalige herkomstonderzoek uitgevoerd door (project)Bureau Herkomst Gezocht tot 2007, het project Museale Verwervingen van de Museumvereniging en het herkomstonderzoek dat doorlopend wordt uitgevoerd naar aanleiding van restitutieverzoeken door het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken onder het NIOD, extra onderzoek moet worden gedaan naar de NK-collectie.
Het klopt dat er momenteel geen extra geld gereserveerd is voor additioneel onderzoek naar de NK-collectie, in aanvulling op de structurele uitgaven op mijn begroting voor de Restitutiecommissie en het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken. De begroting was immers al opgesteld voor de publicatie van het advies van de Raad voor Cultuur. Ik zal in mijn beleidsreactie op het advies ingaan op het voorstel van de Raad voor Cultuur en de financiële dekking ervan. U ontvangt mijn beleidsreactie hierover dit voorjaar.
Klopt het dat u, na in ontvangstneming van het rapport «Streven naar rechtvaardigheid», heeft gezegd dat «het geld geen probleem zal zijn»? Zo ja, waarom spreekt uw woordvoerder u dan tegen? Zo nee, wat heeft u dan hierover gezegd?
Zie antwoord vraag 2.
Klopt het bericht dat er momenteel geen geld is om het onderzoek naar naziroofkunst te financieren? Zo ja, hoe kan dat?
Zie antwoord vraag 2.
Wat zijn de rijksuitgaven voor het jaar 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in totaal? Hoeveel daarvan wordt er vrijgemaakt voor het onderdeel Cultuur voor het jaar 2021?
De rijksuitgaven voor het jaar 2021 van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn in totaal circa 43,7 miljard. Daarvan is ongeveer 1 miljard beschikbaar voor Cultuur (artikel 14).
Klopt het dat de geraamde kosten voor een herkomstonderzoek van naziroofkunst neerkomt op ongeveer 3 miljoen euro over vier jaar? Hoeveel is dat procentueel binnen de rijksbegroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2021?
Het klopt dat de Raad voor Cultuur een inschatting heeft gemaakt van de kosten voor herkomstonderzoek. Het gaat hier om extra herkomstonderzoek, bovenop de bestaande financiering van het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken en van de rijksmusea, waarmee het beheer van de rijkscollectie (waar herkomstonderzoek onderdeel van is) gefinancierd wordt. Het geadviseerde extra onderzoek naar de NK-collectie kost naar inschatting van de commissie 3 miljoen over vier jaar, wat neerkomt op 0,75 miljoen per jaar. Dit betekent 3,72% van de geraamde uitgaven in het jaar 2021 aan subsidies voor het specifiek cultuurbeleid. Op deze post staan onder meer de uitgaven voor het al lopende herkomstonderzoek door het Expertisecentrum in het kader van het restitutiebeleid.
Klopt het dat er nu naar schatting 3750 door de nazi’s geroofde kunstwerken zich in Nederland bevinden? En dat daarvan ongeveer 167 werken met dubieuze herkomst zich zouden bevinden in museumcollecties? Als u daar geen antwoord op kunt geven, onderstreept dit niet de noodzaak van het onderzoek?
De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is beheerder van de NK-collectie. Dit is een diverse collectie van ongeveer 4000 objecten, bestaande uit schilderijen, werken op papier en toegepaste kunst zoals meubelen en keramiek. De herkomstgeschiedenis van deze collectie is onderzocht door Bureau Herkomst Gezocht. Informatie over de collectie is te vinden op de website www.herkomstgezocht.nl, die in beheer is van het Expertisecentrum Tweede Wereldoorlog en Restitutieverzoeken. Het kan echter zijn dat er intussen nieuwe informatie beschikbaar is gekomen, waardoor een actualisatie van het toenmalige onderzoek mogelijk is.
Daarnaast zijn er in het project Museale verwervingen 173 objecten geïdentificeerd waarvan de herkomstgeschiedenis verwijst naar roof, confiscatie, gedwongen verkoop of naar andere verdachte omstandigheden die hebben plaatsgevonden vanaf 1933 tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog. Ook hier geldt dat de onderzoeksresultaten online zijn gepubliceerd, en wel op www.musealeverwervingen.nl, wat in sommige gevallen ook al tot restitutie heeft geleid.
Ziet u het als uw taak als Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap om zo snel mogelijk een onderzoek in te stellen naar de 3750 door de nazi’s geroofde kunstwerken die zich in Nederland zouden bevinden, waarvan ongeveer 167 werken in museumcollecties? Zo nee, waarom niet?
Het is inderdaad de taak van de Staat om onderzoek naar roofkunst mogelijk te maken. Daarom is de NK-collectie van 1999–2007 uitvoerig onderzocht door Bureau Herkomst Gezocht. Deze resultaten zijn online terug te vinden en in de publicatie Herkomst gezocht: eindrapportage. Daarnaast verricht het genoemde expertisecentrum herkomstonderzoek in het geval van een restitutieverzoek. Er zijn inmiddels nieuw onderzoek en nieuwe digitale technieken beschikbaar, die extra inzet op het herkomstonderzoek mogelijk maken. Vandaar ook de oproep het structurele herkomstonderzoek te hervatten.
Deelt u de mening dat er uiterst zorgvuldig te werk moet worden gegaan als het gaat om naziroofkunst, gezien de grote emotionele betrokkenheid van de restitutieverzoekers? En dat het dus van groot belang is dat het herkomstonderzoek voor naziroofkunst op korte termijn gaat plaatsvinden? Zo ja, hoe gaat u dat onderzoek vormgeven? Zo nee, waarom niet?
Het leed dat door de Nazi’s vervolgde bevolkingsgroepen is aangedaan is onmenselijk groot. Dit geeft de Staat een grote verantwoordelijkheid om zorgvuldig om te gaan met mogelijke roofkunst in rijksbezit, zeker gezien de vaak emotionele betrokkenheid van mogelijke rechthebbenden. Ik ben de commissie-Kohnstamm en de Raad voor Cultuur erkentelijk voor de zeer waardevolle en kritische evaluatie van het restitutiebeleid. Ik kom terug op de invulling van het extra herkomstonderzoek in mijn beleidsreactie op het advies.
Gaat u er zorg voor dragen dat de gevraagde financiering voor het onderzoek naar naziroofkunst er komt? En op welke manier gaat u dit dekken binnen de begroting van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap voor het jaar 2021? Zo niet, waarom?
In mijn beleidsreactie op het advies van de Raad voor Cultuur zal ik ingaan op de uitvoering van het onderzoek en de financiële dekking ervan. U ontvangt mijn beleidsreactie hierover in het voorjaar.
Het bericht dat er wederom honderden containers overboord zijn geslagen in de Noordzee |
|
Jan de Graaf (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat er wederom honderden containers overboord zijn geslagen in de Noordzee?1
Ja dat heb ik. Daags na dit bericht werd bekend, dat er geen containers zijn aangetroffen. Nederlandse vissersschepen hebben op 8 december melding gemaakt bij de Nederlandse Kustwacht en via twitter, dat zij containers hebben waargenomen op de zeebodem in Duitse wateren. De vissers wijzen naar containerschip Munich Maersk als vermoedelijke oorsprong van het containerverlies. De Munich Maersk was op weg van Bremerhaven naar Göteborg.
De Duitse Kustwacht heeft na onderzoek geen containers of drijvende lading aangetroffen. De reder van de Munich Maersk heeft aangegeven geen containers te zijn verloren.
Welke route voer het betreffende schip dat de containers verloor?
Zie antwoord vraag 1.
Wat is de verwachte milieuschade in Duitse en Nederlandse wateren?
Er is geen milieuschade.
Was er sprake van stormachtige weersomstandigheden?
Tijdens de zeereis van de Munich Maersk op 2 en 3 december van Bremerhaven naar Göteborg waren de weersomstandigheden goed met maximum golfhoogten van 3 tot 3,5m. Er was geen sprake van storm en het schip voer niet op de noordelijke of zuidelijke route boven de Wadden. Er is daarom ook geen waarschuwing afgegeven door de Nederlandse of Duitse Kustwacht.
Heeft de Nederlandse of Duitse kustwacht het schip geadviseerd een andere route te nemen, en zo ja, heeft de kapitein van het schip dit advies opgevolgd?
Zie antwoord vraag 4.
Zou het varen van een andere route de potentiële milieuschade hebben verminderd?
Zie mijn antwoord op vragen 3, 4 en 5.
Hoe groot acht u de kans op verder containerverlies langs het waddengebied, aangezien het rapport van de Onderzoeksraad voor Veiligheid (OVV) betreffende de MSC Zoe concludeerde dat een dergelijke ramp «morgen weer kan gebeuren» en het gisteren opnieuw is gebeurd? Hoeveel kosten (zowel financieel als op het gebied van natuur en vervuiling) brengt dit met zich mee? Wat gaat u op korte termijn doen om dit tegen te gaan?
Containers horen niet overboord te vallen, en ik doe er alles aan om dit zoveel mogelijk te voorkomen. In mijn kabinetsreactie op het OvV rapport heb ik aangegeven wat ik al heb gedaan om containerverlies tegen te gaan en wat ik nog meer ga doen, zoals het verbreden van de advisering en de informatievoorziening aan containerschepen door de Kustwacht, acties in IMO en vervolgonderzoek.
Bent u het eens met de stelling dat het écht klaar moet zijn met containerverlies op routes langs het kwetsbare waddengebied?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid zo snel mogelijk een trilaterale top te organiseren met Duitsland en Denemarken om te spreken over het sluiten van de zuidelijke Waddenroute?
Er heeft op 7 december jl. opnieuw overleg plaatsgevonden met Duitsland en Denemarken over de mogelijkheid van het sluiten van de zuidelijke route via het IMO-traject. Daarbij zijn de zorgen van de Kamer overgebracht. Dit overleg heeft nog niet tot nieuwe inzichten geleid. Ik ben van harte bereid zelf contact op te nemen met mijn Duitse en Deense collega, maar ik herhaal mijn waarschuwing uit het AO Maritiem van 3 december jl. voor al te hoog gespannen verwachtingen.
Kunt u toelichten wat voor maatregelen u, in samenwerking met Duitse overheden, treft tegenover het bedrijf dat eigenaar is van het betreffende containerschip?
Zie antwoord 1 en 2. Er zijn geen containers aangetroffen en er is dus geen reden om maatregelen tegen de scheepseigenaar te treffen of kosten te vorderen.
Bent u bereid de maatschappelijke kosten terug te voeren op de eigenaar van dit containerschip?
Zie antwoord vraag 10.
Bent u bereid deze vragen te beantwoorden voor het VAO Maritiem?
Met deze beantwoording heb ik aan dit verzoek voldaan.
Registratie geluidsoverlast. |
|
Mustafa Amhaouch (CDA) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat in 2019 slechts acht mensen verantwoordelijk waren voor 75.000 van de klachten over Schiphol?1
Ja, ik heb kennisgenomen van het bericht. Bij de beantwoording van de onderhavige Kamervragen wordt gesproken over klachten in de gangbare, niet-juridische zin van het woord en daarmee niet in de betekenis die de Algemene wet bestuursrecht (Awb) er aan toekent.
Kunt u aangeven hoe meldingen van overlast van zowel vliegtuigen als van het spoor geregistreerd worden?
Meldingen en vragen als gevolg van overlast van het vliegverkeer op Schiphol kunnen door het meldpunt voor Schiphol, het Bewonersaanspreekpunt Schiphol (BAS), op een aantal manieren worden geregistreerd.
Ten eerste via de telefoon. Het meldpunt is zeven dagen per week bereikbaar van 9.00–17.00 uur. Ten tweede via de e-mail. Ook kan een melder zijn klacht registreren via het online registratiesysteem van het meldpunt nadat eenmalig een account is aangemaakt. Tot slot kunnen omwonenden via een brief of fax melding maken van de ervaren hinder van het vliegverkeer op Schiphol.
Voor de regionale luchthavens Rotterdam The Hague Airport, Maastricht Aachen Airport, Eindhoven Airport, Groningen Airport Eelde, Lelystad Airport zijn er lokaal meldpunten waar omwonenden terecht kunnen met klachten (meldingen en vragen) over de hinder die wordt veroorzaakt door het vliegverkeer op die regionale luchthavens. Deze zijn lokaal ingericht door de betrokken instanties (b.v. de Milieudienst Rijnmond voor Rotterdam). Ook bij het Ministerie van Defensie kunnen meldingen binnen komen als gevolg van hinder van militair vliegverkeer.
Het merendeel van de klachten over geluidshinder van treinen komt binnen bij ProRail, de beheerder van het spoor. ProRail registreert deze klachten in een overzicht waar vragen en klachten gebundeld worden. ProRail stuurt de indiener een antwoord. IenW ontvangt ook klachten over geluidshinder door treinen, maar veel minder dan ProRail. De klachten worden geregistreerd. Elke indiener van een klacht krijgt een antwoord en bij deze beantwoording wordt ook ProRail betrokken.
Wilt u daarbij aangeven welke instantie de meldingen registreert en wat vervolgens met de meldingen gedaan wordt?
Het Bewonersaanspreekpunt Schiphol (BAS) registreert, beantwoordt en analyseert klachten/meldingen en vragen van omwonenden die betrekking hebben op het vliegverkeer op Schiphol. BAS gebruikt de meldingen/klachten om de hinder nauwkeurig in kaart te brengen. BAS doet onderzoek op basis van de binnengekomen meldingen/klachten naar baan- en route gebruik, koppelt meldingen aan vliegbewegingen en maakt klachtenanalyses. Op basis hiervan maakt BAS periodiek rapportages en doet aanbevelingen richting Schiphol, Luchtverkeersleiding Nederland (LVNL) en het Ministerie van Infrastructuur en Waterstaat. In deze rapportages kan BAS eventuele trends in de klachtenpatronen signaleren en aanduiden. Op die manier zorgt BAS voor verbinding tussen de omgeving van Schiphol en de luchtvaartsector. De BAS jaarrapportage wordt gepresenteerd in de Omgevingsraad Schiphol (ORS). De klachtenrapportages van de meldpunten voor de regionale luchthavens worden besproken in de betreffende Commissies Regionaal Overleg (CRO’s). De rapportages worden betrokken bij het uitwerken van hinder beperkende maatregelen.
Klachten van overlast van het spoor komen zoals aangegeven in het antwoord op vraag 2 overwegend binnen bij ProRail, de beheerder van het spoor. Daarnaast ontvangt ook IenW klachten. Beide organisaties registreren deze klachten in overzichten en sturen de indieners een antwoord.
Kunt u aangeven wat de afgesproken processen zijn bij registratie van klachten en wie verantwoordelijk zijn voor die processen?
Klachten/meldingen die bij BAS binnenkomen worden geregistreerd en zelfstandig afgehandeld door dit meldpunt zoals beschreven in antwoord 2 en 3. LVNL ontvangt van omwonenden ook meldingen/klachten of vragen over de afhandeling van het vliegverkeer. Verder komen er ook bij het Ministerie van IenW en de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) vragen, klachten/meldingen over het vliegverkeer van omwonenden binnen. Deze worden zelfstandig door genoemde partijen afgehandeld, zo nodig in overleg met BAS en LVNL daar waar voor de beantwoording van de vragen nadere informatie nodig is op basis van bijvoorbeeld een analyse van radartracks. Klachten en meldingen die bij Schiphol binnenkomen worden doorgestuurd naar BAS.
Klachten over geluidshinder van treinen komen overwegend binnen bij ProRail en worden volgens vaste interne processen afgehandeld. Ook bij IenW komen klachten binnen. Voor de afhandeling van deze klachten zijn interne procesafspraken gemaakt. Het ministerie beantwoordt vragen of klachten over het gevoerde beleid en ProRail vragen en klachten over de uitvoering van dat beleid. Over de afhandeling vindt regelmatig afstemming plaats tussen ProRail en IenW. Zowel ProRail als IenW hechten aan een zorgvuldige klachtafhandeling. Beide organisaties besteden hier veel aandacht aan. De klachten worden door ProRail getoetst aan de kaders uit de wet- en regelgeving, zoals de Wet milieubeheer (geluidskaders) en de Spoorwegwet (veiligheidskaders).
Kunt u aangeven wat de rol is van de Inspectie Leefomgeving en Transport (ILT) en wat de rol van het ministerie is?
Uitgangspunt van het Rijk is dat de luchthaven en/of andere regionale belanghebbenden de klachtenafhandeling organiseert. Zoals onder vraag 2 beantwoord, vindt de klachtenbehandeling voor Schiphol plaats door BAS. Bij de luchthavens van nationale betekenis zijn eigen meldpunten (klachtenbureaus), bijvoorbeeld DCMR bij Rotterdam. Het ministerie beantwoordt vragen die bij het ministerie zelf worden ingediend.
Die hebben vooral betrekking op het beleid dat door het ministerie is ontwikkeld voor de luchthaven Schiphol. De ILT krijgt vragen en meldingen die betrekking hebben op de handhaving van bijvoorbeeld vlieghoogtes en afwijkingen van vliegroutes. Deze vragen worden door de ILT beantwoord nadat de betreffende vluchten onderzocht zijn. Als sprake is van een overtreding, dan treedt de ILT handhavend op.
Het ministerie wordt vaak aangesproken door omwonenden van het spoor. Volgens werkafspraken die zijn gemaakt tussen ProRail en het ministerie beantwoordt het ministerie vragen of klachten over het gevoerde beleid en behandelt ProRail vragen en klachten over de uitvoering van dat beleid.
Bijvoorbeeld vragen over de uitvoering van het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) op lokaal niveau worden beantwoord door ProRail.
De Inspectie Leefomgeving en Transport heeft een toezichthoudende en handhavende rol wat betreft de bestaande wet- en regelgeving. Ook bij de ILT komen meldingen binnen, vooral als beantwoording door ProRail of het ministerie niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd voor omwonenden. In dat geval gaat de ILT na of er juist is gehandeld door het ministerie en/of ProRail. Wanneer blijkt dat de wettelijke norm is overtreden, treedt de ILT handhavend op.
Kunt u aangeven wat de trend is van het aantal meldingen van overlast van zowel vliegtuigen als spoor?
Een overzicht van het aantal melders van klachten/meldingen over vliegtuiggeluid in de jaren 2010–2020 laat over de periode van 2015 t/m 2019 een stijgende trend in het aantal melders zien. In 2020 is het aantal melders substantieel lager. Meer informatie over melders en meldingen kunt u vinden in de BAS-jaarrapportages op www.bezoekbas.nl
Het aantal klachten dat binnen komt bij het ministerie, wordt gelabeld per onderwerp bijgehouden. Het aantal klachten over geluidhinder is de afgelopen vijf jaar geleidelijk afgenomen. Dit betreft zowel de vragen en klachten over het beleid, als die over de uitvoering van het beleid op lokaal niveau. Laatst genoemden worden overigens doorgestuurd naar ProRail. Bijgaande tabel geeft een indruk van het aantal klachten dat ProRail registreert.
In de grafiek hierboven staat niet weergegeven of één indiener wellicht verantwoordelijk is voor heel veel meldingen. De meldingen die binnenkomen bij ProRail en terecht komen in de getoonde grafiek, zijn enkel meldingen die alleen gaan over geluid. Klachten die gaan over meerdere onderwerpen, waaronder ook geluid, zijn niet zichtbaar in het aantal geluidmeldingen in de grafiek.
Meldingen over geluid bij ProRail gaan voornamelijk over onderwerpen als geluidsoverlast van rijdende treinen, geluidsoverlast door infrastructurele zaken (booggeluid, wissels, lassen, overwegbellen etc.) en geluidsoverlast door (al dan niet vooraf) aangekondigde werkzaamheden.
Kunt u een verklaring geven voor deze trend?
Uit de rapportages van BAS blijkt dat langdurige onderhoudswerkzaamheden aan de preferente start- en landingsbanen de grootste impact hebben op (de toename van) het aantal klachten/meldingen. Wanneer een preferente start- en landingsbaan buiten gebruik is wordt meer over bewoond gebied gevlogen.
Verder blijkt uit de grafiek een relatie tussen het aantal klachten/meldingen en het aantal vliegtuigbewegingen. In de periode 2010 t/m 2019 groeide het aantal vliegtuigbewegingen van 400.000 naar bijna 500.000 vliegbewegingen handelsverkeer. Het aantal klachten en meldingen stijgt dan ook in deze periode. Het totaal aantal vliegtuigbewegingen daalde in gebruiksjaar 2020 substantieel tot 272.588 als gevolg van de wereldwijde corona-pandemie. Het aantal melders in 2020 in de zogenoemde focusgroep daalde met -40% tot 7.314. Er is sprake van een vergelijkbare procentuele afname in het aantal vliegtuigbewegingen van -45%. Dit doorbreekt de stijgende lijn van het aantal melders sinds 2015.
Met de focusgroep wordt bedoeld alle melders die in een jaar niet meer dan 500 meldingen hebben ingediend. Dit jaar was dat 99,5% van alle melders. Dit is conform de aanbeveling van de Commissie Regionaal Overleg luchthaven Schiphol (voorheen CROS, huidig ORS) naar aanleiding van de meldingenanalyse 2006 om de meldingen van veelmelders en die van overige melders in de analyse te scheiden.
Wat betreft klachten over geluidshinder door treinen is een mogelijke verklaring van de afname de uitvoering van het geluidbeleid, zoals geformuleerd in hoofdstuk 11 van de Wet milieubeheer. In dit kader voert ProRail het Meerjarenprogramma Geluidsanering (MJPG) uit. De toepassing van raildempers is toegenomen (van 187 km eind 2014 naar 371 km eind 2019), hetzelfde geldt voor geluidschermen (van 506 km eind 2014 naar 571 km eind 2019). Ook andere stille technieken op of aan het spoor worden meer toegepast (zgn. voegloze wissels, betonnen dwarsliggers).
Daarnaast is er de afgelopen jaren een succesvol bronbeleid gevoerd, onder andere op het gebied van vervanging van ijzeren door kunststof remblokken bij goederentreinen. Dit voorkómt het ontstaan van verruwing van het wieloppervlak. Het zorgt voor 5 decibel minder geluidsproductie op alle sporen waar deze treinen rijden. ProRail voert op dit gebied in opdracht en met geld van het ministerie twee stimuleringsregelingen uit: Vervoerbedrijven die hun wagons laten ombouwen krijgen een bonus, een bepaald bedrag per gereden wagonkilometer. Vervoerders maken veel gebruik van deze regeling.
In 2015 was 45% van de in Nederland rijdende goederenwagons omgebouwd, op dit moment is het 60%. De verwachting is dat in 2025 95% van alle goederenwagens zal zijn omgebouwd2.
Niet alleen in Nederland worden lawaaiige goederentreinen omgebouwd, ook in Duitsland gebeurt dit. Zo heeft vervoerder DB Cargo recentelijk zo’n 63.000 wagons omgebouwd. Mensen die wonen langs het spoor in Nederland profiteren hier ook van, aangezien deze stillere wagons ook op Nederlands spoor rijden. Omdat goederenvervoer per spoor een internationale aangelegenheid is, heeft het ministerie zich in Brussel ingespannen om ook op EU-niveau stille(re) treinen te stimuleren, en dat is gelukt met de aanpassing van de zogeheten TSI Geluid in 2019 ((EU)2019/774 van 16 mei 2019, zoals toegelicht in de brief aan de Tweede Kamer van 28 maart 2019, Kamerstuk 32 404, nr. 91).
Zijn er andere belanghebbenden of betrokkenen die een rol hebben bij de behandeling van meldingen van overlast door vliegtuigen en spoor?
Zoals ook in antwoord op vraag 2 en 4 aangegeven hebben de meldpunten voor de diverse luchthavens een rol bij de behandeling van meldingen en klachten over overlast van vliegverkeer. Maar ook LVNL, de ILT, het Ministerie van IenW en het Ministerie van Defensie ontvangen meldingen.
ProRail is de beheerder; zowel ProRail, de ILT, als ook het ministerie vinden een juiste klachtafhandeling belangrijk. Ook verladers en vervoerders kunnen een rol spelen bij het voorkomen én het beantwoorden van klachten.
Kunt u aangeven hoe omgegaan wordt met het feit dat in 2019 acht mensen verantwoordelijk waren voor 75.000 klachten en dat 56 mensen in totaal bijna 150.000 meldingen van overlast van Schiphol indienden?
In overleg met alle betrokken partijen in de omgeving van Schiphol is afgesproken dat in de BAS jaarrapportage de focusgroep centraal staat. Dat zijn omwonenden die tussen 1 en 500 meldingen hebben ingediend. Om een vertekend beeld te voorkomen, worden «veelmelders», omwonenden die jaarlijks meer dan 500 meldingen indienen, in de jaarrapportages wel genoemd, maar in de analyses niet meegenomen. Deze worden wel meegenomen in de bijlage «Melders en meldingen per plaats». De rapportages zijn terug te vinden op de website van BAS-website, www.bezoekbas.nl. Een aantal van de veelmelders is destijds uitgenodigd voor de gesprekken die de CEO van Schiphol in 2020 tijdens «huiskamerbijeenkomsten» met omwonenden van de luchthaven voerde om te komen tot maatregelen om de geluidsoverlast flink terug te dringen.
Wat is het effect van het lopende programma meten, berekenen en beleven van het RIVM op het oplopende aantal klachten?
De «Programmatische aanpak meten vliegtuiggeluid» is gericht op het verbeteren van zowel berekeningen als metingen van vliegtuiggeluid en het onderling versterken van beide methodes. Ook wordt onderzocht hoe in beleid beter kan worden aangesloten bij door omwonenden van luchthavens ervaren hinder. Het is van belang om tot betrouwbare en herkenbare informatie te komen op basis waarvan burgers goed geïnformeerd worden en weloverwogen beleidskeuzes kunnen worden gemaakt.
Klachten/meldingen geven een goede indicatie van de belangrijkste oorzaken van hinder (bijvoorbeeld bepaalde vluchten, toestellen, vliegroutes, baangebruik op bepaalde momenten) en daarmee input voor hinderreductiemaatregelen.
Het aantal klachten/meldingen is echter geen betrouwbare maat voor het afleiden van de ervaren hinder waarmee in het beleid invulling kan worden gegeven aan de normen voor geluidhinder. Mensen kunnen gehinderd zijn en toch niet klagen.
Het is belangrijk hinder van vliegverkeer te beperken. Berekeningen worden gebruikt om normen, waarmee kan worden gestuurd op beperking en verlaging van geluidhinder, te toetsen en moeten daarom betrouwbaar zijn. Berekeningen die zijn gevalideerd met metingen zijn betrouwbaar, maar verminderen niet direct het aantal klachten.
Wat is de verklaring voor het hoge aantal meldingen door een specifieke kleine groep mensen?
Een deel van deze groep (zogenoemde veelmelders) maakt mogelijk gebruik van software die automatisch (continu) klachten/meldingen genereert. Deze worden vervolgens ingediend bij BAS. Deze groep ervaart veel hinder van het vliegverkeer op Schiphol en registreert dat als zodanig.
Wat is de relatie van het luchthavenverkeersbesluit LVB-1 en het juridisch verankeren van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol (NNHS) met het aantal klachten geluidsoverlast?
Er is geen directe relatie tussen het aantal klachten/meldingen enerzijds en de juridische verankering van het Nieuwe Normen- en Handhavingsstelsel Schiphol (NNHS) anderzijds. In 2014 werd op Schiphol al volgens de regels voor strikt preferentieel baangebruik van het nieuwe stelsel gewerkt, dat formeel zal worden verankerd in het LVB-1. Deze regels zorgen ervoor dat zoveel mogelijk die start- en landingsbanen worden gebruikt die voor de omgeving de minste geluidoverlast veroorzaken. Dit alles neemt niet weg dat individuele omwonenden ernstige hinder blijven ondervinden van het vliegverkeer op Schiphol. Daarom heb ik aan Schiphol en LVNL gevraagd om een uitvoeringsplan hinderreductie op te stellen voor de voortdurende beperking van hinder die bewoners ervaren. Het gaat hierbij onder andere om maatregelen die betrekking hebben op het optimaliseren van vliegroutes en procedures, zowel overdag als in de nacht. Het betreft ook maatregelen om lawaaiige vliegtuigen te weren van Schiphol en schoner en stiller vliegen te stimuleren. Het hinderreductieplan bevat voorts maatregelen om te bevorderen dat onder allerlei omstandigheden de geluid preferente Polderbaan en Kaagbaan voor afhandeling van het vliegverkeer ingezet kunnen worden. Ik vind het belangrijk dat deze hinder beperkende maatregelen echt een verschil maken voor de leefbaarheid. Ik verwacht dit plan uiterlijk volgende maand van Schiphol en LVNL te ontvangen.
Wat is uw conclusie naar aanleiding van het bericht dat met name de vliegtuigen 747, 747-400 en A380 de grootste hoeveelheid klachten op te leveren?
Dit zijn zware vliegtuigen met grote motoren die in verhouding nog veel op Schiphol vliegen en daardoor ook de meeste geluidhinder geven.
Het hinderreductieplan van Schiphol en LVNL bevat maatregelen om luchtvaartmaatschappijen te ontmoedigen dergelijke lawaaiige vliegtuigen in te zetten op Schiphol. Vergelijkbare nieuwere vliegtuigtypes qua grootte en capaciteit zijn niet alleen economischer (lager brandstofgebruik), maar ook stiller en schoner. Zeker in de huidige situatie is dat een sterke prikkel voor luchtvaartmaatschappijen om oudere, zware vliegtuigen eerder dan gepland uit te faseren en te investeren in vlootvernieuwing. Zo kiezen veel luchtvaartmaatschappijen voor de Boeing 787 Dreamliner en de Airbus A350 in plaats van de Boeing 747 en A380.
De KLM heeft eind maart 2020, mede door de invloed van de coronacrisis, versneld afscheid genomen van haar oudste vliegtuigen, de laatste 747»s. Schiphol stimuleert luchtvaartmaatschappijen gebruik te maken van stillere en schonere vliegtuigen via de luchthaventarieven. Zo krijgen maatschappijen die met stillere en schonere vliegtuigen naar Schiphol komen een korting op de tarieven. Komen maatschappijen met lawaaiige en vervuilende vliegtuigen, dan betalen zij juist extra. Voor de oudere lawaaiige toestellen, de zogenaamde «marginaal conforme vliegtuigen», geldt dat ik nieuwe regelgeving voorbereid om ze te weren van Schiphol. In vervolg daarop wil ik me inspannen om in EU verband de definitie van «marginaal conforme vliegtuigen» verder aan te scherpen zodat ook vliegtuigen van recentere datum die relatief veel lawaai maken eronder gaan vallen.
Wat is uw visie op het feit dat de meeste meldingen worden ingediend over startende 747 cargovluchten in de late avond en nacht?
Zie antwoord vraag 13.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Kansen(on)gelijkheid bij de toelating tot excellentieprogramma’s in het hoger onderwijs |
|
Kirsten van den Hul (PvdA) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van de bevindingen van de Radboud Universiteit en Kenniscentrum Beroepsonderwijs Arbeidsmarkt (KBA) Nijmegen dat studenten met ouders die laag zijn opgeleid en modaal verdienen, minder kans maken op selectie voor een excellentieprogramma in het hoger onderwijs en dat selectie aan de poort niet blijkt te voorspellen of een student het excellentieprogramma succesvol zal afronden?1
Ik ben met u van mening dat ook studenten met laag opgeleide ouders de kans moeten krijgen hun talenten verder te ontwikkelen. Uit het onderzoek komt naar voren dat deze groep achter blijft bij de deelname aan de excellentieprogramma’s en dat vind ik geen goede zaak.
Wat betekenen deze bevindingen voor de kansengelijkheid van studenten in het hoger onderwijs?
De bevindingen van het onderzoek bevestigen voor mij dat het excellentieprogramma voor het hoger onderwijs aangepast moest worden en dat is ook gebeurd. Niet alleen hoge cijfers maar ook motivatie en achtergrond van de student moeten meewegen bij de toelating. Bij de invoering van het studievoorschot (2015) zijn middelen beschikbaar gesteld voor een nieuwe aanpak namelijk de talentprogramma’s. Bij de toelating voor deze programma’s worden naast kwantitatieve ook kwalitatieve criteria meegewogen zoals de motivatie van een student en zijn of haar maatschappelijke betrokkenheid. De talentprogramma’s zijn breder en diverser van opzet zodat studenten met verschillende soorten talenten deel kunnen nemen. De criteria voor deelname aan deze programma’s worden bepaald door de instellingen.
Hoe gaat u ervoor zorgen dat dit onderzoek, dat zich specifiek richtte op vier instellingen, breder in het hoger onderwijs wordt uitgevoerd?
De Inspectie van het Onderwijs en NRO doen onderzoek naar gelijke kansen in doorstroom en toegankelijkheid in het hoger onderwijs. Men gaat het effect na van selectiemechanismen op gelijke kansen. Daarnaast zal ook het Expertisecentrum Toegankelijkheid Hoger Onderwijs (i.o.) actief zijn als kennisknooppunt voor toegankelijkheid in het hoger onderwijs. Verder is vanaf 2015 ingezet op het ontwikkelen van talentprogramma’s met meer aandacht voor diversiteit en een bredere toegankelijkheid. In de Kwaliteitsafspraken 2019–2024 heb ik met de VH, VSNU en de studentenbonden ISO en LSVB afgesproken dat instellingen eigen plannen maken voor kwaliteitsverbeteringen van het onderwijs met aandacht voor onder andere onderwijsdifferentiatie, waaronder talentontwikkeling binnen en buiten de studie. In 2022 vindt een beoordeling plaats van de realisatie van het plan tot en met 2021. Om dit te kunnen beoordelen maakt de instelling de balans op van de vorderingen in hun jaarverslag 2021.
Hoe gaat u zorgen dat de sociaaleconomische positie van (ouders van) studenten niet langer een rol speelt bij de toelating tot excellentieprogramma’s en wat gaat u dus ondernemen om de kansengelijkheid bij de toelating tot excellentieprogramma’s te vergroten?
Zie het antwoord bij vraag 3.
Hoe gaat u de vormgeving van deze selectieprocedures ondersteunen, nu veel onderzoekers erkennen dat zij hiermee veel moeite hebben?
HO-instellingen zijn bezig met het verbeteren van selectieprocedures en het doen van onderzoek naar de impact van selectiemethoden op kansen(on)gelijkheid. In de brief «Toegankelijk hoger onderwijs: selectie en beleidsreactie Monitor beleidsmaatregelen 2019–2020»2 wordt de oprichting van de Expertgroep Toegankelijkheid hoger onderwijs (ETHO) aangekondigd. De ETHO heeft als taak kennis te verspreiden en te delen over de toegankelijkheid van het hoger onderwijs. Men gaat verkennen welke kansen er zijn maar ook welke belemmeringen er mogelijk zijn voor bepaalde doelgroepen. Instellingen kunnen de bevindingen van deze commissie benutten bij de inrichting van het onderwijs. Welke selectiefactoren en -methoden vervolgens door instellingen worden gebruikt is de verantwoordelijkheid van de instellingen.
Hoe gaat u waarborgen dat voortaan bij de selectie voor excellentieprogramma’s uitsluitend wordt gebruik gemaakt van selectiefactoren en -methoden die een (wetenschappelijk) aangetoonde wetenschappelijke waarde hebben?
Zie antwoord vraag 5.
De pilot Speaksee |
|
Marijke van Beukering-Huijbregts (D66), Jessica van Eijs (D66) |
|
Bas van 't Wout (minister economische zaken) (VVD), Paul Blokhuis (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (CU) |
|
Bent u bekend met de uitkomsten van de pilot met betrekking tot spraak-naar-tekst hulpmiddelen, in dit geval SpeakSee, voor doven en slechthorenden als onderdeel van de Coalitie voor Technologie en Inclusie?1
Ja.
Klopt het dat deze pilot door het UWV positief is geëvalueerd?
Ja.
Bent u het met de mening eens dat Speaksee een goed hulpmiddel is om mensen met een auditieve beperking deel te laten nemen aan de arbeidsmarkt, ook gezien het gebrek aan gebaren-en schrijftolken en het beperkte aantal uren dat tolken nu vergoed wordt?
Ik onderschrijf het belang van de inzet van voorzieningen om mensen met een handicap te ondersteunen bij hun deelname aan de arbeidsmarkt. Een spraakherkenningssysteem kan daarbij een waardevolle bijdrage leveren aan de arbeidsparticipatie van personen met een auditieve beperking.
Hoe beoordeelt u de maatschappelijke business case van Speaksee? Is het zo dat de relatief kleine vergoeding door de verhoogde arbeidsparticipatie of productiviteit van mensen met een gehoorbeperking zichzelf terugverdient?
De business case van Speaksee is gebaseerd op de ervaring van één gebruiker. De business case geeft aan dat «een spraakherkenningssysteem een waardevolle bijdrage kan leveren aan de arbeidsparticipatie van personen met een auditieve beperking». In de business case wordt de kanttekening geplaatst dat de winst lastig in euro’s uit te drukken is. De werkplekken van potentiële gebruikers variëren sterk in de mate van het aantal overlegmomenten, het aantal formele en informele besprekingen.
Klopt het dat het UWV Speaksee nog niet kan vergoeden, omdat het als hoorhulpmiddel staat aangemerkt en daarom door de zorgverzekeraar zou moeten worden vergoed?
We streven ernaar zoveel mogelijk duidelijkheid te bieden aan mensen met een beperking waar zij terecht kunnen voor ondersteuning. In de regel is de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de meeste voorzieningen in het werkdomein ter ondersteuning van mensen met een beperking belegd bij UWV. Daar waar het gaat om hoorhulpmiddelen ligt deze verantwoordelijkheid echter bij de zorgverzekeraars.
In 2012 is op advies van het College voor Zorgverzekeringen (de voorloper van het Zorginstituut Nederland) het wettelijke kader voor de vergoeding van alle hoorhulpmiddelen aangepast. Voorheen moesten auditief beperkten bij twee loketten een aanvraag indienen voor ondersteuning. Met de wijziging is binnen de Zorgverzekeringswet (hierna: Zvw) een samenhangend kader gerealiseerd voor de vergoeding van alle hooroplossingen, zowel voor hoortoestellen in de leefdomein als voor aanvullende hoorhulpmiddelen in het werkdomein. Indien een verzekerde een medische indicatie heeft, kunnen op grond van de Zvw ook hoorhulpmiddelen verstrekt kunnen worden die specifiek noodzakelijk zijn voor het werk.
Omdat er onduidelijkheid was in hoeverre ook spraakherkenningssystemen onder de verantwoordelijkheid van de Zvw vallen, heb ik samen met de Minister van Medische Zorg en Sport het Zorginstituut gevraagd te duiden of spraakherkenningssystemen onder de reikwijdte van de Zvw valt. Op 18 januari heb ik vernomen dat het Zorginstituut van mening is dat software die gesproken taal realtime omzet in geschreven tekst (zoals spraakherkenningssystemen), kan vallen onder de aanspraak op uitwendige hulpmiddelen gerelateerd aan stoornissen in de hoorfunctie, zoals bedoeld in artikel 2.10, lid 1, onderdeel b, van de Regeling zorgverzekering. Spraakherkenningssytemen moeten vervolgens ook voldoen aan het wettelijk criterium van de «stand van de wetenschap en praktijk of bij het ontbreken van een zodanige maatstaf, door hetgeen in het betrokken vakgebied geldt als verantwoorde en adequate zorg en diensten» (artikel 2.1, lid 2, van het Besluit zorgverzekering). Auditief beperkten kunnen dus, ook specifiek voor in een werksituatie, bij hun zorgverzekeraar een aanvraag indienen voor ondersteuning via een spraakherkenningssysteem.
Het is van groot belang dat mensen met een beperking adequaat geholpen worden en zo min mogelijk onduidelijkheid ervaren over waar zij terecht kunnen voor een voorziening. Daarom ben ik blij dat er met de duiding van ZINL ten aanzien van spraakherkenningssystemen duidelijkheid is gekomen. Ik zal in het kader van de een loket gedachte uit de kabinetsreactie POC KOT, samen met VWS, met (vertegenwoordigers van) mensen met een beperking bespreken of zij bij het aanvragen van deze voorzieningen tegen belemmeringen aanlopen.
In hoeverre klopt het dat bij de zorgverzekeraars de wil ontbreekt om dit hulpmiddel te vergoeden, omdat de financiële baten als gevolg van vergoeding bij UWV en dus SZW liggen?
Navraag bij de zorgverzekeraars leert dat er geen onwil is om dit hulpmiddel te vergoeden. Daarbij zijn tot nu toe weinig aanvragen gedaan voor vergoeding van Speaksee. In het verleden is er eenmaal een casus afgewezen voor vergoeding. Dit had er onder andere mee te maken dat er naar de mening van de zorgverzekeraar goede alternatieven voor Speaksee (Ava en Earfy) op de markt zijn die doelmatig kunnen zijn. Deze apps zijn vrij toegankelijk voor particulieren. Bij het vergoeden van zorg gaan zorgverzekeraars, net als het UWV, uit van de meest doelmatige oplossing. Zoals aangegeven bij vraag 5 blijf ik in overleg met (vertegenwoordigers van) mensen met een auditieve beperking, samen met VWS, verstrekking van spraakherkenningssytemen, mede ten behoeve van het werkdomein, via de Zvw volgen.
Bent u van mening dat het van belang is dat dit hulpmiddel zo spoedig mogelijk beschikbaar komt voor alle mensen met een auditieve beperking?
Ik deel uw wens om de verstrekking van spraakherkenningssytemen zo snel mogelijk beschikbaar/toegankelijk te maken. Dit is ook de reden dat ik, samen met de Minister van Medische Zorg en Sport, het Zorginstituut om een nadere duiding heb gevraagd. Zoals aangegeven in het antwoord bij vraag 5 heeft het Zorginstituut aangegeven dat toekenning van spraakherkenningssytemen onder de Zvw kunnen vallen. Mensen met een auditieve beperking die op deze oplossing zijn aangewezen, kunnen daarom, ook voor specifieke toepassing in het werkdomein, bij hun zorgverzekeraar een aanvraag indienen.
In hoeverre vindt u dat dit middel aangemerkt zou moeten worden als hulpmiddel of tolkvoorziening, zodat het door het UWV kan worden vergoed?
Zie antwoord vraag 7.
Zijn er meer succesvolle innovaties bekend voor mensen met een visuele of auditieve beperking die niet door het UWV vergoed kunnen worden omdat deze niet als hulpmiddel staan aangemerkt?
Ik vind het belangrijk dat er aandacht is en blijft voor het ontwikkelen van innovatieve oplossingen en hulpmiddelen voor mensen met een beperking en blijf daarover in gesprek met UWV. Dit is mede waarom ik samen met UWV de Coalitie voor Technologie en Inclusie ondersteun. Er zijn mij geen andere succesvolle innovaties voor mensen met een visuele of auditieve beperking bekend.
UWV is bevoegd om succesvolle innovaties voor het wegnemen van belemmeringen op te nemen in het pakket van werkvoorzieningen en deze indien nodig te verstrekken. Dit gebeurt ook. Succesvolle innovaties die gehoorstoornissen kunnen verlichten c.q. overbruggen zijn daarvan uitgezonderd. Zoals bij antwoord 5 aangegeven is in 2012 het verstrekken van gehoorhulpmiddelen, ook ter ondersteuning in een werkomgeving, onder de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars en de Zorgverzekeringswet (Stb 2012, 656) gebracht.
Berichten dat opnieuw een containerramp heeft plaatsgevonden bij de Waddenzee |
|
Rutger Schonis (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de berichten «Containers slaan 100 mijl boven Schiermonnikoog van boord in Duits deel Waddenzee»1 en «Mogelijk tot 200 containers overboord in Noordzee»?2
Ja, daarvan ben ik op de hoogte.
Klopt het dat een nieuwe scheepsramp heeft plaatsgevonden ten noorden van de Waddeneilanden? Kunt u bevestigen dat het mogelijk zelfs om 200 containers zou gaan, waarmee de ramp bijna dezelfde omvang heeft als de ramp met de MSC Zoë?
Nederlandse vissersschepen hebben op 8 december melding gemaakt bij de Nederlandse Kustwacht en via twitter, dat zij containers hebben waargenomen op de zeebodem in Duitse wateren. De vissers wijzen naar containerschip Munich Maersk als vermoedelijke oorsprong van het containerverlies. De Duitse Kustwacht heeft na onderzoek geen containers of drijvende lading aangetroffen. De reder van de Munich Maersk heeft aangegeven geen containers te zijn verloren.
Kunt u aangeven of deze ramp plaatsgevonden heeft op de noordelijke of de zuidelijke vaarroute door de Waddenzee?
Zie mijn antwoord op vraag 2: er zijn geen containers aangetroffen. De Munich Maersk heeft een vaarroute gevaren tussen Bremerhaven en Göteborg.
Klopt het dat de Duitse Kustwacht inmiddels een onderzoek in gang heeft gezet om de oorzaak van deze ramp te achterhalen? Wanneer is Nederland hiervan door Duitsland op de hoogte gesteld? Welke rol zal Nederland spelen bij dit onderzoek?
De Duitse Kustwacht heeft op 9 december het kustwachtvaartuig ms «Neuwerk» naar de door de vissers opgegeven locatie gestuurd. Hiervan is de Nederlandse Kustwacht gelijk op de hoogte gesteld. Op 10 december meldde de Duitse Kustwacht dat er op en rond de gemelde positie géén containers op de zeebodem zijn aangetroffen en ook geen drijvende lading. De Nederlandse Kustwacht heeft op 9 december een vliegtuig ingezet. Ook deze heeft geen drijvende lading aangetroffen.
Weet u of door het betreffende containerschip een melding is gedaan over het verlies van containers aan Nederlandse of Duitse Kustwacht?
Er is geen melding gedaan, aangezien de reder van de Munich Maersk aangeeft geen containers te zijn verloren.
Klopt het dat reders verplicht zijn om verloren containers te melden? Wanneer heeft de Kustwacht de eerste melding van het incident precies binnengekregen? Is hiermee aan de meldplicht voldaan? Zo nee, wat zijn hiervan de consequenties?
Ingeval lading wordt verloren moet de veroorzaker dit melden aan de betreffende kuststaat. Zie verder antwoord 5.
Heeft Nederland of Duitsland stappen gezet om te voorkomen dat andere schepen met de drijvende containers in aanvaring kunnen komen met alle mogelijke gevolgen van dien?
De Duitse Kustwacht heeft na melding van de vissersschepen op 8 december een Bericht aan Zeevarenden uitgedaan om de scheepvaart en visserij voor gevaar te waarschuwen. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Bent u, om welke route het ook gaat, bereid om zo spoedig mogelijk opnieuw samen met Duitsland tegen het licht te houden of de toegang tot de routes bij stormachtige omstandigheden beperkt moet worden? Zo nee, waarom niet en welke andere maatregelen denkt u te kunnen nemen om herhaling van een dergelijke ramp dit stormseizoen te voorkomen?
Er heeft op 7 december jl. opnieuw overleg plaatsgevonden met Duitsland en Denemarken over de mogelijkheid van het sluiten van de zuidelijke route via het IMO-traject. Daarbij zijn de zorgen van de Kamer overgebracht. Dit overleg heeft nog niet tot nieuwe inzichten geleid. Ik ben van harte bereid zelf contact op te nemen met mijn Duitse en Deense collega, maar ik herhaal mijn waarschuwing uit het AO Maritiem van 3 december jl. voor al te hoog gespannen verwachtingen.
Kunt u aangeven of deze ramp aanleiding geeft om versneld te kijken hoe de Kustwacht aanvullende bevoegdheden kan krijgen in actieve verkeersbegeleiding zoals opgeroepen in de recent aangenomen motie Schonis/Postma?3 Bent u bereid deze maatregel ook aan te kaarten bij Duitsland?
In de kabinetsreactie op het OvV-rapport over de MSC Zoe heb ik aangegeven dat ik de komende periode met onder andere de Kustwacht en RWS, en in overleg met andere Noordzeelanden, de mogelijkheden voor verkeersbegeleiding van containerschepen in bepaalde gebieden op de Noordzee zal onderzoeken, inclusief wat er nodig is om de komende jaren daarnaartoe te werken. Ik doe dit zo snel mogelijk, waarbij ik ook de zorgvuldigheid in het oog wil houden. Zoals toegezegd tijdens het AO Maritiem van 3 december jl. zal ik hierop terugkomen in de eerstvolgende voortgangsrapportage over de MSC Zoe.
Klopt het dat de ramp al op 2 december 2020 heeft plaatsgevonden, maar pas vandaag (9 december 2020) is ontdekt en openbaar is gemaakt toen vissers alarm sloegen over wat zij aantroffen? Zo ja, bent u het eens dat dit extreme urgentie achter het voorstel richting de International Maritime Organization (IMO) om detectiemateriaal aan boord te eisen zet? Zo ja, kunt u aangeven wanneer u precies naar de IMO zal gaan om dit op de agenda te zetten en wanneer u daar de Kamer nader over kan informeren? Zo nee, waarom niet?
De melding van de vissers van 8 december was de eerste informatie op basis waarvan actie kon worden ondernomen. Er zijn vervolgens geen containers aangetroffen en de reder van de Munich Maersk heeft aangegeven geen containers te zijn verloren. Zoals aangegeven in mijn kabinetsreactie op het OvV-rapport zal ik mij samen met andere EU-lidstaten in IMO inspannen om de ontwikkeling van maatregelen voor de detectie en rapportage van verloren containers op de agenda te krijgen, teneinde containers die overboord slaan beter te kunnen opsporen. Daarbij zal ik het TNO-rapport over het monitoren en volgen van containers betrekken. Vanwege de COVID-maatregelen binnen IMO is het nog onzeker wanneer de behandeling van dergelijke voorstellen kan plaatsvinden.
Geeft deze ramp voor u extra urgentie om de rampenplannen, waarvan u in het algemeen overleg Maritiem op 3 december 2020 aangaf dat deze rampenplannen worden geactualiseerd, voor zowel de Noordzee in zijn geheel als voor specifiek de Waddenzee versneld te actualiseren (het beheersen van een ramp met een containerschip zou onderdeel zijn van die actualisatie)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer verwacht u een rampenplan klaar te kunnen hebben voor de Noordzee én de Waddenzee waarin het beheersbaar houden van een ramp met een containerschip deel van uitmaakt? Wanneer kunt u de Kamer hierover nader informeren?
De actualisatie van de incidentbestrijdingsplannen voor de Noordzee en de Waddenzee is bijna gereed en zal naar verwachting in het eerste kwartaal van 2021 worden vastgesteld. Ik zal uw Kamer daar over informeren.
Op welke manier vindt nu het overleg plaats met Duitsland en Denemarken over de nasleep van deze containerramp?
Aangezien er geen containers zijn aangetroffen, vindt geen overleg plaats.
Op welke manier zal de reder van het schip verantwoordelijk worden gehouden voor het opruimen van de containers en de inhoud ervan?
Aangezien er geen containers zijn aangetroffen is er geen reden om iemand verantwoordelijk te houden.
Bent u het eens dat deze ramp nieuwe urgentie geeft aan het zo snel mogelijk agenderen van dit onderwerp bij het IMO en in Europa bij de Transportraad of direct bij het de European Maritime Safety Agency (EMSA)? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wanneer zal dit onderwerp zowel bij het IMO als in de Europese Unie ter sprake komen?
Zoals aangegeven tijdens het AO Maritiem van 3 december jl., vind ik het een goede suggestie om dit onderwerp te agenderen tijdens de volgende Transportraad, die in Portugal zal plaatsvinden. In de kabinetsreactie heb ik diverse acties in IMO aangekondigd. Ik zal deze acties zo snel mogelijk in gang zetten, maar ben daarbij afhankelijk van de besluitvorming in IMO die vertraagd is ten gevolge van de coronapandemie.
Kunt u aangeven wanneer u, zoals door u toegezegd tijdens het algemeen overleg Maritiem op 3 december 2020, met het Verbond van Verzekeraars om de tafel zal gaan om dit onderwerp ook in de verzekeringswereld groots op de kaart te zetten? Bent u het eens dat de ramp bij Hawaii4 en deze ramp hier extra urgentie voor hebben gecreëerd? Wanneer kan de Kamer verwachten over de uitkomsten van het overleg te worden geïnformeerd?
Ik zal spoedig met het Verbond van Verzekeraars in overleg treden. Ik kom hierop terug in de eerstvolgende voortgangsrapportage over de MSC Zoe.
Kunt u deze vragen, gezien de urgentie van het probleem, elk afzonderlijk en zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Met deze beantwoording heb ik aan uw verzoek voldaan.
Aanslagen op drie Poolse winkels |
|
Farid Azarkan (DENK) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Bent u op de hoogte van de drie aanslagen die kort na elkaar, op 8 en 9 december 2020, zijn gepleegd op Poolse winkels onder de naam Biedronka, in Aalsmeer, Heeswijk-Dinther en Beverwijk?1
Ja.
Kunt u uitsluiten dat deze drie bomaanslagen in verband met elkaar staan?
De recherche is onder leiding van het openbaar ministerie een uitgebreid opsporingsonderzoek gestart. Meerdere aspecten worden in dit onderzoek meegenomen. Naast een mogelijk verband tussen de zaken wordt uiteraard ook gekeken naar een mogelijk motief/de achtergrond van de aanslagen. Meerdere scenario’s worden in dat verband onderzocht. Vooralsnog zijn deze ontploffingen niet te duiden als vorm van terrorisme. Ook is nog niet te zeggen of deze aanslagen specifiek gericht waren op Poolse mensen in Nederland. Daarvoor is meer informatie nodig, onder andere wat betreft het motief van de aanslagen.
Zijn deze bomaanslagen volgens u te duiden als een vorm van terrorisme? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de politie de opdracht te geven hieraan de hoogste prioriteit te geven en alle middelen die nodig zijn ter beschikking te stellen?
Zie antwoord vraag 2.
Welke motieven kunnen er volgens u zijn bij de daders? Gaat het om afpersing, afgunst, of het willen uitschakelen van een concurrent? Of gaat het om een aanslag op etnisch ondernemerschap of anti-polonisme (discriminatie van mensen met een Poolse achtergrond)?
Zie antwoord vraag 2.
Deelt u de mening dat dit soort bomaanslagen volstrekt onacceptabel is en de rechtsorde schokt en daarmee erger is dan «gewone» criminaliteit?
Als Minister van Justitie en Veiligheid maak ik mij sterk voor de bestrijding van alle vormen van criminaliteit, zeker ook als het gaat om dit soort aanslagen. Ik deel de mening dat die volstrekt onacceptabel zijn. Er bestaat niet zoiets als «gewone» criminaliteit. Wel kent het strafrecht verschillende gradaties van ernst van een delict. Een delict dat levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel kan vormen, zoals een aanslag als deze, is uiteraard als zeer ernstig te kwalificeren.
Deelt u de mening dat iedereen, ook in de uitoefening van bedrijf, of godsdienst, mag genieten van door de overheid gegarandeerde veiligheid?
Het zorgen voor een veilige samenleving is een kerntaak van de overheid. Daarnaast is veiligheid ook een gedeelde verantwoordelijkheid van alle burgers en organisaties in Nederland. Zij zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk voor hun veiligheid. Wanneer zij niet op eigen kracht voldoende weerstand kunnen bieden tegen de dreiging en het risico kan de overheid aanvullende beveiligingsmaatregelen treffen. Daarbij staat de veiligheid van de persoon of het object centraal. De overheid biedt hierin maatwerk, waarbij absolute veiligheid echter nooit te garanderen is.
Hoe kunt u er voor zorgen dat alle bedreigde gebedshuizen, winkels, restaurants en andere gebouwen op verzoek beveiliging van overheidswege kunnen krijgen?
Zie antwoord vraag 7.
Een documentaire over D66-lijsttrekker Kaag tijdens de verkiezingscampagne |
|
Martin Bosma (PVV) |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «NPO pakt uit: lange film over «premierskandidaat» Sigrid Kaag»?1
Ja.
Waarom brengt de Nederlandse Publieke Omroep (NPO) een uren durende reclamespot van een politicus, vlak voor de Tweede Kamerverkiezingen?
De omroepen zijn redactioneel onafhankelijk en zelf verantwoordelijk voor hun media-aanbod. De NPO is verantwoordelijk voor de plaatsing en coördinatie van het media-aanbod. De onafhankelijkheid van de publieke omroep is een groot goed. Vanuit mijn positie als Minister voor media is het niet aan mij om hierover te oordelen.
Bestaat er een relatie tussen deze reclamespot voor D66 en het feit dat de voorzitter van de NPO een sympathisant is van D66 en dat de directeur van de VPRO een voormalig campagneleider is van D66?
De omroepen zijn redactioneel onafhankelijk en zelf verantwoordelijk voor hun media-aanbod. In het geval van de documentaire «van Beiroet tot het Binnenhof» is sprake van een onafhankelijke maker.
Herinnert u zich de documentaire Jesse, die vlak voor de verkiezingen zou worden uitgezonden door de NPO, maar op het laatste moment werd teruggetrokken?
Ja. BNNVARA heeft destijds besloten de documentaire niet uit te zenden omdat de maker van de documentaire een jaar lang in dienst was van GroenLinks. Hoewel de onafhankelijke positie van de documentaire volgens BNNVARA gewaarborgd was, wilde BNNVARA geen twijfel laten ontstaan over de onafhankelijkheid van de publieke omroep. In het geval van de documentaire «van Beiroet tot het Binnenhof» is sprake van een onafhankelijke maker. D66 heeft geen betrokkenheid bij of invloed gehad op de documentaire.
Hoe verhoudt zich deze zendtijd voor politieke partijen tot de Mediawet, in het bijzonder tot artikel 2.1.2, waar staat dat deze «evenwichtig, pluriform, gevarieerd en kwalitatief hoogstaand is en zich tevens kenmerkt door een grote verscheidenheid naar vorm en inhoud»»?
Het is aan het Commissariaat voor de Media om te toetsen of het media-aanbod in overeenstemming is met de Mediawet. Dat toezicht vindt altijd achteraf plaats om censuur te voorkomen.
Waarom betaalt het Nederlands Filmfonds deze reclamespot? Is het een taak van een culturele subsidieclub dit te financieren?
Het Filmfonds is een zelfstandig bestuursorgaan en is op geen enkele wijze politiek beïnvloedbaar in haar selectiekeuzes. De film van Shuchen Tan is geselecteerd voor het samenwerkingsproject Teledoc door een commissie van het Filmfonds en de NPO op haar kwalitatief sterke regievisie. Het is een onafhankelijke auteursdocumentaire over de persoon Sigrid Kaag, die door de maakster vele jaren is gevolgd. Het draaiproces van de documentaire was al lang begonnen (en dus ook toegekend en gefinancierd) voordat Kaag lijsttrekker werd. Het is bedoeld als een portret zoals er vaker portretten worden gemaakt.
Valt deze gift in natura onder campagnefinanciering door de NPO, VPRO en het Filmfonds?
Zie antwoord vraag 6.
De aanslag op de Iraanse atoomgeleerde |
|
Sadet Karabulut |
|
Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Hebt u kennisgenomen van de toedracht van de aanslag op de Iraanse atoomgeleerde Fakhrizadeh op 27 november 2020 en gaat ook u ervan uit dat de aanslag is gepleegd met behulp van een satellietverbinding?1 Zo nee, wat is dan uw informatie?
Het kabinet heeft kennisgenomen van de berichten over de dood van de Iraanse atoomgeleerde de heer Fakhrizadeh. Het kabinet heeft geen informatie over de feitelijke toedracht.
Acht u het mogelijk dat een niet-staatgebonden entiteit een dergelijke aanslag met behulp van een satelliet kan uitvoeren? Is het mogelijk dat niet-staatgebonden identiteiten gebruik kunnen maken van een satellietverbinding?
Er doen verschillende berichten de ronde over de toedracht van dit incident. Het kabinet heeft niet voldoende geverifieerde informatie om een dergelijke beoordeling te kunnen maken.
Deelt u de observatie dat het hier om een staat moet gaan die bij de uitvoering van de aanval betrokken was? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 2.
Hoe karakteriseert u de aanval als ervan wordt uitgegaan dat er een buitenlandse macht bij betrokken is? Een aanslag? Een terreuraanslag? Een buitengerechtelijke executie? Een vorm van buitenlandse interventie? Staatsterreur? Kunt u uw antwoord toelichten?
De liquidatie van een vooraanstaand nucleair wetenschapper in Iran baart het kabinet zorgen. Spanningen in de regio zijn reeds hoog opgelopen, en niemand is gebaat bij verdere escalatie richting gewapend conflict. Het kabinet roept daarom, in lijn met o.a. Duitsland, Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk («de E3») en de EU-Hoge Vertegenwoordiger, alle partijen op tot kalmte en de-escalatie van spanningen.
Kan een dergelijke daad als casus belli worden beoordeeld? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijke beoordeling is niet aan het kabinet.
Is het een novum in de geschiedenis van internationale betrekkingen en heeft dit ernstige gevolgen voor het internationale recht?2 Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen onderneemt u om deze praktijk te doen stoppen?
Dit is niet de eerste keer dat een Iraanse nucleaire wetenschapper bij een aanslag om het leven komt. Tussen 2010 en 2012 zijn vier vooraanstaande Iraanse kernwetenschappers bij verschillende aanslagen gedood.
Zie tevens het antwoord op vraag 4.