Het bericht “Beëindiging subsidierelaties van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met Jeugdzorg-Plus niet gegrond” |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u kennisgenomen van het bericht «Beëindiging subsidierelaties van Volksgezondheid, Welzijn en Sport met Jeugdzorg-Plus niet gegrond» van Jeugdzorg Nederland?1
Ja.
Op grond van welke overwegingen heeft u besloten de subsidierelatie met de Jeugdzorg-Plus-instellingen te beëindigen?
Ik heb op 17 mei 2013 de instellingen jeugdzorgplus een vooraankondiging gestuurd van de beëindiging van de subsidierelatie per 1 januari 2015 in de verwachting dat dan de Jeugdwet in werking zal treden. Vanaf dat moment zijn de gemeenten en is niet langer het Rijk verantwoordelijk voor de jeugdzorgplus.
Wat is uw reactie op de overwegingen van de Commissie Bezwaarschriften?
De commissie is van oordeel dat het tijdstip voor het doen van een aankondigingbesluit in de zin van artikel 4:51, eerste lid, Awb van de beëindiging van de subsidierelatie met de jeugdzorgplusinstellingen te vroeg ligt, omdat op 17 mei 2013 onvoldoende duidelijkheid bestond over de condities en concrete gevolgen van deze beëindiging. Een goede beoordeling of de redelijke termijn, bedoel in artikel 4:51, eerste lid, van de Awb in acht is genomen is daardoor nog niet goed mogelijk. De commissie heeft geadviseerd over de jeugdzorgplusinstellingen op een later moment, als meer inzicht bestaat over de condities en gevolgen van de beëindiging van de subsidierelatie, een beslissing op basis van artikel 4:51, eerste lid, Awb te nemen.
Ik heb dit advies overgenomen, mede vanwege de uitkomst van de regionale transitie-arrangementen. Dat is voor mij aanleiding geweest additionele maatregelen te treffen.2
Daarom heb ik besloten een beslissing op dit bezwaar aan te houden tot uiterlijk 1 juni 2014. Ik verwacht dat er dan voldoende duidelijkheid bestaat over de condities en concrete gevolgen van de beëindiging van de subsidie.
Bent u voornemens uw besluit te heroverwegen na de uitspraak van de Commissie Bezwaarschriften?
Zie antwoord vraag 3.
Bent u bereid met de Jeugdzorg-Plus-instellingen het gesprek aan te gaan om te kijken naar een passende oplossing? Zo ja, kunt u de Kamer daar periodiek over informeren?
Zoals hierboven aangegeven heb ik naar aanleiding van de bevindingen van de TSJ ervoor gekozen additionele maatregelen te treffen. Hiermee wil ik bereiken dat er continuïteit van zorg, kennis en zorginfrastructuur is voor de jeugdigen voor wie de rechter in 2015 en daarna een machtiging gesloten jeugdhulp verstrekt. Over de invulling van deze additionele maatregelen ben ik in overleg met de aanbieders van jeugdzorgplus. Over de voortgang daarvan zal ik u informeren in het kader van de stelselherziening van de jeugdhulp.
Zijn er andere jeugdzorgaanbieders aan wie u reeds heeft aangekondigd de subsidierelatie per 1 januari 2015 te willen beëindigen en voor wie potentieel dezelfde bezwaren gelden als opgebracht door de Jeugdzorg-Plus-instellingen, en gehonoreerd door de Commissie Bezwaarschriften? Zo ja, hoe gaat u met deze partijen om?
Het Rijk financiert alleen de aanbieders van jeugdzorgplus. Daarom hebben alleen zij deze vooraankondiging van mij gekregen.
Het bericht dat Rooise ondernemers met de Nixpress de landelijke kranten halen |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Heeft u het bericht gelezen over het bericht dat Rooise ondernemers met de Nixpress de landelijke kranten halen?1
Ja, dat bericht is bekend.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is om minderjarigen met een zuipbus naar Belgische discotheken te brengen, waardoor minderjarige Nederlandse jongeren de nieuwe leeftijdsgrens kunnen omzeilen?
Ja.
Welke mogelijkheden hebben gemeenten om dergelijke initiatieven tegen te gaan? Hoe kan het preventie- en handhavingsplan van gemeenten hierin een rol spelen?
Zolang in de bus geen alcohol wordt verkocht aan minderjarigen, is geen sprake van overtreding van de Drank- en Horecawet. Het preventie- en handhavingplan van gemeenten zal hierin dan ook geen rol van betekenis kunnen spelen, anders dan dat het belang wordt onderkend van het bieden van voldoende initiatieven voor de jeugd binnen de eigen gemeente.
In hoeverre is sprake van het aanzetten van jongeren tot het begaan van strafbare feiten?
Het betreft vervoer naar België en weer terug. Er is geen sprake van het aanzetten tot het begaan van strafbare feiten.
Indien de jongeren bij terugkomst in Nederland overlast veroorzaken, welke mogelijkheden zijn er dan om op te treden?
Als de jongeren bij terugkomst zich «in kennelijke staat van dronkenschap op de openbare weg bevinden» en daarmee overlast veroorzaken, kan worden opgetreden op grond van artikel 453 van het Wetboek van Strafrecht, het artikel dat ziet op openbare dronkenschap.
Het bericht dat zorgverzekeraars risicoselectie toepassen bij de aanvullende verzekering |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Had u ook gereageerd op de open brief van Daniël de Rijke als deze niet breed in het nieuws was gekomen?1
Ja. Mensen die mij een brief schrijven krijgen in principe altijd een reactie van mij.
Wat zegt het u dat Daniël in zeer korte tijd massaal steun heeft gekregen voor zijn strijd tegen risicoselectie? Deelt u de visie dat dit erop wijst dat Nederland risicoselectie als niet solidair ervaart?
Het feit dat het bericht van Daniël in korte tijd via de social media zoveel aandacht heeft gekregen, geeft aan dat veel mensen betrokken zijn bij zijn verhaal. Het voert mij echter te ver om te stellen dat, omdat er in de aanvullende verzekering risicoselectie kan plaatsvinden, ons zorgstelsel niet solidair is. De overheid is verantwoordelijk voor de basisverzekering. Voor de basisverzekering geldt dat deze voor iedereen toegankelijk is, zorgverzekeraars een acceptatieplicht hebben en er niet op grond van bijvoorbeeld leeftijd of ziekte gedifferentieerd mag worden naar premie. Ook uit internationale vergelijkingen blijkt dat ons ziektekostenstelsel een solidair systeem is. Voor niet medisch noodzakelijke zorg of zorg die in beginsel vanuit de eigen middelen betaald kan worden, kan men zich desgewenst aanvullend verzekeren. De derde schaderichtlijn binnen de Europese Unie is van toepassing op de aanvullende verzekering. Ik kan daarom geen voorwaarden, zoals acceptatieplicht, opleggen aan deze aanvullende verzekering. De aanvullende verzekering behoort per definitie geheel tot de vrije markt en is de verantwoordelijkheid van zorgverzekeraars; ik ga daar niet over. Het is aan verzekeraars om te bepalen wat in het aanvullende pakket zit, welk acceptatiebeleid wordt gevoerd en welke prijs ze ervoor vragen.
Het is dus ook aan verzekeraars om te bepalen of zij medische selectie toepassen bij de aanvullende verzekerden en of er ten behoeve daarvan formulieren moeten worden ingevuld bij de toelating tot de aanvullende verzekering.
Erkent u dat de situatie van Daniël de Rijke niet op zichzelf staat, maar een voorbeeld is van hoe zorgverzekeraars omgaan met mensen die een medisch risico kunnen vormen, dat kan leiden tot hoge zorgkosten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het rechtvaardig dat Daniël en andere mensen met een medische geschiedenis eerst formulieren moeten invullen voordat zij eventueel worden toegelaten tot de aanvullende zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Wat vindt u ervan dat zorgverzekeraar ONVZ Daniël karakteriseert als «brandend huis» dat je niet verzekert? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik heb begrepen dat ONVZ deze uitspraak betreurt.
Vindt u het rechtvaardig dat Zilveren Kruis, Avéro en ONVZ Daniël zelfs direct hebben geweigerd voor de aanvullende zorgverzekering? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 2.
Blijft u erbij dat zorgverzekeraars slechts beperkt risicoselectie toepassen via de aanvullende zorgverzekering? Hoe reageert u in dat verband op de stelling van de Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) dat «een verhaal als dat van Daniël vaker voor komt»?2
Het is mij bekend dat ook andere verzekerden, bijvoorbeeld reumapatiënten, soms te maken hebben met risicoselectie voor de aanvullende verzekering. In de Marktscan 2013 van de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa), waarbij onder andere de toegankelijkheid van de verzekering wordt onderzocht, constateert de NZa dat de aanvullende verzekering zeer toegankelijk is. Overigens is – gelet op de hierboven genoemde derde schaderichtlijn – risicoselectie via de aanvullende verzekering niet bij wet verboden.
Vindt u werkelijk dat uw stelling dat «solidariteit een belangrijke drager is van ons zorgstelsel» samen gaat met het toestaan van medische selectie voor de aanvullende verzekering? Denkt u dat Daniël en zijn lotgenoten dat als solidair ervaren? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het werkelijk eerlijk dat Daniël de keuze heeft uit zes zorgverzekeraars, terwijl Nederlanders die niet kampen of hebben gekampt met gezondheidsproblemen uit alle aanvullende verzekeringen kunnen kiezen?
De zes zorgverzekeraars is het aantal verzekeraars waar hij voor een aanvullende verzekering met een onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie terecht kan. De overige verzekeraars bieden daarnaast ook pakketten aan met een beperktere vergoeding voor fysiotherapie waar Daniël zich zonder medische selectie kan aanmelden.
Om de premie voor het huidige verzekerdenbestand voor de aanvullende verzekering betaalbaar te houden passen sommige verzekeraars medische selectie toe. Andere verzekeraars hebben de onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie met ingang van 2014 gemaximeerd. Hierbij speelt mogelijk een rol dat het aantal mensen dat een aanvullende verzekering met onbeperkte vergoeding voor fysiotherapie afsluit kleiner wordt waardoor het draagvlak voor deze aanvullende verzekering afneemt. Het is aan de verzekeraars om te beoordelen welke maatregelen zij hiertegen treffen, rekening houdend met alle voor hen relevante aspecten zoals hun concurrentiepositie op de markt.
Vindt u het niet gek dat Daniël voor een aanvullende verzekering voor fysiotherapie geweigerd wordt vanwege zijn medische geschiedenis met kanker? Leidt het gehad hebben van kanker tot aantoonbaar meer gebruik van fysiotherapie?
Het staat de zorgverzekeraar vrij om bij de acceptatie voor de aanvullende verzekering iemands ziektegeschiedenis te betrekken. Mijn oordeel over de criteria doet hierbij niet terzake.
Erkent u dat de weigering – op medische gronden – van mensen voor de aanvullende verzekering ook leidt tot verminderde aantrekkelijkheid van de basisverzekering? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Ik kan mij voorstellen dat de keuze voor een verzekeraar mede bepaald wordt door de aantrekkelijkheid van de aanvullende verzekering. Ik wil er wel op wijzen dat koppelverkoop niet is toegestaan en dat verzekerden altijd voor de basisverzekering van verzekeraar kunnen wisselen, ook als zij de aanvullende verzekering bij de «oude» verzekeraar willen houden. De verzekeraar mag die dan niet eenzijdig opzeggen.
Deelt u de visie dat het verkleinen van het basispakket in combinatie met risicoselectie mensen als Daniël, maar ook ouderen en chronisch zieken, voor grote problemen stelt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Voor wijzigingen van het basispakket laat ik mij altijd adviseren door het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). Belangrijke aspecten waarop het CVZ toetst zijn medische noodzakelijkheid, effectiviteit of aantoonbare werking, kosteneffectiviteit en of de behandeling redelijkerwijze voor eigen rekening en verantwoordelijkheid is te dragen. Het is derhalve niet zo dat er willekeurig in het basispakket wordt geschrapt en dat mensen daarvoor vervolgens zijn aangewezen op de aanvullende verzekering. Overigens lopen alle besluiten over de inhoud van de basisverzekering, zowel in het verleden, het heden als in de toekomst via het parlement dat expliciet goedkeuring verleent.
Welke garantie kunt u geven dat volgend jaar, of in de jaren daarna, niet alle zorgverzekeraars medische selectie toepassen op de aanvullende verzekering? Waar kan Daniël in dat geval terecht voor een aanvullende zorgverzekering?
Die garantie kan ik niet geven, zoals gezegd is het de eigen verantwoordelijkheid van de zorgverzekeraar. De NZa volgt met de jaarlijkse Marktscan de ontwikkelingen met betrekking tot de zorgverzekering. Ook de aanvullende verzekering maakt daar onderdeel van uit. Langs die weg houd ik een vinger aan de pols. Zoals ik hiervoor al heb opgemerkt, concludeerde de NZa in de Marktscan 2013 nog dat de aanvullende verzekeringen zeer toegankelijk waren.
Deelt u de mening dat risicoselectie via de aanvullende verzekering uitgebannen moet worden door een acceptatieplicht in te voeren? Zo ja, wanneer kan een voorstel tegemoet worden gezien? Zo nee, waarom niet?
Nee, die mening deel ik niet. Het is niet mogelijk een acceptatieplicht toe te passen op de aanvullende verzekering vanwege de Europese schaderichtlijnen. Zie voorts mijn gecombineerde antwoord op de vragen 2,3,4,6 en 8.
Het besluit van Transvision om bij een vervoersreservering voor het bovenregionale Valysvervoer voor dezelfde dag 3 euro boete op te leggen |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u er van dat Transvision alle gebruikers een brief heeft gestuurd, waarin staat dat vanaf 2014 een boeking voor een taxirit op dezelfde dag (of voor de volgende dag, maar na 21.00 uur geboekt) per 1 januari 3 euro extra zal kosten? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Pashouders kunnen tot 21.00 uur op de dag voorafgaand aan de rit, zonder bijkomende kosten, reserveren. Aan pashouders die na 21.00 uur op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de rit Valysvervoer boeken, wordt € 3 aan boekingskosten in rekening gebracht. Deze maatregel heb ik in afstemming met cliëntenorganisaties opgenomen in het Programma van Eisen van de aanbesteding voor het Valysvervoer.
In het bestek van de nieuwe voorziening is gezocht naar een pakket van maatregelen dat leidt tot een kwalitatief goed en betaalbaar Valysvervoer. De meeste ritten binnen het Valysvervoer betreffen gecombineerd vervoer, de mogelijkheid van een goede planning van de ritten is daarom van groot belang voor de duur van de door een pashouder geboekte rit. De introductie van boekingskosten bij late boekingen vergroot naar verwachting het percentage tijdige boekingen en daarmee de planbaarheid. De omrijtijden die de vervoerder contractueel mag hanteren zijn als gevolg hiervan verkort en bedragen nu nog 1,5 keer de reguliere reistijd. Dit was 2 keer de reguliere reistijd.
In juli 2012 is het Programma van Eisen in concept aan de Tweede Kamer voorgelegd, daarin was dit punt ook reeds opgenomen.
Was u op de hoogte van deze wijziging? Zo ja, waarom is de Kamer hierover niet geïnformeerd? Zo neen, mogen de algemene voorwaarden zomaar gewijzigd worden?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u het ook absurd dat mensen met een beperking, die afhankelijk zijn van vervoer via Valys, geen spontane bezoeken meer mogen afleggen, zonder dat zij een boete krijgen van 3 euro? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Vindt u dat mensen met een beperking, die afhankelijk zijn van vervoer via Valys, hun hele leven zo moeten plannen dat de uitvoerder van het bovenregionale vervoer er «de minste administratieve last» van heeft? Kunt u uw antwoord toelichten?
De maatregel is niet primair gericht op het verminderen van de administratieve lasten van de uitvoerder, maar op het vergroten van de planbaarheid om zodoende de omrijtijden voor pashouders zoveel mogelijk te beperken.
Bent u bereid uw macht als opdrachtgever van Valysvervoer in te zetten, en het beleid van 3 euro extra administratiekosten bij een boeking voor dezelfde dag (of na 21 uur gemaakt voor de volgende dag) van tafel te halen? Zo neen, waarom niet?
Nee. Voor de onderbouwing verwijs ik u naar bovenstaande antwoorden.
De boete voor mensen die gebruik maken van Valyvervoer |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat, wanneer iemand op de dag van de reservering van het Valysvervoer hiervan gebruik wenst te maken, de reiziger hier 3 euro voor moet betalen? Zo ja, bent u bereid deze boeteregeling in te trekken voor 1 januari 2014, omdat mensen zonder beperking hier ook niet mee te maken hebben als ze met het openbaar vervoer reizen?
Het is juist dat bij een late boeking € 3 aan boekingskosten in rekening wordt gebracht. Deze maatregel heb ik in goede afstemming met cliëntenorganisaties opgenomen in het Programma van Eisen van de aanbesteding voor het Valysvervoer. In het bestek van de nieuwe voorziening is gezocht naar een pakket van maatregelen dat leidt tot een kwalitatief goed en betaalbaar Valysvervoer.
Valyspashouders kunnen tot 21.00 uur op de dag voorafgaand aan het tijdstip van de rit gratis reserveren. Daarna wordt er € 3 aan boekingskosten in rekening gebracht. Er is geen sprake van een boeteregeling. De meeste ritten binnen het Valysvervoer worden gecombineerd uitgevoerd. De planning van de ritten is daarom van groot belang voor de duur van een geboekte rit. Deze maatregel vergroot de planbaarheid van de ritten waardoor de reistijd van het vervoer voor pashouders kan worden teruggebracht. De omrijtijden die de vervoerder contractueel mag hanteren zijn als gevolg daarvan verkort en bedragen nu nog maar 1,5 keer de reguliere reistijd. Dit was 2 keer de reguliere reistijd. In juli 2012 heb ik het Programma van Eisen in concept aan de Tweede Kamer voorgelegd, daarin was dit punt ook reeds opgenomen. Ik ondersteun deze maatregel en zal hem dan ook niet intrekken.
Klopt het dat het hoge tarief vanaf 1 januari 2014 van € 1,22 naar € 1,31 gaat? Zo ja, wat gaat u hiertegen doen?
Binnen het Valysvervoer worden twee typen reizigersgroepen onderscheiden. De grote meerderheid van de reizigers betreft de pashouders die gegeven hun beperking ook van het OV gebruik kunnen maken. Dit zijn de pashouders met een standaard persoonlijk kilometerbudget (pkb), dat is vastgesteld op 600 kilometer per kalenderjaar. De overige pashouders zijn zodanig beperkt dat voor het merendeel van deze groep niet verwacht mag worden dat zij ooit van het OV gebruik zullen kunnen maken. Dit zijn de pashouders met een zogenaamd «hoog pkb», dat is vastgesteld op 2.250 km per kalenderjaar. Pashouders die binnen hun pkb reizen betalen € 0,20 cent per kilometer. Een pashouder die buiten zijn pkb reist, betaalt het zogenaamde commerciële tarief. Voor 2014 is dit tarief vastgesteld op € 1,31. Het commerciële tarief wordt jaarlijks geïndexeerd en daardoor ieder jaar hoger. De wijze van indexeren vloeit voort uit het Programma van Eisen dat eerder aan de Tweede Kamer is voorgelegd. Overigens bevindt het commerciële tarief zich ruim onder dat van de reguliere taxitarieven. Pashouders kunnen vanaf 2014, door gebruik te maken van de ketenrit, meer reizen binnen het pkb omdat een deel van de reis per trein kan worden afgelegd.
Waarom betaalt iemand met een beperking 5,5 keer zo veel, en iemand zonder beperking een bovenregionaal gemiddeld treintarief van 20 cent per kilometer?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u bereid de kilometergrens en de registratie van de afgelegde kilometers per 2014 te schrappen en hiermee eventuele meerkosten te dekken? Zo nee, waarom niet?
In het Algemeen Overleg van 14 november jl. heb ik toegezegd om schriftelijk te reageren op deze vraag. Ik verwijs u voor het antwoord naar mijn brief van 19 december 2013 (Kamerstuk II 25 847, nr. 123).
Het bericht dat ‘plain packaging’ als effect heeft dat sigaretten minder aantrekkelijk worden gevonden en rokers meer geneigd zijn te stoppen |
|
Henk van Gerven |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Hoe reageert u op het bericht dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen («plain packaging») als effect hebben dat rokers meer geneigd zijn om te stoppen met roken?1
Sinds 1 december 2012 worden sigarettenpakjes in Australië uitsluitend verkocht zonder merksymbolen (generieke verpakkingen of «plain packaging»).
In Australië is de maatregel onderdeel van de nationale tabaksstrategie die loopt van 2012 tot 2018 en die tot doel heeft de gezondheid van de Australiërs te bevorderen.
Ruim een jaar na invoering verschijnen de eerste onderzoeksresultaten, waaronder de door de heer Van Gerven aangehaalde onderzoeken, die lijken te wijzen op positieve effecten op zowel rokers als jongeren die nog niet roken.
In beide onderzoeken wordt echter ook opgemerkt dat verder onderzoek nodig is om te kunnen stellen dat de maatregel ook langetermijneffecten op rokers en jongeren heeft. Dat lijkt mij op dit moment ook de meest verstandige keuze. Tijdens het AO over de Europese Tabaksproductenrichtlijn van 28 februari 2013 heb ik al aangegeven dat we er nu nog te weinig van weten, maar dat ik de ontwikkelingen op de voet volg.
Wat vindt u ervan dat de tabaksindustrie de merksymbolen op sigarettenpakjes gebruikt om goed zichtbaar te zijn in verkooppunten? Vindt u deze vorm van marketing voor dit dodelijke product wenselijk?
Pakjes sigaretten dienen voor jongeren niet extra aantrekkelijk te worden gemaakt. Om die reden zullen pakjes sigaretten, shagtabak en waterpijptabak binnen een paar jaar worden voorzien van grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto. Deze waarschuwingen dienen volledig zichtbaar te zijn en daarom aan de bovenkant van de verpakking te worden geplaatst.
Deze maatregel vloeit voort uit de nieuwe Europese Tabaksproductenrichtlijn, waarin nog meer eisen worden gesteld ten aanzien van de etikettering en verpakking van tabaksproducten.
Zo worden bijvoorbeeld ook eisen gesteld aan hoe het product gepresenteerd moet worden: sigarettenpakjes mogen niet lijken op cosmetische producten of de schijn wekken dat het product minder schadelijk is dan andere tabaksproducten.
Deelt u de mening dat het positief is dat sigarettenpakjes zonder merksymbolen het effect hebben op rokers dat zij sigaretten als kwalitatief minder goed beoordelen? Deelt u voorts de mening dat het positief is dat deze rokers hierdoor ook minder voldoening haalden uit het roken?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe reageert u op de studie van KWF Kankerbestrijding, waaruit duidelijk wordt dat kinderen sigarettenpakjes met verleidelijke, vrolijk gekleurde afbeeldingen associëren met gezond, vakantie en hun lievelingskleuren?2 3
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat er in Nederland dagelijks 200 kinderen beginnen met roken? Ziet u hier een verband met de aantrekkelijke verpakkingen van sigaretten?
Mijn beleid is erop gericht om roken onder jongeren tegen te gaan. De meeste jongeren beginnen wanneer ze 15 of 16 zijn. Na het 18e jaar zijn er nog maar weinig jongeren die beginnen met roken. Om die reden heb ik de minimumleeftijd voor de verkoop van tabak verhoogd van 16 naar 18 jaar en ben ik een meerjarige campagne gestart die rookgedrag verder moet helpen denormaliseren. Ook maatregelen specifiek gericht op de verpakking en samenstelling van het product horen maken hier deel van uit, zoals de grote gecombineerde gezondheidswaarschuwingen van tekst en foto en een verbod op kenmerkende aroma’s in tabaksproducten.
Bent u van mening dat de maatregelen die nu worden ingevoerd (leeftijdsverhoging en sociale norm campagne en rookvrije horeca) afdoende zijn om substantieel verandering te brengen in het aantal kinderen dat begint met roken? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik wil het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken. Daarvoor wordt een groot aantal instrumenten ingezet, zoals de hierboven genoemde maatregelen, maar ook andere wettelijke maatregelen (een algeheel rookverbod, het reclame- en sponsoringverbod), het accijnsbeleid, voorlichting via school en internet en verschillende acties die in het kader van het NPP in gang zijn gezet, zoals de rookvrije schoolpleinen en een versterkte handhaving van de leeftijdsgrens voor tabak. De combinatie van al deze maatregelen moet het aantal rokers verder terugdringen en voorkomen dat jongeren beginnen met roken.
Deelt u voorts de mening dat de tabaksindustrie de mogelijkheid moet worden ontnomen sigaretten als aantrekkelijk te presenteren? Is dit voor u reden om in navolging van Australië en Ierland ook in Nederland «plain packaging» in te voeren?
Zoals aangegeven in antwoord op de vragen 1,2, 3 en 4 worden al diverse maatregelen genomen om de aantrekkelijkheid van de sigarettenpakjes te doen verminderen. Een maatregel als «plain packaging» dient eerst uitvoerig te worden geëvalueerd, in het bijzonder de effecten op de gezondheid en intellectuele eigendom.
Deelt u de visie dat het beperken van de verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken als effect heeft dat sigaretten minder zichtbaar en grijpbaar zijn? Is genoemde berichtgeving voor u aanleiding uw standpunt te herzien, en te kiezen voor het beperken van verkoop van sigaretten tot tabakspeciaalzaken?
Tijdens het debat over de verhoging van de minimumleeftijd voor tabak heb ik de Tweede Kamer toegezegd om onderzoek te laten uitvoeren naar de effectiviteit van aanvullende maatregelen om tabaksgebruik verder terug te dringen, waaronder het terugdringen van het aantal verkooppunten. Mijn streven is de Tweede Kamer hier voor het Zomerreces over te informeren.
De bezuinigingen op bewoners en personeel in de zorg |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het ook zo triest dat zorgaanbieder Careyn 1.000 medewerkers boventallig heeft verklaard? Kunt u uw antwoord toelichten?1
Uit navraag bij Careyn blijkt dat zij geen 1.000 medewerkers boventallig hebben verklaard. In de reorganisatieplannen van Careyn voor 2014 is opgenomen dat 1.000 arbeidsplaatsen verdwijnen. Dit komt overeen met ongeveer 650 fte. Met natuurlijk verloop, beëindiging van tijdelijke contracten en de inspanningen op interne herplaatsing resulteert dit, met de kennis van nu, in tussen de 200 en 300 boventallige medewerkers bij Careyn in 2014. Ook voor deze medewerkers zal Careyn alles er aan doen om ander werk te vinden, wat echter wel veelal buiten Careyn ligt. Het gaat om medewerkers die intern niet meer herplaatsbaar bij Careyn zijn, zoals administratieve, facilitaire en straffuncties en deels ook lagere niveaus zorg- en welzijnsfuncties.
Vindt u het wenselijk dat Careyn voornemens is personeel bij herplaatsing in een lagere salarisschaal te zetten, en het salaris op de persoonlijke schaal te bevriezen? Zo ja, waarom? Zo nee, welke maatregelen gaat u hiertegen treffen?
Instellingen zijn en blijven zelf primair verantwoordelijk voor hun bedrijfsvoering en personeelsbeleid. Het is dus niet aan mij om hierover te oordelen, indien men binnen de vigerende wet- en regelgeving handelt. Ik heb van Careyn vernomen dat hun reorganisatieplannen een positief advies van de centrale ondernemingsraad en de bedrijfsondernemingsraden hebben gekregen. De Centrale Cliëntenraad brengt nog een definitief advies uit, maar heeft aangegeven dat de Raad van Bestuur van Careyn mag doorgaan met de voorstelde maatregelen om de bedrijfsvoering aan te passen aan de nieuwe situatie met minder inkomsten.
Careyn zet in op interne herplaatsing en dit is voor zorgfuncties vanaf niveau 3 zeker mogelijk. Voor andere functies, zoals facilitaire en staffuncties, is dit echter niet altijd het geval en kan Careyn – zo stelt men – niet anders dan inzetten op begeleiding naar ander werk. Hierbij geldt wel een einddatum voor het dienstverband, maar geen einddatum op de deskundige begeleiding bij het vinden van nieuw werk. Careyn heeft een addendum op het sociaal plan vastgesteld. Hierin is opgenomen dat bij herplaatsing in een functie met een lagere salarisschaal het salaris op de persoonlijke schaal wordt bevroren. Dit komt bij deze reorganisaties in 2014 voor Careyn alleen voor bij staffuncties; en geldt alleen bij herplaatsing. Het FWG-systeem blijft onverkort gehanteerd.
Erkent u dat, als u de loondump bij Careyn toestaat, hiermee het hek van de dam zal zijn, en dat vele andere zorgaanbieders zullen volgen? Wilt u verantwoordelijk zijn voor de volgende loondumpgolf in de zorg; in dit geval in de verzorgings- en verpleeghuissector?
Dat erken ik niet. Zoals ik in het antwoord op vraag 2 heb aangegeven, zijn de instellingen zelf primair verantwoordelijkheid voor hun bedrijfsvoering en personeelsbeleid. Daarbij geldt uiteraard ook dat de bedrijfsondernemingsraden en de centrale cliëntenraad van Careyn een verantwoordelijkheid dragen om de belangen van de werknemers te behartigen. Ik heb van Careyn vernomen dat zij bij de afweging die zij hebben gemaakt intensief overleg hebben gevoerd met betrokkenen. Het gaat hier om een specifieke afweging van Careyn. Ten aanzien van de meer algemene arbeidsmarktgevolgen heb ik in mijn brief met mijn visie op de arbeidsmarkt in de zorg een agenda omschreven waarmee ik, samen met de Minister van VWS, partijen wil ondersteunen bij het realiseren van de noodzakelijke veranderingen.
Met welke reden wil Careyn geen baangarantie in het sociaal plan opnemen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Careyn heeft aangegeven dat zij geen baangarantie op hebben genomen in het sociaal plan, omdat het bieden van een baangarantie naar hun inzicht niet kan leiden tot een financieel houdbare positie de komende jaren.
Hoeveel kost deze ontslagronde aan maatschappelijke kosten? Hoeveel uitkeringen zullen er nodig zijn?
Het antwoord op deze vraag is op voorhand niet te geven. Zoals aangegeven gaat het hier om een combinatie van natuurlijk verloop, het beëindigen van tijdelijke contracten en interne herplaatsing. Hiernaast wordt voor die medewerkers die boventallig zijn alles in het werk gesteld om ander werk te vinden. Afhankelijk van de definitieve uitwerking van deze maatregelen kan een inschatting worden gemaakt van de kosten.
Wat bedoelt Careyn met de opmerking «de noodzaak om te investering in vernieuwing van de zorg»? Heeft zij naast deze ontslagen wel geld over voor «vernieuwing»? Zo ja, hoeveel geld betreft dat, en betreft dat elke «vernieuwing»?2
De hervorming van de langdurige zorg vraagt dat zorgaanbieders hun aanbod (alsmede de inzet van professionals) moeten herijken. Careyn heeft aangegeven in te zetten op nieuwbouw volgens het «scheiden wonen en zorg»-principe en wil deze vernieuwing kunnen blijven doorzetten. Investeren in de kwaliteit van haar professionals en toekomstbestendige nieuwbouw voor de zware zorgvraag is de innovatie waar Careyn naar streeft.
Vindt u het acceptabel dat Careyn voorstelt dat er drie opties zijn voor bewoners van verzorgingshuizen: verpleeghuis cliënt worden, verhuizen naar een eigen zelfstandige woonruimte en thuiszorg ontvangen of verhuizen? Wat is er van uw bewering overgebleven dat «het extramuraliseren van de lage ZZP’s (zorgzwaartepakketten) alleen nieuwe bewoners treft»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Dit is zo niet gesteld door Careyn. Careyn heeft aangegeven dat de afschaffing van de lichte zorgzwaartepakketten de zorgaanbieder voor keuzes plaatst. Per 1 januari 2014 is de hoeveelheid gecontracteerde verzorgingshuisplaatsen sterk afgenomen. De instroom voor cliënten met een ZZP 1 en 2 is komen te vervallen. Voor Careyn zijn er drie alternatieven beschikbaar voor de bestaande verzorgingshuizen om op deze afname van de instroom van cliënten te anticiperen: ombouw van het verzorgingshuis tot verpleeghuis, het scheiden van wonen en zorg of, al dan niet op termijn, sluiting van een verzorgingshuis. Deze keuze voor een verzorgingshuis hangt af van o.a. de plaatselijke omstandigheden, behoeften en samenstelling van de bewonerspopulatie tot de exploitatiekosten en de bouwkundige staat van de locatie en de eisen die aan een locatie voor de verlening van zware zorg worden gesteld. Dit laat onverlet dat de huidige bewoners met een lage ZZP recht blijven houden op een plaats in een verzorgingshuis.
Op welke wijze zijn de bewoners, hun familie en het personeel van de 13 verzorgingshuizen die Careyn heeft betrokken bij de besluitvorming om òf een verpleeghuis te worden, òf de appartementen te gaan verhuren onder het regime «scheiden van wonen en zorg», òf te sluiten? Kunt u uw antwoord toelichten?
Er is geen sprake van dat bewoners worden gedwongen weer zelfstandig te gaan wonen. Cliënten behouden immers hun recht op een plaats in het verzorgingshuis. Wat betreft de afname van de instroom van cliënten met een lage ZZP, anticipeert Careyn daarop zoals beschreven in antwoord op vraag 7. Dit heeft geresulteerd in een voorgenomen besluit om bepaalde locaties op termijn te sluiten.
Careyn realiseert zich dat dit voor alle betrokkenen ingrijpende consequenties heeft. Careyn heeft geinvesteerd in intensief overleg met alle betrokkenen over de koerswijziging die van de zorgorganisatie wordt gevraagd, en welke consequenties dat heeft. Dit blijkt ook uit het advies van de medezeggenschapsorganen van medewerkers en cliënten. Eveneens zijn met zorgkantoren en gemeenten overleggen gevoerd.
Op welke wijze zijn de gemeenten waarin Careyn zijn 13 verzorgingshuizen heeft staan betrokken bij het besluit om bewoners weer zelfstandig te laten wonen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 8.
Wat vindt u ervan dat bewoners en personeel van verzorgingshuis Voornesteyn, locatie van Careyn, 6.897 handtekeningen hebben opgehaald tegen de sluiting van het verzorgingshuis? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 8 en 9. Ik realiseer me dat het sluiten van een verzorgingshuis een ingrijpende gebeurtenis is, in de eerste plaats voor de bewoners die het betreft. Ik vind het van belang dat zorginstellingen in een vroeg stadium in overleg treden met bewoners om de gevolgen van een voorgenomen sluiting zo goed mogelijk met hen te bespreken. Het betreft een voorgenomen sluiting per eind 2017. Careyn is hierover in overleg getreden met alle betrokkenen en heeft aangegeven dat de bewoners er zo lang als mogelijk kunnen blijven wonen.
Hoeveel handtekeningenacties zijn nodig om u ervan bewust te maken dat deze bezuinigingen niet verantwoord zijn? Kunt u dit aangeven?
Ik heb uw Kamer, middels diverse brieven en debatten, geïnformeerd over het nut en de noodzaak van de hervormingen van de langdurige zorg. De hervormingen zijn niet altijd gemakkelijk, maar ik blijf er van overtuigd dat deze hervormingen noodzakelijk en verantwoord zijn.
Hoe hoog is de tariefskorting die Careyn volgend jaar krijgt op de verpleeghuiszorg en de thuiszorg? Vindt u dat een acceptabele tariefskorting? Kunt u uw antwoord toelichten?
Careyn is werkzaam in drie zorgkantoorregio's. De zorgkantoren hadden, binnen de Aanwijzing en beleidsregels contracteerruimte de ruimte om de bezuinigingen in een korting op de prijs of de hoeveelheid op te leggen. De lichte zorgzwaartepakketten (ZZP 1–3) hebben veelal een korting van 20–25% op de hoeveelheid gekregen. Dit mede als gevolg van het beleid van extramuralisering. De thuiszorg heeft de wettelijk voorgeschreven korting (n.a.v. de afgesproken verzachting in het zorgakkoord) op persoonlijke verzorging van 7% op de prijs of hoeveelheid gekregen.
Wat vindt u ervan dat Platform VG, KansPlus, het LSR en de CG-Raad een meldactie «reorganisatie in de zorg» zijn begonnen, omdat zij zich grote zorgen maken over de gevolgen van de bezuinigingsplannen? Kunt u uw antwoord toelichten?4
Zoals eerder heb aangegeven hecht ik er waarde aan dat reorganisaties binnen instellingen worden doorgevoerd met instemming van betrokken ondernemingsraden en cliëntenraden. Vanuit dat oogpunt is het goed dat organisaties de mogelijkheid bieden om melding te maken van reorganisaties waarbij deze inbreng in het geding is.
Wilt u een overzicht sturen van alle zorginstellingen die inmiddels gesloten zijn en van alle zorginstellingen die voornemens zijn om te sluiten? Zo nee, waarom niet?
Een dergelijk overzicht heb ik niet voorhanden. Bovendien zou een dergelijk overzicht maar een partieel beeld geven. Voor het meten van de effecten van de hervormingen op de arbeidsmarkt baseer ik mij op de tweede fase van de Arbeidsmarkt Effect Rapportage (AER) waarover ik uw Kamer zal informeren.
Het vertrek van de topman van zorgaanbieder Aafje |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat vindt u ervan dat de voorzitter van de Raad van Bestuur van Aafje aftreedt, en een wachtgeldregeling tot 630.000 euro opstrijkt? Kunt u uw antwoord toelichten?1
In de Wnt, die op 1 januari 2013 van kracht is geworden, is het partijen verboden om een uitkering overeen te komen wegens beëindiging van het dienstverband die meer bedraagt dan een jaarsalaris, maar ook niet meer mag bedragen dan € 75.000. De vrijheid van een rechter om een bedrag te bepalen als schadevergoeding bij een geschil over de beëindiging van een arbeidsovereenkomst, is daarmee evenwel niet ingeperkt.
Een regeling voor bovenwettelijke aanvulling op de WW valt evenwel buiten de genormeerde beëindigingsvergoeding.
In dit geval heeft de betrokken bestuursvoorzitter tal van (kostbare) bestaande contractuele afspraken over een beëindigingsvergoeding laten vallen, maar zijn contractuele aanspraak op de cao-conforme wachtgeldvergoeding behouden. Daarvoor gelden echter anticumulatieregels in geval van inkomsten uit anderen hoofde tijdens de wachtgeldperiode. Volgens de boekhoudregels is een instelling echter verplicht om in het jaar dat het arbeidsovereenkomst eindigt, het maximaal mogelijke bedrag in het jaarverslag op te nemen dat de bovenwettelijke regeling kan gaan kosten (brutosalaris plus werkgeverslasten sociale zekerheid en pensioen). In de praktijk blijkt dat er altijd weer sprake is van andere inkomsten van de wachtgeldgerechtigde waardoor de totale kosten uiteindelijk lager gaan uitvallen dan in eerste instantie is gereserveerd.
In deze casus zijn de geldende regels toegepast. Wel wil ik er nog op wijzen dat het kabinet, samen met de sociale partners, met beleid bezig is om de kosten van het beëindigen van een arbeidsovereenkomst te beperken.
Deelt u de mening dat dit geld bestemd is voor de zorg is en dat dit niet terecht hoort te komen in de zakken van een bestuurder? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Deze redenering is te kort door de bocht: met het geld uit de AWBZ en de Zvw wordt het mogelijk gemaakt om zorginstellingen te exploiteren. In de exploitatie van een zorginstelling zitten tal van soorten kosten. Die hoeven op het eerste oog niet meteen iets met zorg te maken te hebben (bv. software voor tekstverwerking, kosten van een tuinman). Zo ook de kosten van personeel: om een zorginstelling draaiend te houden zijn er meer functies die bemensd moeten worden dan alleen verplegende en verzorgende functies.
In dit geval gaat het om een functie van bestuursvoorzitter.
De bemensing van die functie zal in de loop der jaren opeenvolgend door verschillende personen wordt ingevuld, waarbij er sprake kan zijn van overgangskosten wanneer de ene bestuursvoorzitter de ander opvolgt. Het zijn dus onvermijdbare kosten die gemaakt moeten worden om zorg te kunnen verlenen. Maar alle onvermijdbare kosten moeten natuurlijk ook echt onvermijdbaar zijn anders is er sprake van verspilling. Er liggen hier geen feiten en omstandigheden voor om te kunnen concluderen dat er in deze casus sprake is van vermijdbare kosten. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Waarom heeft deze oud-bestuurder geen gehoor gegeven aan het verzoek van de Raad van Toezicht van Aafje om af te zien van een deel van de vertrekregeling? Bent u bereid dit uit te zoeken, en de Kamer hierover te informeren? Zo nee, waarom niet?
Uit de berichtgeving komt naar voren dat de betrokken bestuursvoorzitter gehoor heeft gegeven aan het appèl om deels af te zien van zijn contractuele aanspraken. Aafje bevestigt dit desgevraagd. Op dit moment is nog niet duidelijk in hoeverre andere te verwerven inkomsten van de oud-bestuursvoorzitter gaan leiden tot een lager kostenbeslag dan de nu gereserveerde middelen. Zie ook het antwoord op vraag 1.
Vindt u het moreel rechtvaardig dat de oud-bestuurder zorggeld in zijn zakken steekt, met het argument «in de geest van de huidige maatschappelijke normen»? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie mijn antwoorden op de voorgaande vragen.
Kunt u uitleggen hoe het komt dat deze oud-bestuurder 630.000 euro wachtgeld krijgt, terwijl hij werkzaam is in de maatschap voor Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels, hij president-commissaris is bij Potenco BV, president- commissaris is bij Avenu beheer BV, hij in het bestuur zit van PGGM, hij president-commissaris is van Rijnmond Reintegratie BV, hij president-commissaris is van VB Aanbeeld, en hij president-commissaris is voor BV aanbouw Rotterdam? Kunt u uw antwoord toelichten?2 3
De oud-bestuursvoorzitter krijgt geen bedrag ineens uitgekeerd. Zoals uit de bovenstaande antwoorden blijkt, is de € 630.000 euro de maximale verplichting van Aafje in de komende 51 maanden voor hem als wachtgeldgerechtigde. Op deze regeling zijn anticumulatiebepalingen van toepassing. Indien de wachtgeldgerechtigde met ingang van of na de dag waarop het wachtgeld is ingegaan, inkomsten uit arbeid of bedrijf geniet, worden deze inkomsten op het wachtgeld in mindering gebracht, indien en voor zover zij tezamen met het wachtgeld meer bedragen dan het laatstgenoten salaris. Jaarlijks zal de oud bestuurder hierover verantwoording moeten afleggen naar de organisatie.
Kunt u uitleggen waarom een bestuurder in de zorg wachtgeld kan ontvangen, terwijl deze elders werk heeft? Zo nee, waarom niet? Vindt u het wenselijk?
Zie de antwoorden op met name de vragen 1 en 5.
Is uw indruk ook dat deze bestuurder bij het vormen van de maatschap voor Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels betrokken is geweest, waar hij na zijn vertrek bij Aafje een betrekking heeft gevonden? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: Het innovatieve karakter van de zorghotels van Aafje bracht met zich mee dat diverse partijen (zowel zorgorganisaties als commerciële organisaties) kennis van zowel Aafje als van externe deskundigen wilden betrekken. Dat kennis delen verloopt nu via de door u genoemde maatschap. Aafje is lid van die maatschap en niet de bestuurder als (privé)persoon. De oud-bestuurder heeft Aafje in het verleden dan ook als Aafje-bestuurder vertegenwoordigd en was dus geen lid op persoonlijke titel. Door het ontslag is de betrokkenheid van de oud-bestuurder bij deze maatschap beëindigd.
Vindt u het niet vreemd dat de maatschap Ontwikkeling van Hotelzorg & Zorghotels vele opdrachten van Aafje heeft uitgevoerd in de afgelopen jaren? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: De maatschap is opgericht op 1 oktober 2012, na afronding van de oprichting van de beide Zorghotels van Aafje. Deze maatschap heeft nooit een opdracht voor Aafje uitgevoerd.
Vindt u het normaal dat de directeur Vastgoed van Aafje maar liefst zeven jaar lang als interim-directeur heeft gewerkt, terwijl deze ook een van de leden is van de maatschap? Wat vindt u van deze zweem van belangenverstrengeling? Kunt u garanderen dat er geen financieel nadeel heeft plaatsgevonden bij deze constructie?
Aafje deelt mij op dit punt het volgende mee: Het dienstverband met de oud-manager vastgoed van Aafje is beëindigd vóór de oprichting van de maatschap. Er is dus geen sprake van gelijktijdige activiteiten, maar van volgtijdelijke.
Het oprichten van de maatschap had ten doel dat de maten inkomen konden genereren met de opgedane kennis. De eventuele inkomsten uit de maatschap zijn pro rata ook voor Aafje als maat van de maatschap bestemd. Daardoor is er volgens Aafje geen sprake van financieel nadeel in deze constructie. Zie ook het antwoord op vraag 8.
Wat vindt u ervan dat ook de projectdirecteur voor de bouw van zorghotels voor Aafje, die tevens directeur behandeling was, jarenlang als zelfstandige is ingehuurd? Is deze persoon ook betrokken bij de nieuwe maatschap waarbij de oud- bestuurder nu actief is?
Het staat een organisatie vrij externe deskundigheid of capaciteit in te huren. Verder deelt Aafje mij op dit punt het volgende mee: het betreft hier specifieke hotelkennis die niet binnen de organisatie zelf aanwezig was. De hier genoemde projectdirecteur maakt deel uit van de maatschap op persoonlijke titel en is niet verbonden aan Aafje. De oud-bestuursvoorzitter maakt trouwens geen deel uit van de maatschap zoals uit het antwoord op vraag 7 blijkt.
Herkent u ook een patroon waarbij zichtbaar wordt dat de voormalig bestuurder van Aafje mensen inhuurde waarmee hij later een commerciële maatschap vormde? Wat vindt u hiervan?
Uit de bovenstaande antwoorden op de vragen 7 t/m 10 blijkt dat uw veronderstelling een verkeerde is.
Vindt u het wenselijk dat een bestuurder van een zorginstelling actief meewerkt aan een commercieel project van diezelfde instelling waarmee er gemeenschapsmiddelen voor commerciële doeleinden worden ingezet? Hoe is het controleerbaar voor accountants om de bezien of investeringen het belang van de instelling of een commerciële zuster- of dochteronderneming dienen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Een dergelijke situatie (van bestuurlijke bemoeienis met zowel de collectief bekostigde zorg als commercieel gerichte zorg) vraagt uiteraard om een zorgvuldig toezicht van de Raad van Toezicht om ongewenste effecten te kunnen vermijden. Transparantie, glasheldere verantwoording en beheersing van risico’s zijn dan cruciaal.
In zijn algemeenheid acht ik terughoudendheid gepast bij gemengde exploitaties.
Een minimumleeftijd voor de verkoop van e-sigaretten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de recente berichtgeving over de verslavende, en daarmee voor de gezondheid schadelijke gevolgen van de e-sigaret?1
Ja, ik ben bekend met de berichtgeving over de veiligheid van de e-sigaret.
Deze berichtgeving is gebaseerd op onderzoek van het RIVM2 en de NVWA3.
Ik heb om dit onderzoek verzocht en ik heb u per brief op 29 november 2013 over de resultaten van dit onderzoek geïnformeerd4.
Bent u eveneens bekend met de aanstekelijke reclamecampagnes voor e-sigaretten, die voornamelijk de positieve aspecten van de e-sigaret benadrukken, en worden uitgezonden op momenten dat veel jongeren kijken?
Zoals ik in antwoorden op vragen van lid van Gerven (SP)5 heb aangegeven ben ik op de hoogte van reclame op tv waarin de suggestie wordt gewekt dat het gebruik van de e-sigaret zonder risico’s is. Dit vind ik zorgelijk.
Deelt u de mening dat moet worden voorkomen dat een jonge, gezonde generatie nicotine afhankelijk wordt, doordat de e-sigaret vooralsnog voor iedereen vrij verkrijgbaar is, en onder jongeren flink wordt gemarket? Zo nee, waarom niet?
Ik zou het onwenselijk vinden wanneer jongeren die niet roken een nicotineverslaving zouden opdoen door gebruik van de e-sigaret. Mede om die reden ben ik voornemens een minimumleeftijd van 18 jaar in te stellen voor de verkoop van e-sigaretten. Ik zal u zo spoedig mogelijk nader informeren over de invulling hiervan.
Kunt u toezeggen dat u op de snelst mogelijke manier een minimumleeftijd instelt van 18 jaar voor de verkoop van e-sigaretten in Nederland, om te voorkomen dat de e-sigaret een nieuwe groep rokers trekt? Zo ja, op welke termijn wordt de Kamer hierover geïnformeerd?
Zie antwoord vraag 3.
Regulering van e-sigaretten |
|
Marith Volp (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Onderschrijft u de conclusies van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) in haar recent gepubliceerde factsheet over de e-sigaret? Hoe beoordeelt u de factsheet in het licht van de kritiek hierop van consumentenactiegroep Acvoda?1
Het RIVM heeft de factsheet over de e-sigaret2 opgesteld als onderdeel van een onderzoek naar de veiligheid van de e-sigaret dat de NVWA op mijn verzoek heeft verricht3. Ik heb u op 29 november 2013 per brief geïnformeerd over de resultaten van dit onderzoek4.
De rapportage van het RIVM geeft aan de hand van vragen en antwoorden een overzicht van de wetenschappelijke kennis over de veiligheid van de e-sigaret.
De consumentenactiegroep Acvoda is kort gezegd van mening dat het RIVM het gezondheidsrisico van de e-sigaret had moeten afzetten tegen de mogelijk te behalen gezondheidswinst. Dit maakte echter geen deel uit van de onderzoeksvraag. Omdat de e-sigaret als waar onder de Warenwet wordt aangemerkt is het vooral heel belangrijk dat het product net als andere consumentenproducten veilig gebruikt kan worden. Dat is waar de NVWA en het RIVM naar hebben gekeken.
Wat is de stand van zaken ten aanzien van het toezicht van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) op de e-sigaret, gegeven de uit het onderzoek van het RIVM blijkende risico’s, in het licht van artikel 18, lid a van de Warenwet, dat luidt: «…is het verboden: waren te verhandelen waarvan degene die deze waren verhandelt, weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat zij bij het gezien hun bestemming te verwachten gebruik bijzondere gevaren kunnen opleveren voor de veiligheid of gezondheid van de mens ...»?
Naar aanleiding van een uitspraak van het Hof ’s-Gravenhage5 is in de tweede helft van 2012 besloten om de e-sigaret aan te merken als een waar onder de Warenwet. Daarmee is het toezicht bij de NVWA komen te liggen.
De NVWA heeft daarop samen met het RIVM het reeds genoemde onderzoek naar de veiligheid van de e-sigaret uitgevoerd.
Op dit moment voert de NVWA bij navulverpakkingen van mengsels – e-liquids – met en zonder nicotine op de Nederlandse markt een controle uit op de naleving van de wettelijke voorschriften voor verpakkingen van chemische mengsels. De navulverpakkingen met nicotine behoren te voldoen aan eisen van de CLP-verordening6 (classificatie, etiketteren en verpakken van stoffen en mengsels), wat inhoudt dat deze verpakkingen voorzien moeten zijn van een juiste etikettering en in de meeste gevallen een kinderveilige sluiting. Om de veiligheid van de e-sigaret nog beter te kunnen borgen worden aanvullende eisen aan het product gesteld in de reeds aangekondigde AMvB onder de Warenwet7. Het toezicht op de naleving van deze eisen zal ook door de NVWA worden uitgevoerd.
Hoeveel (partijen van) e-sigaretten, navullingen en smaakstoffen worden jaarlijks door de NVWA gecontroleerd? Welk percentage van deze gecontroleerde producten werd door de NVWA vanwege strijdigheid met voornoemd artikel 18 van de Warenwet de laatste jaren uit de handel gehaald? Bij welk percentage ging het om voornoemde verontreiniging?
De NVWA heeft de afgelopen jaren geen controles uitgevoerd op e-sigaretten, navulverpakkingen en smaakstoffen omdat het product tot halverwege 2012 werd aangemerkt als geneesmiddel. Zoals ik in antwoord op vraag 2 heb aangegeven voert de NVWA momenteel een onderzoek uit naar de naleving van de wettelijke eisen die nu al gelden voor navulverpakkingen. De NVWA zal in de toekomst ook toezicht houden op de naleving van de aanvullende eisen in de reeds aangekondigde AMvB onder de Warenwet. De NVWA heeft veel ervaring met het toezicht op zowel de productveiligheidswetgeving als de tabakswet.
Op 19 december jl. heb ik u samen met de Staatssecretaris van EZ een plan van aanpak NVWA gestuurd8, dat een handvat moet bieden voor prioriteitstelling en de noodzakelijke inzet voor handhaving en toezicht op basis van een risicoanalyse.
Hoe moet het toezicht van de NVWA op e-sigaretten worden gezien in het licht van het recent verschenen onderzoeksrapport van de Algemene Rekenkamer, waarin wordt geconcludeerd dat de NVWA geen scherp zicht heeft op de naleving van wet- en regelgeving? Kan de Kamer erop vertrouwen dat naleving van wet- en regelgeving wat betreft de e-sigaret voldoende wordt gehandhaafd? Zo nee, welke stappen onderneemt u om dit te verbeteren?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat, hoewel het door u voorgestelde meer diepgaande onderzoek zonder meer wenselijk is, het te lang wachten met het passend reguleren van de e-sigaret een risico vormt voor de kwetsbare groep jongeren onder de 18 jaar, alsook de huidige gebruikers? Zo nee, waarom niet?
Zoals ik heb gemeld in antwoord op Kamervragen van het lid Rebel op 16 en 20 december 20139, ben ik voornemens een minimumleeftijd van 18 jaar in te stellen voor de verkoop van e-sigaretten. Een minimumleeftijd moet bij wet worden vastgesteld. Dit kan niet via een AMvB, omdat een wettelijke basis daarvoor ontbreekt. Om een wettelijke basis te creëren, dient of de Warenwet of de Tabakswet te worden gewijzigd.
Om het stellen van een leeftijdsgrens in de Warenwet mogelijk te maken, moet die leeftijdsgrens uitdrukkelijk in de wet zelf worden vermeld of moet in de wet uitdrukkelijk worden opgenomen dat bij AMvB kan worden bepaald beneden welke leeftijd de verkoop van e-sigaretten kan worden verboden.
Om de e-sigaret onder de Tabakswet te brengen moet ook die wet worden gewijzigd, onder andere op het punt van de definitie van een tabaksproduct. Momenteel laat ik de verschillende opties in kaart brengen.
Deelt u voorts de mening dat snelle invoering van een minimumleeftijd van 18 jaar voor de verkoop van e-sigaretten voornoemd risico verkleint? Zo ja, kunt u dit via de door u aangekondigde Algemene maatregel van bestuur nog voor 1 januari 2014 regelen? Zo nee, kunt u toelichten waarom niet, daarin afwegend de positie van het veld ten aanzien van deze minimumleeftijd (gezondheidsorganisaties, toezichthouder, producenten en consumenten)?
Zie antwoord vraag 5.
Het toestaan van kindermarketing in supermarkten |
|
Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Kent u het artikel «Als het kind in de supermarkt iets wil, gaat de ouder naar de kassa»?1
Ja.
Bent u ervan op de hoogte dat productverzoeken van kinderen in de supermarkt vaak worden gehonoreerd, en dat ongezonde producten hier via kindermarketing bewust op inspelen? Deelt u de mening dat dit tot hogere consumptie van ongezonde producten door kinderen leidt, wat zeer onwenselijk is?
In het krantenartikel is te lezen dat kinderen beïnvloed worden door kidsmarketing en kinderen op hun beurt weer het koopgedrag van hun ouders beïnvloeden. Zowel producten die passen in een gezond eetpatroon als producten die daar minder in passen spelen hier op in via marketing. Tijdens het debat naar aanleiding van het algemeen overleg over preventiebeleid op 4 juni 2013 heeft mevrouw Bruins Slot (CDA) opgeroepen om met de industrie in overleg te gaan om afspraken te maken over kidsmarketing tussen 7 en 13 jaar via internet en televisie (motie nr. 81 – 32 793). In overleg met onder andere de Federatie Nederlandse Levensmiddelen Industrie (FNLI) is besproken wat de mogelijkheden zijn om de afspraken die gemaakt zijn over kidsmarketing aan te scherpen. Inmiddels heeft de FNLI aangegeven dat haar leden in 2014 gaan afspreken om geen reclame meer te richten op kinderen tot en met 12 jaar tenzij het gaat om producten die aan voedingskundige criteria (vergelijkbaar met die van de EU Pledge2) voldoen.
In mijn beantwoording op uw vragen omtrent het Nationaal Schoolontbijt (2013Z20784) heb ik aangegeven dat de verantwoordelijkheid voor verstandig omgaan met reclame richting kinderen zowel bij ouders en verzorgers in de opvoeding ligt als bij de industrie en mediapartijen, door middel van zelfregulering via de Nederlandse Reclame Code. Het is aan de industrie en mediapartijen om op verantwoorde wijze om te gaan met marketing gericht op kinderen. Ik spreek de industrie hier ook op aan. Ik ben daarom geen voorstander van wettelijke maatregelen.
De afspraken die de FNLI in 2014 zal maken voorzien niet in een aanscherping van de afspraken omtrent marketing in de supermarkten. Voor wat betreft de marketing die plaatsvindt in de supermarkten spelen de ouders echter een bepalende rol, te meer omdat kinderen onder de 13 jaar in supermarkten vrijwel altijd begeleid worden door ouders en/of verzorgers. Mijn uitgangspunt is dat ouders zelf voldoende in staat zijn te besluiten wat zij wel en niet voor hun kinderen kopen. Zij worden hierin ondersteund door informatie over voeding via onder andere het Voedingscentrum. Uit het krantenartikel van 22 november 2013 valt overigens niet op te maken of de beïnvloeding van en door kinderen ook daadwerkelijk tot een hogere consumptie van ongezonde producten leidt.
Jongeren Op Gezond Gewicht (JOGG) richt zich met haar partners op de aanpak van gezond gewicht op lokaal niveau. Kindermarketing is als zodanig niet een thema vanuit de landelijke coördinatie in JOGG wordt meegenomen. Wat wel gebeurt, is dat JOGG in overleg en samenspel met de gemeente en andere lokale partners meedenkt. Dat kan bijvoorbeeld op het gebied van een gezond aanbod op scholen of het stimuleren van de gezonde keuze in kantines of supermarkten. Als een JOGG-gemeente hier ondersteuning op wenst, dan kunnen JOGG en haar partners hier mogelijk in ondersteunen door middel van kennis, netwerk of advies op maat.
In hoeverre valt te verantwoorden dat advertenties voor snoep en snacks, gericht op kinderen, op internet en televisie verboden zijn, maar het gebruik van bekende kinderfiguren ter promotie van ongezonde producten in de supermarkt nog wordt toegestaan? Waarom is kindermarketing op producten nog niet wettelijk aan banden gelegd?
Zie antwoord vraag 2.
In hoeverre worden supermarkten door fabrikanten« gedwongen» tot een schapindeling, waarbij ongezonde producten, voorzien van kindermarketing, op ooghoogte van kinderen in de schappen belanden? Vindt u dit wenselijk?
De keuze om producten op te nemen in het assortiment en in te delen in de schappen ligt bij de supermarkt. De supermarkt probeert met het assortiment en de indeling zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen en behoeftes van de doelgroep. Mij is niet bekend dat supermarkten door fabrikanten worden gedwongen tot een schapindeling. Uiteraard spelen bij de schapindeling economische overwegingen een belangrijke rol. Daarom gebeurt dit geregeld in overleg met fabrikanten. Bij deze overleggen kunnen beide partijen het assortiment gericht op kinderen en schapindeling van deze producten op de agenda zetten.
Een project dat kinderen kan helpen om in de supermarkt gezonde en bewuste keuzes te kunnen maken is SuperShopper van het Voedingscentrum. Daarnaast hebben supermarkten verschillende projecten zelf geïnitieerd om in te zetten op een gezonde leefstijl bij kinderen. Voorbeelden hiervan zijn onder meer het lesprogramma Ik Eet Het Beter van Albert Heijn en de FitFoodFun-Factor van Lidl, Voedingscentrum en de Nederlandse Hartstichting. Op www.passievoorfood.nl heeft het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel (CBL) alle initiatieven van de supermarktbranche op het gebied van gezondheid en duurzaamheid verzameld.
Waar ligt de beïnvloedingsruimte voor supermarkten om kindermarketing tegen te gaan? Wat zijn de belemmerende factoren?
Zie antwoord vraag 4.
Hoe zouden supermarkten beter betrokken kunnen worden bij afspraken over het beperken van kindermarketing? Zijn er bij u goede voorbeelden bekend, waarbij supermarkten zich inspannen om de gezonde keuze bij kinderen te bevorderen?
Zie antwoord vraag 4.
Waar liggen de mogelijkheden van het kabinet om kindermarketing in supermarkten tegen te gaan? Welke rol kunnen JOGG-partners (Jongeren Op Gezond Gewicht) hierin spelen?
Zie antwoord vraag 2.
Het bejegenen van de nabestaanden na overlijden in de instelling Bartimeus |
|
Renske Leijten |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Klopt het dat nabestaanden en familieleden van de mevrouw die is overleden na een badincident in de zorginstelling Bartimeus in 2012 nooit excuses hebben gehad van deze instelling? Wat vindt u daarvan?1
Dit is mij niet bekend. Ik ben niet betrokken bij de nazorg na een calamiteit die een zorginstellingen biedt in een individuele situatie. Mocht het zo zijn dat de familieleden nooit excuses hebben ontvangen van de verantwoordelijke zorginstelling dan vind ik dat kwalijk.
Bent u ervan op de hoogte dat de familie enigszins onder druk is gezet om kort na het overlijden van hun zus een document te tekenen waarin staat dat zij is gestorven aan een virale infectie? Wat is uw mening over deze gang van zaken?
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft in het kader van haar onderzoek twee maal met de familie gesproken. Daarbij heeft de familie de inspectie niets verteld over het al dan niet onder druk ondertekenen van een document in relatie tot het overlijden van de patiënt. Wanneer zou blijken dat de familie ook maar enigszins onder druk is gezet om een dergelijk document te ondertekenen dan vind ik dat kwalijk.
Vindt u het wenselijk dat familie de waarheid omtrent de doodsoorzaak niet kent, waardoor het bijvoorbeeld moeilijk wordt om het verlies te verwerken? Vindt u het wenselijk dat de beoordeling van Bartimeus en van het ziekenhuis uiteenlopen?
Onzekerheid over de doodsoorzaak van een dierbare is onwenselijk. Dit geldt temeer als het oordeel van betrokken instanties niet eensluidend is. De IGZ heeft echter geconstateerd dat de beoordelingen van Bartiméus en het ziekenhuis niet uiteen lopen.
Waarom schreef u eerder dat «de bevindingen van het onderzoek van de Inspectie voor de Gezondheidszorg zullen wel openbaar worden gemaakt» terwijl dit rapport niet te vinden is op de site van de Inspectie voor de Volksgezondheid (IGZ)?2
Ik doelde hiermee op de rapportage die de Inspectie voor Gezondheidszorg heeft gemaakt in het kader van het reguliere toezicht. In deze rapportage zijn tevens de bevindingen uit het incidentenonderzoek meegenomen. Rapporten van onderzoek naar calamiteiten worden door de IGZ in principe niet openbaar gemaakt. De reden hiervan is onder meer dat deze rapporten (medische) gegevens over privépersonen bevatten. Wel maakt de IGZ rapporten met betrekking tot het reguliere toezicht op instellingen openbaar. Daarom is het rapport over het reguliere toezicht op Bartiméus op de website van de IGZ geplaatst.
Wat is uw reactie op de bevindingen in het rapport van de IGZ? Is in dit rapport ook alle informatie van het ziekenhuis meegenomen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Uit het onderzoek van de IGZ komt naar voren dat risico’s bij het baden van cliënten door Bartiméus onvoldoende werden onderkend. Zo waren deze risico’s onvoldoende uitgewerkt en vastgelegd in het zorgplan en was ook de communicatie met cliëntvertegenwoordigers hierover onvolledig. Hoewel de medewerkers zeer betrokken waren bij de zorg voor de cliënten zag de organisatie onvoldoende het belang in van bij- en nascholing, waaronder het veilig baden van cliënten. De IGZ heeft geconstateerd dat de beoordelingen van Bartiméus en het ziekenhuis niet uiteen lopen. In deze zaak heeft de IGZ bij het ziekenhuis geen tekorten in de zorgverlening aangetroffen. Bartiméus was na eigen onderzoek naar het incident van mening dat er geen vervolgmaatregelen genomen hoefden te worden. De IGZ was het hier niet mee eens en heeft daarop vervolgmaatregelen geëist. De te treffen maatregelen zijn door Bartiméus opgenomen in het integrale plan van aanpak (zie ook het antwoord op vraag 6).
Vindt u de maatregelen die Bartimeus heeft aangekondigd afdoende, gelet op het onprofessioneel handelen van het personeel?3
Naar aanleiding van de betreffende calamiteit alsmede een andere calamiteit die zich in dezelfde periode had voorgedaan, heeft Bartiméus een integraal plan van aanpak opgesteld met ingrijpende verbeteringen. In dit plan van aanpak heeft Bartiméus de bevindingen meegenomen van een onaangekondigd inspectiebezoek en later is het plan nog aangepast aan de uitkomsten van het inspectierapport over de calamiteit. De verbetermaatregelen zijn in lijn met de bevindingen en aanbevelingen uit beide inspectierapporten. Het gaat hierbij om ingrijpende verbeterplannen, die tijd nodig hebben om geïmplementeerd te worden. Overigens is ook voorzien in een interne verhuizing naar nieuwbouw. Ter voorbereiding op deze verhuizing maakt Bartiméus gebruik van bevindingen en analyses van eerdere verhuizingen. Dit om onrust die gepaard gaat met verhuizing van zorgcliënten te minimaliseren. Begin 2014 zal de IGZ de instelling bezoeken om de resultaten van het plan van aanpak te toetsen. Mocht hieruit blijken dat de zorgverlening nog tekort schiet, dan treft de IGZ maatregelen.
Welke consequenties trekken het bestuur en de Raad van Toezicht over hun eigen handelen en het besluiten tot bezuinigingen welke de kwaliteit van zorg onder druk hebben gezet? Wat is daarover uw oordeel?
Het bestuur en de Raad van Toezicht hebben zich de gebeurtenissen aangetrokken en een toereikend plan van aanpak voor ingrijpende verbeteringen opgesteld. Zie voorts mijn antwoord op vraag 6.
Vindt u het niet treurig dat mensen die slachtoffer zijn van dit soort situaties enkel de mogelijkheid lijken te hebben zich te wenden tot bijvoorbeeld de stichting Klokkenluiders VG? Waarom falen de instanties die mensen bescherming zouden moeten bieden? Kunt u daar een uitgebreid antwoord op geven?4
Het zou heel treurig zijn als dit het geval was. Mensen kunnen in eerste instantie met hun klachten over de zorg terecht bij een klachtencommissie. Op dit moment kan iedereen ook anoniem bij het Meldpunt IGZ melding maken van misstanden in de zorg. Zoals ik in mijn brief van 20 december 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2013–2014, 32 402, nr. 66) aan uw Kamer heb geschreven en in de kabinetsreactie op de IGZ-onderzoeksrapporten van februari 2013 (Tweede Kamer, vergaderjaar 2012–2013, 33 149, nr. 17) heb aangekondigd, kunnen mensen dit soort meldingen vanaf 1 juli 2014 doen bij het Landelijk Meldpunt Zorg. Mensen met klachten over de zorg kunnen bij dit Landelijk Meldpunt Zorg, naast het doen van een melding of een klacht, ook terecht voor advies en begeleiding. In het inmiddels door uw Kamer aangenomen wetsvoorstel Wkkgz worden de mogelijkheden voor de afhandeling van klachten en geschillen op een belangrijk punt verbeterd: zorgaanbieders worden verplicht zich aan te sluiten bij een onafhankelijke en door de Minister erkende geschilleninstantie die tot taak heeft geschillen over gedragingen van een zorgaanbieder jegens een cliënt in het kader van de zorgverlening te beslechten. Dit wetsvoorstel verbetert tevens de positie van nabestaanden.
Wat is uw oordeel over het algehele optreden van de IGZ, de instelling en de nasleep in de richting van nabestaanden en familieleden?
De IGZ heeft conform de Leidraad meldingen IGZ onderzoek gedaan en daarbij zowel met de instelling als met de nabestaanden gesproken. Zie voorts het antwoord op de vragen 5 en 6.
Het Foetaal Alcohol Syndroom |
|
Hanke Bruins Slot (CDA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met de berichten in de media over de gevolgen van het Foetaal Alcohol Syndroom?1
Ja.
Deelt u de mening dat door hierop nu actie te ondernemen in de toekomst veel ellende voor kinderen en ouders kan worden voorkomen, en daarnaast ook kosten voor de zorg op de lange termijn kunnen worden bespaard?
Ik ben van mening dat gezondheidschade bij het (ongeboren) kind, door het gebruik van alcohol tijdens de zwangerschap, zoveel mogelijk voorkomen moet worden.
Vindt u dat er nu genoeg kennis over het Foetaal Alcohol Syndroom bij hulpverleners bestaat, en er voldoende instellingen zijn met gespecialiseerde zorg waar ouders en kinderen terecht kunnen?
Zoals uit de NHG standaard preconceptiezorg blijkt, zijn zorgverleners goed op de hoogte van de risico’s van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Zorgverleners hebben echter relatief weinig ervaring met FAS. Geschat wordt dat FAS in Nederland bij 1 op de 10.000 geboorten voorkomt2. Ik heb begrepen dat het lastig is om de diagnose FAS te stellen omdat FAS veel verschijningsvormen heeft. Soms lijkt FAS op of gaat samen met andere gedragsafwijkingen zoals autisme of hyperactiviteit3. Er zijn nu vijf instellingen waar gespecialiseerde zorg wordt aangeboden en waar voldoende kennis over FAS aanwezig is. Ik zal bij de beroepsgroepen nagaan of dit als voldoende wordt ervaren.
Bent u op de hoogte van het feit dat nog steeds niet alle huisartsen waarschuwen voor het drinken van alcohol tijdens de zwangerschap? Hebben de beroepsgroepen van huisartsen, verloskundigen en gynaecologen al aandacht besteed aan de richtlijn zwangerschap en alcohol, zoals u hun gevraagd heeft?
Ja. De NHG-Standaard Preconceptiezorg geeft richtlijnen voor advisering aan paren met een kinderwens. Deze standaard is opgesteld door huisartsen, verloskundigen en gynaecologen en wordt door deze drie beroepsgroepen in de praktijk gebruikt. De standaard bevat het advies om tijdens de zwangerschap geen alcohol te drinken. Dit is conform het advies van de Gezondheidsraad.
Vrouwen die zwanger willen worden, zullen hierover niet altijd vooraf contact opnemen met hun huisarts. Huisartsen zijn daardoor niet altijd op de hoogte van de kinderwens van hun patiënten en zullen met hun voorlichting daarom niet altijd op tijd zijn. Belangrijk is dan ook dat er op dit punt goede publieksvoorlichting beschikbaar is onder meer op de websites www.alcoholinfo.nl en www.strakszwangerworden.nl die zich specifiek richten op het geven van advies aan (aanstaande) zwangeren.
Welke afspraken heeft u met de sector gemaakt over het zwangerschapslogo?
Invoering van het logo op alcoholhoudende dranken is voorzien met een goed nalevingpercentage in 2016 zoals aangegeven door de alcoholsector:
in sector bier 90%, sector wijn 70% en sector gedistilleerd 60%
Deze invoering geschiedt op basis van een pictogram naar Frans model.
VWS ontvangt van de alcoholsector jaarlijkse rapportages over de voortgang, met daarbij een vooruitblik op het komende jaar.
De brancheverenigingen voor bier, wijn en gedistilleerde drank, hebben toegezegd hun leden te verzoeken het logo goed zichtbaar te plaatsen. Hier heeft VWS ook op aangedrongen. De sector is begonnen haar leden hierover te benaderen. De verschillende brancheverenigingen en de STIVA (belangenorganisatie van de alcoholbranche) hebben toegezegd te bevorderen dat ook producenten die niet zijn aangesloten bij de branchevereniging, zoals white labels (huismerken) en buitenlandse producenten, een zwangerschapslogo te gaan opnemen.
Afgesproken is de voortgang van het introduceren van het logo op alcoholhoudende dranken regelmatig te monitoren.
Klopt het dat in 2016 pas een zwangerschapslogo sectorbreed wordt gerealiseerd? Waarom duurt het zo lang?
Ja. De alcoholsector is reeds begonnen met het vrijwillig invoeren van het zwangerschapslogo. De branches hebben aangegeven dat een aantal producenten snel kan overgaan tot plaatsing van het logo en dat voor een deel van de producenten, waaronder de internationale bedrijven, meer tijd nodig is. De sector heeft aangegeven dat zij binnen 3 jaar de afgesproken implementatie realiseren.
Het financieren van dure hobby’s met zorggeld |
|
Fleur Agema (PVV) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u bekend met het bericht «Zorggeld financierde dure hobby’s»?1
Ja.
Klopt het dat de bestuurder van zorginstelling SGL is aangehouden op verdenking van stelselmatige fraude met zorggeld? Deelt u de mening dat het verwerpelijk is wanneer geld, dat bedoeld is voor zorg, door een bestuurder wordt uitgegeven aan privézaken?
Volgens de berichtgeving van het Openbaar Ministerie is de voormalig bestuurder van een zorgaanbieder uit Sittard aangehouden op verdenking van stelselmatige fraude met zorggelden.
Het is zeer kwalijk indien geld dat bedoeld is voor zorg aan privézaken wordt uitgegeven. De aanpak van fraude in de zorg staat daarom hoog op de agenda van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.
Klopt het dat deze zorginstelling nu in de financiële problemen zit? Zo ja, welke stappen neemt u om de zorg voor gehandicapte kinderen te garanderen zodat zij niet de dupe worden van de frauderende bestuurder?
Het zorgkantoor is verantwoordelijk voor de continuïteit van zorg en heeft die verantwoordelijkheid tijdens het faillissement, dat twee weken later weer werd opgeheven, nadrukkelijk genomen.
Bent u bereid te bewerkstelligen dat, in het geval van aangetoonde fraude, niet alleen het gefraudeerde geld maar ook een boete, opgelegd aan de bestuurder, ten goede moet komen aan de zorginstelling?
Wanneer een strafbaar feit is bewezen en de bestuurder daarvoor veroordeeld wordt, krijgt hij door de rechter een straf of maatregel opgelegd. In geval de rechter een boete oplegt, komt het daarmee gemoeide bedrag niet bij de instelling terecht maar in de algemene middelen. De instelling kan een aparte procedure starten om het aan privézaken uitgegeven geld terug te vorderen.
Deelt u de mening dat frauderende zorgbestuurders nooit meer een bestuurlijke functie (al dan niet) in de zorg mogen vervullen? Zo ja, hoe gaat u dat bewerkstelligen?
In de brief «Goed bestuur in de zorg» van 19 september 2013 staat aangekondigd dat leden van een raad van bestuur een verklaring omtrent gedrag (VOG) moeten overhandigen. Dat wordt vastgelegd in het in genoemde brief aangekondigde wetsontwerp.
Het massaontslag bij zorginstelling Philadelphia |
|
Renske Leijten |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Wat was uw eerste reactie toen u hoorde over het aangekondigde massaontslag bij zorginstelling Philadelphia?1
Ik heb in eerste instantie feitelijke informatie opgevraagd. Naar ik heb vernomen is Philadelphia voornemens om in de komende twee jaar als gevolg van een reorganisatie in te krimpen met 900 arbeidsplaatsen (waarvan 300 medewerkers in de administratieve ondersteuning en bedrijfseconomische en zorg-staffuncties en 600 medewerkers verzorgend personeel en begeleiders).
Philadelphia is van mening dat deze reorganisatie noodzakelijk is om hiermee te anticiperen op de overheveling van de extramurale begeleiding naar de gemeenten per 1 januari 2015, de decentralisatie van de Jeugdwet, de invoering van de Participatiewet en de hervormingen in de AWBZ.
Erkent u dat dit massaontslag grote consequenties heeft voor cliënten en bewoners van Philadelphia? Kunt u uw antwoord toelichten?
Aangekondigde ontslagen zijn nooit makkelijk, in de eerste plaats niet voor de medewerkers die het betreft. Philadelphia heeft aangegeven alles in het werk te stellen om de gevolgen voor medewerkers zo goed mogelijk op te vangen. Philadelphia is momenteel in overleg met de bonden om te komen tot een sociaal plan voor de betrokken medewerkers en betrekt hierbij de mogelijkheid van het inzetten van de middelen uit de sectorplannen. De inzet van Philadelphia is om te komen tot een plan waarin wordt geïnvesteerd in door-, bij- en herscholing voor alle medewerkers, boventallig en niet-boventallig. Dit met het oog op het leveren van een bijdrage aan het toekomstperspectief van iedere medewerker.
Philadelphia heeft aangegeven dat ze het van groot belang vindt dat zoveel mogelijk zorgbudget direct naar de zorg voor cliënten gaat. Philadelphia voert hiervoor een programma door dat het aantal en de complexiteit van de ondersteunende processen sterk moet reduceren. De bedrijfseconomische overhead kan hierdoor worden verlaagd. Philadelphia heeft verder aangegeven naast ingrijpen in de kosten tegelijk te willen investeren in de opbouw van haar dienstverlening. Dit wil zij doen op het terrein van de professionaliteit van medewerkers, maar ook door een verantwoorde inzet van meer vrijwilligers en mantelzorgers. Hiernaast zet Philadelphia in op nieuwe vormen van dienstverlening, de inzet van ICT en domotica. Dit alles ten behoeve van het behoud van kwalitatief hoogwaardige zorg voor haar cliënten.
Hebben cliënten, bewoners en personeelsleden inspraak gehad bij de besluitvorming over dit massaontslag? Zo ja, op welke wijze? Zo nee, waarom niet, en wat vindt u hiervan?
Ja, cliënten, ouders en verwanten en medewerkers zijn betrokken. Zij zijn via diverse communicatiekanalen geïnformeerd over alle ontwikkelingen en de te varen koers van Philadelphia. In de medezeggenschapsorganen zijn alle ontwikkelingen besproken en doorgenomen. Cliënten, ouders en verwanten en medewerkers zijn actief betrokken om mee te denken. Tot slot zijn de voorgenomen besluiten conform de Wet op de ondernemingsraden en de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen ter advisering voorgelegd en zijn daar van een positief advies voorzien.
Wat vindt u er van dat Philadelphia zegt dat zij vrijwilligers zal gaan inzetten voor de professionele zorgtaken? Kunt u uw antwoord toelichten?
De inzet en inbreng van vrijwilligers en mantelzorgers is belangrijk voor het kunnen leveren van goede zorg aan cliënten en bewoners. Philadelphia investeert in haar medewerkers door er op in te zetten bij medewerkers competenties te ontwikkelen waarbij deze leren te sturen op participatie door de cliënt en zijn netwerk in plaats van alles uit handen nemen. Zorg is in de toekomst niet meer alleen het speelveld van de professional. Vrijwilligers en mantelzorgers krijgen een steeds belangrijker rol. Philadelphia zet hiernaast in op nieuwe vormen van dienstverlening door middel van de inzet van ICT en domotica. Deze technologieën kunnen er toe bijdragen dat cliënten en bewoners langer zelfstandig kunnen functioneren en dat personeel slimmer kan worden ingezet om de juiste zorg op maat te leveren. Ook investeert Philadelphia in vrijwilligers door hen cursussen en trainingen aan te bieden.
Vindt u het verantwoord dat de 900 deskundige medewerkers vervangen worden door vrijwilligers en digitale hulpmiddelen? Past dit in uw visie van een goede kwalitatieve zorg, en zorg op maat? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 4.
Bekruipt u ook een dejavugevoel bij dit massaontslag als u terugdenkt aan het massaontslag bij Sensire thuiszorg? Zo neen, waarom niet?
Neen. De situaties bij Sensire en Philadelphia zijn moeilijk met elkaar te vergelijken. Bij Philadelphia betreft het vooralsnog aangekondigde ontslagen waarvoor nog geen ontslagvergunning is aangevraagd. Bij de situatie van Sensire was dit al wel het geval en ging het om bedrijfsbeëindiging. Bovendien wil Philadelphia de komende twee jaar gebruiken om de reorganisatie geleidelijk te laten verlopen en hierbij alles in het werk stellen om de gevolgen voor het personeel zo goed mogelijk op te vangen.
Erkent u dat, net als bij het massaontslag bij Sensire, ook bij het aangekondigde massaontslag van Philadelphia sprake is van behoud van werk en van financiële middelen, enkel van een andere invulling van dat werk? Zo neen, waarom niet?
Zoals ik ook heb aangegeven in de beantwoording op vraag 1 geeft Philadelphia als reden voor het aangekondigde ontslag aan dat het noodzakelijk is te anticiperen op de overheveling van de extramurale begeleiding naar de gemeenten per 1 januari 2015 en andere wijzigingen van wet- en regelgeving als hiervoor genoemd. Het past in een goede bedrijfsvoering van organisaties om te anticiperen op de toekomst om zo kwalitatief hoogwaardige zorg ook in de toekomst te kunnen garanderen. Het is een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast.
Erkent u dat, net als bij het massaontslag bij Sensire, zorginstelling Philadelphia de onzekere toekomst met betrekking tot de zorg als reden aangeeft voor de «noodzaak» voor massaontslag? Zo neen, waarom niet? Zo ja, bent u het met deze reden eens?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft Philadelphia een ontslagvergunning bij het Uitvoeringsorgaan Werknemersverzekeringen (UWV) aangevraagd? Zo ja, acht u deze vergunning kansrijk, met zicht op de parallellen met de situatie bij Sensire?
Philadelphia heeft mij laten weten op dit moment geen ontslagaanvragen te hebben aangevraagd bij UWV.
Bent u bereid het UWV te wijzen op de schijnconstructie die Philadelphia toepast met betrekking tot de inzet van professioneel werk, namelijk dat zij betaalde krachten ontslaat door deze te laten vervangen door vrijwilligers? Kunt u uw antwoord toelichten?
In het algemeen kan ik opmerken dat UWV als zelfstandig bestuurorgaan in individuele zaken een eigen afweging maakt, waar ik niet in treed. De wettelijke ontslagtaak van UWV is neergelegd in het Buitengewoon Besluit Arbeidsverhoudingen, het daarop gebaseerde Ontslagbesluit en nader uitgewerkt in de Beleidsregels van UWV (m.n. Hoofdstuk 7). UWV weegt in de beoordeling alle relevante feiten mee. Het is niet aan mij om in deze afweging te treden.
Bent u bereid het UWV te verzoeken in deze situatie geen vergunning tot massaontslag te verlenen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 10.
Hoe verhouden de ontslagen en de sluiting van zorginstellingen zich met de eerste pijler in uw visie op de langdurige zorg, namelijk een betere kwaliteit van zorg, en dat mensen kunnen wonen in een instelling die rekening houdt met de menselijke waardigheid? Kunt u uw antwoord toelichten?
In mijn visie op de langdurige zorg heb ik aangegeven waarom hervormingen noodzakelijk zijn. Mensen leven steeds langer en stellen andere eisen aan de langdurige zorg. Zij willen langer zelfstandig thuis kunnen blijven wonen, eventueel met inzet van vrijwilligers en mantelzorgers. Als thuis niet langer gaat, dienen er goede instellingen te zijn die kwalitatief hoogwaardige zorg leveren. Hiernaast zijn hervormingen noodzakelijk om de langdurige zorg ook op langere termijn financieel houdbaar te houden. Om dit te realiseren heb ik, in overleg met betrokken partijen, maatregelen aangekondigd. Het is vervolgens een afweging van de organisaties zelf, welke keuzes zij maken en op welke wijze ze daarbij anticiperen op mogelijke veranderingen. Philadelphia geeft aan te anticiperen op de toekomst en zet hierbij in op verschillende maatregelen. Hieronder vallen het introduceren van nieuwe zorgconcepten door de inzet van domotica, de inzet van meer vrijwilligers en mantelzorgers en kostenreductie door het aantal en de complexiteit van de ondersteunende processen te reduceren. Als gevolg hiervan zijn er ontslagen aangekondigd maar wordt er tegelijkertijd ook geïnvesteerd in al het personeel. Philadelphia doet er alles aan om de gevolgen voor het personeel zo goed mogelijk op te vangen door een goed sociaal plan, te investeren in om- her- en bijscholing en gebruik te maken van de mogelijkheden van de sectorplannen. De inzet van de maatregelen van Philadelphia is om ook in de toekomst kwalitatief hoogwaardige zorg te kunnen blijven bieden, in een betrokken samenleving die bijdraagt aan een zo waardig mogelijk leven voor kwetsbare cliënten.
In hoeverre passen deze bezuinigingen en ontslagen in de zorg in de derde pijler in een meer betrokken samenleving, waarin waardig omgegaan wordt met kwetsbare mensen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Vindt u dat dit massaontslag bijdraagt aan menselijke waardigheid van zorgbehoevende mensen en zorgverleners? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 12.
Hebben de bestuurders van Philadelphia ook aangekondigd zelf bij te dragen aan de financiële problemen, waardoor zij zich genoodzaakt zien tot het massaontslag?2
Een dergelijke aankondiging is mij niet bekend.
Is er voor personeelsleden die met massaontslag gaan ook een vertrekbonus van 83.400 euro weggelegd, zoals voor de vorig jaar vertrokken bestuurder L.P.J.M Vellemann?3
Voor ontslagen personeelsleden zijn de Werkloosheidsuitkering (WW-uitkering) en de volgens de CAO geldende regelingen voor wachtgeld beschikbaar om de financiële gevolgen van een ontslag te verminderen. De hoogte en duur van deze voorzieningen verschillen per medewerker, afhankelijk van de beloning en het arbeidsverleden.
Kunt u uitleggen dat een zorginstelling met 45 miljoen euro eigen vermogen, en een winst (positief resultaat) van 7 miljoen euro over 2012, zoveel ontslagen aankondigt?
Het feit dat Philadelphia in 2012 een positief financieel resultaat heeft behaald doet niets aan af aan het feit dat zij zo tijdig mogelijk moeten anticiperen op de hervormingen in de langdurige zorg en ondersteuning. Zij moeten zichzelf toekomstbestendig maken, omdat de zorg straks structureel anders zal worden georganiseerd. Dat daarbij ook naar het personeel gekeken wordt is onvermijdelijk. Dat Philadelphia hier in een vroegtijdig stadium al serieus mee bezig is biedt kansen om verantwoord met het personeel om te gaan en hen op een goede manier van werk naar werk te begeleiden. Het positieve resultaat en het eigen vermogen van Philadelphia kunnen hieraan bijdragen, bijvoorbeeld via het voorkomen van ontslagen door bijvoorbeeld frictiekosten.
Gaat u zich tot het uiterste inspannen om het ontslag van 900 mensen te voorkomen?
Zoals ik eerder heb aangegeven is het een afweging van de organisatie zelf, welke keuzes zij maakt en op welke wijze ze daarbij anticipeert op mogelijke veranderingen en haar personeelsomvang aanpast. Ik acht het dus ook van groot belang dat Philadelphia alles in het werk stelt om te investeren in het toekomstperspectief van iedere medewerker. Zoals aangegeven is Philadelphia hiertoe in overleg met de bonden om te komen tot een sociaal plan voor de betrokken medewerkers en betrekt zij hierbij de mogelijkheid van het inzetten van de middelen uit de sectorplannen. De inzet van Philadelphia is om te komen tot een plan waarin wordt geïnvesteerd in door-, bij- en herscholing voor alle medewerkers, boventallig en niet-boventallig.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor het algemeen overleg Arbeidsmarktbeleid op 28 november 2013?
Voor de beantwoording van deze vragen was interdepartementale afstemming nodig en contact met de betreffende zorginstelling. Hierdoor is het niet gelukt om de vragen voor 28 november te beantwoorden.
Beleggingen in tabaksaandelen door pensioenfondsen en banken |
|
Henk van Gerven |
|
Jeroen Dijsselbloem (minister financiën) (PvdA), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Onderschrijft u de conclusie in het artikel «Pensioenfondsen investeren miljarden in tabaksaandelen» dat Nederlandse pensioenfondsen 3 tot 4 miljard euro beleggen in de tabaksindustrie? Zo neen, waarom niet?1
Het is niet de taak van het kabinet specifieke beleggingen van individuele fondsen te monitoren en te beoordelen. De wijze waarop pensioenfondsen hun beleggingsbeleid vormgeven, is een verantwoordelijkheid van de pensioenfondsen zelf en van de daarin participerende werkgevers en werknemers. De Nederlandsche Bank (DNB) houdt toezicht op pensioeninstellingen. Ik kan geen uitspraken doen over de omvang van de beleggingen van de Nederlandse pensioenfondsen in de tabaksindustrie.
Is de staatssecretaris bekend met de navolgende bepaling uit de Framework Conventionon Tobacco Control (verder: het FCTC-verdrag) en de navolgende twee Recommendations voor de desbetreffende bepaling? «5.3. In setting and implementing their public health policies with respect to tobacco control, Parties shall act to protect these policies from commercial and other vested interests of the tobacco industry in accordance with national law.» Recommendation 4.7. «Government institutions and their bodies should not have any financial interest in the tobacco industry, unless they are responsible for managing a Party’s ownership interest in a State-owned tobacco industry.» Recommendation 7.2 «Parties that do not have a State-owned tobacco industry should not invest in the tobacco industry and related ventures (...).»
Ja.
Bent u het ermee eens dat het ABP zonder de bij wet van 21 december 1995 (Stb. 639, 1995) gerealiseerde privatisering, gelet op het bepaalde in artikel 5.3. van het FCTC-verdrag gehouden zou zijn de door het pensioenfonds beheerde gelden niet te beleggen in de tabaksindustrie? Zo niet, waarom niet?
De FCTC aanbevelingen zelf zijn geen onderdeel van het verdrag en zijn, ook in de geschetste fictieve situatie niet juridisch bindend. Deze zijn bedoeld als een hulpmiddel voor de verdragssluitende staten bij het implementeren van het verdrag. Artikel 5.3 is bedoeld te voorkomen dat de tabaksindustrie invloed kan uitoefenen op het tabaksbeleid van landen. Tegen die achtergrond roepen de aanbevelingen 4.7 en 7.2 op geen financiële belangen te hebben in de tabaksindustrie. Die aanbevelingen zijn dus bedoeld om te voorkomen dat de overheid zijn onafhankelijke positie verliest ten opzichte van de tabaksindustrie, met consequenties voor het tabaksbeleid van de Nederlandse staat. Van een dergelijke situatie is hier geen sprake.
In welke mate dient het bepaalde in artikel 5.3. van het FCTC-verdrag en de zojuist aangehaalde Recommendations ook nu nog medebepalend te zijn voor het beleggingsbeleid van het ABP?
Pensioenfondsen zijn zelf verantwoordelijk voor hun beleggingsbeleid. Het ABP belegt volgens de ESG-criteria. ESG staat voor Environment (milieu), Social (sociale omstandigheden) en Governance (ondernemingsbestuur). ABP geeft in haar verantwoording over haar beleggingsbeleid aan, dat zij vooraf toetst of een bedrijf aan de ESG-criteria voldoet. Daarnaast investeert ABP in beleggingen met een uitgesproken duurzaam karakter. ABP belegt niet in ondernemingen die betrokken zijn bij producten of diensten die onder de Nederlandse wetgeving of het internationale recht verboden zijn. Daarom belegt ABP niet in bedrijven die zijn betrokken bij de productie van landmijnen, clustermunitie of chemische en biologische wapens. Beleggingen in de tabaksindustrie behoren daar niet toe.
Het ABP is een zelfstandige pensioenuitvoerder en geen onderdeel van de staat. Het beleggen in bedrijven die tabak produceren is in Nederland legaal. Het FCTC verdrag is niet van toepassing op zelfstandige ondernemingen en, zoals beschreven in het antwoord op vraag drie, zijn de recommendations niet juridisch bindend. Het bestuur van ABP legt over het beleggingsbeleid verantwoording af aan de achterban en de stakeholders, waaronder de overheidswerkgevers. Het beleggingsbeleid wordt regelmatig besproken. Het kabinet ziet er gezien bovenstaande en het antwoord op vraag drie geen reden toe een oproep te doen aan het ABP.
Bent u bereid het ABP-bestuur op te roepen zich te gedragen naar de inhoud van het bepaalde in artikel 5.3. van het FCTC-verdrag, met inbegrip van de zojuist aangehaalde Recommendations?
Zie antwoord vraag 4.
Kunt u aangeven wat het beleid is van de SNS Bank inzake beleggingen in de tabaksindustrie? In welke mate belegt zij daarin?
De verantwoordelijkheid voor het opstellen van een beleggingsbeleid en het beheren van een beleggingsportefeuille is bij een staatsdeelneming, net als bij iedere andere onderneming, belegd bij de raad van bestuur van de onderneming. De raad van commissarissen houdt hierop toezicht. Het vennootschapsrecht biedt geen rechtstreekse aanknopingspunten voor een aandeelhouder om invloed uit te oefenen op de keuzes die de raad van bestuur maakt ten aanzien van het beleggingsbeleid van de onderneming.
Desgevraagd meldt SNS Reaal dat SNS Asset Management N.V, de institutionele vermogensbeheerder die onderdeel uitmaakt van SNS Reaal, als belegger beleid heeft ontwikkeld voor investeringen in ondernemingen, overheden en instellingen betreffende hun omgang met het milieu, maatschappelijke kwesties en ondernemingsbestuur. Meer specifiek gaat het om rechten van de mens, fundamentele arbeidsrechten, corruptie, milieu, wapens, en klant- en productintegriteit. Dat beleid komt voort uit internationale verdragen, conventies en «best practices», waaronder het Global Compact van de Verenigde Naties. Het beleid wordt door SNS Asset Management toegepast op al haar beleggingen. Beleggingen in tabak zijn op basis van dit beleid niet uitgesloten bij SNS Asset Management, mits deze passen binnen het voornoemde beleid. ASN Bank, ook onderdeel van SNS REAAL, heeft een ander beleggingsbeleid geformuleerd. ASN Bank investeert niet in de productie van tabak of daaraan gerelateerde nevenproducten en sluit beleggingen in tabak ten principale uit.
Op haar website maakt ABN AMRO melding van het beleid voor haar activiteiten in de tabaksindustrie, waarbij duurzaamheid voorop staat. Beleggingen in de tabaksindustrie worden hiermee niet per definitie uitgesloten. ABN AMRO financiert echter geen tabaksondernemingen die zich in hun marketing rechtstreeks op minderjarigen richten, de verkoop van hun producten via de zwarte markt bevorderen, zich bij hun productie schuldig maken aan ernstige schendingen van de mensenrechten of de rechten van inheemse volkeren of in strijd handelen met internationale milieu- of arbeidsregels waaraan de betrokken lidstaat zich heeft verbonden of die sociale of milieuwetten overtreden.
In welke mate belegt ABN AMRO in de tabaksindustrie? Wat is het beleid van ABN AMRO in deze?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het ermee eens dat de Staat der Nederlanden als eigenaar van ABN AMRO, respectievelijk SNS Bank invloed kan uitoefenen op de keuze die elk van beide banken maken in hun financierings- en beleggingsbeleid? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 6.
Indien u het eens bent met het eerste deel van de voorgaande vraag, bent u het er dan ook mee eens dat beide banken, mede gelet op het bepaalde in de hiervóór aangehaalde Recommendation 4.7. (... should not have any financial interest in the tobacco industry ...), niet dienen te investeren in de tabaksindustrie? Zo neen, waarom niet? Zo ja, welke stappen heeft u tot nu toe ter zake genomen, ten einde een en ander te bewerkstelligen?
Staatsdeelnemingen zijn zelfstandige, private ondernemingen en maken geen deel uit van de (semi-)publieke sector. Het FCTC verdrag is niet van toepassing op zelfstandige ondernemingen. Zoals bij antwoord vier is gemeld, is het in Nederland legaal te beleggen in bedrijven die tabak produceren; er bestaat geen wet- of regelgeving die dergelijke investeringen verbiedt. Onder één van mijn voorgangers is in 2009 beleid van de staat als aandeelhouder geïntroduceerd ten aanzien van maatschappelijk verantwoord ondernemen2. Met dit beleid wordt ingezet op transparantie van staatsdeelnemingen in hun verslaggeving over maatschappelijk verantwoord ondernemen. Om die reden is door de staat als aandeelhouder aan alle staatsdeelnemingen gevraagd om te rapporteren conform de standaarden van het Global Reporting Initiative en mee te doen aan de jaarlijkse Transparantiebenchmark die door het ministerie van Economische Zaken is geïnitieerd.
Als u tot nu toe ter zake nog geen stappen in de richting van het bestuur van beide banken hebt genomen, wat gaat u in dit verband dan ondernemen ten einde te bewerkstelligen dat Nederland op het punt van zijn uit het eigenaarschap in beide banken voortvloeiende positie op de kortst denkbare termijn aan de hier in het geding zijnde verplichtingen uit het FCTC-verdrag voldoet?
Zie antwoord vraag 9.
Zwangeren die alcohol blijven drinken |
|
Marith Volp (PvdA), Agnes Wolbert (PvdA) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kent u het bericht dat er nog steeds teveel vrouwen alcohol drinken tijdens de zwangerschap?1
Ja.
Hoe ziet het Nederlandse preventiebeleid, specifiek gericht op dit punt, eruit?
De overheid adviseert geen alcohol te drinken wanneer je zwanger wilt worden, zwanger bent of borstvoeding geeft. Bij zwangerschap bestaat geen veilige hoeveelheid alcohol. Dit is in lijn met het advies van de Gezondheidsraad in 2005.
Dit wordt gecommuniceerd via sites als alcoholinfo.nl van het Trimbos-instituut en alcoholenzwangerschap.nl van STAP en de site van het Voedingscentrum. Het RIVM heeft in samenwerking met NVOG, KNOV, NHG, VVAH en het Erfocentrum de folder Zwanger! ontwikkeld waarin deze zgn. nulnorm ook wordt gecommuniceerd2. Hetzelfde geldt voor de recent door het Trimbos-instituut en STAP ontwikkelde folder «Wat je moet weten over alcohol en roken voor, tijdens en na de zwangerschap3 en de RIVM website www.strakszwangerworden.nl.
Wat gebeurt er in Nederland qua preventiebeleid dat specifiek gericht is op de groep laag opgeleide vrouwen die het minst rekening blijkt te houden met de schadelijke invloed van alcohol op de ontwikkeling van de baby? Moet de conclusie zijn dat deze groep kennelijk niet goed genoeg wordt bereikt? Ontbreekt het aan goede, effectieve interventiestrategieën, of wordt beleid nog teveel gericht op het gemakkelijker bereiken van deze groep vrouwZn?
Er is veel algemene voorlichting beschikbaar (zie antwoord 2). Daarnaast kunnen (aanstaande) zwangeren met specifieke vragen ook terecht bij hun huisarts, gynaecoloog of verloskundige. Hiermee worden alle groepen bericht. Er wordt in de bestaande brochures wel rekening gehouden met de verschillende opleidingsniveaus. Zo is in de brochure «Wat je moet weten over alcohol en roken vóór, tijdens en na de zwangerschap» van Trimbos-instituut en Stap de taal eenvoudig gehouden, maar wordt ook, om ook de hoogopgeleide vrouw te overtuigen, nauwkeurig uitgelegd waarom alcohol tijdens de zwangerschap nooit veilig is.
Huisartsen en verloskundigen zijn voor kinderwensspreekuren en voorlichting speciaal voor getraind en zien 80% van alle zwangeren. Voor de verloskundigen is een leiddraad ontwikkeld hoe de verloskundige het onderwerp alcohol tijdens preconceptie consulten en daarop volgende consulten kan bespreken en adviseren niet te drinken tijdens de zwangerschap.
Overigens is in opdracht van het Partnership Vroegsignalering Alcohol4 – dat van mij subsidie ontvangt – onlangs een e-learning module voor verloskundigen (in opleiding) ontwikkeld, gericht op het verbeteren van vroegsignalering en het bespreekbaar maken van alcoholgebruik bij zwangere vrouwen door verloskundigen. De e-learning module is geaccrediteerd door de KNOV.
Is het bij vrouwen in Nederland bekend dat alcoholgebruik (en roken) moet stoppen, gelijk al bij de gedachte zwanger te willen worden?
Volgens onderzoek van de Eurobarometer in 2010 is ruim 80% van het publiek op de hoogte van de gevaren van alcoholgebruik tijdens de zwangerschap. Voor zorgverleners bestaat de NHG-Standaard Preconceptiezorg. Deze standaard geeft richtlijnen voor advisering aan paren met een kinderwens. De standaard is opgesteld door huisartsen, verloskundigen en gynaecologen en wordt door deze drie beroepsgroepen in de praktijk gebruikt. Deze standaard bevat het advies om tijdens de zwangerschap geen alcohol te drinken; dit conform het advies van de Gezondheidsraad. De voorlichting van deze zorgverleners bereikt aanstaande zwangeren niet altijd op tijd.
Veel vrouwen nemen pas contact op met een zorgverlener als ze al zwanger zijn. Daarom is er ook publieksvoorlichting beschikbaar. Onder andere via de website www.strakszwangerworden.nl. In de zwangerschapsfolder van het Trimbos en Stap is nadrukkelijk gekozen om ook aandacht te vestigen op het afraden van gebruik van alcohol en tabak vóór de zwangerschap Zie tevens antwoord 2.
Kunt u aangeven hoe zorgverleners bij preconceptievoorlichting het gebruik van alcohol bespreken, op welke manier het tijdig, dus al bij voornemen om zwanger te worden, door deze groep opgepakt kan worden? Bent u voornemens over dit onderzoek met hen hierover in gesprek te gaan?
Zie antwoord vraag 4.
Fraude met het persoonsgebonden budget (PGB) |
|
Otwin van Dijk (PvdA), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Opstelten (minister justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Bent u op de hoogte van aangifte door de gemeente Houten van mogelijk gepleegde fraude bij de uitkering van persoonsgebonden budgetten, waarbij vermoedelijk 1,6 miljoen euro niet aan zorg is besteed?1
Ja.
Bent u op de hoogte van het feit dat het Openbaar Ministerie in deze zaak geen strafrechtelijk onderzoek gaat doen, naar eigen zeggen in verband met een tekort aan prioriteit en capaciteit?
De aanpak van fraude, waaronder pgb-fraude, heeft kabinetsbreed hoge prioriteit. De capaciteit is toereikend om aan die prioriteit invulling te geven. Net als bij alle aangiften van een strafbaar feit beziet het Openbaar Ministerie per geval of een strafrechtelijke vervolging de meest adequate reactie is. Het Openbaar Ministerie heeft in dit concrete geval aan de gemeente Houten gemotiveerd uiteengezet waarom de aangifte van de gemeente Houten niet in behandeling is genomen. Reden hiervoor was onder meer de keuze van het Openbaar Ministerie om zaken te selecteren op basis van verschillende modus operandi bij het plegen van deze vorm van fraude. De modus operandi in de fraudezaak uit Houten kwam al in andere strafrechtelijke onderzoeken aan bod.
Deelt u de mening dat fraude met het pgb aangepakt dient te worden? Kunt u uw antwoord toelichten? Wat is in dit kader uw mening over het feit dat het OM geen strafrechtelijk onderzoek gaat doen naar de zaak in de gemeente Houten, omdat dit geen prioriteit zou hebben?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u op de hoogte van het feit dat er ongeveer 200 aangiften van pgb-fraude bij het landelijk parket liggen? Hoeveel van deze aangiften worden uiteindelijk in behandeling genomen? Hoeveel worden er niet in behandelingen genomen, en wat zijn daar de redenen voor?
Het Openbaar Ministerie heeft mij meegedeeld het genoemde aantal van 200 aangiften van pgb-fraude niet te kunnen bevestigen. De cijfers die bekend zijn over de signalen (waaronder aangiftes) die in de afgelopen jaren door de diverse diensten zijn ontvangen, hebben wij vermeld in onze brieven van 24 oktober en 19 december 2013 aan uw Kamer.1 Ik verwijs u voor deze informatie kortheidshalve naar deze brieven, waarin ook wordt ingegaan op de omstandigheden die van belang zijn bij de beoordeling of er wordt gekozen voor een strafrechtelijk onderzoek of voor een andere wijze van afdoening. Daarbij gaat het om een samenstel van factoren zoals de aard en omvang van de fraude, de andere sanctiemogelijkheden, complexiteit, bewijsbaarheid alsook organisatiegraad, recidive en een effectieve inzet van capaciteit.
Deelt u de mening dat door het niet strafrechtelijk vervolgen van bedrijven en/of personen die dergelijke fraude plegen, deze hun werkwijze op een aangepaste wijze en op een mogelijk andere locatie kunnen voortzetten, en dat dit ten koste gaat van cliënten in de zorg en van publiek geld dat voor zorg bedoeld is? Vindt u dit acceptabel? Zo nee, welke concrete maatregelen gaat u nemen om deze fraude aan te pakken en te ontmoedigen?
Fraude in de zorg is onacceptabel en gaat ten koste van publiek geld dat voor de zorg bedoeld is. Een integrale aanpak van de fraude is het meest effectief. Vanuit VWS is op 2 december 2012 een plan aan de Kamer gezonden (DLZ/KZ-U-3141826) om de aanpak van pgb fraude te intensiveren. Het betreft naast een versterking van het opsporingsapparaat bij de Inspectie SZW ook maatregelen om de pgb-regeling minder toegankelijk te maken voor potentiële fraudeurs. Een van de maatregelen is dat het CIZ face-to-face gesprekken voert met mensen die voor het eerst een indicatie met voorkeur voor pgb aanvragen. De zorgkantoren voeren met mensen die voor het eerst een indicatie hebben gekregen en aangeven een pgb te willen, een bewustekeuzegesprek om te bezien of pgb de meest wenselijke keuze is. Voorts leggen de zorgkantoren huisbezoeken af bij de mensen die reeds een pgb hebben. Daarnaast worden de zgn. trekkingsrechten ingevoerd, waarbij budgethouders wel zeggenschap houden over hun budget, maar het geld niet langer op hun rekening gestort krijgen.
Voorts is de genoemde brief van 19 december 2013 de stand van zaken bij de concrete maatregelen beschreven.
Het bericht dat gemeenten massaal adviesbureaus inhuren voor hulp bij decentralisaties |
|
Nine Kooiman , Renske Leijten |
|
Fred Teeven (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD), Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA) |
|
Vindt u het wenselijk dat veel gemeenten tonnen besteden aan dure adviesbureaus voor hulp bij decentralisaties? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?1
Gemeenten hebben een eigen verantwoordelijkheid om zich voor te bereiden op de decentralisaties, ontvangen hiervoor invoeringsbudget en bepalen zelf wat zij nodig hebben om zich goed voor te bereiden. Het staat gemeenten en ook andere partijen vrij om met commerciële bureaus in zee te gaan bij de voorbereiding van de transitie.
Ik weet dat er regio’s zijn die vanuit deze middelen een regionale transitiemanager vanuit een adviesbureau hebben aangesteld om de transitie te begeleiden. Dat kan natuurlijk een prima keuze zij omdat met de transitie extra inspanningen nodig zijn die niet altijd gemakkelijk met de staande organisatie verricht kunnen worden.
Om kennisoverdracht en ondersteuning te faciliteren hebben we samen met de VNG een transitiebureau jeugd ingericht. Dit bureau is niet commercieel en werkt samen met de sector zelf. Zo zijn er kennisateliers georganiseerd voor gemeenten waarin zorginstellingen maar ook bijv. de partijen in de jeugdbeschermingsketen hun kennis vanuit de bestaande praktijk hebben gedeeld met gemeenten. In oktober j.l. vond het jeugdfestival plaats juist om kennis over transitie/transformatie te delen. Zie verder mijn brief van 10 oktober 2013 in reactie op de amendementen Jeugdwet (Kamerstuk II 33684, nr. 78) waarin ik ben ingegaan op eerdere vragen van de SP-fractie over de inzet van dure adviesbureaus door gemeenten bij de decentralisatie.
Hoe verklaart u deze wildgroei aan adviesbureaus? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit circus van adviesbureaus direct een halt toegeroepen moet worden? Zo ja, bent u bereid dit nu wel te doen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Deelt u de mening dat dit verspilling van geld is en dat gemeenten beter advies kunnen vragen aan de echte experts, namelijk zorgbehoevende mensen en zorgverleners? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo nee, waarom niet?
Ik deel met u het belang dat gemeenten in de voorbereiding advies vragen aan zorgbehoevende mensen en zorgverleners. Ik weet dat dit ook gebeurt. Daarnaast hebben gemeenten bij de voorbereiding van de decentralisaties ook andere vormen van expertise nodig waarbij het nodig kan zijn deze extern in te huren.
Hoeveel geld is er inmiddels door gemeenten besteed aan adviesbureaus? Bent u bereid dit uit te zoeken en de Kamer daarover te informeren?
Gegeven de gemeentelijke verantwoordelijkheid bij de decentralisatie en mijn antwoorden op de vorige vragen acht ik een onderzoek naar de inhuur van adviesbureaus door gemeenten niet nodig.
Wilt u deze vragen beantwoorden vóór het wetgevingsoverleg Jeugdzorg op 25 november 2013?
Ja.
De BOB-campagne |
|
Hanke Bruins Slot (CDA), Joël Voordewind (CU), Kees van der Staaij (SGP), Carla Dik-Faber (CU) |
|
Martin van Rijn (staatssecretaris volksgezondheid, welzijn en sport) (PvdA), Melanie Schultz van Haegen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD) |
|
Bent u bekend met het bericht «BOB-campagne doet jeugd niets»?1
Ja.
Is er bij u onafhankelijk wetenschappelijk onderzoek bekend waaruit blijkt wat de resultaten zijn van de Nederlandse Bob-campagne?
De effecten van de Bob-campagne worden jaarlijks gemeten door middel van campagne-effectonderzoek. Het gaat hier om effecten in termen van o.a. kennis, houding, risicoperceptie, gedragsintentie en zelfgerapporteerd gedrag. De hiervoor gebruikte methodiek is ontwikkeld in samenwerking met de Universiteit van Amsterdam. Het onderzoek wordt uitgevoerd door TNS-Nipo door middel van landelijk representatieve enquêtes. De uitkomsten van dit effectonderzoek ten aanzien van de Bob-campagne worden jaarlijks door mijn ambtgenoot van Algemene Zaken aangeboden aan de Tweede Kamer als onderdeel van de «Jaarevaluatie campagnes zendtijd Rijksoverheid».
Daarnaast wordt in opdracht van mijn departement het tweejaarlijkse onderzoek «Rijden onder invloed in Nederland» uitgevoerd. Dit gebeurt door middel van alcoholcontroles in de weekendnachten. Hierbij neemt de politie bij een aselecte steekproef van minstens 20.000 automobilisten, blaastesten af om het alcoholpromillage vast te stellen. Dit onderzoek biedt inzicht in de ontwikkeling van het feitelijke rij- en drinkgedrag onder Nederlandse automobilisten.
Zijn er resultaten bekend over het effect van de Bob-campagne op de specifieke doelgroep jeugdige bestuurders (18–25 jaar)?
Uit het meeste recente onderzoek «Rijden onder invloed in Nederland» (Ministerie van IenM/Dienst Verkeer en Scheepvaart, december 2012) blijkt dat sinds de introductie van de Bob-campagne een trendmatige daling te zien is van het aandeel overtreders. Dit ging van 4,1% in 2002 naar 2,4% bij de meest recente meting in 2011. Bij mannen van 18–24 jaar is de grootste daling in het aandeel overtreders opgetreden. Het gaat hier bijna om een halvering: van 3,8% in 2002 naar 2,1% in 2011. Bij vrouwen van 18–24 jaar schommelt het aandeel overtreders gedurende deze periode rond tussen 0,6 en 1%.
Uit het onderzoek blijkt ook dat het aandeel beginnende bestuurders met een promillage onder 0,2 promille is gestegen van 94,8% in 2007 naar 95,8% in 2011. Dit betekent dat het overgrote meerderheid van de beginnende bestuurders (vrijwel) nuchter achter het stuur zit en dat er sprake is van een positieve trend.
De ontwikkeling in het feitelijke rij- en drinkgedrag correspondeert met de uitkomsten van het campagne-effectonderzoek (NIPO, maart 2013). 77% van de jongeren zegt nooit alcohol te drinken als ze de Bob zijn (met passagiers in de auto) tegenover 63% bij de totale groep automobilisten. Van de jongeren die alleen in de auto rijden zegt 73% nooit alcohol te drinken terwijl dit bij de totale groep automobilisten 54% is.
Bent u het eens met de constatering dat de landelijke preventiecampagne Bob ten behoeve van de doelgroep jongeren onvoldoende effect lijkt te sorteren? Zo nee, waarom niet?
Ik ben het niet eens met die constatering. Uit de antwoorden op vraag 3 is duidelijk te constateren dat de Bob campagne effectief is en het effect juist bij jongeren het grootst is.
Bent u het eens met de visie dat campagnes regelmatig vernieuwd dienen te worden om voldoende effect te kunnen blijven sorteren? Zo ja, hoe doet u dit? Zo nee, waarom niet?
Deze visie deel ik. In samenspraak met de campagnepartners (o.a. de decentrale overheden, Nationale Politie, VVN en de alcoholbranche) kies ik regelmatig voor nieuwe invalshoeken, doelgroepen en uitwerkingen van de basisboodschap. Recente voorbeelden zijn de uitwerking gericht op bezoekers van sportkantines en -evenementen (BobSport) en de campagnelijn gericht op mensen die alcohol drinken bij bezoek aan vrienden en familie. Ook jongerenorganisatie Team Alert introduceert voortdurend nieuwe acties en instrumenten om de Bob-boodschap voor jonge automobilisten aansprekend en aantrekkelijk te houden. Dit gebeurt onder meer door inzet van promotieteams bij specifieke jongerenevenementen, gerichte acties in het voortgezet en hoger onderwijs en via social media.
Bent u van mening dat het overweging verdient om een nieuw alcoholverkeerscampagneconcept te ontwikkelen voor jonge bestuurders? Zo ja, wanneer zou deze campagne gelanceerd kunnen worden? Zo nee, waarom niet?
Nee, de resultaten van de Bob-campagne (zie antwoord op vraag 3) geven geen aanleiding voor de ontwikkeling van een nieuw concept voor jonge bestuurders.
Juist dankzij eenduidige en consistente communicatie sinds 2002 is Bob uitgegroeid tot een krachtig en duurzaam merk dat voor alle leeftijdscategorieën effectief en aansprekend blijkt te zijn. Het Bob-concept biedt voldoende mogelijkheden voor specifieke jongerencommunicatie, o.a. door Team Alert. De introductie van een geheel nieuw jongerenconcept vergt grote investeringen en biedt geen garanties op vergelijkbare effecten qua bereik, waardering, houding en gedrag.
Wat is uw reactie op de uitspraak in het artikel van Wim van Dalen, directeur van het Nederlands Instituut voor Alcoholbeleid STAP, dat het beter zou zijn om jongeren op de gevaren te wijzen door een veel hardere aanpak waarin confronterende beelden en teksten worden gebruikt om te laten zien wat de gevolgen zijn wanneer men dronken in een auto stapt?
Ik deel de opvatting van de heer Van Dalen niet. Op basis van recente inzichten uit de communicatie- en gedragswetenschap wordt in de Bob-campagne de focus bewust gericht op het gewenste veilige gedrag, i.c. alcoholvrij rijden. Dit gebeurt altijd in combinatie met het aanbieden van een positief en concreet handelingsperspectief, waarmee automobilisten en hun sociale omgeving het veilige gedrag kunnen realiseren (i.c. het maken en naleven van de Bob-afspraak). Deze aanpak is aantoonbaar effectief gebleken en wordt ondersteund door onderzoeksresultaten uit binnen- en buitenland, die zijn samengebracht door de Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid.2Daarin wordt geconstateerd dat harde confronterende voorlichting uitsluitend onder strikte voorwaarden kan werken en doorgaans slechts een kortstondig effect oplevert. Herhaalde confrontatie leidt vaak tot averechtse effecten, zoals ontkennen van de boodschap en rechtvaardigen van het onveilige gedrag. Angstaanjagende voorlichting wordt bovendien als betuttelend en bevoogdend ervaren.