De dreigende uitval van zorgpersoneel door stress. |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Straks hebben we misschien wel bedden, maar geen personeel voor een tweede golf»?1
Ja.
Bent u op de hoogte van de waarschuwingen van ziekenhuisbesturen, vakbonden en Stichting IZZ dat de vermoeidheid, het ontbreken van tijd om bij te tanken en onverwerkte gebeurtenissen zich straks gaan wreken bij een tweede golf? Wat heeft u daar tot nu toe mee gedaan?
De eerste maanden van de uitbraak van covid-19 hebben een zware wissel getrokken op het zorgpersoneel. Zij hebben dag en nacht gewerkt om goede zorg te bieden, soms onder moeilijke omstandigheden. Hun mentale gezondheid en veerkracht is van groot belang om patiënten met covid-19 en het verlenen van reguliere zorg te realiseren. Ik ben me daarvan bewust en begrijp het signaal dat de genoemde partijen afgeven.
Voorop staat dat we er met elkaar alles aan moeten doen om te voorkomen dat zorgprofessionals weer door eenzelfde periode heen moeten als we hebben gezien in maart en april. Daarom blijft onze inzet, ook nu we het aantal besmettingen en ziekenhuisopnames sterk zien stijgen, gericht op het voorkomen van dezelfde situatie als toen. Naast de algemene gedragsregels voor een ieder in onze samenleving, betekent dat ook inzetten op regionale maatregelen. De inzet is en blijft om ervoor te zorgen dat zorgmedewerkers veilig aan het werk kunnen met voldoende beschermingsmiddelen en testen.
Daarnaast vind ik het belangrijk dat zorgprofessionals ook ruimte krijgen om gebeurtenissen uit die eerste periode en schokkende ervaringen goed te verwerken. Gelukkig kunnen zorgverleners voor mentale ondersteuning vaak terecht binnen hun eigen organisatie of vinden zij steun in hun persoonlijke omgeving. Daar waar dit in mindere mate gebeurt, of wanneer zij liever met iemand van buiten de organisatie praten, ondersteunen we vanuit VWS twee initiatieven. «Sterk in je werk – Extra coaching voor de zorg» is er voor laagdrempelige mentale ondersteuning. Voor de meer complexe hulpvragen zoals PTSS-klachten is er het contactpunt «Psychosociale ondersteuning voor zorgprofessionals» van ARQ IVP. Ook kunnen zorgverleners terecht bij het Informatie en Verwijs Centrum (IVC) dat in opdracht van VWS is opgericht. Het IVC biedt informatie voor zorgverleners over zelfzorg, stress, angst en eenzaamheid, tips voor leidinggevenden van zorgverleners en crisisteams. Het contactpunt van ARQ IVP en het IVC blijven de komende twee jaar bestaan en worden ingevuld op basis van actuele behoeften en vragen.
In het kader van het programma Waardigheid en Trots in de regio zijn verpleeghuizen in Noord-Brabant gestart met het implementeren van het concept teamreflectie: een methode om de ervaringen opgedaan tijdens de zorg voor patiënten met covid-19 binnen het team een plaats te geven, opdat een ieder weer gezond en gemotiveerd aan de slag kan. Ook andere regio’s tonen belangstelling voor deze methodiek en we onderzoeken momenteel de mogelijkheden om verder op te schalen.
Ook heb ik er begrip voor als zorgpersoneel aangeeft het nodig hebben om zich te kunnen opladen. Zeker in een context, waarin het -ook zonder corona- al heel druk is in de zorg. Daarom is het van belang dat we samen met alle partijen, ons inzetten opdat er voldoende en goed uitgerust (extra) personeel beschikbaar is om de hoge werkdruk en uitval wegens verlof of ziekte op te vangen. Daarom gaan we verder met het platform «Extra handen voor de zorg» waar professionals die niet meer in de zorg werken zich kunnen aanmelden om tijdelijk terug te keren. Om mensen snel op te leiden en inzetbaar te maken voor de zorg, is de Nationale Zorgklas opgericht. Dit is een online modulaire leeromgeving waar herintreders en mensen met weinig zorgervaring extra training kunnen volgen om opnieuw of breder ingezet te worden. Ook kunnen er grote groepen mensen met zorgaffiniteit maar zonder zorgachtergrond terecht om in korte tijd te worden opgeleid voor ondersteunende en niet complexe zorgtaken.
Ik wil nogmaals mijn waardering voor het werk van zorgprofessionals benadrukken. Daarom komt er in 2021 een tweede bonus van 500 euro als onderdeel van een brede aanpak voor het werken in de zorg. Met die aanpak willen we ons blijvend richten op het verminderen van werkdruk, meer loopbaanmogelijkheden en meer zeggenschap voor zorgprofessionals. In 2021 komt daarvoor 20 miljoen euro beschikbaar. Om de aanpak ook vanaf 2022 voor te kunnen zetten stelt het kabinet voor dat jaar 80 miljoen euro beschikbaar en vanaf 2023 130 miljoen euro structureel. Tot slot stelt het kabinet een onafhankelijke commissie aan die mogelijke knelpunten en kansen – ook in de arbeidsvoorwaarden – analyseert en verschillende varianten uitwerkt voor een volgende kabinetsformatie.2
Maakt u zich ook ernstig zorgen dat een deel van het zorgpersoneel de komende maanden dreigt uit te vallen vanwege stress, onder andere veroorzaakt door hoge werkdruk, angst voor besmetting en opgedane schokkende ervaringen? Hoe gaat u dat voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u zich ervan bewust dat 18.000 zorgmedewerkers besmet zijn geweest met Covid-19 en 541 zorgmedewerkers daarmee in het ziekenhuis zijn beland? Erkent u dat een deel van deze besmettingen tijdens het werk zijn opgelopen?
Volgens de meest actuele weekrapportage van het RIVM op het moment van schrijven zijn er tot en met 22 september 10.00 uur 21.256 zorgmedewerkers in de leeftijd van 18 t/m 69 jaar met Covid-19 gemeld. Van hen zijn 547 (3%) gemeld als opgenomen in het ziekenhuis. Het is echter niet bekend of te achterhalen of zorgmedewerkers het virus tijdens hun werk hebben opgelopen of daarbuiten.
Erkent u dat het kwalijk is dat deze zorgmedewerkers bij een eventuele doorverwijzing worden geconfronteerd met het betalen van het eigen risico van minimaal 385 euro en eventuele andere kosten zoals behandelingen van een fysiotherapeut?
Voor wat betreft de kosten voor behandelingen fysiotherapie wil ik graag verwijzen naar mijn eerdere besluit om per 18 juli jl. eerstelijns paramedische herstelzorg voor patiënten die ernstige Covid-19 hebben doorgemaakt voorwaardelijk tot het basispakket toe te laten3. De kosten die deze patiënten -en dus ook patiënten werkzaam in de zorg- maken voor behandelingen fysiotherapie worden hierdoor voorwaardelijk vergoed vanuit het basispakket. Het eigen risico van minimaal 385 euro geldt in dit geval wel.
Het eigen risico vervult echter een belangrijke rol binnen het zorgstelsel. Het uitzonderen ervan voor specifieke groepen zoals zorgmedewerkers acht ik ongewenst. Het draagt namelijk bij aan de financiering van de zorguitgaven en het kostenbewustzijn van verzekerden. Iedere volwassen verzekerde betaalt eigen risico, waarbij geen onderscheid gemaakt wordt tussen specifieke groepen verzekerden. Dat is ook onderdeel van de solidariteit binnen het stelsel.
Ook vanuit de uitvoering bezien stuit dit voorstel op bezwaren. Voor andere werknemers, die mogelijk eveneens via hun werk met Covid-19 in aanraking komen, zijn er ook geen regelingen om het eigen risico te vergoeden. De regeling voor politie- en brandweerpersoneel waar in de vraag naar verwezen wordt, richt zich niet specifiek op het eigen risico en het vergoeden van eigen risico van de zorgverzekering is zeker niet standaard. Wel kan er sprake zijn van schadeloosstelling bij beroeps gerelateerd letsel. Dit kan verschillende vormen van immateriële en materiele schade dekken. Het schadeloosstellen van beroeps gerelateerd letsel is echter een invulling van de zorgplicht van de werkgever. Aangezien de zorg privaat is georganiseerd, ligt de zorgplicht voor zorgmedewerkers die helaas ziek zijn geworden tijdens hun werk in eerste instantie niet bij de overheid, maar bij de individuele zorgwerkgevers.
Ten slotte wil ik in dit kader ook de Stichting Zorg na Werk in Coronazorg (ZWiC) noemen. De Stichting ZWiC is een privaat initiatief dat fondsen werft om zorgmedewerkers en hun familieleden bij te staan en de financiële gevolgen van een intensive care traject of onverhoopt overlijden vanwege Covid-19 te verzachten. Ik heb uw Kamer eerder per brief geïnformeerd dat ik bereid ben om dit initiatief financieel te ondersteunen tot een verdubbeling van maximaal € 10 miljoen4.
Bent u bereid het eigen risico voor zorgmedewerkers die zelf Covid-19 hebben opgelopen dit jaar en wellicht volgend jaar te compenseren, net zoals dat nu het geval is bij onder meer politie- en brandweerpersoneel dat ziek wordt tijdens het werk?
Zie antwoord vraag 5.
Het bericht 'Autistische Gijs (11) kan nergens terecht voor zorg: ‘Hij zegt zelfs dat hij niet langer wil leven, hartverscheurend’' |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Autistische Gijs (11) kan nergens terecht voor zorg: «Hij zegt zelfs dat hij niet langer wil leven, hartverscheurend»»?1
Ja.
Wat is uw reactie op de duidelijke wanhoop van deze moeder, die nergens passende hulp kan vinden voor haar zoon? Wat kunt u doen om dit gezin te helpen?
Wat moet het voor de moeder heftig zijn om geen passende hulp te kunnen vinden voor haar zoon. Ik begrijp de wanhoop van deze moeder in haar zoektocht. Ik vind dat kinderen die te maken hebben met complexe en meervoudige problematiek moeten kunnen rekenen op de best passende hulp.
Ik heb begrepen dat het ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) en het Centrum voor Consultatie en Expertise (CCE) bij het gezin betrokken zijn geweest. GO voor jeugd (samenwerkingsverband organisaties Alphen aan den Rijn) is op dit moment samen met het gezin en andere betrokkenen hard aan de slag met het zoeken naar een passende oplossing. Als het nodig is schakelt GO voor jeugd het CCE en/of het OZJ in.
Wie is verantwoordelijk voor het vinden van een passende vervolgplek als een instelling gedurende een behandeling aangeeft toch handelingsverlegen te zijn?
Gemeenten zijn verantwoordelijk voor het organiseren van de ondersteuning en zorg aan kinderen en jongeren. Instellingen waar een jeugdige verblijft of zorg ontvangt, zijn verantwoordelijk voor het leveren van goede zorg en wanneer dit niet lukt, het zorgdragen voor een passend alternatief.
Voor jongeren waar het niet voor lukt om samen met de gemeente passende hulp te vinden, zijn in elke jeugdregio regionale expertteams jeugd opgericht. Deze expertteams pakken complexe zorgvragen uit hun regio op en zoeken samen met gemeenten en aanbieders naar een passende oplossing. Het Ondersteuningsteam Zorg voor de Jeugd (OZJ) ondersteunt in de ontwikkeling van de regionale expertteams en helpt de expertteams als het niet lukt om een complexe zorgvraag op te lossen.
Ik wil dat ook jongeren met weinig voorkomende en/of complexe problematiek tijdig de juiste hulp ontvangen. Daarom worden 8 expertisecentra jeugdhulp opgericht. De centra krijgen een functie in het organiseren van (ambulante) hulp en/of plekken voor deze jongeren, het geven van advies bij het vastlopen in een casus en het (door) ontwikkelen van kennis en expertise bij complexe casuïstiek.
Herkent u de zorgen van de wethouder die aangeeft dat er steeds meer kinderen met complexe problemen bij komen en de financiën onder druk staan?
Nog te vaak ontvangen kinderen met meervoudige en complexe problemen niet op tijd en op de juiste plek hulp.
Voor 2019, 2020 en 2021 is er in totaal 1 miljard euro extra beschikbaar voor gemeenten om te compenseren voor de extra groei in de jeugdzorg in combinatie met afspraken om de transitie- en transformatiedoelen van de decentralisatie van de jeugdhulp te realiseren. Deze periode wordt verlengd door eenmalig aanvullend € 300 miljoen beschikbaar te stellen voor het jaar 2022, omdat het kabinet begrijpt dat gemeenten graag spoedig helderheid willen hebben over de middelen voor de jeugdzorg vanaf 2022. Daarnaast heeft het kabinet met gemeenten afgesproken een onderzoek te doen naar de noodzaak van structureel extra middelen voor jeugdzorg bij een doelmatige en doeltreffende uitvoering van de Jeugdwet. Onderzoeksbureau AEF voert dit onderzoek uit. De resultaten van dit onderzoek worden eind dit jaar verwacht en dienen als inbreng van de komende kabinetsformatie.
Voor kinderen met meervoudige en complexe problematiek heeft het kabinet naar aanleiding van het amendement Klaver/Westerveld € 10 miljoen beschikbaar gesteld in 2020 en vanaf 2021 structureel € 26 miljoen. Met deze middelen worden 8 bovenregionale expertisecentra opgezet door 8 coördinerende gemeenten.
Heeft u in beeld hoeveel kinderen en ouders vastlopen in de zoektocht naar passende hulp? Zo ja, is er een beeld van het aantal kinderen met autisme dat vastloopt? Wat gaat u doen om ouders in deze zoektocht te ondersteunen?
Er is geen landelijk beeld van hoeveel kinderen en ouders vastlopen in de zoektocht naar passende hulp. De expertisecentra jeugdhulp krijgen de taak om de vraag van en het aanbod voor jongeren met complexe problematiek in de (boven)regio inzichtelijk te maken.
Is er genoeg kennis en expertise binnen instellingen over autisme in combinatie met een ontwikkelachterstand? Zo nee, op welke manier kunt u bevorderen dat die er wel komt?
Ik vind het lastig te beoordelen of er voldoende kennis en expertise over autisme in combinatie met een ontwikkelachterstand binnen instellingen aanwezig is. Uit de jaarrapportage 2019 van de ambassadeur oppakken en leren van complexe casuïstiek blijkt dat kinderen met autisme in combinatie met agressiviteit een doelgroep vormen waarbij trajecten vaker vastlopen2.
Zowel de rode draden uit deze jaarrapportage als de ervaringen van de regionale expertteams dienen als input voor de opzet van de bovenregionale expertisecentra jeugdhulp. De expertisecentra richten zich op 1) consultatie en advies, 2) organiseren van zorg, en 3) een kennis- en leerfunctie. De kennis- en leerfunctie richt zich expliciet op het leren van casuïstiek, zodat duidelijk wordt wat nodig is om voor deze kinderen passende zorg te kunnen organiseren. Dit kan gaan over betere samenwerking over de domeinen heen (bijvoorbeeld autisme in combinatie met een ontwikkelachterstand), nieuwe kennisontwikkeling vanuit onderzoek of het beter beschikbaar maken van bestaande kennis voor professionals. Het verbeteren van de ketenzorg rondom een jeugdige met autisme -al dan niet in combinatie met andere aandoeningen, gaat onderdeel uitmaken van de kennis- en leerfunctie.
Is het de bedoeling dat de expertisecentra voor complexe zorg uiteindelijk ook kinderen zoals Gijs verder kunnen helpen? Zo ja, wat is de planning? Zo nee, wat gaat u in de toekomst doen om ervoor te zorgen dat kinderen zoals Gijs een passend hulpaanbod krijgen?
Ja. De expertisecentra moeten, in samenwerking met de regionale expertteams, passende zorg organiseren voor kinderen die te maken hebben met meervoudige en complexe problematiek. Zoals gemeld in de Kamerbrief van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, d.d. 17 juni, zijn 8 coördinerende gemeenten aan de slag met de opzet en realisatie van de expertisecentra. Zij worden hierin ondersteund door de ambassadeur oppakken en leren van complexe casuïstiek samen met het OZJ. In het najaar informeer ik u over de stand van zaken rondom de expertisecentra.
Wat zou u de moeder van Gijs en andere ouders die vastlopen nu aanraden?
Wanneer ouders vastlopen in het zoeken van passende hulp, kunnen zij terecht bij het regionaal expertteam. Waar nodig schakelt het expertteam het OZJ of het CCE in.
Het actief ontmoedigen van onnodige reizen naar risicogebieden |
|
Eva van Esch (PvdD), Lammert van Raan (PvdD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
![]() |
Kent u het bericht «1 op de 5 nieuwe coronapatiënten was kort daarvoor op vakantie in buitenland»?1
Ja.
Klopt het dat van de ruim 4.000 nieuwe coronabesmettingen die de afgelopen week werden vastgesteld, er 738 in de twee weken daarvoor in het buitenland zijn geweest? Zo nee, hoe zit het dan?
De wekelijkse epidemiologische update van het RIVM geeft aan dat er in week 34 (11–18 augustus) inderdaad sprake was van het feit dat 18,4% van de COVID-19 patiënten voor aanvang van de ziekte in het buitenland is geweest.
Erkent u dat op dit moment onnodig veel nieuwe besmettingen vanuit het buitenland Nederland binnenkomen? Zo nee, waarom niet?
Import van COVID-19 uit het buitenland moet zo veel mogelijk voorkomen worden. Daarom worden al verschillende maatregelen getroffen. Zie vraag 5 voor deze maatregelen.
Erkent u dat de waarschuwing van het label «code oranje» kennelijk niet voldoende is om het aantal onnodige reizen naar risicogebieden in voldoende mate in te perken? Zo nee, waarom niet?
Een oranje reisadvies voor een land of een gebied betekent dat niet-noodzakelijke reizen, waaronder toeristische reizen, naar dat land of gebied worden afgeraden. Het is de verantwoordelijkheid van de reiziger zelf om de afweging te maken of een reis noodzakelijk is of niet. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken ondersteunt via verschillende instrumenten, waaronder het reisadvies, communicatie via de NederlandWereldWijd-website, het 24/7 ContactCenter en de BZ-reisapp, de Nederlandse burger om hierin een weloverwogen keuze te maken. Communicatie naar de burger over o.a. reisadviezen wordt op regelmatige basis in interdepartementaal verband besproken.
Overigens zijn er op dit moment 2 verschillende aanleidingen voor een oranje reisadvies voor een land in de EU. Er zijn landen met een oranje reisadvies, omdat het RIVM oordeelt dat de gezondheidssituatie niet veilig is (COVID-risico-gebied). Ook landen die beperkende maatregelen invoeren voor Nederlanders zoals quarantaine bij aankomst vanwege de gezondheidssituatie in Nederland krijgen een oranje reisadvies (zoals bijvoorbeeld het VK en Finland), omdat die beperkende maatregelen zich niet verenigen met een toeristisch reispatroon. Voor reizigers die terugkeren uit dergelijke landen geldt geen quarantainemaatregel. Of quarantainemaatregelen gelden bij terugkeer wordt duidelijk gecommuniceerd in de reisadviezen en via andere kanalen.
Hoe gaat u de dagelijkse stroom aan nieuwe besmettingen vanuit het buitenland stoppen?
Op mijn verzoek voert het RIVM wekelijks een inventarisatie uit van landen die onveilig zijn om naar toe te reizen. Hiervoor wordt onder andere gekeken naar het aantal besmettingen en het aantal testen uitgevoerd in dat land. Ook wordt het aantal positief geteste personen met een reishistorie in het betreffende land meegewogen. Daarnaast worden de diplomatieke posten geraadpleegd voor meer informatie over de situatie van een land of gebied. Op basis van de inventarisatie onveilige landen van het RIVM wordt het reisadvies van de rijksoverheid telkens aangepast.
Reizigers die naar een oranje gebied afgereisd zijn dat een COVID-19 risicogebied is, worden dringend geadviseerd om 10 dagen in thuisquarantaine te gaan bij aankomst in Nederland. Daarnaast is op Schiphol een teststraat (dit betreft een onderzoeksetting) ingericht om reizigers uit dergelijke risicogebieden direct te kunnen testen bij hun aankomst in Nederland. Bij de gates worden reizigers opgewacht door GGD-personeel dat hen o.a. begeleidt naar deze teststraat en informatie geeft over thuisquarantaine. Ook vooraf aan hun reis worden reizigers bewust gemaakt van de gevolgen van een reis (met vliegtuig). Om aan boord van een vliegtuig toegelaten te worden, moet elke passagier een gezondheidsverklaring invullen waarin hij/zij verklaart geen klachten te hebben die duiden op COVID-19 en bewust is van de gevolgen van de reis.
Ook voor landen met een geel reisadvies worden reizigers geadviseerd om zich in het buitenland zowel te houden aan de maatregelen die in Nederland gelden als aan de lokale maatregelen. Deze boodschap wordt via verschillende communicatie kanalen, waaronder het reisadvies, gecommuniceerd.
Hoe gaat u voorkomen dat mensen nog massaal afreizen naar bestemmingen met code oranje?
Zie antwoord vraag 4.
Kent u de motie-Van Esch c.s. waarin de Kamer de regering oproept om «vliegreizen naar risicogebieden actiever te ontmoedigen»?2
Ja.
Hoe gaat u deze motie uitvoeren?
Tijdens het plenaire debat over de ontwikkelingen rondom het coronavirus van 12 augustus jl. heeft de Minister-President aangegeven uitvoering te geven aan de motie door reisorganisaties te wijzen op het bijzondere karakter van de noodzakelijk reizen. De Minister van IenW heeft de Nederlandse reisorganisaties en de Nederlandse luchtvaartmaatschappijen hierop gewezen via een brief.
Erkent u dat bestemmingen met code geel ook vrij plotseling in code oranje kunnen veranderen, zoals recent nog het geval was met o.a. Brussel, Parijs, Marseille, Madrid, Mallorca, Ibiza en verschillende Spaanse regio’s?3
Ja, er is sinds op 15 juni jl. het wereldwijde oranje reisadvies werd losgelaten en de reisadviezen voor EU landen werden aangepast naar een gele classificatie indien de situatie dat toeliet, ook steeds voor gewaarschuwd dat reisadviezen in verband met de snel veranderende virusdynamiek weer naar een oranje classificatie opgeschaald kunnen worden. Dit is via de kanalen van het Ministerie van Buitenlandse Zaken en andere overheids-communicatiekanalen gecommuniceerd aan het publiek, de reisbranche en andere belanghebbenden. Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert zijn reisadviezen op de wekelijkse beoordeling van het RIVM van de COVID-19 situatie in die landen.
Deelt u de mening dat het daarom verstandig is om ook reizen naar bestemmingen met code geel actief te ontmoedigen? Zo nee, waarom niet?
Het Ministerie van Buitenlandse Zaken baseert reisadviezen op basis van de situatie in het desbetreffende land. Via de kleurcode wordt inzichtelijk gemaakt hoe veilig een land of gebied is. De situatie in landen met code geel of oranje verschilt dus van elkaar en het is voor de Nederlandse burger van belang dat deze verschillen inzichtelijk blijven. Daarom is het niet wenselijk om dezelfde waarschuwingen af te geven voor oranje en gele kleurcodes. Een gele kleurcode voor een land houdt in dat daar veiligheidsrisico’s zijn. Reizigers worden aangeraden goed voorbereid op reis te gaan. Zoals in het antwoord van vraag 9 staat genoemd waarschuwt het Ministerie van Buitenlandse Zaken reizigers dat als gevolg van nieuwe virusuitbraken het gele reisadvies voor bepaalde gebieden of landen weer kan worden aangescherpt.
Herinnert u zich de recente publiekscampagne van de rijksoverheid toen er op OV-haltes posters hingen met teksten als «met de bus, alleen als het noodzakelijk is»?4
Ja.
Is een dergelijke campagne volgens u ook een optie voor het actief ontmoedigen van vliegreizen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 30 juli 2020 (Aanhangsel van de Handelingen 3637) met antwoorden op vragen van het lid Van Raan (PvdD) heb ik aangegeven dat reizen reeds wordt ontmoedigd door voor bepaalde gebieden een oranje reisadvies uit te brengen en dit reisadvies op verschillende manieren onder de aandacht te brengen.
Deelt u de mening dat het onwenselijk is dat er weer volop reclames in omloop zijn voor ploftickets en dat op websites waar vliegtickets kunnen worden geboekt, niet of nauwelijks melding wordt gemaakt van het reisadvies bij bepaalde bestemmingen?5 6 7 Zo nee, waarom niet?
Reisorganisaties worden aangemoedigd om een link naar het reisadvies van het Ministerie van Buitenlandse Zaken op te nemen. Veel organisaties doen dit ook al.
Het staat reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen vrij om reizen aan te bieden en aan te prijzen. Mits de reizigers zich aan de RIVM-richtlijnen houden, stellen de reis- en luchtvaartbranche hen in staat om van een op vakantie te gaan of een noodzakelijke reis te maken. Hoewel ik reisorganisaties en luchtvaartmaatschappijen niet kan verplichten hun aanbod te wijzigen, vind ik het niet passen dat reizen naar oranjegebieden worden aangeprezen als mogelijke vakantiebestemming. Zoals aangegeven in antwoord op vraag 8 heeft de Minister van IenW reisorganisaties hierop gewezen via een brief.
Deelt u de mening dat ook op websites waar vliegtickets kunnen worden geboekt, duidelijk moet worden gemaakt wat het reisadvies is bij de beschikbare bestemmingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw inzet?
Zie antwoord vraag 13.
Deelt u de mening dat ook op websites waar vliegtickets kunnen worden geboekt, het reizen naar risicobestemmingen actief dient te worden ontmoedigd? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat is hierop uw inzet?
Zie antwoord vraag 13.
Kent u de actie van Corendon waarbij tijdens de verzengende hittegolf de korting op vliegtickets opliep bij hogere temperaturen?8
Ja.
Deelt u de mening dat, vanwege o.a. de klimaatcrisis en de coronacrisis, dergelijke reclames voor ploftickets volstrekt ongepast zijn? Zo nee, waarom niet?
Graag verwijs ik u naar het antwoord op de vragen 13, 14 en 15.
Wat is uw inzet om het aantal reclames voor ploftickets in te dammen?
Zie antwoord vraag 17.
Kunt u alsnog een concreet antwoord geven op de eerdere schriftelijke vragen van het lid Van Raan over de onwenselijkheid van het bagatelliseren van volksgezondheidrisico’s en de waarde van code oranje door Corendon?9
Uw Kamer heeft op 30 juli 2020 (Aanhangsel Handelingen, vergaderjaar 2019–2020, nr. 3637) de verzochte concrete antwoorden ontvangen.
Kent u het bericht «De coronateststraat op Schiphol is «moeilijk te vinden» en «de capaciteit is onvoldoende»«?10
Ja.
Klopt het dat de capaciteit van de teststraat op Schiphol nog steeds onvoldoende is? Zo ja, hoe gaat u dit oplossen? Zo nee, waar blijkt dat uit?
Op dit moment is de testcapaciteit op Schiphol ca. 800–1000 testen per dag. Vanwege de huidige druk op de labcapaciteit en omdat het hier nog gaat om een onderzoeksetting naar het effect van testen van mensen/reizigers zonder klachten, wordt er vooralsnog niet opgeschaald. Op zijn vroegst verwacht ik het resultaat en een advies van dit onderzoek half september.
Klopt het dat de GGD nog geen verzoek heeft gekregen om de testcapaciteit en informatievoorziening op te schalen naar 100 procent van de vluchten uit risicogebieden? Zo ja, waarom is die opdracht nog niet gegeven?
Dat klopt. Op dit moment moeten we allereerst weten hoe effectief de teststraat is op Schiphol omdat het hier gaat om het testen van mensen zonder klachten. Daarom is er op Schiphol ook direct een onderzoek gestart. Ik verwacht de resultaten van dit onderzoek half september. Ten tweede nam de druk op de lab capaciteit de afgelopen weken sterk toe. Op de drukste dag van de week in week 34 was er zelfs een stijging van 40% in het aantal afgenomen testen, ten opzichte van de drukste dag in week 33. Dit komt onder meer doordat steeds meer mensen zonder klachten zich laten testen. Dit legt een grote druk op de testketen en testcapaciteit van de GGD’en en laboratoria.
Wanneer gaat u de GGD alsnog verzoeken om de capaciteit en informatievoorziening op te schalen naar 100 procent van de vluchten uit risicogebieden?
Zie antwoord vraag 22.
Wat is de stand van zaken omtrent teststraten op andere Nederlandse luchthavens?
De eerste oriëntatie gesprekken met andere luchthavens dan Schiphol hebben plaatsgevonden. Uitbreiding is echter met name afhankelijk van de druk op de lab capaciteit en de resultaten van het onderzoek op Schiphol. Vergeleken met Schiphol komen er relatief veel minder reizigers uit COVID-19 risicogebieden aan op deze luchthavens. Daarnaast moeten deze mensen alsnog 10 dagen in quarantaine, en kunnen zij zich ook bij (milde) klachten laten testen bij een GGD in hun eigen regio.
Kunt u deze vragen vanwege de urgentie binnen een week beantwoorden?
Het is helaas niet gelukt bovenstaande vragen binnen een week te beantwoorden.
Het al dan niet verplicht dragen van mondkapjes in het leerlingenvervoer |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat op rijksoverheid.nl wordt gecommuniceerd dat voor kinderen en jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs geldt dat zij geen mondkapjes hoeven te dragen in het leerlingenvervoer?1
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Deelt u de mening dat het terecht is dat kinderen en jongeren in het voortgezet speciaal onderwijs niet verplicht worden om mondkapjes te dragen, omdat sommige jongeren met een beperking het dragen hiervan niet begrijpen en mogelijk erdoor in paniek kunnen raken?
Ja, dat is terecht. Leerlingen zijn – in lijn met het OMT/RIVM-advies – niet verplicht om een mondkapje op school te dragen, omdat zij, gezien hun leeftijd, onderling beperkt besmettelijk zijn.
Klopt het dat desondanks uit de thans geldende noodverordening volgt dat reizigers van 13 jaar en ouder verplicht zijn om een mondkapje te dragen tijdens het vervoer?2
Het klopt dat in de noodverordening is opgenomen dat voor reizigers vanaf 13 jaar en ouder het verplicht is om een mondkapje te dragen. Daarbij is, mede gelet op deze doelgroep, ook bepaald dat niet wordt gehandhaafd op dit gebod als er wegens een medische reden het dragen van een mondkapje niet mogelijk is.
Klopt het dat juridisch gezien de noodverordening boven de sectorprotocollen staat?
Dit is juist.
Deelt u onze mening dat hier geen onduidelijkheid over moet ontstaan, mede omdat verschillende regio’s en vervoerders er daardoor mogelijk versnipperd mee omgaan?
Ik ben het met u eens dat duidelijk moet zijn dat leerlingen geen mondkapjes hoeven te dragen in het leerlingenvervoer naar het voortgezet (speciaal) onderwijs, zodat voor de vervoerders geen onduidelijkheid bestaat.
Kunt u – gezien het feit dat de scholen inmiddels weer open gaan – op zo kort mogelijke termijn duidelijkheid verschaffen over het al dan niet verplicht dragen van mondkapjes in het leerlingenvervoer, bij voorkeur door de noodverordening op dit punt aan te passen zodat die overeenkomt met de openbare informatie en de sectorprotocollen?
Deze duidelijkheid wordt geboden door een aanvullende aanwijzing aan de voorzitters van de veiligheidsregio’s op grond van de Wet publieke gezondheid, die sinds 11 september jl. van kracht is. Deze wijziging houdt in dat niet mag worden gehandhaafd ten aanzien van de mondkapjesplicht in het leerlingenvervoer naar het voortgezet (speciaal) onderwijs. Het sectorprotocol van het Koninklijk Nederlands Vervoer (KNV) blijft hiermee van kracht. Ik heb het KNV hiervan op de hoogte gesteld.
Test- en ventilatiebeleid bij corona |
|
Henk van Gerven , Maarten Hijink |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat niet iedereen zich eenvoudig en laagdrempelig kan laten testen op het coronavirus omdat de teststraat te ver weg is of mensen te weinig mobiel of te kwetsbaar zijn om zich buitenshuis te laten testen?1
Zie voor mijn antwoord op uw vragen 1 en 2 mijn brief «Testen en traceren: samen strategisch de Corona-pandemie bestrijden» van 28 augustus jl., Kamerstuk 25 295, nr. 510.
Deelt u de mening dat er voldoende teststraten moeten zijn in de grote(re) steden en in de regio’s om te voorkomen dat mensen die mogelijk besmet zijn met het coronavirus gaan reizen en daarmee een extra risico vormen voor anderen en om te zorgen dat mensen zich makkelijk kunnen laten testen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Wat vindt u ervan dat in een grote stad als Breda de teststraat gaat verdwijnen? Is dat in meerdere steden of regio’s ook het geval? Kunt u uw antwoord toelichten?2
De testlocatie in Breda in het NAC-stadion wordt per 1 oktober gesloten in verband met de start van voetbalactiviteiten en weerbestendigheid van de locatie; tegelijkertijd gaat er in Breda een nieuwe vaste testlocatie open. De keuze voor de testlocaties wordt bepaald door goede bereikbaarheid, spreiding in de regio en de mogelijkheid om voor de medewerkers een goede en veilige werklocatie te realiseren. Met de herfst en de winter voor de deur moeten sommige locaties in de open lucht worden gesloten. Bij het zoeken naar de benodigde nieuwe locaties kijkt de GGD naar de bereikbaarheid en spreiding van de locaties.
Bent u bereid in overleg met de GGD’s om te zorgen dat er voldoende teststraten zijn die voor mensen makkelijk te bereiken zijn? Zo ja, wilt u de Kamer hierover informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie voor mijn antwoord op uw vraag 4 mijn brief «Testen en traceren: samen strategisch de Corona-pandemie bestrijden» van 28 augustus jl., Kamerstuk 25 295, nr. 510.
Wilt u reageren op de oproep van KBO-PCOB die vraagtekens zet bij de betrouwbaarheid van ventilatiesystemen in verpleeghuizen en aandringt dat ventilatiesystemen bij verpleeghuizen voor 1 oktober gecheckt worden door uitbereiding van de taken van het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op scholen? Kunt u uw antwoord toelichten?3
Zoals ik eerder heb aangegeven moet een ventilatiesysteem minimaal voldoen aan de eisen die in het Bouwbesluit genoemd worden. Dit houdt in dat instanties zorg moeten dragen dat hun gebouw voldoet aan de eisen in het Bouwbesluit en zo nodig moeten aanpassen wanneer dit niet het geval is. Voor gebouwbeheerders is het volgende van belang:
Het ventilatiesysteem moet voldoende worden onderhouden;
Het ventilatiesysteem moet op een juiste wijze worden gebruikt. Daarbij zijn instructies voor personeel nodig;
Als er tussenwanden of -schotten in een ruimte worden geplaatst, kan dit de oorspronkelijke goede functie van het systeem verstoren;
Als het systeem niet voldoet moet het dus aangepast worden of de bezettingsgraad moet omlaag;
Bij twijfel dient een onafhankelijk expert geraadpleegd worden;
Ook dient recirculatie binnen één ruimte vermeden te worden. Het RIVM adviseert uit voorzorg om recirculatie van lucht in ruimtes die gedurende langere tijd door meer personen worden gebruikt te vermijden.
Actiz heeft deze informatie doorgezet aan haar leden en desgevraagd aangegeven dat er naar verwachting weinig gebruik wordt gemaakt van dergelijke systemen (recirculatie in één ruimte gebruikt door meer personen) in verpleeghuizen. Actiz voert op dit moment een inventarisatie onder de leden uit en zal mij daarover informeren. Een inventarisatie door het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie heeft op dit moment geen toegevoegde waarde.
Met corona besmette nertsen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Deelt u de mening dat uit de drie nieuwe besmettingen1 ook weer blijkt dat het wel erg aannemelijk is dat de tot nu toe genomen maatregelen geen of nauwelijks effect hebben gehad? Zo nee, waarom niet?
Deze besmettingen zijn reden om aan te nemen dat de naar aanleiding van het vorige OMT-Z genomen maatregelen onvoldoende zijn geweest om nieuwe besmettingen op nertsenhouderijen te voorkomen. Om die reden heb ik in mijn brief van 28 augustus 2020 een aanscherping van de huidige maatregelen en enkele aanvullende maatregelen afgekondigd. De maatregelen betreffen een intensivering van de screening van bedrijven, een wachtperiode tussen het werken op twee verschillende bedrijven en een verplichting om bezoek aan het bedrijf en medewerkers die werken op het bedrijf voorafgaand te melden. Ook zal de controle en handhaving op het naleven van de genomen maatregelen worden geïntensiveerd door de NVWA.
Waarom hebt u een nieuw advies van het OMT-Z nodig om te weten dat het aantal besmettingen blijft toenemen en dat preventief ruimen, mede gezien het eerdere advies van het OMT-Z, onvermijdelijk is?
In het OMT-Z advies van 17 juli staat dat wanneer er na half augustus nog nieuwe besmettingen onder nertsenbedrijven zouden zijn, het OMT-Z dan zal adviseren om nertsenbedrijven preventief te ruimen, mits de situatie met de verspreiding van het virus onder mensen vergelijkbaar zou zijn met half juli. Destijds was het aantal vastgestelde besmettingen onder mensen laag. Ook stelde het OMT-Z dat als de situatie met de verspreiding van het virus onder mensen in Nederland zou veranderen, dit opnieuw zou moeten worden afgewogen. Het kabinet heeft dit advies als uitgangspunt genomen. Omdat veterinaire maatregelen op grond van de Wet alleen getroffen kunnen worden ter bescherming van de dier- en volksgezondheid, is het OMT-Z om een vervolgadvies gevraagd om nader in te gaan op de risicobeoordeling in het licht van de volksgezondheid. Het OMT-Z heeft dit advies 24 augustus jl. opgesteld.
Deelt u de mening dat, zoals bij de Q-koorts het geval was, ook nu onderschatting van de risico’s dreigt omdat economische belangen boven het belang van de volksgezondheid worden gesteld en dat daardoor ook nu onnodig veel slachtoffers gaan vallen? Zo ja, hoe gaat u dit voorkomen? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet vraagt steeds het OMT-Z, waarin diverse onafhankelijke experts van verschillende onderzoeksinstituten deelnemen, om advies welke maatregelen genomen moeten worden. Aan deze maatregelen ligt primair de bescherming van de volksgezondheid ten grondslag. Echter dient bij iedere maatregel die genomen wordt ook rekening te worden gehouden met dierwelzijn en diergezondheid.
Waarom neemt u het risico door de besmettingen met COVID-19 onder nertsen te laten voortwoekeren dat meer mensen besmet raken en waarom geeft u geen voorrang aan het voorzorgprincipe door de nertsen preventief te laten ruimen? Hoeveel besmette bedrijven moeten er nog bijkomen voordat u wel over laat gaan tot preventief ruimen?
Preventief ruimen is volgens het OMT-Z niet de meest effectieve wijze om reservoirvorming in de nertsenhouderij te stoppen, zoals het in het advies van 24 augustus jl. heeft aangegeven. Het OMT-Z adviseert daarom een aantal preventieve maatregelen om het risico op reservoirvorming in de nertsenhouderij en daarmee aanhoudende introductie naar de humane populatie te voorkomen. Ook wordt geadviseerd om de pelsdierhouderij na het pelzen niet meer verder te laten gaan. Dit advies hebben we uitgewerkt in een versnelde beëindiging van de pelsdierhouderij. Voor meer details hierover verwijs ik naar mijn brief van 28 augustus 2020.
De polymerase chain reaction-test (PCR-test) |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Bent u op de hoogte van het feit dat een polymerase chain reaction-test (PCR-test) geen klinische besmetting met COVID-19 kan aantonen, maar dat een PCR-test slechts aantoont of er (een (oud) deeltje) viraal RNA in het neusslijmvlies aanwezig is/was?
Bent u op de hoogte van het feit dat de detectie van (een deeltje) viraal RNA niet per definitie een besmetting met COVID-19 inhoudt, maar ook besmetting met een ander virus – zoals het rhinovirus – kan betekenen?
Bent u op de hoogte van het feit dat de detectie van (een deeltje) viraal RNA niet per definitie een besmetting met COVID-19 inhoudt, maar ook restanten kan aantonen van een oude, niet meer actieve besmetting met het COVID-19 virus?
Bent u – in het licht van bovenstaande vraag – op de hoogte van het feit dat zogenaamde «genetic debris» (oude DNA of RNA fragmenten) vele weken tot maanden na een eerdere infectie(poging) of contaminatie in de neus, aantoonbaar kunnen blijven door middel van de PCR-test? Indien ja, realiseert u zich in dat geval dat dit op grote schaal kan voorkomen?
Realiseert u zich dat de demografische variëteit van geteste personen (bijvoorbeeld per maand periode) invloed kan hebben op de hoogte van de positieve uitslagen? Indien ja, hoe waardeert u dit feit?
Hoe beoordeelt u – in het licht van bovenstaande – het feit dat een positieve PCR-test thans als coronabesmetting wordt geduid, terwijl dit dus klinisch gezien niet klopt?
Bent u het met de mening eens dat het duiden van een positieve PCR-test als coronabesmetting en besmettelijkheid onnodig angst en paniek creëert in onze samenleving? Indien nee, waarom niet?
Bent u het met de mening eens dat, gelet op het feit dat de PCR-test geen klinische besmetting met COVID-19 kan aantonen, deze testmethode niet als leidende methode zou moeten worden gebruikt bij het detecteren van COVID-19? Indien nee, waarom niet?
Kunt u aangeven welke klinische parameters er – naast de PCR-test – nodig zijn om van een klinische besmetting met COVID-19 te kunnen spreken?
Kunt u aangeven welke andere klinische indicatoren er – naast de niet-klinische PCR-test uitslag – door gekwalificeerde artsen via anamnese (daadwerkelijk medisch onderzoek) worden vastgesteld, om zodoende van een daadwerkelijk ziektebeeld als gevolg van COVID-19 te kunnen spreken?
Realiseert u zich dat, ongeacht verdere tekortkomingen, de huidige PCR-test een foutenmarge heeft van twee procent en wordt hierop gecorrigeerd?
Kunt u een exact percentage false positives overleggen waar het gaat om de PCR-test? Indien nee, waarom niet?
Kunt u onderzoeken overleggen naar het percentage false positives specifiek bij PCR-testen op COVID-19? Indien nee, waarom niet?
Kunt u aangeven wat er gebeurt met de uitslag van een PCR-test? Wordt deze uitslag in het medisch dossier van de geteste persoon opgenomen? Indien nee, waarom niet?
Hydroxychloroquine |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga), Thierry Baudet (FVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Wat is thans de stand van zaken met betrekking tot de nationale onderzoeken naar de werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19, nu het door u in uw antwoorden op de vragen van de leden Baudet (FvD) en Van Haga (Van Haga) de dato 26 mei 2020 aangehaalde artikel uit de Lancet, is ingetrokken, daar bleek dat de auteurs niet konden instaan voor de juistheid van de bronnen van de primaire data?1
De inclusie van nieuwe patiënten in de klinische onderzoeken waarbij het gebruik van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 werd onderzocht, is destijds tijdelijk gestopt. Na aanvankelijke hervatting, is de inclusie voor deze onderzoeken inmiddels definitief stopgezet.
Kunt u uitleggen waarom het (tijdelijk) stopzetten van de onderzoeken naar de werking van hydroxychloroquine in relatie tot COVID-19 voornamelijk werd gebaseerd op een tamelijk omstreden studie en u – nu betreffende studie is ingetrokken – niet meer bent teruggekomen op een mogelijke voortgang van de onderzoeken?
Degene die het medisch wetenschappelijk onderzoek verricht is verantwoordelijk voor de voortgang en de uitvoering van het onderzoek.
Waarom heeft u de beloofde inspanningen (zie uw antwoord op vraag 5 van eerder gestelde schriftelijke vragen) nog niet geleverd, nu inmiddels duidelijk is dat in andere landen goede resultaten worden geboekt wanneer hydroxychloroquine – in combinatie met zink en azitromycine – in een vroeg stadium wordt toegediend?
In lijn met mijn antwoord van destijds, is er nog steeds geen objectiveerbare aanleiding om over te gaan tot extra inspanningen m.b.t. het beschikbaar houden van hydroxychloroquine voor COVID-19.
Hoe duidt u thans de bewering van Stichting Werkgroep Antibioticabeleid (SWAB) dat zou zijn gebleken dat toediening van hydroxychloroquine bij COVID-19 geen- of potentieel weinig klinisch effect heeft, nu duidelijk is geworden dat de onderzoeken naar de werking van hydroxychloroquine bij patiënten die al ernstig ziek in het ziekenhuis verbleven niet te vergelijken zijn met onderzoeken naar de werking van het middel in een vroeger stadium?
Het is aan de deskundigen om klinisch onderzoek te duiden.
Bent u nog steeds van mening – met de huidige kennis en onder de huidige omstandigheden – dat uw kwalificatie «kwakzalvermotie» ten aanzien van de motie inzake hydroxychloroquine treffend is?2
In de in vraag 2 bedoelde eerdere beantwoording heb ik mijn onderbouwing gegeven bij de gebruikte kwalificatie. Daarin is niets veranderd.
Bent u bereid de beloofde inspanningen ten aanzien van hydroxychloroquine nu wel te leveren?
Zie mijn antwoord op vraag 3.
Hoe verklaart u dat landen die hydroxychloroquine in een vroeg stadium toedienen aantoonbaar minder coronadoden per hoofd van de bevolking hebben dan landen, zoals ook Nederland, die dat niet doen?
De analyse die aan de suggestie in de vraag ten grondslag ligt is omstreden. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Bent u bekend met de Zwitserse hydroxychloroquine-casus, waarbij men eerst hydroxychloroquine gebruikte, vervolgens na het artikel uit de Lancet een korte periode niet, en na het terugtrekken van het artikel door de Lancet, juist weer wel?
Ja.
Vindt u niet dat de Zwitserse hydroxychloroquine-casus voldoende aanleiding geeft om opnieuw het vroegtijdig toedienen van hydroxychloroquine in combinatie met zink en azitromycine te onderzoeken?
Zie mijn antwoord op vraag 4.
Met corona besmette nertsen |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Weer Limburgs nertsenbedrijf besmet met coronavirus»?1
Ja
Deelt u de mening dat uit het feit dat op nieuwe nertsenbedrijven nog steeds corona wordt aangetroffen blijkt dat de door u eerder aangekondigde maatregelen maatregelen geen of tenminste onvoldoende effect gesorteerd hebben? Zo ja, welke conclusies trekt u hieruit? Zo nee, waarom niet?
Deze recente besmettingen op nertsenhouderijen laten inderdaad zien dat de genomen maatregelen het risico op nieuwe besmettingen niet minimaliseert. Volgens het OMT-Z zijn er geen aanwijzingen voor een besmettingsroute via voer, voertuigen, huisdieren, wildlife, op de bedrijven gebruikte materialen of via de lucht. Daarmee blijft de mens waarschijnlijk de belangrijkste verspreidingsbron tussen de bedrijven. Om die reden heb ik in mijn brief van 28 augustus 2020 (Kamerstuk 28 286, nr. 1124) een aanscherping van bestaande maatregelen en een aantal toevoegingen afgekondigd. De maatregelen betreffen een intensivering van de screening van bedrijven, een wachtperiode tussen het werken op twee verschillende locaties en een verplichting om bezoek aan het bedrijf en medewerkers die werken op het bedrijf voorafgaand te melden. Ook zal de controle en handhaving op het naleven van de genomen maatregelen worden geïntensiveerd door de NVWA.
Hoe groot acht u het risico dat het virus verder kan worden verspreid door medewerkers, met name de arbeidsmigranten onder hen, die op nertsenbedrijven werken?
De medewerkers op niet-besmette nertsenhouderijen moeten zich houden aan een streng hygiëneprotocol. Op het moment dat de persoonlijke beschermingsmaatregelen op de juiste wijze strikt worden toegepast, schatten de experts in dat de kans dat mensen door nertsen worden besmet niet groot is.
Daarnaast wordt er uitgebreid onderzoek gedaan naar de virussequenties die gevonden worden bij mensen en nertsen. Deze onderzoeken tonen aan dat de sequenties die op de besmette nertsenbedrijven worden gevonden niet worden teruggevonden bij mensen buiten de nertsenbedrijven (met uitzondering van één enkel geval, waarbij de sequentie is aangetoond bij iemand die direct contact heeft gehad met een medewerker van een besmet nertsenbedrijf). Ook blijkt er geen enkel risico voor omwonenden van besmette nertsenhouderijen uit de gegevens van de luchtmonsters die genomen zijn buiten de stal, de niet-identieke virussequenties van patiënten uit postcodegebieden rond besmette bedrijven, en het feit dat in de gebieden met de meeste besmette nertsenhouderijen de incidentie van COVID-19-besmette mensen relatief laag is.
Hoe verloopt de screening op corona van nertsenbedrijven waar nog geen corona is vastgesteld? Wordt daar proactief onderzoek gedaan onder levende nertsen? Zo ja, wat zijn de uitkomsten van die screening? Zo nee, waarom niet en deelt u de mening dat, gezien het feit dat er steeds nieuwe besmettingen opduiken, dit wel zou moeten gebeuren?
Op verschillende manieren wordt de gezondheidsstatus van nertsenbedrijven bezien:
Al deze informatie is ook online beschikbaar en te vinden op https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/dieren/nertsen
Zijn of worden alle medewerkers van alle nertsenbedrijven op corona getest? Zo ja, wat is de stand van zaken van die testen? Zo nee, waarom niet en gaat u hier alsnog zorg voor dragen?
Niet alle medewerkers van alle nertsenbedrijven zijn in het verleden getest. Op verschillende bedrijven zijn echter wel één of meerdere medewerkers getest. Het al dan niet laten testen van de medewerkers is een verantwoordelijkheid van de medewerkers of de eigenaar van de nertsenfokkerij zelf.
Op advies van het OMT-Z (17 juli jl.) heeft het RIVM samen met de GGD de bijdrage van testen van medewerkers zonder klachten nader uitgewerkt. Het protocol van de GGD om medewerkers te laten testen is daarop aangepast. Het testen van tijdelijke medewerkers voor de start van de werkzaamheden op een nertsenbedrijf kan overwogen worden door de werkgever. De uitgebreide richtlijn staat op de website van het RIVM. (https://lci.rivm.nl/handreiking-covid-19-nertsenbedrijven).
Is het waar dat, als in het najaar medewerkers van nertsenbedrijven zich gaan bezighouden met het zogeheten «oogsten» (doden en slachten) van nertsen, zij intensief contact hebben met die dieren waardoor de kans op nieuwe besmettingen van dier op mens toeneemt? Zo ja, deelt u de mening dat dit beter niet kan worden afgewacht? Zo nee, waarom niet?
Hiervoor verwijs ik ook naar mijn antwoord op vraag 3. Zolang het hygiëneprotocol en het gebruik van persoonlijke beschermingsmaatregelen door de medewerkers strikt wordt toegepast, schatten de experts de kans dat medewerkers door zieke nertsen worden besmet gering. Daarbij wordt de gezondheidssituatie van de nertsen op de bedrijven in de gaten gehouden om nieuwe besmettingen zo snel mogelijk te detecteren. Voor de pelsperiode zal er een protocol worden opgesteld, waardoor er geen of een zo laag als mogelijk risico op besmetting van medewerkers met SARS-CoV-2 is en ter voorkoming van verdere verspreiding van het virus bij mensen.
Deelt u de mening dat, gezien het toenemend aantal besmette bedrijven gevoegd bij het in de vorige vraag genoemde risico in het najaar, het niet langer wenselijk is om op nieuwe besmettingen te wachten alvorens verdergaande maatregelen te nemen, maar dat zo snel als mogelijk alle nertsenbedrijven preventief geruimd moeten worden? Zo ja, op welke termijn gaat u daarvoor zorgen? Zo nee, waarom niet en wanneer breekt voor u dan wel het moment aan dat preventief geruimd zal gaan worden?
Preventief ruimen is volgens het OMT-Z niet de meest effectieve wijze om reservoirvorming in de nertsenhouderij te stoppen, zoals het in het advies van 24 augustus jl. heeft aangegeven. Het OMT-Z adviseert daarom een aantal preventieve maatregelen om het risico op reservoirvorming in de nertsenhouderij en daarmee aanhoudende introductie naar de humane populatie te voorkomen. Ook wordt geadviseerd om de pelsdierhouderij na het pelzen niet meer verder te laten gaan. Dit advies hebben we uitgewerkt in een versnelde beëindiging van de pelsdierhouderij. Voor meer details hierover verwijs ik naar mijn brief van 28 augustus 2020.
Ventilatiesystemen in schoolgebouwen |
|
Maarten Hijink , Peter Kwint |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat is uw reactie op het artikel «Volgens onderzoek moeten scholen de lucht elke 4 minuten verversen, maar dat lukt amper»?1
Ik heb het artikel met belangstelling gelezen. Een aantal aannames in het artikel komt niet overeen met de adviezen die ten grondslag liggen aan de maatregelen die nu worden genomen. Voor meer informatie verwijs ik u naar de websites van de rijksoverheid en van het RIVM.
Klopt het dat zo’n 25 procent van de ventilatiesystemen op Nederlandse scholen onder de maat is?2
Het Landelijk Coördinatieteam Ventilatie in Scholen (LCVS) heeft op verzoek van de Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media op 1 oktober een beeld gegeven van de ventilatie in schoolgebouwen in het funderend onderwijs in Nederland. 3 Op dat moment was van bijna de helft van de schoolgebouwen in het funderend onderwijs informatie aangeleverd over de ventilatie. 11procent van de schoolgebouwen voldeed niet aan de luchtverversingsnormen uit het Bouwbesluit en aanvullende richtlijnen.
Hoe kunnen deze ventilatiesystemen op korte termijn zodanig worden verbeterd dat de werking goed is en geen risico vormt voor extra COVID-19 besmettingen? En wat kost dit qua tijd en geld?
Uw vraag is tweeledig. Ten eerste wil ik nogmaals benadrukken dat het OMT sinds het voorjaar meermaals heeft geadviseerd over de rol van ventilatie in de verspreiding van COVID-19. Het RIVM en OMT geven aan dat het op dit moment onduidelijk is of aerogene transmissie een
relevante rol speelt bij de verspreiding van het virus en dat er tot nu toe geen signaal is ontvangen dat ventilatiesystemen een rol lijken te hebben gespeeld in de epidemie en dat er geen reden is het huidige beleid ten aanzien van ventilatie aan te passen.
Gevraagd naar mogelijke maatregelen met betrekking tot ventilatie heeft het RIVM in de technische briefing van 11 augustus daarom verwezen naar de bestaande wettelijke eisen in het bouwbesluit. Het advies aan scholen is – voor zover dat nog niet gedaan is – hun ventilatie te controleren op de daarvoor geldende eisen. Indien er twijfels zijn of het aanwezige ventilatiesysteem aan die eisen voldoet, kunnen scholen voor informatie en advies terecht op de website www.lesopafstand.nl/ventilatie, of bij Ruimte-OK, GGD of arbodeskundige.
Ten tweede geldt dat, indien de ventilatievoorzieningen in een schoolgebouw niet voldoen aan het bouwbesluit en de aanvullende richtlijnen, dan is het bevoegd gezag aan zet om passende maatregelen te treffen. Op de website lesopafstand.nl/ventilatie staat het Informatieblad kortetermijnhandelingsperspectieven ventilatie in scholen (winterperiode) dat behulpzaam kan zijn voor het treffen van maatregelen.4 Per schoolgebouw is de situatie verschillend welke maatregelen genomen moeten worden en welke kosten daaraan verbonden zijn. De Minister voor Basis- en Voortgezet Onderwijs en Media heeft u op 1 oktober 2020 geïnformeerd over de bevindingen van het LCVS en aangekondigd € 360 miljoen beschikbaar te stellen voor het treffen van maatregelen voor het verbeteren van ventilatie in schoolgebouwen. In samenspraak met scholen kunnen gemeenten aanspraak maken op deze middelen.
Op welke landen doelde het RIVM ter onderbouwing van zijn standpunt dat de opening van scholen niet hoeft te worden uitgesteld?3
In de technische briefing van dinsdag 11 augustus noemde Dhr. Van Dissel Denemarken, die eerder dan wij de scholen weer heropende en daar geen negatieve gevolgen van heeft gezien. Daarnaast noemde hij ook dat IJsland de lagere scholen niet gesloten heeft tijdens de uitbraak en daar ook geen negatieve gevolgen van heeft gezien (zie verslag technische briefing). Ook Zweden heeft de scholen niet gesloten, en er is onder kinderen weinig transmissie gevonden.
In hoeverre zijn de ventilatiesystemen op scholen in deze landen, waar ook sprake is van fysiek onderwijs tijdens de coronacrisis, zodanig op orde dat zij geen bijdrage leveren aan de verspreiding van het coronavirus in klaslokalen? Wat kan volgens u worden geleerd van deze landen?
Zie het antwoord op vraag 4.
Hoeveel kost het qua tijd en geld om de ventilatie op alle scholen in Nederland op orde te brengen, waaronder het plaatsen van ventilatiesystemen en het op niveau brengen van al bestaande ventilatiesystemen? En bent u bereid hierin te investeren? Zo nee, waarom niet?
Zie het antwoord op vraag 3.
Het bericht ‘Zorgmedewerkers willen voorrang bij coronatests nu wachttijden oplopen’? |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Tamara van Ark (minister zonder portefeuille volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van bovenstaand bericht?1
Kunt u zich de oproep van NU’91, V&VN (Verpleegkundigen & Verzorgenden Nederland) en Actiz om zorgmedewerkers met voorrang te laten testen voorstellen?
Bent u bereid per direct aan het door genoemde organisaties gedane verzoek te voldoen? Zo nee, waarom niet? Hoe garandeert u dan dat zorgmedewerkers direct kunnen worden getest?
Hoe kan het dat, ondanks dat al maanden wordt gezegd dat de testcapaciteit voldoende is, toch sprake is van wachtlijsten met als gevolg dat zorgmedewerkers in de tussentijd gedwongen thuiszitten, terwijl al sprake is van een groot personeelstekort in de sector? Hoe vindt u dat gezien het feit dat de coronacrisis inmiddels bijna een half jaar duurt?
Wilt u deze vragen per ommegaande beantwoorden?
De registratieplicht in de horeca en de mogelijkheid om mensen te weigeren die niet mee werken aan de registratieplicht |
|
Thierry Aartsen (VVD), Hayke Veldman (VVD) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Klopt het dat het horecaondernemers momenteel wettelijk niet is toegestaan om gasten te weigeren, als zij niet meewerken aan registratie van hun contactgegevens? Zo ja, op basis waarvan mogen horecaondernemers deze gasten momenteel niet weigeren?
In de ministeriële aanwijzing van 7 augustus jl. staat dat een keuze van een bezoeker om contactgegevens niet te geven, niet mag leiden tot het weigeren van de toegang tot de eet- of drinkgelegenheid. In de toelichting van de noodverordeningen is opgenomen dat bezoekers niet verplicht zijn de gevraagde gegevens te verstrekken. De Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) vereist dat de toestemming voor het verwerken van persoonsgegevens vrijwillig moet worden gegeven.
Deelt u de mening dat het horecaondernemers mogelijk gemaakt moet worden om gasten te kunnen weigeren die niet meewerken met maatregelen ter bestrijding van het COVID-19-virus, helemaal nu er een sluiting van maximaal 14 dagen boven hun hoofd hangt bij meerdere besmettingen? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke stappen gaat u nemen om dit voor horecaondernemers mogelijk te maken? Op welke termijn mogen wij deze stappen verwachten?
Het is heel belangrijk dat horecaondernemers ervoor kunnen zorgen dat de maatregelen om besmettingen tegen te gaan, goed uitgevoerd worden. Horecaondernemers kunnen gasten weigeren of de toegang ontzeggen, indien de orde, veiligheid en gezondheid van hun overige gasten of personeel in het geding komt. Geen opvolging geven aan maatregelen ter bestrijding van het COVID-19-virus door gasten, zoals de 1,5 meter afstand, is dus een grond voor het weigeren van gasten of het ontzeggen van de toegang.
Klopt het dat de praktische details rondom de registratieplicht in de horeca, zoals de tijd hoe lang informatie bewaard moet worden of op welke wijze dit moet gebeuren, pas ná de ingangsdatum van de maatregel is gecommuniceerd met (de vertegenwoordigers van) horecaondernemers? Zo ja, hoe wordt er vanaf nu voor gezorgd dat horecaondernemers goed op de hoogte worden gebracht en gehouden over privacyregels die voor hen van toepassing zijn?
Nee, dat is niet juist. De registratieplicht in de horeca is aangekondigd tijdens de persconferentie van donderdag 6 augustus jl. en is van kracht vanaf maandag 10 augustus jl. Op vrijdag 7 augustus jl. is er contact geweest met diverse brancheorganisaties en zijn er vragen beantwoord over o.a. bewaartermijn, precieze contactgegevens en manier van vastlegging. De praktische details van alle maatregelen, ook de registratieplicht, zijn voor iedereen terug te vinden op www.rijksoverheid.nl.
Zijn de (vertegenwoordigers van) horecaondernemers betrokken bij de uitwerking van de praktische details van de registratieplicht? Zo nee, waarom niet? Wat gaat u beiden in dat geval doen om in de toekomst de horecaondernemers meer en tijdiger te betrekken bij de uitvoering en praktische details van maatregelen die worden afgekondigd?
De (vertegenwoordigers van) horecaondernemingen zijn niet betrokken geweest bij de uitwerking van de registratieplicht. Centraal bij de uitwerking van de registratieplicht stond de informatie die nodig is voor een effectieve bestrijding van het virus en de gegevens die nodig zijn voor het bron- en contactonderzoek. Indien de omstandigheden het toelaten streeft het kabinet zoveel mogelijk naar afstemming met betrokkenen partijen om het draagvlak voor beleid te waarborgen.
Bent u bereid bovenstaande vragen los van elkaar te beantwoorden?
Het artikel op Zembla van 11 augustus 2020 over de toegang voor hulphonden in openbare ruimtes. |
|
Vera Bergkamp (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Wet die toegang hulphonden regelt, werkt in de praktijk niet»?1
Ja.
Bent u tevens bekend met het onderzoek van Pointer waaruit blijkt dat 40% van de mensen met een assistentiehond wel eens de toegang in openbare gelegenheden wordt geweigerd?2
Pointer verwijst naar een enquête van KNGF Geleidehonden waarvan de resultaten niet meer beschikbaar zijn. Ik heb dan ook geen kennis kunnen nemen van het onderzoek zelf.
Wat zijn de mogelijkheden om deze wet3 te handhaven? Bent u van mening dat er voldoende mogelijkheden zijn om te handhaven? Zo ja, hoe komt het dan dat nog steeds zoveel mensen met een assistentiehond worden geweigerd?
Bij geschillen of wanneer sprake is van (verboden) onderscheid kan men een oordeel vragen aan het College voor de Rechten van de Mens (hierna: het College). Het College is op grond van artikel 12 van Wgbh/cz bevoegd om te oordelen over klachten inzake mogelijk onderscheid in een concreet geval. In de Wgbh/cz is tevens opgenomen dat het College ook uit eigen beweging kan onderzoeken of sprake is van verboden onderscheid. Als het College tot de conclusie komt dat sprake is van verboden onderscheid, dan wordt dat openbaar gemaakt. De oordelen van het College zijn niet juridisch bindend, maar in de praktijk blijkt dat oordelen vaak worden opgevolgd en kunnen leiden tot een aanpassing in het gedrag of beleid van degene die ongerechtvaardigd onderscheid heeft gemaakt. Het is ook mogelijk voor degene die zich gediscrimineerd voelt om zich direct tot de rechter te wenden. Een schending van het verbod tot discriminatie is onrechtmatig en kan tot aansprakelijkheid leiden. Ook het nalaten een doeltreffende aanpassing te verrichten (bijvoorbeeld het weigeren van een assistentiehond) kan onrechtmatig zijn. Teneinde de discriminatie op te heffen kan de rechter dan ook bepalen de aanpassing alsnog te treffen.
Naast een beroep op de Wgbh/cz is ook vervolging mogelijk op grond van artikel 429quater van het Wetboek van strafrecht. Dat artikel bepaalt dat de aantasting van de gelijke rechten van mensen met een beperking strafbaar is. Of vervolging ook daadwerkelijk aan de orde is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval en aan het Openbaar Ministerie ter beoordeling. Het strafrecht wordt als ultimum remedium ingezet.
In antwoord op de vraag waarom mensen met een assistentiehond in de praktijk te maken krijgen met weigering het volgende. Het gaat erom dat een assistentiehond in beginsel toegelaten moet worden, tenzij dit een onevenredige belasting vormt. Of sprake is van een onevenredige belasting moet in de specifieke omstandigheden worden beoordeeld. Dat betekent dat niet in het algemeen gezegd kan worden dat assistentiehonden in alle gevallen toegelaten moeten worden. Er zullen altijd situaties zijn waarin een assistentiehond geweigerd mag worden.
Om in elk geval meer duidelijkheid te creëren over de vraag welke honden onder de reikwijdte van deze wet vallen is het lopende Europese normalisatietraject van belang (zie ook het antwoord op de vragen 11 en4. Dat traject heeft als doel de ontwikkeling van Europese normen voor assistentiehonden. Door middel van een normcommissie met alle betrokkenen heeft Nederland een actieve inbreng in het Europese normalisatietraject om zo te komen tot een bruikbare en professionele norm voor assistentiehonden.
Bent u van mening dat het voor de desbetreffende mensen vaak een te grote stap is om naar het College voor de Rechten van de Mens of naar de rechter te gaan? Welke oplossingen ziet u hiervoor?
Het College heeft de procedure zodanig ingericht dat deze zo laagdrempelig mogelijk is. Zo is de procedure gratis en hoeft de verzoeker niet te worden vertegenwoordigd door een jurist. Ook kunnen verzoekers zich door juridische medewerkers van het College laten informeren over de procedure en kan, indien gewenst, gebruik worden gemaakt van (gratis) ondersteunende diensten van een antidiscriminatievoorziening. Bovendien is sprake van een omgekeerde bewijslast. Het College kan een verzoek om een oordeel in behandeling nemen als een vermoeden van discriminatie is aangetoond. Het is vervolgens aan de verwerende partij om aan te tonen dat er geen sprake is van discriminatie. Het College heeft mij bovendien geïnformeerd over het voornemen om op korte termijn – waar mogelijk – aanvullende maatregelen te treffen teneinde de drempel tot het indienen van een verzoek om een oordeel verder te verlagen.
De drempel voor een gang naar de rechter ligt iets hoger, omdat dan bijvoorbeeld een verzoekschrift moet worden ingediend. Al met al ben ik van mening dat met deze twee mogelijkheden een zeer laagdrempelig proces mogelijk is gemaakt om een uitspraak te krijgen over een vermeende schending van het verbod op weigeren van een assistentiehond.
Ik kan mij voorstellen dat mensen die meer dan eens te maken hebben met een weigering van hun assistentiehond bij verschillende ondernemingen het als een grote belasting ervaren om daarover telkens een klacht in te dienen. Omdat het hier een individueel verbod op onderscheid betreft, waarbij zowel de situatie van degene die recht heeft om met assistentiehond toegelaten te worden, als de ondernemer moet worden gewogen voor de vraag of sprake is van een verboden onderscheid, zie ik daar geen alternatieve mogelijkheden. Het zal moeten blijven gaan om een individuele beoordeling, van het College of van een rechter, of in de specifieke situatie sprake is van verboden onderscheid.
Vindt u deze signalen aanleiding om te stellen dat het in de praktijk niet werkt dat mensen met een assistentiehond die geweigerd worden gewoon naar de rechter kunnen stappen, zoals de toenmalige Staatssecretaris van VWS (Van Rijn) in het algemeen overleg Gehandicaptenbeleid van 21 december 2016 antwoordde op vragen van de fractie van D66?4
Zie antwoord vraag 4.
Bent u het ermee eens dat een assistentiehond geen luxe is en essentieel is voor veel mensen met een handicap of chronische ziekte om te kunnen participeren in de samenleving en sociale contacten te kunnen onderhouden?
Ja, laat ik voorop stellen dat het belang van assistentiehonden voor mensen die daarvan gebruik maken groot is. Ik wil dan ook het belang van toelating van assistentiehonden, zoals geborgd in de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte (Wgbh/cz) onderschrijven.
Bijna vijf jaar na de ratificatie van het VN-verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, en aanpassing van de Wgbh/cz op basis daarvan, zouden we natuurlijk het liefst willen dat iedereen het belang van toelating van assistentiehonden zou begrijpen en ook in de praktijk zou toepassen. Helaas is dat nog niet altijd het geval. Ik herken de signalen dat mensen in de praktijk met weigeringen te maken hebben en snap dat dat voor hen een belemmering is in het naar eigen wens en vermogen deelnemen aan de samenleving.
Welke consequenties kunnen er zijn voor organisaties die ten aanzien van openbare ruimtes wederrechtelijk de toegang ontzeggen aan mensen met een assistentiehond?
Zie antwoord vraag 3.
Hoeveel zaken zijn de afgelopen jaren bij het College voor de Rechten van de Mens aanhangig gemaakt en met welk resultaat?
Van 2016 tot nu zijn in totaal elf oordelen door het College uitgesproken die betrekking hadden op een assistentiehond. Van die oordelen betreffen er drie een verzoek om een oordeel over het eigen handelen, waarbij een organisatie aan het College heeft gevraagd om het eigen beleid, bijvoorbeeld deelnameregels, op voorhand te toetsen op mogelijk verboden onderscheid. In vier gevallen is geoordeeld dat geen sprake was van verboden onderscheid. In zeven zaken was dat wel het geval.
Hoeveel zaken zijn de afgelopen jaren bij de rechter aanhangig gemaakt en met welk resultaat?
De Raad voor de Rechtspraak kan geen cijfers geven over het aantal rechtszaken over assistentiehonden.
Wilt u reflecteren op de onder de vragen 8 en 9 gevraagde cijfers? Ziet u een verbetering in de zin dat minder mensen met een assistentiehond worden geweigerd sinds de wetswijziging?
Op basis van de antwoorden op de vragen 8 en 9 is geen antwoord te geven op de vraag of minder mensen met een assistentiehond worden geweigerd sinds de wetswijziging.
Welke actie gaat u ondernemen om de bekendheid met de assistentiehond in de samenleving te vergroten, opdat er als vanzelf minder obstakels worden geplaatst voor de toegang van mensen met een assistentiehond?
Op dit moment is voor mij de belangrijkste focus het Europese normalisatietraject, waarin in Europees verband normen worden ontwikkeld over assistentiehonden. Daarbij gaat het onder meer over de definitie van assistentiehonden, over een eenduidig systeem waarmee assistentiehonden kunnen worden herkend en over de situaties waarin toegang moet worden verleend. De betrokken partijen hebben in de normcommissie uitgesproken dat dit traject cruciaal is om de uitvoering van de toelating van assistentiehonden in de praktijk veel beter uitvoerbaar te maken. Ik hoor zowel van de kant van de gebruikers, als vanuit trainers en ondernemers dat er veel behoefte is aan meer duidelijkheid over in welke gevallen assistentiehonden nu wel en niet moeten worden toegelaten. Naast signalen over onterechte weigeringen, zijn er ook signalen van mensen die ten onrechte claimen dat hun hond een assistentiehond is en daarvoor toegang eisen. Dat leidt in sommige gevallen tot misstanden waarbij ongetrainde honden zich misdragen. De consequentie daarvan is dat sommige ondernemers terughoudender worden in het toelaten van honden, als zij niet zeker weten dat sprake is van een assistentiehond. We hebben dan ook met elkaar al een goed beeld van wat nodig is om de praktijk te verbeteren. Ik ben dan ook van mening dat een evaluatie geen toegevoegde waarde heeft.
Ook ten aanzien van communicatie richting de samenleving ben ik van mening dat dat pas echt effectief is, als daarbij helder en eenduidig kan worden aangegeven in welke gevallen wel en niet sprake is van een assistentiehond die moet worden toegelaten. Dat betekent overigens niet dat er in de tussentijd niets gebeurt. MKB Nederland, dat in het kader van het programma Onbeperkt meedoen! het project MKB Toegankelijk uitvoert, werkt met verschillende brancheorganisaties aan protocollen voor hun branches om zorg te dragen voor de verbetering van de toegankelijkheid. Het toelaten van assistentiehonden maakt, waar relevant, onderdeel uit van die protocollen.
Welke actie gaat u ondernemen om de bekendheid van deze wetsbepaling bij de politie te verbeteren, aangezien het artikel aangeeft dat de politie bellen vaak geen zin heeft, omdat zij niet van de wetsbepaling afweten?
Ik ben in overleg met de Minister van Justitie en Veiligheid over de vraag of en, zo ja, op welke manier het vergroten van de bekendheid van de plicht tot het toelaten van assistentiehonden bij de politie van toegevoegde waarde is.
Bent u bereid om zich te laten informeren en in gesprek te gaan met andere landen zoals België waar boetes uitgedeeld kunnen worden bij het weigeren van mensen met een assistentiehond en de Kamer daarover verslag uit te brengen? Zo nee, waarom niet?
Bij de totstandkoming van de Wgbh/cz is heel bewust de keuze gemaakt om voor de systematiek van rechtsbescherming aan te sluiten bij andere wetgeving over gelijke behandeling, zoals de Algemene wet gelijke behandeling en de Wet gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Ook in die wetten is de rechtsbescherming vormgegeven door een klachtenprocedure bij het College of een gang naar de rechter. De redenen om daarbij aan te sluiten zijn gelegen in de grote deskundigheid van het College op het terrein van gelijke behandeling en de laagdrempeligheid, bijvoorbeeld omdat al bij een vermoeden van een verboden onderscheid een onderzoek kan worden ingesteld.
In het verleden is, breder dan alleen voor de Wgbh/cz, aan de orde geweest of de Commissie Gelijke Behandeling (de Commissie), de voorganger van het College voor de Rechten van de Mens, de mogelijkheid zou moeten krijgen om sancties op te leggen. De Commissie heeft daarover destijds zelf aangegeven dat een dergelijke bevoegdheid niet wenselijk is, omdat dat veronderstelt dat de Commissie de rechtsverhouding tussen partijen in volle omvang tegen het licht zou kunnen houden. Die mogelijkheid had de Commissie (en heeft het College) niet.
Het opleggen van een boete kan wel een uitkomst zijn van een strafrechtelijk proces op grond van artikel 429quater van het Wetboek van Strafrecht. Een overtreding van dat artikel kan worden bestraft met een hechtenis van ten hoogste twee maanden of geldboete van de derde categorie (maximaal € 8.700,–). Zoals in antwoord op vraag 3 aangegeven, wordt het strafrecht alleen als ultimum remedium ingezet, maar via die route bestaat dus ook in Nederland al de mogelijkheid om een boete op te leggen.
Bent u bereid om na bijna vijf jaar de wetsaanpassing te evalueren en te onderzoeken hoe in de praktijk de effectiviteit versterkt kan worden en daarbij de mogelijkheden te onderzoeken van het vergroten van de bekendheid, het eventueel verbeteren van wet- en regelgeving en handhaving, lessen uit het buitenland en eventuele sectorale campagnes?
Zie antwoord vraag 11.
Het bericht dat de brandweer een woonzorgcentrum moest koelen vanwege de hitte |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat de brandweer in actie moest komen om Woonzorgcentrum Wiemersheerd te koelen omdat bewoners vanwege de hittegolf met te hoge temperaturen op hun kamer zaten?1
Ik verwijs voor het antwoord op deze vragen naar mijn brief d.d. 15 juli 2019 «Airconditioning in verpleeghuizen» aan uw Kamer. Zoals in deze brief aangegeven stel ik voorop dat een aangename en prettige woonomgeving voor kwetsbare ouderen die in een verpleeghuis wonen, van groot belang is. Daar hoort wat mij betreft ook bij dat het binnenklimaat moet aansluiten bij de behoefte van de bewoners. Ook voor zorgverleners is het belangrijk dat zij hun werk kunnen doen in een prettige omgeving. Ik herhaal dat in de geldende wet- en regelgeving waarborgen zijn opgenomen voor een aangenaam woonklimaat in verpleeghuizen. Als airconditioning nodig is om dit vereiste woonklimaat te realiseren, dan dienen zorginstellingen deze voorziening aan te brengen. Er kunnen echter ook andere manieren zijn om dit doel te bereiken. Het is aan instellingen om hierin, samen met de cliëntenraad en de medewerkers, de goede keuzes te maken. De IGJ houdt hierop toezicht.
Uit de berichtgeving maak ik op dat de bewoners continu werden gemonitord en er volgens de brandweer in elk geval geen sprake was van een «acuut gevaarlijke situatie». Uit navraag bij de aanbieder zelf blijkt dat de temperatuur inderdaad te veel steeg, waarna zij maatregelen genomen hebben, zoals het regelen van extra ventilatoren en airconditioning waarmee de temperatuur in het woonzorgcentrum weer naar beneden gebracht kon worden.
Gaat de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd onderzoek doen en interveniëren bij deze zorginstelling, zodat het woonklimaat zo snel mogelijk op orde wordt gebracht? Kunt u uw antwoord toelichten?
Zoals ik u eerder al informeerde in mijn brief aan de Kamer van 15 juli 2019 «Airconditioning in verpleeghuizen», stelt, naast het Bouwbesluit 2012, waarin de eisen zijn opgenomen waaraan zorginstellingen moeten voldoen en die erop gericht zijn dat bewoners veilig en gezond kunnen wonen, ook het Kwaliteitskader Verpleeghuiszorg bij het thema «wonen en welzijn» eisen aan het wooncomfort in verpleeghuizen. Het kwaliteitskader schrijft voor dat bewoners moeten kunnen rekenen op een goede woonomgeving, waaronder ook een goede klimaatbeheersing te rekenen is. Het is aan instellingen zelf om hierin de goede keuzes te maken. De IGJ houdt toezicht op de veiligheid en kwaliteit van de zorg in verpleeghuizen door middel van het analyseren van gegevens en het afleggen van bezoeken. Wanneer de IGJ oordeelt dat de kwaliteit of veiligheid van zorg onvoldoende is, wordt gekeken naar de oorzaken en wordt indien nodig handhavend opgetreden. Wanneer klachten omtrent de woonomgeving van verpleeghuisbewoners of specifiek de klimaatbeheersing voorkomen, kan dat voor de IGJ aanleiding zijn om onderzoek te doen en te interveniëren. Over de warmte in het woonzorgcentrum heeft de inspectie geen meldingen gehad. Er is voor de inspectie geen aanleiding om nader onderzoek te doen.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is dat oudere mensen die vaak al heel kwetsbaar zijn in snikhete kamers moeten verblijven? Zo ja, wat gaat u hieraan doen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
Is het toepassen van het Nationaal Hitteplan verplicht voor zorgaanbieders of zijn dit vrijblijvende adviezen? Kunt u uw antwoord toelichten?
Met het Nationaal Hitteplan maakt het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) organisaties, professionals en vrijwilligers die zijn betrokken bij de zorgverlening aan ouderen en chronisch zieken extra alert op het feit dat het voor langere periode warm wordt. Zo kunnen zij passende maatregelen nemen om mensen goed te verzorgen tijdens de hitteperiode en negatieve gezondheidseffecten beperken. Het Nationaal Hitteplan is dus in feite een communicatieplan met als doel eenvoudige voorzorgsmaatregelen tijdig onder de aandacht brengen bij risicogroepen en hun directe omgeving, met name zorgverleners en vrijwilligers.
Herinnert u uw brief waarin uw aangaf dat er diverse waarborgen zijn in de wet- en regelgeving voor een aangenaam woonklimaat in verpleeghuizen? Hoe is het mogelijk dat er toch nog zorginstellingen zijn die geen goed woonklimaat hebben?2
Zoals al eerder aangeven, zijn aanbieders verantwoordelijk voor het organiseren van een goede woonomgeving. Als er aanleiding voor is kan de IGJ hier bij een aanbieder onderzoek naar doen en zo nodig interveniëren. Ook zorgkantoren kunnen met hun aanbieders het gesprek aan gaan over hoe zij een goede woonomgeving voor hun bewoners kunnen organiseren.
Het valt niet uit te sluiten dat extreme hitte in de zomer voor blijft komen. Het is dan belangrijk dat de waarborgen voor een aangenaam woonklimaat in verpleeghuizen, die er nu al zijn in wet en regelgeving, in de praktijk ook op de langere termijn behulpzaam blijven. Ik neem dit dan ook mee als onderwerp van gesprek in mijn reguliere overleggen met vertegenwoordigers van de aanbieders en met de zorgkantoren.
Gaat u besturen van zorginstellingen verplichten om hun woonklimaat op orde te hebben? Zo ja, hoe gaat u dit bewerkstelligen? Zo neen, waarom niet?
Zie antwoord vraag 1.
De financiële belangen van testlabs van medisch-microbiologen |
|
Lilian Marijnissen , Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Bent u bekend met de uitzending van Nieuwsuur d.d. 9 juni en het NRC-artikel «Hoe Nederland de controle verloor»?1 en2
Ja.
Erkent u dat er in de eerste maanden van de coronacrisis veel meer testcapaciteit aanwezig was dan benut is geweest, zoals beweerd wordt in de uitzending van Nieuwsuur?
In februari was het testbeleid gericht op personen die voldeden aan de casusdefinitie, waarin onder andere was opgenomen dat mensen met bepaalde klachten afkomstig uit bepaalde regio’s of landen met veel gevallen getest konden worden. Begin maart werd in het OMT geconstateerd dat er mogelijk een tekort aan testmaterialen zou kunnen ontstaan en op 12 maart jl. heeft het OMT geadviseerd tot een restrictief testbeleid vanwege de ervaring van veel laboratoria dat de levering van testmaterialen onzeker was als gevolg van de wereldwijde vraagexplosie. Laboratoria wilden bovendien voorkomen dat de testcapaciteit door te ruim te testen tekort zou schieten voor diagnostiek voor kritische zorg. In de loop van maart werden dankzij snelle validatie door het RIVM steeds meer laboratoria in staat gesteld te testen op het coronavirus. Op 29 maart jl. gaf de Taskforce Moleculaire diagnostiek aan dat er landelijk gesproken voldoende laboratoriumcapaciteit beschikbaar was om het testbeleid te verruimen. Daarom adviseerde het OMT op 30 maart jl. om het testbeleid per 6 april jl. te verruimen voor personeel en patiënten in alle zorgsectoren. Hierna is het testbeleid stapsgewijs verder verruimd.
Hoe verklaart u dat het Landelijk Coördinatieteam Diagnostische Keten ook concludeert dat er veel minder tests zijn gedaan dan er capaciteit was en dit volgens hen te wijten is geweest aan «beleid»?
Zie antwoord vraag 2.
Wat is volgens u de belangrijkste reden voor het niet benutten van de aanwezige capaciteit van de grote testlabs in de eerste maanden van de coronacrisis?
Zie antwoord vraag 2.
Erkent u de grote gevolgen die het niet benutten van de volledige testcapaciteit heeft gehad voor de veiligheid van zorgverleners en hun patiënten?
Er golden in die periode andere beschermende maatregelen voor zorgverleners en patiënten. Bij koorts diende zorgpersoneel thuis te blijven, bij lichte klachten diende men tijdelijk werkzaamheden zonder patiëntencontact uit te voeren, of diende men persoonlijke beschermingsmiddelen te dragen. In alle gevallen vond overleg plaats met de werkgever ter voorkoming van risico’s. Voor patiënten gold dat in zorginstellingen waar op een afdeling twee besmettingen werden
geconstateerd direct de gehele afdeling in quarantaine genomen. Verder is het onverstandig om een één op één relatie tussen het wel of niet testen en de veiligheid van zorgverleners en patiënten te leggen.
Bent u op de hoogte of er sprake is van een financieel belang bij de medisch-microbiologische labs bij het zoveel mogelijk uitvoeren van testen in hun eigen labs? Zo ja, kunt u uiteenzetten hoe dit zit? Zo nee, bent u bereid dit uit te zoeken?
Ik kan mij niet vinden in de suggestie dat genoemde laboratoria een eventueel belang bij het uitvoeren van testen een rol hebben laten spelen in de advisering over de inzet van testcapaciteit. Ik ga er vanuit dat alle betrokken spelers zich naar eer en geweten hebben ingezet en hebben willen inzetten voor een zo adequaat mogelijke bestrijding van het virus. Ik verwacht van alle nieuwe laboratoria in Nederland die zich hebben laten valideren voor diagnostiek voor Covid-19 dat medische professionaliteit en de bereidheid om bij te dragen aan de bestrijding van de crisis voorop staat.
Kunt u toelichten welke gevolgen deze eventuele financiële belangen hebben gehad in het betrekken van de grote labs bij het testen?
In het begin van de pandemie is de diagnostiek in Nederland uitgerold volgens een reeds bestaand netwerk van opschalingslaboratoria. Het netwerk is opgezet om in situaties met een initieel beperkte hoeveelheid kennis en materialen en een afwezig of beperkt aanbod van goed gevalideerde testen, toch een snelle en kwalitatief hoogstaande uitrol van de noodzakelijke diagnostische capaciteit en expertise in Nederland te faciliteren. De opschaling (uitrol van diagnostiek) gebeurt in verschillende fasen, waarbij de mate van opschaling afhankelijk is van het verwachtte beloop van een uitbraak: 1) Implementatie, validatie diagnostiek bij RIVM en een tweede centraal expertise centrum (Erasmus MC). 2) Uitrol naar de eerste ring, de zogenaamde opschalingslaboratoria. Dit waren er 13 begin maart 2020. 3) Uitrol naar overige medisch microbiologische laboratoria. Om die reden is gestart met het inzette van testen bij medisch-microbiologische laboratoria en zijn later grotere laboratoria aangesloten. Zie verder ook mijn antwoord op de vragen 2, 3 en 4.
Alle laboratoria die covid-19 diagnostiek uit willen voeren, moesten zich dus hiervoor laten valideren door het RIVM. In maart, april en mei zijn bestaande contracten tussen zorginstellingen en GGD’en en de hen bekende regionale laboratoria gebruikt voor de analyse van testen, en deze volstonden om te kunnen voorzien in de toenmalige vraag. Het Landelijk Coördinatiecentrum Diagnostische Keten coördineert sinds 1 juni jl. de toewijzing van teststromen aan de verschillende laboratoria, zodanig dat de hoeveelheid afgenomen testen vanuit GGD’en matcht met de capaciteit van de betrokken laboratoria. Inmiddels is de testvraag zodanig toegenomen dat steeds meer gevalideerde laboratoria worden benut.
Hoe beoordeelt u het dat medisch-microbiologen bij voorkeur hun eigen labs willen inzetten voor het testen? Op welke manier is daarmee de capaciteit van de grote labs onderbenut gelaten? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Heeft deze opstelling van medisch-microbiologische labs eraan bijgedragen dat de beschikbare testcapaciteit in Nederland niet voldoende is benut? Kunt u dit toelichten?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe kan het dat het Outbreak Management Team (OMT) adviseerde om terughoudend te testen vanwege schaarste, die er volgens de grote labs niet was? Kunt u dit toelichten?
Zie hiervoor mijn antwoord op vragen 2, 3 en 4.
Is er door medisch-microbiologen in het OMT op enige manier gestuurd op testen via de medisch-microbiologische labs?
Ik heb geen zitting in het OMT en ik kan dan ook geen uitspraken over sturing binnen het OMT doen.
De tijdens de persconferentie de dato 6 augustus 2020 aangekondigde aanvullende maatregelen voor studenten- en studieverenigingen. |
|
Wybren van Haga (Lid-Haga) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
|
Kunt u uitleggen waarom er wezenlijk verschillende maatregelen worden getroffen ten opzichte van introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen (de zogeheten «gezelligheidsverenigingen») enerzijds en introductieactiviteiten van studieverenigingen en studentensportverenigingen anderzijds?
Het kabinet wilde maatregelen nemen om het toenemende aantal besmettingen onder jongeren te beperken en voorzag daarbij een specifiek risico met de organisatie van alle introductieactiviteiten voor nieuwe studenten van mbo, hbo en wo aan het begin van het nieuwe studiejaar. Het kabinet heeft daarom besloten die bijeenkomsten zoveel mogelijk te verbieden en alleen onder strikte voorwaarden fysieke bijeenkomsten mogelijk te maken als die bijeenkomsten gericht waren op studie of sport.
Na overleg met het Veiligheidsberaad op 17 augustus jl. is besloten om ook studentenverenigingen de gelegenheid te geven om kleinschalige fysieke introductiebijeenkomsten te organiseren (mits deze gericht zijn op kennismaking, sport, studie, er geen alcohol wordt gedronken en activiteiten niet plaatsvinden tussen 22:00 en 6:00). Voor activiteiten bij studentenverenigingen geldt dat deze eerst goedgekeurd dienen te worden door de onderwijsinstelling of de veiligheidsregio.
Kunt u uitleggen waarom er tijdens activiteiten van studieverenigingen en studentensportverenigingen kennelijk minder kans bestaat op verspreiding van COVID-19 dan tijdens activiteiten van algemene studentenverenigingen?
Tijdens alle bijeenkomsten is er een risico op besmetting. Het kabinet heeft ervoor gekozen een beperkt risico te accepteren voor kleinschalige bijeenkomsten gericht op kennismaking, studie en sport, omdat het kabinet dit belangrijke activiteiten vindt voor aankomende studenten.
Kunt u uitleggen waarom het verspreidingsrisico onder eerstejaarsstudenten met de leeftijd van achttien jaar kennelijk groter is dan het verspreidingsrisico onder middelbare scholieren met diezelfde leeftijd, welke in groepsverband les krijgen en activiteiten verrichten in vaak slecht geventileerde lokalen en waarbij de afstand van anderhalve meter dikwijls niet haalbaar is?
Het is niet zo dat het risico om besmet te raken ineens sterk toeneemt als iemand van 18 jaar van het voortgezet onderwijs doorstroomt naar vervolgonderwijs. Bij de infectieziektebestrijding kijken we echter ook naar groepsgerichte maatregelen, waarmee we niet elk risico op besmetting uitsluiten, maar de grootste risico’s. De start van het nieuwe studiejaar met veel introductiebijeenkomsten acht het kabinet zo’n groot risico.
Ziet u in dat de aanvullende maatregelen voor onduidelijkheid en onbegrip bij studenten kunnen zorgen, daar er wezenlijk geen onderscheid valt te maken tussen activiteiten van algemene studentenverenigingen enerzijds en activiteiten van studie- en studentensportverenigingen anderzijds?
Ja. Het kabinet heeft inmiddels besloten algemene studentenverenigingen meer mogelijkheden te bieden.
Bent u bereid de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen wel doorgang te laten vinden, indien betreffende verenigingen vooraf een uitgebreid veiligheidsprotocol kunnen overleggen? Indien nee, waarom niet?
Inmiddels heb ik na overleg met de voorzitters van de veiligheidsregio’s besloten om kleinschalige bijeenkomsten van studentenverenigingen mogelijk te maken, mits zij aan dezelfde strikte voorwaarden voldoen als de andere introductiebijeenkomsten voor nieuwe studenten.
Deelt u de mening dat het beter is om introductieactiviteiten volgens een gecontroleerd protocol te laten plaatsvinden dan ongecontroleerd? Indien ja, heeft u het risico meegewogen dat jongeren mogelijk toch zelf iets gaan organiseren, maar dan buiten het zicht van de overheid?
Ja, dat heeft het kabinet meegewogen. In geval van excessen, zouden de veiligheidsregio’s op basis van de huidige noodverordeningen ook mogelijkheden hebben om op te treden tegen andere bijeenkomsten waar onvoldoende wordt gelet op de veilige afstand en de hygiënemaatregelen.
Heeft u overwogen om de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen toch doorgang te laten vinden, met diezelfde restricties als bij de introductieactiviteiten van studie- en studentensportverenigingen? Indien nee, waarom niet? Indien ja, waarom heeft u dan toch besloten de introductieactiviteiten van algemene studentenverenigingen in het geheel te verbieden?
Naar aanleiding van het overleg met de voorzitters veiligheidsregio’s op 17 augustus jl. heb ik besloten om ook studentenverenigingen de mogelijkheid te bieden om kleinschalige bijeenkomsten te organiseren gericht op kennismaking, studie en sport, mits de bijeenkomsten zijn geaccordeerd door een onderwijsinstelling of veiligheidsregio, er geen alcohol genuttigd wordt bij de bijeenkomsten en de bijeenkomsten niet plaatshebben tussen 22.00 en 06.00u. De studentenverenigingen kunnen daarvoor een ontheffing aanvragen bij de veiligheidsregio.
Het bericht ‘Haast geboden met ventilatie op scholen’ |
|
Joba van den Berg-Jansen (CDA), Michel Rog (CDA), Pieter Omtzigt (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
![]() |
Kent u het bericht «Haast geboden met ventilatie op scholen»?1
Ja
Deelt u de mening dat het relevant is dat ventilatie-bepalingen (om het coronavirus onder controle te houden) voor scholen en andere instellingen en organisaties bekend zijn voor 1 september 2020?
Er zijn geen aparte ventilatiebepalingen om het coronavirus onder controle te krijgen, de algemene eisen die reeds altijd van kracht waren gelden ook nu. Dat betekent dat een ventilatiesysteem minimaal moet voldoen aan de eisen die in het Bouwbesluit genoemd worden. Dit houdt in dat instanties zorg moeten dragen dat hun gebouw voldoet aan de eisen in het Bouwbesluit en zo nodig moeten aanpassen wanneer dit niet het geval is.
Voor gebouwbeheerders is van belang dat het ventilatiesysteem voldoende moet worden onderhouden;
Het ventilatiesysteem moet op een juiste wijze worden gebruikt. Daarbij zijn instructies voor personeel nodig;
Als er tussenwanden of -schotten in een ruimte worden geplaatst, kan dit de oorspronkelijke goede functie van het systeem verstoren;
Als het systeem niet voldoet moet het dus aangepast worden of de bezettingsgraad moet omlaag;
Bij twijfel dient een onafhankelijk expert geraadpleegd worden;
Ook dient recirculatie binnen 1 ruimte vermeden te worden. Het RIVM adviseert uit voorzorg om recirculatie van lucht in ruimtes die gedurende langere tijd door meerdere personen worden gebruikt te vermijden.
De betrokken ministeries (VWS en BZK) hebben op rijksoverheid.nl deze informatie beschikbaar gesteld via (https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen).
Het RIVM houdt doorlopend nieuwe wetenschappelijke onderzoeken en inzichten in de gaten en richtlijnen worden regelmatig aangepast als daar aanleiding toe is. Naar aanleiding van vragen vanuit het Ministerie van VWS en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten op basis van (recente) literatuur en adviezen van de ECDC over ventilatie, heeft het RIVM op 28 juli de adviezen over ventilatie aangepast.
Kunt u aangeven hoeveel scholen nu nog niet voldoen aan de nieuwste Bouwbesluit-eisen met betrekking tot ventilatie?
Er worden geen gegevens verzameld of bijgehouden over de ventilatie van schoolgebouwen. Het voldoen aan bouwregelgeving en andere relevante richtlijnen is een verantwoordelijkheid van schoolbesturen zelf, eventueel in samenspraak met de gemeente.
Om schoolbesturen te ondersteunen bij deze verantwoordelijkheid is er een Landelijk Coördinatieteam Ventilatie op Scholen opgericht. Uw Kamer is hierover per brief geïnformeerd. Ook hebben de sectorraden een handreiking voor scholen opgesteld. Tot slot is op de website www.weeropschool.nl informatie ten behoeve van scholen gepubliceerd en is een helpdesk ter beschikking gesteld.
Wij blijven het onderwijsveld informeren omtrent de actuele aanbevelingen van het RIVM, die worden gepubliceerd op de website van het RIVM en van de rijksoverheid.
Welke maatregelen hebben het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM), de Belastingdienst en ministeries zelf genomen met betrekking tot ventilatie?
Onder verantwoordelijkheid van het Rijksvastgoedbedrijf worden voor de rijkspanden per pand een gebruiksplan opgesteld. Sinds de aanpassing van de richtlijnen door het RIVM wordt daarbij het gebruik van ruimten waarin sprake is van ventilatie door recirculatie van lucht binnen één ruimte een gebruiksbeperking opgenomen in de pandplannen. Voor de langere termijn wordt een onderzoek opgestart naar aanvullende maatregelen passend bij specifieke recirculatie systemen.
Kunt u aangeven wanneer de antwoorden op eerdere schriftelijke vragen over ventilatie van de leden Van den Berg, Peters, Bergkamp en Diertens aan de Kamer worden gezonden, waarover u op 31 juli 2020 een uitstelbrief heeft gezonden?2
Ik streef ernaar de antwoorden op deze vragen uiterlijk 12 september aan uw Kamer toe te sturen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het debat over het coronavirus van 12 augustus 2020?
Helaas is dat niet gelukt. Vanwege een zorgvuldige beantwoording heeft dit meer tijd in beslag genomen.
Een drietal artikelen van Follow the Money over ‘particuliere zorg voor ouderen met dementie’ |
|
John Kerstens (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van de artikelenreeks van Follow the Money over «particuliere zorg voor ouderen met dementie»?1
Ja.
Herkent u het daarin geschetste beeld als het gaat om de fikse groei van het aantal particuliere initiatieven zoals in de desbetreffende artikelen bedoeld, alsook de grote rol van een aantal buitenlandse partijen en het fenomeen «private equity» daarbij? Wat vindt u van deze ontwikkelingen? Welke risico’s ziet u in het kader daarvan? Hoe mitigeert u deze?
Ik herken het beeld van groei aan dit soort particuliere initiatieven in de ouderenzorg waarbij wonen en zorg worden gescheiden. Een diversiteit aan aanbieders van verpleegzorg vind ik op zichzelf geen slechte ontwikkeling. Dit stelt mensen in staat om woon- en zorgvormen te kiezen die aansluiten bij hun wensen en behoeften. Bovendien zal door de vergrijzing een steeds grotere behoefte zijn aan deze zorg.
Wat betreft de rol van buitenlandse partijen en private equity merk ik het volgende op. De kwaliteit van zorg moet, ongeacht de achterliggende eigendomsrelatie, altijd voldoen aan de richtlijnen en standaarden. De IGJ ziet daarop toe. Het is bovendien van belang dat zorginstellingen een positief bedrijfsresultaat behalen, juist om de kwaliteit en continuïteit van zorg te kunnen waarborgen. Ook het toestaan van winstuitkering in de vorm van dividend kan nuttig zijn, omdat dit zorgaanbieders de mogelijkheid geeft een beroep te doen op risicodragend kapitaal van particuliere investeerders en institutionele beleggers. Onder omstandigheden kan dit de kwaliteit, toegankelijkheid en betaalbaarheid van zorg bevorderen. Desalniettemin bestaat het risico dat bepaalde entiteiten, of dat nu private equity partijen of buitenlandse partijen of binnenlandse partijen zijn, het behalen van hoge rendementen stellen boven het belang van het leveren van goede zorg. Dit vind ik zeer onwenselijk, want geld dat voor de zorg is bedoeld moet zoveel mogelijk ook daadwerkelijk aan betere zorgverlening aan patiënten worden besteed. Met het al aangekondigde wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders (Wibz) wil ik de mogelijkheid introduceren aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. De aard van de voorwaarden en het tijdstip van inwerking treden kan variëren per deelsector en wordt gekoppeld aan het zich voordoen van excessen en de noodzaak die tegen te gaan, respectievelijk te voorkomen. Daarnaast wordt bezien of er een norm geïntroduceerd moet worden voor een maatschappelijk maximaal aanvaardbare dividenduitkering. Het streven is het wetsvoorstel in het voorjaar van 2021 in te dienen bij de Tweede Kamer.
Bent u van mening dat u, alsook de in dezen aangewezen toezichthoudende instanties, voldoende inzicht hebben in genoemde ontwikkelingen, respectievelijk voldoende instrumenten hebben om dat inzicht te verkrijgen en in te grijpen indien nodig? Hoe kijkt u aan tegen de stelling in bedoelde artikelen dat «op snelle winst beluste cowboys momenteel niet kunnen worden tegengehouden»?
In de artikelen worden verschillende ontwikkelingen en toezichthoudende instanties genoemd. Ten eerste is er de IGJ, die toezicht houdt op de kwaliteit van zorg. De IGJ heeft het instrumentarium om te handhaven wanneer de kwaliteit van zorg ondermaats is en schuwt niet om dit instrumentarium in te zetten. De NZa houdt de ontwikkelingen omtrent fusies in de zorg in de gaten en publiceert hierover, zoals bijvoorbeeld in de eerder dit jaar verschenen «Informatiekaart Concentraties in de zorg 2019». De stelling van Marco Varkevisser, hoogleraar marktordening in de gezondheidszorg aan de Erasmus Universiteit in Rotterdam dat «op snelle winst beluste cowboys momenteel niet kunnen worden tegengehouden» heeft betrekking op het concentratietoezicht van de NZa en de ACM. In de Kamerbrief van 18 februari 2020 heb ik u geïnformeerd over de mogelijkheden die ik zie om het fusietoezicht in de zorg aan te scherpen.2 Idealiter zou een fusie worden getoetst op de gevolgen voor kwaliteit en betaalbaarheid van zorg, waarbij een fusie alleen is toegestaan als deze leidt tot betere kwaliteit of dezelfde kwaliteit voor een lagere prijs. Er zijn echter geen voldoende concrete en objectieve criteria om de gevolgen voor de kwaliteit en betaalbaarheid voorafgaand aan een fusie te voorspellen. Het concentratietoezicht is naar mijn mening dan ook niet de aangewezen plek om deze problematiek op te lossen. Zoals ook de heer Varkevisser stelt, is de oplossing naar mijn mening deels gelegen in het stellen van randvoorwaarden voor winstuitkering, zodat de zogenoemde zorgcowboys worden ontmoedigd, maar goedwillende investeerders met langetermijnperspectief nog steeds welkom zijn. Dit zal worden geregeld in het wetvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders, zoals ik heb toegelicht in het antwoord op vraag 3.
Bent u bereid toezichthoudende instanties meer instrumenten aan te reiken om hun toezicht effectiever te maken, door hen de bevoegdheid te geven ook andere aspecten in hun toezicht te betrekken als ook aan het oordeel daarover consequenties te verbinden?
Ik ben altijd bereid om na te denken over hoe we het toezicht effectiever en slagvaardiger kunnen maken. Hierbij is het wel van belang om duidelijke, objectieve en handhaafbare maatstaven te formuleren waarbij ook administratieve lasten en toezichtlasten in ogenschouw moeten worden genomen. In deze casuïstiek is het van belang te benoemen dat het toezicht houden op servicekosten niet tot de taak van de IGJ behoort. Het zorgkantoor heeft een taak waar het gaat om het controleren van de daadwerkelijke levering van de gecontracteerde zorg. Daarnaast moeten cliënten (en hun vertegenwoordigers) zelf kritisch zijn op hetgeen geleverd wordt onder de servicekosten of aanvullende pakketten. Daarbij kunnen zij het totaalpakket van wonen, zorg en dienstverlening (en de kosten daarvan) afwegen tegen hetgeen anderen aanbieden.
Worden genoemde particuliere initiatieven op dit moment als afzonderlijke categorie beschouwd bij het verkrijgen van inzicht, het uitoefenen van toezicht en bij de handhaving? Zo nee, bent u bereid een en ander te geven? Hoe beoordeelt u de suggestie voor het instellen van een aparte toezichthouder als het gaat om particuliere (commerciële) initiatieven zoals hier aan de orde?
Nee, de IGJ ziet een particulier initiatief niet als afzonderlijke categorie in haar toezicht. Elke zorgaanbieder, dus ook particuliere initiatieven, moeten voldoen aan de voorwaarden van goede zorg. De inspectie heeft wel extra aandacht voor goed bestuur in de zorg en trekt hierbij samen op met de NZa. Ik ben van mening dat een aparte toezichthouder niet noodzakelijk is. De particuliere initiatieven vallen onder de dezelfde wet- en regelgeving als de reguliere initiatieven. Daarbinnen zijn voldoende waarborgen voor het bewaken van de kwaliteit van zorg.
Wat vindt u van de in deze sector van de ouderenzorg blijkbaar te behalen (beleggings-)rendementen? Kunt u zich voorstellen dat het beeld ontstaat dat het realiseren daarvan ten koste gaat en/of kan gaan van goede zorg? Bent u bereid tot heldere regelgeving die dergelijke winsten beperkt dan wel verbiedt? Zo ja, wanneer kan de Kamer een voorstel daartoe tegemoetzien?
De aangehaalde beloofde rendementen van 7% betreffen in investeringen in vastgoedobjecten voor opvang, verzorging en verpleging. Op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) is het mogelijk wonen en zorg te scheiden. Ik kan niet beoordelen in hoeverre dergelijke rendementen voor beleggingen in vastgoed marktconform zijn. Zorgbestuurders zijn er verantwoordelijk voor om diensten, goederen en vastgoed, die nodig zijn voor de zorgverlening, in te kopen tegen een marktconforme prijs. De zorg die onder deze constructie verleend wordt, valt niet onder het huidige winstverbod, omdat deze zorg kort gezegd niet als intramurale, maar als extramurale zorg wordt aangemerkt. Zoals reeds toegelicht in het antwoord op vraag 2 werk ik echter aan het wetsvoorstel integere bedrijfsvoering zorgaanbieders waarin ik de mogelijkheid wil introduceren aanvullende voorwaarden te stellen aan winstuitkering voor sectoren waar nu geen verbod op winstuitkering geldt. Ongeacht de regels omtrent winstuitkering moet de kwaliteit van zorg altijd op orde zijn. De IGJ ziet daarop toe.
Wat is uw visie ten aanzien van de in genoemde artikelen bedoelde commerciële partijen en dan met name ook buitenlandse commerciële partijen?
In voorgaande antwoorden heb ik toegelicht hoe ik wil waarborgen dat commerciële belangen niet boven de publieke belangen van goede, toegankelijke en betaalbare zorg worden gesteld. Mijn visie op buitenlandse partijen is als volgt. Alle zorgaanbieders die in Nederland zorg leveren moeten voldoen aan de Nederlandse wet- en regelgeving. Dat geldt onder andere voor de eisen rond kwaliteit van zorg en de besturing van zorginstellingen zoals wettelijk vastgelegd in de Wet kwaliteit klachten en geschillen zorg (Wkkgz), de Wet toelating zorginstellingen (WTZi) en straks ook de Wet toetreding zorgaanbieders (Wtza). De IGJ ziet hierop toe. Ik zie geen meerwaarde in het maken van onderscheid op grond van de nationaliteit van de entiteit die het eigenaarschap van een zorginstelling heeft. Dit zou zich bovendien slecht verhouden met het Europees Unie-recht, dat onderscheid op basis van nationaliteit verbiedt.
Wat vindt u van de door particuliere initiatieven zoals hier aan de orde, klaarblijkelijk aan de dag gelegde vaagheid bij de door hen bij bewoners in rekening gebrachte kosten? Vindt u het redelijk als van een bedrag van € 1.100 aan «servicekosten» welgeteld € 60 wordt besteed aan extra zorg? Bent u bereid tot (nadere) regelgeving op dat vlak, omtrent bijvoorbeeld transparantie en normering?
Ik ben van mening dat cliënten (en/of hun vertegenwoordigers) die aanvullende pakketten afnemen ook een eigen plicht hebben om kritisch te kijken naar hetgeen deze particuliere initiatieven leveren. Zij kunnen zich daarop voorbereiden door vooraf locaties te bezoeken en/of te zoeken naar ervaringen van anderen en alternatieven af te wegen. Daarbij kunnen zij het totaalpakket van wonen, zorg- en dienstverlening (en de kosten daarvan) afwegen tegen hetgeen anderen aanbieden. Ook kunnen zij zich een oordeel vellen over de geboden transparantie in de opbouw van de kosten en de diensten die daarvoor geleverd worden. Voor de (kwaliteit van de) zorgverlening geldt dat deze via wet en regelgeving is gereguleerd. De transparantie van de servicekosten is naar mijn mening iets dat in overleg tussen cliënt en aanbieder tot stand komt.
Het bericht dat een ventilatiesysteem het coronavirus verspreidde in een verpleeghuis |
|
Lodewijk Asscher (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het artikel «Vertrouwelijk RIVM-rapport: ventilatiesysteem verspreidde virus in verpleeghuis»?1
Ja.
Bent u bereid dit Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM)-rapport per direct te publiceren? Zo niet, waarom?
Er is geen sprake van een vertrouwelijk of geheim rapport, het gaat om een vertrouwelijk verslag van het Signaleringsoverleg (https://www.rivm.nl/surveillance-van-infectieziekten/signalering-infectieziekten/signaleringsoverleg) voor professionals. Dit soort verslagen is vertrouwelijk omdat ze mogelijk terug te herleiden zijn naar individuele personen.
Wekelijks worden infectieziektesignalen uit binnen- en buitenland besproken tijdens het Signaleringsoverleg op het RIVM. Signalen kunnen bijvoorbeeld uitbraken zijn, nieuwe of onverwachte infectieziekten of trends. De signalen worden gebruikt om waar nodig bestrijdingsmaatregelen te nemen om verdere verspreiding te voorkomen. Signalen zijn afkomstig uit surveillancebronnen maar bijvoorbeeld ook uit contacten met artsen-microbioloog en artsen-infectieziektebestrijding van GGD’en.
In een recent signaleringsoverleg is een casus besproken die nader onderzocht wordt door de GGD. Het onderzoek is nog niet afgerond. Als er relevante conclusies kunnen worden getrokken uit het onderzoek, zal hierover worden gecommuniceerd als het onderzoek is afgerond. Hoewel de verslagen van het Signaleringsoverleg vertrouwelijk zijn, heb ik eenmalig met toestemming van het RIVM, de micro-bioloog en de GGD, het vertrouwelijke verslag toegevoegd als bijlage bij de brief over de update Covid-19 dd. 11 augustus.
Deelt u de mening dat de gang van zaken in deze beter had kunnen verlopen? Zo nee, kunt u uitleggen wat u netjes vindt aan deze praktijk?
Zie antwoord vraag 2.
Wanneer was u van plan dit rapport te delen met de Kamer? Kunt u alstublieft een exacte datum noemen om vervolgvragen te voorkomen?
Zie antwoord vraag 2.
Bent u van mening dat deze onderzoeksgegevens het belangrijk maken een aerosolen-expert bij de aanstaande technische briefing uit te nodigen? Zo nee, waarom niet?
Er is vooralsnog geen sprake van nieuwe onderzoeksgegevens, anders dan de gegevens die al bekend zijn. Daarom zie ik op dit moment geen reden om een aerosolen-expert uit te nodigen voor de volgende technische briefing.
Bent u bereid het RIVM te verzoeken de nood aan ventilatie, bijzonder in verpleeghuizen, te herwaarderen? Zo nee, is er enkel ander wetenschappelijk onderzoek denkbaar dat wel tot een dergelijk denkproces zou leiden?
Er is vooralsnog geen sprake van nieuwe onderzoeksgegevens of andere inzichten, anders dan de gegevens die al bekend zijn. Mochten er uit het onderzoek, dat door de GGD gedaan wordt, nieuwe inzichten komen dan zal het RIVM deze verwerken in de adviezen en richtlijnen.
Waarom is de aanpassing in de richtlijn niet publiekelijk gecommuniceerd?
Het RIVM houdt doorlopend nieuwe wetenschappelijke onderzoeken en inzichten in de gaten en richtlijnen worden regelmatig aangepast als daar aanleiding toe is. Naar aanleiding van vragen vanuit mijn ministerie en voortschrijdende wetenschappelijke inzichten op basis van (recente) literatuur en adviezen van de ECDC over ventilatie, heeft het RIVM op 28 juli de adviezen over ventilatie aangepast. De betrokken ministeries (VWS en BZK) hebben op rijksoverheid.nl deze informatie beschikbaar gesteld via https://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/coronavirus-covid-19/openbaar-en-dagelijks-leven/ventilatie-in-gebouwen.
Wat betekenen deze uitkomsten voor ventilatiesystemen? Wat betekenen zij in verpleeghuizen? Wat betekenen zij in ziekenhuizen? Wat betekenen zij in scholen? Wat betekenen zij in alle ruimten waar meer dan 100 personen zijn toegestaan?
Of de adviezen van het RIVM consequenties hebben voor verpleeghuizen, ziekenhuizen, scholen etc. hangt af van de staat van hun ventilatiesysteem. Een ventilatiesysteem moet minimaal voldoen aan de eisen die in het Bouwbesluit genoemd worden. Dit houdt in dat instanties zorg moeten dragen dat hun gebouw voldoet aan de eisen in het Bouwbesluit en zo nodig moeten aanpassen wanneer dit niet het geval is.
Voor gebouwbeheerders is van belang:
Het ventilatiesysteem moet voldoende worden onderhouden;
Het ventilatiesysteem moet op een juiste wijze worden gebruikt. Daarbij zijn instructies voor personeel nodig;
Als er tussenwanden of -schotten in een ruimte worden geplaatst, kan dit de oorspronkelijke goede functie van het systeem verstoren;
Als het systeem niet voldoet moet het dus aangepast worden of de bezettingsgraad moet omlaag;
Bij twijfel dient een onafhankelijk expert geraadpleegd worden;
Ook dient recirculatie binnen 1 ruimte vermeden te worden. Het RIVM adviseert uit voorzorg om recirculatie van lucht in ruimtes die gedurende langere tijd door meerdere personen worden gebruikt te vermijden.
Dit is ook terug te lezen op de informatie op rijksoverheid.nl zoals in het antwoord op vraag 7 is te vinden.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 12 augustus aanstaande, wanneer wij deze urgente crisis met elkaar bespreken?
Ja.
Het bericht ‘Testen, testen, testen, maar hoe?’ |
|
Henk van Gerven |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
Wat is uw reactie op het bericht «Testen, testen, testen, maar hoe?»?1
Dat het een goed artikel is. Mijn reactie op het bericht kunt u hieronder lezen.
Herkent u het beschreven probleem dat de meerderheid van alle nieuwe infecties zijn oorsprong vindt in mensen die wel geïnfecteerd zijn, maar niet ziek worden (die asymptomatisch zijn) of pas enkele dagen later symptomen krijgen (presymptomatisch)?
Het RIVM heeft hier geen systematische gegevens over. Het testsysteem is (tot nu toe) gericht op het testen van symptomatische patiënten. Om deze reden hebben wij geen systematisch inzicht in geïnfecteerde mensen die asymptomatisch of presymptomatisch zijn. Dat geldt zowel voor testen in het kader van bron- en contactonderzoek als voor alle andere testadviezen. De rol die testen kan spelen in de asymptomatische gevallen of tijdens een monitoringsperiode wordt op dit moment verder onderzocht door het RIVM.
Deelt u de mening dat het van belang is om een fijnmazig overzicht te hebben van waar het virus zich bevindt?
Ja die mening deel ik. We hebben dat overzicht steeds beter met behulp van het dasboard (https://coronadashboard.rijksoverheid.nl/) en het BCO-onderzoek door de GGD-en.
Hoe beoordeelt u de effectiviteit van het bron- en contactonderzoek in relatie tot het gegeven dat ook gezonde dragers van het virus hun omgeving kunnen besmetten? Klopt het dat we besmettingen die aysymptomatisch verlopen momenteel missen in het bron- en contactonderzoek?
De effectiviteit van het bron- en contactonderzoek stijgt wanneer de doorlooptijden korter worden. Ik doe er alles aan om die doorlooptijden te verkorten. Zoals ook in het OMT-advies en achterliggend document van 23 juni jl. (https://lci.rivm.nl/covid-19-testbeleid%20personen%20zonder%20klachten) terug te lezen is kan het testen van personen zonder klachten in specifieke gevallen van nut zijn, bijvoorbeeld in het geval van een lokale uitbraak waarbij het kan helpen bij het in kaart brengen van de omvang van de verspreiding. Daarnaast is het testen van mensen zonder klachten vooral nuttig wanneer de doorlooptijden van het bron- en contactonderzoek kort genoeg zijn. Ik heb aan het OMT gevraagd mij te adviseren vanaf welk moment het asymptomatisch testen bij nauwe contacten uit het bron- en contact onderzoek voldoende toegevoegde waarde heeft.
Er zijn echter ook nadelen, zoals fout-positieve of negatieve uitslagen en het inefficiënt gebruik van materialen en capaciteit. Het OMT adviseerde op 23 juni jl. dit beleid terughoudend en gericht toe te passen. Binnen het BCO worden echter wel alle contacten in kaart gebracht met als doel dat ook presymptomatische overdracht wordt voorkomen doordat nauwe contacten (incl. huisgenoten van de index patiënt) in quarantaine blijven. Zij zijn dan ook in de 2 dagen voor hun eerste ziektedag, waarin zij al wel besmettelijk zijn, thuis in isolatie. Met deze basis zorgt het BCO voor het voorkomen van besmetting door (nog) niet besmettelijke personen.
Bent u van mening dat het huidige beleid rondom bron- en contactonderzoek, waarbij enkel getest wordt op basis van klinische verdenkingen, aangepast moet worden? Zo ja, wat gaat u veranderen? Zo nee, waarom niet?
Zie ook mijn antwoord op vraag 4. Het RIVM en het OMT adviseren dat testen zonder klachten nuttig kan zijn als de doorlooptijd van het bron-en contactonderzoek kort genoeg is. Ik heb het OMT gevraagd mij te adviseren vanaf welk moment het asymptomatisch testen bij nauwe contacten uit het bron- en contactonderzoek voldoende toegevoegde waarde heeft.
Daarnaast gaan we, zoals ik in mijn brief van 6 augustus jl. heb aangekondigd, mensen zonder klachten testen die terugkeren uit een land of gebied waar een oranje of rood reisadvies geldt en bij gebruik van de app. We gaan regelen dat reizigers die, om te beginnen op Schiphol, uit oranje of rode reisgebieden komen worden aangespoord om zich te laten testen, ongeacht of ze klachten hebben. Hierin ligt een kans om nader onderzoek te doen naar de effectiviteit van asymptomatisch testen, en dit zal daarom worden begeleid door het RIVM. Het doel is om op korte termijn alle reizigers die op luchthavens in Nederland binnen komen uit een risicogebied, zich te laten testen. Daarnaast start er vanaf 17 augustus een proef met de app in Twente en Drenthe. Ook daar zal de mogelijkheid worden geboden dat mensen die een melding krijgen in de app zich na 7 dagen na het risicovolle contact, kunnen laten testen, ook als ze geen verschijnselen hebben. Ik heb het OMT gevraagd mij te adviseren over de specifieke termijn. De resultaten hiervan benut ik voor de landelijke invoering van de app per 1 september.
Daarnaast is het belangrijk om mensen te blijven oproepen om zich bij klachten te laten testen. Vaak blijken mensen voordat ze zich melden al enige tijd klachten te hebben, daardoor verliezen we kostbare tijd. Snelheid is van groot belang, en snelheid begint bij het besluit van iedereen om zich bij milde klachten meteen te laten testen.
Is volgens u een dergelijk verbeterd testbeleid essentieel voor een exit-strategie?
Voor de exit-strategie is het essentieel dat mensen met (milde) klachten zich zo snel mogelijk laten testen, zij snel hun testuitslag krijgen, vervolgens in quarantaine blijven bij een positieve test en dat het BCO-onderzoek snel wordt afgerond. We streven ernaar dat er maximaal 24 uur tussen testafspraak en testafname en maximaal 24 uur tussen testafname en testuitslag van de test zit, om vervolgens zo snel mogelijk te starten met het BCO.
Het is hiervoor natuurlijk noodzakelijk dat mensen goed meewerken aan het BCO-onderzoek, door de telefoon snel op te nemen en de mensen waarmee ze in contact zijn geweest door te geven.
Wat is uw reactie op de zinsnede «Naast de aanpassing van het contactonderzoek aan het voorkomen van presymptomatische en asymptomatische infecties zijn er hoe dan ook aanvullende maatregelen nodig om brandhaarden of «superspreading» tijdig onder controle te brengen en te voorkomen dat risicopatiënten overlijden»? Indien u van mening bent dat aanvullende maatregelen nodig zijn, welke aanvullende maatregelen bent u van plan te nemen?
Hiervoor verwijs ik u ook naar de Kamerbrief van 7 augustus hierin heb ik het volgende aangegeven. In de huidige controlefase ligt een meer lokale of regionale aanpak voor de hand omdat we op basis van vroegsignalering kunnen constateren waar mogelijke brandhaarden ontstaan. Regionale of lokale overheden zijn dan beter in staat effectieve maatregelen te nemen. De veiligheidsregio’s hebben hiervoor, zonder uitputtend te willen zijn, een aantal middelen ter beschikking:
Gedragsmaatregel, zoals mondkapjesplicht, op aangewezen plaatsen (buiten) voor 13 jaar en ouder.
Het beperken van de openingstijden van horeca en nachtwinkels indien het te druk wordt, geen 1,5 meter afstand wordt gehouden en de hygiëne maatregelen onvoldoende worden toegepast.
Het verbieden van grootschalige samenkomsten, zoals publiek bij betaald voetbal en trainingen.
Het afsluiten van parkeergelegenheden om drukte in bepaalde gebieden te voorkomen. Dit kan bijvoorbeeld bij stranden, natuurgebieden en drukke stadscentra.
Het intensiveren van crowd control op drukke plekken.
Inzetten op snellere en gerichtere handhaving van bestaande basisregels en het bevorderen van de naleving van sectorale protocollen.
Het is niet uit te sluiten dat indien lokale maatregelen onvoldoende werken, een aantal van deze maatregelen, zoals het verbieden van publiek bij betaald voetbal en het beperken van de openingstijden van de horeca landelijk worden opgelegd.
Daarnaast heeft het kabinet besloten om een drietal preventieve maatregelen te nemen. Deze zijn gericht op de studentengezelligheidsverenigingen die voor de start van het komend school/academisch jaar geen fysieke wervings- en introductie activiteiten mogen ondernemen. Deze is ook gericht op recreatieve instellingen (zoals horecoa, preparken enz.) die moeten sluiten voor maximaal 14 dagen bij constatering van een bronbesmetting door de GGD. Het gaat hierbij om meerdere besmettingen die gerelateerd zijn aan de locatie. Tot slot treft het kabinet een aantal aanvullende maatregelen voor de horeca. Daarom is besloten dat voor alle horeca, zowel binnen als buiten en onafhankelijk van de omvang van de horecagelegenheid, gewerkt moet worden met reservering (van tevoren of aan de deur), een gezondheidscheck (triage) en het toewijzen van een vaste zitplaats (placering). Hiermee wordt een eerdere versoepeling voor horecagelegenheden teruggedraaid. Daarnaast worden alle bezoekers gevraagd zich te registreren.
Hoe beoordeelt u de volgende in het artikel gesuggereerde aanvullende maatregelen: (a) het actief opsporen van besmettingen bij reizigers die in risicogebieden waren, inclusief testen; (b) het monitoren van kwetsbare mensen en risicogroepen, met name arbeidsmigranten en bewoners van verpleeghuizen, gevangenissen, asielzoekerscentra en instellingen voor mensen met een verstandelijke beperking en (c) verzorgenden en bezoekers van deze risicogroepen testen?
Zie hiervoor ook mijn antwoord op vraag 4 en 5. Op basis van de adviezen waarover ik nu beschik, ben ik in specifieke situaties, zoals bij een lokale uitbraak ben ik van mening dat het testen van personen zonder klachten van nut kan zijn. Zoals ook gemeld aan uw Kamer in de Kamerbrief van 7 augustus, zal er een teststraat ingericht worden op eerst Schiphol en zo spoedig mogelijk de andere luchthavens voor reizigers die komen uit oranje en rode reisgebieden. Zij worden aangespoord om zich direct te laten testen.
Op welke manier is er aandacht voor de tot op heden weinig onderzochte klinische symptomen die gekoppeld zijn aan COVID-19? Op welke manier wordt er in de screening rekening gehouden met dergelijke weinig onderzochte klinische symptomen? Op welke wijze heeft u aandacht voor de op het coronaplein van de Long Alliantie Nederland en het Longfonds gemelde klachten?
Rondom de nazorg voor patiënten met COVID-19 is door de Federatie Medisch Specialisten in samenwerking met vele koepelorganisaties een leidraad opgesteld, hier te vinden: https://www.demedischspecialist.nl/sites/default/files/Leidraad%20Nazorg%20COVID-19.pdf. Daarin is er zeker aandacht voor de klinische symptomen ook na een doorgemaakt infectie. Dat is tevens waar de Longalliantie zich mee bezig houdt. Dit gaat om klinische gegevens over de ziekte en het doormaken daarvan. Het RIVM is betrokken bij adviezen rondom preventief vaccineren voor andere ziekteverwekkers welke longinfectie kunnen geven bij patiënten die COVID-19 hebben doorgemaakt, maar zijn niet direct betrokken bij de Longalliantie en het Longfonds in dit project.
Deelt u de mening dat testuitslagen doorgegeven zouden moeten worden aan de huisartsen om zo een goed overzicht te kunnen krijgen per postcodegebied? Zo nee, waarom niet? Zo ja, hoe gaat u dit vormgeven?
Samen met de GGD-GHOR is er overleg geweest met de LHV die aangaven dat huisartsen zelf deze informatie niet wilden ontvangen, omdat ze dan overspoeld zouden worden met negatieve testuitslagen waar ze weinig mee konden, en die veel tijd zouden kosten om in hun HIS-systeem te verwerken. Er zijn wisselende signalen van huisartsen over de wens om positieve testuitslagen wel standaard te ontvangen. Dit kan lokaal met hun GGD georganiseerd worden. Veel GGD’en hebben dat ook al op die manier ingeregeld. Daarnaast kunnen positief geteste mensen dit ook zelf doorgeven aan hun huisarts.
Het doorsturen van uitslagen naar huisartsen leidt niet tot beter inzicht per postcodegebied. Huisartsen zullen altijd alleen informatie ontvangen over hun eigen patiënten, en niet over alle patiënten per postcodegebied. Dergelijke informatie is beschikbaar op de websites van RIVM en VWS.
Wat is uw oordeel over de mogelijkheden om via een speekseltest coronabesmettingen op te sporen? Kan deze niet de testmogelijkheden op corona vergemakkelijken en versnellen?2
Wij volgen nauwlettend de ontwikkelingen van innovatieve testmethoden, die de monsterafname vergemakkelijken, zoals bijv. een test op adem of speeksel, of die sneller een testresultaat geven of die goedkoop zijn. Ik ben zeker bereid om de inzet van deze testen te bekijken. Op dit moment moeten we het nog doen met de testmethode die nu beschikbaar en betrouwbaar is, namelijk de PCR test op de keel- en neusswaps.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor het komende debat op 12 augustus aanstaande?
Ja.