Het bericht dat een middel tegen levensbedreigende acute leukemie nauwelijks verkrijgbaar is |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Hoe kan het dat het medicijn cytarabine tegen acute levensbedreigende leukemie nauwelijks verkrijgbaar is?1
Cytarabine wordt geproduceerd in de VS en geleverd door het farmaceutische bedrijf Hospira. Dit bedrijf heeft laten weten dat er sinds januari jl. productieproblemen waren en tekorten aan de grondstof voor de bereiding van dit geneesmiddel. In de ampullen zou kristalvorming zijn opgetreden waardoor er uiteindelijk leveringsproblemen dreigden te ontstaan in de VS, maar ook in andere landen, waaronder Nederland. Het probleem is volgens Hospira inmiddels opgelost.
Wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat er geen patiëntenlevens in gevaar komen?
De apotheek van het ErasmusMC in Rotterdam heeft het dreigend tekort aan cytarabine per brief aan de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) gemeld. De Inspectie is meteen aan het werk is gegaan om het gesignaliseerde probleem aan te pakken. De Inspectie voor de Gezondheidszorg heeft samen met de apotheek van het ErasmusMC en de drie bedrijven die cytarabine hebben geregistreerd, geïnventariseerd wat de behoefte is aan cytarabine, wat er in Nederland in voorraad is en waar de bedrijven mogelijk nog voorraden hebben in het buitenland die, indien de nood hoog is, met toestemming van de IGZ beschikbaar kunnen komen voor de Nederlandse markt.
Op 19 mei heeft Hospira, de grootste leverancier, te kennen gegeven aan het eind van week 21 weer over voldoende voorraad flacons (2 gram per 20 ml) te beschikken voor de komende 8 maanden. Bovendien meldt Hospira dat de productie van cytarabine weer is hervat en dat in de zomer de 1 gram/10 ml flacons weer beschikbaar komen.
Op dit moment ziet het er naar uit dat er tot eind deze week misschien net genoeg voorraad in Nederland is. Mogelijk dat er toch nog een kleine kans is dat er een beroep moet worden gedaan op voorraden cytarabine in het buitenland die dan beschikbaar komen in een buitenlandse verpakking.
De apotheek van het ErasmusMC zorgt voor de coördinatie tussen de vraag aan cytarabine in de 13 centra en de beschikbare cytarabine. Dit gebeurt in nauwe samenwerking met de IGZ. De IGZ zal aanvragen voor het afleveren van afwijkende verpakkingen cytarabine direct afhandelen.
Welke maatregelen gaat u nemen om herhaling van dit voorval te voorkomen?
Ik zal met de koepels van farmaceutische bedrijven in overleg treden waarbij ik zal vragen op een eerder tijdstip adequate en tijdige informatie te krijgen over deze en vergelijkbare problemen.
Dit neemt niet weg dat in Nederland wel geneesmiddelen op de markt zijn die ver weg (Azië, VS) worden geproduceerd. Daar kan altijd wat misgaan. Monopolistische bedrijven kunnen ook op een bepaald moment besluiten met het produceren van bepaalde medicijnen te stoppen. Zaak is dat de Nederlandse gezondheidszorg zo tijdig mogelijk wordt geïnformeerd opdat kan worden gekeken hoe we dit soort ontwikkelingen opvangen.
Kunt u deze vragen beantwoorden voorafgaand aan het algemeen overleg geneesmiddelenbeleid van 25 mei a.s.?
Ja.
De halvering van de spoedeisende hulp in het ziekenhuis te Delfzijl |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat de directie van de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) te Winschoten en Delfzijl heeft besloten de spoedeisende hulp (SEH) te halveren en het aantal bedden van vijf naar drie terug te brengen en over te gaan tot een verregaande reductie van de chirurgische hulpverlening in de avond de nacht en in het weekend van de locatie Delfzicht in Delfzijl, nadat de klinische verloskunde en kindergeneeskunde zijn verdwenen?1
De berichtgeving hierover is niet geheel juist. Het bestuur van de Ommelander Ziekenhuis Groep (OZG) heeft mij laten weten dat van halvering van de spoedeisende hulp (SEH) op de locatie Delfzijl geen sprake is. De capaciteit op de SEH in Delfzijl blijft ongewijzigd.
Wel is het bestuur van de OZG onder andere als gevolg van de door de wetenschappelijke verenigingen opgelegde kwaliteitsnormen en het treffen van ombuigingsmaatregelen genoodzaakt verregaande samenwerking met de ziekenhuizen in de regio te verkennen. Voor de chirurgische ingrepen in Delfzijl heeft dit geleid tot het besluit deze niet meer aan te bieden in de avond-, nacht- en weekenduren. De patiënten zullen worden doorverwezen naar de locatie in Winschoten.
Wat vindt u van deze reductie, nu de praktijk is dat het huidige aantal van vijf bedden veelal bezet is en er regelmatig gebruik moet worden gemaakt van twee overbedden?
Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven, is er geen sprake van een reductie van het aantal bedden op de SEH. Met het huidige aantal bedden op de SEH is er volgens het ziekenhuis eerder sprake van overcapaciteit.
Wel zullen er op de locatie Delfzijl geen chirurgische ingrepen meer plaatsvinden na 17.00 uur.
Is er nog sprake van een volwaardige Intensive Care (IC) in Delfzijl en van welk niveau is deze? Welke operaties zijn er nog mogelijk in Delfzijl thans en in de toekomst?
Na de voorgestelde reorganisatie zal de locatie Delfzijl geen volwaardige IC meer hebben. Net als bij enkele andere ziekenhuizen blijft een beperkte afdeling voor acute zorg over waar patiënten met een directe bedreiging van de vitale functies gestabiliseerd kunnen worden en tot maximaal 12 uur worden beademd. Wanneer een patiënt volwaardige IC-zorg nodig heeft dan kan deze na stabilisatie worden overgeplaatst naar de locatie Winschoten of een IC van niveau 2 of 3 in de regio. Voor verantwoord IC-transport zijn goede afspraken met het Universitair Medisch Centrum Groningen (UMCG) gemaakt. Dit betreft de beschikbaarheid van een Mobile Intensive Care Unit (MICU) voor planbaar vervoer en het Mobiel Medisch Team (MMT) voor acuut IC-transport. Op de Acute Zorg Afdeling (AZA) van Delfzijl kunnen patiënten ook postoperatief worden nabeademd. In dat geval blijft de initiële medisch specialist hoofdbehandelaar en wordt beademing verzorgd door de anesthesioloog. De verpleegkundige expertise blijft na de voorgestelde reorganisatie op peil doordat in alle diensten tenminste één IC-verpleegkundige aanwezig is en deze diensten worden gedaan in een roulatieschema met de IC van de locatie Winschoten. Een zorgbeleidsplan, waarin is opgenomen welke behandelingen wel of niet verantwoord kunnen plaatsvinden in de locatie Delfzijl, is hierbij een vereiste.
De operaties waarvan men weet of verwacht dat na de operatie opname op de IC noodzakelijk is, zullen in de toekomst op de locatie in Winschoten gaan plaatsvinden en niet meer in Delfzijl. Alle andere operaties zullen blijven worden uitgevoerd op de locatie in Delfzijl en daarnaast zullen er operaties, die nu nog op de locatie in Winschoten plaatsvinden, gaan verschuiven naar de locatie in Delfzijl. Dit geldt uiteraard alleen voor die operaties waarvoor geen IC-behoefte bestaat.
Kunt u aangeven of er in Delfzijl bij deze verdere uitkleding van het ziekenhuis nog sprake is van een volwaardig ziekenhui,s waarbij alle spoedpatiënten binnen 45 minuten een adequate spoedeisende eerste hulp en intensive care kunnen bereiken? Is hierbij de bereikbaarheid van adequate ziekenhuiszorg niet in het geding? Zo nee, waarom niet?
Oost-Groningen behoort tot één van de regio’s in Nederland die te maken heeft met bevolkingskrimp en versnelde vergrijzing. Dit heeft ingrijpende gevolgen voor de zorgvraag in de regio. Om de zorg in de regio toekomstbestendig te kunnen blijven aanbieden, zal het zorgaanbod moeten worden afgestemd op deze veranderende zorgvraag. Zoals ik u reeds bij brief van 25 mei 2011, kenmerk CZ-U-3060203, over de ziekenhuiszorg in Zeeland heb gemeld, zie ik daar bij uitstek een rol voor de betrokken zorgverzekeraars in het verlengde van hun zorgplicht, maar heb daarbij eveneens aangegeven dat ik niet uitsluit dat andere partijen hiertoe het initiatief nemen.
Het initiatief van de provincie Groningen om een stuurgroep in het leven te roepen sluit hierbij aan. De stuurgroep heeft zich ten doel gesteld de beschikbaarheid en bereikbaarheid van de juiste zorg voor de inwoners van Oost-Groningen te garanderen. Deze stuurgroep bestaat naast de provincie uit de in de regio belangrijkste zorgverzekeraar Menzis, de OZG, het Refaja Ziekenhuis Stadskanaal en de patiëntenvertegenwoordiging Zorgbelang Groningen. De stuurgroep buigt zich ook over de mogelijkheden die zorg in de eerste lijn of anderhalve lijnszorg kan bieden. Ik vind dit een goed voorbeeld van regionale partijen die de handschoen oppakken om zo de continuïteit van zorg in de regio zeker te stellen.
Patiënten kunnen in de nieuwe situatie de SEH en Acute Zorg Afdeling 7 x 24 uur van de OZG Delfzijl blijven bereiken. Om de patiënten nog beter en doelmatiger naar de juiste locatie te kunnen leiden, heeft het ziekenhuis goede afspraken gemaakt met de ambulancedienst om te zorgen dat de patiënt altijd binnen 45 minuten de juiste behandeling krijgt op de juiste locatie. Zo zal een patiënt die een operatieve ingreep moet ondergaan waarbij een IC noodzakelijk is meteen naar de locatie in Winschoten worden gebracht.
Gelet op de intensieve samenwerking van de OZG met de overige ziekenhuizen in de regio is de bereikbaarheid van adequate ziekenhuiszorg niet in het geding.
Wat betekent dit voor de 7000 patiënten die jaarlijks worden gezien op de SEH?
Het ziekenhuis heeft mij laten weten dat voor het overgrote deel van de patiënten niets zal veranderen. Ongeveer 1000 patiënten die op jaarbasis bij de SEH locatie Delfzijl binnenkomen, worden doorgestuurd naar de locatie Winschoten. Daarnaast zal de SEH locatie Delfzijl een natuurlijke combinatie vormen met de gipsverbandkamer waar een deel van de patiënten wordt gezien. Dit betekent dat 6000 patiënten jaarlijks op de SEH van Delfzijl behandeld kunnen worden.
Hoe beoordeelt u deze besluitvorming van de directie van de OZG in relatie tot het gegeven dat voor 1 200 mensen de kritische 45 minuten grens geldt als er in Delfzijl geen adequate spoedvoorziening voor ziekenhuiszorg is? Voldoet het ziekenhuis volgens u aan de minimumnormen van bereikbaarheid en kwaliteit in deze? Zo ja, kunt u dit toelichten?
De Raad van Bestuur van de OZG hecht er zeer aan nog eens te benadrukken dat het vasthouden aan de 45-minutennorm essentieel is voor de continuïteit van de voorzieningen in de tweede lijn in dunbevolkte gebieden aan de randen van Nederland.
Het gaat bij acute levensbedreigende aandoeningen om het vinden van een goede balans tussen kwaliteit en bereikbaarheid. Hierbij is het van belang dat een patiënt zo snel mogelijk terecht komt bij een zorgverlener die de juiste zorg kan bieden. Dit betekent dat de ambulancediensten in een regio moeten weten waar adequate zorg voor specifieke patiëntengroepen verleend kan worden. Op deze wijze worden patiënten soms met spoed verder vervoerd dan het dichtstbijzijnde ziekenhuis dat bepaalde vormen van zorg niet kan bieden. Dit is nu vrijwel overal in het land geregeld voor bijvoorbeeld CVA-patiënten. De OZG doet op beide locaties geen trombolyse en vanuit het oogpunt van patiëntveiligheid beschouw ik dit als een verstandige keuze. Patiënten uit de regio gaan direct naar het UMCG. Patiënten met (verdenking op) een acuut hartinfarct worden eveneens direct naar een centrum gebracht waar dotterbehandeling mogelijk is.
Komt de OZG als zij de acute zorg in Delfzijl op deze wijze inrichten nog wel in aanmerking voor een beschikbaarheidstoeslag in de toekomst? Druist de handelwijze van het OZG niet in tegen de bestaande beleidsregel CI-895 van de Nederlandse Zorgautoriteit om volwaardige acute zorg beschikbaar te houden voor de regio Delfzijl?
Aan de uitwerking van de criteria voor de toekomstige beschikbaarheidstoeslag wordt op dit moment door mijn departement gewerkt. Vooruitlopend hierop heb ik u in de beleidsbrief over prestatiebekostiging laten weten dat ik het aanbod van spoedeisende hulp alleen voor (gedeeltelijke) bekostiging via het vaste segment in aanmerking wil laten komen. Voor zover dat aanbod noodzakelijk is om deze functie(s) voldoende beschikbaar te houden, waarbij doorslaggevend is of het betreffende aanbod nodig is om aan de 45-minutennorm te voldoen. Hiervoor zal ik gebruik maken van de analyses van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Indien het aanbod nodig is voor de 45-minutennorm, kan de aanbieder van dat aanbod alleen voor een beschikbaarheidstoeslag in aanmerking komen, indien hij onvoldoende omzet genereert om de spoedeisende hulp redelijkerwijs kostendekkend in stand te kunnen houden.
Ik kan op dit moment niet aangeven of de OZG voor de locatie Delfzijl in de toekomst in aanmerking komt voor de beschikbaarheidstoeslag. De situatie in Delfzijl zal dan opnieuw aan de hand van de nieuwe criteria beoordeeld moeten worden. Net als in de voorgaande jaren ontvangt de OZG locatie Delfzijl ook voor 2011 een beschikbaarheidstoeslag. Voor wat betreft 2012 heb ik de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) gevraagd om voor de hoogte en de toedeling aan te sluiten bij de situatie die in 2011 geldt voor de beschikbaarheidstoeslag voor de kleine ziekenhuizen.
Klopt het dat de omzet van de OZG de eerste maanden van 2011 met een half miljoen euro per maand is gedaald? Zo ja, wat is hiervan de reden? Heeft dit te maken met het uitkleden van het ziekenhuis in Delfzijl?
De OZG heeft mij de volgende reactie gegeven. Zij moeten in 2011
€ 6 000 000,- ombuigen. De opgelegde korting door VWS bedraagt € 4 000 000,-. Daarboven komt nog het tekort van 2010, hetgeen € 2 000 000,- bedraagt. Dit is wat anders dan een maandelijks omzetverlies van € 500 000,-. Hetgeen op jaarbasis ook € 6 000 000,- is.
Is het niet van groot belang dat de SEH op de locatie Delfzijl volwaardig blijft bestaan om te voorkomen dat het ziekenhuis in een neerwaartse spiraal terecht komt met aanhoudend adherentieverlies met een faillissement als uiteindelijke uitkomst? Zo neen, waarom niet? Zo ja, wat gaat u ondernemen om een goed ziekenhuis in Delfzijl te waarborgen?
Zoals ik u in antwoord op vraag 4 heb laten weten, vind ik het belangrijk dat regionale partijen proactief bezig zijn met de toekomst van de zorg in een krimpregio als Oost-Groningen. Onder invloed van de sterk veranderende zorgvraag in dergelijke regio’s vergt het behoud van verantwoorde kwaliteit om een andere organisatie van de zorg. Zoals u weet, vind ik dat de regionale partijen hierin een grote verantwoordelijkheid hebben. Ik heb dan ook geen bezwaar dat partijen goed kijken naar wat nodig is in de regio en het zorgaanbod hierop afstemmen. Hierbij acht ik de naleving van de randvoorwaarden voor kwaliteit en bereikbaarheid van de acute zorg binnen de normtijd van 45 minuten essentieel.
Bent u bereid een voldoende hoge beschikbaarheidstoeslag te verstrekken, zodat een volwaardige SEH inclusief IC faciliteit kan blijven bestaan? Zo nee, waarom niet?
Op deze vraag kan ik op dit moment geen antwoord geven. Het wel of niet toekennen van de beschikbaarheidstoeslag en de hoogte is afhankelijk van een aantal criteria. Toetsing aan de hand van deze criteria zal eerst moeten plaatsvinden.
Daarnaast heb ik u in mijn brief van 27 april 2011 over de continuïteit van zorg gemeld dat ik een verantwoordelijkheid heb voor de continuïteit van cruciale zorg, waaronder de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten. Ik ga hierbij uit van een basis-SEH. De Gezondheidsraad zal mij in december 2011 advies geven over welke deskundigheid en faciliteiten aanwezig moeten zijn op een basis-SEH om de gezondheidstoestand van de patiënt zodanig te stabiliseren dat (eventueel vervoer naar) vervolgbehandeling verantwoord is. Ik wacht het advies van de Gezondheidsraad graag af.
Regionale producten in duurzaam inkoopbeleid |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat in «Criteria voor duurzaam inkopen van catering, versie 2.0» (ontwerp, maart 2011) in de sectie «transportreductie» de aspecten «producten uit de regio», «streekproducten», en «seizoensgebondenproducten», gedegradeerd worden tot «aandachtspunten voor de inkoper tijdens de voorbereidingsfase», terwijl zij eerder in aanmerking kwamen als (harde) gunningscriteria?
Het document «Criteria voor duurzaam inkopen van catering, versie 2.0» is een eerste concept van de werkgroep die in opdracht van het ministerie van I&M bezig is met de actualisatie van de huidige inkoopcriteria voor de catering. Het ambtelijk traject rondom de actualisatie is nog niet afgerond.
Ten aanzien van streekproducten zijn meerdere moties ingediend: de motie Jacobi en Koopmans (TK 2010–2011, 31 532, nr. 51), de motie Koopmans en Wiegman-van Meppelen Scheppink (TK 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 99) en de motie Jacobi en Braakhuis (TK 2010–2011, 32 500 XIII, nr. 80). Hierover heb ik u geïnformeerd in mijn brief aan uw Kamer van 7 juli jl. Ten aanzien van het herzieningstraject rondom de inkoopcriteria voor de catering heb ik aandacht gevraagd voor de positie van streekproducten.
Klopt het dat wel als criteria zijn opgenomen: een besparingsnorm ten aanzien van primaire brandstof bij de productie van plantaardige producten die in kassen worden geteeld, en kasproducten met het Milieukeur?
Zie antwoord vraag 1.
Bestaat hiermee het risico dat in het toekomstige duurzame inkoopbeleid producten uit «beter» verwarmde kassen, of producten van overzee met een CO2-besparing wel onder het duurzame inkoopbeleid zullen worden ingekocht, maar duurzame streekproducten die op de volle grond geteeld worden en producten uit onverwarmde kassen, niet onder het duurzame inkoopbeleid zullen worden ingekocht?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat vanuit duurzaamheidsoogmerk regionaal geteelde voedselproducten over het algemeen geprefereerd moeten worden boven ingevlogen producten en dat volle grondsproducten en producten uit de koude kas geprefereerd moeten worden boven kasproducten?
Zie antwoord vraag 1.
Bent u van mening dat het concept «Criteria voor duurzaam inkopen van catering, versie 2.0» betreffende de rol van regionale producten aanpassing behoeft?
Zie antwoord vraag 1.
Kunt u schetsen hoe hij de rol van regionale duurzame voedselproducten ziet in het duurzaam inkoopbeleid? Bent u bereid zich in te zetten om duurzame streekproducten een prominente plaats te geven in het duurzaam inkoopbeleid van de toekomst en dit als richtsnoer mee te geven aan de commissie, voordat de definitieve versie uitkomt?
Zie antwoord vraag 1.
De stroomstoring bij het ziekenhuis in Hengelo van de Ziekenhuisgroep Twente (ZGT) |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het feit dat bij het ziekenhuis ZGT in Hengelo op zondag 8 mei jl. de stroom gedurende circa één uur is uitgevallen en dat daarbij op de intensive care bij enkele patiënten een risicovolle situatie is ontstaan, met zelfs de noodzaak tot handmatige beademing?1
Een stroomuitval is altijd een mogelijkheid, ongeacht alle maatregelen om dit te voorkomen. De ZGT heeft haar (nood)stroomvoorziening recentelijk getest waarbij geen mankementen bleken in het systeem. Haar medewerkers hebben volgens een geoefend protocol gehandeld wat ertoe heeft geleid dat er geen schadelijke gevolgen voor de patiënten waren.
De Raad van Bestuur van de ZGT heeft mij geïnformeerd dat de patiëntenzorg geen gevaar heeft gelopen. Het ziekenhuis kent (nood)procedures hoe te handelen bij eventuele stroomuitval. Deze procedures hebben goed gefunctioneerd. In de procedure is ook opgenomen dat via een belboom verpleegkundigen van huis worden opgeroepen. Snel na het incident was er daardoor sprake van een dubbele verpleegkundige bezetting. Wat betreft de handmatige beademing moet worden opgemerkt dat de beademingsapparatuur is voorzien van accu’s die in eerste instantie de beademing gedurende enige tijd overnemen. Pas daarna is handmatige beademing toegepast, verpleegkundigen zijn hierin getraind en oefenen hier ook mee. De brandweer, die zeer snel ter plaatse was, heeft bij de uitruk direct een noodaggregaat mee gestuurd. Bij een langere stroomuitval had dit ingezet kunnen worden. Ook is direct de inzet van een groter noodaggregaat geregeld. Beide noodaggregaten zijn niet gebruikt omdat de reguliere stroomvoorziening inmiddels weer op gang was.
Zijn er op enig moment mensen in levensgevaar geweest, kortom, hoe ernstig was de situatie? Hebben mensen door de stroomuitval al dan niet blijvende medische schade opgelopen?
De Raad van Bestuur heeft aangegeven dat de noodprocedures naar tevredenheid hebben gewerkt en dat er geen levensgevaar is geweest. Ook is er geen sprake van blijvende medische schade als gevolg van de stroomstoring.
Kunt u aangeven wat de gevolgen zouden zijn geweest van een dergelijke stroomstoring als het ziekenhuis op een doordeweekse dag in vol bedrijf zou zijn geweest?
Ik heb mij laten informeren door de Raad van Bestuur van de ZGT dat op een doordeweekse dag dezelfde (nood)procedures zouden zijn gevolgd die nu ook zijn gevolgd. Ziekenhuizen zijn er in getraind om 7 dagen per week gedurende 24 uur per dag crisissituaties op te vangen. Indien het een doordeweekse dag was geweest zouden geplande operaties zijn afgezegd. Acute operaties zouden, evenals nu in het weekend gebeurde, in een nabij gelegen ziekenhuis plaatsvinden.
Wat is de oorzaak dat de noodvoorziening niet werkte? Was alle apparatuur voor een adequate stroomvoorziening op orde, en voldeed dit aan de gewenste normen voor een ziekenhuis? Kunt u dit toelichten?
De oorzaak is een kortsluiting geweest in de voedingskabel naar het besturingssysteem van de stroomvoorzieningen waar ook de noodstroomvoorziening deel van uitmaakt. Hierdoor was het gehele ziekenhuis afgesloten van stroomvoorziening en noodstroomvoorziening.
De Raad van Bestuur heeft mij laten weten dat de apparatuur een half jaar geleden is geplaatst door een erkende grote leverancier op het gebied van (nood)stroominstallaties. Het installatie traject is begeleid door een gerenommeerd adviesbureau.
Hoe beoordeelt u de rol van het management en van de medische staf? Was een dergelijke noodsituatie te voorkomen geweest bij betere controle? Wat gaat het management doen om een dergelijke situatie in de toekomst te voorkomen?
De vereiste procedures en protocollen zijn bij het intreden van het incident gevolgd en er is sprake geweest van zorgvuldig handelen. Het incident geeft geen aanleiding voor nieuwe of andere procedures.
Hoe is het toezicht op zaken als stroomvoorzieningen in een ziekenhuis geregeld? Welke rol speelt de Inspectie voor de Gezondheidszorg hierin? Kunt u een inschatting geven hoe de stroomvoorzieningen in andere ziekenhuizen in Nederland geregeld zijn? Zijn deze op orde? Hoe groot is de kans dat iets dergelijks zich ook in andere ziekenhuizen van Nederland kan voordoen?
Het toezicht door de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) op zaken zoals stroomvoorzieningen vindt plaats in het kader van de Kwaliteitswet Zorginstellingen. De Raad van Bestuur van een ziekenhuis is er op basis van deze wet verantwoordelijk voor dat verantwoorde zorg wordt verleend. Dat betekent ook dat het ziekenhuis de veiligheid van de faciliteiten zo moet regelen dat de veiligheid voor patiënten niet in gevaar is. Het zorgen voor een adequate noodstroomvoorziening en het regelmatig testen is hier onderdeel van.
De IGZ heeft naar aanleiding van berichten en meldingen van problemen bij noodstroom die de afgelopen jaren in een aantal ziekenhuizen zijn opgetreden, TNO Zorg en Bouw al voor dit incident de opdracht gegeven om in 2011 een onderzoek te doen naar noodstroomvoorzieningen in ziekenhuizen. Een door de IGZ gesignaleerd probleem is dat er voor noodstroomvoorzieningen geen normen of richtlijnen zijn waar de IGZ in haar toezicht op kan terugvallen. Het TNO-onderzoek heeft dan ook mede de opdracht om best practices te identificeren en op basis hiervan richtlijnen te laten opstellen.
Op basis van reguliere inspectiebezoeken acht de IGZ op dit moment de kans klein dat er vergelijkbare situaties als in Hengelo zich zullen voordoen. Daarbij speelt mee dat elk ziekenhuis over noodplannen beschikt om op dergelijke situaties te anticiperen en ook dat noodvoorzieningen en het testen daarvan een onderwerp is waarop ziekenhuizen tijdens een accreditatie door het Nederlands Instituut voor Accreditatie in de Zorg (NIAZ),worden beoordeeld. Een feit is dat nagenoeg alle ziekenhuizen in Nederland NIAZ-geaccrediteerd zijn.
Het bestaan van een private kliniek voor plastische chirurgie binnen de muren van ziekenhuis Bernhoven |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat het Ziekenhuis Bernhoven in Veghel een inpandige privékliniek heeft, de Berne kliniek, waarin commerciële cosmetische plastische chirurgie wordt bedreven?
Ja.
Is het toegestaan dat een ziekenhuis met de maatschappen binnen het ziekenhuis een privékliniek opzet waarin de artsen uit het ziekenhuis werken? Krijgen deze artsen in de Berne kliniek per verrichting betaald of zijn zij in loondienst bij het ziekenhuis?
Het is toegestaan dat een ziekenhuis en een maatschap besluiten om een privékliniek op te zetten. Op welke manier de individuele afspraken zijn vormgegeven betreffende de vergoeding die de artsen ontvangen voor het werk in de privékliniek is aan de instelling en de maatschap.
Ik heb mij door het ziekenhuis laten informeren over de constructie tussen de kliniek en het ziekenhuis. Het ziekenhuis sluit contracten af met de betreffende maatschap waarin geregeld is dat de specialisten per verrichting betaald worden en waarin is vastgelegd dat specialisten betalen voor gebruik van de ruimte, de middelen en van het ziekenhuispersoneel. Ik benadruk hier dat deze kliniek alleen onverzekerde zorg levert.
In hoeverre komen dit soort samenwerkingsverbanden voor in andere ziekenhuizen in Nederland? Als u het antwoord niet weet, bent u bereid dit te onderzoeken?
Mij is bekend dat ook andere ziekenhuizen onverzekerde zorg leveren. Het aantal en de omvang hiervan is mij niet bekend. Een onderzoek acht ik niet nodig. Wel vind ik dat de verhoudingen en verantwoordelijkheden duidelijk vast moeten liggen.
Vindt u het wenselijk dat een ziekenhuis, gefinancierd uit collectieve middelen, ruimte beschikbaar stelt om cosmetische plastische chirurgie te bedrijven? Vindt u het wenselijk dat artsen van een ziekenhuis in een privékliniek bijklussen? Verdient een chirurg in een ziekenhuis tegenwoordig zo weinig dat hij een bijbaantje nodig heeft om rond te komen?
Of een ziekenhuis ruimte beschikbaar stelt voor de werkzaamheden van een privékliniek is aan de instelling zelf. Tegen het beschikbaar stellen van ruimtes en personeel heb ik geen bezwaar zolang medisch noodzakelijke zorg tijdig en verantwoord geleverd blijft worden.
De keuze om naast het werk in het ziekenhuis ook in een privékliniek te werken is een gezamenlijk besluit van de arts en de instelling waar deze werkzaam is. Het honorarium van medisch specialisten ligt, ook in vergelijking met andere landen, op een aanvaardbaar niveau. Zoals eerder gemeld aan uw Kamer ben ik voornemens om per 2012 een beheersmodel in te voeren voor de vrijgevestigd medisch specialisten. De beschikbare middelen binnen het budgettair kader zorg voor de medisch specialisten zijn de afgelopen jaren toegenomen met de beschikbare groeiruimte.
Bent u ervan op de hoogte dat bij de opening van de Berne kliniek is «gestunt» met een aanbieding voor korting op een ooglidcorrectie?1 Vindt u het juist dat een ziekenhuis op deze manier het ondergaan van cosmetische plastische chirurgie bevordert? Kunnen we in de toekomst ook de kiloknaller bij de plastisch chirurg verwachten?
Het staat een ziekenhuis vrij om de zorg op eigen manier aan te bieden zolang aan de landelijke normen voor kwaliteit en veiligheid wordt voldaan. In de gedragsregels voor artsen van de KNMG uit 2002 staat: «publiciteit voor en door artsen moet feitelijk, controleerbaar en begrijpelijk zijn». Het onder noot 1 genoemde bericht voldoet aan dat vereiste.
Bent u op de hoogte van de samenwerking tussen het Academisch Medisch Centrum (AMC) en oogziekenhuis Zonnestraal in een oogkliniek in de vorm van een zelfstandige behandelcentrum (ZBC)?2 Vindt u dit een wenselijke samenwerking? Hoe staat de Nederlandse Mededingingsautoriteit (Nma) hiertegenover? Speelt het feit dat het hier om een academisch ziekenhuis gaat nog een rol in uw beoordeling van deze samenwerking?
Ja, hiervan ben ik op de hoogte. De Raad van Bestuur van het AMC is zich ervan bewust dat dit een meldingsplichtige samenwerking is en heeft aangegeven dat zij deze samenwerking aan de NMa zullen voorleggen. Het feit dat het hier om een academisch ziekenhuis gaat speelt geen rol in een beoordeling over deze samenwerking door de NMa.
Zijn de AMC-artsen die in dit ZBC gaan werken in loondienst van het ziekenhuis of krijgen zij in het ZBC per verrichting betaald? Wat is hierover uw oordeel?
Ik heb mij door het AMC laten informeren dat artsen die medische diensten gaan verlenen aan dit ZBC in loondienst blijven bij het AMC en worden niet per verrichting betaald. Voor het tweede deel van deze vraag verwijs ik u naar het antwoord op vraag 2.
Het besluit van het Academisch Ziekenhuis Maastricht twee topklinische afdelingen te sluiten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw betrokkenheid bij het besluit van de directie van het academisch ziekenhuis Maastricht (azM) om de superspecialistische taken van de klinische immunologie- en sarcoïdose-afdelinge van het ziekenhuis te beëindigen?1
De verantwoordelijkheid voor het bieden van goede kwaliteit van zorg ligt bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Het besluit om de betreffende zorg af te stoten past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij in NFU-verband de beweging gaande is om de zorg voor patiënten met zeldzame en complexe ziekten te concentreren. Hierbij geldt als uitgangspunt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen. Ik onderschrijf dit beleid.
Er is meerdere malen contact geweest met het azM over het afstoten van de twee topklinische afdelingen. Naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt met mijn voorganger, over het inlichten van VWS alvorens definitieve besluiten worden genomen rondom topreferente zorg, ben ik ingelicht over het besluitvormingsproces. Ik heb op 23 februari 2011 een brief ontvangen van het azM waarin ze een toelichting geven op het voornemen om keuzes te maken ten aanzien van de klinische immunologische patiëntenzorg in het azM. Ik heb mij ervan vergewist dat het traject in aanloop naar het voorgenomen besluit zorgvuldig is geweest en dat gegarandeerd is dat toegeleiding van patiënten wat betreft de last resort functie zorgvuldig en adequaat zal geschieden. Ik heb vastgesteld dat er een zorgvuldig besluitvormingsproces doorlopen is.
Heeft u daarmee ingestemd? Zo ja, wat is dan uw argument hiervoor?
Zie antwoord vraag 1.
Hoe beoordeelt u deze situatie, nu de zorg voor nieuwe patiënten die deze superspecialistische zorg nodig hebben niet is geregeld?
Wat betreft de klinische immunologie zijn er afspraken gemaakt met het Universitair Medisch Centrum in Utrecht (UMCU) en het UMC St. Radboud in Nijmegen over het voortzetten van de behandelingen zodat de continuïteit van de behandeling in alle gevallen gewaarborgd is. Ook nieuwe patiënten kunnen daar terecht.
De basis patiëntenzorg voor de sarcoïdose patiënten blijft binnen de afdeling longziekten in het azM gehandhaafd. In totaal gaat het om ongeveer 200 patiënten waarvan een deel uit het eigen verzorgingsgebied (naar schatting 55). Of een patiënt zijn behandeling elders gaat voortzetten, is afhankelijk van de specifieke casus en zijn eigen wensen. De inschatting is dat niet meer dan 40 patiënten hun behandeling elders moeten voortzetten.
Patiënten die in aanmerking komen voor topreferente zorg zullen in een ander UMC hun behandeling moeten voortzetten of starten. Wat betreft de topreferente sarcoïdose zorg zijn er afspraken gemaakt met het UMCU over het voortzetten van de behandelingen zodat de continuïteit van de behandeling in alle gevallen gewaarborgd is. Daarnaast bieden het ErasmusMC in Rotterdam, het OLVG in Amsterdam in samenwerking met het AMC en het St. Antonius ziekenhuis in Nieuwegein in samenwerking met het UMCU ook sarcoïdosezorg. Verder vormen interstitiële longziekten een specifiek aandachtspunt in meerdere STZ ziekenhuizen, waar de patiënt eventueel ook terecht kan. Uitbehandelde sarcoïdose patiënten kunnen overigens terecht bij longartsen in alle ziekenhuizen in Nederland, dit geldt ook voor het toedienen van medicijnen.
Om nieuwe verwijzingen van buiten het verzorgingsgebied van het azM te voorkomen zal een duidelijke communicatie richting de mogelijke verwijzers van deze patiënten plaatsvinden.
Het azM heeft aangegeven dat de gemiddelde reisafstand voor deze patiëntengroep zelfs kan verminderen als gevolg van het verplaatsen van zorg naar andere UMC’s. Voor enkele patiënten zal het wel een langere reistijd tot gevolg hebben. Aan het belangrijke criterium van continuïteit van zorg wordt wat mij betreft echter voldaan.
Klopt het dat professor Drent van de sarcoïdose-afdeling dagelijks vijf tot acht verzoeken krijgt van collega’s om te overleggen over patiënten of ze voor second-opinion te zien?
Nee, navraag bij het azM leert dat in 2010 110 nieuwe patiënten zijn geregistreerd. Dit zijn zowel nieuwe patiënten als patiënten die komen voor een second opinion. Dat zorgt voor een toename van gemiddeld 0,5 patiënt per dag en dat komt niet overeen met de vijf tot acht verzoeken voor second opinion. Uitgangspunt is dat het gaat over binnen het azM geregistreerde patiënten, die dan ook onder de verantwoordelijkheid vallen van de ziekenhuisorganisatie, het is niet na te gaan hoeveel informele verzoeken professor Drent van collega’s ontvangt.
Hoe wordt de zorg voor deze patiënten gegarandeerd nu professor Drent vanaf 1 mei 2011 is verboden nog nieuwe patiënten in behandeling te nemen? Welke academische ziekenhuizen hebben dezelfde expertise in huis, zodat zij de zorg voor deze patiënten adequaat kunnen overnemen, aangezien professor Drent als de specialist in Nederland geldt en toonaangevend in de wereld?
Wat betreft de topreferente sarcoïdose zorg zijn er afspraken gemaakt met het UMCU over het voortzetten van de behandelingen zodat de continuïteit van de behandeling in alle gevallen gewaarborgd is. Dat het UMCU, in samenwerking met het St. Antonius Ziekenhuis in Nieuwegein, deze activiteit blijvend kan en wil vormgeven blijkt ook uit de continuering van de leerstoel Interstitiële Longziekten. Voor het beantwoorden van deze vraag verwijs ik ook naar mijn antwoord gegeven onder punt 3.
Klopt het dat dr. Van Paassen en prof. Cohen Tervaert ook dagelijks verzoeken krijgen om patiënten in behandeling te nemen?
Volgens opgave van het azM hebben prof. Cohen Tervaert en dr. Van Paassen in 2010 samen 472 nieuwe patiënten gezien, naast de reeds bij hen in behandeling zijnde. Dit gaat zowel om hoogcomplexe zorg als om patiënten die basis immunologische zorg nodig hebben. Dat komt erop neer dat, wanneer alle patiënten gelijk verdeeld zouden worden over beide specialisten en dat het aantal werkdagen op 240 kan worden gesteld, er sprake is van één nieuwe patiënt per persoon per dag.
Hoe wordt adequate zorg voor deze patiënten gegarandeerd nu dr. Van Paassen en prof. Cohen Tervaert vanaf 1 mei 2011 is verboden nog nieuwe patiënten in behandeling te nemen? Welke academische ziekenhuizen hebben dezelfde expertise in huis, zodat zij de zorg voor deze patiënten adequaat kunnen overnemen?
Alle UMC’s zijn in staat patiënten met systeemziekten te behandelen. Daarnaast verwijs ik u ook voor wat deze vraag betreft naar mijn antwoord gegeven op vraag 3. Tevens heeft het azM aangegeven dat er immunologische zorg aanwezig blijft binnen het azM ondergebracht binnen de andere deelgebieden van de Interne Geneeskunde en de Reumatologie.
Klopt het dat alleen het academisch ziekenhuis in Groningen dezelfde expertise in huis heeft als Van Paassen en Cohen Tervaert bieden? Vindt u het aanvaardbaar dat patiënten zich nu allemaal naar Groningen moeten begeven voor adequate behandeling? Zijn er afspraken gemaakt met het academisch ziekenhuis in Groningen om al deze patiënten over te nemen? Waar worden de patiënten met sarcoïdose en andere interstitiële longaandoeningen overgenomen? Heeft u kennisgenomen van de gedetailleerde afspraken? Is continuïteit van zorg werkelijk gegarandeerd?
Het is mij niet bekend op welke gronden gesteld wordt dat de expertise in het UMCG en in het azM groter is dan die in de UMC’s waarmee afspraken zijn gemaakt. De afspraken met Nijmegen en Utrecht sluiten geen patiëntencategorie uit, dus de expertise is daar ook aanwezig. Het is dus niet het geval dat de patiënten alleen nog maar naar het UMCG kunnen voor een adequate behandeling en er zijn dus ook geen specifieke afspraken gemaakt met het UMCG. Continuïteit van zorg is gegarandeerd omdat voor patiënten individueel een afspraak gemaakt wordt over waar de zorg het best verder kan plaatsvinden.
Wat is de rol geweest van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in deze? Heeft zij ingestemd met het beëindigen van de afdelingen? Hoe heeft zij de continuïteit en kwaliteit van de zorg beoordeeld? Zijn de betrokkenen inclusief patiënten die hierin ongewenst zijn verzeild geraakt daarin gehoord?
De IGZ is in een vroeg stadium door de Raad van Bestuur op de hoogte gebracht van haar voornemen de afdeling klinische immunologie niet te continueren. Bij het door ziekenhuizen afstoten van afdelingen, is het standpunt van de IGZ dat dit de bestuurlijke verantwoordelijkheid is van de Raad van Bestuur. De IGZ toetst in een dergelijke situatie of de continuïteit van de zorg gewaarborgd blijft. De IGZ is zeer alert op signalen rond de gesignaleerde problematiek bij het azM en laat zich vanuit het oogpunt van kwaliteit van zorg, (inclusief continuïteit van zorg) en patiëntveiligheid regelmatig door het bestuur van het azM, haar medisch specialisten en andere betrokkenen waaronder ook patiënten, informeren over de situatie. Daarbij komen tevens de plannen en de stappen van het azM aan de orde die gericht zijn op het aangaan van samenwerking met andere academische ziekenhuizen evenals de relevante financiële positie van het azM.
Op dit moment is de IGZ van oordeel dat het azM adequate kwaliteit van zorg levert.
Hebben de zorgverzekeraars, zoals CZ, bij het besluit van de Raad van Bestuur nog een rol gespeeld? Hebben zij ingestemd met het besluit? Hoe beoordeelt u hun rol?
Zorgverzekeraars zijn niet expliciet om instemming gevraagd, aangezien de continuïteit van de zorg gewaarborgd bleef. Wel zijn zorgverzekeraars via het regulier lokaal overleg over het proces leidend tot de besluitvorming tussentijds geïnformeerd.
De verzekeraar voldoet aan de zorgplicht omdat de zorg voor deze patiënten wordt overgenomen door andere UMC’s. Zie hiervoor ook het antwoord op vraag 3.
Onderschrijft u dat de patiënt centraal hoort te staan? Wat is dan uw reactie op de mail van een geschokte patiënt?
Het azM heeft het proces in gang gezet om meer focus aan te brengen in het totale portfolio van patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs. Deze handelswijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij in NFU-verband de beweging gaande is om de zorg voor patiënten met zeldzame en complexe ziekten te concentreren. Voor een individuele patiënt kan dit soms betekenen dat de zorg wat verder weg wordt geleverd maar de kwaliteit en continuïteit van zorg gaat voor bij deze vormen van zorg.
Bent u bereid een grondige analyse van de problemen van het azM te maken en een werkelijke kosten en batenanalyse van dit besluit te maken en vast te stellen of er wel echt sprake is van een probleem? Zo neen, waarom niet?
Nee, zoals ik eerder heb vermeld ligt de verantwoordelijkheid voor het bieden van goede kwaliteit van zorg bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis.
Bent u bereid u per direct in verbinding te stellen met het azM en het te verzoeken dit besluit terug te draaien totdat er in de Kamer een fundamenteel debat heeft plaatsgevonden over de toekomst van de academische zorg in Nederland op basis van de uitgangspunten van het algemeen maatschappelijk belang, zijnde toegankelijkheid, bereikbaarheid en kwaliteit? Ik lees net op L1 Nieuws dat de kogel door de kerk is. Ik merk dat ik met dit besluit misschien wel meer moeite heb dan met het accepteren van fibrose. Bij fibrose hebben is het vooral domme pech, het is zo en je moet er maar mee leren leven. Zo'n dom besluit om het schrappen van deze twee specialismen, is bijna niet te snappen. Mensen die verstand van zaken MENEN te hebben, durven deze beslissing te nemen en vast dadelijk nog te zeggen dat ze het beste met ons voor hebben. Zoveel ........machtsmisbruik – niet serieus nemen van echte artsen, patiënten, – politiek misbruik – en nog veel lelijke dingen, daar kan ik heel moeilijk mee omgaan en maakt me vreselijk boos. Dat we aan zo'n mensen zijn overgeleverd en dat zij deze macht hebben en krijgen van mensen maakt me machteloos boos.
Nee, zolang de kwaliteit en de continuïteit van zorg gewaarborgd worden zal ik geen actie ondernemen. Indien de inspectie signalen bereikt dat er problemen zijn bij het verkrijgen van de juiste zorg zal de inspectie de Raad van Bestuur van het azM daarop aanspreken.
Ten aanzien van de maatschappelijke verantwoordelijkheid wil ik aangeven dat er verschillende mechanismen zijn die corrigerend kunnen werken mocht dat nodig zijn: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad en de verzekeraars die hen contracteren en ook een zorgplicht hebben.
De aanstelling van M. Calon als speciaal adviseur voor het verbeteringstraject bij de Dienst Regelingen |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat de heer M. Calon benoemd is als speciaal adviseur voor de noodzakelijke verbeteringen bij Dienst Regelingen?
Waarom is gekozen voor de heer Calon terwijl hij al in de adviesraad van Dienst Regelingen zat? Waarom is niet gekozen voor een onafhankelijk persoon?
De heer Calon is gekozen vanwege zijn specifieke kennis van de praktijk en van Dienst Regelingen. Hij legt voor twee maanden zijn functie neer als lid van de Raad van Advies van Dienst Regelingen.
Wat krijgt de heer Calon betaald voor zijn werkzaamheden als lid van de adviesraad van Dienst Regelingen?
De heer Calon ontvangt € 1500,– voor 1,5 dag per week, dat is inclusief reis- en verblijfkosten.
Wat bedraagt de verdienste per uur en hoeveel uur staat er binnen deze twee maanden voor de opdracht als speciaal adviseur?
Zie antwoord vraag 3.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor 26 april 18.00 uur?
Ja.
Multinationals bij kwekersvrijstelling in octrooirecht |
|
Henk van Gerven |
|
Maxime Verhagen (minister economische zaken, viceminister-president ) (CDA) |
|
Welke juristen of hoogleraren met welke expertise hebben meegeschreven aan het genoemde rapport «Analyse van de juridische mogelijkheden van een veredelingsvrijstelling in het octrooirecht in het licht van internationale regelingen» OI/I/IE/11009296?
Aan de analyse (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr.182 met bijlage) hebben alleen juristen van het ministerie van EL&I meegewerkt.
Dat neemt niet weg dat ambtenaren van het ministerie van EL&I contacten onderhouden met partijen van uiteenlopende aard, zoals bedrijven en belangenorganisaties en daarbij informatie verkrijgen die dienstig kan zijn bij de beleidsvoorbereiding en advisering aan de bewindslieden.
Hoe is de onafhankelijkheid van de jurist(en) gewaarborgd? Heeft peer review plaatsgevonden? Welke bedrijven, organisaties, universiteiten of instituten zijn geconsulteerd bij het opstellen van het geschrift of hebben een draft gezien?
De onafhankelijkheid van de juristen is gewaarborgd, omdat ze allen werkzaam zijn bij het ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. Er heeft geen peer review plaats gevonden omdat de expertise over dit onderwerp voldoende op het departement beschikbaar is.
Vertegenwoordigers van Plantum hebben in december 2010 ongevraagd aangeboden om een opinie over het onderwerp in te dienen. Dat aanbod is aanvaard. Deze opinie is begin januari 2011 ontvangen, maar heeft niet geleid tot wijziging van de juridische analyse. Er is geen draft ervan aan externen voorgelegd.
In uw genoemde brief1 wordt geschreven over nader overleg met bedrijven die gebruik maken van, en belang hechten aan, octrooirechtelijke bescherming; met welke bedrijven of partijen is tot nu toe overleg gevoerd in deze? Klopt het dat gesproken is met DSM, Unilever, Akzo alsmede Monsanto en Syngenta? Wie waren hierbij verder aanwezig en wat is besproken?
Zoals in het antwoord op vraag 1 al is vermeld, is met verschillende relevante partijen gesproken. Dat zijn vooral vertegenwoordigers van branche-organisaties die opkomen voor de belangen van hun leden. Er is nog geen overleg gevoerd met bedrijven over de uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, met uitzondering van RijkZwaan. Ik vind deze vorm van consultatie waardevol. Vanzelfsprekend ligt de verantwoordelijkheid voor de besluitvorming uiteindelijk geheel bij mij.
Bij brief van 11 april jl. heb ik aan LTO-Nederland, Nefarma, NIABA, Plantum en VNO-NCW, als belangenbehartigers van het relevante bedrijfsleven, verzocht om medewerking bij het onderzoek naar de de beoordeling van de haalbaarheid en wenselijkheid van een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht en inventarisatie van mogelijke alternatieven voor een uitgebreide veredelingsvrijstelling in het octrooirecht. Deze alternatieven zijn gericht op het voor de plantenveredeling toegankelijk houden van biologisch materiaal waarop octrooirecht rust.
Het nu gestarte onderzoek bestaat uit drie fasen:
Fase 1 betreft schriftelijke consultatie van de vijf genoemde organisaties. Zij zullen binnen zes weken antwoord geven op de gestelde vragen met betrekking tot de door hen geschatte haalbaarheid en wenselijkheid van een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht, mogelijke alternatieven voor een brede veredelingsvrijstelling in het octrooirecht en een prioritering van mogelijke alternatieve oplossingen daarvoor.
In fase 2 zal een samenvattende rapportage worden opgesteld met voorlopige beleidsmatige conclusies.
Fase 3 betreft overleg met de genoemde organisaties op basis van de op te stellen rapportage uit fase 2 met als doel een zo breed mogelijk gedragen routekaart voor de verwezenlijking van na te streven oplossingen.
De Tweede Kamer zal na afloop van dit proces, dat is na het zomerreces, over de uitkomst worden geïnformeerd.
In hoeverre hebben deze gesprekken geleid tot aanpassingen in de onderzoeksopzet, uitvoering of conclusies van het onderzoek OI/I/IE/11009296?
De tot nu toe gevoerde gesprekken hebben niet geleid tot aanpassingen van de onderzoeksopzet, uitvoering of conclusies van het onderzoek OI/IE/11009296 (Kamerstukken II 2010/11, 27 428, nr. 182 met bijlage).
Hebben boeren- en tuindersorganisaties in gelijke mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven? Hebben milieu- en ontwikkelingsorganisaties dezelfde mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven? Kunt u een overzicht geven van contactmomenten?
Boeren- en tuindersorganisaties, alsmede milieu- en ontwikkelingsorganisaties hebben in gelijke mate toegang tot bewindslieden, ambtenaren en informatie als de grote bedrijven.
Kunt u deze vragen beantwoorden voor 12 april 2011 18.00 uur in verband met een algemeen overleg over dit onderwerp?
Het antwoord is tijdig verzonden voorafgaand aan het (uitgestelde) Algemeen Overleg over dit onderwerp dat nu geagendeerd staat op 18 mei aanstaande.
Het niet vergoeden van een kuur in Davos voor ernstig zieke longpatiënten |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over het gegeven dat verzekeraar Univé via een kort geding is gedwongen een kuur in Davos te vergoeden voor een ernstig zieke astmapatiënt waarvoor in Nederland geen goede behandeling voorhanden is?1
Het is niet aan mij als Minister om een oordeel te vellen over een verstrekkingengeschil tussen een verzekerde en een zorgverzekeraar noch over een uitspraak van de rechtbank hierover.
Onderkent u de gesignaleerde trend van de kliniek en de patiëntenvereniging Nederland Davos dat verzekeraars in toenemende mate de behandeling in het Nederlandse ziekenhuis in Davos weigeren, ondanks medisch adviezen van de behandelend specialist bij patiënten waar de behandeling in Davos een laatste redmiddel is? Zo ja, wat is hiervan de reden?
Ik heb geen zicht op de mate waarin verzekeraars verstrekkingen aan verzekerden weigeren. Ik heb evenmin zicht op het aantal procedures dat bij de rechtbank hieromtrent wordt gevoerd en hoe deze uitpakken voor de verzekeraar danwel de verzekerde. Ik heb bij de SKGZ (Stichting Klachten en Geschillen Zorgverzekeringen) navraag gedaan of zij op basis van de voorgelegde klachten en geschillen een trend zien. Het SKGZ herkent deze trend echter niet. Zij hebben sinds 2006 in zes kwesties betreffende een (voorgenomen) verblijf in het Nederlands Astmacentrum in Davos (NAD) bemiddeld. De Geschillencommissie heeft sinds 2006 geen bindende adviezen gegeven, er is op dit moment één geschil in behandeling.
Is het waar dat zorgverzekeraars vrijwel alle procedures als het gaat om behandeling van longpatiënten in Davos verliezen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het niet ongepast dat Univé zegt het besluit van de rechter te respecteren maar haar beleid inzake Davos niet te veranderen? Is een zorgverzekeraar er niet om die zorg te vergoeden die «state of the art» is?
Opname en behandeling in een astmacentrum behoort tot een te verzekeren prestatie krachtens de Zorgverzekeringswet en aanverwante regelgeving. Het CVZ heeft op verzoek van een zorgverzekeraar op 25 februari 2008 een uitspraak gedaan inzake de behandeling in het NAD. In dit advies geeft het CVZ aan dat de individuele medische toestand van de patiënt het uitgangspunt is voor de medische indicatie voor opname in een astmacentrum (of voor een medische behandeling van welke aard dan ook). Een medisch specialist kan de indicatie voor opname in een astmacentrum, of specifiek voor behandeling in het NAD, geven. Het is aan de zorgverzekeraar om te beoordelen, mede op basis van de medische indicatie van de medisch specialist, of een verzekerde naar inhoud en omvang redelijkerwijs is aangewezen op opname en behandeling in het NAD. De individuele omstandigheden van het geval geven hierbij de doorslag en er mag een doelmatigheidsafweging worden gemaakt. In het bijzonder moet worden afgewogen of ambulante begeleiding niet voldoende is. Voor opname in het NAD geldt overigens dat het hebben van een allergie voor huisstofmijt een doorslaggevende rol kan spelen. Het NAD is namelijk zo hoog gelegen dat hier de huisstofmijt niet kan leven.
Wat acht u uw rol in deze? Bent u bereid de zorgverzekeraars aan te spreken op hun rol als zorgverzekeraar die het belang van de patiënt centraal hoort te stellen?
Zoals ik aan heb gegeven in mijn reactie op vraag 1, ga ik niet over geschillen tussen zorgverzekeraars en verzekerden. De rechten van de verzekerde zijn vastgelegd in de zorgpolis, dat is de overeenkomst tussen een verzekeringnemer en een zorgverzekeraar waarin de gesloten zorgverzekering is vastgelegd. De zorgverzekering moet voldoen aan hetgeen bij of krachtens de Zvw is geregeld. Indien zich een (verstrekkingen)geschil voordoet tussen een verzekeraar en een verzekerde, kan de verzekerde terecht bij de SKGZ. Ook de weg naar de rechtbank staat open.
Is het wenselijk de criteria op grond waarvan patiënten in aanmerking komen voor behandeling in het astmacentrum in Davos nader te preciseren om willekeur te voorkomen? Dient niet de indicatiestelling van de specialist doorslaggevend te zijn?2 Kunt u uw standpunt nader toelichten?
De indicatiestelling van de specialist is een belangrijk, maar niet zonder meer doorslaggevend, criterium voor vergoeding uit de Zvw. De uitspraak van het CVZ biedt mijn inziens voldoende kader voor de zorgverzekeraar. Zie ook mijn beantwoording op vraag 4.
De verhoogde norm voor radioactiviteit in voedsel |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Klopt het dat de Europese Commissie de normen voor radioactiviteit in voedsel per 27 maart 2011 aanzienlijk heeft verhoogd met een noodverordening waarbij de grens is verruimd tot:
Ja, daarvan is inderdaad enkele dagen sprake geweest. Inmiddels zijn de normen aangescherpt, en in overeenstemming gebracht met de ter zake door de Japanse overheid toegepaste normen. De huidige normen voor producten afkomstig uit Japan in noodverordening (EU) 297/2011 voor cesium-134 en cesium-137 zijn:
Klopt het dat de grens tot voor kort per kilogram voedsel en diervoeders een maximum van 600 becquerel radioactiviteit van cesium-134 en cesium-137 was, en voor babyvoeding en voor zuivelproducten nog lager: 370 becquerel?
Ja. Inmiddels zijn de desbetreffende normen bij eerdergenoemde noodverordening (EU) 297/2011 vastgesteld op 200 becquerel/kilogram.
Wat is de reden van deze verandering in tolerantiewaarden?
Direct na de ramp in Tsjernobyl zijn door de EEG in 1987 in grote haast normen vastgesteld voor alleen cesium-134 en cesium-137. Deze waren gezien de destijds vereiste spoed niet wetenschappelijk onderbouwd. Die normen zijn nu nog te vinden in verordening (EG) 733/2008.
Enige tijd later in 1987, toen de druk van de ketel was, heeft Euratom wél wetenschappelijk onderbouwde normen vastgesteld. Deze in verordening (Euratom) 3954/87 opgenomen normen zouden in geval van een nucleaire crisis van toepassing kunnen worden verklaard. Dat van toepassing verklaren is gebeurd direct na de ramp in Japan, bij bovengenoemde noodverordening (EU) 297/2011. Deze normen waren voor cesium-134 en cesium-137 minder streng ten opzichte van de in de vorige alinea bedoelde in grote haast vastgestelde normen.
Kort na de vaststelling van noodverordening (EU) 297/2011 bleek dat de daarin opgenomen normen (ook) minder streng waren dan de desbetreffende normen in Japan. Deze ongewenste situatie heeft geleid tot overleg tussen de Europese Commissie en de lidstaten van de Europese Unie. Tijdens dat overleg is besloten de strengere Japanse normen ook in de Europese Unie toe te passen. Daartoe is noodverordening (EU) 297/2011 recent aangepast. De huidige normen zijn te vinden in het Publicatieblad van de Europese Unie van 13 april 2011, nummer L 98, bladzijde 16.
Waarom werd de plotselinge verhoging van de grenswaarden, en het feit dat deze aanzienlijke verruiming betekent, niet bekend gemaakt?
Zie antwoord vraag 3.
Welke wijziging betreffende de veiligheid van voedsel met radioactiviteit is er opgetreden die deze verhoging rechtvaardigt? Kunt u daarvoor een wetenschappelijke onderbouwing geven?
Zie antwoord vraag 3.
Betreft de verhoging van de normen ook baby en kindervoeding? Kan de voedselveiligheid volledig gegarandeerd worden voor alle groepen (inclusief ernstig zieken en kleine kinderen) onder alle omstandigheden?
Van een verhoging (versoepeling) is inmiddels geen sprake meer. De normstelling geldt ook voor baby- en kindervoeding. Uiteraard wordt bij alle normstellingen rekening gehouden met mogelijke risico’s voor alle groepen in de samenleving.
Verdubbeling van het aantal megastallen |
|
Henk van Gerven |
|
Klopt het dat het aantal megastallen sinds 2005 meer dan verdubbeld is?1
Op het bericht van Milieudefensie van 21 januari jl. heb ik reeds gereageerd in mijn brief van 11 februari over de maatschappelijke dialoog megastallen (Kamerstuk 28 973, nr. 44). Op de definitiekwestie rondom megastallen ben ik in mijn brief van 28 maart jl. in de beantwoording op het Schriftelijk Overleg verder ingegaan (Kamerstuk 28 973, nr. 46).
Bent u bereid een onderzoek te doen (bijvoorbeeld in de vorm van een quick-scan) om te achterhalen welke aspecten van Nederlands dan wel Europees beleid deze trend naar schaalvergroting en megastallen bevorderen, bijvoorbeeld subsidies die eerder bij grote dan bij kleine boeren terecht komen?
Schaalvergroting is een autonome ontwikkeling die al decennia aan de gang is. Het aantal bedrijven en locaties vermindert maar het aantal dieren blijft ongeveer gelijk in Nederland. Gevolg is dat de bedrijven gemiddeld groter worden.
Ik wil u erop wijzen dat het LEI kort geleden het rapport «Schaalvergroting in de land- en tuinbouw» (van der Meulen et al, 2011) heeft uitgebracht. In dit rapport wordt uitgebreid ingegaan op diverse aspecten die van invloed zijn op schaalvergroting.
Bent u bereid in uw eigen beleid en in Europa in te zetten op een beleid dat voldoende gericht is op kleine en middelgrote boeren en waar grote boeren en megastallen in ieder geval niet bevoordeeld worden ten opzichte van kleine boeren?
In de voorbereiding op de kabinetsvisie zal ik bekijken óf er op rijksniveau gestuurd moet worden op grootschalige (intensieve) veehouderij. Is de conclusie dat dit noodzakelijk is, dan zal ik aangeven op welke manier ik deze sturing voor mij zie. Hierbij neem ik nadrukkelijk de resultaten van de maatschappelijke dialoog mee.
Klopt het dat de weidegang terugloopt? Vindt u dit een wenselijke ontwikkeling? Zo nee, wat gaat u hieraan doen en hoeveel meer weidegang kunnen we met uw beleidsinzet in 2012 verwachten?
Volgens de meest recente cijfers van het CBS neemt het aantal koeien met weidegang licht af. In 2009 kreeg 76% van de koeien weidegang ten opzichte van 79% in 2008. Ik vind dit geen wenselijke ontwikkeling.
Voor een groot deel wordt het tegengaan van deze ontwikkeling al door de markt opgepakt. Diverse zuivelondernemingen hebben weidegang als speerpunt benoemd en geven voor weidemelk een extra premie. Ook Stichting Weidegang stimuleert ondernemers om hun koeien weidegang te geven.
De gedragscode van artsen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op de TV-uitzending waarin naar aanleiding van ruim 300 klachten van patiënten wordt aangegeven dat drie collega’s van de disfunctionerende orthopeed uit het Waterland Ziekenhuis in Purmerend ieder tenminste 50 patiënten van de orthopeed hebben nabehandeld zonder aan de bel te trekken bij de betreffende orthopeed, de directie of de Inspectie voor de Gezondheidszorg?1
In mijn brief van 19 april 2011 geef ik een reactie op deze uitzending.
Hoe beoordeelt u het gedrag van deze artsen als men de gedragscode van artsen ernaast legt die ervan uitgaat dat «een arts die bemerkt dat een collega schade of risico’s voor een patiënt veroorzaakt stappen onderneemt om dit probleem te verhelpen?»2
Artsen moeten volgens de gedragsregels van de KNMG een collega persoonlijk aanspreken als ze signalen zien van mogelijk disfunctioneren. Ik kan niet oordelen of in dit geval de gedragscode van artsen geschonden is. De KNMG kent verenigingstuchtrecht waarbij getoetst wordt aan de KNMG gedragsregels. Zoals ik ook in mijn brief van 19 april 2011 heb aangegeven kan de arts geroyeerd worden door de KNMG wanneer de gedragsregels van de beroepsgroep geschonden zijn en er kan een tuchtklacht ingediend worden op grond van de Wet BIG.
Hoe is het signaleren en aanpakken van medische missers en misstanden geregeld bij andere beroepen die vallen onder de Wet Beroepen Individuele Gezondheidszorg (Wet BIG) artikel 3 en 34?
De meeste beroepsgroepen kennen net als de KNMG een beroepscode en gedragsregels waar het aanspreken van collega’s op misstanden deel van uit maakt. Veel beroepsgroepen kennen verenigingstuchtrecht waar klachten over beroepsmatig handelen behandeld worden. Op beroepsgroepen die geregeld zijn in artikel 3 van de Wet BIG is daarnaast publiekrechtelijk tuchtrecht van toepassing.
Vindt u dat de morele plicht van artsen en andere hulpverleners om misstanden te melden en op te lossen in de Wet BIG moet worden verankerd via een meldplicht met daaraan verbonden sanctiemogelijkheden? Zo ja, hoe gaat u de wet daarop aanpassen? Zo nee, waarom niet?
In mijn brief van 19 april 2011 geef ik een reactie op het voorstel van een meldplicht.
Bent u bereid een medische ongevallenraad in te stellen waar patiënten en hulpverleners medische fouten kunnen melden, medische missers landelijk worden geregistreerd en aanbevelingen ter preventie kunnen worden gedaan? Zo neen, waarom niet?
Nee. Binnen het VMS veiligheidsprogramma hebben alle ziekenhuizen een VIM-systeem (Veilig Incident Melden) opgezet. Doel van dit systeem is het melden van incidenten om deze vervolgens te analyseren en verbeteringen aan te brengen. Het is hierbij van belang dat de zorgverleners die het betreft betrokken zijn in dit leerproces en dat de analyse en het opstellen van verbetermaatregelen binnen de afdeling gebeurt. Naast het VIM systeem zijn voor 10 thema’s, waar de patiëntveiligheidsrisico’s het hoogst zijn, praktijkgidsen met aanbevelingen ter preventie ontwikkeld. Ziekenhuizen zijn momenteel druk bezig om al deze acties op een succesvolle wijze in te zetten ter bevordering van de patiëntveiligheid. Daarnaast geldt er een meldingsplicht van calamiteiten bij de IGZ. Zij heeft daarmee ook een signaleringsfunctie. Het opstellen van een ongevallenraad voegt weinig toe aan deze al lopende acties, maar zorgt wel voor extra administratieve lasten.
Bent u bereid ervoor zorg te dragen dat de geschorste klokkenluider van het Waterland Ziekenhuis volledig wordt gerehabiliteerd? Zo neen, waarom niet?
Als het aan de orde zou zijn dat deze zorgverleners geschorst zijn omdat zij aandacht hebben gevraagd voor de kwaliteit van zorg, dan lijkt mij dat een slechte zaak. Deze zorgverleners verdienen in mijn visie juist een compliment omdat zij signalen over mogelijk slecht presterende collega’s hebben afgegeven bij het bestuur, dat eindverantwoordelijk is voor de kwaliteit van zorg. Ik heb contact gezocht met het Waterlandziekenhuis om te achterhalen of dit aan de orde was.
Mij is verteld dat de twee fysiotherapeuten die een melding hebben gemaakt van wat zij aantroffen in de nabehandeling van een aantal patiënten van de betreffende orthopedisch chirurg niet zijn geschorst. Zij hebben hun werkzaamheden voortgezet. Rehabilitatie is derhalve niet noodzakelijk. Wel is destijds aan de fysiotherapeuten opgedragen gedurende drie maanden geen werkzaamheden te verrichten ten behoeve van de betreffende orthopedisch chirurg, om een bepaalde mate van rust te creëren.
Het is de verantwoordelijkheid van het bestuur om ervoor zorg te dragen dat misstanden veilig kunnen worden gemeld en dat de melders geen negatieve gevolgen ondervinden wanneer zij dit correct doen. Recent is er door de Brancheorganisaties Zorg (BoZ) een modelregeling klokkenluiden geïntroduceerd. Het Waterlandziekenhuis heeft mij meegedeeld dat zij een vernieuwde klokkenluidersregeling hebben die conform de code is. Dit waarborgt dat werknemers op een correcte manier misstanden kunnen melden.
Wilt u de beantwoording van deze vragen betrekken bij de brief die de Kamer op 22 maart jl. aan u heeft gevraagd naar aanleiding van de uitzending van Tros Radar van 21 maart 2011?
Ja, het antwoord op een aantal van de gestelde vragen kunt in vinden in mijn brief van 19 april 2011.
De financiële problemen van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Kloppen de berichten dat er sprake is van een dreigend faillissement van het Admiraal De Ruyter Ziekenhuis (ADRZ) in Vlissingen en Goes?1
Ik heb bij het ADRZ navraag gedaan. Het ADRZ heeft mij gemeld dat op dit moment van een dreigend faillissement geen sprake is.
Hoe groot is het financiële tekort bij het ADRZ? Is sprake van een tekort van 14 miljoen euro zoals media berichten of is er sprake van een korting van 8 miljoen euro van overheidswege zoals het ADRZ stelt?23
Het ADRZ heeft in haar berichtgeving gemeld dat het gaat om een korting op de begroting 2011 van € 8 miljoen. Zonder deze korting zou het ADRZ eind 2011 met een tekort van € 8 miljoen eindigen. Volgens ADRZ is het in de pers genoemde tekort van € 14 miljoen onjuist. Het ADRZ heeft in haar berichtgeving een korting van overheidswege van structureel € 6 miljoen gemeld en aanvullende bezuinigingen van € 2 miljoen, tezamen dus € 8 miljoen.
Is het bericht waar dat het grote tekort onder andere wordt veroorzaakt door de kosten van de fusie? 2) Kunt u precies aangeven hoeveel de fusie het ADRZ nu heeft gekost? Hoe heeft de adherentie zich ontwikkeld sinds de fusie heeft plaatsgevonden tussen het Ziekenhuis Walcheren en het Oosterschelde Ziekenhuis? Klopt het dat de adherentie sterk terugloopt door het gebrek aan draagvlak voor het fusieziekenhuis?
Is het bericht waar dat de budgetkorting die u alle ziekenhuizen heeft opgelegd het ADRZ verder in de problemen heeft gebracht? Hoe groot is de budgetkorting die u het ADRZ heeft opgelegd?
Het betreft hier gedetailleerde informatie over een individuele zorginstelling. De door u gevraagde informatie is marktgevoelig. Ik beschik niet over deze informatie, maar zou u deze in verband met de marktgevoeligheid ook niet kunnen geven.
Bent u van mening dat er sprake is van wanbeleid, zoals Zeeuwse politici beweren? Kunt u een toelichting geven?
De verwerking van de budgetkorting noopt het ADRZ inderdaad tot aanvullende maatregelen, zoals het ADRZ deze inmiddels zelf heeft aangekondigd.
Het ADRZ heeft in haar berichtgeving een korting van overheidswege van structureel € 6 miljoen gemeld.
Heeft het ontstane tekort gevolgen voor de nieuwbouwplannen van het ADRZ? Zo ja, welke?
Het is niet aan mij om daar uitspraken over te doen of onderzoek naar te laten doen. Dat is aan direct belanghebbende partijen, bijvoorbeeld de Raad van Toezicht, Ondernemingsraad of cliëntenraad. Zij hebben ook het daartoe geëigende instrumentarium.
Welke personele consequenties hebben de financiële problemen voor het personeel van het ziekenhuis? Worden er mensen gedwongen ontslagen? Zo ja, hoeveel? Wat is daarover uw oordeel?
In mijn brief aan uw Kamer van 2 maart 2011 heb ik aangegeven dat het ADRZ er nog niet in is geslaagd een sluitende business case te presenteren voor één van de voorliggende bouwscenario’s. Dat betekent dat in elk scenario de kosten hoger zijn dan de inkomsten. In de brief van 2 maart 2011 heb ik verder aangegeven dat het aan het ADRZ is om in overleg met potentiële financiers, verzekeraars en lokale partijen tot een alternatief investeringsplan te komen, mogelijk aan de hand van een bredere toekomstschets van hoe de (ziekenhuis)zorg in Zeeland op termijn moet worden georganiseerd.
De structurele korting op de begroting van ADRZ zal meegenomen moeten worden bij de toekomstige plannen.
Op welke wijze kunt u de continuïteit van het ADRZ garanderen? Is de kwaliteit op een adequaat peil? Hoe garandeert u adequate ziekenhuiszorg op Walcheren? Gaat u nog maatregelen daartoe nemen? Gaat u het ziekenhuis een aanwijzing geven?
Voor zover er sprake zou zijn van ontslagen is dat voor de individuele werknemers die het betreft natuurlijk een erg vervelende situatie. De gunstige arbeidsmarktsituatie in de zorg kan hen echter weer nieuwe kansen bieden.
Het is nu aan het ADRZ zelf om de maatregelen te nemen die zij nodig acht. Ik heb daar geen oordeel over, zolang de kwaliteit en bereikbaarheid van de cruciale zorg niet in het geding komt. De IGZ houdt daar toezicht op.
Het ADRZ bericht zelf over de maatregelen die zij neemt, onder meer in haar nieuwsbrief voor stakeholders. In haar nieuwsbrief van 22 maart 2011 geeft ADRZ aan dat de formatie met 134,5 fte verminderd moet worden ten behoeve van een sluitende begroting 2011. ADRZ meldt dat het «Doorlopend Sociaal Plan» van toepassing is. Mij is op dit moment niet bekend of sprake zal zijn van gedwongen ontslagen.
Kwaliteitsnormen voor kankeroperaties |
|
Renske Leijten , Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw reactie op het bericht dat bij tien ziekenhuizen de kwaliteit van kankeroperaties onder de maat is?1
Op 31 januari jl. heeft de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde (NVvH) voor een aantal chirurgische ingrepen kwaliteitsnormen bekend gemaakt waaraan deze per 1 januari 2012 moeten voldoen.
Zorgverzekeraar Achmea heeft besloten om deze normen met ingang van 2012 te hanteren bij inkoop van desbetreffende zorg. Ter voorbereiding heeft de zorgverzekeraar bij alle ziekenhuizen in Nederland behandelgegevens opgevraagd en hen op basis hiervan ingedeeld in drie categorieën: ziekenhuizen die voldoen aan de norm(en), ziekenhuizen waarmee de verzekeraar nog in gesprek is en ziekenhuizen die de behandelingen niet uitvoeren. Niet gesteld is dat de ziekenhuizen waarmee de verzekeraar op het moment van publicatie van het bericht van Zorgvisie (17 maart jl.) nog in gesprek was, niet voldoen aan de norm(en) van de NVvH. In een aantal gevallen kon dit niet worden beoordeeld, omdat de opgevraagde behandelgegevens nog niet door alle ziekenhuizen volledig waren aangeleverd.
Deelt u de opvatting van zorgverzekeraar Achmea dat deze ziekenhuizen niet voldoen aan de norm van de Nederlandse Vereniging van Heelkunde? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 1.
Waarom heeft de Inspectie voor de Gezondheidszorg niet ingegrepen in de ziekenhuizen die volgens zorgverzekeraar Achmea slechte zorg bieden aan kankerpatiënten? Functioneert de Inspectie niet naar behoren, of is de zorg in die ziekenhuizen toch niet zo slecht als wordt voorgesteld? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zorgaanbieders zijn in de eerste plaats zelf verantwoordelijk om te bepalen wat goede en verantwoorde zorg is. Ik juich het toe dat de NVvH, nadat zij eerder in samenspraak met andere wetenschappelijke verenigingen normen stelde voor slokdarmkanker, nu voor nog meer chirurgische behandelingen is gekomen met normen. Het past bij de rol van zorgverzekeraars om als inkoper van zorg nadere eisen te stellen aan de zorg voor hun verzekerden. Dit bevordert het leveren van zorg conform de norm. De eisen die zorgverzekeraar Achmea stelt aan de bedoelde chirurgische behandelingen, zijn gelijk aan de kwaliteitsnormen van de NVvH.
Zorgverzekeraars hebben, in hun relatie met patiënten, verzekerden en zorgaanbieders, belang bij heldere en zorgvuldige communicatie over het voorkeurs- of contracteerbeleid en de gegevens waarop zij dat baseren. Van immoreel gedrag van zorgverzekeraar Achmea in dezen is naar mijn mening geen sprake. Het is aan patiënten om – op basis van de beschikbare informatie en al dan niet met ondersteuning van bijvoorbeeld de zorgverzekeraar, patiëntenorganisatie of doorverwijzer – een keuze te maken voor een zorgaanbieder.
De Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) heeft als taak om te beoordelen of de geleverde zorg verantwoord is en toetst daarbij aan de professionele standaard. Vanaf 2012 hanteert de IGZ als professionele standaard de door de NVvH gestelde kwaliteitsnormen.
Indien het inderdaad zo tragisch is gesteld met de kwaliteit van blaaskankeroperaties bij 25 ziekenhuizen, borstkankeroperaties bij 11 ziekenhuizen, operaties bij leveruitzaaiingen bij 19 ziekenhuizen enzovoorts, waarom grijpt u dan niet acuut in vanuit uw verantwoordelijkheid voor de continuïteit van zorg? Wilt u uw antwoord toelichten?
Zie antwoord vraag 3.
Indien de door Achmea als onvoldoende aangemerkte ziekenhuizen voor die zorg niet meer gecontracteerd worden, wat is dan het gevolg voor het voortbestaan van die ziekenhuizen en de beschikbaarheid van zorg dichtbij de burger? Hoe verhoudt het wegvallen van (afdelingen van) ziekenhuizen zich tot uw beleidsdoelstelling van zorg dichtbij de burger?
Een van de uitgangspunten van mijn beleid is basiszorg nabij. Basiszorg is alle zorg die direct toegankelijk is en in de buurt van de patiënt georganiseerd kan worden. Dit onderscheidt zich van specialistische zorg zoals kankeroperaties.
Zowel de NVvH als zorgverzekeraar Achmea beogen met de kwaliteitsnormen de kwaliteit van specialistische zorg inzichtelijk te maken en te verbeteren. Doel is dat de chirurgische behandelingen voldoen aan de gestelde normen. Chirurgen en ziekenhuizen die per 1 januari 2012 niet aan de kwaliteitseisen voldoen, moeten volgens de NVvH en de zorgverzekeraar gaan samenwerken zodat dit alsnog bereikt wordt, of patiënten doorverwijzen naar ziekenhuizen die wel aan de norm voldoen. De specialisatie die hiervan het gevolg kan zijn komt de kwaliteit van de zorg ten goede.
Hoe verhoudt uw opvatting over maximale keuzevrijheid voor de patiënt zich met de ontwikkeling dat je als patiënt uitsluitend nog terecht kunt bij de door jouw zorgverzekeraar gecontracteerde zorgaanbieders?
De Zorgverzekeringswet staat toe dat verzekeraars selectief contracten afsluiten met bepaalde zorgaanbieders. Selectief contracteren is een middel om de kwaliteit en doelmatigheid van zorg te verbeteren.
Patiënten blijven vrij in de keuze van hun zorgaanbieder. Zorgverzekeraars hoeven de tarieven van niet-gecontracteerde zorgaanbieders echter niet volledig te vergoeden. Verzekerden zijn tevens vrij in de keuze van hun verzekeraar. Ook kunnen verzekerden kiezen voor een restitutiepolis zonder zorgcontracten die in de meeste gevallen voorziet in volledige vergoeding van de kosten bij iedere zorgverlener.
Wat is uw reactie op het feit dat zorgverzekeraar Achmea een aantal academische ziekenhuizen een onvoldoende geeft, louter op grond van het niet aanleveren van gegevens?
Zie antwoord vraag 3.
Deelt u de mening dat academische ziekenhuizen helemaal niet verplicht zijn om verantwoording af te leggen aan een zorgverzekeraar? Wie heeft er meer verstand van zorg: wetenschappelijk opgeleide zorgverleners of bedrijfseconomisch geschoolde zorginkopers? Wilt u uw antwoord toelichten?
Academische ziekenhuizen zijn, evenals andere instellingen voor medische specialistische zorg, gehouden om transparant te zijn over de kwaliteit van zorg die zij leveren. Het past in de rol van de zorgverzekeraar als inkoper van zorg om die gegevens bij de zorginkoop te betrekken. Zorgverzekeraar Achmea volgt in dezen de normen die gesteld zijn door de beroepsgroep zelf.
Deelt u de mening dat het ongerijmd is dat zorginkopers van een zorgverzekeraar een academische ziekenhuis de maat nemen? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 8.
Deelt u de mening dat niet de kwantiteit of het «volume» van een medische verrichting doorslaggevend is voor het vaststellen van de kwaliteit, maar eerder zaken als de uitkomst van de behandeling en de overlevingskans van de patiënt? Wilt u uw antwoord toelichten?
Ja. De kwaliteitsnormen van de NVvH bevatten eisen voor chirurgische behandelingen van goede kwaliteit. Het betreft behalve volume-eisen ook kwaliteits- en veiligheidseisen. De NVvH heeft aangegeven de kwaliteitsnormen voortdurend kritisch tegen het licht te houden door de resultaten van de behandelingen te registreren. Deze registratie maakt inzichtelijk welke voorwaarden het beste resultaat opleveren.
Deelt u de mening dat het volstrekt immoreel is dat zorgverzekeraars paniek en wantrouwen zaaien onder burgers, waaronder kankerpatiënten en hun naasten? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 3.
Hoe verhoudt uw opvatting dat (kanker)patiënten recht hebben op goede informatie zich met het bestaan van een ratjetoe aan kwaliteitsnormen die vaak onderling tegenstrijdig zijn? Wat moet een kankerpatiënt doen en waar kan hij nog op vertrouwen?
In veel zorgdisciplines zijn kwaliteitsnormen in ontwikkeling. Zorgverzekeraars, zorgaanbieders of beroepsverenigingen en patiëntenorganisaties nemen initiatief om te komen tot kwaliteitsnormen. Dit leidt tot een toename van transparantie omtrent de geboden zorg en tot meer keuze-informatie voor patiënten. Patiënten kunnen daar hun voordeel mee doen, al kan ik mij voorstellen dat dit, zeker wanneer sprake is van verschil in normen, gepaard gaat met enige onduidelijkheid.
In het onderhavige geval is van een verschil in normen evenwel geen sprake. Zorgverzekeraar Achmea heeft immers besloten om met ingang van 2012 de normen van de NVvH te hanteren bij de zorginkoop. De IGZ zal diezelfde normen hanteren bij de beoordeling of de geleverde zorg verantwoord is.
Bent u van mening dat het wenselijk is dat bedrijfseconomische afwegingen van schadelastverzekeraars in toenemende mate gaan prevaleren boven medische afwegingen van zorgverleners? Dreigt op termijn niet het scenario uit de Amerikaanse film Sicko? Wilt u uw antwoord toelichten?2
Van het beeld dat is geschetst in vraag 13 is naar mijn mening momenteel geen sprake.
Een belangrijk oogmerk van de Zorgverzekeringswet is dat zorgverzekeraars in hun rol als inkopers van zorg ten behoeve van hun verzekerden de doelmatigheid en kwaliteit van de zorg bevorderen. Zorgverzekeraars kunnen daarbij, voor zover de wet dat toelaat, met zorgaanbieders contractuele afspraken maken over de prijs, het volume, de kwaliteit en de organisatie van zorg.
Het beperken van de vergoeding voor de diabetesmedicijnen byetta en victoza |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Waarom heeft u besloten de indicatie voor het gebruik van de diabetesmedicijnen behoren de tot de GLP-1 receptorantagonisten per 1 maart 2011 aan te scherpen?
De indicatie voor het gebruik van de GLP-1 analogen is vanaf het moment dat deze middelen op de markt kwamen al zo geweest. In de registratietekst (de SPC) van de GLP-1 analogen (exenatide en liraglutide) staat dat de combinatie met insuline niet aangeraden wordt omdat toepassing hiervan niet beoordeeld is. De balans werkzaamheid/veiligheid is voor de combinatie met insuline niet gewogen en dus niet beoordeeld door de registratieautoriteit. De nieuwe vergoedingsvoorwaarden sluiten aan bij de geregistreerde indicatie. Deze voorwaarden zijn overigens niet per 1 maart 2011 aangescherpt. Dit zal pas gebeuren per 1 mei 2011.
Worden hierdoor niet een aantal moeilijk behandelbare diabetespatiënten ernstig gedupeerd omdat zij de middelen met succes hebben gekregen, waardoor zij minder insuline hoeven te gebruiken en zich gezonder voelen?
Nee, dat vind ik niet. Uit de berichtgeving van bijvoorbeeld de Diabetes Vereniging Nederland leid ik af dat er een groep patiënten is die wordt behandeld met zowel GLP-1 analogen als met insuline, en dat deze groep zich daar goed of zelfs beter bij voelt. Helaas is het zo dat wetenschappelijk bewijs daarvoor door de fabrikant (nog) niet is aangeleverd bij de registratie-autoriteit of bij het CVZ. Deze instanties hebben deze, op dit moment nog off-label, toepassing dan ook niet kunnen beoordelen en een uitspraak kunnen doen over de balans werkzaamheid/veiligheid of de toegevoegde therapeutische waarde. Zoals gezegd staat in de registratietekst (de SPC) van deze middelen op dit moment zelfs dat de combinatie met insuline niet aangeraden wordt.
Vindt u het niet vreemd dat eerst een nieuw middel wordt vergoed en dan ineens de indicatie wordt aangescherpt terwijl er geen nieuwe medische feiten op tafel zijn gekomen en van het advies van de Commissie Farmaceutische Hulp (CFH) wordt afgeweken?1 Vindt u niet dat patiënten erop zouden moeten kunnen vertrouwen dat een dergelijk middel, dat topspecialisten die diabetici behandelen als een aanvulling op het therapeutisch arsenaal beschouwen voor patiënten met een ernstig overgewicht, en daarom het voorschrijven daarvan in het basispakket thuishoort?
Er wordt niet afgeweken van het CFH advies. Het CVZ heeft bij een beperkte groep patiënten meerwaarde toegekend van de toepassing van GLP-1 analogen in vergelijking met de toepassing van insuline. Aan het gebruik van GLP-1 analogen in combinatie met insuline is geen meerwaarde toegekend.
In de vergoedingsvoorwaarden die aan de hand van deze beoordeling oorspronkelijk opgezet waren, was de combinatie met insuline niet expliciet uitgesloten. Vanwege de uitspraak in de hierboven vermelde SPC tekst, leek het combineren van deze middelen niet voor de hand te liggen. Omdat het gebruik waarvoor de GLP-1 analogen, volgens het CFH advies, bewezen toegevoegde waarde hebben nog niet precies genoeg in de vergoedingsvoorwaarden was opgenomen, heb ik dit alsnog gedaan.
Is het waar dat in andere Europese landen het middel wel wordt vergoed bij diabetespatiënten met een body mass index van 28, terwijl in Nederland tot 1 maart een grens gold van 35?
Ik ben niet op de hoogte van de vergoedingsstatus in alle andere Europese landen. Ongetwijfeld zullen er verschillen in vergoedingsstatus zijn; er zijn namelijk veel verschillende vergoedingssystemen waarbij er in vergelijking tot Nederland soms ruimer en soms minder ruim wordt vergoed.
Wat vindt u van de mening van specialist Waanders die spreekt van een verkapte bezuiniging?2
Hier is geen sprake van. Het is gebruikelijk dat geneesmiddelen, voordat ze vergoed worden, beoordeeld worden door het CVZ. Ook is het gebruikelijk om bij relatief dure geneesmiddelen de vergoeding in te perken tot die indicaties waarvan de therapeutische meerwaarde is aangetoond. Gezien de kosten die gepaard gaan met deze middelen (zie mijn antwoord op vraag 7) lijkt me dit ook terecht.
Wordt door dit besluit niet achter de feiten aan gelopen als moderne medicijnen van vergoeding worden uitgesloten terwijl op langere termijn wordt bespaard omdat mensen gezonder blijven?
Nee. De meerwaarde van deze combinatie is niet wetenschappelijk aangetoond en dus valt er geen uitspraak te doen over mogelijke besparingen op andere gebieden in de zorg.
Hoeveel diabetespatiënten in Nederland gebruikten voor 1 maart 2011 GPL-1 receptor agonisten? Welk bedrag was daar landelijk mee gemoeid op jaarbasis?
Volgens de Stichting Farmaceutische Kengetallen (SFK) waren er in de tweede helft van 2010 ongeveer 5 000 patiënten die GLP-1 analogen gebruikten. Het aantal gebruikers stijgt snel. Uitgaande van de cijfers van december 2010 gaat het om ongeveer 6,5 miljoen euro per jaar, maar vanwege de sterke groei is dit vermoedelijk een onderschatting voor 2011.
Wat vindt u van het feit dat door deze maatregel mensen die wel circa 90 euro per maand kunnen betalen voor eigen rekening dit medicijn dan wel krijgen, en minder vermogende patiënten niet?
Ik ben van mening dat voor het gebruik van collectieve middelen in ieder geval de meerwaarde van behandelingen wetenschappelijk aangetoond zou moeten zijn.
Bent u bereid deze maatregel terug te draaien, en bijvoorbeeld gedurende enkele jaren wel onder de voorwaarden van vóór 1 maart jl. vertrekking in het basispakket te handhaven, zodat de werkzaamheid en de bijwerkingen van de medicijnen verder kan worden gevolgd om een finaal oordeel over de effectiviteit te vellen?
Van terugdraaien is geen sprake. Ik heb besloten om de aanscherping van de vergoedingsvoorwaarden te laten ingaan op 1 mei 2011. Ik ben bereid te zorgen voor een overgangsregime voor de groep patiënten die nu deze combinatie gebruiken. Ik blijf voor de huidige groep patiënten deze combinatie vergoeden tot 1 januari 2012 en ik vraag de beroepsgroep deze periode te benutten om te komen tot een zorgvuldige afbouw van deze combinatie.
Als het in de toekomst toch moet komen tot een positieve vergoedingsbeslissing voor deze toepassing, dan moet dat ook blijken uit wetenschappelijke onderzoeken. Het is de taak van de registratiehouder om deze toepassing te registreren en een aanvraag in te dienen voor een uitbreiding van de vergoeding.
Het verplaatsen van het ziekenhuis Medisch Centrum Alkmaar (MCA) van Alkmaar naar Heerhugowaard |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat het ziekenhuis MCA van Alkmaar naar Heerhugowaard wordt verplaatst?1
Het kenmerkende van het systeem van zorg dat we in Nederland kennen, is dat de minister van VWS systeemverantwoordelijk is en dat de dagelijkse gang van zaken wordt uitgevoerd door privaatrechtelijke organisaties die daarvoor door zorgverzekeraars worden gecontracteerd. In dit specifieke geval behoort het niet tot mijn taak een oordeel te hebben over individuele beslissingen van een zorginstelling, anders dan een oordeel over de beschikbaarheid van acute zorg binnen de minimum bereikbaarheidsnorm van 45 minuten.
In zijn algemeenheid het volgende. Zoals ook in het Regeerakkoord vermeld staat vind ik de betrokkenheid en consultatie van stakeholders bij dit soort beslissingen belangrijk. Consultatie van betrokkenen wordt vaak als sluitstuk gezien. Het is echter ook in het belang van het ziekenhuis dat de overwegingen en argumenten tijdig goed worden gewisseld.
Komt de bereikbaarheid van de spoedeisende hulp in gevaar door deze verplaatsing?
Het RIVM heeft een doorrekening voor de nieuwe locatie gemaakt, hierin wordt bevestigd dat de bereikbaarheid niet in gevaar komt. Door de verplaatsing zal niemand buiten de 45 minutennorm komen te vallen.
Bent u van mening dat een stad als Alkmaar minimaal één ziekenhuis nodig heeft?
Ik verwijs u hiervoor naar het antwoord op vraag 1.
Is verhuizing van het MCA noodzakelijk voor de zorgverlening, of had verbouwing van de huidige locatie ook de gewenste verbetering kunnen opleveren?
De Raad van Bestuur van het MCA heeft mij gemeld dat nieuwbouw van het MCA noodzakelijk is omdat de komende jaren het einde van de technische levensduur van een aantal installaties en gebouwonderdelen is bereikt.
De RvB van het MCA heeft mij geïnformeerd dat de voordelen van bouwen op een andere locatie groter zijn dan ver- of nieuwbouw op de huidige locatie. Complete (ver-)nieuwbouw op de huidige locatie is niet goed mogelijk: dat veroorzaakt langdurig en intensief overlast voor patiënten en medewerkers. Daarnaast kampt het MCA op de huidige locatie met problemen rond toegankelijkheid, bereikbaarheid, parkeren en mogelijkheden om het gebouw te vernieuwen en/of uit te breiden.
Is deze verhuizing een voorproefje van meer verhuizingen als gevolg van afschaffing van het College Bouw, waardoor u niet langer invloed heeft op de spreiding van ziekenhuizen? Vindt dat verantwoord? Zo ja, waarom?
Er is geen relatie tussen afschaffing van het College Bouw en de verhuizing van het MCA naar Heerhugowaard. Ook het College Bouw had geen invloed op de locatiekeuze van een instelling voor het plegen van nieuwbouw.
Wat zijn de economische gevolgen voor Alkmaar, nu de grootste werkgever uit de stad verdwijnt?
Ik heb mij laten informeren door het MCA dat de nieuwbouwlocatie ruim 100 meter verwijderd is van Alkmaars grondgebied. Ook zal de huidige locatie in de Alkmaarderhout worden aangepast en waar nodig gerenoveerd tot een centrum voor hoogwaardige diagnostiek met voornamelijk poliklinische en een aantal behandelfuncties, waaronder radiotherapie en nucleaire geneeskunde.
Is het u bekend dat ruim 10 000 handtekeningen door Alkmaarders zijn ingediend bij het ziekenhuisbestuur tegen verhuizing van het MCA naar Heerhugowaard? Is het de bedoeling van de opschorting van het bouwbesluit dat ziekenhuisbesturen een ziekenhuis kunnen verplaatsen terwijl dat zo duidelijk tegen de wil van de plaatselijke bevolking ingaat? Bent u, uit democratisch oogpunt, wel bereid te luisteren naar de wensen van ruim tienduizend inwoners van Alkmaar?
Betreffende de aangeboden handtekeningen verwijs ik u naar het antwoord op vraag 1. Voor het afschaffen van het bouwregime verwijs ik u naar het antwoord op vraag 5.
Is het waar dat het MCA diverse locaties aangeboden heeft gekregen binnen Alkmaar, die echter niet binnen het budget vielen? Is liberalisering van het bouwregime hierdoor aanleiding geweest voor het verdwijnen van het laatste ziekenhuis uit Alkmaar? Was dat ook gebeurt onder het oude bouwregime?
Zie antwoord op vraag 5. Het afschaffen van het bouwregime heeft geen invloed gehad op de keuze van het MCA om te verhuizen naar Heerhugowaard. Wat betreft de diverse locaties voor de nieuwbouw verwijs ik u naar het antwoord op vraag 10.
Is het de bedoeling dat de oude locatie van het MCA op termijn plaats moet gaan maken voor woningbouw? Is het waar dat het ziekenhuis die grond «om niet» of voor een symbolisch bedrag van de gemeente had gekregen? Is de verhuizing van het MCA uit Alkmaar deels ingegeven om flink geld te verdienen met dure grond in het centrum van Alkmaar? Zo ja, vindt u dit een wenselijke situatie?
Het MCA heeft mij laten weten dat dit voor hen geen rol heeft gespeeld in de besluitvorming.
Is het correct dat verhuizing van het MCA van Alkmaar naar Heerhugowaard deels een bewuste keuze van het ziekenhuisbestuur is geweest, om «uit concurrentieoverwegingen» dichtbij Hoorn te gaan zitten? Vindt u het wenselijk dat er een concentratie van ziekenhuislocaties plaatsvindt waarbij besturen bewust het adherentiegebied van andere ziekenhuizen opzoeken om de concurrentie aan te gaan? Gaat dit niet ten koste van de spreiding van ziekenhuizen, bedoeld om iedere Nederlander de mogelijkheid van zorg dichtbij te bieden?
Uit navraag bij het MCA komt naar voren dat de voorkeur voor nieuwbouw in Heerhugowaard is gebaseerd op een analyse van de selectiecriteria proces, doorlooptijd, bereikbaarheid, kwaliteit van de locatie en financiën. Daarnaast was een goede, strategische positionering in het verzorgingsgebied van belang. Van de drie beoogde locaties telde de optie «Heerhugowaard» de meeste pluspunten. Het MCA geeft aan dat de locatiekeuze niet langer kon worden uitgesteld en dat het MCA in 2015 klaar moet zijn met de nieuwbouw, omdat de oude gebouwen, met name de installaties daarin, tegen het einde van hun levensduur zitten.
De Raad van Bestuur van het MCA meldt dat de veronderstelling dat MCA uit concurrentieoogpunt voor Heerhugowaard heeft gekozen ongegrond is en dat zij streeft naar verdergaande samenwerking met de ziekenhuizen en andere zorginstellingen in Noord-Holland-Noord.
In hoeverre is de concentratie van ziekenhuizen strijdig met de nog vigerende WTZi (met name artikel 3 en 4), waarin geregeld is dat toelating van zorginstellingen aan een visiedocument van de minister moet voldoen, juist met betrekking tot de spreiding van acute zorg en de daaraan verbonden basiszorg?
Momenteel ben ik bezig met de voorbereidingen voor de brief aan uw Kamer waarin ik zal beschrijven hoe ik de continuïteit van cruciale zorg zal waarborgen. Vooruitlopend op deze brief meld ik u nu alvast dat ik de bereikbaarheid van spoedeisende zorg binnen 45 minuten reken tot één van de zorgvormen waarvoor ik een specifieke verantwoordelijkheid heb. Indien in het onderhavige geval de 45 minutennorm niet meer wordt gehaald kan ik op grond van het instrumentarium van de WTZi partijen tot nadere afspraken dwingen.
Bent u bereid te voorkomen dat het MCA uit Alkmaar verdwijnt omdat verdwijning van het ziekenhuis uit Alkmaar niet het algemeen belang dient? Zo neen, waarom niet?
Neen, ik ben daartoe ook niet bevoegd. De reden daartoe is dat dit niet onder mijn verantwoordelijkheid valt omdat de 45 minuten bereikbaarheidsnorm niet in gevaar komt. De nieuwe locatie ligt tegen de gemeentegrens aan en verbetering van locatie en voorzieningen komt ten goede van de kwaliteit en daarmee ten goede van de patiënt. Het is wel belangrijk dat er een dialoog is met burgers, werknemers, patiëntenverenigingen en andere belanghebbenden.
De manier waarop de Thuisapotheek klanten werft |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Bent u op de hoogte van de manier waarop de Thuisapotheek klanten werft?1
Ik ben op de hoogte van de vragen die leven ten aanzien van de manier waarop Thuisapotheek klanten werft.
Is het waar dat call-centremedewerkers van de Thuisapotheek zich tijdens gesprekken met potentiële klanten voordoen als medewerkers van hun eigen apotheek? Hoe gaat u daar tegen optreden?
Het is niet aanvaarbaar als call-centremedewerkers van de Thuisapotheek zich tijdens gesprekken met potentiële klanten voor zouden doen als medewerkers van een andere apotheek. De Inspectie voor de Gezondheidszorg zal een onderzoek hier naar instellen evenals naar de bewering dat call-centremedewerkers van de Thuisapotheek het medicijngebruik van potentiële klanten zouden kennen. Ook dat is niet aanvaardbaar als die klanten daar geen toestemming voor hebben gegeven of als zij niet zelf eerder hun medicatiegebruik hebben opgegeven, bijvoorbeeld via een enquête.
Klopt de bewering dat call-centremedewerkers van de Thuisapotheek het medicijngebruik van potentiële klanten kennen? Zo ja, hoe is dat mogelijk en bent u bereid om de vertrouwelijkheid van deze gegevens te garanderen?
Zie antwoord vraag 2.
Vindt u het een wenselijke ontwikkeling dat de Thuisapotheek zich specialiseert op simpele medicijnen? Welke gevolgen heeft dit voor gewone apotheken? Komt hierdoor de beschikbaarheid van specialistische apotheekproducten onder druk te staan?
Over de wenselijkheid of onwenselijkheid van deze ontwikkeling neem ik geen standpunt in. De Thuisapotheek en andere landelijk werkende apotheken die zich toeleggen op herhaalmedicatie voorzien in een behoefte van de klant. De klant kiest hiervoor. Met de introductie van vrije tarieven wordt het veel gemakkelijker dan nu mogelijk om differentiatie aan te brengen in de bedragen die voor verschillende prestaties worden betaald. Nu is het nog gebruikelijk dat het door de NZa vastgestelde maximale receptregeltarief in rekening wordt gebracht voor diensten van zeer verschillende zwaarte. Straks zullen diensten met een geringe toegevoegde waarde minder beloond worden dan diensten met een hoge toegevoegde waarde. De beschikbaarheid van de diensten komt daarmee niet onder druk te staan. Uitgangspunt van vrije tarieven is immers dat de beloning is afgestemd op de toegevoegde waarde van de dienst. Dat zal ongetwijfeld betekenen dat de minder bewerkelijke en planbare diensten zoals het terhandstellen van herhaalreceptuur naar verhouding minder en de meer bewerkelijke diensten meer zullen worden beloond.
Vindt u het een vorm van misleiding dat mensen door de Thuisapotheek worden benaderd naar aanleiding van een algemene internetenquête? Vindt u het terecht dat het beantwoorden van één vraag uit een lange enquête door de Thuisapotheek wordt geïnterpreteerd als toestemming om te bellen? Bent u bereid om de regels hiervoor aan te scherpen?
Ik kan hier geen uitspraak over doen. De Inspectie voor de Gezondheidszorg stelt een onderzoek in naar de feitelijke gang van zaken. Ik vind wel dat het duidelijk moet zijn voor de mensen op grond waarvan zij worden benaderd door de Thuisapotheek of andere aanbieders. Als dat een internetenquête is, zou dat aan het begin van het klantcontact moeten worden aangegeven. Daarnaast zou bij het invullen van een dergelijke enquête het helder moeten zijn voor de mensen dat zij toestemming geven om telefonisch benaderd te worden. Ik verwacht dat de Thuisapotheek en andere aanbieders naar aanleiding van de vragen die gerezen zijn en de publiciteit daaromheen, hun handelwijze hiermee in overeenstemming zullen brengen omdat zij anders het risico lopen minder klanten te krijgen.
Vindt u het principieel onjuist dat een apotheker door middel van telefonische colportage klanten mag werven voor het verstrekken van receptgeneesmiddelen?
Telefonische colportage is een veel directere vorm van het onder de aandacht brengen bij potentiële klanten dan bijvoorbeeld het plaatsen van advertenties. Als telefonische colportage plaatsvindt na expliciete toestemming van de potentiële klant is dat niet principieel onjuist. Zie verder het antwoord op vraag 5.
De bedreiging van het Nederlandse boerenlandschap door bezuiningen |
|
Henk van Gerven |
|
Is het waar dat Stichting Zeeuws Landschapsbeheer praktisch al haar subsidiegeld dreigt te verliezen na eind 2011?1
In een persbericht van 15 februari heeft de provincie Zeeland aangegeven dat de voorgenomen rijksbezuinigingen voor Zeeland betekenen dat na 2011 geen nieuwe verplichtingen worden aangegaan voor onder meer subsidieverstrekking aan de Stichting Zeeuws Landschapsbeheer.
Is het waar dat eenzelfde soort scenario dreigt voor de andere provinciale takken van Landschapsbeheer Nederland door de bezuinigingen van dit kabinet? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u daar tegen ondernemen?
Ik ben in gesprek met de provincies over de decentralisatie van het natuur- en landschapsbeleid. In de nieuwe constellatie, na afronding van het traject, is het aan de provincies om te bepalen of en hoeveel subsidie zij blijven verstrekken aan de Stichtingen Landschapsbeheer.
Hoe denkt u het voortbestaan van deze organisaties te kunnen garanderen als 80 tot 90% van hun inkomsten verdwijnen?
Na decentralisatie van het landschapsbeheer is het aan de provincies om al dan niet gebruik te maken van de kennis en inzet van organisaties op het gebied van landschapsbeheer, en daarmee bij te dragen aan het voortbestaan van deze organisaties. Overigens kunnen ook andere publieke en private organisaties hieraan bijdragen.
Hoeveel boeren, die nu profiteren van de diensten van Landschapsbeheer Nederland bijvoorbeeld door controle op bacterievuur in meidoorns, aanleg of herstel van erfbeplanting, advies over cultuurhistorische elementen of onderhoud particuliere historische buitenplaatsen worden door deze bezuinigingen benadeeld?
Volgens Stichting Landschapsbeheer Nederland maken jaarlijks circa 10 000 boeren gebruik van hun diensten. Of en zo ja, hoeveel boeren hiervan door de bezuinigingen worden getroffen, valt echter niet te zeggen, aangezien dat mede afhangt van de manier waarop de provincies de bezuinigingen zullen opvangen.
Aangezien in Zeeland alleen 33 000 mensuren vrijwilligerswerk op losse schroeven staan door de bezuinigingen op Landschapsbeheer, kunt u inzichtelijk maken hoeveel gratis vrijwilligersuren verdwijnen als Landschapsbeheer Nederland niet meer zou bestaan?
De inzet van vrijwilligers bedroeg in het jaar 2009 circa 824 000 arbeidsuren, volgens gegevens van de Stichting Landschapsbeheer Nederland. In hoeverre deze vrijwilligersuren zullen verdwijnen, hangt mede af van de manier waarop de provincies het landschapsbeheer willen vormgeven.
Is het waar dat u het zo karakteristieke Nederlandse boerenlandschap zeer op prijs stelt? Zo ja, waarom initieert u dan bezuinigingen die noodzakelijk onderhoud hiervan wegbezuinigen? Accepteert u hiermee een verrommeling en verwaarlozing van het Nederlandse cultuurlandschap? Zo ja, tot in welke mate? Zo nee, wat is uw alternatieve plan om karakteristieke Nederlandse landschapselementen en boerencultuurlandschap te behouden en te onderhouden?
Ik stel het karakteristieke Nederlandse boerenlandschap bijzonder op prijs. Ik ben er van overtuigd dat de regio, samen met de grondeigenaren, goed in staat is om het landschap te onderhouden. Provincies en gemeenten kunnen hierin een belangrijke stimulerende rol spelen en daarbij gebruik maken van de inzet en instrumenten van andere betrokken organisaties. Ik denk bijvoorbeeld aan de waterschappen die bij de uitvoering van de Kaderrichtlijn Water tevens een bijdrage leveren aan het herstel van het landschap. Er zijn streekrekeningen en landschapsfondsen opgezet waarmee private financiering kan worden aangewend voor het landschap. Het aantal agrarische natuurverenigingen dat zich wil inzetten voor het landschap, is eveneens toegenomen.
Het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid na 2013 biedt in principe goede mogelijkheden om boeren via doelgerichte betalingen te vergoeden voor het uitvoeren van maatregelen, onder andere voor het landschap. Ik ga mijn best doen in Brussel om dat mogelijk te maken. Ik heb u over deze «vergroening» recent per brief van 8 maart over het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid nog geïnformeerd, Kamerstuk 28 625, nr. 117.
Het voornemen van het Academisch Ziekenhuis Maastricht (AZM) om academische zorg af te stoten om financiële redenen |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Herinnert u zich uw uitspraak dat het AZM geen academische functies om financiële redenen mag afstoten?1
Ja, die brief van 6 weken geleden herinner ik mij nog. Ik heb in de door u aangehaalde brief (TK, 2010–2011, 32 299, nr. 8.) aangegeven dat het afstoten van zorg kan plaatsvinden op basis van kwalitatieve argumenten mits de continuïteit van die zorg voor de patiënten gewaarborgd blijft.
Wat is uw mening gezien bijgevoegde informatie waaruit men kan afleiden dat financiële afwegingen bepalend zijn voor het management van het AZM, om delen van de klinische immunologie om organisatorische en strategische redenen af te stoten?2
Het AZM heeft in het kader van het strategisch heroverwegingsprogramma «azMove» een proces ingezet om meer focus aan te brengen in het totale portfolio van patiëntenzorg, onderzoek en onderwijs. De bedoeling hiervan is om de topreferente functies van het AZM meer te laten aansluiten bij de gekozen centrale thema’s van het AZM. De Raad van Bestuur van het AZM is van mening dat het maken van keuzes past in het streven naar meer focus teneinde de kwaliteit van zorg voor patiënten te verbeteren. Dit past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij als uitgangspunt geldt dat niet alle UMC’s alle functies kwalitatief verantwoord kunnen blijven uitoefenen.
Hoe beoordeelt u de vrijwel identieke brieven van de academische ziekenhuizen in Utrecht (UMCU) en Nijmegen (UMCN) waarin zij aangeven de zorg wel over te willen nemen, terwijl deze bijzondere expertise in de klinische immunologie inzake aandoeningen als vasculitis, cardiomyopathie en pulmonale hypertensie aandoeningen daar niet voor handen is?
Zoals vermeld in de brief van het UMCU en UMCN van 23 juni 2010, respectievelijk 6 oktober 2010, gaat de Raad van Bestuur van beide UMC’s akkoord met het overnemen van de behandeling van klinisch immunologische patiënten van het AZM voor de patiënten die hiervoor kiezen.
De IGZ heeft aangegeven dat er in het AZM zeer bijzondere expertise voorhanden is die bijna nooit nodig is. Het UMCU en het UMCN kunnen deze patiënten alleen ontvangen als de kwaliteit gewaarborgd is. Beide bovenstaande ziekenhuizen hebben mij laten weten dat ze dit vakgebied in de breedte beheersen en fungeren als expertcentrum op dit gebied. De Raad van Bestuur heeft uitgebreid overleg gevoerd met de divisievoorzitters en afdelingshoofden van de betrokken afdelingen die allemaal aangegeven hebben dat het mogelijk is om deze patiënten te behandelen. Voor zeer bijzondere vragen kunnen ze terugvallen op het AZM. Daarmee is wat mij betreft aan het belangrijk criterium van continuïteit van zorg voldaan.
Wat vindt u van het gegeven dat het UMCN en het UMCU constateren dat strategische afwegingen ten grondslag liggen aan het voornemen van het AZM om gespecialiseerde klinische immunologie af te stoten?3
Het UMCN en het UMCU constateren dat het AZM de «last resort functie» ten aanzien van de klinische immunologie, mede door de zwaartepunten waarop het AZM zich wil profileren, over wil dragen naar andere UMC’s. Kwalitatieve argumenten zijn hierbij doorslaggevend, functies die teveel geënt zijn op een te smalle bezetting en derhalve vanuit kwalitatief oogpunt kwetsbaar zijn zullen worden overgeheveld naar andere UMC’s.
Dit past ook goed in het beleid omtrent de UMC’s waarin wordt gestreefd naar het maken van portfoliokeuzes rondom de topreferente zorg wat zal resulteren in een betere taakverdeling. De verwachting is dat door dit beleid de kwaliteit, patiëntveiligheid en effectiviteit van de zorg zal toenemen. Ik onderschrijf dit beleid.
Is het overnemen van de behandeling van klinisch immunologische patiënten van het AZM door het UMCU en het UMCN door de medische staven al daar geaccordeerd?
Zoals al genoemd in het antwoord op vraag 3 zijn alle betrokken divisievoorzitters en afdelingshoofden betrokken bij de besluitvorming rond het overnemen van de klinisch immunologische patiënten.
Vindt u het acceptabel dat managers van drie academisch ziekenhuizen kennelijk in een onderonsje deze bijzondere academische zorg onderling aan het verdelen zijn zonder dat daar een maatschappelijk toets op basis van kwalitatieve afwegingen aan ten grondslag ligt?
Er is geen sprake van een verdeling van de zorg omdat er geen afspraken gemaakt worden over de uitwisseling van zorg. Afstoten van bepaalde topreferente zorg op basis van kwalitatieve argumenten vind ik acceptabel mits goed afgestemd met de ander UMC’s en op een zodanige manier dat de continuïteit van die zorg voor patiënten gewaarborgd blijft.
Er zijn in het bijzonder afspraken gemaakt met het UMCN (Nijmegen) en het UMCU (Utrecht) om deze continuïteit te borgen, maar de patiënten kunnen voor de topreferente klinische immunologie ook nog terecht in twee ander UMC’s namelijk het ErasmusMC (Rotterdam) en het UMCG (Groningen).
Bent u bereid de plannen van deze drie ziekenhuizen inzake klinische immunologie te laten toetsen door de Nederlandse Vereniging Voor Immunologie op de criteria, kwaliteit, toegankelijkheid en bereikbaarheid voor patiënten en door de Nederlandse Federatie van Universitair Medische Centra?
De Raden van Bestuur van de betreffende ziekenhuizen zijn verantwoordelijk voor de kwaliteit van zorg. Het is niet aan mij om de plannen van deze ziekenhuizen omtrent de klinische immunologie te (laten) toetsen. Er zijn andere toetsingsmechanismen die corrigerend kunnen werken mocht dat nodig zijn: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad en de verzekeraars die hen contracteren.
Er is meerdere malen contact geweest met het AZM over het afstoten van de klinische immunologie. Ik heb op 23 februari 2011 een brief ontvangen van het AZM waarin ze een toelichting geven op het voornemen om keuzes te maken ten aanzien van de klinische immunologische patiëntenzorg in het AZM. Ik heb mij ervan vergewist dat het traject in aanloop naar het voorgenomen besluit zorgvuldig is geweest en dat gegarandeerd is dat toegeleiding van patiënten wat betreft de last resort functie zorgvuldig en adequaat zal geschieden. Afhankelijk van de situatie en de wens van de patiënt zijn er verschillende opties.
Daarnaast heeft het AZM mij verzekerd dat voordat er een definitief besluit wordt genomen een zorgvuldige procedure zal worden doorlopen waarbij diverse medezeggenschapsorganen worden geconsulteerd waarin ook wordt voorzien in participatie van patiëntenvertegenwoordigers in het besluitvormingsproces via de Cliëntenraad Academische Ziekenhuizen (CRAZ). De CRAZ is ontstaan bij gevolge van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen en vormt het patiënten medezeggenschapsorgaan van (elk van de) acht UMC’s. De CRAZ onderhoudt contacten met (regionale) patiëntenorganisaties georiënteerd op patiëntenparticipatie en met de verschillende achterbannen van de leden van de CRAZ. Na definitieve besluitvorming zal uitvoerige communicatie plaatsvinden met ziekenhuizen, verwijzers, stakeholders en de IGZ.
De IGZ zal als dat nodig is haar rol oppakken als bewaker en toetser van de kwaliteit. De IGZ toetst alleen de randvoorwaarden voor verantwoorde zorg en spreekt zich niet uit over de inhoudelijke kwaliteit van de afdelingen in het UMCN en UMCU.
Wat betreft de bereikbaarheid heeft het AZM aangegeven dat de gemiddelde reisafstand voor deze patiëntengroep kan verminderen als gevolg van het verplaatsen van deze zorg naar de andere UMC’s. De NFU is geïnformeerd door het AZM over het voornemen om te stoppen met de topreferente functie binnen de klinische immunologie.
In hoeverre is er contact geweest tussen uw ministerie en het AZM over het afstoten van de klinische immunologie door het AZM?4 Heeft het ministerie hierop het ja-woord gegeven?
Zie antwoord vraag 7.
Bent u bereid uw invloed aan te wenden om ontmanteling van deze gespecialiseerde «last resort» klinische immunologie in het AZM te voorkomen? Zo neen, waarom niet?
Nee, zoals ik eerder heb vermeld ligt de verantwoordelijkheid voor het bieden van goede kwaliteit van zorg bij de Raad van Bestuur van het ziekenhuis. Het AZM heeft aangegeven de zorg af te willen stoten op basis van kwalitatieve argumenten. Deze handelswijze past in de landelijke discussie over de organisatie van topreferente zorg, waarbij in NFU verband de beweging gaande is om de zorg voor patiënten met zeldzame en complexe ziekten te concentreren.
Ik ben, naar aanleiding van de afspraken die zijn gemaakt met mijn voorganger over het inlichten van VWS alvorens definitieve besluiten worden genomen rondom topreferente zorg, ingelicht over het besluitvormingsproces. Ik heb vastgesteld dat er een zorgvuldig besluitvormingsproces doorlopen is.
Wat is naar aanleiding van deze casus uw standpunt over de dreiging dat universitair medische centra zonder maatschappelijke verantwoording af te leggen en zonder adequaat toetsingsinstrument op de algemene uitgangspunten kwaliteit, toegankelijkheid en bereikbaarheid om niet-medische redenen «last resort» om financieel-strategische redenen functies afstoten?
Zie hiervoor mijn antwoorden op vraag 2, 4 en 7. Ten aanzien van de maatschappelijke verantwoordelijkheid wil ik aangeven dat er verschillende mechanismen zijn die corrigerend kunnen werken mocht dat nodig zijn: de Raad van Toezicht, het jaarverslag, de Ondernemingsraad en de verzekeraars die hen contracteren en ook een zorgplicht hebben.
Wat betreft de last resort functie wil ik benadrukken dat er wel degelijk verantwoording wordt afgelegd over de academische component die ze hiervoor ontvangen. Indien de inspectie signalen bereiken dat er problemen zijn bij het verkrijgen van de juiste zorg zal de inspectie de Raad van Bestuur van het AZM daarop aanspreken.
De verkoop van medicijnen via internet |
|
Henk van Gerven |
|
Edith Schippers (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD) |
|
Wat is uw oordeel over de Tv-uitzending over het bestellen van receptgeneesmiddelen via internet? Vindt u dit uit het oogpunt van volksgezondheid een wenselijke situatie?1
Ik heb de tv-uitzending met belangstelling bekeken en vind het een zorgelijke kwestie.
Bestaan er schattingen van het percentage van via internet bestelde ondeugdelijke medicijnen? Zo ja, wat is dit percentage en wat zijn hierbij de gezondheidsrisico’s?
Het is niet bekend hoeveel geneesmiddelen er in Nederland via internet worden gekocht. Wel bestaat de indruk dat dit de laatste jaren sterk in populariteit toeneemt. Vooral illegale erectiemiddelen, afslankmiddelen, benzodiazepines en anabolen worden veelvuldig, overigens niet uitsluitend, via internet aangeschaft.
Over het percentage ondeugdelijke geneesmiddelen die via internet zijn besteld zijn voor Nederland eveneens geen schattingen bekend. Omdat de herkomst van deze middelen onbekend is kan de (constante) samenstelling ervan niet worden gegarandeerd. Uit steekproeven is gebleken dat de samenstelling van geneesmiddelen die via internet zijn gekocht, onbetrouwbaar is2. De Wereldgezondheids-organisatie (WHO) meldt (2010) dat wanneer geneesmiddelen via het internet worden verkocht en de internetsite geen fysiek adres opgeeft, er in meer dan 50% van de gevallen sprake is van vervalsing.3
De omvang van de daadwerkelijke gezondheidsschade die het gebruik van deze middelen in Nederland veroorzaakt is niet precies bekend. Het RIVM voert sinds 2005 periodiek een trendanalyse uit op illegale erectiemiddelen die door de Nederlandse inspectiediensten buiten het officiële geneesmiddelenkanaal in beslag zijn genomen. Uit een inventarisatie van het RIVM blijkt dat er in de periode 2007–2010 na het gebruik van illegale erectiemiddelen 16 gevallen van gezondheidsschade zijn gemeld; het betreft voornamelijk hartklachten. Het RIVM houdt rekening met een sterke onderrapportage van het aantal klachten. Het aantal illegale erectiemiddelen in Europa wordt geschat op 1/3 van het aantal middelen dat via het reguliere distributiekanaal wordt verstrekt4.
Wat vindt u van de reactie van de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ) die stelt dat «We doen wat we kunnen, maar we kunnen maar een heel beperkt iets en vooral de consument is in dit geval ook aan zet»?
De inspectie treedt op tegen illegale handel in geneesmiddelen. Zij gebruikt hierbij de haar ter beschikking staande middelen. Het illegale aanbod via internet is omvangrijk. Om effectief te zijn is het nodig niet alleen zo adequaat mogelijk de aanbodkant aan te pakken, maar ook de vraagkant te beïnvloeden. Naast de overheid hebben ook de kopers van illegale geneesmiddelen een eigen verantwoordelijkheid. Mijn ministerie werkt samen met de inspectie aan bewustwording van de gevaren van het kopen van geneesmiddelen via internet. Zowel in 2008 als in 2010 heeft mijn ministerie een internetcampagne tegen vervalsingen gevoerd om de burgers bewust te maken van de risico’s die zij lopen bij het bestellen van geneesmiddelen via het internet. Deze campagne is te zien op de website: www.internetpillen.nl.
Is een dergelijke terughoudende opstelling in overeenstemming met het voornemen van de IGZ om een krachtige toezichthouder te zijn waar mensen op kunnen vertrouwen?2 Kunt u dit toelichten?
Het illegale aanbod van geneesmiddelen via internet is een complex probleem. De IGZ moet keuzes maken die bepaald worden door het volksgezondheidsrisico en de effectiviteit van haar optreden. Het maken van dergelijke keuzes kwalificeer ik niet als een terughoudende opstelling. Niettegenstaande het voorgaande hecht de IGZ belang aan het optreden tegen dit probleem. Dit komt naar voren uit de voorgenomen uitbreiding van het onderdeel opsporing met 4 fte in 2011.
Wat vindt u van de werkwijze van Netpharm, die aangeeft dat ze de Nederlandse wetgeving omzeilt? Bent u bereid Netpharm aan te pakken, omdat medicijnen worden verstrekt afkomstig van buitenlandse artsen en apotheken die de patiënt zelf niet ontmoet heeft?
Ik zal de IGZ laten onderzoeken in hoeverre sprake is van strafbare handelingen door Netpharm.
In Nederland is het op grond van artikel 67 Geneesmiddelenwet verboden via internet geneesmiddelen voor te schrijven zonder dat een arts de patiënt persoonlijk ontmoet heeft, die de arts niet kent, of van wie de arts de medicatiehistorie niet beschikbaar heeft. Dit geldt ook wanneer het een buitenlandse arts betreft.
Verder dienen apothekers conform de beroepsnormen van de Koninklijke Nederlandse Maatschappij ter bevordering van de Pharmacie op basis van dergelijke recepten geen geneesmiddelen af te leveren. Er is dan immers geen sprake van verantwoorde zorg door de apotheek. Dit geldt uiteraard ook indien het geneesmiddel wordt toegezonden uit het buitenland.
Dit staat los van het voorstel om het onbevoegd «te koop aanbieden» van geneesmiddelen afzonderlijk strafbaar te stellen. Voor de goede orde wordt opgemerkt dat het voorstel niet behelst om het «te koop aanbieden» in het algemeen te verbieden, maar uitsluitend voor onbevoegden. De IGZ kan op dit moment al optreden in het geval dat geneesmiddelen onbevoegd worden vervaardigd, in voorraad gehouden, verkocht en afgeleverd. Deze handelingen zijn al wettelijk verboden. Het staat bij degene die een geneesmiddel te koop aanbiedt echter niet op voorhand vast dat hij voornoemde verboden ook overtreedt. Daarom wordt de opsporing en de bewijslast vergemakkelijkt indien het «te koop aanbieden» afzonderlijk strafbaar wordt gesteld. Hiermee krijgt de IGZ een extra instrument in handen. Dit gebeurt in het wetsvoorstel tot wijziging van de Geneesmiddelenwet (32 196).
Is de werkwijze van Netpharm wettelijk toegestaan? Wordt met de op stapel staande aanpassing van de Geneesmiddelenwet het te koop aanbieden van receptgeneesmiddelen in Nederland en op Nederlandse sites strafbaar? Zo nee, bent u dan bereid de Geneesmiddelenwet aan te passen, zodat dit gat in de wet wordt gedicht?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u bereid internetproviders aan te spreken op illegale of riskante sites waar receptgeneesmiddelen worden verkocht en met hen afspraken te maken om ze uit te lucht te halen of te weren? Zo nee, waarom niet?
Indien uit het onderzoek van IGZ blijkt dat Netpharm strafbare feiten pleegt (op zijn website) of daaraan op strafbare wijze medewerking verleent, zal ik op basis van de afgesproken code Notice-and-Take-Down (NTD) de internetprovider verzoeken de website uit de lucht te halen. Deze NTD-code beschrijft een procedure voor het omgaan met meldingen van onrechtmatige sites op internet. De code is een onderdeel van een initiatief van partijen die zich inzetten tegen de aanwezigheid van onrechtmatige en strafbare informatie op (het Nederlandse deel van) internet. Het initiatief is voortgekomen uit de wens van overheid en marktpartijen om te komen tot afspraken hieromtrent.
Wilt u met banken en creditcardmaatschappijen in gesprek gaan om te komen tot een verbod op grensoverschrijdende transacties bij de verkoop van receptgeneesmiddelen? Zo nee, waarom niet?
Ik denk niet dat zo’n verbod mogelijk is. Ik heb mijn medewerkers gevraagd om contact op te nemen met het ministerie van Financiën om te verkennen wat wel en niet kan.
Bent u bereid met landen als Curacao en Verenigd Koninkrijk in overleg te treden en hen harder aan te spreken op hun verantwoordelijkheid in deze? Kunt u uw mogelijkheden en beleid in internationaal verband toelichten?
In Europees verband wordt er gewerkt aan wettelijke regels (richtlijn) om te verhinderen dat vervalste geneesmiddelen in de legale distributieketen terecht komen. Hierin zullen ook eisen opgesteld worden voor het aanbieden van geneesmiddelen via het internet. Verwacht wordt dat medio 2011 deze richtlijn vastgesteld zal worden en dat deze daarna in de opvolgende 18 maanden wordt geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving.
Daarnaast zal ik hierover contact opnemen met mijn ambtgenoot van het Ministerie van Gezondheid, Milieu en Natuur van Curacao.
Wilt u deze vragen beantwoorden voor de voortzetting van de behandeling van de aanhangige wijziging van de Geneesmiddelenwet?3
Het spijt mij dat ik deze vragen niet voor de door u gestelde termijn heb kunnen beantwoorden.