Emissiearme stalvloeren |
|
Erik Ziengs (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat, minister zonder portefeuille infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Herinnert u zich de beantwoording van eerdere Kamervragen over het bericht «Familie in rouw na drama in stal: dertien koeien komen om in eigen mest na explosie»?1 2 3
Ja.
Herinnert u zich dat u in antwoord op deze vragen aangeeft dat u geen kennis heeft van eerdere vergelijkbare voorvallen bij een emissiearme vloer?
Deze voorvallen bij een emissiearme vloer zijn ten dele vergelijkbaar. In Lettele was op het melkveebedrijf een loonwerker bezig met laswerkzaamheden. Doordat lasvonken in de gierkelder kwamen, ontstond er een explosie. In Markelo is als gevolg van het mengen van de mest een explosief mengsel ontstaan. De explosie is waarschijnlijk veroorzaakt door de aanwezige mestgassen in combinatie met een onbekende ontstekingsbron. Brandweer Twente stelde de exacte ontstekingsbron niet vast, maar elektrische apparaten of menselijk handelen kunnen niet worden uitgesloten.
Er zijn mij inmiddels geen andere incidenten bekend geworden. Specifieke gegevens over dergelijke incidenten worden niet systematisch bijgehouden. Wel registreert de Stichting Gezondheidszorg Agrarische Sectoren (Stigas), de arbodienst in de land- en tuinbouw, de dodelijke ongevallen die in de agrarische sector plaatsvinden in het jaarverslag en op de website
(https://www.zeroaccidents2020.nl/).
Bent u bekend met een soortgelijk incident op 25 juli 2014 in Lettele? Zijn er inmiddels andere incidenten bekend geworden? Zo ja, welke?
Zie antwoord vraag 2.
Op basis van welke argumenten en informatie kunt u stellen dat u vooralsnog geen reden heeft om aan te nemen dat emissiearme vloeren onveilig zijn?
Bij de beantwoording van de eerder gestelde vragen heb ik gewezen op onderzoeken van Brandweer Twente, de verzekeraar en de Omgevingsdienst Twente naar aanleiding van het incident in Markelo. Daaruit is veel informatie beschikbaar gekomen. Gezien de vragen die resteren over de veiligheid van emissiearme vloeren bij veehouders en andere betrokkenen zullen de Minister voor Milieu en Wonen en ik een onderzoek laten uitvoeren naar de veiligheid van emissiearme vloeren bij het gebruik in de praktijk. Het onderzoek moet inzicht bieden in de veiligheid van emissiearme vloeren en de verschillen daarin ten opzichte van gangbare roostervloeren. Daarbij zal ook worden gekeken naar richtlijnen voor een veilig gebruik, eventuele aanvullende eisen die kunnen worden gesteld aan ontwerp, uitvoering en gebruik van emissiearme vloeren en de verantwoordelijke partijen hierin. Tevens zal worden geverifieerd of het Actieplan Brandveilige Veestallen 2018–2022 aanvulling behoeft met risico-aspecten bij het gebruik van emissiearme stalvloeren.
Betrokken instanties en deskundigen hebben hun medewerking aan het onderzoek toegezegd.
Uw Kamer zal begin 2020 worden geïnformeerd over de resultaten van het onderzoek.
Waarom stelt u dat er geen aanwijzingen zijn dat er een grotere kans bestaat op ontploffingen bij emissiearme vloeren terwijl dit nog nooit expliciet onderzocht is?
Zie antwoord vraag 4.
Waarom is het rapport van de Brandweeracademie uit 2016 en de uitspraak van de brandweer Markelo die in 2016 al repte over risico’s van moderne stallen, niet betrokken bij de beantwoording van de eerder genoemde Kamervragen?4
Het voor intern gebruik bedoelde rapport van de Brandweeracademie uit 2016 stelt dat melkveestallen relatief weinig risico’s kennen op het gebied van brandveiligheid. Moderne melkveestallen hebben extra risico’s vanwege de toepassing van meer kunststof, techniek en procesautomatisering. Ook stelt het rapport dat moderne stallen emissiearme vloeren hebben waardoor mestgassen zich ophopen en er een grotere kans is op explosie of ontbranding. Ik heb voor de beantwoording van de eerdere vragen navraag gedaan bij brandweer, verzekeraar en Omgevingsdienst Twente, zonder daarbij de conclusie te betrekken uit het rapport van de Brandweeracademie dat moderne stallen met emissiearme vloeren een grotere kans hebben op explosie of ontbranding. Dit was bij nader inzien niet terecht. Zie verder mijn antwoord op vraag 4 en 5.
Op basis van welke argumenten en informatie kunt u stellen dat aanvullend onderzoek naar oorzaak van emissiearme vloeren niet nodig is?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 4 en 5 zullen de Minister voor Milieu en Wonen en ik een onderzoek laten uitvoeren naar de veiligheid van emissiearme vloeren bij het gebruik in de praktijk.
Kunt u specifieker aangeven op welke veiligheidsaspecten de Technische Advies Pool (TAP) controleert en haar bevindingen meeweegt en rapporteert in haar beoordeling van emissiearme vloeren?
Zoals in de beantwoording van de eerdere Kamervragen is aangegeven, is de beoordeling op toepasbaarheid in de praktijk het kader waarbinnen veiligheidsaspecten van proefstallen worden getoetst. Er vindt een toetsing plaats als de aanvraag hier volgens de deskundigen aanleiding voor geeft. Er zijn geen standaard veiligheidsaspecten waaraan wordt getoetst. Veiligheidsaspecten kunnen aanleiding zijn om extra eisen op te leggen aan metingen, bijvoorbeeld het meten van een extra parameter. Ook kunnen naar aanleiding van de bevindingen extra eisen worden opgenomen in de stalbeschrijving, het Activiteitenbesluit of in de vergunning. Een voorbeeld hiervan zijn eisen met betrekking tot de veilige opslag van zuur.
Wanneer is er aanleiding voor de deskundigen van de TAP (antwoord op eerdere vraag 11) om veiligheidsaspecten naar voren te brengen?
De aanvraag moet aangeven, indien van toepassing, welke stoffen worden gebruikt, welke processen worden gebruikt en welke omzettingen van stoffen er plaatsvinden. De deskundigen van de TAP kunnen aan de hand van deze informatie bepalen of de stoffen, processen en omzettingen reden zijn voor extra maatregelen op het gebied van veiligheid of dat een aanvraag moet worden afgewezen.
Hoe vaak is bij een beoordeling van een emissiearme vloer het aspect veiligheid aan de orde geweest? Welke bevindingen zijn hierbij gemeld (over een periode van de laatste vijf jaar)?
Specifiek voor emissiearme vloeren voor rundvee zijn er door de deskundigen van de TAP en zijn voorganger de Technische adviescommissie Regeling ammoniak en veehouderij (TacRav) geen bevindingen op het gebied van veiligheid gemeld. De deskundigen beoordelen deze vloeren qua veiligheid gelijk aan de traditionele stalvloeren. Er zijn ook geen bevindingen uit de metingen in de praktijk, in de proefstallen, gekomen. Bij andere emissiereducerende technieken bij rundvee zijn wel veiligheidsaspecten gemeld, zoals het mogelijke effect op de gezondheid bij het toevoegen van additieven aan de mest. Er worden in zo’n geval extra gegevens opgevraagd bij de aanvrager.
Waarom is het rapport van de Brandweeracademie uit 2016 en de uitspraak van de brandweer Markelo die in 2016 al repte over risico’s van moderne stallen niet zijn betrokken bij het Actieplan Brandveilige veestallen 2018–2022?5
Het rapport van de Brandweeracademie uit 2016 was bedoeld voor intern gebruik van de Brandweer zelf. Voor het opstellen van het Actieplan Brandveilige Veestallen 2018–2022 is onder meer gebruik gemaakt van de evaluatie van het Actieplan Stalbranden 2012–2016 die is uitgevoerd door Wageningen UR en het Instituut voor Fysieke Veiligheid (IFV) (http://edepot.wur.nl/418937). De in het rapport van de Brandweeracademie (die onderdeel is van het IFV) aangegeven risico’s van moderne stallen zijn zowel in het evaluatierapport als in het Actieplan 2018–2022 onbenoemd gebleven. Dit zal een aandachtspunt zijn bij het in antwoord op vragen 4 en 5 genoemde onderzoek.
Gelet op de conclusie in het Actieplan Brandveilige Veestallen 2018–2022 dat milieueisen en veiligheid elkaar soms in de weg kunnen zitten («De overheid en de markt stellen steeds hogere eisen aan duurzaamheid, bijvoorbeeld op het gebied van dierenwelzijn of verlaging van emissies. Soms zijn deze eisen tegenstrijdig aan de eisen op het gebied van brandveiligheid»), waarom wordt in dit actieplan niet gerept over de (on)veiligheid van emissiearme vloeren? Hoe gaat u met het in het actieplan omschreven dilemma om? Kunt u toelichten waarom u tot op heden de nadruk hebt gelegd op milieueisen en in (veel) mindere mate aandacht hebt voor het aspect veiligheid voor mens en dier?
Mijn beleid is gericht op de ontwikkeling van en investeringen in nieuwe, integraal duurzame, emissiearme stal- en houderijsystemen, waarbij schadelijke emissies uit stallen (ammoniak, broeikasgassen, geur en fijnstof) brongericht en preventief worden voorkomen. De brongerichte aanpak, die mede gericht is op het tegengaan van de vorming van brandbare en explosieve gassen, draagt bij aan de verbetering van de (brand)veiligheid voor mens en dier. Voor het overige verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 11.
Heeft u naar aanleiding van de eerdere vraag en het antwoord onder 17 opheldering gevraagd aan de TAP over de ingediende voorstellen/adviesaanvragen die een (geringe) samenhang hebben met innovatieve oplossingen om de reductie van bijvoorbeeld ammoniak of andere uitstoot te reduceren? Weet u inmiddels hoeveel van deze adviesaanvragen er de afgelopen drie jaar zijn gedaan en hoeveel van deze aanvragen tot een positieve beoordeling zijn gekomen? Hoeveel aanvragen zijn niet in behandeling genomen en waarom en hoeveel aanvragen zijn tijdens de procedure alsnog ingetrokken? Zo nee, bent u bereid dit alsnog op te vragen en de informatie met de Kamer te delen? Zo nee, waarom stelt u geen prioriteit aan nieuwe innovatieve ideeën om de emissie te reduceren in meer of mindere mate?
Sinds 2017 tot medio 2019 heeft uitvoerder Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) in totaal 67 proefstalaanvragen voor emissiereducerende technieken in de veehouderij ontvangen en in behandeling genomen. RVO.nl heeft aangegeven dat van deze aanvragen er één aanvraag is afgewezen, vanwege een te geringe emissiereductie. Daarnaast zijn er nog drie aanvragen voor proefstallen afgewezen, omdat er van het systeem al het maximum van vier aanvragen (nodig voor het verkrijgen van een emissiefactor voor een huisvestingssysteem) was gehonoreerd. Sinds 2017 zijn er in totaal 7 voorlopige en 9 definitieve emissiefactoren gepubliceerd in de Regeling ammoniak en veehouderij (Rav).
Zoals de Staatssecretaris van Infrastructuur en Waterstaat en ik eerder in de beleidsreactie op het rapport van de Commissie Geurhinder Veehouderij van 6 september jongstleden hebben aangegeven, achten wij het van belang dat ook technieken met een beperkte emissiereductie een plek kunnen krijgen. In die beleidsreactie zijn ook de acties beschreven die hiervoor zijn ondernomen.
Realiseert u zich dat u emissiearme vloeren verplicht stelt of stimuleert waarbij er geen onderzoek is gedaan naar de veiligheid van mens en dier? Bent u op de hoogte dat er provincies zijn die een emissiearme vloer als voorwaarde stellen voor uitbreiding of nieuwbouw van stallen? Bent u bekend met de zorgen bij ondernemers (met al een bestaande emissiearme vloer en daar waar een emissiearme vloer een verplichting is bij uitbreiding of nieuwbouw) nu blijkt dat het veiligheidsaspect voor mens en dier onderbelicht was en is? Zo ja, wat vindt u hiervan?
Het Besluit emissiearme huisvesting veehouderij (Behv) gaat uit van maximale emissiewaarden voor ammoniak per dierplaats per jaar voor bepaalde diercategorieën. Om aan de maximale emissiewaarde te voldoen zijn in de Rav emissiearme huisvestingssystemen opgenomen. Het Behv stelt dus geen technieken verplicht. Binnen de Rav kunnen ook andere emissiereducerende technieken worden toegelaten als de emissiereducerende werking is aangetoond. Op dit moment kunnen in de melkveehouderij overigens alleen stallen met emissiearme vloeren aan de maximale emissiewaarde voldoen die gelden bij nieuwbouw. Ik begrijp de zorgen van veehouders over emissiearme vloeren. Gezien de vragen die resteren over de veiligheid van emissiearme vloeren zullen de Minister voor Milieu en Wonen en ik nader onderzoek instellen.
Bent u bereid om onderzoek te doen naar de veiligheid van emissiearme vloeren en de Kamer hierover binnen een half jaar te informeren?
Ik verwijs uw Kamer naar mijn antwoord op vragen 4 en 5 waarin ik aankondig samen met de Minister voor Milieu en Wonen een onderzoek te starten en uw Kamer daar begin 2020 over te informeren.
Het bericht ‘Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan’ |
|
Frank Wassenberg (PvdD), Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (minister infrastructuur en waterstaat) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Shell wil fundamenten olieplatforms in Noordzee na gebruik laten staan»?1
Ja.
Wist u dat in het OSPAR-verdrag (Convention for the Protection of the Marine Environment of the North-East Atlantic) is opgenomen dat platforms die niet meer gebruikt worden, inclusief leidingen, moeten worden verwijderd?
Ja. Daarbij bevat het OSPAR Besluit 98/3 de mogelijkheid om een ontheffing aan te vragen voor het deels laten staan van niet meer in gebruik zijnde offshore olie/gas installaties. Ontheffingen kunnen worden toegekend wanneer na een uitgebreide assessmentmethode is aangetoond dat het milieutechnisch en veiligheidstechnisch beter is om de installaties te laten staan dan om deze te ontmantelen en op land verder te verwerken.
Kunt u bevestigen dat er elfduizend ton chemicaliën en olie achterblijft in onderzeese tanks indien de Britse regering besluit Shell een vrijstelling te verlenen om de fundamenten van haar olieplatforms te laten staan? Kunt u uitsluiten dat deze chemicaliën en olie op den duur in het milieu terechtkomen?
Wanneer de ontheffing voor het achterlaten van de fundamenten door het VK wordt verleend, dan blijft in de betonnen opslagcellen in totaal elfduizend ton verontreinigd materiaal achter. Op de zeer lange termijn zal de inhoud dan langzaam in het omliggende watermilieu terechtkomen. Uit door Shell geleverde informatie blijkt dat bodemdieren in een straal van maximaal 3,5 km vanaf de bron hiervan negatieve effecten ondervinden.
Wist u dat de Duitse regering ernstige bezwaren heeft bij het plan van Shell en bovendien een formeel bezwaar heeft ingediend bij OSPAR tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering? Wat is uw reactie op deze bezwaren?2
In de procedure rondom de vergunningverlening door het VK voor het opruimen van de drie platforms en uitzonderingen daarop, is bezwaar aangetekend door Duitsland en Greenpeace. Het VK heeft met Duitsland over haar reactie gecorrespondeerd, deze correspondentie is in ons bezit. Duitsland heeft al aan Nederland laten weten dat de bezwaren niet zijn weggenomen, en een verzoek aan het OSPAR-secretariaat zal richten om een consultatieoverleg te organiseren met alle verdragspartijen, de observerende partijen en de initiatiefnemer (Shell). Nederland heeft Duitsland en VK gemeld het beleggen van dit overleg te steunen en daaraan te zullen deelnemen.
Het algemene vertrekpunt voor het Nederlandse standpunt is dat alle mijnbouwplatforms na gebruik volledig worden opgeruimd. Nederland kan instemmen met uitzonderingen op deze regel wanneer opruimen technisch niet mogelijk is, milieuhygiënisch niet aanvaardbaar is of wanneer de arbeidsomstandigheden te hoge veiligheidsrisico’s met zich meebrengen. Ik heb opdracht gegeven om een onafhankelijk bureau alle rapportages en correspondentie te laten bestuderen en mij en de Minister van EZK te adviseren over het definitief in te nemen Nederlandse standpunt. Ik zal uw Kamer dit conceptstandpunt voorleggen alvorens het definitieve standpunt richting het VK in te nemen. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer.
Wist u dat de Duitse regering waarschuwt dat Shell niet goed heeft onderzocht wat de langetermijnrisico’s voor de natuur en het vaarverkeer zullen zijn? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4.
Wist u dat de Duitse regering bezwaren heeft tegen de methodologie die gebruikt wordt door Shell en hen ervan beschuldigt bewust deze omstreden methodologie te gebruiken, omdat vooraf bekend is dat deze in de richting stuurt van de goedkopere optie, waarbij de platforms blijven staan? Wat is hierop uw reactie?
Zie antwoord op vraag 4. Hierbij wil ik aantekenen dat het OSPAR Besluit 98/3 in 2018 kritisch is gereviewd, waarbij zowel de ontheffingsuitgangspunten en de assessmentmethode overeind zijn gebleven. Shell heeft deze assessmentmethode toegepast.
Wist u dat de Duitse regering bezwaar heeft tegen het feit dat er door Shell geen plan is ingeleverd voor het slopen van het fundament, terwijl daar wel technische mogelijkheden voor zijn? Wat is hierop uw reactie?
OSPAR Besluit 98/3 biedt de mogelijkheid om een verzoek in te dienen bij de vergunningverlenende instantie van de betreffende verdragspartij om delen van de installatie te laten staan. Dit is bijvoorbeeld het geval voor omvangrijke betonnen installaties waaruit de Brent installaties bestaan. Er zijn op dit moment geen technische mogelijkheden om dit soort installaties te verwijderen.
Vindt u, gezien de bezwaren die geuit zijn door de Duitse regering, dat Shell aan de voorwaarden voor een vrijstelling op de verplichting om het boorplatform geheel te verwijderen, heeft voldaan? Kunt u dat toelichten?
De discussie spitst zich toe of het mogelijk is het verontreinigde materiaal uit de opslagcellen te verwijderen. Hierover heb ik nog geen standpunt ingenomen: zie antwoord op vraag 4.
Kunt u bevestigen dat er drie OSPAR-leden nodig zijn om een formeel bezwaar tegen het voorgenomen besluit van de Britse regering te kunnen indienen?
Ja.
Kunt u bevestigen dat Nederland, net als Duitsland, een formeel bezwaar zal indienen? Zo nee, waarom niet?
Nederland heeft nog geen standpunt ingenomen: zie het antwoord op vraag 4.
Deelt u de mening dat het plan van Shell en de Britse regering het doel van het OSPAR-verdrag om het mariene milieu in de Noordzee te beschermen, zal ondermijnen? Bent u bereid uw Britse ambtsgenoot hierop aan te spreken?
Van ondermijning van het OSPAR-verdrag is geen sprake. Een en ander verloopt volgens de in het OSPAR besluit 98/3 vastgelegde procedures.
Kunt u verklaren hoe het kan dat Shell niet beter heeft onderzocht hoe de boel kan worden opgeruimd voor ze het platform plaatsten?
De betreffende installaties zijn in de jaren 1970 gebouwd. Toen bestond nog geen opruimplicht.
Deelt u de mening dat Shell de verantwoordelijkheid heeft de rotzooi die zij maakt zelf op te ruimen?
In principe moet de verontreiniging die door Shell is veroorzaakt, ook door Shell opgeruimd worden. Hierbij moet conform OSPAR Besluit 98/3 wel nadrukkelijk gekeken worden welke milieubelasting dit met zich meebrengt en of het technisch en op het gebied van arbeidsomstandigheden veilig te realiseren is.
Kunt u deze vragen een-voor-een beantwoorden, voorafgaand aan de ambtelijke bijeenkomst van OSPAR van volgende week?
In tegenstelling tot wat wordt gesuggereerd in de Volkskrant, vond het genoemde overleg niet vorige week plaats. Het VK heeft aangegeven dat dit overleg eind augustus–begin september zal plaatsvinden. Nederland heeft aan het VK laten weten een voorbehoud te maken voor het inbrengen van het Nederlandse standpunt in het te beleggen OSPAR-overleg, hangende de behandeling daarvan in uw Kamer: zie ook vraag 4.
Het bericht ‘Aziatische monsterwesp duikt plots overal in Nederland op’. |
|
Arne Weverling (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Aziatische monsterwesp duikt plots overal in Nederland op»?1
Ja.
Kunt u aangeven welke specifieke gevaren de Aziatische hoornaar (Vespa velutina) in Nederland veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Vanwege zijn grote formaat ziet de Aziatische hoornaar er gevaarlijk uit. Toch is deze wespensoort voor de mens nauwelijks gevaarlijk. Aziatische hoornaars zijn niet agressief en zullen alleen steken als zijzelf of hun nest bedreigd worden. De steek van deze hoornaars is pijnlijk maar niet gevaarlijk, behalve als er sprake is van een allergie voor wespengif. Wel is deze Aziatische hoornaar gevaarlijk voor inheemse soorten insecten en daarom geplaatst op de Europese Unielijst van zorgwekkende invasieve uitheemse soorten die hoort bij de Europese Verordening 1143/2014.
De Aziatische hoornaar jaagt op allerlei insecten zoals vliegen, bijen, wespen en met name kolonievormers. Populatieafname van bijen, inclusief wellicht hommels, is te verwachten. In natuur- en landbouwgebieden heeft afname van bestuivers potentieel een negatief effect op de bestuiving van (wilde) planten. Sinds zijn introductie in Zuid-Frankrijk heeft de Aziatische hoornaar zich binnen 3 jaar verspreid over 120.000 km2, wat aangeeft dat de soort grote gebieden in een korte tijd kan koloniseren wanneer het klimaat gunstig is.
Is het bekend hoeveel waarnemingen dit jaar zijn gedaan van de Aziatische hoornaar?
Dit jaar is tot nu toe één geverifieerde waarneming gedaan van een Aziatische hoornaar. Het nest is opgespoord en vernietigd. Berichtgeving hierover in de media heeft vervolgens gezorgd voor een groot aantal nieuwe meldingen. Deze nieuwe meldingen bleken echter alle, voor zover foto’s of ander bewijs was bijgevoegd, Europese hoornaars te betreffen. De Aziatische hoornaar wordt vaak verward met de Europese hoornaar die van oudsher in Nederland voorkomt en tot de natuurlijke fauna gerekend kan worden. Ook de Europese hoornaar, die nog iets groter is dan de Aziatische hoornaar, neemt in aantal toe, mogelijk als gevolg van zachtere winters en warme zomers. Deze toename en de verwarring tussen de twee soorten leidt tot veel valse meldingen.
Wie, of welke instantie, is verantwoordelijk voor de opsporing en de vernietiging van nesten van de Aziatische hoornaar?
Momenteel is het Rijk (de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit, NVWA) verantwoordelijk voor de opsporing van de nesten en de provincies voor de bestrijding ervan.
Wie, of welke instantie, is in den brede verantwoordelijk voor het beleid met betrekking tot exoten en is er een plan van aanpak hoe met deze soorten om te gaan?
Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is verantwoordelijk voor het rijksbeleid rond invasieve uitheemse soorten voor zover dit op het terrein van natuur, landbouw en visserij ligt. Daar waar het de volksgezondheid aangaat, is het Ministerie van Volksgezondheid, welzijn en Sport eerstverantwoordelijke. Op dit moment geldt voor de Aziatische hoornaar een uitroeiingsplicht. Zie verder mijn antwoord op vraag 4.
Hoeveel nesten van de Aziatische hoornaar zijn er sinds de vestiging van deze invasieve exoot in Nederland vernietigd?
In 2017 is een eerste nest gevonden en vernietigd. In 2018 zijn twee nesten vernietigd en een vierde verlaten nest werd in het late najaar van 2018 ontdekt en verwijderd.
Deelt u de mening van experts dat de Aziatische hoornaar de komende jaren alleen maar meer zal voorkomen in Nederland? Zo nee, waarom niet?
Deze mening deel ik. EIS Kenniscentrum Insecten signaleert dat de opkomst van de Aziatische hoornaar vanuit Frankrijk via België onvermijdelijk is. EIS Kenniscentrum Insecten heeft vanwege deze ontwikkeling een brochure2 uitgebracht om onder Nederlandse imkers te verspreiden. Imkers ondervinden nadelen van de Aziatische hoornaar omdat deze, anders dan de Europese hoornaar, actief op honingbijen jaagt.
Ziet u naar aanleiding van de toegenomen waarnemingen van deze soort aanleiding om extra actie tegen deze invasieve exoot te ondernemen? Zo nee, waarom niet?
Ik heb de NVWA en provincies gevraagd deze zomer de bestrijding van de Aziatische hoornaar voort te zetten. Het is echter, naar alle waarschijnlijkheid, welhaast onvermijdelijk dat de Aziatische hoornaar zich als nieuwe soort naast de Europese hoornaar vestigt in Nederland. Er wordt een aanhoudende instroom van nieuwe exemplaren verwacht en de hoornaars gedijen hier goed. Bovendien zijn de nesten van de Aziatische hoornaar zeer moeilijk te lokaliseren en het vergt daarom de inzet van een kleine groep gespecialiseerde vakmensen. Met de huidige stand van de techniek is het daardoor waarschijnlijk niet haalbaar om deze soort in Nederland blijvend uit te roeien.
De ontwikkelingen hebben mijn aandacht en in het najaar zal ik met de provincies spreken over hun toekomstige inzet bij de bestrijding. De uitroeiingsplicht vervalt immers, indien een soort zich definitief gevestigd heeft in een lidstaat. Vanaf dat moment maken de provincies de afweging welke beheersmaatregelen zij voor deze soort gaan treffen.
Bent u bereid in nauw contact te blijven met de voor bestrijding verantwoordelijke organen om deze soort zo goed mogelijk te bestrijden? Zo nee, waarom niet?
Ja. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
Het bericht ‘Bijkleuren van tonijn brengt risico voor de volksgezondheid met zich mee’ en de uitzending van het televisieprogramma Kassa |
|
Arno Rutte (VVD), Helma Lodders (VVD), Arne Weverling (VVD) |
|
Bruno Bruins (minister volksgezondheid, welzijn en sport) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Bijkleuren van tonijn brengt risico voor de volksgezondheid met zich mee»?1
Ja.
Bent u bekend met de inhoud van het televisieprogramma Kassa van 25 mei 2091?2
Ja.
Is het bijkleuren van geelvintonijn in Nederland verboden? Zo ja, op basis van welke regelgeving is dit verboden?
Bijkleuren van levensmiddelen kan middels kleurstoffen (additieven) of middels kleurende levensmiddelen. In zijn algemeenheid geldt dat indien tonijn wordt bijgekleurd om bederf te maskeren, er sprake is van risico’s voor de gezondheid en misleiding of zelfs fraude. Dit is verboden op basis van algemene levensmiddelenwetgeving met betrekking tot voedselveiligheid en de voedselinformatiewetgeving. Daarnaast is het bijkleuren van tonijn ook verboden op basis van specifieke EU wetgeving, richtsnoeren en «statements» van de Europese Commissie en de lidstaten.
Volgens Europese wetgeving over additieven, Verordening (EG) Nr. 1333/2008, is het toevoegen van kleurstoffen aan verse tonijn verboden. Als vervanging van kleurstoffen worden soms kleurende levensmiddelen gebruikt (bijvoorbeeld bietenconcentraat), waarvoor geen specifieke wetgeving is opgesteld. Wel is door de Europese Commissie een richtsnoer opgesteld. In dit richtsnoer wordt het onderscheid tussen kleurstoffen en kleurende levensmiddelen uitgelegd. Daarnaast wordt expliciet aangegeven dat het gebruik van kleurende levensmiddelen de consument niet mag misleiden. Omdat verse tonijn niet met kleurstoffen bijgekleurd mogen worden, wordt het bijkleuren van verse tonijn met kleurende levensmiddelen gezien als misleiding.
Ook door behandeling met koolmonoxide (CO) kan de kleur van tonijn worden beïnvloed. Het toevoegen van CO aan tonijn is niet toegestaan, omdat dit wordt gezien als niet-toegestaan additief gebruik. Ook het behandelen van verse tonijn door het proces «light smoking/licht roken» is niet toegestaan. Deze behandeling van verse tonijn is geen vorm van roken. Conform artikel 8 van het Warenwetbesluit Bereiding en behandeling van levensmiddelen mag alleen met «echte» rook, verkregen uit hout of houtachtige gewassen, gerookt worden, waarbij het levensmiddel de kenmerkende kleur- geur-, en smaakeffecten van het rookproces heeft gekregen. Een behandeling met koolmonoxide voldoet hier niet aan. Bovendien zou er na het roken geen sprake meer zijn van verse tonijn maar van gerookte tonijn.
Ook het toevoegen van groente-extracten aan tonijn, met de bedoeling om een technologische functie in de tonijn te vervullen (bijvoorbeeld conservering vanwege het aanwezige nitraat en nitriet), is niet toegestaan. Dergelijke groente-extracten worden feitelijk gebruikt als additief (in dit geval als vervanger van nitraat/nitriet en/of kleurstoffen), maar voldoen niet aan de zuiverheidseisen en specificaties van de toegelaten additieven. Bovendien zijn de additieven die ze vervangen (nitraat/nitriet en/of kleurstoffen) niet toegestaan in verse tonijn. Feitelijk worden dus niet toegelaten additieven gebruikt. Deze interpretatie is vastgelegd in een «statement» van het Permanent Comité voor de voedsel- en diervoederketen van de Europese Commissie. Dit is geen wetgeving, maar een gezamenlijke verklaring van de lidstaten hoe de wetgeving dient te worden geïnterpreteerd.
Een dergelijk «statement» is ook opgesteld over het gebruik van anti-oxidanten, waarin is aangegeven hoeveel anti-oxidant maximaal nodig is om de functie als anti-oxidant goed te kunnen vervullen. Als meer dan deze hoeveelheid wordt toegevoegd, dan wordt dat gezien als overmatig gebruik dat niet is toegelaten. Het gebruik van het anti-oxidant is dan bedoeld om conserveermiddelen te vermijden en toch de houdbaarheid te verlengen en de tonijn verser te doen lijken dan hij is.
Deelt u de zorgen van voedingsmiddelenexperts, visserijbiologen en visimporteurs met betrekking tot het bijkleuren van geelvintonijn? Zo nee, waarom niet?
Ja, ik deel de zorgen van de voedingsmiddelenexperts, visserijbiologen en visimporteurs met betrekking tot het bijkleuren van geelvintonijn.
Hoe kunnen de additieven die de tonijn bijkleuren worden herkend of opgespoord door inkopers en de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)?
Bedrijven zijn er zelf verantwoordelijk voor dat levensmiddelen die zijn verhandelen voldoen aan de wettelijke eisen. Bedrijven moeten de mogelijke voedselveiligheidsrisico’s erkennen en opnemen in hun HACCP plan. Ook moeten ze zorgen dat ze die risico’s beheersen. Het risico op het bijkleuren van tonijn is een bekend risico, en inkopers moeten hier dus rekening mee houden in hun voedselveiligheidsplan. Tonijn die bestemd is voor inblikken maar verkocht wordt als verse tonijn (wat overigens verboden is), of tonijn die bedorven is of van inferieure kwaliteit, en die is bijgekleurd om dit te maskeren, wordt vaak voor een lagere prijs verkocht. Inkopers dienen hier scherp op te zijn, en niet te gaan voor de laagste prijs maar voor kwaliteit. Verder kunnen inkopers eisen stellen aan datgene wat zij inkopen, navraag doen bij leveranciers over hoe zij de tonijn behandelen, werken met vaste en betrouwbare leveranciers, audits uitvoeren bij leveranciers, et cetera. Ook monsterneming en analyse is een manier om controles uit te voeren.
De NVWA voert controles uit op de naleving van de additievenwetgeving door middel van inspecties. De inspecteur kijkt naar de receptuur, de specificaties van de ingrediënten en het etiket. Op basis hiervan wordt vastgesteld of de toegevoegde additieven wettelijk zijn toegestaan, en of ze juist worden geëtiketteerd. Indien nodig wordt het bedrijf verzocht informatie na te vragen bij haar leveranciers, of voert de NVWA zelf een inspectie uit bij leveranciers. Ook neemt de NVWA monsters van tonijn in de markt, en analyseert op verschillende parameters, waaronder histamine.
Controleert de NVWA op additieven die tonijn kunnen bijkleuren?
De NVWA is al een aantal jaren bezig met inspecties gericht op additieven. Per jaar wordt een andere doelgroep gekozen voor de inspecties. Dit najaar zal de NVWA bij visverwerkende bedrijven gaan controleren of de additieven wetgeving wordt nageleefd, volgens de werkwijze die bij vraag 5 beschreven is. Hoewel de inspecties zich richten op verschillende vissoorten en verschillende bedrijven, zal er speciale aandacht zijn voor bedrijven die tonijn verhandelen.
Ook zal de NVWA doorgaan met monsters nemen en analyseren op histamine, CO, nitraten en nitrieten.
Daarnaast is de NVWA bezig met het maken van een webdossier met uitleg over de additievenwetgeving. Dit dossier bevat informatie en uitleg over de additievenwetgeving, en uitleg van bepaalde standpunten van de NVWA. Er zal ook aandacht zijn voor het bijkleuren van levensmiddelen met kleurende ingrediënten, in het bijzonder tonijn. Bedrijven kunnen de informatie gebruiken om te zorgen dat zij de wet naleven. In het webdossier wordt aangegeven dat het bijkleuren van tonijn niet is toegestaan. Het webdossier wordt in juni 2019 gepubliceerd op de website van de NVWA.
De NVWA zal het webdossier toelichten in diverse bijeenkomsten met stakeholders.
Kan er goed onderscheid gemaakt worden tussen conserveringsmethodes of bijkleuren om kleur te versterken/behouden?
Ja, over het algemeen kan dat. Dit neemt niet weg dat er altijd «grijze gebieden» zijn waar de lidstaten in de EU verschillend mee om kunnen gaan. In vergaderingen van de werkgroep additieven in Brussel heeft dit onderwerp de aandacht en wordt gewerkt aan verdere verduidelijking van de voorwaarden/hoeveelheden van het gebruik van additieven in tonijn.
Tot welke ziektes kan de stof histamine (die in bedorven tonijn te vinden is) leiden?
Histamine kan verschijnselen geven zoals misselijkheid, braken, darmkrampen, diarree, hartkloppingen, verhitte rode huid en hoofdpijn.
Zijn er gevallen bekend in Nederland waarbij de inname van histamine tot de dood heeft geleid? Zo ja, in hoeveel gevallen was hier sprake van en kunt u een overzicht hiervan voor de afgelopen vijf jaar verstrekken?
Er zijn mij geen histamine vergiftigingen met dodelijke afloop bekend. Voor de afgelopen vijf jaar rapporteert het RIVM op basis van gegevens van NVWA en GGD 1 uitbraak in 2015, 3 uitbraken in 2016 en 2 uitbraken in 2017. Daarbij zijn respectievelijk 2, 31 en 9 mensen ziek geworden.
Klopt het dat de NVWA jaarlijks onderzoek doet naar het histaminegehalte in tonijn? Zo ja, wanneer worden de resultaten over het jaar 2018 verwacht en welke onderzoeksvragen worden bij dit onderzoek gebruikt?
Ja, dat klopt.
In 2018 is naar aanleiding van de problematiek over het kleuren van tonijn en niet correct gebruik van additieven een specifiek project ondernomen waarin 78 monsters zijn onderzocht op histamine, CO en nitraat/nitriet.
De resultaten van dit onderzoek zijn:
In 2 monsters is een te hoog gehalte aan histamine gevonden, in 6 monsters is CO geconstateerd, in geen van de monsters is nitraat/nitriet gevonden.
Naast dit specifiek project zijn in 2017 middels een aselecte steekproef 48 monsters tonijn (vers en diepvries) onderzocht op histamine, waarbij in 3 monsters een overschrijding van het procescriterium is geconstateerd.
In 2018 zijn middels een aselecte steekproef 20 monsters tonijn (vers, bevroren of blik) onderzocht op histamine, er zijn geen overschrijdingen van het procescriterium geconstateerd.
Klopt het dat in de laatste jaren minder wordt gecontroleerd op tonijn en het gehalte histamine in dit product? Zo ja, wat is hier de reden voor?
Dit beeld herken ik niet. Er is juist meer aandacht voor het probleem van bijkleuren in tonijn, in Nederland maar ook in de EU. Al sinds 2016 is er in de EU aandacht voor en in 2018 is er in de EU een gecoördineerde actie geweest over fraude met tonijn. Op de website van het Europese Food Fraud Network (https://ec.europa.eu/food/safety/food-fraud/coord-act_en) kunt u meer informatie vinden hierover in de vorm van rapportgages, infographics, question & answers en video’s.
Is het wat u betreft nodig om extra te controleren op de kwaliteit van tonijn naar aanleiding van de recent geuite zorgen?
Er is de afgelopen jaren al meer aandacht geweest en het is van belang dat we dit continueren.
Zijn er Europese regels om ervoor te zorgen dat de controle en handhaving binnen Europa op eenduidige manier verloopt?
De handhaving van Europese wetgeving is de competentie van de lidstaten. Afhankelijk van het consumptiepatroon, de marktsituatie en de nationale belangen in een bepaalde lidstaat, kunnen lidstaten verschillende prioriteiten stellen in het toezicht en handhaving. Van belang is wel dat de interpretatie van de wetgeving eenduidig is in alle lidstaten. De Europese Commissie en de lidstaten werken hier continu aan. Ook Nederland spant zich hiervoor in.
De Europese Commissie controleert via audits op verschillende onderwerpen of de lidstaten de wetgeving handhaven en of zij de wettelijke eisen juist interpreteren. Verslagen van deze auditmissies zijn openbaar en worden gepubliceerd op de website van de Europese Commissie.
Het misbruiken van subsidie voor duurzame energie voor het wegwerken van het mestoverschot |
|
Frank Wassenberg (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Een aan alle kanten stinkende affaire» over de zwaar gesubsidieerde mestvergisters, die omgeven zijn door overlast en fraude?1
Ja.
Erkent u dat de miljoenensubsidies die de overheid geeft aan mestvergisters afkomstig zijn uit de subsidiepot voor duurzame energie (SDE+) en zouden moeten bijdragen aan een vergroot aandeel duurzame energieproductie en het behalen van klimaatdoelen?
Wat vindt u ervan dat de advocaat van de provincie Gelderland echter heeft gesteld dat de gigantische mestfabriek in Groenlo er niet komt voor duurzame energie, maar voor het wegwerken van het mestoverschot?
Wat vindt u van zijn uitspraak «Zelfs als er meer energie in gaat dan er uit komt, blijft het een goed project»?
Wat vindt u ervan dat, naast verschillende deskundigen, nu ook provincies openlijk uitspreken dat mestvergisters mogelijk een negatief effect hebben op de energietransitie?
Erkent u dat de mestvergisters vooral een uitweg bieden aan regiobestuurders om hun mestoverschot weg te werken, waardoor ze de veestapel niet hoeven in te krimpen? Erkent u daarmee dat mestvergisters een uitweg bieden om de intensieve veehouderij in stand te houden?
Deelt u de mening dat het misleidend is dat er miljoenensubsidies gaan naar mestvergisters onder het mom van duurzame energie, maar dat deze in feite vooral benut worden om de intensieve veehouderij in stand te houden? Zijn de SDE+-subsidies daarvoor bedoeld?
Deelt u de mening dat de miljoenensubsidies die naar mestvergisters gaan beter besteed kunnen worden aan werkelijke duurzame energiebronnen zoals wind- of zonne-energie?
Bent u bereid om de subsidie op mestvergisters te beëindigen? Zo nee, waarom niet?
Nee, de subsidies op bestaande mest(co)vergisters zal ik niet beëindigen.
Wel is vanaf 2019 co-vergisting (50% mest 50% co-producten) niet meer als aparte categorie opgenomen in de SDE+-regeling. Co-vergisters kunnen nu een aanvraag indienen onder de categorie allesvergisting.
Het bericht ‘Bonaire overspoeld met Sargassum zeewier’ |
|
Antje Diertens (D66), Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Stientje van Veldhoven (staatssecretaris infrastructuur en waterstaat) (D66) |
|
Bent u ervan op de hoogte dat aanspoelend sargassum zeewier een wederkerend milieuprobleem is voor Caribisch Nederland, voornamelijk voor Bonaire?1
Ja, hiervan ben ik op de hoogte.
Hoe groot is de ecologische en economische schade die sargassum aanbrengt op Caribisch Nederland?
Voor Saba en Sint Eustatius is de impact beperkt, omdat de kustlijn slechts enkele baaien kent. Bonaire wordt het meest getroffen door sargassum, dit geldt in het bijzonder voor de oostkust en de stranden bij Lac Bay. Het ophopen van sargassum vormt een bedreiging voor kritieke en reeds bedreigde ecosystemen zoals zeegrasvelden, mangroves en mogelijk ook het koraalrif als gevolg van lichtonderschepping, afnemend zuurstofgehalte, verrijking met voedingstoffen en afgifte van waterstof sulfide wanneer het sargassum gaat rotten. Als het massaal aanspoelen van sargassum een terugkerende gebeurtenis wordt, dan zullen deze ecosystemen in de nabije toekomst vaker onder druk komen te staan.
Naast de ecologische schade zorgt grootschalige sargassum influx, zoals in maart 2018 bij Bonaire, ook voor niet nader gekwantificeerde economische schade, met name ten aanzien van de toerisme en visserij sector. In maart 2018 bereikte de bij het rottingsproces vrijkomende gassen op Bonaire zelfs concentraties waarvan bekend is dat ze gezondheidsproblemen voor mensen veroorzaken.
Kunt u toelichten hoe deze problematiek tot stand komt en welke onderliggende oorzaken zorgen voor de harde groei van sargassum zeewier?
Het is op dit moment niet exact duidelijk wat de oorzaak is van de harde groei en de stromingen die het zeewier naar het Caribisch gebied brengen. Vóór 2010 bloeide sargassum alleen in de tropische Noord-Atlantische oceaan, de Sargassozee. Deze zogenaamde «blooms» zijn echter onlangs ook waargenomen voor de Braziliaanse kust en de kust van West-Afrika. Het lijkt waarschijnlijk dat er sprake is van een combinatie van factoren: verhoogde input van voedingsstoffen en wereldwijde klimaatverandering (bijbehorende opwarming van het oppervlaktewater van de oceanen en veranderingen in zeestromingen en winden). De verhoogde input van voedingsstoffen is afkomstig van drie grote equatoriale rivieren die uitmonden in de tropische Atlantische Oceaan (Orinoco, Amazone, Kongo).
Klopt het dat de problematiek omtrent sargassum jaar na jaar groter wordt voor Caribisch Nederland? Zo ja, wat voor eerdere acties heeft het Rijk ondernomen om de problematiek onder controle te krijgen?
De aanspoeling van sargassum speelt sinds 2015 en neemt toe in omvang. De eerste, nog relatief kleine sargassuminflux op Bonaire vond plaats in juni 2015, gevolgd door een kleine influx in december 2017. In maart 2018 was de grootste influx, gevolgd door een kleinere influx in juli 2018. In maart 2019 is Bonaire wederom overspoelt met sargassum, gevolgd door een grote influx in mei 2019. Met name de sargassumstranding in maart 2018 had directe sterfte van vis en zeegras en schade aan mangrove als gevolg.
De acties die ondernomen worden om de problematiek onder controle te krijgen vallen onder de verantwoordelijkheid van het Openbaar Lichaam. Het Rijk heeft bepaalde acties financieel ondersteund, zoals de aanschaf van materieel om de stranden op te ruimen.
Hoe ziet u de verantwoordelijkheidsverdeling tussen de verschillende ministeries (Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV), Infrastructuur en Waterstaat (IenW) en Economische Zaken en Klimaat (EZK)) en de lokale autoriteiten als het gaat om het voorkomen, opruimen en verwerken van soortgelijke problematiek?
De ministeries van LNV, IenW en EZK hebben geen verantwoordelijkheden op dit terrein. Het Openbaar Lichaam van de eilanden is verantwoordelijk als het gaat om het voorkomen, opruimen en verwerken van aangespoelde sargassum. Vanuit mijn verantwoordelijkheid voor natuur in Caribisch Nederland ben ik bereid in overleg te treden met het Openbaar Lichaam over deze problematiek.
Welke middelen zijn er nodig om het sargassum effectief te verwijderen met minimale schade?
Het voorkomen van aanspoelen is beter dan verwijderen. Het verwijderen van sargassum uit fragiele kustecosystemen, zoals mangroves en zeegrasvelden, is niet alleen lastig, maar ook duur. Bovendien is meestal de schade al toegebracht. Het meest effectief en efficiënt zijn middelen die sargassum effectief verwijderen op zee. Voor Bonaire is dit een probleem omdat het moet gebeuren aan de woeste windzijde van het eiland, waardoor schepen het niet eenvoudig kunnen verwijderen. De meest effectieve strategie is waarschijnlijk om het sargassum weg te leiden met drijfkettingen naar locaties waar het wel weggehaald kan worden. Dit jaar zijn voor het eerst «oilbooms» (een soort vangarmen) gebruikt om het sargassum tegen te houden dan wel te leiden naar plekken waar het verzameld en afgevoerd kan worden.
Op Bonaire zijn middelen aanwezig om sargassum van de stranden af te voeren (shovels e.d.). Het meeste opruimwerk wordt handmatig gedaan door vrijwilligers. Het is gezien de vigerende verantwoordelijkheidsverdeling aan het Openbaar Lichaam om in de aanwezigheid van de benodigde middelen te voorzien.
Zijn deze middelen aanwezig op Bonaire? Zo nee, bent u bereid te investeren in aanschaf en beheer van de juiste middelen?
Zie antwoord vraag 6.
Op welke manier kunnen Bonaire, Sint Eustatius en Saba (de BES-eilanden) duurzaam beschermd worden tegen deze problematiek?
Door de Dutch Carribean is een rapport opgesteld die aangeeft welke elementen noodzakelijk zijn voor een duurzame bescherming tegen deze problematiek (Prevention and clean-up of sargassum in the Dutch Carribean, DCNA 2019). Dit zou als uitgangspunt kunnen dienen voor een actieplan.
Klopt het dat Stichting Nationale Parken Bonaire (STINAPA) geen overheidsfinanciering ontvangt voor het beheer van het Nationale Marine Park van Bonaire? Zo ja, bent u bereid met STINAPA en het Openbaar Lichaam Bonaire in overleg te treden over het verlenen van bijstand op korte termijn?
STINAPA ontvangt overheidsfinanciering van het lichaam. STINAPA is gemandateerd vanuit het Openbaar Lichaam om het beheer van de parken uit te voeren. Vanuit dit mandaat worden toegangsgelden geïnd, wat dient voor de financiering van het beheer.
Samen met de betrokken ministeries ben ik bereid in overleg te treden met het Openbaar Lichaam Bonaire en STINAPA als het Openbaar Lichaam daaraan behoefte heeft. Dat geldt ook ten aanzien van de problematiek van sargassum
Welke mogelijkheden ziet u en welke stappen gaat u ondernemen om het sargassum circulair te verwerken en nuttig te gebruiken?
Er zijn baggerbedrijven geïnteresseerd in het oogsten van sargassum op zee, voordat deze aanspoelt. Het is echter slechts pas interessant voor een dergelijk bedrijf als er bedrijven zijn die het verzamelde sargassum willen opkopen. Hiervoor is een economische sector en bijbehorende infrastructuur benodigd. Het idee is dat de sargassum met name geschikt is voor het maken van biobrandstof, bioplastics, kunstmest, compost en veevoer voor kleine grazers (geiten). Het is echter zeer moeilijk om een industrie te ontwikkelen op basis van sargassum, omdat dit niet structureel maar in fluxen binnenkomt. Het heeft dus slechts een toegevoegde waarde als er bijvoorbeeld een reeds bestaande installatie is, met bijbehorende infrastructuur en structurele aanvoer van grondstoffen, waar het sargassum vervolgens als additionele grondstof aan kan worden toegevoegd. Bonaire heeft een dergelijke economische sector en infrastructuur niet.
Wordt de sargassumproblematiek meegenomen in het beleidsplan voor Caribisch Nederland?
Het Natuurbeleidsplan is nu in ontwikkeling en zal eind november aan uw Kamer worden aangeboden. De komende periode ben ik samen met de Staatssecretaris van I&W en de Staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties in overleg met Openbaar Lichaam en andere betrokkenen over de invulling van het Natuurbeleidsplan. Hierbij zal zeker aandacht zijn voor de sargassumproblematiek.
De vernietiging van Hollandse uien in Hongarije |
|
Mustafa Amhaouch (CDA), Jaco Geurts (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66), Stef Blok (minister buitenlandse zaken) (VVD) |
|
Bent u bekend met het artikel «Schandalige actie Hongaarse overheid om vernietiging Hollandse uien»?1
Ja.
Op welke manier is er contact geweest met de Hongaarse autoriteiten hierover en wat is de uitkomst van dit contact? Indien er geen contact is geweest, bent u bereid dit voorval te adresseren?
De Nederlandse leverancier heeft vijf dagen na dit voorval contact gezocht met de Nederlandse ambassade in Boedapest. De ambassade heeft vervolgens contact opgenomen met het Hongaarse Ministerie van Landbouw. Er hebben geen contacten vanuit Nederland met de Hongaarse autoriteiten plaatsgevonden.
Doen de Hongaarse autoriteiten zelf onderzoek naar dit voorval?
Nee, voor de Hongaarse autoriteiten is de zaak afgesloten.
Waarom handelt de Hongaarse overheid volgens u op deze manier, terwijl de leverancier naar eigen zeggen al 20 jaar zonder problemen aan Hongarije levert?
Elke EU-lidstaat voert steekproefsgewijs controles uit op vrachtverkeer. Omdat deze lading niet was voorzien van het juiste etiket en daarmee niet voldeed aan de Hongaarse wetgeving, zijn de uien vergist.
De Hongaarse belastingdienst heeft de vrachtwagen van de Nederlandse leverancier geselecteerd voor de steekproefcontrole.
Is de vrachtwagen door de Hongaarse douane of een andere dienst van de weg gehaald?
Zie antwoord vraag 4.
Hoeveel tijd heeft er gezeten tussen het van de weg halen van de vrachtwagen en het vernietigen van de uien?
De Nederlandse leverancier heeft aangegeven dat de uien binnen drie uur na de steekproefcontrole bij een vergistingsbedrijf zijn afgeleverd.
Wat vindt u ervan dat perfect voedsel naar de vergisting wordt gebracht? Zijn hier meer gevallen van bekend met Nederlands voedsel in Europa?
De inzet van de Nederlandse regering is om reststromen in de gehele voedselproductieketen tegen een zo hoog mogelijke waarde te verwerken, afval te beperken en voedselverspilling tegen te gaan. Ik heb dit verwoord in mijn brief aan uw Kamer, «Landbouw, natuur en voedsel: waardevol en verbonden. Nederland als koploper in kringloop-landbouw»2. Daarom betreur ik het dat deze kwalitatief goede uien -op basis van een administratieve tekortkoming met de etikettering- niet in de voedselketen terecht zijn gekomen, maar in een vergistingsinstallatie zijn geëindigd. Ik zal met de betreffende Hongaarse autoriteiten bespreken of afspraken mogelijk zijn om dit in de toekomst te voorkomen.
Meer gevallen van het vergisten van goed voedsel zijn mij niet bekend.
Zijn er Europese of nationale regels van toepassing op deze casus? Zo ja, welke?
Volgens artikel 76, eerste lid, van Verordening 1308/2013/EU en artikel 9, eerste lid, onderdeel i, van Verordening 1169/2011/EU mogen uien alleen worden verkocht als het land van oorsprong wordt vermeld. Op grond van artikel 11, eerste lid, derde alinea, onderdeel a, van Verordening 2011/543/EU verrichten lidstaten normcontroles waaronder een controle op het land van oorsprong. In deze casus ontbrak het land van oorsprong op de «big-bag». Artikel 17, derde lid, van Verordening 2011/543/EU bepaalt dat als goederen niet aan de vastgestelde normen voldoen een verklaring van niet-conformiteit wordt opgesteld. Een marktdeelnemer, zoals een leverancier, mag dan een verzoek indienen om de goederen met de normen in overeenstemming te brengen. Vervolgens kan de controle-instantie alsnog een normcontrolecertificaat afgeven. Wanneer de goederen niet met de normen in overeenstemming kunnen worden gebracht, en ook niet voor diervoeding, voor industriële verwerking of voor andere niet-voedingsdoeleinden kunnen worden bestemd, kan de controle-instantie de marktdeelnemers desnoods verzoeken de nodige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen dat de producten niet worden afgezet.
In de Hongaarse wetgeving staat, in §8 (1) van No 36/2014 FM regulering van informatie op voedselproducten, dat voedselproducten alleen gedistribueerd kunnen worden met juiste etikettering op het verpakkingsmateriaal of op het bijgevoegde label op het voedselproduct. Daarnaast staat, in §5 (1 en 2) van No VM 3/2010 regulering van het verstrekken van informatie en traceerbaarheid van voedselproducten, dat alle voedselproducten in distributie op de juiste manier geëtiketteerd moet zijn voor traceerbaarheid.
Verder staat in de Hongaarse wet XLVI (2008) over voedselketens en de toezichthoudende autoriteiten in §16 (2a) dat bij twijfel over oorsprong van een voedselproduct, dit een overtreding van de regels inzake traceerbaarheid inhoudt en dat dit een bedreiging voor het leven en de gezondheid van de mens is. In §57 (g) van deze wet staat dat het gebrek aan traceerbaarheid van een voedselproduct een zodanig voedselveiligheidsrisico betekent dat de volgende maatregelen genomen kunnen worden met betrekking tot het product: inbeslagneming, uit de distributie halen, terugroepen van het product, vernietiging, verwijdering.
Is het correct dat dit voorval op basis van Hongaarse wetgeving heeft kunnen plaatsvinden?
Vanwege de tekortkoming met de etikettering is het volgens Hongaarse wetgeving mogelijk dat goed voedsel vergist wordt. Er is hier kennelijk sprake van striktere Hongaarse wetgeving in aanvulling op de Europese regels die in alle lidstaten gelden.
Op welke manier wijken de Hongaarse labeling voorschriften af van Europese afspraken?
Zie voor de uitleg van de Hongaarse wetgeving op dit gebied mijn antwoord op vraag 8.
Is het een Europese regeling dat bij het ontbreken van een sticker de lading direct wordt vernietigd? Indien dat het geval is, wat is de achterliggende gedachte daarbij?
Voor de toelichting op de regelgeving verwijs ik uw Kamer naar mijn antwoord op vraag 8.
Bestaat er binnen de regels ruimte om een fout als het ontbreken van de stickers op big-bags terwijl de vrachtbrieven en weegbonnen wel kloppen, zoals hier het geval was, te herstellen?
Binnen de Europese wetgeving is ruimte om een dergelijk gebrek te herstellen. Zie ook mijn antwoord op vraag 8.
In de Hongaarse wetgeving (§57 (g) van wet XLVI (2008)) worden verschillende maatregelen voorgesteld die de autoriteiten kunnen toepassen. Deze maatregelen variëren van inbeslagneming tot vernietiging en geven de autoriteiten de ruimte om een maatregel te kiezen afhankelijk van de zwaarte van de overtreding. Indien een overtreding wordt geconstateerd wordt een van deze maatregelen opgelegd.
Het bericht ‘Er zit mogelijk veel meer ‘bijengif’ in de vrije natuur dan gedacht, maar die ontdekking komt te laat’ |
|
Laura Bromet (GL) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Er zit mogelijk veel meer «bijengif» in de vrije natuur dan gedacht, maar die ontdekking komt te laat»?1
Ja.
Was u bekend met het onderzoek van de Leidse hoogleraar ecotoxicologie Martha Vijver uit maart 2018 waaruit blijkt dat het landbouwgif thiacloprid in veel hogere concentraties in de vrije natuur zit dan uit laboratoriumtesten blijkt?
Ik ben inmiddels bekend met het onderzoek.
Hoe beoordeelt u het resultaat uit het desbetreffende onderzoek dat de concentraties thiacloprid maar liefst 2500 keer hoger blijken te zijn bij dieren die in oppervlaktewater leven dan bij dieren die onder gecontroleerde omstandigheden in een laboratorium worden gehouden?
Het onderzoek constateert dat watervlooien onder nagebootste veldomstandigheden 2.500x gevoeliger blijken voor thiacloprid dan uit laboratoriumonderzoek blijkt. Dit is een verontrustende uitkomst en geeft aan dat veldonderzoek meerwaarde heeft ten opzichte van laboratoriumonderzoek.
Deelt u de mening dat het uiterst zorgelijk is dat de beoordeling of een middel voldoende veilig is, wordt gebaseerd op de concentraties thiacloprid die in laboratoriumonderzoek worden vastgesteld? Zo nee, waarom niet?
De beoordeling of een middel veilig is, is niet alleen gebaseerd op laboratoriumonderzoek. Zo wordt bij de herbeoordeling van thiacloprid ook onderzoek van veldstudies meegenomen.
Wist u dat het gif in grote mate in de vrije natuur wordt aangetroffen en daarmee ernstige gevolgen kan hebben voor de ernstig bedreigde wilde bijen? Zo nee, waarom niet?
Het betreffende onderzoek geeft geen informatie over de mate waarin thiacloprid wordt aangetroffen in de vrije natuur. Het onderzoek gaat ook niet in op de mogelijke effecten op bijen, maar op de effecten op watervlooien. Desalniettemin zijn de resultaten van het onderzoek verontrustend.
Hoe beoordeelt u het feit dat de oproep van deze hoogleraar aan de Nederlandse toezichthouder op bestrijdingsmiddelen (het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden) om in te grijpen te laat zou zijn omdat het middel thiacloprid volgende week al besproken zal worden door de European Food Safety Authority (EFSA)?
Het Ctgb heeft aangegeven dat het onderzoek, dat op 30 maart 2018 werd gepubliceerd, te laat was ingeleverd om te kunnen worden meegenomen in de procedure voor de herbeoordeling van thiacloprid. De studie is intussen door het Ctgb bekeken en vergeleken met de studies die wel werden meegenomen in de herbeoordeling van thiacloprid. Een vergelijkbare studies die is meegenomen, betreft een studie van Van den Brink (2016) 2 is wel opgenomen in het dossier. Uit deze studie blijkt dat eendagsvliegen zelfs bij een nóg lagere concentratie thiacloprid al problemen krijgen bij hun beweeglijkheid.
Wat zullen, gezien het feit dat de definitieve beoordeling van het gif pas over een paar maanden zal volgen, uw vervolgacties zijn om ervoor te zorgen dat het gif zal worden verboden, om de wilde bijen in Europa te beschermen?
Wanneer door nieuwe wetenschappelijke inzichten blijkt dat er directe risico’s bestaan voor mens, dier of milieu zal het Ctgb, als toelatingsautoriteit, direct ingrijpen in Nederlandse toelatingen van gewasbeschermingsmiddelen.
De herbeoordeling van thiacloprid zit in de afrondende fase. Europese besluitvorming in SCoPAFF zal naar verwachting in oktober 2019 plaatsvinden. Veiligheid voor mens, dier en milieu zijn voor mij leidend en ik zal aandringen op snelle besluitvorming. Ik zal uw Kamer, voorafgaand hieraan, informeren over mijn stempositie.
Bent u bereid snel actie te ondernemen om thiacloprid te verbieden in Europa en de Kamer daar bij voorkeur vóór het algemeen overleg Gewasbeschermingsmiddelen op 6 juni over te informeren? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 7.
Het bericht ‘Inval bij veevoederbedrijf, mogelijk afvalstoffen in het voer’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «Inval bij veevoederbedrijf, mogelijk afvalstoffen in het voer»?1
Ja.
Kunt u toelichten waar het betreffende bedrijf op dit moment van wordt verdacht?
Dinsdag 23 mei 2019 is door de Milieupolitie een inval gedaan bij het diervoederbedrijf Fourage/ weihandel Toontje Hendriks B.V. in Baarle Nassau. Het bedrijf heeft een registratie om diervoeders (voor varkens en rundvee) te produceren. Het bedrijf handelt ook in afvalstoffen bestemd voor vergistingsinstallaties. Er waren aanwijzingen dat het bedrijf afval (organisch en/of afvalwater) vermengt met diervoeders. Bij de inval zijn de Belgische politie, de gemeente, ILT en de NVWA betrokken.
Verder verwijs ik uw Kamer naar het persbericht van de politie d.d. 25 mei 2019 (https://www.politie.nl/nieuws/2019/mei/21/inval-bij-veevoederbedrijf-in-omgeving-van-tilburg.html). Aangezien het een lopend strafrechtelijk onderzoek betreft, kunnen verder geen mededelingen worden gedaan.
Klopt het dat er, zoals vermeld in het artikel, geen aanwijzingen zijn dat de volksgezondheid in gevaar is gekomen? Zo ja, hoe kan dit zo snel geconcludeerd worden? Zo nee, kunt u dit toelichten?
Op grond van de informatie uit het politie-onderzoek en de eerste risico-inschattingen van Bureau Risicobeoordeling en Onderzoek (bureau) van de NVWA op basis van de aangetroffen materialen is het risico voor volksgezondheid en diergezondheid als laag ingeschat. De uitslagen van de verschillende monsters tot nu toe hebben deze inschatting bevestigd.
De diervoeders die het bedrijf produceert zijn met name bestemd voor varkenshouderijen. De activiteiten van het bedrijf zijn op last van de Officier van Justitie stilgelegd voor onbepaalde tijd. De aanwezige partijen diervoeder op het bedrijf zijn geblokkeerd en mogen niet meer voor diervoeder bestemd worden. Het Nederlands Forensisch Instituut heeft monsters voor onderzoek genomen van aanwezige materialen, zowel (grondstoffen voor) diervoeders als aanwezige afvalstoffen. Deze monsters zijn ook onderzocht door Wageningen Food Safety Research (het voormalig RIKILT).
Op basis van de definitieve uitslagen van de analyses op de monsters stelt bureau een definitieve risicobeoordeling op. Als daartoe aanleiding bestaat, zal ik uw Kamer over de uitkomsten van die beoordeling informeren.
De politie heeft aangegeven gedurende haar onderzoek prioriteit te geven aan voedselveiligheid.
Is er «besmet» veevoer in dieren voor productiedoeleinden terecht gekomen? Zo ja, wat zijn de geschatte risico’s?
Zie antwoord vraag 3.
Was het betreffende bedrijf al in het vizier van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) voor de inval?
NVWA heeft bij de uitvoering van haar toezicht bij het bedrijf in 2016 onregelmatigheden geconstateerd. Deze zijn indertijd opgelost.
De verkoop en levering door webwinkels van in Nederland niet erkende gewasbeschermingsmiddelen en pesticiden aan particulieren |
|
Frank Futselaar |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de verkoop en levering aan particulieren in Nederland, door webwinkels als Bol.com en Tuinadvies.nl, van gewasbeschermingsmiddelen en pesticiden die in Nederland door het College voor de toelating van gewasbeschermingsmiddelen en biociden (Ctgb) niet erkend zijn?1
Ja.
Overigens is Bol.com niet alleen een webwinkel, maar ook een winkelplatform dat bestellingen voor andere webwinkels afhandelt.
Mogen middelen die niet zijn erkend door het Ctgb worden gebruikt in Nederland? Zo nee, hoe is de handhaving geregeld?
Nee, die middelen mogen niet worden gebruikt.
Handhaving richt zich voornamelijk op het voorkómen van de verkoop van de niet-toegelaten middelen. Daarnaast wordt met organisaties afspraken gemaakt dat dergelijke middelen worden geweerd van de Digitale Marktplaats.
Is de verkoop van deze middelen door Nederlandse bedrijven aan Nederlandse gebruikers toegestaan? Zo nee, hoe is de handhaving geregeld?
Nee, die verkoop is niet toegestaan.
Om te zorgen voor een goede naleving bij particulieren wordt in eerste instantie ingezet op communicatie. Communicatie (voorlichting) is bedoeld om particulieren die gewasbescherming willen toepassen, te informeren over preventieve en niet-chemische maatregelen, over een verantwoord gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het onwenselijk gebruik van niet-toegelaten producten. Voorafgaande aan een eventueel handhavend optreden, behoort communicatie over deze aspecten te hebben plaatsgevonden.
In 2018 heeft de NVWA 170 advertenties van het internet laten verwijderen omdat daarin gewasbeschermingsmiddelen werden aangeboden door particulieren en webwinkels.
Kunt u aangeven wat de regelgeving is met betrekking tot de verkoop van deze middelen door buitenlandse bedrijven aan Nederlandse gebruikers?
Een gewasbeschermingsmiddel dat niet door het Ctgb is toegelaten, mag in Nederland niet op de markt worden gebracht of gebruikt.
Verkoop van een dergelijk middel door een buitenlands bedrijf aan een Nederlandse gebruiker, met de bedoeling dat het in Nederland wordt gebruikt, valt onder het begrip «op de markt brengen». Dat volgt uit artikel 3 van de verordening (EU) 1107/2009, over de toelating van gewasbeschermingsmiddelen. Die verkoop is daarom niet toegestaan.
Bestaat er een verschil in de regelgeving met betrekking tot de verkoop van deze middelen tussen tuincentra en webwinkels? Zo ja, welk verschil betreft dit en in hoeverre is nog sprake van een gelijk speelveld?
Nee, de regelgeving is voor tuincentra en webwinkels identiek.
Kunt u aangeven of bij een in Nederland niet erkend product de vermelding van de tekst «Dit product mag enkel in België worden gebruikt» (of in een ander land) voldoende is om deze producten te mogen aanbieden via webwinkels als Bol.com en Tuinadvies.nl?
Zoals in het antwoord op vraag 4 staat, valt de verkoop van een gewasbeschermingsmiddel onder het begrip «op de markt brengen». Het op een Nederlandse website te koop aanbieden van in Nederland niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen voor gebruik in Nederland is dus niet toegestaan. Een disclaimer zoals «Dit product mag enkel in België worden gebruikt» doet daaraan niet af.
Bent u bereid onderzoek te doen naar de omvang en de schaal van deze overtredingen en in kaart te brengen welke gevolgen dit heeft voor volksgezondheid en milieu? Zo nee, waarom niet?
De niet-toegelaten middelen die door particulieren worden gebruikt, hebben vaak een relatief laag risicoprofiel (zoals azijn, of middelen die in andere lidstaten wel zijn toegelaten). Uiteraard zijn deze overtredingen evengoed ongewenst. Het heeft daarom mijn voorkeur om de beschikbare toezichtscapaciteit vooral in te zetten op het voorkomen van overtredingen. Om die reden heb ik met de NVWA afgesproken dat in 2020 toezicht en handhaving op de verkoop worden geïntensiveerd. Een rapportage over de resultaten daarvan zal ik te zijner tijd met uw Kamer delen.
Kunt u aangeven of er in Europees verband afspraken zijn gemaakt over hoe dient te worden omgegaan met het aanbieden en leveren van producten die niet in alle landen zijn erkend?
In Europees verband zijn afspraken gemaakt over toezicht op het op de markt aanbieden en gebruiken van niet-toegelaten gewasbeschermingsmiddelen. Geconstateerde overtredingen en andere bevindingen kunnen worden doorgegeven aan de autoriteiten van andere lidstaten, zodat die handhavend kunnen optreden.
Ontwikkelingen worden periodiek besproken in een Europese werkgroep, waarin onder meer de aangrenzende lidstaten Duitsland en België zijn vertegenwoordigd.
Het rapport ‘Epilepsie bij Sint Bernards’ |
|
William Moorlag (PvdA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het rapport «Epilepsie bij Sint Bernards» dat in opdracht van de Stichting Dier en Recht is gemaakt?1
Ja.
Deelt u de mening dat de beschreven wijze van fokken van Sint Bernards met een aanmerkelijke aanleg voor epilepsie onnodig dierenleed en leed bij houders van deze honden veroorzaakt? Zo nee, waarom niet?
Ja, de beschreven wijze van fokken geeft een aanmerkelijk risico op epilepsie. Epilepsie is een nare aandoening. Het komt onverwacht en heeft altijd een inbreuk op de kwaliteit van leven van de hond en de eigenaar.
Is het waar dat de Hollandsche Sint Bernardclub (HSBC) dieren als fokdier heeft goedgekeurd terwijl die een groot risico hebben om drager van- of lijder aan epilepsie te zijn? Zo ja, wat is uw mening hierover en bent u bereid om de HSBC hier op aan te spreken? Zo nee, wat is er dan niet waar met betrekking tot hetgeen hierover in het genoemde rapport staat?
Ik ben van mening dat een fokker er alles aan moet doen om te voorkomen dat erfelijke gebreken worden overgedragen en dat is ook vastgelegd in regelgeving. Een fokker is primair verantwoordelijk voor het inzetten van gezonde dieren voor de fokkerij. Omdat er nog geen DNA test bestaat voor epilepsie bij Sint Bernards en het terugdringen van epilepsie alleen mogelijk is door de juiste gegevensverzameling van (voor)ouders en familielijnen in combinatie met de juiste gegevens over ziekte en gezondheid, is het aan de Nederlandse rasverenigingen van Sint Bernards om samen met de Raad van Beheer het fokbeleid zo aan te passen dat in de toekomst alleen gezonde Sint Bernards, die geen drager zijn van epilepsie, ingezet worden voor de fok.
Ik heb van de Raad van Beheer van Kynologie vernomen dat zij samen met de HSBC en de andere Nederlandse Sint Bernardclub hierover in overleg gaan met een specialist van het Expertisecentrum genetica gezelschapsdieren.
Deelt u de mening dat vanuit het belang van dierenwelzijn en vanuit het belang van goedwillende houders van huisdieren voorkomen moet worden dat Sint Bernards worden gefokt en verhandeld met een verhoogd risico op epilepsie? Zo nee, waarom niet?
Ja, zie ook mijn antwoord op vraag 3.
Bent u bereid toezicht te doen uitoefenen om te beoordelen of fokkers van Sint Bernards artikel 3.4 van het Besluit houders van dieren overtreden en maatregelen en handhavingsmaatregelen toe te passen? Zo nee, waarom niet?
De NVWA bepaalt jaarlijks risicogericht de prioriteiten bij het toezicht op de naleving van de dierenwelzijnsregelgeving. Een aanzienlijk deel van de beschikbare capaciteit wordt bijvoorbeeld ingezet op het toezicht op de invoer van honden uit landen met een hoog rabiësrisico, een ander deel is gereserveerd door de handhaving op artikel 3.4.
Het bericht ‘Staatsbosbeheer wil duidelijker bosbeleid van minister’ |
|
Femke Merel Arissen (PvdD), Marianne Thieme (PvdD) |
|
Eric Wiebes (minister economische zaken) (VVD), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het bericht «Staatsbosbeheer wil duidelijker bosbeleid van Minister»?1
Ja.
Is het waar dat er jaarlijks 300.000 kuub hout door Staatsbosbeheer wordt «geoogst» uit de Nederlandse bossen en dat Staatsbosbeheer daarbij een belang heeft van 25 miljoen euro?
Het is inderdaad zo dat ongeveer 300.000 m3 hout geoogst wordt uit bossen van Staatsbosbeheer. De houtoogst bij Staatsbosbeheer, inclusief landschappelijke beplantingen, over de laatste drie jaar was:
2016
318.000 m3 regulier
2017
271.000 m3 regulier en 42.000 m3 essentaksterfte
2018
247.000 m3 regulier en 85.000 m3 essentaksterfte
De totale omzet van houtverkoop en biomassa door Staatsbosbeheer bedroeg, blijkens de jaarstukken 2018, € 27.445.000,- in 2018. Hiervan was € 20.829.000,- afkomstig uit houtverkoop (Kamerstuk 29 659, nr. 153). Dit betreft de brutoopbrengst. De netto-opbrengst, na aftrek van exploitatie- en transportkosten, bedraagt hiervan ongeveer 50%. De netto-opbrengsten worden weer besteed aan het bosbeheer of andere maatschappelijke opgaven. In de normkosten voor het bepalen van de hoogte van de provinciale Subsidie Natuur en landschap (SNL) wordt voor bos rekening gehouden met inkomsten uit houtoogst.
Is het waar dat er jaarlijks meer bosvolume verdwijnt dan er bij komt via nieuwe aanplant? Zo ja, welke consequenties heeft dat voor de netto CO2 effecten van ons bos?
In hectares is er inderdaad sprake van een netto-afname van het areaal bos. Wetenschappers van Wageningen Environmental Research hebben in het Vakblad Natuur, Bos en Landschap uit september 2017 («Het Nederlandse bos als bron van CO2») cijfers gepubliceerd over ontbossing in Nederland. Hierin stellen zij dat (na correctie) gedurende de periode 2013–2017 de netto-ontbossing (het saldo van bebossing minus ontbossing) per jaar gemiddeld 1.350 ha besloeg. De brutoontbossing (dus zonder het meetellen van bebossing) bedroeg in deze periode 3.036 ha. De bruto ontbossing van deze 3.036 ha per jaar komt volgens het artikel in het Vakblad overeen met een uitstoot van 1,5 Mton CO2 per jaar.
In broeikasgasrapportages telt ontbossing veel zwaarder mee dan bosaanleg. Bij ontbossing telt het verdwijnen van de hele voorraad mee, terwijl de opbouw van de koolstofvoorraad in nieuw bos een factor veertig langzamer gaat.
Is het waar dat de jaarlijkse kap (inclusief de afvoer van het gekapte hout) niet is afgerond voor aanvang van het broedseizoen? Zo ja, hoe verhoudt dit zich tot de gedragscode bosbeheer die voorschrijft dat er in gemengd bos na 15 maart geen werkzaamheden in dit kader worden uitgevoerd?2
Er zijn inderdaad situaties denkbaar waarin werkzaamheden niet voor aanvang van het broedseizoen zijn afgerond. Volgens de gedragscode mogen tussen 15 maart en 15 juli alleen boswerkzaamheden plaatsvinden in percelen met naaldbomen en populieren. Bovendien mag dit alleen indien is vastgesteld dat daar geen broedgevallen voorkomen. In gemengd bos mogen in deze periode helemaal geen boswerkzaamheden plaatsvinden. Voorafgaand aan de werkzaamheden wordt door Staatsbosbeheer ecologisch onderzoek gedaan met betrekking tot eventuele broedende vogels, ook buiten de in de gedragscode genoemde periode. De Wet natuurbescherming hanteert immers geen standaardperiode voor het broeden van vogels, waardoor deze inventarisatie ook buiten de periode van 15 maart tot 15 juli moet plaatsvinden. Indien buiten deze periode broedgevallen worden geconstateerd, worden de broedsels beschermd en neemt Staatsbosbeheer maatregelen om te voorkomen dat aanwezige populaties van beschermde soorten negatief worden beïnvloed.
Is het waar dat sommige soorten zoals bosuilen al nestelen voorafgaand aan officiële start van het broedseizoen zoals genoemd in de gedragscode?
Ja. Vogelsoorten hebben elk hun eigen voortplantingscyclus. Vogels beginnen met broeden als de klimatologische omstandigheden voor hen gunstig zijn. Er zijn vogelsoorten waarvan de voortplantingsperiode vóór 15 maart begint.
Staatsbosbeheer monitort dan ook buiten de in de gedragscode genoemde periode. Zie verder het antwoord op vraag 4.
Welke effecten hebben massale kapwerkzaamheden met grote machines op mogelijke verstoring van broedgevallen?
In het reguliere bosbeheer is geen sprake van massale bomenkap. Indien op grotere schaal werkzaamheden moeten worden uitgevoerd is in de meeste gevallen sprake van calamiteiten zoals boomziektes (bijvoorbeeld essentaksterfte en letterzetter) of gebeurt dit omwille van natuurherstel. Uiteraard wordt verstoring van broedgevallen zo veel mogelijk voorkomen en handelt Staatsbosbeheer binnen de kaders van de gedragscode.
Is er in de bossen van Staatsbosbeheer voorafgaand aan de massale bomenkap een ecologische inventarisatie uitgevoerd zoals voorgeschreven in de gedragscode? Zo nee, waarom niet? Zo ja, kunt u deze met ons delen?
Ja, Staatsbosbeheer voert, zoals voorgeschreven in de gedragscode voorafgaand aan kapwerkzaamheden in bossen een ecologische inventarisatie uit.
Staatsbosbeheer beschikt over twee soorten inventarisaties.
De eerste categorie betreft structurele inventarisaties die Staatsbosbeheer in het kader van de provinciale Subsidieregeling Natuur en Landschap (SNL) per gebied om de twaalf jaar doet en die vooral betrekking heeft op broedvogels, vegetatie- en de bosstructuur. De meeste van deze inventarisaties worden door onafhankelijke derde partijen, zoals ecologische adviesbureaus of soortenorganisaties gedaan. De gegevens worden ten bate van SNL-verantwoording aan de provincies ook opgenomen in de Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF).
De tweede categorie betreft inventarisaties voorafgaand aan beoogde vellingen, uitgevoerd door de boswachter ecologie van Staatsbosbeheer; de zogenaamde checklist gedragscode bosbeheer. Dit zijn documenten die conform de gedragscode bij uitvoeren van de werkzaamheden beschikbaar moeten zijn.
In hoeverre is Staatsbosbeheer voor haar bedrijfsvoering afhankelijk van de massale kap van bomen?
Van de € 197,64 miljoen aan totale inkomsten is een beperkt deel, namelijk € 27,44 miljoen, afkomstig van verkoop van rondhout en biomassa. Dit hout is niet alleen afkomstig uit bossen; biomassa komt voor een belangrijk deel ook vrij bij het beheer van landschapselementen en het verwijderen van houtige opslag op heides en hoogvenen. In de normkosten voor het bepalen van de hoogte van de SNL-subsidie voor bos wordt rekening gehouden met inkomsten uit houtoogst.
Zie ook het antwoord op vraag 2.
Is het waar dat Natuurmonumenten voortijdig is gestopt met de massale bomenkap na klachten van tientallen natuurorganisaties, waar Staatsbosbeheer de kap voortzette ondanks de protesten?
Natuurmonumenten heeft begin april 2019 bekend gemaakt voorlopig te stoppen met het kappen van bomen vanwege groeiende kritiek op het huidige kapbeleid. Alleen vanuit veiligheidsoverwegingen wordt nog gekapt. Gedurende deze tijdelijke stop raadpleegt Natuurmomenten haar achterban.
Voor wat betreft houtkap bij Staatsbosbeheer moet een onderscheid gemaakt worden tussen bomenkap voor natuurherstel en voor houtkap voortkomend uit regulier beheer.
Ten aanzien van plannen voor omvorming van bos naar andere natuur in verband met Natura 2000-doelstellingen en maatregelen in het kader van het Programma Aanpak Stikstof (PAS), bekijkt Staatsbosbeheer welke ruimte er in de bestaande plannen zit om beoogde houtkap te voorkomen. Dit hangt samen met de inventarisatie die de provincies doen. Staatsbosbeheer voert deze plannen veelal uit in opdracht van provincies.
Ten aanzien van het reguliere beheer wijzigt Staatsbosbeheer zijn beleid op dit moment niet. Wel zal bij het maken van de bossenstrategie, die ik samen met de provincies ga ontwikkelen, ook worden ingegaan op het beheer van bossen en de vragen die daarbij spelen.
Ik verwijs u ten slotte voorts naar mijn brief over de beoogde bossenstrategie, waarbij ik op verzoek van uw vaste commissie voor Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ook uitgebreid inga op de overwegingen van Staatsbosbeheer ten aanzien van houtkap (Kamerstuk 33 576, nr. 163).
Kunt u aangeven waarom het bijstoken van biomassa buiten de registratie van uitstoot van CO2 valt, terwijl duidelijk is dat nieuw aangeplante bomen die uitstoot niet of nauwelijks kunnen compenseren op korte termijn?
Het kabinet baseert zich hierbij op internationale afspraken. Op basis daarvan wordt biomassa, mits passend in de strikte duurzaamheidscriteria, beschouwd als duurzaam, omdat de CO2-emissie bij verbranding evenveel is als de vegetatie bij groei heeft opgenomen uit de lucht.
Het klopt dat er tijd overheen gaat om de uitstoot die vrijkomt bij het stoken van biomassa weer op te nemen in nieuwe bomen. In de duurzaamheidscriteria die gelden voor de SDE+ is vastgelegd dat de aangroei en het behoud van het bos waaruit (vaste) biomassa wordt verkregen groter is dan het verlies aan koolstof. Op die manier treedt geen netto schuld op, maar wordt daadwerkelijk een vermindering van de CO2-uitstoot bereikt.
Kent u het Trillion Trees project waarin gepleit wordt voor de grootschalige aanplant van extra bossen om de klimaatverandering het hoofd te bieden?3
Ja.
Bent u bereid massieve aanplant van nieuwe bomen en bossen tot onderdeel te maken van het klimaatbeleid van het kabinet? Zo ja, op welke termijn en wijze en wat zal hiervan het netto effect zijn op de uitstoot van CO2? Zo nee, waarom niet?
Aanplant van bomen en bossen is een belangrijk onderdeel van de klimaatmaatregelen. In het ontwerpKlimaatakkoord hebben overheden, beheerders, grondeigenaren en andere partijen gezamenlijk te nemen maatregelen afgesproken voor 0,3–0,6 Mton CO2 per jaar, onder meer door aanleg van bomen en bos. De uiteindelijke CO2-vastlegging van nieuwe bossen is afhankelijk van de uitwerking van deze afspraken. Uw Kamer wordt hierover binnenkort geïnformeerd. Ook in de bossenstrategie die ik samen met de provincies ga opstellen zal ik ingaan op bosuitbreiding en het vastleggen van CO2 door de aanleg van nieuwe bossen.
Is het bericht waar dat Nederland tot de top-5 importeurs behoort van houtpellets?4
Ik heb kennis genomen van dit bericht. Ik kan het echter niet bevestigen. De ontwikkeling van deze wereldmarkt wordt niet structureel bijgehouden door het Rijk en ik weet niet hoeveel houtpellets andere landen importeren.
Deelt u de mening dat het EU-standpunt om bijstook in kolencentrales van gekapt hout tot CO2 neutraal te bestempelen onjuist is en bestreden dient te worden? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke termijn en wijze wilt u bezwaar maken tegen dit standpunt?
Dat het gebruik van biomassa als klimaatneutraal gezien wordt, is een uitgangspunt dat in VN-verband is vastgelegd in richtlijnen voor het klimaatbeleid. Deze afspraken werken door in de wet- en regelgeving van de EU en daarom werken we ook op nationaal niveau met deze afspraken. Zo werkt bijvoorbeeld ook het Planbureau voor de Leefomgeving met dezelfde afspraken. Zie ook het antwoord op vraag 10.
Deze afspraken vormen de basis voor het mondiale, Europese en nationale klimaatbeleid. Het is mij bekend dat er ook andere meningen zijn, maar ik moet mij uiteindelijk baseren op de internationale afspraken. Andere inzichten moeten uiteindelijk in VN-verband besproken worden en kunnen daar zo mogelijk leiden tot aanpassing van de afspraken.
Het bericht ‘De EU heeft zijn criteria afgezwakt, en dus mag het meeste landbouwgif gewoon worden gebruikt’ |
|
Tjeerd de Groot (D66) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met het artikel «De EU heeft zijn criteria afgezwakt, en dus mag het meeste landbouwgif gewoon worden gebruikt»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de uitspraak van de Europese milieuorganisatie Pesticide Action Network (PAN) dat de Europese wetgeving over gewasbeschermingsproducten met hormoonverstorende stoffen onder invloed van de industrielobby ernstig afgezwakt is?
De wetenschappelijke criteria voor identificatie van hormoonverstorende eigenschappen van werkzame stoffen die in gewasbeschermingsmiddelen kunnen worden gebruikt, die eind 2017 zijn vastgesteld en eind 2018 in werking zijn getreden, bieden een hoger beschermingsniveau voor mens, dier en milieu dan hetgeen in 2009 is vastgesteld2. Hiermee herken ik de uitspraak niet.
Wat is de Nederlandse inzet geweest in 2009 bij de beslissing dat er strengere eisen moesten komen voor nieuwe gewasbeschermingsmiddelen met hormoonverstorende stoffen?
Uw Kamer treft hieronder een overzicht aan van de Nederlandse inzet op het aspect hormoonverstorende stoffen. Deze komt op hoofdlijnen op het volgende neer: het zo snel mogelijk formuleren van wetenschappelijke criteria voor het identificeren van hormoonverstorende stoffen op basis van de definitie van de WHO/IPCS.
Op welke manier heeft Nederland bijgedragen aan de beslissing om de regels opgesteld in 2009 in een andere hoedanigheid in te zetten, waardoor het mogelijk bleef om bepaalde gewasbeschermingsmiddelen met hormoonverstorende middelen te blijven gebruiken?
Zie antwoord vraag 3.
Welke risico’s ontstaan er voor de volksgezondheid en de biodiversiteit bij het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen met hormoonverstorende stoffen?
Alle in Nederland toegelaten gewasbeschermingsmiddelen, die gebaseerd zijn op goedgekeurde werkzame stoffen, die zijn (her)beoordeeld volgens Verordening (EG) 1107/2009, bevatten geen werkzame stoffen die hormoonverstorend zijn volgens de criteria die in 2009 zijn vastgesteld
Het kan voorkomen dat er in de Europese Unie nog enkele op basis van Richtlijn 91/414/EG goedgekeurde werkzame stoffen zijn, die nog niet zijn herbeoordeeld op basis van Verordening (EG) 1107/2009 en hormoonverstorende eigenschappen hebben. Het dossier voor deze werkzame stoffen bevatte toen ook al informatie over mogelijke reprotoxiciteit en carcinogeniteit (de uitgangspunten voor de criteria uit 2009). Deze informatie en dus ook de mogelijk schadelijke effecten voortkomend uit hormoonverstorende eigenschappen heeft het Ctgb destijds meegenomen in het beoordelingstraject voor de toelating. Dit heeft geleid tot de conclusie dat er geen onaanvaardbare risico’s voor mens, dier en milieu zijn bij het gebruik van toegelaten gewasbeschermingsmiddelen op basis van deze stoffen, indien deze volgens de voorschriften worden gebruikt.
Ik vind het van groot belang dat er zo snel mogelijk besluiten worden genomen over de herbeoordeling van deze stoffen, zodat deze beoordeeld zijn op basis van de meest recente wetenschappelijke inzichten.
Sinds eind 2018 stelt EFSA bij de (her)beoordeling van een werkzame stof vast of deze op basis van de nieuwe wetenschappelijke criteria hormoonverstorende eigenschappen heeft of niet. Dit proces loopt. Het proces heeft er inmiddels toe geleid dat de goedkeuring van thiofanaat-methyl niet is hernieuwd vanwege zorgen om onder andere hormoonverstorende eigenschappen.
Worden er op dit moment gewasbeschermingsmiddelen gebruikt in Nederland die volgens de Europese wetgeving uit 2009 niet toegelaten hadden mogen worden? Zo ja, in welke hoeveelheid? Zo nee, worden er op dit moment andere middelen met hormoonverstorende stoffen gebruikt in de gewasbescherming?
Zie antwoord vraag 5.
Deelt u de mening dat de wetenschap altijd leidend moet zijn in de beoordeling van bestrijdingsmiddelen en dat deze wetenschap gevolgd moet worden in de besluitvorming? Zo ja, bent u van mening dat dit voldoende gebeurt? Zo nee, waarom niet?
Ik baseer mijn standpunten over het al dan niet goedkeuren van werkzame stoffen en het opstellen / actualiseren van richtsnoeren voor het beoordelen daarvan op de technisch wetenschappelijke adviezen van ECHA, EFSA en het Ctgb.
De aanpak van mestfraude |
|
Antoinette Laan-Geselschap (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Klopt het dat het aanpakken van de mestfraude een van uw prioriteiten is?
Ja, het aanpakken van mestfraude is een prioriteit van het kabinet.
Kunt u een overzicht geven van de instanties (bijvoorbeeld de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA), Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO), politie, brancheorganisaties en/of andere) waar mensen een melding kunnen doen als zij een vermoeden hebben dat de mestregels worden overtreden?
Het melden van mestfraude kan bij diverse meldpunten in Nederland gedaan worden. Burgers kunnen een melding doen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl), de NVWA, de Waterschappen, de politie, omgevingsdiensten en gemeenten en diverse andere meldpunten zoals Meld Misdaad Anoniem, Milieu Klachten Centrale, Samen Sterk in Brabant. Gemeenten kunnen gebruik maken van de BuitenBeterApp, waar burgers verdachte zaken in het buitengebied kunnen melden. Meldingen van mestfraude worden zoveel mogelijk doorverwezen naar de NVWA.
Wat zijn de procedures bij het aannemen van deze meldingen bij de verschillende instanties onder vraag 2?
Overheidsdiensten hebben elk een eigen verantwoordelijkheid voor het toezicht op wet- en regelgeving en hebben procedures ingericht om alle meldingen zorgvuldig te beoordelen. Het ligt voor de hand dat klachten over mestfraude gemeld worden of terechtkomen bij de NVWA, RVO.nl en de politie. Ik ga hieronder verder in op die procedures.
Alle fraudesignalen die telefonisch, schriftelijk of via het digitale formulier «melden mogelijke fraude» bij RVO.nl binnenkomen worden geregistreerd. Bij de melder wordt gecheckt of de wet- en regelgeving juist is geïnterpreteerd. RVO.nl doet onderzoek naar de melding en er zijn meerdere uitkomsten na een melding van vermoedelijke (mest)fraude mogelijk. Indien duidelijk sprake is van het vermoeden van (mest)fraude wordt aangifte gedaan bij het Openbare Ministerie. Het kan ook zijn dat de melding voor nader onderzoek wordt doorgezet naar de NVWA. Door RVO.nl wordt daarnaast getoetst of een bestuursrechtelijke sanctie mogelijk is.
Een fraudesignaal dat binnenkomt via het 0900-nummer van de NVWA (0900–0388) of via het meldingsformulier op de website, komt standaard terecht bij het Klantcontactcentrum (KCC). Het KCC beoordeelt/classificeert (urgentiebepaling) en registreert de meldingen, zodat het vervolgtraject kan worden ingezet. Deze meldingen worden vervolgens doorgezet naar een inspectieteam. Daar wordt een afweging gemaakt op basis van verschillende wegingsfactoren of opvolging wordt gegeven aan de gedane melding. In geval niet-anoniem de melding is gedaan, is de afspraak dat er terugkoppeling aan de melder plaatsvindt wat er met de melding wordt/is gedaan. Er komen bij de supervisors van het KCC ook meldingen binnen via meld misdaad anoniem in een aparte webapplicatie. Deze meldingen worden beoordeeld en geclassificeerd. Meldingen die niet worden doorgezet worden afgedaan via de webapplicatie. De overige meldingen worden door de supervisors doorgezet naar het KCC waarna registratie in het Mos-systeem plaatsvindt, zodat het vervolgtraject kan worden ingezet.
Wil iemand melden, maar absoluut anoniem blijven dan kan dit bij het Team Criminele Inlichtingen (TCI) van de Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA. Dit team werkt met informanten wiens identiteit te allen tijde wordt afgeschermd. Hun anonimiteit is van belang, omdat het verregaande consequenties kan hebben wanneer hun identiteit bekend wordt. Denk bijvoorbeeld aan ontslag, bedreiging of erger. Wanneer iemand contact opneemt met het TCI, is het van belang dat dit niet met anderen wordt besproken. Anders kan volledige anonimiteit niet worden gegarandeerd. Het TCI koppelt om dezelfde reden nooit terug wat er met een melding wordt gedaan. Overigens zal het TCI altijd beoordelen of een anonimiteit van de melding echt noodzakelijk is.
De Inlichtingen en Opsporingsdienst (IOD) van de NVWA ontvangt naast meldingen van bedrijven en burgers ook informatie van eigen inspecteurs, anonieme informatie via het TCI, van andere opsporingsdiensten, van overheidsinstanties en Europese Onderzoek bevelen van andere landen.
Binnen Gebiedsgericht handhaven en bij bepaalde risicogericht geselecteerde ondernemingen wordt door de NVWA al nauw samengewerkt met andere toezichtpartners om zo de slagkracht en effectiviteit te vergroten.
Bij de politie kan er, net als bij andere zaken, door alle burgers melding worden gedaan van mestfraude via de website van de politie.
Bij vermoedens en signalen van mestfraude wordt er altijd contact gezocht door de politie met de NVWA en/of het Functioneel Parket van het Openbaar Ministerie. Bij constateringen van het overtreden van de mestregels omtrent het uitrijden van mest of opslag van mest maakt de politie processen-verbaal op.
Is er een instantie die alle meldingen (van andere instanties) verzamelt, zodat een totaaloverzicht ontstaat? Zo ja, welke? Zo nee, waarom is dit niet geregeld en bent u van plan dit te gaan regelen? Zo nee, hoe rijmt u dit met de prioriteit die u geeft aan de aanpak van mestfraude?
Zoals uit het antwoord op vraag 3 valt af te leiden kunnen diverse instanties meldingen ontvangen. Er is geen instantie die alle meldingen, ook van alle andere instanties, verzamelt.
De diverse instanties werken wel met elkaar samen aan de aanpak van (mest)fraude vanuit de Versterkte Handhavingsstrategie Mest.
Zo zijn er uit signalen / meldingen gezamenlijke controles uitgevoerd. Door de samenwerkende instanties wordt ingezet op het waar mogelijk delen van informatie, binnen de kader van onder meer de privacy wetgeving. Binnengekomen signalen bij de NVWA worden periodiek besproken met het Functioneel Parket.
Kunt u een overzicht (graag per instantie per maand over de afgelopen twee jaar) geven van het aantal meldingen/aangiften inzake (vermoedens) van mestfraude in Zuidoost-Brabant bij de verschillende instanties?
De NVWA-IOD heeft in de periode medio 2017 t/m mei 2019 in totaal 34 signalen in relatie tot mest(fraude) vastgelegd. Daarvan hebben er 20 betrekking op de provincie Brabant, met name het zuidoostelijk gedeelte. Deze signalen zijn vrijwel geheel afkomstig van de TCI en eigen NVWA-inspectie.
Bij de politie wordt mestfraude als zodanig niet geregistreerd maar wel strafrechtelijke feiten, zoals valsheid in geschrifte of oplichting. Een overzicht van het aantal meldingen van mestfraude bij de politie is dus niet te geven.
RVO.nl heeft in de periode medio 2017 tot heden 25 meldingen van mogelijke mestfraude vastgelegd.
Wordt een melding te allen tijde geregistreerd, ook als er geen capaciteit is om een controle ter plaatse te doen? Zo nee, waarom niet?
Alle meldingen die binnenkomen via de geëigende kanalen (zie het antwoord op vraag 3) worden te allen tijde geregistreerd. Het kan ook voorkomen dat meldingen langs andere wegen binnenkomen, zoals via sociale media, signalen uit het veld of anonieme brieven. Ook bij dergelijke meldingen is het uitgangspunt dat deze worden geregistreerd, maar ik kan niet met stelligheid zeggen dat dit altijd is gebeurd.
Is het u bekend dat iemand die het 0900-nummer van de NVWA belt met een vermoeden van fraude, niet serieus genomen wordt aangezien deze meldingen niet geregistreerd worden en er verschillende verklaringen worden gegeven waarom de melding niet opgenomen wordt?
Mocht het zo zijn dat een melder het gevoel heeft niet serieus te zijn genomen, dan betreur ik dat ten zeerste. Fraude is verborgen en signalen/meldingen zijn hard nodig om mestfraude aan te kunnen pakken. Meldingen die bij de NVWA binnenkomen via de geëigende kanalen worden geregistreerd, ik verwijs uw Kamer ook naar mijn antwoorden op de vragen 3 en 6.
Vindt u het acceptabel dat een vermoeden van fraude niet geregistreerd wordt?
Zie antwoord vraag 7.
Deelt u de mening dat mensen die hun nek uitsteken om vermoedens van fraude te melden door deze behandeling zich niet aangespoord voelen om een volgende keer een dergelijke melding te doen? Zo ja, wat gaat u hieraan doen?
Zie antwoord vraag 7.
Herinnert u zich de antwoorden op Kamervragen van de leden Lodders en Aukje de Vries1 waarin u bevestigd heeft dat u het positief vindt dat mensen die overtredingen van de Meststoffenwet zien in hun omgeving dit ook melden?
Ja. Dit vind ik nog steeds positief.
Kunt u aangeven welke stappen u na het verkregen signaal in 2018 (via de media en schriftelijke vragen) heeft gezet om te beoordelen of het proces van melden, het opnemen van melding/aangifte en het beoordelen van deze meldingen adequaat plaatsvindt?
Het proces van afhandeling van meldingen is destijds beoordeeld en waar nodig aangepast, wat heeft geleid tot het proces zoals beschreven in mijn antwoord op vraag 3. Signalen/meldingen die via de geëigende kanalen binnenkomen worden geregistreerd en doorgeleid naar het inspectieteam. Daar wordt de melding beoordeeld en vindt de weging plaats hoe de verdere afhandeling plaatsvindt. Er kan echter niet met betrekking tot elke onderzoekswaardige melding een opsporingsverzoek worden gestart.
Kunt u aangeven waarom deze meldingen niet geregistreerd worden en waarom er bijvoorbeeld niet steekproefgewijs grondmonsters genomen worden op percelen waar één of meerdere meldingen over binnenkomen?
Zoals hierboven aangegeven hecht ik groot belang aan meldingen die duiden van mestfraude. Daarom worden meldingen die via de geëigende kanalen binnenkomen geregistreerd, beoordeeld en waar nodig gedeeld met andere instanties. Dit heeft in de praktijk geleid tot gezamenlijk met andere instanties uitgevoerde controles.
Het (al dan niet steekproefsgewijs) nemen van grondmonsters wordt door de NVWA niet als instrument gehanteerd in de aanpak van mestfraude. Dat heeft twee redenen. Ten eerste verstaat de NVWA onder het illegaal uitrijden van mest het uitrijden buiten de toegestane periodes of ten tijde van sneeuw en vorst. Het gaat dan dus om het moment van uitrijden en grondmonsters leveren geen bewijs dat op een verkeerd moment mest is uitgereden.
Ten tweede kan het gaan om overbemesting. Ook daarvoor leveren grondmonsters geen sluitend bewijs. Er is de laatste tientallen jaren veel fosfaat en stikstof opgehoopt in de Nederlandse landbouwgronden door hoge bemesting. Fosfaat is weinig mobiel in de bodem. Overtreding van de meststoffenwetgeving door meer fosfaatbemesting dan is toegestaan, kan alleen aangetoond worden in een bodemanalyse als het fosfaatgehalte extreem hoog is. Het teveel bemesten met stikstof kan aangetoond worden in de hoeveelheid minerale stikstof die in de bodem na de oogst aanwezig is. Er zijn echter meer factoren die van invloed zijn op de hoeveelheid minerale stikstof in de bodem, zoals het weer. In een jaar, zoals vorig jaar, met relatief lage opbrengsten en weinig nitraatuitspoeling zal er ook veel minerale stikstof in de bodem aanwezig zijn. Kortom, veel minerale stikstof in de bodem na de oogst hoeft niet te betekenen dat de meststoffenwetgeving is overtreden. Als een perceel elk jaar een heel hoog gehalte aan minerale stikstof heeft dan kan dit een indicatie zijn voor te hoge bemesting maar een sluitend bewijs is het zeker niet.
Hoeveel grondmonsters heeft de NVWA de afgelopen twee jaar genomen bij percelen waarvan vermoed wordt dat er mestfraude (illegaal uitrijden van mest) plaatsvindt?
Zie antwoord vraag 12.
Bent u in overleg met uw collega’s in België over de aanpak van mestfraude en het tegengaan van (illegale) transporten over de weg/grens? Zo ja, welke acties zijn op basis van dit overleg in gang gezet?
Tussen de Vlaamse en Nederlandse controleautoriteiten is regelmatig contact. Zoals beschreven in het «Memorandum van overeenstemming» (dit is een interne afspraak tussen de NVWA met de Vlaamse mestbank) vindt uitwisseling van gegevens plaats over grensoverschrijdende transporten (importen en exporten) van dierlijke meststoffen. Door het delen van deze gegevens op basis van dit memorandum krijgen de bevoegde autoriteiten zicht op de transporten en daarmee op de afnemers en gebruikers van de meststoffen. Deze data-uitwisseling biedt inzicht om gericht onderzoeken te starten. Ook op dit vlak is er op operationeel niveau afstemming met de Vlaamse mestbank.
Op importen uit België naar Nederland worden analyses uitgevoerd. RVO.nl onderneemt actie als wordt geconstateerd dat Belgische bedrijven hun grensoverschrijdende afvoer wel hebben geregistreerd in het Belgische Mestafzetdocumentenregister, die niet terug te vinden zijn in het Nederlandse vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM) register.
Ter illustratie: in 2018 is een analyse uitgevoerd van de importen uit België naar Nederland. Er waren circa 70 Belgische bedrijven (grensboeren) die wel afvoer naar Nederland in het kader van grensoverschrijdend vervoer hadden geregistreerd in het Belgische Mestafzetdocumentenregister, maar niet waren terug te vinden in het Nederlandse vervoersbewijzen dierlijke mest (VDM) register. Deze circa 70 adressen zijn naar aanleiding van het operationeel overleg aan RVO.nl overgedragen. Van RVO.nl hebben al deze bedrijven op 1 maart 2019 een brief ontvangen om alsnog de VDM’s met betrekking tot 2018 voor 15 maart 2019 in te zenden en de VDM’s voortaan binnen 10 werkdagen te doen. Hierop kwam veel respons en werd aangegeven dat men hieraan wilde voldoen. Met betrekking tot de groep die niets van zich heeft laten horen wordt door RVO.nl het opleggen van een boete overwogen, als een van de opties om de nog ontbrekende cijfers te krijgen.
Is er inmiddels een gezamenlijke aanpak mestfraude met België? Zo ja, hoe ziet deze eruit?
Zie antwoord vraag 14.
Herinnert u zich dat u eind 2018 heeft aangegeven dat er 63 keer proces-verbaal is opgemaakt door de NVWA en deze doorgeleid zijn naar het openbaar ministerie?2
Ja. In de versterkte handhavingsstrategie Mest is gemeld dat in 2017 door de NVWA 63 processen-verbaal naar het OM zijn gestuurd.
Kunt u aangeven wat de status is van deze 63 zaken, bij hoeveel zaken er vervolging heeft plaatsgevonden en kunt u hierop een uitgebreide toelichting geven?
Het OM heeft van de 63 processen-verbaal die in 2017 op grond van een verdenking van overtreding van de meststoffenwet door de NVWA zijn ingestuurd, er nog 20 in behandeling. Van de uitstroom – 43 zaken – is in 56 procent van de zaken een schuldigverklaring uitgesproken door de rechtbank in eerste aanleg. 12 procent van de zaken is geseponeerd, 23 procent van de zaken is afgedaan met een OM-transactie en 9 procent van de zaken is gevoegd bij een al lopend strafrechtelijk onderzoek.
De voorgenomen uitbreiding van een geitenhouderij in Hurwenen |
|
Lilianne Ploumen (PvdA), William Moorlag (PvdA) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA), Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Heeft u kennisgenomen van de uitzending van het programma Zembla d.d. 9 mei 2019 over de uitbreiding van een geitenhouderij in de Gelderse plaats Hurwenen?1
Ja.
Deelt u de opvatting dat het onwenselijk is dat deze geitenhouderij in een gebied dat nadrukkelijk de hoofdfunctie wonen heeft, gaat uitbreiden van 7.000 naar ruim 13.000 geiten? Zo nee, waarom niet?
In het verleden zijn taken en bevoegdheden betreffende ruimtelijke ordening en milieu weloverwogen neergelegd bij gemeenten en provincies, onder meer inzake het opstellen van bestemmingsplannen (Wet ruimtelijke ordening) en het verlenen van omgevingsvergunningen voor veehouderijbedrijven (Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), Wet milieubeheer). Het is aan het bevoegd gezag om de afweging te maken of de voorgenomen uitbreiding van een veehouderijbedrijf past binnen de aan het gebied toegekende ruimtelijk functies en binnen de kaders van een omgevingsvergunning ingevolge de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht en de Wet milieubeheer. Zoals mijn voorganger bij de aanbieding van het rapport «Veehouderij en Gezondheid Omwonenden (aanvullende studies) heeft aangegeven, is het relevant om, bij besluiten op het gebied van ruimtelijke ordening, ook de gezondheidsrisico’s te betrekken.2 Uit onderzoek van het RIVM blijkt dat de kans op het oplopen van een longontsteking groter is voor bewoners binnen een straal van twee kilometer rond een geitenhouderij. Omdat de oorzaak van deze verhoogde kans op longontstekingen nog onduidelijk is, laten de Minister voor Medische Zorg en Sport en ik vervolgonderzoek uitvoeren. De resultaten dit onderzoek worden in de loop van 2021 verwacht.
Bent u van oordeel dat de vergunningverlening tot uitbreiding op zorgvuldige wijze heeft plaatsgehad en berust op een deugdelijke belangenafweging? Zo ja, waarom? Zo nee, waarom niet?
De betreffende gemeente heeft, blijkens de uitzending van het programma Zembla, erkend dat op de vergunningaanvraag niet goed is gereageerd en dat er fouten zijn gemaakt. De vergunning is daardoor van rechtswege verleend. De vergunningverlening is daarmee tot stand gekomen, zonder dat daar een belangenafweging aan ten grondslag heeft gelegen.
Bent u bereid om vanuit het belang van de leefbaarheid en de volksgezondheid, en recht doende aan het toepassen van het voorzorgsbeginsel, een landelijk verbod op uitbreiding van geitenhouderijen uit te vaardigen? Zo nee, waarom niet?
Ik kan begrijpen dat omwonenden zich zorgen maken over de verhoogde kans op longontstekingen in de buurt van geitenhouderijen, zoals is geconcludeerd in het onderzoeksprogramma Veehouderij en Gezondheid en Omwonenden (VGO). Provincies hebben op grond van het omgevingsrecht de bevoegdheid om vanuit het voorzorgprincipe tijdelijke maatregelen te nemen. Inmiddels hebben negen provincies van deze bevoegdheid gebruikgemaakt. Een landelijk uitbreidingsverbod wordt op dit moment niet overwogen, omdat ik erop vertrouw dat provincies in staat zijn zelf een goede afweging in deze te maken.
Bent u bereid om meer specifiek al uw bevoegdheden, beïnvloedingsmogelijkheden en uw gezag in te zetten om te voorkomen dat de uitbreiding van de geitenhouderij in Hurwenen wordt geëffectueerd? Zo nee, waarom niet?
Zoals aangegeven in mijn antwoord op vraag 2 is besluitvorming over uitbreiding van een veehouderij aan het bevoegd gezag, zijnde gemeenten en in voorkomende gevallen de provincie.
De berichten ‘Honderden producten onterecht verkocht als biologisch’ en ‘5 vragen over fouten met biologische producten’ |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de berichten «Honderden producten onterecht verkocht als biologisch» en «5 vragen over fouten met biologische producten»?1 2
Ja.
Wat vindt u van deze berichten?
Ik neem deze berichten serieus.
Wat vindt u van de reactie van de directie van SKAL die meent dat de producten met het biologische logo van overtreders alsnog onder deze noemer mogen worden verkocht, terwijl ondernemers niet voldoen aan de strenge voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese verordening?
Ik heb kennis genomen van de reactie van de directie van Skal. Producten met het biologische logo moeten uiteraard voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgelegd in de Europese verordening. Ik zie de reactie van de directie Skal in de context van het in de Europese verordening (artikel 30 lid 1 van verordening (EG) nr. 834/2007) neergelegde proportionaliteitsbeginsel. Skal dient bij het nemen van maatregelen tegen geconstateerde onregelmatigheden daarbij steeds de ernst en de aard van de overtreding in acht te nemen door bijvoorbeeld te kijken naar het belang van de overtreden norm en de bijkomende specifieke omstandigheden. Skal heeft dit uitgewerkt in het Skal-reglement certificatie en toezicht, welk wordt gehanteerd bij de beoordeling van de proportionaliteit.
Past deze reactie bij het achterliggende doel van de Europese verordening, namelijk eerlijke handel en consumentenvertrouwen?
Consumenten hebben recht op biologische producten die voldoen aan Europese standaarden. De consument moet erop kunnen vertrouwen dat de producten met het biologische keurmerk in ieder geval voldoen aan de doelstellingen en beginselen van de biologische landbouw. Daar waar er problemen zijn, moeten die worden opgelost.
Hoe ziet u dit achterliggende doel en de reactie van de directeur van SKAL in relatie tot de consumenten, de biologische boeren die wel aan de eisen voldoen en de boeren die op een gangbare manier hun bedrijf voeren?
Het is uiteraard van het grootste belang dat aan de Europese voorschriften voor biologische landbouw wordt voldaan, als het biologisch keurmerk wordt gevoerd. Juist ter waarborging van het consumentenvertrouwen. Indien er afwijkingen worden geconstateerd houdt Skal rekening met het proportionaliteitsbeginsel, zoals neergelegd in de Europese Verordening.
Kunt u aangeven aan welke eisen een product minimaal moet voldoen om het keurmerk «biologisch» te verkrijgen en te behouden?
In verordening (EG) nr. 834/2007 staat per landbouwproduct aangegeven waaraan moet worden voldaan om het biologisch keurmerk te mogen voeren. Het betreft alle stadia van productie, bereiding en distributie: vanaf de primaire productie van een biologisch product, nadien de opslag, de verwerking het vervoer, en tot slot de verkoop of levering daarvan aan de eindgebruiker, in voorkomend geval met inbegrip van etikettering, reclame, invoer, uitvoer en onderaanneming. In geval van inbreuken en onregelmatigheden is het bepaalde in artikel 30 van verordening (EG) nr. 834/2007 van toepassing.
Hoe ziet u dit in relatie tot de uitspraak van de directeur van SKAL die stelt: «Dat er aan een aantal eisen niet wordt voldaan, maakt niet dat het product niet meer biologisch is»?
De uitspraak van de directeur van Skal doelt op het in de Europese verordening (artikel 30 lid 1 van verordening (EG) nr. 834/2007) neergelegde proportionaliteitsbeginsel. In geval sprake is van geconstateerde onregelmatigheden («afwijkingen») moeten de gevolgen, conform aangehaald artikel 30, proportioneel beoordeeld worden. De consument moet erop kunnen vertrouwen dat de producten met het biologische keurmerk in ieder geval voldoen aan de doelstellingen en beginselen van de biologische landbouw.
Op basis van welk artikel in de Europese verordening kan de directeur deze uitspraak doen en hoe kan de consument beoordelen aan welke eisen wel of juist niet zijn voldaan?
Ik verwijs u naar het antwoord bij vraag 7.
Vindt u dat de consument er kennis van moet kunnen nemen als bij een biologisch product bijvoorbeeld het dierenwelzijn, het medicijngebruik, weidegang of het gebruik van gewasbescherming niet op orde blijken te zijn? Zo nee, waarom niet? Zo ja, op welke manier kan de consument rekenschap geven van de lichte, ernstige, of kritieke afwijkingen bij de productie van biologische producten?
Consumenten kunnen aan de hand van het biologische keurmerk beoordelen dat het product voldoet aan de Europese voorschriften. In bijlage I van het Skal reglement certificatie en toezicht geeft Skal aan hoe het tekortkomingen weegt en welke maatregel dit tot gevolg heeft. Transparantie naar consumenten is uiteraard van groot belang. Ik ondersteun dan ook de initiatieven van Skal om het toezicht op de biologische producten in Nederland transparanter te maken.
Vindt u het verdedigbaar dat als er ernstige of kritieke afwijkingen zijn aangetroffen de consument toch een meerprijs betaalt voor deze producten en de biologische boer een meerprijs krijgt voor de geleverde producten? Zo ja, kunt u toelichten hoe u dit verdedigt naar boeren die onder strenge gangbare normen produceren en die meerprijs niet ontvangen?
Skal dient toe te zien op een correcte naleving van normen uit de Europese regelgeving en daarbij rechtmatig, proportioneel en daadkrachtig in te grijpen op een kenbare manier voor ondernemers en consumenten. Ik vind het van belang dat Skal haar sanctiesysteem gaat aanscherpen. Ik heb Skal gevraagd hiertoe een plan van aanpak op te stellen en mij hierover te informeren. Ik vind dat Skal in het bijzonder moet kijken naar de zwaarte van de sancties en de hersteltermijnen voor ondernemers die herhaaldelijk de fout ingaan en te lang dralen met het verbeteren van de situatie op hun bedrijf.
Herinnert u zich de antwoorden op de Kamervragen over tariefsverhoging van 35% door SKAL Biocontrole?3
Ja.
Kunt u toelichten wat u bedoelt met antwoord 3: «Ik ga er vanuit dat een dergelijke verhoging eenmalig is, omdat de combinatie van diverse omstandigheden in het jaar 2018 die tot de hoge kosten van SKAL hebben geleid en ook ten grondslag liggen aan de onderhavige tariefsverhoging, zich niet weer in deze mate zullen voordoen»?
Skal heeft een begroting over het jaar 2018 opgesteld aan de hand van de te verwachte kosten bij uitvoering van de wettelijke activiteiten. De hoogte van de tarieven is hierop afgestemd. Ook de verwachte ontwikkeling van de algemene reserves van Skal is relevant. Deze reserves zijn nodig voor de financiering van de toekomstige investeringen of het opvangen van financiële risico’s. In de loop van 2018 bleek deze begroting achterhaald door substantiële extra kosten voor adequaat toezicht op naleving en benodigde tussentijdse investeringen in interne organisatie en bedrijfsvoering. Voor alle omstandigheden die tot deze kosten hebben geleid, wil ik ook verwijzen naar de beantwoording van vraag 13 en 16. ook de vereiste (juridische) expertise bij de bedrijfsvoering. Hierdoor was Skal genoodzaakt om in te teren op het opgebouwde eigen vermogen. Deze forse tariefsverhoging was helaas nodig om op korte termijn dit eigen vermogen weer op een minimaal niveau te brengen aan de hand van een eerder door de accountant van Skal uitgevoerde risicoanalyse en gewenste meerjarige investeringen.
Welke omstandigheden heeft u bedoeld (graag een totaaloverzicht van alle omstandigheden die hiermee bedoeld zijn)?
Ik heb de hierna te noemen omstandigheden bedoeld.
Skal opereert in een snel groeiende biologische sector, die ook een groot belang heeft bij een adequaat toezicht op de naleving van de normen in Verordening (EG) nr. 834/2007 door marktdeelnemers. Dit vraagt enerzijds om investeringen die ervoor dienen te zorgen dat er de inspectiecapaciteit van Skal op een voldoende niveau blijft en anderzijds om een doorontwikkeling van risicogericht en digitaal toezicht mogelijk te maken. Dat laatste is ook belangrijk in verband met de gewenste transparantie in het toezicht.
Skal kent als organisatie ook een behoorlijke groei, waarbij de dienstverlening op een voldoende niveau dient te worden gehouden. Dat vraagt om blijvende investeringen in de kwaliteit en continuïteit van de interne organisatie en bedrijfsvoering. Voorbeelden hiervan zijn het werven van nieuw personeel, kennismanagement, inrichten nieuw governance-model, borgen van voldoende juridische deskundigheid (benodigd door een toename van bezwaar- en beroepsprocedures, maar ook het behandelen van Wob-verzoeken).
De financiële risico’s van aansprakelijkheid ten aanzien van de taakuitvoering nemen toe. Skal heeft deze risico’s gedeeltelijk afgedekt door een verzekering, maar ook bij het vaststellen van de hoogte van het benodigde eigen vermogen zal daarmee rekening moeten worden gehouden. De genoemde incidentele tegenvallers en extra investeringen zijn niet volledig verwerkt in de hoogte van de tarieven en ten laste gekomen van de opgebouwde egalisatiereserve van Skal. Het weerstandsvermogen van Skal bereikte daarmee een kritische ondergrens, dit diende weer op een acceptabel niveau te worden gebracht.
Hoe bent u achter deze omstandigheden gekomen?
Skal heeft mij deze omstandigheden en vooral de financiële impact daarvan tijdens het reguliere halfjaarlijkse overleg over aansturing en toezicht eind 2018 medegedeeld.
Waarom heeft u deze omstandigheden niet eerder, dan wel in de antwoorden op de Kamervragen, aan de Kamer gemeld?
Het uitgangspunt is dat een zelfstandig bestuursorgaan zoals Skal zelf de vrijheid en de verantwoordelijkheid heeft om zijn bedrijfsprocessen zo goed mogelijk in te richten en hierover te communiceren. Wel heeft Skal de wettelijke verplichting tot het onverwijld melden van aanmerkelijke verschillen tussen werkelijke uitgaven en inkomsten en begrote uitgaven en inkomsten èn de oorzaak van de verschillen.
Wat zijn de kosten (per omstandigheid) die gemoeid zijn met het op orde brengen van de organisatie?
Zie de onderstaande tabel.
Omstandigheid/activiteit
Kosten/investering
Versterken toezicht
€ 200.000
Versterking interne organisatie en bedrijfsvoering
€ 135.000
Versterking ICT-infrastructuur en ontwikkeling digitale inspectievormen
€ 180.000
Incidentele tegenvallers (aanvullen minimaal weerstandsvermogen)
€ 200.000
Totaal
€ 715.000
Op basis waarvan trekt u de conclusie dat deze omstandigheden zich niet weer in deze mate zullen voordoen?
Skal heeft de nodige extra maatregelen genomen, die naar verwachting afdoende zullen zijn. Het gaat dan om de volgende maatregelen:
Voorts worden binnen mijn ministerie maatregelen genomen waardoor de eigenaarsrol extra wordt geborgd en verder versterkt. Het gaat dan vooral om vraagstukken die het zelfstandig bestuursorgaan als organisatie betreffen. Het toezicht en sturing op de hoogte van de tarieven en het meerjarig beleid als basis voor een gezond financieel beheer zal verder worden aangescherpt.
Herinnert u zich de brief van 22 mei 2019 waarin u de uitkomsten evaluatie SKAL met de Kamer heeft gedeeld?4
Ja.
Kunt u zich herinneren dat u de algemene evaluatie positief duidde?
Ja.
Klopt het dat de opdracht voor het evaluatieonderzoek eind 2017 is gegeven, het onderzoek de periode 2010–2016 behelst heeft en de percepties over 2017 en begin 2018 in dit onderzoek ook zijn verzameld?
Ja.
Wat was het beeld van de percepties over 2017 en begin 2018?
De conclusies en aanbevelingen van de evaluatie hebben ook betrekking op de periode 2017 en begin 2018. Uit de evaluatie blijkt dat Skal over het geheel genomen positief scoort.
In het rapport worden er elf aanbevelingen gedaan, waarvan er één betrekking heeft op handhaving en sanctionering. Het interventiebeleid moet verder worden ontwikkeld middels het beter benutten van de beschikbare handhavings- en sanctiemogelijkheden en een effectievere samenwerking met de NVWA-IOD
Wat vindt u van de conclusie in het evaluatierapport dat het op basis van de beschikbare gegevens niet mogelijk is gebleken de omvang van het onwenselijk en oneigenlijk gebruik van de biologische aanduiding goed in beeld te brengen en de relatie te leggen met het functioneren van SKAL?
Gezien deze constatering ondersteun ik de aanbeveling uit het rapport dat het maatschappelijk doel uit de Europese verordening – vertrouwen onder consumenten en bedrijven – centraler moet worden gesteld bij de uitvoering door Skal van certificatie en toezicht. Door strategischer te opereren kan Skal zijn maatschappelijke meerwaarde vergroten.
Wat vindt u van de conclusie in het evaluatierapport dat het totale pakket aan handhavings- en sanctioneringsmogelijkheden (inclusief strafrechtelijke opsporing door de divisie Inlichtingen- en Opsporingsdienst van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA)) niet optimaal wordt toegepast?
Ik verwijs naar hetgeen ik hierover in mijn brief van 22 mei 2018 (Kamerstuk 25 268, nr. 162) aan de Kamer heb meegedeeld. Ik vind het een belangrijk aandachtspunt dat het totale pakket aan handhavings- en sanctiemogelijkheden niet optimaal wordt toegepast. Ik vind het dan ook goed dat Skal na de evaluatie met deze aanbeveling aan de slag is gegaan.
Kunt u aangeven of u met het evaluatierapport en de conclusies onder vraag 15 en 16 uit datzelfde rapport en de duiding in het artikel nog steeds van mening bent dat de evaluatie van SKAL over het algemeen positief is? Zo ja, kunt u dat onderbouwen? Zo nee, wat gaat u hieraan doen?
Ik vind de evaluatie van SKAL over het algemeen nog steeds positief. Wel onderstreept de berichtgeving het belang van de aanbeveling uit het evaluatierapport dat het interventiebeleid verder moet worden ontwikkeld door middel van het beter benutten van de beschikbare handhavings- en sanctiemogelijkheden. Het is het goed dat Skal haar sanctiesysteem gaat aanscherpen.
Klopt het dat er binnen de NVWA bij handhaving onderscheid gemaakt wordt tussen de gangbare en de biologische sector? Zo ja, waarom is de prioriteit die door de NVWA gegeven wordt aan economische delicten in de biologische sector beperkt? Zo nee, indien er geen onderscheid gemaakt wordt in de prioritering, waarom wordt dit wel zo geduid in het evaluatierapport?
Skal is aangewezen als controle autoriteit en is belast met het toezicht en controle op basis van de (EG) Verordening 834/2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten. NVWA bewaakt of bedrijven zich houden aan de wettelijke vereisten voor voedselveiligheid. De gehele voedselketen van zowel de plantaardige als dierlijke voedselproductie valt onder dit toezicht.
In de handhaving door de NVWA wordt in beginsel geen onderscheid gemaakt tussen de gangbare en biologische sector. Bij risicogebaseerd toezicht kan dit onderscheid in de selectie van landbouwbedrijven indien daar aanleiding voor is wel gemaakt worden. Het interventiebeleid NVWA maakt geen onderscheid tussen gangbare en biologische bedrijven.
Bent u bekend met de beantwoording van de Kamervragen over illegale inzet koper in biologische aardappelen?5
Ja.
Kunt u aangeven waarom er in 2016 geen onderscheid gemaakt werd in de handhaving tussen gangbare en biologische landbouw, wanneer de prioritering is veranderd en welke argumenten hieraan ten grondslag liggen?
Nee, ik kan dit niet aangeven. De reden hiervoor is, dat er geen onderscheid is in de handhaving tussen gangbare en biologische landbouw. Daarnaast is de prioritering niet veranderd.
Kunt u aangeven of de aanbevelingen in het evaluatierapport hebben geleid tot concrete acties? Zo ja, welke en hoe staat het met de uitvoering? Zo nee, waarom niet?
In onderstaand overzicht staan concrete acties die Skal heeft ondernomen naar aanleiding van het evaluatierapport, gesorteerd per aanbeveling. De voortgang wordt gemonitord in het reguliere overleg tussen mijn ministerie en Skal.
Aanbeveling
Actie Skal
1
Maatschappelijke meerwaarde
– In het najaar 2019 wordt een nieuwe meerjarenvisie opgeleverd in samenspraak met het Ministerie van LNV en de sector
2
Effectief sturen in het netwerk
– Samenwerking met de NVWA en de sector is geïntensiveerd.
– Skal treedt nadrukkelijk in dialoog met sector, EOCC en NVWA.
– Er zijn meerdere workshops en informatie-uitwisseling bijeenkomsten met Bionederland, Biohuis, Vereniging biologische pluimveehouders en de werkgroepen van Bionext gerealiseerd in de tweede helft van 2018 en eerste helft van 2019
3
Handhaving en sanctionering
– Eind 2018 herbenoeming rechters Tuchtgerecht Skal.
– Nieuw convenant met NVWA opgesteld (ondertekening gepland 24 juni 2019).
– Evaluatie van mogelijkheden in hoeverre binnen bestaande wet- en regelgeving tuchtrecht ingezet kan worden bij niet-geregistreerden bij Skal.
– Eerste concepten van nieuwe Skal reglementen voor certificatie (o.a. sanctiesystematiek) zijn op 21 maart jl. aangeboden aan LNV. Hierin zijn verbeteringen opgenomen ten aanzien van certificatie en handhavings- en sanctiesystematiek.
4
Detectie van oneigenlijk gebruik door niet-geregistreerden
– Aanpassing van de statuten zodat Skal beter kan optreden tegen misbruik van de term «biologisch» bij niet-geregistreerden.
– Statuten zijn in maart 2019 goedgekeurd door Minister van LNV, in april 2019 gedeponeerd.
5
Risicogebaseerd toezicht
– In 2019 is gestart met de uitvoering van een risicogerichte handhavingssystematiek bij import en webshops.
6
Strategische personeelsplanning
– Strategische personeelsplanning is opgeleverd in september 2018.
7
Juridische deskundigheid
– Aanstelling van ervaren jurist per januari 2019.
8
Governance
– Met het goedkeuren van de nieuwe statuten kunnen de gewenste aanpassingen in de Governance worden doorgevoerd.
– Aanstelling nieuw bestuur verwacht in juni 2019.
– Oprichting Advies Raad in najaar 2019.
9
Digitalisering
– Gezien de toenemende vraag en noodzaak voor digitale informatie-uitwisseling en automatisering van processen is geïnvesteerd in ICT, zowel in medewerkers als middelen.
– In de begroting 2019 is meer ruimte voor ICT gereserveerd zowel in personeel als middelen.
10
Kennismanagement
– In 2018/2019 zijn meer dan 30 nieuwe medewerkers aangenomen en opgeleid via intern opleidingsplan. Er is een intensieve begeleiding van inspecteurs en certificeerders, waarbij zowel collegiale toetsing (4 ogen principe) wordt toegepast als de periodieke monitoring door senior medewerkers.
11
Monitoren overhead
– Toenemende regeldruk voor ZBO’s (o.a. AVG) zorgt voor relatieve groei van de overhead bij Skal.
Deelt u de mening dat supermarkten ook verantwoordelijk zijn om het keurmerk biologisch betrouwbaar te laten zijn?
Ja, ten algemene geldt dat detaillisten zich niet schuldig mogen maken aan misleiding, in die zin hebben supermarkten een eigen verantwoordelijkheid om er voor te zorgen dat de producten terecht als biologisch worden verkocht. Vermenging van biologische en niet-biologische producten bij verkoop moet daarom worden voorkomen.
Met betrekking tot de specifieke eisen die gelden voor biologische producten maakt Nederland gebruik van de mogelijkheid die de Europese regelgeving inzake biologische producten biedt om detailhandelaren die biologische producten rechtstreeks aan de eindconsument of eindgebruiker verkopen, vrij te stellen van de eisen van aanmelding en deelname aan het biologische controlesysteem. Dit om redenen van administratieve lastenverlichting. Deze vrijstelling geldt niet voor detaillisten die biologische producten produceren, bereiden of opslaan op een plaats die verband houdt met het verkooppunt. Dit vanwege het risico op fraude.
Deelt u de mening dat ook supermarkten moeten toezien op de producten die zij verkopen omdat zij er ook van profiteren? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord bij vraag 29.
Herinnert u zich de Toekomstvisie gewasbescherming 2030, naar weerbare planten en teeltsystemen en Pakket van maatregelen emissiereductie gewasbescherming open teelten?6
Ja.
Kunt u aangeven waarom u in deze nota geen aandacht heeft besteed aan de biologische land- en tuinbouw en het gebruik van gewasbescherming en middelen ter bestrijding van plagen en ongedierte?
De Toekomstvisie Gewasbescherming maakt geen onderscheid tussen de gangbare en de biologische teelt, omdat de doelen – weerbare planten en teeltsystemen, verbinden landbouw en natuur, en nagenoeg zonder emissies – voor zowel de gangbare als de biologische teelt gelden. Ook de biologische landbouw is gebaat bij de verdere ontwikkeling zoals die in de Toekomstvisie is verwoord. De gangbare- en biologische teelt kunnen elkaar versterken. In het Uitvoeringsprogramma wordt dat verder vorm gegeven.
Bent u bereid om dit alsnog te doen? Zo nee, waarom niet?
Ik verwijs u naar het antwoord bij vraag 32.
Wilt u deze vragen een voor een en voor het algemeen overleg over gewasbescherming beantwoorden?
Ja.
De gevolgen van Braziliaans landbouwbeleid voor Nederland |
|
Wybren van Haga (VVD), Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
Bent u bekend met het bericht «Schade landbouwbeleid Bolsonaro «nu al onomkeerbaar»»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u de in dit artikel geschetste feiten?
De ontwikkelingen die in het artikel worden geschetst zijn inderdaad zorgwekkend, al geeft het artikel niet het volledige beeld en worden feiten selectief en soms niet helemaal juist weergegeven. Zo variëren de cijfers m.b.t. ontbossing per maand (er wordt soms ook een afname geregistreerd), maar de trend van de afgelopen paar jaar is ontegenzeggelijk negatief.
Er heeft inderdaad in eerste instantie een herschikking van verantwoordelijkheden binnen de Braziliaanse overheid plaatsgevonden, waarbij veel taken op het gebied van landgebruik en -rechten bij het Ministerie van Landbouw zijn geconcentreerd. Het is echter nog niet helemaal duidelijk hoe dit ministerie deze verantwoordelijkheden precies zal invullen. De Fundação Nacional do Índio (FUNAI), de organisatie voor de inheemse bevolking, werd overigens niet onder Landbouw geplaatst, alleen het mandaat om inheemse gebieden af te bakenen werd aan Landbouw overgedragen. Inmiddels is er een parlementair proces gaande om dit mogelijk weer terug te draaien. Dat proces zullen wij nauwlettend volgen.
De geleidelijke ontmanteling van het Ministerie van Milieu en de verdere bezuiniging op het Instituto Brasileiro do Meio Ambiente e dos Recursos Naturais Renováveis (IBAMA), het agentschap dat onder dat ministerie ressorteert en toezicht moet houden op de naleving van milieuregels, is inderdaad zorgwekkend. Zo wordt de toch al beperkte capaciteit van de overheid op dit terrein nog verder uitgehold en kan de grootschalige illegale ontbossing die o.a. in de Amazone plaatsvindt niet effectief worden tegengegaan. Dit proces is ingezet onder de regering van de vorige president Temer en wordt nu voortgezet. De uitspraken van president Bolsonaro en sommige van zijn ministers scheppen een klimaat waarbinnen het goede beleid van eerdere regeringen en de op papier sterke Braziliaanse boswet verder ondermijnd dreigen te worden.
Nederland is de dialoog met de Braziliaanse overheid op het gebied van landbouw en klimaat aan het intensiveren, om aan de ene kant onze zorgen over te brengen, maar ook om samen met Brazilië te onderzoeken hoe kan worden samengewerkt om de doelen van economische ontwikkeling, verhoging en verduurzaming van de landbouwproductie, naleving van mensenrechten en behoud van extreem waardevolle bossen en biodiversiteit in de Amazone (en daarbuiten) te bereiken. Nederland en de EU hebben Brazilië op dit terrein veel te bieden, bijvoorbeeld op het gebied van kennis en technologie, maar ook als belangrijke handelspartner. In dit kader probeert Nederland ook zoveel mogelijk met Europese partners op te trekken.
Hebt u namens Nederland stappen gezet om deze situatie in Europees verband, bijvoorbeeld bij een Landbouw- en Visserijraad of en marge van de Mercosur-onderhandelingen, aan de kaak te stellen? Zo ja, met welke resultaten? Zo nee, waarom niet en bent u bereid dit bij de eerstvolgende gelegenheid te doen?
De Landbouwraad in mei was de eerste keer na de presidentsverkiezingen van Brazilië dat in de Landbouwraad de stand van zaken bij handelsakkoorden, waaronder Mercosur, besproken werd. Bij dit agendapunt heeft Nederland aangeven te hechten aan het vasthouden aan de Europese standaarden voor bescherming van mens, dier, plant en milieu en een gelijk speelveld. Nederland heeft eerder in de Landbouwraad t.a.v. de Mercosur onderhandelingen ook gewezen op bijzondere aandacht voor duurzaamheid. Bij de landbouwraad van 14 mei heeft Nederland dit nogmaals benadrukt en de Commissaris gevraagd welke gevolgen de ontwikkelingen in Brazilië m.b.t. het landbouwbeleid hebben voor de onderhandelingen, in het bijzonder voor het duurzaamheidshoofdstuk.
Bij het Trade Policy Committee heeft Nederland steun uitgesproken voor de inzet van de Europese Commissie om te komen tot ambitieuze bepalingen in het handelsakkoord met Mercosur voor mens, milieu en dier. Nederland zal het belang hiervan blijven benadrukken.
Wat vindt u ervan dat Nederlandse boeren en tuinders geconfronteerd worden met steeds strengere regels maar dat in Brazilië recent het besluit genomen is om 120 chemicaliën toe te staan die in Nederland en de EU verboden zijn?
De toelating van stoffen en middelen is een verantwoordelijkheid van het land waar een middel wordt toegepast.
Als een stof op Europees niveau niet is goedgekeurd als werkzame stof in gewasbeschermingsmiddelen, geldt in de Europese Unie dat residuen van de stof niet aantoonbaar mogen zijn in dat gewas. Als gebruik in een derde land wél is toegestaan, heeft een belanghebbende in dat land de mogelijkheid een hogere MRL (een zogenaamde «invoertolerantie»») aan te vragen. Deze invoertolerantie wordt verleend als uit een risicobeoordeling blijkt dat voedsel en diervoeder ook met een hogere MRL veilig is voor consumptie.
Kunt u een overzicht verschaffen van de 120 chemicaliën (werkzame stoffen) die recent in Brazilië zijn toegelaten binnen de landbouw en de beoordelingen van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid van deze chemicaliën? Zo nee, bent u bereid om deze informatie via de ambassade te achterhalen?
Wat vindt u ervan dat in Nederlandse schappen producten liggen die in Brazilië onder veel minder strenge voorwaarden zijn geproduceerd en waar bovendien chemicaliën aan te pas zijn gekomen die allang in Nederland en de EU verboden zijn?
Ik verwijs u naar mijn het antwoord op vraag 4.
Vinden er extra controles plaats op residuen van chemicaliën van voedsel uit Brazilië? Zo nee, waarom niet? Zo ja, per wanneer zijn deze controles opgevoerd en kunt u de resultaten delen met de Kamer?
Voor plantaardige producten geldt dat residuonderzoek in onderzoeksprogramma’s is opgenomen. Ten eerste maken importcontroles deel uit van het EU–coordinated control programme (EUCP), waarmee de Europese landen een gecoördineerde monitoring van producten op gewasbeschermingsmiddelen uitvoeren. Resultaten van dit programma worden jaarlijks door de European Food Safety Authority (EFSA) gepubliceerd. Het laatste rapport (https://efsa.onlinelibrary.wiley.com/doi/full/10.2903/j.efsa.2018.5348) bevat de gegevens uit 2016; in dat jaar bleek 7,2% van de onderzochte producten uit Brazilië de MRL voor een van de onderzochte stoffen te overschrijden. In 2017 zijn blijkens cijfers van de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA) in Nederland in totaal 111 Braziliaanse producten onderzocht; hiervan overschreed 5,4% de gestelde MRL. Dit komt overeen met het gemiddelde beeld van importproducten uit derde landen; de resultaten geven geen aanleiding om extra controles op Braziliaanse producten uit te voeren. Aangezien de cijfers uit 2016 stammen zijn deze overigens niet bruikbaar om een effect te meten van een mogelijke recente toelating van in de EU verboden middelen. De laatste signaleringen over Braziliaanse producten in het Europese waarschuwingssysteem Rapid Alert System for Food and Feed (RASFF) stammen uit 2016; ook hieruit blijkt geen recent probleem.
Daarnaast worden meer uitgebreide onderzoeken op importproducten op basis van de Europese Verordening 669/2009 uitgevoerd. Dit betreft bepaalde producten uit derde landen die vaker een normoverschrijding te zien geven. Op dit moment staan er geen Braziliaanse producten op de lijst voor verzwaarde controle op chemische stoffen.
Zodra er signalen zijn dat Braziliaanse producten verboden stoffen zouden kunnen bevatten, kan dat een reden zijn om het EU–coordinated control programme aan te passen of om de betreffende producten op de lijst van Verordening 66/2009 op te nemen.
Herinnert u zich dat u de Nederlandse boeren (in tegenstelling tot een aantal andere Europese landen) geen ontheffing hebt verleend om de suikerbietenplanten op een innovatieve manier (gecoat zaad) te beschermen met een middel dat de jonge plantjes beschermt tegen luizen en kevertjes? Zo ja, hoe kijkt u terug op dit besluit in relatie tot de invoer van suiker uit Brazilië en de in het eerder genoemde artikel verschafte informatie?
U bent middels de brief aan uw Kamer geïnformeerd over de beslissing van het Kabinet om geen tijdelijke vrijstelling te verlenen voor het gewasbeschermingsmiddel Cruiser SB (Kamerstuk 27 585, nr. 443). De hier achterliggende inperking van het gebruik van neonicotinoiden is daarnaast niet ingesteld vanwege een risico voor de volksgezondheid, maar vanwege de risico’s van de stof voor het milieu, in het bijzonder de bijen. Het kabinet staat hier nog steeds achter. De toelating van stoffen en middelen is verder een verantwoordelijkheid van het land waar een middel wordt toegepast.
U bent op 19 april 2019 geïnformeerd over het feit dat het kabinet recent tijdelijke vrijstelling heeft verleend voor een alternatief gewasbeschermingsmiddel tegen de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten (Kamerstuk 27 858, nr. 454). Hiermee krijgen telers gedurende een korte periode de mogelijkheid om de bietenvlieg in de teelt van suikerbieten te bestrijden. Op lange termijn moeten door innovatie op het gebied van weerbare teeltsystemen, maatregelen en laag-risicomiddelen alternatieve vormen van bescherming tegen plagen in de teelt van suikerbieten beschikbaar komen. In het uitvoeringsprogramma van de «Toekomstvisie gewasbescherming 2030» zal hier verdere aandacht aan worden gegeven.
Het bericht waaruit blijkt dat Nederland de wettelijke verplichting om te stoppen met overbevissing uiterlijk in 2020 bij lange na niet gaat halen |
|
Femke Merel Arissen (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Kent u het rapport van de Scientific, Technical and Economic Committee for Fisheries (STECF) en het persbericht hierover van verschillende natuurorganisaties waaruit blijkt dat Nederland de wettelijke verplichting om uiterlijk in 2020 te stoppen met overbevissing bij lange na niet gaat halen?1 2
Ja.
Wat is uw reactie op het STECF-rapport en het bericht van de natuurorganisaties?
Ieder jaar worden tijdens de laatste Landbouw- en Visserijraad in december de vangstmogelijkheden voor het jaar daarop vastgelegd in de TAC (Total allowable catch) en Quota Verordening. Het voorstel van de Europese Commissie hiertoe is gebaseerd op de uitgangspunten die vastliggen in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB), te weten meerjarenbeheerplannen waar die van kracht zijn, bevissing op Maximum Sustainable Yield (maximale duurzame opbrengst, MSY) waar mogelijk en toepassing van de voorzorgbenadering in alle andere gevallen. Dit beleid is erop gericht een ecologisch, economisch en sociaal duurzame visserij te bereiken en wordt door Nederland gesteund.
Uit het STECF-rapport blijkt dat de bestanden in de Noordoostelijke Atlantische Oceaan, waar ook de Noordzee onder valt, steeds minder overbevist worden en dat het aantal bestanden dat buiten biologisch veilige grenzen valt gedaald is van circa 65% in 2003 naar 35% in 2017. Dit is een goede ontwikkeling. Het STECF-rapport beschrijft de voortgang van het gemeenschappelijk visserijbeleid tot en met 2017. De mogelijke effecten van de stappen die in 2018 en 2019 zijn gezet richting de MSY benadering in 2020, zijn hierin nog niet meegenomen. Ook dit jaar blijf ik mij inzetten voor het bereiken van een visserijdruk volgens de in het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) opgenomen uitgangspunten.
Kent u het rapport van de New Economics Foundation (NEF) waaruit blijkt dat Nederland op nummer 6 van grootste Europese overbevissers staat?3 4
Ja.
Wat is uw reactie op het NEF-rapport?
ICES (the International Council for the Exploration of the Sea) adviseert een optimale TAC volgens het MSY (maximum sustainable yield) principe. De NEF vergelijkt dit getal in het ICES-advies met de vastgestelde TAC. Het ICES-advies bevat echter ook enkele alternatieven adviezen, waarbij de mate waarin die duurzaam zijn wordt toegelicht. Het is dus mogelijk om een hogere TAC vast te stellen zonder dat er sprake is van onverantwoorde overbevissing.
Verder kan het voorkomen dat het advies onzekerheden of onjuistheden bevat. Zo adviseerde ICES aanvankelijk dat de TAC voor makreel in 2019 niet hoger zou moeten zijn dan 318.403 ton. In het gewijzigde advies (gepubliceerd op 15 mei 2019) heeft ICES het advies gewijzigd, naar 709.253 ton (+223%). De kuststaten hadden dit voorzien en de TAC daarom vastgesteld op 653.438 ton.
Wat is uw reactie op de conclusie van het NEF-rapport dat Nederlandse vissers in 2019 nog 13,5% boven wetenschappelijk advies mogen wegvangen, wat neerkomt op 31.910 ton vis die eigenlijk ongemoeid zou moeten blijven?5 6
Zie antwoord vraag 4.
Aangezien Nederland 53% van het quotum in handen heeft voor Noordzeeharing, erkent u dat u daarmee medeverantwoordelijk bent voor het overbevissingspercentage van Noordzeeharing van 32%? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?7 8
Nee. Nederland heeft circa 14% van het quotum voor Noordzeeharing in de Noordzee (ICES gebied 4ab).
In 2018 is bij de vaststelling van de TAC er voor gekozen om deze te baseren op de voorzorgsbenadering (Fpa) zoals opgenomen in het ICES advies. Zo worden grote fluctuaties in de vaststelling van de TAC voorkomen én kan het Noordzeeharingbestand groeien. Dit betekent een minder sterke daling van de TAC, zonder dat het bestand in gevaar komt. Additionele maatregelen zijn hierdoor vooralsnog niet aan de orde.
Aangezien Nederland 18% van het quotum in handen heeft voor makreel in de Ierse zee en ten Westen van Schotland en 10% van het quotum voor makreel in de Noordzee en overige noordelijke wateren, erkent u dat u daarmee medeverantwoordelijk bent voor de overbevissingspercentages van respectievelijk 11% en 14%? Zo ja, welke maatregelen gaat u nemen? Zo nee, waarom niet?9 10
Nee. Zie antwoord bij vraag 4 en 5.
Aangezien de onderhandelingen over deze quota achter gesloten deuren plaatsvinden, bent u bereid de Kamer binnen drie weken na het uitkomen van de adviezen van de International Council for the Exploration of the Sea (ICES) te informeren over de Nederlandse inzet voor makreel en haring bij de quota onderhandelingen voor deze soorten van dit najaar? Zo nee, waarom niet?
Ja. Ik zal u binnen drie weken informeren over de adviezen van makreel en Atlanto Scando haring. Ik zal u daarbij ook de Nederlandse inzet melden, die overigens gebaseerd zal zijn op de uitgangspunten van het GVB, zoals benoemd in vraag 2. Ik wil u er wel op wijzen dat de onderhandelingen snel na het uitkomen van de adviezen al starten en in de regel een uitermate dynamisch verloop kennen. Daarbij wil ik ook opmerken dat in de afgelopen jaren is gebleken dat verschillende kuststaten (niet zijnde lidstaten van de EU), vanzelfsprekend andere uitgangspunten kunnen hanteren dan in het Europese GVB opgenomen. Vanwege het genoemde dynamische karakter houd ik gedurende het proces contact met stakeholders, zowel vanuit het bedrijfsleven als het Ngo’s.
Erkent u dat u bijdraagt aan overbevissing door structureel in te stemmen met quota hoger dan het wetenschappelijk advies voor soorten waarvan Nederland een kleiner «bijvangst» quotum in handen heeft, zoals bijvoorbeeld kabeljauw in de Noordzee (overbevissing 25%)? Zo ja, bent u bereid voortaan tegen te stemmen wanneer quota hoger liggen dan het wetenschappelijk advies? Zo nee, waarom niet?11 12
Nee. Nederland zet zich in voor visserijdruk volgens de in het GVB opgenomen uitgangspunten. Het bereiken van visserij op MSY-niveau waar mogelijk in 2019 en uiterlijk in 2020 is de afgelopen jaren de basis geweest in het Nederlandse inzet bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden tijdens de jaarlijkse Decemberraad.
Wat is uw reactie op het feit dat de Europese controleautoriteit aangeeft dat het handhaven van de aanlandplicht op dit moment grote problemen oplevert en dat dit door de wetenschappelijke autoriteit van de Europese Unie wordt beaamd?13 14
De controle op de aanlandplicht op zee is niet eenvoudig. Dat is de reden dat Nederland enkele jaren geleden al een voorstel heeft gedaan om samen met andere lidstaten een nalevingsinstrument in te voeren. Hierdoor is beter inzichtelijk te maken hoe de aanlandplicht op zee wordt nageleefd. Daarnaast heeft de Commissie in het voorstel voor de herziening van de Controleverordening de verplichte CCTV opgenomen. Ook voert de NVWA kruiscontroles uit om de opgegeven vangsten in het logboek te checken met de daadwerkelijke aanlanding.
Erkent u dat daarmee een groot risico bestaat dat tong en schol overbevist worden? Zo nee, waarom niet?
Nee. Volgens ICES zijn beide bestanden gezond, daarbij word het quotum voor beide bestanden al jaren niet volledig opgevist.
Kunt u aangeven hoeveel ondermaatse schol, tong en kabeljauw er sinds de aanlandplicht in werking is getreden wordt aangeland en hoe dit zich verhoudt tot de schattingen die ICES hiervan maakt?
Op Europees niveau wordt de TAC per bestand vastgesteld. De verdeling van het quotum op nationaal niveau is aan de lidstaat zelf. LNV heeft ten behoeve van duurzaam beheer en in overleg met de sector er op voorhand al voor gekozen om het quotum te splitsen in een deel «maats» en «ondermaats», op basis van de wetenschappelijke gegevens van ICES. Enkel het maatse deel van het quotum wordt aan de vissers uitgedeeld. Het ondermaatse deel van het quotum wordt beheerd door de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO.nl) en ingezet wanneer ondermaatse vis wordt aangeland.
Onderstaande tabel geeft de aanlandingen van kabeljauw, tong en schol in 2018 weer, deze gegevens zijn gebaseerd op de in het logboek geregistreerde hoeveelheden. Het is om een aantal redenen lastig om deze cijfers te vergelijken met de door ICES gemaakte schattingen.
Allereerst zijn de aan lidstaten toegekende quota, waarvan een deel is bedoeld voor de aanlanding van ondermaatse vis, niet gerelateerd aan de nationale samenstelling van de vloot. Er zijn verschillen tussen de geschatte bijvangsten per visserij en tussen de samenstellingen van de vloot per lidstaat. Hierdoor kunnen verschillen ontstaan tussen de, op basis van door ICES geschatte hoeveelheden ondermaatse vangsten, aan de lidstaten toegekende quota en de daadwerkelijke vangsten van ondermaatse vis op nationaal niveau;
Daarnaast wordt de benutting van het ondermaatse quotum bepaald ten opzichte van het initieel toegewezen quotum. Door ruilen kan het uiteindelijk quotum van een bepaald bestand sterk afwijken. Dat is bijvoorbeeld bij kabeljauw het geval. Nederland heeft een belangrijk aandeel in de TAC en daardoor een relatief grote hoeveelheid quotum voor ondermaatse vis toegewezen gekregen. Nederland vist echter niet gericht op kabeljauw en ruilt het quotum grotendeels weg. Hierdoor blijft de benutting van het ondermaatse quotum heel erg laag.
Overigens blijft registratie van de ondermaatse vangsten aandacht vragen, zoals aangegeven bij de beantwoording van vraag 10. Dit is een van de redenen dat het aandeel van het ondermaatse quotum zoals beheerd door RVO.nl vooralsnog gebaseerd is op het ICES-advies.
Kabeljauw
IV, Uniewateren van IIa en IIIa tot aan het Skagerrak
4.140
2.853
1.287
1%
Tong
IV en Uniewateren van IIa
11.801
11.060
741
7%
Schol
IV en Uniewateren van IIa, IIIa exclusief Skagerrak en Kattegat
40.290
39.566
724
11%
Indien de aanlandingen van ondermaatse vis achterblijven bij de schattingen van ICES, bent u dan bereid het quotum tussentijds te verlagen zodat het quotum alleen beschikbaar blijft voor de door ICES aangeraden hoeveelheid gewenste maatse vangst? Zo nee, waarom niet?
Zie antwoord vraag 12.
Erkent u dat het Gemeenschappelijk Visserijbeleid (GVB) u wettelijk verplicht vanaf 2015 zo veel mogelijk, maar vanaf 2020 volledig te stoppen met overbevissing?
Ja.
Erkent u dat wanneer het beleid op de huidige weg door gaat, dat doel in de Europese Unie pas in 2034 gehaald zal worden? Zo nee, waarom niet?15
Het genoemde jaartal herken ik niet. Wel is de situatie in en rond de Middellandse Zee en Zwarte Zee dusdanig dat die kuststaten meer tijd nodig zullen hebben voor het bereiken van MSY. Hoeveel meer is mij niet bekend.
Welke maatregelen gaat u nemen om te zorgen dat de wettelijke verplichting om vanaf 2020 overbevissing te stoppen wel wordt gehaald?
Het bereiken van visserij op MSY-niveau in 2020 is de afgelopen jaren de basis geweest in het Nederlandse inzet bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden tijdens de jaarlijkse Decemberraad. Additionele maatregelen zijn voor Nederland op dit moment niet aan de orde.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Met uitzondering van de vragen 4, 5 en 12, 13 heb ik dit gedaan.
Intimidatie van toezichthouders door de vee- en vleessector |
|
Esther Ouwehand (PvdD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU), Ferdinand Grapperhaus (minister justitie en veiligheid) (CDA) |
|
Wat vindt u ervan dat een keuringsarts van de Nederlandse Voedsel en Warenautoriteit (NVWA) is neergeslagen door de eigenaar van het slachthuis waar zij aan het werk was, zoals de politie heeft bevestigd aan RTL Nieuws?1
Ik vind iedere vorm van agressie of geweld tegen medewerkers van de NVWA onaanvaardbaar. Medewerkers in dienst van de overheid moeten ongestoord en veilig hun werk kunnen uitvoeren. Mijn medeleven gaat uit naar de betrokken NVWA-dierenarts en haar collega’s.
Wanneer werd u geïnformeerd dat een van de keuringsartsen van de NVWA een klap tegen haar hoofd heeft gekregen toen zij toezicht probeerde te houden in een slachthuis?
Ik ben dezelfde dag geïnformeerd.
Is het waar dat het bedrijf is stilgelegd tot dat er een gesprek heeft plaatsgevonden tussen de NVWA en het slachthuis?
Ja, de NVWA heeft op 26 april jl. per direct haar werkzaamheden op het bedrijf gestaakt en de erkenning van het bedrijf geschorst.
Waarom geldt er geen zero tolerance-beleid voor geweld tegen toezichthouders?
Geweld tegen mensen met een publieke taak is ontoelaatbaar. Dat betekent dat er zero-tolerance beleid is voor geweld tegen toezichthouders. Aangifte wordt door de politie altijd opgenomen en met prioriteit behandeld. Het OM vordert 200% strafverzwaring in zijn beoordeling van de ernst van het feit, zoals ook opgenomen is in de strafvorderingsrichtlijnen van het OM.
In dit concrete geval zijn daarnaast de werkzaamheden direct gestaakt en is de erkenning van het bedrijf tijdelijk geschorst, zodat er niet meer geslacht mocht worden.
Wat zou het gesprek tussen de NVWA en het slachthuis moeten opleveren?
Op 7 mei jl. heeft de eigenaar van het slachthuis in een gesprek verantwoording afgelegd over zijn gedrag aan vertegenwoordigers van de NVWA. Daarnaast heeft hij de NVWA schriftelijke garanties gegeven die er voor moeten zorgen dat herhaling wordt voorkomen. Toezichthouders van de NVWA moeten te allen tijde onder normale en veilige omstandigheden en op adequate wijze hun werkzaamheden op het bedrijf kunnen uitvoeren.
Kunt u bevestigen dat de eigenaar van dit slachthuis in 2017 en in 2018 is beboet voor het aanvoeren van koeien die kreupel en ziek waren?
In 2017 en 2018 zijn overtredingen op dit slachthuis vastgesteld die hebben geleid tot een boeterapport in verband met de aanvoer van niet-transportwaardige runderen.
Onderschrijft u de analyse dat de eerdere boetes naar alle waarschijnlijkheid slechts het topje van de ijsberg waren, en dat dit slachthuis naar alle waarschijnlijkheid wel vaker de regels overtrad? Zo nee, kunt u dit uitsluiten?
Mijn beeld over de naleving bij dit slachthuis is gebaseerd op de constateringen van de inspecteurs van de NVWA. Ik kan van geen enkel bedrijf uitsluiten dat het regels overtreedt op momenten dat er geen toezichthouder aanwezig is om dit waar te kunnen nemen.
Waarom gaat de NVWA in gesprek met de eigenaar van een slachthuis die al vaker heeft laten zien de toch al beperkte regels omtrent dierenwelzijn niet te respecteren?
Het geweld tegen de medewerker van de NVWA was de aanleiding voor het gesprek. Zie mijn antwoord bij vraag 5.
Wat moet er precies gebeuren voordat u zegt: dit slachthuis gaat dicht en blijft dicht?
Vanwege dit incident heeft de NVWA de erkenning van het slachthuis met onmiddellijke ingang geschorst. Een schorsing moet proportioneel zijn, dat wil zeggen, niet langer duren dan strikt noodzakelijk om tot naleving te komen. Daarom is de schorsing vanaf 20 mei opgeheven nadat in het gesprek met de ondernemer aanvullende afspraken zijn gemaakt om de veiligheid van de NVWA-medewerkers te garanderen. Onder deze voorwaarden valt onder andere de afspraak dat de eigenaar niet aanwezig mag zijn op het moment dat er NVWA-medewerkers op het terrein van het slachthuis zijn en dat de NVWA-inspecties tot nader order door twee medewerkers uitgevoerd zullen worden, op kosten van het bedrijf. Het permanent sluiten van een slachthuis kan alleen in uitzonderlijke gevallen waarin volstrekt duidelijk is dat de regelgeving over de volle breedte blijvend zal worden overtreden. Daar is in dit geval geen sprake van.
Kunt u bevestigen dat het geweld tegen de keuringsarts volgde op een discussie tussen de eigenaar van het slachthuis en de keuringsarts over de keuring van een koe?
In deze casus is door een medewerker van de NVWA en de NVWA aangifte gedaan van mishandeling door iemand in het slachthuis. De verdachte is aangehouden. Over de toedracht of de achtergrond van de verdachte kan ik in het belang van het lopende onderzoek geen verdere mededelingen doen.
Vindt u dat een te controleren bedrijf zich mag bemoeien met het werk, de afwegingen en de beslissingen van de toezichthouder? Zo ja, waarom?
Betrokkenen van een te controleren bedrijf mogen een toezichthouder niet beïnvloeden in zijn toezichthoudende werkzaamheden. Wel kunnen zij hun kant van het verhaal vertellen. Zo kan het bedrijf ter plekke door de toezichthouder gehoord worden en kan dit worden vastgelegd in het rapport van bevindingen. Ook kan het bedrijf naderhand zijn zienswijzen naar voren brengen tegen voornemens tot het opleggen van bestuurlijke boetes of bezwaar of beroep tegen sanctiebesluiten indienen.
Hoe verklaart u dat er überhaupt een discussie kan ontstaan tussen de dienstdoende toezichthouder en een medewerker of de eigenaar van het bedrijf dat gecontroleerd wordt?
Toezichthouders houden doorgaans toezicht op bedrijven die op dat moment in productie zijn. Dit betekent dat er ook medewerkers van het bedrijf aanwezig zijn en het in sommige gevallen ook noodzakelijk is om hen te betrekken bij het toezicht. Juist wanneer de toezichthouder overtredingen constateert is het vaak zinvol om deze met de medewerkers van het bedrijf te bespreken om verbetering te realiseren of herhaling te voorkomen. Dat niet iedereen het prettig vindt om aangesproken te worden op overtredingen spreekt daarbij voor zich. Dit is echter nooit een argument voor enige vorm van agressie of geweld.
Hoe vaak komt het voor dat een medewerker of de eigenaar van een bedrijf in de vee- en vleessector bij een controle dan wel regulier toezicht in discussie gaat of zich bemoeit met het werk van de NVWA-inspecteur die toezicht uitoefent op een bedrijf?
De NVWA houdt hier geen registratie van bij.
Is het hinderen van een NVWA-inspecteur of -toezichthouder door het betrokken bedrijf door bemoeienis of anderszins een strafbaar feit, zoals ook het hinderen van de politie door bemoeienis of anderszins een strafbaar feit is?
Ja, dat is een strafbaar feit. Artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat het opzettelijk beletten, belemmeren of verijdelen van een handeling ter uitvoering van enig wettelijk voorschrift door een opsporings- of toezichtambtenaar wordt gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste drie maanden of geldboete van de tweede categorie
Zo nee, bent u bereid het hinderen van een NVWA-inspecteur of -toezichthouder door het te controleren bedrijf, door bemoeienis of anderszins, strafbaar te stellen ten behoeve van de veiligheid en de onafhankelijkheid van NVWA-medewerkers?
Zie mijn antwoord bij vraag 14.
Deelt u de mening dat geweld tegen, en bedreiging en intimidatie van toezichthouders onacceptabel en ontoelaatbaar is? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke sancties zet u op deze geweldpleging tegen de toezichthouder?
Ja. De werkzaamheden op het bedrijf zijn onmiddellijk gestaakt en de erkenning van het bedrijf is geschorst (zie ook mijn antwoord op de vragen 5 en 9) gegeven dat een dergelijk incident zich niet zou herhalen. Daarnaast is aangifte gedaan en zal eventuele geleden schade worden verhaald op degene die het geweld tegen de medewerkster heeft gebruikt.
Kunt u bevestigen dat het geweld tegen de keuringsarts in het slachthuis in Drachten geen op zichzelf staand incident is, maar dat het vaker voorkomt dat een NVWA-inspecteur (thuis) wordt bedreigd, geschopt, geslagen, van de weg wordt gereden, wordt gestoken met een hooivork en moet rennen voor zijn veiligheid?2 3
Ja, het komt helaas vaker voor dat agressie en geweld tegen NVWA-inspecteurs wordt gebruikt.
Kunt u bevestigen dat inspecteurs zelfs kogelbrieven krijgen en met hun hele gezin moeten onderduiken?4
Ja, helaas zijn er enkele gevallen van dusdanig erstige bedreigingen dat ingrijpende beveiligingsmaatregelen in de persoonlijke levenssfeer van de betroffen inspecteurs en hun gezinnen getroffen moesten worden.
Kunt u bevestigen dat de NVWA het meestal niet naar buiten brengt als zoiets is gebeurd en dat het dus vaker voorkomt dan gedacht?5
De NVWA brengt niet elke casus van agressie en geweld individueel naar buiten, mede omdat dit niet altijd in het belang van de veiligheid van de medewerker of het strafrechterlijke onderzoek is. In het NVWA-jaarverslag 2017 is wel het aantal gemelde incidenten opgenomen. Bij de publicatie hiervan is juist extra aandacht voor dit onderwerp gevraagd6.
Hoeveel meldingen zijn er de afgelopen tien jaar gedaan van a) hinderen van een inspecteur of keuringsarts tijdens het uitoefenen van zijn taak b) intimidatie van een inspecteur of keuringsarts c) bedreiging van een inspecteur of keuringsarts en d) fysiek geweld tegen een inspecteur of keuringsarts?
Bij de registratie van incidenten wordt deze categorisering niet toegepast. Gegevens over gemelde incidenten op het gebied van agressie en geweld zijn beschikbaar vanaf 2015. Daarvoor werd dit niet op een eenduidige wijze bijgehouden.
2015
2016
2017
2018
Aantal gemelde incidenten persoonlijke beveiliging (persoonsbeveiliging en agressie en geweld)
53
85
77
76
Wordt er altijd melding gedaan als bovengenoemde situaties zich voordoen? Zo ja, hoe weet u zo zeker dat alle NVWA-medewerkers zich vrij voelden het te melden als zij werden gehinderd, geïntimideerd of bedreigd en dat zij de situatie daadwerkelijk hebben gemeld? Zo nee, hoe vaak hebben bovengenoemde situaties zich de afgelopen tien jaar in werkelijkheid voorgedaan?
Het is NVWA-beleid dat alle incidenten met agressie of geweld worden gemeld. Dit is vastgelegd in een procedure. Het melden wordt gestimuleerd door middel van opleiding en voorlichting. Echter, evenals bij vergelijkbare organisaties, bestaat ook binnen de NVWA het vermoeden dat niet alle incidenten (onverwijld) worden gemeld. Hoe groot dit aantal is, valt niet met zekerheid te zeggen.
Opvolging van incidenten die niet werden gemeld, maar later alsnog in beeld kwamen, laat zien dat daaraan verschillende redenen ten grondslag liggen (bijv. eigen beoordeling ernst incident, administratieve last die melding meebrengt, er is reeds aangifte gedaan/contact met de politie, twijfel over nut van het melden).
Bij wie kunnen of moeten inspecteurs of keuringsartsen melding doen als zij worden gehinderd, geïntimideerd, bedreigd of nog erger?
Intimidatie of bedreiging wordt direct aan de leidinggevende gemeld. Indien nodig wordt direct de hulp van de politie ingeroepen.
Kunt u bevestigen dat een NVWA-inspecteur of keuringsarts vaak alleen is op het bedrijf dat hij/zij moet controleren, en in elk geval op kleine en middelgrote slachterijen altijd alleen aan het werk is?
Ja.
Vindt u dit verantwoord, gelet op de veiligheid en de onafhankelijkheid van deze medewerkers?
NVWA-inspecteurs zijn professionals die in staat zijn zelfstandig hun werk uit te voeren. Wanneer er redenen zijn om op voorhand aan te nemen dat een inspectie door één inspecteur tot een onveilige situatie leidt, dan wordt de inspectie door twee medewerkers uitgevoerd of kan hulp van de politie ingeschakeld worden.
Zouden de inspecteurs en keuringsartsen hun inspecties en controles liever met zijn tweeën uitvoeren? Zo nee, hoe weet u dat zo zeker? Heeft u dit aan de medewerkers zelf gevraagd? Zo ja, waarom stelt u de veiligheid en onafhankelijkheid van NVWA-medewerkers niet voorop en gaat u over op een werkwijze waarbij inspecties en keuringen altijd door een team van minstens twee mensen worden uitgevoerd?
Het komt voor dat inspecteurs hun werk liever met z’n tweeën zouden willen doen dan alleen. De reden dat dit niet gebeurt is dat dit geen effectieve inzet van de schaarse NVWA-capaciteit is en staat ook los van veiligheid en onafhankelijkheid. Zoals hierboven aangegeven worden andere maatregelen getroffen wanneer die in het gedrang zijn.
Bent u voornemens dit slachthuis onder verscherpt toezicht te plaatsen, waarbij inspecties en controles voortaan met twee medewerkers worden uitgevoerd?
Zie mijn antwoord op vraag 4 en 5. Een van de voorwaarden voor het opheffen van de tijdelijke schorsing van de erkenning van het bedrijf is dat het toezicht voorlopig door twee NVWA-medewerkers wordt uitgevoerd. De kosten voor deze tweede medewerker worden aan het bedrijf doorbelast.
Kunt u bevestigen dat voor boerderij-inspecties geldt dat soms al van tevoren agressieproblemen worden verwacht en dat dan de politie wordt meegevraagd door de NVWA?6
Indien bekend is dat de veiligheid van inspecteurs in gevaar kan komen door agressie en geweld van een gecontroleerde of de toegang tot het bedrijf niet mogelijk is, wordt politie vooraf gevraagd om te assisteren. Indien dit ter plaatse blijkt wordt de politie gebeld.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat de NVWA de politie mee wilde hebben op een inspectie? Kunt u toelichten wat de betreffende aanleidingen daarvoor waren?
Sinds 2012 wordt gemiddeld 35 keer per jaar door de politie assistentie verleend bij een inspectie van de NVWA. De ondersteuning is over het algemeen op verzoek van de NVWA; de politie registreert niet de specifieke aanleidingen.
Hoe vaak is het de afgelopen tien jaar voorgekomen dat de NVWA de politie mee wilde hebben op een herinspectie? Kunt u dit toelichten wat de betreffende aanleidingen daarvoor waren?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde aantal.
Hoe vaak had de politie geen capaciteit beschikbaar om deze verzoeken te kunnen inwilligen?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen.
Hoe vaak is de (her-)inspectie daardoor afgeblazen?
Hierover worden geen gegevens geregistreerd.
Hoe vaak is de (her-)inspectie toch doorgezet, zonder aanwezigheid van de politie?
Hierover worden geen gegevens geregistreerd.
Op hoeveel boerderijen verwacht de NVWA geconfronteerd te kunnen worden met problemen in de sfeer van hinderen bij het werk, intimidatie, bedreiging en geweld?
Op hoeveel bedrijven problemen in de sfeer van hinderen bij het werk, intimidatie, bedreiging of geweld verwacht wordt, is niet met zekerheid te zeggen. Wel houdt de NVWA historische gegevens bij die voor dergelijke gevallen mogelijk een voorspellende waarde kunnen hebben.
Kunt u toelichten hoe dit cijfer zich verhoudt tot de toezichtintensiteit van slechts 2% tot 3% van de primaire bedrijven per jaar? Reflecteert het cijfer de ervaringen van de NVWA op de veehouderijbedrijven waar zij daadwerkelijk is geweest? Zo ja, welke extrapolatie naar de veehouderij als geheel moet er dan nog worden gemaakt? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee. Zoals aangegeven bij vraag 33 heb ik geen gegevens om deze vergelijking mee uit te kunnen voeren. Daarbij geldt dat door het risicogebaseerde toezicht er relatief vaker bedrijven worden bezocht waar iets aan de hand is, waarmee deze groep geen representatief beeld geeft voor de gehele populatie.
Erkent u dat zonder extrapolatie geen compleet beeld kan worden gevormd van de daadwerkelijke omvang van het probleem van intimidatie, bedreiging en geweld door veehouders jegens de toezichthouder, gelet op het feit dat jaarlijks 97% tot 98% van de primaire bedrijven buiten beeld blijft bij reguliere inspecties?
Zoals aangegeven bij vraag 33 heb ik geen gegevens om deze vergelijking mee uit te kunnen voeren.
Hoeveel diertransporten vinden er plaats op jaarbasis, uitgesplitst per diersoort en per bestemming? Hoeveel hiervan worden ter plekke gecontroleerd door een NVWA-medewerker?
Nationale transporten (binnen Nederland) worden niet structureel geregistreerd.
Alle internationale transporten met levende dieren, met uitzondering van eendagskuikens, worden vooraf door de NVWA gecontroleerd, en worden met een goedgekeurd certificaat in TRACES geregistreerd. Eendagskuikens en broedeieren worden steekproefsgewijs gecontroleerd. Daarnaast vinden er risico-gebaseerd en steekproefsgewijs wegcontroles plaats op nationale en internationale transporten.
Hieronder treft u een overzicht aan van de verschillende zendingen die in de afgelopen jaren in TRACES zijn geregistreerd. Ik merk hierbij ter toelichting op dat een transport uit meerdere zendingen kan bestaan.
België
992
999
891
Bulgarije
26
27
10
Denemarken
383
411
333
Duitsland
1.737
1.837
1.935
Estland
18
10
24
Finland
255
216
203
Frankrijk
1.207
766
488
Griekenland
10
17
15
Hongarije
174
282
320
Ierland
227
260
256
Italië
1.047
990
1.074
Kroatië
14
10
9
Letland
3
11
6
Litouwen
1
14
8
Luxemburg
23
11
12
Malta
22
10
4
Oostenrijk
259
301
303
Polen
328
339
293
Portugal
163
237
190
Roemenië
23
14
38
Slovenië
16
43
5
Slowakije
96
120
139
Spanje
1.038
1.051
1.164
Tsjechië
46
34
75
Verenigd Koninkrijk
2.030
2.507
2.441
Zweden
1.076
1.178
967
11.214
11.695
11.203
3e Landen
23.469
24.746
23.831
België
2.366
2.839
2.703
Bulgarije
1
17
15
Cyprus
1
Denemarken
2
3
3
Duitsland
1.009
1.773
932
Estland
1
2
8
Frankrijk
88
57
77
Griekenland
5
8
12
Hongarije
136
228
133
Ierland
7
5
10
Italië
149
75
72
Kroatië
8
40
30
Letland
28
27
33
Litouwen
3
6
12
Luxemburg
3
3
6
Malta
1
10
Oostenrijk
1
1
2
Polen
124
401
370
Portugal
8
17
18
Roemenië
43
58
42
Slovenië
7
6
Slowakije
7
12
6
Spanje
287
509
457
Tsjechië
8
4
12
3e landen
783
1.503
1.139
België
2.243
2.466
2.327
Bulgarije
9
13
8
Cyprus
1
Denemarken
1
Duitsland
32.016
28.549
22.400
Frankrijk
82
136
98
Griekenland
55
7
3
Hongarije
304
213
22
Ierland
2
2
4
Italië
588
545
469
Kroatië
286
242
201
Litouwen
3
1
3
Luxemburg
108
77
70
Malta
2
Oostenrijk
33
48
59
Polen
1.019
608
398
Portugal
33
7
6
Roemenië
272
250
123
Slovenië
64
90
73
Slowakije
19
7
13
Spanje
423
526
1.191
Tsjechië
17
13
6
Verenigd Koninkrijk
5
5
5
3e landen
30
38
127
België
557
712
611
Bulgarije
3
Cyprus
1
1
Denemarken
4
3
2
Duitsland
324
400
303
Estland
1
1
1
Frankrijk
272
226
162
Griekenland
3
1
Hongarije
7
6
4
Ierland
5
1
2
Italië
2
4
3
Letland
2
2
Litouwen
1
Luxemburg
10
4
5
Oostenrijk
6
4
1
Polen
1
Portugal
3
2
4
Roemenië
2
3
2
Slovenië
Slowakije
1
1
Spanje
2
2
Tsjechië
6
3
3
Verenigd Koninkrijk
17
25
28
Zweden
1
1
1
3e landen
7
9
16
België
6.516
4.388
3.698
Bulgarije
Cyprus
3
4
7
Denemarken
13
17
11
Duitsland
7.135
6.965
6.736
Estland
2
Finland
6
33
12
Frankrijk
202
152
138
Griekenland
1
Hongarije
2
5
2
Ierland
7
1
Italië
36
35
35
Kroatië
1
1
Litouwen
18
56
28
Luxemburg
8
7
6
Malta
3
6
3
Oostenrijk
60
95
85
Polen
1.176
1.246
1.202
Portugal
3
3
4
Roemenië
1
Slovenië
1
3
Spanje
54
118
99
Tsjechië
1
3
8
Verenigd Koninkrijk
231
142
140
Zweden
8
8
9
3e landen
487
468
354
België
53
20
31
Bulgarije
2
Cyprus
5
Denemarken
3
5
2
Duitsland
65
63
89
Estland
2
Finland
2
Frankrijk
76
70
38
Griekenland
1
1
Hongarije
7
11
3
Ierland
4
2
4
Italië
15
12
20
Kroatië
1
4
Letland
4
1
3
Litouwen
1
Luxemburg
10
1
Oostenrijk
6
3
1
Polen
12
7
5
Portugal
3
2
2
Roemenië
2
2
3
Slovenië
Slowakije
2
2
Spanje
12
12
8
Tsjechië
10
14
5
Verenigd Koninkrijk
40
35
52
Zweden
8
2
5
342
266
278
3e landen
36
13
20
België
1.422
1.535
1.601
Bulgarije
107
50
3
Cyprus
1
1
2
Denemarken
75
44
66
Duitsland
2.970
3.642
4.224
Estland
12
21
20
Finland
49
79
117
Frankrijk
470
400
465
Griekenland
1
2
Hongarije
154
221
172
Ierland
290
273
364
Italië
375
425
527
Kroatië
9
7
9
Letland
9
12
8
Litouwen
9
15
15
Luxemburg
3
1
Malta
1
6
3
Oostenrijk
99
117
54
Polen
98
88
119
Portugal
74
116
142
Roemenië
6
6
Slovenië
10
12
14
Slowakije
18
16
26
Spanje
689
715
777
Tsjechië
81
133
112
Verenigd Koninkrijk
4.872
4.849
4.728
Zweden
34
117
137
3e Landen
338
363
361
België
4.331
4.557
5.224
Denemarken
475
445
479
Duitsland
6.620
6.115
6.209
Estland
126
80
118
Finland
1
Frankrijk
394
495
397
Hongarije
36
18
9
Ierland
122
181
212
Italië
11
6
5
Letland
129
122
129
Litouwen
64
66
51
Luxemburg
420
450
505
Malta
Oostenrijk
10
8
10
Polen
114
53
42
Roemenië
Slowakije
39
14
13
Spanje
9
8
12
Tsjechië
149
157
197
Verenigd Koninkrijk
39
61
73
Zweden
3
6
3e landen
3
1
3
België
6.396
6.423
4.763
Denemarken
921
1.189
1.179
Duitsland
443
535
664
Frankrijk
131
143
78
Hongarije
30
52
25
Ierland
2
Kroatië
1
Luxemburg
1
Oostenrijk
1
Polen
3
Portugal
1
Spanje
1
5
Tsjechië
4
6
5
Verenigd Koninkrijk
11
11
10
3e landen
16
28
16
België
179
90
73
Denemarken
6
4
5
Duitsland
146
127
138
Estland
19
22
32
Frankrijk
8
13
9
Griekenland
1
Hongarije
Ierland
22
29
9
Italië
1
Letland
3
1
2
Litouwen
5
2
Luxemburg
26
14
15
Oostenrijk
1
1
Polen
12
21
17
Roemenië
4
Slovenië
1
Spanje
3
3
Tsjechië
36
36
35
Verenigd Koninkrijk
116
63
84
Zweden
3e landen
1
België
4.957
6.147
7.587
Bulgarije
1
Denemarken
945
749
632
Duitsland
42.950
44.573
39.957
Finland
1
Frankrijk
547
803
751
Hongarije
4
Italië
1
Oostenrijk
3
5
Polen
187
17
11
Portugal
1
Spanje
2
2
8
Tsjechië
9
8
3
Verenigd Koninkrijk
463
371
313
Zweden
35
26
99
3e landen
2
België
196
285
205
Bulgarije
289
100
104
Cyprus
244
388
752
Denemarken
70
61
46
Duitsland
197
189
200
Estland
1
2
Finland
2
2
2
Frankrijk
68
74
82
Griekenland
3
3
3
Hongarije
303
519
899
Ierland
211
286
351
Italië
162
46
34
Kroatië
14
17
14
Letland
3
2
3
Litouwen
2
2
1
Luxemburg
2
1
Malta
1
Oostenrijk
13
14
12
Polen
125
287
676
Portugal
15
37
17
Roemenië
2.726
3.796
6.665
Slovenië
1
2
2
Slowakije
172
247
378
Spanje
773
837
761
Tsjechië
318
377
415
Verenigd Koninkrijk
105
111
96
Zweden
14
17
15
3e landen
17
12
21
Hoeveel overtredingen zijn er de afgelopen tien jaar geconstateerd bij diertransporten?
Sinds 2011 publiceert de NVWA jaarlijks haar controleresultaten in de MANCP-rapportages.8 Uit die cijfers blijkt het volgende:
Jaartal
Aantal wegcontroles
Aantal waarbij een overtreding is geconstateerd
2011
2.644
380
2012
2.273
360
2013
2.362
465
2014
1.822
430
2015
2.215
550
2016
3.629
1.105
2017
2.067
564
Hoeveel controles van diertransporten worden uitgevoerd door twee NVWA-medewerkers?
Alle controles van diertransporten door de vervoersteams worden uitgevoerd door twee NVWA-medewerkers.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker op basis van een risico-inschatting een dierenarts heeft meegevraagd naar een inspectie van een diertransport?
Hierover worden geen gegevens geregistreerd.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker tijdens een inspectie van een diertransport een dierenarts heeft opgeroepen?
Hierover worden geen gegevens geregistreerd.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker op basis van een risico-inschatting de politie heeft meegevraagd naar een inspectie van een diertransport?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker tijdens een inspectie van een diertransport de politie heeft ingeschakeld?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Hoeveel veemarkten vinden er plaats op jaarbasis, uitgesplitst per diersoort? Bij hoeveel hiervan is een NVWA-medewerker aanwezig?
Evenementen, inclusief markten moeten van tevoren gemeld worden bij de NVWA. Echter bij deze meldingen wordt de diercategorie niet apart bijgehouden.
Bekend is wel dat er jaarlijks 5 middelgrote tot grote paardenmarkten worden gehouden in Nederland. Op of rondom deze paardenmarkten zijn NVWA-medewerkers aanwezig. Veemarkten waar runderen, varkens, schapen en geiten verhandeld worden bestaan niet meer in Nederland.
Daarnaast worden op verschillende plaatsen in Nederland jaarmarkten gehouden waar een relatief klein aantal dieren aanwezig is. Deze jaarmarkten hebben vooral een toeristische functie. Op deze jaarmarkten is de NVWA niet structureel aanwezig.
Hoeveel overtredingen zijn er de afgelopen tien jaar geconstateerd bij veemarkten?
Controles op vee- en paardenmarkten worden niet standaard als aparte categorie vastgelegd. Voor de jaren 2016 en 2017 zijn wel aparte overzichten voor de paardenmarkten opgesteld. 2018 is nog in analyse.
Bij controles op paardenmarkten is in 2016 en 2017 het volgende vastgesteld:
2016: op 7 paardenmarkten welzijnsinspecties uitgevoerd.
2017: op 4 paardenmarkten welzijnsinspecties uitgevoerd.
Hierbij zijn geen overtredingen vastgesteld
2016: 97 inspecties uitgevoerd op 7 paardenmarkten; 76 inspecties betroffen geladen vervoermiddelen, 21 keer was er een lege wagen.
2017: 105 inspecties uitgevoerd op 9 paardenmarkten; 82 op geladen vervoermiddelen en 23 op lege wagens.
Hoeveel controles van veemarkten worden uitgevoerd door twee NVWA-medewerkers?
Controles op een paardenmarkt worden uitgevoerd door een dierenarts en een inspecteur van de NVWA.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker op basis van een risico-inschatting een dierenarts heeft meegevraagd naar een inspectie van een veemarkt?
Zie mijn antwoord bij vraag 45.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker tijdens een inspectie van een veemarkt een dierenarts heeft opgeroepen?
Zie mijn antwoord bij vraag 45.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker op basis van een risico-inschatting de politie heeft meegevraagd naar een inspectie van een veemarkt?
De politie registreert dit niet specifiek in de politiesystemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker tijdens een inspectie van een veemarkt de politie heeft ingeschakeld?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Hoeveel verzamelplaatsen zijn er, uitgesplitst per diersoort? Hoe vaak zijn deze door de NVWA gecontroleerd in de afgelopen tien jaar?
Deze gegevens zijn voor verzamelcentra en controleposten openbaar beschikbaar in de MANCP-jaarverslagen9, waarbij de cijfers voor 2018 moeten nog worden vastgesteld.
Aantal erkende VC’s1:
74
80
77
76
76
77
– varken
19
20
20
20
21
21
– rund
63
60
64
63
61
62
– schaap/geit
35
28
28
26
26
27
Aantal inspecties:
237
314
298
253
281
389
– varken
72
73
– rund
122
215
– schaap/geit
87
101
Een VC (=verzamelcentrum) kan voor meerdere diersoorten erkend zijn.
Aantal Controleposten:
4
4
4
5
5
5
– varken
1
1
1
– rund
3
3
3
– schaap/geit
1
1
1
Aantal inspecties:
4
8
7
11
7
5
– varken
2
1
– rund
5
3
– schaap/geit
1
Hoeveel overtredingen zijn hierbij geconstateerd?
Jaartal
Aantal overtredingen
2012
20
2013
34
2014
23
2015
20
2016
6
2017
10
Hoeveel controles bij verzamelplaatsen worden uitgevoerd door twee NVWA-medewerkers?
De systeeminspectie erkenningonderhoud wordt door twee personen uitgevoerd. De indicatieve jaarlijkse bezoeknormering10 bij deze inspectie gaat uit van een inspectie van 2 uur per persoon. De overige inspecties en keuringen worden normaliter door een persoon uitgevoerd. Overigens worden de keuringen bij een aantal verzamelcentra voor export momenteel door twee toezichthouders uitgevoerd in het kader van het vier-ogenprincipe, zoals ik uw Kamer in mijn brief van 12 juni jl. heb laten weten.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een NVWA-medewerker op basis van een risico-inschatting een dierenarts heeft meegevraagd naar een inspectie van een verzamelplaats?
Inspecties en keuringen bij een verzamelcentrum worden in vrijwel alle gevallen door een dierenarts van de NVWA uitgevoerd.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker tijdens een inspectie van een verzamelplaats een dierenarts heeft opgeroepen?
Er vindt hiervan geen systematische registratie plaats bij de NVWA.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker op basis van een risico-inschatting de politie heeft meegevraagd naar een inspectie van een verzamelplaats?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Hoe vaak is het in de afgelopen tien jaar voorgekomen dat een medewerker tijdens een inspectie van een verzamelplaats de politie heeft ingeschakeld?
De politie en de NVWA registreren dit niet specifiek in hun systemen. Deze assistentie valt onder het bij vraag 28 genoemde gemiddelde.
Kunt u deze vragen één voor één beantwoorden?
Ja.
Starre mestprocedure die leidt tot extra kosten |
|
Helma Lodders (VVD) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
Bent u bekend met de nieuwe regels die met ingang van dit jaar gelden voor mest die als dikke fractie het erf verlaat en bemonsterd moet worden door een onafhankelijke partij?
Sinds 1 oktober 2017 moet vaste mest (dikke fractie) worden bemonsterd door een erkende en geaccrediteerde monsternemende organisatie. Per 1 februari 2019 heb ik een versoepeling van deze regelgeving doorgevoerd. Het betreft een verruiming van de regels voor het aanmelden van de monstername bij de Nederlandse Voedsel- en Warenautoriteit (NVWA).
Bent u op de hoogte van de extra kosten die een boer met ingang van dit jaar in deze situatie moet maken? Zo ja, wat zijn deze extra kosten? Zo nee, waarom niet?
Voor de extra regeldruk en kosten als gevolg van de introductie van onafhankelijke monstername van vaste mest (dikke fractie), zoals ik deze in oktober 2017 heb ingeschat verwijs ik u naar de toelichting bij de Wijzigingsregeling Uitvoeringsregeling Meststoffenwet hoofdstuk 7 over regeldruk (Staatscourant 2016, nr. 69127 / Staatscourant 2017, nr. 48214). Met de wijziging van de maatregel die is ingegaan op 1 februari 2019 (Staatscourant 2019, nr. 5166) heb ik een versoepeling aangebracht ten opzichte van de maatregelen zoals ik die in oktober 2017 heb genomen bij de introductie van onafhankelijke monstername. Ik zie dus geen extra kosten maar juist een versoepeling van de afhandeling van onafhankelijke monstername.
Wat vindt u van deze forse lastenverzwaring voor de boer?
Met de wijzigingen per 1 februari 2019 is geen sprake van een lastenverzwaring maar een versoepeling ten opzichte van de regeling uit 2017.
Vindt u deze lastenverzwaring verdedigbaar in een periode waarin u al veel van de boeren vraagt?
Er is sprake van versoepeling van de regelgeving uit 2017. Er zijn overigens ook ondernemers die mij vragen streng op te treden tegen mestfraude. Deze ondernemers wijzen niet alleen op de gevolgen voor de lasten van ondernemers maar geven ook aan dat onafhankelijke monstername bijdraagt aan een eerlijker speelveld voor bedrijven die volgens de regels willen werken.
Bent u op de hoogte van de procedure die een boer moet volgen om de mest (in dit voorbeeld de dikke fractie die naar een perceel van de buurman gaat) uit te rijden? Zo ja kunt u deze procedure beschrijven?
Het transport van mest moet, voor zover het niet onder een uitzondering valt1, voldoen aan de algemene transportregels. In dat kader moet er sprake zijn van een geregistreerde intermediair, monstername, het verplichte gebruik van AGR/GPS, een Vervoersbewijs Dierlijke Mest (VDM) en weging van de vracht mest. Voor vaste mest (dikke fractie) geldt dat altijd de monstername moet worden uitgevoerd door een erkende en geaccrediteerde onafhankelijke monsternemende organisatie. Voor een volledige beschrijving van de procedure verwijs ik naar de toelichting bij de desbetreffende wijzigingen van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet zoals deze zijn gepubliceerd in de staatcourant (Stct. 2016, nr. 69127; Stct. 2017, nr. 48214 en Stct. 2019, nr. 5166).
Bent u ervan overtuigd dat u deze regeling zo simpel en efficiënt mogelijk, met de laagste kosten voor de boer en een flexibele uitvoering heeft vorm gegeven? Zo ja, heeft u dit in de praktijk getoetst? Zo nee, waarom niet?
Zoals eerder aangegeven heb ik juist om onnodige kosten te voorkomen en een efficiënt systeem in te richten, begin dit jaar de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet aangepast ten behoeve van een versoepeling van de procedure voor het aanmelden van monsternames. Daarmee ben ik voor zover ik dat aangewezen en verantwoord acht, tegemoet gekomen aan verzoeken uit de sector. Ik heb in mijn overwegingen ook meegenomen dat de onafhankelijke monsternemende organisaties hun werk zorgvuldig en op een onafhankelijke wijze moeten kunnen uitvoeren en dat de NVWA in staat moet zijn adequaat toezicht uit te kunnen oefenen.
Klopt het dat een rundveehouder iedere vracht mest die van het erf gaat voor 14:00 uur moet aanmelden bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO) voor een bemonstering de dag daarna en dat de rundveehouder voor ieder monster 58 euro betaalt?
Ik ga ervan uit dat er met de verwijzing naar RVO.nl gedoeld wordt op de aanmelding van onafhankelijke monsternames bij de NVWA. De uiterste aanmeldtijd voor aanmelding bij de NVWA is bij bovengenoemde wijziging van 1 februari 2019 verruimd van 13:00 uur naar 15:00 uur. De onafhankelijke monsternemende organisaties werken volgens de instructies in bijlage Ea, het Accreditatieprogramma bemonstering vaste dierlijke meststoffen (AP06), van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet. Behalve de NVWA houdt de Raad voor Accreditatie toezicht op de juiste uitvoering. Het kostenniveau van de onafhankelijke monstername wordt mede door deze vereisten bepaald en ik houd in de gaten of de onafhankelijkheid en kwaliteit van de monstername niet onder druk komt te staan van de prijs. De prijsvorming van onafhankelijk monstername komt in de vrije markt tot stand. Ik heb daarover geen zeggenschap.
Wat vindt u ervan dat boeren in de praktijk gehinderd worden en op extra kosten gejaagd worden door de starre invulling en uitvoering van de regel?
De maatregel om vaste mest (dikke fractie) onafhankelijk te laten bemonsteren die sinds 1 oktober 2017 van kracht is geworden is helaas onvermijdelijk om mestfraude tegen te gaan. Op basis van de daarmee opgedane ervaring en voor zover aangewezen en verantwoord, heb ik de regels voor het aanmelden van monsternames met ingang van februari 2019 versoepeld.
Kunt u reflecteren op onderstaande praktijksituatie?1
In het geval de situatie zich voordoet dat een veehouder mest scheidt en levert aan een buurman dan is onafhankelijke monstername verplicht. Uit kostenoverwegingen is het overigens meer gebruikelijk om vaste mest (dikke fractie) over langere afstand te vervoeren. Onafhankelijke monstername wil zeggen dat een monsternemer ter plaatse moet komen om het monster conform de regelgeving en de accreditatie te nemen en veilig te stellen voor onderzoek door één van de erkende laboratoria. De NVWA controleert het systeem waarvan onafhankelijke monstername een onderdeel is en controleert steekproefsgewijs de afhandeling van monstername en verdere opvolging van de regels door de leverancier en transporteur. Om dit uit te kunnen voeren is voorbereidingstijd noodzakelijk. De wijzigingen per 1 februari 2019 waar u in uw vraagstelling naar verwijst, heeft in uw casus het voordeel dat niet al om 13:00 uur de planning vast moet staan, maar om 15:00 uur. Bovendien is het mogelijk geworden om tot drie uur voor het aangemelde tijdstip de melding in te trekken of te wijzigen. De maatregel onafhankelijke monstername heb ik moeten nemen om fraude met mest tegen te gaan en legt onvermijdelijk enige beperkingen op aan boeren zoals in deze casus, waarin het niet goed mogelijk is om voor 15:00 uur de dag voorafgaand aan de monstername de monstername te plannen. Om fraude tegen te kunnen gaan beschouw ik deze maatregelen echter als noodzakelijk en proportioneel.
Deelt u de mening dat dit niet bijdraagt aan een efficiënte en flexibele werkwijze voor de boer? Zo ja, wat kan hieraan gedaan worden? Zo nee, waarom niet?
De maatregel van februari 2019 maakt het in oktober 2017 geïntroduceerde systeem voor onafhankelijke monstername flexibeler. De maatregel zoals deze in oktober 2017 is genomen, beoogt het terugdringen van fraude met mest en daarmee het realiseren van de verbetering van de waterkwaliteit door een afnemende beschikbaarheid van illegale mest. Het is onvermijdelijk dat een dergelijke maatregel de vrijheid van handelen van een individuele boer enigszins beperkt.
Kunt u aangeven waarom RVO de op een later moment aangemelde vrachten niet alsnog spoedig kan verwerken?
Ik ga ervan uit dat gedoeld wordt op de aanmeldingen van monsternames die bij de NVWA gedaan moeten worden. NVWA en de Raad voor Accreditatie (RvA) houden streng toezicht op de uitvoering van de onafhankelijke monstername. De monsternemende organisaties hebben tijd nodig om het werk zorgvuldig voor te bereiden alvorens dit uit te voeren. De NVWA houdt risicogericht toezicht en heeft tijd nodig om het toezicht goed te organiseren. In het harmonisatieoverleg (zoals bedoeld in onderdeel 8.2 van bijlage Ea van de Uitvoeringsregeling Meststoffenwet) is een afweging gemaakt tussen de verschillende belangen en is geadviseerd om het aanmeldtijdstip te stellen op uiterlijk 15:00 uur de werkdag voorafgaand aan de monstername.
Bent u bereid de doorlooptijd van het verwerken van de gegevens door RVO te verkorten? Zo nee, waarom niet?
Ik ga ervan uit dat gedoeld wordt op de aanmeldingen van monsternames die bij de NVWA moeten worden gedaan. Zoals aangegeven in het antwoord op vraag 11 is er tijd nodig om de onafhankelijke monstername op een zorgvuldige manier uit te kunnen voeren. Verdere inkorting van de doorlooptijd gaat ten koste van de kwaliteit en onafhankelijkheid van de monstername.
Kunt u de vragen een voor een beantwoorden?
Ja.