Toeslaggedupeerden met een zakelijke schuld |
|
Mahir Alkaya |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
Bent u op de hoogte van het feit dat verschillende gedupeerden in het toeslagenschandaal een zakelijke lening zijn aangegaan op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen, om hiermee een (onterechte) schuld aan de Belastingdienst af te lossen?
Ja, ik ben hiervan op de hoogte.
Is het u bekend dat verschillende gemeenten aangeven deze schuld niet te kunnen kwijtschelden omdat daar nog niet de benodigde wetgeving voor bestaat? En dat sommige gemeenten zelfs vinden dat gedupeerden hun compensatie maar moeten besteden aan het aflossen van deze zakelijke lening?
Het is mij bekend dat verschillende gemeenten deze schuld nog niet kunnen kwijtschelden omdat de benodigde wetgeving nog niet is afgerond. De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft uw Kamer op 17 juni jl. geïnformeerd over de kwijtschelding van publieke schulden binnen het SZW domein.1 Hierin heeft de Minister aangegeven voornemens te zijn Bbz-leningen en Tozo-leningen te willen kwijtschelden. Dit moet echter wel binnen de staatssteunkaders plaatsvinden en uitvoerbaar en uitlegbaar zijn. De afgelopen maanden werkt het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid in overleg met de VNG aan een uitvoerbaar kader. Wij hebben geen signalen ontvangen dat gemeenten richting gedupeerden aangeven dat hun compensatie moet worden ingezet voor het aflossen van een zakelijke lening. Ook de VNG heeft dergelijke signalen niet ontvangen. Mocht deze situatie zich wel voordoen, dan vind ik een dergelijk advies van gemeenten onwenselijk. Daarom heb ik de VNG gevraagd hier aandacht aan te besteden in de communicatie richting gemeenten.
Welke oplossing gaat u treffen voor gedupeerden met een zakelijke lening? Kunt u uw antwoord toelichten?
Ik ben voornemens een oplossing te bieden voor zakelijke schulden die op het privévermogen van de gedupeerde ouder dan wel zijn/haar toeslagpartner kunnen worden verhaald (dus waarbij wordt ondernomen in de vorm van een eenmanszaak of een personenvennootschap), met dien verstande dat er niet méér zakelijke schulden zullen worden vergoed dan op grond van de Europese staatsteunregels is toegestaan, te weten 200.000 euro in drie jaar (totale staatsteun, dus ook bijv. subsidies). Ik ben me ervan bewust dat het hiermee kan voorkomen dat voor sommige ouders niet alle zakelijke schulden kunnen worden kwijtgescholden. We zijn echter gehouden aan Europese staatsteunregels. Alle departementen/uitvoeringsorganisatie waar zakelijke schulden voortkomen, volgen deze lijn.
Hierbij wil ik specifiek uw aandacht vestigen op Bbz- en Tozo-leningen voor bedrijfskapitaal. Het Ministerie van SZW heeft aangegeven dat deze gelijkenissen vertonen met private leningen. Het ligt dan ook voor de hand om aan te sluiten bij de regeling die door mij getroffen wordt voor het betalen van private schulden (zie hieronder), waaronder schulden die voortvloeien uit (zakelijke) leningen. Op grond van deze regeling komen de achterstallige betalingen voor betaling in aanmerking. Dit geldt niet voor de resterende hoofdsommen van leningen, tenzij die vanwege betalingsachterstanden opeisbaar zijn geworden. Dit geldt alleen voor ondernemingsvormen met persoonlijke aansprakelijkheid, bij bijvoorbeeld besloten vennootschappen wordt niets betaald. Hierbij wordt gemeenten wel de ruimte geboden om naar de individuele situatie van de gedupeerde ouder te kijken. Als er sprake is van een zodanig schrijnende situatie kan met beroep op een hardheidsclausule de gemeente beslissen om toch de hoofdsom kwijt te schelden. De kwijtschelding van Bbz- of Tozo-leningen voor bedrijfskapitaal zal binnen de staatssteunkaders moeten plaatsvinden. Voor zakelijke schulden bij private schuldeisers wordt in het concept beleidsbesluit private schuldenaanpak welke met de achtste Voortgangsrapportage kinderopvangtoeslag meegestuurd is een oplossing geschetst. Voor een verdere toelichting verwijs ik daarnaar. De start van de uitvoering hiervoor staat gepland later dit jaar.
Gaat u ervoor zorgen dat ook zakelijke schulden worden kwijtgescholden?
Zie antwoord vraag 3.
Wanneer verwacht u een oplossing te hebben voor gedupeerden met een zakelijke lening?
Zie antwoord vraag 3.
De beantwoording van prejudiciële vragen van het Hof Arnhem-Leeuwarden door de Hoge Raad van 2 juli 2021 |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Hans Vijlbrief (staatssecretaris financiën) (D66) |
|
![]() |
Bent u bekend met de beantwoording van de prejudiciële vragen door de Hoge Raad van 2 juli 2021 met betrekking tot massaalbezwaarprocedures?1
Ja.
Is het u bekend dat de Hoge Raad in antwoord op de prejudiciële vragen van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft aangegeven dat in gevallen waarin een individuele vraag nauw verwant is met de aangewezen rechtsvraag en daaraan subsidiair is, dit een reden kan zijn voor de inspecteur het individuele deel van het bezwaar aan te houden, totdat op de massaalbezwaarprocedure is beslist?
Ja. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 2 juli 2021 geoordeeld dat de inspecteur de bezwaren die zien op een individuele kwestie, specifiek gericht op de situatie van de individuele belastingplichtige die bezwaar maakt, op de reguliere door de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) en de Algemene wet bestuursrecht (Awb) voorgeschreven wijze moet behandelen. Dit betekent dat op het individuele deel van het bezwaar in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn uitspraak moet worden gedaan. In het arrest overweegt de Hoge Raad ook dat de beslissing op het individuele deel van het bezwaar kan worden aangehouden door de rechter en overigens ook door de inspecteur (totdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure onherroepelijk is beantwoord). De aanhouding van de beslissing door de inspecteur vereist instemming van de belanghebbende.2
Hoeveel belastingplichtigen hebben inmiddels bezwaar aangetekend tegen de box 3-heffing bij de aanslag 2020?
Tot 27 augustus 2021 hebben 34.874 belastingplichtigen een bezwaarschrift ingediend tegen de box 3-heffing bij de aanslag 2020.
In welk deel van deze bezwaarschriften is een stelselvraag aan de orde, welk deel van de bezwaarschriften ziet alleen op een individuele en excessieve last en welk deel van de bezwaarschriften bevat beide? Hoe bereidt de Belastingdienst zich voor op al deze bezwaarprocedures?
Tot 27 augustus 2021 heeft de Belastingdienst 14.990 bezwaarschriften tegen de box 3-heffing op stelselniveau ontvangen. De overige 19.884 zijn hoofdzakelijk bezwaarschriften tegen de box 3-heffing op stelselniveau én individueel niveau. Er zijn nauwelijks bezwaarschriften die alleen zien op de individuele kwestie of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last vormt voor de betreffende belastingplichtige. Als dit deel van het bezwaar dat specifiek ziet op de situatie van de individuele belastingplichtige die het bezwaar heeft ingediend niet is gemotiveerd, vraagt de Belastingdienst de belastingplichtige om dit deel van het bezwaar te motiveren. De belastingdienst behandelt het individuele deel van het bezwaar conform de wettelijke termijnen.
Bent u het met de Hoge Raad eens dat het formeelrechtelijk mogelijk is het bezwaar in het individuele deel aan te houden?
Zie antwoord vraag 2.
Is het u bekend dat meerdere belastingplichtigen in hun bezwaar de inspecteur het verzoek hebben gedaan het individuele deel van hun bezwaar aan te houden totdat is besloten in het massale deel, maar dat de Belastingdienst deze verzoeken heeft afgewezen, waardoor deze belastingplichtigen nu op korte termijn ook hun individuele bezwaren moeten doorzetten?
Ja. Door middel van de massaalbezwaarprocedure kan een rechtsvraag aan de rechter worden voorgelegd waarvan het antwoord voor een groot aantal belastingplichtigen van belang is. De rechtsvraag waar het hier om gaat is of de box 3-heffing op stelselniveau strijdig is met het eigendomsrecht van het EVRM.3 Totdat het antwoord op de rechtsvraag is gegeven, worden de bezwaarschriften voor wat betreft de rechtsvraag op grond van de wettelijke massaalbezwaarregeling aangehouden. De gebruikelijke termijn om te beslissen wordt voor bezwaarschriften waarvoor de aanwijzing massaal bezwaar geldt, opgeschort tot en met de dag voorafgaand aan de dag waarop de collectieve uitspraak op de rechtsvraag onherroepelijk wordt gedaan.
Veel belastingplichtigen hebben in hun bezwaarschrift naast de rechtsvraag ook het standpunt ingenomen dat de box 3-heffing voor hen een individuele en buitensporige last vormt. Deze individuele, specifieke kwestie valt niet onder de aanwijzing massaal bezwaar, omdat de uitkomst van zaken waarin hierover wordt uitgeprocedeerd niet representatief kán zijn.
Voor de afwikkeling van dit individuele deel van het bezwaar blijft de gebruikelijke regeling van de AWR en de Awb van toepassing.4 Dit betekent dat de inspecteur hierop in beginsel binnen zes weken na afloop van de bezwaartermijn moet beslissen. De Hoge Raad heeft erop gewezen dat de Belastingdienst kan beslissen om, met instemming van de belastingplichtige, het individuele deel van het bezwaar aan te houden. De Belastingdienst heeft ervoor gekozen dit niet te doen. Tegenover het mogelijke persoonlijke belang van de belastingplichtige bij het aanhouden van het individuele bezwaar staat het belang van de Belastingdienst om bezwaren tijdig en correct te behandelen en daarop uitspraak te doen. De massaalbezwaarprocedure is onder andere bedoeld om een groot aantal bezwaarschriften op een zo efficiënt en effectief mogelijke wijze te kunnen behandelen. Dit is in het voordeel van zowel de belastingplichtige als de Belastingdienst. Als de Belastingdienst vanwege een lopende massaalbezwaarprocedure het individuele deel van alle bezwaren moet aanhouden, dan wordt de Belastingdienst zelf alsnog geconfronteerd met een grote uitvoeringslast. Bij niet aanhouden van de individuele bezwaren kan de Belastingdienst immers deze bezwaren, die niet alle tegelijk zijn ingediend, in de tijd verspreid beoordelen en afdoen. Die mogelijkheid is zeer beperkt wanneer de beoordeling en afdoening van alle individuele bezwaren zouden worden aangehouden tot het moment waarop de collectieve uitspraak op de aangewezen rechtsvraag onherroepelijk is gedaan.
Verder ligt afdoening van het individuele deel van het bezwaar binnen de gebruikelijke termijn in de Awb voor de hand omdat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele, specifieke kwestie twee afzonderlijke kwesties zijn, die apart van elkaar moeten worden beoordeeld en dus apart van elkaar worden behandeld. De individuele kwestie of de box 3-heffing een individuele en buitensporige last vormt voor een belastingplichtige is gekoppeld aan de persoonlijke (financiële) omstandigheden van die belastingplichtige en staat dus los van de rechtsvraag of de box 3-heffing op regelniveau in strijd is met het eigendomsrecht van het EVRM. De feiten en omstandigheden die relevant zijn voor de afdoening van de individuele kwestie wijzigen niet tijdens de periode van aanhouden. Het individuele deel van het bezwaar kan derhalve zorgvuldig en correct afzonderlijk worden beantwoord, voordat de rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure definitief is beantwoord (zie verder het antwoord op vraag 7 en 9).
Is het u bekend dat dit als gevolg heeft dat veel mensen het individuele deel van het bezwaar hebben ingetrokken, met als gevolg dat deze belastingplichtigen hun individuele rechten al hebben verspeeld, voordat zij weten wat de uitkomst van de massaalbezwaarprocedure is?
Er zijn nog niet veel gevallen bekend waarin het individuele deel van het bezwaar is ingetrokken. Als een belastingplichtige het individuele deel van zijn bezwaar intrekt, dan blijft (ook) voor die belastingplichtige de uitkomst van de massaalbezwaarprocedure over de aangewezen rechtsvraag van belang. Overigens heeft een belastingplichtige die het individuele deel van zijn bezwaar intrekt en die vraag dus niet uitprocedeert, nog wel de mogelijkheid om de inspecteur (binnen de vijfjaarstermijn) te verzoeken de aanslag inkomstenbelasting ambtshalve te verminderen.5 Het intrekken van het bezwaar voor zover dat ziet op de individuele, specifieke kwestie van de belastingplichtige doet dus niets af aan de rechten van de belastingplichtige in de massaalbezwaarprocedure; de uitkomst in die procedure geldt onverkort. Als een belastingplichtige het individuele deel van zijn bezwaar niet intrekt en de inspecteur daarop uitspraak doet, wordt de belastingplichtige evenmin geschaad in zijn rechten in de massaalbezwaarprocedure; ook dan geldt de uitkomst in die procedure onverkort. De rechtsvraag in de massaalbezwaarprocedure en de individuele, specifieke kwestie zijn immers twee afzonderlijke kwesties, waarover ook volgens de Hoge Raad los van elkaar moet worden geprocedeerd.
Kunt u aangeven waarom deze mogelijkheid niet in praktijk door de Belastingdienst wordt toegepast?
Zie antwoord vraag 6.
In hoeverre worden de rechten van belastingplichtigen geraakt, indien de wetgever een belastingplichtige dwingt om eerst het individuele deel van zijn bezwaar uit te procederen, terwijl er nog een collectieve massaalbezwaarprocedure loopt?
Zie antwoord vraag 7.
Hoe beziet u in dit licht de conclusie van Advocaat-Generaal Wattel van 25 maart 2021 die een stelselingreep door de rechter op basis van het eigendomsrecht onwaarschijnlijk acht, welke bij de belastingplichtige onzekerheid kan oproepen over of de kans op rechtsherstel misschien groter is bij de individuele weg, terwijl een massaal bezwaar toch de meest geëigende weg lijkt?
Ik ga er in mijn antwoord van uit dat de vragenstelster op onzekerheid doelt op het punt van het al of niet intrekken van het individuele deel van het bezwaar. Als een belastingplichtige een bezwaarschrift heeft ingediend dat zowel de aangewezen rechtsvraag als een individuele kwestie bevat, dan geldt als uitgangspunt dat het bezwaar wordt gesplitst. Doordat het bezwaar wordt gesplitst, gaan er twee bezwaartrajecten naast elkaar lopen en, eventueel, in (hoger) beroep vervolgens twee afzonderlijke procedures. Voor zover het bezwaar ziet op de aangewezen rechtsvraag wordt het ingevolge de massaalbezwaarprocedure bij één collectieve uitspraak afgedaan. In die massaalbezwaarprocedure kan aan de orde komen of de rechter op stelselniveau rechtsherstel dient te bieden. De Advocaat-Generaal acht het in zijn conclusie van 25 maart 2021 onwaarschijnlijk dat de rechter op basis van het eigendomsrecht op stelselniveau ingrijpt en rechtsherstel biedt.
Voor zover het bezwaar ziet op een individuele kwestie wordt het door de inspecteur bij afzonderlijke, individuele uitspraak afgedaan. Hier heeft de belastingplichtige een actieve rol. Hij kan het standpunt innemen dat de box 3-heffing voor hem in zijn specifieke geval een individuele en buitensporige last vormt en dat de rechter hem rechtsherstel moet bieden. Bij de beoordeling of een belastingplichtige door de box 3-heffing wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last, moet de rechter die heffing bezien in samenhang met de gehele financiële situatie van de belastingplichtige. De rechter moet bij zijn onderzoek of de heffing een individuele en buitensporige last vormt alle relevante feiten en omstandigheden in zijn oordeel betrekken.6 Dit is dus een andere kwestie dan de rechtsvraag die in de massaalbezwaarprocedure voorligt. In de praktijk blijkt overigens dat een rechter niet snel tot het oordeel komt dat een belastingplichtige wordt geconfronteerd met een individuele en buitensporige last waarvoor aan die belastingplichtige rechtsherstel moet worden geboden. Een voorbeeld is het SNS Reaal-arrest waarin de Hoge Raad besliste dat de forfaitaire rendementsheffing over vermogen dat één maand na de peildatum (nagenoeg) geheel verloren was gegaan door de onteigening van de aandelen SNS Reaal, waardoor de desbetreffende belastingplichtige met zijn inkomen onder het bestaansminimum uitkwam, tot een individuele en buitensporige last leidde.7
Bent u van mening dat de belastingbetaler geen goed geïnformeerde beslissing kan maken van wat nu de beste weg is, totdat hij zekerheid heeft over de waarschijnlijkheid van een stelselingreep door de rechter, omdat volgens A-G Wattel de rechter wel degelijk drie verschillende mogelijkheden heeft tot een stelselingreep?
Zoals uit het antwoord op vraag 10 volgt, wordt een bezwaarschrift dat zowel de aangewezen rechtsvraag als een individuele kwestie bevat, door de Belastingdienst op grond van de wet gesplitst waarna de rechtsvraag en het individuele deel van het bezwaar onafhankelijk van elkaar worden behandeld. Er lopen daardoor twee afzonderlijke bezwaartrajecten en vervolgens twee afzonderlijke (hoger) beroepsprocedures naast elkaar, die beide voor de belastingplichtige openstaan zoals in het antwoord op vraag 10 beschreven. Naar mijn mening kan een belastingplichtige prima zelf beslissen of hij naast het meelopen in de massaalbezwaarprocedure afzonderlijk wil procederen over de individuele kwestie, die ziet op de specifieke financiële situatie van de belastingplichtige en dus uitsluitend hem aangaat.
Bent u bereid om een externe partij, bijvoorbeeld de Nationale ombudsman, om een (spoed)advies te vragen over de mogelijkheden voor het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar, waarin naast de formeel-juridische aspecten ook de (praktische) rechtsbescherming van belastingplichtigen wordt meegenomen?
De Hoge Raad heeft met zijn arrest van 2 juli 2021 het rechtskader omtrent de massaalbezwaarprocedure in combinatie met het aanhouden van het individuele deel van het bezwaar nader verduidelijkt. Het kunnen aanhouden van een bezwaar door de inspecteur vindt zijn grondslag in de wet8 en is voor bepaalde gevallen nader ingevuld via het Besluit Fiscaal Bestuursrecht. Omdat de formeel-juridische aspecten alsmede de (praktische) rechtsbescherming op dit onderdeel duidelijk zijn, is geen advies benodigd.
Zou u deze vragen binnen één week willen beantwoorden, aangezien voor veel belastingen de tijd dringt in de bezwaarprocedure?
Dat is helaas niet gelukt.
Het bericht 'Vier grote radiozenders dreigen 7- tot 13-voudige te moeten betalen voor verlenging FM-vergunning' |
|
Inge van Dijk (CDA) |
|
Mona Keijzer (staatssecretaris economische zaken) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Vier grote radiozenders dreigen 7- tot 13-voudige te moeten betalen voor verlenging FM-vergunning»?1
Ja.
Klopt de berichtgeving dat de prijzen voor de noodverlenging van de commerciële FM-vergunningen zeven tot dertien keer zo hoog zijn als de betreffende radiozenders nu betalen? Zo ja, deelt u de mening dat dit niet conform de unaniem aangenomen motie-Grinwis c.s. is, die verzoekt om een proportionele en maatschappelijk verantwoorde vergoeding (Kamerstuk nr. 24 095, nr. 537)? Waarom is gekozen hiervan af te wijken en de facto de motie niet uit te voeren?
De bepaling van de hoogte van de verlengingsprijzen voor de commerciële landelijke vergunningen voor een periode van drie jaar dient binnen de juridische context van de Telecommunicatiewet plaats te vinden, rekening houdend met alle belangen in de desbetreffende markt.
Ik heb daarom, net als bij eerdere verlengingen, SEO Economisch Onderzoek (SEO) gevraagd met een onafhankelijk advies te komen. SEO heeft in lijn met de eerder door haar gehanteerde methodiek – de verlengingsprijzen berekend. SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan de vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor een verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek.
Het gaat bij deze tijdelijke verlenging om een zeer korte periode, waardoor het niet mogelijk is om daarvoor een zelfstandige verlengingsprijs te berekenen. Daarom heeft SEO voor het vaststellen van de verlengingsprijs de drie jaar van de komende verlenging opgeteld bij de lopende verlengingsperiode van vijf jaar (2017–2022).
Het is juist dat de bedragen dit keer hoger uitvallen dan bij de vorige verlenging in 2017. Als de nieuwe bedragen voor drie jaar verlengen echter worden opgeteld bij de bedragen van de vorige verlenging (vijf jaar) dan zijn de bedragen voor de totale periode van acht jaar nog steeds aanmerkelijk lager dan de bedragen die zijn betaald voor de zesjarige verlengingsperiode in het tijdvak 2011–2017. Dit plaatst de bedragen in een breder perspectief en er kan dus niet in algemene zin gesteld worden dat partijen nu velen malen meer moeten betalen dan voorheen.
Om de verlengingsprijzen te berekenen voor toekomstige jaren is het van belang om inschattingen c.q. prognoses te maken. SEO heeft daarom voor de berekeningen van de verlengingsprijzen gebruik gemaakt van de projecties van het Centraal Plan Bureau (CPB) voor de groei van het bruto binnenlands product (en het bijbehorende prijspeil) in de periode tot en met 2025.2 SEO gaat daarbij uit van de meest conservatieve inschattingen hoewel de economie aan het herstellen is.
De prognoses zijn dusdanig gunstig dat het verdienpotentieel van de ongeclausuleerde landelijke vergunningen voor de komende drie jaar circa het viervoudige is van hetgeen deze partijen moeten afdragen.
Het verdienpotentieel van een vergunning is van cruciaal belang bij het vaststellen van een marktconforme vergoeding op grond van artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Naast een deugdelijke motivering van de verschuldigde bedragen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het staatsteunkader. De reële economische waarde van de vergunningen op basis van recente economische vooruitzichten dient daarom (geheel) in het bedrag te worden uitgedrukt, zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders.
Onder een proportionele en daarmee maatschappelijk verantwoorde vergoeding versta ik dan ook een marktconforme vergoeding die conform de Telecommunicatiewet aansluit bij de reële waarde die deze vergunningen in de toekomst vertegenwoordigen. In de berekeningen van SEO zijn overigens ook de gevolgen van de coronacrisis verdisconteerd met als resultaat dat de bedragen hierdoor lager uitvallen. De bovengenoemde bedragen voor een verlenging met een termijn van drie jaar houden derhalve eveneens rekening met de economische schade aan en krimp van de markt waar de motie-Grinwis c.s. naar verwijst en waar ik uitvoering aan geef.
Vindt u ook dat met dusdanig hoge verlengingsprijzen het doel van de noodverlenging niet wordt bereikt, namelijk radiozenders de rust en ruimte bieden om zich te herstellen na de coronacrisis?
De effecten van de coronacrisis, die ons allemaal raakt, heeft vorig jaar ook grote gevolgen gehad voor de commerciële radiopartijen door het teruglopen van de advertentie-inkomsten. Ik ben daarom conform de wens van uw Kamer overgegaan tot een tijdelijke verlenging voor een termijn van drie jaar. Doel van deze verlenging is – conform de motie-Van den Berg3 – commerciële radiopartijen in de gelegenheid te stellen additionele financiering aan te trekken om zo de gevolgen van de coronacrisis te mitigeren en de continuïteit van de sector te waarborgen. Het verlengen van de commerciële radiovergunningen heeft uitdrukkelijk niet tot doel om geleden verliezen c.q. geleden schade te vergoeden. De Telecommunicatiewet geeft hiertoe ook geen ruimte. Indien partijen die het betreft een verlenging wensen, dienen zij wel bereid te zijn een marktconforme vergoeding te betalen die is vastgesteld conform de daarvoor geldende wet- en regelgeving, met inachtneming van de meest recente economische vooruitzichten. Zoals ik bij antwoord 2 uiteen heb gezet, is voor de hoogte van deze verlengingsprijzen het verdienpotentieel naar de toekomst toe het uitgangspunt.
Kunt u inzichtelijk maken, mede aan de hand van (voorbeeld)berekeningen, hoe u tot de betreffende verlengingsprijzen bent gekomen?
Voor de berekeningen van de verlengingsprijzen verwijs ik naar de definitieve rapport van SEO dat ik uw Kamer hierbij doe toekomen.
Kunt u op een rijtje zetten welke manieren, welke (reken)methodes er zijn om verlengingsprijzen te berekenen? Kunt u motiveren waarom u voor de betreffende methode hebt gekozen? Wilt u daarbij ingaan op het aspect van juridische houdbaarheid?
SEO heeft bij de waardebepalingen van het radiospectrum in de afgelopen jaren invulling gegeven aan het juridisch kader van de Telecommunicatiewet door de economische waarde te berekenen op basis van de zgn. opportuniteitskosten. Dit is de waarde die een efficiënte nieuwe toetreder toekent aan een vergunning, rekening houdend met de looptijd ervan. Deze waarde is tevens gelijk aan de uitkomst van een hypothetische veiling. De waarderingsmethode voor de (nood)verlenging van drie jaar moet zo dicht mogelijk aansluiten bij de eerder door SEO gehanteerde systematiek. Temeer nu deze systematiek is getoetst en goedgekeurd door het College van Beroep voor het bedrijfsleven.
SEO heeft in het rapport vier methoden aangedragen die aan deze systematiek voldoen. Uitgangspunt van deze methoden vormt steeds de waarde die een efficiënte toetreder toekent aan de vergunning conform de toelichting bij artikel 3.15 van de Telecommunicatiewet. Methoden die afwijken van deze systematiek zijn juridisch kwetsbaar.
Bent u op dit moment nog met de radiosector in gesprek? Kunt u aangeven hoe en op welke momenten de sector betrokken is geweest bij de noodverlenging zoals die nu wordt vastgesteld?
Conform de procedure die ook gevolgd is bij de eerdere verlengingen van deze vergunningen zijn betrokken partijen in de gelegenheid gesteld om te reageren op het conceptrapport van SEO door middel van een zgn. preconsultatie. Gedurende de afgelopen weken hebben diverse gesprekken plaatsgevonden tussen vertegenwoordigers van de Verenging voor Commerciële Radio (VCR) en vertegenwoordigers van het Ministerie van EZK over het conceptrapport.
Op 16 juli 2021 heeft de VCR ook nog een schriftelijke reactie ingediend.
De VCR heeft daarbij aangegeven het ministerie erkentelijk te zijn dat zij kennis heeft mogen nemen van het conceptrapport van SEO en in de gelegenheid is gesteld om (via de preconsultatie) te mogen reageren op het rapport alvorens het wordt vastgesteld.
De binnengekomen reactie is zorgvuldig gewogen met inachtneming van het geldende wettelijk kader waar ik aan gehouden ben. Naast een deugdelijke juridische motivering van de verschuldigde verlengingsprijzen ben ik ook gehouden aan een correcte toepassing van het Europese staatssteunkader. De economische waarde van de vergunningen dient (geheel) in de verlengingsprijs tot uitdrukking te worden gebracht. Zowel met het oog op doelmatig frequentiegebruik als om te voorkomen dat de verlenging kan worden aangemerkt als een verboden vorm van staatssteun aan de huidige vergunninghouders. Daarnaast is het belangrijk om een verstoring van het gelijke speelveld (het level playing field) te voorkomen. Een marktconforme verlengingsprijs dient daartoe.
De ingebrachte reactie van de VCR van 16 juli jl. heeft SEO geen aanleiding gegeven om grote aanpassingen in het conceptrapport door te voeren. Het rapport met de daarin opgenomen berekeningen is daarmee dan ook definitief vastgesteld. Zie ook het antwoord op vraag 4.
Wanneer wordt het verlengingsbesluit genomen? Wanneer wordt de definitieve hoogte van de verlengingsprijzen vastgesteld? Krijgt de Kamer nog gelegenheid zich hierover uit te spreken? Zo ja, op welk moment?
De zogenaamde verlengbaarheidsbesluiten waarin wordt besloten dát er verlengd kan worden en voor welke termijn de verlenging gaat gelden, zijn op 30 augustus 2021 gepubliceerd.4
Om de verlenging van de landelijke commerciële radiovergunningen vervolgens tijdig te kunnen realiseren, is het noodzakelijk om nu snel te starten met een aantal procedures ter vaststelling van de ministeriële regelingen die nodig zijn om de verlenging voor individuele partijen daadwerkelijk mogelijk te maken (zoals de aanvraagregeling en de regeling financieel instrument). Het betreft hier de nadere uitwerking van het besluit om tot verlenging over te gaan waartoe ik door de wetgever nader ben gemandateerd.
Het artikel 'Rapport over Caribische luchtvaart al twee jaar in onderste la ministerie I&W' |
|
Kiki Hagen (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het artikel «Rapport over Caribische luchtvaart al twee jaar in onderste la ministerie I&W»?1
Ja.
Bent u het eens met de vragenstellers dat een goede connectiviteit van Caribisch Nederland van groot publiek belang is?
Ja.
Hoe beoordeelt u de conclusie van de commissie Hartman dat er op een aantal routes binnen Caribisch Nederland sprake is van zogenaamde «dunne routes», waarbij commerciële luchtvaartmaatschappijen niet altijd voldoende connectiviteit kunnen garanderen?
Het klopt dat er sprake is van dunne routes. Het is om die reden dat de Nederlandse Staat sedert 2010 middels staatsdeelneming in de luchtvaartmaatschappij Winair probeert luchtvervoer op de meest dunne routes (naar Saba en Sint Eustatius) in stand te houden. Het instrument staatsdeelneming heb ik de afgelopen periode geëvalueerd. Ik onderzoek nu of en op welke wijze ik uitvoering kan geven aan de aanbevelingen uit de evaluatie. In dat kader verken ik onder meer de mogelijkheid van een openbaredienstverplichting op de routes tussen Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. De evaluatie, inclusief de opvolging die daaraan wordt gegeven wordt momenteel met de meest betrokken departementen besproken. Zodra dit is afgerond zal ik u de evaluatie en beleidsreactie doen toekomen.
In hoeverre bent u van mening dat de Nederlandse overheid een rol heeft om de connectiviteit op peil te houden als marktpartijen hier niet in slagen?
Nederland heeft een verantwoordelijkheid richting Caribisch Nederland als het gaat om het bereikbaar houden van deze bijzondere Nederlandse gemeenten.
Kunt u nader uiteenzetten wat er is gedaan met de aanbevelingen uit het rapport van de commissie Hartman?
Het SEO-rapport dat in opdracht van de commissie Hartman is opgesteld, is met uw Kamer gedeeld in maart 2019 (Kamerstuknummer 31 936, nr. 581). Zoals destijds gemeld, hebben de vier Koninkrijkslanden tezamen besloten deze adviezen niet over te nemen. Even daarvoor was er een nieuwe airline op de benedenwinden gevestigd. In de tussentijd heb ik de situatie gemonitord, en middelen beschikbaar gesteld om een pilot naar een veerverbinding te starten. Naar aanleiding van de evaluatie naar de staatsdeelneming verken ik op dit moment de mogelijkheid van een openbaredienstverplichting op de routes tussen Sint Maarten, Saba en Sint Eustatius. Dat was ook één van de aanbevelingen van de commissie Hartman.
Kunt u een laatste stand-van-zaken delen over het ingediende steunverzoek van Winair?
Het is in principe aan Sint Maarten om haar nationale luchtvaartmaatschappij te ondersteunen.
Kunt u delen wanneer u precies verwacht de evaluatie van de staatsdeelneming in Winair in het licht van het bredere connectiviteitsvraagstuk te hebben afgerond? Kunt u toezeggen deze evaluatie in elk geval af te ronden voordat eventuele nieuwe steun zal worden besproken?
De evaluatie is afgerond. De evaluatie, inclusief de opvolging die daaraan wordt gegeven wordt momenteel met de meest betrokken departementen besproken. Zodra dit is afgerond zal ik u de evaluatie en beleidsreactie doen toekomen.
Kunt u een laatste stand-van-zaken delen over de voortgang op het aanbestedingstraject voor de veerdienst?
Het aanbestedingstraject verloopt volgens planning. De ambitie is om de veerdienst voor het eind van het jaar te laten starten.
Welke andere alternatieven overweegt u om de connectiviteit op peil te houden en/of te verbeteren, bijvoorbeeld door de inzet van andere luchtvaartmaatschappijen zoals EZ Air en SMX Airways?
Allereerst loopt natuurlijk een onderzoek naar veerverbindingen op Saba en Sint Eustatius. Naar aanleiding van de evaluatie van de staatsdeelneming verken ik bovendien de mogelijkheid om een openbaredienstverplichting op te leggen op de routes tussen Sint Maarten en Saba/Sint Eustatius. Bovendien onderzoek ik of en zo ja hoe de vestigingseisen voor luchtvaartmaatschappijen kunnen worden versoepeld.
Het bericht ‘Gemeenten slaan alarm om volledige afsluiting A12: Ernstige gevolgen voor verkeer' |
|
Peter de Groot (VVD) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Gemeenten slaan alarm om volledige afsluiting A12: Ernstige gevolgen voor verkeer»?1
Ja.
Is er een landelijke aanpak bij onderhoud van wegen om over te gaan op een gedeeltelijke of gehele afsluiting? Hoe vaak komt een gehele afsluiting op A-wegen voor in Nederland en wat is de reden dat er in dit geval gekozen is voor een volledige afsluiting?
Rijkswaterstaat bekijkt per project wat de beste aanpak is. Hierbij wordt een afweging gemaakt op basis van de berekende effecten voor hinder, veiligheid, efficiëntie, onderliggend wegennet etc. Onderdeel van deze werkwijze is dat Rijkswaterstaat overleg voert met de regio (wegbeheerder).
Gehele afsluitingen op A-wegen worden in Nederland vaker toegepast. In veel gevallen (ca. 100x per jaar) betreft het weekendafsluitingen. Meerdaagse afsluitingen overdag op werkdagen komen minder dan tien keer per jaar voor.
Rijkswaterstaat probeert gehele afsluiting van A-wegen zoveel mogelijk te voorkomen, maar dit is niet altijd mogelijk, zoals nu bij de A12. Afgelopen winter heeft Rijkswaterstaat op dit traject reeds noodreparaties moeten uitvoeren. Er werd een groot onderhoudscontract voorbereid, maar bij de inspectie in april jl. bleek dat er dermate veel schade aan het asfalt was, dat er zo snel als mogelijk moest worden ingegrepen. Een nieuwe winter over dit asfalt kan meer en grotere schades opleveren met meer hinder als gevolg, omdat dit werk niet gepland kan worden.
Bij de werkzaamheden op de A12 is op basis van een financiële kosten/baten analyse, model verkeersberekeningen voor het hoofdwegennet en expert judgement gekozen voor een volledige afsluiting van meerdere dagen/nachten achtereen. Bij deze aanpak kan in een kortere tijdsperiode meer werk worden verzet (de verkeersmaatregelen hoeven maar één keer op- en afgebouwd te worden), is de hinder voor de weggebruiker het kortst en kan de veiligheid voor de weggebruiker en wegwerker beter worden gegarandeerd. De werkzaamheden zijn zo gepland dat ze zo min mogelijk overlappen met werkzaamheden op andere hoofdwegen die als omrijroute dienen, of met onderliggend wegennet die van belang is voor de bereikbaarheid van de omgeving.
Op basis van welke argumenten is er gekozen voor een volledige afsluiting versus een gedeeltelijke afsluiting?
Zie antwoord vraag 2.
Wat bedraagt de extra reistijd ten gevolge van de afsluiting en het volgen van omleidingsroutes?
Uit modelberekeningen van het hoofdwegennet blijkt dat de extra reistijd op kan lopen tot 60 minuten in de spits. Dit betreft een modelberekening, de praktijk kan altijd anders uitvallen.
Zijn de getroffen gemeenten en sectoren betrokken bij de keuze van een volledige wegafsluiting, die een enorme impact heeft op de bereikbaarheid? Welk overleg is hier de afgelopen weken nog over geweest? Hoe zorgt Rijkswaterstaat ervoor dat, ook in de toekomst, de rest van Nederland vroegtijdig en volledig geïnformeerd wordt over het afsluiten van deze en andere belangrijke verkeersaders?
In zijn algemeenheid betrekt Rijkswaterstaat haar omgeving bij het afsluiten van belangrijke verkeersaders en wordt de omgeving op verschillende manieren geïnformeerd over grootschalige werkzaamheden en de te verwachten hinder. Rijkswaterstaat heeft van verschillende gemeenten bezorgde signalen ontvangen. Rijkswaterstaat begrijpt de bezorgdheid en neemt de signalen serieus. Daarom zal bij de Staat van de Infrastructuur, die uw Kamer in december a.s. zal ontvangen, beter inzichtelijk worden gemaakt welke grootschalige werkzaamheden per regio gepland staan. Rijkswaterstaat hecht er grote waarde aan de omgeving vroegtijdig te betrekken bij grootschalige werkzaamheden. In de recente bestuurlijke overleggen MIRT is dit ook een specifiek agendapunt en wordt de hinderaanpak jaarlijks geagendeerd. Op basis van de afspraken in deze bestuurlijke overleggen wordt momenteel de hinderaanpak vernieuwd. De ervaringen uit dit project zullen hierbij worden betrokken. Uw Kamer wordt hierover dit jaar geïnformeerd.
De werkzaamheden waren gepland van 20 tot 30 augustus, een relatief verkeersluwe periode, om zo de verkeershinder zoveel mogelijk te beperken. Vanwege conflicterende werkzaamheden op het onderliggend wegennet, waaronder de N228, heeft Rijkswaterstaat op verzoek van stakeholders besloten de werkzaamheden te verplaatsen. Daarnaast maakte de veiligheidsregio zich zorgen vanwege evenementen in de regio.
Rijkswaterstaat heeft daarop in juni een expertsessie georganiseerd met de provincies Utrecht en Zuid-Holland, gemeenten (wegbeheerders in de regio), hulpdiensten, Veiligheidsregio’s en politie. Conclusie van deze sessie was dat de regio een lichte voorkeur heeft voor uitvoering in de herfstvakantie, maar dat alle andere opties (van 9 aaneengesloten dagen) tussen zomer en herfst ook acceptabel waren.
Vervolgens heeft Rijkswaterstaat in een bestuurlijk overleg met de omgeving afgesproken alle opties onderling af te wegen. In deze afweging viel de herfstvakantie als optie af omdat 1) de werkzaamheden zouden interfereren met andere werkzaamheden van Rijkswaterstaat en daardoor de benodigde omleidingsroutes (noord via A2, A9 en A4 en zuid via A2, A27 en A15) niet beschikbaar zouden zijn of te zwaar belast zouden worden en 2) dat hoe dichter het najaar nadert, de kwaliteit van het asfalt steeds meer onder druk komt te staan, vanwege de vaak slechtere weersomstandigheden. Bij het verwerken van asfalt moet namelijk rekening worden gehouden met de combinatie van wind, regen en temperatuur. Algemeen geldt dat hoe slechter de weersomstandigheden zijn, hoe meer de kwaliteit van het asfalt onder druk komt te staan.
Daarmee zou de kans op uitloop van werkzaamheden groter worden. Conclusie van deze afweging was dat dat deze werkzaamheden van de zomer van 2021 naar eind september 2021 (zie ook antwoord 7 en 8) zijn verplaatst. Er zijn dan geen werkzaamheden op het onderliggend wegennet die conflicteren met de omleidingsroutes.
Vanaf medio juni is overleg gevoerd met de gemeenten om de werkzaamheden en benodigde verkeersmaatregelen verder af te stemmen. Daarnaast heeft Rijkswaterstaat ook bestuurlijk regelmatig contact gehad. Daarnaast is met diverse grote logistieke organisaties en bedrijven, zoals TLN, Snel Shared Logistics, Jongeneel, Evofenedex, Jumbo en Westfort eveneens contact geweest. Ook zijn en worden omwonenden en weggebruikers geïnformeerd over de geplande werkzaamheden op de A12 en de te verwachten hinder. Dit gebeurt via diverse kanalen, zoals persberichten, advertenties in lokale weekbladen, social media, berichtgeving in online navigatieapps en informatieborden langs de weg.
Tijdens de werkzaamheden aan de A12 wordt dagelijks gemonitord op veiligheid en verkeersmanagement en wordt hierop geanticipeerd en indien nodig bijgestuurd.
Zijn alle mogelijkheden in kaart gebracht om bij dit onderhoud voor zowel de omliggende regio’s als Rijkswaterstaat de beste optie te bepalen? Ook in relatie tot andere wegwerkzaamheden in de regio?
Zie antwoord vraag 5.
Is er geanalyseerd wat de gevolgen zijn van de volledige afsluiting voor het onderliggende wegennet en de verkeersveiligheid rondom bijvoorbeeld scholen, winkelgebieden en wijken binnen de bebouwde kom?
De gegevens van de verkeersstromen op het onderliggend wegennet zijn niet beschikbaar, omdat de wegbeheerders hier niet over beschikken. Daarom is met gebruikmaking van de lokale kennis geanalyseerd wat de gevolgen zijn van de negendaagse afsluiting van de A12 voor de verkeersveiligheid van het onderliggend wegennet. Uit deze analyses is gebleken dat op het onderliggend wegennet onvermijdelijk langere reistijden zullen ontstaan. Om de te verwachten drukte op het onderliggend wegennet enigszins op te vangen, zijn in overleg met de wegbeheerders (gemeenten en provincies) beheersmaatregelen vastgesteld, zoals inzet van verkeersregelaars, monitoring met motoren en informatie via bebording en tekstkarren. Ook worden weggebruikers vooraf geïnformeerd over de afsluiting dit gedeelte van de A12, zodat zij niet verrast worden als de werkzaamheden begonnen zijn. Dit gebeurt via diverse kanalen, zoals persberichten, advertenties in lokale weekbladen, social media, berichtgeving in online navigatieapps en informatieborden langs de weg.
Is er geanalyseerd in hoeverre het onderliggend wegennet de drukte, de doorstroom en de zwaarte van het verkeer kunnen opvangen? En wat zijn de conclusies die getrokken kunnen worden uit de resultaten van deze analyse(s)?
Zie antwoord vraag 7.
Op welke manier moeten de aangrenzende bedrijven omgaan met de afsluiting? Is er sprake van hulp en compensatie?
Het zal onvermijdelijk zijn dat aangrenzende bedrijven tijdens de uitvoering van de werkzaamheden geconfronteerd worden met langere reistijden. Bedrijven die menen recht te hebben op compensatie voor geleden inkomstenderving, kunnen hierover terecht op de website van Rijkswaterstaat voor meer informatie: https://www.rijkswaterstaat.nl/over-ons/contact/schade-en-compensatie
De A12 heeft vier rijstroken, waarom is er niet voor de altijd toegepaste Duitse methode gekozen van een 2x2 afsluiting waardoor gedurende de werkzaamheden twee rijstroken beschikbaar blijven?
Voor de A12 is ook gekeken naar de zogenaamde Duitse methode. Hierbij worden beide rijrichtingen over één rijbaan geleid. Deze methode is technisch niet mogelijk, omdat de rijbanen op de A12 tussen Woerden en Nieuwerbrug op twee gescheiden weglichamen liggen met daartussen een circa 70 m brede diep liggende middenberm met veel bomen. De oversteek van de ene naar de andere rijbaan is daardoor niet mogelijk zonder ingrijpende maatregelen (o.a. bomenkap).
Waarom is er niet voor gekozen dergelijk groot onderhoud in de zomervakantie van 2021 te laten plaatsvinden? Is er een mogelijkheid om de werkzaamheden te verplaatsen naar een volgende vakantieperiode, bijvoorbeeld de zomer van 2022?
Zie ook het antwoord bij vraag 5 en 6. Vanwege de slechte technische staat van dit gedeelte van de A12 is op korte termijn, voor winter 2021, onderhoud nodig en kunnen de geplande werkzaamheden niet verder in de tijd worden opgeschoven. De slechte technische staat van dit gedeelte heeft te maken met het einde van de levensduur van het asfalt dat er ligt. In de winter van 2020–2021 zijn 15 schademeldingen gedaan, het hoogste aantal in de afgelopen drie jaar. Het gaat om schadeclusters, waarbij de gaten in het asfalt ongeveer 16 centimeter diep waren. Dit leidt tot verkeersonveilige situaties en kan schade veroorzaken aan voertuigen. Uitstel tot een later moment heeft daarnaast ook financiële consequenties, omdat de aannemer al is gestart met de voorbereidingen voor de uitvoering van deze werkzaamheden.
Welke andere mogelijkheden zijn er om een volledige afsluiting van negen dagen, waarvan het grootste gedeelte doordeweeks plaatsvindt, te voorkomen?
Andere door Rijkswaterstaat onderzochte mogelijkheden zijn: uitvoeren in 6 weekendafsluitingen, 3x4 dagen (verlengd weekend), of 2x5 dagen (extra verlengd weekend). Bij deze opties wordt dan meer in het weekend gewerkt, maar de totale duur van de hinder is dan uiteindelijk meer dan bij de aaneengesloten afsluiting van de A12. Daarnaast moet bij het plannen van onderhoud rekening worden gehouden met werkzaamheden in zowel het areaal van Rijkswaterstaat als op het onderliggend wegennet. Er kan niet op teveel plekken tegelijk worden gewerkt, omdat dit de bereikbaarheid verder onder druk zet. Hierdoor zijn bovengenoemde opties afgevallen. Het vaker op- en afbouwen van verkeersmaatregelen zorgt er bovendien voor dat we de veiligheid voor de weggebruiker en wegwerker minder goed kunnen garanderen en de kosten hoger worden.
Kunt u deze vragen één voor één, en ruimschoots voor de start van de afsluiting en werkzaamheden beantwoorden?
In het kader van leesbaarheid en duidelijkheid zijn sommige vragen samengevoegd. De inhoudelijke beantwoording van de vragen is zo volledig als mogelijk opgesteld.
De alliantie die Costa Rica en Denemarken vormen om de winning van fossiele brandstoffen te stoppen |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Dilan Yeşilgöz-Zegerius (staatssecretaris economische zaken) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het initiatief van Costa Rica en Denemarken om een alliantie1 te vormen, de Beyond Oil and Gas Alliance (BOGA), van landen die voornemens zijn de productie van olie en gas uitfaseren en geen nieuwe exploratievergunningen meer uitgeven?
Ja.
Hoe staat u tegenover dit initiatief? Deelt u de mening dat dit een krachtig signaal is en een goede stap kan zijn richting het behalen van de doelen van het Klimaatakkoord van Parijs?
Om de klimaatdoelen te halen is het belangrijk dat het energiesysteem in Nederland en in andere landen richting 2050 wordt verduurzaamd. Ik waardeer het initiatief van de Beyond Oil and Gas Alliance waarmee landen laten zien dat ze hun olie- en gasgebruik terugbrengen, onder andere door het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen. Het sluit aan bij recente internationale rapporten, zoals bijvoorbeeld de routekaart van het Internationaal Energy Agentschap van dit voorjaar voor een energievoorziening met netto nul uitstoot in 2050. Dergelijke initiatieven dragen ook bij aan de doelen van de Overeenkomst van Parijs.
Bent u in gesprek met deze landen geweest over deze alliantie? Hoe gingen deze gesprekken?
Er zijn gesprekken geweest met organisaties betrokken bij deze alliantie en er zijn ook regelmatig contacten met onder meer Denemarken en Costa Rica. Deze gesprekken waren constructief, waarbij ervaring is uitgewisseld over het beleid dat landen hebben en hoe zich dat verhoudt tot de beoogde doelen van deze alliantie. Nederland heeft daarbij de nadruk gelegd op onze eigen ervaringen met de productie van olie en gas en de vergroening van het financieringsinstrumentarium voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking.
Bent u bereid om Nederland te laten aansluiten bij dit initiatief en daarbij een leidende rol te nemen? Zo nee, waarom niet?
De Beyond Oil and Gas Alliance legt de nadruk onder andere op het niet meer uitgeven van nieuwe exploratievergunningen voor olie- en gaswinning. In Nederland zet het kabinet in op het decarboniseren van het gassysteem door middel van energiebesparing en het vervangen van aardgas door elektriciteit, groen gas, duurzame waterstof en duurzame warmte. Deze omslag is echter niet van de ene op de andere dag gerealiseerd. De verwachting is dat aardgas de komende decennia nog noodzakelijk is voor bijvoorbeeld de productie van elektriciteit en de energie- en warmtebehoefte van huishoudens. Zolang er nog vraag is naar aardgas, geeft het kabinet de voorkeur aan gaswinning uit de Nederlandse kleine velden op land en op zee, omdat dit beter is voor het klimaat dan import. En omdat productie in eigen land de toenemende importafhankelijkheid van andere landen remt. Het direct afbouwen van gasproductie uit kleine velden in Nederland vind ik daarom niet verstandig.
Wat betreft internationale financiering heeft Nederland de steun voor olie en gas in het financieringsinstrumentarium voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking (BHOS) beperkt. We verlenen geen steun meer voor de exploratie en ontwikkeling van nieuwe olie- en gasvoorraden via het bilaterale BHOS-financieringsinstrumentarium en spannen ons in voor eenzelfde beleid bij de multilaterale ontwikkelingsbanken.
Omdat de Beyond Oil and Gas Alliance onvoldoende aansluit op het nationale beleid, ben ik nu niet voornemens om bij dit initiatief aan te sluiten.
Hoe staat het met de uitvoering van het tweede deel van de aangenomen motie-Van der Lee c.s. (Kamerstuk 30 175, nr. 271) om – naast het reeds ontvangen overzicht van fossiele prikkels die het gebruik van fossiele energie bevorderen – een plan te presenteren voor een stapsgewijze afbouw van financiële prikkels die de Nederlandse klimaatdoelen tegenwerken?
In het Integrale Nationale Energie- en Klimaatplan (INEK) 2021–2030 en het Klimaatplan (Kamerstuk 32 813, nr. 406)2 is beschreven op welke wijze en op basis van welke maatregelen en beleidslijnen het kabinet de klimaatdoelen wil halen en op welke wijze er voor wordt gezorgd dat gaswinning en het gasgebruik in Nederland in lijn blijven met het Klimaatakkoord. Binnen de kaders van het INEK en het klimaatplan kiest het kabinet ervoor om in de ontwikkeling van gasvelden in Nederland te investeren. Deze lijn past ook binnen het kleine velden-beleid3 op basis waarvan het kabinet gas wil winnen in eigen land wanneer dit veilig kan en zolang en voor zover dit nodig is voor de Nederlandse gasvraag.
Vorig jaar is een overzicht opgesteld van de fiscale en niet-fiscale maatregelen die gezamenlijk de fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen in Nederland omvatten4. Daarbij heeft het kabinet aangegeven dat dergelijke regelingen niet passen in de energietransitie en de gebruiker zoveel mogelijk zelf zal moeten betalen voor het eigen verbruik. De regelingen zien echter in veel gevallen op sectoren die gevoelig zijn voor internationale concurrentie. Bij het afschaffen of inperken van de vrijstellingen bestaat het risico op weglek van CO2-uitstoot en werkgelegenheid over de grens. Omdat deze vrijstellingen volgen uit de Europese Richtlijn Energiebelastingen of internationale, Europese en bilaterale verdragen heeft het afschaffen of inperken hiervan vooral zin als dit door alle EU-lidstaten wordt toegepast.
Recentelijk is het voorstel van de Europese Commissie voor herziening van de Richtlijn Energiebelastingen gepubliceerd5, waarin onder andere voorgesteld wordt om vrijstellingen te beperken of af te schaffen. Dit zou het momentum kunnen geven om de uitfasering van deze regelingen op Europees niveau te overwegen zonder dat dit mogelijk ten koste gaat van de internationale concurrentiepositie. Het BNC-fiche over dit voorstel is met uw Kamer gedeeld.
Ten slotte zijn in het voorjaar de evaluatie van en de toekomstverkenning over de Opslag Duurzame Energie (ODE)6 naar de Eerste en Tweede Kamer verstuurd. Daarnaast zijn ook de Evaluatie Energiebelasting7 en het IBO Financiering Energietransitie8 aangeboden. Gezamenlijk bieden deze rapporten een brede basis ter ondersteuning van toekomstige beleidsopties door een volgend kabinet met betrekking tot het fiscale stelsel en de verhouding met de energietransitie, zo ook met betrekking tot de fiscale prikkels voor fossiele brandstoffen. De besluitvorming hierover is aan een volgend kabinet.
Zou deelname aan de BOGA niet goed aansluiten bij de door de Kamer aangenomen wens om een concreet afbouwplan te maken?
Nee. De huidige opzet van de Beyond Oil and Gas Alliance legt de nadruk op het beëindigen van nieuwe vergunningen voor nieuwe olie- en gasvelden en het stellen van een einddatum voor fossiele productie. Landen die bijvoorbeeld fossiele subsidies hervormen of fiscale prikkels afbouwen, zonder dat dit gepaard gaat met een einddatum of het stoppen van licenties, kunnen daarmee nog geen volwaardig lid worden.
Bent u ook bereid om samen met Costa Rica en Denemarken op korte termijn nog meer landen voor deelname aan deze alliantie uit te nodigen en dit initiatief met deze landen nadrukkelijk te presenteren op de komende COP26 in Glasgow?
Gegeven dat ik momenteel geen ruimte zie voor deelname vanuit Nederland aan deze alliantie, denk ik dat deelnemende landen zoals Costa Rica en Denemarken beter in staat zijn landen uit te nodigen om zich bij de alliantie aan te sluiten. Daarnaast zal Nederland zich samen met gelijkgezinde landen, waaronder ook deze landen, blijven inspannen voor aanscherping van de mondiale klimaatambities in aanloop naar COP26 in Glasgow. Dat doen we onder andere door onze deelname aan verschillende klimaatallianties, door intensief contact tussen klimaatgezanten en door bij inkomende en uitgaande internationale bezoeken van het kabinet de klimaatambities hoog op de agenda te zetten9. Het kabinet zal de Tweede Kamer nader informeren over het mondiale klimaatbeleid in de COP26 inzetbrief.
Kunt u deze vragen beantwoorden vóór het eerstvolgende commissiedebat Klimaat en energie?
Helaas is dit niet gelukt.
Het bericht dat drie studenten in de problemen komen door sluiting lerarenopleiding Hogeschool INHolland |
|
Peter Kwint |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66) |
|
Wat vindt u van de ontstane situatie op Hogeschool INHolland waarbij drie studenten door de sluiting van de afdeling onderwijs en het ontbreken van één examen hun diploma niet kunnen behalen, omdat zij worden uitgeschreven, met alle gevolgen van dien?1
In mei 2017 (collegejaar 2016–2017) heeft het College van Bestuur van Inholland besloten om de tweedegraads lerarenopleidingen af te bouwen. Op dat moment is de instroom van studenten gestopt en is conform de wettelijke bepalingen een einddatum voor de betreffende opleidingen bepaald (31 augustus 2021). Op grond van de wet is de instelling bij de beëindiging van een opleiding verplicht de aan die opleiding ingeschreven studenten in de gelegenheid te stellen hun opleiding zonder onderbreking bij die instelling te vervolgen. De termijn die daarbij in acht moet worden genomen is de ten hoogste voor de betrokken studenten resterende studieduur, vermeerderd met één jaar. Uit de informatie die ik van de instelling heb ontvangen blijkt dat de studenten aan de betreffende opleiding derhalve tot en met 31 augustus 2021 de tijd hadden om hun studie af te ronden. Hierover zijn de studenten aan het einde van hun eerste jaar ingelicht, nadat het College van Bestuur van Inholland het besluit had genomen de lerarenopleiding te beëindigen. Aansluitend is hen aangeboden over te stappen naar de Hogeschool van Amsterdam (HvA), met behoud van de reeds behaalde studiepunten in de propedeutische fase (instroom 2016–2017). Vanaf 2017, is de begeleiding van studenten aan de desbetreffende opleiding geïntensiveerd. Verder zijn voor het laatste jaar aanvullende maatregelen genomen. Zo konden instellingstoetsen vier keer in plaats van twee keer per jaar worden afgelegd. Voor de landelijke kennisbasistoetsen en het Cambridge Proficiency Exam (CPE) werden drie (in plaats van twee) kansen geboden. Ik vind dat de instelling de studenten voldoende mogelijkheden heeft geboden om de studie vóór 31 augustus 2021 af te ronden.
Klopt het dat niveau C1 van de Engelse taal volgens de Cambridge English Qualifications bewijs is van voldoende kennis van de Engelse taal voor een tweedegraads leraar Engels? Zo ja, waarom stelt de Hogeschool INHolland dan de eis om C2 te behalen voor een diploma? Is het C2 certificaat landelijk verplicht, zoals Hogeschool INHolland stelt? Zo nee, hoe zit het dan?
Nee, dat klopt niet. Wat betreft taalvaardigheid Engels heeft de instelling Cambridge Proficiency Exam (CPE) op niveau C2 gesteld. Dit is conform de landelijk door de lerarenopleidingen Engels ontwikkelde kennisbasis Engels.2 Voor alle hbo-lerarenopleidingen zijn kennisbases vastgesteld, die de minimale kennisvereisten vastleggen voor studenten aan iedere opleiding. Dit is gedaan om op landelijk niveau de kennis te borgen van aanstaande leerkrachten. Aan alle hbo-lerarenopleidingen Engels is dit dan ook een vereiste.
Klopt het dat de Hogeschool INHolland ook op het diploma mag noteren dat niveau C1 van de Engelse taal volgens de Cambridge English Qualifications is behaald en daarmee dus wel de graad van Bachelor of Education toekennen met als specialisatie Engels? Zo ja, waarom wordt dit niet als optie aangedragen door de Hogeschool INHolland?
Nee, dit mag niet. Voor deze opleiding is CPE, niveau C2, vereist. Het niet beschikken over het nodige niveau heeft tot gevolg dat een student geen getuigschrift, c.q. diploma, mag krijgen. In dit concrete geval mogen de studenten een verklaring van de instelling krijgen, met daarin de tentamens die met goed gevolg zijn afgelegd.
Overigens hebben studenten de mogelijkheid tegen een besluit van de examencommissie in beroep te gaan. Uit de informatie van de opleiding is mij gebleken dat twee van de drie studenten daarvan gebruik hebben gemaakt. In beide gevallen is het beroep ongegrond verklaard.
Klopt het dat de Hogeschool INHolland tot 31 oktober 2022 diploma’s mag uitreiken voor de betreffende opleiding? Zo ja, waarom krijgen deze studenten dan niet de mogelijkheid om tot dan hun diploma te behalen, omdat zij worden uitgeschreven? Zo nee, hoe zit het dan?
Aan de betreffende opleiding aan deze instelling is tot 31 oktober 2022 accreditatie verleend. Deze termijn ziet niet op de termijn waarbinnen diploma’s uitgereikt kunnen worden. Zodra de opleiding is beëindigd is er uiteraard ook geen sprake meer van accreditatie. Na beëindiging van de opleiding – in dit geval op 31 augustus 2021 – kan Inholland geen diploma’s meer uitreiken voor de betreffende opleiding.
Deelt u de mening dat het zeer onwenselijk is om deze gemotiveerde studenten niet de mogelijkheid te bieden om hun diploma te halen met het niveau C1 van de Engelse taal gezien het grote lerarentekort?
Ik vind het ontzettend jammer voor deze studenten dat zij er niet in zijn geslaagd om hun studie binnen de gestelde periode af te ronden en hun diploma te halen. Ik hoop van harte dat deze tijdelijke tegenslag deze gemotiveerde studenten er niet van weerhoudt om hun studie te vervolgen.
Ik ben van mening dat de kwaliteit van het onderwijs geborgd moet zijn. Het tekort aan beroepsbeoefenaren mag geenszins leiden tot het afgeven van diploma’s aan studenten die niet aan de gestelde eisen voldoen. Dit geldt niet alleen voor het lerarentekort, maar voor alle andere beroepen en sectoren waarin we tekorten zien. De maatschappij is gebaat bij goed opgeleide professionals. Verder verwijs ik naar mijn antwoord op vraag 1.
Klopt het dat er een coulanceregeling zou zijn afgesproken, maar één student twaalf vakken over zou moeten doen? Wat vindt u hiervan? Is dit volgens u coulance?
De coulanceregeling hield in dat studenten de optie werd geboden om aan het einde van het eerste jaar naar de HvA over te stappen, zonder dat dat puntenverlies zou betekenen. Desbetreffende studenten hebben geen gebruik gemaakt van de geboden optie.
Indien studenten om wie het hier gaat er nu voor kiezen om hun studie aan de HvA af te ronden, dan dienen ze aan de eisen te voldoen zoals deze door de HvA zijn gesteld. De studenten dienen alsnog Cambridge Proficiency Exam op niveau C2 te halen en een aantal extra vakken. Dit laatste komt door accentverschillen in de curricula van HvA en Inholland.
Bent u bereid om voor 1 september 2021 een oplossing te presenteren? Zo nee, waarom niet, gezien de omvang van het lerarentekort?
Toen ik het signaal kreeg dat er mogelijk drie studenten benadeeld zouden worden door de sluiting van de lerarenopleiding aan Inholland, heb ik mij onmiddellijk laten informeren over de mogelijkheden die de studenten is geboden hun opleiding af te ronden. Uit de informatie die ik heb verkregen (mondeling en via relevante documenten als de OER van de instelling) leid ik af dat de instelling al het mogelijke heeft gedaan om de studenten tijdig te begeleiden naar het diploma. Het spijt mij dat de studenten dat niet voor 31 augustus 2021 hebben kunnen realiseren. Er is voor mij dan ook geen mogelijkheid in te grijpen in deze situatie.
Hoe zorgt u er vanuit uw systeemverantwoordelijkheid voor dat er voldoende opleidingsplekken blijven voor mensen die Engels willen doceren op het vmbo, havo en vwo onderbouw en het middelbaar beroepsonderwijs?
Inholland heeft besloten tot afbouw van de lerarenopleiding, omdat de opleiding door het beperkte aantal studenten op termijn de kwaliteit niet meer kon garanderen. Vervolgens heeft de instelling zorg gedragen voor een zorgvuldige afbouw. Daarbij is goed gekeken naar het aanbod in de regio.
De benoeming van de secretaris-generaal bij het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport |
|
Renske Leijten |
|
Mark Rutte (minister-president , minister algemene zaken) (VVD) |
|
Kunt u uitleggen waarom het demissionair kabinet heeft besloten een topambtenaar die betrokken is geweest bij het toeslagenschandaal te benoemen als nieuwe secretaris-generaal van het Ministerie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport?1
Waren er voor deze functie geen andere mensen die zich kwalificeerden? Of speelt mee dat deze topambtenaar volgens de regels van de banencarrousel aan de beurt was voor deze functie? Kunt u uw antwoord toelichten?
Erkent u dat het op zijn minst cynisch is dat uw derde kabinet moest aftreden door dit schandaal en dat hetzelfde kabinet in demissionaire status overgaat tot de benoeming van een van de topambtenaren die mede verantwoordelijkheid draagt voor het voortduren van de ellende waarin vele gezinnen hebben gezeten door de toepassing van «alles op niets» bij toeslagen?
Bent u het met deze voormalig directeur-generaal van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid eens dat er destijds verzuimd is om een noodwet te maken om het leed van gezinnen te verzachten?2
De Parlementaire Ondervragingscommissie heeft op basis van het verhoren van ambtenaren en verschillende bewindspersonen, en alle andere onderzoekswerkzaamheden haar rapport opgesteld. Hierin zijn alle bevindingen uit de gesprekken meegenomen. Het kabinet onderschrijft in de kabinetsreactie op het rapport «Ongekend Onrecht»6 dat er veel eerder ingegrepen had moeten worden en dat vroege signalen over problemen met hoge terugvorderingen en nihilstellingen niet hebben geleid tot de noodzakelijke ingrepen. Naar aanleiding van de bevindingen van de Parlementaire Ondervragingscommissie heeft het kabinet zijn ontslag aangeboden.
Om de gedupeerde ouders van de kinderopvangtoeslag te helpen, en om te voorkomen dat dit nog eens gebeurt, heeft het kabinet een samenhangend pakket aan maatregelen genomen. Over de voortgang hiervan wordt de Kamer periodiek geïnformeerd, zoals aangeven in de stand van zaken maatregelen kabinetsreactie op het rapport van de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag van 29 juni 20217.
Op welke wijze is dit inzicht zo sterk dat een nieuwe benoeming op zijn plaats is? Op welke wijze heeft het demissionaire kabinet zich hiervan vergewist?
Zie antwoord vraag 4.
Is het waar dat deze voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid getraind is in het kader van de verhoren van de parlementaire ondervragingscommissie kinderopvangtoeslag? Zo ja, waarom vonden die trainingen plaats?
Zoals ook is toegelicht in reactie op de feitelijke vragen bij het rapport van de POK (bijlage bij Kamerbrief van 18 januari 2021) is iedere getuige die – ambtelijk of politiek – gelieerd is of was aan het Ministerie van SZW in de gelegenheid gesteld om zich door middel van een oefensessie voor te bereiden op het verhoor.
Ook de voormalig directeur-generaal van Sociale Zaken en Werkgelegenheid heeft hiervan gebruik gemaakt. Het is vanuit privacyoverwegingen niet gebruikelijk om in te gaan op de vraag welke ambtenaren hieraan meegedaan hebben. In dit specifieke geval doen we dat wel omdat het gaat om een topambtenaar van wie de gemaakte uitgaven reeds als bestuurskosten openbaar zijn gemaakt.
De oefensessie is aangeboden vanuit het oogpunt van goed werkgeverschap en de getuigen waren niet verplicht hieraan deel te nemen. Iedere getuige heeft daarin zijn of haar eigen afweging gemaakt. De oefensessie had tot doel de getuigen de gelegenheid te bieden te wennen aan de (niet alledaagse) setting van een verhoor onder ede en hen zo in staat te stellen het eigen verhaal zo goed mogelijk te vertellen. De oefensessies werden begeleid door een extern bureau.
Ook alle namens SZW verhoorde ambtenaren en oud-bewindspersonen hebben een basisdossier ontvangen met een tijdlijn, enkele feitenoverzichten, relevante onderzoeken en Kamerstukken en de voor hen relevante stukken die door de Parlementaire Ondervragingscommissie Kinderopvangtoeslag bij SZW zijn gevorderd. Evenals bij het Ministerie van Financiën zijn de getuigen van SZW na ontvangst van het basisdossier in de gelegenheid gesteld om aanvullende informatie te verzoeken die zij relevant achten voor de voorbereiding op hun verhoor. Op de dag van het verhoor was een woordvoerder van SZW aanwezig om de verhoorden te begeleiden bij eventueel contact met media. De hulp bij de voorbereiding was erop gericht de verhoorden zo goed mogelijk in staat te stellen de vragen van de commissie te beantwoorden.
Kunt u zich herinneren dat u in het Kamerdebat van 21 januari 2020, over de gepresenteerde plannen voor de reorganisatie van de Belastingdienst, heeft betoogd dat de manier waarop het kabinet misstanden met topambtenaren van de ABD buiten het zicht oplost?3
Is dit de manier waarop u ingrijpt: dat een medeverantwoordelijke voor een groot schandaal – waarvan de schade nog bij lange na niet is hersteld – een nieuwe topfunctie krijgt? Kunt u uw antwoord toelichten?
Hoe legt u aan slachtoffers van het toeslagenschandaal uit dat een van de gezichten van het grote leed dat hen overkomen is, een nieuwe topfunctie binnen de overheid krijgt van het demissionaire kabinet? Kunt u uw antwoord toelichten?
Is de benoeming van de secretaris-generaal van VWS onderdeel van de nieuwe bestuurscultuur? Kunt u uw antwoord toelichten?
Het bericht ‘IJzeretende bacterie gevonden in Kanaal van Gent naar Terneuzen’ |
|
Tjeerd de Groot (D66), Kiki Hagen (D66) |
|
Cora van Nieuwenhuizen (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «IJzeretende bacterie gevonden in Kanaal van Gent naar Terneuzen»?1
Ja.
Klopt het dat deze MIC-bacterie een potentieel groot risico kan vormen voor onder andere schepen en dammen? Hoe groot beoordeelt u dit risico?
Als bij stalen schepen en damwanden hoge concentraties voorkomen van bacteriën die MIC (microbiologically influenced corrosion) veroorzaken, kan dit een risico vormen voor de staalconstructies. Hoge concentraties van deze micro-organismen kunnen ontstaan onder bepaalde condities, zoals stilstaand water, een hogere temperatuur van het water of de aanwezigheid van geschikte voedingsstoffen, bijvoorbeeld als gevolg van een lozing.
Vlaanderen gaat verkennen onder welke condities dergelijke bacteriën in de haven van Zelzate zijn gaan woekeren. Rijkswaterstaat stelt hierbij haar kennis en kunde beschikbaar en stemt regelmatig af met Vlaanderen om zo de meest recente informatie te verkrijgen. Daarnaast gaat Rijkswaterstaat op een aantal nog nader te bepalen locaties op het Nederlandse deel van het Kanaal Gent naar Terneuzen gerichte inspecties uitvoeren, om te onderzoeken of er schade als gevolg van MIC is ontstaan. Dit onderzoek wordt naar verwachting in oktober van dit jaar afgerond. Zodra de uitkomsten van de onderzoeken bekend zijn, kan ik het risico beoordelen of MIC op het Nederlandse deel van het kanaal is ontstaan en maatregelen nodig zijn.
Kunt u aangeven of reeds bekend is of de bacterie ook al aan de Nederlandse kant van het kanaal zit? Zo niet, kunt u toezeggen hiernaar zo spoedig als mogelijk een onderzoek te laten verrichten?
Er zijn mij op dit moment geen signalen bekend, dat in het Nederlandse deel van het Kanaal Gent naar Terneuzen sprake is van schade veroorzaakt door bacteriën.
Dit soort bacteriën is standaard aanwezig in al het oppervlaktewater. Het is nog onbekend waardoor de bacterie in de haven van Zelzate is gaan woekeren en of deze condities zich ook in het Nederlands deel van het Kanaal Gent naar Terneuzen voordoen. Rijkswaterstaat zal participeren in het onderzoek dat Vlaanderen heeft aangekondigd en zelf gerichte inspecties uitvoeren.
Indien de bacterie reeds aanwezig is in Nederland, kunt u uiteenzetten welke stappen gezet kunnen worden om de schade van zijn aanwezigheid zoveel mogelijk te beperken? In hoeverre wordt hiervoor de samenwerking opgezocht met België?
Bacteriën die in hoge concentraties MIC kunnen veroorzaken zijn standaard aanwezig in het oppervlaktewater. Rijkswaterstaat inspecteert regelmatig haar areaal. Daar waar MIC wordt geconstateerd, kunnen verschillende maatregelen worden getroffen en worden belanghebbende partijen op de hoogte gebracht. Indien mogelijk worden de omstandigheden waaronder de bacterie gaat woekeren tenietgedaan. Tevens kan kathodische bescherming worden toegepast op stalen onderdelen. Dit is een methode om metaal te beschermen tegen corrosie door het aanbrengen van een klein elektrisch spanningsverschil.
Het onderzoek naar de oorzaak van het woekeren van de bacterie in de haven van Zelzate wordt in samenwerking met Vlaanderen uitgevoerd. Eventuele maatregelen zullen indien nodig in samenwerking met het Vlaamse departement Mobiliteit en Openbare Werken, de Vlaamse Milieumaatschappij en de Vlaamse Waterweg worden getroffen.
Indien de bacterie nog niet aanwezig is, hoe groot acht u het risico dat deze zich zal verspreiden naar de Nederlandse kant van het kanaal en op welke termijn?
Zie mijn antwoord op vraag 2 en 3.
Is het een optie om, gezien de mogelijke grote economische schade en veiligheidsrisico’s, het kanaal te sluiten tot meer informatie bekend is over de verspreiding van de bacterie? Zo nee, waarom niet?
Het sluiten van het kanaal is geen optie, vanwege de essentiële functie die het kanaal heeft voor de waterafvoer en scheepvaart voor zowel Nederland als België. Bovendien zijn andere maatregelen voorhanden, zoals verwoord in mijn antwoord op vraag 4, waardoor een sluiting van het kanaal niet nodig is.
Heeft u reeds contact opgenomen met uw Belgische collega om te bezien hoe de verspreiding kan worden ingedamd door passende maatregelen aan de Belgische kant van het kanaal? Zo nee, waarom niet? Zo ja, welke afspraken zijn gemaakt?
Er is een goede samenwerking tussen Rijkswaterstaat en de bij vraag 4 genoemde Belgische instanties om de oorzaak van het woekeren van de bacterie in de haven van Zelzate in beeld te brengen en eventuele maatregelen te treffen. Om deze reden is er nu geen aanleiding om hierover contact op te nemen met mijn Belgische collega. Indien dit in de toekomst toch nodig blijkt, zal dit contact uiteraard alsnog worden gelegd.
Kunt u deze vragen elk afzonderlijk zo spoedig mogelijk beantwoorden?
Ja.
Het toezicht in de kinderopvang. |
|
Senna Maatoug (GL) |
|
Dennis Wiersma (staatssecretaris sociale zaken en werkgelegenheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het rapport «Verschillen in GGD-toezicht in kaart gebracht»1 en het rapport «Landelijk Rapport gemeentelijk toezicht kinderopvang 2019»2 van de Inspectie van het Onderwijs?
Ja.
Constaterende dat uit de rapporten van de Inspectie van het Onderwijs te concluderen is dat er grote verschillen zijn tussen de gemeenten wat betreft het percentage jaarlijkse onderzoeken met een overtreding, met een range 14%–48% in 2015 en een range van 16%–53% in 2019, deelt u de constatering dat uit de verschillende onderzoeken blijkt dat de uniformaliteit van het toezicht eerder afneemt dan toeneemt? Zo ja, kunt u aangeven welke maatregelen u voornemens bent te ondernemen om de uniformiteit van het toezicht te verbeteren? Zo nee, waarom niet?
Het toezicht en de handhaving op de kinderopvang vormen een belangrijke waarborg voor verantwoorde en veilige kinderopvang. Het toezicht is een taak van gemeenten, die hiervoor de GGD opdracht geven. Het toezicht op de kinderopvang is decentraal georganiseerd. Gemeenten en GGD’en hebben (binnen de wettelijke kaders) de ruimte om zelfstandig keuzes te maken met betrekking tot de uitvoering van toezicht en handhaving. Als gevolg hiervan kunnen verschillen ontstaan in de uitkomsten van toezicht en handhaving die niet per definitie onwenselijk zijn.
Dat neemt niet weg dat landelijk voor alle houders dezelfde kwaliteitseisen gelden. Voor het toezicht op de kinderopvang is een landelijk kader en een infrastructuur ontwikkeld, dat eraan bijdraagt dat houders vanuit dezelfde basis worden geïnspecteerd. Ik vind het belangrijk dat het toezicht van hoge kwaliteit is en dat houders overal op vergelijkbare manier de maat wordt genomen. GGD GHOR Nederland heeft de wettelijke taak om de kwaliteit en uniformiteit van het toezicht te bevorderen. Dit doen zij door middel van ondersteuning, up to date houden van instrumenten en richtlijnen, het faciliteren van opleiding en training en bevorderen van uitwisseling.
De cijfers in de Kamervraag geven een bandbreedte van de GGD met het laagste en hoogste percentage rapporten met een of meer overtredingen. Voor deze verschillen zijn verschillende verklaringen mogelijk. Het is daarom op basis van de beschikbare informatie niet goed mogelijk om de cijfers te duiden en conclusies te trekken over (een eventuele toe- of afname van) de uniformiteit van het toezicht.
Verschillen in het percentage rapporten met een of meer overtredingen kunnen ten eerste een gevolg zijn van verschillen in de mate van naleving door de kinderopvanglocaties in verschillende regio’s. Een regio met relatief veel houders die moeite hebben om zich aan de (veranderende) wet- en regelgeving te houden, zal ook een relatief hoog percentage rapporten met overtreding kennen. Ook zijn er gemeenten waar het merendeel van de kinderopvanglocaties hoort bij een houder, die dus veel gewicht in de schaal legt bij het gemiddeld aantal overtredingen. In die gemeenten kan het beeld sterk worden bepaald wanneer bij die houder de inhoud van het pedagogisch beleidsplan of van het veiligheids- en gezondheidsbeleid niet op orde is.
Verschillen in het percentage rapporten met een of meer overtredingen worden ook beïnvloed door afspraken tussen gemeenten en GGD’en over de invulling van het toezicht. Gemeenten kunnen (bijv. naar aanleiding van signalen, de lokale context of recent ingevoerde wetgeving) met hun GGD afspraken maken om aandacht te besteden aan een bepaald onderwerp. In sommige gemeenten worden bij inspecties standaard meer voorwaarden beoordeeld dan wat minimaal verplicht getoetst moet worden op het gebied van veiligheid en gezondheid, met extra kans op het constateren van overtredingen tot gevolg. Dit past bij een gedecentraliseerd stelsel waarin gemeenten en GGD’en (binnen de wettelijke kaders) zelfstandig keuzes kunnen maken met betrekking tot de uitvoering van toezicht en handhaving.
Daarnaast is het mogelijk dat verschillen te verklaren zijn doordat gemeenten en/of GGD’en een bepaald onderdeel van de regelgeving verschillend interpreteren. Deze laatste situatie dient zoveel mogelijk te worden voorkomen. Een belangrijk deel van de activiteiten die GGD GHOR Nederland, de VNG en ook SZW (al dan niet gezamenlijk) ondernemen is daarom gericht op een eenduidige uitleg van de wet- en regelgeving en op het voorkomen van misverstanden en verschillen op dat terrein.
Wat is volgens u de reden dat het de Gemeentelijke Gezondheidsdiensten en Geneeskundige Hulpverleningsorganisaties in de Regio (GGD GHOR) onvoldoende is gelukt om de kwaliteit en de uniformiteit van het toezicht te verbeteren?
Zie antwoord vraag 2.
Kunt u aangeven hoeveel subsidie GGD GHOR ontvangt om haar taak, de uniformiteit en kwaliteit van het toezicht in de kinderopvang bevorderen, uit te voeren?
De financiering die GGD GHOR Nederland ontvangt van het Ministerie van SZW voor de uitvoering van haar wettelijke taken in de kinderopvang (op grond van artikel 1.61a Wet kinderopvang) bedraagt ongeveer 1,5 miljoen euro per jaar.
Bent u bekend met het rapport «Samenwerken in het toezicht op de kinderopvang» van adviesbureau Andersson Elffers Felix (AEF)?3
Ja, ik ben bekend met het genoemde rapport.
Kunt u een reactie geven op de aanbeveling van het voornoemd rapport? Kunt u een afzonderlijke reactie geven per aanbeveling?
Adviesbureau Andersson Elffers en Felix (AEF) heeft in 2019 in opdracht van mijn ministerie de samenwerking in het toezicht op de kinderopvang tegen het licht gehouden. Het ging hierbij om de samenwerking tussen partijen op landelijk niveau zoals de VNG, GGD GHOR Nederland, de Inspectie van het Onderwijs, DUO en het Ministerie van SZW.
AEF heeft op basis van de analyse die zij hebben uitgevoerd verschillende denkrichtingen geschetst voor structurele aanpassingen aan het stelsel (gericht op het reduceren van de complexiteit van het stelsel). Deze worden meegenomen in de bredere ontwikkelingen over wijzigingen in het stelsel van kinderopvang. Daarnaast heeft AEF concrete aanbevelingen gedaan voor verbeterstappen binnen het huidige stelsel (gericht op het verbeteren van de samenwerking tussen de partijen op landelijk niveau).
Het betreft:
Naar aanleiding van het rapport van AEF is de overlegstructuur tussen de landelijke partijen (VNG, GGD GHOR Nederland, de Inspectie van het Onderwijs, DUO en het Ministerie van SZW) herzien. Gekozen is voor een heldere en vaste overlegstructuur waarbij op directieniveau één keer per twee maanden overleg plaatsvindt en op medewerkersniveau maandelijks. Het secretariaat van beide overleggen wordt gevoerd door het Ministerie van SZW. Vanuit die rol bewaakt SZW de onderlinge samenhang en verbinding tussen de overleggen.
Naast bespreking van inhoudelijke onderwerpen is de rol- en taakverdeling en reflectie op de onderlinge samenwerking regelmatig onderwerp van gesprek. Het traject gericht op het tot stand komen van een gedeelde visie op toezicht en handhaving heeft door Covid-19 enige vertraging opgelopen, maar binnenkort vinden gesprekken plaats over de beelden die partijen hebben over het toezicht en op welke wijze het verder ontwikkeld kan worden. Dit is in lijn met het advies van AEF.
Kunt u een overzicht geven van de ondernomen stappen na de publicatie van het rapport teneinde een kwaliteitsverbetering van het toezicht?
Zie antwoord vraag 6.
Bent u het eens dat de wijze van toezicht en handhaving de reden is waarom in de praktijk de administratieve lasten enorm zijn toegenomen? Bent u het eens dat de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK) de beloofde administratieve lastenverlichting niet heeft waargemaakt? Zo nee, waarom niet? Zo ja, wat gaat u doen om de administratieve lasten in de sector te verminderen?
Dit najaar starten twee onderzoeken waarin onder meer naar de effecten en neveneffecten van toezicht en handhaving zal worden gekeken. Het gaat hierbij om een effectevaluatie van toezicht en handhaving en de evaluatie van de Wet Innovatie en Kwaliteit Kinderopvang (Wet IKK). Bij de wetsevaluatie zullen ook de branchepartijen in de kinderopvang worden betrokken. Naar verwachting worden beide onderzoeken in het voorjaar afgerond. Over de uitkomsten zal ik uw Kamer informeren. Daarnaast ga ik met partijen uit de kinderopvangsector én medewerkers zelf in gesprek over werk- en regeldruk, naar aanleiding van signalen die ik hierover heb ontvangen. Op basis van de uitkomsten zal worden bezien of aanpassingen in de kwaliteitseisen en/of in het toezicht wenselijk zijn.
Coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking. |
|
Caroline van der Plas (BBB), Lisa Westerveld (GL) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() ![]() |
Bent u ervan op de hoogte dat (pleeg)ouders en voogden van het kastje naar de muur worden gestuurd omtrent het verkrijgen van een coronatoegangsbewijs voor kinderen met een meervoudige beperking?
Bent u het eens dat voor mensen met een meervoudige beperking er altijd een oplossing moet zijn om een coronatoegangsbewijs te bemachtigen, ook als het voor hen niet mogelijk is om op basis van medische gronden te vaccineren of regelmatig te laten testen?
Wat zijn de officiële richtlijnen omtrent het verkrijgen van coronatoegangsbewijzen voor mensen met een meervoudige beperking wanneer zij én niet gevaccineerd kunnen worden op basis van medische gronden én niet regelmatig getest kunnen worden? Is het in een dergelijke situatie mogelijk om een coronatoegangsbewijs te verkrijgen, zowel voor nationaal als internationale (reis)doeleinden? Zo ja, hoe komt het dat beiden indieners klachten ontvangen van ouders wiens kinderen met een meervoudige beperking geen coronatoegangsbewijs kunnen bemachtigen? Zo nee, waarom niet?
In hoeverre is er maatwerk mogelijk bij het toekennen van coronatoegangsbewijzen en een EU Digitaal Corona Certificaat (DCC) voor mensen met een meervoudige beperking die niet in staat zijn zich te laten vaccineren of regelmatig te laten testen? Bij wie kunnen mensen terecht als zij zich in deze situatie bevinden?
Wat is, bij benadering, de omvang van het aantal Nederlanders dat vanwege een meervoudige beperking zich niet kan laten vaccineren noch regelmatig kan laten testen?
Iedereen vanaf 12 jaar heeft nu de mogelijkheid gehad zich te laten vaccineren. Mij zijn slechts individuele gevallen bekend die zich én niet kunnen laten vaccineren, én niet kunnen laten testen. Deze groep is naar verwachting heel erg klein.
Bent u bereid om bovenstaande vragen uiterlijk voor 8 september te beantwoorden, zodat mensen met een meervoudige beperking en diens (pleeg)ouders of voogden zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen?
Het beantwoorden van de vragen voor 8 september is helaas niet gelukt. Zoals gezegd wordt er aan een oplossing gewerkt. De streef ernaar om in het najaar hier een uitspraak over te kunnen doen.
Het bericht dat de Palestijnse Autoriteit ongeveer dertig Palestijnen heeft gearresteerd in Ramallah |
|
Tom van der Lee (GL) |
|
Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken) (D66) |
|
![]() |
Heeft u kennisgenomen van het bericht dat de Palestijnse Autoriteit in het weekend van 21 en 22 augustus ongeveer dertig Palestijnen heeft gearresteerd in Ramallah, die vreedzaam demonstreerden tegen de dood van mensenrechtenactivist Nizar Banat?1
Ja.
Klopt het dat in ieder geval acht van hen nog steeds in detentie verblijven, waaronder prominente mensenrechtenactivisten? Heeft u inmiddels contact gehad met de Palestijnse Autoriteit over deze arbitraire detentie, die tevens strijdig is met internationaal recht? Bent u bereid om bovenop het gezamenlijke EU-statement dit namens Nederland nadrukkelijk en krachtig te veroordelen en op te roepen tot onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van de gedetineerden? Bent u bereid om separaat contact op te nemen met de Palestijnse Autoriteit over deze kwestie om deze boodschap over te brengen? Zo nee, waarom niet?
De gearresteerde demonstranten zijn inmiddels vrijgelaten. Op 29 augustus jl. heeft Nederland, samen met 11 gelijkgezinde landen en de EU, gedemarcheerd bij de Palestijnse Autoriteit, onder meer om de arbitraire detentie van de groep demonstraten aan te kaarten. De Nederlandse vertegenwoordiging in de Palestijnse gebieden volgt de mensenrechtensituatie op de voet en stelt schendingen van mensenrechten wanneer nodig aan de orde bij de Palestijnse autoriteiten, zowel bilateraal als met gelijkgezinde landen.
Deelt u onze zorgen omtrent de gezondheid van enkele van de gedetineerden, die in hongerstaking zijn gegaan? Op welke wijze zijn Nederland en de EU betrokken bij de monitoring van hun gezondheid? Welke rol speelt de Nederlandse ambassade in het monitoren van de gedetineerden?
Zoals vermeld in het antwoord op vraag 3 is de groep gedetineerden inmiddels op vrije voeten gesteld.
Kunt u een overzicht geven van de samenwerking tussen Nederland en de Palestijnse veiligheidsdiensten? Welke beoordelingscriteria worden hieraan toegekend?
Er is geen directe samenwerking tussen Nederlandse en Palestijnse veiligheidsdiensten. Nederland levert wel een bijdrage aan twee missies in de Palestijnse gebieden, namelijkUnited States Security Coördinator For Israël and Palestinian Authority (USSC) en de European Union Police and Rule of Law Mission for the Palestinian Territories (EUPOL COPPS). Beide missies beogen de professionalisering van de Palestijnse veiligheidssector ter bevordering van een levensvatbare Palestijnse staat. USSC heeft tevens een liaisonfunctie bij het verbeteren van de samenwerking tussen de Palestijnse en de Israëlische veiligheidssector. De Kamer wordt jaarlijks geïnformeerd over de voortgang van deze missies en de Nederlandse bijdrage via de jaarlijkse voortgangsrapportage kleine missiebijdragen. De meest recente rapportage is 19 mei jl. met uw Kamer gedeeld, zie Kamerstuk 29 521, nr. 419.
Bent u bereid te pleiten voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de dood van Nizar Banat, een criticus van de Palestijnse Autoriteit? Zo ja, welke stappen gaat u hierin zetten? Zo nee, waarom niet?
Op 24 juni jl. heb ik de Palestijnse Autoriteit opgeroepen onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te laten verrichten naar de dood van Nizar Banat. Op 24 augustus jl. heeft Nederland tevens in EU-verband een verklaring afgelegd waarin het gewelddadige optreden van de Palestijnse veiligheidsdiensten wordt veroordeeld, wordt opgeroepen tot naleving van internationale standaarden van mensenrechtenverdragen, en wordt gepleit voor een onafhankelijk en transparant onderzoek naar de dood van Nizar Banat. Op 29 augustus jl. heeft de Nederlandse vertegenwoordiger in de Palestijnse gebieden deze boodschap herhaald in een demarche bij de Palestijnse Autoriteit.
Het verschil in regelgeving tussen een evenement op een terras of op een andere locatie |
|
Jan Paternotte (D66) |
|
Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht: «Wel toegestaan, geen vergunning: kleine evenementen dupe van «krom coronabeleid»» in het Parool van 24 augustus jongstleden?1
Ja.
Klopt het dat men niet een evenement tot 750 personen met toegangsbewijzen en met harde muziek kan organiseren op een terras, omdat hier artikel 4.4 van de Tijdelijke regeling maatregelen covid-19 (Trm) geldt, maar dit wél mag op een andere locatie in de buitenlucht omdat hier artikel 5.2 van de betreffende regeling geldt?
Maatregelen in het kader van de bestrijding van covid-19 worden gebaseerd op het epidemiologisch beeld en OMT-advies, waarbij ook rekening wordt gehouden met het maatschappelijk beeld volgens de inzichten van het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), reflecties op de maatregelen volgens de inzichten van het SCP en de ministeries van Financiën, Economische Zaken en Klimaat en Sociale Zaken en Werkgelegenheid (de «Trojka») en met uitvoeringstoetsen op de maatregelen door andere departementen, de Gedragsunit van het RIVM, de Nationale Politie, de inspecties, veiligheidsregio’s en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Daarbij wordt telkens opnieuw bezien of en welke maatregelen nodig zijn op dat moment. Gelet op de beperkte epidemiologische ruimte dienen afwegingen te worden gemaakt, immers niet alles kan. Ten tijde van het aangehaalde bericht gold voor een terras inderdaad dat er binnen op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toegestaan was. Indien er sprake is van een evenement golden daarvoor de eisen zoals die waren verwoord in artikel 5.2 van de regeling die op dat moment gold.
Is er bewust gekozen voor een onderscheid in het type locatie alwaar een buitenevenement met toegangsbewijzen kan plaatsvinden, dus een terras versus andere locatie? Zo ja, waarom is dit wenselijk? Zo nee, is er sprake van een onbedoelde fout?
Ten tijde van het aangehaalde bericht hingen deze maatregelen niet samen met het verschil in de locatie, maar volgden deze uit het onderscheid tussen een terras en een evenement. Om de horeca in de buitenlucht mogelijk te maken zonder coronatoegangsbewijs is er bij de toenmalige besluitvorming voor gekozen om op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement toe te staan. Tevens gold er op een terras een placeringsplicht door het toewijzen van een vaste zitplaats. Voor een evenement golden andere regels, die afhankelijk van het gegeven of het evenement binnen of buiten plaats heeft, en of er al dan niet sprake was van placering, van elkaar verschilden. Zo waren er bij geplaceerde evenementen in de buitenlucht, waar niet gevraagd werd om een coronatoegangsbewijs, geen eisen aan de capaciteit zolang de 1,5 meter afstand in acht werd gehouden. Indien er wel gewerkt werd met een coronatoegangsbewijs gold op dat moment voor een geplaceerd evenement in de buitenlucht dat er maximaal 750 bezoekers, dan wel 2/3 van de maximale capaciteit aan bezoekers aanwezig mochten zijn.
Heeft een gemeente binnen de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (Twm) alsnog de vrijheid om een vergunning te verlenen aan een evenement tot 750 personen volgens artikel 5.2 van Trm als de locatie een terras is? Zo ja, waarom geeft de gemeente Amsterdam aan dat dit volgens hen niet kan? Zo nee, waarom niet?
Ten tijde van aangehaald bericht was in artikel 4.4 eerste lid Trm bepaald aan welke voorwaarden een beheerder moest voldoen om open te zijn. Dat was onder andere, zoals hiervoor ook aangegeven, dat er binnen of op of rond het terras geen muziek met een hogere geluidsbelasting dan 60 decibel, optreden, beeldscherm of ander mogelijk tot toeloop van publiek aanleiding gevend amusement mocht zijn. Als een evenement op een terras aan deze voorwaarden voldoet, was er vanuit de Trm geen beletsel om een vergunning te verlenen. Wel biedt artikel 58e lid 2 van de Wpg de mogelijkheid aan de burgemeester om in bijzondere gevallen een ontheffing te verlenen van voorwaarden voor openstelling. Naast de bepalingen in de Trm en Wpg dient een gemeente ook nog een eigen afweging te maken op grond van eigen regelgeving voor het verlenen van een vergunning voor een evenement.
Bent u al in gesprek geweest met de gemeente Amsterdam en de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) over de onduidelijkheid die is ontstaan? Zo ja, wat is hiervan de uitkomst? Zo nee, waarom niet?
Het kabinet voert veelvuldig overleg met zowel provinciale als lokale overheden, koepelorganisaties alsook andere veldpartijen. Daarbij worden onder meer eventuele onduidelijkheden in de regelgeving, uitvoeringsvraagstukken en andere vraagstukken besproken. Over deze specifieke maatregelen is geen separaat overleg gevoerd.
Wanneer verwacht u een oplossing voor de ontstane verwarring, aangezien de Trm tot tenminste 20 september 2021 van toepassing is?
De maatregelen ter bestrijding van het virus worden regelmatig aangepast aan de stand van de epidemie. Maatregelen waar onduidelijkheden rondom de uitvoering van de regels soms uit voortvloeien worden daarbij aangepast of, indien daar ruimte voor is, afgebouwd. Vanzelfsprekend streeft het kabinet er naar om geen maatregelen van kracht te laten zijn, indien de bestrijding van de epidemie daar niet om vraagt.
Bent u bereid de regeling aan te passen zodat evenementen volgens artikel 5.2 van de Trm ook op een terras kunnen plaatsvinden?
Inmiddels heeft de epidemie zich zodanig ontwikkeld dat andere regels ten tijde van aangehaald bericht gelden. Inmiddels is op een terras, op basis van artikel 4.2 van de Trm, een coronatoegangsbewijs vereist. Verder gelden bij de organisatie van een evenement de overige eisen zoals die in artikel 5.2 van de Trm zijn beschreven.
Kunt u gezien de onduidelijkheid die er heerst bij gemeenten deze vragen zo spoedig mogelijk beantwoorden?
De beantwoording heeft helaas enige tijd op zich laten wachten.
Kunt u de definitieve integrale opdrachtverstrekking aan Deloitte beschikbaar stellen, om zo de Kamer zicht te geven op het feitelijke mandaat alsmede de begrenzingen waarbinnen het onderzoek dient plaats te vinden? Zo nee, waarom niet?1
In de bijlage2 bij deze brief vindt u de opdrachtbevestiging die Deloitte Forensic & Dispute Services B.V. – hierna onderzoeksbureau – heeft opgesteld op basis van de conceptopdracht zoals uw Kamer op 18 juni jl.3 van de toenmalig Minister voor Medische Zorg en Sport (hierna: Minister voor MZS) heeft ontvangen. Via deze opdrachtbevestiging geeft het onderzoeksbureau inzicht in de aanleiding en doelstelling van de opdracht, de voorgestelde aanpak en uit te voeren werkzaamheden. Daarnaast geeft dit document de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen weer van de uit te voeren opdracht.
De bovenliggende dienstverleningsovereenkomst maakt geen deel uit van de bijlage4. De reden daarvan is dat dit document volgens het onderzoeksbureau bedrijfs- en concurrentiegevoelige informatie bevat.
Kunt u aangeven op welke onderdelen de opdrachtverstrekking aan Deloitte afwijkt van de conceptopdracht voor het aanvullend onderzoek naar de gang van zaken rond de inkoop van persoonlijke beschermingsmiddelen voor de zorg (BPM)?2
De definitieve opdrachtbevestiging van het onderzoeksbureau – zoals genoemd in het antwoord op vraag 1 – bevat dezelfde elementen zoals weergegeven in de geformuleerde conceptopdracht zoals aan uw Kamer is gecommuniceerd op 18 juni jl. Op verzoek van het Ministerie van VWS heeft het onderzoeksbureau in de opdrachtbevestiging een tekstuele aanpassing verricht als het gaat om het gebruik van terminologie. Hierbij is het onderzoeksbureau gevraagd om de term «governance» te vervangen door de term «besturing». Dit is dus een tekstueel verschil tussen de conceptopdracht en de opdrachtbevestiging.
Zoals gebruikelijk bij dit type onderzoek heeft het onderzoeksbureau de reikwijdte, de voorwaarden en beperkingen van de uit te voeren opdracht nader in kaart gebracht. Om zijn onafhankelijke positie als onderzoeksbureau te waarborgen heeft het onderzoeksbureau hiervoor een cliënt- en opdrachtacceptatieprocedure afgerond. Daarnaast heeft het onderzoeksbureau aangegeven een risicogerichte aanpak te hanteren bij het onderzoeken van de ruim 300 transacties en afgesloten overeenkomsten met een waarde kleiner dan 100 miljoen euro. In deze aanpak wordt op basis van door het onderzoek opgestelde indicatoren bepaald welke transacties en overeenkomsten als eerste onderzocht worden.
Kunt u, indien strikt noodzakelijk vertrouwelijk, uiteenzetten welke mogelijke juridische implicaties en overwegingen van politieke aard het door Deloitte te verrichten onderzoek bemoeilijken, afgrendelen en inperken?
In mijn brief van 15 september jl.6 heb ik u geïnformeerd dat de afgelopen weken helaas duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn dan eerder met uw Kamer is gedeeld. De werkzaamheden die voortvloeien uit de datacollectie-, identificatie, en overdracht, het handelen conform vigerende wet- en regelgeving (waaronder de privacywetgeving) én het vaststellen van het eigendom van de data (ook data die buiten VWS ligt) maken dat de eerdergenoemde opleverdata uit de brief van 18 juni jl. niet haalbaar blijken. In voorgenoemde brief van 15 september jl. geef ik een uitgebreide toelichting op dit proces.
Kunt u, zoals toegezegd aan de Kamer, bevestigen daadwerkelijk alle signalen over mogelijke tekortkomingen diepgaand te laten onderzoeken (wat verder strekt dan een geclausuleerd onderzoek met beperkt mandaat) om een compleet beeld te krijgen van de gang van zaken rond de inkoop van PBM, met de keuzes die daarin zijn gemaakt en waarom, en dat aan de Kamer overleggen?3
De toenmalig Minister voor MZS heeft uw Kamer op 8 juni8 en 18 juni jl. geïnformeerd dat het onderzoeksbureau gevraagd is onafhankelijk en onpartijdig onderzoek te verrichten naar de inkoop van PBM voor de zorg. Het is van belang dat er door het uitvoeren van dit onderzoek volledige openheid komt over de gang van zaken en de onderste steen bovenkomt. Daarom richt het onderzoek zich niet alleen op het onderzoeken van de overeenkomst met Hulptroepen Alliantie (HA) en/of Relief Goods Alliance B.V. (RGA), maar op alle overeenkomsten. De tweede fase van het onderzoek zal zich hierbij – zoals in de brief van 18 juni jl. toegelicht – specifiek richten op de bredere kwestie van de inkoop van PBM tijdens de coronacrisis en ieders rol en verantwoordelijkheid daarin. Om ervoor te zorgen dat het beeld van de gang van zaken over de inkopen van PBM zo compleet mogelijk wordt, heeft de toenmalig Minister in dezelfde brief genoemd dat het onderzoeksbureau de ruimte krijgt om de reikwijdte van het onderzoek uit te breiden om waar mogelijk alle signalen te kunnen onderzoeken. Hiermee kan ook gedurende het onderzoek nieuwe informatie in het onderzoek worden betrokken.
Tot slot wijs ik u – zoals ik in mijn brief van 9 augustus jl.9 heb toegelicht – nogmaals op het in augustus jl. geopende online meldpunt – www.meldpuntinkopenPBM.nl – waar direct betrokken partijen signalen van mogelijke onregelmatigheden bij de inkoop van PBM aan het onderzoeksbureau kunnen melden.
Kunt u het integrale advies beschikbaar stellen van de landsadvocaat over het convenant van deelnemers van het Landelijk Consortium Hulpverlening (LCH), de relatie van het LCH tot de leveranciers en de juridische mogelijkheden om leveranciers aan te spreken bij vermoedelijke onregelmatigheden?
Ik verwijs u naar de bijlage «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat.
Heeft u separaat van het advies aan de landsadvocaat aanvullend onderzoek laten doen naar de juridische complicaties van het onderzoek? Zo ja, kunt u dit beschikbaar stellen?
De landsadvocaat is gevraagd advies te geven over de juridische complicaties van het onderzoek. Ik stuur uw Kamer dit advies toe indien dit gereed is.
Kunt u bevestigen dat het van wezenlijk belang is om per geval te beoordelen hoe partijen ieder afzonderlijk zijn betrokken bij de inkoop van PBM, nu een generieke duiding volgens het advies van de landsadvocaat niet volstaat om eventuele onregelmatigheden te specificeren en leveranciers daarop aan te spreken?
Ja, dat kan ik bevestigen. Zoals in het bijgevoegde10 document «Advies LCH en convenant» van de landsadvocaat staat opgenomen, is het bij de inkoop van PBM door het LCH niet steeds duidelijk wie bij de inkopen partij waren. Per geval dient te worden vastgesteld welke ondernemingen/instellingen of privépersonen partij zijn geweest. Bovendien kan niet in algemene zin worden gezegd jegens wie een partij, die het convenant van het LCH tekende, verplichtingen op zich nam. Verder bestaat onduidelijkheid of leveranciers het convenant hebben getekend en dus of de kernwaarden van het LCH voor hen golden. Over deze elementen zal per geval op basis van verder onderzoek uitsluitsel moeten worden verkregen over de vraag hoe partijen zijn betrokken bij de inkoop van PBM.
Kunt u aangeven welke vertraging de drie fasen van het onderzoek oplopen en waar deze aan valt toe te schrijven?
In mijn brief van 15 september jl. heb ik u gemeld dat de afgelopen periode helaas duidelijk is geworden dat de oplevering per fase van het onderzoek later zal zijn. Om de onderste steen boven te laten komen is aanzienlijk meer tijd nodig dan eerder in de brief van 18 juni jl. is genoemd. De omvang en complexiteit van de werkzaamheden zijn namelijk onderschat. Het onderzoeksbureau geeft aan dat het eerst moet beschikken over de voor het onderzoek relevante data om een reële inschatting te kunnen maken van de oplevertermijnen van de onderzoeksresultaten. In dezelfde brief van 15 september jl. heb ik toegezegd uw Kamer – na de overdracht van de data – nader over de voortgang van het onderzoek te informeren en dat ik ernaar streef dit in de tweede helft van oktober a.s. te doen. Daarbij heb ik opgemerkt dat het onderzoeksbureau mij heeft laten weten dat niet uit te sluiten valt dat ook op dat moment nog niet duidelijk is wanneer het onderzoeksbureau de resultaten van het onderzoek naar de overeenkomst met HA en/of RGA en de overige twee fases kan opleveren.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk van elkaar beantwoorden?
Uw vragen heb ik afzonderlijk beantwoord.
Het coronabeleid. |
|
Lisa Westerveld (GL) |
|
Ingrid van Engelshoven (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (D66), Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU), Hugo de Jonge (viceminister-president , minister volksgezondheid, welzijn en sport) (CDA) |
|
![]() |
Bent u bekend met het onderzoek betreffende de uitbraak in Guangdon (China) waaruit zou blijken dat 74% van de coronabesmettingen met de Deltavariant plaatsvinden in de presymptomatische fase?1 Bent u het met de indiener eens dat – wanneer dit onderzoek geverifieerd is – deze uitkomst om andere beleidskeuzes vraagt?
Ik ben bekend met dit onderzoek waaruit afgeleid zou kunnen worden dat bij de deltavariant een groter aandeel van de besmettingen plaatsvindt in de presymptomatische fase dan bij het zogenaamde wildtype. Met overdracht door mensen zonder symptomen wordt in het beleid al rekening gehouden. Onder andere de regels omtrent quarantaine bij contact met een besmet persoon zijn daar op gebaseerd. Ook bij de surveillance wordt hiermee rekening gehouden. Bij de afweging om maatregelen al dan niet te versoepelen wordt hier ook rekening mee gehouden.
Waarom heeft u er in de nieuwe coronaroutekaart «Overzicht stap voor stap» voor gekozen deze op basis van data in te richten in plaats van op basis van signaalwaarden?
Het openingsplan is begin 2021 gepresenteerd door het kabinet. Middels het openingsplan beoogde het kabinet de samenleving perspectief te bieden in de tijd dat bijna alle winkels gesloten waren en de samenleving op slot zat. Dit was een grote wens van o.a. de Tweede Kamer, burgemeesters en de samenleving. In die periode hadden de meeste mensen nog niet de kans gehad om zich te laten vaccineren. Op basis van modellering door het RIVM is een prognose geschetst over de verwachte ziekenhuisbezetting (incl. IC). Tijdens de presentatie van het openingsplan en gedurende afgelopen maanden is altijd duidelijk gecommuniceerd dat de genoemde datums niet in beton gegoten zijn en dat het doorvoeren van eventuele versoepelingen altijd afhangt van het epidemiologisch beeld op dat moment. Met andere woorden: de signaalwaarden, het epidemiologisch beeld en de prognoses zijn leidend geweest in het openingsplan.
Bent u ervan op de hoogte dat in het Duitse Noordrijn-Westfalen de scholen alweer geopend zijn en het aantal coronabesmettingen met name in de leeftijdsgroep 5 tot 14 jarigen erg hoog zijn? Zo ja, wat maakt u hieruit op?
Het klopt dat de scholen in Noordrijn-Westfalen weer open zijn, net als de scholen in Nederland. Het is echter niet mogelijk om de situatie in Noordrijn-Westfalen één op één te vergelijken met de situatie in Nederland. Er zijn immers veel factoren die de coronacijfers kunnen beïnvloeden, zoals maatregelen, naleving van maatregelen, cultuur, gedrag, vaccinatiegraad en demografie. Het is zorgwekkend als het openen van scholen in andere landen leidt tot veel besmettingen in die leeftijdsgroep. Echter, scholen hebben een zeer belangrijke maatschappelijke functie, dus daarom zetten we alles op alles om de scholen zo veilig mogelijk open te kunnen houden.
In Nederland, ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus jl. een stijging in het aantal afgenomen testen en een toename in het aantal positieve testen in de leeftijdsgroep 4 t/m 11 jaar. In de leeftijdsgroep 12 t/m 17 jaar ziet het RIVM sinds de week van 30 augustus ook een stijging in het aantal afgenomen testen, maar vooralsnog geen toename in het aantal besmettingen. Het percentage positieve testen is in beide leeftijdsgroepen (4 t/m 11 jaar en 12 t/m 17 jaar) wel gedaald.
Er is daarnaast een stijging waar te nemen in het aantal coronabesmettingen waarbij in het bron- en contactonderzoek «School en Kinderopvang» is aangegeven als de mogelijke setting van besmetting. In de week van 30 augustus t/m 5 september was het aandeel «School en Kinderopvang» als de mogelijke setting van besmetting 12,5%. In de week van 6 t/m 12 september is dit gestegen naar 20,4%. In het clusteronderzoek ziet het RIVM ook een aantal clusters op scholen terug in de cijfers. Dit is een indicatie dat de heropening van de scholen gepaard gaat met besmettingen, aldus het RIVM. Het RIVM houdt de cijfers nauwgezet in de gaten.
Op basis van iemands vaccinatiestatus (of recent covid te hebben gehad) schrijven de huidige richtlijnen in het onderwijs voor of onderwijspersoneel en leerlingen wel of niet in quarantaine moeten, hoe verwacht u dat scholen deze richtlijn controleren? Staat het vragen naar iemands vaccinatiestatus niet op gespannen voet met de privacywetgeving? Bent u het met de indiener eens dat ook gevaccineerden zeker niet altijd immuun zijn voor het coronavirus? Zo ja, waarom stelt de rijksoverheid in haar communicatie dat bij volledige vaccinatie of een herstelbewijs mensen immuun zijn tegen covid-19?2
In onder meer Israël zien we het aantal sterftegevallen weer toenemen ondanks de hoge vaccinatiegraad en ook het OMT adviseerde prudentie bij het openen van de samenleving en het hoger onderwijs, waarom worden vervolgens eenvoudige voorzorgsmaatregelen die de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) voorschrijft zoals het dragen van een mondneusmasker niet altijd verplicht binnen onderwijsinstellingen waarbij geen anderhalve meter afstand kan worden gehouden?
Het belang voor studenten om fysiek onderwijs te volgen is groot; ook de WHO roept op tot het zoveel mogelijk openen en openhouden van de scholen. Door de 1,5 meter los te laten in het mbo en ho kunnen onderwijsinstellingen op grotere schaal fysiek onderwijs aanbieden en kunnen studenten en docenten elkaar weer vaker ontmoeten. Wel is er tot 25 september een aantal maatregelen van kracht om het fysieke onderwijs verantwoord te laten plaatsvinden. Zo worden onderwijsinstellingen geadviseerd om vaste looproutes te hanteren zodat contact beperkt blijft, wordt momenteel nog een maximale groepsgrootte van 75 personen gehanteerd en is het dragen van mondkapjes verplicht wanneer men zich tussen de onderwijslocaties begeeft. Er is in het mbo en hoger onderwijs voor gekozen om de mondkapjes af te laten wanneer studenten en docenten op een vaste plek zitten («geplaceerd zijn»), omdat zij op dat moment hooguit met enkele personen in nauw contact zijn (binnen de 1,5 meter) en omdat bekend is wie met wie contact heeft. Het is hierbij van belang dat onderwijsruimtes goed geventileerd zijn.
Vanaf 25 september is het niet langer verplicht om in de gangen van mbo- en ho-instellingen mondkapjes te dragen. Daarmee wordt het advies van het OMT gevolgd, dat adviseerde om twee weken nadat iedereen die dat wilde de kans had gehad zichzelf te laten vaccineren, het onderwijs zonder enige restricties te openen. Uiteraard worden de hygiënemaatregelen wel voortgezet en blijft het dringende advies om preventief tweemaal per week te zelftesten van kracht, voor personen die nog niet als immuun kunnen worden beschouwd.
Wat zijn de richtlijnen voor het organiseren van evenementen binnen scholen voor kinderen onder én boven de twaalf jaar? Is het organiseren van schoolfeesten waarbij de anderhalve meter voor kinderen onder de 12 jaar wordt losgelaten toegestaan? Zo ja, vindt u het verstandig dat scholen deze activiteiten organiseren nu het nieuwe schooljaar net weer is begonnen?
Vanaf 25 september is het weer mogelijk om activiteiten binnen de school te organiseren zonder restricties. Wij gaan er vanuit dat scholen binnen deze kaders verstandige keuzes maken in het organiseren van evenementen.
Tot 25 september moeten volwassenen in scholen in het funderend onderwijs onderling 1,5 meter afstand houden bij groepsactiviteiten, in het voortgezet (speciaal) onderwijs moeten daarnaast leerlingen en volwassenen 1,5 meter afstand houden. Tot die tijd is tevens nog een mondkapjesplicht in het voortgezet (speciaal) onderwijs verplicht bij verplaatsingen.
Er gelden kortom dezelfde richtlijnen als voor de andere activiteiten binnen de school.
Hoe wordt bijgehouden wat het effect is van de sociale activiteiten bij de introductieweken in het hoger onderwijs?
Er zijn twee manieren om te kunnen zien wat het effect is van de sociale activiteiten in de introductieweken in het hoger onderwijs. Allereerst: wanneer sociale activiteiten zorgen voor een stijging in het aantal meldingen, zal dit terug te zien zijn in het aantal meldingen binnen specifieke leeftijdscategorieën. Daarnaast wordt het door het bron- en contactonderzoek dan zichtbaar via de clusterrapportages. Het RIVM monitort dit in samenspraak met de GGD’en.
Bent u bekend met nieuwe laagdrempelige testmogelijkheden zoals een speekseltest? Waarom werken GGD’en vaak niet met deze testmogelijkheid terwijl dit wel een uitkomst zou kunnen bieden bijvoorbeeld voor mensen met een beperking?
Ik volg de ontwikkelingen rondom nieuwe niet-invasieve afnamemethoden nauwlettend. Het kan dan gaan om speeksel, maar bijvoorbeeld ook om mondspoelen en gorgelen. Op dit moment loopt er bijvoorbeeld een onderzoek naar het gebruik van speekselafname voor antigeentesten. GGD’en zetten deze methoden nu al incidenteel in, als aanvulling voor mensen die niet via een invasievere afnamemethode bemonsterd kunnen worden. Deze methoden hebben niet de eerste keus, omdat bij een minder invasieve afname doorgaans minder viraal materiaal geïsoleerd wordt en de test daarmee minder sensitief wordt.
Wanneer denkt u dat lage-inkomenslanden de mogelijkheid hebben om tenminste 10% van de eigen bevolking te vaccineren?
De ambitie van COVAX is om eind dit jaar tenminste 20% van de bevolking in de armste 92 landen gevaccineerd te hebben. Uiteraard hebben we hier te maken met een aantal variabelen die invloed hebben op de haalbaarheid van deze ambitie zoals de mate waarin landen zelf vaccins kunnen inkopen, het aantal vaccins dat andere landen beschikbaar stellen voor donatie aan COVAX en de hoeveelheid en tempo van de productie van vaccins wereldwijd.
Bent u er bekend mee dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor 60-minners, zeker bij voormalig covid-patiënten die longschade hebben opgelopen? Zo ja, heeft u het voornemen om dit vaccin aan iedereen beschikbaar te stellen?
Ik ben er mee bekend dat het vaccin tegen pneumokokken ook van meerwaarde kan zijn voor bepaalde medische risicogroepen, bijvoorbeeld mensen zonder goed werkend afweersysteem. Deze mensen komen al langere tijd in aanmerking voor een pneumokokkenprik.
De Gezondheidsraad heeft daarnaast geadviseerd om mensen die longschade hebben opgelopen door COVID-19 en hiervan chronische klachten ondervinden voorlopig ook te benoemen als medische risicogroep. Per 1 augustus 2020 is de vergoeding van het vaccin geregeld voor deze patiëntengroep. De longarts stelt hiervoor de indicatie. Wie de prik geeft hangt af van lokale afspraken tussen de long- en huisarts.
Vanaf 20 september 2021 zal een coronatoegangsbewijs nog laagdrempeliger ingezet worden, welke niet-digitale manieren bestaan er voor de ruim 2 miljoen digibeten om aan een dergelijk coronatoegangsbewijs te komen? Is dit beleid ook afgestemd met onder andere ouderenorganisaties?
Aan de hand van de epidemiologische ontwikkelingen en de adviezen van het OMT bekijkt het kabinet steeds welke maatregelen nog nodig zijn om het coronavirus te bestrijden. In mijn brief aan uw Kamer van 3 september jl. gaf ik al aan waarom een volgende stap op 25 september as. kan worden gezet en welke opties het kabinet hierbij overweegt. Zoals ik in die brief aangaf informeer ik uw Kamer over de definitieve besluitvorming op 14 september.
Ongeacht de uiteindelijke breedte van de inzet van coronatoegangsbewijzen, zet het kabinet zich in om ook voor mensen die digitaal niet vaardig zijn het gebruik hiervan mogelijk en makkelijk te maken. Voor mensen die niet digitaal vaardig zijn, is daarom een aparte uitzonderingsroute opgezet, zodat zij een papieren coronabewijs kunnen aanvragen. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen de mensen die:
In het eerste geval kan er contact worden opgenomen met het 24/7-contactcentrum van het Ministerie van Buitenlandse Zaken (+31 247 247 247) of met het publieksinformatienummer over het coronavirus (0800-1351). Via deze plekken wordt direct doorverwezen naar een speciale helpdesk waar een papieren coronabewijs kan worden aangevraagd. Dit gebeurt aan de hand van het BSN en de postcode waarop de persoon bij de gemeente staat ingeschreven. Het coronabewijs wordt vervolgens per post opgestuurd.
In het tweede geval kan er contact worden opgenomen met de zorgverlener die de prik heeft gezet. Deze kan op verzoek een papieren coronabewijs uitprinten.
Verder heb ik de samenwerking opgezocht met diverse organisaties om mensen die niet digitaal vaardig zijn te bereiken en ondersteunen:
Tot slot heb ik geregeld contact met verschillende seniorenorganisaties, ook over het coronabewijs.
Wat is het overheidsbeleid aangaande het stimuleren van het recyclen van mondkapjes? In hoeverre vormen mondkapjes volgens u nu al een milieuprobleem? Deelt u de opvatting van de indiener dat de overheid meer werk kan maken om vervuiling tegen te gaan en om hergebruik van mondkapjes te stimuleren?
Beschermingsmiddelen bieden veiligheid aan zorgmedewerkers, patiënten en burgers, maar kunnen tegelijkertijd schadelijke milieu en duurzaamheidseffecten hebben. In mijn beleid hecht ik aan duurzaamheid en daarvoor heb ik meerdere initiatieven opgestart.
Om de grote milieudruk van de zorg te verminderen, werken overheid, zorgorganisaties en marktpartijen binnen de Green Deal Duurzame Zorg3 samen aan het vergroenen van de zorg. Het bevorderen van circulair werken en tegen gaan van (rest)afval is één van de onderdelen daarvan. Dit omvat ook het terugdringen van eenmalig gebruik van medische hulpmiddelen. Hierop lopen meerdere acties zoals bijvoorbeeld de Groene OK en Groene IC, het NEN platform duurzaamheid en medische hulpmiddelen. Hierbij merk ik op dat «recycling» slechts één van de manieren is om mondmaskers en medische hulpmiddelen te verduurzamen; het gaat bijvoorbeeld ook om minder transport, hergebruik en herbruikbare producten en schonere productie.
In de coronacrisis, toen de vraag naar persoonlijke beschermingsmiddelen explodeerde en het aanbod tekort schoot, is waardevolle ervaring opgedaan met de productie van beschermingsmiddelen in Nederland. Naar de toekomst toe ben ik van mening dat productie dichtbij huis in Nederland of de EU zich kan onderscheiden door innovatie gericht op duurzaamheid. Deelnemers aan de rondetafels leveringszekerheid die ik in maart heb georganiseerd hebben dit bevestigd. Het kan bij duurzame productie onder meer gaan om circulair gebruik van grondstoffen, schonere en innovatieve productietechnologieën, hergebruik van medische hulpmiddelen of verminderde CO2-uitstoot doordat een innovatief productieproces efficiënter is of vanwege het verminderen van transport in de keten.
Om duurzame productie dichtbij huis te stimuleren heb ik samen met de Staatssecretaris van Economische Zaken twee innovatiecompetities, zogenaamde Small Business Innovation Researchs (SBIRs), uitgeschreven. Daarin worden ondernemers uitgedaagd om respectievelijk duurzame isolatiejassen en duurzame mondneusmaskers te ontwikkelen. Beide competities zijn op dit moment in volle gang en ik ben erg benieuwd naar de uitkomsten. Ik hoop dat deze producten daarna hun weg in de zorg zullen vinden, waar ook steeds meer belang aan duurzaamheid wordt gehecht. Duurzame productieprocessen, – grondstoffen en – producten kunnen als inkoopcriterium gehanteerd worden bij de inkoop van medische producten. In mijn strategische beleidsagenda leveringszekerheid die ik dit najaar aan de Kamer zal sturen neem ik schone, duurzame productie dichtbij huis en een verkenning van de mogelijkheden om in inkoopprocessen rekening te houden met duurzaamheid mee.
Ook verkent de Gezondheidsraad in opdracht van het Ministerie van VWS welke belemmeringen er zijn in de zorg bij duurzamer gebruik van medische hulpmiddelen en hoe het duurzaam gebruik kan worden bevorderd. Het advies wordt verwacht in het derde kwartaal van 2022.
Bent u het ermee eens dat als er sprake blijft van coronamaatregelen die de culturele sector treffen, steunmaatregelen zoals de Tijdelijke wet maatregelen covid-19 (TVL), de Tijdelijke overbruggingsregeling zelfstandig ondernemers (Tozo), de Tijdelijke Ondersteuning Noodzakelijke Kosten (TONK) en de Tijdelijke Noodmaatregel Overbrugging voor Werkgelegenheid (NOW), of nieuwe vervangende maatregelen, voor deze sector beschikbaar moeten blijven? Zo ja, bent u van plan om met een extra steunpakket te komen voor de culturele sector voor Q4, zeker nu er ook een zomer is geweest waarin beperkende maatregelen aan de sector zijn opgelegd? Zo nee, indien u deze opvatting niet deelt, waarom niet?
De coronacrisis heeft veel bedrijven en werkenden de afgelopen anderhalf jaar enorm op de proef gesteld. Veel sectoren hebben het zwaar gehad, waaronder ook de culturele sector. Om de klap van de coronacrisis op te vangen, heeft het kabinet de economie gesteund om banen, bedrijven en inkomens te behouden, waaronder in de culturele sector.
Nu de beperkende maatregelen (grotendeels) zijn afgebouwd en de economische vooruitzichten goed zijn, is de verwachting dat continuering van generieke steun (TVL, Tozo, TONK, NOW) de normale dynamiek van bedrijfsoprichting en -beëindiging steeds meer in de weg gaat zitten. De Nederlandse economie komt hiermee in een nieuwe fase. Het oplopend tekort aan personeel is hiervoor een duidelijke aanwijzing. Tegen deze achtergrond heeft het kabinet in de Kamerbrief van 30 augustus jl.4 bekend gemaakt dat het generieke steunpakket per 1 oktober 2021 niet zal worden verlengd.
Tegelijkertijd heeft het kabinet de toezegging gedaan om de nachthoreca financieel tegemoet te komen wanneer de nachthoreca na 1 oktober nog gesloten zou zijn. Daarom werkt het kabinet aan een TVL-achtige regeling voor de nachthoreca voor de relevante periode in het vierde kwartaal. Door de capaciteitsbeperking van 75% voor ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden, worden bepaalde (culturele) activiteiten zoals concerten nog getroffen. Het kabinet heeft vijftien miljoen euro gereserveerd voor een suppletie-regeling voor deze groep ongeplaceerde evenementen die binnen plaatsvinden als tegemoetkoming. Over de uitwerking van deze steunmaatregelen zijn EZK en OCW in gesprek met de sector. Zodra een besluit is genomen over de vormgeving van de steun, wordt uw Kamer zo snel mogelijk geïnformeerd.
Bent u het ermee eens dat de culturele sector één van de sectoren is die het zwaarst is geraakt door de coronacrisis en dat deze sector snel duidelijkheid verdient omtrent de steun, zowel generiek als sectorspecifiek? Wanneer denkt u deze duidelijkheid te kunnen bieden?
Zie antwoord op vraag 13.
Een datalek bij de Kamer van Koophandel |
|
Renske Leijten |
|
Stef Blok (minister economische zaken) (VVD) |
|
Kunt u aangeven wie er bij de Kamer van Koophandel inzage hebben in persoonsgegevens van bestuurders van stichtingen en waarom die inzage vereist is? Waarom hebben advocaten toegang tot deze informatie?
Specifieke beroepsgroepen en instanties zijn bij wet aangewezen om afgeschermde en niet-openbare gegevens op te kunnen vragen voor de uitoefening van hun beroep. Hierbij kunt u denken aan advocaten, notarissen, deurwaarders en bepaalde bestuursorganen. Zij zijn nader gespecificeerd in artikel 51 van het Handelsregisterbesluit 2008.
Hoe was of is het mogelijk dat iemand die al uitgeschreven is als advocaat bij deze gegevens kan? Hoe heeft deze situatie enkele maanden kunnen voortduren?
Het is de verantwoordelijkheid van de advocaat om integer om te gaan met de door de wet toegekende bevoegdheden. Wanneer een advocaat stopt met zijn beroep is het zijn verantwoordelijkheid om hiervan melding te doen bij de KVK en de autorisatie in te laten trekken. In de voorliggende casus heeft de voormalige advocaat dit niet gedaan. De KVK ziet echter ook in dat het autorisatiebeheer bij de KVK niet op orde is en neemt daarom maatregelen om deze situatie in de toekomst te voorkomen door controle van autorisaties aan te scherpen.
Heeft de Kamer van Koophandel aangifte gedaan tegen de voormalig advocaat? Kunt u de verdere procedure uiteenzetten?
Ja, de KVK heeft naar aanleiding van de onbevoegde opvraging aangifte gedaan tegen de voormalige advocaat. De zaak ligt nu bij de politie die verder onderzoek doet en vervolgens besluit het Openbaar Ministerie of er tot vervolging wordt overgegaan.
Kunt u of anders de Kamer van Koophandel openbaar maken om welke voormalig advocaat het precies gaat? Zo neen, waarom niet?
Nee, het is niet mogelijk om de naam van de voormalige advocaat bekend te maken. Dit vanwege privacy en de veiligheid van voormalige advocaat zelf.
Kunt u bekend maken van welke stichtingen de gegevens zijn opgevraagd? Zo nee, waarom niet?
Het gaat om een brede waaier aan organisaties met uiteenlopende maatschappelijke en economische doelstellingen. De voormalig advocaat heeft aangegeven de openbare registers te gebruiken voor onderzoek en begrip van maatschappelijke misstanden. In verband met de mogelijke herleidbaarheid van de informatie naar personen is het niet mogelijk meer bekend te maken over de achtergrond van de betrokkenen.
Kunt u aangeven hoeveel mensen van de 1800 buitgemaakte privégegevens Kamerlid zijn of zijn geweest?
Zie antwoord vraag 5.
Waarom kan er niet bekend worden gemaakt, zelfs niet aan de beveiligingsdienst van de Kamer, van wie er gegevens opgevraagd zijn? Welke bepaling in de Algemene Verordening Persoonsgegevens (AVG) zou dat belemmeren?1
De KVK staat in contact met het hoofd beveiliging van de Tweede Kamer zodat hij zijn werk adequaat kan doen. Alle betrokkenen waarbij het actuele privéadres is meegeleverd als onderdeel van een HR-product zijn conform AVG door KVK geïnformeerd over de onbevoegde opvraging.
Zijn er ook gegevens van lokale volksvertegenwoordigers toegankelijk? Zo ja, hoe precies?
Zie antwoord vraag 5.
Bent u het met mij eens dat zeker in het kader van toenemende ondermijning ook deze gegevens goed beschermd moeten zijn?
Ja. De gegevens waartoe de voormalige advocaat zich onbevoegdelijk toegang had verworven dienen goed beschermd te zijn. KVK neemt n.a.v. deze casus maatregelen om haar autorisatiebeheer aan te scherpen. KVK voert thans een controle uit met de NOvA op alle autorisaties die zijn afgegeven aan advocaten. En in afstemming met de Koninklijke Notariële Beroepsorganisatie (KNB) en de Koninklijke Beroepsorganisatie van Gerechtsdeurwaarders (KBVG) worden de komende weken de autorisaties van notarissen, respectievelijk gerechtsdeurwaarders gecontroleerd. Eind oktober is dit onderzoek naar de drie genoemde beroepsgroepen afgerond. Daarna zullen alle overige autorisaties gecontroleerd worden. Dit onderzoek is naar verwachting eind december gereed. Verder zullen nu alle autorisaties periodiek gecontroleerd worden. De KVK werkt voorts aan een structurele oplossing om het beheer van autorisaties aan te scherpen. Deze oplossingen vragen meer tijd aangezien er aanpassingen aan het IT-systeem nodig zijn.
Erkent u dat de omgang met privégegevens door de Kamer van Koophandel problematisch is? Zo neen, waarom niet?
Nee, zie antwoord vraag 12.
Kunt u reflecteren op de rol en de wenselijkheid van de Kamer van Koophandel met betrekking tot de vele incidenten betreffende gelekte of opgevraagde data en dat dit al jaren speelt? (Aanhangsel handelingen 2125, Aanhangsel handelingen, 2258)2, 3
Zie antwoord vraag 12.
Kunt u er zorg voor dragen het advies van de Autoriteit Persoonsgegevens dat de Kamer van Koophandel woongegevens van ZZP’ers niet meer zichtbaar moet presenteren, zo snel mogelijk wordt uitgevoerd door de Kamer van Koophandel?
De KVK is de wettelijk aangewezen beheerder van het Handelsregister. Die taak vervult KVK binnen de kaders van de Handelsregisterwet 2007 en de Algemene Verordening Gegevensbescherming. Als verwerkingsverantwoordelijke hecht zij aan de privacy van ingeschrevenen. In de procesontwikkeling geeft de KVK hier een hoge prioriteit aan. Naar aanleiding van eerdere adviezen van de Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft de KVK verschillende maatregelen getroffen. De AP concludeerde daarop in 2019 dat zij een positief beeld heeft over de omgang van de KVK met persoonsgegevens.4
Dat neemt niet weg dat door maatschappelijke en technologische ontwikkelingen nieuwe vraagstukken ontstaan in relatie tot de openbaarheid van het Handelsregister. Dit blijkt ook uit de ingediende moties en Kamervragen over de openbaarheid van privé en vestigingsadressen van niet-rechtspersonen, zoals eenmanszaken. Ook dit incident van het onbevoegd handelen van een voormalig advocaat met gebruikmaking van de door de KVK beheerde autorisatie geeft aanleiding om te blijven nadenken over de wijze waarop de persoonsgegevens in het Handelsregister beschermd moeten worden.
Tegelijkertijd zijn uiteenlopende belangen van grote groepen gebruikers van het handelsregister, inclusief de geregistreerde ondernemers zelf, gemoeid met de openbaarheid van vestigingsadressen. Deze informatie dient bijvoorbeeld de rechtszekerheid, wordt gebruikt bij nakoming van customer due dilligence-verplichtingen en biedt marktpartijen relevante mogelijkheden om zich te beschermen tegen fraude.
Ik ben in samenwerking met de KVK een brede consultatie over de datavisie handelsregister gestart.5 Het doel van de visie is om een balans te vinden tussen de uiteenlopende belangen die spelen rondom het Handelsregister. De visie zal een nieuw beleidskader vormen voor de verwerking en verstrekking van gegevens uit het Handelsregister. Hierbij worden alle mogelijke oplossingsrichtingen in overweging genomen. De oplossingsrichtingen worden met gebruikers van het HR en ingeschrevenen verder verkend. Ik stuur u komend najaar een brief over die datavisie.
Op 25 augustus jl. heeft de AP haar wetgevingsadvies van 28 juni jl. gepubliceerd.6 Dit advies ziet op mijn voornemen om woonadressen in het handelsregister standaard af te schermen en op de consultatie over de Datavisie Handelsregister. De AP adviseert positief op de voorgestelde maatregel om woonadressen af te schermen. Tegelijkertijd vraagt de AP aandacht voor het uitgangspunt dat vestigingsadressen openbaar blijven, ook als het adres tevens als woonadres fungeert. De AP geeft in brede zin haar opinie en aanbevelingen over hoe het kabinet zou moeten omgaan met adresgegevens in openbare registers, in het bijzonder waar het adressen betreft van zelfstandigen zonder personeel (zzp’ers).
Het advies is een zeer welkome bijdrage aan de ontwikkeling van de Datavisie Handelsregister. De oplossingsrichtingen, die de AP aandraagt met betrekking tot de adressen van zzp’ers werpen de nodige vragen op over de uitvoerbaarheid en handhaving. Het incident, dat de aanleiding vormt voor deze Kamervragen, benadrukt dat een wettelijke kader helder moet zijn over welke adresgegevens wel en welke niet afgeschermd moeten worden, wie daarom mag verzoeken en om welke reden. Dat zijn nu juist vragen die aan de orde komen in de discussie rond de Datavisie Handelsregister.
Het bericht dat het lerarentekort een basisschool dwingt tot het vormen van een megaklas |
|
Peter Kwint |
|
Arie Slob (minister onderwijs, cultuur en wetenschap) (CU) |
|
Wat vindt u ervan dat basisschool De Boeier in Lelystad genoodzaakt is om twee groepen 8 samen te voegen tot een megaklas van 52 leerlingen, omdat zij geen leraar kunnen vinden door het lerarentekort?1
Ik vind het heel vervelend voor de school dat een leraar vlak voor het begin van het nieuwe schooljaar heeft gezegd toch niet te komen, waardoor er een knelpunt in de formatie ontstond. De school heeft ervoor gekozen dit op te lossen door op een andere manier les te geven en twee groepen 8 samen te voegen. De school zet extra ondersteunend personeel in om de kwaliteit te borgen.
Op hoeveel scholen speelt dit probleem van klassen samenvoegen tot megaklassen, omdat er te weinig leraren zijn?
Dit zijn vaak tijdelijke oplossingen, die niet landelijk geregistreerd worden. Wel registreert en publiceert OCW jaarlijks de leerling-leraar ratio, bijvoorbeeld per bestuur.2 Deze ratio’s laten de afgelopen jaren landelijk een lichte daling zien.
Deelt u de mening dat de kwaliteit van het onderwijs hiermee noodgedwongen in gevaar komt, met name voor leerlingen die al extra begeleiding en ondersteuning nodig hebben? En hoe verhoudt zich dit tot de extra begeleiding die scholen bieden in het kader van het Nationaal Programma Onderwijs om onderwijsachterstanden vanwege corona weg te werken?
De mening dat grotere groepen de kwaliteit in gevaar brengt, deel ik in algemene zin niet. Er zijn verschillende vormen mogelijk waarbij een team van leraren en ondersteuners kwalitatief goed onderwijs bieden aan een grotere (kern)groep, ook voor kinderen die extra begeleiding nodig hebben. Dit geldt ook voor het wegwerken van de onderwijsachterstanden vanwege corona.
Vindt u inmiddels al dat er een maximale groepsgrootte per klas moet komen juist om de werkdruk van leraren te verlagen en het onderwijs daarmee aantrekkelijker te maken voor nieuwe leraren? Zo ja, hoe ziet u dit voor zich? Zo nee, waarom niet?
Nee, ik ben er geen voorstander van dat de overheid een maximale groepsgrootte voorschrijft. Het is aan de scholen om in overleg met de leraren en ouders de inrichting en organisatie van de school vorm te geven. Zoals in het antwoord op de vorige vraag staat, kan kwalitatief goed onderwijs ook worden geboden in een grote klas. Het werken in een team, samen met een aantal (gespecialiseerde) leraren en ondersteuners voor een grotere groep, kan voor een startende leraar ook aantrekkelijk zijn om te leren en zich verder te bekwamen in het vak.
Hoe heeft het lerarentekort zich ontwikkeld sinds het aantreden van kabinet Rutte III? Is het lerarentekort groter of kleiner geworden in de verschillende onderwijssectoren?
De voorspelde tekorten voor komende jaren in het po zijn lager dan de ramingen aan het begin van de kabinetsperiode lieten zien, maar zijn nog steeds hoog. Zoals vermeld in de Kamerbrief in december 2020 wordt in het schooljaar 2025/2026 in het po een tekort van 1.439 fte aan leraren en directeuren verwacht, bovenop de huidige situatie aan tekorten. Vergeleken met de ramingen van vorig jaar, waarin vijf jaar later een tekort van 1.971 fte bovenop de huidige situatie werd geraamd, is dit een verbetering.3 Dit komt met name door de verhoging van het aantal zij-instromers en herintreders. In het vo is er nog geen significante verbetering en dat is zorgwekkend. In december ontvangt de Kamer zoals bekend de nieuwe arbeidsmarktramingen.
Op welke manier wordt het lerarentekort op dit moment bijgehouden door het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap? Hoe staat het met de uitvoering van de motie van het lid Kwint c.s. over de registratie van het actuele lerarentekort?2
In juni heb ik de Kamer geïnformeerd over de stappen om een actueel beeld te krijgen van de tekorten ter uitvoering van de motie van het lid Kwint.5 Ik deel de wens met de Kamer om tot een beter zicht te komen, maar het in beeld brengen van de tekorten is ook complex. Naast door de definitie van wat een tekort is, is dat ook lastig door de zogenoemde «verborgen» tekorten. Dit zijn (nood)oplossingen die scholen kiezen om de continuïteit van het onderwijs te borgen zonder dat er een vacature wordt opengesteld, zoals het samenvoegen van klassen en de inzet van onderwijsassistenten. Deze zomer is gewerkt aan de verbreding van de uitvraag en op 1 oktober a.s. krijgen alle besturen en scholen een uitnodiging om de actuele tekorten aan leraren en schoolleiders te registreren. In december ontvangt uw kamer de jaarlijkse arbeidsmarktramingen, waarin ook de uitvraag naar de actuele tekorten wordt meegenomen.
Hoeveel fte aan vacatures staan nog open in het funderend onderwijs voor aankomend schooljaar?
Zoals bekend rapporteer ik uw Kamer jaarlijks in de Trendrapportage Arbeidsmarkt Leraren. In december ontvangt uw Kamer de nieuwe onderwijsarbeidsmarkt ramingen.
Hoe spoort u scholen aan om leraren in vaste dienst te nemen, aangezien er – met name in het voortgezet onderwijs – sprake is van een lerarenlek?3
Het aanbieden van een vaste baan is onderdeel van goed werkgeverschap. Gelukkig zijn ook steeds meer besturen en scholen zich steeds hiervan bewust. Dat zien we ook aan de toename van het percentage vaste contracten. In het vo is de stijging beperkt van 74% naar 79%. In het po is de stijging aanzienlijk. Het aandeel vaste contracten van starters de afgelopen jaren gestegen van 33% in 2015 naar 83% in 2019. Ook is het aandeel tijdelijke en flexibele contracten flink gereduceerd.7
Wat vindt u ervan dat basisscholen in Amsterdam noodgedwongen onbevoegden voor de klas zetten, zodat ze geen leerlingen naar huis hoeven te sturen? En deelt u de mening dat de inzet van onbevoegden niet meer mag zijn dan een ultieme noodgreep en dus niet een standaard onderdeel van de lesweek?4
Het doel is dat iedere klas een bevoegde leraar heeft. Daar werken heel veel partijen hard aan: besturen, scholen, opleidingen, ministerie en ook ik. Toch kan het, mede door combinatie van corona en het lerarentekort voorkomen dat een onbevoegde moet bijspringen. Indien dit gebeurt is goede begeleiding belangrijk. Zoals beschreven in het artikel, zijn er daarnaast situaties/scholen waar bewust wordt gekozen om het onderwijs anders te organiseren. Naast bevoegde leraren worden hier andere vakkrachten ingezet. Ook dat kan een manier zijn om de kwaliteit, continuïteit en kansengelijkheid van het onderwijs te garanderen.
Klopt het dat de Onderwijsinspectie nauwelijks nog handhaaft op de wettelijke verplichting dat leraren bevoegd voor de klas dienen te staan? Worden scholen er überhaupt nog op aangesproken als zij onbevoegden voor de klas zetten wordt het volledig losgelaten?
De Onderwijsinspectie toetst via de gebruikelijke route de kwaliteit van onderwijs, maar gaat niet actief op scholen af om dit te controleren. Wanneer de inspectie bij een schoolbezoek signaleert dat onbevoegden voor de klas staan, dan worden scholen hier op aangesproken. Dat geldt ook wanneer er klachten bij de Onderwijsinspectie binnen komen.
Welke conclusies trekt u uit de berichtgeving waar deze schriftelijke vragen op gebaseerd zijn? Heeft uw beleid in de afgelopen 4,5 jaar gewerkt ten aanzien van de aanpak lerarentekort? Waren de investeringen die gedaan zijn voldoende en is de aanpak van het lerarentekort succesvol geweest wat u betreft? Zo ja, waar blijkt dit uit? Zo nee, waarom niet?
De maatregelen die de afgelopen jaren zijn genomen hebben effect. Er is een toename aan onderwijsgevend personeel per saldo van 1100 fte (2017–2020) in het po. Het onderwijsondersteunend personeel is in het po zelfs met 6.600 fte toegenomen in deze periode. De ramingen laten echter zien dat de tekorten bij ongewijzigd beleid de komende jaren verder toenemen. De aanpak van de tekorten blijft dan ook urgent komende periode.
In hoeverre rinkelen uw alarmbellen nog aangaande het lerarentekort ondanks uw demissionaire status en bent u op korte termijn van plan om extra actie te ondernemen om het tekort zo snel als mogelijk in te dammen? Zo ja, welke actie(s) gaat u ondernemen? Zo nee, acht u het wenselijk het onderwijs in deze staat achter te laten voor uw opvolger waar dagelijks leraren en leerlingen de dupe van zijn?
De aanpak van de tekorten is vanaf mijn aantreden een urgent thema geweest en zal dat blijven tot mijn vertrek, demissionair of niet. De aanpak van de tekorten is complex en niet met enkele maatregel op te lossen. De afgelopen jaren hebben Minister van Engelshoven en ik dan ook een groot aantal maatregelen ingezet om de tekorten aan te pakken. Denk aan de halvering van het collegegeld, de investeringen in salaris en werkdruk. In de G4 en Almere (G5) waar de tekorten het meest urgent waren, hebben we de aanpak gericht geïntensiveerd. De succesfactoren die we daar zien, verbreden we binnen en buiten de G5. Daarnaast werken wij samen met de vak- en sectororganisaties het vervolg van het rapport van mevrouw Van Vroonhoven langs drie lijnen uit: de regionale aanpak, het beroepsbeeld en breed betrekken van de beroepsgroep en landelijke regie/taskforce.
Het bericht ‘Frankrijk ziet Taliban-banden bij gevluchte Afghanen’ |
|
Ingrid Michon (VVD), Peter Valstar (VVD), Jeroen van Wijngaarden (VVD) |
|
Ank Bijleveld (minister defensie) (CDA), Sigrid Kaag (minister zonder portefeuille buitenlandse zaken, minister buitenlandse zaken) (D66), Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Bent u bekend met het bericht «Frankrijk ziet Taliban-banden bij gevluchte Afghanen»?1
Ja.
Hoe beoordeelt u het risico dat er onder geëvacueerde Afghanen mensen zitten die banden onderhouden met de Taliban? Hoe gaat u met dat risico om?
In algemene zin wil ik eerst benoemen dat in de «kleine vreemdelingenketen» (IND, COA en DT&V), hoewel het geen opsporingsdiensten betreft, wel continu wordt geïnvesteerd in het bevorderen van het veiligheidsbewustzijn van de medewerkers. Het OM, politie, KMar, de inlichtingen- en veiligheidsdiensten en andere betrokken organisaties, zoals de IND, zijn alert op personen die mogelijk een dreiging voor de nationale veiligheid kunnen vormen en belast met het duiden van informatie en acteren indien nodig. Dat geldt voor alle vreemdelingen die bescherming vragen in Nederland, dus ook voor de vreemdelingen uit Afghanistan.
Dat betekent concreet dat personen door de IND gescreend zullen worden, gebruik makend van sociale media. Daarnaast voeren Politie en KMar de identificatie en registratie uit in het asielproces. In dit proces worden onder meer vingerafdrukken afgenomen, die zullen worden gecontroleerd in alle systemen, waaronder het Schengen Informatie Systeem (SIS). Ook wordt een verhoor afgenomen gericht op de identificatie van de persoon. In dit proces wordt tevens informatie verzameld m.b.t. nationale veiligheid en signalen van mensensmokkel en -handel.
Deze informatie vormt de basis voor de start van het asielproces. Daarbij zal steeds, op individuele basis, worden gekeken of bijvoorbeeld het handelen in de oorlogssituatie of de eventuele betrokkenheid bij kwestieuze organisaties reden is om af te wijzen op basis van 1F vluchtelingen verdrag, dan wel het treffen van andere maatregelen of zelfs het strafrechtelijk vervolgen.
Hoe beoordeelt u het risico dat er onder geëvacueerde Afghanen mensen zitten die banden onderhouden met Al Qaeda of Islamitische Staat? Hoe gaat u met dat risico om?
Zie het antwoord op vraag 2.
Hoe voert u veiligheidsonderzoek uit naar mensen voorafgaand aan de evacuatie?
Ten aanzien van het personeel verbonden aan de ambassade heeft een sociale media screening plaats gevonden, net als voor de 111 tolken en hun gezinsleden die voor 15 augustus naar Nederland kwamen. Sowieso geldt voor tolken dat in de tijd dat zij werden gecontracteerd wel een beperkte check uitgevoerd werd naar de achtergrond van de betreffende tolk. Voor de andere personen die niet rechtstreeks voor (een) Nederlandse functionaris(sen) als onderdeel van een internationale militaire of politiemissie werkten is een dergelijke screening in de meeste gevallen niet vooraf door Nederland uitgevoerd. Ditzelfde geldt voor de andere Afghanen die conform motie-Belhaj geëvacueerd zijn. Het was gezien de omstandigheden rondom en op het vliegveld van Kaboel en de tijdsdruk waaronder de evacuatie plaatsvond, praktisch niet mogelijk een dergelijke controle uit te voeren.
Kunnen mensen die niet door dit veiligheidsonderzoek zijn gekomen alsnog via evacuatie in Nederland terechtkomen?
Dit is niet aan de orde want er zijn geen mensen in Afghanistan achtergebleven omdat ze niet door de screening zijn gekomen.
Hoe voert u veiligheidsonderzoek uit naar mensen als zij na evacuatie in Nederland in een opvanglocatie zitten?
De zaken van de geëvacueerde vreemdelingen worden inhoudelijk niet anders behandeld dan andere zaken, zoals ook weergegeven in antwoord op vraag 2. Ook in de verzoeken om bescherming van de geëvacueerde vreemdelingen, is er een screening en zal een controle in de systemen plaatsvinden. Door de massalere aankomst in een korte tijd wordt het proces wel in een andere volgorde doorlopen, maar de oplettendheid van de ketenpartners is dezelfde. Waar de keten beschikking heeft over aanvullende informatie omdat de vreemdeling met de Nederlandse overheid heeft samengewerkt wordt de informatie natuurlijk betrokken. Ik wijs ook op de brief van 12 juni 20182 aan uw Kamer, waarin is ingegaan op de maatregelen in de keten om alert te zijn op signalen die de nationale veiligheid kunnen raken. Deze uitgangspunten gelden zoals gezegd onverkort voor aanvragen van Afghaanse vreemdelingen.
Welke mogelijkheden zijn er om bij dergelijk veiligheidsonderzoek samen te werken met andere evacuerende landen en met hun veiligheidsdiensten?
Tussen de belangrijkste partners in Europa bestaat een gedeelde wens om samen op te trekken. Er worden in het openbaar geen uitspraken gedaan over de precieze invulling van de samenwerking tussen inlichtingen- of veiligheidsdiensten.
Welke mogelijkheden zijn er om geëvacueerde Afghanen die banden met de Taliban hadden een asielstatus te weigeren, te vervolgen, of te monitoren?
Het bestraffen van plegers van internationale- en oorlogsmisdrijven die zich in Nederland bevinden heeft een continu hoge prioriteit in zowel de strafrecht- als de asielketen. Nederland mag geen vluchthaven zijn voor personen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze ernstige misdrijven. Daarom wordt aan personen waarvan het ernstige vermoeden bestaat dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan dergelijke misdrijven, een asielvergunning onthouden op grond van het 1F-beleid. De 1F-status refereert aan artikel 1F uit het Vluchtelingenverdrag, waar Nederland partij bij is. Dat artikel bepaalt dat personen uitgesloten worden van bescherming op basis van dit Verdrag als er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich schuldig hebben gemaakt aan een misdrijf tegen de vrede, een oorlogsmisdrijf, een misdrijf tegen de menselijkheid, een ernstig niet-politiek misdrijf buiten het land van toevlucht, dan wel handelingen die in strijd zijn met de doelstellingen en beginselen van de Verenigde Naties.
Dat geldt uiteraard ook voor Afghaanse vreemdelingen die asielaanvragen indienen. Deze aanvragen worden beoordeeld op basis van de meest recente gegevens over Afghanistan waarover de IND beschikt. Zoals ook aan de orde kwam in het debat over de motie Ephraim zal indien een vreemdeling in strijd met één van deze beginselen heeft gehandeld, de asielaanvraag worden afgewezen.3
Er is intensieve samenwerking tussen de asiel- en de strafrechtketen om, waar mogelijk, personen met een 1F-status strafrechtelijk te vervolgen. Hierover wordt de Tweede Kamer jaarlijks geïnformeerd met de Rapportagebrief Internationale Misdrijven. Na de afwijzing van de aanvraag bestaat, naast eventuele andere toezichtsmogelijkheden, in de vreemdelingenwet de mogelijkheid om toezichtsmaatregelen op te leggen, zoals een meldplicht of een gebiedsbeperking. Deze maatregelen zullen altijd op individuele basis worden opgelegd en ingevuld.
Is de Taliban aan te merken als een terroristische organisatie, in het kader van artikel 140a wetboek van strafrecht of in het kader van internationale sanctielijsten?
De Taliban als organisatie is niet geplaatst op de terrorisme-sanctielijst van de Verenigde Naties noch op die van de Europese Unie. Wel zijn individuele Talibanleden op de sanctielijst van de VN geplaatst.
Of vervolging mogelijk onder artikel 140a van het wetboek van strafrecht mogelijk is, betreft steeds een individuele afweging die op basis van alle omstandigheden door het OM gemaakt zal worden, waardoor het niet zonder meer is te zeggen of artikel 140a van het wetboek van het strafrecht kan worden tegengeworpen.
Kunt u bovenstaande vragen afzonderlijk beantwoorden?
Ja.
Vanggewassen in het kader van verplichting voor het ecologisch aandachtsgebied (EA) zoals geformuleerd in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) |
|
Derk Boswijk (CDA) |
|
Carola Schouten (viceminister-president , minister landbouw, natuur en voedselkwaliteit) (CU) |
|
![]() |
In hoeverre is bij u bekend dat vanwege aanhoudend slecht weer veel akkerbouwers later zijn met het binnenhalen van hun gewassen, waaronder tarwe en graszaad?
Ik heb de weersomstandigheden goed meegekregen en weet en begrijp heel goed dat het moment van oogsten van gewassen daarvan afhankelijk is.
Erkent u dat dit, en de aanhoudende natte weersomstandigheden, effect heeft op het inzaaien van vanggewassen, of ze daadwerkelijk opkomen en hoe lang ze kunnen staan?
Ja.
Kunt u aangeven welke verplichtingen boeren hebben met betrekking tot het inzaaien van vanggewassen, of ze daadwerkelijk opkomen en hoe lang ze staan om te voldoen aan de vergroeningseisen zoals geformuleerd in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB)?
Ik beperk mij in dit antwoord tot de verplichtingen zoals geformuleerd in het GLB. Deze verplichtingen zijn opgenomen in Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB. Voor het gemak heb ik enkele relevante artikelen daaruit in de bijlage bij deze brief op een rij gezet.
Kunt u zich onze eerdere vragen herinneren over de controle en handhaving van de vergroeningseisen in het kader van het GLB?1
Ja.
Kunt u aangeven hoe u omgaat met controle en handhaving van de verplichting voor het ecologisch aandachtsgebied (EA) in het kader van het GLB in jaren zoals nu waarin door weersomstandigheden het inzaaien, de opkomst en/of hoe lang het vanggewas kan blijven staan bemoeilijkt is?
Er geldt, zoals aangegeven in het antwoord op vraag 3, onder andere de verplichting om uiterlijk 15 oktober het vanggewas in te zaaien (onderzaai kan ook) en moet het vanggewas minimaal 8 weken blijven staan. Met betrekking tot de opkomst van het vanggewas geldt «zorgdragen voor een zichtbare bedekking». De controle en handhaving maakt veelal gebruik van satelliet gegevens waarbij de zichtbare bedekking van het gewas een grote rol speelt. Is er op basis van satelliet gegevens twijfel over het voldoen aan de EA verplichting, veroorzaakt door bijvoorbeeld de weersomstandigheden dan is het voldoen aan de eisen die ik in antwoord 3 heb gemeld (zoals het moment van inzaaien, het bewaren van aankoopbewijzen en etiketten van het gebruikte zaaizaadmengsel en een zichtbare bedekking) doorslaggevend. Een veldbezoek kan ook worden gedaan. Boeren kunnen in het controle- en handhavingsproces reageren op de geconstateerde twijfel. Ik wijs erop dat boeren uiterlijk 15 oktober hun eerder ingediende aanvraag m.b.t. vanggewassen mogen wijzigen.
Hoeveel ruimte heeft u om af te wijken, oftewel in hoeverre is de regelgeving rondom het inzaaien van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals geformuleerd in het GLB volledig bepaald vanuit de EU?
Op basis van de Europese GLB verordeningen gelden verplichtingen. Zoals 100% administratieve controles en daar bovenop fysieke controles (op basis van satelliet beelden en of veldbezoek). Daarnaast geldt Europees de eis dat het ingezaaide vanggewas uit een mengsel moet bestaan en dat het een periode van minimaal 8 weken moet staan. Ik heb geen ruimte om van deze EU-eisen af te wijken. Wel kunnen boeren ingeval van extreme weersomstandigheden een beroep doen op overmacht. De eis opgenomen in de Uitvoeringsregeling rechtstreekse betalingen GLB om uiterlijk 15 oktober het vanggewas in te zaaien is geen eis die Europees is voorgeschreven. Deze eis heb ik opgenomen om het GLB controleproces te faciliteren. Het draagt er aan bij alle controles voor het einde van jaar af te ronden en daarmee de subsidies in december uit te kunnen betalen. Ik wijs er op, om mogelijke verwarring te voorkomen, dat vanggewassen na de teelt van mais op zand en lössgrond, waarvoor vanuit de mestwetgeving 1 oktober geldt in verband met het belang van de waterkwaliteit, niet meetellen voor het GLB.
Kunt u aangeven wat het doel is van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals vastgelegd in het GLB? In hoeverre heeft dit te maken met het vasthouden van stikstof in de grond?
Ik citeer een deel van de overweging 44 van de EU Verordening 1307/2013: «Er moeten ecologische aandachtsgebieden worden gecreëerd, met name om de biodiversiteit op landbouwbedrijven te beschermen en te verbeteren. Onder ecologische aandachtsgebieden worden derhalve gebieden verstaan die rechtstreeks van invloed zijn op biodiversiteit, zoals braakliggend land, landschapselementen, terrassen, bufferstroken, beboste gebieden en boslandbouwgebieden, of gebieden die de biodiversiteit onrechtstreeks beïnvloeden door een verminderd gebruik van landbouwproductiemiddelen, zoals gebieden bedekt met vanggewassen en een winterplantendek...« Het verminderd gebruik van landbouwproductiemiddelen met vanggewassen en een winterplantendek heeft onder andere te maken met het vasthouden van stikstof in de bodem.
Kunt u aangeven hoe het doel van vanggewassen in het kader van de verplichting voor het EA zoals vastgelegd in het GLB zich verhoudt tot het feit dat het voor graszaad (Engels raaigras) op bouwland nodig is om een ander vanggewas in te zaaien (bijvoorbeeld gele mosterd) om te voldoen aan de eisen, terwijl graszaad vaak blijft staan en dus stikstof vasthoudt aan de ene kant, maar het voor bijvoorbeeld mais mogelijk is om Engels raaigras als onderzaai te zaaien?
Voor het invullen van de vergroeningsverplichting van 5% van het bouwland als EA, in het kader van het GLB, mag de boer kiezen om na de hoofdteelt een vanggewas in te zaaien. Dit is dus geen verplichting. De boer kan voor het invullen van het ecologisch aandachtsgebied namelijk uit meerdere maatregelen kiezen, zoals bijvoorbeeld het aanleggen van een akkerrand. Een vanggewas mag ook als onderzaai ingezaaid worden, bijvoorbeeld gelijktijdig met het hoofdgewas of het mag ingezaaid worden na de oogst van de hoofdteelt. Wanneer gekozen wordt voor onderzaai, geldt niet de verplichting dat er sprake moet zijn van een mengsel. Wordt gekozen voor inzaai na de oogst, dan moet er wel een mengsel worden ingezaaid. Aangezien graszaad een monoteelt is en in verband met de zaadwinning er geen vanggewas «doorgezaaid» kan worden als onderzaai, betekent het dat, als de landbouwer een dergelijk perceel wil inzetten als EA vanggewas, hij de stoppel (na de oogst) door moet zaaien met een andere toegestane soort. Dit geldt alleen als de landbouwer er voor kiest om het graszaadperceel in te zetten met een vanggewas voor de EA-verplichting. Boeren die uitsluitend met vanggewassen willen voldoen aan de EA verplichting moeten minimaal op 16,7% (wegingsfactor van 0,3) van het bouwland een vanggewas telen.
Hoe ziet u het dilemma in jaren zoals nu, waarin door weersomstandigheden het inzaaien, de opkomst en/of hoe lang het vanggewas kan blijven staan zeer onzeker zijn, om wel/niet een vanggewas in te zaaien en daarmee in ieder geval CO2 uit te stoten?
Als een vanggewas goed opkomt, groeit en naarmate het langer blijft staan is de kans op het vasthouden van stikstof in de bodem groter en de kans op het vastleggen van CO2 ook groter. Mogelijke uitstoot van CO2 door eisen voor vanggewas als gevolg van weersomstandigheden acht ik lastig te beïnvloeden en daarom ben ik terughoudend daarvoor extra voorschriften in het NSP te introduceren.
De te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang |
|
Marieke Koekkoek (D66) |
|
Ankie Broekers-Knol (staatssecretaris justitie en veiligheid) (VVD) |
|
![]() |
Welke stappen zult u ondernemen om de tekorten op te vangen in het kader van de te verwachten asielstroom uit Afghanistan en Litouwen en het huidige structurele tekort aan faciliteiten in de opvang, inclusief bedden?
In verschillende brieven die ik recent naar uw Kamer heb gestuurd staat beschreven welke stappen worden ondernomen.1 Ik kan u melden dat het COA, gemeenten, provincies, BZK en het Rijksvastgoedbedrijf met elkaar in gesprek zijn hoe vergunninghouders zo snel mogelijk naar gemeenten kunnen uitstromen en waar extra (tijdelijke) COA-opvanglocaties kunnen worden gerealiseerd.
Deze gesprekken hebben al tot het openen van enkele tijdelijke nieuwe locaties geleid. Daarnaast is er in Goes een noodopvanglocatie gerealiseerd en worden de defensielocatie legerplaats Harskamp en het defensieterrein op het Marine Etablissement in Amsterdam weer ingezet. De hoop en noodzaak is dat er op korte termijn ook in andere gemeenten (tijdelijke) locaties worden gerealiseerd.
Gezien de constructieve gesprekken die nu worden gevoerd met provincies, gemeenten en andere betrokken partijen, verwacht ik het laatste kwartaal van 2021 meer zicht te hebben op acties die kunnen worden genomen om vergunninghouders in gemeenten te huisvesten en de realisatie van nieuwe tijdelijke en reguliere opvanglocaties. In de loop van oktober zal ik uw Kamer, samen met de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, informeren over de voortgang. Alle inzet is en blijft erop gericht om iedereen met recht op opvang ook opvang te kunnen blijven bieden.
Zult u stappen ondernemen om de wachttijden in Ter Apel en de andere AZC’s te verkorten? Zo ja, welke stappen? Zo nee, hoe verwacht u de verhoogde asielstroom adequaat en menswaardig op te vangen?
Ik ben doorlopend met de verschillende organisaties in de migratieketen in gesprek om het asielproces zo snel als mogelijk te laten plaatsvinden. Als blijkt dat er knelpunten ontstaan, handel ik naar bevind van zaken.
Voor wat betreft de opvang verwijs ik graag naar het antwoord op vraag 1.
Welke structurele oplossingen zullen er worden geboden om de te verwachten verhoogde asielstroom, zowel uit Afghanistan als Litouwen, opvang te bieden in Nederland?
Zie antwoord vraag 1.
Erkent u dat er door bezuinigen en ten gevolge van de coronapandemie de «rek» uit de opvang is, waardoor het systeem niet kan voorzien in verhoogde vluchtelingenstromen, zoals deze nu te verwachten zijn? Zo ja, overweegt u te pleiten voor een ofwel eenmalig, ofwel structurele verhoging van het budget voor de opvang van vluchtelingen en asielzoekers in het kader van de huidige ontwikkelingen in Afghanistan?
Het beschikbare budget voor de asielopvang is gebaseerd op de verwachte bezetting bij het COA. De verwachting en de daarbij behorende middelen voor 2021 zijn gebaseerd op de meerjarenproductie prognose van februari 2021. De prognose ging toen uit van een dalende bezetting in de asielopvang met name veroorzaakt door het uitstromen van een groot aantal vergunninghouders naar gemeenten. In de praktijk blijft deze uitstroom echter sterk achter bij de prognoses. Daarnaast is het aantal eerste asielaanvragen hoger dan eerder verwacht, net als het aantal nareizigers dat in het kader van gezinshereniging naar Nederland komt. Gezien het hogere aantal bewoners in de COA-opvang dan verwacht, wordt bekeken of de beschikbare middelen toereikend zijn. Dit gaat via de reguliere begrotingsmomenten.
Daarnaast wil ik benadrukken dat het COA dit jaar geen locaties heeft hoeven sluiten door een te beperkt budget om de locaties in de bestaande vorm open te houden. Dat er locaties zijn dichtgegaan komt door het aflopen van bestuursovereenkomsten met gemeenten. Dit laatste, gecombineerd met slechts een beperkt aantal nieuwe locaties dat is geopend en een achterblijvende uitstroom van vergunninghouders naar gemeenten, heeft er voor gezorgd dat de grenzen van de opvangcapaciteit in zicht komen en dat als deze situatie doorzet, het COA naar verwachting binnen afzienbare tijd, en mogelijk al binnen enkele weken, vol zit.
Bent u van mening dat een gecoördineerde aanpak op Europees niveau, inclusief evenredige herverdeling van vluchtelingen over de Europese lidstaten en betere coördinatie van de ter beschikking zijnde middelen en expertise tussen lidstaten, de druk op de Nederlandse asielopvang zou kunnen verlagen? Zo ja, welke stappen zult u ondernemen om hier gebruik van te maken? Zo nee, welke alternatieven zijn er ter beschikking?
Zowel de crisis in Afghanistan als de ontwikkelingen aan de grens met Belarus vereisen een gecoördineerde Europese aanpak. Zoals aan uw kamer gemeld, heb ik dit op Europees niveau ook bij meerdere gelegenheden benadrukt.2 Ten aanzien van de coördinatie van middelen en expertise tussen lidstaten wijs ik op de bijdrages die Nederland reeds heeft geleverd in het kader van de Europese steun aan Litouwen om de situatie het hoofd te bieden. Dit betreft onder meer het leveren van materiaal als stapelbedden, garderobekasten en dekens, en het inzetten van operationeel materiaal en experts via Frontex en EASO.3 Ook andere lidstaten dragen hier op uiteenlopende wijze aan bij.
Ten aanzien van de herverdeling van vluchtelingen is het standpunt van het kabinet u bekend.4 De Litouwse regering heeft overigens niet verzocht om een dergelijke herverdeling, noch de regering van de andere EU lidstaten die direct te maken hebben met een toename van irreguliere aankomsten via Belarus.
Gezien we een groeiende stroom vluchtelingen kunnen verwachten vanuit Afghanistan, hoe zult u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken en de Minister voor Buitenlandse Handel en Ontwikkelingssamenwerking om de veilige opvang van vluchtelingen te garanderen, gezien het gebrek aan opvangcapaciteit?
De inzet van het kabinet komt in nauwe samenwerking tot stand en wordt door de verantwoordelijke Ministers in de daarvoor geschikte gremia ingebracht. Het kabinet benadrukt in Europese gremia het belang van een gezamenlijke Europese voorbereiding op de mogelijke gevolgen van de situatie in Afghanistan op het terrein van migratie en asiel. Op dit moment neemt vooral het aantal intern ontheemden toe. De situatie kan echter snel veranderen, daarom is het van groot belang op alle scenario’s voorbereid te zijn. Tijdens de JBZ-Raad van 31 augustus jl. heeft het kabinet samen met andere lidstaten onderstreept dat opvang in eerste instantie in de regio dient plaats te vinden. Om dit te realiseren, zal de EU de regio gezamenlijk met de internationale gemeenschap steunen. Nederland riep, net als een aantal andere lidstaten, de Commissie op met een actieplan Afghanistan te komen en hiervoor de nodige financiering vrij te maken. De Commissie zegde dit toe. Nederland stelde voorts dat de EU als geheel zich – op de midden- en lange termijn – ook dient voor te bereiden op een scenario waarbij irreguliere migratie naar de EU wel zal toenemen. In dit verband werd het belang van crisisvoorbereiding, maar ook het op orde hebben van de buitengrenzen, veiligheidsscreenings en registratie van asielzoekers in EURODAC benadrukt.
Tijdens Gymnich van 2–3 september is tevens gesproken over de noodzaak om hulp te blijven verlenen aan de Afghaanse bevolking en om de landen in de regio te ondersteunen bij de omgang met de te verwachten instroom van Afghanen. De Hoge Vertegenwoordiger en de lidstaten spraken de intentie uit om, samen met de buurlanden van Afghanistan, een regionaal platform op te zetten met focus op migratie, terrorismebestrijding en het bestrijden van drugshandel.
Ook verwijst het kabinet u graag naar het verslag van de JBZ-Raad van 7 en 8 oktober dat uw Kamer spoedig toekomt.
Hoe zal u samenwerken met de Minister van Buitenlandse Zaken om de opvang van vluchtelingen op Europees niveau te stroomlijnen en coördineren in het kader van de motie van het lid Dassen c.s. van 18 augustus 2021 over een Europees noodplan?1
Zie antwoord vraag 6.